'

GENESIS
NEGENENDERTIGSTE HOOFDSTUK
4954. In wat aan het voorafgaande hoofdstuk vooraf werd vermeld, werden de dingen
ontvouwd die de Heer heeft gesproken ten aanzien van het gericht over de goeden en de
bozen bij, (Mattheüs 25:31-33) zie ook de nrs. 4807-4810; nu volgen ter ontvouwing de
dingen die daar in de orde voorkomen, namelijk deze woorden: ‘Alsdan zegt de Koning tot
degenen die aan Zijn rechter zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, bezit het koninkrijk dat
u bereid is van de grondlegging der wereld: Ik ben immers hongerig geweest en gij hebt Mij
te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik ben een
vreemdeling geweest en gij hebt Mij opgenomen; naakt en gij hebt Mij omkleed; Ik ben krank
geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen’,
(Mattheüs 25:34-36).
4955. Wat deze dingen in de innerlijke zin behelzen, zal blijken uit wat volgt.
Men moet eerst weten dat deze werken die worden opgesomd, de werken zelf van de
naastenliefde in hun volgorde zijn; dit kan niemand zien die niet de innerlijke zin van het
Woord kent, dat wil zeggen, tenzij hij weet wat wordt verstaan onder: de hongerige te eten
geven, de dorstige te drinken geven, de vreemdeling opnemen, de naakte kleden, de kranke
bezoeken, tot hen die in de gevangenis zijn komen.
Wie hierover alleen vanuit de letterlijke zin denkt, haalt daaruit dat daaronder de goede
werken in de uiterlijke vorm worden verstaan en dat er verder niets verborgens in is gelegen,
en wel een Goddelijke verborgenheid, omdat zij uit de Heer is.
Maar de verborgenheid wordt heden ten dage niet verstaan, omdat er heden ten dage geen
leerstellige dingen van de naastenliefde zijn; nadat men immers de naastenliefde van het
geloof heeft gescheiden, gingen die leerstellige dingen te gronde en werden in de plaats ervan
leerstellige dingen van het geloof uitgedacht en aangenomen en deze leerstellingen leren in
het geheel niets daarover, wat de naastenliefde en de naaste is.
De leerstellige dingen bij de Ouden leerden alle geslachten en alle soorten van de
naastenliefde en eveneens wie de naaste is en jegens wie de naastenliefde moet worden
betracht, en hoe de de een in een andere graad en in een ander opzicht dan de ander de naaste
is en dus ook hoe de naastenliefde in de toepassing ervan jegens de ene mens anders dan
jegens de andere mens moet worden betracht; zij brachten de naasten ook onder in klassen en
gaven daar namen aan; sommigen noemden zij: armen, behoeftigen, ellendigen, verdrukten,
anderen blinden, lammen, kreupelen en ook weduwen en wezen; weer anderen: hongerigen,
dorstigen, vreemdelingen, naakten, kranken, gebondenen enzovoort; vandaar wisten zij in
welke plicht zij jegens de een en jegens de ander waren.
Maar deze leerstellingen zijn, als gezegd, verloren gegaan en daarmee ook het verstand van
het Woord en wel dermate dat niemand heden ten dage iets anders weet dan dat onder: armen,
weduwen en wezen in het Woord geen anderen worden verstaan dan zij die zo genoemd
worden; eender hier onder: hongerigen, dorstigen, vreemdelingen, naakten, kranken en
gekerkerden, terwijl toch met hen de naastenliefde wordt beschreven zodanig als zij in haar
wezen is en de beoefening ervan zodanig als zij in haar leven zal zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2092
4956. Het wezen van de naastenliefde jegens de naaste is de aandoening van het goede en
ware en de zelferkenning dat men het boze en het valse is; ja zelfs is de naaste het goede en
het ware zelf; door deze aangedaan worden is de naastenliefde hebben; het aan de naaste
tegenovergestelde is het boze en het valse; deze verafschuwt degene die de naastenliefde
heeft.
Wie dus de liefde jegens de naaste heeft, wordt door het goede en het ware aangedaan, omdat
die vanuit de Heer zijn en hij verafschuwt het boze en het valse, omdat die vanuit hemzelf
zijn; en wanneer hij dit doet, is hij in de vernedering vanuit de zelferkenning en wanneer hij in
de vernedering is, is hij in de staat van opneming van het goede en het ware uit de Heer.
Deze dingen zijn van de naastenliefde en zij liggen in de innerlijke zin besloten in deze
woorden van de Heer: ‘Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik ben
dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij
hebt Mij opgenomen; naakt en gij hebt Mij omkleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij
bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen’.
Dat deze woorden die dingen behelzen, kan niemand weten dan alleen vanuit de innerlijke
zin; de Ouden die de leerstellige dingen van de naastenliefde hadden, wisten deze dingen;
maar heden ten dage verschijnen deze zaken zo ver verwijderd, dat eenieder zich zal
verwonderen dat er wordt gezegd dat die dingen daarin zijn gelegen; en bovendien doorvatten
de engelen bij de mens die woorden niet anders; met de hongerige immers, doorvatten zij
diegenen die vanuit aandoening het goede verlangen; met de dorstige degenen die vanuit
aandoening het ware verlangen; met de vreemdeling degenen die onderricht willen worden;
met de naakte degenen die erkennen dat niets van het goede en het ware in henzelf is; met de
kranke diegenen die erkennen dat zij in zich niets dan het boze zijn; en met de gebondenen of
gekerkerden degenen die erkennen dat zij in zich niets dan het valse zijn.
Indien deze dingen onder één zin worden gebracht, betekenen zij de dingen die hier vlak voor
zijn gezegd.
4957. Hieruit kan vaststaan dat de Goddelijke dingen van binnen in alle ware dingen waren
die de Heer heeft gesproken, hoewel zij voor hen die alleen in de wereldse dingen zijn en nog
meer voor hen die in de lichamelijk dingen zijn, verschijnen als zodanige die ieder mens kon
spreken; ja zelfs zullen zij die in lichamelijke dingen zijn, van deze en de overige woorden
van de Heer zeggen dat daarin niet zo veel bekoring en dus ook niet zoveel gewicht is gelegen
als in de redevoering en de prediking van degenen van deze eeuw, die uit geleerdheid met
welsprekendheid spreken, terwijl toch hun redevoering en prediking zoals de schil en het kaf
is ten opzichte van de kern.
4958. Dat hongeren is vanuit de aandoening van het goede verlangen, komt omdat brood in de
innerlijke zin het goede van de liefde en van de naastenliefde is en spijs in het algemeen het
goede is, nrs. 2165, 2177, 3478, 4211, 4217, 4735; dat dorsten is vanuit de aandoening het
ware verlangen, komt omdat wijn en eveneens water het ware van het geloof is; dat de wijn
het is, nrs. 1071, 1798; dat het water het is, nr. 2702; dat de vreemdeling diegene is die erkent
dat niets van het goede en het ware in hem is, de kranke diegene die in het boze is en de
gebondene of de gekerkerde degene die in het valse is, blijkt uit verscheidene plaatsen in het
Woord waar zij worden genoemd.
4959. Dat de Heer die dingen over Zichzelf zegt, komt omdat de Heer in diegenen is die
zodanig zijn; waarom Hij ook zegt: ‘Voorwaar, Ik zeg u, voor zoveel gij dit een van deze
Mijn minste broeders hebt gedaan, zo hebt gij dat Mij gedaan, (vers 40,45).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2093
GENESIS 39: 1 – 23
1. En Jozef heeft men doen nederdalen naar Egypte en hem kocht Potifar, de
kamerheer van Farao, de vorst der trawanten, een Egyptische man, uit de hand der
Ismaëlieten, die hem derwaarts hebben doen nederdalen.
2. En Jehovah was met Jozef en hij was een voorspoedig man; en hij was in het huis
van zijn heer, de Egyptenaar.
3. En zijn heer zag dat Jehovah met hem was en al wat hij deed maakte Jehovah
voorspoedig in zijn hand.
4. En Jozef vond genade in zijn ogen en hij bediende hem; en hij stelde hem over zijn
huis en al wat hij had, gaf hij in zijn hand.
5. En het geschiedde van toen af dat hij hem had vooraangesteld in zijn huis en over al
wat hij had en Jehovah zegende het huis van de Egyptenaar om Jozefs wil; en de zegen
van Jehovah was in alles wat hij had in het huis en in het veld.
6. En hij liet alles wat hij had in Jozefs hand en niet wist hij met hem wat ook, behalve
het brood dat hij at.
En Jozef was schoon van vorm en schoon van aanzien.
7. En het geschiedde na deze woorden en de echtgenote zijns heren hief haar ogen op
tot Jozef en zij zei: Lig bij mij.
8. En hij weigerde en hij zei tot de echtgenote zijns heren: Zie, mijn heer weet niet met
mij wat in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven.
9. Hijzelf is niet groot in dit huis boven mij en hij heeft van mij niet wat ook
onthouden, dan u, daarin dat gij zijn echtgenote zijt; en hoe zou ik dit grote boze doen
en zondigen tegen God.
10. En het geschiedde als zij tot Jozef sprak dag op dag en hij naar haar niet hoorde,
om bij haar te liggen, om met haar te zijn.
11. En het geschiedde als het was op een zekere dag en hij kwam in het huis om zijn
werk te doen en geen man uit de mannen van het huis was daar in het huis.
12. En zij greep hem bij zijn kleed, met te zeggen: Lig bij mij; en hij liet zijn kleed in
haar hand en hij vluchtte en hij ging uit naar buiten.
13. En het geschiedde als zij zag dat hij zijn kleed in haar hand had gelaten en naar
buiten gevlucht was.
14. En zij riep tot de mannen van haar huis en zij zei tot hen, met te zeggen: Ziet, hij
heeft ons de Hebreeuwse man aangebracht om ons te bespotten; hij is tot mij gekomen
om met mij te liggen en ik heb geroepen met grote stem.
15. En het geschiedde als hij hoorde dat ik mijn stem verhief en riep en hij liet zijn
kleed bij mij en hij vluchtte en hij ging uit naar buiten.
16. En zij legde zijn kleed bij zich, totdat diens heer tot zijn huis kwam.
17. En zij sprak tot hem naar deze woorden, met te zeggen: De Hebreeuwse knecht die
gij ons hebt aangebracht, is tot mij gekomen om mij te bespotten.
18. En het is geschied als ik mijn stem verhief en ik riep en hij liet zijn kleed bij mij en
hij vluchtte naar buiten.
19. En het geschiedde als zijn heer de woorden van zijn echtgenote hoorde die zij tot
hem sprak, met te zeggen: Naar deze woorden heeft mij uw knecht gedaan; en zijn
toorn ontstak.
20. En Jozefs heer nam hem en gaf hem tot het huis der gevangenis, de plaats waar de
gebondenen des konings gebonden waren; en hij was daar in het huis der gevangenis.
21. En Jehovah was met Jozef en Hij neigde de barmhartigheid tot hem en Hij gaf hem
diens genade die hij had in de ogen van de vorst van het huis der gevangenis.
22. En de vorst van het huis der gevangenis gaf in de hand van Jozef alle gebondenen
die in het huis der gevangenis waren; en al wat zij daar deden, dat deed hij.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2094
23. De vorst van het huis der gevangenis zag niets hoegenaamd in zijn hand, omdat
Jehovah met hem was; en wat hij deed, maakte Jehovah voorspoedig.
DE INHOUD
4960. In de innerlijke zin wordt hier over de Heer gehandeld, hoe Hij Zijn Innerlijke Mens
Goddelijk maakte; Jakob was de Uiterlijke Mens, over wie in hetgeen voorafgaat is
gehandeld; Jozef is de Innerlijke, over wie hier en in wat volgt wordt gehandeld.
4961. En omdat dit geschiedde volgens de Goddelijke Orde, zo wordt hier die orde
beschreven; en eveneens de verzoeking, die het middel van de verbinding is.
DE INNERLIJKE ZIN
4962. vers 1. En Jozef heeft men doen nederdalen naar Egypte en hem kocht Potifar, de
kamerheer van Farao, de vorst der trawanten, een Egyptische man, uit de hand der
Ismaëlieten, die hem derwaarts hebben doen nederdalen.
En Jozef, betekent het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke; heeft men doen
nederdalen naar Egypte, betekent tot de wetenschappelijke dingen die van de Kerk zijn; en
hem kocht Potifar, de kamerheer van Farao, betekent dat het was bij de innerlijke dingen van
de wetenschappelijke dingen; de vorst der trawanten, betekent de dingen die de voornaamste
voor de uitlegging zijn; een Egyptische man, betekent het natuurlijk ware; uit de hand der
Ismaëlieten, betekent uit het eenvoudig goede; die hem derwaarts hebben doen nederdalen,
betekent dat het was uit dat goede tot die wetenschappelijke dingen.
4963. En Jozef; dat dit het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke betekent, staat vast
uit de uitbeelding van Jozef, namelijk de hemels-geestelijke mens, die vanuit de redelijke is,
nr. 4286; hier wordt dus door hem, omdat over de Heer wordt gehandeld, de Innerlijke Mens
van de Heer uitgebeeld.
Eenieder die als mens wordt geboren, is uiterlijk en innerlijk; zijn uiterlijke mens is degene
die met de ogen wordt gezien en door wie hij in gezelschap met de mensen is en door wie de
dingen worden gedaan die aan de natuurlijke wereld eigen zijn.
De innerlijke mens echter is degene die niet met de ogen wordt waargenomen en door wie de
mens in gezelschap is met geesten en engelen en door wie de dingen worden volbracht die aan
de geestelijke wereld eigen zijn.
Dat ieder mens een innerlijke en een uiterlijke heeft, of een innerlijk en uiterlijk mens is, is
opdat er door de mens de verbinding zal zijn van de hemel met de wereld; de hemel immers
vloeit door de innerlijke mens in de uiterlijke, daardoor doorvat hij wat er in de wereld is; en
de uiterlijke mens die in de wereld is, doorvat vandaar wat er in de hemel is; de mens is, opdat
hij zodanig zal zijn, zo geschapen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2095
Ook de Heer had ten aanzien van Zijn Menselijke, het Uiterlijke en het Innerlijke, omdat het
Hem behaagde evenals een ander mens geboren te worden.
Zijn Uiterlijke of Zijn Uiterlijke Mens werd uitgebeeld door Jakob en daarna door Israël, de
Innerlijke Mens echter wordt uitgebeeld door Jozef.
Het is deze, of de innerlijke mens, die hemels-geestelijk vanuit het redelijke wordt genoemd,
of wat hetzelfde is, het Innerlijke van de Heer, dat Menselijk was, het hemelse van het
geestelijke vanuit het redelijke.
Hierover en over de verheerlijking ervan wordt in de innerlijke zin in dit hoofdstuk en in de
volgende, waar van Jozef sprake is, gehandeld.
Wat echter het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke is, werd eerder in de nrs. 4286,
4585, 4592, 4594 ontvouwd, namelijk dat het is boven het hemelse van het geestelijke vanuit
het natuurlijke, dat door Israël wordt uitgebeeld.
De Heer wordt weliswaar zoals een ander mens geboren, maar het is bekend dat de mens die
geboren wordt, het zijne zowel aan de vader als aan de moeder ontleent en dat hij zijn
binnenste aan de vader ontleent, maar de uiterlijke dingen of de dingen die dat binnenste
bekleden, aan de moeder; het ene en het andere, namelijk wat hij aan de vader en aan de
moeder ontleent, is bezoedeld met het erfboze; anders echter was het bij de Heer gesteld; wat
Hij aan de moeder ontleende, had eender het erfelijke in zich zodanig als een ander mens dit
heeft; maar wat Hij ontleende aan de Vader, Die Jehovah was, was Goddelijk.
Vandaar komt het dat de Innerlijke Mens van de Heer niet eender was aan het innerlijke van
een ander mens; Zijn Binnenste immers was Jehovah.
Dit dus is het bemiddelende dat het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke wordt
genoemd.
Maar hierover zal in wat volgt, vanuit de Goddelijke Barmhartigheid van de Heer, meer
worden gezegd.
4964. Heeft men doen nederdalen naar Egypte; dat dit betekent tot de wetenschappelijke
dingen van die Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van Egypte, namelijk de wetenschap of
het wetenschappelijke in het algemeen, waarover de nrs. 1164, 1165, 1186, 1462; maar
hoedanig dat wetenschappelijke was dat eigenlijk met Egypte wordt aangeduid, is nog niet
ontvouwd.
In de Oude Kerk waren leerstellige dingen en er waren wetenschappelijke dingen.
De leerstellige dingen handelden over de liefde tot God en over de liefde jegens de naaste; de
wetenschappelijke dingen echter over de overeenstemmingen van de natuurlijke wereld met
de geestelijke wereld en over de uitbeeldende dingen van die geestelijke en hemelse dingen in
de natuurlijke en aardse dingen; dit waren de wetenschappen van hen die in de Oude Kerk
waren.
Egypte behoorde tot die gebieden en tot die koninkrijken waar ook de Oude Kerk was, nrs.
1238, 2385; maar omdat daar vooral de wetenschappelijke dingen werden overgeleverd,
wordt daarom met Egypte het wetenschappelijke in het algemeen aangeduid; en daarom wordt
eveneens in het profetische Woord zo vaak over Egypte gehandeld en wordt daar onder
Egypte een zodanig wetenschappelijke in het bijzonder verstaan.
De Egyptische magie zelf had ook daaruit de oorsprong; zij kenden immers de
overeenstemmingen van de natuurlijke wereld met de geestelijke, maar deze
overeenstemmingen zijn daarna, nadat de Kerk bij hen had opgehouden, tot magische dingen
misbruikt.
Omdat nu zodanige wetenschappelijke dingen bij hen waren, namelijk die welke de
overeenstemmingen en eveneens de uitbeeldende en de aanduidende dingen leerden en omdat
deze leerstellige dingen van de Kerk van dienst waren, vooral tot het verstaan van de dingen
die in hun Woord waren gezegd – dat de Oude Kerk zowel een profetisch als een historisch
Woord heeft gehad, eender aan dit Woord, maar anders, nr. 2686 – komt het daarvandaan dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2096
met, ‘Men heeft hem doen nederdalen naar Egypte’, wordt aangeduid, tot de
wetenschappelijke dingen die van de Kerk zijn, omdat de Heer door Jozef wordt uitgebeeld en
hier wordt gezegd dat men Jozef heeft doen nederdalen naar Egypte, zo wordt aangeduid dat
de Heer, toen Hij Zijn Innerlijke Mens verheerlijkte, dat wil zeggen, Goddelijk maakte, Zich
eerst doordrenkte van de wetenschappelijke dingen van de Kerk en uit die en door die
voortgang maakte tot meer en meer innerlijke dingen en tenslotte tot de Goddelijke dingen;
het behaagde Hem immers Zichzelf te verheerlijken of Goddelijk te maken volgens zo’n orde
als waarin Hij de mens wederverwekt of geestelijk maakt, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, 4402,
namelijk vanuit de uiterlijke dingen, die de wetenschappelijke dingen en de ware dingen van
het geloof zijn, achtereenvolgens tot de innerlijke dingen, die de liefde jegens de naaste en de
liefde tot Hem zijn.
Daaruit blijkt wat er wordt aangeduid met deze woorden bij Hosea: ‘Als Israël een knaap was,
toen heb Ik hem liefgehad en Ik heb Mijn Zoon uit Egypte geroepen’, (Hosea 11:1); dat dit op
de Heer betrekking heeft, zie, (Mattheüs 2:15).
4965. En hem kocht Potifar, kamerheer van Farao; dat dit betekent dat het was bij de
innerlijke dingen van de wetenschappelijke dingen, staat vast uit de betekenis van de
kamerheer van Farao, namelijk de innerlijke dingen van de wetenschappelijke dingen, nr.
4789; met kopen wordt aangeduid dat hij die dingen aan zich had toegeschreven, nrs. 4397,
4487.
De innerlijke dingen van de wetenschappelijke dingen zijn de dingen die dichter naderen tot
de geestelijke dingen en zij zijn de toevoegingen van de wetenschappelijke dingen aan de
hemelse dingen; het zijn immers deze die de innerlijke mens ziet, wanneer de uiterlijke mens
alleen de wetenschappelijke dingen in de uiterlijke vorm ziet.
De vorst der trawanten; dat dit de dingen betekenen die de voornaamste voor de uitlegging
zijn, staat vast uit de betekenis van de vorst der trawanten, namelijk de voornaamste dingen
voor de uitlegging, nr. 4790; de voornaamste dingen voor de uitlegging zijn die welke in de
eerste plaats bijdragen tot de uitlegging van het Woord en dus tot het verstaan van de
leerstellingen van de liefde tot God en van de liefde jegens de naaste, die vanuit het Woord
zijn.
Men moet weten dat de wetenschappelijke dingen van de Ouden geheel andere waren dan de
wetenschappelijke dingen heden ten dage; de wetenschappelijke dingen van de Ouden
handelden zoals eerder gezegd, over de overeenstemmingen van de dingen in de natuurlijke
wereld met de dingen in de geestelijke wereld; de wetenschappelijke dingen die heden ten
dage filosofische worden genoemd, zodanig als de aristotelische en eendere zijn, waren hun
onbekend.
Dit blijkt eveneens uit de boeken van de ouderen, waarvan de meeste door middel van zulke
dingen waren geschreven die de innerlijke dingen aanduidden, uitbeeldden en waarmee zij
overeenstemden, zoals alleen al uit de volgende dingen kan vaststaan om van de overige te
zwijgen; dat zij de Helikon op een berg stelden en daaronder de hemel verstonden; de
Parnassus beneden op een heuvel en daaronder de wetenschappelijke dingen verstonden; dat
zij zeiden dat een vliegend paard, dat zij de Pegasus noemden daar met een hoef een bron had
opengebroken; dat zij de wetenschappen maagden noemden, enzovoort; zij wisten immers
vanuit de overeenstemmingen en de uitbeeldingen, dat de berg de hemel was, dat de heuvel
die hemel was die beneden is of die bij de mens is; dat het paard het verstandelijke is; dat de
vleugels waarmee het vloog, de geestelijke dingen waren; dat de hoef het natuurlijke was; dat
de bron het inzicht was en dat de drie maagden die de Gratiën werden genoemd, de
aandoeningen van het goede waren; en dat de maagden die de Helikoniden en de Parnassiden
werden genoemd, de aandoeningen van het ware waren.
Zo schreven zij ook aan de zon paarden toe, waarvan zij de spijs ambrosia en welke drank zij
nectar noemden; zij wisten immers dat de zon de hemelse liefde betekende, de paarden de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2097
verstandelijke dingen die daaruit zijn; en dat de spijzen de hemelse dingen betekenden en de
dranken de geestelijke dingen.
Van de Ouden is het ook overgebleven dat koningen wanneer zij worden gekroond, moeten
zitten op een zilveren troon, bekleed moeten worden met een purperen overkleed, gezalfd met
olie, op het hoofd een kroon moeten dragen, in de handen een scepter, een zwaard en sleutels,
in koninklijk ornaat moeten rijden op een wit paard en dat onder de benen zilveren hoeven
zijn; aan tafel dan moeten worden bediend door de grootwaardigheidsbekleders van het
koninkrijk en nog meerdere dingen.
Zij wisten immers dat de koning het Goddelijk ware uitbeeldde dat vanuit het Goddelijk
Goede is; en vandaar wat betekende: de zilveren troon, het purperen overkleed, de olie der
zalving, de kroon, de scepter, het zwaard, de sleutels, het witte paard, de zilveren hoeven, de
bediening door de grootwaardigheidsbekleders.
Wie kent die dingen heden ten dage en waar zijn de wetenschappelijke dingen die ze leren?
Men noemt deze dingen zinnebeelden, omdat men hoegenaamd niets weet over de
overeenstemming en de uitbeelding.
Hieruit blijkt hoedanig de wetenschappelijke dingen van de Ouden waren en dat die hen
leidden in de erkentenis over de geestelijke en de hemelse dingen, waarvan men heden ten
dage eveneens nauwelijks weet dat zij er zijn.
