'

GENESIS
VIERENDERTIGSTE HOOFDSTUK
4422. Voorafgaand aan dit hoofdstuk komen ter ontvouwing aan de beurt de woorden van de
Heer bij, (Mattheüs 24:42 tot het einde) die de laatste in dat hoofdstuk zijn over de voleinding
der eeuw of de Komst van de Heer, namelijk de volgende in de letter: Waakt dan, omdat gij
niet weet in welke ure uw Heer komt.
Maar weet dit, dat zo de heer des huizes zou weten, in welke nachtwake de dief komt, hij
voorzeker zou waken en zijn huis niet zou laten doorgraven.
Daarom zijt ook gij bereid, omdat in welke ure gij het niet meent, de Zoon des Mensen zal
komen.
Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, die zijn heer over zijn dienstvolk heeft
gesteld, om hun spijs te geven te rechter tijd.
Gezegend die dienstknecht, die zijn heer, komende, zal vinden aldus doende.
Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen.
Maar zo die boze knecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en hij zou
beginnen de mededienstknechten te slaan en te eten en te drinken met de dronkaards, zo zal de
heer van deze dienstknecht komen ten dage in welke hij het niet verwacht en ter ure die hij
niet weet; en hij zal hem verdelen en zijn deel zetten met de geveinsden; daar is wening en
knersing der tanden’.
Wat deze dingen behelzen, kan vaststaan uit de reeks van de dingen; er werd immers in dit
gehele hoofdstuk bij de evangelist gehandeld over de laatste tijd van de Kerk, namelijk in de
innerlijke zin de voleinding der eeuw en de Komst van de Heer; dat dit zo is, kan blijken uit
de ontvouwing van alle dingen die in dit hoofdstuk staan, welke dingen in de vlak voorgaande
hoofstukken werden vooruit gezonden, namelijk: hoofdstuk 26, nrs. 3353 tot 3356; hoofdstuk
27, nrs. 3486 tot 3489; hoofdstuk 28, nrs. 3650 tot 3655; hoofdstuk 29, nrs. 3751 tot 3757;
hoofdstuk 30, nrs. 3897 tot 3901; hoofdstuk 31, nrs. 4056 tot 4060; hoofdstuk 32, nrs. 4229
tot 4231; hoofdstuk 33, nrs. 4332 tot 4335.
Wat zij in de reeks bevatten, werd daar ook gezegd, namelijk dat, wanneer de na de Komst
van de Heer geïnstaureerde christelijke Kerk zou aanvangen met zich te verwoesten, dat wil
zeggen, van het goede af te wijken, dan:
I. Men zou aanvangen niet meer te weten wat het goede en het ware is, maar daarover zou
twisten.
II. Dat men ze zou verachten.
III. Dat men ze daarop niet met het hart zou erkennen.
IV. Daarna dat men ze zou ontwijden
V. En omdat het ware van het geloof en het goede van de naastenliefde nog bij
sommigen, die de uitverkorenen worden genoemd, zal blijven voortbestaan, wordt de
staat van het geloof dan, beschreven.
VI. En daarop de staat van de naastenliefde.
VII. Tenslotte wordt er gehandeld over het begin van de nieuwe Kerk.
VIII. Over de staat ten aanzien van het goede en het ware binnen de zogenaamde Kerk,
wanneer zij wordt verworpen en de nieuwe wordt aangenomen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1842
Uit deze reeks kan vaststaan wat die woorden die eerder zijn beschreven en de laatste van dat
hoofdstuk zijn, behelzen, namelijk dat het woorden van vermaning zijn, gericht tot degenen
die in de Kerk zijn, dat zij in het goede van het geloof zouden zijn en indien niet, dat zij te
gronde zullen gaan.
4423. Hoe het met de verwerping van de oude Kerk en met de aanneming van de nieuwe is
gesteld, weet nauwelijks iemand; wie niet de innerlijke dingen van de mens en de staten van
deze dingen en vandaar de staat van de mens na de dood weet, kan het niet anders opvatten
dan dat zij die van de oude Kerk zijn, bij wie het goede en het ware is verwoest, dat wil
zeggen, niet langer met het hart wordt erkend, zullen vergaan, of zoals de antediluvianen door
een vloed, of zoals de Joden door verdrijving uit hun land, of op een andere wijze.
Maar wanneer een Kerk verwoest is, dat wil zeggen, wanneer zij niet langer in enig goede van
het geloof is, gaat zij voornamelijk te gronde ten aanzien van de staten van haar innerlijke
dingen, dus ten aanzien van de staten in het andere leven; dan verwijdert zich de hemel van
hen en dus de Heer en draagt Hij zich over op anderen die in hun plaats worden aangenomen;
want zonder de Kerk ergens op de aardbol is er geen vergemeenschapping van de hemel met
de mens; de Kerk immers is zoals het hart en de longen van de Grootste Mens, op de aarde,
nrs. 468, 637, 931, 2054, 2853; zij die dan van de oude Kerk zijn en zo van de hemel
verwijderd, zijn in een zekere overstroming ten aanzien van de innerlijke dingen en wel in een
overstroming boven het hoofd; deze overstroming bemerkt de mens zelf niet wanneer hij in
het lichaam leeft, maar na de dood komt hij daarin; die overstroming verschijnt duidelijk in
het andere leven en wel zoals een nevelachtige wolk waarmee zij worden omringd en
daardoor worden zij van de hemel gescheiden.
De staat van degenen die in die nevelachtige wolk zijn, is deze, dat zij geenszins kunnen zien
wat het ware van het geloof is en te minder wat het goede ervan is; het licht van de hemel
immers waarin het inzicht en de wijsheid is, kan in die wolk niet doordringen.
Dit is de staat van de verwoeste Kerk.
4424. Wat de hiervoor aangevoerde woorden van de Heer in de innerlijke zin behelzen, kan
zonder ontvouwing vaststaan: de Heer immers sprak daar niet zo door uitbeeldende en
aanduidende dingen, maar door vergelijkingen; alleen wat de woorden van het laatste vers
betekenen dient gezegd te worden, namelijk: ‘Hij zal hem verdelen en zijn deel zetten met de
geveinsden; daar is wening en knersing der tanden’.
Hij zal hem verdelen, betekent hun afscheiding en verwijdering van de goede en ware dingen;
van hen toch die in de erkentenissen van het goede en ware zijn, zoals degenen zijn die binnen
de Kerk zijn en toch in een leven van het boze, wordt gezegd dat zij worden verdeeld,
wanneer zij daarvan worden verwijderd; want de erkentenissen van het goede en het ware
worden in het andere leven van hen gescheiden en zij worden in de boze dingen en vandaar
eveneens in de valse dingen gehouden; de oorzaak hiervan is deze dat zij niet door de
erkentenissen van het goede en het ware gemeenschap zouden hebben met de hemel en door
de boze dingen en de valse dingen daaruit gemeenschap met de hel en zo tussen beide hangen;
en eveneens dat zij de goede en de ware dingen niet zouden ontwijden, wat plaatsvindt
wanneer zij met de valse en de boze dingen worden vermengd.
Iets dergelijks wordt eveneens aangeduid met de woorden van de Heer tot hem die het talent
in de aarde had verborgen: ‘Neemt van hem het talent weg en geeft het aan degene die de tien
talenten heeft; want eenieder die heeft, die zal gegeven worden, opdat hij overvloedig hebbe;
van degene echter die niet heeft, van die zal genomen worden, ook
wat hij heeft’, (Mattheüs 25:28,29) en verder met de dingen die de Heer elders zegt bij
(Mattheüs 13:12; Markus 4:25; Lukas 8:18).
En zijn deel zetten met de geveinsden, betekent zijn lot, namelijk het deel, met hen die aan de
buitenkant in het ware ten aanzien van de leer en in het goede ten aanzien van het leven
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1843
verschijnen, maar aan de binnenkant niets van het ware geloven en niets van het goede willen,
zij zijn dus de geveinsden; die zijn zo verdeeld; daarom verschijnen zij, wanneer hun de
uiterlijke dingen worden afgenomen, zoals bij allen in het andere leven gebeurt, zodanig als
zij zijn ten aanzien van de innerlijke dingen, namelijk zonder geloof en naastenliefde; toch
hebben zij daarmee te koop gelopen om anderen te vangen ten einde eerbewijzen, gewin en
roem te oogsten.
Zij die binnen de verwoeste Kerk zijn, zijn bijna allen zodanig; zij hebben immers uiterlijke
dingen, maar geen innerlijke; vandaar hebben zij een overstroming van de innerlijke dingen,
zie nr. 4423.
Daar zal een wening en knersing der tanden zijn, betekent hun staat in het andere leven: de
wening de staat ten aanzien van de boze dingen en de knersing der tanden de staat ten aanzien
van de valse dingen; tanden immers betekenen in het Woord de laagste natuurlijke dingen, in
de echte zin de ware dingen ervan en in de tegenovergestelde zin de valse dingen ervan; de
tanden stemmen ook daarmee overeen; daarom is de knersing van de tanden de botsing van de
valse dingen met de ware dingen.
Van degenen die in louter natuurlijke dingen zijn en in die vanuit de begoochelingen van de
zinnen, en niets geloven wat zij daaruit niet zien, wordt gezegd dat zij in de knersing van de
tanden zijn en in het andere leven schijnt het hun eveneens toe daarin te zijn wanneer zij
vanuit hun begoochelingen gevolgtrekkingen maken ten aanzien van de ware dingen van het
geloof.
In een ten aanzien van het goede en het ware verwoeste Kerk wemelt het van zulke mensen.
Iets eenders wordt ook elders met de knersing van de tanden aangeduid, zoals bij Mattheüs:
‘De zonen des koninkrijks zullen worden uitgeworpen in de uiterlijke duisternis; aldaar zal
zijn wening en knersing der tanden’, (Mattheüs 8:12); de zonen des koninkrijks zijn diegenen
die in de verwoeste Kerk zijn; de duisternis is de valse dingen, nr. 4418; zij zijn immers in de
duisternis wanneer zij in de nevelachtige wolk zijn, waarover eerder; de knersing der tanden is
de botsing van de valse dingen met de ware dingen daar; evenzo elders, zoals bij, (Mattheüs
13:42,50; 22:13; 25:30; Lukas 13:28).
GENESIS 34 : 1 – 31
1. En Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, ging uit om de dochters des
lands te zien.
2. En haar zag Sichem, de zoon van Hemor de Heviet, de vorst van het land en hij nam
haar en hij lag met haar en hij besliep haar.
3. En zijn ziel kleefde aan Dina, Jakobs dochter en hij had het meisje lief en hij sprak
naar het hart van het meisje.
4. En Sichem zei tot Hemor, zijn vader, door te zeggen: Neem mij deze geborene tot
vrouw.
5. En Jakob hoorde dat hij Dina, zijn dochter, had verontreinigd; en zijn zonen waren
met zijn verwerving in het veld; en Jakob zweeg totdat zij kwamen.
6. En Hemor, de vader van Sichem, ging uit tot Jakob, om met hem te spreken.
7. En de zonen van Jakob kwamen van het veld; als zij het hoorden en het smartte de
mannen; en zij ontstaken zeer, omdat hij dwaasheid in Israël had gedaan, om te liggen
met Jakobs dochter en aldus zal niet worden gedaan.
8. En Hemor sprak met hem, door te zeggen: Sichem, mijn zoon, zijn ziel verlangt naar
ulieder dochter; geeft haar hem, ik bid u, tot vrouw.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1844
9. En verzwagert u met ons; geeft ons uw dochters en neemt voor u onze dochters.
10. En woont met ons en het land zal vóór ulieden zijn, woont, doortrekt het handel
drijvende en bezit daarin.
11. En Sichem zei tot haar vader en tot haar broers: Laat mij genade vinden in uw ogen
en wat gij tot mij zegt, zal ik geven.
12. Vermenigvuldigt zeer over mij de bruidsschat en het geschenk en ik zal geven gelijk
als gij tot mij zegt; en geeft mij het meisje tot vrouw.
13. En Jakobs zonen antwoordden aan Sichem en Hemor, zijn vader, in bedrog en
spraken, omdat hij Dina, hun zuster, had verontreinigd.
14. En zij zeiden tot hen: Wij kunnen dit woord niet doen, onze zuster te geven aan een
man die de voorhuid heeft, omdat dit ons een schande is.
15. Doch hierin zullen wij u ter wille zijn, indien gij zijt zoals wij, om u te besnijden alle
manlijke.
16. En wij zullen u onze dochters geven en uw dochters zullen wij ons nemen en wij
zullen met u wonen en wij zullen tot één volk zijn.
17. En indien gij naar ons niet hoort om te besnijden en wij zullen onze dochter nemen en
wij zullen gaan.
18. En hun woorden waren goed in de ogen van Hemor en in de ogen van Sichem, de
zoon van Hemor.
19. En de knaap draalde niet het woord te doen, omdat hij een welbehagen had in Jakobs
dochter; en hij was geëerd boven allen van zijns vaders huis.
20. En Hemor kwam en Sichem, zijn zoon, tot de poort van hun stad en zij spraken tot de
mannen van hun stad, door te zeggen:
21. Die mannen, vreedzaam zijn zij met ons, en laat hen wonen in het land en het
doortrekken handel drijvende; en het land, ziet, het is breed van ruimten vóór hen; laten
wij hun dochters ons tot vrouwen nemen en laten wij onze dochters aan hen geven.
22. Doch hierin zullen de mannen ons ter wille zijn om met ons te wonen, om tot één volk
te zijn, door ons alle manlijke te besnijden, gelijk als zij besneden zijn.
23. Hun verwerving en hun koop en alle beest van hen, zullen die niet onze zijn; alleen
laat ons hun ter wille zijn en zij zullen met ons wonen.
24. En zij hoorden naar Hemor en naar Sichem, zijn zoon, allen die de poort van zijn stad
uitgingen; en zij besneden alle manlijke, allen die de poort van diens stad uitgingen.
25. En het geschiedde ten derde dage, toen zij in de smart waren en de twee zonen van
Jakob, Simeon en Levi, de boers van Dina, namen eenieder zijn zwaard en zij kwamen
onbevreesd over de stad en zij doodden alle manlijke.
26. En Hemor en Sichem, zijn zoon, doodden zij met de mond des zwaards en zij namen
Dina uit het huis van Sichem en gingen uit.
27. De zonen van Jakob kwamen over de doorboorden en plunderden de stad, omdat zij
hun zuster hadden verontreinigd.
28. Hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee en hun ezels en al wat in de
stad was en al wat in het veld was, namen zij.
29. En al hun schatten en al hun kleine kind en hun vrouwen, namen zij gevangen en
plunderden en al wat in het huis was.
30. En Jakob zei tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd door mij stinkende te maken
voor de inwoner des lands, voor de Kanaäniet en voor de Perisiet, en ik, stervelingen van
getal; en zij zullen worden vergaderd over mij en zij zullen mij slaan en ik zal worden
verdelgd, ik en mijn huis.
31. En zij zeiden: Zal hij zoals een hoer onze zuster maken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1845
DE INHOUD
4425. In de innerlijke zin wordt hier gehandeld over de nakomelingen van Jakob, namelijk dat
zij al het ware van de leer, dat van de Oude Kerk was, hebben uitgeblust; Hemor en Sichem
met het volk van hun stad, beelden dat ware uit; het uitbeeldende immers van de Kerk bij de
nakomelingen van Jakob bestond alleen in de uiterlijke dingen zonder de innerlijke; de
uitbeeldende Kerk bij de Ouden bestond echter in de uiterlijke dingen met de innerlijke
dingen.
DE INNERLIJKE ZIN
4426. vers 1-4. 1. En Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, ging uit om de
dochters des lands te zien.
En haar zag Sichem, de zoon van Hemor de Heviet, de vorst van het land en hij nam haar en
hij lag met haar en hij besliep haar.
En zijn ziel kleefde aan Dina, Jakobs dochter en hij had het meisje lief en hij sprak naar het
hart van het meisje.
En Sichem zei tot Hemor, zijn vader, door te zeggen: Neem mij deze geborene tot vrouw.
Dina ging uit, betekent de aandoening van alle dingen van het geloof en de Kerk daaruit; de
dochter van Lea, die zij Jakob had gebaard, betekent in de uiterlijke dingen; om de dochters
des lands te zien, betekent om de aandoeningen van het ware en de Kerken die daaruit zijn, te
leren kennen; en haar zag Sichem, betekent het ware; de zoon van Hemor, de Heviet, betekent
uit de Ouden; de vorst van het land, betekent het hoofdzakelijke onder de Kerken; en hij nam
haar en hij lag met haar en hij besliep haar, betekent dat het niet anders kon worden
verbonden met de aandoening van het ware dat met de zonen van Jakob, haar broers werd
aangeduid; en zijn ziel kleefde aan Dina, Jakobs dochter, betekent het overhellen tot de
verbinding; en hij had het meisje lief en hij sprak naar haar hart, betekent de liefde; en Sichem
zei tot Hemor, zijn vader, betekent het denken vanuit het ware bij de Ouden; door te zeggen:
Neem mij deze geborene tot vrouw, betekent dat het wilde verbonden worden met de
aandoening van dat ware.
4427. Dina ging uit; dat dit de aandoening van alle dingen van het geloof betekent en de Kerk
daaruit, staat vast uit de uitbeelding van Dina, namelijk de aandoening van alle ware dingen
en de Kerk daaruit, zie de nrs. 3963, 3964; de twaalf zonen van Jakob immers beeldden alle
dingen van het geloof uit, en dus alle dingen die van de Kerk zijn, nrs. 2129, 2130, 3858,
3926, 3939; vandaar betekent Dina, die geboren was na de tien zonen van Jakob uit Lea en de
dienstmaagden, de aandoening ervan en dus de Kerk, want de Kerk is vanuit de aandoening
van het ware en wel dermate dat het hetzelfde is of men zegt de aandoening van het ware, dan
wel de Kerk; de mens immers is de Kerk vanuit de aandoening van het ware.
4428. De dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had; dat dit betekent in de uiterlijke dingen,
staat vast uit de uitbeelding van Lea, namelijk de aandoening van het uiterlijk ware, nrs. 3793,
3819; en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het
Goddelijk Ware van het Natuurlijke, nrs. 3305, 3509. 3525, 3546, 3576, 4234, 4273, 4337; en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1846
in de betrekkelijke zin de uiterlijke Kerk, of wat hetzelfde is, het uiterlijke van de Kerk, nrs.
3305, 4286; daaruit blijkt dat de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, de aandoening
van het ware in de uiterlijke dingen betekent.
4429. Om de dochters des lands te zien; dat dit betekent om de aandoeningen van het ware te
leren kennen en de Kerken die daaruit zijn, staat vast uit de betekenis van zien, namelijk leren
kennen, waarover enige malen eerder; uit de betekenis van de dochters, namelijk de
aandoeningen en vandaar de Kerken, nrs. 2362, 3024, 3963; en uit de betekenis van het land,
hier van het land Kanaän, namelijk de streek waar de Kerk is en vandaar eveneens de Kerk
zelf, waarover de nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 3705,
3686.
Wat met deze dingen die in dit vers zijn bevat wordt aangeduid, kan vaststaan uit wat volgt; er
wordt immers gehandeld over het uitbeeldende van de Kerk dat bij de nakomelingen van
Jakob moest worden ingesteld; dat dit uitbeeldende niet bij hen kon worden ingesteld voordat
zij ten aanzien van de innerlijk ware dingen volslagen verwoest waren, dat wil zeggen,
voordat zij die niet langer wisten, zie nr. 4289; de innerlijk ware dingen zijn al die dingen die
worden uitgebeeld en aangeduid door de rituele dingen die hun bevolen waren; alle rituele
dingen immers hebben iets van het rijk van de Heer in de hemelen en vandaar iets van het rijk
van de Heer op aarde, dat wil zeggen, in de Kerk, uitgebeeld en aangeduid; deze dingen die
werden aangeduid en uitgebeeld, zijn hier de innerlijk ware dingen.
Dat alle en de afzonderlijke dingen die aan de nakomelingen van Jakob waren bevolen toen
het uitbeeldende van de Kerk bij hen werd ingesteld – waarover in de Boeken van Mozes,
vooral in Exodus en Leviticus – uitbeeldende en aanduidende dingen zijn geweest van de
hemelse en geestelijke dingen van het rijk van de Heer, is overal in de ontvouwingen getoond.
Al deze dingen waren de nakomelingen van Jakob onbekend, omdat zij zodanig waren dat zij
ze zouden hebben ontwijd indien zij ze hadden gekend, nrs. 301-303, 2520, 3398, 3479, 3769,
4281, 4293; daarom kwamen zij ook niet eerder in die uitbeeldende dingen dan toen zij
volslagen verwoest waren ten aanzien van de innerlijke dingen.
In dit hoofdstuk wordt dus over die ware dingen gehandeld en dat zij die uitblusten.
De uitbeeldende dingen die aan de nakomelingen van Jakob waren bevolen, waren niet nieuw,
maar merendeels zulke die bij de Ouden in gebruik waren geweest; maar de Ouden vereerden
niet de uiterlijke dingen, zoals de nakomelingen van Jakob, of de Joden en de Israëlieten,
maar de innerlijke dingen; door de innerlijke dingen kregen zij de Heer zelf te kennen.
Er waren in het land Kanaän nog overblijfselen van de Kerk van oudsher, vooral bij hen die
de Hettieten en Hevieten werden genoemd; vandaar komt het dat door die natiën de ware
dingen worden uitgebeeld die van de Kerk waren; uit deze dingen kan nu enigermate
vaststaan wat daarmee wordt aangeduid dat Dina, de dochter van Jakob uit Lea, uitging om de
dochters van het land te zien; door Dina immers wordt de uiterlijke Kerk uitgebeeld, zodanig
als zij bij de nakomelingen van Jakob zou worden ingesteld; en met de dochters van het land
worden de Kerken bij de Ouden aangeduid; dat de dochters overal in het Woord in de
innerlijke zin de Kerken betekenen, zie de nrs. 2362, 3024, waar dat werd getoond; en dat het
land de streek en de natie betekent waar de Kerk is, dus de Kerk, nrs. 662, 1066, 1067, 1733,
1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 3705, 3686.
4430. En haar zag Sichem; dat dit het ware betekent, staat vast uit de uitbeelding van Sichem,
namelijk het ware, hier het ware van de Kerk van oudsher; dat dit door Sichem wordt
uitgebeeld, komt daarvandaan dat bij die natie, waar Sichem was, nog overblijfselen van de
Kerk waren; dat die natie tot de rechtschapen natiën behoorde, blijkt uit de oprechtheid
waarmee Hemor en Sichem tot Jakob en zijn zonen spraken, vers 8 tot 12; en uit de
inschikkelijkheid dat Sichem Dina als echtgenote zou aannemen, vers 18 tot 24; en omdat dit
zo was, werd het ware van de Kerk door hen uitgebeeld; en bovendien was de stad Sichem de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1847
eerste standplaats voor Abram, toen hij uit Syrië in het land Kanaän kwam, (Genesis 12:6) en
nu eveneens de eerste voor Jakob, die ook uit Syrië kwam, waar hij een tent spande, hutten
maakte en een altaar oprichtte, (Genesis 33:17-20); dat door de reizen of de
vreemdelingschappen van Abraham en van Jakob de voortschrijdingen in de ware dingen van
het geloof en in de goede dingen van de liefde werden uitgebeeld, die de Heer betreffen in de
hoogste zin en die de mens die door de Heer wordt wederverwekt, betreffen in de
betrekkelijke zin, is enige malen getoond, vandaar werd met Sichem het eerste van het licht
aangeduid, nrs. 1440, 1441, dus het innerlijk ware; dit immers is het eerste van het licht.
Maar in dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin gehandeld over de nakomelingen van Jakob,
namelijk hoe zij dit eerste van het licht of het innerlijk ware bij zich hebben uitgeblust; de
zonen van Jakob betekenen in deze zin, die de historische innerlijke zin is, zijn gehele
nageslacht; in de innerlijke zin van het Woord immers wordt alleen gehandeld over die dingen
die van het rijk van de Heer en dus die van Zijn Kerk zijn; Jakobs zonen zelf maakten niet
enige Kerk uit, maar hun nakomelingen en dit niet eerder dan nadat zij uit Egypte waren
getogen en daadwerkelijk niet eerder dan toen zij in het land Kanaän kwamen.
Wat overigens deze naar Sichem genoemde stad betreft, deze werd in oude tijden Salem
genoemd, zoals vaststaat in het vorige hoofdstuk 33, ‘Jakob kwam te Salem, de stad van
Sichem, welke is in het land van Kanaän’, vers 18; dat met Salem de kalmte wordt aangeduid
en dat met de stad van Sichem de innerlijke ware dingen van het geloof worden aangeduid en
dat de mens tot de kalme staat komt, wanneer hij tot die ware dingen komt, zie nr. 4393.
Naderhand werd deze stad echter Sichem genoemd, zoals kan vaststaan bij Jozua:
‘Zij begroeven de beenderen van Jozef, die de zonen Israëls uit Egypte opvoerden, in Sichem,
in het dele van het veld dat Jakob had gekocht van de zonen van Hemor, de vader van Sichem,
voor honderd kesitha’, (Jozua 24:32); en in het Boek Richteren: ‘Gaäl, de zoon van Ebed, zei
tot de burgers van Sichem: ‘Wie is Abimelech en wie is Sichem, dat wij hem zouden dienen;
is hij niet de zoon van Jerubbaäl en Zebul zijn bevelhebber; dient de mannen van Hemor, de
vader van Sichem, en waarom zouden wij deze dienen’, (Richteren 9:28).
Deze zelfde stad werd daarna Sichar genoemd, zoals blijkt bij Johannes: ‘Jezus kwam in een
stad van Samaria, genaamd Sichar, nabij het veld dat Jakob aan zijn zoon Jozef gaf; daar
was de fontein Jakobs’, (Johannes 4:5,6); dat met die stad het innerlijk ware wordt aangeduid,
blijkt uit die plaatsen en verder ook uit de andere waar zij wordt vermeld en eveneens bij
Hosea: ‘Gilead is een stad van hen die de ongerechtigheid werken, bezoedeld door het bloed,
de bond van de priesters, op de weg naar Sichem doden zij, omdat zij misdaad bedreven; in
het huis Israëls heb ik een schandelijke zaak gezien’, (Hosea 6:8,9); waar op de weg naar
Sichem doden zij, betekent dat zij de ware dingen, tot aan de innerlijke dingen toe, uitblussen,
dus alle uiterlijke dingen; ook wordt de uitblussing van het innerlijk ware daarmee aangeduid
dat Abimelech die stad vernietigde en met zout bezaaide, (Richteren 9:45).
