'

GENESIS – VIERENVEERTIGSTE HOOFDSTUK
GENESIS 44 : 1 – 34
1. En hij gebood degene die over zijn huis was, al zeggende: Vul de reiszakken der
mannen met spijze, zoveel als zij kunnen dragen en leg het zilver van eenieder in de
mond van zijn reiszak.
2. En mijn beker, de beker van zilver, zult gij leggen in de mond van de reiszak van de
kleinste en het zilver van zijn koren; en hij deed volgens Jozefs woord, dat hij
gesproken had.
3. De morgen begon te lichten en de mannen werden heengezonden, zij en hun ezels.
4. Zij gingen de stad uit, zij waren niet ver en Jozef zei tot degene die over zijn huis
was: Sta op en jaag de mannen achterna en hen achterhaald hebbende en zeg tot hen:
Waarom vergeldt gij het boze voor het goede.
5. Is het dit niet waarin mijn heer drinkt en hij, al voorspellende voorspelt hij in deze;
gij hebt boos gedaan wat gij gedaan hebt.
6. En hij achterhaalde hen en hij sprak tot hen die woorden.
7. En zij zeiden tot hem: Waarom spreekt mijn heer naar deze woorden; het zij verre
van uw knechten, van te doen naar dit woord.
8. Zie, het zilver dat wij vonden in de mond van onze reiszakken, hebben wij tot u uit
het land Kanaän wedergebracht en hoe zullen wij uit het huis van uw heer zilver of
goud stelen.
10. En hij zei: Ook nu volgens uw woorden, aldus zij het; met wie het gevonden wordt,
die zal mij een knecht zijn en gijlieden zult schuldeloos zijn.
11. En zij haastten en zij deden nederdalen eenieder zijn reiszak ter aarde en zij
openden eenieder zijn reiszak.
12. En hij doorvorste; hij ving aan met de grootste en hij voleindigde met de kleinste
en de beker werd gevonden in de reiszak van Benjamin.
13. En zij scheurden hun klederen en eenieder laadde op zijn ezel en zij keerden weder
naar de stad.
14. En Jehudah trad binnen en zijn broers in het huis van Jozef, en hij, hij was nog
daar; en zij vielen voor hem ter aarde.
15. En Jozef zei tot hen: Wat daad is deze die gij gedaan hebt; wist gij niet dat al
voorspellende voorspelt een man die is zoals ik.
16. En Jehudah zei: Wat zullen wij mijn heer zeggen; wat zullen wij spreken; en hoe
zullen wij gerechtvaardigd worden; God heeft gevonden de ongerechtigheid van uw
knechten; zie, wij zijn mijn heer knechten, ook wij; ook hij in wiens hand de beker is
gevonden.
17. En hij zei: Het zij verre van mij dit te doen; de man in wiens hand de beker
gevonden is, die zal mij een knecht zijn; en gijlieden, klimt op in vrede tot uw vader.
18. En Jehudah trad op hem toe en hij zei: Door mij, mijn heer, uw knecht spreke, ik
bid u, een woord in mijns heren oren en uw toorn ontsteke niet tegen uw knecht, omdat
gij zijt zoals gij zijt zoals Farao is.
19. Mijn heer vroeg zijn knechten, al zeggende: Hebt gijlieden een vader of broeder.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2410
20. En wij zeiden tot mijn heer: Wij hebben een oude vader en een kind der
ouderdommen, de kleinste; en zijn broeder is dood; en hij is alleen van zijn moeder
overgebleven en zijn vader heeft hem lief.
21. En gij zei tot uw knechten: Doet hem nederdalen tot mij en ik zal mijn oog op hem
stellen.
22. En wij zeiden tot mijn heer: De knaap kan zijn vader niet verlaten en verlaat hij
zijn vader en hij zal sterven.
23. En gij zei tot uw knechten: Indien uw kleinste broeder niet met u nederdaalt, gij
zult voortaan mijn aangezichten niet zien.
24. En het is geschied, als wij opklommen tot uw knecht, mijn vader en wij hem de
woorden mijns heren te kennen gaven.
25. En onze vader zei: Keert weder, koopt ons een weinig spijs.
26. En wij zeiden: Wij kunnen niet nederdalen; indien onze kleinste broeder met ons is
en wij zullen nederdalen; omdat wij de aangezichten van de man niet kunnen zien en
onze kleinste broeder, niet hij met ons.
27. En uw knecht, mijn vader, zei tot ons: Gijlieden weet dat mijn echtgenote mij een
tweetal heeft gebaard.
28. En de een is van mij uitgegaan en ik heb gezegd: Voorwaar, al verscheurd zijnde
is hij verscheurd geworden en ik heb hem niet gezien tot nu toe.
29. En neemt gij ook deze van met mijn aangezichten en overkomt hem onheil en gij
zult mijn grijsheid in het boze ten grave doen nederdalen.
30. En nu, zoals ik zal gekomen zijn tot uw knecht, mijn vader en de knaap, niet hij met
ons en zijn ziel is gebonden in zijn ziel.