De wetenschappelijke dingen die er op hun plaats op zijn gevolgd en die eigenlijk de
filosofische dingen worden genoemd, trekken eerder het gemoed van het weten van zulke
dingen af, omdat ze ook kunnen worden toegepast om valse dingen te bevestigen en eveneens
het gemoed verduisteren, wanneer daarmee de ware dingen worden bevestigd, omdat zij voor
het merendeel alleen maar woorden zijn waardoor bevestigingen plaatsvinden die door
weinigen worden begrepen en waarover ook die weinigen discussiëren.
Daaruit kan vaststaan hoezeer het menselijk geslacht is afgeweken van de geleerdheid van de
Ouden, die tot wijsheid leidde.
De heidenen hadden die zaken uit de Oude Kerk, van wie de uiterlijke eredienst bestond in
uitbeeldende en aanduidende dingen en de innerlijke eredienst in de dingen die werden
uitgebeeld en aangeduid.
Dit waren de wetenschappelijke dingen die in de echte zin met Egypte worden aangeduid.
4967. Een Egyptische man; dat dit het natuurlijk ware betekent, staat vast uit de betekenis van
de man, namelijk het ware, nr. 3134; en uit de betekenis van Egypte, namelijk het
wetenschappelijke in het algemeen, waarover hiervoor in de nrs. 4964, 4966; en omdat
Egypte het wetenschappelijke is, is het ook het natuurlijke; al het wetenschappelijke bij de
mens immers is natuurlijk, omdat het in zijn natuurlijke mens is, ook het wetenschappelijke
over de hemelse en geestelijke dingen; de oorzaak hiervan is deze dat de mens die dingen die
hij niet vanuit het natuurlijke ziet, niet begrijpt.
Maar anders ziet de wederverwekte mens, die geestelijk wordt genoemd die dingen, anders de
niet wederverwekte mens die louter natuurlijk is; bij de eerstgenoemde mens worden de
wetenschappelijke dingen verlicht door het licht van de hemel, bij de niet-wederverwekte
mens niet, maar bij hen vloeit het licht in door geesten die in het valse en het boze zijn; dit
licht is weliswaar uit het licht van de hemel, maar het is bij hen donker geworden zoals het
licht van de avond of de nacht; zulke geesten immers en vandaar zulke mensen, zien zoals
nachtuilen, helder bij nacht en duister overdag, dat wil zeggen, de valse dingen helder en de
ware dingen duister en vandaar de dingen die van de wereld zijn helder, en duister, zo al iets,
de dingen die van de hemel zijn.
Hieruit kan vaststaan dat het echte wetenschappelijke het natuurlijk ware is; al het echte
wetenschappelijke immers, zodanig als het met Egypte in de goede zin wordt aangeduid, is
het natuurlijk ware.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2098
4968. Uit de hand van de Ismaëlieten; dat dit betekent uit het eenvoudig goede, staat vast uit
de betekenis van de Ismaëlieten, namelijk diegenen die in het eenvoudig goede zijn, nrs.
3263, 4747; hier dus het natuurlijk ware dat uit het eenvoudig goede is.
In Genesis 37:36, wordt gezegd dat de Midianieten Jozef naar Egypte verkochten aan Potifar,
de kamerheer van Farao, de vorst der trawanten; hier wordt echter gezegd dat Potifar, de
kamerheer van Farao, de vorst der trawanten hem kocht uit de hand van de Ismaëlieten, die
hem derwaarts hadden doen nederdalen.
Dat dit zo gezegd wordt, is ter wille van de innerlijke zin; daar immers wordt gehandeld over
de vervreemding van het Goddelijk Ware, wat niet plaatsvindt door degenen die in het
eenvoudig goede zijn, maar door hen die in het eenvoudig ware zijn, die door de Midianieten
worden uitgebeeld, nr. 4788; hier echter wordt gehandeld over de verwerving of de
toeschrijving van de wetenschappelijke dingen en over het natuurlijk ware dat uit het
eenvoudig goede is, daarom wordt er gezegd ‘van de Ismaëlieten’ door hen immers worden
diegenen uitgebeeld die in het eenvoudig goede zijn.
Daaruit blijkt dat het zo gezegd is ter wille van de innerlijke zin.
Ook zijn de historische dingen niet met elkaar in tegenspraak; van de Midianieten immers
wordt gezegd dat zij Jozef uit de kuil optrokken, dus dat hij door hen werd overgeleverd aan
de Ismaëlieten, door wie hij naar Egypte werd gevoerd, dus dat de Midianieten, omdat zij hem
overleverden aan de Ismaëlieten, die naar Egypte zouden gaan, hem naar Egypte hebben
verkocht.
4969. Die hem derwaarts hebben doen nederdalen; dat dit betekent dat het was uit dat goede
tot die wetenschappelijke dingen, staat vast uit de uitbeelding van de Ismaëlieten, die hem
hadden doen nederdalen, namelijk diegenen die in het eenvoudig goede zijn, nr. 4968; en uit
de betekenis van Egypte, dat hier ‘derwaarts’ is, namelijk het wetenschappelijke in het
algemeen, nrs. 4964, 4966.
Er wordt gezegd nederdalen, omdat er wordt gehandeld over de wetenschappelijke dingen, die
de uiterlijke dingen zijn; in het Woord immers wordt van de innerlijke dingen tot de uiterlijke
dingen gaan, gezegd nederdalen; maar van de uiterlijke dingen tot de innerlijke dingen gaan,
opklimmen; zie de nrs. 3084, 4539.
4970. vers 2-6. En Jehovah was met Jozef en hij was een voorspoedig man; en hij was in het
huis van zijn heer, de Egyptenaar.
En zijn heer zag dat Jehovah met hem was en al wat hij deed maakte Jehovah voorspoedig in
zijn hand.
En Jozef vond genade in zijn ogen en hij bediende hem; en hij stelde hem over zijn huis en al
wat hij had, gaf hij in zijn hand.
En het geschiedde van toen af dat hij hem had vooraangesteld in zijn huis en over al wat hij
had en Jehovah zegende het huis van de Egyptenaar om Jozefs wil; en de zegen van Jehovah
was in alles wat hij had in het huis en in het veld.
En hij liet alles wat hij had in Jozefs hand en niet wist hij met hem wat ook, behalve het brood
dat hij at.
En Jozef was schoon van vorm en schoon van aanzien.
En Jehovah was met Jozef, betekent dat in het hemelse van het geestelijke het Goddelijke
was; en hij was een voorspoedig man, betekent dat in alle dingen was voorzien; en hij was in
het huis van zijn heer, de Egyptenaar, betekent, om ingewijd te worden in het natuurlijk
goede; en zijn heer zag dat Jehovah met hem was, betekent, dat het in het natuurlijk goede
werd doorvat dat het Goddelijke daarin was; en al wat hij deed maakte Jehovah voorspoedig
in zijn hand, betekent dat alle dingen vanuit de Goddelijke Voorzienigheid waren; en Jozef
vond genade in zijn ogen, betekent dat het aangenaam was; en hij bediende hem, betekent dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2099
het wetenschappelijke aan zijn goede werd toegeëigend; en hij stelde hem over zijn huis,
betekent dat het goede zich daaraan aanhechtte; en al wat hij had gaf hij in zijn hand, betekent
dat al het zijne als het ware in het vermogen ervan was; en het geschiedde van toen af dat hij
hem had vooraan gesteld in zijn huis en over al wat hij had, betekent de tweede staat, nadat
het goede zich daaraan had toegevoegd en al het zijne als het ware in het vermogen ervan
was; en Jehovah zegende het huis van de Egyptenaar om Jozefs wil, betekent dat het toen
vanuit het Goddelijke het hemels-natuurlijke had; en de zegen van Jehovah was, betekent de
aanwassingen; in alles wat hij had in het huis en in het veld, betekent in het leven en in de
leer; en hij liet alles wat hij had in Jozefs had, betekent dat het verscheen alsof alle dingen in
het vermogen ervan was; en niet wist hij met hem wat ook, behalve het brood dat hij at,
betekent dat het goede daaruit werd toegeëigend; en Jozef was schoon van vorm, betekent het
goede van het leven daaruit; en schoon van aanzien, betekent het ware van het geloof daaruit.
4971. En Jehovah was met Jozef; dat dit betekent dat in het hemelse van het geestelijke het
Goddelijke was, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het
geestelijke vanuit het redelijke, nr. 4963; en omdat er over de Heer wordt gehandeld, hier over
de Innerlijke Mens in Zijn Menselijke, zo wordt met ‘Jehovah was met hem’, aangeduid dat
het Goddelijke daarin was; het Goddelijke was immers in Zijn Menselijke, omdat Hij uit
Jehovah ontvangen was; bij de engelen is het Goddelijke niet in hen, maar het is aanwezig,
omdat zij slechts de opnemende vormen zijn van het Goddelijke uit de Heer.
4972. En hij was een voorspoedig man; dat dit betekent dat in alle dingen was voorzien, staat
vast uit de betekenis van voorspoedig zijn, wanneer het van de Heer wordt gezegd, namelijk
daarin voorzien zijn en dat Hij verrijkt zou worden met al het goede.
4973. En hij was in het huis van zijn heer, de Egyptenaar; dat dit betekent om ingewijd te
worden in het natuurlijk goede, staat vast uit de betekenis van de heer, te weten het goede,
waarover hierna; en uit de betekenis van de Egyptenaar, namelijk het wetenschappelijke in het
algemeen en vandaar het natuurlijke, nr. 4967; dat in het huis zijn is ingewijd worden, komt
omdat het huis het gemoed is waarin het goede is, nr. 3538, hier het natuurlijk gemoed; en
bovendien wordt van het huis gesproken met betrekking tot het goede, nrs. 3652, 3720.
Er is bij de mens een natuurlijk en een redelijk gemoed; het natuurlijk gemoed is in zijn
uiterlijke mens en het redelijk gemoed in de innerlijke; de wetenschappelijke dingen zijn de
ware dingen van het natuurlijk gemoed, waarvan wordt gezegd dat zij daar in hun huis zijn
wanneer zij daar met het goede worden verbonden, want het goede en het ware maken samen
één huis uit, zoals de echtgenoot en de echtgenote; maar de goede en de ware dingen
waarover hier wordt gehandeld, zijn innerlijk, zij stemmen immers overeen met het hemelse
van het geestelijke vanuit het redelijke, dat door Jozef wordt uitgebeeld; de
overeenstemmende innerlijke ware dingen in het natuurlijke zijn de toepassingen op de nutten
en de innerlijke goede dingen zijn daar de nutten.
In het Woord wordt vele malen gezegd de Heer, maar wie de innerlijke zin niet weet, is van
mening dat onder de heer niets anders wordt verstaan dan wat daaronder in de gewone
spreektaal wordt verstaan, wanneer van heer wordt gesproken.
Maar in het Woord wordt nergens Heer gezegd waar niet wordt gehandeld over het goede;
eender wanneer wordt gezegd Jehovah; wanneer echter over het ware wordt gehandeld, wordt
gezegd God en eveneens de Koning; vandaar komt het dat met heer het goede wordt
aangeduid, wat ook uit deze plaatsen kan vaststaan; bij Mozes: ‘Jehovah, uw God, Hij is de
God der goden, en de Heer der heren’, (Deuteronomium 10:17); bij David:
‘Belijdt Jehovah, belijdt de God der goden, belijdt de Heer der heren’, (Psalm 136:1-3),
waar van Jehovah of van de Heer wordt gezegd de God der goden naar het Goddelijk Ware
dat uit Hem voortgaat en de Heer der heren naar het Goddelijk Goede, dat in Hem is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2100
Eender bij Johannes: ‘Het Lam zal hen overwinnen, omdat het is de Heer der heren en de
Koning der koningen’, (Openbaring 17:14); en bij dezelfde: ‘De op het witte paard Zittende
heeft op Zijn bekleedsel en op Zijn dij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer
der heren’, (Openbaring 19:16).
Dat de Heer de Koning der koningen wordt genoemd naar het Goddelijk Ware en de Heer der
heren naar het Goddelijke Goede, blijkt uit de afzonderlijke dingen daar; de geschreven naam
is Zijn hoedanige, nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006; het bekleedsel waarop deze is
geschreven, is het ware van het geloof, nrs. 1073, 2576, 4545, 4763; de dij waarop dit
hoedanige is geschreven is het goede van de liefde, nrs. 3021, 4277, 4280, 4575.
Hieruit blijkt eveneens dat de Heer krachtens het Goddelijk ware de Koning der koningen
wordt genoemd en krachtens het Goddelijk Goede de Heer der heren.
Dat de Heer krachtens het Goddelijk Ware de Koning wordt genoemd, zie de nrs. 2015, 2069,
3009, 3670, 4581.
Hieruit wordt eveneens duidelijk wat er wordt verstaan onder de Christus des Heren, bij
Lukas: ‘Simeon werd antwoord gedaan door de Heilige Geest, dat hij de dood niet zou zien,
eer hij de Christus des Heren gezien had’, (Lukas 2:26); de Christus des Heren is het
Goddelijk ware van het Goddelijk Goede; de Christus immers is hetzelfde als de Messias en
de Messias is de Gezalfde of de Koning, nrs. 3008, 3009; de Heer daar is Jehovah.
In het Woord van het Nieuwe Testament wordt nergens Jehovah gezegd, maar in plaats van
Jehovah de Heer en God, nr. 2921, zoals eveneens bij Lukas: ‘Hoe zeggen zij: De Christus is
Davids zoon, wanneer David zelf zegt in het Boek der Psalmen: ‘De Heer heeft tot Mijn Heer
gezegd: Zit aan Mijn rechterhand’, (Psalmen 20:41,42); hetzelfde zo bij David: ‘Een gezegde
van Jehovah tot Mijn Heer: Zit aan Mijn rechterhand’, (Psalm 110:1).
Dat Jehovah bij David de Heer wordt genoemd bij de evangelist, blijkt duidelijk: de Heer daar
voor het Goddelijk Goede van het Goddelijk Menselijke; de almacht wordt aangeduid met het
zitten aan de rechterhand, nrs. 3387, 4592, 4933.
De Heer was, toen Hij in de wereld was, het Goddelijk Ware; maar toen Hij verheerlijkt was,
dat wil zeggen toen Hij het Menselijke in Zich Goddelijk had gemaakt, werd Hij het
Goddelijk Goede, waaruit het Goddelijk Ware daarna voortgaat.
Vandaar komt het dat de discipelen Hem na de wederopstanding niet Meester noemden, zoals
eerder, maar Heer, zoals blijkt bij, (Johannes 21:7,12,15-17, 20) en eveneens bij de andere
evangelisten.
Het Goddelijk Ware dat de Heer was, toen Hij in de wereld was en dat daarna uit Hem, dat
wil zeggen, uit het Goddelijk Goede voorgaat, wordt ook ‘de Engel des Verbonds’ genoemd,
bij Maleachi: ‘Plotseling zal tot Zijn tempel komen de Heer Die gij zoekt en de Engel des
Verbonds Die gij verlangt’, (Maleachi 3:1).
Omdat onder de Heer het Goddelijk Goede wordt verstaan en onder de Koning het Goddelijk
Ware, wordt daarom daar waar van de Heer wordt gezegd dat Hij de heerschappij en het
koninkrijk heeft, van de heerschappij gesproken met betrekking tot het Goddelijk Goede en
van het koninkrijk met betrekking tot het Goddelijk ware; en daarom wordt de Heer ‘de Heer
der natiën’ en ‘de Koning der volken’ genoemd; met de natiën immers worden diegenen
aangeduid die in het goede zijn en met de volken diegenen die in het ware zijn, nrs. 1259,
1260, 1849, 3581.
Het Goede wordt de heer genoemd ten opzichte van de knecht en het Goede wordt de vader
genoemd ten opzichte van de zoon, zoals bij Maleachi: ‘Een zoon zal de vader eren en een
knecht zijn heer; indien Ik dan Vader ben, waar is Mijn eer en indien Ik Heer ben, waar is
Mijn vreze’, (Maleachi 1:6); en bij David: ‘Tot een knecht werd Jozef verkocht; de rede van
Jehovah heeft hem beproefd; de koning zond en maakte hem los; de heerser der natiën opende
hem; hij zette hem tot een heer voor zijn huis en tot een heerser over al zijn bezitting’, (Psalm
105:17,20-22); dat daar onder Jozef de Heer wordt verstaan, blijkt uit de afzonderlijke dingen.
De Heer is daar het Goddelijk Goede van het Goddelijk Menselijke.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2101
4974. En zijn heer zag dat Jehovah met hem was; dat dit betekent dat het in het natuurlijk
goede werd doorvat dat het Goddelijk ware daarin was, staat vast uit de betekenis van zien,
namelijk verstaan en bemerken, waarover de nrs. 2150, 3764, 4339, 4567, 4723; uit de
betekenis van de Heer, namelijk het goede, waarover eerder in nr. 4973; hier het natuurlijk
goede, omdat het de Egyptenaar is die hier de heer is; dat het Goddelijke daarin was, wordt
daarmee aangeduid dat Jehovah met hem was, zoals eerder in nr. 4971.
4975. En al wat hij deed maakte Jehovah voorspoedig in zijn hand; dat dit betekent dat alle
dingen vanuit de Goddelijke Voorzienigheid waren, staat vast uit de betekenis van
voorspoedig gemaakt worden, namelijk voorzien worden, waarover nr. 4972; vandaar is
Jehovah maakte voorspoedig in zijn hand, de Goddelijke Voorzienigheid.
En Jozef vond genade in zijn ogen; dat dit betekent dat het aangenaam was, namelijk voor het
natuurlijk goede, dat met ‘zijn heer’ wordt aangeduid, staat vast uit de betekenis van genade
vinden in iemands ogen, namelijk aangenaam zijn; er wordt gezegd in de ogen, omdat van de
genade wordt gesproken met betrekking tot het verstandelijke en met ogen wordt dit
aangeduid, nrs. 2701, 3820, 4526.
4976. En hij bediende hem; dat dit betekent dat het wetenschappelijke aan zijn goede werd
toegeëigend, staat vast uit de betekenis van bedienen, namelijk van dienst zijn door datgene
aan te vullen waaraan een ander gebrek heeft, hier toegeëigend worden, omdat er wordt
gehandeld over het natuurlijk goede, waaraan het wetenschappelijke moest worden
toegeëigend; er wordt ook van bedienen gesproken met betrekking tot de wetenschappelijke
dingen; met de bedienaar en met de dienstknecht wordt immers in het Woord het
wetenschappelijke of het natuurlijk ware aangeduid, omdat dit aan het goede als aan zijn heer
ondergeschikt is.
Het wetenschappelijke verhoudt zich tot het verkwikkelijke van de natuurlijke mens, of wat
hetzelfde is, het natuurlijk ware verhoudt zich tot het goede ervan, geheel en al zoals het water
tot het brood of de drank tot de spijs.
Het water of de drank maakt dat het brood of de spijs wordt verdund en verdund in het bloed
wordt gedragen en van daar overal rondom in de delen van het lichaam en ze voedt; zonder
water of drank immers kan het brood of de spijs niet in de kleinste bestanddelen ervan worden
opgelost, noch worden rond gevoerd tot nut; zo is het dus eveneens gesteld met het
wetenschappelijke ten opzichte van het verkwikkelijke, of met het ware ten opzichte van het
goede, vandaar heeft het goede trek in en verlangt naar het ware en wel ter wille van het nut
opdat het dit zal bedienen en zal dienen; zij stemmen ook eender overeen.
De mens wordt in het andere leven niet door enige natuurlijke spijs en drank gevoed, maar
door geestelijke drank en spijs; de geestelijke spijs is het goede en de geestelijke drank is het
ware; daarom verstaan de engelen, daar waar in het Woord brood of spijs wordt vermeld, het
geestelijke brood of de geestelijke spijs, namelijk het goede van de liefde en van de
naastenliefde; en daar waar water of drank wordt vermeld, verstaan zij het geestelijke water of
de geestelijke drank, namelijk het ware van het geloof.
Daaruit kan men zien wat het ware van het geloof zonder het goede van de naastenliefde is; en
verder ook hoe het eerstgenoemde zonder het laatstgenoemde de innerlijke mens kan voeden,
namelijk zoals het water alleen of de drank alleen zonder het brood en de spijs; dat de mens
daardoor vermagert en te gronde gaat, is bekend.
4977. En hij stelde hem over zijn huis; dat dit betekent dat het goede zich daaraan aanhechtte,
staat vast uit de betekenis van de heer die hem vooraan stelde, namelijk het goede, nr. 4973;
en uit de betekenis van hem stellen over zijn huis, namelijk zich daaraan aanhechten, namelijk
aan het wetenschappelijke of aan het natuurlijk ware; dat dit de zin is, blijkt uit wat volgt,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2102
waar wordt gezegd dat hij al wat hij had in zijn hand gaf, waarmee wordt aangeduid dat al het
zijne als het ware in het vermogen ervan was; het goede immers is de heer en het ware is de
bedienaar; wanneer van de heer wordt gezegd dat hij de bedienaar vooraan stelde, of van het
goede dat het het ware vooraan stelde, wordt in de innerlijke zin niet aangeduid dat het
hieraan de heerschappij afstond, maar dat het zich aanhechtte; want in de innerlijke zin wordt
de zaak doorvat zoals die in zich is, maar in de letterlijke zin wordt de zaak voorgelegd
volgens de schijn; het goede immers heeft altijd de heerschappij, maar het hecht zich aan
opdat het ware daarmee zal worden verbonden.
Wanneer de mens in het ware is, wat het geval is voordat hij is wederverwekt, kent hij
nauwelijks iets over het goede; het ware immers vloeit in langs de uiterlijke of zinlijke weg;
het goede daarentegen langs de innerlijke weg; wat langs de uiterlijke weg invloeit, voelt de
mens, wat echter langs de innerlijke weg invloeit, voelt hij niet voordat hij is wederverwekt;
indien daarom in de vorige staat niet aan het ware, als het ware de heerschappij werd gegeven
of indien het goede zich niet zo aanhechtte, zou het ware nooit aan het goede worden
toegeëigend.
Dit is hetzelfde als wat eerder vele malen werd getoond, namelijk dat het ware schijnbaar op
de eerste plaats is, of als het ware de heer is, wanneer de mens wordt wederverwekt, maar dat
het goede klaarblijkend op de eerste plaats is en de heer is, wanneer de mens is wederverwekt,
zie de nrs. 3539, 3548, 3556, 3563, 3570, 3576, 3603, 3701, 4925, 4926, 4928, 4930.
4978. En al wat hij had, gaf hij in zijn hand; dat dit betekent dat al het zijne als het ware in het
vermogen ervan was, staat vast uit de betekenis van de hand, namelijk de macht, nrs. 878,
3091, 3387, 3563, 4931-4937; dus is in zijn hand geven, in het vermogen ervan geven; maar
omdat dit schijnbaar plaatsvindt, wordt er gezegd, als het ware in het vermogen ervan; dat dit
schijnbaar is of als het ware, zie eerder in nr. 4977.
4979. En het geschiedde van toen af dat hij hem had vooraan gesteld in zijn huis en over al
wat hij had; dat dit de tweede staat betekent, nadat het goede zich daaraan had aangehecht en
al het zijne als het ware in het vermogen ervan was, staat vast uit de betekenis van het
geschiedde of het was, dat vele malen in het Woord wordt gezegd, namelijk dat het iets
nieuws insluit, dus de tweede staat; evenzo in wat volgt in de verzen 7,10,11,13,15,18,19; uit
de betekenis van toen af dat hij hem had vooraan gesteld in zijn huis, namelijk nadat het
goede zich daaraan had aangehecht, nr. 4977; en uit de betekenis van ‘over alles wat hij had’,
namelijk dat al het zijne, als het ware in het vermogen ervan was, waarover eerder in nr. 4978.
4980. En Jehovah zegende des Egyptenaars huis om Jozefs wil; dat dit betekent dat het toen
vanuit het Goddelijke het hemels-natuurlijke had, staat vast uit de betekenis van gezegend
worden, namelijk verrijkt worden met het hemels en geestelijk goede; dat het vanuit het
Goddelijke was, wordt aangeduid met Jehovah zegende; en uit de betekenis van des
Egyptenaars huis, namelijk het goede van het natuurlijke gemoed, zoals eerder in nr. 4973;
daaruit volgt dat met Jehovah zegende des Egyptenaars huis, wordt aangeduid dat het toen
vanuit het Goddelijke het hemels-natuurlijke had.