4431. De zoon van Hemor de Heviet; dat dit betekent uit de Ouden, staat vast uit de betekenis
van de zoon , die hier Sichem is, namelijk het innerlijk ware, waarover kort hiervoor; dat de
zoon het ware is, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3373, 4257; en uit de uitbeelding van
Hemor, te weten de vader van dat ware, en dus uit de Ouden; immers het ware dat innerlijk in
de rituele en uitbeeldende dingen was, vloeide uit van de Kerk die er van oudsher was; en
omdat dit zo is, wordt Hemor ook de Heviet genoemd; het was immers de Hevietische natie
waardoor zo’n ware bij de Ouden werd aangeduid; omdat de Hevieten van oudsher in zo’n
ware waren geweest; vandaar komt het dat Hemor hier de Heviet wordt genoemd; met alle
natiën immers in het land Kanaän werd in de oude tijd een of ander goede of ware van de
Kerk aangeduid, want de Oudste Kerk, die hemels was, was daar geweest, nr. 4116; maar
naderhand bogen die natiën, zoals de overige bij wie de Kerk was geweest, af tot afgodische
dingen, daarom worden met diezelfde natiën eveneens de afgodendiensten aangeduid; maar
omdat met de Hevieten van oudsher het innerlijk ware werd aangeduid en zij tot de meer
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1848
rechtschapen natiën behoorden, bij wie de ongerechtigheid niet zo ten top was gevoerd, dat
wil zeggen, het ware van de Kerk niet dermate was uitgeblust zoals bij de andere, werden
daarom vanuit de Voorzienigheid van de Heer de Gibeonitische Hevieten bewaard door het
verbond dat Jozua en de vorsten met hen sloten, (Jozua 9:15); dat zij Hevieten waren, zie,
(Jozua 9:7; 11:19).
Uit deze dingen blijkt nu vanwaar het komt dat met Sichem, de zoon van Hemor de Heviet,
het innerlijk ware uit de Ouden wordt aangeduid.
4432. De vorst des lands; dat dit het hoofdzakelijke onder de Kerken betekent, staat vast uit
de betekenis van de vorst, namelijk het hoofdzakelijke, waarover de nrs. 1482, 2089; en uit de
betekenis van het land, namelijk de Kerk, waarover de nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1733,
1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 3705, 3686.
4433. En hij nam haar en hij lag met haar en hij besliep haar; dat dit betekent dat het niet
anders kon worden verbonden met de aandoening van het ware dat met de zonen van Jakob,
haar broeders, werd aangeduid, staat vast uit de betekenis van ‘haar nemen, met haar liggen
en haar beslapen’ namelijk verbonden worden, maar niet op de wettige wijze, die door de
verloving plaatsvindt; dat echter met die woorden wordt aangeduid dat het niet op andere
wijze verbonden kon worden, kan niet vaststaan, tenzij men weet hoe het hiermee gesteld is.
Het innerlijk ware uit de Ouden, dat met Sichem, de zoon van Hemor de Heviet, wordt
aangeduid, is dat ware dat het innerlijke van de Kerk bij de Ouden was geweest, dus het
innerlijke in hun verordeningen, gerichten en wetten, in één woord in hun rituele en eendere
dingen; die ware dingen waren hun leerstellige dingen waarnaar zij leefden, en wel de
leerstellige dingen van de naastenliefde, want in de oude tijd hadden degenen die van de echte
Kerk waren, geen andere leerstellige dingen; dezelfde dingen kunnen de innerlijk ware dingen
van het geloof worden genoemd met betrekking tot de leer, maar de goede dingen met
betrekking tot het leven.
Indien enige Kerk bij de natie uit Jakob zou worden ingesteld, dan was het noodzakelijk dat
zij in die ware en goede dingen zouden worden ingewijd; want indien niet de innerlijke
dingen in de uiterlijke zijn; dat wil zeggen, indien men niet over de innerlijke denkt wanneer
men in de uiterlijke dingen is, en indien men niet tevens door de innerlijke dingen wordt
aangedaan, tenminste indien men niet door de uiterlijke dingen wordt aangedaan ter wille van
de innerlijke dingen, dan is er niet iets van de Kerk; de innerlijke dingen immers maken de
Kerk, want daarin is de Heer, aangezien daarin de geestelijke en de hemelse dingen zijn, die
uit Hem zijn.
Maar de natie uit Jakob, dat wil zeggen, de Israëlitische en Joodse natie, kon daarin niet
worden ingewijd op de wettige wijze, die door de verloving plaatsvindt; de oorzaak hiervan
was dat hun uiterlijke eredienst niet overeenstemde; zij hadden immers van hun vaders,
namelijk van Abraham, Izaäk en Jakob, de door Eber ingestelde eredienst ontvangen en dat
deze in de uiterlijke dingen afweek van de eredienst van de Oude Kerk, zie de nrs. 1238,
1241, 1343, 2180; en omdat die eredienst afweek, konden de innerlijk ware dingen die bij de
Ouden waren geweest, niet daarmee worden verbonden op de wettige wijze, die door de
verloving plaatsvindt, maar op de wijze die hier wordt beschreven; daaruit kan men verstaan
wat het zeggen wil dat het niet anders kon worden verbonden met de aandoening van het ware
dat met de zonen van Jakob, de broers van Dina, werd aangeduid.
Maar hoewel de verbinding op die wijze had kunnen plaatsvinden, volgens de wet die ook aan
de Ouden bekend was, (Exodus 22:16; Deuteronomium 22:28,29), was die natie toch zodanig
dat zij geenszins enige verbinding toeliet van het innerlijk ware dat vanuit de Ouden was, met
de uiterlijke dingen van de eredienst die bij de nakomelingen van Jakob waren, nrs. 4281,
4290, 4293, 4307, 4314, 4316, 4317; daarom kon bij die natie niet enige Kerk worden
ingesteld, maar in plaats daarvan slechts het uitbeeldende van de Kerk, zie de nrs. 4281, 4288,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1849
4307. Dat het een zodanige natie geweest is, namelijk dat zij niet alleen de innerlijk ware
dingen niet heeft kunnen opnemen, maar die ook geheel en al bij zich uitbluste, is hier
daarmee uitgebeeld dat Jakobs zonen Sichem en Hemor met bedrog antwoordden, vers 13; en
dat daarop Simeon en Levi de stad sloegen met de mond van het zwaard en Sichem en Hemor
doodden, vers 25, 26; en dat de overige zonen kwamen over de doorboorden en de stad
plunderden en de kudden van klein- en grootvee en al wat in de stad, in het veld en in het huis
was, wegnamen, verzen 27 tot 29.
Daaruit blijkt wat er wordt aangeduid met de profetische dingen van Jakob, toen Israël:
‘Simeon en Levi zijn broeders, werktuigen van geweld zijn hun zwaarden; mijn ziel kome niet
in hun verborgenheid, mijn heerlijkheid worde niet verenigd in hun vergadering, omdat zij in
hun toorn de man hebben gedood en in hun moedwil de os hebben ontzenuwd; vervloekt zij
hun toorn omdat hij heftig is en hun woede omdat zij zwaar is; ik zal hen verdelen in Jakob en
ik zal hen verstrooien in Israël’, (Genesis 49:5-7).
4434. En zijn ziel kleefde aan Dina; dat dit het overhellen tot de verbinding betekent, staat
vast uit de betekenis van ‘het aankleven van de ziel’, namelijk het overhellen; dat het een
overhellen tot de verbinding is, is duidelijk, omdat de dingen die van de echtelijke liefde zijn
in de innerlijke zin de geestelijke verbinding behelzen, namelijk die van het ware met het
goede en die van het goede met het ware; dat die dingen die van de echtelijke liefde zijn in de
innerlijke zin die dingen behelzen, heeft als oorzaak dat de echtelijke liefde haar oorsprong
ontleent aan het huwelijk van het ware en het goede en van het goede en het ware, zie de nrs.
2618, 2727-2729, 2737, 2803, 3132; vandaar worden eveneens in het Woord de schendingen
van het goede verstaan onder echtbreuken en de vervalsingen van het ware onder hoererijen,
nrs. 2466, 2729, 2750, 3399; uit deze dingen kan vaststaan dat onder al die dingen die over
Sichem en over Dina in dit hoofdstuk worden vermeld, niet iets anders in de innerlijke zin
wordt verstaan dan de verbinding van het ware, die door Sichem wordt uitgebeeld, met de
aandoening van het ware, die door Dina wordt uitgebeeld; dus dat met deze woorden ‘zijn ziel
kleefde aan Dina’ het overhellen tot de verbinding wordt aangeduid.
Omdat in dit hele hoofdstuk wordt gehandeld over de echtelijke liefde jegens Dina en dat hij
haar tot vrouw begeerde en omdat met de dingen die van de echtelijke liefde zijn, de
geestelijke verbinding wordt aangeduid, zo is het geoorloofd om uit het Woord te bevestigen
dat huwelijken en de dingen die van de huwelijken zijn, daar niets anders behelzen; bij
Johannes: ‘Laten wij ons verheugen en opspringen en Hem de heerlijkheid geven, omdat
gekomen is de tijd der bruiloft des Lams en Zijn echtgenote heeft zich bereid, zoals zij die
geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams’, (Openbaring 19:7,9).
Bij dezelfde: ‘Ik zag de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, nederdalende uit God vanuit de
hemel, toebereid zoals een bruid die voor haar echtgenoot versierd is.
Een van de zeven engelen sprak tot mij, zeggende: Kom, ik zal u tonen de bruid, de echtgenote
des Lams; hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en hij toonde mij de grote
stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel uit God’, (Openbaring 21:2,9,10);
dat met de bruid en het echtelijke hier niets anders wordt aangeduid dan de verbinding van de
Heer met de Kerk en dit door het ware en het goede, blijkt duidelijk; de heilige stad immers
en het Nieuwe Jeruzalem is niets anders dan de Kerk; dat de stad het ware van de Kerk is, zie
de nrs. 402, 2268, 2449, 2451, 2712, 2943, 3216; dat Jeruzalem de geestelijke Kerk is, nrs.
402, 2117, 3654.
Bij Maleachi: ‘Jehudah heeft trouweloos gehandeld en een gruwel is gedaan in Israël en in
Jeruzalem, want Jehudah heeft ontwijd de heiligheid van Jehovah, omdat hij heeft liefgehad
en zich heeft verloofd met de dochter van een vreemde god.
Jehovah is getuige geweest tussen u en tussen de echtgenote van uw jeugd, tegen dewelke gij
trouweloos hebt gehandeld’, (Maleachi 2:11,14,15) waar liefhebben en zich verloven met de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1850
dochter van een vreemde god, wil zeggen: zich verbinden met het valse in plaats van met het
ware, namelijk de echtgenote van de jeugd.
Bij Ezechiël: ‘Gij hebt uw zonen en uw dochters, die gij Mij gebaard hebt, genomen en hebt
ze geofferd om ze te verslinden; is het wat kleins van uw hoererijen; gij zijt de dochter van uw
moeder, die de walg had van haar echtgenoot en van haar zonen; en gij zijt de zuster van uw
zusters, die de walg hadden van hun echtgenoten en van hun zonen’, (Ezechiël 16:20,45); daar
over de gruwelen van Jeruzalem, en omdat deze waren ten gevolge van de boze en de valse
dingen, worden ze in dit hoofdstuk beschreven met zulke dingen die met huwelijken in strijd
zijn, namelijk met echtbreuken en hoererijen; de echtgenoten van wie zij walgden, zijn de
goede dingen, de zonen zijn de ware dingen en de dochters zijn de aandoeningen ervan.
Bij Jesaja: ‘Zing, gij onvruchtbare, die niet heeft gebaard, maak geschal met gezang en
gejubel, die geen barensnood heeft gehad, omdat de zonen der verlatene meer zijn dan de
zonen der getrouwde.
De smaad van uw weduwschap zult gij niet meer gedenken, omdat uw echtgenoten uw makers
zijn, Jehovah Zebaoth is Zijn naam en uw Verlosser de Heilige Israëls, de God der ganse
aarde wordt Hij genoemd.
Want zoals een verlaten vrouw en een verslagene van geest heeft Jehovah u geroepen en een
vrouw der jeugd wanneer zij wordt verstoten, heeft uw God gezegd.
Al uw zonen zullen van Jehovah geleerd zijn en veel de vrede van uw zonen’, (Jesaja
54:1,5,6,13); omdat met het huwelijk de verbinding wordt aangeduid van het ware en het
goede en van het goede en het ware, kan vaststaan wat er wordt aangeduid met: de echtgenoot
en de echtgenote, met de zonen en de dochters, met de weduwen, met de verstotenen en met
baren, barensnood hebben, verlaten worden, onvruchtbaar zijn, want deze dingen zijn van het
huwelijk; wat deze dingen elk afzonderlijk in de geestelijke zin betekenen werd vele malen in
de ontvouwingen getoond.
Bij dezelfde: ‘Om Zions wil zal Ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal Ik niet rusten; tot u
zal niet meer worden gezegd de verlatene, maar uw land zal genoemd worden het getrouwde,
want Jehovah zal welbehagen in u hebben en uw land zal getrouwd worden, omdat de
jongeling de maagd zal trouwen, uw zonen u zullen trouwen en er zal zijn vreugde van de
bruidegom over de bruid, uw God zal zich over u verheugen’, (Jesaja 62:1,4,5).
Wie de innerlijke zin van het Woord niet kent, kan van mening zijn dat zulke dingen in het
Woord alleen vergelijkingen zijn, zoals er verscheidene in het gewone spraakgebruik
voorkomen en dat vandaar de Kerk wordt vergeleken met een dochter, een maagd, een
echtgenote, dus de dingen die van het geloof zijn en van de naastenliefde, met de dingen die
van het huwelijk zijn; maar in het Woord zijn alle dingen uitbeeldend voor de geestelijke en
de hemelse dingen en werkelijke overeenstemmingen; het Woord daalt immers neer vanuit de
hemel en omdat het daaruit neerdaalt, is het in zijn oorsprong het hemels en geestelijk
Goddelijke, waarmee de dingen die van de zin van de letter zijn, overeenstemmen; vandaar
komt het dat de dingen die van het hemels huwelijk zijn, hetgeen de verbinding van het goede
en het ware is, in overeenstemmende dingen vallen, dus in de dingen die behoren tot de
huwelijken op aarde.
Vandaar komt het eveneens dat de Heer het rijk van de hemelen, dat wil zeggen, Zijn rijk in
de hemel en Zijn rijk op aarde, te weten de Kerk, heeft vergeleken met ‘een koning mens die
een bruiloft maakte voor zijn zoon en verscheidenen daartoe uitnodigde’, (Mattheüs 22:2 e.v.)
En eveneens met ‘de tien maagden die hun lampen namen en uitgingen, de Bruidegom
tegemoet’, (Mattheüs 25:1 e.v.).
En eveneens noemde de Heer diegenen die van de Kerk zijn, zonen der bruiloft:
‘Jezus zei: Kunnen de zonen der bruiloft treuren, zolang de Bruidegom met hen is; maar de
dagen zullen komen, wanneer de Bruidegom van hen zal worden weggenomen en dan zullen
zij vasten’, (Mattheüs 9:15).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1851
Vandaar eveneens wordt de aandoening van het goede en de aandoening van het ware de
vreugde en de blijdschap van de bruidegom en van de bruid genoemd, omdat de hemelse
vreugde is vanuit die aandoeningen en in die aandoeningen; zoals bij Jesaja:
‘Uw zonen zullen u trouwen en er zal zijn vreugde des bruidegoms over de bruid, Jehovah uw
God zal zich over u verheugen’, (Jesaja 62:5).
Bij Jeremia: ‘De stem der vreugde en de stem der blijdschap en de stem des bruidegoms en de
stem der bruid, de stem van degenen die zeggen: Belijdt Jehovah, omdat Jehovah goed is’,
(Jeremia 33:11).
Bij dezelfde: ‘Ik zal uit de steden van Jehudah en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden
de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid,
omdat het met het land op woestheid zal uitlopen’, (Jeremia 7:34; 16:9; 25:10).
En bij Johannes: ‘Het licht des luchters zal in Babylon niet meer lichten en de stem des
bruidegoms en der bruid zal in haar niet meer worden gehoord’, (Openbaring 18:22,23).
Omdat de huwelijken op aarde door de waarlijk echtelijke liefde overeenstemmen met het
hemels huwelijk, te weten dat van het goede en het ware, stemmen daarom de in het Woord
gegeven wetten over verlovingen en huwelijken geheel en al overeen met de geestelijke
wetten van het hemels huwelijk, zoals dat zij allen één echtgenote zouden huwen, (Markus
10:2-8; Lukas 16:18); in het hemels huwelijk immers is het als volgt gesteld, namelijk dat het
goede niet dan met zijn ware kan worden verbonden en het ware niet dan met zijn goede;
indien het goede met een ander ware dan het zijne werd verbonden, dan zou het nooit blijven
bestaan, maar uiteengerukt worden en dus vergaan.
In de geestelijke Kerk beeldt de echtgenote het goede uit en de man beeldt het ware uit, maar
in de hemelse Kerk beeldt de echtgenoot het goede uit en de echtgenote het ware; en, wat een
verborgenheid is, niet alleen beelden zij die uit, maar zij stemmen ook daadwerkelijk daarmee
overeen.
Eveneens hebben de wetten die in het Oude Testament over huwelijken wordt gegeven, op
eendere wijze een overeenstemming met de wetten van het hemels huwelijk, zoals die welke
gegeven zijn in, (Exodus 21:7-11; 22:16,17; 34:10, Numeri 36:6; Deuteronomium 7:3,4;
22:28,29) en eveneens de wetten over de verboden graden, (Leviticus 23:6-20); waarover elk
afzonderlijk, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders zal worden gehandeld.
Dat de graden en de wetten van de huwelijken aan de wetten van het ware en het goede die
van het hemels huwelijk zijn, hun oorsprong ontlenen en daarop betrekking hebben, blijkt bij
Ezechiël: ‘De priesters Levieten zullen zich geen weduwe of verstotene tot echtgenote nemen,
maar maagden van het zaad van het huis Israëls; en de weduwe die weduwe zal zijn geweest
van een priester, zullen zij nemen’, (Ezechiël 44:22); daar wordt gehandeld over de heilige
stad Jeruzalem en over het hemelse Kanaän en dat deze het rijk van de Heer en Zijn Kerk zijn,
staat vast, bijgevolg dat met de Levieten niet de Levieten, noch met de weduwe en de
verstotene een weduwe en een verstotene worden aangeduid, maar zulke dingen waarmee zij
overeenstemmen.
4435. En hij had het meisje lief en hij sprak naar haar hart; dat dit de liefde betekent, staat
zonder ontvouwing vast.
4436. En Sichem zei tot Hemor, zijn vader; dat dit het denken betekent vanuit het ware bij de
Ouden, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord,
namelijk de doorvatting en daaruit het denken, nr. 3395; en uit de uitbeelding van Sichem, de
zoon van Hemor, namelijk het ware bij de Ouden, nrs. 4430, 4431; daaruit blijkt dat ‘Sichem
zei tot Hemor, zijn vader’, het denken is vanuit het ware bij de Ouden.
4437. Door te zeggen, ‘Neem mij deze geborene tot een vrouw’ dat dit betekent dat het wilde
verbonden worden met de aandoening van dat ware, staat vast uit de betekenis van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1852
geborene, hier Dina, namelijk de aandoening van het met Jakobs zonen, haar broers,
aangeduide ware, nrs. 4427, 4433; en uit de betekenis van tot een vrouw nemen, te weten
verbonden worden, waarover hiervoor in nr. 4434.
4438. vers 5-7. En Jakob hoorde dat hij Dina, zijn dochter, had verontreinigd; en zijn zonen
waren met zijn verwerving in het veld; en Jakob zweeg totdat zij kwamen.
En Hemor, de vader van Sichem, ging uit tot Jakob, om met hem te spreken.
En de zonen van Jakob kwamen van het veld; als zij het hoorden en het smartte de mannen en
zij ontstaken zeer, omdat hij dwaasheid in Israël had gedaan, om te liggen met Jakobs
dochter en aldus zal niet worden gedaan.
Jakob hoorde dat hij Dina, zijn dochter, had verontreinigd, betekent de niet wettige
verbinding; Jakob is hier de uiterlijke Oude Kerk; en zijn zonen waren met zijn verwerving in
het veld, betekent de nakomelingen, dat zij in hun godsdienstige waren; en Jakob zweeg totdat
zij kwamen, betekent de beraadslaging vanuit de ware dingen van het geloof die hij en zijn
nakomelingen hadden; en Hemor, de vader van Sichem, ging uit tot Jakob, om met hem te
spreken, betekent de beraadslaging over het ware van die Kerk; en de zonen van Jakob
kwamen van het veld, betekent dat zij beraadslaagden vanuit hun godsdienstige; en het
smartte de mannen en zij ontstaken zeer, betekent dat zij in het boze waren tegen het ware van
de Kerk bij de Ouden; omdat hij dwaasheid in Israël had gedaan, om te liggen met Jakobs
dochter en aldus zal niet worden gedaan, betekent de verbinding, in hun ogen ongeoorloofd en
in strijd met het ware dat zij hadden.
4439. Jakob hoorde dat hij Dina, zijn dochter, had verontreinigd; dat dit de niet wettige
verbinding betekent, namelijk met de aandoening van het ware dat de door Jakob hier
uitgebeelde uiterlijke Kerk had, staat vast uit de betekenis van verontreinigen, namelijk de
niet wettige verbinding; met huwelijken immers wordt de wettige verbinding aangeduid, nr.
4434; vandaar wordt met de verontreiniging ervan de niet wettige verbinding aangeduid; zie
nr. 4433; uit de uitbeelding van Dina, te weten de aandoening van alle dingen van het geloof
en de Kerk daaruit, nr. 4427; en uit de uitbeelding van Jakob, die hier de uiterlijke Oude Kerk
is.
Dat met Jakob hier de uiterlijke Oude Kerk wordt aangeduid, komt omdat die Kerk moest
worden ingesteld bij zijn nakomelingen en zij zou zijn ingesteld, indien de nakomelingen de
innerlijk ware dingen die bij de Ouden waren geweest, hadden opgenomen.
Dat door Jakob hier die Kerk wordt uitgebeeld, blijkt eveneens uit de reeks in dit hoofdstuk;
hij had immers geen deel aan het plan met zijn zonen om de stad te slaan en om Hemor en
Sichem te doden; daarom zei hij ook tot Simeon en Levi: ‘Gij hebt mij beroerd door mij
stinkende te maken voor de inwoner des lands’, vers 30; en in de profetische uitspraak vóór
zijn dood: ‘Mijn ziel kome niet in hun verborgenheid, mijn heerlijkheid worde niet verenigd in
hun vergadering, omdat zij in hun toorn de man hebben gedood en in hun moedwil de os
hebben ontzenuwd’, (Genesis 49:6) en bovendien wordt in het Woord door Jakob op zeer vele
plaatsen de uiterlijke Oude Kerk uitgebeeld, nrs. 422, 4286.
De oorzaak dat Jakob haar uitbeeldt, is deze dat hij in de hoogste zin het Goddelijk
Natuurlijke van de Heer uitbeeldt, waarmee de uiterlijke Kerk overeenstemt; met zijn zonen
echter worden de nakomelingen aangeduid, die het ware dat bij de Ouden was, bij henzelf
hebben uitgeblust en zo, dat wat van de Kerk moest zijn, hebben vernietigd, terwijl zo dus bij
hen alleen het uitbeeldende ervan achterbleef, nrs. 4281, 4288, 4289, 4303.
4440. En zijn zonen waren met zijn verwerving in het veld; dat dit de nakomelingen betekent,
dat zij in hun godsdienstige waren, staat vast uit de betekenis van zijn zonen, namelijk de
nakomelingen; uit de betekenis van de verwerving, namelijk de uiterlijke ware dingen, nrs.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1853
1435, 4391; en uit de betekenis van het veld, namelijk de Kerk, nrs. 2971, 3766; vandaar
wordt daarmee ‘dat zijn zonen met zijn verwerving in het veld waren’ aangeduid dat zij in
hun godsdienstige waren, want een zodanig iets van Kerk als bij hen was, moet een
godsdienstige worden genoemd; het was immers een uiterlijke eredienst zonder de innerlijke.
4441. En Jakob zweeg totdat zij kwamen; dat dit de beraadslaging betekent vanuit de ware
dingen van het geloof die hij en zijn nakomelingen hadden, staat vast uit de betekenis van
zwijgen, namelijk denken en stilzwijgend beraadslagen; en uit de betekenis van ‘totdat zij
kwamen’ namelijk de zonen, dat wil zeggen vanuit de ware dingen van het geloof die hij en
zijn nakomelingen hadden; dat de zonen de ware dingen zijn, zie de nrs. 489, 491, 533, 1147,
2623, 3373, 4257; omdat de beraadslaging zou plaatsvinden met de zonen en zo met de ware
dingen die met Jakobs zonen worden aangeduid, was het dus vanuit de ware dingen die hij en
zijn nakomelingen hadden.
4442. En Hemor, de vader van Sichem, ging uit tot Jakob, om met hem te spreken; dat dit de
beraadslaging betekent over het ware van die Kerk, staat vast uit de uitbeelding van Hemor,
de vader van Sichem, te weten het ware van de Ouden, nrs. 4430, 4431; uit de uitbeelding van
Jakob, namelijk de uiterlijke Oude Kerk, nr. 4439; en uit de betekenis van met hem spreken,
te weten beraadslagen; vandaar wordt met die woorden de beraadslaging over het ware van
die Kerk aangeduid.
Wie niet weet dat namen in het Woord dingen betekenen, zal zich verwonderen dat met deze
woorden ‘Hemor, de vader van Sichem, ging uit tot Jakob, om met hem te spreken’ de
beraadslaging wordt aangeduid van het ware van de Kerk bij de Ouden met het ware dat
volgens de Oude Kerk was die bij de nakomelingen van Jakob moest worden geïnstaureerd;
maar degene die weet dat de innerlijke zin van het Woord zodanig is, zal zich niet
verwonderen; en zelfs zullen dit diegenen niet die zich met de schrijftrant bij de Ouden uit
hun boeken hebben vertrouwd gemaakt; het was immers iets gewoons bij hen om de dingen
als het ware in samenspraak te laten optreden, zoals de wijsheid, het inzicht, de
wetenschappen en eendere dingen; en eveneens om daaraan namen te geven waarmee zulke
dingen werden aangeduid; de goden en de halfgoden van de ouden zijn niets anders geweest
en eveneens de personen die zij uitdachten om dingen historisch samen te schikken; de oude
Sofisten hadden deze gewoonte overgenomen van de Oude Kerk, die over een groot deel van
de Aziatische wereld was verspreid, nrs. 1238, 2385; want zij die van de Oude Kerk waren,
pasten de heilige dingen door uitbeeldende en aanduidende dingen samen; de Oude Kerk
kreeg dit uit de mond van de Oudsten die vóór de vloed leefden, nrs. 920, 1409, 1977, 2896,
2897; en dezen hadden het vanuit de hemel, want zij hadden vergemeenschapping met de
hemel, nrs. 784, 1114-1125.
De eerste hemel immers, die de laatste van de drie is, is in zulke uitbeeldende en aanduidende
dingen; vandaar komt het dat het Woord in zo’n stijl is geschreven; maar het Woord heeft op
de geschriften van de Ouden dit eigenaardige voor: dat de afzonderlijke dingen in een
ononderbroken reeks de hemelse en de geestelijke dingen van het rijk van de Heer uitbeelden
en in de hoogste zin de Heer zelf; en dat de historische dingen zelf ook zodanig zijn; en wat
meer is, dat het werkelijke overeenstemmingen zijn en deze zijn continu door de drie hemelen
uit de Heer.
