'

GENESIS – ZESENVEERTIGSTE HOOFDSTUK
GENESIS 46: 1 – 34
1. En Israël verreisde en al wat hij had; en hij kwam te Berseba en hij slachtofferde
slachtoffers aan de God van zijn vader Izaäk.
2. En God zei tot Israël in gezichten des nachts en Hij zei: Jakob, Jakob; en hij zei: Zie
mij.
3. En Hij zei: Ik ben God, de God uws vaders; vrees niet van neder te dalen naar
Egypte, omdat Ik u daar tot een grote natie zal stellen.
4. Ik, Ik zal met u nederdalen tot Egypte en Ik, Ik zal u doen opklimmen ook door op te
klimmen; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen.
5. En Jakob stond op vanuit Berseba; en de zonen van Israël droegen Jakob, hun
vader en hun kleine kinderen en hun vrouwen, in de voertuigen die Farao gezonden
had om hem te dragen.
6. En zij namen hun vee en hun verwerving die zij in het land Kanaän verworven
hadden; en zij kwamen tot Egypte, Jakob en al het zaad van hem met hem.
7. Zijn zonen en de zonen van zijn zonen met zich; zijn dochters en de dochters van
zijn zonen en al zijn zaad bracht hij met zich naar Egypte.
8. En deze zijn de namen van de zonen van Israël, die kwamen tot Egypte, van Jakob
en van zijn zonen: de eerstverwekte van Jakob, Ruben.
9. En de zonen van Ruben: Henoch, Pallu, Hezron en Karmi.
10. En de zonen van Simeon: Jemuël, Jamin, en Ohad, Jachin, en Zohar en Saul, de
zoon van een Kanaänitische.
11. En de zonen van Levi waren: Gerson, Kehath en Merari.
12. En de zonen van Jehuda waren: Er, Onan, Sela, Perez en Zera; en gestorven is Er
en Onan in het land Kanaän; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul.
13. En de zonen van Issaschar waren: Tola, Pua, Job en Simron.
14. En de zonen van Zebulon: Sered, Elon en Jahleël.
15. Dezen zijn de zonen van Lea die zij Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram; en Dina
zijn dochter; al de zielen van zijn zonen en van zijn dochters waren drieëndertig.
16. En de zonen van Gad: Zifjon, Chaggi, Schuni, Ezbon, Eri, Arodi en Areli.
17. En de zonen van Aser: Jimna, Jisva, Jisvi en Beria en Serah, hun zuster; en de
zonen van Beria: Heber en Malkiël.
18. Dezen zijn de zonen van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had en zij
baarde dezen aan Jakob, zestien zielen.
19. De zonen van Rachel de echtgenote van Jakob: Jozef en Benjamin.
20. En aan Jozef werden geboren in het land van Egypte, die hem Asnath, de dochter
van Potifera, de priester van On, baarde: Manasse en Efraïm.
21. En de zonen van Benjamin: Bela, Becher, Asbel, Gera, Naäman, Ehi, Ros,
Muppim, Huppim en Ard.
22. Dezen zijn de zonen van Rachel die aan Jakob geboren zijn; alle zielen, veertien.
23. En de zoon van Dan: Husim.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2497
24. En de zonen van Naftali: Jahzeël, Guni, Jezer en Sillem.
25. Dezen zijn de zonen van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel gegeven had; en
zij baarde dezen aan Jakob, alle zielen, zeven.
26. Alle ziel komende tot Jakob naar Egypte, zijn uitgegaan uit zijn dij, behalve de
vrouwen van de zonen van Jakob, alle zielen, zesenzestig.
27. En de zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn, twee zielen; al de zielen
voor het huis van Jakob komende naar Egypte, zeventig.
28. En hij zond Jehudah vóór zich tot Jozef, om aan te wijzen vóór hem naar Gosen;
en zij kwamen in het land Gosen.
29. En Jozef spande zijn wagen aan en hij klom op, zijn vader Israël tegemoet naar
Gosen en hij verscheen aan hem en hij viel op zijn halzen en hij weende lang op zijn
halzen.
30. En Israël zei tot Jozef: Ik sterve ditmaal, nadat ik uw aangezichten heb gezien, dat
gij nog leeft.
31. En Jozef zei tot zijn broers en tot het huis van zijn vader: Ik zal opklimmen en
Farao boodschappen en tot hem zeggen: Mijn broers en het huis van mijn vader, die
in het land Kanaän waren, zijn tot mij gekomen.
32. En de mannen zijn herders van de kudde van kleinvee, omdat zij mannen van het
vee zijn; en zij hebben hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee en alle
dingen die zij hebben, doen komen.
33. En het zij dat Farao ulieden roepe en zegge: Wat zijn uw werken.
34. En gij zult zeggen: Mannen van het vee zijn uw knechten geweest van hun
knapenjaren aan en tot nu toe, ook wij, ook onze vaders; deswege opdat gij wonen
moogt in het land Gosen; omdat een gruwel der Egyptenaren alle herder van kleinvee
is.
INHOUD
5994. In dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin gehandeld over de verbinding van het
innerlijk hemelse, dat Jozef is, met het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, dat Israël is.
Daarop worden de ware en de goede dingen van de Kerk in hun volgorde opgesomd, waarmee
daarna de verbinding zal plaatsvinden; de ware en de goede dingen van de Kerk zijn de zonen
en de kleinzonen van Israël, die naar Egypte kwamen.
DE INNERLIJKE ZIN
5995. vers 1. En Israël verreisde en al wat hij had; en hij kwam te Berseba en hij
slachtofferde slachtoffers aan de God van zijn vader Izaäk.
En Israël verreisde en al wat hij had, betekent het begin van de verbinding; en hij kwam te
Berseba, betekent de naastenliefde en het geloof; en hij slachtofferde slachtoffers aan de God
van zijn vader Izaäk, betekent de eredienst daaruit en de invloeiing vanuit het Goddelijke
Verstandelijke.
5996. En Israël verreisde en al wat hij had; dat dit het begin van de verbinding betekent, staat
vast uit de betekenis van verreizen, namelijk het opeenvolgende en het continue, nrs. 4375,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2498
4882, 5493; hier het continue en het opeenvolgende van de verheerlijking van de Heer, Die in
de hoogste zin Israël en Jozef is, maar het continue en het opeenvolgende van de
wederverwekking van de mens in de innerlijke zin; en omdat in dit hoofdstuk nu in
opeenvolging en in voortzetting wordt gehandeld over de verbinding van de natuurlijke mens
met de geestelijke of van de uiterlijke met de innerlijke, wordt daarom met ‘Israël verreisde
en al wat hij had’, het begin van de verbinding aangeduid.
5997. En hij kwam te Berseba; dat dit de naastenliefde en het geloof betekent, staat vast uit de
betekenis van Berseba, namelijk de leer van de naastenliefde en van het geloof, nrs. 2858,
2859, 3466; hier de naastenliefde en het geloof, maar niet de leer ervan, want er wordt van
gesproken met betrekking tot het geestelijk goede, dat Israël is; het geestelijk goede is meer
dan de leer; de leer is vanuit dat goede; daarom heeft degene die het geestelijk goede heeft
bereikt, de leerstellige dingen niet meer nodig, die uit anderen zijn; hij is immers in het
einddoel waarnaar hij streefde en niet langer in de middelen en de leerstellige dingen zijn
niets anders dan de middelen om het goede als einddoel te bereiken; vandaar nu komt het dat
met Berseba de naastenliefde en het geloof wordt aangeduid.
5998. En hij slachtofferde slachtoffers aan de God van zijn vader Izaäk; dat dit de eredienst
daaruit betekent en de invloeiing van het Goddelijk Verstandelijke, staat vast uit de betekenis
van slachtoffers slachtofferen, namelijk de eredienst, nrs. 922, 923, 2180; en uit de
uitbeelding van Izaäk, namelijk in de hoogste zin het Goddelijk Redelijke of Verstandelijke
van de Heer, nrs. 1893, 2066, 2072, 2083, 2630, 3012, 3210; dat het de invloeiing daaruit in
de eredienst is, volgt, want er wordt verstaan de eredienst vanuit de naastenliefde en het
geloof, die wordt aangeduid met Berseba, nr. 5997, waar hij slachtofferde.
Dat Jakob slachtofferde aan de God van zijn vader Izaäk, wijst aan hoedanig de vaders van de
Joodse en Israëlitische natie geweest zijn, namelijk dat eenieder van hen zijn eigen God
vereerde; dat de God van Izaäk een andere was dan die van hem, blijkt hieruit dat hij aan hem
slachtofferde en dat hem in de gezichten des nachts werd gezegd: Ik ben God, de God van uw
vader; en eveneens hieruit dat hij bij Hem heeft gezworen, waarover bij, (Genesis 31:53) ‘De
God van Abraham en de God van Nachor, mogen richten tussen ons, de God huns vaders;
toen zwoer Jakob bij de Schrik van zijn vader Izaäk’; en het staat eveneens vast dat Jakob in
het begin Jehovah niet erkende, want hij zei: Indien God met mij zal zijn geweest en mij zal
hebben behoed in deze weg die ik ben wandelende en mij zal hebben gegeven brood om te
eten en een kleed om aan te trekken en ik ten huize mijns vaders in vrede zal zijn
wedergekeerd en Jehovah zal mij tot God zijn’, (Genesis 28:20,21); zo erkende hij dus
Jehovah onder een voorwaarde; het was hun gewoonte, de goden van hun vaders te erkennen,
maar hun eigen god in het bijzonder; dit ontleenden zij aan hun vaders in Syrië, want Therach,
de vader van Abraham en eveneens Abraham zelf daar, vereerden andere goden dan Jehovah,
zie de nrs. 1356, 1992, 3667; hun nakomelingen, die Jakob en Israël werden genoemd, waren
vandaar van zo’n gemoedsaard dat zij met het hart de goden van de heidenen vereerden en
Jehovah alleen met de mond en alleen naar de naam; de oorzaak waarom zij zodanig waren,
was deze dat zij alleen in de uiterlijke dingen zonder enig innerlijke waren; en degenen die
zodanig zijn, kunnen geenszins anders dan geloven dat de eredienst alleen bestaat in het
noemen van God met name en in het zeggen dat Hij hun God is en dit zolang Hij weldoet; en
dat niets van de eredienst bestaat in het leven van de naastenliefde en het geloof.
5999. vers 2-4. En God zei tot Israël in gezichten des nachts en Hij zei: Jakob, Jakob; en hij
zei: Zie mij.
En Hij zei: Ik ben God, de God uws vaders; vrees niet van neder te dalen naar Egypte, omdat
Ik u daar tot een grote natie zal stellen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2499
Ik, Ik zal met u nederdalen tot Egypte, en Ik, Ik zal u doen opklimmen ook door op te klimmen;
en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen.
En God zei tot Israël in gezichten des nachts, betekent een duistere onthulling; en Hij zei:
Jakob, Jakob, betekent, tot het natuurlijk ware; en hij zei: Zie mij, betekent het bemerken; en
Hij zei: Ik ben God, de God uws vaders, betekent het Goddelijk Verstandelijke, waaruit de
invloeiing is; vrees niet van neder te dalen tot Egypte, betekent dat het natuurlijk ware met
alle dingen ervan zal worden ingewijd in de wetenschappelijke dingen van de Kerk; omdat Ik
u tot een grote natie zal stellen, betekent dat de ware dingen het goede zullen worden; Ik, Ik
zal met u nederdalen naar Egypte, betekent de tegenwoordigheid van de Heer in die staat; en
Ik, Ik zal u doen opklimmen ook door op te klimmen, betekent de verheffing daarna; en Jozef
zal zijn hand op uw ogen leggen, betekent dat het innerlijk hemelse levend zal maken.
6000. En God zei tot Israël in gezichten des nachts; dat dit een duistere onthulling betekent,
staat vast uit de betekenis van God zei in gezichten, namelijk de onthulling; onthullingen
immers vinden plaats of door de dromen of door gezichten ’s nachts, of door gezichten
overdag, of door een spreken binnenin de mens, of door een spreken buiten hem door engelen
die worden waargenomen, of door een spreken buiten hem door engelen die niet worden
waargenomen; met deze dingen worden in het Woord de verschillende soorten van
onthullingen aangeduid en met het gezicht ’s nachts een duistere onthulling; de nacht immers
betekent het duistere, nr. 1712, 2514 en het duistere in geestelijke zin wil zeggen dat het ware
niet verschijnt; de nacht betekent in het Woord ook het valse vanuit het boze, want zij die
vanuit het boze in het valse zijn, zijn in het duistere van de nacht; vandaar wordt van allen die
in de hel zijn gezegd, dat zij in de nacht zijn; zij zijn daar weliswaar in een schijnsel, want zij
zien elkaar wederzijds, maar dat schijnsel is het als het ware een schijnsel zoals vanuit een
droog kolenvuur en het wordt in duisternis en donkerheid verkeerd wanneer het hemelse licht
invloeit; vandaar komt het dat van hen die in de hel zijn, wordt gezegd dat zij in de nacht zijn
en dat zij engelen van de nacht en van de duisternis worden genoemd; en dat omgekeerd zij
die in de hemel zijn, engelen van de dag en van het licht worden genoemd.
Dat de nacht het duistere is en eveneens het valse, kan ook vaststaan uit deze plaatsen in het
Woord, bij Johannes: ‘Jezus zei: Zijn er niet twaalf uren des daags; indien iemand in de dag
wandelt, zo stoot hij zich niet; indien iemand echter in de nacht wandelt, zo stoot hij zich,
omdat het licht niet in hem is’, (Johannes 11:9,10); twaalf uren voor alle staten van het ware;
wandelen in de dag voor leven in het ware; en wandelen in de nacht voor leven in het valse.
Bij dezelfde: ‘Ik moet werken de werken Desgenen Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is;
de nacht komt, wanneer niemand zal kunnen werken’, (Johannes 9:4); de dag voor het ware
vanuit het goede en de nacht voor het valse vanuit het boze; het is de eerste tijd van de Kerk
die onder de dag wordt verstaan; dan immers wordt het ware opgenomen, omdat zij in het
goede zijn; en het is de laatste tijd die onder de nacht wordt verstaan; dan immers wordt niets
van het ware opgenomen, omdat zij niet in het goede zijn; wanneer de mens immers niet in
het goede is, dat wil zeggen, niet in de liefde jegens de naaste, dan neemt hij niet op, ook al
worden hem de meest ware dingen gezegd; dan immers wordt het in het geheel niet doorvat
wat het ware is, omdat het licht van het ware valt in zulke dingen die van het lichaam en van
de wereld zijn, waarmee zij zich enig en alleen bezig houden en die zij enig en alleen
liefhebben en voor werkelijk achten; niet echter zulke dingen die van de hemel zijn, omdat
deze voor hen naar verhouding van geringe of geen waarde zijn; vandaar wordt het licht van
het ware opgezogen en verstikt in het donkere zoals het licht van de zon in het zwarte; dit
wordt daarmee aangeduid dat de nacht komt, wanneer niemand zal kunnen werken; zodanig is
de tijd ook heden ten dage.