Het hemels-natuurlijke is het goede in het natuurlijke dat overeenstemt met het goede van het
redelijke, dat wil zeggen, dat overeenstemt met het hemelse van het geestelijke vanuit het
redelijke, dat Jozef is, nr. 4963.
Van het hemelse wordt, zoals van het geestelijke, gesproken zowel met betrekking tot het
redelijke als tot het natuurlijke, dat wil zeggen, met betrekking tot de innerlijke mens, die de
redelijke mens is en tot de uiterlijke mens, die de natuurlijke mens is; het geestelijke immers
in zijn wezen is het Goddelijk Ware dat uit de Heer voortgaat en het hemelse is het Goddelijk
Goede dat in dat Goddelijk ware is.
Wanneer het Goddelijk Ware waarin het Goddelijk Goede is, door het redelijke of door de
innerlijke mens wordt opgenomen, dan wordt gezegd ‘het geestelijke in het redelijke’.; en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2103
wanneer het door het natuurlijke of door de uiterlijke mens wordt opgenomen, dan wordt
gezegd ‘het geestelijke in het natuurlijke’.
Het is hetzelfde gesteld met het Goddelijk Goede dat in het Goddelijk ware is; wanneer dat
wordt opgenomen door het redelijke of door de innerlijke mens, dan wordt dit ‘het hemelse in
het redelijke’ genoemd; en wanneer het wordt opgenomen door het natuurlijke of door de
uiterlijke mens, dan wordt het ‘het hemelse in het natuurlijke’ genoemd.
Bij de mens vloeit het ene in het andere in uit de Heer, zowel rechtstreeks als indirect door de
engelen en de geesten; maar bij de Heer, toen Hij in de wereld was, vloeide het uit Hemzelf
in, omdat het Goddelijke in Hem was.
4981. En de zegen van Jehovah was; dat dit de aanwassingen betekent, staat vast uit de
betekenis van de zegen van Jehovah; de zegen van Jehovah in de echte zin betekent de liefde
tot de Heer en de liefde jegens de naaste; diegenen immers die daarmee worden begiftigd,
worden de gezegenden van Jehovah genoemd; zij worden immers dan begiftigd met de hemel
en met het eeuwige heil.
Vandaar is de zegen van Jehovah in de uiterlijke zin of ten opzichte van de staat van de mens
in de wereld, tevreden zijn in God en vandaar tevreden zijn met de staat van de eer en van de
welvaart waarin men is, hetzij men tot de geëerden en de rijken, hetzij men tot de minder
geëerden en de armen behoort; wie immers tevreden is in God, beschouwt de eerbewijzen en
de rijkdommen als de middelen tot de nutten en wanneer hij daarover en tevens over het
eeuwige leven denkt, dan acht hij eerstgenoemde zaken als van geen gewicht en het eeuwige
leven als wezenlijk.
Omdat de zegen van Jehovah of van de Heer die dingen in de echte zin behelst, bevat de
zegen ook ontelbare dingen in zich en vandaar betekent deze de verschillende dingen die
daarvan het gevolg zijn, zoals verrijkt worden met het geestelijk en het hemels goede, nrs.
981, 1731; bevrucht worden vanuit de aandoening van het ware, nr. 2846; in de hemelse orde
gesteld worden, nr. 3017; begiftigd worden met het goede van de liefde en zo verbonden
worden met de Heer, nrs. 3406, 3504, 3514, 3530, 3584; de vreugde, nr. 4216.
Wat deze dus in het bijzonder betekent, kan vaststaan uit de reeks van dingen die voorafgaan
en volgen.
Dat hier de zegen van Jehovah de aanwassingen in het goede en in het ware betekent, of in het
leven en in de leer, blijkt uit wat volgt; er wordt immers gezegd: de zegen van Jehovah was in
het huis en in het veld; en met het huis wordt het goede aangeduid dat van het leven is en met
het veld het ware dat van de leer is; daaruit blijkt dat de aanwassingen in die dingen hier met
de zegen van Jehovah worden aangeduid.
4982. In alles wat hij had in het huis en in het veld; dat dit betekent in het leven en in de leer,
staat vast uit de betekenis van het huis, namelijk het goede, waarover de nrs. 2048, 2233,
2234, 2559, 3128, 3652, 3720; en omdat het huis het goede is, is het ook het leven; al het
goede immers is van het leven; en uit de betekenis van het veld, namelijk het ware van de
Kerk, waarover de nrs. 368, 3508, 3766, 4440, 4443; en omdat het het ware van de Kerk is, is
het ook de leer; al het ware immers is van de leer.
Elders in het Woord wordt ook enige malen het huis en het veld genoemd en wanneer daar
over de hemelse mens wordt gehandeld, wordt met het huis het hemels goede aangeduid en
met het veld het geestelijk goede; het hemels goede is het goede van de liefde tot de Heer en
het geestelijk goede is het goede van de liefde jegens de naaste; maar wanneer over de
geestelijke mens wordt gehandeld, wordt met het huis het hemelse aangeduid dat bij hem is,
dat het goede van de liefde jegens de naaste is en met het veld het geestelijke van hem, dat het
ware van het geloof is, al deze dingen worden aangeduid bij Mattheüs: ‘Die op het dak van
het huis is, klimme niet af om iets in zijn huis weg te nemen; en die in het veld is, kere niet
weder achterwaarts om zijn kleed te nemen’, (Mattheüs 24: 17,18); zie ook nr. 3652.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2104
4983. En hij liet alles wat hij had in Jozefs hand; dat dit betekent dat het verscheen alsof alle
dingen in het vermogen ervan waren, staat vast uit wat eerder in nr. 4978 werd ontvouwd,
waar bijna eendere woorden staan en verder ook wat in nr. 4977 is gezegd.
4984. En niet wist hij met hem wat ook, behalve het brood dat hij at; dat dit betekent dat het
goede daaruit werd toegeëigend, staat vast uit de betekenis van het brood, namelijk het goede,
waarover de nrs. 276, 680, 3478, 3735, 4211, 4217, 4735; en uit de betekenis van eten,
namelijk toegeëigend worden, nrs. 3168, 3513, 3596, 3832, 4745.
Dat hij met hem niet wist wat ook behalve het brood, betekent dat hij niets anders opnam dan
het goede.
Men kan geloven dat wanneer het goede zich het ware toe-eigent, het zo’n ware is als het
ware van het geloof is dat het zich toe-eigent, maar het is het goede van het ware; de ware
dingen die niet nutten zijn, treden weliswaar toe, maar zij treden niet binnen; alle nutten
vanuit de ware dingen zijn de goede dingen van het ware; de ware dingen die niet van het nut
zijn, worden afgescheiden en sommige worden behouden en andere verworpen; die behouden
worden, zijn die welke binnenleiden tot een verder verwijderd of meer nabij goede en zij zijn
de nutten zelf; die worden verworpen, zijn die welke niet binnenleiden en zich ook niet
aanhechten.
Alle nutten zijn in hun begin de ware dingen van de leer, maar in de voortgang ervan worden
zij de goede dingen; en zij worden dan de goede dingen wanneer de mens volgens die handelt;
de handeling kwalificeert dus de ware dingen; elke handeling immers daalt neer vanuit de wil
en de wil zelf maakt dat datgene het goede wordt wat eerder het ware was.
Daaruit blijkt dat het ware met de wil niet langer het ware van het geloof is, maar het goede
van het geloof; en dat het ware van het geloof niemand gelukzalig maakt, maar het goede van
het geloof; dit immers doet datgene zelf aan wat van het leven van de mens is, namelijk zijn
willen en het geeft hem het innerlijk verkwikkelijke of het gezegende en in het andere leven
het gelukzalige, dat de hemelse vreugde wordt genoemd.
4985. En Jozef was schoon van vorm; dat dit het goede van het leven daaruit betekent, en
schoon van aanzien, dat dit het ware van het geloof daaruit betekent, staat vast uit de
betekenis van schoon van vorm en schoon van aanzien; de vorm immers is het wezen van de
zaak, het aanzien echter is het bestaan daaruit; en omdat het goede het wezen zelf is en het
ware het bestaan daaruit, wordt met schoon van vorm het goede van het leven aangeduid en
met schoon van aanzien het ware van het geloof; want het goede van het leven is het ‘Zijn’
zelf van de mens, omdat het van zijn wil is en het ware van het geloof is het ‘Bestaan’ daaruit,
omdat dit van het verstand is; alles immers wat van het verstand is, ontstaat vanuit de wil; het
Zijn van het leven van de mens is in zijn willen en het Bestaan van zijn leven is in zijn
verstaan; het verstand van de mens is niets anders dan de wil die zich ontplooit en zo gevormd
dat hij zal verschijnen als hij van aanzien is.
Daaruit blijkt vanwaar de schoonheid, namelijk die van de innerlijke mens is, namelijk dat zij
is vanuit het goede van de wil door het ware van het geloof; het ware zelf van het geloof
vertoont de schoonheid in de uiterlijke vorm, maar het goede van de wil boezemt haar in en
vormt haar.
Vandaar komt het dat de hemelse engelen van onuitsprekelijke schoonheid zijn; zij zijn
immers als het ware liefden en naastenliefden in vorm en daarom doen zij de binnenste dingen
aan, wanneer zij in hun schoonheid verschijnen; bij hen blinkt het goede van de liefde uit de
Heer op door het ware van het geloof en doet aan terwijl het doordringt.
Daaruit kan vaststaan wat in de innerlijke zin met schoon van vorm en schoon van aanzien
wordt aangeduid, zoals eveneens in nr. 3821.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2105
4986. vers 7-9. En het geschiedde na deze woorden en de echtgenote zijns heren hief haar
ogen op tot Jozef en zij zei: Lig bij mij.
En hij weigerde en hij zei tot de echtgenote zijns heren: Zie, mijn heer weet niet met mij wat
in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven.
Hijzelf is niet groot in dit huis boven mij en hij heeft van mij niet wat ook onthouden, dan u,
daarin dat gij zijn echtgenote zijt; en hoe zou ik dit grote boze doen en zondigen tegen God.
En het geschiedde na deze woorden, betekent de derde staat; en de echtgenote zijns heren hief
haar ogen op tot Jozef, betekent het niet geestelijke natuurlijk ware, toegevoegd aan het
natuurlijk goede en de doorvatting ervan; en zij zei: Lig bij mij, betekent dat het de verbinding
begeerde; en hij weigerde, betekent de afkeer; en hij zei tot de echtgenote zijns heren,
betekent de doorvatting van dat ware; zie, mijn heer weet niet met mij wat in het huis is,
betekent dat het natuurlijk goede zelfs niet eens de toe-eigening begeerde; en al wat hij heeft,
dat heeft hij in mijn hand gegeven, betekent dat alles in het vermogen ervan was; hijzelf is
niet groot in dit huis boven mij, betekent dat dat goede eerder was in de tijd, niet in de staat;
en hij heeft van mij niet wat ook onthouden, dan u, betekent dat het verboden was om
verbonden te worden met het ware van dat goede; daarin dat gij zijn echtgenote zijt, betekent
omdat het met geen ander goede moet worden verbonden; en hoe zou ik dit grote boze doen
en zondigen tegen God, betekent dat er zo ontbinding en geen verbinding zou zijn.
4987. En het geschiedde na deze woorden; dat dit de derde staat betekent, staat vast uit de
betekenis van het geschiedde of het was, namelijk dat het iets nieuws insluit, zoals eerder in
nr. 4979; dus hier de derde staat; en uit de betekenis van ‘na deze woorden’, namelijk nadat
die dingen waren volbracht.
In de oorspronkelijke taal wordt de ene reeks niet van de andere onderscheiden door tekens
van scheiding, zoals in andere talen, maar verschijnt als doorlopend van de aanvang tot het
einde; de dingen die in de innerlijke zin zijn, zijn weliswaar op eenzelfde wijze doorlopend en
vloeien ook van de ene staat in de andere; maar wanneer de ene staat eindigt en een andere die
van gewicht is, opvolgt, wordt het aangeduid door ‘het was’ of ‘het geschiedde’; en de
verandering van staat van minder gewicht door ‘en’; waarom die woorden zo vaak
voorkomen.
Deze staat, die de derde is, waarover nu wordt gehandeld, is innerlijker dan de vorige.
4988. En de echtgenote zijns heren hief de ogen op tot Jozef; dat dit het niet geestelijk
natuurlijk ware, toegevoegd aan het natuurlijk goede betekent en de doorvatting ervan, staat
vast uit de betekenis van de echtgenote, namelijk het aan het goede toegevoegde ware, nrs.
1468, 2517, 3236, 4510, 4823; hier het niet geestelijk natuurlijk ware, toegevoegd aan het
natuurlijk goede, omdat over dat ware en dit goede wordt gehandeld; dat goede waarmee dit
ware was verbonden, is hier de heer, nr. 4973; en uit de betekenis van de ogen opheffen,
namelijk het denken, de bedoeling en eveneens het doorvatten, nrs. 2789, 2829, 3198, 3203,
4339.
Met de echtgenote wordt hier het natuurlijk ware aangeduid, maar niet het geestelijk
natuurlijk ware; en met de echtgenoot, die hier de heer is, wordt het natuurlijk goede
aangeduid, maar niet het geestelijk natuurlijk goede.
Het moet dus worden ontvouwd wat het niet geestelijk natuurlijk goede en ware is en wat het
geestelijk natuurlijk goede en ware is.
Het goede bij de mens is van tweevoudige oorsprong, namelijk vanuit het erfelijke en het
daaruit verworvene en het is vanuit de leer van het geloof en van de naastenliefde, bij de
heidenen vanuit het godsdienstige.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2106
Het goede en ware dat vanuit de eerste oorsprong is, is het niet geestelijk natuurlijk goede; het
goede echter dat vanuit deze oorsprong is, is het geestelijk natuurlijk goede en vanuit eendere
oorsprong is het ware, omdat al het goede het aan haar toegevoegde ware heeft.
Het natuurlijk goede vanuit de eerste oorsprong, dat wil zeggen, vanuit het erfelijke en het
daaruit verworvene, heeft veel dingen die verwant zijn aan het natuurlijk goede vanuit de
andere oorsprong, dat wil zeggen, vanuit de leer van het geloof en van de naastenliefde of
vanuit het godsdienstige, maar alleen in de uiterlijke vorm; in de innerlijke verschillen zij
volledig.
Het natuurlijk goede vanuit de eerste oorsprong kan worden vergeleken met het goede dat ook
bestaat bij dieren die zachtaardig zijn, maar het natuurlijk goede vanuit de andere oorsprong is
de mens eigen die vanuit de rede handelt en vandaar het goede op verschillende wijze volgens
de nutten weet uit te delen.
Deze uitdeling onderwijst de leer van het gerichte en het billijke en in de hogere graad de leer
van het geloof en van de naastenliefde en eveneens bevestigt de rede deze in vele dingen bij
de waarlijk redelijke mens.
Zij die vanuit de eerste oorsprong het goede doen, worden in de uitoefening van de
naastenliefde blindelings als door instinct gedreven, maar degenen die vanuit de andere
oorsprong het goede doen, worden daartoe gedreven vanuit het innerlijk verplichte en als het
ware met open ogen.
In één woord, zij die vanuit de eerste oorsprong het goede doen, doen het goede niet vanuit
enig geweten van het gerechte en het billijke, nog minder van het geestelijk ware en goede;
degenen echter die vanuit de andere oorsprong het goede doen, doen dit vanuit het geweten,
zie wat hierover eerder is gezegd in de nrs. 3040, 3470, 3471, 3518 en wat volgt in nr. 4992.
Maar hoe het hiermee is gesteld, kan geenszins bevattelijk worden ontvouwd, want eenieder
die niet geestelijk is of niet is wederverwekt, ziet het goede van de kant van de uiterlijke vorm
ervan en de oorzaak hiervan is dat hij niet weet wat de naastenliefde, noch wat de naaste is; en
dat hij deze dingen niet weet, vindt ook hierin zijn oorzaak, dat er geen leerstellige dingen van
de naastenliefde zijn.
In het licht van de hemel verschijnen die dingen ten strengste onderscheiden en vandaar
eveneens op duidelijk onderscheiden wijze bij de geestelijken of de wederverwekten, omdat
deze in het licht van de hemel zijn.
4989. En zij zei: Lig bij mij; dat dit betekent dat het de verbinding begeerde, staat vast uit de
betekenis van ‘bij mij liggen’, namelijk de verbinding, te weten van het geestelijk natuurlijk
goede, dat nu Jozef is, met het niet geestelijk natuurlijk ware, dat de echtgenote van zijn heer
is, maar de onwettige verbinding.
De verbindingen van het goede met het ware en van het ware met het goede worden in het
Woord beschreven door huwelijken; zie de nrs. 2727-2759, 3132, 3665, 4434, 4837.
Vandaar komt het dat de onwettige verbindingen worden beschreven door hoererijen; hier dus
de verbinding van het niet geestelijk natuurlijk ware met het geestelijk natuurlijk goede
daarmee dat de echtgenote van zijn heer bij hem wilde liggen.
Er is geen verbinding hiervan in de innerlijke dingen, maar alleen in de uiterlijke, waarin zij
als een verbinding verschijnt, maar het is alleen een aanverwantschap; vandaar komt het ook
dat zij hem bij zijn kleed greep en dat hij het kleed in haar hand liet; met het kleed immers
wordt in de innerlijke zin het uiterlijke aangeduid, waardoor er als het ware verbinding of
waardoor er aanverwantschap is, zoals men ver bij de verzen 12 en 13 zal zien.
Dat deze dingen worden aangeduid, kan men niet zien zolang het gemoed of het denken in de
historische dingen wordt gehouden; dan immers denkt men over niets anders dan over Jozef,
over de echtgenote van Potifar, over de vlucht van Jozef met achterlating van het kleed; maar
indien het gemoed of het denken zou worden gehouden in de dingen die worden aangeduid
met Jozef, de echtgenote van Potifar en met het kleed, dan zou men bemerken dat eveneens
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2107
hier over een zekere onwettige geestelijke verbinding wordt gehandeld; en dan kan het
gemoed of het denken worden gehouden in de dingen die worden aangeduid, indien men
slechts gelooft dat het historische Woord niet Goddelijk is vanwege het louter historische,
maar vanwege dat in het historische het geestelijke en het Goddelijke is.
En indien men dit geloofde, zou men weten dat het geestelijke en het Goddelijke daarin over
het goede en het ware handelt dat van de Kerk en van het rijk van de Heer is, en in de hoogste
zin over de Heer Zelf.
Wanneer de mens in het andere leven komt, wat terstond na de dood plaatsvindt, dan zal hij,
indien hij tot diegenen behoort die in de hemel worden geheven, weten, dat hij niets uit de
historische dingen van het Woord onthoudt en zelfs niet eens iets weet over Jozef, noch over
Abraham, Izaäk en Jakob, maar alleen over de geestelijke en de Goddelijke dingen die hij
vanuit het Woord heeft geleerd en op zijn leven heeft toegepast; zodanig zijn dus die dingen
die van binnen in het Woord zijn en die de innerlijke zin ervan worden genoemd.
4990. En hij weigerde; dat dit de afkeer betekent, staat vast uit de betekenis van weigeren,
namelijk afkeer koesteren, te weten van die verbinding, want wie weigert tot het vluchten naar
buiten toe, koestert afkeer.
4991. En hij zei tot de echtgenote van zijn heer: dat dit de doorvatting over dat ware betekent,
staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk
doorvatten, waarover meermalen eerder; en uit de betekenis van de echtgenote van zijn heer,
namelijk het niet geestelijk natuurlijk ware verbonden aan het natuurlijk goede, nr. 4988.
4992. Zie, mijn heer weet niet met mij wat in het huis is; dat dit betekent dat het natuurlijk
goede zelfs niet eens de toe-eigening begeerde, staat vast uit de betekenis van ‘zijn heer’,
namelijk het natuurlijk goede, nr. 4973; en uit de betekenis van niet weten met mij wat in het
huis is, namelijk niet de toe-eigening begeren.
Dat dit de zin is, kan men alleen zien uit de reeks van de dingen in de innerlijke zin; nu wordt
immers gehandeld over de derde staat waarin het hemelse van het geestelijke in het
natuurlijke was; in die staat wordt het natuurlijk goede en ware dat geestelijk is, gescheiden
van het natuurlijk goede en ware dat niet geestelijk is; en dus wordt met ‘niet weten wat in het
huis is’ aangeduid dat er geen begeerte tot toe-eigening is.
Maar deze dingen kunnen, omdat zij verborgenheden zijn, alleen door voorbeelden worden
toegelicht; bijvoorbeeld door dit: met zijn echtgenote verbonden worden vanuit de lust alleen
is niet geestelijk natuurlijk, maar met zijn echtgenote verbonden worden vanuit de echtelijke
liefde, dit is geestelijk natuurlijk; wanneer de echtgenoot daarna vanuit de lust alleen wordt
verbonden, dan gelooft hij dat hij overtreedt, zoals iemand die iets wulps doet, waarom hij
dan ook niet langer begeert dat hem dit wordt toegeëigend.
Een verdere toelichting is ook dit: een vriend weldoen, onverschillig hoedanig hij is, als hij
slechts een vriend is, is niet geestelijk natuurlijk, maar een vriend weldoen ter wille van het
goede bij hem en meer nog het goede zelf tot vriend hebben waaraan men mocht weldoen, is
geestelijk natuurlijk; en wanneer men hierin is, weet men dat men overtreedt indien men een
vriend die boos is, weldoet, want dan doet men anderen boos door hem; wanneer men in deze
staat is, koestert men afkeer voor de toe-eigening van het niet geestelijk natuurlijk goede
waarin men tevoren was; eender is het gesteld in de overige dingen.
4993. En al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven; dat dit betekent dat alles in het
vermogen ervan was, staat vast uit wat eerder in nr. 4978 is gezegd, waar eendere woorden
staan; maar met dit verschil dat daar wordt gehandeld over de tweede staat waarin het hemelse
van het geestelijke in het natuurlijke was; toen immers voegde zich het natuurlijk goede aan
en eigende zich het ware toe, nrs. 4976, 4977, in welke staat het goede daadwerkelijk de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2108
heerschappij had, maar het ware schijnbaar, waarom toen met die woorden werd aangeduid
dat al het zijne als het ware in vermogen ervan was; hier echter wordt over de derde staat
gehandeld, waarin het hemelse van het geestelijke is wanneer het in het natuurlijke het
geestelijke is geworden; en omdat er in deze staat geen toe-eigening is, wordt daarom met die
woorden aangeduid dat alles in het vermogen ervan was.
4994. Hijzelf is niet groot in dit huis boven mij; dat dit betekent dat dat goede eerder was in
de tijd, niet in de staat, staat vast uit de betekenis van ‘niet groot in het huis zijn boven mij’ of
niet groter zijn, namelijk dat de heerschappijen tegen elkaar opwegen, dus dat het ene en het
andere het eerste is.
Uit de reeks in de innerlijke zin blijkt dat het niet geestelijk natuurlijk goede het eerdere is in
de tijd en dat het geestelijk natuurlijk goede het eerdere is in de staat, zoals eveneens blijkt uit
wat eerder in nr. 4992 is getoond.
Het eerdere in de staat zijn is voortreffelijker zijn wat het hoedanige betreft.
4995. En hij heeft van mij niet wat ook onthouden, dan u; dat dit betekent dat het verboden
was om verbonden te worden met het ware van dat goede, staat vast uit de betekenis van
onthouden zijn van hem, namelijk verboden zijn; en uit de betekenis van de echtgenote, die
diegene is die hem onthouden is en hier onder u wordt verstaan, namelijk het niet geestelijk
natuurlijk ware, waarover nr. 4988.
4996. Daarin dat gij zijn echtgenote zijt; dat dit betekent omdat het met geen ander goede
moet worden verbonden, staat vast uit de betekenis van de echtgenote, namelijk het aan zijn
goede verbonden ware, waarover de nrs. 1468, 2517, 3236, 4510, 4823; hier het niet
geestelijk natuurlijk ware met het niet geestelijk natuurlijk goede, zoals eerder in nr. 4988.