31. En het zal geschieden, zoals hij ziet dat de knaap niet is en hij zal sterven; en uw
knechten zullen de grijsheid van uw knecht, onze vader, in droefenis ten grave doen
nederdalen.
32. Omdat uw knecht borg is geworden voor de knaap van met mijn vader, al
zeggende: Indien ik hem tot u niet zal hebben wedergebracht, en ik zal mijn vader
gezondigd hebben alle dagen.
33. En nu blijve, ik bid u, uw knecht in de plaats van de knaap, mijn heer een knecht;
en de knaap klimme op met zijn broers.
34. Omdat hoe zal ik opklimmen tot mijn vader en de knaap, niet hij met mij; wellicht
zal ik het boze zien dat mijn vader zal vinden.
DE INHOUD
5728. In dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin gehandeld over het bemiddelende tussen de
innerlijke hemelse mens en de uiterlijke natuurlijke; eerst dat de innerlijke hemelse mens het
bemiddelende vulde met het geestelijke ware uit zich.
Het bemiddelende is Benjamin, het geestelijk ware dat bij hem is, is de zilveren beker van
Jozef; de innerlijke hemelse mens is Jozef; de uiterlijke natuurlijke mens zijn de tien zonen
van Jakob.
5729. Daarna wordt gehandeld over de verzoeking van de uiterlijke natuurlijke mens en dit
totdat zij zich onderwierpen aan de innerlijke hemelse mens vanuit het vrijwillige.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2411
De verzoeking wordt daarmee beschreven dat zij werden beschuldigd en dat zij in wanhoop
tot Jozef terugkeerden; de onderwerping vanuit het vrije wordt daarmee beschreven dat zij
zich allen als knechten aanboden en Jehudah zich voor hen in de plaats; de verbinding van de
uiterlijke mens met de innerlijke vindt niet plaats zonder verzoeking en vrijwillige
onderwerping.
5730. In de uitbeeldende historische zin wordt hier gehandeld over de nakomelingen van
Jakob, dat zij werden verworpen, maar dat zij hardnekkig daarop stonden dat zij uitbeeldend
zouden zijn; dat zij verworpen werden, wordt daaronder verstaan dat Jozef hen had willen
wegzenden en alleen Benjamin behouden; dat zij hardnekkig daarop stonden, ligt opgesloten
in de inhoud van hun belijdenis en smeekbede.
DE INNERLIJKE ZIN
5731. vers 1,2. En hij gebood degene die over zijn huis was, al zeggende: Vul de reiszakken
der mannen met spijze, zoveel als zij kunnen dragen en leg het zilver van eenieder in de mond
van zijn reiszak.
En mijn beker, de beker van zilver, zult gij leggen in de mond van de reiszak van de kleinste
en het zilver van zijn koren; en hij deed volgens Jozefs woord, dat hij gesproken had.
En hij gebood degene die over zijn huis was, al zeggende, betekent de invloed uit hemzelf;
vul de reiszakken van de mannen met spijs, betekent, in het natuurlijke met het goede van het
ware; zoveel als zij kunnen dragen, betekent in voldoende mate; en leg het zilver van eenieder
in de mond van zijn reiszak, betekent met het ware opnieuw in het uiterlijk natuurlijke; en
mijn beker, de beker van zilver, zult gij leggen in de mond van de reiszak van de kleinste,
betekent het aan het bemiddelende gegeven innerlijk ware; en het zilver van zijn koren,
betekent het ware van het goede; en hij deed volgens Jozefs woord, dat hij gesproken had,
betekent dat het zo is gebeurd.
5732. En hij gebood degene die over zijn huis was, al zeggende; dat dit de invloed uit hemzelf
betekent, staat vast uit de betekenis van gebieden, namelijk de invloed, nr. 5486; en uit de
betekenis van degene die over zijn huis was, namelijk degene die moest verbinden; dat het uit
hemzelf is, namelijk uit het innerlijk hemelse, dat Jozef uitbeeldt, is duidelijk.
Dat gebieden de invloed is, komt omdat in de hemel niemand geboden of bevolen wordt, maar
het denken wordt verbonden en volgens dit denken handelt de ander bereidwillig; de
verbinding van gedachten met het verlangen dat wil dat iets gebeurt, is de invloeiing en van
de zijde van de opnemende is het de doorvatting; en daarom wordt met gebieden ook het
doorvatten aangeduid, nrs. 3661, 3682.
Bovendien denken zij in de hemel niet alleen, maar spreken ook onder elkaar, maar over
dingen die van de wijsheid zijn; maar in hun gesprek is niet iets van een gebod tot een ander
gelegen; niemand immers wil heer zijn en dan de ander als een knecht beschouwen, maar
eenieder wil dienen en de ander van dienst zijn.