4443. En de zonen van Jakob kwamen van het veld; dat dit betekent dat zij beraadslaagden
vanuit hun godsdienstige, staat vast uit de betekenis van de zonen van Jakob, namelijk de
natie die uit hen is en bij we het uitbeeldende van de Kerk werd ingesteld; en uit de betekenis
van het veld, namelijk het godsdienstige, nr. 4440; dat ‘daarvandaan komen’ wil zeggen de
beraadslaging daaruit, volgt uit de reeks en verder ook daaruit dat het hun godsdienstige is
met betrekking waartoe van ‘komen’ wordt gesproken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1854
4444. Als zij het hoorden en het smartte de mannen en zij ontstaken zeer; dat dit betekent dat
zij in het boze waren tegen het ware van de Kerk bij de Ouden, staat vast uit de betekenis van
smarten en van zeer ontsteken, namelijk hier, in het boze zijn; dat dit was tegen het ware van
de Kerk bij de Ouden, volgt daaruit, omdat het was tegen Sichem, de zoon van Hemor en dat
door hem het ware bij de Ouden wordt aangeduid, werd eerder in de nrs. 4430, 4431 gezegd.
Dat zij in het boze waren, blijkt uit wat volgt, namelijk dat zij met bedrog spraken, vers 13 en
daarop, nadat Sichem en Hemor op hun woorden waren ingegaan, hen doodden, vers 26 tot
29.
Vandaar komt het dat hier met smarten en zeer ontsteken wordt aangeduid dat zij in het boze
waren.
Het heeft de schijn alsof het de ijver was geweest omdat hij met hun zuster had gelegen,
volgens de woorden die er direct erna op volgen ‘omdat hij dwaasheid in Israël had gedaan,
om te liggen met Jakobs dochter en aldus zal niet worden gedaan’, en aan het einde van het
hoofdstuk ‘zij zeiden: Zal hij zoals een hoer onze zuster maken’, vers 31; maar het was niet de
ijver; er kan immers geen ijver zijn bij iemand die in het boze is, maar alleen bij degene die in
het goede is, want de ijver heeft het goede in zich, nr. 4164; weliswaar had het godsdienstige
dat bij hun nageslacht was, het goede in zich, want alle en de afzonderlijke dingen ervan
beeldden de hemelse en geestelijke dingen uit die van het rijk van de Heer zijn, maar wat
degenen betreft die in dat godsdienstige waren, had het niets van het goede; zij waren immers
alleen in de uiterlijke dingen zonder de innerlijke dingen, zoals eerder is aangetoond.
Het is hiermee gesteld zoals met het godsdienstige van die natie waarin zij ook heden ten dage
zijn; zij erkennen Mozes en de profeten en dus het Woord; dit is heilig in zich, maar wat hen
betreft is het niet heilig, want in de afzonderlijke dingen daar beogen zij zichzelf en zo maken
zij het Woord werelds, ja zelfs aards, want dat daarin iets hemels is, weten zij niet en zij
bekommeren er zich zelfs niet om; zij die in zo’n staat zijn, kunnen niet in het goede zijn
wanneer zij in hun godsdienstige zijn, maar zij zijn in het boze, want niets hemels vloeit in;
dit immers blussen zij bij zich uit.
Het was volgens een ook in de Oude Kerk bekende wet, dat wie een maagd besliep een
bruidsschat moest geven en haar tot echtgenote nemen, naar deze dingen bij Mozes:
‘Indien een man een maagd zal hebben overreed die niet ondertrouwd is en hij ligt met haar,
die zal haar zich door een bruidsschat tot echtgenote verwerven; indien door te weigeren
haar vader weigert haar aan hem te geven, zo zal hij zilver uitwegen, zoveel als de
bruidsschat der maagden’, (Exodus 22:15,16); en elders:
‘Indien een man een meisje een maagd zal hebben gevonden die niet ondertrouwd is en haar
aangegrepen en met haar gelegen zal hebben en zij betrapt zullen zijn, zo zal de man die met
haar heeft gelegen, de vader van het meisje vijftig zilverlingen geven en zij zal hem ter
echtgenote zijn, omdat hij haar heeft beslapen; en hij zal haar niet kunnen verstoten al zijn
dagen’, (Deuteronomium 22:28,29).
Dat deze zelfde wet aan de Ouden bekend is geweest, blijkt duidelijk uit Sichems woorden tot
de vader en de broers van het meisje: ‘Sichem zei tot haar vader en tot haar broers: Laat mij
genade vinden in uw ogen en wat gij tot mij zegt, zal ik geven; vermenigvuldigt zeer over mij
de bruidsschat en het geschenk en ik zal geven gelijk als gij tot mij zegt; en geeft mij het
meisje tot vrouw’, vers 11,12; en omdat Sichem die wet wilde vervullen en de broers van Dina
daarin ter wille waren indien hij werd zoals zij, door te besnijden alle manlijke, volgens de
woorden die volgen: ‘Doch hierin zullen wij u ter wille zijn, indien gij zijt zoals wij, om u te
besnijden alle manlijke en wij zullen u onze dochters geven en uw dochters zullen wij ons
nemen en wij zullen met u wonen en wij zullen tot één volk zijn’, vers 15,16, blijkt daaruit dat
zij niet handelden vanuit de wet, dus niet vanuit het goede, maar tegen de wet, en dus vanuit
het boze.
Het was weliswaar krachtens de wet dat zij geen huwelijken zouden aangaan met de natiën,
waarover bij Mozes: ‘Opdat gij niet van haar dochters voor uw zonen neemt en haar dochters
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1855
haar goden nahoereren en maken dat uw zonen achter haar goden nahoereren’, (Exodus
34:16) en elders: ‘Gij zult geen verwantschap aangaan met de natiën; gij zult uw dochter niet
geven aan zijn zoon en zijn dochter niet nemen voor uw zoon, want hij zal uw zoon van achter
Mij verleiden, opdat zij andere goden dienen’, (Deuteronomium 7:3,4); maar deze wet werd
gegeven met betrekking tot de afgodische naties, opdat zij niet door huwelijken van de
waarlijk uitbeeldende eredienst zouden afbuigen tot de afgodische eredienst, want wanneer zij
afgodendienaren werden, konden zij niet langer de hemelse en geestelijke dingen van het rijk
van de Heer uitbeelden, maar de tegenovergestelde dingen, zodanig als de helse dingen zijn,
want dan riepen zij uit de hel een zekere duivel op die zij vereerden en aan wie zij de
Goddelijke uitbeeldende dingen aanplooiden; om deze reden wordt er gezegd: opdat zij niet
haar goden zouden nahoereren; en verder vanwege de oorzaak dat met de natiën de boze en
de valse dingen werden aangeduid, waarmee de goede en de ware dingen die zij uitbeeldden,
niet zouden worden vermengd, dus niet de duivelse en de helse dingen met de hemelse en de
geestelijke dingen, nr. 3024.
Maar het was nooit verboden om echtverbintenissen aan te gaan met de natiën die hun
eredienst hadden aanvaard en die, na besneden te zijn, Jehovah erkenden; dezen noemden zij
‘als vreemdeling met hen verkerende vreemdelingen’, over wie het volgende bij Mozes:
‘Indien een vreemdeling met u als vreemdeling zal verkeren en hij Jehovah het Pascha wil
houden, worde hem alle manlijke besneden en dan zal hij naderen om dat te houden en hij zal
wezen zoals een inwoner des lands.
Enerlei wet zal zijn voor de inwoner en voor de vreemdeling die als vreemdeling in het
midden van u verkeert’, (Exodus 12:48,49); en elders: ‘Wanneer een vreemdeling met u als
vreemdeling zal hebben verkeerd en hij Jehovah het Pascha zal houden, naar de inzetting van
het Pascha en naar de inzettingen ervan, zo zal hij doen; enerlei inzetting zal voor ulieden
zijn, zowel voor de vreemdeling als voor de inboorling des lands’, (Numeri 9:14); dat zij
vreemdelingen, in het midden van hen en met hen als vreemdeling verkerende, werden
genoemd, kwam omdat als vreemdeling verkeren betekende onderricht worden en zo dus de
vreemdeling diegenen die zich in de inzettingen en de leerstellingen lieten onderrichten; dat
als vreemdeling verkeren en de vreemdeling dit betekenen, zie de nrs. 1463, 2025, 3672.
Bij dezelfde: ‘Dat indien een vreemdeling met u als vreemdeling zal hebben verkeerd, die een
vuuroffer van reuk der rust voor Jehovah zal hebben gemaakt, gelijk als gij doet, zo zal hij
doen; wat de gemeente betreft, enerlei inzetting zij voor ulieden en voor de vreemdeling die
als vreemdeling verkeert, een inzetting der eeuwigheid in uw geslachten; hoedanig gijlieden,
zodanig de vreemdeling voor Jehovah; enerlei wet en enerlei gericht zal ulieden zijn en de
vreemdeling die met ulieden als vreemdeling verkeert’, (Numeri 15:14-16).
Elders: ‘Zoals de inboorling onder ulieden, zal voor ulieden de vreemdeling zijn die als
vreemdeling met u verkeert’, (Leviticus 19:34); ‘Enerlei gericht zult gij hebben, hoedanig
voor de vreemdeling, zodanig zal het voor de inboorling zijn’, (Leviticus 24:22).
Dat deze inzetting niet slechts aan Jakob en zijn zonen, maar ook aan Sichem en Hemor
bekend was, blijkt uit hun woorden; want de inzettingen, gerichten en wetten die aan de
Israëlitische en Joodse natie werden gegeven, waren niet nieuw, maar die waren zoals die
tevoren in de Oude Kerk waren geweest en in de tweede Oude Kerk, die naar Eber de
Hebreeuwse werd genoemd, zoals hier en daar is getoond; dat vandaar die wet bekend was
blijkt uit de woorden van Jakobs zonen: ‘De zonen van Jakob zeiden tot Hemor en Sichem:
Wij kunnen dit woord niet doen, onze zuster te geven aan een man die de voorhuid heeft,
omdat dit ons een schande is; doch hierin zullen wij u ter wille zijn, indien gij zijt zoals wij,
om u te besnijden alle manlijke; en wij zullen u onze dochters geven en uw dochters zullen wij
ons nemen en wij zullen met u wonen en wij zullen tot één volk zijn’, verzen 14-16; en uit de
woorden van Hemor en Sichem, dat zij niet slechts toestemden, maar ook dat zij zich en alle
manlijke van hun stad lieten besnijden’, verzen 18-24.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1856
Daaruit blijkt dat Sichem zodanig geworden was als de vreemdeling over wie in de wet werd
gesproken en dat hij zo de dochter van Jakob tot vrouw kon nemen en dus was het een
schandelijke daad dat zij hen doodden, hetgeen Jakob ook vóór zijn dood betuigde, (Genesis
49:5-7).
Dat niet slechts Jehudah, maar ook Mozes en verder de koningen van de Joden en van de
Israëlieten en ook verscheidenen uit het volk, echtgenoten uit de natiën namen, staat vast uit
de historische dingen van het Woord; en dat deze vrouwen hun inzettingen, gerichten en
wetten opnamen en als vreemdelingen werden erkend, lijdt geen twijfel.
4445. Omdat hij dwaasheid in Israël had gedaan om te liggen met Jakobs dochter; en aldus zal
niet worden gedaan; dat dit de verbinding betekent, in hun ogen ongeoorloofd en in strijd met
het ware dat zij hadden, staat vast uit de betekenis van ‘dwaasheid doen om te liggen met
Jakobs dochter’ namelijk de ongeoorloofde verbinding; dat met haar liggen en zo haar
verontreinigen, de niet wettige verbinding is, zie nr. 4439; in Israël wordt er gezegd, omdat
met Israël het innerlijke van de Kerk wordt aangeduid; en daarop wordt er gezegd Jakobs
dochter, omdat met Jakob het uiterlijke van de Kerk wordt aangeduid; dat Israël het innerlijke
van de Kerk is en Jakob het uiterlijke, zie de nrs. 4286, 4292, 4439.
Dat dit in hun ogen ongeoorloofd scheen, hoewel het geoorloofd was, kan vaststaan uit wat
hier eerder in nr. 4444 en elders is gezegd en getoond.
4446. vers 8-12. En Hemor sprak met hen, door te zeggen: Sichem, mijn zoon, zijn ziel
verlangt naar ulieder dochter; geeft haar hem, ik bid u, tot vrouw.
En verzwagert u met ons; geeft ons uw dochters en neemt voor u onze dochters.
En woont met ons en het land zal vóór ulieden zijn, woont, doortrekt het handel drijvende en
bezit daarin.
En Sichem zei tot haar vader en tot haar broers: Laat mij genade vinden in uw ogen en wat
gij tot mij zegt, zal ik geven.
Vermenigvuldigt zeer over mij de bruidsschat en het geschenk en ik zal geven gelijk als gij tot
mij zegt; en geeft mij het meisje tot vrouw.
Hemor sprak met hen, door te zeggen, betekent het goede van de Kerk bij de Ouden; Sichem,
mijn zoon, betekent het ware daaruit; zijn ziel verlangt naar ulieder dochter; geeft haar hem,
ik bid u, tot vrouw, betekent het verlangen naar de verbinding met deze nieuwe Kerk, die naar
het uiterlijk gezicht aan de Oude eender verschijnt; en verzwagert u met ons; geeft ons uw
dochters en neemt voor u onze dochters, betekent de vereniging van de goede en de ware
dingen; en woont met ons, betekent het leven; en het land zal vóór ulieden zijn, woont,
betekent de Kerk die één zou zijn; doortrekt het handel drijvende en bezit daarin, betekent de
dogma’s vanuit het algemene, die zouden samenstemmen; en Sichem zei tot haar vader en tot
haar broers, betekent de beraadslaging van het ware vanuit de oude Goddelijke stam met het
goede en het ware van dit godsdienstige; laat mij genade vinden in uw ogen en wat gij tot mij
zegt, zal ik geven, betekent indien zij van hun kant een eender gemoed hadden, dat het ook
van zijn kant zo zou zijn; vermenigvuldigt zeer over mij de bruidsschat en het geschenk, en ik
zal geven gelijk als gij tot mij zegt, betekent dat hij de dingen die bij hen zijn, zal aanvaarden
en die tot de zijne maken; en geeft mij het meisje tot vrouw, betekent zo er slechts verbinding
is.
4447. Hemor sprak met hen, door te zeggen; dat dit het goede van de Kerk bij de Ouden
betekent, staat vast uit de uitbeelding van Hemor, namelijk uit de Ouden, nr. 4431, namelijk
het goede van de Kerk uit hen, want het goede van de Kerk is de vader en het ware daaruit,
dat hier Sichem is, is de zoon; vandaar ook wordt met de vader in het Woord het goede
aangeduid en met de zoon het ware.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1857
Hier wordt gezegd het goede van de Kerk bij de Ouden, niet echter het goede van de Oude
Kerk; de oorzaak hiervan is dat onder de Kerk bij de Ouden de Kerk wordt verstaan die was
afgeleid van de Oudste Kerk, die vóór de vloed was; en onder de Oude Kerk wordt de Kerk
verstaan die na de vloed was; over die beide Kerken is in wat voorafgaat enige malen
gehandeld en het werd getoond dat de Oudste Kerk, die vóór de vloed was, hemels was, maar
de Oude Kerk, die na de vloed was, geestelijk was; over het verschil tussen beide is ook vaak
eerder gehandeld.
De overblijfselen van de Oudste Kerk, die hemels was, waren nog in het land Kanaän en daar
vooral bij degenen die Hethieten en Hevieten werden genoemd.
Dat zij niet ergens anders waren, kwam omdat de Oudste Kerk, die Mens of Adam werd
genoemd, nrs. 478, 479, in het land Kanaän was geweest; en dus was daar de tuin van Eden,
waarmee daar het inzicht en de wijsheid van de mensen van die Kerk werd aangeduid, nrs.
100, 1588; en met de bomen daar, hun doorvatting, nrs. 103, 2163, 2722, 2972; en omdat het
inzicht en de wijsheid met die tuin of dat paradijs werd aangeduid, wordt ook de Kerk zelf
daaronder verstaan en omdat de Kerk daaronder wordt verstaan, wordt het ook de hemel en
omdat de hemel daaronder wordt verstaan, wordt ook in de hoogste zin de Heer daaronder
verstaan; vandaar komt het dat het land Kanaän eveneens in de hoogste zin de Heer betekent,
in de betrekkelijke zin de hemel en eveneens de Kerk en in de afzonderlijke zin de mens van
de Kerk, nrs. 1413, 1437, 1607, 3038, 3481, 3705; en vandaar komt het eveneens dat het land
[of de aarde], wanneer het zonder meer in het Woord wordt vermeld, iets eenders betekent,
nrs. 566, 662, 1066, 1067, 1413, 1607, 3355; en dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde de
nieuwe Kerk is ten aanzien van haar innerlijke en haar uiterlijke, nrs. 1733, 1850, 2117, 2118,
3355.
Dat de Oudste Kerk in het land Kanaän is geweest, zie nr. 567; en dat vandaar de uitbeeldende
dingen van de plaatsen daar afkomstig zijn en dat daarom aan Abram werd bevolen om
daarheen te gaan en verder dat dit land aan zijn nakomelingen uit Jakob werd gegeven, opdat
de uitbeeldende dingen van de plaatsen volgens welke het Woord zou worden geschreven
werden aangegeven, werden aangehouden, nr. 3686 en dat daarom alle plaatsen daar, en
verder ook de bergen en rivieren en alle grenzen rondom, uitbeeldend zijn geworden, nrs.
1585, 1866, 4240.
Uit deze dingen blijkt wat hier onder de Kerk bij de Ouden wordt verstaan, namelijk de
overblijfselen uit de Oudste Kerk, en omdat die bij de Hethieten en de Hevieten waren,
hebben daarom eveneens Abraham, Izaäk en Jakob, met hun echtgenoten een begraafplaats
bij de Hethieten in hun land verkregen, (Genesis 23:1; 49:29-32; 50:13; en Jozef bij de
Hevieten, (Jozua 24:32).
De overblijfselen van die Kerk beeldde Hemor, de vader van Sichem uit en daarom wordt met
hem het goede van de Kerk bij de Ouden aangeduid en dus de oorsprong van het innerlijk
ware vanuit de Goddelijke stam, nr. 4399.
Wat het onderscheid is tussen de Oudste Kerk, die vóór de vloed was en tussen de Oude Kerk
die na de vloed was, zie de nrs. 597, 607, 608, 640, 641, 765, 784, 895, 920, 1114-1128,
1238, 1327, 2896, 2897.
4448. Sichem, mijn zoon; dat dit het ware daaruit betekent, staat vast uit de uitbeelding van
Sichem, te weten het innerlijk ware, nr. 4430 en dus het ware daaruit, namelijk vanuit het
goede dat Hemor is, nr. 4447; al het ware van de Kerk immers is uit haar goede; nooit ontstaat
het ware ergens anders vandaan.
Dit ware dat door Sichem wordt uitgebeeld, wordt het innerlijk ware genoemd en het is in zijn
wezen niets anders dan het goede van de naastenliefde; de Oudste Kerk immers was, omdat
zij hemels was, in het goede van de liefde tot de Heer en vandaar in de doorvatting van al het
ware, want de mensen van die Kerk waren bijna zoals de engelen; zij hadden ook verbinding
met hen, vandaar hun inzicht; en daarom redeneerden zij ook nooit over enig ware van het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1858
geloof, maar omdat zij het vanuit de hemel doorvatten, zeiden zij, dat het zo is; en dit wel
dermate dat zij het geloof zelfs niet eens wilden noemen, maar in plaats daarvan de
naastenliefde, zie de nrs. 202, 337, 2715, 2718, 3246; vandaar komt het dat onder het innerlijk
ware hier het goede van de naastenliefde wordt verstaan.
Dat bij Hemor de Heviet en bij zijn zoon Sichem de overblijfselen van die Kerk waren, zie
nr. 4447.
Anders was het gesteld met de Oude Kerk, die geestelijk was; deze was niet in de liefde tot de
Heer zoals de Oudste Kerk, maar in de naastenliefde jegens de naaste en zij konden niet tot de
naastenliefde komen dan door het ware van het geloof en van dit ware hadden zij geen
doorvatting zoals de Oudsten; daarom ving men toen aan te onderzoeken met betrekking tot
het ware of dit wel zo is.
Over het verschil tussen de hemelsen die de doorvatting hadden en de geestelijken die haar
niet hebben, zie de nrs. 2088, 2669, 2708, 2715, 3235, 3240, 3246, 3887.
4449. Zijn ziel verlangt naar ulieder dochter; geeft haar hem, ik bid u, tot vrouw; dat dit het
verlangen betekent naar de verbinding met deze nieuwe, die naar het uiterlijke gezicht aan de
Oude eender schijnt, staat vast uit de betekenis van ‘de ziel verlangt’, namelijk het verlangen;
uit de uitbeelding van Dina, die hier de dochter is en de aandoening van het ware en dus de
Kerk, want de Kerk is de Kerk uit de aandoening van het ware; deze wordt hier onder die
nieuwe verstaan; en uit de betekenis van tot vrouw geven, namelijk de verbinding, nr. 4434.
Wat dit betreft, dat die nieuwe Kerk die bij de nakomelingen van Jakob werd geïnstaureerd,
naar het uiterlijke gezicht aan de Oude eender schijnt, moet men weten dat de instellingen,
gerichten en wetten die door Mozes aan de Israëlitische en de Joodse natie werden bevolen,
niet vreemd waren aan de instellingen, gerichten en wetten die in de Oude Kerk bestonden,
zoals die over: verlovingen en huwelijken, over dienstknechten, over dieren die al dan niet
geschikt waren om te eten, over de reinigingen, de feesten, de tabernakels, het altijddurende
vuur en over verscheidene andere dingen; ook over: de altaren, de brandoffers, de
slachtoffers, de drankoffers die waren opgenomen in de tweede Oude Kerk, die uit Eber was.
Dat deze eerder bekend waren dan toen zij aan die natie werden bevolen, blijkt duidelijk uit
de historische dingen van het Woord, zoals alleen al dat de altaren, de brandoffers en de
slachtoffers bekend waren; van Bileam wordt vermeld dat hij gebood zeven altaren te bouwen
en daarop brandoffers en slachtoffers van varren en rammen te offeren, (Numeri
23:1,2,14,15,29); en bovendien over de natiën, op vele plaatsen, dat hun altaren werden
vernietigd; en eveneens over de profeten van Baäl, die Elias afmaakte; dat zij slachtofferden;
daaruit kan vaststaan dat de slachtoffers die aan het volk van Jakob werden bevolen, niet
nieuw waren en zo evenmin de overige instellingen, gerichten en wetten; maar omdat deze
dingen bij de natiën afgodisch geworden waren, vooral daardoor dat zij door zulke dingen de
een of andere profane god vereerden en zo de dingen die de Goddelijke dingen uitbeeldden,
tot helse dingen ombogen, behalve dat zij er nog verscheidene dingen aan toevoegden, werden
daarom, opdat de uitbeeldende eredienst die van de Oude Kerk was, zou worden hersteld,
dezelfde dingen teruggeroepen; daaruit kan vaststaan dat deze nieuwe Kerk, die bij de
nakomelingen van Jakob werd ingesteld, naar het uiterlijke gezicht aan de Oude Kerk eender
verscheen.
4450. En verzwagert u met ons; geeft ons uw dochters en neemt voor u onze dochters; dat dit
de vereniging betekent van de goede en de ware dingen, staat vast uit de betekenis van
verzwageren, namelijk de vereniging, nr. 4434; uit de betekenis van de dochters, te weten de
aandoeningen, dus de goede dingen, nrs. 489-491, 2362, 3963; dat het is met de ware dingen,
wordt aangeduid met ‘geeft ons’ en met ‘neemt voor u’; met Sichem immers en met Jakobs
zonen worden, zoals eerder werd getoond, de ware dingen aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1859
Daaruit blijkt dat met die woorden de vereniging van de goede en de ware dingen wordt
aangeduid, dat wil zeggen, dat door de vereniging die nieuwe Kerk niet alleen naar het
uiterlijk gezicht, maar ook naar het innerlijk gezicht aan de Oude Kerk eender zou zijn.
4451. En woont met ons; dat dit het leven betekent, staat vast uit de betekenis van wonen,
namelijk leven, nrs. 1293, 3384, 3613; dus is ‘met ons wonen’ samen leven en één Kerk
maken.
4452. En het land zal vóór ulieden zijn, woont; dat dit de Kerk betekent die één zou zijn, staat
vast uit de betekenis van het land, namelijk de Kerk, nrs. 566, 662, 1066, 1067, 1413, 1607,
3355, 4447; en uit de betekenis van met ons wonen, namelijk samen leven, waarover nr. 4451;
dus dat de Kerk één zou zijn.
4453. Doortrekt het handel drijvende en bezit daarin; dat dit de dogma’s vanuit het algemene
betekent, dat zij zouden samenstemmen, staat vast uit de betekenis van handel drijven,
namelijk zich erkentenissen verwerven en eveneens ze vergemeenschappen, nr. 2967; vandaar
is het land doortrekken al handel drijvende in de erkentenissen van het goede en het ware die
met Sichem, de zoon van Hemor en met zijn stad worden aangeduid en uit de betekenis van
daarin bezitten, namelijk één maken en dus samenstemmen; degenen immers die samen het
land bezitten, maken één en stemmen samen.
Dat handel drijven is zich erkentenissen verwerven en eveneens ze vergemeenschappen, komt
omdat in de hemel, waar het Woord volgens de innerlijke zin wordt doorvat, niet enig handel
drijven bestaat; daar immers is noch goud noch zilver, noch zulke dingen waarmee in de
wereld handel wordt gedreven; wanneer dan ook in het Woord van handel drijven wordt
gelezen, dan wordt dat in de geestelijke zin verstaan en wordt er zoiets doorvat dat
overeenstemt; in het algemeen de verwerving en de vergemeenschapping van de
erkentenissen en in het bijzonder dat wat wordt genoemd; zo wordt, indien goud wordt
genoemd, het goede van de liefde en van de wijsheid verstaan, nrs. 113, 1551, 1552; indien
zilver, dan wordt het ware verstaan dat van het inzicht en van het geloof is, nrs. 1551, 2048,
2954; indien schapen, rammen, geitenbokjes, lammeren, waarmee oudtijds handel werd
gedreven, dan worden zulke dingen verstaan die de schapen, rammen, geitenbokjes en
lammeren betekenen, enzovoort; zoals bij Ezechiël: ‘Zeg tot Tyrus: Inwoonster op de
ingangen der zee, handelaarster van de volken tot vele eilanden: Tarsis was uw koopvrouw
vanwege de veelheid van alle schatten, in zilver, in ijzer, in tin en lood, gaven zij uw
veilingen.
Javan, Thubal en Mesech, deze uw handelaren, in de ziel des mensen en in de vaten van
brons, hebben zij uw handel gegeven.
De zonen van Dedan waren uw handelaren; vele eilanden waren de koophandel uwer handen.
Syrië was uw koopvrouw in de veelheid van uw werken.
Jehudah en het land Israëls, zij waren uw handelaren in tarwe, Minnith en pannag en honing
en olie en balsem, hebben zij uw handel gegeven.