Bij Mattheüs: ‘Als de bruidegom vertoefde, werden alle maagden sluimerig en vielen in
slaap; midden echter in de nacht geschiedde een geroep: Ziet de bruidegom komt’, (Mattheüs
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2500
25:5-7); midden in de nacht ook voor de laatste tijd van de Oude Kerk, wanneer er niets van
geloof is omdat er niets van naastenliefde is en eveneens voor de eerste tijd van de nieuwe
Kerk.
Bij Lukas: ‘Ik zeg u: In die nacht zullen twee op één bed zijn; de een zal aangenomen en de
ander zal verlaten worden’, (Lukas 17:34); de nacht eender daar voor de laatste tijd van de
oude Kerk en voor de eerste van de nieuwe.
Bij Mattheüs: ‘Jezus zei tot de discipelen: Gij zult allen geërgerd worden tegen Mij in deze
nacht.
En tot Petrus: In deze nacht, eer de haan zal hebben gekraaid, zult gij Mij driemaal
verloochenen’, (Mattheüs 26:31,34); dat het de Heer behaagde om in de nacht gevangen
genomen te worden, betekende dat het Goddelijk ware voor hen in het duistere van de nacht
was en dat het valse vanuit het boze in de plaats ervan was; en dat Petrus in die nacht driemaal
verloochende, beeldde ook de laatste tijd van de Kerk uit, wanneer het ware van het geloof,
weliswaar geleerd wordt, maar niet geloofd; en deze tijd is de nacht omdat de Heer dan in de
harten van de mensen volledig verloochend wordt; de twaalf apostelen beeldden, evenals de
twaalf stammen Israëls, alle dingen van het geloof uit, nrs. 577, 2089, 2129, 2130, 3272,
3354, 3488, 3858, 3913, 3926, 3939, 4060; en Petrus beeldde het geloof van de Kerk uit, zie
de voorrede tot, (Genesis 18) en verder de voorrede van, (Genesis 22) en ook de nrs. 3750,
4738; vandaar komt het dat de Heer tot Petrus zei dat Hij hem in die nacht driemaal zou
verloochenen en tot de discipelen: Gij zult allen geërgerd worden tegen Mij in deze nacht’.
Bij Jesaja: ‘Tot mij roepende vanuit Seïr: Wachter, wat is er van de nacht; wachter, wat is er
van de nacht; de wachter zei: De morgen is gekomen en ook de nacht’, (Jesaja 21:11,12); daar
over de Komst van de Heer, Die de morgen is; en deze Komst vond plaats toen er geen
geestelijk ware meer op aarde was, wat de nacht is.
Bij Zacharia: ‘Het zal een enige dag zijn, die Jehovah bekend is, noch dag noch nacht, omdat
omstreeks de tijd van de avond het licht zal zijn; het zal geschieden, in die dag zullen levende
wateren uitgaan vanuit Jeruzalem en Jehovah zal tot koning zijn over de ganse aarde; in die
dag zal Jehovah één zijn en Zijn Naam één’, (Zacharia 14:-9); hier eveneens over de Heer en
tevens over de nieuwe Kerk; Jehovah Die tot Koning zal zijn en dat Jehovah één en dat Zijn
Naam één zal zijn, is de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, dat één zal zijn met
het Goddelijke Zelf, dat de Vader wordt genoemd; vóór de Komst van de Heer was het
Goddelijk Menselijke Jehovah in de hemelen, want door het heengaan in de hemelen
vertoonde Het zich als Goddelijk Mens voor verscheidenen op aarde en toen was het
Goddelijk Menselijke niet op die wijze één met het Goddelijke Zelf, dat de Vader wordt
genoemd, zoals toen de Heer dit in Zich geheel en al één maakte; dat zij tevoren als het ware
onderscheiden waren geweest, blijkt uit, (Genesis 19), waar wordt gezegd ‘dat Jehovah deed
regenen op Sodom en Gomorra zwavel en vuur van met Jehovah uit de hemel’, (Genesis
19:24); nr. 2447; de dag wanneer het noch dag noch nacht zal zijn, is toen de Heer geboren
werd; toen immers was het avond, dat wil zeggen, het einde van de uitbeeldende dingen van
de Kerk; het licht omstreeks de tijd van de avond is het Goddelijk Ware dat toen zou
verschijnen.
Bij Jesaja: ‘Zekerlijk in de nacht is Ar verwoest, Moab is afgesneden; zekerlijk in de nacht is
Kir van Moab verwoest’, (Jesaja 15:1); Moab voor het natuurlijk goede en in de
tegenovergestelde zin voor het geschonden goede, nr. 2468; hier ten aanzien van de
verwoesting ervan; van de verwoestingen wordt gezegd dat zij in de nacht plaatsvinden,
omdat dan het ware wordt verduisterd en het valse binnentreedt.
Bij Jeremia: ‘De grote stad zal wenende wenen in de nacht en de traan voor haar op haar
wang’, (Klaagliederen 1:2); daar over de verlating van het ware; de nacht voor het valse.
Bij David: ‘Gij zult niet vrezen voor de schrik des nachts, voor de pijl die overdag vliegt, noch
voor de dood die verwoest op de middag’, (Psalm 91:5,6); de schrik des nachts voor de valse
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2501
dingen van het boze, die uit de hel zijn; de pijl die overdag vliegt, voor het valse dat openlijk
wordt geleerd, waardoor het goede wordt vernietigd.
Bij Johannes: ‘De poorten van het Heilige Jeruzalem zullen overdag niet worden gesloten,
daar immers is geen nacht’, (Openbaring 21:25); ‘Daar zal geen nacht zijn en zij zullen geen
lamp en geen licht van de zon van node hebben, omdat de Heer God hen verlicht’,
(Openbaring 22:5); daar zal geen nacht zijn, voor dat er geen valse zal zijn.
Bij Daniël: ‘Daniël zei: Ik was ziende in mijn gezicht toen het nacht was.
Daarna ook was ik ziende in de gezichten des nachts’, (Daniël 7:2,7); de gezichten des nachts
ook voor een duistere onthulling; daar immers wordt gehandeld over de vier beesten en hun
horens en over tal van dingen die van een duistere onthulling zijn; eender de paarden van
verschillende kleur die Zacharia zag in de nacht, (Zacharia 1:8 e.v.).
6001. En Hij zei: Jakob, Jakob; dat dit betekent tot het natuurlijk ware, staat vast uit de
uitbeelding van Jakob, namelijk het natuurlijk ware, waarover de nrs. 3305, 3509, 3525, 3546,
3599, 3775, 4234, 4009, 4520, 4538; de oorzaak waarom er wordt gezegd Jakob en niet Israël,
is deze dat het natuurlijk ware met alle dingen ervan moet worden ingewijd in de
wetenschappelijke dingen van de Kerk, die daarmee worden aangeduid dat Jakob met de
zonen zou neerdalen naar Egypte, zie hierna nr. 6004.
6002. En hij zei: Zie mij; dat dit het bemerken betekent, staat zonder ontvouwing vast.
6003. En Hij zei: Ik ben God, de God van uw vader; dat dit het Goddelijk Verstandelijke
betekent waaruit de invloeiing is, staat vast uit de uitbeelding van Izaäk, die hier de vader van
hem is, namelijk het Goddelijk Redelijke of Verstandelijke van de Heer, nr. 5998; want er
wordt gezegd God, de God van uw vader; dat daaruit de invloeiing is, komt omdat al het ware
was van het verstandelijke en dus eveneens het natuurlijk ware dat door Jakob wordt
uitgebeeld, nr. 6001.
Wat het Goddelijk Redelijke of Verstandelijke is dat door Izaäk wordt uitgebeeld, zie de nrs.
1893, 2066, 2072, 2083, 2630, 3012, 3194, 3210.
In de oorspronkelijke taal wordt God in de eerste plaats genoemd in het enkelvoud, maar in de
tweede plaats in het meervoud, namelijk eerst ‘El’ en in de tweede plaats ‘Elohim’; de
oorzaak hiervan is deze dat met God in de eerste plaats wordt aangeduid dat God één en
alleen is en met God in de tweede plaats dat Hij tal van attributen heeft; vandaar Elohim of
God in het meervoud, zoals bijna overal in het Woord; omdat Hij tal van attributen heeft en de
Oude Kerk aan elk daarvan namen gaf, geloofden de nakomelingen, bij wie de wetenschap
van zulke dingen verloren was gegaan, dat er meerdere goden waren, en de families kozen
zich een uit hen als hun eigen God; zoals Abraham Schaddai, nrs. 1992, 3667, 5628; Izaäk de
God, die Pachad of Schrik werd genoemd; en omdat de God van eenieder een van de
Goddelijke attributen was, zei daarom de Heer tot Abraham: ‘Ik ben de God van uw vader’.
6004. Vrees niet van neder te dalen naar Egypte; dat dit betekent dat het natuurlijk ware met
alle dingen ervan zal worden ingewijd in de wetenschappelijke dingen van de Kerk, staat vast
uit de uitbeelding van Jakob, die hier degene is die tot Egypte zou neerdalen, namelijk het
natuurlijk ware, zie nr. 6001; uit de betekenis van nederdalen, namelijk ingewijd worden,
want opdat deze inwijding zou worden uitgebeeld, daalde Jakob met al het zijne naar Egypte
neder; en uit de betekenis van Egypte, namelijk de wetenschappelijke dingen van de Kerk,
waarover de nrs. 1462, 4749, 4964, 4966.
Hiermee dat het ware moet worden ingewijd in de wetenschappelijke dingen van de Kerk, is
het als volgt gesteld: de wetenschappelijke dingen van de Kerk waren te dien tijde de
uitbeeldende en aanduidende dingen van de rituelen, want alle rituele dingen van de Kerk
waren daarvanuit; verder waren er eveneens de wetenschappelijke dingen die de leerstellige
dingen van de naastenliefde, die bij hen waren, van dienst waren; vanuit deze
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2502
wetenschappelijke dingen, wisten zij wie worden verstaan onder: de armen, behoeftigen,
ellendigen, verslagenen, verdrukten, weduwen, wezen, vreemdelingen, in de kerker
gebondenen, naakten, zieken, hongerenden, dorstenden, lammen, blinden, doven, verminkten
en onder tal van anderen en zo leerden zij hoe de naastenliefde uitgeoefend moet worden;
zodanig waren de wetenschappelijke dingen van die tijd; en dat deze heden ten dage geheel en
al in vergetelheid zijn geraakt, blijkt hieruit, dat waar zij in het Woord worden genoemd
nauwelijks iemand anders weet dan dat zulke hoedanigheden die zo genoemd worden, zulke
mensen worden verstaan, zoals dat waar weduwen worden genoemd, het weduwen zijn, waar
vreemdelingen, dat het vreemdelingen zijn, waar in de kerker gebondenen, dat het dezen zijn,
enzovoort; zulke wetenschappelijke dingen bloeiden in Egypte en daarom worden met Egypte
de wetenschappelijke dingen aangeduid; dat het natuurlijk ware, dat Jakob is, in zulke
wetenschappelijke dingen zou worden ingewijd, wordt daarmee uitgebeeld dat Jakob met al
het zijne naar Egypte zou nederdalen.
Van de ware dingen wordt gezegd dat zij in de wetenschappelijke dingen worden ingewijd,
wanneer zij daarin worden gebracht, opdat zij daar aanwezig zijn; dit vindt plaats met het
doel, opdat wanneer het wetenschappelijke in het denken komt, tegelijk de ware dingen in de
herinnering komen die daarin waren gebracht; zo bijvoorbeeld wanneer het een vreemdeling
is, dat zich dan onmiddellijk, omdat door hem diegenen worden aangeduid die onderricht
moeten worden, alle betrachtingen van de naastenliefde jegens zulke mensen, dus de ware
dingen, voordoen; eender in de overige dingen; wanneer de wetenschappelijke dingen daarvan
zijn vervuld, strekt en stort zich het denken, wanneer vanuit de wetenschappelijke dingen
wordt gedacht, wijd uit en wel tot verscheidene gezelschappen tegelijk in de hemelen; want
zo’n wetenschappelijke, omdat het uit zoveel ware dingen binnenin zich bestaat, ontvouwt
zich zo zonder dat de mens het weet; maar het moeten de ware dingen zijn die daarin zijn; het
is ook vanuit de Goddelijke orde dat de innerlijke dingen zich moeten begeven in de
uiterlijke, of wat hetzelfde is, de eerdere dingen in de latere, dus alle eerder dingen tenslotte in
de laatste en daar tegelijk moeten zijn; dit vindt in de gehele natuur zo plaats en indien dit niet
zo gebeurt, kan de mens niet ten volle worden wederverwekt, want door dit indragen van de
ware dingen in de wetenschappelijke dingen stemmen de innerlijke en de uiterlijke dingen
samen en maken die één, die anders met elkaar in strijd zouden zijn; en als zij met elkaar in
strijd zijn, is de mens niet in het goede omdat hij niet in het oprechte is.
Bovendien zijn de wetenschappelijke dingen in een schijnsel bijna als dat waarin het zinlijke
van het gezicht van de mens is en dit schijnsel is zodanig dat het indien het niet van binnen
verlicht is door het licht dat uit de ware dingen is, in de valse dingen binnenleidt, vooral
vanuit de begoochelingen van de zinnen en eveneens in de boze dingen vanuit de valse
dingen; dat dit zo is, zal men zien uit de ondervinding aan het einde van de hoofdstukken,
waar over de invloeiing wordt gehandeld.
6005. Omdat Ik u tot een grote natie zal stellen; dat dit betekent dat de ware dingen het goede
zullen worden, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, over wie deze dingen zijn gezegd,
namelijk het natuurlijk ware, nr. 6001; en uit de betekenis van de natie, namelijk het goede,
nrs. 1259, 1260, 1416, 1849; natiën en volken worden vaak in het Woord vermeld, maar
overal met dit verschil, dat met de natiën de goede of de boze dingen worden aangeduid en
met volken de ware of de valse dingen..