4997. En hoe zou ik dat grote boze doen en zondigen tegen God; dat dit betekent dat er zo
ontbinding en geen verbinding zou zijn, staat vast uit de betekenis van het boze en eveneens
van de zonde, namelijk de ontbinding en geen verbinding, namelijk wanneer het geestelijk
natuurlijk goede verbonden wordt met het niet geestelijk natuurlijk ware; zij zijn immers
oneendere dingen en niet bij elkaar passend en die zich van elkaar losscheuren.
Er wordt gezegd het boze doen en zondigen tegen God, omdat het boze in zich beschouwd en
eveneens de zonde, niets anders is dan het van het goede ontbonden worden; het boze zelf
bestaat ook in het niet één zijn.
Dit blijkt uit het goede; het goede is de verbinding, omdat al het goede is van de liefde tot de
Heer en van de liefde jegens de naaste; het goede van de liefde tot de Heer verbindt hem met
de Heer en als gevolg daarvan met al het goede dat uit de Heer voortgaat; en het goede van de
liefde jegens de naaste verbindt hem met de hemel en met de gezelschappen daar; zo wordt hij
dus eveneens door deze liefde met de Heer verbonden, want de hemel is eigenlijk gezegd de
Heer; Hij immers is het al in alle dingen daar.
Het boze echter is het tegendeel; het boze is van de eigenliefde en van de liefde van de
wereld; het boze van de liefde van zich ontbindt hem niet alleen van de Heer, maar ook van de
hemel, want hij heeft niemand lief dan zichzelf en anderen alleen voor zoveel als hij hen in
zichzelf beschouwt of voor zoveel zij één met hem maken; vandaar leidt hij de blikken van
allen tot zich en wendt ze geheel en al van anderen af en het meest van de Heer; en wanneer
meerderen dit doen in één gezelschap, dan volgt dat allen ontbonden zijn en eenieder de ander
vanuit het innerlijke als vijand aanziet; en indien iemand tegen hem wat ook doet, haat hij
hem en schept behagen in zijn verderf; niet ongelijk daaraan is ook het boze van de liefde van
de wereld; deze immers begeert de rijkdommen en de goederen van anderen en begeert alle
dingen van anderen te bezitten; vandaar eveneens vijandschappen en haatgevoelens, maar in
mindere graad.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2109
Laat iemand, om te weten wat het boze en dus wat zonde is, er zich slechts op toeleggen te
weten wat de liefde van zich en van de wereld is; en laat hij om te weten wat het goede is, er
zich slechts op toeleggen te weten wat de liefde tot God en de liefde jegens de naaste is;
daaruit zal hij weten wat het boze en vandaar het valse is en daaruit zal hij weten wat het
goede en vandaar wat het ware is.
4998. vers 10-15. En het geschiedde als zij tot Jozef sprak dag op dag en hij naar haar niet
hoorde, om bij haar te liggen, om met haar te zijn.
En het geschiedde als het was op een zekere dag en hij kwam in het huis om zijn werk te doen
en geen man uit de mannen van het huis was daar in het huis.
En zij greep hem bij zijn kleed, met te zeggen, Lig bij mij; en hij liet zijn kleed in haar hand en
hij vluchtte en hij ging uit naar buiten.
En het geschiedde als zij zag dat hij zijn kleed in haar hand had gelaten en naar buiten
gevlucht was.
En zij riep tot de mannen van haar huis en zij zei tot hen, met te zeggen: Ziet, hij heeft ons de
Hebreeuwse man aangebracht om ons te bespotten; hij is tot mij gekomen om met mij te
liggen en ik heb geroepen met grote stem.
En het geschiedde als hij hoorde dat ik mijn stem verhief en riep en hij liet zijn kleed bij mij
en hij vluchtte en hij ging uit naar buiten.
En het geschiedde betekent de vierde staat; als zij tot Jozef sprak dag op dag; en hij naar haar
niet hoorde, om bij haar te liggen, betekent dat het afkerig was om verbonden te worden; om
met haar te zijn, betekent, om niet zo verenigd te worden; en het geschiedde als het was op
een zekere dag, betekent de vijfde staat; en hij kwam in het huis om zijn werk te doen,
betekent toen het in het werk was van de verbinding van het geestelijk goede in het
natuurlijke; en geen man uit de mannen van het huis was daar in het huis, betekent dat het
zonder iemands hulp was; en zij greep hem bij zijn kleed, betekent dat het niet geestelijk ware
zich aanvoegde aan het laatste van het geestelijk ware; met te zeggen: Lig bij mij, betekent ter
wille van de verbinding; en hij liet zijn kleed in haar hand, betekent dat het dat laatste ware
wegtrok; en hij vluchtte en hij ging uit naar buiten, betekent dat het zo geen ware had om zich
daarmee te verdedigen; en het geschiedde als zij zag, betekent het doorvatten ten aanzien van
die zaak; dat hij zijn kleed in haar hand had gelaten en naar buiten gevlucht was, betekent ten
aanzien van de scheiding van het laatste ware; en zij riep tot de mannen van het huis, betekent
de valse dingen; en zij zei tot hen, met te zeggen, betekent de aanmaning; ziet, hij heeft ons de
Hebreeuwse man aangebracht, betekent het dienstbare; om ons te bespotten, betekent dat het
in opstand kwam; hij is tot mij gekomen om met mij te liggen, betekent dat het zich wilde
verbinden; en ik heb geroepen met grote stem, betekent dat het afkerig was; en het geschiedde
als hij hoorde, betekent, toen het werd bemerkt; dat ik mijn stem verhief en riep, betekent dat
de afkeer groot was; en hij liet zijn kleed bij mij, betekent een getuige dat het genaderd was;
en hij vluchtte en hij ging uit naar buiten, betekent dat het zich evenwel afscheidde.
4999. En het geschiedde; dat dit de vierde staat betekent, kan vaststaan uit wat eerder in de
nrs. 4979, 4987 is gezegd.
5000. Als zij tot Jozef sprak dag op dag; dat dit het denken over die zaak betekent, staat vast
uit de betekenis van spreken, namelijk denken, nrs. 2271, 2287, 2619, namelijk over Jozef,
dus over die zaak waarover hier onder Jozef wordt gehandeld; dag op dag, of elke dag, is met
aandrang.
Dat spreken in de innerlijke zin denken is, komt omdat het denken de innerlijke spraak is en
wanneer de mens denkt, spreekt hij met zichzelf; de innerlijke dingen worden in de zin van de
letter uitgedrukt door uiterlijke dingen die overeenstemmen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2110
5001. En hij naar haar niet hoorde om bij haar te liggen; dat dit betekent dat het afkerig was
om verbonden te worden, staat vast uit de betekenis van niet horen, namelijk niet luisteren of
niet gehoorzamen, nrs. 2542, 3869, hier afkerig zijn, omdat hij dermate niet luisterde dat hij
vluchtte met achterlating van zijn kleed; en uit de betekenis van bij haar liggen, namelijk
onwettig verbonden worden, waarover nr. 4989.
5002. Om met haar te zijn; dat dit betekent om niet zo verenigd te worden, staat vast uit de
betekenis van met de ene of andere zijn, namelijk nauwer verbonden of verenigd worden; dat
‘zijn’ is verenigd worden, komt omdat het Zijn zelf van een ding het goede is en al het goede
is van de liefde, die de geestelijke verbinding of vereniging is; vandaar wordt de Heer in de
hoogste zin het Zijn of Jehovah genoemd, omdat uit Hem al het goede is dat van de liefde of
van de geestelijke verbinding is.
Omdat de hemel één maakt door de liefde uit Hem en het wederkerige tot Hem door de
opneming en door de wederzijdse liefde, wordt hij daarom een huwelijk genoemd, waardoor
de hemel is; eender zou het gesteld zijn met de Kerk, indien bij haar de liefde en de
naastenliefde haar Zijn was; waar dus niet de verbinding of de vereniging is, daar is het Zijn
niet, want wanneer er niet iets was dat tot één bracht of verenigde, dan zou het worden
opgelost en uitgeblust; dus in het burgerlijke gezelschap waar eenieder voor zichzelf is en
geen een voor een ander tenzij ter wille van zichzelf; indien er geen wetten waren die
verenigden en er geen vrezen waren voor het verlies van gewin, eer, faam en leven, dan zou
het gezelschap geheel en al verstrooid worden; daarom is het Zijn van een zodanig gezelschap
ook een verbinding of vereniging, maar alleen in de uiterlijke dingen, maar ten opzichte van
de innerlijke dingen bij dat gezelschap is het Zijn er niet, daarom worden ook zulke mensen in
het andere leven in de hel gehouden en daar eender door de uiterlijke dingen gebonden
samengehouden, voornamelijk door vrees; zo vaak echter die banden worden gevierd, stort de
een zich op de ander om hem te verderven en begeert niets liever dan de ander geheel en al uit
te blussen; anders is het gesteld in de hemel, waar er de innerlijke verbinding is door de liefde
tot de Heer en vandaar door de wederzijdse liefde; wanneer daar de uiterlijke banden worden
gevierd, worden zij wederzijds nauwer verbonden; en omdat zij zo dichter tot het Goddelijk
Zijn worden gebracht, dat uit de Heer is, zijn zij innerlijk in de aandoening en vandaar in het
vrije en dus in het gezegende, het gelukzalige en de vreugde.
5003. En het geschiedde als het was op een zekere dag; dat dit de vijfde staat betekent, staat
vast uit de betekenis van het geschiedde of het was; dit behelst iets nieuws, zoals eerder
genoemd in de nrs. 4979, 4987, 4999; dus een nieuwe staat, hier de vijfde.
5004. En hij kwam in het huis om zijn werk te doen; dat dit betekent toen het in het werk was
van de verbinding met het geestelijk goede in het natuurlijke, kan hieruit vaststaan dat het die
verbinding is waarover in dit hoofdstuk onder Jozef wordt gehandeld en waarom er wanneer
er wordt gezegd: hij kwam in het huis om zijn werk te doen, het werk van die verbinding
wordt aangeduid.
5005. En geen man uit de mannen van het huis was daar in het huis; dat dit betekent dat het
zonder iemands hulp was, kan hieruit vaststaan, dat met dit wordt aangeduid dat hij alleen
was; en omdat in de innerlijke zin onder Jozef over de Heer wordt gehandeld, hoe Hij Zijn
innerlijk Menselijke verheerlijkte of Goddelijk maakte, wordt onder die woorden verstaan dat
Hij dit deed zonder iemands hulp.
Dat de Heer Zijn Menselijke Goddelijk heeft gemaakt uit eigen macht, dus zonder iemands
hulp, kan hieruit vaststaan dat, omdat Hij uit Jehovah ontvangen was, het Goddelijke in Hem
was en dat zo het Goddelijke van Hem was; waarom Hij, toen Hij in de wereld was en het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2111
Menselijke in Zich Goddelijk maakte, dit deed vanuit Zijn Goddelijke of vanuit Zichzelf; dit
wordt als volgt beschreven bij Jesaja: ‘Wie is Deze Die uit Edom komt, besprenkeld van
klederen uit Bozra; Deze eerwaardig in Zijn bekleedsel, voorttrekkende in de menigte Zijner
sterkte.
De wijnpers heb Ik alleen getreden en van de volken geen man met Mij.
Ik zag rondom, maar geen helper; en Ik verbaasde Mij, maar geen ondersteuner; daarom
heeft Mijn arm Mij heil beschikt’, (Jesaja 63:1,3,5); en elders bij dezelfde: ‘Hij zag dat er
geen man was en Hij was als het ware verbaasd dat er niemand was die bemiddelde; daarom
heeft Zijn arm Hem heil beschikt; en Zijn Gerechtigheid wekte Hem op; vandaar trok Hij de
Gerechtigheid aan zoals een pantsier en de helm des heils op Zijn hoofd’, (Jesaja 50:16)
Dat de Heer uit eigen macht het Menselijke in Zichzelf Goddelijk heeft gemaakt, zie de nrs.
1616, 1749, 1755, 1812, 1813, 1921, 1928, 1999, 2025, 2026, 2083, 2500, 2523, 2776, 3043,
3141, 3382, 3637, 4286.
5006. En zij greep hem bij zijn kleed; dat dit betekent dat het niet geestelijk ware zich
aanvoegde aan het laatste van het geestelijk ware, staat vast uit de uitbeelding van de
echtgenote van Potifar, over wie deze dingen worden gezegd, namelijk het niet geestelijk
natuurlijk ware, nr. 4988; uit de betekenis van grijpen hier, namelijk zich aanvoegen; en uit de
betekenis van het kleed, namelijk het ware, nrs. 1073, 2576, 4545, 4763; hier het laatste van
het geestelijk ware, dat in deze staat van Jozef is; Jozef immers is hier het geestelijk natuurlijk
goede, nrs. 4988, 4992.
Dat het van dit goede het ware is, waarmee het niet geestelijk natuurlijk ware verbonden
wilde worden, blijkt uit de reeks van de dingen in de innerlijke zin.
Maar wat het is en wat het behelst dat het niet geestelijk natuurlijk ware wilde verbonden
worden met het geestelijk natuurlijk ware, is heden ten dage een verborgenheid, met als
oorzaak dat weinigen zich daarom bekommeren en willen weten wat het geestelijk ware is en
wat het niet geestelijk ware en zich tot die mate niet daarom bekommeren, dat zij nauwelijks
het geestelijke willen horen noemen; wanneer het alleen maar wordt genoemd, komt er
terstond iets duisters over hen en tevens iets droefgeestigs en het maakt hen misselijk en dan
wordt het verworpen.
Dat dit zo plaatsvindt werd mij ook getoond.
Er waren geesten uit de christelijke wereld aanwezig toen het gemoed in zulke dingen was en
zij werden toen in die staat gebracht waarin zij in de wereld waren geweest; dezen werden
alleen al bij de gedachte aan het geestelijk goede en ware niet slechts met droefenis
aangedaan, maar ook uit afkeer door zo’n walging aangegrepen, dat zij zeiden bij zich iets
eenders te voelen als dat wat in de wereld braken verwekt.
Maar het werd gegeven hun te zeggen dat dit hieruit voortkwam, dat hun aandoeningen
slechts waren geweest in aardse, lichamelijke en wereldse dingen en wanneer de mens alleen
daarin is, walgt hij van de dingen die van de hemel zijn; en dat zij de kerkgebouwen waar het
Woord gepredikt werd, geregeld hadden bezocht niet vanuit enig verlangen om de dingen die
van de hemel zijn te weten, maar vanuit een andere begeerte die zij vanaf de tijd van hun
kindsheid hadden aangenomen; daaruit bleek hoedanig de christelijke wereld heden ten dage
is.
De oorzaak is in het algemeen deze, dat de christelijke Kerk heden ten dage het geloof-alleen
predikt, niet echter de naastenliefde en dus de leer, niet echter het leven; en wanneer zij niet
het leven predikt, komt de mens niet in de aandoening van het goede; en wanneer hij in geen
aandoening van het goede is, is hij ook niet in een aandoening van het ware.
Vandaar komt het dat het tegen het verkwikkelijke van het leven van de meeste mensen
indruist, van de dingen van de hemel iets meer te horen dan wat uit de kindsheid bekend is;
terwijl het hiermee toch zo gesteld is dat de mens in de wereld is om daar door beoefeningen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2112
te worden ingewijd in de dingen die van de hemel zijn en dat zijn leven in de wereld
nauwelijks als één ogenblik is ten opzichte van zijn leven na de dood; dit immers is eeuwig.
Maar er zijn er maar weinigen die geloven dat zij na de dood zullen leven en daarom eveneens
zijn de hemelse dingen beuzelingen voor hen; maar dit kan ik verzekeren, dat de mens
terstond na de dood in het andere leven is en dat daar zijn leven in de wereld geheel en al
wordt voortgezet en zodanig is zoals het in de wereld is geweest.
Dit kan ik verzekeren omdat ik het weet; ik heb immers met bijna allen gesproken met wie ik
bekend ben geweest in het leven van het lichaam, nadat zij uit dit leven waren heengegaan; en
vandaar werd mij door levende ondervinding te weten gegeven, hoedanig lot eenieder wacht,
namelijk een lot volgens het leven van eenieder; maar zij die zodanig zijn, geloven zelfs dit
niet.
Wat het echter is en wat het behelst dat het niet geestelijk natuurlijk ware verbonden wilde
worden met het geestelijk natuurlijk ware, dat daarmee wordt aangeduid dat zij Jozef bij het
kleed greep, zal in wat hierna volgt worden gezegd.
5007. Met te zeggen: Lig bij mij; dat dit betekent ter wille van de verbinding, staat vast uit de
betekenis van liggen, namelijk de verbinding, nrs. 4989, 5001; hier ter wille van de
verbinding of daarom dat het zou worden verbonden.
5008. En hij liet zijn kleed in haar hand; dat dit betekent dat het dat laatste ware wegtrok, staat
vast uit de betekenis van in haar hand laten, namelijk in haar vermogen; de hand immers is de
macht of het vermogen, nrs. 878, 3091, 3387, 3563, 4931-4937; en omdat zij zijn kleed greep,
is het hier wegtrekken; en uit de betekenis van het kleed, namelijk het laatste ware, waarover
nr. 5006.
Dat het niet geestelijk natuurlijk ware zich wilde verbinden met het geestelijk natuurlijk ware
en dat dit afkerig was van de verbinding en daarom het laatste ware achterliet of duldde dat
het werd weggetrokken, kan door niemand worden begrepen, tenzij het door voorbeelden
wordt toegelicht; maar men zie eerst wat het niet geestelijk natuurlijk ware is en het geestelijk
natuurlijk ware, nrs. 4988, 4992 en dat er in het laatstgenoemde wel aanverwantschap is maar
niet enige verbinding; maar laat deze zaak, zoals gezegd door voorbeelden worden toegelicht.
Als eerste voorbeeld kan dit dienen: het is een niet geestelijk natuurlijk ware binnen de Kerk
dat men aan de armen, de weduwen en de wezen moet weldoen en dat aan hen weldoen de
naastenliefde is die in het Woord is bevolen; maar het niet geestelijk ware, dat wil zeggen, zij
die in het niet geestelijk ware zijn, verstaan onder de armen, de weduwen en de wezen, hen
die zo worden genoemd; maar het geestelijk natuurlijk ware, dat wil zeggen zij die in dat ware
zijn, bevestigen dit weliswaar, maar zij stellen het op de laatste plaats dat de armen, de
weduwen en de wezen worden verstaan; zij zeggen immers in hun hart dat niet allen armen
zijn die zich armen noemen, dat er ook onder hen zijn die zeer slecht leven en die God noch
de mensen vrezen en die zich in elke misdaad zouden storten, indien de vrees hen niet
weerhield; en bovendien dat onder de armen in het Woord diegenen worden verstaan die
geestelijk zodanig zijn; namelijk die weten en met het hart bekennen dat zij niets van het ware
en het goede uit zichzelf hebben, maar dat alle dingen hun om niet worden geschonken.
Eender is het gesteld met de weduwen en de wezen, met een verschil ten opzichte van de
staat.
Uit dit voorbeeld blijkt dat weldoen aan de armen, de weduwen en de wezen, die zo worden
genoemd, het laatste van het ware is voor hen die in het geestelijk natuurlijk ware zijn en dat
dit ware is als een kleed dat de innerlijke dingen bekleedt; het is ook duidelijk dat dit laatste
van het ware samengaat met het ware bij hen die in het niet geestelijk natuurlijk ware zijn,
maar dat er geen verbinding, maar aanverwantschap is.
Als voorbeeld kan ook het volgende dienen: dat men de naaste moet weldoen: zij die in het
geestelijk natuurlijk ware zijn, houden eenieder voor de naaste, maar wel allen in ongelijk
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2113
opzicht en in ongelijke graad en zij zeggen in hun hart dat zij die in het goede zijn, meer dan
de anderen de naaste zijn aan wie men moet weldoen; dat echter diegenen die in het boze zijn,
ook de naaste zijn, maar dat hun dan wordt welgedaan indien zij volgens de wetten worden
gestraft, omdat zij door de straffen worden verbeterd en dat zo eveneens wordt voorkomen dat
de goeden boos wordt gedaan door hen en door hun voorbeelden; zij die binnen de Kerk in het
niet geestelijk natuurlijk ware zijn, noemen ook eenieder de naaste, maar zij laten geen graden
en opzichten toe; daarom doen zij, indien zij in het natuurlijk goede zijn, aan eenieder wel die
tot medelijden beweegt, zonder onderscheid en meestal de bozen meer dan de goeden, omdat
die uit boosheid medelijdende gevoelens weten in te boezemen.
Uit dit voorbeeld blijkt eveneens dat in dit laatste ware, zij die in het niet geestelijk natuurlijk
ware zijn, samenkomen met hen die in het geestelijk natuurlijk ware zijn, maar dat daar toch
geen verbinding, maar slechts aanverwantschap is; de een heeft immers een ander idee en een
ander gevoelen over de naaste en over de naastenliefde jegens hem, dan de ander.
Nog een voorbeeld: zij die in het geestelijk natuurlijk ware zijn, zeggen in het algemeen dat
de armen en de ellendigen het hemels rijk zullen beërven; maar dit is voor hen het laatste
ware; innerlijk immers houden zij daarin opgesloten dat diegenen de armen en diegenen de
ellendigen zijn die geestelijk zodanig zijn en dat dezen het zijn die in het Woord worden
verstaan onder hem voor wie het hemels rijk is; maar zij die binnen de Kerk in het niet
geestelijk natuurlijk ware zijn, zeggen dat geen anderen het hemels rijk kunnen beërven dan
zij die in de wereld tot armoede zijn vervallen, die in ellende leven en die meer dan de
overigen in verdrukking zijn; ook noemen zij rijkdommen, waardigheden, wereldse vreugden
evenzovele verlokkingen of middelen om de mens van de hemel te verwijderen; ook uit dit
voorbeeld blijkt wat en hoedanig het laatste ware is, waarin zij samenkomen maar dat er geen
verbinding is, maar aanverwantschap.
Nog een voorbeeld: zij die in het geestelijk natuurlijk ware zijn, hebben tot laatste ware dat de
dingen die in het Woord heilig worden genoemd, heilig zijn geweest, zoals de ark met het
verzoendeksel, de kandelaar, de reukwerken, de broden en de overige dingen; verder het
altaar en de tempel en eveneens de klederen van Aharon, die de klederen der heiligheid
worden genoemd, vooral de efod met de borstlap, waar de urim en thumim waren; toch
hebben zij over dit laatste ware de idee dat die niet heilig waren in zich, noch dat daaraan
enige heiligheid ingegoten was, maar dat zij op uitbeeldende wijze heilig waren, dat wil
zeggen, dat zij de geestelijke en hemelse dingen van het rijk van de Heer uitbeeldden en in de
hoogste zin de Heer Zelf; degenen echter die in het niet geestelijk natuurlijk ware zijn,
noemden die dingen ook heilig, maar heilig in zich door ingieting; daaruit blijkt dat zij
samenkomen, maar dat zij zich niet verbinden; dat ware immers is van een andere vorm,
omdat het vanuit een ander idee is bij de geestelijken dan bij de louter natuurlijke mens.
Nog een voorbeeld: het is een laatste ware voor de geestelijke mens dat alle Goddelijke ware
dingen kunnen worden bevestigd vanuit de letterlijke zin van het Woord en eveneens door de
redelijke of de verstandelijke dingen bij hen die verlicht zijn; dit laatste en algemene ware
wordt ook erkend door de natuurlijke mens, maar deze gelooft eenvoudig dat al datgene waar
is wat vanuit het Woord kan worden bevestigd en het meest dat wat hij zelf daaruit heeft
bevestigd, hierin komen zij dus samen dat al het Goddelijk ware kan worden bevestigd, maar
dit algemene ware wordt door de een anders beschouwd dan door de ander; hij die een louter
natuurlijk mens is, gelooft dat al datgene een Goddelijk ware is wat hij zelf bij zich bevestigd
heeft of wat hij door anderen heeft horen bevestigen, maar niet weet dat het valse evenzeer
bevestigd kan worden als het ware en dat het bevestigde valse geheel en al als waar verschijnt
en eveneens meer dan het ware zelf, omdat de begoochelingen van de zinnen er bij komen en
dat in het van het licht van de hemel afgescheiden licht van de wereld vertonen.