Damascus was uw koopvrouw in de veelheid van uw werken, vanwege de veelheid van alle
schatten, in wijn van Chelbon en wol van Sachar.
Dan en Javan gaven draad op uw veilingen.
Dedan was uw handelaarster in klederen der vrijheid voor de wagen.
De Arabier en alle vorsten van Kedar, zij waren de kooplieden van uw hand, in lammeren en
rammen en geitenbokken, in deze dingen uw kooplieden.
De handelaren van Sheba en Raëmah, zij waren uw handelaren in het eerste van alle
specerij; en door alle kostbare steen en goud hebben zij uw handelszaken gegeven.
Haran en Kanneh en Eden, de handelaren van Sheba, Aschur, Kilmad, uw handelaarster.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1860
Dezen waren uw handelaren met volmaaktheden, met pakken van hemelsblauw en gestikt
werk en met schatten van kostbare klederen, gebonden met koorden en in cederkisten in uw
koophandel; vandaar werd gij vervuld en zijt gij geëerd geworden in het hart der zeeën’,
(Ezechiël 27:1).
Hieruit en uit verscheidene andere plaatsen in het Woord, blijkt het duidelijk dat de
handelszaken, alle handelsverkeer, de koophandels en de koopwaren niets anders zijn dan de
dingen die tot de erkentenissen van het goede en het ware behoren; wat immers heeft het
profetische Woord van doen met de handelszaken van Tyrus, tenzij daarmee de geestelijke en
de hemelse dingen worden aangeduid; en omdat dit zo is, kan het klaarblijkelijk vaststaan dat
niet alleen met de koopwaren andere dingen worden aangeduid, maar ook met de
daargenoemde natiën diegenen worden aangeduid bij wie zulke dingen zijn; en verder dat
men niet kan weten wat ze betekenen, tenzij vanuit de innerlijke zin, zoals wat betekenen:
Tarsis, Javan, Thubal, Mesech, de zonen van Dedan, Syrië, Jehudah, Israël, Dan Javan,
Dedan, de Arabier, Sheba, Raëmah, Haran, Kanneh, Eden, Aschur, Kilmad; en verder, wat
hun koopwaren, zoals: zilver, ijzer, tin, lood, vaten van brons, tarwe, minnith, pannag, honing,
olie, balsem, wijn van Chelbon, wol van Sachar, draad, klederen der vrijheid voor de wagen,;
lammeren, rammen, geitenbokken, specerij, kostbare steen, goud, pakken van hemelsblauw,
gestikt werk, gebonden koorden, vederkisten; deze en eendere dingen betekenen de goede en
de ware dingen die van de Kerk en van het rijk van de Heer zijn en de erkentenissen ervan; en
daarom werd daar over Tyrus gehandeld, met als oorzaak dat met Tyrus de erkentenissen
wordt aangeduid, nr. 1201.
En omdat zulke koopwaren of de goede en de ware dingen, in de Kerk en in het rijk van de
Heer zijn, werd ook het land Kanaän, waarmee de Kerk en het rijk van de Heer wordt
aangeduid, vanaf de oudste tijden zo genoemd, naar koopwaren of koophandels; in de
oorspronkelijke taal immers betekent Kanaän dit.
Uit deze dingen nu blijkt wat wordt aangeduid met het land doortrekken al handel drijvende.
4454. En Sichem zei tot haar [Dina’s] vader en tot haar broers; dat dit de beraadslaging
betekent van het ware vanuit de oude Goddelijke stam met het goede en het ware van dit
godsdienstige, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk hier beraadslagen; uit de
uitbeelding van Sichem, namelijk het ware vanuit de oude Goddelijke stam, waarover eerder
in nr. 4447; uit de betekenis van de vader, die hier Jakob is, namelijk het goede van het ware,
nr. 4273, 4337; en uit de betekenis van de broers, die hier de zonen van Jakob zijn, namelijk
de ware dingen, waarover eerder.
Dat Sichem het ware vanuit de oude Goddelijke stam is, blijkt uit wat eerder in nr. 4447 werd
aangevoerd; Hemor de Heviet immers behoorde met zijn natie en zijn familie in het land
Kanaän tot de overblijfselen van de Oudste Kerk, die hemels was; meer dan alle andere
Kerken in het gehele wereldrond was die Kerk uit het Goddelijke, want zij was in het goede
van de liefde tot de Heer; hun wils- en verstandsdeel maakten één en dus één gemoed en
daarom hadden zij de doorvatting van het ware vanuit het goede; de Heer immers vloeide
langs de innerlijke weg in het goede van hun wil in en hierdoor in het goede van het verstand
of het ware; vandaar komt het dat die Kerk boven de overige Mens werd genoemd, nrs. 477-
479 en eveneens de Gelijkenis Gods, nrs. 51, 473, 1013; daaruit blijkt waarom van Hemor en
Sichem wordt gezegd dat zij uit de oude Goddelijke stam zijn, zoals eerder in nr. 4399.
Dat de Oudste Kerk, die Mens, of met het Hebreeuwse woord Adam werd geheten, in het land
Kanaän was, zoals eerder in nr. 4447 is gezegd, blijkt duidelijk uit hun nakomelingen, die de
Nefilim werden genoemd, (Genesis 6:4); en dat dezen in het land Kanaän waren, wordt
gezegd in, (Numeri 13:33); zie nr. 581; maar toen werd het gehele land van de rivier van
Egypte tot de rivier Eufraat het land Kanaän genoemd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1861
4455. Laat mij genade vinden in uw ogen en wat gij tot mij zegt, zal ik geven; dat dit betekent
indien zij van hun kant een eender gemoed hadden, dat het ook van zijn kant zo zou zijn, staat
vast uit de betekenis van genade vinden in iemands ogen, namelijk een spreekwijze waarin
een overhellen ligt opgesloten, waarvoor 3980; hier het overhellen daartoe dat hij zou geven
al wat hij tot hem zou zeggen; en dat met deze woorden wordt aangeduid dat van zijn kant het
gemoed ook zo zou zijn, indien het van hun kant eender was, blijkt uit de reeks in de
innerlijke zin, want geven wat zij zeggen, is in die zin één met hen maken ten aanzien van het
ware en het goede.
4456. Vermenigvuldigt zeer over mij de bruidsschat en het geschenk en ik zal geven gelijk als
gij tot mij zegt; dat dit betekent dat hij de dingen die bij hen zijn, zal aanvaarden en ze tot de
zijne maken, namelijk de uiterlijke dingen van de Kerk die van hen waren, met de innerlijke
dingen die de zijne waren en dat zij dus zo samen één Kerk zouden uitmaken, staat vast uit de
betekenis van ‘geven gelijk als gij zegt’ namelijk één met hen maken ten aanzien van het ware
en het goede, nr. 4455.
De bruidsschat zelf en het geschenk, waarvan hij zei dat zij het over hem zouden
vermenigvuldigen, betekent de eenparige instemming, want de bruidsschat die werd gegeven
aan de maagd die ondertrouwd moest worden, was een merkteken dat de instemming van
weerskanten was.
Hij zegt dat zij de bruidsschat en het geschenk zeer over hem zouden vermenigvuldigen en
dus zo boven het vastgestelde uit, dat vijftig zilverlingen bedroeg, de oorzaak hiervan was dat
hij met haar gelegen had voordat hij hun godsdienstige had aanvaard en dat het aan de zijde
van Jakob was om in te willigen ofwel te weigeren, volgens de wet die ook aan de Ouden
bekend was, (Exodus 22:16,17); bovenal omdat de verbinding verlangd was, namelijk die van
het innerlijk ware, namelijk Sichem, met de aandoening van het uiterlijk ware, te weten Dina.
Dat de bruidsschat het merkteken van de instemming was en zo de bevestiging van de
inwijding, komt omdat zilver uitwegen of geven voor iets, het teken was, dat het het zijne was
en dus dat de maagd van hem was en omdat zilver aanvaarden het wederkerige was, dus dat
de bruid de bruidegom en de bruidegom de bruid toebehoorde.
4457. En geeft mij het meisje tot vrouw; dat dit betekent zo er slechts verbinding is, staat vast
uit de betekenis van ‘tot vrouw geven’ namelijk de verbinding, nr. 4434, hier, zo er slechts
verbinding is, omdat de overeenkomst nog niet was gesloten.
4458. vers 13-17. En Jakobs zonen antwoordden aan Sichem en Hemor, zijn vader, in bedrog
en spraken, omdat hij Dina, hun zuster, had verontreinigd.
En zij zeiden tot hem: Wij kunnen dit woord niet doen, onze zuster te geven aan een man die
de voorhuid heeft, omdat dit ons een schande is.
Doch hierin zullen wij u ter wille zijn; indien gij zijt zoals wij, om u te besnijden alle manlijke.
En wij zullen u onze dochters geven en uw dochters zullen wij ons nemen en wij zullen met u
wonen en wij zullen tot één volk zijn.
En indien gij naar ons niet hoort om te besnijden en wij zullen onze dochter nemen en wij
zullen gaan.
En Jakobs zonen antwoordden aan Sichem en Hemor, zijn vader, in bedrog, betekent de boze
mening en bedoeling ten aanzien van het ware en het goede van de Kerk bij de Ouden; en
spraken, omdat hij Dina, hun zuster, had verontreinigd, betekent dat de inwijding tot de
verbinding, die niet een andere had kunnen zijn, door nadering plaatsvond en zij zeiden tot
hen: Wij kunnen dit woord niet doen, betekent dat zij het afkeurden; onze zuster te geven aan
een man die de voorhuid heeft, betekent tenzij zij in de uitbeeldende dingen het ware en het
goede van de Kerk stelden en terugtraden van de dingen die zij betekenen; omdat dit ons een
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1862
schande is, betekent dat het tegen hen zou zijn; doch hierin zullen wij u ter wille zijn, indien
gij zijt zoals wij, betekent de toetreding tot hun godsdienstige; om u te besnijden alle
manlijke, betekent het uiterlijk uitbeeldende alleen, en dat zij zo voor hen zuiver zouden zijn;
en wij zullen u onze dochters geven en uw dochters zullen wij ons nemen, betekent dan de
verbinding; en wij zullen met u wonen, betekent ten aanzien van het leven; en wij zullen tot
één volk zijn, betekent ten aanzien van de leer; en indien gij naar ons niet hoort om te
besnijden, betekent indien zij niet terugtraden van hun ware dingen en toetraden tot de
uiterlijke uitbeeldende dingen; en wij zullen onze dochter nemen en wij zullen gaan, betekent
dat er geen verbinding zou zijn.
4459. En Jakobs zonen antwoordden aan Sichem en Hemor, zijn vader, in bedrog; dat dit de
boze mening en bedoeling betekent, ten aanzien van het ware en het goede van de Kerk bij de
Ouden, staat vast uit de uitbeelding van Sichem, namelijk het ware bij de Ouden, of wat
hetzelfde is, het ware vanuit de oude Goddelijke stam, nrs. 4399, 4454; uit de uitbeelding van
Hemor, namelijk het goede van waaruit dat ware was, nrs. 4399, 4431, 4447, 4454; en uit de
betekenis van het bedrog, namelijk de boze mening en bedoeling; het bedrog immers sluit in
het algemeen het boze tegen de ander in en tegen de dingen die deze spreekt en doet; want
degene die in het bedrog is, denkt en bedoelt iets dat afwijkt van de ander, wat ook vaststaat
uit de uitwerking, waarover in dit hoofdstuk wordt gehandeld; daaruit blijkt dat met ‘Jakobs
zonen antwoordden aan Sichem en Hemor, zijn vader, in bedrog’ de boze mening en
bedoeling ten aanzien van het ware en het goede van de Kerk bij de Ouden wordt aangeduid.
Jakobs zonen of zijn nakomelingen konden geen andere mening of bedoeling hebben ten
aanzien van het ware en het goede van de innerlijke mens, dan een boze, omdat zij in de
uiterlijke dingen zonder de innerlijke waren, nrs. 4281, 4293, 4307, 4429, 4433; eveneens
achtten zij de innerlijke dingen voor niets en verachtten die daarom geheel en al; zodanig is
die natie eveneens heden ten dage en zodanig zijn allen die alleen in de uiterlijke dingen zijn;
degenen die in de uiterlijke dingen alleen zijn, weten zelfs niet wat ‘in de innerlijke dingen
zijn’ is, want zij weten niet wat het innerlijke is; indien iemand voor hen het innerlijke noemt,
beamen zij dat het er is, omdat zij vanuit het leerstellige weten dat het er is, maar dan beamen
zij uit bedrog; of zij ontkennen zowel met het hart als met de mond, zij gaan immers niet
verder dan de zinlijke dingen, die van de uiterlijke mens zijn; vandaar komt het dat zij aan
niet enig leven na de dood geloven en dat er geen wederopstanding kan bestaan tenzij zij met
het lichaam weder zullen opstaan, daarom werd het toegelaten, dat zij zo’n mening over de
wederopstanding hebben; anders zouden zij er geen hebben gehad; want zij stellen het al van
het leven in het lichaam en weten niet dat het leven van hun lichaam is vanuit het leven van
hun geest die na de dood leeft.
Degenen die alleen in de uiterlijke dingen zijn, kunnen nooit een ander geloof hebben, want
de uiterlijke dingen bij hen blussen alles van het denken, dus alles van het geloof over de
innerlijke dingen uit.
Omdat er heden ten dage zo’n onwetendheid regeert, moet het worden gezegd wat het is in de
uiterlijke dingen te zijn zonder de innerlijke dingen.
Zij die zonder geweten zijn, zijn allen in die uiterlijke dingen alleen, want de innerlijke mens
openbaart zich door het geweten; en al diegenen hebben geen geweten die het ware en het
goede denken en doen, niet ter wille van het ware en het goede, maar ter wille van zich, van
hun eigen eer en gewin en eveneens diegenen die het alleen denken en doen vanwege de vrees
voor de wet en voor het verlies van het leven; want indien roem, eer, gewin en leven geen
gevaar liepen, dan zouden zij zich zonder geweten in alle euveldaden storten; dit blijkt
duidelijk bij diegenen in het andere leven, die zodanig zijn geweest in het leven van het
lichaam; omdat de innerlijke dingen openliggen, zijn zij daar in het voortdurende streven om
anderen te verderven en daarom zijn zij in de hel en worden zij daar op geestelijke wijze
gebonden gehouden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1863
Opdat men nog meer zal weten wat het is, ‘in de uiterlijke dingen zijn’, en wat ‘in de
innerlijke dingen zijn’, en dat degenen die alleen in de uiterlijke dingen zijn, niet kunnen
vatten wat de innerlijke dingen zijn en dus daardoor niet kunnen worden aangedaan, want
niemand wordt aangedaan door dingen die hij niet vat, dient als voorbeeld, dat de kleinste zijn
is de grootste zijn in de hemel en dat nederig zijn is hoog zijn, en verder dat arm en behoeftig
zijn is rijk zijn en overvloed hebben.
Zij die in de uiterlijke dingen alleen zijn, kunnen deze dingen niet vatten; zij denken immers
dat de kleinste nooit de grootste kan zijn, noch de nederige hoog en de arme rijk en dat de
behoeftige overvloed heeft, terwijl het toch geheel en al zo gesteld is in de hemel; en omdat
zij dit niet kunnen vatten, kunnen zij er ook niet door worden aangedaan en wanneer zij
daarover nadenken vanuit de lichamelijke en wereldse dingen, hebben zij er een afkeer van.
Dat het zo gesteld is in de hemel, weten zij in het geheel niet en zolang zij in de uiterlijke
dingen alleen zijn, willen zij het ook niet weten, ja, kunnen zij het zelfs niet weten; in de
hemel immers wordt degene die vanuit het hart, dat wil zeggen vanuit aandoening, weet,
erkent en gelooft dat hij niets van macht vanuit zichzelf heeft, maar dat hij het al van de macht
uit de Heer heeft, de kleinste genoemd en toch is hij de grootste, omdat hij uit de Heer de
macht heeft; eender is het gesteld met degene die nederig is, namelijk dat hij hoog is, want
wie nederig is en vanuit aandoening erkent en gelooft dat hij niets van macht heeft uit zich,
niets van inzicht en wijsheid uit zich en niets van het goede en ware uit zich, hij wordt uit de
Heer boven de anderen met macht, inzicht van het ware en wijsheid van het goede begiftigd,
evenzo met betrekking hiertoe dat de arme en de behoeftige rijk is en overvloed heeft;
immers, arm en behoeftig wordt hij genoemd die vanuit het hart en vanuit de aandoening
gelooft dat hij niets bezit vanuit zich, niets weet en in niets wijs is vanuit zich en niets kan
vanuit zich; deze mens is in de hemel rijk en heeft overvloed, de Heer immers geeft hem alle
welvarendheid; hij is immers wijzer dan de overigen en rijker dan de overigen en woont in de
prachtigste paleizen, nrs. 1116, 1626, 1627 en in de schatkamers van alle rijkdommen van de
hemel.
Als voorbeeld dient ook het volgende: wie alleen in de uiterlijke dingen is, kan geenszins
inzien dat de hemelse vreugde daarin bestaat de naaste meer lief te hebben dan zichzelf en de
Heer boven alle dingen en dat de gelukzaligheid is volgens de hoeveelheid en de
hoedanigheid van die liefde; want degene die in de uiterlijke dingen alleen is, heeft zichzelf
meer lief dan de naaste en indien hij anderen liefheeft, dan is het omdat zij hem begunstigen
en zo heeft hij hen dus lief om zijnentwil en dus zichzelf in hen en hen in zichzelf; wie
zodanig is, kan niet weten wat het is anderen meer dan zichzelf lief te hebben, ja hij wil het
zelfs niet weten en hij kan het ook niet weten; en wanneer hem dan ook wordt gezegd dat de
hemel in zo’n liefde bestaat, nr. 548, heeft hij er een afkeer van; vandaar komt het dat
diegenen die zodanig in het leven van het lichaam zijn geweest, niet tot enig hemels
gezelschap kunnen naderen en dat zij zich, wanneer zij naderbij komen, uit afschuw
halsoverkop in de hel storten.
Omdat weinigen heden weten wat het is ‘in de uiterlijke dingen zijn’ en wat ‘in de innerlijke
dingen zijn’ en omdat de meesten geloven dat zij die in de innerlijke dingen zijn, niet in de
uiterlijke kunnen zijn en omgekeerd, zo mag ter verduidelijking nog een voorbeeld worden
aangevoerd: hiertoe dient de voeding van het lichaam en de voeding van de ziel; wie in louter
uiterlijke wellusten is, doet zich te goed, verwent zijn maag, houdt van overdadig leven en
stelt het toppunt van wellust in lekkere etenswaren en kostelijke dranken; maar wie in de
innerlijke dingen is, heeft ook lust daarin, maar zijn regerende aandoening is dat het lichaam
met wellust door de spijzen wordt gevoed ter wille van de gezondheid ervan, te dien einde dat
er een gezond gemoed in een gezond lichaam zal zijn, dus voornamelijk ter wille van de
gezondheid van het gemoed, waartoe de gezondheid van het lichaam als middel van dienst is;
wie een geestelijk mens is, blijft niet daarbij staan, maar beoogt de gezondheid van het
gemoed of van de ziel als een middel om het inzicht en de wijsheid in zich op te nemen, niet
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1864
ter wille van roem, eerbewijzen, gewin, maar ter wille van het leven na de dood; wie in de
innerlijke graad geestelijk is, beoogt het inzicht en de wijsheid als een bemiddelend doeleinde,
opdat hij als een nuttig lid in het rijk van de Heer kan dienen; en wie een hemels mens is,
beoogt het opdat hij de Heer zal dienen; voor deze mens is de lichamelijke spijs een middel
om de geestelijke spijs te genieten en is de geestelijke spijs een middel om de hemelse spijs te
genieten; en omdat zij zo dus van dienst moeten zijn, stemmen die spijzen ook overeen;
vandaar worden zij óók spijzen genoemd.
Uit deze dingen kan vaststaan wat het is in de uiterlijke dingen alleen te zijn en wat in de
innerlijke dingen zijn.
De Joodse en de Israëlitische natie, waarover in dit hoofdstuk in de historisch innerlijke zin
wordt gehandeld, is met uitzondering van hen die als kleine kinderen gestorven zijn, voor het
merendeel zodanig; zij zijn immers meer dan alle anderen in uiterlijke dingen, want zij zijn in
de gierigheid; zij die winsten en voordelen om geen ander nut liefhebben dan om het goud en
het zilver en in het bezit ervan alle verkwikking van het leven stellen, zijn in de buitenste of
laagste dingen, omdat het immers geheel aardse dingen zijn die zij liefhebben; zij die echter
het goud en het zilver ter wille van enig nut liefhebben, verheffen zich volgens het nut boven
de aardse dingen; het nut zelf dat de mens liefheeft, bepaalt zijn leven en onderscheidt hem
van de anderen; het boze nut maakt hem hels, het goede nut maakt hem hemels; weliswaar
niet het nut zelf maar de liefde tot het nut, want in de liefde is het leven van eenieder.
4460. En spraken, omdat hij Dina, hun zuster, had verontreinigd; dat dit betekent dat de
inwijding tot de verbinding, die niet een andere had kunnen zijn, door nadering plaatsvond,
kan vaststaan uit de ontvouwing van die woorden ‘hij nam haar en hij lag met haar en hij
besliep haar’ waarmee wordt aangeduid dat het niet anders kon worden verbonden met de
aandoening van het met Jakobs zonen, haar broers, aangeduide ware, nr. 4433; hier sluit. dat
hij haar had verontreinigd, iets eenders in.
4461. En zij zeiden tot hen: Wij kunnen dit woord niet doen; dat dit betekent dat zij het
afkeurden, staat zonder ontvouwing vast.
4462. Onze zuster te geven aan een man die de voorhuid heeft; dat dit betekent tenzij zij in de
uitbeeldende dingen het ware en het goede van de Kerk stelden en terugtraden van
de dingen die zij betekenen, staat vast uit de betekenis van de voorhuid, namelijk een
uitwendig uitbeeldende, het teken dat zij van de Kerk waren; vandaar was het gebruikelijk om
te spreken van de besnijdenis en van de voorhuid, wanneer zij onderscheid maakten tussen
hen die van de Kerk waren en diegenen die dit niet waren; de besnijdenis immers betekent het
terugtreden van de vuile liefden, namelijk van de liefde van zich en van de wereld en het
naderen tot de hemelse liefden, namelijk de liefde tot de Heer en jegens de naaste en dus het
naderen tot de Kerk; vandaar komt het dat met die woorden het toetreden tot hun
godsdienstige wordt aangeduid en dus dat eerdergenoemden evenals zij in de uitbeeldende
dingen het ware en het goede van de Kerk zouden stellen, door terug te treden van de
innerlijke dingen die worden aangeduid; anders immers zouden zij niet eender zijn aan hen,
volgens de dingen die volgen, ‘Hierin zullen wij u ter wille zijn, indien gij zijt zoals wij’.
Dat de besnijdenis het teken is van de zuivering van de vuile liefden, zie de nrs. 2039, 2632;
en dat zij die in die liefden waren, ‘met de voorhuid behepten’ werden genoemd, nrs. 2049,
3412, 3413.
Heden ten dage weet nauwelijks iemand wat de besnijdenis in het bijzonder betekent en
daarom moet het worden gezegd.
Met de geslachtsdelen in beide geslachten worden de dingen aangeduid die van de verbinding
van het goede en het ware zijn; en zij betekenen die niet alleen, maar stemmen ook
daadwerkelijk daarmee overeen; aan het einde van de hoofdstukken werd getoond dat alle
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1865
organen en leden van de mens een overeenstemming hebben met de geestelijke dingen in de
hemel; dus eveneens de organen en de leden die voor de verwekking zijn bestemd; deze
stemmen overeen met het huwelijk van het goede en het ware; vanuit dit huwelijk daalt ook
de echtelijke liefde neer, zie de nrs. 2618, 2727-2729, 2803, 3132, 4434.
Omdat de voorhuid het geslachtsdeel bedekt, stemde zij in de Oudste Kerk overeen met de
verduistering van het goede en het ware, maar in de Oude Kerk met de bezoedeling ervan;
want bij de mens van de Oudste Kerk kon, omdat hij een innerlijk mens was, het goede en het
ware verduisterd, maar niet bezoedeld worden; maar bij de mens van de Oude Kerk kon,
omdat hij naar verhouding een uiterlijk mens was, het goede en het ware worden bezoedeld,
want het zijn de uiterlijke dingen, namelijk de uiterlijke liefden, die bezoedelen; daarom
wisten zij die van de Oudste Kerk waren, niets van de besnijdenis, maar slechts degenen die
van de Oude Kerk waren; van deze Kerk verspreidde zich de besnijdenis ook tot verscheidene
natiën en zij werd aan Abraham en diens nakomelingen niet als iets nieuws opgelegd, maar
als iets dat was nagelaten en dat moest worden hersteld; en zij werd voor zijn
nakomelingschap tot een teken dat zij van de Kerk waren; maar die natie wist niet wat dit
betekende en zij wilde het ook niet weten, want zij stelde het godsdienstige in de uitbeeldende
dingen alleen, die uiterlijk zijn; daarom verdoemde zij in het algemeen de onbesnedenen,
terwijl toch de besnijdenis slechts een uitbeeldend teken was van de zuivering van de liefde
van zich en van de wereld; en zij die van deze liefden gezuiverd zijn, zijn geestelijk besneden
en worden ‘besnedenen ten aanzien van het hart’ genoemd; zoals bij Mozes: ‘Jehovah God
zal uw hart besnijden en het hart van uw zaad, om lief te hebben Jehovah uw God in uw ganse
hart en in uw ganse ziel’, (Deuteronomium 30:6); bij dezelfde: ‘Besnijdt de voorhuid uws
harten en verhardt uw nek niet langer’, (Deuteronomium 10:16,18); en bij Jeremia:
‘Braakt uw lieden een braakland en doet weg de voorhuid uws harten’, (Jeremia 4: 3,4); zij
die echter in de liefde van zich en van de wereld zijn, worden met de voorhuid behepten
genoemd, hoewel zij ook besneden waren, zoals bij Jeremia: ‘Ziet, de dagen komen, waarop
Ik bezoeking zal doen over alle besnedene in de voorhuid, over Egypte en over Jehudah en
over Edom en over de zonen Ammons en over Moab en over alle aan de hoek afgesnedene,
die in de woestijn wonen, omdat alle natiën met de voorhuid behept zijn en het gehele huis
Israëls is met het hart met de voorhuid behept’, (Jeremia 9:25,26).
Daaruit blijkt ook dat meerdere natiën ook besneden waren; er wordt immers gezegd: ‘Ik zal
bezoeking doen over alle besnedene in de voorhuid’, dus dat het, als eerder gezegd, niet iets
nieuws was en alleen bij Jakobs nakomelingen om daardoor onderscheiden te worden;
Filistijnen waren degenen die niet besneden waren en daarom worden ook in het algemeen
onder de met de voorhuid behepten de Filistijnen verstaan, (1 Samuël 14:6; 17:26,36; 31:4,11;
2 Samuël 1:20) en elders.
4463. Omdat dit ons een schande is; dat dit betekent dat het tegen hen zou zijn, staat vast uit
de betekenis van de schande, namelijk dat wat tegen hun godsdienstige is, dus tegen hen.