6006. Ik, Ik zal met u nederdalen tot Egypte; dat dit de tegenwoordigheid van de Heer in die
staat betekent, staat vast uit de betekenis van met u nederdalen, namelijk de tegenwoordigheid
van de Heer, want onder de God, Die in gezichten des nachts met Jakob sprak, wordt de Heer
verstaan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2503
6007. En Ik, Ik zal u doen opklimmen ook door op te klimmen; dat dit de verheffing daarna
betekent, staat vast uit de betekenis van opklimmen, namelijk verheffen, nrs. 3084, 4539,
5406, 5817; de verheffing die hier wordt aangeduid, is een verheffing uit de
wetenschappelijke dingen tot de innerlijke dingen; nadat immers de wetenschappelijke dingen
zo, zoals in nr. 6004 is gezegd, met de ware dingen zijn gevuld, wordt de mens opgeheven uit
de wetenschappelijke dingen naar de innerlijke en dan zijn voor hem de wetenschappelijke
dingen als een laatste vlak voor zijn beschouwingen van dienst; naar de innerlijke worden
opgeheven, is innerlijk denken en tenslotte als een geest en als een engel; want hoe innerlijker
het denken gaat, des te volmaakter is zij, omdat zij de invloeiing van het ware en het goede uit
de Heer dichter nabij is; dat het denken innerlijk en uiterlijk is, zie de nrs. 5127, 5141.
6008. En Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen; dat dit betekent dat het innerlijk hemelse
levend zal maken, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk hemelse, nrs.
5869, 5877; en uit de betekenis van de hand op de ogen leggen, namelijk levend maken; want
onder de hand op de ogen leggen, wordt verstaan dat het uiterlijk zinlijke of dat van het
lichaam gesloten en het innerlijk zinlijke geopend zal worden, dus dat verheffing plaats zal
vinden en zo dat levend gemaakt zal worden; dit vond plaats wanneer men stierf, omdat met
de dood de wederopstanding tot het leven werd aangeduid, nrs. 3498, 3505, 4618, 4621;
wanneer immers de mens sterft, sterft hij niet, maar legt slechts het lichaam af dat hem in de
wereld tot nut van dienst was geweest en hij gaat over tot het andere leven in een lichaam dat
hem daar tot nut van dienst is.
6009. vers 5-7. En Jakob stond op vanuit Berseba; en de zonen van Israël droegen Jakob, hun
vader en hun kleine kinderen en hun vrouwen, in de voertuigen die Farao gezonden had om
hem te dragen.
En zij namen hun vee en hun verwerving die zij in het land Kanaän verworven hadden; en zij
kwamen tot Egypte, Jakob en al het zaad van hem met hem.
Zijn zonen en de zonen van zijn zonen met zich; zijn dochters en de dochters van zijn zonen en
al zijn zaad bracht hij met zich naar Egypte.
En Jakob stond op, betekent een verlichting van het natuurlijk ware; vanuit Berseba, betekent
vanuit de leer van de naastenliefde en van het geloof; en de zonen van Israël droegen Jakob,
hun vader, betekent dat de ware dingen die geestelijk zijn, het natuurlijk ware verder
brachten; en hun kleine kinderen, betekent tezamen met die dingen die van de onschuld zijn;
en hun vrouwen, betekent en die welke van de naastenliefde zijn; in de voertuigen die Farao
gezonden had om hem te dragen, betekent de leerstellige dingen die vanuit de
wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn; en zij namen hun vee, betekent de goede dingen
van het ware; en hun verwerving die zij in het land Kanaän verworven hadden, betekent de
ware dingen die de Kerk reeds bezat; en zij kwamen tot Egypte, betekent de inwijding in de
wetenschappelijke dingen van de Kerk; Jakob en al het zaad van hem met hem, betekent van
het natuurlijk ware en van alle dingen van het geloof die daarvan zijn; zijn zonen en de zonen
van zijn zonen met zich, betekent de ware dingen in volgorde; zijn dochters en de dochters
van zijn zonen, betekent de goede dingen in volgorde; en al zijn zaad, betekent alles van het
geloof en van de naastenliefde; bracht hij met zich tot Egypte, betekent dat zij werden
samengebracht in de wetenschappelijke dingen die van de Kerk zijn.
6010. En Jakob stond op; dat dit de belichting van het natuurlijk ware betekent, staat vast uit
de betekenis van opstaan, namelijk de verheffing in de staat van het licht, dus de verlichting,
nr. 4881; en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het natuurlijk ware, nr. 6001.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2504
6011. Uit Berseba; dat dit betekent vanuit de leer van het geloof en van de naastenliefde, stata
vast uit de betekenis van Berseba, namelijk de leer van het geloof en van de naastenliefde, nrs.
2858, 2859, 3466.
6012. En de zonen van Israël droegen Jakob, hun vader; dat dit betekent dat de ware dingen
die geestelijk zijn, het natuurlijk ware verder brachten, staat vast uit de uitbeelding van de
zonen Israëls, namelijk de geestelijke ware dingen, nrs. 5414, 5879; en uit de uitbeelding van
Jakob, te weten het natuurlijk ware, nrs. 3305, 3509, 3525, 3546, 3599, 3775, 4234, 4009,
4520, 4538; dat zij droegen, wil zeggen, dat zij verder brachten, komt omdat het gezegd wordt
met betrekking tot de geestelijke ware dingen ten opzichte van het natuurlijk ware; en ook kan
het natuurlijk ware nergens anders vandaan verder worden gebracht dan door het geestelijke,
want daarvandaan is het leven ervan en zijn kracht van handelen.
Daar komt het vandaan dat Jakobs zonen hier de zonen van Israël worden genoemd en Jakob,
Jakob.
6013. En hun kleine kinderen; dat dit betekent tezamen met die dingen die van de onschuld
zijn, staat vast uit de betekenis van de kleine kinderen, namelijk de onschuld, nrs. 3183, 5608;
er wordt gezegd met die dingen die van de onschuld zijn en verder die van de naastenliefde
zijn; de oorzaak hiervan is dat het natuurlijk ware zonder onschuld en naastenliefde niet
verder kan worden gebracht door de geestelijke ware dingen; het ware immers moet, om echt
te zijn, zijn wezen en leven trekken vanuit de naastenliefde en deze uit de onschuld; de
innerlijke dingen immers, die het ware leven maken, volgen elkaar in deze orde op: het
binnenste is de onschuld, het lagere is de naastenliefde en het laagste is het werk van de
naastenliefde vanuit het ware of volgens het ware; dat zij op deze wijze op elkaar volgen,
komt omdat zij in de hemelen eveneens zo op elkaar volgen: de binnenste of de derde hemel
immers is de hemel van de onschuld, de middelste of de tweede hemel is de hemel van de
naastenliefde waarin de onschuld is uit de binnenste hemel en de laatste of de eerste hemel is
die van het ware waarin de naastenliefde vanuit de tweede hemel is en in deze de onschuld uit
de derde; deze dingen moeten in dezelfde orde bij de mens zijn, want de mens is ten aanzien
van de innerlijke dingen gevormd tot het beeld van de drie hemelen; vandaar ook is de
wederverwekte mens een hemel in het bijzonder of in kleinste vorm; maar ten aanzien van de
uiterlijke dingen, vooral ten aanzien van het lichaam, is hij gevormd tot het beeld van de
wereld, daarom werd hij door de Ouden een microkosmos genoemd; het oor immers is
gevormd naar de gehele natuur van de lucht en van het geluid, het oog naar de hele natuur van
de ether en van het licht, de tong tot de gehele waarneming van de opgeloste en vloeiende
delen van vochten, de neusvleugels tot de waarneming van de in de atmosfeer vloeiende
delen, de tast tot de waarneming van de koude en de warmte en verder van de zware dingen
van de aarde enzovoort; zoals de uiterlijke zinnen van de mens gevormd zijn tot het gehele
beeld van de natuurlijke wereld, zo zijn de innerlijke zinnen van hem, die van zijn verstand en
van zijn wil zijn, gevormd tot het gehele beeld van de hemel, met het doel dat de mens in het
bijzonder een ontvanger zal zijn van het Goddelijk Goede uit de Heer, zoals de hemel het is in
het algemeen.
6014. En hun vrouwen; dat dit betekent ‘en die welke van de naastenliefde zijn’, staat vast uit
de betekenis van de vrouwen, namelijk de goede dingen, wanneer hun mannen de ware
dingen zijn, nr. 4823, dus de dingen die van de naastenliefde zijn; alle geestelijke goede
dingen immers zijn van de liefde jegens de naaste en alle hemelse goede dingen zijn van de
liefde tot de Heer.
6015. In de voertuigen die Farao gezonden had om hem te dragen; dat dit de leerstellige
dingen betekenen die vanuit de wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, staat vast uit de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2505
betekenis van de voertuigen, namelijk de leerstellige dingen, nr. 5945; en uit de uitbeelding
van Farao, namelijk het wetenschappelijke van de Kerk in het algemeen; met Egypte immers
wordt het wetenschappelijke van de Kerk aangeduid, nrs. 1462, 4749, 4964, 4966; vandaar
met de koning ervan dat wetenschappelijke in het algemeen, zoals eveneens elders in het
Woord; maar in de meeste plaatsen wordt zoals met Egypte en dus eveneens met Farao het
verdraaide wetenschappelijke aangeduid; dat Farao het wetenschappelijke in het algemeen is,
blijkt bij Jesaja: ‘Dwazen zijn de vorsten van Zoan, de wijzen der raadsheren van Farao; de
raad is dom geworden; hoe zegt gij tot Farao: Ik ben een zoon der wijzen, een zoon der
koningen der oudheid’, (Jesaja 19:11); Farao staat hier voor het wetenschappelijke van de
Kerk in het algemeen; vandaar werd hij genoemd ‘zoon der wijzen’ en ‘zoon der koningen der
oudheid’; wijzen en koningen der oudheid staat voor de ware dingen van de Oude Kerk; maar
hier wordt verstaan dat dat wetenschappelijke is verdwaasd, want er wordt gezegd: Dwazen
zijn de vorsten van Zoan geworden, de raad is dom geworden.
Bij dezelfde: ‘Zij gaan heen om neder te dalen tot Egypte, maar zij hebben Mijn mond niet
gevraagd, om zich te sterken met de sterkte van Farao en om te vertrouwen in de schaduw
van Egypte; daarom zal de sterkte van Farao ulieden tot schaamte worden en het vertrouwen
in de schaduw van Egypte tot schande’, (Jesaja 30:2,3); zich sterken met de sterkte van Farao
en vertrouwen in de schaduw van Egypte, voor vertrouwen op de wetenschappelijke dingen in
geloofszaken en geen geloof hebben in enig geestelijk ware, tenzij het wetenschappelijke en
het zinlijke het dicteert, wat evenwel van de verdraaide orde is; want op de eerste plaats
moeten de ware dingen van het geloof zijn en op de tweede plaats de bevestigende
wetenschappelijke dingen, omdat, indien deze op de eerste plaats zijn, hoegenaamd niets van
het ware wordt geloofd.
Bij Jeremia: ‘Jehovah Zebaoth, de God Israëls, heeft gezegd: Ziet, Ik ben bezoeking doende
over Amon in No; en over Farao en over Egypte en over zijn goden en over zijn koningen;
vooral over Farao en degenen die op hem vertrouwen’, (Jeremia 46:25); Farao hier eveneens
voor het wetenschappelijke in het algemeen; degenen die op hem vertrouwen, voor hen die
vertrouwen op de wetenschappelijke dingen, niet echter op het Woord, dat wil zeggen, op de
Heer in het Woord; vandaar is al het verdraaide in de leerstellige dingen van het geloof en
daaruit het valse en eveneens het ontkennende dat het Goddelijke en het hemelse iets is; dezen
vooral dragen het in de mond: Doe mij die dingen met de ogen zien, of toon het
wetenschappelijk aan dat het zo is en dan zal ik geloven.
Maar toch zouden zij, indien zij het zagen en indien het werd aangetoond, ook niet geloven;
de oorzaak ervan is dat het ontkennende universeel regeert.
Bij dezelfde: ‘Tegen Farao: Ziet, de wateren zijn opklimmende uit het noorden, die zullen
worden tot een overstromende stroom en zij zullen overstromen het land en zijn volheid, de
stad en die daarin wonen; zodat de mensen zullen schreeuwen en alle bewoner des lands zal
huilen, vanwege de stem van het gestamp der hoeven van zijn sterke paarden en van het
geraas van zijn wagens, van het gedruis van zijn raderen’, (Jeremia 47:1-3); uit de
afzonderlijke dingen die hier over Farao zijn gezegd, blijkt duidelijk dat Farao het
wetenschappelijke in het algemeen is, hier in de verdraaide orde, die de ware dingen van het
geloof vernietigt; de overstromende stroom is het wetenschappelijke dat het verstand van het
ware vernietigt en dus verwoest; zij zullen het land en zijn volheid overstromen, is de gehele
Kerk vernietigen; de stad en die daarin wonen, is het ware van de Kerk en daaruit het goede;
het gestamp van de hoeven van de paarden, zijn de laagste wetenschappelijke dingen, die
rechtstreeks vanuit de zinlijke dingen zijn; het geraas van de wagens, is het valse leerstellige
daaruit; het gedruis van de raderen, zijn de zinlijke dingen en de begoochelingen ervan die
aandrijven.
Bij Ezechiël: ‘De Heer Jehovih heeft gezegd: Zie, Ik ben tegen u, Farao, koning van Egypte,
grote walvis die in het midden van zijn rivieren ligt; die zegt: Mijn is de rivier en ik heb mij
gemaakt; daarom zal Ik haken geven in uw kaken en Ik zal de vis van uw rivieren aan uw
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2506
schubben doen kleven’, (Ezechiël 29:2-4); Farao hier eveneens voor het wetenschappelijke in
het algemeen, wat ook uit de afzonderlijke dingen die over hem zijn gezegd, blijkt.