Daaruit blijkt eveneens hoedanig het geestelijk laatste ware is voor de natuurlijke mens,
namelijk dat het is als een kleed; en dat zij, wanneer dit kleed wordt weggetrokken, in het
geheel niet samenkomen en dus dat de geestelijke mens niet langer iets heeft om zich mee te
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2114
verdedigen tegen de natuurlijke mens, wat daarmee wordt aangeduid dat Jozef met
achterlating van zijn kleed vluchtte en uitging naar buiten; want de louter natuurlijke mens
erkent de innerlijke dingen niet, waarom zij dan ook, wanneer de uiterlijke dingen worden
weggenomen of weggetrokken, direct van elkaar worden gescheiden en verder noemt de
natuurlijke mens alle dingen vals waarmee de geestelijke mens het laatste ware bevestigt,
want hij kan niet zien of dat wat hij bevestigt wel zo is; het is onmogelijk om vanuit het
natuurlijke licht de dingen te zien die van het geestelijk licht zijn; dit is tegen de orde; maar
het is wel volgens de orde dat vanuit het geestelijk licht de dingen worden gezien die in het
natuurlijk licht zijn.
5009. En hij vluchtte en hij ging uit naar buiten; dat dit betekent dat het geen ware had om
zich daarmee te verdedigen, staat vast uit de betekenis van vluchten en uitgaan naar buiten,
nadat hij het kleed achterliet, te weten dat de scheiding had plaatsgevonden, of dat er niet
langer iets gemeenschappelijks was, dus dat het, omdat het kleed het laatste ware is, geen
ware had om zich daarmee te verdedigen; zie hierover nr. 5008.
5010. En het geschiedde als zij zag; dat dit de doorvatting over die zaak betekent, staat vast
uit de betekenis van zien, namelijk doorvatten, nrs. 2150, 3764, 4567, 4723; over die zaak is
met betrekking tot de scheiding daardoor dat het laatste ware niet langer werd erkend, wat
daarmee wordt aangeduid dat hij zijn kleed in haar hand had gelaten en naar buiten was
gevlucht, zoals blijkt uit de nrs. 5008, 5009.
5011. En zij riep tot de mannen van het huis; dat dit de valse dingen betekent, staat vast uit de
betekenis van het geroep, namelijk het valse, nr. 2240; vandaar wordt van roepen gesproken
met betrekking tot het valse; de mannen van het huis zijn in de echte zin de ware dingen van
het goede, maar in de tegenovergestelde zin de valse dingen van het boze; dat het valse dingen
zijn die de echtgenote van Potifar nu tot de mannen van het huis spreekt en daarna tot haar
echtgenoot, staat vast uit wat zij zegt.
Dat het natuurlijk ware, dat hier de echtgenote van Potifar is, niet anders kan dan valse dingen
of met het ware strijdige dingen spreken, nadat het laatste geestelijk ware, dat ten aanzien van
het buitenste aangezicht als het ware verbindend verschijnt, is afgescheurd, zie nr. 5008.
5012. En zij zei tot hen, met te zeggen; dat dit de aanmaning betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen hier, namelijk de aanmaning; zeggen immers is in de innerlijke zin
‘doorvatten’, nrs. 2862, 3395, 3509, en eveneens de mededeling, nrs. 3060, 4131; hier dus,
omdat wordt gezegd dat zij riep en volgt dat zij zei, met te zeggen, is het een heftige
mededeling, dat wil zeggen, een aanmaning om te horen.
5013. Ziet, hij heeft ons de Hebreeuwse man aangebracht; dat dit het dienstbare betekent,
staat vast uit de betekenis van de Hebreeuwse man, namelijk dat daarvan wordt gesproken
met betrekking tot de dienstbaarheid, nr. 1703; zoals eveneens blijkt uit wat volgt; daar wordt
immers Jozef de Hebreeuwse knecht genoemd en eveneens eenvoudig knecht: ‘De
Hebreeuwse knecht die gij ons hebt aangebracht, is tot mij gekomen’, vers 17; ‘Naar deze
woorden heeft mij uw knecht gedaan’, vers 19.
Dat de Hebreeuwse man hier het dienstbare is, heeft vooral als oorzaak dat zij die in het niet
geestelijk natuurlijk ware en goede zijn, die hier door Potifar en zijn echtgenote worden
uitgebeeld, het geestelijk ware en goede dat door Jozef wordt uitgebeeld, niet anders dan als
het dienstbare beschouwen; zij zijn immers zowel naar het leven als naar de leer in de
omgekeerde orde; het natuurlijke immers heerst bij hen en het geestelijk dient, terwijl het toch
volgens de orde is dat het geestelijke heerst en het natuurlijke dient; het geestelijke immers is
eerder, innerlijk en hoger en het Goddelijke nader, het natuurlijke echter, later, uiterlijk en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2115
lager en verder verwijderd van het Goddelijke; daarom wordt het geestelijke bij de mens en in
de Kerk met de hemel vergeleken en eveneens de hemel genoemd; en het natuurlijke wordt
met de aarde vergeleken en eveneens de aarde genoemd; vandaar komt het ook dat de
geestelijken, dat wil zeggen, zij bij wie het geestelijke heeft geheerst, in het andere leven in
het licht van de hemel verschijnen met het hoofd omhoog naar de Heer toegewend en met de
voeten omlaag naar de hel; maar de natuurlijken, dat wil zeggen zij bij wie het natuurlijke
heeft geheerst, verschijnen in het licht van de hemel met de voeten omhoog en met het hoofd
omlaag, hoezeer zij ook anders verschijnen in hun eigen licht, dat een dwaallicht is en
voortvloeit vanuit begeerten en fantasieën daaruit, waarin zij zijn, nrs. 1528, 3340, 4214,
4418, 4531, 4532.
Dat natuurlijke mensen de geestelijke dingen als dienstbaarheden beschouwen, werd ook
daarmee uitgebeeld dat de Egyptenaren de Hebreeën niet anders dan als knechten
beschouwden; door de Egyptenaren immers werden diegenen uitgebeeld die in de natuurlijke
wetenschap zijn, dus de natuurlijken; door de Hebreeën echter diegenen die van de Kerk zijn,
dus naar verhouding de geestelijken; ook hielden de Egyptenaren de Hebreeën voor zo gering,
zoals knechten, dermate dat het voor hen een gruwel was met de Hebreeën te eten, (Genesis
43:32) eveneens waren voor hen een gruwel de slachtoffers die de Hebreeën hadden, (Exodus
8:26).
5014. Om ons te bespotten; dat dit betekent dat het in opstand kwam, staat vast uit de reeks
zelf in de innerlijke zin en eveneens uit de betekenis van bespotten, wanneer het uit heftigheid
wordt gezegd, namelijk in opstand komen.
5015. Hij is tot mij gekomen om met mij te liggen; dat dit betekent dat dit, namelijk het
geestelijk natuurlijk ware, zich wilde verbinden, staat vast uit de betekenis van komen,
namelijk hier willen, want wie met een opzet komt, die wil; en uit de betekenis van liggen,
namelijk verbinden, nrs. 4989, 5001, 5007.
5016. En ik heb geroepen met grote stem; dat dit betekent dat het afkerig was, staat vast uit de
betekenis van het geroep, namelijk het vals spreken, nr. 5011; vandaar sluit roepen iets
zodanigs in, hier namelijk, omdat zij tot de mannen van het huis om hulp riep, dat het haar
tegenstond en omdat er wordt gezegd dat zij met grote stem heeft geroepen, dat zij daarvan
afkerig was.
5017. En het geschiedde als hij hoorde; dat dit betekent toen het werd bemerkt, staat vast uit
de betekenis van horen, namelijk gehoorzamen en eveneens bemerken; dat het gehoorzamen
is, zie de nrs. 2542, 3869; dat het ook bemerken is, blijkt uit de functie zelf van het oor en
vandaar uit de natuur van het gehoor; de functie van het oor is, dat wat door de ander wordt
gesproken op te nemen en dat te voeren naar de algemene zinzetel, opdat deze daaruit
bemerkt wat de ander denkt; vandaar is horen bemerken; en daarom is het de natuur ervan dat
het de dingen die de een vanuit zijn denken zegt, overbrengt in het denken van de ander en
daarvanuit in zijn wil en hier vanuit in de daad; vandaar is horen gehoorzamen; deze beide
verrichtingen zijn aan het gehoor eigen.
In de talen worden deze onderscheiden door iemand horen, namelijk bemerken en naar
iemand horen of luisteren, namelijk gehoorzamen.
Dat deze beide verrichtingen tot het gehoor behoren, komt omdat de mens de dingen die van
zijn denken zijn en eveneens de dingen die van zijn wil zijn, niet langs een andere weg kan
vergemeenschappen, noch op een andere wijze de dingen die van de wil zijn, door redenen tot
doen en gehoorzamen kan overreden en aandrijven.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2116
Hieruit blijkt in welke kringloop de vergemeenschappingen plaatsvinden, namelijk uit de wil
in het denken en zo in de spraak en uit de spraak door het oor in het denken en in de wil van
de ander.
Vandaar eveneens komt het dat geesten en engelen die met het oor of met de gehoorzin in de
Grootste Mens overeenstemmen, niet slechts bemerkingen, maar ook gehoorzaamheden zijn,
nrs. 4652 tot 4660; en omdat zij gehoorzaamheden zijn, zijn zij ook bemerkingen; het een
immers sluit het andere in.
5018. Dat ik mijn stem verhief en riep; dat dit betekent dat de afkeer groot was, staat vast uit
de betekenis van met grote stem roepen, te weten afkeer, waarover eerder in nr. 5016; hier is
dus de stem verheffen en roepen de grote afkeer.
5019. En hij liet zijn kleed bij mij; dat dit een getuige betekent dat het genaderd was, staat
vast uit de betekenis van het kleed laten, namelijk het laatste ware wegtrekken, nr. 5008; hier
echter een getuige, omdat het kleed in haar hand, dat getoond werd, dat wil zeggen, het laatste
ware waarmee het bewees dat het zich had willen verbinden, een getuige was dat het genaderd
was.
Deze zin schijnt weliswaar te ver verwijderd, niettemin is het deze die ligt opgesloten in haar
spreken; men zie hierna nr. 5028.
5020. En hij vluchtte en hij ging uit naar buiten; dat dit betekent dat het zich niettemin
afscheidde, staat vast uit de betekenis van vluchten en naar buiten uitgaan, namelijk zich
afscheiden, nr. 5009.
Dit nu zijn de valse dingen die de echtgenote van Potifar sprak tot de mannen van het huis
over Jozef, in de innerlijke zin die het niet geestelijk natuurlijk ware sprak over het geestelijk
natuurlijk ware, of die de niet geestelijke natuurlijke mens sprak met betrekking tot de
geestelijk natuurlijke mens, nrs. 4988, 4992, 5008.
5021. vers 16-18. En zij legde zijn kleed bij zich, totdat diens heer tot zijn huis kwam.
En zij sprak tot hem naar deze woorden, met te zeggen: De Hebreeuwse knecht die gij ons
hebt aangebracht, is tot mij gekomen om mij te bespotten.
En het is geschied als ik mijn stem verhief en ik riep en hij liet zijn kleed bij mij en hij vluchtte
naar buiten.
En zij legde zijn kleed bij zich, betekent dat het het laatste ware behield; totdat diens heer tot
zijn huis kwam, betekent om het te vergemeenschappen met het natuurlijk goede; en zij sprak
tot hem naar deze woorden, betekent het vals spreken; met te zeggen: De Hebreeuwse knecht
die gij ons hebt aangebracht, is tot mij gekomen, betekent dat dienstbare; om mij te bespotten,
betekent dat het in opstand kwam; en het is geschied als ik mijn stem verhief en ik riep,
betekent toen het de grote afkeer bemerkte; en hij liet zijn kleed bij mij, betekent de
getuigenis; en hij vluchtte naar buiten, betekent dat het zich toen afscheidde.
5022. En zij legde zijn kleed bij zich; dat dit betekent dat het het laatste ware behield, staat
vast uit de betekenis van bij zich leggen, namelijk behouden; en uit de betekenis van het
kleed, namelijk het laatste ware, nrs. 5006, 5008; en wanneer dit ware is weggetrokken, heeft
de geestelijke mens niets meer om zich ermee tegen de louter natuurlijke mens te verdedigen,
nrs. 5008, 5009; en dan geschiedt hem onrecht; van alles immers wat de geestelijke mens dan
spreekt, zeggen de louter natuurlijken dat zij het niet doorvatten en eveneens dat het niet zo is;
en indien het innerlijke of het geestelijke slechts wordt genoemd, bespotten zij dit of noemen
het mystiek, waarom dan tussen hen alle verbinding is verbroken en wanneer deze verbroken
is, heeft de geestelijke mens het hard te verduren bij de louter natuurlijken, wat ook daarmee
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2117
wordt uitgebeeld dat Jozef, nadat de echtgenote voor de echtgenoot met het kleed getuigenis
had afgelegd, in het huis van de gevangenis werd geworpen.
5023. Totdat diens heer tot zijn huis kwam; dat dit betekent om het te vergemeenschappen
met het natuurlijk goede, staat vast uit de betekenis van de heer, namelijk het niet geestelijk
natuurlijk goede, nrs. 4973, 4988; het huis is in de innerlijke zin het natuurlijk gemoed; het
natuurlijk gemoed immers is, zoals ook het redelijk gemoed, zoals een huis; de echtgenoot is
daar het goede, de echtgenote het ware, de dochters en de zonen zijn de aandoeningen van het
goede en het ware en verder ook de goede en ware dingen die vanuit hen zijn als de ouders; de
dienstmaagden en de knechten zijn de wellusten en de wetenschappelijk dingen, die bedienen
en bevestigen; hier wordt dus met ‘totdat diens heer tot zijn huis kwam’ aangeduid het
natuurlijk goede tot zijn woning, waar ook het daarmee verbonden ware is, hier echter het
valse dat het goede overreedt dat het het ware is; het niet geestelijk natuurlijk goede immers
wordt gemakkelijk overreed dat het valse het ware is en dat het ware het valse is; er wordt
gezegd diens heer, omdat het niet geestelijk natuurlijk goede het geestelijke als een knecht
beschouwt, nr. 5013.
Dat het natuurlijk gemoed en het redelijk gemoed van de mens een huis wordt genoemd, blijkt
uit deze plaatsen; bij Lukas: ‘Wanneer de onreine geest uit de mens uitgegaan is, zo trekt hij
door dorre plaatsen, zoekende rust en zo hij die niet vindt, zegt hij: Ik zal wederkeren tot mijn
huis vanwaar ik ben uitgevaren; en zo hij komende, het met bezems geveegd en in orde
gebracht vindt, dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, erger dan hij zelf is
en ingegaan zijnde, wonen zij daar’, (Lukas 11:24-26); het huis staat daar voor het natuurlijk
gemoed, dat een leeg en met bezems geveegd huis wordt genoemd, wanneer daar niet de
goede en de ware dingen zijn, die de echtgenoot en de echtgenote zijn, niet de aandoeningen
van het goede en het ware, die de dochters en de zonen zijn, noch zulke dingen die
bevestigen, die de dienstmaagden en de knechten zijn; de mens zelf is het huis, omdat het
redelijk en het natuurlijk gemoed de mens maakt; zonder die dingen, dat wil zeggen, zonder
de goede en de ware dingen en de aandoeningen ervan en de bediening ervan, is hij geen
mens maar een redeloos dier.
Het gemoed van de mens wordt ook verstaan onder het huis bij dezelfde: ‘Elk koninkrijk dat
tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest en huis valt op huis’, (Lukas 11:17); en bij Markus:
‘Indien een koninkrijk tegen zichzelf wordt verdeeld, zo kan dit koninkrijk niet bestaan; indien
ook een huis tegen zichzelf wordt verdeeld, zo kan dit huis niet bestaan.
Niemand kan de vaten eens sterken, wanneer hij binnen gegaan is in zijn huis, roven, tenzij hij
eerst de sterkte bindt en alsdan berooft hij zijn huis’, (Markus 3:24,25,27); met het koninkrijk
wordt het ware aangeduid, nrs. 1672, 2547, 4691, en met het huis het goede, nrs. 2233, 2234,
3720, 4982; het huis betekent het goede, vanwege het grotere belang.
Bij Lukas: ‘Indien de heer des huizes geweten had in welk ure de dief zou komen, hij zou
voorzeker gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven’, (Lukas 12:39).
Bij dezelfde: ‘Van nu aan zullen er vijf in één huis zijn, drie tegen twee en twee tegen drie; de
vader zal verdeeld worden tegen de zoon en de zoon tegen de vader; de moeder tegen de
dochter en de dochter tegen de moeder’, (Lukas 12:52,53); daar wordt gehandeld over de
geestelijk worstelingen waarin diegenen die van de Kerk zijn, zullen komen, nadat de
innerlijke of de geestelijke dingen van het Woord zijn geopend; het huis staat voor de mens of
voor zijn gemoed; de vader daar, de moeder, de zoon, de dochter, zijn de goede en de ware
dingen met de aandoeningen ervan en in de tegengestelde zin de boze en de valse dingen met
de aandoeningen daarvan, waaruit en waarmee strijd is.
Dat de Heer de discipelen heeft geboden, bij Lukas: ‘In wat huis gij zult binnentreden, zegt
eerst: Vrede zij dezen huize; en indien aldaar een zoon des vredes zal zijn, zo zal die vrede op
hem rusten; maar indien niet, zo zal hij tot u wederkeren; maar blijft in datzelve huis, eet en
drinkt hetgeen bij hen is; gaat niet over van huis tot huis’, (Lukas 10:5-7), beeldde uit dat zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2118
zouden blijven in het goede zelf, namelijk in het goede van de liefde tot de Heer en in de
liefde jegens de naaste, maar niet zouden overgaan in iets anders.
Dat de mens of zijn gemoed een huis is, zie ook de nrs. 3538, 4973.
5024. En zij sprak tot hem naar deze woorden; dat dit het vals spreken betekent, staat vast uit
wat volgt; het zijn immers valse dingen die zij tot haar echtgenoot sprak.
5025. Met te zeggen: De Hebreeuwse knecht die gij ons hebt aangebracht is tot mij gekomen;
dat dit dat dienstbare betekent, staat vast uit wat eerder in nr. 5013 is gezegd; hier wordt onder
dat dienstbare het geestelijk ware en goede verstaan, dat hier nu Jozef is; dit verschijnt aan het
niet geestelijk natuurlijke als het dienstbare.
Zo bijvoorbeeld wil het geestelijk ware en goede dat de mens niets van wellust heeft in
waardigheden en in enige voorrang boven anderen, maar in de diensten jegens het vaderland
en jegens gezelschappen in het algemeen en in het bijzonder en dus zo zijn wellust heeft in het
nut van de waardigheden.
De louter natuurlijke mens weet in het geheel niet wat deze wellust is en ontkent ook dat die
er is, hoewel hij uit huichelarij ook iets eenders kan zeggen, maar toch maakt hij de wellust uit
de waardigheden ter wille van zich tot heer en de wellust uit de waardigheden ter wille van de
gezelschappen in het algemeen en in het bijzonder maakt hij tot knecht; in de afzonderlijke
dingen immers die hij doet, heeft hij zichzelf op het oog en de gezelschappen na zichzelf, die
hij voor zoveel begunstigt als deze het hem doen.
Het volgende kan ook als voorbeeld dienen: indien er wordt gezegd dat het nut en het
einddoel maakt dat iets geestelijk of niet geestelijk is, dat het nut en het einddoel ter wille van
de maatschappij, van de Kerk en van het rijk Gods maakt dat het geestelijk is, maar dat het
nut en het einddoel ter wille van zich en de zijnen, de overhand hebben op het eerstgenoemde
nut en einddoel, maakt dat het niet geestelijk is, kan de natuurlijke mens dit weliswaar met de
mond erkennen, maar niet met het hart; met de mond vanwege het onderrichte verstandelijke,
niet met het hart vanwege het door de begeerten vernietigde verstandelijke; ten gevolge
hiervan maakt hij het nut en het einddoel ter wille van zich tot heer en het nut en het einddoel
ter wille van de maatschappij, van de Kerk en van het rijk Gods, tot knecht; ja zelfs zegt hij in
zijn hart: wie kan ooit anders zijn?
In één woord: al wat de natuurlijke mens als van zich gescheiden aanziet, dat acht hij gering
en verwerpt hij geheel en al; en al wat hij als met zich verbonden aanziet, dat waardeert en
aanvaardt hij, niet wetend en ook niet willen weten dat het geestelijke daarin bestaat eenieder
die in het goede is, als met zich verbonden aan te zien, hetzij hij onbekend, hetzij hij bekend is
en eenieder die in het boze is, als van zich gescheiden aan te zien, hetzij hij bekend dan wel
onbekend is; dan immers wordt hij verbonden met hen die in de hemel zijn en ontbonden van
hen die in de hel zijn.
Maar omdat de natuurlijke mens de wellust daaruit niet voelt – hij neemt immers de
geestelijke invloeiing niet op – beschouwt hij dit daarom als volstrekt gering en dienstbaar en
dus als van geen waarde in vergelijking met de wellust die hij voelt die invloeit door de
zinnen van het lichaam en door de begeerten van de liefde van zich en van de wereld; maar
deze wellust is dood, omdat die vanuit de hel is, terwijl de wellust vanuit de geestelijke
invloeiing levend is omdat die door de hemel is uit de Heer.
5026. Om mij te bespotten; dat dit betekent dat het in opstand kwam, staat vast uit de
betekenis van bespotten, namelijk in opstand komen, zoals eerder in nr. 5014.
5027. En het is geschied, als ik mijn stem verhief en ik riep; dat dit betekent toen het de grote
afkeer bemerkte, staat vast uit de betekenis van de stem verheffen en roepen, te weten de
grote afkeer, zoals eveneens eerder in nr. 5018.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2119
5028. En hij liet zijn kleed bij mij; dat dit de getuigenis betekent, staat vast uit de betekenis
van zijn kleed bij haar laten, namelijk de getuige dat hij genaderd was, nr. 5019; het kleed
betekent in de innerlijke zin het ware; en het kleed laten, het laatste ware wegtrekken, nr.
5008; dat het hier betekent de getuige of de getuigenis dat hij genaderd was, komt omdat het
laatste ware, wanneer het wordt achtergelaten of weggetrokken, voor de natuurlijke mens een
getuige is tegen de geestelijke mens.
Dat de natuurlijke mens met de geestelijke mens als het ware wordt verbonden door het
laatste ware, maar dat hij toch niet wordt verbonden, zie nr. 5009; wanneer immers de
geestelijke mens dat ware ontvouwd, verschijnt de ongelijkheid; maar als toelichting dienen
de voorbeelden die in nr. 5008 zijn aangevoerd.
De geestelijke mens zegt evenzeer als de natuurlijke mens dat men aan de armen, de
weduwen en de wezen moet weldoen, maar de geestelijke mens denkt dat men niet moet
weldoen aan de armen, de weduwen en de wezen die boos zijn en die zich zodanig noemen
maar toch rijk zijn; zo immers zouden zij alleen door de naam bedriegen; en vandaar besluit
hij dat onder de armen, de weduwen en de wezen, in het Woord diegenen worden verstaan die
geestelijk zodanig zijn; de natuurlijke mens echter denkt dat men aan de armen, de weduwen
en de wezen die zo worden genoemd, moet weldoen en dat dezen en geen anderen in het
Woord worden verstaan en of zij boos dan wel goed zijn, daarom bekommert hij zich niet;
wat het is geestelijk zodanig te zijn, weet hij niet en wil het ook niet weten.
Hieruit blijkt dat het laatste ware, namelijk dat men aan de armen, de weduwen en de wezen
moet weldoen, aan de een en de ander eender verschijnt, maar dat het, wanneer het wordt
ontvouwd, niet eender is.
En wanneer het niet eender wordt en er vandaar ontbinding plaatsvindt, dient dit de
natuurlijke mens tot getuige of getuigenis dat de geestelijke mens genaderd is; vandaar
spreekt hij het valse tegen de geestelijke mens, die niet langer iets heeft om zich ermee te
verdedigen.
Zo is het duidelijk vanwaar en in welk opzicht het kleed ook de getuige of de getuigenis
betekent.