Hieruit blijkt hoedanig de regeringsvorm in de hemelen is; die vorm wordt door de Heer
beschreven bij Mattheüs: ‘Alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u zal willen groot
worden, moet uw dienaar zijn; en wie onder u zal willen de eerste zijn, zal uw knecht moeten
zijn’, (Mattheüs 20:26,27); en bij dezelfde: ‘Die de grootste van u is, zal uw dienaar zijn; al
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2412
wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal
verhoogd worden’, (Mattheüs 23:11,12).
Zo doet dus degene die vanuit het hart de naaste liefheeft of die het verkwikkelijke en het
gezegende daarin voelt, anderen het goede te doen zonder enig eigenbelang, dat wil zeggen,
die de liefde jegens de naaste heeft.
5733. Vul de reiszakken van de mannen met spijs; dat dit betekent in het natuurlijke met het
goede van het ware, staat vast uit de betekenis van de reiszak, namelijk het uiterlijk
natuurlijke, nr. 5497; en uit de betekenis van de spijs, namelijk het goede van het ware, nrs.
5340, 5342, 5410, 5426, 5487, 5582, 5655; hieruit blijkt dat met hij gebood degene die over
zijn huis was: Vul de reiszakken van de mannen met spijs, wordt aangeduid de invloeiing uit
hemzelf in het natuurlijke met het goede van het ware.
Omdat het goede van het ware en het ware van het goede meermalen voorkomt, moet worden
gezegd wat het verschil is; wie het niet kent wat de hemelse Kerk is ten opzichte van de
geestelijke Kerk, kan geenszins dat verschil weten; het ware van het goede is van de hemelse
Kerk en het goede van het ware is van de geestelijke Kerk; bij hen die van de hemelse Kerk
waren, was het goede in het wilsdeel ingeplant, waar de eigenlijke zetel van het goede is;
vanuit dat goede, dat wil zeggen, door dat goede uit de Heer, hadden zij de doorvatting van
het ware; vandaar hadden zij het ware van het goede; maar bij hen die van de geestelijke Kerk
zijn, wordt het goede ingeplant in het verstandsdeel door het ware, want al het ware is van het
verstandsdeel en door het ware worden zij tot het goede geleid, want het ware doen is voor
hen het goede; vandaar hebben zij het goede van het ware; dit in de eigenlijke zin, maar van
het ware van het goede wordt ook, hoewel niet in de eigenlijke zin, gesproken met betrekking
tot hen die van de geestelijke Kerk zijn; hierover elders.
5734. Zoveel als zij kunnen dragen; dat dit betekent in voldoende mate, kan zonder
ontvouwing vaststaan.
5735. En leg het zilver van eenieder in de mond van zijn reiszak; dat dit betekent, bovendien
met het ware opnieuw in het uiterlijk natuurlijke, staat vast uit de betekenis van het zilver,
namelijk het ware, nrs. 1551, 2954, 5658; en uit de betekenis van de mond van de reiszak,
namelijk de drempel van het uiterlijk natuurlijke, nr. 5497.
Wat het uiterlijk natuurlijke en wat het innerlijk natuurlijke is, zie de nrs. 4570, 5118, 5126,
5497, 5649; dat het opnieuw het ware is, komt omdat ook eerder zilver in de mond van hun
reiszakken was neergelegd, zie, (Genesis 42:25,27,28,35).
5736. En mijn beker, de beker van zilver, zult gij leggen in de mond van de reiszak van de
kleinste; dat dit het aan het bemiddelende gegeven innerlijk ware betekent, staat vast uit de
betekenis van de beker van zilver, namelijk het ware van het geloof dat vanuit het goede van
de naastenliefde is, nr. 5120; en omdat er wordt gezegd mijn of Jozefs beker, is dit het
innerlijk ware; omdat Benjamin het bemiddelende uitbeeldt, ook ten aanzien van het ware,
beeldt hij het innerlijk ware uit, nrs. 5600, 5631, dus het geestelijk ware, nr. 5639; uit de
betekenis van de mond van de reiszak, wanneer het wordt gezegd met betrekking tot
Benjamin als het bemiddelende, namelijk waar het wordt aangebonden aan het natuurlijke;
want het bemiddelende heeft, om bemiddelend te zijn, verbinding met het uiterlijke en met het
innerlijke, nrs. 5411, 5413, 5586; het uiterlijke ervan is hier het natuurlijke; en uit de
uitbeelding van Benjamin, die hier de kleinste is, te weten het bemiddelende, nrs. 5411, 5413,
5443, 5688.
Hieruit blijkt wat daarmee wordt aangeduid dat Jozef zijn beker van zilver in de reiszak van
Benjamin legde.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2413
5737. En het zilver van zijn koren; dat dit het ware van het goede betekent, staat vast uit de
betekenis van het koren, namelijk het goede, nrs. 5295, 5410; immers het innerlijk of het
geestelijk ware, dat voortgaat uit het innerlijk hemelse, namelijk Jozef, is het ware van het
goede; wat het ware van het goede is, zie nr. 5733.
5738. En hij deed volgens Jozefs woord dat hij gesproken had; dat dit betekent dat het zo
heeft plaatsgevonden, staat zonder ontvouwing vast.