Bij dezelfde: ‘Hef een klacht op over Farao, de koning van Egypte; gij zijt gelijk de walvissen
in de zeeën en gij zijt tevoorschijn gekomen met uw stromen en gij hebt de wateren beroerd
met uw voeten en gij hebt hun stromen omgewoeld; Ik zal, wanneer Ik u zal hebben uitgeblust,
de hemelen bedekken; en Ik zal hun sterren zwart maken; Ik zal de zon met een wolk bedekken
en de maan zal haar schijnsel niet doen lichten; alle schijnselgevers des lichts zal Ik zwart
maken over u en Ik zal duisternis op uw land geven’, (Ezechiël 32:2,3,7,8); dat deze dingen,
zoals meerdere bij de profeten, zonder de innerlijke zin door niemand kunnen worden
begrepen, is duidelijk; zoals dat Farao is gelijk de walvissen in de zeeën, dat hij tevoorschijn
kwam vanuit zijn stromen en dat hij de wateren in beroering bracht met zijn voeten; dat over
hem de hemelen bedekt, de sterren en alle schijnselgevers van het licht zwart gemaakt zullen
worden; dat de zon met een wolk bedekt zal worden, dat de maan niet zal lichten en dat
duisternis gegeven zal worden op zijn land; maar de innerlijke zin leert wat dit betekent;
namelijk dat de wetenschappelijke dingen de ware dingen van de Kerk verdraaien indien de
mens daardoor in de verborgenheden van het geloof binnendringt en niets gelooft tenzij hij
vanuit die dingen ziet, ja zelfs tenzij hij vanuit de zinlijke dingen ziet; dat dit de innerlijke zin
is, blijkt uit de ontvouwing van de afzonderlijke dingen; Farao wordt koning van Egypte
genoemd vanwege het wetenschappelijk ware, want het wetenschappelijke is het ware in het
natuurlijke; dat de koning het ware is, zie de nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575,
4581, 4966, 5044; en dat iets eenders wordt aangeduid met de koning des volks als met het
volk, nr. 4789, dus met Farao iets eenders als met Egypte, maar in het algemeen; dat Egypte
het wetenschappelijke is, werd meermalen getoond; Farao wordt met de walvissen in de zeeën
vergeleken, omdat de walvis of het zeemonster de algemene dingen van de wetenschappelijke
dingen betekenen, nr. 28; en verder wordt er gezegd dat hij is tevoorschijn gekomen met zijn
stromen, omdat met de stromen de dingen worden aangeduid die van het inzicht zijn, nrs. 108,
109, 2702, 3051, hier die van de waanzin zijn, aangezien zij vanuit de zinlijke en de
wetenschappelijke dingen zijn, nr. 5196; daarna wordt gezegd, dat hij de wateren met de
voeten in beroering heeft gebracht en dat hij hun stromen heeft omgewoeld, omdat met de
wateren de geestelijke ware dingen worden aangeduid, nrs. 680, 739, 2702, 3058, 3424, 4976,
5668; en met de voeten de dingen die van het natuurlijke zijn, nrs. 2162, 3147, 3761, 3986,
4280, 4938-4952; dus is de wateren met de voeten in beroering brengen de ware dingen van
het geloof bevuilen en verdraaien door wetenschappelijke dingen die van het natuurlijke zijn;
en hun stromen omwoelen is zo doen met het inzicht; tenslotte wordt er gezegd dat ‘wanneer
hij zal worden uitgeblust, de hemelen bedekt zullen worden’, omdat met de hemelen de
innerlijke dingen van de mens worden aangeduid, omdat deze immers zijn hemelen zijn; deze
worden gesloten wanneer de wetenschappelijke dingen over de ware dingen van het geloof
heersen, of het natuurlijke over het geestelijke; dat dan de erkentenissen van het ware en het
goede te gronde gaan, wordt aangeduid met ‘Ik zal de sterren der hemelen zwart maken en
alle schijnselgevers des lichts’, dat de sterren die erkentenissen zijn, zie de nrs. 2495, 2849,
4697; dat de schijnselgevers de goede en de ware dingen zijn, nrs. 30-38; dat dan ook niet
meer het goede van de liefde kan invloeien, wordt aangeduid met ‘Ik zal de zon met een wolk
bedekken’; en evenmin het goede van het geloof, wordt aangeduid met ‘de maan zal haar
schijnsel niet doen lichten’; dat de zon het goede van de liefde is en de maan het goede van
het geloof, zie de nrs. 1529, 1530, 2120, 2495, 3636, 3643, 4060, 4696; dat zo slechts valse
dingen het natuurlijk gemoed in beslag zullen nemen, wordt aangeduid met ‘Ik zal duisternis
op uw land geven’; dat de duisternis de valse dingen zijn, nrs. 1839, 1860, 4418, 4531; en dat
het land van Farao of het land van Egypte het natuurlijk gemoed is, nrs. 5276, 5278, 5280,
5288, 5301; hieruit blijkt nu welke zin in deze profetische dingen is gelegen.
Omdat met Farao het wetenschappelijke in het algemeen wordt aangeduid, wordt met hem
ook het natuurlijke in het algemeen aangeduid, nr. 5799.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2507
6016. En zij namen hun vee; dat dit de goede dingen van het ware betekent, staat vast uit de
betekenis van het vee, namelijk het goede van het ware; onder het vee immers worden zowel
de kudden van kleinvee als van grootvee verstaan en eveneens paarden, kamelen, muildieren
en ezels; en omdat de kudden van kleinvee in de innerlijke zin de innerlijke goede dingen zijn
en de kudden van grootvee de uiterlijke goede dingen, maar paarden, kamelen, muildieren en
ezels de dingen die van het verstandelijke zijn, die alle betrekking hebben op de ware dingen,
wordt daarom met het vee het goede van het ware aangeduid.
6017. En hun verwerving die zij in het land Kanaän verworven hadden, dat dit de ware dingen
betekent die de Kerk reeds had, staat vast uit de betekenis van de verwerving, namelijk het
verkregen ware, nr. 4105 en eveneens het verkregen goede, nrs. 4391, 4487; en uit de
betekenis van het land Kanaän, namelijk de Kerk, nrs. 3705, 3686, 4447, 4517, 5136; dat zij
verkregen waren uit de vorige goede en ware dingen van de Kerk, volgt hieruit, omdat de
ware dingen wanneer die zich vanuit het goede vermenigvuldigen, vanuit de vorige ware
dingen worden vermenigvuldigd.
6018. En zij kwamen tot Egypte; dat dit de inwijding betekent in de wetenschappelijke dingen
van de Kerk, staat vast uit de betekenis van komen of neerdalen tot Egypte, namelijk de
inwijding van het ware in de wetenschappelijke dingen van de Kerk, nr. 6004.
6019. Jakob en al het zaad van hem met hem; dat dit betekent van het natuurlijk ware en van
alle dingen van het geloof die ervan zijn, namelijk de inwijding ervan in de wetenschappelijke
dingen van de Kerk, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het natuurlijk ware,
waarover de nrs. 3505, 3509, 3525, 3546, 3599, 3775, 4009, 4234, 4520, 4538; en uit de
betekenis van het zaad, namelijk het geloof van de naastenliefde, nrs. 255, 1025, 1447, 1610,
1940, 2848, 3310; dus zijn ‘alle zaad met hem’ alle dingen van het geloof die het natuurlijk
ware heeft.
6020. Zijn zonen en de zonen van zijn zonen met zich; dat dit de ware dingen in hun volgorde
betekent, staat vast uit de betekenis van de zonen, namelijk de ware dingen, nrs. 489, 491,
533, 1147, 2623, 3373; en dus eveneens de zonen van zijn zonen, maar de ware dingen die
vanuit deze zijn in hun volgorde.
6021. Zijn dochters en de dochters van zijn zonen; dat dit de goede dingen in volgorde
betekent, staat vast uit de betekenis van de dochters, namelijk de goede dingen, nrs. 489-491,
2362, 3963; dus eveneens de dochters van de zonen, maar de goede dingen die daarvanuit
zijn, dus in hun volgorde, zoals eerder over de zonen.
6022. En al zijn zaad; dat dit alles van het geloof en van de naastenliefde betekent, staat vast
uit de betekenis van het zaad, namelijk het geloof van de naastenliefde, nr. 6019, dus zowel
het geloof als de naastenliefde, want waar het ene is, daar is het andere.
6023. Bracht hij met zich tot Egypte; dat dit betekent dat zij werden samengebracht in de
wetenschappelijke dingen van de Kerk, staat vast uit de betekenis van komen of nederdalen
naar Egypte, namelijk de ware dingen inwijden en samenbrengen in de wetenschappelijke
dingen van de Kerk, nrs. 6004, 6018; hetzelfde wordt eveneens aangeduid met ‘brengen met
zich naar Egypte’, nrs. 5373, 6004; zij zijn dan ingewijd en samengebracht, wanneer de
wetenschappelijke dingen door de ware dingen worden geregeerd; en zij worden dan door de
ware dingen geregeerd wanneer het ware wordt erkend, omdat de Heer het zo in het Woord
heeft gezegd en daarna de wetenschappelijke dingen die bevestigen, worden aanvaard, maar
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2508
die dingen die bestrijden worden verwijderd; zo heerst het ware in de bevestigende dingen,
waarbij de niet-bevestigende dingen worden verwijderd; wanneer dit zo is, dan wordt de
mens, wanneer hij vanuit de wetenschappelijke dingen denkt, niet tot de valse dingen geleid,
zoals plaatsvindt wanneer de ware dingen niet daarin zijn; de wetenschappelijke dingen zijn
geen ware dingen vanuit zich, maar vanuit de ware dingen daarin en zodanig als de ware
dingen zijn die daarin zijn, zodanig algemeen ware is het wetenschappelijke, want het
wetenschappelijke is slechts een vat, nrs. 1469, 1496, dat zowel ware als valse dingen kan
opnemen en wel met een onmetelijke verscheidenheid; zoals bijvoorbeeld dit
wetenschappelijke van de Kerk dat elk mens de naaste is; in dit wetenschappelijke kunnen
ware dingen in onmetelijke overvloed worden ingewijd en samengebracht; zoals dat elk mens
weliswaar de naaste is, maar iedereen met een verschil; en dat diegene het meest de naaste is
die in het goede is en dit eveneens met een verschil volgens het hoedanige van het goede; en
dat de oorsprong van de naaste uit de Heer Zelf wordt afgeleid, dus hoe meer zij Hem nader
zijn, dat wil zeggen, hoe meer zij in het goede zijn, des te meer zij de naaste zijn en hoe meer
van Hem verwijderd, des te minder; en verder eveneens dat het gezelschap meer de naaste is
dan de mens afzonderlijk en dat het koninkrijk in het algemeen meer is dan het gezelschap,
maar het vaderland meer dan de andere koninkrijken; en dat de Kerk nog meer de naaste is
dan het vaderland en dat het rijk van de Heer dit nog meer is; en ook dat de naaste dan wordt
geliefd wanneer iemand naar behoren zijn ambt vervult voor het welzijn van anderen of van
het vaderland of van de Kerk enzovoort; daaruit blijkt hoeveel ware dingen in dat ene
wetenschappelijke van de Kerk kunnen worden samengebracht; het zijn er immers zoveel, dat
zij moeilijk in geslachten zijn in te delen en aan elk geslacht ter onderscheiding en
onderkenning enige ware dingen in het bijzonder toe te wijzen; dit was het onderwerp van
studie van de Oude Kerken.
Dat hetzelfde wetenschappelijke vervuld kan worden met valse dingen in onmetelijke
overvloed, kan ook vaststaan, namelijk door die ware dingen om te draaien en te zeggen dat
eenieder voor zichzelf de naaste is en dat uit zichzelf bij eenieder de oorsprong van de naaste
moet worden afgeleid; en dat zo diegene voor hem meer de naaste is die hem meer begunstigt
en één met hem maakt en zich daardoor in hem vertoont als zijn evenbeeld; ja zelfs, dat ook
het vaderland voor hem niet de naaste is dan alleen voor zoveel als er daaruit gewin voor hem
voortvloeit, behalve ontelbare andere dingen; maar het wetenschappelijke blijft hetzelfde,
namelijk dat elk mens de naaste is, maar door de een wordt het met ware dingen, door de
ander met valse dingen gevuld.
Eender is het gesteld met de overige wetenschappelijke dingen.
6024. vers 8-27.
En deze zijn de namen van de zonen van Israël, die kwamen tot Egypte, van Jakob en
van zijn zonen: de eerstverwekte van Jakob, Ruben.
En de zonen van Ruben: Henoch, Pallu, Hezron en Karmi.
En de zonen van Simeon: Jemuël, Jamin en Ohad, Jachin, en Zohar en Saul, de zoon
van een Kanaänitische.
En de zonen ban Levi waren: Gerson, Kehath en Merari.
En de zonen van Jehuda: Er, Onan, Sela, Perez en Zera; en gestorven is Er en Onan
in het land Kanaän; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul.
En de zonen van Issaschar waren: Tola, Pua, Job en Simron.
En de zonen van Zebulon: Sered, Elon en Jahleël.
Dezen zijn de zonen van Lea die zij Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram; en Dina
zijn dochter; al de zielen van zijn zonen en van zijn dochters waren drieëndertig.
En de zonen van Gad: Zifjon, Chaggi, Schuni, en Ezbon, Eri, Arodi en Areli.
En de zonen van Aser: Jimna, Jisva, Jisvi en Beria en Serah, hun zuster; en de zonen
van Beria: Heber en Malkiël.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2509
Dezen zijn de zonen van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had en zij
baarde dezen aan Jakob, zestien zielen.
De zonen van Rachel de echtgenote van Jakob: Jozef en Benjamin.
En aan Jozef werd geboren in het land van Egypte, die hem Asnath, de dochter van
Potifera, de priester van On, baarde: Manasse en Efraïm.
En de zonen van Benjamin: Bela, Becher, Asbel, Gera, Naäman, Ehi, Ros, Muppim,
Huppim en Ard.
Dezen zijn de zonen van Rachel die aan Jakob geboren zijn; alle zielen, veertien.
En de zoon van Dan: Husim.
En de zonen van Naftali: Jahzeël, Guni, Jezer en Sillem.
Dezen zijn de zonen van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel gegeven had; en zij
baarde dezen aan Jakob, alle zielen, zeven.
Alle ziel komende tot Jakob naar Egypte, zijn uitgegaan uit zijn dij, behalve de
vrouwen van de zonen van Jakob, alle zielen, zesenzestig.
En de zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn, twee zielen; al de zielen voor
het huis van Jakob komende naar Egypte, zeventig.
