'

EERSTE DEEL
De hemelse Verborgenheden die in de Heilige Schrift of het Woord van de Heer onthuld zijn,
staan in de verklarende paragrafen, genoemd: de INNERLIJKE ZIN van het Woord.
Over de aard van die zin leze men wat daarvan uit ondervinding is aangetoond, nr. 1767 tot 1777,
nr. 1869 tot 1879; en bovendien in de tekst van het werk zelf: nr. 1 tot 5, 64 tot 66, 167, 605, 920,
937, 1143, 1224, 1404, 1405, 1408, 1409, en einde van 1502, 1540, 1659, 1756, 1783, 1807.
De Wonderbaarlijkheden, die gezien zijn in de geestelijke wereld en in de engelenhemel, zijn
geplaatst in paragrafen voor en na elk hoofdstuk.
DE INHOUD VAN DIT EERSTE DEEL
1. De opwekking van de mens uit de dood en zijn ingang in het eeuwige leven, nr. 168 tot 81.
2. De ingang van de wederopgewekte in het eeuwige leven, nr. 182 tot 189.
3. Vervolg; de ingang van de mens in het eeuwige leven, nr. 314 tot 319.
4. Van welke aard dan het leven van een ziel of van een geest is, nr. 320 tot 323.
5. Enige voorbeelden wat geesten in het lichaam gedacht hebben over de ziel of de geest, nr. 443
tot 448.
6. De hemel en de hemelse vreugde, nr. 449 tot 459.
7. Het vervolg van de hemel en de hemelse vreugde, nr. 537 tot 546.
8. Vervolg van de hemel en de hemelse vreugde, nr. 547 tot 553.
9. De gezelschappen die de hemel vormen, nr. 684 tot 691.
10. De hel, nr. 692 tot 700.
11. De hellen van degenen die hun leven in haat, wraaklust en wreedheid hebben geleefd, nr. 814
tot 823.
12. De hellen van degenen die hun leven met overspel en ongeremde lust hebben doorgebracht;
ook de hellen van de bedriegers en heksen.
13. De hellen van de gierigaards; dan het vuile Jeruzalem en de rovers in de woestijn; ook de
volkomen vuile hellen van degenen die helemaal tijdens hun leven in beslag zijn genomen in het
najagen van pleziertjes, nr. 938 tot 946.
14. Andere hellen, die van de vorige zijn onderscheiden, nr. 947 tot 970.
15. Verwoesting, nr. 1106 tot 1113.
16. De Oudste Kerk, die Mens of Adam genoemd wordt, nr. 1114 tot 1129.
17. De mensen vóór de vloed, die vergaan zijn, nr. 1265 tot 1272.
18. De ligging van de Grootste Mens en de plaats en afstand in het andere leven, nr. 1273 – 1278.
19. Vervolg over stand en plaats en over afstand en tijd in het andere leven, nr. 1376 tot 1382.
20. De innerlijke gewaarwording van geesten en engelen en de sferen in het andere leven, nr.
1383 tot 1400.
21. Vervolg over de innerlijke gewaarwording en sferen in het ander leven, nr. 1504 tot 1520.
22. Het licht waarin de engelen leven, nr. 1521 tot 1534.
23. Vervolg over het licht waarin de engelen leven, hun paradijzen en woningen, nr. 1619 – 1633.
24. De taal van de geesten en de engelen, nr. 1634 tot 1650.
25. Vervolg over de taal van de geesten en de engelen, nr. 1757 tot 1764.
26. De Heilige Schrift of het Woord, dat Goddelijke dingen verbergt, en voor de goede geesten en
de engelen zichtbaar zijn, nr.1767 tot 1777.
27. Vervolg van de Heilige Schrift of het Woord, nr. 1869 tot 1879.
28. Enkele bijzonderheden over geesten en engelen in het algemeen, nr. 1880 tot 1885.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 3
Hemelse Verborgenheden – Nummer 1.
Dat het Woord van het Oude Testament verborgenheden van de hemel bevat, en dat zowel het
geheel als elke bijzonderheid daarvan op de Heer betrekking heeft, op Zijn hemel, op de Kerk,
op het geloof en de dingen van het geloof, kan geen sterveling uit de letter opmaken.
Uit de letter of uit de letterlijke zin ziet niemand iets anders, dan dat het in het algemeen gaat
over de uiterlijke dingen van de Joodse Kerk, terwijl er overal een innerlijke zin is, dat
nergens in het uiterlijke aan het licht komt, behalve dan het zeer weinige dat de Heer onthuld
heeft en aan de apostelen heeft ontvouwd; zo bijvoorbeeld, dat de offeranden de Heer
betekenen, het land Kanaän en Jeruzalem en ook het Paradijs, de hemel betekenen, waarom
dan ook van het hemelse Kanaän en Jeruzalem gesproken wordt.
2. Maar dat het geheel zowel als het bijzondere, ja het meest bijzondere, tot de kleinste jota
toe, geestelijke en hemelse dingen betekent en omhult, weet tot dusver de Christelijke wereld
in de verste verte niet, om welke reden zij dan ook voor het Oude Testament weinig aandacht
heeft Niettemin kan het hieruit alleen al blijken, dat het Woord – daar het van de Heer is en
van de Heer komt - nooit zou kunnen bestaan, tenzij het innerlijk die dingen bevatte, welke
van de hemel, de kerk en van het geloof zijn.
Anders kon het niet het Woord van de Heer genoemd worden, evenmin zou gezegd kunnen
worden, dat daarin enig leven is; want vanwaar zou het leven anders kunnen komen, dan uit
de dingen die van het leven zijn, dat wil zeggen, daarvandaan dat het geheel zowel als elke
bijzonderheid betrekking heeft op de Heer, Die het leven Zelf is.
Iets dat innerlijk niet op Hem ziet, leeft dus niet, ja zelfs, een woord in het Woord, dat niet
Hem onthult, of op haar wijze op Hem betrekking heeft, is niet goddelijk.
3. Van zodanig leven beroofd, is het Woord ten aanzien van de letter dood.
Het is met het Woord als met de mens, die, zoals in de christelijke wereld bekend is, uiterlijk
is en innerlijk; de uitwendige mens, afgescheiden van de innerlijke, is slechts een lichaam en
dus dood, maar het is de innerlijke mens die leeft, en aan de uitwendige mens het leven geeft.
De innerlijke mens is zijn ziel; zo ook is het Woord naar de letter slechts als een lichaam
zonder ziel.
4. Uit de uitsluitend letterlijke zin, als het verstand daaraan blijft hangen, kan nooit worden
gezien, dat daarin zulke dingen zijn bevat.
Zo ook deze eerste hoofdstukken van Genesis: uit de letterlijke zin kan men niets anders
opmaken dan dat er gehandeld wordt over de schepping van de wereld en over de hof van
Eden, die Paradijs genoemd wordt; voorts over Adam, als over de eerst geschapen mens, wie
zou iets anders vermoeden? Dat deze hoofdstukken evenwel verborgenheden bevatten, die tot
nu toe nooit onthuld zijn, zal, uit wat nu volgt, voldoende vaststaan; en wel, dat het eerste
hoofdstuk van Genesis, in de innerlijke zin, handelt over de NIEUWE SCHEPPING van de mens,
of over zijn WEDERGEBOORTE in het algemeen, en over de Oudste Kerk in het bijzonder, en
wel zo, dat daarin niet het minste van een woord is, dat niet iets uitbeeldt, betekent en bevat.
5. Maar dat dit zo is kan geen sterveling ooit weten anders dan uit de Heer.
Daarom mag ik nadrukkelijk vooropstellen, dat het mij door de Goddelijke barmhartigheid
van de Heer is toegestaan, nu al verscheidene jaren achtereen aanhoudend in gezelschap te
zijn van geesten en van engelen, hen te horen spreken en op mijn beurt met hen te spreken.
Zo werd het mij gegeven ontzagwekkende dingen te horen en te zien, welke in het andere
leven zijn en die nooit tot de kennis van een mens zijn gebracht, noch ooit in zijn gedachte
opgekomen zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 4
Ik ben daar onderricht over de verschillende soorten van geesten; over de toestand van de
zielen na de dood; over de hel of de jammerlijke staat van ongelovigen; over de hemel of de
gelukzalige staat van gelovigen; voornamelijk over de leer van het geloof, welke in de gehele
hemel wordt beleden; hierover door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, meer in
hetgeen volgt.
GENESIS 1 : 1 - 31
1. In de beginne schiep God de hemel en de aarde.
2. De aarde was woest en ledig, en duisternis was op de aangezichten des afgronds en
de Geest Gods zweefde op de aangezichten der wateren.
3. En God zei: Daar zij licht, en daar werd licht.
4. En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en
tussen de duisternis.
5. En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht.
En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.
6. En God zei: daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make
scheiding tussen de wateren voor de wateren.
7. En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder
het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn.
En het was alzo.
8. En God noemde het uitspansel hemel.
En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag.
9. En God zei: Dat de wateren van onder de hemel in één plaats verzameld worden, en
dat het droge gezien worde.
En het was alzo.
10. En God noemde het droge aarde, en de verzameling van wateren noemde Hij
zeeën; en God zag dat het goed was.
11. En God zei: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar
geboomte naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde.
En het was alzo.
12. En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en
vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard.
En God zag dat het goed was.
13. En het was avond geweest en het was morgen geweest, de derde dag.
14. En God zei: er zij lichten in het uitspansel van de hemelen, om scheiding te maken
tussen de dag en tussen de nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot
dagen en jaren.
15. En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel van de hemelen, om licht te geven op de
aarde.
En het was alzo.
16. En God maakte de twee grote lichten, het grote licht tot heerschappij over de dag,
en het kleine licht tot heerschappij over de nacht, en de sterren.
17. En God stelde ze in het uitspansel van de hemelen om licht te geven op aarde.
18. En om te heersen op de dag en in de nacht, en om scheiding te maken tussen het
licht en tussen de duisternis.
En God zag dat het goed was.
19. En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 5
20. En God zei: Dat de wateren voortbrengen het kruipende dier, de levende ziel; en
de vogel zal vliegen boven de aarde, boven de aangezichten van het uitspansel van de
hemelen.
21. En God schiep de grote walvissen en alle levende kruipende ziel, welke de wateren
voortbrachten, naar haar aard; en al het gevogelte naar zijn aard.
En God zag dat het goed was.
22. En God zegende ze, zeggende: Zijt vruchtbaar, en vermenigvuldigt u, en vervult de
wateren in de zeeën; en het gevogelte vermenigvuldige op de aarde.
23. En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de vijfde dag.
24. En God zei: De aarde brenge levende ziel voort, naar haar aard, het beest, en het
kruipend dier, en het wilde dier der aarde, naar zijn aard.
En het was alzo.
25. En God maakte het wilde dier op de aarde naar zijn aard, en het beest naar zijn
aard, en al het kruipend gedierte van de aardbodem naar zijn aard.
En God zag dat het goed was.
26. En God zei: Laat ons de mens maken, in ons beeld, naar onze gelijkenis: en dat zij
heersen over de vissen van de zee, en over de vogelen van de hemelen, en over het
beest, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde
kruipt.
27. En God schiep de mens in Zijn beeld, in het beeld van God schiep Hij hen, man en
vrouw schiep hij ze.
28. En God zegende hen, en God zei tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u,
en vervult de aarde en onderwerpt haar, en heers over de vissen van de zee en over de
vogel van de hemelen, en over al wat leeft en op de aarde kruipt.
29. En God zei: Ziet, Ik geef u al het zaadzaaiend kruid, dat op de aangezichten van de
gehele aarde is en alle geboomte waarin vrucht is; de zaadzaaiende bomen zij u tot
spijze.
30. En aan al het wilde gedierte op de aarde, en aan al het gevogelte in de hemelen,
en aan al het kruipend gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, zij al het
groene kruid tot spijze.
En het was alzo.
31. En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed.
En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag.
INHOUD.
6. De zes dagen of tijden, die evenzoveel opeenvolgende staten zijn van de wedergeboorte
van de mens, verhouden zich in het algemeen als volgt:
7. De eerste staat is die welke voorafgaat, zowel van de vroegste kindsheid af, als
onmiddellijk vóór de wedergeboorte, en wordt woestheid, ledigheid en duisternis genoemd.