4464. Doch hierin zullen wij u ter wille zijn, indien gij zijt zoals wij; dat dit de toetreding tot
hun godsdienstige betekent, staat vast uit de betekenis van ter wille zijn, namelijk de
toetreding; en uit de betekenis van ‘zijn zoals zij’, namelijk dat zij alleen in de uiterlijke
dingen zouden zijn, niet echter in de innerlijke dingen; dan immers zouden zij zijn zoals zij;
zie nr. 4459.
Daar, namelijk in nr. 4459, werd getoond wat ‘in de uiterlijke dingen alleen’ is en wat de
innerlijke dingen zijn.
Hier moet worden gezegd waarom de mens in de innerlijke dingen moet zijn.
Het kan iedereen die nadenkt, bekend zijn dat de mens door de innerlijke dingen gemeenschap
heeft met de hemel; de gehele hemel immers is in de innerlijke dingen; indien de mens ten
aanzien van het denken en de aandoeningen, dat wil zeggen, ten aanzien van de dingen die
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1866
van het verstand zijn en van de wil, niet in de hemel is, dan kan hij daar na de dood niet
komen, want er is niets van vergemeenschapping; de mens verschaft zich in het leven van het
lichaam die vergemeenschapping door de ware dingen die van het verstand zijn en door de
goede dingen die van de wil zijn; en indien hij zich deze dan niet verschaft, gebeurt daarna
niet, want na de dood kan zijn gemoed niet naar de innerlijke dingen toe geopend worden,
indien het niet in het leven van het lichaam geopend was.
De mens weet niet dat een zekere geestelijke sfeer hem omstroomt volgens het leven van zijn
aandoeningen en dat die sfeer meer te doorvatten is voor de engelen dan de sfeer van de geur
voor de allerfijnste zin in de wereld; indien zijn leven in de uiterlijke dingen alleen is geweest,
namelijk in wellusten uit de haatgevoelens jegens de naaste, uit wraaknemingen en uit
wreedheid daaruit, uit echtbreuken, uit de zelfverheffing en uit de verachting van anderen als
gevolg daarvan, uit heimelijke roverijen, uit gierigheid, uit sluwheid en uit weelderigheid en
eendere dingen, zo is de geestelijke sfeer die hem omstroomt, even afgrijselijk als in de
wereld de sfeer van lijkenlucht, uit drek, uit stinkende vuilnis en eendere dingen; deze sfeer
draagt de mens die zo’n leven heeft geleid, met zich na de dood en omdat hij geheel en al in
die sfeer is, kan hij nergens anders zijn dan in de hel, waar zulke sferen zijn; over de sferen in
het andere leven en vanwaar die zijn, zie de nrs. 1048, 1053, 1316, 150401519, 1695, 2401,
2489.
Zij die echter in de innerlijke dingen zijn, namelijk degenen die hun verkwikking hadden in
welwillendheid en in naastenliefde jegens de naaste en het meest diegenen die hun gezegende
hadden in de liefde tot de Heer, zijn omstroomd van een aangename en liefelijke sfeer, die de
hemelse sfeer zelf is, waarom zij dan ook in de hemel zijn.
De sferen die in het andere leven worden doorvat, komen alle op vanuit de liefden en de
aandoeningen daaruit waarin zij waren geweest, en dus vanuit het leven; want de liefden en de
aandoeningen daaruit maken het leven zelf; en omdat zij opkomen vanuit de liefden en de
aandoeningen daaruit, komen zij op vanuit de bedoelingen en de doelen waarom de mens zo
wil en dan zo handelt, want eenieder heeft dat ten doel wat hij liefheeft; daarom bepalen de
doelen het leven van de mens en maken zij het hoedanige ervan uit; daaruit voornamelijk is de
sfeer van hem; deze wordt op de allerfijnste wijze doorvat in de hemel; de oorzaak hiervan is
dat de gehele hemel in de sfeer van de doelen is; uit deze dingen blijkt hoedanig de mens is
die in de innerlijke dingen is en hoedanig degene die in de uiterlijke dingen is en waarom hij
niet in de uiterlijke dingen alleen, maar in de innerlijke dingen moet zijn.
Maar om deze dingen bekommert zich de mens niet die alleen in de uiterlijke dingen is, over
hoeveel scherpzinnigheid hij ook over de dingen in het burgerlijk leven beschikt en hoezeer
hij zich ook de faam van geleerdheid door wetenschappelijke dingen had verworven, omdat
hij zodanig is dat hij gelooft dat er niets bestaat dat hij niet met de ogen ziet en met de tast
voelt, dus noch de hemel noch de hel; en indien het hem werd gezegd dat hij terstond na de
dood in het andere leven zal komen en daar volmaakter dan in het lichaam zal zien, horen en
spreken en zich in het bezit van een volmaakter tastzin zal verheugen, dan zou hij dit als iets
tegenstrijdigs of als een hersenschim verwerpen; terwijl het toch daadwerkelijk hiermee zo
gesteld is; eender indien iemand hem zei dat de ziel of de geest die na de dood leeft, de mens
zelf is, niet echter het lichaam dat hij in de wereld ronddraagt.
Daaruit volgt dat zij die in de uiterlijke dingen alleen zijn, zich niet in het minst daarom
bekommeren wat er over de innerlijke dingen wordt gezegd, terwijl toch deze dingen hen
gezegend en gelukzalig maken in het rijk waarin zij zullen komen en waarin zij tot in het
eeuwige zullen leven; het grootste deel van de christenen is in zo’n ongeloof; dat zij in zo’n
ongeloof zijn, werd mij te weten gegeven door hen die in de christelijke wereld in het andere
leven zijn gekomen, met wie ik heb gesproken; in het andere leven immers kunnen zij niet
verbergen wat zij hebben gedacht, omdat de gedachten daar duidelijk openliggen; evenmin
kunnen zij verbergen wat zij tot einddoelen hebben gehad, dat wil zeggen, wat zij hebben
liefgehad, omdat dit zich door de sfeer openbaart.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1867
4465. Om u te besnijden alle manlijke; dat dit betekent het uiterlijk uitbeeldende alleen en dat
zij zo voor hen zuiver zouden zijn, staat vast uit de betekenis van ‘alle manlijke besnijden’,
namelijk het uiterlijk uitbeeldende, ten teken dat zij van de Kerk waren, hier dat zij van hun
godsdienstige waren, nr. 4462; dat zij zo in hun ogen zuiver zouden zijn, volgt daaruit, want
het nageslacht van Jakob stelde de zuiverheid en de heiligheid niet in de innerlijke, maar in de
uiterlijke dingen.
4466. En wij zullen u onze dochters geven en uw dochters zullen wij ons nemen; dat dit
betekent zo de verbinding, staat vast uit wat eerder in nr. 4434 over het huwelijk is gezegd,
namelijk dat het huwelijk in de geestelijke zin de verbinding van het goede en het ware is;
want ‘u onze dochters geven en ons uw dochters nemen’ is wederzijds huwelijken aangaan.
4467. En wij zullen met u wonen; dat dit betekent ten aanzien van het leven, namelijk de
verbinding, staat vast uit de betekenis van ‘met u wonen’, te weten samen leven, waarover de
nrs. 1293, 3384, 3613, 4451.
4468. En wij zullen tot één volk zijn; dat dit betekent ten aanzien van de leer ook de
verbinding, staat vast uit de betekenis van het volk, namelijk het ware van de Kerk, dus de
leer, nrs. 1259, 1260, 3295, 3581; en dus is tot één volk zijn de verbinding door de leer.
Het zijn twee dingen die de mensen van de Kerk verbinden, namelijk het leven en de leer;
wanneer het leven verbindt, dan scheidt de leer niet, maar indien alleen de leer verbindt, zoals
heden ten dage binnen de Kerk gebeurt, dan scheiden zij zich wederzijds van elkaar en maken
zij zovele kerken als er leren zijn; terwijl toch de leer er is ter wille van het leven en het leven
is vanuit de leer; dat zij zich van elkaar scheiden, indien de leer alleen verbindt, blijkt hieruit
dat hij die van de ene leer is de ander verdoemt, soms tot de hel; maar dat de leer niet scheidt
indien het leven verbindt, blijkt hieruit dat hij die in de goedheid van het leven is, een ander
die van een ander gevoelen is, niet verdoemt, maar het aan diens geloof en geweten overlaat
en dit tot aan hen toe die buiten de Kerk zijn; hij zegt immers in zijn hart dat onwetendheid
niemand kan verdoemen, indien men in onschuld en wederzijdse liefde leeft, zoals kleine
kinderen die eveneens in onwetendheid zijn wanneer zij overlijden.
4469. En indien gij naar ons niet hoort om te besnijden; dat dit betekent indien zij niet zouden
terugtreden van hun ware dingen en zouden toetreden tot de uiterlijke uitbeeldende dingen,
staat vast uit wat eerder in nr. 4462 is ontvouwd.
De dingen die in deze verzen door de zonen van Jakob zijn gezegd, behelzen een zin die
tegenstrijdig is met die welke bij Hemor en Sichem was, dus ook tegenstrijdig in de innerlijke
zin, zoals blijkt uit de ontvouwingen; de oorzaak hiervan is dat zij in bedrog spraken, zoals in
vers 13 wordt gezegd; en wie in bedrog spreekt, die wijkt in gevoelen af van degene met wie
hij spreekt, nr. 4459.
4470. En wij zullen onze dochter nemen en wij zullen gaan; dat dit betekent dat er geen
verbinding zou zijn, staat vast uit de betekenis van het huwelijk, namelijk de verbinding van
het goede en het ware, nr. 4466; vandaar is de dochter nemen en gaan, haar niet ten huwelijk
geven en dus dat er geen verbinding zou zijn.
Hier spreken de zonen van Jakob zoals hun vader Jakob, want zij zeggen niet, wij zullen onze
zuster nemen, maar onze dochter; de oorzaak blijkt uit de innerlijke zin, namelijk dat het aan
de vader stond te weigeren of toe te stemmen, volgens de wet, (Exodus 22:16,17); maar
omdat hier wordt gehandeld over het nageslacht uit Jakob en het godsdienstige ervan, zijn het
de zonen van hem door wie dit wordt uitgebeeld, die hier in de plaats van de vader
antwoorden; Jakob zelf kon het niet, omdat door hem hier de Oude Kerk wordt uitgebeeld, nr.
4439.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1868
4471. vers 18-24. En hun woorden waren goed in de ogen van Hemor en in de ogen van
Sichem, de zoon van Hemor.
En de knaap draalde niet het woord te doen, omdat hij een welbehagen had in Jakobs
dochter; en hij was geëerd boven allen van zijn vaders huis.
En Hemor kwam en Sichem, zijn zoon, tot de poort van hun stad en zij spraken tot de mannen
van hun stad, door te zeggen: Die mannen, vreedzaam zijn zij met ons en laat hen wonen in
het land en het doortrekken handel drijvende en het land, ziet, het is breed van ruimten vóór
hen; laten wij hun dochters ons tot vrouwen nemen en laten wij onze dochters aan hen geven.
Maar hierin zullen de mannen ons ter wille zijn om met ons te wonen, om tot één volk te zijn,
door ons alle manlijke te besnijden, gelijk als zij besneden zijn.
Hun verwerving en hun koop en alle beest van hen, zullen die niet onze zijn; alleen laat ons
hun ter wille zijn en zij zullen met ons wonen.
En zij hoorden naar Hemor en naar Sichem, zijn zoon, allen die de poort van diens stad
uitgingen en zij besneden alle manlijke, allen die de poort van diens stad uitgingen.
Hun woorden waren goed in de ogen van Hemor, betekent de inschikkelijkheid ten aanzien
van het leven; en in de ogen van Sichem, de zoon van Hemor, betekent ten aanzien van de
leer; en de knaap draalde niet het woord te doen, betekent het verlangen van de aanvaarding;
omdat hij een welbehagen had in Jakobs dochter, betekent naar het godsdienstige van die
Kerk; en hij was geëerd boven allen van zijns vaders huis, betekent het eerste vanuit de ware
dingen van de Kerk bij de Ouden; en Hemor kwam en Sichem zijn zoon, tot de poort van hun
stad, betekent de goede en de ware dingen die in hun leer waren, van de Kerk bij de Ouden;
en zij spraken tot de mannen van hun stad, door te zeggen, betekent de overreding; die
mannen, vreedzaam zijn zij met ons, betekent de samenstemming; en laat hen wonen in het
land, betekent ten aanzien van het leven; en het doortrekken handel drijvende; betekent ten
aanzien van de leer; en het land, ziet, het is breed van ruimte vóór hen, betekent de
uitbreiding; laten wij hun dochters ons tot vrouwen nemen en laten wij onze dochters aan hen
geven, betekent de verbinding; maar hierin zullen de mannen ons ter wille zijn om met ons te
wonen, betekent dat zij zouden samenstemmen ten aanzien van het leven; om tot één volk te
zijn, betekent ten aanzien van de leer; door ons alle manlijke te besnijden, gelijk als zij
besneden zijn, betekent indien zij daardoor zouden worden ingewijd in hun uitbeeldende en
aanduidende dingen, ten aanzien van de uiterlijke dingen alleen; hun verwerving en hun koop,
betekent ten aanzien van hun ware dingen; en alle beest van hen, betekent ten aanzien van de
goede dingen; zullen die niet onze zijn, betekent dat zij eender zijn en één van vorm; alleen
laat ons hun ter wille zijn en zij zullen met ons wonen, betekent indien wij ons schikken; en
zij hoorden naar Hemor en Sichem, zijn zoon, betekent de instemming; allen die de poort van
zijn stad uitgingen, betekent dat zij van de leer van de Kerk bij de Ouden terugtraden; en zij
besneden alle manlijke, allen die de poort van diens stad uitgingen, betekent de toetreding tot
de uiterlijke dingen.
4472. Hun woorden waren goed in de ogen van Hemor, dat dit de inschikkelijkheid ten
aanzien van het leven betekent, staat vast uit de betekenis van ‘dat de woorden goed zijn’,
namelijk de inschikkelijkheid; en uit de uitbeelding van Hemor, namelijk het goede van de
Kerk bij de Ouden, nr. 4447; hier het leven, want het leven is van het goede, zoals de leer van
het ware is, en die leer is Sichem, zoals volgt.
De oorzaak dat hier niet het goede maar het leven door Hemor wordt uitgebeeld, is deze dat
hij zich schikte naar de uiterlijke dingen van de zonen van Jakob.
4473. En in de ogen van Sichem, de zoon van Hemor; dat dit betekent ten aanzien van de leer,
staat vast uit de uitbeelding van Sichem, namelijk het ware van de Kerk bij de Ouden, dat is
vanuit het goede dat Hemor is, nr. 4454; hier echter is Sichem de leer, de oorzaak hiervan is
wat hiervoor in nr. 4472 is gezegd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1869
4474. En de knaap draalde niet het woord te doen; dat dit het verlangen van de aanvaarding
betekent, staat vast uit de betekenis van niet dralen om dat te doen wat wordt gezegd,
namelijk het verlangen om zich daarnaar te schikken, dus om het te aanvaarden.
4475. Omdat hij een welbehagen had in Jakobs dochter; dat dit betekent naar het
godsdienstige van die Kerk, staat vast uit de uitbeelding van Dina, die hier Jakobs dochter is,
en de aandoening van het ware van de Oude Kerk; deze immers wordt door Jakob uitgebeeld,
nr. 4439.
Er was een verlangen naar verbinding met de aandoening van het ware van deze Kerk, of wat
hetzelfde is, met deze Kerk; maar omdat bij de nakomelingen van Jakob die Kerk, die hier
door zijn zonen wordt uitgebeeld, die in de plaats van de vader spraken, nr. 4470, louter
uiterlijk was geworden en Hemor en Sichem daarin hadden toegestemd deze uiterlijke dingen
te aanvaarden, zo wordt daarom met Jakobs dochter nu het godsdienstige van die Kerk
aangeduid.
4476. En hij was geëerd boven allen van zijns vaders huis; dat dit het eerste betekent vanuit
de ware dingen van de Kerk bij de Ouden, staat vast uit de betekenis van ‘geëerd zijn boven
allen’, namelijk de eerste; wie geëerd is boven allen, staat bijna gelijk aan een vorst en dat
deze het eerste is, zie de nrs. 1482, 2089; maar er wordt gezegd, geëerd boven allen van zijns
vaders huis, niet vorst, omdat Hemor en Sichem waren vanuit de overblijfselen van de Oude
Kerk, nrs. 4447, 4454; en in die Kerk werd geëerd geheten diegene die in de Oude Kerk vorst
heette.
Dat het eerste vanuit de ware dingen van de Kerk bij de Ouden wordt aangeduid, komt omdat
dit van Sichem wordt gezegd en dat met hem het ware van de Kerk bij de Ouden wordt
aangeduid, zie nr. 4454.
4477. En Hemor kwam en Sichem zijn zoon, tot de poort van hun stad; dat dit de goede en de
ware dingen betekent die in hun leer waren, van de Kerk bij de Ouden, staat vast uit de
uitbeelding van Hemor, namelijk het goede van de Kerk bij de Ouden, nr. 4447; uit de
uitbeelding van Sichem, namelijk het ware daaruit, nr. 4454; en uit de betekenis van de poort
van de stad, namelijk de leer van het ware, nr. 2943.
4478. En zij spraken tot de mannen van hun stad, door te zeggen; dat dit de overreding
betekent, staat vast uit de betekenis van spreken, namelijk willen en eveneens invloeien, nrs.
2951, 3037, hier overreden, omdat degene die wil, in de overreding is en hij die daaruit
invloeit, de overreding verbindt; en de mannen van de stad zijn zij die in de ware dingen van
de leer zijn, hier in eendere ware dingen als Sichem; want een stad was in de oude tijden niets
anders dan één familie van een natie; de samenwoning van hen die van één familie waren,
werd een stad genoemd en omdat in de innerlijke zin niet een familie wordt verstaan, maar de
hoedanigheid ervan ten aanzien van het leven en van de leer, zo wordt met de stad het ware
van de leer aangeduid en met de bewoners het goede van de leer, zie de nrs. 402, 2268, 2449,
2451, 2712, 2943, 3216; maar wanneer de bewoners van de stad ‘mannen van de stad’ worden
genoemd dan wordt niet het goede van de leer aangeduid, maar worden de ware dingen ervan
aangeduid; in het Woord immers zijn de mannen de ware dingen, nr. 3134.
4479. Die mannen, vreedzaam zijn zij met ons, dat dit de samenstemming betekent, hier ten
aanzien van de leerstellige dingen, staat vast uit de betekenis van de mannen, namelijk de
ware dingen, nr. 3134; vandaar eveneens de leerstellige dingen, want de tot één verzamelde en
erkende ware dingen van de Kerk worden de leerstellige dingen genoemd; en uit de betekenis
van de vreedzamen, namelijk dat zij samenstemmen; in de geestelijke zin immers worden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1870
diegenen vreedzaam genoemd die ten aanzien van de leerstellige dingen en de dogma’s van
de Kerk samenstemmen.
4480. En laat hen wonen in het land, dat dit betekent ten aanzien van het leven, staat vast uit
de betekenis van wonen, namelijk leven, nr. 4467; met het land wordt hier evenals elders de
Kerk aangeduid, nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4447, dus
wordt met wonen in het land de gelijkheid van het leven aangeduid volgens de dingen die van
de Kerk zijn.
Alles wat in het Woord is geschreven, is in zich en in zijn wezen geestelijk; dat het Woord
geestelijk is, is bekend, maar het geestelijke ervan verschijnt niet in de letter; in de letter is het
immers werelds, vooral in de historische dingen; maar wanneer het door de mens wordt
gelezen, wordt het wereldse dat daar is, geestelijk in de geestelijke wereld, dat wil zeggen, bij
de engelen; dezen immers kunnen niet anders dan geestelijk denken over onverschillig welke
zaak; dus eveneens over wonen in het land; geestelijk denken is denken over de dingen die
van het rijk van de Heer zijn, dus over de dingen die van de Kerk zijn.
4481. En het doortrekken handel drijvende; dat dit betekent ten aanzien van de leer, staat vast
uit de betekenis van het land doortrekken handel drijvende, namelijk binnentreden in de
erkentenissen van het goede en het ware, waarover nr. 4453, dus in de leer, want deze bevat
en leert die erkentenissen.
4482. En het land, ziet, het is breed van ruimten vóór hen; dat dit de uitbreiding betekent,
namelijk van het ware dat van de leer is, staat vast uit de betekenis van het land, te weten de
Kerk, nr. 4480; en uit de betekenis van breed van ruimten, namelijk de uitbreiding ten aanzien
van de ware dingen, dus ten aanzien van de dingen die van de leer zijn.
In het Woord betekenen de dingen die volgens afmetingen worden beschreven, in de
innerlijke zin niet maten, maar hoedanigheden van de staat; maten immers sluiten ruimten in
en in het andere leven zijn er geen ruimten, zoals er ook geen tijden zijn, maar daarmee
stemmen de staten overeen, zie de nrs. 2625, 2837, 3356, 3387, 3404, 4321; en omdat dit zo
is, betekenen lengten, breedten en hoogten, die tot de gemeten ruimte behoren, zulke dingen
als die tot een staat behoren.
Dat de lengte het heilige betekent, de hoogte het goede en de breedte het ware, zie de nrs. 650,
1613, 3433, 3434; vandaar komt het dat met ‘het land breed van ruimten’ de uitbreiding van
het ware dat van de leer in de Kerk is, wordt aangeduid.
Wie niet weet dat er in het Woord een ander geestelijke is dan wat in de letterlijke zin
uitkomt, kan niet anders dan verwonderd zijn dat er gezegd wordt dat met het land breed van
ruimten, de uitbreiding wordt aangeduid van het ware dat van de leer is in de Kerk; maar dat
het daarmee niettemin zo gesteld is, kan vaststaan uit de plaatsen waar ‘breedte’ in het Woord
genoemd wordt, zoals bij Jesaja: ‘Aschur zal gaan door Jehudah, hij zal overstromen en
doorgaan, hij zal tot aan de hals reiken en de uitbreidingen van zijn vleugels zullen de volheid
zijn van de breedte des lands’, (Jesaja 8:8).
Bij David: ‘Jehovah, Gij hebt mij niet besloten in de hand van de vijand; Gij hebt mijn voeten
doen staan in de breedte’, (Psalm 31:9).
Bij dezelfde: ‘Uit de benauwdheid heb ik Jah aangeroepen; Hij zal mij antwoorden in de
breedte’, (Psalm 118:5).
Bij Habakuk: ‘Ik wek de Chaldeeën op, een bittere en snelle natie, wandelende in de breedten
der aarde’, (Habakuk 1:6); met de breedten wordt daar niets anders aangeduid dan het ware
van de Kerk.
De oorzaak waarom de breedte dit betekent, is deze dat in de geestelijke wereld of in de
hemel de Heer het middelpunt van allen is, daar is Hij immers de Zon.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1871
Zij die in de staat van het goede zijn, zijn innerlijk volgens de hoedanigheid en de hoeveelheid
van het goede waarin zij zijn; vandaar wordt van hoogte gesproken met betrekking tot het
goede; zij die in een eendere graad van het goede zijn, zijn ook in een eendere graad van het
ware en zoals het ware op een zelfde afstand of om anders te zeggen in dezelfde omtrek;
vandaar wordt van breedte gesproken met betrekking tot de ware dingen; en daarom wordt
onder breedte niets anders verstaan door de engelen die bij de mens zijn, wanneer hij het
Woord leest; zoals in de historische dingen ervan, daar waar gehandeld wordt over: de ark,
over het altaar, de tempel, de ruimten buiten de steden en dan met de afmetingen daar ten
aanzien van de lengten, breedten en hoogten, niets anders dan de staten van het goede en het
ware worden doorvat; eender daar waar wordt gehandeld over de Nieuwe Aarde, het Nieuwe
Jeruzalem en over de Nieuwe Tempel, bij, (Ezechiël 40 tot en met 47).
Dat daarmee de hemel en de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, kan uit de afzonderlijke dingen
daar vaststaan; ook bij Johannes, waar van het Nieuwe Jeruzalem wordt gezegd, dat zij
vierkant zal zijn en haar lengte zo groot als haar breedte, (Openbaring 21:16).
De dingen die in de geestelijke wereld innerlijk zijn, worden door de hogere dingen
beschreven en die welke uiterlijk zijn door de lagere, nr. 2148.
De mens immers vat de innerlijke en de uiterlijke dingen niet anders wanneer hij in de wereld
is, omdat hij in ruimte en tijd is en de dingen die van ruimte en tijd zijn, in de ideeën van zijn
denken zijn binnengetreden en het merendeel ervan hebben doortrokken.
Daaruit blijkt ook dat de dingen die tot maten behoren, dus de begrenzingen van ruimten,
zoals hoogten, lengten en breedten, in de geestelijke zin de dingen zijn die de staten van de
aandoeningen van het goede en van de aandoeningen van het ware bepalen.
4483. Laten wij hun dochters ons tot vrouwen nemen en laten wij onze dochters aan hen
geven; dat dit de verbinding betekent, staat vast uit wat eerder in nr. 4466 is ontvouwd, waar
eendere woorden staan.
4484. Doch hierin zullen de mannen ons ter wille zijn om met ons te wonen; dat dit betekent
dat zij zouden samenstemmen ten aanzien van het leven, staat vast uit de betekenis van ter
wille zijn, namelijk samenstemmen; en uit de betekenis van wonen, namelijk leven, waarover
eerder in de nrs. 4451, 4452.
4485. Om tot één volk te zijn; dat dit betekent ten aanzien van de leer, staat vast uit de
betekenis van het volk, te weten de leer, waarover nr. 4468.
4486. Door ons alle manlijke te besnijden, gelijk als zij besneden zijn; dat dit betekent indien
zij daardoor zouden worden ingewijd in hun uitbeeldende en aanduidende dingen ten aanzien
van de uiterlijke dingen alleen, staat vast uit de betekenis van besneden worden, namelijk het
uiterlijk uitbeeldende, ten teken dat zij van de Kerk waren, hier van het godsdienstige waarin
de nakomelingen uit Jakob waren, nr. 4462; en omdat zij hun godsdienstige aanvaardden, dat
alleen in de uiterlijke dingen bestond, nrs. 4281, 4293, 4307, wordt daarom gezegd ‘gelijk als
zij besneden zijn’; daaruit blijkt dat ‘met alle manlijke besnijden, gelijk als zij besneden zijn’,
wordt aangeduid, indien zij daardoor zouden worden ingewijd in hun uitbeeldende en
aanduidende dingen ten aanzien van de uiterlijke dingen alleen.
Wat deze dingen bovendien behelzen, zal vaststaan uit wat volgt.
4487. Hun verwerving en hun koop; dat dit betekent ten aanzien van hun ware dingen, staat
vast uit de betekenis van de verwerving en de koop, namelijk de ware dingen; maar zij
worden hierin onderscheiden dat de verwerving, wanneer het er eveneens een van vee is, het
goede van het ware is, want met het vee wordt dat aangeduid; maar het goede van het ware is
het ware met de wil en met de daad, nrs. 4337, 4353, 4390; de koop echter, die elders de koop
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1872
van zilver wordt genoemd, is het ware; het eerstgenoemde, namelijk het goede van het ware,
wordt het hemels ware genoemd, het laatstgenoemde echter het geestelijk ware, nr. 2048; het
eerstgenoemde, namelijk het hemels ware, is het ware dat van het leven is geworden; het
laatstgenoemde echter, namelijk het geestelijk ware, is het ware dat van de leer is.