En deze zijn de namen van de zonen van Israël, die kwamen tot Egypte, betekent het
hoedanige van de ware dingen uit het geestelijke in volgorde, die waren samengebracht in de
wetenschappelijke dingen die van de Kerk zijn; van Jakob en van zijn zonen, betekent het
ware van het natuurlijke in het algemeen en de ware dingen van het natuurlijke in het
bijzonder; de eerstverwekte van Jakob, Ruben, betekent het geloof met het verstand, dat
schijnbaar de eerste plaats inneemt en de zonen van Ruben: Henoch, Pallu, Hezron en Karmi,
betekent de leerstellige dingen van het geloof in het algemeen; en de zonen van Simeon:
Jemuël, Jamin, en Ohad, Jachin, en Zohar, betekent het geloof met de wil en de leerstellige
dingen ervan in het algemeen; en Saul, de zoon van een Kanaänitische, betekent het
leerstellige niet vanuit de echte oorsprong; en de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari,
betekent de geestelijke liefde en de leerstellige dingen ervan in het algemeen; en de zonen van
Jehudah: Er, Onan, Seal, Perez en Zera, betekent de hemelse liefde en de leerstellige dingen
ervan; en gestorven is Er en Onan in het land Kanaän, betekent dat het valse en het boze
waren uitgeroeid; en de zonen van Perez waren: Hezron en Hamul, betekent de ware dingen
van dat goede, die de goede dingen van de naastenliefde zijn; en de zonen van Jissachar: Tola,
Pua, Job en Simron, betekent de hemelse echtelijke liefde en de leerstellige dingen ervan; en
de zonen van Zebulon: Sered, Elon en Jahleël, betekent het hemelse huwelijk en de
leerstellige dingen ervan; dezen zijn de zonen van Lea, die zij Jakob gebaard heeft in Paddan
Aram, betekent dat die dingen zijn vanuit de geestelijke aandoening in het natuurlijke door de
erkentenissen van het goede en het ware; en Dina, zijn dochter, betekent de Kerk; alle ziel van
zijn zonen en zijn dochters waren drieëndertig; betekent de staat van het geestelijk leven en
het hoedanige; en de zonen van Gad: Zifjon, Chaggi, Schuni, Ezbon, Eri, Arodi en Areli,
betekent het goede van het geloof en de werken daaruit en de leerstellige dingen ervan; en de
zonen van Aser: Jimna, Jisva, Jisvi en Beria en Serah, hun zuster; en de zonen van Beria:
Heber en Malkiël, betekent de gelukzaligheid van het eeuwige leven en het verkwikkelijke
van de aandoeningen en de leerstellige dingen ervan; dezen zijn de zonen van Zilpa, betekent
dat deze dingen van de uiterlijke Kerk zijn; die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had,
betekent uit de aandoening van het uiterlijk goede; en zij baarde dezen aan Jakob, betekent dat
zij vanuit het natuurlijke waren; zestien zielen, betekent hun staat en het hoedanige; de zonen
van Rachel de echtgenote van Jakob, betekent de dingen die vanuit de hemelse aandoening
zijn; Jozef en Benjamin, betekent het innerlijke van de Kerk: Jozef het goede ervan en
Benjamin het ware daaruit; en aan Jozef werd geboren in het land van Egypte, betekent de
innerlijke hemelse en geestelijke dingen in het natuurlijke; die hem Asnath, de dochter van
Potifera, de priester van On, baarde, betekent vanuit het huwelijk van het goede met het ware
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2510
en van het ware met het goede; Manasse en Efraïm betekent het nieuwe wilsdeel en het
verstandelijke ervan, die van de Kerk zijn; en de zonen van Benjamin: Bela, Becher, Asbel,
Gera, Naäman, Ehi, Ros, Muppim, Huppim en Ard, betekent het geestelijk innerlijke en de
leerstellige dingen ervan; dezen zijn de zonen van Rachel, die aan Jakob geboren zijn,
betekent dat die dingen zijn vanuit de hemelse aandoening; alle zielen, veertien, betekent de
staat ervan en het hoedanige; en de zonen van Dan: Husim, betekent het heilige van het geloof
en het goede van het leven en het leerstellige ervan; en de zonen van Naftali: Jahzeël, Guni,
Jezer en Sillem, betekent de verzoekingen waarin de overwinning is en de leerstellige dingen
daarover; dezen zijn de zonen van Bilha, betekent dat deze dingen van de innerlijke Kerk zijn:
die Laban aan zijn dochter Rachel gegeven had, betekent uit de aandoening van het innerlijk
goede; alle zielen, zeven, betekent de staat ervan en het hoedanige; alle ziel komende tot
Jakob naar Egypte, betekent alle ware en goede dingen, ingewijd in de wetenschappelijke
dingen van de Kerk; zijn dij uitgegaan, betekent die vanuit het huwelijk waren; behalve de
vrouwen van de zonen van Jakob, betekent uitgezonderd de aandoeningen van die dingen die
niet vanuit dat huwelijk waren; alle zielen, zesenzestig, betekent de staat ervan en het
hoedanige; en de zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn, betekent de hemelse en de
geestelijke dingen in het natuurlijke; twee zielen, betekent daaruit het wilsdeel en het
verstandsdeel, die van de Kerk zijn; al de zielen voor het huis van Jakob komende naar
Egypte, zeventig, betekent het volle in de orde.
6025. Er wordt van afgezien deze dingen verder te ontvouwen, omdat het louter namen zijn;
wat zij betekenen, kan men zien uit de nu hiervoor in nr. 6024 gegeven algemene ontvouwing;
en wat de zonen zelf van Jakob betekenen, zie de ontvouwing waar wordt gehandeld over hun
geboorte.
Wat opmerkenswaardig is, is dit, dat aan de zonen van Jakob geen zoon geboren is in Egypte,
waarheen zij kwamen, hoewel zij nog jonge mannen waren; maar dat allen geboren werden in
het land Kanaän; zij zelf echter in Paddan Aram, behalve Benjamin; dit gebeurde vanuit de
speciale Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, opdat de dingen die van de Kerk zijn, door
hen vanaf de eerste geboorte zouden worden uitgebeeld; dat zij in Paddan Aram werden
geboren, beeldde uit dat de mens van de Kerk door de erkentenissen van het goede en het
ware opnieuw geboren of wederverwekt moet worden; Paddan Aram immers betekent de
erkentenissen van het goede en het ware, nrs. 3664, 3680, 4107; en de geboorte beeldde de
nieuwe geboorte door het geloof en de naastenliefde uit, nrs. 4668, 5160, 5598, dus eerst door
de erkentenissen ervan.
Dat hun zonen echter alleen in het land Kanaän werden geboren, beeldde uit dat daaruit zulke
dingen zijn die van de Kerk zijn, want het land Kanaän is de Kerk, nrs. 3705, 3686, 4447,
4454, 4516, 5136, 5757.
Dat aan Jozef echter zonen geboren zijn in Egypte, was opdat de heerschappij zou worden
uitgebeeld van de innerlijke mens in de uiterlijke, in het bijzonder van het hemelse van het
geestelijke in het natuurlijke; Menasse is het wilsdeel en Efraïm het verstandsdeel, die van de
Kerk zijn in het natuurlijke.
6026. vers 28-30. En hij zond Jehudah vóór zich tot Jozef, om aan te wijzen vóór hem naar
Gosen; en zij kwamen in het land Gosen.
En Jozef spande zijn wagen aan en hij klom op, zijn vader Israël tegemoet naar Gosen en hij
verscheen aan hem en hij viel op zijn halzen en hij weende lang op zijn halzen.
En Israël zei tot Jozef: Ik sterve ditmaal, nadat ik uw aangezichten heb gezien, dat gij nog
leeft.
En hij zond Jehudah vóór zich tot Jozef, betekent de vergemeenschapping van het goede van
de Kerk met het innerlijk hemelse; om aan te wijzen vóór hem naar Gosen, betekent, met
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2511
betrekking tot het midden in het natuurlijke; en zij kwamen in het land Gosen, betekent de
standplaats van het leven daar; en Jozef spande zijn wagen aan, betekent de leer uit het
innerlijke; en hij klom op, zijn vader Israël tegemoet, betekent de invloeiing; naar Gosen,
betekent in het midden in het natuurlijke; en hij verscheen aan hem, betekent de doorvatting;
en hij viel op zijn halzen, betekent de verbinding; en hij weende lang op zijn halzen, betekent
de barmhartigheid; en Israël zei tot Jozef, betekent de doorvatting van het geestelijk goede; ik
sterve ditmaal, betekent het nieuwe leven; nadat ik uw aangezichten heb gezien, betekent na
het bemerken van de barmhartigheid; dat gij nog leeft, betekent het bemerken van het leven
daaruit in zich.
6027. En hij zond Jehudah vóór zich tot Jozef; dat dit de vergemeenschapping betekent van
het goede van de Kerk met het innerlijk hemelse, staat vast uit de uitbeelding van Jehudah,
namelijk het goede van de Kerk, nrs. 5583, 5603, 5794, 5782, 5833; en uit de uitbeelding van
Jozef, namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869, 5877; dat vóór zich zenden is
vergemeenschappen, is duidelijk.
Dat Jehudah werd gezonden en geen ander, was opdat de vergemeenschapping zou worden
aangeduid die rechtstreeks is van het goede met het goede, namelijk van het uiterlijk goede,
dat Jehudah uitbeeldt, met het innerlijk goede, dat Jozef uitbeeldt; uit de Heer immers vloeit
het goede dat van de liefde tot Hem en van de liefde jegens de naaste is, door het uiterlijke in
het innerlijke en voor zoveel als van het goede in het uiterlijke is, zoveel wordt daar
opgenomen; indien echter in het uiterlijke van de mens slechts het ware van het geloof is,
maar niet het goede, dan wordt de invloeiing van het goede uit de Heer door het innerlijke niet
opgenomen in het uiterlijke, want er bestaat geen rechtstreekse vergemeenschapping met het
ware, maar alleen door middel van het goede; dit is de oorzaak dat geen ander door Jakob tot
Jozef was gezonden dan Jehudah.
6028. Om aan te wijzen vóór hem naar Gosen; dat dit betekent met betrekking tot het midden
van het natuurlijke, namelijk dat er vergemeenschapping was, staat vast uit de betekenis van
Gosen, te weten het midden, dat wil zeggen, het binnenste, in het natuurlijke, nr. 5910; met
het midden of het binnenste in het natuurlijke wordt het beste daar aangeduid, want het beste
is in het midden, dat wil zeggen, in het middelpunt of het binnenste; rond daaromheen zijn
aan elke hemelstreek de goede dingen in de hemelse vorm gerangschikt, volgens de graad van
de goedheid dichterbij en verderaf van het beste in het midden; zodanig is de ordening van de
goede dingen bij de wederverwekte mens; maar bij de bozen zijn de slechtste dingen in het
midden en de goede dingen zijn afgewezen naar de uitersten, waar zij aanhoudend naar buiten
worden gedrongen; deze vorm is bij de bozen in het bijzonder en is in de hellen in het
algemeen; zo is dus de helse vorm.
Uit wat over het beste in het midden en over de goede dingen in volgorde aan de zijden is
gezegd, kan vaststaan wat er verstaan wordt onder de vergemeenschapping van het goede van
de Kerk met het innerlijk hemelse met betrekking tot het midden in het natuurlijke.
6029. En Jozef spande zijn wagen aan; dat dit de leer uit het innerlijke betekent, staat vast uit
de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijke, waarover meermalen eerder; en uit de
betekenis van de wagen, namelijk de leer, nr. 5321.
6030. En hij klom op, zijn vader Israël tegemoet; dat dit de invloeiing betekent, namelijk uit
het innerlijk hemelse in het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, staat vast uit de
uitbeelding van Jozef die opklom, hem tegemoet, namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869,
5877; en uit de uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede, nrs. 5801, 5803, 5806,
5817, 5819, 5826, 5833; dat opklimmen, hem tegemoet, de invloeiing is, volgt daaruit, want
opklimmen, hem tegemoet, is hier zich begeven tot hem en tot hem komen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2512
6031. Naar Gosen; dat dit het midden in het natuurlijke betekent, staat vast uit wat over Gosen
hier vlak voor in nr. 6028 is gezegd.
6032. En hij verscheen aan hem; dat dit de doorvatting betekent, staat vast uit de betekenis
van zien, namelijk verstaan en bemerken, nrs. 2150, 3764, 4567, 4723, 5400; en geloof
hebben, nrs. 2325, 2807, 3863, 3869, 4403-4421, 5400.
Wat dit betreft dat zien is verstaan en daaruit doorvatten en verder dat het is geloof hebben,
moet men weten dat er twee dingen bij de mens zijn die zijn leven maken, namelijk: ‘het
geestelijk licht’ en ‘de geestelijke warmte’; het geestelijk licht maakt het leven van zijn
verstand en de geestelijke warmte het leven van zijn wil; het geestelijk licht is uit de eerste
oorsprong het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk Goede van de Heer en daaruit het ware
van het geloof vanuit het goede van de naastenliefde; en de geestelijke warmte is uit de eerste
oorsprong het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde van de Heer en daaruit het goede
van de hemelse liefde, namelijk de liefde tot de Heer en het goede van de geestelijke liefde, te
weten de liefde tot de naaste; deze twee maken, zoals gezegd, het gehele leven van de mens
uit.
Voor wat betreft het geestelijk licht, dit gedraagt zich zo in het verstand van de mens als het
natuurlijk licht in zijn uitwendige gezicht; namelijk opdat het oog kan zien, is het nodig dat er
licht is dat beschijnt en dan ziet het oog in dat licht alle dingen die overal in het rond daar
buiten zijn; dit is ook zo voor het verstandelijk gemoed, dat het innerlijk oog van de mens is,
opdat dit oog kan zien, is het nodig dat het licht van de hemel, dat uit de Heer is, beschijnt en
wanneer dat oog door het licht beschenen is, dan ziet het de dingen die overal in het rond daar
buiten zijn; maar de objecten die het ziet, zijn geestelijk; wanneer dit licht echter niet zou
beschijnen, is het verstandelijk gemoed of het innerlijk oog van de mens, zoals het uitwendige
oog of het oog van het lichaam, in duisternis en ziet niets, dat wil zeggen, vanuit de
wetenschappelijke dingen niets van het ware en vanuit de ware dingen niets van het goede;
het licht dat het menselijk gemoed beschijnt, is in werkelijkheid licht en wel zo’n licht dat
duizendmaal het licht van de wereld overtreft, waarvan ik getuigenis kan afleggen, omdat ik
het heb gezien; vanuit dat licht zien alle engelen in de hemelen de dingen die overal in het
rond buiten hen zijn en vanuit hetzelfde licht zien en doorvatten zij eveneens de ware dingen
die van het geloof zijn en het hoedanige ervan; vandaar nu komt het dat met zien in de
geestelijke zin niet slechts het verstand, maar ook alles wat van het verstand is, wordt
aangeduid, zoals: denken, bespiegelen, bemerken, de voorzichtigheid en tal van zulke dingen;
en verder niet slechts het geloof, maar ook alles wat van het geloof is, zoals het ware, het
leerstellige vanuit het Woord en eendere dingen.
Voor wat betreft de geestelijke warmte, deze gedraagt zich zo in de wil van de mens als de
natuurlijke warmte in het lichaam, namelijk dat zij moet levend maken; maar de geestelijke
warmte is in haar oorsprong, welke oorsprong uit de Heer is, niets anders dan de Goddelijke
Liefde jegens het algehele menselijke geslacht en daaruit de wederkerige liefde van de mens
tot Hem en tevens jegens de naaste; en die geestelijke warmte is ook in werkelijkheid warmte,
die de lichamen van de engelen met warmte en tegelijk hun innerlijke dingen met liefde
zegent; vandaar komt het dat met warmte, vlam, vuur, in het Woord, in de echte zin de dingen
worden aangeduid die van de liefde zijn, zoals de aandoeningen van het goede en het ware en
verder het goede zelf.
6033. En hij viel op zijn halzen; dat dit de verbinding betekent, staat vast uit de betekenis van
op de halzen vallen, namelijk de nauwe en binnenste verbinding, nr. 5926.
Dat vallen op de halzen de verbinding is, komt daarvandaan omdat de hals het hoofd en het
lichaam verbindt en met het hoofd de innerlijke dingen worden aangeduid en met het lichaam
de uiterlijke; vandaar is de hals de verbinding van de innerlijke dingen met de uiterlijke, nrs.