De eerste beweging, welke de barmhartigheid van de Heer is, is met de Geest Gods
aangeduid, zich bewegend over de aangezichten van de wateren.
8. De tweede staat is wanneer er onderscheid wordt gemaakt tussen de dingen, welke van de
Heer zijn, en die, welke de mens eigen zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 6
Die welke van de Heer zijn, worden in het Woord overblijfselen genoemd; dit zijn
voornamelijk de erkentenissen van de dingen van het geloof, welke de mens van zijn
kindsheid af geleerd heeft.
Deze erkentenissen worden bewaard en komen niet tevoorschijn voordat hij in die staat
gekomen is.
Deze staat komt heden ten dage zelden voor zonder verzoeking, rampspoed, droefenis, wat
uitwerkt dat al de dingen van het lichaam en van de wereld – dus al die dingen die het eigene
van de mens uitmaken – tot rust komen en als het ware sterven.
Zo worden de dingen die tot de uiterlijke mens behoren, gescheiden van de dingen die van de
innerlijke mens zijn.
In de innerlijke mens zijn de overblijfselen, die door de Heer voor deze tijd en voor dat doel
bewaard zijn.
9. De derde staat is die van het berouw, waarin de mens uit zijn innerlijk vroom en met
toewijding spreekt en goede werken voortbrengt, als het ware die van de naastenliefde, maar
toch zijn zij onbezield, omdat hij meent ze uit zichzelf te doen; en deze werken worden
grasscheutjes genoemd, dan zaadzaaiend kruid en tenslotte vruchtbaar geboomte.
10. De vierde staat is wanneer de mens door liefde wordt aangedaan en door het geloof wordt
verlicht.
Voorheen heeft hij wel vrome dingen gezegd en goede dingen gedaan, maar dit ten gevolge
van een toestand van verzoekingen en benauwenis, niet uit geloof en naastenliefde: daarom
worden deze nu in de innerlijke mens ontstoken en de twee lichten genoemd.
11. De vijfde staat is, wanneer de mens vanuit geloof spreekt en zich daardoor in het ware en
goede bevestigt; wat hij dan voortbrengt zijn bezielde dingen en worden vissen der zee en
vogelen der hemelen genoemd.
12. De zesde staat is, wanneer de mens uit geloof en daardoor uit liefde het ware spreekt en
het goede doet; wat hij dan voortbrengt wordt levende ziel en beest genoemd.
En omdat hij dan begint evenals uit geloof ook uit liefde te handelen, wordt hij een geestelijk
mens en beeld genoemd.
Zijn geestelijk leven schept behagen in en wordt ondersteund door hetgeen behoort tot de
erkentenissen van de dingen van het geloof en tot de werken van de naastenliefde, hetgeen
zijn spijs wordt genoemd.
Zijn natuurlijk leven echter schept behagen in en wordt ondersteund door de dingen welke tot
het lichaam en tot de zinnen behoren; vandaar strijd, totdat de liefde heerst en de mens hemels
wordt.
13. Niet allen die wedergeboren worden, bereiken deze staat; maar sommigen en heden wel
het grootste deel, alleen de eerste staat; anderen slechts de tweede, weer anderen de derde,
vierde of vijfde, zelden de zesde staat en nauwelijks iemand de zevende staat.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 7
DE INNERLIJKE ZIN.
14. In hetgeen volgt wordt onder de Heer uitsluitend en alleen verstaan de heiland van de
wereld Jezus Christus, en Hij wordt Heer genoemd zonder de overige namen.
Als Heer wordt Hij in de gehele hemel erkend en aanbeden, omdat Hij alle macht in de
hemelen en op aarde heeft.
Hij heeft het ook bevolen door te zeggen: ‘Gij noemt Mij Heer, en gij zegt het juist, want Ik
ben het’, (Johannes 13 : 13). En de discipelen noemden Hem na de opstanding Heer.
15. In de gehele hemel kennen zij geen andere Vader dan de Heer, omdat Hij één is, zoals Hij
Zelf heeft gezegd:
‘Ik ben de Weg, en de Waarheid en het Leven’.
Philippus zei: ‘Toon ons de Vader.’ Jezus zei tot hem: ‘Ben Ik zo lange tijd met u allen en
hebt gij Mij niet gekend, Philippus? Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien: hoe zegt
gij dan: Toon ons de Vader? Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben, en de Vader in Mij is?
Geloof Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij’, (Johannes 14 : 6, 8, 9, 10, 11).
16. vers 1.
In den beginne schiep God de hemel en de aarde.
De oudste tijd wordt begin genoemd.
Bij de profeten hier en daar de dagen der oudheid en ook de dagen der eeuwigheid.
Het begin sluit ook in zich de eerste tijd, wanneer de mens wedergeboren wordt, want dan
wordt hij opnieuw geboren en ontvangt het leven; de wedergeboorte zelf wordt daarom de
‘nieuwe schepping van de mens’ genoemd.
Scheppen, formeren en maken betekenen met een zeker verschil bijna overal in de profetische
boeken tot wedergeboorte brengen, zoals bij Jesaja: ‘Allen over wie mijn naam is uitgeroepen,
en die ik omwille van Mijn majesteit geschapen heb, gemaakt en gevormd’, (Jesaja 43 : 7).
Daarom wordt de Heer Verlosser genoemd, Formeerder van de moederschoot af, Maker en
ook Schepper, zoals bij dezelfde profeet: ‘Ik Jehovah, jullie Heilige, de Schepper van Israël,
jullie Koning’, (Jesaja 43 : 15); bij David: ‘Het volk dat geschapen is, zal de Heer loven’,
(Psalm 102 : 19); bij dezelfde: ‘Zend uw adem en zij worden geschapen, zo geeft u de aarde
een nieuw gelaat’, (Psalm 104 : 30).
Dat de hemel de innerlijke mens betekent en de aarde de uiterlijke mens vóór de
wedergeboorte, zal uit het volgende blijken.
17. vers 2.
En de aarde was woest en ledig, en duisternis was op de aangezichten van de afgrond, en de
geest Gods zweefde op de aangezichten der wateren.
De mens wordt vóór de wedergeboorte een ledige en woeste aarde genoemd, ook een bodem,
waarin niets van het goede en ware gezaaid is; woest, waar niets goeds, en ledig, waar niets
waars is.
Vandaar de duisternis of de stompzinnigheid en de onwetendheid in alle dingen die behoren
tot het geloof in de Heer, dus tot het geestelijke en hemelse leven.
Zo’n mens wordt door de Heer beschreven bij Jeremia: ‘Want onverstandig is mijn volk, Mij
kennen zij niet; dwaze kinderen zijn het, en inzicht hebben zij niet; wijs zijn zij om kwaad te
doen, maar van goed doen weten zij niet.
Ik zag de aarde, en zie, zij was woest en ledig; ik zag naar de hemel, en zijn licht was er niet’,
(Jeremia 4 : 22, 23).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 8
18. Met de ‘aangezichten van de afgrond’ worden zijn begeerten bedoeld, en de valsheden
hiervan, uit welke en in welke hij geheel en al is.
Omdat hij geen licht heeft, is hij als een afgrond, of als iets dat verward en donker is.
Dezen worden hier en daar in het Woord ook afgronden genoemd en diepten der zee, die
uitgedroogd of uitgeroeid worden, voordat de mens wordt wedergeboren, zoals bij Jesaja:
‘Waak op als in de dagen vanouds, van de geslachten uit de voortijd! Zijt gij het niet, die de
zee hebt drooggelegd, de wateren van de grote diepte; die de diepte der zee hebt gemaakt tot
een weg, een doortocht voor verlosten? De vrijgekochten van Jehovah zullen wederkeren’,
(Jesaja 51 : 9, 10, 11a).
Wanneer zo’n mens vanuit de hemel gezien wordt, verschijnt hij ook als een zwarte massa,
die niets levends in zich heeft.
Dezelfde dingen hebben in het algemeen betrekking op de uitroeiing van de oude mens;
hierover vindt men vele plaatsen bij de profeten, en dit gaat aan de wedergeboorte vooraf,
want vóór de mens kan weten, wat waar is, en vóór hij door het goede kan worden aangedaan,
moeten die dingen verwijderd zijn die in de weg staan en weerstreven.
Zo moet de oude mens sterven, voordat de nieuwe mens ontvangen kan worden.
19. Met de Geest Gods wordt de barmhartigheid van de Heer bedoeld, waarvan gezegd wordt
dat zij zweeft, zoals de hen over haar eieren broedt, hier boven die dingen, die de Heer bij de
mens bewaart, en die hier en daar in het Woord overblijfselen worden genoemd.
Het zijn de erkentenissen van het ware en het goede, welke nooit in het licht of aan de dag
komen voordat de uiterlijke dingen zijn uitgeroeid.
Deze erkentenissen worden hier de aangezichten der wateren genoemd.
20. vers 3.
En God zei: Daar zij licht, en daar werd licht.
Het eerste van de wedergeboorte is, dat de mens begint te weten dat het goede en het ware iets
van hoger orde is.
De mensen die geheel en al uiterlijk zijn, weten zelfs niet eens wat goed en wat waar is, want
alles wat tot de eigenliefde en de wereldliefde behoort achten zij goed, en alles wat deze liefde
begunstigt achten zij waar, en zij weten dus niet, dat hun goede kwaad en hun ware vals is.
Wanneer nu de mens opnieuw ontvangen wordt, begint hij allereerst met te erkennen, dat het
goede van hem niet goed is en wanneer hij nader tot het licht komt, erkent dat de Heer ‘is’, en
dat de Heer het goede en het ware Zelf is.
Dat men moet weten dat de Heer ‘is’, zegt Hijzelf bij Johannes: ‘Want indien gij niet gelooft,
dat Ik ben, zult gij in uw zonden sterven’, (Johannes 8 : 24b).
Vervolgens, dat de Heer het goede Zelf is, of het leven, en het ware Zelf, of het licht, wat
betekent, dat er geen goed of waar is dan van de Heer alleen, zoals ook bij Johannes:
‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.
Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden
is.
Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld’, (Johannes 1 : 1, 3,
4, 9).
21. vers 4, 5.
En God zag het licht, dat het goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de
duisternis, en God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht.
Het licht wordt goed genoemd, omdat het uit de Heer is, die het goede Zelf is; duisternis is,
wat de mens – voor hij opnieuw ontvangen en geboren wordt - als licht toeschijnt, omdat het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 9
kwade voor hem het goede, en het valse voor hem het ware is, maar in werkelijkheid is het
duisternis, en het eigene van de mens dat bij hem blijft.
Alle dingen die van de Heer zijn, worden met de dag vergeleken, want zij zijn het licht; en
alle dingen die het eigene van de mens zijn, worden met de nacht vergeleken, want zij zijn de
duisternis; zoals vaak in het Woord.
22. vers 5.
En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.
Wat avond is en wat morgen is, weet men vanuit het voorgaande.
Avond is iedere voorafgaande staat, een staat van schaduw, of valsheid en zonder enig geloof.
Morgen is elke volgende staat, welke er een is van het licht, of waarheid en erkentenissen van
het geloof.
Avond betekent in het algemeen alle dingen, welke het eigene van de mens zijn, maar morgen
alle dingen, welke van de Heer zijn, zo bij David:
‘De geest van Jehovah sprak in mij, zijn woorden zijn op mijn tong.
De God van Israël heeft gesproken, de Rots van Israël heeft over mij gezegd:
‘Wie rechtvaardig heerst over de mensen, heerst in diep ontzag voor God.
Hij is als een stralende morgenzon die na de regens opkomt aan een wolkeloze hemel en met
zijn warmte het jonge groen laat opschieten’, (2 Samuël 23 : 2, 3, 4).
Omdat het avond is wanneer er geen geloof is, wordt de Komst van de Heer in de wereld
morgen genoemd; de tijd waarin Hij komt, omdat er dan geen geloof meer is, wordt avond
genoemd, zoals bij Daniël: ‘De Heilige zei tot mij: Tweeduizend driehonderd avonden en
morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden.
En het gezicht van de avonden en de morgens, waarvan gesproken werd, dat is waarheid.