5739. vers 3-5. De morgen begon te lichten en de mannen werden heengezonden, zij en hun
ezels.
Zij gingen de stad uit, zij waren niet ver en Jozef zei tot degene die over zijn huis was: Sta op
en jaag de mannen achterna en hen achterhaald hebbende en zeg tot hen: Waarom vergeldt
gij het boze voor het goede.
Is het dit niet waarin mijn heer drinkt en hij, al voorspellende voorspelt hij in deze; gij hebt
boos gedaan wat gij gedaan hebt.
De morgen begon te lichten, betekent de staat van verlichting toe; en de mannen werden
heengezonden, zij en hun ezels, betekent dat de uiterlijke natuurlijke mens enigermate was
verwijderd met zijn ware en wetenschappelijke dingen; zij gingen de stad uit, zij waren niet
ver, betekent de afstand van de verwijdering; en Jozef zei tot degene die over zijn huis was,
betekent de doorvatting en de invloeiing opnieuw; sta op, jaag de mannen achterna, betekent
dat het nu aan zich behoort aan te binden; en hen achterhaald hebbende, betekent de indirecte
aanbinding; en zeg tot hen: Waarom vergeldt gij het boze voor het goede, betekent waarom
afkering; is het dit niet waaruit mijn heer drinkt, betekent dat bij hen het innerlijk ware was,
aangenomen uit het hemelse; en hij, al voorspellende voorspelt hij in deze, betekent dat het
hemelse de verborgen dingen weet uit zijn Goddelijke; gij hebt boos gedaan wat gij gedaan
hebt, betekent dat het tegen de Goddelijke wet is, dit voor zich op te eisen.
5740. De morgen begon te lichten; dat dit de staat van verlichting toen betekent, staat vast uit
de betekenis van de morgen en van beginnen te lichten, namelijk de staat van verlichting; dat
de morgen in de hoogste zin de Heer is, zie de nrs. 2405, 2780; daarom wordt, wanneer wordt
gezegd de morgen begon te lichten, de staat van verlichting aangeduid, want uit de Heer is
alle verlichting; dat opstaan in de morgen ook de staat van verlichting is, zie de nrs. 3458,
3723.
5741. En de mannen werden heengezonden, zij en hun ezels; dat dit betekent dat de uiterlijke
natuurlijke mens enigermate was verwijderd met zijn ware en wetenschappelijke dingen, staat
vast uit de betekenis van de zonen van Jakob, die hier de mannen zijn, te weten de ware
dingen van de Kerk in het natuurlijke, nrs. 5403, 5419, 5427, 5458, 5512; dus de uiterlijke
natuurlijke mens, nr. 5680; uit de betekenis van de ezels, namelijk de wetenschappelijke
dingen, nr. 5492; en uit de betekenis van heengezonden en waren niet van ver, namelijk
enigermate verwijderd, namelijk de uiterlijke natuurlijke mens; daaruit blijkt dat met de
mannen werden heengezonden, zij en hun ezels, zij waren niet van ver, de uiterlijke
natuurlijke mens wordt aangeduid, enigermate verwijderd met zijn ware en wetenschappelijke
dingen, namelijk van het innerlijk hemelse dat door Jozef wordt uitgebeeld.
Wat betreft de betekenis van de ezels, moet men weten dat zij iets anders betekenen wanneer
zij van dienst waren om er op te rijden, want op ezels, ezelinnen, maar ook muildieren reden
rechters, koningen en hun zonen; en dan betekenden zij het redelijke en eveneens het
natuurlijk ware en goede, nr. 2781; vandaar kwam het dat de Heer als Rechter en als de
Koning, toen Hij Jeruzalem binnenging, reed op een ezelin met haar veulen; dit was immers
een rechterlijk onderscheidingsteken en een onderscheidingsteken van het koningschap; maar
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2414
iets anders betekenden ezels wanneer zij van dienst waren om lasten te dragen, zoals hier; dan
betekenden zij de wetenschappelijke dingen; met de wetenschappelijke dingen is het ook niet
anders gesteld; wie ten aanzien van de dingen die in de innerlijke dingen van de mens zijn,
met zijn denken niet verder gaat dan tot de wetenschappelijke dingen die van het geheugen
zijn, meent dat het al van de mens daarin bestaat; hij weet niet dat de wetenschappelijke
dingen de laagste dingen bij de mens zijn en zulke dingen die voor het merendeel worden
opgeborgen wanneer het lichaam sterft, nrs. 2475-2477, 2479, 2480; maar de dingen die
daarin zijn, namelijk het ware en het goede met de aandoeningen ervan, blijven; en eveneens
bij de bozen het valse en het boze met de aandoeningen daarvan; de wetenschappelijke dingen
zijn als het ware het lichaam ervan; zolang de mens in de wereld leeft, heeft hij die, namelijk
het ware en het goede of het valse en het boze, in de wetenschappelijke dingen, want deze zijn
de bevatters; en omdat de wetenschappelijke dingen de innerlijke dingen bevatten en zo als
het ware dragen, worden zij daarom aangeduid met de ezels die van dienst zijn om lasten te
dragen.