3542, 5320, 5328; en vandaar de vergemeenschapping van de innerlijke dingen met de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2513
uiterlijke en tevens van de hemelse dingen met de geestelijke dingen, zie dezelfde nummers;
welke vergemeenschapping vanuit de verbinding ook met dezelfde woorden wordt aangeduid,
want Jozef is het innerlijke en Israël is naar verhouding het uiterlijke.
6034. En hij weende lang op zijn halzen; dat dit de barmhartigheid betekent, staat vast uit de
betekenis van wenen, namelijk de barmhartigheid, waarover de nrs. 5480, 5873, 5927; dat er
wordt gezegd, lang op zijn halzen, komt omdat het eerste en ook het continue van de
verbinding de barmhartigheid is, namelijk die van de Heer, Die in de hoogste zin Jozef is.
6035. En Israël zei tot Jozef; dat dit de doorvatting van het geestelijk goede betekent, namelijk
uit het innerlijk hemelse, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische gedeelten van
het Woord, namelijk de doorvatting; uit de uitbeelding van Israël, op wiens halzen Jozef
weende, namelijk het geestelijk goede; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk
hemelse; over al deze dingen is vaak eerder gehandeld.
6036. Ik sterve ditmaal; dat dit het nieuwe leven betekent, staat vast uit de betekenis van
sterven, namelijk de wederopstanding tot het leven, dus het nieuwe leven, waarover de nrs.
3326, 3498, 3505, 4618, 4621, 6008; waarom sterven het nieuwe van het leven betekent, werd
in die plaatsen ook getoond; namelijk omdat wanneer de mens sterft, terstond het nieuwe van
zijn leven inzet; hij wordt tot het leven opgewekt na het afwerpen van het stoffelijk lichaam
dat hem om te gebruiken in de wereld van dienst is geweest.
Het nieuwe leven wordt hier met sterven aangeduid, omdat het komt vanuit de invloeiing van
het innerlijke, dat daarmee wordt aangeduid, dat Jozef opklom zijn vader Israël tegemoet nr.
6030; en vanuit de verbinding, die daarmee wordt aangeduid dat Jozef viel op de halzen van
Israël, nr. 6033.
6037. Nadat ik uw aangezichten heb gezien; dat dit betekent na het bemerken van de
barmhartigheid, staat vast uit de betekenis van zien, namelijk bemerken, nr. 6032; en uit de
betekenis van de aangezichten, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de Heer,
namelijk de barmhartigheid, nrs. 222, 223, 5585, 5816.
6038. Dat gij nog leeft; dat dit de doorvatting van het leven daaruit in zich betekent, staat vast
uit de betekenis van leven, namelijk in de innerlijke zin het geestelijk leven, nr. 5890; dat de
doorvatting van dat leven in zich wordt aangeduid, volgt uit het voorafgaande, namelijk dat
dit nieuw leven heeft vanuit de invloeiing en de verbinding, nr. 6036; en vanuit de aandoening
van de vreugde dat hij hem zag; die aandoening geeft de doorvatting van het leven in zich.
6039. vers 31-34. En Jozef zei tot zijn broers en tot het huis van zijn vader: Ik zal opklimmen
en Farao boodschappen en tot hem zeggen: Mijn broers en het huis van mijn vader, die in het
land Kanaän waren, zijn tot mij gekomen.
En de mannen zijn herders van de kudde van kleinvee, omdat zij mannen van het vee zijn; en
zij hebben hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee en alle dingen die zij hebben,
doen komen.
En het zij dat Farao ulieden roepe en zegge: Wat zijn uw werken.
En gij zult zeggen: Mannen van het vee zijn uw knechten geweest van hun knapenjaren aan en
tot nu toe, ook wij, ook onze vaders; deswege opdat gij wonen moogt in het land Gosen;
omdat een gruwel der Egyptenaren alle herder van kleinvee is.
En Jozef zei tot zijn broers, betekent de doorvatting van de ware dingen in het natuurlijke; en
tot het huis van zijn vader, betekent van de goede dingen daar; ik zal opklimmen en Farao
boodschappen, betekent de vergemeenschapping met het natuurlijke, waar de
wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn; en tot hem zeggen: Mijn broers en het huis van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2514
mijn vader, die in het land Kanaän waren, zijn tot mij gekomen, betekent over de ware en de
goede dingen van de Kerk, dat die moeten worden ingewijd; en de mannen zijn herders van de
kudde van kleinvee, betekent dat zij tot het goede leiden; omdat zij mannen van het vee zijn,
betekent dat zij het goede hebben vanuit de ware dingen; en zij hebben hun kudden van
kleinvee en hun kudden van grootvee en alle dingen die zij hebben, doen komen, betekent dat
het innerlijk en het uiterlijk goede en al wat daaruit is, tegenwoordig is; en het zij dat Farao
ulieden roepe, betekent indien het natuurlijke, waarin de wetenschappelijke dingen van de
Kerk zijn, verbonden wil worden; en zegge: wat zijn uw werken, betekent en uw goede
dingen weten; en gij zult zeggen: Mannen van het vee zijn uw knechten geweest van hun
knapenjaren aan en tot nu toe, betekent dat zij van het begin af aan en ook nu nog ware dingen
hebben, waar vanuit het goede is; ook wij, ook onze vaders, betekent dat het zo was uit de
eerste goede dingen; deswege opdat gij wonen moogt in het land Gosen, betekent zo dan zal
uw standplaats zijn in het midden van het natuurlijke waar de wetenschappelijke dingen van
de Kerk zijn; omdat een gruwel der Egyptenaren alle herder van kleinvee is, betekent zo
scheiding van de verdraaide wetenschappelijke dingen, die tegenovergesteld zijn aan de
wetenschappelijke dingen van de Kerk.
6040. En Jozef zei tot zijn broers; dat dit de doorvatting van de ware dingen in het natuurlijke
betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, waarover meermalen
eerder; uit de uitbeelding van de zonen Israëls, namelijk de geestelijke ware dingen in het
natuurlijke, nrs. 5414, 5879; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk hemelse,
nrs. 5869, 5877; daaruit blijkt dat met Jozef zei tot zijn broers, het doorvatten wordt
aangeduid van de ware dingen in het natuurlijke vanuit het innerlijk hemelse.
Dat met ‘Jozef zei’ niet het doorvatten van hem wordt aangeduid, komt omdat Jozef het
innerlijke is en alle doorvatting door het innerlijke in het uiterlijke of natuurlijke invloeit; het
natuurlijke immers doorvat vanuit zich in het geheel niets, maar wat het doorvat is uit datgene
wat eerder is; ja zelfs doorvat ook dat eerdere niet uit zich, maar uit datgene wat nog eerder is
en dus tenslotte uit de Heer, Die uit Zich ‘is’; zodanig is de invloeiing en vandaar zodanig de
doorvatting; het is met de invloeiing gesteld zoals met het ontstaan en het blijven bestaan;
niets ontstaat uit zich, maar uit datgene wat eerder is en dus tenslotte alle dingen uit het
Eerste, dat wil zeggen, uit het Zijn en Ontstaan uit Zich; en eveneens blijven alle dingen uit
dat Eerste bestaan; immers het is met het blijven bestaan gesteld als met het ontstaan, want
blijven bestaan is voortdurend ontstaan.
Dat er wordt gezegd de doorvatting van de ware dingen in het natuurlijke, niet echter de
doorvatting van hen die in de ware dingen zijn, vindt hierin zijn oorzaak dat de geestelijke
spraak zodanig is, want zo worden de ideeën van het denken afgewend van de personen en tot
de dingen bepaald en het zijn de dingen, namelijk de ware en de goede dingen, die bij de
mens leven en de mens doen leven; zij zijn immers uit de Heer, uit Wie het al van het leven is;
dus wordt het denken ook daarvan afgeleid, om de ware en de goede dingen aan een persoon
toe te kennen; door een zodanige spraak heeft men ook een algemeen idee, die zich wijder
uitstrekt dan als daaraan de voorstelling van een persoon wordt aangebonden; indien
bijvoorbeeld wordt gezegd, de doorvatting van degenen die in de ware dingen zijn, dan
worden de ideeën gelijk bepaald tot degenen die zodanig zijn, zoals dat vaak gebeurt en zo
weggeleid van het algemene; vandaar wordt de verlichting uit het licht van het ware
verminderd; bovendien worden door het denken over personen in het andere leven diegenen
opgeroepen over wie gedacht wordt, want in het andere leven wordt elke gedachte
vergemeenschapt; dit zijn de oorzaken waarom er, zoals hier, op abstracte wijze gezegd het
doorvatten van de ware dingen in het natuurlijke.
6041. En tot het huis van zijn vader; dat dit betekent van de goede dingen daar, namelijk het
doorvatten, staat vast uit de betekenis van het huis, namelijk het goede, waarover de nrs.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2515
3128, 3652, 3720, 4982; en uit de betekenis van de vader, namelijk ook het goede, waarover
de nrs. 2803, 3703, 3704, 5581, 5902.
6042. Ik zal opklimmen en Farao boodschappen; dat dit de vergemeenschapping betekent met
het natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, staat vast uit de betekenis
van boodschappen, namelijk de vergemeenschapping, nr. 4856; en uit de uitbeelding van
Farao, namelijk het natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, nrs.
5799, 6015.
6043. En tot hem zeggen: Mijn broers en het huis van mijn vader, die in het land Kanaän
waren, zijn tot mij gekomen; dat dit betekent ten aanzien van de ware en de goede dingen van
de Kerk, dat zij moeten worden ingewijd, staat vast uit de uitbeelding van de zonen Israëls,
die hier zijn broers zijn, namelijk de geestelijke ware dingen in het natuurlijke, nr. 6040; en
uit de betekenis van het huis van de vader, namelijk de goede dingen daar, nr. 6041; uit de
betekenis van het land Kanaän, namelijk de Kerk, nrs. 3705, 3686, 4447, 4517, 5136; en uit
de betekenis van komen tot Jozef of tot Egypte, waar Jozef was, namelijk ingewijd worden in
de wetenschappelijke dingen die van de Kerk zijn, nrs. 6004, 6018; ten aanzien van de
inwijding van de ware dingen die van de Kerk zijn in de wetenschappelijke dingen die van het
natuurlijke zijn, zie nr. 6023 en over de verbinding ervan, hierna nr. 6047.
6044. En de mannen zijn herders van de kudde van kleinvee; dat dit betekent dat zij tot het
goede leiden, staat vast uit de betekenis van de kudde van kleinvee, namelijk diegenen die tot
het goede leiden, nrs. 343, 3795, 5201; het is immers de herder die leert en leidt en het is de
kudde die geleerd en geleid wordt; maar in de innerlijke zin worden de ware dingen verstaan
die tot het goede leiden, want met de zonen Israëls, die hier de mannen herders van de kudde
zijn, worden de geestelijke ware dingen uitgebeeld, nr. 6040; bij hen die leren, zijn het ook de
ware dingen die leiden.
Dat de ware dingen die van het geloof zijn, leiden tot het goede dat van de naastenliefde is,
werd eerder getoond; en eveneens blijkt het hieruit dat alle en de afzonderlijke dingen
betrekking hebben op een doel en dat beogen en die welke niet een doel beogen, niet kunnen
blijven bestaan; de Heer immers heeft nooit iets geschapen tenzij om een doel en wel dermate
dat men kan zeggen dat het doel het al is in alle dingen die geschapen zijn; en de dingen die
geschapen zijn, zijn in die orde dat zoals het doel uit het Eerste door de middelste doelen het
laatste beoogt, dus het laatste doel in het laatste, het doel in het Eerste beoogt; vandaar de
samenhangende volgorde van de dingen; het doel zelf is in zijn eerste oorsprong niets anders
dan het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde; dus is het de Heer Zelf; vandaar wordt
Hij ook in het Woord de Eerste en de Laatste, de Alfa en de Omega genoemd, (Jesaja 41:4;
44:6; 43:12; Openbaring 1:8,11,17; 2:8; 21:6; 22:13).
Daar dit zo is, is het noodzakelijk dat alle en de afzonderlijke dingen die van het leven van de
mens zijn, betrekking hebben op een doel en dat beogen; wie over enig redelijke beschikt, kan
zien dat de wetenschappelijke dingen bij de mens de ware dingen als hun doel beogen en dat
de ware dingen de goede dingen beogen en dat de goede dingen de Heer beogen als het laatste
en het eerste doel; als laatste doel wanneer zij Hem beogen uit de ware dingen en als eerste
doel wanneer zij Hem beogen uit het goede.
Zo is het dus gesteld met de ware dingen van de Kerk dat zij tot het goede leiden, wat wordt
aangeduid met de mannen herders van de kudde van kleinvee en door de mannen van het vee,
zoals volgt.
6045. Omdat zij mannen van het vee zijn; dat dit betekent dat zij het goede hebben vanuit de
ware dingen, staat vast uit de betekenis van het vee, namelijk het goede van het ware, of het
goede vanuit de ware dingen, nr. 6016; het wordt gezegd over de zonen Israëls, die de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2516
geestelijke ware dingen in het natuurlijke zijn, nr. 5414, 5879, dus over de ware dingen, hier
dat die tot het goede leiden, zie eerder in nr. 6044.
6046. En zij hebben hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee en alle dingen die
zij hebben, doen komen; dat dit betekent dat het innerlijk en het uiterlijk goede en al wat
daaruit is, tegenwoordig is, staat vast uit de betekenis van het kleinvee, namelijk het innerlijk
goede en uit de betekenis van het grootvee, namelijk het uiterlijk goede, nr. 5913; uit de
betekenis van alle dingen die zij hebben, namelijk al wat daaruit is, nr. 5914; en uit de
betekenis van doen komen, namelijk tegenwoordig zijn.
6047. En het zij dat Farao ulieden roepe; dat dit betekent, indien het natuurlijke, waarin de
wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, verbonden willen worden, staat vast uit de
betekenis van tot zich roepen, namelijk verbonden willen worden; tot zich roepen immers
vanuit de aandoening opdat zij in zijn land wonen en één natie met de zijnen worden, is
verbonden willen worden; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke, waarin de
wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, nr. 6042; met het roepen van Farao wordt het
wederkerige van de inwijding en van de verbinding aangeduid, namelijk van de
wetenschappelijke dingen van de Kerk met de ware en de goede dingen in het natuurlijke;
elke verbinding immers eist het wederkerige, vandaar de toestemming van beide zijden.