Gij nu, houd het gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst’,
(Daniël 8 : 14, 26).
Daarom wordt in het Woord morgen voor alle Komst van de Heer genomen, dus is het een
aanduiding voor de nieuwe schepping.
23. Niets is gebruikelijker in het Woord, dan dat voor de tijd zelf het woord dag genomen
wordt, zoals bij Jesaja: ‘Jammert, want de dag van Jehovah is nabij; hij komt als een
verwoesting van de Almachtige.
Zie, de dag van Jehovah komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de
aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen.
Daarom zal Ik de hemel doen wankelen en de aarde zal bevend van haar plaats wijken door
de verbolgenheid van de Heer der heerscharen, ten dage van Mijn brandende toorn.
Weldra zal zijn tijd komen en zijn dagen zullen niet verlengd worden’, (Jesaja 13 : 6, 9, 13,
22b).
En bij dezelfde profeet: ‘Is dit uw uitgelaten (stad); welker oorsprong is van de dagen van
ouds, welker voeten haar wegdroegen om zich in verre landen te vestigen? En het zal te dien
dage geschieden, dat Tyrus vergeten zal worden, zeventig jaar lang, de dagen van één
koning’, (Jesaja 13 : 7, 15a).
Omdat dag voor tijd staat, wordt dit woord ook gebruikt voor de staat of de toestand van die
tijd.
Zoals bij Jeremia: ‘Wee ons, want de dag verstrijkt, de avondschaduwen worden langer’,
(Jeremia 6 : 4b); en bij dezelfde profeet: ‘Indien gij Mijn verbond van de dag en de nacht kunt
verbreken, zodat er geen dag en nacht meer zou zijn op hun tijd, zo zegt de Heer: Indien Ik
Mijn verbond van de dag en de nacht, de verordeningen van hemel en aarde, niet heb
vastgesteld’, (Jeremia 33 : 20, 25).
Voorts: ‘Vernieuw onze dagen als vanouds’, (Klaagliederen 5 : 12).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 10
24. vers 6.
En God zei: ‘Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dat make scheiding tussen
de wateren voor de wateren.’
Nadat de Geest Gods, of de barmhartigheid van de Heer, de erkentenissen van het ware en het
goede in het daglicht heeft gebracht, en het eerste licht heeft gegeven, namelijk dat de Heer
‘is’, en dat de Heer Zelf het goede is, en Zelf het ware is, en dat er niet enig goede en ware is
dan van de Heer alleen, maakt Hij vervolgens onderscheid tussen de innerlijke mens en de
uiterlijke mens, dus tussen de erkentenissen, die bij de innerlijke mens zijn en de verzamelde
kennis die bij de uiterlijke mens is.
De innerlijke mens wordt uitspansel genoemd; de erkentenissen die bij de innerlijke mens
zijn, worden wateren boven het uitspansel genoemd; en de verzamelde kennis van de
uiterlijke mens wordt wateren onder het uitspansel genoemd.
Voordat de mens wordt wedergeboren, weet hij zelfs niet eens dat er een innerlijke mens
bestaat, nog minder wat de innerlijke mens is, daar hij er geen onderscheid tussen ziet, terwijl
hij, ondergedompeld in lichamelijke en wereldse dingen, er tegelijk al datgene in dompelt wat
van de innerlijke mens is, en uit onderscheiden verscheidenheden maakt hij één duistere
verwarring.
Daarom wordt er eerst gezegd: daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dan: het
make scheiding voor de wateren tussen de wateren, maar niet, het make scheiding tussen
wateren en wateren.
Dit volgt evenwel onmiddellijk daarop in vers 7 en 8: En God maakte dat uitspansel, en
maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die
boven het uitspansel zijn.
En het was alzo. En God noemde het uitspansel hemel.
Bijgevolg is het tweede wat de mens gewaar wordt, wanneer hij wordt wedergeboren, dit, dat
hij begint te weten, dat er een innerlijke mens bestaat; of dat de dingen die bij de innerlijke
mens zijn, het goede en het ware zijn, welke van de Heer alleen komen.
En omdat de uiterlijke mens, wanneer hij wordt wedergeboren, van dien aard is, dat hij
bovendien denkt, dat hij het goede dat hij doet, uit zichzelf doet, en het ware wat hij zegt, uit
zichzelf zegt, wordt hij, omdat hij zo is, dus als het ware door zijn eigen ik, van de Heer ertoe
geleid het goede te doen en het ware te spreken.
Om die reden wordt eerst de nadruk gelegd op de wateren die onder het uitspansel zijn, en dan
op de wateren die boven het uitspansel zijn.
Het is ook een hemelse verborgenheid dat de mens door zijn eigene, zowel door het
bedrieglijke van de zinnen als door de begeerten, geleid en afgebogen wordt, naar dingen die
waar en goed zijn, en dat zo alle fasen van de wedergeboorte zowel in het algemeen als in het
bijzonder, voortschrijden van de avond tot de morgen, van de uiterlijke mens tot de innerlijke
mens, of van de aarde tot de hemel: daarom wordt nu het uitspansel of de innerlijke mens
‘hemel’ genoemd.
25. ‘De aarde uitspanne en de hemel uitbreiden’, is een plechtige spreekwijze bij de profeten
als er van de wedergeboorte van de mens sprake is, zoals bij Jesaja:
‘Dit zegt Jehovah, je bevrijder, die je al in de moederschoot heeft gevormd: Ik ben Jehovah
die alles gemaakt heeft, de enige die de hemel heeft uitgespannen, die zelf de aarde heeft
uitgehamerd’, (Jesaja 44 : 24).
En ook verder, waar openlijk over de Komst van de Heer wordt gesproken:
‘Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met
waarheid zal Hij het recht voortbrengen’, dat wil zeggen: Hij verbreekt de bedrieglijke
redenering niet en blust de begeerte niet uit, maar buigt ze naar het ware en het goede.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 11
En daarom volgt er op: ‘God Jehovah schept de hemelen en breidt deze uit, Hij spant de
aarde uit er wat daaruit voortkomt, Hij geeft adem aan het volk dat daarop is en de geest aan
degenen, die daarop wandelen’, (Jesaja 42 : 3, 4, 5).
Behalve hier, op nog vele andere plaatsen meer.
26.vers 8.
En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag.
Wat avond, wat morgen , en wat dag betekenen is bij vers 5 gezien.
27. vers 9.
En God zei: ‘dat de wateren van onder de hemel in één plaats vergaderd worden, en dat het
droge gezien worde; en het was alzo’.
Wanneer de mens weet dat er een innerlijke en een uiterlijke mens bestaat en dat het ware en
het goede van de innerlijke mens of van de Heer door middel van de innerlijke mens invloeien
naar de uiterlijke mens –hoewel het niet zo schijnt- dan worden dat goede en ware of de
erkentenissen van het goede en ware dat bij hem is, in zijn geheugen opgeborgen en
ondergebracht bij de verworven kennis.
Alles wat bij het geheugen van de uiterlijke mens ingelijfd wordt, hetzij natuurlijk, of
geestelijk, of hemels is, blijft daar als kennis en wordt van daaruit door de Heer tevoorschijn
gebracht.
Deze verworven erkentenissen worden bedoeld met de wateren die in één plaats vergaderd
zijn en zeeën worden genoemd, maar de uiterlijke mens wordt het droge genoemd en weldra
aarde, wat blijkt uit hetgeen volgt.
28. vers 10.
En God noemde het droge aarde en de verzameling van de wateren noemde Hij zeeën en God
zag dat het goed was.
Dat de wateren erkentenissen betekenen en verzamelde kennis, is in het Woord hoogst
gewoon; vandaar dat zeeën een verzameling daar van zijn, zoals bij Jesaja: ‘De aarde zal vol
kennis van Jehovah zijn, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken’, (Jesaja 11 : 9).
En bij dezelfde profeet, waar over het gemis aan erkentenissen en aan kennis gehandeld
wordt: ‘De wateren zullen aan de zee ontbreken, en de stroom zal verdrogen en dor worden,
en de stromen zullen terugtreden’, (Jesaja 19 : 5, 6).
Bij Haggaï ten aanzien van een nieuwe kerk: ‘Ik die de hemelen en de aarde, en de zee en het
droge doe beven, en Ik zal alle heidenen doen beven, en zij zullen komen tot de wens van alle
heidenen, en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen’, (Haggaï 2 : 6,7).
En over de mens die wedergeboren wordt, bij Zacharia: ‘Het zal op een enkele dag zijn, die
Jehovah bekend is, het zal noch dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden ten tijde van de
avond, dat het licht zal wezen, en het zal in die dagen geschieden dat er levende wateren uit
Jeruzalem stromen zullen, de helft van die naar de oostelijke zee en de helft van die naar de
achterste zee toe’, (Zacharia 14 : 7, 8).
Bij David, waar de mens beschreven wordt die moet worden wedergeboren en die de Heer
aanbidden zal, bij wie de oude mens uitgeroeid is: ‘Jehovah veracht Zijn gevangenen niet, dat
Hem prijzen de hemel en de aarde, de zeeën en al wat daarin wemelt’, (Psalm 69 : 35).
Dat de aarde het ontvangende vat betekent, blijkt bij Zacharia: ‘Jehovah, die de hemelen
uitbreidt, en de aarde grondvest, en de geest van de mens in het midden daarvan formeert’,
(Zacharia 12 : 1).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 12
29. vers 11 en 12.
En God zei: ‘Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar
geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde.
En het was alzo.
En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend
geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard.
En God zag dat het goed was.’
Wanneer de aarde of de mens dermate is voorbereid, dat hij van de Heer hemelse zaden
ontvangen kan, en iets goeds en waars kan voortbrengen, doet de Heer eerst iets teers
ontspruiten, dat grasscheutjes genoemd wordt; dan iets nuttigers dat zich verder voortplant, en
zaadzaaiend kruid genoemd wordt; eindelijk iets goed dat vruchten voortbrengt en
vruchtdragend geboomte genoemd wordt, waarin zaad is, elk naar zijn aard.
De mens die wedergeboren wordt, is eerst zodanig, dat hij het goede dat hij doet denkt uit
hem zelf te zijn, en zo ook het ware wat hij zegt, denkt uit hem zelf te zijn, terwijl het hiermee
echter zo gesteld is, dat al het goede en al het ware van de Heer is.
Daarom heeft diegene, die denkt dat het van hemzelf is, nog niet het leven van het ware
geloof, hoewel hij het later kan ontvangen, want hij kan nog niet geloven dat het van de Heer
is, omdat hij in een staat van voorbereiding is, om het leven van het geloof te ontvangen; deze
staat wordt hier uitgebeeld door onbezielde dingen en de staat van het geloof daarna door
bezielde dingen.
Dat de Heer de zaaier is, dat het zaad Zijn Woord is, en dat de aarde de mens is, heeft Hij Zelf
zich verwaardigd te zeggen, zie: (Mattheüs 13 : 19 tot 24, 37, 38, 39; Markus 4 : 14 tot 21;
Lucas 8 : 11 tot 16).
Hij zegt het ook op deze manier: ‘Alzo is het rijk van God, alsof een mens zaad in de aarde
wierp, en sliep en opstond, dag en nacht, en het zaad kiemde en wies op dat hij zelf niet wist
hoe; want de aarde brengt vanzelf vrucht voort; eerst het kruid, daarna de aar, tenslotte het
volle koren in de aar’, (Markus 4 : 26, 27, 28).
Door het rijk van God wordt in alomvattende zin de gehele hemel bedoeld; in minder
omvattende zin de ware Kerk van de Heer; in bijzondere zin eenieder die van het ware geloof
is, of die wedergeboren is door te leven vanuit het geloof; daarom wordt zo’n mens ook wel
hemel genoemd, omdat de hemel in hem is, of rijk van God, omdat het rijk van God in hem is,
wat de Heer Zelf leert bij Lucas: ‘Jezus, ondervraagd zijnde van de farizeeën, wanneer het
rijk Gods komen zou, antwoordde hun en zei: Het koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk
gelaat, en men zal niet zeggen: zie hier, of zie daar, want zie, het koninkrijk Gods is binnen
ulieden’, (Lucas 17 : 20, 21).