4488. Alle beest van hen; dat dit betekent ten aanzien van de goede dingen, staat vast uit de
betekenis van het beest, namelijk de goede dingen, waarover de nrs. 45, 46, 142, 143, 246,
714, 715, 1823, 2179, 2180, 2781, 3218, 3519.
4489. Zullen die niet onze zijn; dat dit betekent dat zij eender zijn en één van vorm, kan
vaststaan uit de reeks, die zodanig is dat de goede en de ware dingen van de Oudste Kerk die
bij Hemor en Sichem en bij hun families nog voor een zeker deel waren overgebleven,
samenstemden met de goede en de ware dingen die vanuit de Oude Kerk bij Jakobs
nakomelingen waren, want de rituele dingen die bij Jakobs nakomelingen werden ingesteld,
waren niets anders dan uiterlijke dingen die de innerlijke uitbeeldden en betekenden die van
de Oudste Kerk waren geweest; vandaar wordt met ‘zullen die niet onze zijn’, of de tot hen
behorende, aangeduid dat zij eender waren en één van vorm.
Maar ter toelichting hiervan een voorbeeld: het altaar waarop zij offerden, was het
voornaamste uitbeeldende van de Heer, nrs. 921, 2777, 2811; vandaar was het ook het
fundamentele van de eredienst van de Oude Kerk die de Hebreeuwse werd genoemd; daarom
beeldden alle en de afzonderlijke dingen waaruit het altaar werd gebouwd, uit, zoals de
afmetingen ervan, namelijk de hoogte, de breedte en de lengte, de stenen, het netwerk dat van
brons was, de hoornen en vervolgens het vuur dat voortdurend daarop werd aangehouden en
bovendien de slachtoffers en de brandoffers.
De dingen die daardoor werden uitgebeeld, waren de ware en de goede dingen die van de
Heer zijn en die uit de Heer zijn; deze dingen waren de innerlijke dingen van de eredienst en
ze waren, omdat ze in dat uiterlijke werden uitgebeeld, eender als en één van vorm met de
ware en de goede dingen van de Oudste Kerk; de afmetingen, namelijk de hoogte, de breedte
en de lengte, betekenden in het algemeen het goede, het ware en het heilige daaruit, zie de nrs.
650, 1613, 3433, 3434, 4482; de stenen betekenden in het bijzonder de lagere ware dingen,
nrs. 1298, 3720; het brons waaruit het netwerk rondom het altaar bestond, betekende het
natuurlijk goede, nrs. 425, 1551; de hoornen betekenden de macht van het ware vanuit het
goede, nr. 2832; het vuur op het altaar betekende de liefde, nr. 934; de slachtoffers en de
brandoffers betekenden de hemelse en de geestelijke dingen volgens de verschillende soorten
ervan, nrs. 922, 1823, 2180, 2805, 2807, 2830, 3519.
Daaruit kan vaststaan dat in de uiterlijke dingen de innerlijke dingen waren bevat en dat ze ten
aanzien van de innerlijke dingen eender waren; en dus eveneens in de overige dingen.
Maar zij die van de Oudste Kerk waren, bekommerden zich niet om die uiterlijke dingen,
omdat zij innerlijke mensen waren en de Heer langs de innerlijke weg bij hen invloeide en
leerde wat het goede is; de verscheidenheden en de verschillen van het goede waren voor hen
de ware dingen en vandaar wisten zij wat alle en de afzonderlijke dingen die in de wereld
waren, uitbeeldden in het rijk van de Heer, want de gehele wereld of de gehele natuur is het
uitbeeldende theater van het rijk van de Heer, nrs. 2758, 3483.
Maar zij die van de Oude Kerk waren, waren niet innerlijke mensen, maar uiterlijke en
daarom kon de Heer bij hen niet langs de innerlijke weg invloeien, maar langs de uiterlijke en
zo leren wat het goede is en dit eerst door zulke dingen die uitbeeldden en aanduidden; daaruit
ontstond de uitbeeldende Kerk en daarna door de leerstellige dingen van het goede en het
ware die werden uitgebeeld en aangeduid; deze Kerk, namelijk de christelijke, is in haar
wezen, dezelfde ten aanzien van de innerlijke vorm, als de uitbeeldende Kerk, maar de
uitbeeldende en de aanduidende dingen van die Kerk werden afgeschaft, nadat de Heer in de
wereld is gekomen, de oorzaak hiervan is dat alle en de afzonderlijke dingen Hem uitbeeldden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1873
en dus ook de dingen die van Zijn rijk zijn, want deze zijn uit Hem, en zijn, om zo te zeggen,
Hijzelf.
Maar tussen de Oudste Kerk en de christelijke Kerk is er zo’n verschil als tussen het licht van
de zon overdag en het schijnsel van de maan of de sterren ’s nachts; want de goede dingen
zien langs de innerlijke of de eerdere weg, is zoals zien overdag uit het licht van de zon, maar
zien langs de uiterlijke of de latere weg, is zoals zien in de nacht uit het schijnsel van de maan
of van de sterren.
Bijna eender was het verschil tussen de Oudste en de Oude Kerk, alleen dat zij die van de
christelijke Kerk zijn, in een voller schijnsel zouden kunnen zijn, indien zij de innerlijke
dingen hadden erkend, of de ware en de goede dingen die de Heer heeft geleerd, hadden
geloofd en gedaan.
Het goede zelf is voor de een en de ander hetzelfde, maar het verschil is dat te zien in
helderheid of in het duister.
Zij die in de helderheid zien, zien ontelbare verborgenheden, bijna zoals de engelen in de
hemel en eveneens worden zij aangedaan door de dingen die zij zien; zij die echter in het
duister zien, zien nauwelijks iets zonder twijfel en eveneens vermengen zich de dingen die zij
zien met de schaduwen van de nacht, dat wil zeggen met de valse dingen en zij kunnen ook
niet innerlijk door die dingen worden aangedaan.
Omdat nu het goede voor de een en voor de ander hetzelfde is en dus ook het ware, komt het
vandaar, dat met de woorden ‘zullen die niet onze zijn’ wordt aangeduid dat de goede en de
ware dingen eender waren en één van vorm; Hemor en Sichem immers waren, zoals eerder
gezegd, vanuit de overblijfselen van de Oudste Kerk en Jakobs nageslacht was vanuit de Oude
Kerk die de Hebreeuwse werd genoemd, maar alleen in de uiterlijke dingen ervan.
Dat echter Hemor en Sichem, zijn zoon, ontzaglijk hebben gezondigd daarin, dat zij de
besnijdenis aannamen, zal men zien in wat volgt in nr. 4493.
4490. Alleen laat ons hun ter wille zijn en zij zullen met ons wonen; dat dit betekent, indien
wij on schikken en dat zij zo een gemeenschappelijk leven zullen leiden, staat vast uit de
betekenis van ter wille zijn, namelijk zich schikken; en uit de betekenis van met ons wonen,
namelijk samen leven of een gemeenschappelijk leven leiden, nr. 4467.
4491. En zij hoorden naar Hemor en naar Sichem, zijn zoon; dat dit de instemming betekent,
staat zonder ontvouwing vast.
4492. Allen die de poort van zijn stad uitgingen; dat dit betekent dat zij van de leer van de
Kerk bij de Ouden terugtraden, staat vast uit de betekenis van uitgaan, te weten hier
terugtreden; en uit de betekenis van de poort van de stad, namelijk de leer, nrs. 2943, 4477,
hier de leer van de Kerk bij de Ouden, omdat het de poort van zijn stad was, dat wil zeggen,
die van Sichem; door Sichem immers wordt het ware van de Kerk bij de Ouden uitgebeeld,
nr. 4454.
Onder de Kerk bij de Ouden wordt die Kerk verstaan die uit de Oudste was, zoals eerder
eveneens is gezegd.
Hoe het hiermee is gesteld zal blijken uit wat volgt.
4493. En zij besneden alle manlijke, allen die de poort van diens stad uitgingen; dat dit de
toetreding tot de uiterlijke dingen betekent, staat vast uit de betekenis van ‘alle manlijke
besnijden’, namelijk daardoor ingewijd worden in de uitbeeldende en aanduidende dingen van
hen, namelijk van Jakobs nakomelingen, ten aanzien van de uiterlijke dingen alleen, nr. 4486;
en uit de betekenis van de poort van de stad uitgaan, nr. 4492; en omdat het terugtreden van
de leer en het toetreden tot de uiterlijke dingen wordt aangeduid, wordt het daarom ook twee
keer gezegd ‘die de poort van diens stad uitgingen’ en niet ook tevens, zoals elders, die haar
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1874
ingingen; met ingaan immers wordt het toetreden tot de leer aangeduid en het terugtreden van
de uiterlijke dingen; hier echter wordt het tegendeel aangeduid.
Het moet worden gezegd hoe het hiermee gesteld is: de mensen van de Oudste Kerk, van
waaruit de overblijfselen Hemor en Sichem met hun families waren, hadden een gemoedsaard
en een inborst die geheel en al verschilde en afweek van die van de mensen van de Oude
Kerk; de mensen van de Oudste Kerk immers hadden een wilsdeel waarin het ongerepte was,
niet echter de mensen van de Oude Kerk; daarom kon de Heer bij de mensen van de Oudste
Kerk invloeien door het wilsdeel, dus langs de innerlijke weg, niet echter bij degenen van de
Oude Kerk; in deze Kerk immers was het wilsdeel te gronde gericht, maar de Heer vloeide in
hun verstandsdeel in, dus niet langs de innerlijke weg, maar langs de uiterlijke, zoals eerder in
nr. 4489 is gezegd; invloeien door het wilsdeel is invloeien door het goede van de liefde, want
al het goede is van het wilsdeel; maar invloeien door het verstandelijke is invloeien door het
ware van het geloof, want al het ware is van het verstandelijke deel; in dit deel, het
verstandelijke dus, vormde de Heer bij de mensen van de Oude Kerk een nieuwe wil, toen Hij
hen wederverwekte.
Dat de goede en de ware dingen in het wilsdeel van de mensen van de Oudste Kerk waren
ingeplant, nrs. 895, 927; maar in het verstandsdeel van de mensen van de Oude Kerk, nrs.
863, 875, 895, 927, 2124, 2256, 4328; dat in het verstandsdeel de nieuwe wil wordt gevormd,
nrs. 928, 1023, 1043, 1044, 4328; dat er een parallel is tussen de Heer en tussen het goede bij
de mens; niet echter tussen Hem en tussen het ware, nrs. 1831, 1832, 2718, 3514; en dat
vandaar de mannen van de Oude Kerk naar verhouding in het duister waren, nrs. 2708, 2715,
2935, 2937, 3246, 3833; uit deze dingen kan vaststaan dat de mensen van de Oudste Kerk een
gemoedsaard en een inborst hadden die geheel en al verschilde en afweek van die van de
mensen van de Oude Kerk.
Vandaar kwam het dat zij die van de Oudste Kerk waren, innerlijke mensen zijn geweest en
geen uiterlijke dingen van eredienst hebben gehad en dat zij die van de Oude Kerk waren,
uiterlijke mensen zijn geweest en uiterlijke dingen van eredienst hebben gehad; want
eerstgenoemden zagen door de innerlijke dingen de uiterlijke zoals uit het licht van de zon
overdag en laatstgenoemden zagen door de uiterlijke dingen de innerlijke, zoals in het
schijnsel van de maan en de sterren ’s nachts; waarom ook de Heer aan de innerlijken
verschijnt als Zon en aan de uiterlijken als Maan, nrs. 1521, 1529-1531, 2441, 2495, 4060;
eerstgenoemden zijn het die in de ontvouwingen hemelsen worden genoemd, laatstgenoemden
echter zijn het die geestelijken worden genoemd.
Om toe te lichten hoedanig het verschil is geweest, dient het volgende als voorbeeld: indien
een mens van de Oudste Kerk het Historische of Profetische Woord had gelezen, dan zou hij
zonder voorafgaand onderricht of enige ontvouwing de innerlijk zin ervan hebben gezien en
wel dermate dat de hemelse en geestelijke dingen die van de innerlijke zin zijn, zich terstond
aan hem hadden voorgedaan en nauwelijks iets van dat wat in de zin van de letter is; dus zou
de innerlijke zin voor hem in helderheid zijn geweest, maar de zin van de letter in het duister;
hij zou zijn zoals iemand die een ander hoort spreken en alleen de zin in zich opneemt, maar
geen acht slaat op de woorden van de spreker; maar indien een mens van de Oude Kerk het
Woord had gelezen, dan zou hij zonder voorafgaand onderricht of zonder ontvouwing de
innerlijke zin ervan niet hebben kunnen zien; dus zou de innerlijke zin voor hem in het duister
zijn geweest, maar de zin van de letter in helderheid; hij zou zijn zoals iemand die een ander
hoort spreken en met zijn denken aan de woorden blijft hangen en intussen geen acht slaat op
de zin ervan en die dus voor hem verloren gaat; maar wanneer een mens van de Joodse Kerk
het Woord leest, dan vat hij niets dan alleen de zin van de letter; dat er enige innerlijke zin is,
weet hij niet en eveneens ontkent hij dit; net als heden ten dage de mens van de christelijke
Kerk.
Uit deze dingen kan vaststaan hoedanig verschil er is geweest tussen hen die door Hemor en
Sichem worden uitgebeeld, die omdat zij vanuit de overblijfselen van de Oudste Kerk waren,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1875
in de innerlijke dingen en niet in de uiterlijke dingen waren en tussen hen die met Jakobs
zonen worden aangeduid, die in de uiterlijke dingen en niet in de innerlijke waren; en verder
kan vaststaan dat Hemor en Sichem niet zouden hebben kunnen toetreden tot de uiterlijke
dingen en die dingen aanvaarden die bij Jakobs zonen waren, zonder dat hun innerlijke dingen
zouden worden toegesloten; en indien deze waren toegesloten, dan zouden zij voor eeuwig te
gronde zijn gegaan.
Dit is de verborgen zaak waarom Hemor en Sichem met hun families werden gedood, wat
anders niet zou zijn toegelaten.
Maar dit neemt de schuld niet weg van Jakobs zonen dat zij een ontzaglijke misdaad hebben
begaan; zij wisten niets van die verborgenheid en hadden die ook niet ten doel; eenieder wordt
naar het einddoel of de bedoeling geoordeeld; dat hun bedoeling bedrieglijk was, wordt in
vers 13 duidelijk gezegd; en wanneer uit de Heer iets dergelijks wordt toegelaten, geschiedt
het door de bozen en door de helsen die het ingieten; maar al het boze dat de bozen tegen de
goeden beramen en doen, verkeert de Heer in het goede, hier opdat Hemor en Sichem met hun
families zouden worden behouden.
4494. vers 25-29. En het geschiedde ten derde dage, toen zij in de smart waren en de twee
zonen van Jakob, Simeon en Levi, de broers van Dina, namen eenieder zijn zwaard en zij
kwamen onbevreesd over de stad en zij doodden alle manlijk.
En Hemor en Sichem, zijn zoon, doodden zij met de mond des zwaards en zij namen Dina uit
het huis van Sichem en gingen uit.
De zonen van Jakob kwamen over de doorboorden en plunderden de stad, omdat zij hun
zuster hadden verontreinigd.
Hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee en hun ezels en al wat in de stad was en
al wat in het veld was, namen zij.
Al hun schatten en al hun kleine kind en hun vrouwen, namen zij gevangen en plunderden en
al wat in het huis was.
Het geschiedde ten derde dage, betekent het aanhoudende tot aan het einde toe; toen zij in de
smart waren, betekent de begeerten; en de twee zonen van Jakob, Simeon en Levi, namen,
betekent het geloof en de liefde; de broers van Dina, betekent de ware en de goede dingen van
die Kerk; eenieder zijn zwaard, betekent het valse en het boze; en zij kwamen onbevreesd
over de stad en doodden alle manlijke, betekent dat zij de ware dingen van de leer van de
Kerk bij de Ouden uitroeiden; en Hemor en Sichem, zijn zoon, met de mond des zwaards,
betekent de Kerk zelf; en zij namen Dina uit het huis van Sichem en gingen uit, betekent dat
zij de aandoening van het ware wegnamen; de zonen van Jakob kwamen over de doorboorden
en plunderden de stad, betekent dat geheel dat nageslacht de leer vernietigde; omdat zij hun
zuster hadden verontreinigd, betekent dat zij het ware van het geloof hadden bezoedeld; hun
kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee, betekent dat zij het redelijk en het
natuurlijk goede vernietigden; en hun ezels, betekent de ware dingen daaruit; en al wat in de
stad was en al wat in het veld was, namen zij, betekent al het ware en het goede van de Kerk;
en al hun schatten, betekent alle wetenschappelijke dingen die zij zich hadden verworven; en
al hun kleine kind, betekent alle onschuld; en hun vrouwen, betekent de naastenliefde; namen
zij gevangen en plunderden, betekent dat zij ze beroofden en verdraaiden; en al wat in het huis
was, betekent het al van de Kerk.
4495. Het geschiedde ten derde dage; dat dit het aanhoudende betekent tot aan het einde toe,
staat vast uit de betekenis van de derde dag, namelijk het volledige vanaf de aanvang tot het
einde, nr. 2788; dus eveneens het aanhoudende; dat de derde dag dit betekent, kunnen
diegenen nauwelijks geloven die menen dat de historische dingen van het Woord alleen
werelds historische dingen zijn en slechts heilig omdat zij in de gewijde codex staan; maar dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1876
niet alleen de historische dingen zelf van het Woord geestelijke en hemelse dingen behelzen,
die niet in de letter uitkomen, maar ook alle woorden en bovendien alle getallen, werd in de
ontvouwingen die voorafgaan getoond; dat het hiermee zo gesteld is, zal vanuit de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, nog beter vaststaan in de profetische dingen, die het gemoed niet
zo in de letterlijke zin vasthouden ten aanzien van de volgorde, als de historische dingen.
Maar dat het getal drie, zoals ook het getal zeven en ook het getal twaalf, verborgenheden
behelst, kan voor eenieder vaststaan die het Woord ten aanzien van de innerlijke dingen ervan
doorvorst; en indien er verborgenheden in die getallen zijn, dan volgt daaruit dat er ook in de
overige getallen die in het Woord voorkomen, een verborgenheid ligt, want het Woord is
overal heilig.
Soms verschenen, wanneer ik met engelen sprak, getallen, als het ware voor de ogen
opgeschreven, zoals de getallen die op een papier zijn geschreven op klaarlichte dag en het
werd doorvat dat de dingen zelf waarover zij spraken, in zulke getallen vallen; uit deze
ondervinding werd ook te weten gegeven dat ieder getal in het Woord de een of andere
verborgenheid bevat.
Dit kan men duidelijk zien bij Johannes: ‘Hij mat de muur van het heilige Jeruzalem,
honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat des mensen, dat wil zeggen, eens engels’,
(Openbaring 21:17); en elders: ‘Die inzicht heeft, rekene het getal van het beest, het is immers
het getal des mensen, namelijk zijn getal is zeshonderdzesenzestig’, (Openbaring 13:18); dat
het eerste getal, namelijk 144, voortkomt uit twaalf, met zichzelf vermenigvuldigd en dat het
getal 666 voortkomt uit het getal drie en zes, is duidelijk; wat er van het heilige echter in ligt
opgesloten, kan vaststaan uit het heilige van het getal 12, waarover de nrs. 577, 2089, 2129,
2130, 3272, 3858, 3913; en over het heilige van het getal drie, de nrs. 720, 901, 1825, 2788,
4010; dit getal, namelijk drie, werd, omdat dit het volledige tot aan het einde toe betekende,
dus een hele periode, groot of klein, daarom in de uitbeeldende Kerk opgenomen en gebruikt,
telkens wanneer iets zodanigs zou worden aangeduid, ook in het Woord, waarin alle en de
afzonderlijke dingen aanduiden, zoals kan vaststaan uit deze plaatsen, ‘dat zij de reis van drie
dagen zouden gaan en zouden offeren’, (Exodus 3:18; 5:3); ‘dat zij bereid zouden zijn tegen
de derde dag, omdat op de derde dag Jehovah zou nederdalen op de berg Sinaï’, (Exodus
19:11,15,16,18); ‘dat van het vlees des slachtoffers niets overgelaten zou worden, tot de derde
dag’, (Leviticus 7:16-18; 19:6,7); ‘dat over de onreine het water der afzondering zou worden
gesprengd op de derde dag en op de zevende’, (Numeri 19: 11 tot einde); ‘en dat zij die in de
krijg gedode hadden aangeraakt, op de derde dag en op de zevende dag zouden worden
gereinigd’, (Numeri 31:19-25).
‘Dat Jozua het volk gebood dat zij binnen drie dagen over de Jordaan zouden gaan’, (Jozua
1:11; 3:2).
‘Dat Jehovah driemaal Samuël had geroepen en Samuël driemaal tot Eli was gelopen en dat
Eli bij de derde maal had verstaan dat Jehovah Samuël riep’, (1 Samuël 3:1-8).
‘Dat Jonathan tot David zei dat hij zich in het veld zou verbergen tot aan de derde avond; en
dat Jonathan tot hem zond op de derde morgen en hem de gezondheid van zijn vader
onthulde; en dat Jonathan toen ter zijde van de steen drie pijlen schoot en dat daarna David
zich driemaal ter aarde neerboog voor Jonathan’, (1 Samuël 20:5,12,19,20,35,36,41).
Dat drie dingen aan David werden voorgesteld, opdat hij daaruit één zou kiezen, ‘of dat een
honger van zeven jaren zou komen, of dat hij drie maanden zou vluchten voor de vijanden of
dat er drie dagen pest in het land zou zijn’, (2 Samuël 24:11-13).
Dat Rehabeam tot de gemeente van Israël, die vroeg om verlicht te worden van het juk van
zijn vader, zei dat zij drie dagen heen zouden gaan en wederkomen; en dat zij tot Rehabeam
kwamen op de derde dag, zoals de koning had gezegd: Komt weder tot mij op de derde dag,
(1 Koningen 12:5,12).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1877
Dat Elias zich driemaal uitmat over de zoon van de weduwe, (1 Koningen 17:21); dat Elias
zei ‘dat zij water zouden gieten op het brandoffer en op het hout, ten derde male, en zij deden
het ten derde male’, (1 Koningen 18:34).
Dat Jonas in de buik van de walvis was drie dagen en drie nachten, (Jona 1:17; Mattheüs
12:40).
Dat de Heer sprak ‘van een mens die een wijngaard plantte en dat Hij driemaal
dienstknechten zond en daarna de Zoon’, (Markus 12:2,4-6; Lukas 20:12,13).
Dat Hij van Petrus zei dat ‘deze Hem driemaal zou verloochenen’, (Mattheüs 26:34; Johannes
13:38).
Dat ‘Hij driemaal tot Petrus zei: Hebt gij Mij lief’, (Johannes 21:15-17).
Uit deze en verscheidene andere plaatsen in het Woord kan vaststaan dat er in het getal drie
een verborgenheid was en dat dit getal vandaar onder de aanduidende dingen in de Oude
Kerken was opgenomen.
Dat dit een gehele periode van de Kerk en van de dingen in de Kerk betekent, dus een grote of
een kleine periode, is duidelijk, dus het volledige en eveneens het aanhoudende tot aan het
einde toe, zoals duidelijk bij Hosea: ‘Jehovah zal ons levend maken na twee dagen en op de
derde dag zal Hij ons oprichten en wij zullen voor Hem leven’, (Hosea 6:2).
4496. Toen zij in de smart waren; dat dit de begeerten betekent, staat vast uit de betekenis van
de smart na de besnijdenis, namelijk de begeerte; dat de smart na de besnijdenis de begeerte
is, komt omdat de besnijdenis de zuivering van de liefde van zich en van de wereld betekent,
nrs. 2039, 2044, 2049, 2632, 3412, 3413, 4462; en alle begeerte van het vlees is uit die
liefden; vandaar betekent de smart deze begeerte; wanneer de mens immers van die liefden
wordt gezuiverd, zoals gebeurt wanneer hij wordt wederverwekt, is hij in smart en angst; de
begeerten die dan worden afgewist, zijn het die smarten en beangstigen.
Wanneer door een ritueel de een of andere verborgenheid wordt uitgebeeld, dan behelzen ook
de afzonderlijke dingen ervan, totdat het vervuld is, iets van die verborgenheid; zoals de
kleine zwaarden of de messen waarmee men besneden werd, namelijk dat ze van steen waren,
nrs. 2039, 2046, 2799; door het bloed dan en door de wijze waarop, dus eveneens door de
staat; dit kan verder nog vaststaan uit de handelwijzen bij de reinigingen, de inwijdingen, de
heiligingen en uit de overige dingen.
Hier wordt met de smart na de besnijdenis de begeerte van Hemor, Sichem en van de mannen
van zijn stad aangeduid, namelijk dat zij verlangden naar de uiterlijke dingen waarin de
nakomelingen van Jakob waren, zie nr. 4493.
4497. En de twee zonen van Jakob, Simeon en Levi, namen; dat dit het geloof en de liefde
betekent, staat vast uit de uitbeelding van Simeon, namelijk het geloof met de wil, nrs. 3869-
3872; en uit de uitbeelding van Levi, namelijk de geestelijke liefde of de naastenliefde, nrs.
3875, 3877; in de echte zin worden die dingen met Simeon en Levi en eveneens met de naar
Simeon en Levi genoemde stammen aangeduid, maar in de tegenovergestelde zin het valse en
het boze, want het valse is tegenovergesteld aan het ware van het geloof en het boze aan het
goede van de naastenliefde; deze beelden Simeon en Levi uit ten opzichte van de Joodse
natie, die bij zich alles van het geloof en alles van de naastenliefde, die de innerlijke dingen
van de eredienst waren, had uitgeblust.
Dit kan nog beter vaststaan uit wat volgt, waar van hen wordt gezegd dat zij Hemor en
Sichem en de mannen van de stad doodden en dat de zonen van Jakob over de doorboorden
kwamen en alle dingen plunderden.
Dat Simeon en Levi dit deden, was opdat zou worden uitgebeeld dat het ware dat van het
geloof is en het goede dat van de naastenliefde is, het valse en het boze was geworden;
wanneer immers in de Kerk het ware het valse en het goede het boze wordt, dan is het met de
Kerk gedaan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1878
4498. De broers van Dina; dat dit de ware en de goede dingen van die Kerk betekent, staat
vast uit de betekenis van de broers, namelijk de ware en de goede dingen, of het geloof en de
naastenliefde, nrs. 367, 3303, 3803, 3815, 4121, 4191, 4267; en uit de uitbeelding van Dina,
namelijk de aandoening van het ware, dus de Kerk, waarover de nrs. 3963, 3964, 4427.