5742. Zij gingen de stad uit, zij waren niet ver; dat dit de afstand van de verwijdering
betekent, kan vaststaan uit wat voorafgaat.
5743. En Jozef zei tot degenen die over zijn huis was; dat dit de doorvatting en de invloeiing
opnieuw betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische gedeelten van het
Woord, namelijk doorvatten, waarover meermalen eerder en omdat het de doorvatting is ten
opzichte van hem die hoort en opneemt, is het invloeien ten opzichte van hem die zegt, want
zij beantwoorden aan elkaar; dat hij gebood degene die over zijn huis was, de invloeiing uit
hemzelf is, zie nr. 5732.
5744. Sta op en jaag de mannen achterna; dat dit betekent dat het nu aan zich behoort aan te
binden, staat vast uit de betekenis van de mannen achterna jagen en van hen achterhalen,
namelijk aanbinden; najagen immers is de gezindheid om aan te binden en achterhalen is de
aanbinding.
In wat volgt in dit hoofdstuk wordt gehandeld over de terugkeer van de zonen van Jakob en in
het volgende hoofdstuk over het openbaar worden van Jozef, waarmee de verbinding wordt
aangeduid van het hemelse van het geestelijke met de ware dingen in het natuurlijke; daaruit
blijkt dat met de mannen achterna jagen wordt aangeduid dat het nu aan zich behoort aan te
binden.
5745. En hen achterhaald hebbende; dat dit de indirecte aanbinding betekent, staat vast uit de
betekenis van hen achterhalen, namelijk dat hij die over het huis van Jozef is, het doet,
namelijk het plaatsvinden van de aanbinding door middel van hem.
5746. En zeg tot hen: Waarom vergeldt gij het boze voor het goede; dat dit betekent, waarom
afkering, staat vast uit de betekenis van het boze vergelden voor het goede, namelijk zich
afkeren; het boze immers is niets anders dan de afkering van het goede; want degenen die in
het boze zijn, verachten het goede, met name het geestelijk goede, dat van de naastenliefde en
van het geloof is; dat het boze de afkering is, blijkt duidelijk uit de bozen in het andere leven;
zij verschijnen in het licht van de hemel met de voeten naar boven en met het hoofd naar
beneden, nr. 3641, dus geheel en al omgekeerd en dus afgekeerd.
5747. Is het dit niet waaruit mijn heer drinkt; dat dit betekent dat bij hen het innerlijk ware
was, aangenomen uit het hemelse, staat vast uit de betekenis van de beker, die wordt verstaan
onder ‘dit waaruit mijn heer drinkt’, namelijk het innerlijk ware, nr. 5736; en uit de
uitbeelding van Jozef, die hier mijn heer is, namelijk het hemelse van het geestelijke, nrs.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2415
5307, 5331, 5332, hier het hemelse, omdat er wordt gehandeld over het innerlijk ware, dat
geestelijk is en uit Hem voortgaat; dat het aangenomen was, wordt daarmee aangeduid dat de
beker op bevel van Jozef was neergelegd in de mond van Benjamins reiszak.
Zij worden beschuldigd alsof zij de beker hadden genomen; de oorzaak waarom zij
beschuldigd werden, terwijl toch de beker daarin was neergelegd, blijkt ook uit de innerlijke
zin, die de volgende is: het ware dat uit de Heer wordt gegeven, wordt eerst opgenomen alsof
het niet was gegeven; immers vóór de verwekking meent de mens dat hij zichzelf het ware
verwerft en zolang hij dit meent, is hij in een staat van geestelijke diefstal; dat voor zich het
goede en het ware opeisen en het aan zichzelf als gerechtigheid en verdienste toerekenen, is
aan de Heer ontnemen dat wat van Hem is, zie de nrs. 2609, 4174, 5135; opdat dit zou worden
uitgebeeld, werd door Jozef dit gedaan; maar dat zij niettemin van diefstal werden
beschuldigd, was opdat de verbinding zou plaatsvinden, want de mens kan, voordat hij is
wederverwekt, niet anders dan zo geloven, weliswaar zegt hij met de mond vanuit het
leerstellige, dat al het ware van het geloof en al het goede van de naastenliefde uit de Heer is,
maar toch gelooft hij dit niet voordat het geloof aan het goede is ingeplant; dan pas voor het
eerst erkent hij dit vanuit zijn hart; iets geheel anders is het, vanuit de leer bekennen dan
vanuit het geloof bekennen; vanuit de leer bekennen kunnen velen, ook degenen die niet in
het goede zijn, want de leer is voor hen slechts een wetenschap; maar vanuit het geloof
bekennen kunnen geen anderen dan zij die in het geestelijk goede zijn, dat wil zeggen, in de
liefde jegens de naaste.