Dit is de derde staat van de wedergeboorte van de mens, zijn staat van berouw, die eveneens
voortschrijdt van de schaduw naar het licht, of van de avond naar de morgen, waarom in vers
13 gezegd wordt: en het was avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag.
30. vers 14, 15, 16, 17.
En God zei: ‘Dat er lichten zij in het uitspansel der hemelen, om scheiding te maken tussen de
dag en tussen de nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren.
En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel van de hemelen, om licht te geven op aarde’.
En het was alzo.
En God maakte de twee grote lichten, het grote licht tot heerschappij van de dag, en het
kleine licht tot heerschappij van de nacht, en de sterren.
En God stelde ze in het uitspansel van de hemelen, om licht te geven op de aarde.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 13
Wat de grote lichten zijn kan men niet ten volle beseffen, tenzij men eerst weet, wat het
wezen van het geloof is, en vervolgens hoedanig de toename ervan is bij hen die opnieuw
geschapen zijn.
Het wezen zelf en het leven van het geloof is van de Heer Alleen; want wie niet in de Heer
gelooft, kan het leven niet hebben, zoals Hij Zelf gezegd heeft bij Johannes: ‘Die in de Zoon
gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die de Zoon niet gelooft, die zal het leven niet zien,
maar de toorn Gods blijft op hem’, (Johannes 3 : 36).
De toename van het geloof bij hen, die opnieuw geschapen zijn, is als volgt: eerst is er geen
leven in hen, want in het boze en het valse is het leven niet, maar in het goede en ware;
vervolgens ontvangen zij het leven van de Heer door het geloof; het eerst door het geloof dat
in het geheugen is, wat een geloof is dat op kennis is gegrond; dan door het geloof dat tot het
verstand behoort, wat een verstandelijk geloof is; tenslotte door het geloof van het hart, wat
een geloof van liefde, of het heilbrengend geloof is.
Het geloof op kennis gegrond en het verstandelijk geloof zijn van vers 3 tot vers 13 uitgebeeld
door onbezielde dingen; het geloof echter dat door de liefde levend is gemaakt, wordt van
vers 20 tot 25 uitgebeeld door bezielde dingen.
Daarom wordt hier nu voor het eerst gesproken van liefde en van het geloof daaruit, welke
lichten worden genoemd.
De liefde is het grootste licht tot heerschappij van de dag; het geloof uit de liefde is het kleine
licht tot heerschappij van de nacht; omdat zij één uitmaken wordt van hen in het enkelvoud
gesproken: dat er zij, maar niet dat er zijn lichten.
Liefde en geloof verhouden zich in de innerlijke mens, als warmte en licht in de uitwendige,
lichamelijke mens, waarom eerstgenoemde wordt uitgebeeld door laatstgenoemde.
Daarom wordt er gezegd, dat de lichten in het uitspansel van de hemelen, of in de innerlijke
mens gesteld worden; het grote licht in zijn wil en het kleine licht in zijn verstand, maar
eigenlijk verschijnen zij alleen in de wil en in het verstand, zoals het licht van de zon in de
voorwerpen; het is enkel en alleen de barmhartigheid van de Heer, die de wil met liefde en het
verstand met waarheid of geloof aandoet.
31. Dat de grote lichten de liefde en het geloof betekenen, en ook zon, maan en sterren
genoemd worden, blijkt hier en daar bij de profeten, zoals bij Ezechiël:
‘Als Ik u zal uitblussen, zal Ik de hemelen en hun sterren zwart maken.
Ik zal de zon met een wolk bedekken en de maan zal haar licht niet geven; alle lichtende
lichten in de hemelen zal Ik over u zwart maken, en Ik zal een duisternis maken over uw land’,
(Ezechiël 32 : 7, 8); waar sprake is van Farao en Egypte, waaronder in het Woord verstaan
wordt het zintuiglijke en de kennis; in deze verzen, dat zij door het zintuiglijke en de
verzamelde kennis, de liefde en het geloof hebben uitgeblust.
Bij Jesaja: ‘De dag van Jehovah om het land te stellen tot verwoesting, want de sterren van de
hemelen en hun gesternten zullen hun licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden in
haar opgang, en de maan zal haar licht niet laten schijnen’, (Jesaja 13 : 9, 10).
Bij Joël: ‘De dag van Jehovah komt, een dag van duisternis en donkerheid; de aarde is
beroerd voor Zijn aangezicht, de hemelen beven; de zon en de maan worden zwart en de
sterren trekken haar glans in’, (Joël 2 : 2, 10).
Bij Jesaja, waar over de Komst van de Heer wordt gehandeld, en over de verlichting van de
heidenen, dus over een nieuwe Kerk, in het bijzonder over diegenen die in duisternis zijn en
het licht ontvangen en wedergeboren worden: ‘Maak u op, wordt verlicht, want uw licht komt;
zie, de duisternis bedekt de aarde, en donkerheid de volken; en over u zal Jehovah opgaan; de
heidenen zullen tot uw licht gaan; en koningen tot de glans van uw opgang; Jehovah zal u
wezen tot een eeuwig licht, uw zon zal niet meer ondergaan, en uw maan zal haar licht niet
intrekken, want Jehovah zal u wezen tot een eeuwig licht’, (Jesaja 60 : 1, 2, 3, 19, 20).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 14
Bij David: ‘Jehovah maakt de hemelen met verstand, Hij spant de aarde op de wateren uit,
Hij maakt de grote lichten, de zon tot heerschappij op de dag en de maan en de sterren tot
heerschappij in de nacht’, (Psalm 136 : 5, 6, 7, 8, 9).
En bij dezelfde: ‘Verheerlijkt Jehovah, zon en maan, verheerlijkt Hem, alle gij lichtende
sterren; verheerlijkt Hem, gij hemelen der hemelen, en gij wateren, die boven de hemelen
zijt’, (Psalm 148 : 3, 4).
In al deze plaatsen betekenen de lichten liefde en geloof.
Omdat de lichten de liefde en het geloof in de Heer voorstelden en betekenden, was het een
voorschrift in de Joodse Kerk, dat er voortdurend een licht zou branden van de avond tot de
morgen, want alles wat in deze Kerk was voorgeschreven, was een uitbeelding van de Heer.
Over dat licht staat er geschreven: ‘Gebied de kinderen Israëls, dat zij olie brengen voor de
luchter, dat men aanhoudend de lampen aansteke.
In de tent van de samenkomst, buiten de voorhang, die voor de getuigenis is, zal Aäron en zijn
zonen ze toe richten, van de avond tot de morgen, voor het aangezicht van Jehovah’, (Exodus
27 : 20, 21).
Dat deze dingen liefde en geloof betekenen, die de Heer ontsteekt en doet lichten in de
innerlijke mens, en door de innerlijke mens in de uiterlijke mens zal door de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer daar ter plaatse aangetoond worden.
32. Liefde en geloof worden eerst grote lichten genoemd; daarna heet liefde het grote licht, en
geloof het kleine licht; en van de liefde wordt gezegd dat zij heerschappij zal hebben over de
dag, en van het geloof, dat het heerschappij zal hebben over de nacht.
Omdat dit verborgenheden zijn, en wel vooral nu in het einde der dagen verborgen, is het mij
vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer vergund om duidelijk te maken hoe deze
dingen zich verhouden.
Dat deze dingen vooral nu, in het einde der dagen, verborgen zijn geworden, vindt zijn
oorzaak hierin, dat nu de voleinding van de eeuw daar is, en er bijna geen liefde meer is, dus
ook geen geloof, zoals de Heer Zelf bij de evangelisten voorzegd heeft met deze woorden:
‘De zon zal verduisterd worden, en de maan haar schijnsel niet geven; en de sterren zullen
van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden’, (Mattheüs 24 : 29).
Onder de zon die verduisterd is, wordt hier de liefde verstaan; onder de maan die geen
schijnsel geeft, het geloof; onder de sterren die van de hemel vallen, de erkentenissen van de
dingen van het geloof, welke de krachten en machten van de hemelen zijn.
De Oudste Kerk erkende geen ander geloof dan de liefde zelf; de hemelse engelen weten ook
niet wat geloof is, tenzij het tot de liefde behoort.
Het leven van de gehele hemel is liefde, want in de hemelen bestaat geen ander leven dan het
leven van de liefde: vandaar alle geluk dat zo groot is, dat niets daarvan beschreven kan
worden, noch ooit door enig menselijk denkbeeld gevat.
Zij, die in de liefde zijn, hebben de Heer van harte lief, maar zij weten, zeggen en voelen het
aan, dat alle liefde, dus alle leven dat uit liefde alleen is, en zo ook alle geluk, enkel en alleen
vanuit de Heer komt, en dat zij geen grein van leven en liefde uit zichzelf hebben.
Dat het de Heer is, uit Wie alle liefde voortkomt, wordt ook uitgebeeld door het grote licht, of
de zon, want toen Hij van gedaante veranderd werd ‘blonk Zijn aangezicht gelijk de zon, Zijn
klederen echter werden gelijk het licht’, (Mattheüs 17 : 2).
Het aangezicht betekent het meest innerlijke of binnenste, en de klederen hetgeen van het
meest innerlijke uitgaat, zo ook de zon of de liefde het Goddelijke van Hem, en het licht of de
wijsheid uit liefde, het Menselijke van Hem.
33. Het kan eenieder overbekend zijn, dat er zonder enige liefde nooit enig leven mogelijk is,
en dat er nooit enige vreugde is dan die, welke uit liefde voortvloeit; maar zoals de liefde is,
zo is het leven en zo is de vreugde; indien men de liefde zou wegnemen, of wat hetzelfde is,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 15
de begeerten, omdat deze tot de liefde behoren, zou onmiddellijk het denken ophouden en u
zou als een dode worden.
Dit is mij op aanschouwelijke wijze getoond.
De eigenliefde en de liefde tot de wereld hebben iets in zich, wat op het leven lijkt, en wat op
vreugde lijkt; maar omdat zij volkomen tegengesteld zijn aan de ware liefde, die hierin
bestaat, de Heer boven alles lief te hebben en de naaste als zichzelf, kan men duidelijk zien,
dat zij geen liefde zijn, maar haat; want hoe meer iemand zichzelf en de wereld liefheeft, des
te meer haat hij de naaste en dus de Heer; daarom is de ware liefde de liefde tot de Heer, en
het ware leven is het leven in liefde dat van Hem uitgaat, en de ware vreugde is de vreugde
van dat leven.
Er kan slechts één ware liefde bestaan, en zo ook slechts één waarachtig leven, waar de ware
vreugde en de ware gelukzaligheden uit voortvloeien, waarin de engelen in de hemelen zijn.
34. De liefde en het geloof kunnen nooit gescheiden worden, omdat zij één en hetzelfde
uitmaken; daarom worden zij, wanneer voor het eerst over lichten gesproken wordt, als één
beschouwd, en wordt er gezegd: er zij lichten in het uitspansel van de hemelen.
Wonderbaarlijke dingen mag ik hieromtrent aanstippen: daar de hemelse engelen, van de Heer
uit, in zo’n liefde zijn, zijn zij door die liefde in alle erkentenissen van het geloof, en door de
liefde in zo’n leven en in zo’n licht van inzicht, dat er nauwelijks iets van beschreven kan
worden.
Daarentegen bevinden zich de geesten, die in de wetenschap van de leerstellingen van het
geloof zonder de liefde zijn, in zo’n koud leven en in zo’n duister licht, dat zij zelfs niet tot de
eerste drempel van de voorhof van de hemelen kunnen naderen, maar terugdeinzen.
Sommigen beweren, dat zij in de Heer geloofd hebben, maar zij hebben niet geleefd zoals Hij
leerde; van hen zegt de Heer bij Mattheüs het volgende: ‘Niet eenieder die tot Mij zegt Heer,
Heer! zal ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar die daar doet Mijn wil.
Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet in Uw Naam
geprofeteerd?’ enzovoort, (Mattheüs 7 : 21, 22 tot het einde).
Hieruit blijkt, dat zij die in de liefde zijn, ook in het geloof zijn, en zo dus in het hemelse
leven, maar niet zij die beweren, in het geloof te zijn en niet in het leven van de liefde.