Nog een voorbeeld: de geestelijke mens zegt evenzeer als de natuurlijke mens dat men de
naaste moet weldoen en eveneens zegt hij dat elk mens de naaste is; maar hij denkt dat de ene
mens in een ander opzicht en in een andere graad de naaste is dan de andere mens en dat de
boze weldoen, omdat hij zich de naaste noemt, is de naaste boos doen.
De natuurlijke mens verbindt zich met de geestelijke in dat laatste ware, namelijk dat men de
laatste moet weldoen en eveneens in dat elk mens de naaste is; maar hij denkt dat diegene de
naaste is die hem begunstigt, terwijl hij zich niet daarom bekommert of hij goed dan wel boos
is.
Daaruit blijkt eveneens dat zij in het laatste ware schijnbaar worden verbonden, maar dat er
toch geen verbinding is en dat er ontbinding is zodra het wordt ontvouwd; en dan is dat laatste
ware de natuurlijke mens van dienst als getuige tegen de geestelijke, dat hij hem als het ware
heeft bespot.
Eender is het gesteld met de overige dingen.
5029. En hij vluchtte naar buiten; dat dit betekent dat het zich toen afscheidde, staat vast uit
de betekenis van naar buiten vluchten, namelijk zich afscheiden, zoals eerder in nr. 5020; en
dus dat het geen ware had om zich ermee te verdedigen, zoals in nr. 5009.
5030. vers 19,20. En het geschiedde als zijn heer de woorden van zijn echtgenote hoorde die
zij tot hem sprak, met te zeggen: Naar deze woorden heeft mij uw knecht gedaan; en zijn
toorn ontstak.
En Jozefs heer nam hem en gaf hem tot het huis der gevangenis, de plaats waar de
gebondenen des konings gebonden waren; en hij was daar in het huis der gevangenis.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2120
En het geschiedde, betekent de nieuwe staat; als zijn heer de woorden van zijn echtgenote
hoorde die zij tot hem sprak, betekent de vergemeenschapping van het valse, dat verscheen als
het ware; met te zeggen: Naar deze woorden heeft mij uw knecht gedaan, betekent de
bevestiging; en zijn toorn ontstak, betekent de afkeer voor het geestelijk ware; en Jozefs heer
nam hem, betekent de verzoeking uit het natuurlijke; en gaf hem tot het huis der gevangenis,
betekent ten aanzien van het vals spreken tegen het goede; de plaats waar de gebondenen des
konings gebonden waren, betekent de staat waarin diegenen zijn die in de valse dingen zijn;
en hij was daar in het huis van de gevangenis, betekent de duur van de verzoeking.
5031. En het geschiedde; dat dit de nieuwe staat betekent, staat vast uit de betekenis van het
geschiedde of het was, dat iets nieuws behelst of de nieuwe staat, nrs. 4979, 4987, 4999, hier
de staat van het geestelijk natuurlijk goede, dat door Jozef wordt uitgebeeld nadat van hem het
laatste van het ware was weggetrokken, dus nadat er geen verbinding meer was met het niet
geestelijk natuurlijk ware en goede.
5032. Als zijn heer de woorden van zijn echtgenote hoorde die zij tot hem sprak; dat dit de
vergemeenschapping betekent van het valse dat verscheen als het ware, staat vast uit de
betekenis van de woorden horen, namelijk de vergemeenschapping; horen immers is
bemerken, nr. 5017, dus vergemeenschapt worden; uit de betekenis van de echtgenote,
namelijk het niet geestelijk natuurlijk ware, waarover eerder; hier echter het valse; vals
spreken zelf wordt aangeduid met de dingen die zij tot hem sprak, zoals eerder in nr. 5024; de
vergemeenschapping van het valse is met het niet geestelijk natuurlijk goede, dat hier wordt
aangeduid met zijn heer, zoals eerder in nr. 5023; dat het valse daaraan verscheen als het
ware, staat vast uit wat volgt.
Hier wordt gehandeld over het niet geestelijk natuurlijk goede, namelijk dat het gemakkelijk
wordt overreed en wel dermate dat daaraan het valse geheel en al verschijnt als het ware; wat
en hoedanig het niet geestelijk natuurlijk goede is of wie en hoedanig diegenen zijn die in dit
goede zijn, zie eerder de nrs. 4988, 4992, 5008, 5013, 5028; namelijk dat zij diegenen zijn die
uit overerving en vandaar uit aanwenning zachtaardig en rechtschapen zijn, dus zij die het
goede doen vanuit de natuur, niet echter vanuit de godsdienst; iets geheel anders is het, het
goede te doen vanuit de overgeërfde natuur of dit te doen vanuit godsdienst.
In de wereld kunnen deze dingen door de mens niet worden onderscheiden; de mens immers
kent de innerlijke dingen niet; maar in het andere leven worden ze duidelijk onderkend; daar
immers liggen de innerlijke dingen open; daar openbaren zich het denken, de bedoelingen en
de einddoelen en zij komen uit als op klaarlichte dag; hoedanig dus diegenen zijn die in het
geestelijk goede zijn, werd mij vandaar te weten gegeven.
Zij die in het niet geestelijk natuurlijk goede zijn, laten zich door eenieder overreden en
gemakkelijk door de bozen, want de boze geesten en genieën zijn in hun leven of in het
verkwikkelijke van hun leven, wanneer zij kunnen ingaan in iemands begeerten en wanneer
zij daarin zijn, verlokken zij tot elke soort van boze; dan immers overreden zij dat het valse
waar is; en dit doen zij gemakkelijk met hen die in het niet geestelijk natuurlijk goede zijn;
maar met hen die wel in het geestelijk natuurlijk goede zijn, kunnen zij dit niet, want dezen
weten vanuit het innerlijke, wat het boze en valse is.
De oorzaak hiervan is dat zij die in het geestelijk goede zijn, toen zij in de wereld leefden, de
geboden vanuit de leer hebben opgenomen, waarmee zij de innerlijke mens hebben
doordrenkt en op wie zo de hemel kan inwerken; maar zij die in het niet geestelijk natuurlijk
goede zijn, hebben, toen zij in de wereld leefden, niet enige geboden vanuit de leer
opgenomen waarmee zij de innerlijke mens hebben doordrenkt; en daarom is bij hen niet een
vlak waarop de hemel kan werken, maar al wat bij hen vanuit de hemel invloeit, vloeit door;
en wanneer het in de natuurlijke mens komt, wordt het daar niet opgenomen, omdat de bozen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2121
of de duivelse bende het daar terstond wegneemt, door het te verstikken of terug te kaatsen of
te verdraaien; daarom hebben zij die alleen in het natuurlijk goede zijn, het in het andere leven
hard te verduren en zij klagen soms veel daarover dat zij onder de helsen zijn, terwijl zij toch,
zoals zij zelf geloven, evenzeer het goede hebben gedaan als de anderen; maar het werd hun
gezegd dat zij het goede op geen andere wijze hebben gedaan zoals de zachtaardige dieren,
zonder de rede en dat zij zich niet hebben bekommerd om enig goede en ware van de Kerk en
dat zij, omdat zij vandaar in de innerlijke mens geen opnamevlak van het goede en ware
hebben en door de engelen niet kunnen worden beschermd; en verder dat zij verscheidene
boze dingen onder de gedaante van het goede hebben gedaan.
5033. Met te zeggen: Naar deze woorden heeft mij uw knecht gedaan; dat dit de bevestiging
betekent, kan vaststaan uit het geloof waarin hij was, dat zijn echtgenote het ware zei en dat
het zo bij hem bevestigd was; de echtgenote immers die overreedde, is het niet geestelijk
natuurlijk ware, hier echter het valse.
Dat het niet geestelijk natuurlijk goede zich gemakkelijk door het valse laat overreden, zie
eerder in nr. 5032.
Het is bekend dat valse dingen kunnen worden bevestigd, zodat die geheel en al als ware
dingen verschijnen; dit blijkt uit elke ketterij en uit de afzonderlijke dingen in de ketterij, die
hoewel zij vals zijn, toch door de bevestigingen aan hen die in de ketterij zijn, als ware dingen
verschijnen; en verder eveneens uit hen die van geen godsdienst zijn, die zich geheel en al
bevestigen tegen de dingen die van de Kerk zijn en wel dermate, dat zij het als waar aanzien
dat de Kerk er alleen is ter wille van het gewone volk, opdat dit in enige band zal zijn; en
verder dat de natuur het al in alle dingen is en het Goddelijke zo ver verwijderd is, dat het
nauwelijks iets is; en ook dat de mens sterft zoals een beest; over deze en eendere dingen laten
diegenen die in het niet geestelijk natuurlijk goede zijn, zich gemakkelijker overreden en
bevestigen dan anderen, want zij hebben als het ware geen spiegel uit het innerlijke, maar
alleen uit het uiterlijke, voor welke spiegel de begoochelingen als werkelijkheden verschijnen.
5034. En zijn toorn ontstak; dat dit de afkeer betekent voor het geestelijk ware, staat vast uit
de betekenis van de toorn, namelijk een terugtreden uit het goede van de naastenliefde, nr.
357, dus de afkeer, hier voor het geestelijk ware, omdat hierover gehandeld wordt.
Dat de toorn de afkeer is, komt omdat de mens, zolang hij tegen iemand in de toorn is, zijn
gemoed van hem afkeert; de toorn immers ontstaat of wordt opgewekt wanneer iemand of iets
de liefde van de ander weerstreeft, door welke liefde er verbinding is met iemand of met de
een of andere zaak; wanneer die verbinding wordt verbroken, ontsteekt of toornt de mens,
alsof iets vanuit het verkwikkelijke van zijn leven, en dus iets vanuit zijn leven verloren was
gegaan; dit droevige wordt in smart verkeerd en de smart in toorn.
5035. En Jozefs heer nam hem; dat dit de verzoeking uit het natuurlijke betekent, staat vast uit
wat nu volgt; daar immers wordt gehandeld over Jozef, namelijk dat hij in het huis der
gevangenis werd gezonden, waarmee in de innerlijke zin de verzoeking van het geestelijk
goede in het natuurlijke wordt beschreven; en omdat die woorden, namelijk Jozefs heer nam
hem, dit behelzen, duiden zij het ook aan.
De verzoekingen zijn van tweeërlei geslacht, namelijk ten aanzien van de ware dingen en ten
aanzien van de goede dingen; de verzoekingen ten aanzien van de ware dingen vinden plaats
vanuit geesten, maar de verzoekingen ten aanzien van de goede dingen vinden plaats vanuit
de genieën.
Geesten en genieën worden in het andere leven daardoor onderscheiden dat de geesten op het
verstandelijke werken en dus op de dingen die van het geloof zijn, en de genieën op het
wilsdeel werken, dus op de dingen die van de liefde zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2122
Geesten vertonen zich zichtbaar en openbaren zich eveneens door spraak, genieën echter
maken zich onzichtbaar en openbaren zich ook niet dan alleen door de invloeiing in de
verlangens en de begeerten; zij zijn ook in het andere leven gescheiden; de boze of helse
geesten vooraan en van weerskanten aan de zijden onder de aarde van de lagere dingen, de
boze of helse genieën echter onder het achterdeel en achter de rug diep onder de aarde daar.
De verzoekingen ten aanzien van de ware dingen vinden plaats, zoals gezegd, vanuit boze
geesten en de verzoekingen ten aanzien van de goede dingen vinden plaats vanuit de boze
genieën.
In wat nu volgt, wordt gehandeld over de verzoekingen, maar over die welke plaatsvinden uit
de boze geesten, dus die geschieden ten aanzien van het vals spreken tegen het goede; deze
verzoekingen zijn zachter dan de verzoekingen die geschieden vanuit de boze genieën en
eveneens ontstaan zij eerder.
5036. En gaf hem in het huis der gevangenis; dat dit betekent ten aanzien van het vals spreken
tegen het goede, staat vast uit de betekenis van gegeven worden in het huis der gevangenis en
daar gebonden gehouden worden, namelijk in verzoekingen gezonden worden ten aanzien van
het vals spreken tegen het goede, waarover hierna; eerst moet nu iets worden gezegd over
verzoekingen.
Nauwelijks iemand weet heden ten dage in de christelijke wereld, vanwaar de verzoekingen
komen; degene die ze ondergaat, gelooft niet anders dan dat het beklemmingen zijn die
binnensluipen vanuit de boze dingen die van binnen bij de mens zijn en die hem eerst onrustig
maken, daarna angstig en hem tenslotte kwellen; maar hij weet in het geheel niet dat zij
ontstaan door de boze geesten die bij hem zijn.
Dat hij dit niet weet, komt omdat hij niet gelooft dat hij met geesten samen is wanneer hij in
de wereld leeft en nauwelijks dat er enige geest bij hem is; terwijl toch de mens ten aanzien
van de innerlijke dingen aanhoudend in het gezelschap van geesten en engelen is.
Voor wat betreft de verzoekingen, die doen zich voor wanneer de mens in de daad van de
wederverwekking is; niemand immers kan worden wederverwekt, tenzij hij eveneens
verzoekingen ondergaat; en dan ontstaan zij door de boze geesten die rondom hem zijn; dan
wordt de mens immers in de staat van het boze gezonden waarin hij zelf is, dat wil zeggen,
waarin dat zelf is wat het eigene van hem is; en wanneer hij in deze staat komt, omgeven hem
de boze of helse geesten en wanneer zij bemerken dat hij innerlijk door engelen wordt
beschermd, wekken de boze geesten valse dingen op die hij gedacht en de boze dingen die hij
bedreven heeft; maar de engelen verdedigen hem uit het innerlijke.
Het is deze strijd die bij de mens als verzoeking wordt waargenomen, maar zo duister dat hij
nauwelijks anders weet dan dat het alleen angst is; de mens immers, bovenal degene die niets
over beïnvloeding gelooft, is in een volslagen duistere staat en bemerkt nauwelijks het
duizendste deel van de dingen om welke de boze geesten en de engelen strijden; niettemin
gaat het dan om de mens en om zijn eeuwig heil en het gaat daarom vanuit de mens; zij
strijden immers vanuit de dingen die bij de mens zijn en om die dingen.
Dat het hiermee zo gesteld is, werd mij ten stelligste te weten gegeven; ik heb de strijd
gehoord en ben de invloed gewaar geworden, ik heb geesten en engelen gezien en ik heb toen
en daarna met hen gesproken, ook over deze zaak.
Verzoekingen ontstaan, zoals gezegd, vooral dan wanneer de mens geestelijk wordt; dan
immers vat hij de ware dingen van de leer op geestelijke wijze; dit weet de mens vaak niet,
maar toch zien de engelen bij hem in zijn natuurlijke dingen de geestelijke; dan zijn immers
de innerlijke dingen van hem naar de hemel geopend.
Vandaar ook komt het dat de mens die wederverwekt is, na het leven in de wereld onder de
engelen is en daar de geestelijk dingen zowel ziet als doorvat, die hem tevoren als natuurlijke
dingen zijn verschenen; wanneer de mens dus zodanig is, dan kan hij in de verzoeking,
wanneer hij dus door boze geesten wordt aangevallen, door de engelen worden verdedigd; de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2123
engelen hebben dan immers een vlak waarop zij kunnen werken; zij vloeien dan in het
geestelijke van hem in en door het geestelijke in het natuurlijke.
Wanneer dus het laatste ware is weggetrokken en hij dus niets meer heeft om zich ermee
tegen de natuurlijken te verdedigen, zie de nrs. 5006, 5008, 5009, 5022, 5028, dan komt hij in
de verzoekingen en wordt hij door boze geesten, die allen louter natuurlijk zijn, aangeklaagd,
bovenal van vals spreken tegen het goede.
Zo bijvoorbeeld dat hij heeft gedacht en gezegd dat men de naaste moet weldoen en het
eveneens met de daad heeft bevestigd, maar nu evenwel met de naaste onder de naaste slechts
diegenen verstaat die in het goede en het ware zijn, niet echter diegenen die in het boze en het
valse zijn en niet kunnen worden verbeterd, en als gevolg daarvan, omdat hij de bozen niet
langer wil weldoen en indien hij hun zou weldoen, dat hij wil dat zij worden gestraft ter wille
van hun verbetering en ter wille van de afwending van het boze van zijn naaste, beschuldigen
zij hem, vals gedacht en gesproken te hebben en niet zo te denken als hij spreekt.
Nog een voorbeeld: omdat de mens, wanneer hij geestelijk is geworden, het niet langer voor
heilig en tot vroom nut strekkend houdt, aan de kloosters te geven en zelfs niet aan de
tempels, waar schatten in overvloed zijn en omdat hij voordat hij geestelijk was geworden de
gedachte heeft gehad dat het heilig en vroom was, beschuldigen zij hem van het valse en
wekken zij al zijn gedachten op die hij eerder over dat heilige en vrome koesterde en
eveneens de werken vanuit dat denken; eender in ontelbare andere dingen.
Maar laten deze voorbeelden slechts tot enige toelichting dienen.
Vooral treden zij in de aandoeningen binnen die hij eerder heeft gehad en wekken die op en
eveneens de valse en de boze dingen die hij heeft gedacht en gedaan en zo brengen zij hem in
angst en meermalen in twijfel tot aan de wanhoop toe; daarvandaan nu zijn de geestelijke
angsten en daarvandaan zijn de kwellingen die gewetenskwellingen worden genoemd.
Deze dingen schijnen de mens toe alsof die in hemzelf waren door de beïnvloeding en de
vergemeenschapping.
Wie die dingen kent en gelooft, kan worden vergeleken met een mens die zich in de spiegel
ziet en weet dat het niet hijzelf is die in de spiegel of aan de andere zijde ervan verschijnt,
maar slechts het beeld van hem; maar wie dit niet kent en niet gelooft, kan worden vergeleken
met degene die zich in de spiegel ziet en meent dat hij het zelf is die daar verschijnt en niet
het beeld van hem.
5037. Dat in het huis der gevangenis gegeven en daar gebonden worden, is in verzoekingen
gebracht worden ten aanzien van het vals spreken tegen het goede, komt daarvandaan dat het
huis der gevangenis die gehele plaats vlak onder de voetzool en rond daaromheen wordt
genoemd, waar diegenen worden gehouden die in de verwoesting zijn, dat wil zeggen,
diegenen die in de beginselen van het valse en in het leven van het boze vanuit het valse zijn
geweest en toch in het goede ten aanzien van de bedoelingen; zulke geesten kunnen niet in de
hemel worden opgenomen voordat zij de beginselen van het valse hebben afgelegd en
eveneens het verkwikkelijke van het leven dat daaruit was.
Zij die daar zijn, worden in de verzoekingen gebracht, want de beginselen van het valse en de
verkwikkingen van het leven daaruit kunnen niet dan door verzoekingen worden uitgeworpen;
de plaats waar dezen zijn of liever de staat waarin zij zijn, wordt in het algemeen aangeduid
met ‘het huis der gevangenis’ en de plaatsen zelf daar met ‘de kuilen’; over de verwoestingen
in het andere leven, zie de nrs.689, 699, 1106-1113, 2699, 2701, 2704.
Zij die in de verwoestingen zijn, worden gebondenen genoemd; niet omdat zij in enige band
zijn, maar omdat zij in het niet-vrije zijn ten aanzien van hun vroegere denken en van de
aandoeningen daaruit.
Dat zij die in het Woord worden verstaan onder de gebondenen en die in de gevangenis zijn,
zodanig zijn, blijkt elders uit het Woord, zoals bij Jesaja: ‘Ik zal U geven tot een verbond des
volks, tot een licht der natiën, om te openen de blinde ogen, om de gebondene uit te leiden uit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2124
de gevangenis, uit het huis van opsluiting die in duisternis zitten’, (Jesaja 42:7,8) waar
gehandeld wordt over de Heer en Zijn komst; hier staat de blinde ogen openen en de
gebondene uit de gevangenis uitleiden en uit het huis van opsluiting die in duisternis zitten,
voor hen die in onwetendheid van het goede en het ware zijn, maar die toch in het verlangen
zijn om die dingen te weten en in zich op te nemen; maar hier wordt in de oorspronkelijke taal
de gevangenis met een ander woord uitgedrukt.
Bij dezelfde: ‘De jongelingen worden alle in de huizen der gevangenissen verborgen, zij zijn
tot een roof geworden en er is niemand die ze uitrukt en niemand zegt: Leid uit’, (Jesaja
42:22); de jongelingen zijn in de innerlijke zin de ware dingen van het geloof, waarvan wordt
gezegd dat zij in de huizen van de gevangenissen worden verborgen en tot een roof geworden
zijn wanneer zij niet langer worden erkend.
Bij dezelfde: ‘Het zal te dien dage zijn, Jehovah zal bezoeking doen over de heirscharen der
hoogte in de hoogte en over de koningen des aardbodems op de aardbodem en zij zullen
verzameld worden, de gebondene op de kuil en zij zullen besloten worden op de kluister; na
een menigte van dagen zullen zij bezocht worden’, (Jesaja 24:21,22); de gebondene op de kuil
voor hen die in de verwoestingen zijn of voor hen die in de verzoekingen zijn.
Bij dezelfde: ‘Wat zult gij doen ten dage der bezoeking en der verwoesting, zij komt uit de
verte; tot wie zult gij vluchten om hulp; hij die zich niet zal hebben gebogen; beneden de
gebondene en beneden de gedoden zullen zij vallen’, (Jesaja 10:3,4); beneden de gebondene
voor de hel, die onder de plaatsen van de verwoesting is; de gedoden voor hen die bij zich de
ware dingen van het geloof hebben uitgeblust door de beginselen van het valse, in een
mindere graad dan de doorboorden, waarover nr. 4503.
Bij Zacharia: ‘Hij zal de natiën vrede spreken en Zijn heersen zal zijn van de zee tot de zee en
van de stroom tot aan de einden der aarde; U ook aangaande, door het bloed Uws verbonds
zal Ik de gebondenen uitlaten uit de kuil, waarin geen water is.
Keert weder tot de vesting, gebondenen der hoop’, (Zacharia 9:10-12); de gebondenen uit de
kuil uitlaten, voor hen die in de verwoesting en die in de verzoeking zijn; dat de plaatsen waar
diegenen zijn die in de verzoeking zijn, kuilen worden genoemd, zie de nrs. 4728, 4744.
Bij David: ‘Jehovah verhoort de nooddruftigen en Hij veracht Zijn gebondenen niet’, (Psalm
69:34).
Bij dezelfde: ‘Laat het gezucht des gebondenen voor U komen’, (Psalm 79:11).
Bij dezelfde: ‘Jehovah heeft uit de hemelen naar de aarde gezien, om te horen het gezucht des
gebondenen, om te openen de zonen des doods’, (Psalm 102:20,21); de gebondenen voor hen
die in de verwoesting en hen die in de verzoekingen zijn.
Bij Jesaja: ‘In de tijd des welbehagens heb Ik U geantwoord en ten dage des heils heb Ik U
gehoord; ook heb Ik U bewaard; en Ik heb U gegeven tot een verbond des volks, om het land
te herstellen, om te delen de verwoeste erfenissen; om de gebondenen te zeggen: Gaat uit; en
hun die in de duisternis zijn: Ontsluiert u; op de wegen zullen zij weiden; en op alle hellingen
zal goede weide zijn; en zij zullen niet hongeren, noch dorsten’, (Jesaja 49:8,9).
Bij dezelfde: ‘De geest van de Heer Jehovah is op Mij; Jehovah heeft Mij gezalfd, om te
evangeliseren aan de armen heeft Hij Mij gezonden en om te verbinden de gebrokenen van
hart, om de gevangenen vrijheid te prediken en de gebondenen; de bevangene van ogen, om
uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah’, (Jesaja 61:1,2).
Bij David: ‘Jehovah, Die de verdrukten gericht doet, Die de hongerigen brood geeft;
Jehovah, Die de gebondenen losmaakt; Jehovah, Die de blinden opent; Jehovah, Die de
gebogenen opricht; Jehovah, Die de gerechten liefheeft; Jehovah, Die de vreemdelingen
bewaart, de wees en de weduwe ondersteunt’, (Psalm 146:7-9); de gebondenen voor hen die
in de verwoesting en in de verzoekingen zijn vanwege de valse dingen; uit deze plaatsen blijkt
ook, wie onder de gebondenen of hen die in de gevangenis zijn, maar ook wie onder de
hongerigen, de dorstigen, de vreemdelingen, worden verstaan bij Mattheüs: ‘Alsdan zal de
Koning zeggen tot degenen die aan Zijn rechterhand zijn: Ik ben hongerig geweest en gij hebt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2125
Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een
vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen; naakt en gij hebt Mij omkleed; krank en gij hebt Mij
bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen’, (Mattheüs 25:34-36); over
welke dingen men zie wat aan dit hoofdstuk voorafgaat in de nrs. 4954 tot en met 4958.