Hier wordt gehandeld over de verbinding van de ware dingen van de Kerk met haar
wetenschappelijke dingen; maar men moet weten hoe die moeten worden verbonden; het
beginsel immers moet niet worden afgeleid van de wetenschappelijke dingen en men moet
niet daardoor in de ware dingen van het geloof binnengaan, want de wetenschappelijke dingen
bij de mens zijn vanuit de zinlijke dingen, dus vanuit de wereld, waaruit ontelbare
begoochelingen voortkomen; maar het beginsel moet worden afgeleid vanuit de ware dingen
van het geloof, namelijk langs deze weg: eerst moeten de leerstellige dingen van de Kerk
worden aangeleerd en daarna vanuit het Woord worden uitgevorst of het ware dingen zijn,
want het zijn niet ware dingen omdat de voorgangers van de Kerk het zo gezegd hebben en
hun aanhangers het bevestigen; zo zouden immers de leerstellige dingen van alle Kerken en
godsdiensten ware dingen moeten worden genoemd alleen vanwege de landstreek en vanwege
de geboorte; zo zouden niet alleen de leerstellige dingen van de pauselijken maar ook van de
quackers ware dingen zijn, ook die van de joden en ook van de mohammedanen, omdat hun
voorgangers het zo hebben gezegd en de aanhangers het bevestigen; waaruit blijkt dat het
Woord doorvorst moet worden en dat daaruit gezien moet worden of het ware dingen zijn;
wanneer dit plaatsvindt vanuit de aandoening van het ware, dan wordt de mens uit de Heer
verlicht, zodat hij bemerkt zonder dat hij weet waarvandaan, wat waar is en daarin wordt
bevestigd volgens het goede waarin hij is; indien deze ware dingen in strijd zijn met de
leerstellige dingen, zo laat hij zich daarvoor hoeden de Kerk te verstoren; daarna, wanneer hij
bevestigd is en dus in het bevestigende vanuit het Woord, dat die dingen de ware dingen van
het geloof zijn, is het hem geoorloofd ze te bevestigen door alle wetenschappelijke dingen die
bij hem zijn, van welke naam en van welke natuur die ook mogen zijn; want omdat dan het
bevestigende regeert op universele wijze, aanvaardt hij de wetenschappelijke dingen die
samenstemmen en verwerpt hij de wetenschappelijke dingen die vanwege de daarin gelegen
begoochelingen niet samenstemmen; door de wetenschappelijke dingen wordt het geloof
versterkt; daarom mag het niemand worden ontzegd om de Schriften te doorvorsen vanuit de
aandoening om te weten of de leerstellige dingen van de Kerk waarbinnen hij is geboren,
waar zijn, want anders kan hij nooit worden verlicht; evenmin mag het hem worden ontzegd
zich daarna door wetenschappelijke dingen te versterken; tevoren is het hem echter niet
geoorloofd; dit is de weg en er is geen andere om de ware dingen van het geloof met de
wetenschappelijke dingen te verbinden, niet slechts met de wetenschappelijke dingen van de
Kerk, maar ook met welke wetenschappelijke dingen dan ook; maar heden ten dage gaan
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2517
uiterst weinigen langs deze weg voort; de meesten immers die het Woord lezen, lezen het niet
vanuit de aandoening van het ware, maar vanuit de aandoening om daaruit de leerstellingen te
bevestigen van de Kerk waarbinnen zij zijn geboren, hoedanig die ook mogen zijn.
In het Woord wordt het rijk van de Heer beschreven, namelijk dat daar het geestelijke, het
redelijke en het wetenschappelijke verbonden worden, maar het wordt beschreven met namen
die dingen betekenen, namelijk: Israël, Aschur en Egypte; met Israël wordt het geestelijke
beschreven, met Aschur het redelijke en met Egypte het wetenschappelijke, met deze
woorden bij Jesaja: ‘Te dien dage zal een altaar zijn voor Jehovah in het midden van het land
van Egypte en een opgericht teken aan zijn grens voor Jehovah; en het zal zijn tot een teken
en tot een getuige daarvan voor Jehovah Zebaoth in het land van Egypte; want zij zullen tot
Jehovah roepen vanwege de verdrukkers en Hij zal hun een redder en een vorst zenden en Hij
zal hem bevrijden; en Jehovah zal Egypte bekend worden en de Egyptenaren zullen Jehovah
leren kennen te dien dage en zij zullen slachtoffer en spijsoffer maken; en zij zullen Jehovah
een gelofte beloven en houden.
Te dien dage zal er een pad zijn uit Egypte tot Aschur en Aschur zal in Egypte komen en
Egypte in Aschur; en Egypte zal Aschur dienen; te dien dage zal Israël de derde wezen voor
Egypte en Aschur, een zegen in het midden des lands, dat Jehovah Zebaoth zal zegenen, al
zeggende: Gezegend zij Mijn volk, Egypte, en het werk Mijner handen, Aschur en Mijn erfenis
Israël’, (Jesaja 19:18-25); dat hier niet Egypte wordt verstaan, noch Aschur en zelfs niet
Israël, kan eenieder zien, maar onder elke naam iets anders; dat onder Israël het geestelijke
van de Kerk wordt verstaan, zie de nrs. 3654, 5801, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833;
onder Aschur het redelijke, nrs. 119, 1186; en onder Egypte de wetenschappelijke dingen, nrs.
1164, 1165, 1186, 1462, 4749, 4964, 4966, 5700, 6004, 6015; wanneer deze drie verbonden
zijn bij de mens van de Kerk, wordt bij de profeet daarmee beschreven, dat er een pad zal zijn
uit Egypte tot Aschur en Aschur zal in Egypte komen en Egypte in Aschur en Egypte zal
Aschur dienen; te dien dage zal Israël de derde wezen voor Egypte en Aschur, een zegen in
het midden des lands; opdat immers de mens een mens van de Kerk zal zijn, is het
noodzakelijk dat hij geestelijk is en ook redelijk aan wie het wetenschappelijke van dienst is.
Hieruit kan nu vaststaan dat het wetenschappelijke geenszins uit de ware dingen van het
geloof moet worden verworpen, maar dat zij verbonden moeten worden, maar langs de
eerdere weg, dat wil zeggen, langs de weg uit het geloof, maar niet langs de latere weg, dat
wil zeggen, langs de weg uit de wetenschappelijke dingen, zie ook de nrs. 128-130, 195, 196,
232, 233, 1226, 1911, 2568, 2588, 4156, 4760, 5510, 5700.
6048. En zegge: Wat zijn uw werken; dat dit betekent en uw goede dingen weten, staat vast
uit de betekenis van de werken, namelijk de goede dingen; dat de werken de goede dingen
zijn, komt omdat die vanuit de wil zijn; en de dingen die vanuit de wil zijn, zijn goed of boos;
de dingen echter die vanuit het verstand zijn, zoals gesprekken, zijn waar of vals.
De werken van de zonen van Jakob en ook die van hun vaders, waren de kudden vee weiden,
dus als herders optreden; deze werken betekenen ook de goede dingen, in het bijzonder de
goede dingen vanuit de ware dingen; dat zij dit betekenen, is vanuit de overeenstemmingen;
lammeren immers, schapen, geitenbokjes, geiten, die tot het kleinvee behoren, stemmen
overeen met de goede dingen van de naastenliefde; eveneens stieren en ossen, die tot het
grootvee behoren; dat zij overeenstemmen staat hieruit vast, dat wanneer de engelen vanuit
hemelse aandoening onder elkaar spreken over de goede dingen van de naastenliefde, er op
enige plaatsen in de wereld der geesten en eveneens in de eerst of laatste hemel, kudden van
klein- en grootvee verschijnen, wanneer zij over de innerlijke goede dingen van de
naastenliefde spreken, kudden van kleinvee, maar wanneer zij over de uiterlijke goede dingen
spreken, kudden van grootvee, nrs. 3218,-3220; vandaar nu komt het dat in het Woord met
kudden van klein- en grootvee dingen worden aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2518
In het algemeen moet men weten dat elk aanduidende dat in het Woord is, zijn oorsprong trekt
uit de uitbeeldende dingen in het andere leven en deze hun oorsprong uit de
overeenstemmingen; de oorzaak hiervan is deze dat de natuurlijke wereld is vanuit de
geestelijke wereld, zoals de uitwerking uit haar oorzaak, met het doel dat de geestelijke
wereld kan invloeien in de natuurlijke wereld en daar als oorzaken optreden; zo worden ook
alle dingen die daar zijn, samengehouden in hun loop en orde; dat de algehele natuur het
uitbeeldende theater van het rijk van de Heer is, dat wil zeggen, van de geestelijke en de
hemelse dingen die daar zijn, zie de nrs. 2758, 2987-3002, 4939, 5116.
6049. En gij zult zeggen: Mannen van het vee zijn uw knechten geweest van hun knapenjaren
aan en tot nu toe; dat dit betekent dat zij vanaf het begin en ook nu nog ware dingen hebben
waar vanuit het goede is, staat vast uit de betekenis van de mannen van het vee, namelijk de
ware dingen waar vanuit het goede is, nrs. 6016, 6045; en uit de betekenis van ‘vanaf hun
knapenjaren en tot nu toe’, namelijk vanaf het begin en ook nu nog.
Dat de stuks vee de ware dingen zijn waar vanuit het goede is, daarover moet men weten dat
de stuks vee alle grotere en kleinere lastdieren zijn, zowel die in het kleinvee als die in het
grootvee zijn; bovendien: kamelen, paarden, muildieren, ezels; deze lastdieren betekenen
zulke dingen die betrekking hebben op de ware dingen; die van het groot- en kleinvee echter,
zulke dingen die betrekking hebben op het goede; vandaar nu komt het dat al die lastdieren in
het algemeen, die de stuks vee zijn, de ware dingen betekenen waar vanuit het goede is; in de
oorspronkelijke taal stamt stuks vee van een woord dat ook verwerving betekent en
verwerving in de geestelijke zin is ook het ware vanuit dat wat het goede is; de oorzaak
hiervan is dat het goede door het ware wordt verworven; de kleinere stuks vee betekenen
echter de innerlijke goede dingen, zij behoren immers tot het kleinvee, zoals: lammeren,
schapen, geitenbokjes, geiten en rammen.
De grotere stuks vee betekenen ook de ware dingen waar vanuit het goede is ook op andere
plaatsen in het Woord, zoals bij Jesaja: ‘Dan zal Hij de regen van uw zaad geven, waarmee
gij het land zult zaaien en het brood der opbrengst; en het zal vet zijn en overvloedig; uw
stuks vee zullen te dien dage in een brede weide weiden’, (Jesaja 30:23); weiden voor
onderricht worden in de ware dingen en over de goede dingen, nr. 5201; de brede weide voor
de leer van het ware; er wordt gezegd breed, omdat de breedte het ware is, nrs. 3433, 3434,
4482; daaruit blijkt dat de stuks vee de ware dingen zijn waar vanuit het goede is.
Bij Ezechiël: ‘Om uw hand terug te brengen over de bewoonde woestheden en over het vanuit
de natiën verzamelde volk, werkende met stuks vee en bezitting, wonende op de navel der
aarde’, (Ezechiël 38:11, 12); stuks vee eender voor de ware dingen waar door het goede is; de
bezitting is het goede.
6050. Ook wij, ook onze vaders; dat dit betekent dat het zo was uit de eerste goede dingen,
staat vast uit de betekenis van de vaders, namelijk de goede dingen, nrs. 2803, 3703, 3704,
5581, 5902; vandaar wil ‘zij zijn geweest, ook hun vaders’ zeggen: uit de eerste goede dingen;
onder de vaders worden ook op vele plaatsen in het Woord in de innerlijke zin niet verstaan:
Abraham, Izaäk en Jakob, maar degenen die van de Oude Kerk zijn geweest, die in het goede
waren.
6051. Deswege opdat gij wonen moogt in het land Gosen; dat dit betekent, zo zal uw
standplaats zijn in het midden van het natuurlijke waar de wetenschappelijke dingen van de
Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van wonen, namelijk het leven en dus zo de standplaats
van het leven, nrs. 1293, 3384, 4451; en uit de betekenis van Gosen, namelijk het midden of
het binnenste in het natuurlijke, nrs. 5910, 6028; dat daar de wetenschappelijke dingen van de
Kerk zijn, dat met Egypte wordt aangeduid, is duidelijk, want Gosen was in Egypte de beste
landstreek.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2519
6052. Omdat een gruwel der Egyptenaren alle herder van kleinvee is; dat dit betekent zo
scheiding van de verdraaide wetenschappelijke dingen, die tegenovergesteld zijn aan de
wetenschappelijke dingen van de Kerk, staat vast uit de betekenis van de gruwel der
Egyptenaren, namelijk de scheiding van de wetenschappelijke dingen; de dingen immers die
tot een gruwel zijn, zijn gescheiden; de oorzaak immers van de gruwel is deze dat zij
indruisen tegen de opgevatte beginselen en tegen de liefden, dus dat zij tegenovergesteld zijn,
hier tegenovergesteld aan de verdraaide wetenschappelijke dingen; verdraaide
wetenschappelijke dingen zijn de dingen die het ware van het geloof en het goede van de
naastenliefde vernietigen; en eveneens zijn het de dingen die de orde omkeren, zoals de
magische dingen die in Egypte zijn geweest; er zijn immers zeer vele dingen volgens de orde
die deze magiërs misbruikten, zoals de overeenstemmingen en de uitbeeldende dingen, die de
wetenschappelijke dingen waren die bij hen meer dan bij anderen werden beoefend; deze
volgen vanuit de orde, ook wanneer de boze mens die toepast; en wanneer zij deze aanwenden
om anderen te overheersen en om anderen te schaden, zijn zij verdraaid, omdat zij magisch
zijn.
Wat hun scheiding aangaat, waarover hier wordt gehandeld, die vindt plaats door de ordening;
wanneer het goede met de ware dingen in het midden of in het binnenste is, wat met Gosen
wordt aangeduid, dan worden de verdraaide wetenschappelijke dingen, die tegenovergesteld
zijn, uitgeworpen.
Tot hiertoe is gehandeld over de verbinding van de ware met de wetenschappelijke dingen;
ten aanzien van deze verbinding moet men verder weten dat de verbinding van de innerlijke
of geestelijke mens met de uiterlijke of natuurlijke mens geenszins kan plaatsvinden tenzij de
ware dingen in de wetenschappelijke dingen worden neergelegd; de wetenschappelijke dingen
immers met de verkwikkelijke dingen van de natuurlijke aandoeningen maken de uiterlijke of
natuurlijke mens uit; daarom, indien de verbinding niet plaatsvindt met de wetenschappelijke
dingen, kan zij geenszins plaatsvinden; en toch moeten, opdat de mens wederverwekt zal
worden, zijn innerlijke en uiterlijke verbonden zijn; en indien deze niet verbonden zijn
geweest, wordt al het goede dat uit de Heer door de innerlijke mens in de uiterlijke of
natuurlijke invloeit, of verdraaid of verstikt of verworpen; en dan wordt eveneens het
innerlijke gesloten; de wijze waarop die verbinding plaatsvindt, is die welke in dit hoofdstuk
is beschreven en die vindt plaats door de invoeging van de ware dingen in de
wetenschappelijke dingen.