Dat zij van diefstal werden beschuldigd opdat de verbinding zou plaatsvinden, blijkt ook
hieruit dat Jozef hen zo tot zich terugbracht en hen een tijdlang in gedachten over dit feit hield
en dat hij zich daarna aan hen openbaarde, dat wil zeggen, zich met hen verbond.
5748. En hij, al voorspellende voorspelt hij in deze; dat dit betekent dat het hemelse de
verborgen dingen weet vanuit zijn Goddelijke, staat vast uit de betekenis van voorspellen,
namelijk de verborgen dingen weten; dat het is vanuit het Goddelijke, komt omdat het
hemelse van het geestelijke, dat Jozef is, het ware uit het Goddelijke uitbeeldt of het ware
waarin het Goddelijke is, nr. 5704.
5749. Gij hebt boos gedaan hetgeen gij gedaan hebt; dat dit betekent dat het tegen de
Goddelijke wet is, dit voor zich op te eisen, staat vast uit de betekenis van de diefstal, die hier
wordt verstaan onder het boze dat zij hadden gedaan, namelijk voor zich opeisen datgene wat
van de Heer, namelijk het ware dat met de zilveren beker van Jozef wordt aangeduid, nr.
5747; dat dit tegen de Goddelijke wet is, is duidelijk, nr. 2609.
Dat de mens niets voor zich mag opeisen wat uit de Heer is, dus niet het ware en het goede,
heeft als oorzaak dat de mens in de waarheid zal zijn; en voor zoveel als hij in de waarheid is,
is hij in het licht waarin de engelen in de hemel zijn; en voor zoveel als hij in dat licht is, is hij
in inzicht en wijsheid; en voor zoveel als hij in inzicht en wijsheid is, is hij in gelukzaligheid;
dit is de oorzaak waarom de mens met het geloof van het hart moet erkennen dat niets van het
ware en goede uit hemzelf is, maar alles uit de Heer; en wel omdat dit zo is.
5750. vers 6-10. En hij achterhaalde hen en hij sprak tot hen die woorden.
En zij zeiden tot hem: Waarom spreekt mijn heer naar deze woorden; het zij verre van uw
knechten, van te doen naar dit woord.
Zie, het zilver dat wij vonden in de mond van onze reiszakken, hebben wij tot u uit het land
Kanaän wedergebracht en hoe zullen wij uit het huis van uw heer zilver of goud stelen.
En hij zei: Ook nu volgens uw woorden, aldus zij het; met wie het gevonden wordt, die zal
mij een knecht zijn en gijlieden zult schuldeloos zijn.
En hij achterhaalde hen, betekent de indirecte aanbinding; en hij sprak tot hen die woorden,
betekent de invloeiing van dit; en zij zeiden tot hem, betekent het bemerken; waarom spreekt
mijn heer naar deze woorden, betekent de bespiegeling waarom iets zodanigs invloeit; het zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2416
verre van uw knechten, van te doen naar dit woord, betekent wanneer het niet vanuit de wil is;
zie, het zilver dat wij vonden in de mond van onze reiszakken, betekent toen het ware om niet
was gegeven; hebben wij u uit het land Kanaän wedergebracht, betekent onderworpen vanuit
het godsdienstige; en hoe zullen wij uit het huis van uw heer zilver of goud stelen, betekent
waarom zullen wij dan voor ons het ware en het goede opeisen dat uit het hemels-Goddelijke
is; met wie van uw knechten het wordt gevonden en hij sterve, betekent dat hij verdoemd is
die iets zodanigs doet; en ook wij, wij zullen mijn heer tot knechten zijn, betekent dat zij voor
altijd toegevoegd zullen zijn, zonder het vrije vanuit het eigene; en hij zei: Ook nu volgens uw
woorden, betekent dat het weliswaar zo is, vanuit de gerechtigheid; aldus zij het, betekent een
milder vonnis; met wie het gevonden wordt, die zal mijn knecht zijn, betekent dat hij bij wie
het is, voor altijd zonder het eigen vrije zal zijn; en gijlieden zult schuldeloos zijn, betekent
dat de overigen hun eigen meester zullen zijn, omdat niet tevens zij in gebreke waren.
5751. En hij achterhaalde hen; dat dit de indirecte toevoeging betekent, staat vast uit wat
eerder in nr. 5745 is gezegd.
5752. En hij sprak tot hen die woorden; dat dit de invloeiing van dit ding betekent, staat vast
uit de betekenis van spreken, namelijk invloeien, nrs. 2951, 3037, 5481; en uit de betekenis
van de woorden, namelijk dingen; een ding wordt in de oorspronkelijke taal ook met dat
woord uitgedrukt.
5753. En zij zeiden tot hem: dat dit het bemerken betekent, staat vast uit de betekenis van
zeggen in de historische gedeelten van het Woord, te weten de doorvatting.
5754. Waarom spreekt mijn heer naar deze woorden; dat dit de overdenking betekent waarom
zoiets invloeit, staat vast uit de betekenis van spreken, namelijk invloeien; en uit de betekenis
van naar deze woorden, namelijk dat ding of zoiets, nr. 5752; de overdenking ligt opgesloten
in het woord waarom, dat een woord is van bij zichzelf afvragen.