4499. Eenieder zijn zwaard; dat dit het valse en het boze betekent, staat vast uit de betekenis
van het zwaard, namelijk het strijdende ware en vandaar de verdediging van het ware en in de
tegenovergestelde zin het strijdende valse en vandaar de verwoesting van het ware, nr. 2799.
Dat het zwaard eveneens het boze is, komt omdat Levi er ook bij was en door hem werd de
naastenliefde, dus het goede uitgebeeld; wanneer dit het boze wordt, strijdt het door het valse
vanuit het boze en wat het dan doet, is het boze.
4500. En zij kwamen onbevreesd over de stad en doodden alle manlijke; dat dit betekent dat
zij de ware dingen van de leer van de Kerk bij de Ouden uitroeiden, staat vast uit de betekenis
van de stad, namelijk de leer die van de Kerk is, waarover de nrs. 402, 2449, 2943, 3216,
4478, hier van de Kerk bij de Ouden, omdat die Kerk wordt uitgebeeld door Hemor en
Sichem, van wie de stad was; uit de betekenis van onbevreesd, namelijk uit verzekerdheid,
hier uit de verzekerdheid van het valse en het boze; en uit de betekenis van het manlijke,
namelijk het ware, waarover de nrs. 749, 2046, 4005; daaruit blijkt dat met ‘zij kwamen
onbevreesd over de stad en doodden alle manlijke’, wordt aangeduid dat zij uit de
verzekerdheid van het valse en het boze de ware dingen van de leer van de Kerk bij de Ouden
uitroeiden.
Het was de Kerk bij de Ouden, die vanuit de Oudste was, die bij het nageslacht uit Jakob zou
worden geïnstaureerd, omdat de Oude Kerk begon te vergaan; maar hierin wordt in de
innerlijke zin beschreven dat zij al het ware van het geloof en het goede van de naastenliefde,
dus al het innerlijke van de eredienst bij zich hadden uitgeblust en dat dus zo geen Kerk bij
dat nageslacht heeft kunnen worden ingesteld; daarom is het gebeurd dat, omdat zij
hardnekkig daarop stonden, alleen het uitbeeldende van de Kerk bij hen werd ingesteld; zie de
nrs. 4281, 4288-4290, 4293, 4307, 4314, 4316, 4317, 4229, 4433, 4444.
4501. En Hemor en Sichem met de mond des zwaards; dat dit de Kerk zelf betekent, staat vast
uit de uitbeeldingen van Hemor, namelijk de Kerk bij de Ouden ten aanzien van het goede, nr.
4447; uit de uitbeelding van Sichem, namelijk de Kerk bij de Ouden ten aanzien van het ware,
nrs. 4454, 4472, 4473; en uit de betekenis van ‘met de mond des zwaards’, namelijk het
strijdende valse en boze, nr. 4499, dus dat waardoor zij de Kerk bij zich hebben uitgeblust.
4502. En zij namen Dina uit het huis van Sichem en gingen uit; dat dit betekent dat zij de
aandoening van het ware wegnamen, staat vast uit de uitbeelding van Dina, namelijk de
aandoening van het ware, nr. 4498; volgens de naastgelegen innerlijke zin wil het zeggen dat
zij de aandoening van het ware wegnamen van hen die van de overblijfselen van de Oude
Kerk waren geweest, omdat er wordt gezegd ‘uit het huis van Sichem’; met het huis van
Sichem immers wordt het goede van het ware van de andere Kerk aangeduid; maar omdat er
wordt gehandeld over de uitroeiing van het ware en het goede bij de nakomelingen vanuit
Jakob, die hier met de zonen van hem worden aangeduid en omdat alle dingen zich aangepast
richten naar de zaak waarover wordt gehandeld, wordt daarom met het huis van Sichem hier
eenvoudig het goede van het ware aangeduid, zodanig als het bij de mens van de Oudste Kerk
was geweest, dus dat dit werd uitgeblust bij de natie uit Jakob; de woorden en de namen
immers betekenen in de innerlijke zin van het Woord de dingen die op hun subject zijn te
betrekken; tegelijkertijd wordt eveneens de verbreking aangeduid van het goede en het ware
bij Hemor en Sichem en de familie, omdat zij tot de uiterlijke dingen waren toegetreden, nr.
4493.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1879
Dat het zo is gesteld met de dingen die tot hier toe over Simeon en Levi zijn ontvouwd, kan
vaststaan uit de profetische dingen van Jakob vóór zijn dood, waar staat: ‘Simeon en Levi,
broeders, werktuigen van geweld hun slagzwaarden; in hun verborgenheid komt mijn ziel
niet, in hun vergadering worde mijn heerlijkheid niet verenigd, omdat zij in hun toorn de man
hebben gedood en in hun moedwil de os hebben ontzenuwd; vervloekt zij hun toorn, omdat hij
heftig is en hun woede, omdat zij zwaar is; ik zal hen verdelen in Jakob en zal hen verstrooien
in Israël’, (Genesis 49:5-7).
Met Simeon en Levi wordt het ware van het geloof aangeduid, dat bij Jakobs nakomelingen
werd verkeerd in het valse, en het goede van de naastenliefde dat werd verkeerd in het boze,
zie de nrs. 4499, 4500; broeders worden zij genoemd, omdat het goede de broeder is van het
ware of de naastenliefde de broeder van het geloof, nr. 4498; werktuigen van geweld hun
slagzwaarden of zwaarden, betekent de valse en de boze dingen, namelijk dat zij de ware en
de goede dingen geweld aandeden, nr. 4499; in hun verborgenheid kome mijn ziel niet en in
hun vergadering worden mijn heerlijkheid niet verenigd, betekent de ontbinding ten aanzien
van het leven en van de leer; er wordt immers ‘ziel’ gezegd in het Woord met betrekking tot
het leven, nrs. 1000, 1040, 1742, 3299 en heerlijkheid met betrekking tot de leer; omdat zij in
hun toorn de man hebben gedood en in hun moedwil de os hebben ontzenuwd, betekent dat zij
in boos opzet het ware van de Kerk en het goede van de Kerk hebben uitgeblust; de man is het
ware van de Kerk, nr. 3134; de os het goede ervan, nrs. 2180, 2566, 2781; vervloekt zij hun
toorn, omdat hij heftig is en hun woede, omdat zij zwaar is, betekent de straf van het zich
afwenden van het ware en het goede; vervloeken is zich afwenden en eveneens daarvoor
gestraft worden, nrs. 245, 379, 1423, 3530, 3584; de toorn is het terugtreden van het ware en
de woede het terugtreden van het goede, nrs. 357, 3614, ik zal hen verdelen in Jakob en zal
hen verstrooien in Israël, betekent dat de goede en de ware dingen niet langer in het uiterlijke
en het innerlijke van hun Kerk zullen zijn; verdelen en verstrooien is van hen scheiden en
uitroeien, nr. 4424; Jakob is het uiterlijke van de Kerk en Israël het innerlijke, nr. 4286.
Deze dingen werden in de profetische uitspraak gedaan over Simeon en Levi, omdat met hen
in het algemeen het ware en het goede van de Kerk wordt aangeduid en wanneer deze er niet
meer zijn en nog meer wanneer valse en boze dingen daarvoor in de plaats komen, dan is de
Kerk uitgeblust; dat deze profetische dingen niets anders behelzen kan hieruit vaststaan dat de
stam van Simeon en de stam van Levi niet boven de overige stammen vervloekt waren; de
stam van Levi immers werd aangenomen voor het priesterschap en de stam van Simeon was
onder de overige stammen Israëls, zoals een van die stammen.
4503. De zonen van Jakob kwamen over de doorboorden en plunderden de stad; dat dit
betekent dat dit hele nageslacht de leer vernietigde, staat vast uit de betekenis van Jakobs
zonen, namelijk het nageslacht van Jakob, waarover eerder; uit de betekenis van plunderen,
namelijk vernietigen; en uit de betekenis van de stad, te weten de leer die van de Kerk is,
waarover eerder in nr. 4500.
Dat Simeon en Levi, nadat zij alle manlijke in de stad en Hemor en Sichem hadden gedood,
uitgingen en dat daarna de zonen van Jakob over de doorboorden kwamen en de stad
plunderden, is een verborgenheid, die alleen vanuit de innerlijke zin blijkt; de verborgenheid
is de volgende: dat nadat het ware en het goede van de Kerk, dat door Simeon en Levi worden
uitgebeeld, waren uitgeblust en in de plaats ervan het valse en het boze was, daaraan
vervolgens nog werden toegevoegd de valse en de boze dingen die in de tegenovergestelde
zin door de overige zonen van Jakob worden aangeduid; dat door elk van de zonen van Jakob
enig algemene van het geloof en van de naastenliefde werd uitgebeeld, is in de nrs. 2129,
3858, 3913, 3926, 3939, 4060 getoond; wat door Ruben, zie de nrs. 3861, 3866, 3870; wat
door Jehudah, nr. 3881; wat door Dan, nrs. 3921-3923; wat door Naftali, nrs. 3927, 3928; wat
door Gad, nrs. 3934, 3935; wat door Aser, nrs. 3938, 3939; wat door Jisaschar, nrs. 3956,
3957; wat door Zebulon, nrs. 3960, 3961; deze algemene dingen van het geloof en van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1880
naastenliefde, die door hen werden uitgebeeld, worden de valse en boze dingen van dat soort,
wanneer eenmaal het ware en het goede van de Kerk zijn uitgeblust en dan worden die dingen
daar nog bovendien aan toegevoegd; want de valse en de boze dingen groeien aanhoudend
aan in een eenmaal verdraaide en uitgebluste Kerk; deze dingen worden daarmee aangeduid
dat de zonen van Jakob over de doorboorden kwamen en de stad plunderden, nadat Simeon en
Levi alle manlijke in de stad en Hemor en Sichem gedood en Dina wegenomen hadden en
waren uitgegaan.
Dat met de doorboorden in het Woord de uitgebluste ware en goede dingen worden
aangeduid, kan uit deze plaatsen vaststaan; bij Jesaja: ‘Gij zijt voortgeworpen uit uw graf,
zoals een gruwelijke scheut, een bekleedsel der gedoden, doorboorden met het zwaard, die
nederdalen tot de stenen van de kuil, zoals een vertreden lijk’, (Jesaja 14:19), waar over Babel
wordt gehandeld; de doorboorden met het zwaard staan voor degenen die de ware dingen van
de Kerk hebben ontwijd.
Bij dezelfde: ‘Zodat hun doorboorden worden voortgeworpen en de stank van hun lijken
opgaat’, (Jesaja 34:3), waar gehandeld wordt over de valse en de boze dingen die de Kerk
bestoken; de doorboorden staan daarvoor.
Bij Ezechiël: ‘De gewelddadigen der natiën zullen het zwaard uittrekken over de schoonheid
van uw wijsheid en zij zullen uw sieraad ontwijden; in de kuil zullen zij u nederlaten en gij
zult de doden sterven der doorboorden in het midden der zeeën’, (Ezechiël 28:7,8), waar
wordt gehandeld over de vorst van Tyrus, met wie de primaire dingen van de erkentenissen
van het ware en het goede worden aangeduid; de doden der doorboorden sterven in het
midden der zeeën, staat voor hen die door de wetenschappelijke dingen valse dingen
uitbroeden en vandaar de ware dingen van de Kerk verontreinigen.
Bij dezelfde: ‘Ook dezen zullen met genen nederdalen in de hel tot de doorboorden met het
zwaard; wanneer men u zal hebben doen nederdalen met de bomen van Eden in het land der
lagere dingen, in het midden der met de voorhuid behepten zult gij liggen met de doorboorden
met het zwaard’, (Ezechiël 31:17,18).
Bij dezelfde: ‘Daal neder en leg u met hen die de voorhuid hebben, in het midden der
doorboorden met het zwaard zullen zij vallen; de voornaamsten der machtigen zullen hem
toespreken in het midden der hel’, (Ezechiël 32:19-21); daar wordt gehandeld over Farao en
Egypte; de doorboorden met het zwaard staan voor hen die door de wetenschappen
waanzinnig zijn door bij zich het geloof van het ware, dat van de Kerk is, door die
wetenschappen uit te blussen.
Bij David: ‘Ik ben gerekend met degenen die in de kuil nederdalen, ik ben geworden zoals een
man, zonder sterkte, veronachtzaamd onder de doden, zoals de doorboorden die in het graf
liggen, die Gij niet meer gedenkt en die van Uw hand zijn afgesneden’, (Psalm 88:5,6); de
doorboorden in de hel, in de kuil en in het graf, staan voor hen die de ware en de goede
dingen bij zich door de valse en de boze dingen hebben vernietigd; dat zij niet in de hel zijn
omdat zij met het zwaard doorboord zijn, kan eenieder weten.
Bij Jesaja: ‘Stad der tumulten, opspringende stad, niet met het zwaard doorboorden en niet in
de krijg gedoden, allen die in u gevonden zijn tezamen gebonden, zij zijn van verre gevlucht’,
(Jesaja 22:2,3); daar wordt gehandeld over de begoochelingen vanuit de zinlijke dingen,
waardoor de ware dingen van de Kerk niet kunnen worden gezien, waarover zij daarom in een
ontkennende twijfel zijn; zij worden doorboorden genoemd, maar niet met het zwaard.
Bij Ezechiël: ‘Ik zal over u het zwaard brengen en Ik zal uw hoogten verderven en uw altaren
zullen worden vernietigd en uw opgerichte tekens zullen worden verbroken en Ik zal uw
doorboorden doen liggen voor uw afgoden; wanneer de doorboorden in het midden van u
gevallen zullen zijn, zult gij bekennen dat Ik Jehovah ben; dan zult gij erkennen, wanneer de
doorboorden zullen zijn in het midden van hun afgoden, rondom hun altaar’, (Ezechiël
6:3,4,7,13); de doorboorden staan voor hen die in de valse dingen van de leer zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1881
Bij dezelfde: ‘Verontreinigt het huis en vervult de voorhoven met doorboorden; zij gingen uit
en zij sloegen in de stad’, (Ezechiël 9:7); dit is een profetisch gezicht; het huis verontreinigen
en de voorhoven vervullen met doorboorden, staat voor de goede en de ware dingen
ontwijden.
Bij dezelfde: ‘Gij hebt uw doorboorden in deze stad vermenigvuldigd en gij hebt haar straten
met de doorboorde vervuld; daarom heeft de Heer Jehovih gezegd: Uw doorboorden die gij
in het midden van haar hebt gesteld, dezen het vlees en gene de pot en Hij zal ulieden uit het
midden van haar uitleiden’, (Ezechiël 11:6,7).
Omdat met de doorboorden diegenen worden aangeduid die bij zich de ware dingen van de
Kerk hebben uitgeblust door de valse en de boze dingen, waren daarom eveneens in de
uitbeeldende Kerk diegenen onrein die een doorboorde hadden aangeraakt, waarover het
volgende bij Mozes: ‘Al wie op de oppervlakte des velds een doorboorde met het zwaard of
een dode of een been des mensen of een graf zal hebben aangeroerd, zal zeven dagen onrein
zijn’, (Numeri 19:16,18) en daarom vond onderzoeking en verzoening door een vaars plaats.
Bij dezelfde: ‘Indien er wordt gevonden een doorboorde liggende in het veld en men niet weet
wie hem heeft geslagen, zo zullen de ouderen der stad en de rechters uitgaan en zij zullen
meten naar de steden die rondom de doorboorde zijn; het zal geschieden, tot de stad die de
doorboorde het naast is, de ouderen van die stad zullen de vaars van een os nemen, door
welke geen arbeid is gedaan en die in het juk nog niet heeft getrokken en zij zullen haar
afbrengen tot de rivier of het dal en zij zullen daar de vaars onthalzen en zij zullen hun
wanden wassen over de onthalsde vaars en zij zullen zeggen: Onze handen hebben geen bloed
vergoten en onze ogen hebben niet gezien; verzoen uw volk Israël, Jehovah, en geef niet het
onschuldige bloed in het midden van Uw volk; en het bloed zal; voor hen verzoend zijn’,
(Deuteronomium 21:1-8).
Dat die wetten werden gegeven, omdat met de doorboorde de verdraaiing, de vernietiging en
de ontwijding van het ware van de Kerk door het valse en het boze wordt aangeduid, blijkt uit
de afzonderlijke dingen in de innerlijke zin; er wordt gezegd een doorboorde liggende in het
veld, omdat met het veld de Kerk wordt aangeduid, nrs. 2971, 3310, 3766; met de vaars door
welke nog geen arbeid is gedaan, wordt de onschuld van de uiterlijke mens, die in
onwetendheid is, aangeduid; indien die dingen niet vanuit de innerlijke zin kenbaar werden,
moest eenieder zich wel verwonderen dat zo’n wijze van handelen van verzoening werd
bevolen.
4504. Omdat zij hun zuster hadden verontreinigd; dat dit betekent dat zij het ware van het
geloof hadden bezoedeld, staat vast uit de betekenis van verontreinigen, namelijk bezoedelen;
en uit de betekenis van de zuster, te weten het ware, waarover de nrs. 1495, 2508, 2524, 2556,
3386; hier het ware van het geloof, omdat met Dina, die hier de zuster is, de aandoening van
alle dingen van het geloof wordt aangeduid, nr. 4427.
Dat daarmee, dat Sichem hun zuster had verontreinigd, wordt aangeduid dat zij het ware van
het geloof hadden bezoedeld, komt omdat door haar de aandoening van alle ware dingen, dus
de Kerk zelf wordt uitgebeeld, nrs. 3963, 3964; en omdat zij door haar broers aan Sichem niet
tot vrouw was gegeven, maar verontreinigd bij hen achterbleef, werd daarom daarna door
haar, evenals door haar broers, het tegenovergestelde uitgebeeld, namelijk de aandoening van
alle valse dingen, dus de verdorven Kerk; vandaar komt het dat met ‘omdat zij hun zuster
verontreinigd hadden’ wordt aangeduid dat zij het ware van het geloof hadden bezoedeld.
4505. Hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee; dat dit betekent dat zij het
redelijk en het natuurlijk goede vernietigden, staat vast uit de betekenis van de kudden van
kleinvee, namelijk het redelijk goede; en uit de betekenis van de kudden van grootvee,
namelijk het natuurlijk goede, nr. 2566.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1882
4506. En hun ezels; dat dit betekent de ware dingen daaruit, namelijk vanuit het natuurlijk en
het redelijk goede, staat vast uit de betekenis van ezels en verder van de zonen van de ezelin
en ook van de muilezels, te weten de ware dingen van het natuurlijke en van het redelijke, nr.
2781.
4507. En al wat in de stad was en al wat in het veld was, namen zij; dat dit betekent al het
ware en goede van de Kerk, staat vast uit de betekenis van de stad, namelijk het leerstellige,
dus het ware van de Kerk, waarover de nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216, 4492, 4493;
en uit de betekenis van het veld, namelijk de Kerk ten aanzien van het goede, dus het goede
van de Kerk, waarover de nrs. 2971, 3310, 3766, 4440, 4443; vandaar is al wat in de stad was
en al wat in het veld was, al het ware en goede van de Kerk.
4508. Al hun schatten; dat dit betekent alle wetenschappelijke dingen die zij zich hadden
verworven, staat vast uit de betekenis van de schatten, namelijk de wetenschappelijke dingen,
zoals kan vaststaan uit vele plaatsen in het Woord; de geestelijke schatten immers, dus in de
geestelijk zin verstaan, zijn niets anders; zij zijn, voor zover zij worden geweten, de
wetenschappelijke dingen; deze gelden in het rijk van de Heer, dus in de Kerk, voor schatten.
Dit zal, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders uit het Woord worden
bevestigd.
4509. En al hun kleine kind; dat dit alle onschuld betekent, staat vast uit de betekenis van het
kleine kind, namelijk de onschuld, nrs. 430, 2126, 3183.
4510. En hun vrouwen; dat dit de naastenliefde betekent, staat vast uit de betekenis van
vrouwelijk, vrouwen en echtgenoten, namelijk de aandoeningen van het ware en de
aandoeningen van het goede; de aandoeningen van het ware, wanneer de eega wordt genoemd
en wanneer hij echtgenoot wordt genoemd, de aandoeningen van het goede, wanneer de eega
niet wordt genoemd en wanneer er man wordt gezegd, nrs. 915, 1468, 2517, 3236; hier de
aandoeningen van het goede, omdat zij de vrouwen van de mannen van de stad waren, met
wie de ware dingen werden aangeduid, nr. 4478; en de stad wordt overal de stad van Sichem
genoemd, door wie het ware van de Kerk bij de Ouden werd uitgebeeld, nr. 4454.
De aandoening van het geestelijk goede is hetzelfde als de naastenliefde en daarom wordt hier
met de vrouwen de naastenliefde aangeduid.
4511. Namen zij gevangen en plunderden; dat dit betekent dat zij hen beroofden en
verdraaiden, staat vast uit de reeks van de dingen in de innerlijke zin.
4512. En al wat in het huis was, dat dit het al van de Kerk betekent, staat vast uit de betekenis
van het huis, namelijk de Kerk ten aanzien van het goede, nrs. 1795, 3720, dus het al van de
Kerk; omdat dit wordt aangeduid, wordt dit het laatst gezegd.
4513. vers 30,31. En Jakob zei tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd door mij stinkende
te maken voor de inwoner des lands, voor de Kanaäniet en voor de Perisiet; en ik,
stervelingen van getal; en zij zullen worden vergaderd over mij en zij zullen mij slaan en ik
zal worden verdelgd, ik en mijn huis.
En zij zeiden: Zal hij zoals een hoer onze zuster maken.
Jakob zei, betekent de uiterlijke Oude Kerk; tot Simeon en Levi, betekent het uitbeeldende
van de geestelijke dingen en van de hemelse dingen; gij hebt mij beroerd door mij stinkende
te maken voor de inwoner des lands, betekent dat zij die van de Oude Kerk waren, zouden
verafschuwen; voor de Kanaäniet en voor de Perisiet, betekent hen die in het goede en in het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1883
ware zijn; en ik, stervelingen van het getal, betekent dat het gemakkelijk was; en zij zullen
worden vergaderd over mij en zij zullen mij slaan en ik zal worden verdelgd, betekent dat zo
de Oude Kerk zou vergaan; ik en mijn huis, betekent ten aanzien van het ware en het goede;
en zij zeiden, betekent het antwoord; zal hij zoals een hoer onze zuster maken, betekent dat zij
geen aandoening hadden.
4514. Jakob zei; dat dit de uiterlijke Oude Kerk betekent, staat vast uit de uitbeelding van
Jakob, namelijk de Oude Kerk, nr. 4439; en omdat de Oude Kerk evenals iedere Kerk uiterlijk
en innerlijk is, wordt door Jakob in het Woord de uiterlijke en door Israël de innerlijke Kerk
uitgebeeld.
4515. Tot Simeon en Levi; dat dit het uitbeeldende van de geestelijke dingen en van de
hemelse dingen betekent, staat vast uit de uitbeelding van Simeon, namelijk het geloof, maar
in de tegenovergestelde zin het valse; en uit de uitbeelding van Levi, namelijk de liefde, maar
in de tegenovergestelde zin het boze, nrs. 4497, 4502, 4503; hier dus het uitbeeldende van de
geestelijke dingen en van de hemelse dingen; de oorzaak hiervan is dat de dingen die van het
geloof zijn, geestelijke dingen worden genoemd en die welke van de liefde zijn, hemelse
dingen.
Er wordt gezegd dat Simeon en Levi het uitbeeldende van die dingen betekenen, omdat die
‘uitbeelden’, niet is die ‘zijn’; de uitbeeldingen immers betreffen niet de persoon maar de
zaak, nrs. 665, 1097; dus dat het om het even was, hoedanig de persoon was die uitbeeldde,
nr. 3670; dat het uitbeeldende van de Kerk bij de nakomelingen van Jakob kon worden
ingesteld, onverschillig hoedanig zij waren, als zij slechts de inzettingen in de uiterlijke vorm
strikt in acht namen, nrs. 3147, 4208, 4281, 4292, 4307, 4444; vandaar komt het dat met
Simeon en Levi hier het uitbeeldende van de geestelijke en van de hemelse dingen wordt
aangeduid.
4516. Gij hebt mij beroerd door mij stinkende te maken voor de inwoner des lands; dat dit
betekent dat zij die van de Oude Kerk waren, zouden verafschuwen, staat vast uit de betekenis
van ‘mij beroeren door mij stinkende te maken’, namelijk maken dat zij verafschuwen; en uit
de betekenis van de inwoner des lands, namelijk hier degenen die van de Oude Kerk waren;
met het land immers wordt de Kerk aangeduid, nrs. 566, 662, 1066, 1067, 1262, 1733, 1850,
2117, 2118, 2928, 3355, 4447; en dus met de inwoner des lands, degenen die van de Kerk
zijn, hier van de Oude Kerk, omdat deze nog bij enige natiën in het land Kanaän was blijven
bestaan; bij het volk uit Jakob werd het uitbeeldende van de Kerk niet eerder ingesteld dan
toen die Oude Kerk geheel en al te gronde was gegaan en dit wordt ook daarmee aangeduid
dat de nakomelingen uit Jakob niet eerder in het land Kanaän werden toegelaten dan toen de
ongerechtigheid van de inwoners van het land voleindigd was, zoals dit gezegd wordt in,
(Genesis 15:16); er wordt immers niet eerder enige nieuwe Kerk geïnstaureerd dan nadat de
vorige is verwoest.
4517. Voor de Kanaäniet en voor de Perisiet; dat dit hen betekent die in het goede en in het
ware zijn, staat vast uit de betekenis van de Kanaäniet, namelijk hier degenen die in het goede
van de Kerk zijn en van de Perisiet, namelijk zij die in het ware van de Kerk zijn; dat de
Kanaäniet en de Perisiet die betekenen, komt omdat daar bij hen nog de Oude Kerk was, zoals
eerder in nr. 4516 is gezegd; daar immers waren er die van de Oude Kerk waren, zie de nrs.
4447, 4454; en er waren degenen die van de Oude Kerk waren, vooral van die welke de
Hebreeuwse Kerk werd genoemd, daarom werden zij die uit het land Kanaän waren, in het
algemeen Hebreeën genoemd, (Genesis 40:15); zij hadden eveneens altaren en zij
slachtofferden, en daarom werd, nadat zij afgodendienaren waren geworden, zo vaak bevolen
dat hun altaren zouden worden vernietigd; zolang dus de Kerk of iets van de Kerk bij hen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1884
achterbleef, wordt met de Kanaäniet het goede van de Kerk aangeduid en met de Perisiet het
ware van de Kerk; maar toen het al van de Kerk bij hen voleindigd was, werd met de
Kanaäniet het boze aangeduid en met de Perisiet het valse, nrs. 1573, 1574.
4518. En ik, stervelingen van getal; dat dit betekent dat het gemakkelijk was, staat vast uit de
betekenis van stervelingen van getal, namelijk weinigen; maar wanneer in de innerlijke zin
volgens de reeks het hoedanige in plaats van de hoeveelheid wordt verstaan, dan wordt
aangeduid: gemakkelijk; want weinigen, wanneer tegen hen velen worden vergaderd, worden,
zoals in wat volgt wordt gezegd, gemakkelijk te gronde gericht.