5038. De plaats waar de gebondenen des konings gebonden waren; dat dit de staat betekent
waarin diegenen zijn die in de valse dingen zijn, staat vast uit de betekenis van de plaats,
namelijk de staat, nrs. 2625, 2837, 3356, 3387, 4321, 4882; uit de betekenis van de
gebondenen des konings, namelijk diegenen die in de valse dingen zijn en omdat zij in de
valse dingen zijn, in de verwoesting zijn en degenen die in de wereld worden wederverwekt in
de verzoeking; de verzoeking immers is de verwoesting van het valse en tevens de
bevestiging van het ware; er wordt gezegd de gebondenen des konings, omdat de koning in de
innerlijke zin het ware is, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4789, 4966;
de gebondenen van hem zijn dus diegenen die in het valse zijn.
Ook werden de plaatsen waar de gebondenen des konings waren, kuilen genoemd; en daarom
zei Jozef: ‘Ik ben diefelijk weggenomen uit het land van de Hebreeën; en ook hier heb ik niet
wat ook gedaan dat zij mij in de kuil hebben gezet’, (Genesis 40:15); over de kuil, te weten de
plaats van de verwoesting, zie de nrs. 4728, 4744.
5039. En hij was daar in het huis der gevangenis; dat dit de duur van de verzoeking betekent,
staat vast uit de betekenis van het huis der gevangenis, namelijk de verwoesting en eveneens
de verzoeking, nrs. 5036, 5037; en uit de betekenis van daarin zijn, namelijk daar vertoeven,
dus de duur.
5040. vers 21-23. En Jehovah was met Jozef en Hij neigde de barmhartigheid tot hem en Hij
gaf hem diens genade die hij had in de ogen van de vorst van het huis der gevangenis.
En de vorst van het huis der gevangenis gaf in de hand van Jozef alle gebondenen die in het
huis der gevangenis waren; en al wat zij daar deden, dat deed hij.
De vorst van het huis der gevangenis zag niets hoegenaamd in zijn hand, omdat Jehovah met
hem was; en wat hij deed, maakte Jehovah voorspoedig.
En Jehovah was met Jozef, betekent dat het Goddelijke in Hem was; en Hij neigde de
barmhartigheid tot hem, betekent de Goddelijke Liefde in de afzonderlijke dingen; en Hij gaf
hem diens genade die hij had in de ogen van de vorst van het huis der gevangenis, betekent
vandaar de opheffing in de verzoekingen; en de vorst van het huis der gevangenis gaf,
betekent het in de staat der verzoekingen geleidende ware; in de hand van Jozef alle
gebondenen alle gebondenen die in het huis der gevangenis waren, betekent, uit Hem over
alle valse dingen; en al wat zij daar deden, dat deed hij, betekent het volstrekte vermogen; de
vorst van het huis der gevangenis zag niets hoegenaamd in zijn hand, betekent dat Hijzelf het
ware geleidde; en wat hij deed, maakte Jehovah voorspoedig, betekent, dat de Goddelijke
Voorzienigheid uit Hem was.
5041. En Jehovah was met Jozef; dit betekent dat het Goddelijke in Hem was, namelijk in de
Heer, Die in de hoogste zin door Jozef wordt uitgebeeld, hier het Goddelijke in de
verzoekingen, waarover hier wordt gehandeld; het Goddelijke zelf immers is Jehovah en dat
Deze in Hem was of Hem inwas, wordt daarmee aangeduid dat Jehovah met Jozef was.
Omdat in de letterlijke zin over Jozef wordt gehandeld, wordt er gezegd ‘met hem’, maar in
de innerlijke zin, waar over de Heer wordt gehandeld, is het in Hem.
Dat het in Hem is, kan voor eenieder binnen de Kerk daaruit vaststaan dat Hij uit Jehovah
ontvangen was, daarom noemde Hij Hem zo vaak Zijn Vader.
Het zijn zelf van de mens en vandaar het binnenste van zijn leven is uit de vader; de
bekledingen of de uiterlijke dingen zijn uit de moeder; daarom was het Zijn van de Heer en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2126
vandaar het binnenste van Zijn leven het Goddelijke, omdat Hij Jehovah Zelf was; en de
bekledingen of de uiterlijke dingen maakten het menselijke dat Hij uit de moeder door de
geboorte aannam; dit menselijke was zodanig dat het verzocht kon worden; het was immers
bezoedeld met het erfboze uit de moeder; maar omdat het binnenste Goddelijk was, heeft Hij
uit eigen macht dat erfboze vanwege de moeder kunnen uitdrijven, dit heeft geleidelijk
plaatsgevonden door verzoekingen en tenslotte door de laatste, welke die van het kruis was;
toen heeft Hij Zijn Menselijke ten volle verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt.
Hieruit kan vaststaan wat daaronder wordt verstaan dat het Goddelijke in Hem was.
5042. En Hij neigde de barmhartigheid tot hem; dat dit de Goddelijke Liefde betekent in de
afzonderlijke dingen, staat vast uit de betekenis van de barmhartigheid, namelijk in de hoogste
zin de Goddelijke Liefde, nrs. 1735, 3063, 3073, 3120, 3875; het Goddelijk Zijn zelf is de
Liefde, in de hoogste zin verstaan volslagen onbegrijpelijk voor de mens; vanuit deze door het
Ware ontstaan en bestaan alle dingen, zowel die het leven hebben als die het leven niet
hebben.
Die Goddelijke Liefde vloeide uit het Zijn zelf door het binnenste van het leven in de Heer, in
de afzonderlijke dingen, die Hij vanuit het uit de moeder aangenomen menselijke deed en
richtte het naar de einddoelen en deze tot het laatste, dat het menselijk geslacht zou worden
gezaligd.
En omdat de Heer vanuit het Goddelijke zelf in Zich Zijn menselijke zag, hoedanig het was,
namelijk dat het vanwege het erfelijke in het boze was, wordt daarom gezegd dat Jehovah de
barmhartigheid tot hem neigde en daaronder wordt in de hoogste zin de Goddelijke Liefde in
de afzonderlijke dingen verstaan; de Goddelijke Barmhartigheid immers is niets anders dan de
Goddelijke Liefde jegens hen die in ellende verkeren, nrs. 1049, 3063, 3875, dat wil zeggen,
jegens hen die in de verzoekingen zijn; dezen immers zijn in de ellende en zij worden
voornamelijk onder de ellendigen in het Woord verstaan.
5043. En Hij gaf hem diens genade die hij had in de ogen van de vorst van het huis der
gevangenis; dat dit betekent vandaar de opheffing, staat vast uit de betekenis van genade
geven, namelijk de opheffing; immers, in de verzoekingen genade geven is troosten en door
de hoop opheffen; uit de betekenis van de vorst, namelijk het primaire ware, waarover in de
volgende paragraaf; en uit de betekenis van het huis der gevangenis, namelijk de verwoesting
van het valse, dus de verzoeking, waarover de nrs. 5038, 5039.
5044; en de vorst van het huis der gevangenis gaf; dat dit het in de staat der verzoekingen
leidende ware betekent, staat vast uit de betekenis van de vorst, te weten het primaire ware,
dus dat wat geleid, waarover hierna; en uit de betekenis van het huis der gevangenis, namelijk
de verwoesting van het valse, dus de verzoeking, nrs. 5038, 5039, 5043.
Wat het in de staat der verzoekingen leidende ware is, moet eerst worden gezegd: bij allen die
in de verzoekingen zijn, vloeit het ware uit de Heer in, en dit regeert het denken en leidt het;
dit richt hen op zo vaak als zij in twijfels en eveneens in wanhoop vallen; dit geleidende ware
is dat ware en zo’n ware dat zij vanuit het Woord of vanuit de leer hebben geleerd en zij zelf
bij zich hebben bevestigd; andere ware dingen worden dan weliswaar ook opgeroepen, maar
die leiden hun innerlijke dingen niet; soms vertoont dat ware dat geleid zich niet zichtbaar
voor het verstand, maar het schuilt in het duister, maar geleid niettemin; het Goddelijke van
de Heer vloeit immers daarin, en houdt zo de innerlijke dingen van het gemoed daarin;
daarom ontvangt, wanneer dat in het licht komt, hij die in verzoeking is, vertroosting en wordt
hij opgeheven.
Het is niet dat ware zelf, maar het is de aandoening van dat ware, waardoor de Heer hen
geleid die in de verzoekingen zijn; het Goddelijke immers vloeit niet in dan in de dingen die
van de aandoening zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2127
Het ware dat in de innerlijke dingen van de mens is ingeplant en ingeworteld, is ingeplant en
ingeworteld door de aandoening en volledig niets zonder aandoening.
Het ware dat is ingeplant en ingeworteld door de aandoening, dit kleeft aan en het wordt
teruggeroepen door de aandoening en wanneer zo dat ware wordt teruggeroepen, doet het de
daarmee verbonden aandoening optreden en deze aandoening is de wederkerige van de mens.
Omdat het dus zo is gesteld met de mens die in de verzoekingen is, wordt daarom niemand in
enige geestelijke verzoeking toegelaten voordat hij in de volwassen leeftijd is en dus van enig
ware is doordrenkt, waardoor hij geleid kan worden; is dit niet het geval, dan bezwijkt hij en
dan wordt zijn latere staat erger dan de vorige.
Hieruit kan vaststaan wat onder het in de staat der verzoekingen geleidende ware wordt
verstaan, dat wordt aangeduid met de vorst van het huis der gevangenis.
Dat de vorst het primaire ware is, komt omdat de koning in de innerlijke zin het ware zelf
betekent, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4789, 4966; vandaar
betekenen de vorsten, omdat zij tot de koning behoren, de primaire dingen van dat ware.
Dat de vorsten die dingen betekenen zie de nrs. 1482, 2089; maar omdat het daar uit andere
plaatsen in het Woord niet zodanig werd getoond, zo mogen hier enige worden aangevoerd;
bij Jesaja: ‘Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, op Wiens schouder het
vorstendom zal zijn; de Vorst des vredes; vermenigvuldigende het vorstendom en de vrede, er
zal geen einde zijn’, (Jesaja 9:5,6); daar wordt over de Heer gehandeld; het vorstendom op de
schouder, is al het Goddelijk Ware in de hemelen uit Hem; de hemelen immers zijn
onderscheiden in vorstendommen volgens de ware dingen vanuit het goede; vandaar eveneens
worden de engelen vorstendommen genoemd; de vrede is de gezegende staat in de hemelen,
die het goede en het ware uit de binnenste dingen aandoet, nr. 3780; vandaar wordt de Heer de
Vorst des vredes genoemd en wordt er gezegd: vermenigvuldigende het vorstendom en de
vrede, waaraan geen einde zal zijn.
Bij dezelfde: ‘Dwaas zijn de vorsten van Zoan, de wijzen, de raadgevers van Farao; hoe zegt
gij tot Farao: Een zoon der wijzen ben ik, een zoon der koningen der oudheid; verdwaasd zijn
de vorsten van Zoan, bedrogen de vorsten van Nof; en zij hebben Egypte verleid, de hoeksteen
der stammen’, (Jesaja 19:11,13), waar over Egypte wordt gehandeld, waarmee het
wetenschappelijke van de Kerk wordt aangeduid, nr. 4749, dus het natuurlijk ware, dat het
laatste van de orde is; en daarom ook wordt hier Egypte de hoeksteen der stammen genoemd;
de stammen immers zijn alle dingen van het ware in één samenvatting, nrs. 3858, 3862, 3926,
3939, 4060; hier is echter Egypte het wetenschappelijke dat de ware dingen van de Kerk
verdraait, dus de vervalste ware dingen in het laatste van de orde, die de vorsten van Zoan en
de vorsten van Nof zijn; dat het zichzelf een zoon der koningen der oudheid noemt, komt
omdat de wetenschappelijke dingen daar waren vanuit de ware dingen van de Oude Kerk; de
ware dingen zelf worden aangeduid met de koningen, zoals eerder is getoond, en de ware
dingen van de Oude Kerk met de koningen der oudheid.
Bij dezelfde: ‘Aschur denkt niet het rechte en zijn hart overdenkt niet het rechte, want tot
verderven is zijn hart en tot het uitroeien van niet weinige natiën; want hij zegt: Zijn niet mijn
vorsten koningen’, (Jesaja 10:7,8); Aschur staat voor de redenering over de Goddelijke ware
dingen, vanwaar de valsheden zijn, dus voor de verdraaide rede, nr. 1186; de vandaar
vervalste ware dingen of de valse dingen die door redeneringen ontstaan en verschijnen als de
eigenlijke ware dingen zelf, worden daarmee aangeduid met de woorden: Zijn niet mijn
vorsten koningen.
Dat Aschur de redenering is en dat de vorsten die koningen zijn, die worden beschouwd als de
primaire valse dingen, waarvan men gelooft dat die de eigenlijke ware dingen zelf zijn, kan
men niet zien en vandaar niet geloven, zolang het gemoed in de historische zin van de letter
wordt gehouden en nog minder, indien het gemoed in het ontkennende is dat er in het
Goddelijk Woord iets heiligers en universeler is gelegen dan wat in de letter verschijnt, terwijl
toch in de innerlijke zin onder Aschur niets anders in het Woord wordt verstaan dan de rede
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2128
en de redenering en onder de koningen de ware dingen zelf en onder de vorsten de primaire
dingen van het ware.
Ook weet men in de hemel niet wat Aschur is en eveneens werpen de engelen de voorstelling
van een koning en van een vorst van zich en wanneer zij die bij de mens bemerken, dragen zij
haar op de Heer over en doorvatten zij datgene wat uit de Heer voortgaat en wat van de Heer
is in de hemel, namelijk het Goddelijk Ware uit Zijn Goddelijk Goede.
Bij dezelfde: ‘Aschur valt door het zwaard, niet eens mans en het zwaard, niet eens mensen,
zal hem verteren; ook zal zijn rots van schrik doorgaan en zijn vorsten zullen ontsteld worden
door de banier’, (Jesaja 31:8,9); daar wordt ook over Egypte gehandeld, namelijk het
verdraaide wetenschappelijke van de Kerk; de redenering uit de wetenschappelijke dingen
over de Goddelijke ware dingen, vanwaar de verdraaiing en de vervalsing is, is Aschur; die
verdraaide en vervalste ware dingen, zijn de vorsten; het zwaard waardoor Aschur zal vallen,
is het valse dat het ware bestrijdt en verwoest, nrs. 2799, 4499.
Bij dezelfde: ‘De sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte worden en het vertrouwen in de
schaduw van Egypte tot schande, wanneer zijn vorsten in Zoan zullen zijn geweest’, (Jesaja
30:3,4); de vorsten van Zoan voor de vervalste ware dingen, dus voor de valse dingen, zoals
eerder.
Bij dezelfde: ‘De pelikaan en de eend zullen het bezitten en de nachtuil en de raaf zullen
daarin wonen; Hij zal een richtsnoer der ledigheid en een richtlood der woestheid over het
trekken; zijn edelen zijn daar niet, laten zij het koninkrijk roepen en al zijn vorsten zullen niets
zijn’, (Jesaja 34:11,12); de pelikaan, de eend, de nachtuil en de raaf staan voor de geslachten
van het valse, die ontstaan wanneer de Goddelijke ware dingen die in het Woord zijn, te niet
gaan; de verlating en de verwoesting van het ware wordt aangeduid met het richtsnoer der
ledigheid en het richtlood der woestheid; en de valse dingen die voor hen de primaire ware
dingen zijn, door de vorsten.
Bij dezelfde: ‘Ik zal de vorsten der heiligheid profaan maken en Ik zal Jakob ten vloek geven
en Israël tot beschimpingen’, (Jesaja 43:28); de vorsten der heiligheid profaan maken, voor de
heilige ware dingen; de uitroeiing van het ware van de uiterlijke en van de innerlijke Kerk
wordt aangeduid met Jakob ten vloek en Israël tot beschimpingen geven; dat Jakob de
uiterlijke Kerk en Israël de innerlijke Kerk is, zie nr. 4286.
Bij Jeremia: ‘Binnentreden door de poorten van deze stad zullen de koningen en de vorsten,
zittende op de troon van David, rijdende in de wagen en op paarden, zijzelf en hun vorsten’,
(Jeremia 17:25).
Wie het Woord hier in de historische zin verstaat, kan niet weten dat in deze dingen iets
hogers en heiligers is verborgen dan dat koningen en vorsten zullen binnentreden door de
poorten van de stad in de wagen en op de paarden en hij maakt daaruit op dat de duur van het
koninkrijk wordt aangeduid, maar wie weet wat in de innerlijke zin de stad betekent, wat de
koningen, de vorsten, de troon van David en wat rijden in de wagen en op de paarden, zie de
hogere en de meer heilige dingen daar; de stad of Jeruzalem immers betekent het geestelijk
rijk van de Heer, nrs. 2117, 3654; de koningen de Goddelijk ware dingen, zoals eerder is
getoond; de vorsten de primaire dingen van het ware; de troon van David de hemel van de
Heer, nr. 1888; rijden in de wagen en op de paarden, het geestelijk verstandelijke van de
Kerk, nrs. 2760, 2761, 3217.
Bij dezelfde: ‘O zwaard, tegen de Chaldeeën en tegen de bewoners van Babel en tegen haar
vorsten en tegen haar wijzen; o zwaard, tegen de leugenaars; o zwaard, tegen haar paarden
en tegen haar wagens’, (Jeremia 50:35-37); het zwaard voor het tegen het valse strijdende
ware, en voor het tegen het ware strijdende en dit verwoestende valse, nrs. 2799, 4499; de
Chaldeeën voor hen die de ware dingen ontwijden en de bewoners van Babel voor hen die het
goede ontwijden, nrs. 1182, 1283, 1295, 1304, 1307, 1308, 1321, 1322, 1326, 1327; de
vorsten voor de valse dingen die voor hen de primaire ware dingen zijn; de paarden voor het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2129
verstandelijke van de Kerk, de wagens voor het leerstellige ervan, waarvan de verwoesting
wordt aangeduid met het zwaard tegen de paarden en tegen de wagens.
Bij dezelfde: ‘Hoe omwolkt de Heer in Zijn toorn de dochter Zions: de Heer heeft verzwolgen,
Hij heeft niet verschoond al de habitakels van Jakob, Hij heeft in Zijn ontsteking de vestingen
van de dochter van Jehudah vernietigd, nedergeworpen ter aarde, Hij heeft het koninkrijk en
deszelfs vorsten ontwijd; de poorten zijn in de aarde verzonken en de grendelen heeft Hij
verbroken; de koning en de vorsten zijn onder de natiën’, (Klaagliederen 2:1,2,9); de dochter
van Zion en van Jehudah voor de hemelse Kerk, hier voor haar, vernietigd zijnde; het
koninkrijk voor de ware dingen van de leer daar, nr. 2547, 4691; de koning voor het ware zelf,
de vorsten voor de primaire dingen ervan.
Bij dezelfde: ‘Onze huiden zijn zwart geworden zoals een oven, vanwege de stormen des
hongers; zij hebben de vrouwen in Zion verkracht, de maagden in de steden van Jehudah, de
vorsten zijn door hun hand opgehangen’, (Klaagliederen 5:10-12); de door hun hand
opgehangen vorsten, staat daarvoor dat de ware dingen zijn ontwijd, de ophanging immers
beeldde de verdoemenis van de ontwijding uit; en omdat de ophanging dit uitbeeldde, werd
het ook bevolen, toen het volk Baälpeor nahoereerde en zij hun goden aanbaden; ‘dat de
vorsten zouden worden opgehangen vóór de zon’, (Numeri 25:1-4); Baälpeor nahoereren
immers en hun goden aanbidden, was de eredienst ontwijden.
Bij Ezechiël: ‘De koning zal rouw bedrijven en de vorst zal met verbijstering worden bekleed
en de handen van het volk des lands zullen verschrikt worden; Ik zal naar hun weg met hen
handelen’, (Ezechiël 7:27); de koning eender voor het ware in het algemeen en de vorst voor
de primaire dingen ervan.
Bij dezelfde: ‘De vorst die in het midden van hen is, zal op de schouder worden gedragen
onder de duisternis en hij zal uitgaan; zij zullen de wand doorboren om daardoor uit te
leiden; en hij zal zijn aangezichten oversluieren, zodat hij niet met het oog de aarde zie’,
(Ezechiël 12:12); dat de vorst hier niet een vorst is, blijkt duidelijk, maar dat hij het ware van
de Kerk is; en wanneer daarvan wordt gezegd dat het op de schouder zal worden gedragen
onder de duisternis, dan is het dat het met alle macht tussen de valse dingen wordt
weggevoerd; de duisternis immers is de valse dingen; de aangezichten oversluieren is dat het
ware in het geheel niet wordt gezien; dat hij niet met het oog de aarde ziet, is dat niets van de
Kerk wordt gezien; dat de aarde de Kerk is, zie de nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1413, 1607,
1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4447, 4535.
Bij Hosea: ‘Vele dagen zullen de zonen Israëls zitten, er is geen koning en geen vorst en geen
slachtoffer en geen opgericht beeld en geen efod en geen terafim’, (Hosea 3:4).
En bij David: ‘Geheel heerlijk is des konings dochter van binnen en van ineenvlechtingen van
goud haar kleed; in borduursels zal zij tot de koning worden geleid; in de plaats van uw
vaderen zullen uw zonen zijn; gij zult hen tot vorsten zetten in de ganse aarde’, (Psalm
45:14,15,17); de dochter des konings is het geestelijk rijk van de Heer; het wordt Zijn
geestelijk rijk genoemd naar het Goddelijk Ware van de Heer, dat daar wordt beschreven door
het kleed uit ineenvlechtingen van goud en uit borduursels; de zonen zijn de ware dingen van
dat rijk, die uit het Goddelijke van de Heer zijn, die de vorsten, dat wil zeggen de primaire
dingen zullen zijn.
Met de vorst over wie en over wiens bezittingen in het Nieuwe Jeruzalem en in de Nieuwe
Aarde wordt gehandeld bij, (Ezechiël 44:3; 45:7,8,17; 46:8,10,12,16,18; 48:21), wordt in het
algemeen het ware aangeduid dat uit het Goddelijke van de Heer is; onder het Nieuwe
Jeruzalem immers daar en onder de Nieuwe Tempel en onder de Nieuwe Aarde, wordt het rijk
van de Heer in de hemelen en op aarde verstaan, dat daar met uitbeeldingen, zodanig als die
elders in het Woord voorkomen, wordt beschreven.
5045. In de hand van Jozef alle gebondenen die in het huis der gevangenis waren; dat dit
betekent uit Hem over alle valse dingen, namelijk het in de staat van de verzoekingen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2130
leidende ware, staat vast uit de betekenis van in Jozefs hand geven, namelijk in zijn
vermogen; de hand immers is het vermogen, nr. 5008, dus dat het uit Hem is; uit Hem immers
geschiedt wat uit Zijn vermogen is; onder Jozef wordt in de innerlijke zin de Heer verstaan,
zoals eerder meermalen is getoond; en uit de betekenis van de gebondenen in het huis der
gevangenis, te weten de valse dingen, nrs. 5037, 5038; dus wordt met: De vorst van het huis
der gevangenis gaf in de hand van Jozef alle gebondenen die in het huis der gevangenis
waren, aangeduid, het uit Hem in de staat der verzoekingen over alle valse dingen leidende
ware, dat wil zeggen, dat uit Hem het ware waardoor Hij de valse dingen in de staat der
verzoekingen leidde.