Geloofsleven zonder liefde is als het licht van de zon zonder warmte, zoals in de winter,
wanneer er niets groeit en alles verstijfd en afsterft.
Maar geloof uit liefde is als het licht van de zon in de tijd van de lente, wanneer alles groeit en
bloeit, want het is de warmte van de zon die voortbrengt.
Met de hemelse en geestelijke dingen eveneens, welke doorgaans in het Woord worden
uitgebeeld door die dingen, welke in de wereld en op de aarde zijn.
Ongeloof en geloof zonder liefde worden door de Heer ook vergeleken met de winter, toen
Hij over de voleinding der eeuw profeteerde bij Markus: ‘Bidt, dat uw vlucht niet komt in de
winter, want in die dagen zal er verdrukking zijn’, (Markus 13 : 18, 19).
Vlucht betekent de laatste tijd, ook met betrekking tot ieder mens, wanneer hij sterft; winter
betekent een leven zonder enige liefde; dagen der verdrukking betekent de ellendige staat van
de mens in het andere leven.
35. De mens heeft twee vermogens, de wil het verstand; wanneer het verstand door de wil
bestuurd wordt, vormen zij tezamen één gemoed, dus één leven uit, want wat de mens wil en
doet, dat denkt hij ook en daarnaar streeft hij.
Maar wanneer het verstand van de wil afwijkt, zoals bij hen die beweren geloof te hebben,
terwijl zij toch anders leven, wordt dat ene gemoed in tweeën verdeeld: het ene deel wil zich
in de hemel verheffen, het andere deel streeft naar de hel; en daar de wil alles bewerkt, zou de
mens zich in zijn geheel in de hel storten, als de Heer Zich niet over hem ontfermde.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 16
36. Zij die het geloof van de liefde gescheiden hebben, weten zelfs niet eens wat geloof is.
Wanneer zij aan geloof denken, weten sommigen niet anders dan dat het een overdenken is,
en anderen dat het een denken over de Heer is; weinigen dat het de leer van het geloof is.
Geloof is echter niet slechts het weten van alle dingen, welke de leer van het geloof behelst en
de erkenning daarvan, maar bovenal de gehoorzaamheid aan alle dingen die zij leert.
Het eerste wat zij leert en waaraan men moet gehoorzamen, is de liefde tot de Heer en de
liefde tot de naaste: wie niet in die liefde is, is niet in het geloof, hetgeen de Heer zo duidelijk
leert, dat daar geen twijfel over kan bestaan, zoals bij Markus:
‘Het eerste van alle geboden is: Hoor Israël, de Heer onze God is een enig Heer; daarom zult
gij de Heer uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw
gemoed en uit geheel uw kracht.
Dit is het eerste gebod.
En het tweede hieraan gelijk, is dit: Gij zult uw naasten liefhebben als uzelf.
Daar is geen ander gebod groter dan deze’, (Markus 2 : 28 tot 35).
Bij Mattheüs noemt Hij dat het eerste en grote gebod, en zegt: ‘Aan deze geboden hangt de
wet en de profeten’, (Mattheüs 22 : 34 tot 39).
De wet en de profeten zijn de gehele Leer en het gehele Woord.
37. Er wordt gezegd dat de lichten zullen zijn als tekenen, en tot gezette tijden, en tot dagen
en tot jaren.
Dit bevat meer verborgenheden dan thans gezegd kan worden, hoewel in de letterlijke zin
niets verborgens lijkt gelegen; hier alleen dit, dat er in het algemeen en in het bijzonder
wisselingen bestaan in geestelijke en hemelse dingen, die met de wisselingen van dagen en
jaren vergeleken worden; die van de dagen zijn van de morgen tot de middag, daarna tot de
avond, en door de nacht tot de morgen; die van de jaren zijn ook van dien aard, van de lente
tot de zomer, dan tot de herfst, en door de winter tot de lente; vandaar de wisselingen van
warmte en licht, alsook die van de bevruchtingen van de aarde.
Hiermee worden de wisselingen van de geestelijke en hemelse dingen vergeleken.
Het leven zonder wisselingen en zonder veranderingen zou eentonig en dus geen leven zijn;
ook zou men het goede en het ware niet weten noch onderscheiden, en nog minder gewaar
worden.
Zij worden bij de profeten ordeningen genoemd, zoals bij Jeremia: ‘Zo zegt Jehovah, die de
zon overdag tot een licht geeft, die de maan en de sterren verordent tot een licht in de nacht.
Deze ordeningen zullen van Mijn aangezicht niet wijken’, (Jeremia 31 : 35, 36).
En bij dezelfde profeet: ‘Zo zegt Jehovah: Indien Ik Mijn verbond over de dag en de nacht, de
verordeningen van hemel en aarde, niet heb vastgesteld’, (Jeremia 33 : 25).
Maar hierover uit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, bij, (Genesis 8 : 22).
38. vers 18.
En om te heersen op de dag en in de nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en
tussen de duisternis.
En God zag, dat het goed was.
Door dag wordt het goede verstaan, door nacht het boze; daarom wordt het goede ‘werken
van de dag’ genoemd, maar het boze ‘werken van de nacht’.
Onder licht wordt het ware verstaan, onder de duisternis het valse, zoals de Heer zegt:
‘De mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; die de waarheid doet, komt tot
het licht’, (Johannes 3 : 19 tot 21).
Vers 19. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 17
39. vers 20.
En God zei: ‘Dat de wateren voortbrengen het kruipende dier, de levende ziel; en de vogel
vliege boven de aarde, boven de aangezichten van het uitspansel van de hemelen.’
Nadat de grote lichten ontstoken zijn en in de innerlijke mens geplaatst, en de uiterlijke mens
vandaar licht ontvangt, begint de mens voor het eerst te leven; men kan zeggen dat hij
voorheen nauwelijks geleefd heeft, want hij achtte het goede dat hij deed, uit zichzelf gedaan,
en het ware dat hij sprak, uit zichzelf gezegd, maar omdat de mens uit zichzelf dood is en er in
hem niets is, dan hetgeen boos en vals is, is al hetgeen hij uit zichzelf voortbrengt, niet levend,
in die mate, dat hij uit zichzelf niet eens het goede kan doen, tenzij uit de Heer, is uit de leer
van het geloof voor ieder duidelijk, want de Heer zegt bij Mattheüs:
‘Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen’, (Mattheüs13 : 37).
Noch kan het goede voortkomen anders dan uit de bron Zelf, die één is, zoals Hij ook zegt:
‘Niemand is goed dan God alleen’, (Lukas 18 : 19).
Maar nochtans, wanneer de Heer de mens tot leven wekt of tot wedergeboorte, staat Hij eerst
toe dat hij zulke dingen denkt, want in die staat kan de mens het niet anders vatten, noch kan
hij er op andere wijze toe gebracht worden, te geloven en daarna te doorvoelen, dat al het
goede en ware van de Heer alleen komt.
Al de tijd dat hij in die mening verkeerde, werden het goede en ware van hem met
grasscheutjes vergeleken, daarna met zaad zaaiend kruid, dan met vruchtbaar geboomte,
welke alle onbezield zijn; maar nu hij levend is gemaakt door liefde en geloof, en gelooft dat
de Heer al het goede werkt wat hij doet en het ware wat hij zegt, wordt hij voor het eerst
vergeleken met de kruipende dieren in het water, en met de vogels die boven de aarde vliegen,
en deze zijn allen bezield en worden levende zielen genoemd.
40. Met ‘kruipende dieren die de wateren voortbrengen’, wordt de verworven kennis bedoeld,
welke tot de uiterlijke mens behoort, met vogels in het algemeen de dingen van de rede en
ook van het inzicht, welk laatste tot de innerlijke mens behoort.
Dat de kruipende dieren in de wateren of de vissen verworven kennis betekenen, blijkt bij
Jesaja: ‘Waarom was er niemand toen Ik kwam, en antwoordde niemand, toen Ik riep? Zie,
door Mijn berispen leg ik de zee droog en maak ik rivieren tot een woestijn, hun vis wordt
stinkend omdat er geen water is, en sterft van dorst.
Ik kleed de hemelen in het zwart en geef hun een rouwgewaad tot bedekking’, (Jesaja 50 : 2,
3).
Nog duidelijker komt het uit bij Ezechiël, waar de Heer de nieuwe tempel beschrijft, of in het
algemeen de nieuwe Kerk, en de mens van de Kerk, of de wedergeborene, want eenieder die
wedergeboren is, is een tempel voor de Heer:
‘En Hij zei tot mij: Dit water stroomt naar de oostelijke landstreek, vloeit af naar de vlakte en
komt uit in de zee; in de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt.
En alle levende wezens die er wemelen zullen leven, overal waar de beek komt, en er zal zeer
veel vis zijn, overal waar de beek komt, zal alles leven.
Vissers zullen er langs staan van Engedi aan tot En-Eglaïm; het zal een plaats zijn om de
netten uit te spreiden, en de vissen erin zullen van allerlei soort zijn, zoals de vissen van de
grote zee, zeer talrijk’, (Ezechiël 47 : 8, 9, 10).
Vissers van Engedi aan tot En-Eglaïm, tot uitspreiden van de netten, betekenen hen, die de
natuurlijke mens zullen onderwijzen in de waarheden van het geloof.
Dat de vogels de dingen van de rede betekenen was heel gewoon bij de profeten, zoals bij
Jesaja: ‘Die uit het oosten een roofvogel roept, uit een ver land de man van mijn
raadsbesluit’, (Jesaja 46 : 11).
Bij Jeremia: ‘Ik zag, en zie, er was geen mens, en alle vogelen der hemelen waren
weggevlogen’, (Jeremia 4 : 25).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 18
Bij Ezechiël: ‘Op de hoge berg Israëls zal Ik het planten, en het zal takken dragen, vrucht
voortbrengen en het zal een prachtige ceder worden, en allerhande vogels van allerlei
gevederte zullen onder hem wonen’, (Ezechiël 17 : 23).
En bij Hosea waar sprake is van de nieuwe Kerk, of de wedergeboren mens:
‘Te dien dage zal Ik een verbond sluiten met het gedierte des velds en het gevogelte des
hemelen en het kruipend gedierte der aarde’, (Hosea 2 : 17).
Dat een wild dier niet betekent een wild dier, noch een vogel een vogel, kan eenieder
duidelijk zijn, omdat de Heer een nieuw verbond met hen instelt.
41. Al wat tot het eigene van de mens behoort, heeft geen leven in zichzelf, en wanneer het
zich zichtbaar vertoont, verschijnt het harde, als benig en zwart; maar alles wat van de Heer
komt heeft het leven.
Het geestelijke en het hemelse is daarin en wanneer het zich zichtbaar vertoont, verschijnt het
als levende menselijkheid.
En wat misschien ongelooflijk schijnt, maar toch de volste waarheid is; elk minste woord, elk
minste denkbeeld en zelfs elk minste deeltje van het overdenken van een engel-geest leeft, en
in de kleinste bijzonderheden daarvan is een neiging, die van de Heer, Die het leven Zelf is,
uitgaat.
Vandaar dat alles wat van de Heer komt, het leven in zich heeft, omdat het geloof in Hem
bevat.
En hier wordt dit aangeduid met levende ziel.
Zij hebben ook een soort van lichaam dat hier wordt aangeduid met zich bewegen of kruipen.
Deze dingen zijn tot dusverre nog wel verborgenheden voor de mens, maar worden hier alleen
vermeld, omdat er sprake is van de levende en zich bewegende ziel.
42. vers 21.
En God schiep de grote walvissen en alle levende kruipende ziel, welke de wateren
voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard.
En God zag dat het goed was.
Vissen, zoals gezegd, betekenen verworven kennis, welke nu bezield is door het geloof dat
van de Heer komt, en dus levend is.
Walvissen betekenen het algemene van de kennis, waaraan het bijzondere ondergeschikt is en
waardoor het bestaat; er bestaat in het heelal niets hoegenaamd dat niet onder enig algemeen
verband valt, want het heeft tot doel, dat het bestaat en bestaan blijft.
Bij de profeten wordt hier en daar melding gemaakt van walvissen of zeemonsters en zij
betekenen daar het algemene van de kennis.