Over de invloeiing en over het verkeer van de ziel met het lichaam
6053. Over de invloeiing en over het verkeer van de ziel met het lichaam kan men in het
geheel niets weten, noch zelfs denken, tenzij men weet wat de ziel is en eveneens iets over de
hoedanigheid ervan; indien de ziel iets onbekends is, kan er geenszins iets over haar
invloeiing en haar verkeer worden gezegd; hoe immers kan men over de vergemeenschapping
van twee delen denken, wanneer het volslagen onbekend is hoedanig het ene deel is.
Dat in de wereld, vooral in de geleerde wereld, de ziel onbekend is ten aanzien van haar
gehele hoedanigheid, kan hieruit vaststaan dat sommigen geloven dat zij iets etherisch is,
sommigen iets vlammends of vurigs, sommigen iets puur denkends, sommigen iets
levenskrachtig vanuit het algemene, sommigen iets natuurlijk werkzame; en wat van nog meer
onbekendheid daarmee wat de ziel is, blijkt geeft, is dit, dat zij haar verschillende plaatsen in
het lichaam toewijzen, namelijk sommigen in het hart, sommigen in de hersenen en daar in de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2520
vezels, anderen in de gestreepte knobbels, anderen in de hersenholten en anderen in een klein
kliertje, sommigen in elk deel, maar dan stellen zij zich daarbij iets levenskrachtigs voor
zodanig als het aan elk levend wezen algemeen is; waaruit blijkt dat men over de ziel in het
geheel geen begrip heeft; dit is de oorzaak dat de dingen die over de ziel zijn gezegd, op
gissingen berusten.
En omdat men zo geen voorstelling daarover kon hebben, hebben zeer velen niet anders
kunnen geloven dan dat zij niet iets anders is dan iets levenskrachtigs, dat wordt verstrooid
wanneer het lichaam sterft; vandaar nu komt het dat de geleerden minder dan de eenvoudigen
geloven aan het leven na de dood en omdat zij niet daaraan geloven, kunnen zij ook niet
geloven aan de dingen die van dat leven zijn en dit zijn de hemelse en geestelijke dingen van
het geloof en van de liefde.
Dit blijkt eveneens uit de woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Gij hebt dit voor de wijzen en
de inzichtsvollen verborgen en hebt het de kleine kinderen onthuld’, (Mattheüs 11:25); en
ook: ‘Ziende zien zij niet en horende horen zij niet, noch verstaan zij’, (Mattheüs 13:13); de
eenvoudigen immers denken niets zodanigs over de ziel, maar geloven dat zij na de dood
zullen leven, in welk eenvoudig geloof, zonder dat zij het weten, ligt verscholen, dat zij daar
zoals mensen zullen leven, de engelen zullen zien, met hen zullen spreken en vreugde zullen
genieten.
6054. Wat betreft de ziel, waarvan wordt gezegd dat zij na de dood zal leven, zij is niets
anders dan de mens zelf die in het lichaam leeft, dat wil zeggen, de innerlijke mens, die door
het lichaam handelt in de wereld en die aan het lichaam geeft dat het leeft; deze mens wordt,
wanneer hij van het lichaam is losgemaakt, geest genoemd en hij verschijnt dan geheel en al
in de menselijke vorm; maar hij kan geenszins worden gezien met de ogen van het lichaam,
maar wel met de ogen van de geest en voor de ogen van de geest verschijnt hij zoals een mens
in de wereld; hij heeft zinnen, namelijk: tast, reuk, gehoor en gezicht veel fijner dan in de
wereld; hij heeft eetlust, begeerten, verlangens, aandoeningen en liefden zodanig als hij die in
de wereld had, maar in een voortreffelijker graad; hij denkt ook zoals in de wereld, maar
volmaakter; hij spreekt met anderen; in één woord, hij is daar zoals in de wereld en wel
dermate dat hij, indien hij niet daarover nadenkt dat hij in het andere leven is, niet anders weet
dan dat hij in de wereld is; dit heb ik enige malen van geesten gehoord; het leven na de dood
immers is een voortzetting van het leven in de wereld; dit nu is de ziel van de mens die na de
dood leeft; maar opdat de voorstelling door het woord ‘ziel’, vanwege de oorzaak van dingen
die door gissingen of hypothesen daarover niet in iets onbekends zal vallen, is het beter om te
zeggen de geest van de mens, of indien men dat liever wil, de innerlijke mens, want daar
verschijnt hij geheel en al als mens, met alle leden en organen die een mens heeft en eveneens
is hij de mens zelf in het lichaam; dat dit zo is, kan ook vaststaan uit de engelen die werden
gezien, waarover in het Woord, die allen in de menselijke vorm werden gezien; alle engelen
immers in de hemel hebben de menselijk vorm, omdat de Heer, Die na de wederopstanding zo
vaak als Mens verscheen, die vorm heeft; dat de engel en de geest van de mens een mens in
vorm is, komt omdat de gehele hemel het uit de Heer heeft dat hij tot de menselijke vorm
samenstreeft, waarvandaan de algehele hemel de Grootste Mens wordt genoemd, over wie en
over de overeenstemming van alle dingen van de mens met hem aan het einde van
verschillende hoofdstukken is gehandeld; en omdat de Heer leeft in eenieder in de hemel en
door de invloeiing uit de Heer de algehele hemel op eenieder werkt, is daarom elke engel een
beeld ervan, dat wil zeggen, de volmaaktst menselijke vorm; zo ook de mens na de dood; alle
geesten, zoveel als ik er heb gezien en dat zijn er duizenden en duizenden, zijn mij geheel en
al als mensen verschenen; en sommigen van hen zeiden dat zij mensen zijn zoals in de wereld
en zij voegden daaraan toe dat zij zoiets nooit in het leven van het lichaam hadden geloofd;
velen waren bedroefd dat het menselijk geslacht in zo’n onwetendheid is omtrent zijn staat na
de dood en dat zij zo onzinnig en zinloos denken over de ziel en dat de meesten die dieper
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2521
over de ziel hebben gedacht, haar tot iets van een subtiele lucht hebben gemaakt, wat wel niet
anders kon dan leiden tot die waanzinnige dwaling dat de ziel na de dood wordt verstrooid.
6055. Wie de innerlijke dingen van de mens niet kent, kan ook niet de invloeiing en het
verkeer van de ziel met het lichaam weten; het verkeer immers en de invloeiing vinden plaats
door de innerlijke dingen.
Om de innerlijke dingen van de mens te weten, moet men weten dat er een innerlijke mens en
een uiterlijke is en dat de innerlijke mens in de geestelijke wereld is en de uiterlijke in de
natuurlijke, dus eerstgenoemde in het licht van de hemel en de laatstgenoemde in het licht van
de wereld; verder is het eveneens noodzakelijk om te weten dat de innerlijke mens zozeer is
onderscheiden van de uiterlijke, dat die omdat hij eerder en innerlijk is, kan blijven bestaan
zonder de uiterlijke, maar dat de uiterlijke, omdat hij later en uiterlijk is, niet zonder de
innerlijke kan blijven bestaan; verder moet men weten dat het de innerlijke mens is die in de
eigenlijke zin de verstandelijke of de redelijke wordt genoemd, omdat hij in het licht van de
hemel is, waarin de rede en het verstand is; maar het is de uiterlijke mens die eigenlijk de
wetenschappelijke genoemd moet worden, omdat in hem de wetenschappelijke dingen zijn,
die voor het merendeel hun schijnsel halen uit de dingen die van het schijnsel van de wereld
zijn en verlicht en zo levend gemaakt door het licht van de hemel.
6056. Er werd gezegd dat de innerlijke mens, omdat hij eerder is, kan blijven bestaan zonder
de uiterlijke, omdat hij later is, maar niet omgekeerd; want het is een universele regel dat niets
kan blijven bestaan uit zich, maar vanuit iets anders en door iets anders en dus dat niets in
vorm gehouden kan worden dan alleen vanuit iets anders en door iets anders; dit kan ook
vaststaan uit de afzonderlijke dingen in de natuur; zo is het ook gesteld bij de mens; de mens
kan ten aanzien van de uiterlijke dingen niet blijven bestaan, tenzij vanuit het innerlijke en
door het innerlijke; en de innerlijke mens kan ook niet blijven bestaan tenzij vanuit de hemel
en door de hemel; en ook de hemel kan niet blijven bestaan vanuit zich, maar vanuit de Heer,
Die, Hij alleen, blijft bestaan vanuit Zich; volgens het ontstaan en het blijven bestaan is de
invloeiing, want door de invloeiing blijven alle dingen bestaan; maar dat door de invloeiing
alle en de afzonderlijke dingen uit de Heer blijven bestaan, niet alleen door middel van de
geestelijke wereld, maar ook rechtstreeks, zowel in middelste oorzaken als in laatste
uitwerkingen, zal in wat volgt worden aangetoond.
6057. Voordat iets kan worden meegedeeld over de invloeiing en over de werking van de ziel
in het lichaam, moet men terdege weten dat de innerlijke mens is gevormd naar het beeld van
de hemel en de uiterlijke mens naar het beeld van de wereld en wel dermate dat de innerlijke
mens een hemel in kleinste vorm is en de uiterlijke mens een wereld in kleinste vorm, dus een
microkosmos.
Dat de uiterlijke mens een beeld van de wereld is, kan vaststaan uit de uiterlijke zinnen of de
zinnen van het lichaam; het oor immers is gevormd naar de gehele natuur van de aanpassing
van de lucht; de longen naar de gehele natuur van de druk ervan; zoals ook de omvang van het
lichaam dat door de rondom werkende druk van de lucht in zijn vorm wordt gehouden; het
oog is gevormd naar de gehele natuur van de ether en van het licht; de tong naar de zin voor
de opgeloste en vloeiende delen in vochten en tegelijk met de long, de luchtpijp, het
strottenhoofd, de stemspleet, de kaken en de lippen tot de macht om op passende wijze de
lucht aan te passen, vanwaar de gearticuleerde geluiden of woorden komen en de harmonische
klanken; de neusvleugels zijn gevormd naar de zin voor de in de atmosfeer vloeiende delen;
de tast, die rondom het gehele lichaam is, naar de zin voor de veranderingen van de staat in de
lucht, namelijk naar de zin van de koude en warmte ervan en tevens naar de zin van vochten
en naar de zin voor het gewicht van objecten.
De innerlijke ingewanden, waar de luchtatmosfeer niet kan binnengaan, worden in samenhang
en vorm gehouden door een subtielere lucht, die ether wordt genoemd; gezwegen nog daarvan
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 46
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2522
dat alle verborgenheden van de innerlijke natuur aan de uiterlijke mens zijn ingegrift en aan
hem vastgehecht, zoals alle mechanische, fyieke, chemische en alle optische hoedanigheden;
hieruit kan vaststaan dat de gehele natuur heeft bijgedragen tot de samenvorming van het
uitwendige van de mens; vandaar komt het dat de Ouden de mens een microkosmos hebben
genoemd.
Zoals nu de uiterlijke mens is gevormd tot het beeld van alle dingen van de wereld, zo is de
innerlijke mens gevormd tot het beeld van alle dingen van de hemel, dat wil zeggen, tot het
beeld van de hemelse en de geestelijke dingen die voortgaan uit de Heer, uit welke dingen en
in welke dingen de hemel is; de hemelse dingen daar zijn alle dingen die van de liefde tot de
Heer en van de liefde jegens de naaste zijn en de geestelijke dingen daar zijn alle dingen van
het geloof; deze dingen zijn in zich van zo’n omvang en hoedanigheid, dat de taal nooit nog
niet één deel van de myriaden van myriaden ervan kan uitspreken; dat de innerlijke mens naar
het beeld van al die dingen is gevormd, vertoont zich duidelijk zichtbaar in de engelen, die
wanneer zij voor het innerlijk gezicht verschijnen, zoals zij voor het mijne verschenen zijn,
alleen al ten gevolge van hun tegenwoordigheid de binnenste dingen aandoen, want de liefde
tot de Heer en de liefde jegens de naaste golven van hen uit en dringen door en de dingen die
daaruit zijn, blinken uit hen op en doen aan; daaruit en uit andere bewijzen bleek dat de
innerlijke mens, omdat hij geschapen is om een engel te zijn, een hemel in kleinste vorm is.
Hieruit kan nu vaststaan dat in de mens de geestelijke wereld is verbonden met de natuurlijke
wereld, dus dat bij hem de geestelijke wereld zo op een levende wijze invloeit in de
natuurlijke wereld, dat hij dit kan bemerken indien hij er slechts aandacht aan schenkt; daaruit
blijkt ook wat het verkeer van de ziel met het lichaam is, namelijk dat het eigenlijk de
vergemeenschapping is van de geestelijke dingen die van de hemel zijn, met de natuurlijke
dingen die van de wereld zijn en dat die vergemeenschapping plaatsvindt door invloeiing en
dat die zich gedraagt volgens de verbinding.
Deze vergemeenschapping, die plaatsvindt door invloeiing volgens de verbinding, is heden
ten dage onbekend; de oorzaak hiervan is dat alle en de afzonderlijke dingen aan de natuur
worden toegekend en men niets weet ten aanzien van het geestelijke, dat heden ten dage
zozeer terzijde is gesteld, dat het, wanneer men daarover denkt, als niets verschijnt.
6058. Maar de invloeiing is zodanig dat er uit het Goddelijke van de Heer een invloeiing is in
elke engel, in elke geest en in elk mens en dat zo de Heer eenieder regeert, niet alleen in het
universele, maar ook in de meest afzonderlijke dingen. En dit rechtstreeks uit Hemzelf en
eveneens door middel van de geestelijke wereld.
Opdat men zal weten dat die invloeiing er is, werden tal van dingen vooraf besproken
betreffende de overeenstemming van de delen van de mens met de Grootste Mens, dat wil
zeggen, met de hemel en tegelijk daar over de uitbeelding van de geestelijke dingen in de
natuurlijke, waarover aan het einde van de hoofdstukken 23 tot 43; en daarna over de engelen
en de geesten bij de mens, aan het einde van de hoofdstukken 44 en 45.
Nu volgt dat er in het bijzonder moet worden gehandeld over de invloeiing en over het
verkeer van de ziel met het lichaam; maar deze dingen moeten door ondervindingen worden
toegelicht, anders kan iets dat zo onbekend is en door hypothesen in het duister gelaten zaak
niet aan het licht worden gebracht; de ondervindingen die zullen toelichten, zullen worden
voorgelegd aan het einde van de verscheidene hoofdstukken die volgen; de dingen die nu zijn
gezegd, mogen tot inleiding ervan strekken.
Einde hoofdstuk 46

'