Hier en in wat volgt tot aan het einde van dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin over de
Heer gehandeld, namelijk dat Hij uit eigen macht in de staat der verzoekingen de hellen heeft
onderjukt, dat wil zeggen, overwonnen, welke hellen in de boze en de valse dingen waren, die
aanhoudend boze en valse dingen aan het menselijk geslacht ingoten; dat de Heer ze uit eigen
macht heeft overwonnen en onderjukt en dat Hij zo het Menselijke in Zich heeft verheerlijkt
of Goddelijk gemaakt, zie de nrs. 1616, 1749, 1755, 1813, 1904, 1914, 1921, 1935, 2025,
2026, 2083, 2159, 2574, 2786, 2795, 3036, 3381, 3382, 4075, 4286, 5005; dit staat vast uit
verscheidene plaatsen in het Woord, zoals ook uit dit bij Johannes: ‘Ik leg Mijn ziel af, opdat
Ik haar wederom neme; niemand neemt haar van Mij af, maar Ik leg haar van Mij Zelf af; Ik
heb het vermogen, haar wederom te nemen’, (Johannes 10:17,18); dat het kruislijden het
laatste van de verzoekingen was, waardoor Hij het Menselijke in Zich ten volle heeft
verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt, blijkt eveneens uit verscheidene plaatsen in
het Woord, zoals ook bij, (Johannes 13:31,32; 17:1,5; Lukas 24:26).
5046. En al wat zij daar deden, dat deed hij; dat dit het volstrekte vermogen betekent, kan
zonder ontvouwing vaststaan; de woorden immers sluiten in dat alle dingen uit Hem waren,
dus dat Hij in het volstrekte vermogen was om te doen en te laten.
5047. De vorst van het huis der gevangenis zag niets hoegenaamd in zijn hand; dat dit
betekent dat Hijzelf het ware bestuurde, staat vast uit de betekenis van de vorst van het huis
van de gevangenis, namelijk het in de staat van de verzoekingen leidende ware, nr. 5044; en
uit de betekenis van niets hoegenaamd zien in zijn hand, namelijk uit Hem, dus vanuit het
volstrekte vermogen, zoals eerder in de nrs. 5045, 5046.
5048. Omdat Jehovah met hem was; dat dit betekent uit het Goddelijke dat in Hem was, staat
vast uit wat eerder in nr. 5041 is gezegd.
5049. En wat hij deed, maakte Jehovah voorspoedig; dat dit betekent dat de Goddelijke
Voorzienigheid uit Hem was, staat vast uit de betekenis van voorspoedig maken, namelijk de
Voorzienigheid, nrs. 4972, 4975; dat zij Goddelijk is, wordt verstaan onder Jehovah en dat zij
uit Hem was, onder wat hij deed.
Dat voorspoedig maken in de hoogste zin de Voorzienigheid is, komt omdat al het
voorspoedige dat in de laatste dingen van de natuur verschijnt, in zijn oorsprong geschiedt
vanuit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer; dat dit zo is en eveneens dat al wat van het
lot wordt genoemd, daaruit is, zal vanuit de Goddelijke Barmhartigheid van de Heer elders uit
ondervindingen vanuit de geestelijke wereld worden getoond.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2131
Vervolg over de Overeenstemming met de Grootste Mens; hier over de
Overeenstemming van de Lendenen en de Geslachtsdelen met hem.
5050. Wie in de Grootste Mens of in de hemel tot de streek van de handen, de armen en de
voeten behoren, werd aan het einde van het voorafgaande hoofdstuk, nr. 4931 tot 4953, uit
ondervinding getoond; hier moet nu worden gezegd welke gezelschappen het in de hemel of
in de Grootste Mens zijn waarmee de lendenen overeenstemmen en eveneens de met de
lendenen samenhangende leden, die de geslachtsdelen worden genoemd.
In het algemeen moet men weten dat de lendenen en de daarmee samenhangende leden
overeenstemmen met de ware echtelijke liefde, dus met die gezelschappen waar zulke geesten
zijn; zij die daar zijn, zijn meer hemels dan de overigen en leven meer dan de overigen in het
verkwikkelijke van de vrede.
5051. In een rustige droom zag ik enige bomen die waren geplant in een houten bak, waarvan
de ene groot was, de andere lager en een tweetal klein; die lagere boom behaagde mij het
meest en intussen deed een allerliefelijkste rust, die ik niet kan verwoorden, mijn gemoed aan.
Toen ik uit de droom ontwaakte sprak ik met degenen die de droom over mij brachten, het
waren engelgeesten, nrs. 1977, 1979, zij zeiden wat door dat gezicht werd aangeduid,
namelijk de echtelijke liefde: met de grote boom de echtgenoot, met de lagere de echtgenote
en met het tweetal de kleine kinderen; verder zeiden zij dat de allerliefelijkste rust die het
gemoed aandeed, aangaf hoedanig de liefelijkheid is van de vrede die diegenen in het andere
leven hebben die in de echtelijke liefde hebben geleefd; zij voegden daaraan toe dat zodanig
diegenen zijn die tot de streek van de dijen het dichtst bij de knieën behoren en dat degenen
die in een nog liefelijker staat zijn tot de streek van de lendenen behoren.
Er werd ook getoond dat er een vergemeenschapping door de voeten met de voetzolen en de
hielen optreedt; dat er een vergemeenschapping is, blijkt ook uit die grote zenuw in de dij, die
haar takken uitzendt niet slechts door de lendenen tot de delen die voor de verwekking zijn
bestemd en die de organen van de echtelijke liefde zijn, maar ook door de voeten tot de
voetzolen en tot de hielen.
Ook werd toen ontdekt wat in het Woord werd verstaan onder de heupholte en de zenuw van
de dij, die aan Jakob werd ontwricht, toen hij met de engel worstelde, (Genesis 32:25,31,32);
zie ook de nrs. 4280, 4281, 4314-4317.
Daarna verscheen mij een grote hond, zodanig als die welke Cerberus wordt genoemd bij de
oudste schrijvers; hij had een huiveringwekkende muil.
Er werd gezegd dat een zodanige hond de bewaking betekent, dat de mens niet van de
hemelse echtelijke liefde overgaat tot de liefde van de echtbreuk, die hels is; het is immers de
hemelse echtelijke liefde, wanneer de echtgenoot met zijn echtgenote, die hij allertederst
liefheeft en met de kinderen, tevreden in de Heer leeft; vandaar heeft hij in de wereld het
innerlijk liefelijke en in het andere leven de hemelse vreugde; wanneer men echter van die
liefde overgaat in het tegenovergestelde en hun daarin het verkwikkelijke als het ware hemels
toeschijnt, terwijl het toch hels is, dan vertoont zich zo’n hond die er als het ware voor waakt
dat de tegenovergestelde verkwikkingen geen gemeenschap hebben.
5052. Het is de binnenste hemel waardoor de Heer de echtelijke liefde inboezemt; zij die daar
zijn, zijn meer dan de overigen in de vrede; de vrede in de hemelen is ter vergelijking zoals de
lente in de wereld, die alle dingen verkwikkelijk maakt; deze vrede is het hemelse zelf in zijn
oorsprong.
De engelen die daar zijn, zijn de meest wijze van allen en vanwege de onschuld verschijnen
zij aan de anderen als kleine kinderen; zij hebben ook de kleine kinderen veel meer lief, dan
hun vaders en moeders; zij zijn bij de kleine kinderen aanwezig in de baarmoeder en door hen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2132
zorgt de Heer dat de kleine kinderen daar gevoed en vervolmaakt worden; zo waken zij dus
ook over de vrouwen die in de baarmoeder dragen.
5053. Er zijn hemelse gezelschappen waarmee alle en de afzonderlijke voor de verwekking
bestemde leden en organen in het ene en het andere geslacht overeenstemmen; die
gezelschappen zijn van de andere onderscheiden, zoals ook die streek in de mens terdege
onderscheiden en gescheiden is van de overige.
Dat die gezelschappen hemels zijn, komt omdat de echtelijke liefde de fundamentele van alle
liefden is, nrs. 686, 2733, 2737, 2738; zij munt ook boven de overige uit in het nut en vandaar
in het verkwikkelijke; want huwelijken zijn de kweekplaatsen van het gehele menselijke
geslacht en eveneens de kweekplaatsen van het hemels rijk van de Heer, want de hemel is
vanuit het menselijk geslacht.
5054. Zij die kleine kinderen allertederst hebben liefgehad, zoals er zulke moeders, zijn in het
gebied van de baarmoeder en van de organen rondom, namelijk in die van de hals van de
baarmoeder en van de eierstokken; en zij die daar zijn, zijn in het zoetste en zachtste leven en
meer dan de anderen in de hemelse vreugde.
5055. Maar welke en hoedanig die gezelschappen zijn die tot de afzonderlijke
verwekkingsorganen behoren, werd niet te weten gegeven; zij zijn immers te innerlijk dan dat
zij door iemand die in een lagere sfeer is, kunnen worden begrepen; zij hebben ook betrekking
op de nutten van die organen, welke nutten verborgen zijn en eveneens verwijderd gehouden
van de wetenschap, ook vanwege de oorzaak, die de Voorzienigheid is, dat zulke dingen, die
in zich de hoogste mate hemels zijn, niet worden gekwetst door vuile gedachten, die van de
wulpsheid en van hoererij en echtbreuk zijn; welke gedachten bij de meesten alleen al door
het noemen van die organen wordt opgewekt; daarom is het geoorloofd, enige meer
verwijderde dingen die werden gezien mee te delen.
5056. Er was een zekere geest bij mij van een andere aardbol; over geesten van andere
aardbollen zal, vanuit de Goddelijke Barmhartigheid van de Heer, elders worden gesproken.
Deze geest smeekte mij dringend dat ik bemiddelend voor hem zou optreden opdat hij in de
hemel kon komen.
Hij zei dat hij niet wist dat hij het boze had gedaan, alleen dat hij de inwoners van die aardbol
had berispt; er zijn immers berispers en kastijders van diegenen die niet naar behoren leven;
ook over hen zal worden gehandeld, wanneer over de inwoners van de andere aardbollen
wordt gesproken.
Hij voegde hieraan toe dat hij hen, na hen berispt te hebben, had onderricht; hij sprak toen als
het ware met een gespleten stem, die ook tot ontferming kon bewegen.
Maar ik kon hem niets anders antwoorden dan dat ik hem in het geheel geen hulp kon bieden
en dat dit enig en alleen van de Heer is en dat hij, indien hij waardig was, kon hopen.
Maar toen werd hij teruggebracht onder de rechtschapen geesten die van zijn aardbol waren;
maar dezen zeiden dat hij niet met hen samen kon zijn, omdat hij niet gelijkaardig was; maar
omdat hij toch vanuit een hevig verlangen aandrong om in de hemel te worden binnengelaten,
werd hij naar een gezelschap van rechtschapen geesten van deze aarde gezonden; maar ook
dezen zeiden dat hij niet met hen kon zijn; hij was ook van een zwarte kleur in het licht van de
hemel, maar hijzelf zei dat hij niet van een zwarte, maar van een purperen kleur was.
Mij werd gezegd dat zodanig in de aanvang diegenen zijn die de streek van de zaadblaasjes
samenstellen; in die blaasjes immers wordt het zaad verzameld met een passend vocht,
waarmee het wordt gecombineerd en door die combinatie geschikt gemaakt om, na
uitgezonden te zijn, in de hals van de baarmoeder te worden opgelost en zo voor de
ontvangenis van dienst te zijn; en er is in een zodanige substantie een streven en als het ware
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2133
een verlangen om nut te betrachten, dus om het vocht af te leggen waarmee het is bekleed;
iets eenders verscheen ook bij die geest; hij kwam opnieuw bij mij, maar in een schamele
kledij; en hij zei dat hij brandde om in de hemel te komen en dat hij nu bemerkte dat hij
zodanig was.
Het werd gegeven hem te zeggen dat dit wellicht een aanwijzing was dat hij binnenkort zou
worden opgenomen; door de engelen werd hem toen gezegd dat hij zijn kleed zou afwerpen;
hij wierp het uit verlangen zo snel af, dat er nauwelijks iets is dat sneller is; daarmee werd
uitgebeeld hoedanig de verlangens zijn van degenen die in de streek zijn waarmee de
zaadblaasjes overeenstemmen.
5057. Mij verscheen een vijzel en daarbij stond een man met een ijzeren werktuig, aan wie het
vanuit fantasie toescheen alsof hij in die vijzel mensen stampte, door hen op afgrijselijke
manieren te martelen; deze man deed dit met grote verkwikking; die verkwikking zelf werd
vergemeenschapt, opdat ik zou weten hoedanig en hoe groot zij is voor hen die zodanig zijn;
het was een helse verkwikking.
Door de engelen werd mij gezegd dat een zodanige verkwikking heeft geregeerd bij de
nakomelingen van Jakob en dat zij niets verkwikkelijker gewaar werden dan de natiën
wreedaardig te behandelen en hen na ze te hebben gedood, bloot te stellen aan de wilde dieren
en de vogels om ze te verslinden, de levenden met zagen en bijlen in stukken te snijden en ze
door de ticheloven te laten doorgaan, (2 Samuël 12:31), de kleine kinderen te verpletteren en
weg te werpen.
Zulke dingen werden nooit bevolen, noch werden zij ooit toegelaten dan alleen aan degenen
van wie de dijzenuw ontwricht was, nr. 5051; deze geesten wonen onder de rechterhiel, waar
de echtbrekers zijn die eveneens wreed zijn.
Het is dus te verwonderen dat iemand ooit gelooft, dat die natie boven de andere uitverkoren
is geweest; vandaar komt het ook dat verscheidenen zich daarin bevestigen dat het leven er
niets toe doet, maar dat er een uitverkiezing is en er vandaar een opneming in de hemel is,
alleen vanuit barmhartigheid, onverschillig hoedanig het leven ook is geweest; terwijl toch
eenieder vanuit de gezonde rede kan zien dat zo te denken tegen het Goddelijk indruist; het
Goddelijke immers is de Barmhartigheid zelf, waarom dan ook, indien de hemel er vanuit de
barmhartigheid alleen was, onverschillig hoedanig het leven ook is, allen, hoevelen het er ook
zijn, zouden worden opgenomen; iemand in de hel neerstoten om daar gemarteld te worden,
terwijl hij toch in de hemel kon worden opgenomen, zou onbarmhartigheid en niet de
barmhartigheid zijn en de een boven de ander uitkiezen, zou ongerechtigheid en niet de
gerechtigheid zijn.
Daarom wordt aan hen, die hebben geloofd en zich er in hebben bevestigd dat slechts enkelen
zijn uitverkoren en de overigen niet en dat er in de hemel alleen toelating vanuit
barmhartigheid is, onverschillig hoe iemand geleefd heeft, gezegd, wat ik ook enige malen
heb gezien en gehoord, dat de hemel nooit aan iemand door de Heer wordt ontzegd en dat zij,
indien zij het begeren dit uit ondervinding kunnen weten; daarom worden zij in een bepaald
hemels gezelschap geheven, waar diegenen zijn die het leven hebben geleid van de
aandoening van het goede of in de naastenliefde; maar wanneer zij daar komen, beginnen zij,
omdat zij boos zijn, angstig en van binnen gekweld te worden, omdat zij een tegenovergesteld
leven hebben; en wanneer het hemels licht verschijnt, verschijnen zij in dat licht zoals duivels,
bijna zonder menselijke vorm, sommigen met een ingevallen aangezicht, sommigen als rijen
tanden, sommigen op een andere wijze, zoals monsters; zo hebben zij dus een afgrijzen van
zichzelf en werpen zich halsoverkop in de hel neer en hoe dieper des te beter voor hen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2134
5058. Er was ook een zeker iemand de in de wereld tot de meer aanzienlijken had behoord en
die mij toen bekend was, maar niet hoedanig hij van binnen was; in het andere leven echter
werd het, na enige ontwikkelingen van de staat van zijn leven, geopenbaard dat hij geslepen
was; toen hij enige tijd lang onder de listigen in het andere leven was geweest en het daar hard
te verduren had gehad, wilde hij van hen gescheiden worden.
Ik hoorde hem toen zeggen dat hij in de hemel wilde komen; hij had eveneens geloofd dat het
alleen een opneming vanuit barmhartigheid was.
Maar hem werd gezegd dat hij, indien hij daar kwam, daar niet zou kunnen vertoeven en dat
hij daar gemarteld zou worden, zoals degenen die in de wereld in de doodsstrijd zijn;
niettemin hield hij aan; hij werd eveneens toegelaten in een gezelschap waar de eenvoudige
goeden zijn, die vooraan boven het hoofd zijn.
Maar toen hij daar kwam, ving hij volgens zijn leven met geslepenheid en list te handelen;
vandaar begonnen na de tijd van een klein uur de goeden daar, die eenvoudigen waren, te
weeklagen dat hij hun de doorvatting van het goede en het ware en vandaar hun
verkwikkingen, wegnam, terwijl hij dus zo hun staat vernietigde; toen werd iets van het licht
uit de innerlijke hemel toegelaten, waarin hij daar als een duivel verscheen en het bovendeel
van zijn neus afschuwelijk doorgroefd met een afschuwelijke wond en toen hij dat voelde,
wierp hij zich van daar neer in de hel.
Daaruit blijkt dat het niet de uitverkiezing en de opneming vanuit barmhartigheid is, maar dat
het het leven is dat de hemel maakt; toch zijn alle dingen van het leven van het goede en van
het geloof van het ware vanuit de barmhartigheid voor diegenen in de wereld die de
barmhartigheid opnemen; en voor hen is er opneming vanuit de Barmhartigheid en zij zijn
degenen die uitverkorenen worden genoemd, nrs. 3755, 3900.
5059. Zij die in, tegen de echtelijke liefde indruisende dingen, namelijk in echtbreuken,
hebben geleefd, goten toen zij mij genaderd waren, pijn in de lendenen in, zwaar al naar het
leven van de echtbreuken dat zij hadden geleid; uit deze invloeiing bleek ook dat de lendenen
met de echtelijke liefde overeenstemmen.
Hun hel is ook onder het achterdeel van de lendenen, onder de billen, waar zij verblijven in
vuilnis en uitwerpselen; deze dingen zijn eveneens voor hen genietingen, want zulke dingen
stemmen overeen met die wellusten in de geestelijke wereld; maar over deze dingen zal
worden gehandeld, waar, vanuit de Goddelijke Barmhartigheid van de Heer, over de hellen in
het algemeen en in het bijzonder moet worden gesproken.
5060. Wie degenen zijn die met de teelballen overeenstemmen, kon eveneens voor mij
vaststaan uit diegenen die in de tegen de echtelijke liefde indruisende dingen zijn en aan de
teelballen pijn veroorzaken; wanneer immers de gezelschappen werken, dan werken zij in op
die delen en op die leden van het lichaam waarmee zij overeenstemmen, de hemelse
gezelschappen daarop door een milde, zachte, verkwikkelijke invloeiing, de helse, die in
daarmee strijdige dingen zijn, door een harde en pijnlijke invloeiing; maar hun invloeiing
worden alleen diegenen gewaar bij wie de innerlijke dingen geopend zijn en aan wie vandaar
een vergemeenschapping met de geestelijke wereld is gegeven die zij kunnen doorvatten.
Zij die in de tegen de echtelijke liefde indruisende dingen zijn en aan de teelballen pijn
veroorzaken, zijn diegenen die lagen leggen door liefde, vriendschap en diensten.
Toen zulke geesten tot mij kwamen, wilden zij in het verborgene met mij spreken, omdat zij
ten zeerste vreesden dat iemand aanwezig mocht zijn; zij waren immers zodanig in het leven
van het lichaam geweest en toen omdat zij toen zodanig waren geweest, zijn zij ook zodanig
in het andere leven; het leven van eenieder immers volgt hem.
Uit de streek rondom de gehenna steeg een soort, als het ware onzichtbaar luchtachtigs op; het
was een bende van zulke geesten; maar daarna verscheen de bende aan mij alleen als één
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2135
geest, hoewel het er verscheidenen waren aan wie banden werden aangelegd, die hij evenwel
naar het hem toescheen verwijderde, waarmee werd aangeduid dat zij de hindernissen uit de
weg wilden ruimen; zodanig immers verschijnen de gedachten en de krachtsinspanningen van
het gemoed op uitbeeldende wijze in de geestenwereld en wanneer die verschijnen, bemerkt
men terstond wat zij betekenen.
Daarna scheen het alsof er een klein lichaam, sneeuwig uit zijn lichaam uitging, dat op mij
toetrad, waarmee hun denken en bedoeling werd uitgebeeld; namelijk dat zij de staat van de
onschuld wilden aantrekken, opdat niemand iets zodanigs van hen zou kunnen vermoeden..
Toen deze naderbij was gekomen, liet hij zich neer naar de lendenen en hij scheen zich als het
ware om de ene en de andere zijde te buigen, waarmee werd uitgebeeld dat zij zich in de kuise
echtelijke liefde wilden vertonen; daarna rondom de voeten in spiraalvormige bochten,
waarmee werd uitgebeeld dat zij zich wilden binnendringen door zulke dingen die in de
natuur verkwikkelijk zijn; tenslotte werd die ene kleine vrijwel onzichtbaar, waardoor werd
uitgebeeld dat zij zich geheel en al wilden verschuilen.
Er werd mij door de engelen gezegd dat diegenen zo’n wijze van binnendringen hebben, die
lagen leggen in de echtelijke liefde, namelijk die zich in de wereld hebben binnengedrongen
ten einde echtbreuk te plegen met de vrouwen echtgenoten, door kuis en verstandig over de
echtelijke liefde te spreken, door de kleine kinderen te vleien, door de echtgenoot op elke
manier te prijzen, totdat men gelooft dat hij een vriend is, kuis en schuldeloos, terwijl hij toch
een sluwe echtbreker is.
Hoedanig zij dus zijn werd eveneens getoond; immers nadat die dingen waren volvoerd, werd
die sneeuwige kleine zichtbaar en verscheen donker en pikzwart en bovendien hoogst
wanstaltig; en hij werd uitgeworpen in zijn hel, die ook diep onder het middendeel van de
lendenen was; daar verblijven zij in de afschuwelijkste uitwerpselen; en zij zijn daar ook
onder rovers, die betrekking hebben op de onwillekeurige algemene zin, nr. 4327.
Ik heb daarna ook met zulke geesten gesproken en zij waren verwonderd dat iemand van
echtbreuken een gewetenszaak maakt, namelijk dat iemand vanuit het geweten niet met de
echtgenote van een ander zou samenliggen, wanneer het kan; en toen ik met hen over het
geweten sprak, ontkenden zij dat iemand een geweten heeft.
Mij werd gezegd dat zulke geesten voor het merendeel uit de christelijke wereld zijn en
zelden enigen uit andere delen.
5061. Bij wijze van aanhangsel mag ik hieraan dit vermeldenswaardige toevoegen: er waren
enige geesten die lange tijd in een bijzondere hel opgesloten hadden geschuild, waaruit zij niet
konden uitbreken.
Soms had ik mij daarover verwonderd wie zij waren; op zekere avond werden zij uitgelaten
en toen werd van hen een vrij rumoerig mompelend geluid gehoord, dat lang aanhield; en toen
daartoe gelegenheid werd gegeven, hoorde ik van hen schimpscheuten tegen mij en ik
doorvatte het streven dat zij wilden opklimmen en mij verderven.
Ik vroeg de oorzaak aan de engelen; zij geloofden dat dezen mij hadden gehaat toen zij
leefden, hoewel ik hun hoegenaamd niets gedaan had.
En ik werd onderricht dat zulke geesten, wanneer zij slechts de sfeer gewaarworden van
degene die zij hebben gehaat, naar zijn verderf hijgen; maar zij werden teruggezonden naar
hun hel.
Daaruit kon vaststaan dat zij die elkaar wederzijds in de wereld hebben gehaat, in het andere
leven samenkomen en tegen elkaar vele boze dingen van plan zijn, wat ook uit andere
voorbeelden meermalen te weten is gegeven; haat immers is tegenovergesteld aan liefde en
naastenliefde en het is een afkeer en als het ware een geestelijke antipathie; en daarom, zodra
zij in het andere leven de sfeer gewaarworden van degene tegen wie zij haat hebben
gekoesterd, dan komen zij als het ware in woede.
Daaruit blijkt wat ligt opgesloten in wat de Heer heeft gezegd bij, (Mattheüs 5:22-26).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 39
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2136
5062. Het vervolg over de overeenstemming met de Grootste Mens aan het einde van het
volgende hoofdstuk.
Einde hoofdstuk negenendertig.

'