5755. Het zij verre van uw knechten, van te doen naar dit woord; dat dit betekent wanneer het
niet vanuit de wil is, namelijk om het ware voor zich op te eisen, staat vast uit de betekenis
van doen, namelijk willen, want elke daad is van de wil; de daad zelf is het natuurlijke en de
wil is het geestelijke waaruit de handeling voortkomt; dat het niet zo is, namelijk vanuit de
wil, wordt aangeduid met het zij verre van uw knechten.
5756. Zie, het zilver dat wij vonden in de mond van onze reiszakken; dat dit betekent toen het
ware om niet was gegeven, staat vast uit de betekenis van zilver, namelijk het ware, nrs. 1551,
2954, 5658; uit de betekenis van wij vonden, namelijk om niet gegeven, want het zilver voor
het koren van ieder was hun teruggegeven, dus om niet gegeven, nrs. 5530, 5624; en uit de
betekenis van de mond van de reiszakken, namelijk de drempel van het uiterlijk natuurlijke,
nr. 5497.
5757. Hebben wij tot u uit het land Kanaän wedergebracht; dat dit betekent; dat het is
onderworpen vanuit het godsdienstige, staat vast uit de betekenis van wederbrengen, te weten
onderwerpen, nr. 5624; en uit de betekenis van het land Kanaän, namelijk het godsdienstige;
het land Kanaän betekent verschillende dingen, de oorzaak hiervan is dat het iets zodanigs
betekent dat zeer vele dingen insluit; immers het betekent: het rijk van de Heer en de Kerk en
dus ook de mens van de Kerk, want deze is een Kerk; en omdat het die dingen betekent,
betekent het ook het hemelse dat van de Kerk is, namelijk het goede van de liefde en eveneens
het geestelijke ervan, dat het ware van het geloof is, enzovoort; hier dus het godsdienstige, dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2417
van de Kerk is; vanuit het godsdienstige van de Kerk immers, is het dat men voor zich het
ware en het goede niet mag opeisen.
Hieruit blijkt waarom een enkel woord soms tal van dingen betekent; wanneer het immers in
een samenvatting verscheidene zaken insluit, betekent het eveneens de dingen die het insluit
volgens de reeks van de dingen in de innerlijke zin.
Dat het land Kanaän het rijk van de Heer is, zie de nrs. 1413, 1437, 1607, 3038, 3481, 3705;
en dat het de Kerk is, nrs. 3686, 3705, 4447; hieruit vloeien de overige betekenissen ervan
voort.
5758. En hoe zullen wij uit het huis van uw heer zilver of goud stelen; dat dit betekent
waarom zullen wij dan voor ons het ware en het goede opeisen dat uit het hemels-Goddelijke
is, staat vast uit de betekenis van stelen, namelijk in geestelijke zin voor zich opeisen wat van
de Heer is, nr. 5749; uit de betekenis van zilver, namelijk het ware, nrs. 1551, 2954, 5658; en
uit de betekenis van goud, namelijk het goede, nrs. 113, 1551, 1552, 5658.
In dit gehele hoofdstuk wordt gehandeld over de geestelijke diefstal, namelijk het voor zich
opeisen van het goede en het ware, dat uit de Heer is; dit is van zo’n groot belang dat de mens
na de dood niet in de hemel kan worden toegelaten, voordat hij met het hart erkent dat niets
van het goede en het ware uit hem is, maar uit de Heer; en dat al wat uit hem is, niets dan het
boze is; dat dit zo is, wordt de mens na de dood door tal van ondervindingen getoond; dat al
het goede en het ware uit de Heer is, doorvatten de engelen in de hemel duidelijk en
bovendien dat zij door de Heer van het boze worden afgehouden en in het goede en in ware
daaruit worden gehouden en wel met grote kracht; dit is ook mij gegeven nu gedurende tal
van jaren duidelijk te doorvatten
En eveneens dat ik, voor zoveel als ik aan het eigene of aan mijzelf was overgelaten, met boze
dingen werd overstroomd en dat ik, voor zoveel als ik daarvan door de Heer werd
afgehouden, uit het boze in het goede werd geheven; daarom is voor zich het ware en het
goede opeisen tegen het universeel regerende in de hemel en verder tegen de erkenning dat
vanuit de barmhartigheid alle heil is, dat wil zeggen, dat de mens vanuit zich in de hel is, maar
door de Heer vanuit barmhartigheid daaruit wordt getrokken; ook kan de mens niet in
vernedering zijn, dus niet de barmhartigheid van de Heer opnemen, want deze vloeit alleen in
de vernedering of in een nederig hart in, tenzij hij erkent dat hij uit zich niets dan het boze is
en dat uit de Heer al het goede is; behalve dat hij anders aan zich als verdienste de dingen
toekent die hij doet en tenslotte als gerechtigheid, want het ware en het goede dat uit de Heer
is voor zich opeisen, is zichzelf rechtvaardigen; daaruit is de bron van tal van boze dingen;
dan beschouwt hij zichzelf in de afzonderlijke dingen die hij doet en wanneer hij dit doet,
heeft hij zich boven alle anderen lief, die hij dan veracht, indien niet met de mond, dan toch in
het hart.