Farao, de koning van Egypte, door wie menselijke wijsheid of inzicht wordt uitgebeeld, dat
wil zeggen: de wetenschap in het algemeen, wordt een grote walvis genoemd, zoals bij
Ezechiël: ‘Zie, Ik ben tegen u, o Farao, koning van Egypte, gij grote walvis, die in het midden
van uw rivieren ligt, die daar zegt: de rivier is van mijzelf, en ik heb mijzelf gemaakt’,
(Ezechiël 29 : 3); en elders: ‘Hef een klaaglied op over Farao, de koning van Egypte, en zeg
tot hem: en gij waart als een walvis in de zeeën, en braakt voort in uw rivieren, en beroerdet
de wateren met uw voeten’, (Ezechiël 32 : 2).
Hiermee worden degenen aangeduid, die de geheimenissen van het geloof willen
binnendringen door middel van de verworven kennis, dus uit zichzelf.
Bij Jesaja: ‘Te dien dage zal Jehovah, met Zijn hard, en groot en sterk zwaard, bezoeken de
Leviathan, de vluchtende slang, en de gekronkelde slang, en Hij zal de walvissen die in de zee
zijn, doden’, (Jesaja 27 : 1).
Met het doden van de walvissen in de zee wordt bedoeld, dat men zelfs de algemene dingen
niet weet.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 19
Bij Jeremia: ‘Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij
verpletterd, hij heeft mij gesteld als een ledig vat, hij heeft mij verslonden als een walvis, hij
heeft zijn buik gevuld van mijn lekkernijen, hij heeft mij verdreven’, (Jeremia 51 : 34).
Waaronder verstaan wordt dat hij de erkentenissen van het geloof - hier lekkernijen - zo
verslonden heeft, zoals de walvis Jonas, waar walvis staat voor hen, die het algemene van de
geloofserkentenissen als verzamelde kennis bezitten en op die wijze handelen.
43. vers 22.
En God zegende ze en zei: ‘Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt u, en vervult de wateren in de
zeeën; en het gevogelte vermenigvuldige zich op de aarde.’
Alles wat het leven uit de Heer in zich heeft, is vruchtbaar en vermenigvuldigt zich tot in het
onmetelijke; niet zozeer zolang de mens in het lichaam leeft, maar in het andere leven
ontzagwekkend.
Vruchtbaar zijn wordt in het Woord gezegd van die dingen, die uit de liefde zijn, en
vermenigvuldigen van de dingen die tot het geloof behoren; de vrucht, die uit de liefde is,
heeft zaad, waardoor zij zich in grote mate vermenigvuldigt.
De zegen van de Heer betekent ook in het Woord bevruchting en vermenigvuldiging, omdat
zij daaruit voortkomen.
vers 23: En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de vijfde dag.
44. vers 24, 25.
En God zei: De aarde brenge de levende ziel voort, naar haar aard; het beest, en het kruipend
dier, naar zijn aard.
En het was alzo.
En God maakte het wilde dier van de aarde, naar zijn aard, en het beest naar zijn aard, en al
het kruipend gedierte op de aardbodem, naar hun aard.
En God zag dat het goed was.
De mens, evenals de aarde, kan niets goeds voortbrengen, tenzij hem eerst de erkentenissen
van het geloof worden ingezaaid, waaruit hij kan weten wat hij moet geloven en doen.
Het behoort tot het verstand om het Woord te horen, en het behoort tot de wil om het te doen.
Het Woord te horen en het niet te doen, is zeggen dat men gelooft, terwijl men er toch niet
naar leeft; een dergelijk mens scheidt beide en verdeelt het gemoed, en wordt door de Heer
een dwaas genoemd: ‘Eenieder die Mijn woorden hoort en ze doet, die zal Ik vergelijken met
een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft; en eenieder die Mijn
woord hoort en ze niet doet, zal Ik vergelijken met een dwaas man, die zijn huis op het zand
gebouwd heeft’, (Mattheüs 7 : 24, 26).
De dingen van het verstand zijn - zoals eerder is aangetoond - bedoeld met het kruipende dier
dat de wateren voortbrengen; en ook met de vogel boven de aarde, en boven de aangezichten
van het uitspansel; maar de dingen die tot de wil behoren, zijn hier aangeduid door levende
ziel, welke de aarde voortbrengt, en het beest en het kruipende dier, en door het wilde dier van
deze aarde.
45. Zij die in de oudste tijden leefden, duidden zo de dingen aan die tot het verstand en tot de
wil horen; vandaar dat bij de profeten en bestendig in het Woord van het Oude Testament,
dergelijke dingen door verschillende soorten van dieren worden uitgebeeld.
De beesten worden in twee groepen onderscheiden: slechte beesten omdat zij schadelijk zijn,
en goede beesten omdat zij zachtaardig zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 20
De slechte dingen die in de mens zijn, worden aangeduid door overeenkomstige beesten, als:
beren, wolven, honden; de goede en zachtaardige dingen door overeenkomstige beesten, als
door: runderen, schapen en lammeren.
Omdat hier gehandeld wordt over mensen die wedergeboren worden, zijn de beesten goed en
zachtaardig en betekenen neigingen.
De lagere dingen die meer met het lichaam verband houden, worden de wilde dieren
genoemd; dit zijn de begeerten en de lusten.
46. Dat beesten neigingen bij de mens betekenen, boze bij de bozen en goede bij de goeden,
kan op vele plaatsen uit het Woord blijken, zoals bij Ezechiël: ‘Ziet, Ik ben bij u, en Ik zal u
weder aanzien, als gij zult bebouwd en bezaaid worden, en Ik zal de mens en het beest op u
vermenigvuldigen, en zij zullen vermenigvuldigd worden en vruchtbaar zijn, en Ik zal u doen
wonen als in uw vorige tijden’, (Ezechiël 36 : 9, 10, 11); hier wordt over de wedergeboorte
gehandeld.
Bij Joël: ‘Vreest niet, gij beesten op Mijn veld, want de weiden in de woestijn zullen weer jong
gras voortbrengen’, (Joël 2 : 22).
Bij David: ‘Toen was ik onverstandig, ik was gedierte bij God’, (Psalm 73 : 22).
Bij Jeremia: ‘Ziet, de dagen komen, en Ik zal het huis van Israël en het huis van Juda
bezaaien, met zaad van de mens en zaad van het beest, en Ik zal over hen waken om te
bouwen en te planten’, (Jeremia 31 ; 27, 28); waar over de wedergeboorte gehandeld wordt.
Dat wilde dieren hetzelfde betekenen, blijkt ook bij Hosea: ‘
In die tijd zal Ik een verbond sluiten tussen Israël en de wilde dieren, de vogels in de lucht en
de kruipende dieren’, (Hosea 2 : 17).
Bij Job: ‘Om verwoesting en honger zult gij lachen, en voor het wild gedierte hoeft gij niet te
vrezen.
Want met de stenen des velds zult gij een verbond hebben en de wilde dieren zullen in vrede
met u leven’, (Job 5 : 22, 23).
Bij Ezechiël: ‘Ik zal een verbond met u maken, en het boze dier uit het land doen ophouden,
opdat zij zeker zullen wonen in de woestijn’, (Ezechiël 34 : 25).
Bij Jesaja: ‘Het wilde dier zal Mij eren, want Ik heb wateren in de woestijn gegeven’, (Jesaja
43 : 20).
Bij Ezechiël: ‘Alle vogels van de lucht nestelden op zijn takjes, en alle wilde dieren teelden
onder zijn twijgen, en alle grote volken woonden onder zijn schaduw’, (Ezechiël 31 : 6).
Hier is sprake van Assur, waarmee de geestelijk mens wordt bedoeld en die met de hof van
Eden wordt vergeleken.
Bij David: ‘Verheerlijkt Jehova en al Zijn engelen, verheerlijkt Hem, van de aarde, jullie
walvissen, de vruchtbomen, wilde dieren, en alle beesten, het kruipende dier en de vogels’,
(Psalm 148 : 2, 3, 4, 7, 9, 20).
Hier worden dus precies dezelfde dingen genoemd, zoals: walvissen, vruchtbomen, wilde
dieren, beesten, kruipend dier, vogel; indien hier niet bedoeld werd wat bij de mens leven
heeft, zou nooit daarvan gezegd kunnen worden dat zij Jehovah verheerlijken.
Bij de profeten wordt zeer wel onderscheid gemaakt tussen beesten en wilde dieren.
Niettemin wordt het goede in de mens een beest genoemd net zoals zij die in de hemel de
Heer het meest nabij zijn, dieren worden genoemd, zowel bij Ezechiël als bij Johannes:
‘Alle engelen stonden rondom de troon, en de ouderlingen en de vier dieren, en vielen voor de
troon neer op hun aangezicht, en aanbaden het Lam’, (Openbaring 7 : 11 en 19 : 4).
Zij, aan wie het evangelie wordt gepredikt, heten ook schepselen, omdat zij opnieuw
geschapen moeten worden: ‘Gaat heen in de gehele wereld en predikt het evangelie aan alle
schepselen’, (Markus 16 : 15).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 21
47. Dat deze woorden verborgenheden van de wedergeboorte bevatten, kan ook hieruit
blijken, dat in het voorafgaande vers wordt gezegd dat de aarde de levende ziel zou
voortbrengen, het beest en het wilde dier; in het volgende vers, in een andere volgorde, dat
God het wilde dier maakte, daarna het beest; eerst toch brengt de mens de dingen voort als uit
zichzelf, later ook nog, voor hij hemels wordt, en zo begint de wedergeboorte bij de uiterlijke
mens en gaat voort tot de innerlijke; daarom is er hier een andere volgorde en gaan de
uiterlijke dingen vooraf.
48. Hieruit blijkt nu, wat de vijfde staat is, namelijk dat de mens uit het geloof, hetgeen tot het
verstand behoort, spreekt, en zich daaruit in goedheden en waarheden bevestigt, en wat hij
dan voortbrengt is bezield, hetgeen vissen en vogels genoemd wordt.
En eveneens blijkt dat de zesde staat bereikt is, wanneer hij uit geloof, dat tot het verstand
behoort en vandaar uit liefde, die tot de wil behoort, het ware spreekt en het goede doet; wat
hij dan voortbrengt wordt levende ziel en beest genoemd.
En omdat hij dan ook uit liefde begint te handelen tegelijkertijd als uit geloof, wordt hij een
geestelijk mens, die een ‘beeld’ wordt genoemd, waarover hierna.
49. vers 26.
En God zei: ‘Laat ons de mens maken in Ons beeld, naar Onze gelijkenis, en dat zij heersen
over de vissen in de zee en over de vogels, en over het beest, en over de gehele aarde, en over
alle kruipende gedierte, dat op de aarde kruipt.’
In de Oudste Kerk, met wie de Heer van mond tot mond sprak, verscheen de Heer als Mens;
hierover zouden veel dingen vermeld kunnen worden, maar de tijd daarvoor is nog niet
gekomen.
Daarom noemden zij niemand mens dan Hem en hetgeen van Hem was, maar niet zichzelf,
dan alleen die dingen die zij innerlijk voelden van de Heer te hebben, zoals al het goede van
de liefde, en het ware van het geloof; van deze dingen zeiden zij: zij zijn van de mens, want
zij zijn van de Heer.
Daarom wordt bij de profeten in de hoogste zin door mens en door de Zoon des Mensen de
Heer verstaan, en in de innerlijke zin wijsheid en inzicht, dus eenieder die wedergeboren is,
zoals bij Jeremia: ‘Ik zag de aarde, en ziet, zij was woest en ledig, en naar de hemelen, en ziet,
hun licht was daar niet, Ik zag, en ziet, er was geen mens en al het gevogelte van de hemel
was weggevlogen’, (Jeremia 4 : 23, 25).
Bij Jesaja, waarin de innerlijke zin onder mens de wedergeborene wordt verstaan, en in de
hoogste zin de Heer Zelf als de Enige Mens: ‘Alzo zegt Jehovah, de Heilige Israëls en zijn
Formeerder: Ik heb de aarde gemaakt en Ik heb de mens daarop geschapen.
Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid en al hun legerscharen heb Ik Mijn bevelen
gegeven’, (Jesaja 45 : 11, 12, 13).