4519. En zij zullen worden vergaderd over mij en zij zullen mij slaan en ik zal worden
verdelgd; dat dit betekent dat zo de Oude Kerk zou vergaan, staat vast uit de betekenis van
vergaderd, geslagen en verdelgd worden, namelijk te gronde gaan; dat het de Oude Kerk is,
komt omdat Jakob dit van zich en van zijn huis zegt; dat Jakob hier de Oude Kerk is, zie nr.
4514.
4520. Ik en mijn huis; dat dit is ten aanzien van het ware en het goede, staat vast uit de
uitbeelding van Jakob, die hier ik is, namelijk de Kerk, in het bijzonder de Kerk ten aanzien
van het ware; het kan worden opgemaakt uit wat over de uitbeelding van Jakob is getoond in
den nrs. 3305, 3509, 3525, 3546, 3576, 3599, 3775, 4234, 4337, namelijk dat hij de Heer
uitbeeldt ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijke Ware; met de uitbeeldingen is het als
volgt gesteld: wie in de hoogste zin de Heer uitbeeldt ten aanzien van het Goddelijk Ware van
het Natuurlijke, deze zelfde beeldt ook het rijk van de Heer uit ten aanzien van het Goddelijk
Ware daar, dus de Kerk ten aanzien van het ware, want zij stemmen overeen; al het ware
immers is van de Heer in Zijn rijk en in Zijn rijk; en uit de betekenis van het huis, namelijk de
Kerk ten aanzien van het goede, nrs. 2233, 2234, 3720.
4521. En zij zeiden; dat dit het antwoord betekent, staat zonder ontvouwing vast.
4522. Zal hij zoals een hoer onze zuster maken; dat dit betekent daarom omdat zij geen
aandoening hadden, kan vaststaan uit de uitbeelding van Dina nadat zij verontreinigd of een
hoer geworden was, namelijk de aandoening van de valse dingen, dus de verdorven Kerk, nr.
4504; dus hadden zij geen aandoening van het ware meer; daar zie men ook hoe het hiermee
gesteld is.
Vervolg over de overeenstemming van het oog en van het licht
met de Grootste Mens.
4523. Eenieder die iets over lucht en geluid weet, kan weten dat het oor geheel en al is
gevormd naar de natuur en de aanpassingen ervan, dus dat het oor ten aanzien van het
lichamelijke ervan en het materiële, daarmee overeenstemt; en wie over ether en over het licht
iets van wetenschap heeft opgedaan, weet dat het oog ten aanzien de lichamelijke en het
materiële ervan op een met hun aanpassingen overeenstemmende wijze is gevormd; en wel
dermate dat al wat er aan verborgens in de natuur van de lucht en van het geluid verscholen
ligt, aan het organisme van het oor is ingegrift en al wat er aan verborgens in de natuur van de
ether en van het licht verscholen ligt, aan het organisme van het oog is ingegrift; en dus kan
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1885
degene die in de anatomische en tevens in de fysieke dingen bedreven is, door navorsingen
weten dat niet slechts de zintuigen maar ook de bewegingsorganen, maar ook alle
ingewanden, ten aanzien van het lichamelijke en het materiële ervan overeenstemmen met de
dingen die in de natuur van de wereld zijn en dat zo het gehele lichaam een orgaan is, dat is
samengesteld uit de allerverborgenste dingen die in de natuur van de wereld zijn en volgens
hun geheime krachten van werken en hun wonderbaarlijke wijze van vloeien; vandaar komt
het dat de mens door de Ouden een wereld in het klein of een microkosmos werd genoemd.
Wie deze dingen kent, kan ook weten dat al wat er in de wereld en in de natuur ervan is, niet
ontstaat uit zich, maar uit iets dat eerder is en dat dit eerdere niet kan ontstaan uit zich, maar
ook uit iets dat eerder is en dit tot aan het Eerste toe, van waaruit in volgorde de
opeenvolgende dingen moeten ontstaan; en omdat zij daaruit ontstaan, blijven zij ook daaruit
ontstaan, want blijven bestaan is een voortdurend ontstaan; daaruit volgt dat alle en de
afzonderlijke dingen, tot aan de laatsten van de natuur toe, uit het Eerste niet alleen zijn
ontstaan, maar ook uit het Eerste blijven bestaan; indien zij immers niet voortdurende
ontstonden en indien er niet een aanhoudend verband uit het Eerste en zo met het Eerste was,
dan zouden zij ogenblikkelijk uiteenvallen en vergaan.
4524. Omdat nu alle en de afzonderlijke dingen die in de wereld en in de natuur ervan zijn,
ontstaan en voortdurend ontstaan, dat wil zeggen, blijven bestaan, uit dingen die eerder zijn
dan zijzelf, zo volgt dat zij ontstaan en blijven bestaan uit een wereld die boven de natuur is
en die de geestelijke wereld wordt genoemd; en omdat er met deze wereld een aanhoudend
verband moet zijn opdat zij blijven bestaan of voortdurend ontstaan, zo volgt daaruit dat de
zuiverder of de meer innerlijke dingen die in de natuur zijn en dus ook in de mens, daaruit
zijn; en verder dat de zuiverder en meer innerlijker dingen zulke vormen zijn die de invloeiing
van boven kunnen opnemen; en omdat er niet dan één enige bron van het leven kan zijn, zoals
er in de natuur niet dan één enige bron van licht en warmte is, zo staat het vast dat het al van
het leven uit de Heer is; Hij is de Eerste van het leven; en dat, omdat dit zo is, alle en de
afzonderlijke dingen die in de geestelijke wereld zijn, met Hem overeenstemmen, en dus alle
en de afzonderlijke dingen die in de mens zijn; deze immers is in kleinste afbeelding een
kleine geestelijke wereld; vandaar ook is de geestelijke mens het beeld van de Heer.
4525. Uit deze dingen blijkt dat er in de eerste plaats bij de mens een overeenstemming is van
alle dingen met de geestelijke wereld en dat hij zonder die overeenstemming zelfs niet een
ogenblik kan blijven bestaan, want zonder overeenstemming zou er niet een continu zijn uit
het Zijn zelf van het leven, dat wil zeggen uit de Heer en dus het onsamenhangende en het
onsamenhangende wordt zoals niets verstrooid.
Dat de overeenstemming bij de mens rechtstreekser en vandaar nauwer is, komt omdat hij is
geschapen om het leven uit de Heer aan zich te voegen en vandaar is hij in het vermogen dat
hij ten aanzien van het denken en ten aanzien van de aandoeningen door de Heer kan worden
verheven boven de natuurlijke wereld en vandaar kan denken over God en door het
Goddelijke kan worden aangedaan en zo met Hem worden verbonden, anders dan de bezielde
dingen van de aarde; en degenen die dus zo met het Goddelijke kunnen worden verbonden,
sterven niet wanneer de lichamelijke dingen, die van de wereld zijn, worden afgescheiden; de
innerlijke dingen immers blijven verbonden.
4526. Wat de overeenstemming van het gezicht, die van het oog is, waarover aan het einde
van het voorafgaande hoofdstuk werd aangevangen, betreft, zo moet men weten dat er een
overeenstemming daarvan is met de dingen die van het verstand zijn, want het verstand is het
innerlijk gezicht en dit innerlijk gezicht is in een licht dat boven het licht van de wereld is.
Dat de mens zich door de dingen die aan hem in het licht van de wereld verschijnen, inzicht
kan verwerven, komt omdat het hogere licht of het licht van de hemel, invloeit in de objecten
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1886
die vanuit het licht van de wereld zijn en maakt dat die op uitbeeldende en op
overeenstemmende wijze verschijnen; het licht immers dat boven het licht van de wereld is, is
het licht dat voortgaat vanuit de Heer, Die de algehele hemel verlicht; het inzicht zelf en de
wijsheid zelf, die uit de Heer zijn, verschijnt daar als licht; het is dit licht dat het verstand of
het innerlijk gezicht van de mens maakt; wanneer dat door het verstand invloeit in de objecten
die vanuit het licht van de wereld zijn, dan maakt het dat zij op uitbeeldende en op
overeenstemmende wijze verschijnen, dus op verstandelijke wijze.
En omdat het gezicht van het oog, dat in de natuurlijke wereld is, overeenstemt met het
gezicht van het verstand dat in de geestelijke wereld is, zo stemt het overeen met de ware
dingen van het geloof, want deze zijn van het echte verstand; de ware dingen immers maken
het gehele verstand van de mens, want alles van het denken draait hierom dat iets zo is ofwel
niet zo is, dat wil zeggen, dat het waar dan wel niet waar is.
Dat het gezicht van het oog overeenstemt met de ware en de goede dingen van het geloof, zie
nr. 4410.
4527. Ik heb met enige geesten gesproken, enkele dagen nadat zij overleden waren en omdat
zij toen net waren aangekomen, bevonden zij zich daar in een licht dat voor hen maar weinig
verschilde van het licht van de wereld, en omdat het licht voor hen zodanig verscheen,
twijfelden zij of zij het licht ergens anders vandaan hadden; daarom werden zij in het eerste
van de hemel opgeheven, waar het licht nog blinkender is, van daar spraken zij met mij en
zeiden dat zij nooit zo’n licht hadden gezien; en dit vond plaats toen de zon reeds een poos
was ondergegaan.
Zij verwonderden zich toen daarover dat de geesten ogen hadden waarmee zij zagen, terwijl
zij toch in het leven van het lichaam hadden geloofd dat het leven van geesten slechts een
denken was en wel abstract, zonder subject, met als oorzaak dat zij niet over enig onderwerp
van het denken hadden kunnen denken, omdat zij dat niet hadden gezien; en omdat dit zo was,
hadden zij het toen niet anders doorvat dan dat dit leven, omdat het alleen een denken is, met
het lichaam waarin het was, zou worden verstrooid, niet anders dan als de een of andere aura
of als een of ander vuur, indien het niet op wonderbaarlijke wijze door de Heer werd
samengehouden en bleef bestaan; en zij zagen toen hoe gemakkelijk de ontwikkelden in een
dwaling vallen ten aanzien van het leven na de dood en dat zij meer dan anderen niet dan
alleen die dingen geloven die zij zien; zij verwonderden zich dus toen, dat zij niet alleen het
denken hadden, maar ook het gezichtsvermogen en eveneens de overige zinnen; en meer nog
dat zij aan zichzelf geheel en al als mensen verschijnen, elkaar wederzijds zien, horen, met
elkaar spreken, hun ledematen bij aanraking voelen en dit op een fijnere wijze dan in het
leven van het lichaam; vandaar stonden zij verbaasd dat de mens wanneer hij in de wereld
leeft, hierover volslagen onwetend is; en zij hadden medelijden met het menselijk geslacht,
dat het niets over zulke dingen weet, omdat zij niets geloven en meer dan de overigen
diegenen die meer dan de anderen in het licht zijn, namelijk diegenen die binnen de Kerk zijn
en het Woord hebben.
Sommigen van hen hadden niet anders geloofd dan dat mensen na de dood zoals schimmen
zouden zijn; in die mening hadden zij zich bevestigd door de geestverschijningen waarover zij
hadden horen spreken; maar daaruit hadden zij niets anders opgemaakt, dan dat het een of
ander grof vitale was, dat eerst door het leven van het lichaam wordt uitgewasemd, maar weer
tot het lijk terugvalt en dan wordt uitgeblust.
Anderen hadden geloofd dat zij pas zouden wederopstaan ten tijde van het Laatste Gericht,
wanneer de wereld zal vergaan en dan met het lichaam, dat tot stof vervallen, dan bijeen
verzameld zou worden; en zo zouden zij dan met been en vlees wederopstaan; en omdat men
dat gericht of die ondergang van de wereld verscheidene eeuwen lang tevergeefs had
verwacht, waren zij in een dwaling gevallen dat zij nooit zouden wederopstaan, waarbij zij
dan niets dachten over datgene wat zij uit het Woord hadden geleerd en waaruit zij ook soms
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1887
zo hadden gesproken, namelijk dat wanneer de mens sterft, zijn ziel in de hand Gods is, onder
de gelukzaligen of onder de rampzaligen, volgens het leven waarmee zij zich hebben
vertrouwd gemaakt; noch over de dingen die de Heer heeft gezegd over de rijke en Lazarus;
maar zij werden onderricht dat het Laatste Gericht voor iedereen daar is wanneer hij sterft en
dat hij dan aan zichzelf met een lichaam begiftigd verschijnt zoals in de wereld en dan
beschikt over elke zin evenals daar, maar zuiverder en fijner, omdat de lichamelijke dingen
niet in de weg staan en de dingen die van het licht van de wereld zijn, niet de dingen
overschaduwen die van het licht van de hemel zijn; en dat men daar nooit zo’n benig en vlezig
lichaam als in de wereld kan ronddragen, omdat dit gelijk zou staan met opnieuw omgeven te
zijn van de aardse stof.
Ik heb hierover met sommigen gesproken op de dag zelf dat hun lichamen ter aarde werden
besteld en dezen zagen door mijn ogen hun lijk, de lijkbaar en dat zij begraven werden; en zij
zeiden dat zij dat afwerpen en dat dit hun van dienst was geweest voor de nutten in de wereld
waarin zij waren geweest en dat zij nu leven in een lichaam dat hun van dienst is voor de
nutten in de wereld waarin zij nu zijn.
Zij wilden ook dat ik die dingen zou zeggen aan hun nabestaanden die in rouw waren; maar
het werd gegeven te antwoorden dat zij, indien ik dit zou zeggen, zouden spotten, omdat zij
van die dingen die zij niet zelf met hun eigen ogen kunnen zien, geloven dat die er ook niet
zijn en die zo zouden afdoen als hersenspinsels, die illusies zijn; zij kunnen er immers niet toe
worden gebracht om te geloven dat zoals mensen elkaar wederzijds met hun ogen zien,
geesten elkaar wederzijds met hun ogen zien; en dat de mens de geesten niet kan zien dan
alleen met de ogen van zijn geest; en dat hij hen dan ziet wanneer de Heer het innerlijk
gezicht opent, zoals dit gebeurde bij de profeten, die geesten en engelen en eveneens
verscheidene hemelse dingen hebben gezien; of zij die heden ten dage, die dingen zouden
hebben geloofd, indien zij in die tijd hadden geleefd, valt te betwijfelen.
4528. Het oog of liever het gezichtsvermogen ervan, stemt vooral overeen met die
gezelschappen in het andere leven die in paradijselijke omgevingen zijn, die boven, vooraan,
een weinig naar rechts verschijnen, waar zich op levende wijze tuinen voor het gezicht
vertonen met bomen en bloemen van zovele geslachten en soorten, dat die welke op de gehele
aarde zijn te vinden, er naar verhouding weinig zijn; in de afzonderlijke objecten daar is iets
van inzicht en wijsheid dat opblinkt, zodat men zou kunnen zeggen dat zij tevens in de
paradijzen van inzicht en wijsheid zijn; deze dingen zijn het die uit de innerlijke dingen
diegenen aandoen die daar zijn en dus niet alleen het gezicht verblijden, maar ook tevens het
verstand.
Die paradijselijke dingen zijn in de eerste hemel en in de drempel zelf tot de innerlijke dingen
van die hemel en het zijn uitbeeldende dingen die vanuit de hogere hemel neerdalen, wanneer
de engelen van de hogere hemel verstandelijk over de ware dingen van het geloof bij hen
spreken.
Het spreken van de engelen vindt daar plaats door geestelijke en hemelse ideeën die voor hen
de vormen van de woorden zijn en aanhoudend door reeksen van uitbeeldingen van zo’n
schoonheid en liefelijkheid zijn dat het op geen enkele wijze kan worden uitgedrukt; het zijn
deze schoonheden en liefelijkheden van hun gesprek, die als paradijselijke dingen worden
uitgebeeld in de lagere hemel.
Deze hemel is onderscheiden in verscheidene hemelen waarmee de afzonderlijke dingen die
in de ruimten van het oog zijn, overeenstemmen.
Er is een hemel waar paradijselijke tuinen zijn waarover werd gesproken; er is een hemel
waar verschillend gekleurde atmosferen zijn en waar de algehele aura, als het ware van goud,
zilver, paarlen, edelstenen, bloemen in kleinste vormen en van ontelbare andere dingen,
flonkert; er is een iriserende hemel, waar de schoonste regenbogen zijn, grote en kleine, in de
meest glanzende kleuren geschakeerd; deze dingen, elk afzonderlijk, ontstaan door het licht
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1888
dat uit de Heer is, in welk licht het inzicht en de wijsheid is; vandaar is in de afzonderlijke
objecten daar iets van het inzicht van het ware en van de wijsheid van het goede, dat zich zo
op uitbeeldende wijze vertoont.
Zij die niet enig idee over de hemel hebben gehad, noch over het licht daar, kunnen er
bezwaarlijk toe worden gebracht om te geloven dat daar zulke dingen zijn; en daarom worden
zij die dit ongeloof met zich in het andere leven brengen, indien zij in het ware en het goede
van het geloof zijn geweest, door engelen tot die dingen heengeleid en wanneer zij ze dan
zien, zijn zij verbaasd.
Over de paradijselijke dingen, de atmosferen en de regenbogen, zie wat eerder hierover uit
ondervinding is meegedeeld in de nrs. 1619-1626, 2296, 3220; en dat er in de hemelen
aanhoudende uitbeeldingen zijn, nrs. 1807, 1808, 1971, 1980, 1981, 2299, 2763, 3213, 3216-
3218, 3222, 3350, 3475, 3485.
4529. Iemand die in de geleerde wereld een grote faam had gehad en bekend was om zijn
bekwaamheid in de botanische wetenschap, hoorde, nadat hij overleden was, in het andere
leven, dat zich daar eveneens bloemen en bomen zichtbaar vertonen; hij verbaasde zich
daarover; en omdat dit het verkwikkelijke van zijn leven was geweest, brandde hij van
verlangen om te zien of het wel zo is; en daarom zag hij, terwijl hij werd opgeheven in de
paradijselijke dingen, de schoonste boomgaarden en de liefelijkste bloembedden, die zich
uitbreidden tot in het onmetelijke, en omdat hij toen in de gloed kwam van zijn verkwikking
die vanuit zijn aandoening was, werd het hem veroorloofd om door het veld te dwalen en die
dingen niet alleen elk afzonderlijk te zien, maar ook ervan te plukken en te beschouwen en te
doorvorsen of het hiermee zo gesteld was.
Van daar sprak hij met me en zei dat hij dat nooit had geloofd en dat indien men zulke dingen
in de wereld had horen zeggen, men ze onder de schijnbare tegenstrijdigheden had gerekend;
verder deelde hij mee dat zich daar in onmetelijke overvloed bloemgewassen aan de blik
vertonen die men nooit in de wereld heeft gezien en die daar nauwelijks met enig inzicht
begrijpelijk zouden zijn en dat zij elk afzonderlijk met een onbegrijpelijke glans flonkeren,
omdat zij vanuit het licht van de hemel zijn; dat die flonkering vanuit geestelijke oorsprong
was, kon hij nog niet inzien, namelijk dat in elk afzonderlijk iets van inzicht en wijsheid was,
die van het ware en het goede zijn, waar vanuit die flonkering was.
Hij zei verder nog dat de mensen van de aarde dit absoluut niet konden geloven; de oorzaak
hiervan was dat het er weinigen zijn die geloven dat er een hemel en een hel is en dat degenen
die het wel geloven alleen maar weten dat er in de hemel vreugde is en weinigen onder hen
dat daar zulke dingen zijn die het oog nooit had gezien, het oor nooit gehoord en het gemoed
nooit had kunnen denken; en dit, hoewel zij vanuit het Woord weten dat aan de profeten
verbazingwekkende dingen zijn verschenen, zoals verscheidene dingen aan Johannes,
waarover in de Openbaring en dat die dingen evenwel niets anders waren dan uitbeeldingen
die aanhoudend in de hemel ontstaan en die verschenen, toen hem het innerlijk gezicht was
geopend.
Maar deze dingen zijn betrekkelijk onbelangrijk; zij die in het inzicht en de wijsheid zelf zijn
waar vanuit die dingen zijn, zijn in zo’n staat van gelukzaligheid dat de dingen die vermeld
werden, voor hen tot die dingen van minder belang behoren.
Ook werden sommigen die, toen zij in die paradijselijke dingen waren, hadden gezegd dat zij
elke graad van gelukzaligheid te boven gaan, en daarom meer naar rechts in een hemel
werden geheven die nog glanzender fonkelde en tenslotte tot die hemel waar eveneens het
gezegende van het inzicht en van de wijsheid dat in zulke dingen is, werd doorvat; en toen zij
nu daar waren, zeiden zij, terwijl zij met mij spraken, dat de dingen die zij tevoren hadden
gezien, naar verhouding maar kleinigheden waren; en eindelijk tot die hemel waar zij
vanwege het gezegende van de innerlijke aandoening nauwelijks stand konden houden, want
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1889
dit heilrijke drong tot de mergachtige bestanddelen door en toen deze vanwege dit heilrijke als
het ware versmolten waren, begonnen zij in een heilige onmacht te vallen.
4530. In het andere leven zijn ook kleuren te zien die in glans en fonkeling de luister van de
kleuren in de wereld dermate overtreffen, dat er nauwelijks een vergelijking mogelijk is; zij
zijn uit de schakering van het licht en van de schaduw daar; en omdat het daar het inzicht en
de wijsheid uit de Heer is, wat zoals licht voor de ogen van engelen en geesten verschijnt en
tevens innerlijk hun verstand verlicht, zijn de kleuren daar in wezen wisselingen, of om
anders te zeggen aanpassingen van inzicht en wijsheid.
De kleuren daar, niet alleen die waarmee de bloemen getooid, de atmosferen verlicht en de
regenbogen gevarieerd worden, maar ook die welke zich in andere vormen van elkaar
onderscheiden vertonen, zijn aan mij zo vaak verschenen, dat het aantal keren nauwelijks is te
tellen; de glans hebben ze vanuit het ware dat van het inzicht is en de fonkeling vanuit het
goede dat van de wijsheid is en de kleuren zelf vanuit het blanke en het duistere ervan, dus
vanuit het licht en de schaduw zoals de kleuringen in de wereld.
Vandaar komt het dat de kleuren die in het Woord worden vermeld, zoals die welke van de
edelstenen op de borstlap van Aharon waren en op zijn klederen der heiligheid en die in de
gordijnen van de tent waar de ark was en die in de stenen van het fundament van het Nieuwe
Jeruzalem, waarover bij Johannes in de Openbaring en elders, zulke dingen uitbeeldden die
van het inzicht en de wijsheid zijn.
Wat ze echter elk afzonderlijk uitbeelden, zal door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer
in de ontvouwingen gezegd worden.
Voor zoveel als in het algemeen de kleuren daar glans hebben en dit uit het blanke trekken,
voor zoveel hebben en trekken zij uit het ware dat van het inzicht is en voor zoveel als zij
flonkering hebben en uit het purper trekken, voor zoveel hebben en trekken zij uit het goede
dat van de wijsheid is; zij die daaruit de oorsprong afleiden, behoren ook tot de gebieden van
de ogen.
4531. Omdat het inzicht en de wijsheid uit de Heer is, wat zoals licht in de hemel verschijnt,
worden vandaar engelen ‘engelen des lichts’ genoemd, dus is het de onwijsheid en de waanzin
die uit het eigene is, die in de hel regeert; vandaar worden zij die daar zijn, naar de duisternis
genoemd; in de hel is er weliswaar geen duisternis, maar er is daar een donker schijnsel zoals
dat van kolenvuur, waarin zij elkaar wederzijds zien; anders zouden zij niet kunnen leven.
Dit schijnsel ontstaat uit het licht van de hemel en wordt, wanneer het in hun razernijen valt,
dat wil zeggen in hun valsheden en begeerten, in een dergelijk schijnsel verkeerd.
De Heer is overal met het licht tegenwoordig, ook in de hellen, anders zouden zij niet enig
vermogen tot denken en daaruit van spreken hebben, maar het wordt een licht volgens de
opneming.
Het is dit schijnsel dat in het Woord ‘de schaduw des doods’ wordt genoemd en met
duisternis wordt vergeleken; het wordt ook voor hen in duisternis verkeerd wanneer zij tot het
licht van de hemel naderen; en wanneer zij in die duisternis zijn, zijn zij in dwaasheid en
stompzinnigheid.
Daaruit kan vaststaan dat evenals het licht overeenstemt met het ware, de duisternis dus
overeenstemt met het valse en dat van hen die in valse dingen zijn, wordt gezegd, dat zij in de
blindheid zijn.
4532. Zij die geloven dat zij vanuit zich het goede en het ware verstaan en vandaar alleen op
zichzelf vertrouwen en zich zo voor wijzer dan allen houden, terwijl zij toch in onwetendheid
van het goede en ware zijn, voornamelijk degenen die het goede en het ware niet willen
verstaan en vandaar in valse dingen zijn, worden in het andere leven soms in een staat van
duisternis gebracht en wanneer zij daarin zijn, spreken zij verdwaasd; zij zijn dan immers in
stompzinnigheid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 34
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1890
Mij werd gezegd dat er tal van zulke geesten zijn en onder hen diegenen die van zichzelf
hadden geloofd dat zij in het grootste licht verkeerden en eveneens als zodanig aan de anderen
waren verschenen.
4533. Onder de wonderbaarlijke dingen die in het andere leven voorkomen, behoort ook dit,
dat wanneer de hemelse engelen een blik slaan in boze geesten, dezen geheel anders
verschijnen dan zoals zij onder elkaar verschijnen.
Wanneer boze geesten en genieën onder elkaar zijn, zijn ze in hun dwaallicht, dat zoals
gezegd, zodanig is als het schijnsel van een kolenvuur; zij verschijnen dan aan elkaar in een
menselijke vorm en eveneens volgens hun fantasieën in een niet onschone vorm; maar
wanneer in hen een blik wordt geslagen door de hemelse engelen, dan wordt dat schijnsel
gelijk verstrooid en verschijnen zij met een geheel ander aangezicht, eenieder volgens zijn
gemoedsaard, sommigen donker en zwart, zoals duivels, sommigen met een vaalbleek
aangezicht zoals lijken, anderen bijna zonder aangezicht en in plaats daarvan iets harigs, weer
anderen zoals rijen tanden en sommigen zoals geraamten; en wat nog wonderbaarlijker is,
sommigen zoals monsters, de sluwen zoals slangen en de sluwsten als adders en anderen weer
anders.
Zodra echter de engelen hun blik van hen afwenden, verschijnen zij in hun vorige vorm, die
zij in hun eigen schijnsel hebben.
De engelen nemen de bozen waar, even vaak als zij bemerken dat dezen zich vanuit hun
hellen opwerken tot de wereld der geesten en tegen anderen het boze van plan zijn; van daar
wordt dit onthuld en worden zij teruggeworpen.
De oorzaak waarom de blik van de engelen zo’n werkzaamheid heeft, is deze, dat er een
overeenstemming is tussen het verstandelijk gezicht en het gezicht van het oog; vandaar is in
hun blik een doorzicht ten gevolge waarvan het helse schijnsel wordt verstrooid en zij zodanig
verschijnen als zij naar vorm en gemoedsaard zijn.
4534. Het vervolg over de Grootste Mens en de overeenstemming aan het einde van het
volgende hoofdstuk.
Einde hoofdstuk vierendertig.

'