De Heer werd daarom door de profeten als Mens gezien, zoals door Ezechiël:
‘Boven het uitspansel boven hun hoofden was wat er uitzag als saffiersteen, dat de vorm had
van een troon; en daarboven op hetgeen een troon leek, een gedaante die er uitzag als een
mens’, (Ezechiël 1 : 26).
En Hij, die aan Daniël verschenen is, werd Zoon des Mensen, of Mens genoemd, wat
hetzelfde is: ‘Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam
Iemand, gelijk een Mensenzoon; Hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem
voor deze; en Hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken,
natiën en talen dienden Hem.
Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan en Zijn koningschap is
één, dat onverderfelijk is’, (Daniël 7 : 13, 14).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 22
De Heer noemt Zich ook meermalen Zoon des Mensen, of Mens; en evenals bij Daniël
voorzegt Hij Zijn Komst in Heerlijkheid: ‘…en zij zullen de Zoon des Mensen zien komen op
de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid’, (Mattheüs 24 : 30).
‘Wolken des hemels’ staat voor de letterlijke zin van het Woord; ‘kracht en heerlijkheid’ voor
de innerlijke zin van het Woord en deze heeft enkel en alleen op de Heer betrekking en op
Zijn rijk , vandaar dat ‘kracht en heerlijkheid’ in die zin wordt gebruikt.
50. Wat de Oudste Kerk verstond onder het beeld van de Heer, bevat meer dan gezegd kan
worden; de mens weet helemaal niet dat hij van de Heer wordt geleid door engelen en
geesten, en dat bij ieder mens tenminste twee geesten en twee engelen zijn.
Door de geesten geschiedt de gemeenschap van de mens met de wereld van de geesten en
door de engelen met de hemel.
Zonder deze gemeenschap van de mens door de geesten met de wereld van de geesten, en
door de engelen met de hemel, en zo door de hemel met de Heer, zou hij niet eens kunnen
leven.
Zijn leven hangt geheel en al af van deze verbinding; als de geesten en de engelen zich
zouden terugtrekken, zou hij onmiddellijk te gronde gaan.
Zolang de mens niet is wedergeboren, wordt hij op geheel andere wijze geleid dan wanneer
hij is wedergeboren.
Wanneer hij niet wedergeboren is, zijn boze geesten bij hem, die hem dermate beheersen, dat
de engelen, hoewel zij bij hem zijn, nauwelijks iets kunnen uitrichten; zij kunnen hem alleen
leiden, zodat hij zich niet in het uiterste kwaad stort, en hem buigen tot iets dat enigszins goed
is, en wel tot het goede van zijn eigen begeerte en tot het ware door de drogbeelden van zijn
zinnen.
In dat geval heeft hij door degenen die bij hem zijn, gemeenschap met de wereld van de
geesten, maar niet met de hemel, omdat de boze geesten heersen en de engelen slechts
afwenden.
Maar wanneer hij is wedergeboren, dan heersen de engelen en geven hem al het goede en al
het ware in, en tegelijk een afgrijzen en een vrees voor het boze en het valse.
De engelen leiden wel, maar alleen als dienaren, want het is enkel en alleen de Heer, die de
mens door engelen en geesten regeert; en omdat dit gebeurt door de dienende bijstand van de
engelen, wordt hier eerst in het meervoud gezegd: ‘Laat ons mensen maken naar ons beeld’.
Maar omdat Hij alleen alles regeert en schikt, wordt in het volgende vers in enkelvoud
gezegd: ‘God schiep hem naar Zijn beeld’.
Hetgeen de Heer ook duidelijk zegt bij Jesaja: ‘Zo zegt de Heer, uw Verlosser, en uw
Formeerder van de moederschoot aan: Ik ben de Heer, Die alles gemaakt heb; Die de aarde
uitgebreid heb door eigen kracht’, (Jesaja 44 :24).
De engelen zelf erkennen ook, dat niet de minste macht bij hen is, maar dat zij uit de Heer
alleen handelen.
51. Wat het beeld betreft: beeld is niet de gelijkenis, maar het is naar de gelijkenis, waarom er
gezegd wordt: ‘Laat ons de mens maken in ons beeld, naar onze gelijkenis’.
De geestelijke mens is een beeld, maar de hemelse mens is een gelijkenis of een evenbeeld.
In dit hoofdstuk wordt over de geestelijke mens gehandeld, in het volgende over de hemelse
mens.
De geestelijke mens, die een beeld is, wordt door de Heer een kind van het licht genoemd,
zoals bij Johannes: ‘En wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat.
Gelooft in het licht, zolang gij het licht hebt, opdat gij kinderen van het licht moogt zijn’,
(Johannes 12 : 35, 36).
Hij wordt ook vriend genoemd: ‘Gij zijt Mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 23
Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik
vrienden genoemd, omdat Ik alles wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, u heb bekend
gemaakt’, (Johannes 15 : 14, 15).
Maar de hemelse mens, die een gelijkenis is, wordt een Zoon Gods genoemd, zoals bij
Johannes: ‘Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om
kinderen Gods te worden, hun, die in Zijn Naam geloven, die niet uit bloed, noch uit de wil
van het vlees, noch uit de wil van een man, doch uit God geboren zijn’, (Johannes 1 : 12, 13).
52. Zolang de mens geestelijk is, schrijdt de heerschappij bij hem van de uiterlijke mens naar
de innerlijke voort, zoals hier gezegd wordt: ‘Zij zullen heerschappij voeren over de vissen in
de zee, en over de vogels in de lucht, en over het beest, en over de gehele aarde, en over al het
kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.’ Maar wanneer hij hemels wordt, en uit liefde het
goede doet, dan schrijdt de heerschappij voort van de innerlijke mens naar de uiterlijke.
Zoals de Heer bij David Zichzelf beschrijft en zo tevens de hemelse mens die Zijn gelijkenis
is: ‘Gij doet Hem heersen over de werken Uwer handen; alles hebt Gij onder Zijn voeten
gelegd, schapen en ossen, en ook de dieren van het veld, de vogels in de lucht en de vissen in
de zee, en al wat de paden der zeeën doorkruist’, (Psalm 8 : 7, 8, 9).
Daarom worden hier eerst de beesten opgenoemd, vervolgens de vogel, dan de vissen der zee,
want de hemelse mens schrijdt voort uit de liefde die van de wil is; anders is het bij de
geestelijke mens, waarbij de vissen en de vogels vooraf worden genoemd, welke betrekking
hebben op het verstand, dat van het geloof is, en de beesten volgen.
53. vers 27.
En God schiep de mens in Zijn beeld, in het beeld Gods schiep Hij hem.
Dat hier tweemaal beeld gezegd wordt, komt daarvandaan dat geloof - welke een zaak van het
verstand is - Zijn beeld wordt genoemd, maar liefde, die een zaak van de wil is, het beeld
Gods; en in de geestelijke mens volgt de liefde op het geloof, maar in de hemelse mens gaat
zij aan het geloof vooraf.
54. Man en vrouw schiep Hij ze.
Wat onder man en vrouw in de innerlijke zin wordt verstaan, was de Oudste Kerk ten volle
bekend, maar bij haar nakomelingen ging, met de innerlijke zin van het Woord, ook deze
verborgenheid verloren.
Het huwelijk maakte hun opperste geluk en vreugde uit en al wat zij maar konden brachten zij
met het huwelijk in verband, om daaruit het geluk van het huwelijk ten volle te beseffen.
En omdat zij innerlijke mensen waren, vonden zij alleen vreugde in de innerlijke dingen; de
uiterlijke dingen zagen zij alleen met de ogen, maar dachten na over datgene wat zij
uitbeeldden, zodat zij om de uiterlijke dingen niets gaven dan alleen voor zover zij daaruit
konden nadenken over de innerlijke dingen, en van de innerlijke dingen uit over de hemelse
en zo over de Heer, Die voor hen alles was, dus over het hemelse huwelijk, en zij voelden dat
daaruit het geluk van hun huwelijk voortkwam.
Daarom noemden zij in de geestelijke mens het verstand ‘man’ en den wil ‘vrouw’, en
wanneer deze beide vermogens als een geheel tezamen handelden, spraken zij van een
huwelijk.
Het is van deze Kerk, dat het Woord uitging, welke later tot een plechtige spreekwijze is
geworden, dat namelijk de Kerk zelf om haar neiging tot het goede ‘Dochter’ werd genoemd,
en ook Maagd, zoals de maagd Zion, de maagd Jeruzalem, en ook vrouw.
Zie hierover echter het volgende hoofdstuk bij vers 23, en in hoofdstuk 3 : 15.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 24
55. vers 28.
En God zegende hen, en God zei tot hen: ‘Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de
aarde en onderwerpt haar en heerst over de vissen in de zee en over de vogels in de lucht, en
over al wat leeft en op de aarde kruipt.’
Omdat de Oudsten de verbinding van verstand en wil, of van geloof en liefde, een huwelijk
noemden, noemden zij al het goede dat uit het huwelijk voortkwam, bevruchtingen en al het
ware vermenigvuldigingen.
Daarom vinden wij dit eveneens bij de profeten, zoals bij Ezechiël:
‘Maar gij, bergen van Israël, zult uw takken voortbrengen en uw vruchten dragen voor Mijn
volk Israël, want nabij is zijn komst.
Want zie, Ik kom bij u en keer Mij tot u, gij zult bewerkt en bezaaid worden.
Ja, Ik zal mensen en dieren op u talrijk maken, zij zullen zich vermenigvuldigen en vruchtbaar
zijn.
Ik zal u bevolken als vanouds en u weldoen meer dan vroeger; en gij zult weten dat Ik
Jehovah ben.
En Ik zal de mens op u doen wonen, Mijn volk Israël’ (Ezechiël 36 : 8, 9, 10, 11).
Onder ‘mens’ wordt hier verstaan, de geestelijke mens, die ook Israël genoemd wordt; onder
‘vorige tijden’ de Oudste Kerk; onder ‘begin’ de Oude Kerk na de zondvloed.
Het vermenigvuldigen, dat tot het ware behoort, gaat vooraf, en de bevruchting, welke tot het
goede behoort, volgt, omdat er sprake is van de mens die wedergeboren moet worden, niet
van hem die wedergeboren is.
Wanneer het verstand met de wil verbonden is, of het geloof met de liefde, wordt de mens
door de Heer een getrouwd land genoemd, zoals bij Jesaja:
‘Men zal u niet meer noemen: Woestenij; maar gij zult genoemd worden: Mijn Welgevallen,
en uw land: Gehuwde.
Want Jehovah heeft een welgevallen aan u, en uw land wordt ten huwelijk genomen’, (Jesaja
62 : 4).
Vandaar worden de vruchten, die tot het ware behoren, zonen genoemd; en de vruchten die tot
het goede behoren, dochteren, en dit herhaaldelijk in het Woord.
De aarde wordt vervuld genoemd wanneer er overvloed van het ware en van het goede is,
want wanneer de Heer zegent en spreekt, dat is, inwerkt, groeit het goede en het ware tot in
het onmetelijke, zoals de Heer zegt: ‘Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een
mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide.
Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de
tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogels in zijn takken kunnen nestelen’,
(Mattheüs 13 : 31, 32).
Het mosterdzaad is het goede van de mens, vóórdat hij geestelijk is, en het is het minste van
alle zaden, omdat hij meent het goede uit zichzelf te doen.
Maar wat uit hemzelf is, is niets dan boosheid, maar omdat hij in een staat van wedergeboorte
is, is er enig goeds in, zij het ook het allergeringste.
Vervolgens wordt dit goede, naarmate het geloof met de liefde wordt verbonden, groter en tot
moeskruid, tenslotte, wanneer de verbinding tot stand is gekomen, wordt het een boom, en
dan nestelen de vogelen der hemelen – die hier ook waarheden betekenen en dingen van het
verstand zijn - in zijn takken – die hier verzamelde kennis zijn.
Wanneer de mens geestelijk is, zo ook terwijl hij geestelijk wordt, is hij in strijd; om welke
reden er wordt gezegd: onderwerp de aarde en beheers haar.
56. vers 29.
En God zei: ‘Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte,
waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen’.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 25
De hemelse mens schept alleen behagen in hemelse dingen, en omdat zij tot zijn leven
behoren, worden zij hemelse spijs genoemd.
De geestelijke mens schept behagen in geestelijke dingen; omdat zij tot zijn leven behoren,
worden zij geestelijke spijs genoemd.
Op dezelfde wijze houdt de natuurlijke mens van natuurlijke dingen, omdat zij zijn leven
uitmaken, en die voornamelijk uit kennis bestaan.
Omdat hier van de geestelijke mens sprake is, wordt zijn geestelijk voedsel door
uitbeeldingen beschreven; zijn geestelijk voedsel door zaaddragend gewas en door geboomte
waarin vrucht is, hetwelk in het algemeen geboomte dat zaad voortbrengt, wordt genoemd.
Zijn natuurlijk voedsel wordt in het volgende vers beschreven.
57. Zaaddragend gewas is al het ware dat nut beoogt; de boom waarin vrucht is, is het goede
van het geloof; de vrucht is hetgeen de Heer de hemelse mens geeft, maar het zaad waaruit de
vrucht ontstaat, is hetgeen Hij de geestelijke mens geeft; daarom wordt er gezegd: de boom
die zaad voortbrengt, zij u tot spijs.
Dat hemelse spijs vrucht van een boom wordt genoemd, blijkt uit het volgende hoofdstuk,
waar gehandeld wordt over de hemelse mens.
Hier wordt alleen volstaan met hetgeen de Heer door Ezechiël gesproken heeft:
‘Langs de beek zullen op haar oevers aan weerszijden allerlei vruchtbomen opschieten,
waarvan het loof niet verwelkt en de vrucht niet opraakt; elke maand zullen zij vrucht dragen,
omdat hun water uit het heiligdom komt; hun vruchten zullen tot spijze zijn en hun loof tot
geneesmiddel’, (Ezechiël 47 : 12).
Water uit het heiligdom betekent het leven en de barmhartigheid van de Heer, Die het
Heiligdom is.
De vrucht betekent de wijsheid, die hun tot spijs is; het blad is het inzicht dat hun gegeven is
tot nut en de heilswerking van dit nut wordt geneesmiddel genoemd.
Dat evenwel geestelijke spijs loof (of gras); wordt genoemd, wordt door David gezegd:
‘Jehovah is mijn herder, mij ontbreekt niets; Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij
voert mij aan rustige wateren; (Psalm 23 : 1, 2).
58. vers 30.
Maar aan al het wild gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde
kruipt, waarin leven is, (geef Ik); al het groene kruid tot spijs; en het was alzo.
Zijn natuurlijke spijs wordt hier beschreven.
Het natuurlijke van hem is hier uitgebeeld door het gedierte van de aarde en door het
gevogelte van de hemel, aan wie het groene kruid tot spijs is gegeven.
Over deze beide spijzen, zowel de natuurlijke als de geestelijke, leest men bij David het
volgende: ‘Hij doet het gras ontspruiten voor het vee, het groene kruid ter bewerking door de
mens, brood uit de aarde voortbrengende’, (Psalm 204 : 14); waar het vee staat voor het
gedierte van de aarde en ook voor het gevogelte van de hemelen, welke daar worden genoemd
in de verzen 11 en 12.
59. Dat hier alleen het moeskruid en het groene kruid genoemd wordt dat de natuurlijke mens
tot spijs strekt, vindt zijn reden hierin: terwijl de mens wordt wedergeboren en geestelijk
wordt, is hij voortdurend in strijd, dit is waarom de Kerk van de Heer een strijdende kerk
genoemd wordt.
Aanvankelijk toch waren de lusten overheersend, want de gehele mens is uit louter lusten en
daaruit voortvloeiende valsheden samengesteld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 26
Wanneer hij wordt wedergeboren, kunnen zijn lusten en valsheden niet direct opgeheven
worden, want dat zou gelijk staan met de mens geheel te vernietigen; hij heeft zichzelf
immers geen ander leven verworven.
Daarom worden kwade geesten voor lange tijd bij hem gelaten, om zijn lusten op te wekken,
zodat deze op ontelbare wijzen kunnen worden verzwakt, en wel zodanig, dat zij door de Heer
tot iets goeds gebogen kunnen worden, en de mens dan dus kan worden hervormd.
De kwade geesten die de felste haat koesteren tegen alles wat goed en waar is, dat is tegen
alles wat behoort tot de liefde en het geloof in de Heer – en deze alleen zijn goed en waar,
omdat zij het eeuwige leven in zich hebben – deze kwade geesten laten tijdens die worsteling
de mens geen andere spijs dan hetgeen vergeleken wordt met moeskruid en groen kruid.
De Heer echter geeft hem ook spijs, die vergeleken wordt met het zaadzaaiende kruid, en met
geboomte waarin vrucht is, en dit is rust en vrede, met hun vreugde en geluk; dit gebeurt bij
tussenpozen.
Als de Heer de mens niet beschermen zou ieder ogenblik, en zelfs in elk kleinste ogenblik,
zou hij onmiddellijk te gronde gaan, want er heerst in de wereld van de geesten zo’n dodelijke
haat jegens alles wat met de liefde tot en het geloof in de Heer samenhangt, dat het niet
beschreven kan worden.
Dat dit zo is, kan ik - Emanuel Swedenborg - met stelligheid verzekeren, daar ik nu sinds
verscheidene jaren, ook al was ik in het lichaam, met geesten in het andere leven geweest ben,
door kwade geesten omgeven, ja zelfs door de allerslechtsten en soms door duizenden, aan
wie het was toegestaan om hun gif uit te spuwen en mij op alle mogelijke wijzen aan te
vallen.
Maar toch konden zij mij niet in het minst een haar krenken, zó werd ik door de Heer
beschermd.
Door de ondervinding van zoveel jaren ben ik volkomen onderricht over de wereld van de
geesten, hoedanig zij is, alsmede over de strijd welke zij, die wedergeboren worden,
noodzakelijk moeten ondergaan, willen zij het geluk van het eeuwige leven verwerven.
Maar omdat niemand uit een algemene beschrijving zo onderricht kan worden, dat hij gelooft
zonder twijfel, zullen in de volgende bladzijden, door de Goddelijke barmhartigheid van de
Heer, de bijzonderheden hiervan besproken worden.
60. vers 31.
En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.
Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.
Hier wordt gezegd, zeer goed; in de vorige verzen alleen goed, omdat nu die dingen, die tot
het geloof behoren, één uitmaken met hetgeen tot de liefde behoort; zo is er dus een huwelijk
gesloten tussen het geestelijke en het hemelse.
61. Geestelijk worden alle dingen genoemd, die tot de erkentenissen van het geloof behoren
en hemels alles wat behoort tot de liefde tot de Heer en jegens de naaste: het eerste heeft
betrekking op het verstand van de mens, het tweede op de wil.
62. De tijden en staten van de wedergeboorte van de mens worden in het algemeen en in het
bijzonder verdeeld in zes perioden en worden de dagen van Zijn schepping genoemd, want bij
graden wordt uit wat geen mens was, eerst iets, hoewel weinig, dan meer, tot op de zesde dag,
waarop hij een beeld wordt.
63. Intussen strijdt de Heer voortdurend voor hem tegen het kwade en valse en bevestigt hem
door worstelingen in het ware en goede.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 27
De tijd van de worsteling is de tijd van het werken van de Heer; daarom wordt de
wedergeboren mens bij de profeten het werk van de vinger Gods genoemd, en Hij rust niet
vóór de liefde overheerst, dan houdt de strijd op.
Wanneer het werk geslaagd is, zodat het geloof met de liefde verbonden is, dan wordt het zeer
goed genoemd, omdat de Heer dan op hem werkt als op Zijn gelijkenis.
Aan het einde van de zesde dag trekken de kwade geesten terug en volgen de goede geesten
hen op, en hij wordt ingeleid in de hemel, of in het hemelse paradijs, waarover in het
volgende hoofdstuk.
64. Dit is nu de innerlijke zin van het Woord, het meest wezenlijke leven zelf ervan, dat
nergens uit de letterlijke zin blijkt.
Maar de verborgenheden zijn er zoveel, dat boekdelen niet zouden kunnen volstaan om ze te
verklaren.
Niet dan zeer weinige zijn hier medegedeeld, en wel van dien aard, dat zij kunnen bevestigen,
dat hier over de wedergeboorte wordt gehandeld, en dat deze voortschrijdt van de uiterlijke
mens naar de innerlijke.
Zo worden de engelen het Woord gewaar; van al wat de letter betreft weten zij niets; zelfs
kennen zij niet een enkel woord naar dezelfde dichtstbij zijnde betekenis, zoveel te minder de
namen van: landen, steden, rivieren, personen, namen die zo vaak in de historische en
profetische boeken voorkomen.
Zij hebben enkel en alleen een denkbeeld van die dingen, welke met de woorden en namen
worden bedoeld.
Zo verstaan zij onder Adam in het paradijs de Oudste kerk, en zelfs nog niet eens de kerk,
maar het geloof van de Oudste Kerk in de Heer; onder Noach de Kerk die bij het nageslacht
overbleef en voortduurde tot Abrams tijd; onder Abraham geenszins hem die als mens geleefd
heeft, maar het heilbrengend geloof dat hij uitbeeldde, en zo verder; dus geestelijke en
hemelse dingen, geheel en al onttrokken aan de dichtstbij zijnde betekenis van woorden en
namen.
65. Enkele geesten die in de eerste voorhof van de hemelen waren opgenomen en van daaruit
met mij spraken toen ik het Woord las, zeiden dat zij daar niets van een enkel woord of van de
letter verstonden, maar alleen de dingen welke de woorden in de dichtst nabijgelegen
innerlijke zin betekenden, en die dingen verklaarden zij zo schoon te zijn en zich ontvouwend
in zo’n orde, en hen dermate ontroerde, dat zij het een heerlijkheid noemden.
66. Er zijn, in het algemeen genomen, vier verschillende stijlen in het Woord: de eerste is die
van de Oudste Kerk; de wijze waarop zij zich uitdrukten was van dien aard, dat, wanneer zij
aardse en wereldse dingen noemden, zij aan geestelijke en hemelse dingen dachten, welke
deze uitbeelden, om welke reden zij zich niet alleen uitdrukten door uitbeeldingen, maar deze
ook rangschikten in een om zo te zeggen historische reeks, teneinde er meer leven aan te
geven, iets waarin zij de grootste vreugde schepten.
Deze stijl wordt bedoeld toen Hanna profeteerde, zeggende:
‘Spreekt hoog, hoog; dat iets ouds uit uw mond ga’, (1 Samuël 2 : 3).
Bij David worden die uitbeeldingen ‘verborgenheden van oudsher’ genoemd, (Psalm 78:
2,3,4).
Van de nakomelingen van de Oudste Kerk had Mozes, dat wat hij geschreven heeft over de
schepping en de hof van Eden, tot aan Abrams tijd.
De tweede stijl is de historische, voorkomend in de Boeken van Mozes van Abrams tijd af en
verder, en in de Boeken van Jozua, Richteren, Samuël en Koningen; hierin zijn de
geschiedkundige dingen zó als zij in de letterlijke zin beschreven staan, maar toch bevatten zij
in de innerlijke zin, zowel in het algemeen als in het bijzonder, geheel verschillende dingen,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 1.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 28
waarover, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in de volgende hoofdstukken naar
hun volgorde.
De derde stijl is de profetische, ontstaan uit de stijl die door de Oudste Kerk vereerd werd;
deze heeft geen geleidelijke voortgang, noch een historische inkleding, zoals de oudste stijl,
maar is onderbroken en nauwelijks te begrijpen, tenzij in de innerlijke zin, waarin allerdiepste
verborgenheden zijn, die in volmaakte orde onderling verbonden op elkaar volgen.
Zij hebben betrekking op de uiterlijke mens en op de innerlijke, op de velerlei staten van de
Kerk, op de hemel zelf, en in het binnenste wezen op de Heer.
De vierde stijl is die van de Psalmen van David, welke het midden houdt tussen de profetische
en de gewone spreektaal.
Hier wordt onder de persoon van David, als koning, in de innerlijke zin over de Heer
gehandeld.
Einde eerste hoofdstuk.

'

Maak jouw eigen website met JouwWeb