5759. Met wie van uw knechten het wordt gevonden en hij sterve; dat dit betekent dat diegene
verdoemd is die iets zodanigs doet, staat vast uit de betekenis van sterven, namelijk verdoemd
worden; de geestelijke dood immers is niets anders dan de verdoemenis; dat degenen die voor
zichzelf het ware en het goede, dat van de Heer is, opeisen, niet in de hemel kunnen zijn, maar
dat zij buiten de hemel zijn, blijkt uit wat eerder in nr. 5758 is gezegd; en zij die buiten de
hemel zijn, zijn verdoemd; maar die wet is van het gericht vanuit het ware, maar wanneer het
gericht tegelijkertijd vanuit het goede plaatsvindt, dan worden zij die het ware en het goede
doen en dat vanuit onwetendheid of eenvoud aan zichzelf toekennen, niet verdoemd, maar in
het andere leven door een bepaalde verwoesting bevrijd; en bovendien aangezien eenieder het
ware en het goede moet doen als uit zich, maar toch geloven dat het uit de Heer is, zie de nrs.
2882, 2883, 2891; wanneer hij dit zo doet, dan legt hij wanneer hij opgroeit en aanwast in
inzicht en geloof, die begoocheling af en erkent tenslotte van harte dat al zijn streven om het
goede te doen en het ware te denken was en is uit de Heer; vandaar ook bevestigt degene die
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2418
door Jozef was gezonden, weliswaar dat gericht, maar dadelijk daarop verwerpt hij het,
namelijk dat degene sterven zou bij wie de beker gevonden zou worden; hij zegt immers: Ook
nu volgens uw woorden, aldus zij het; met wie het gevonden wordt, die zal mij een knecht
zijn en gijlieden zult schuldeloos zijn, waarmee een milder vonnis wordt aangeduid.
Maar anders is het gesteld met hen die dit niet uit onwetendheid en eenvoud doen, maar
vanuit beginselen die zij met het geloof en ook met het leven hebben bevestigd; niettemin,
omdat zij het goede doen, houdt de Heer vanuit Zijn barmhartigheid bij hen iets van
onwetendheid en eenvoud in stand.
5760. En ook wij, wij zullen mijn heer tot knechten zijn; dat dit betekent dat zij voor altijd
toegevoegd zullen zijn zonder het vrije vanuit het eigene, staat vast uit de betekenis van ook
wij, namelijk toegevoegd zijn en uit de betekenis van tot knechten zijn, namelijk zonder het
vrije vanuit het eigene zijn; wie immers knecht is, is zonder het vrije vanuit het eigene; hij
hangt immers af van het eigene en het vrije van zijn heer; wat het is, zonder het vrije vanuit
het eigene te zijn, zal hierna, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, worden
gezegd.
5761. En hij zei: Ook nu volgens uw woorden; dat dit betekent dat het weliswaar zo is vanuit
de gerechtigheid, staat vast uit wat eerder in de nrs. 5758, 5759 is ontvouwd; dat het zo is
vanuit de gerechtigheid, namelijk dat diegene zou sterven die dit doet, wordt aangeduid met
ook nu volgens uw woorden; maar een milder vonnis volgt nu.
5762. Aldus zij het; dat dit een milder vonnis betekent, staat vast uit wat volgt, waar dat
mildere vonnis wordt uitgesproken.
5763. Met wie het gevonden wordt, die zal mijn knecht zijn; dat dit betekent dat hij bij wie
het is, voor altijd zonder het eigen vrije zal zijn, staat vast uit de betekenis van de knecht,
namelijk zonder het eigen vrije zijn, nr. 5760.
Hiermee is het als volgt gesteld; de beker van zilver die op bevel van Jozef bij Benjamin was
geplaatst, betekent het innerlijk ware, nrs. 5736, 5747; hij die in het innerlijk ware is, weet dat
al het ware en goede uit de Heer is en eveneens dat al het vrije vanuit het eigene of vanuit de
mens zelf, hels is; wanneer de mens immers vanuit het eigen vrije iets doet en denkt, doet en
denkt hij niets dan het boze; vandaar is hij een knecht van de duivel; vanuit de hel immers
vloeit al het boze in; hij voelt ook de verkwikking in dat vrije, omdat het overeenkomt met het
boze waarin hij is en waarin hij geboren is; daarom moet dat eigen vrije worden afgelegd en
in plaats daarvan het hemels vrije worden aangetrokken en dit is: het goede willen en vandaar
het goede doen en het ware verlangen en vandaar het ware denken; wanneer hij dit vrije
aanneemt, is hij een knecht van de Heer en dan is hij in het vrije zelf, niet echter in het slaafse
waarin hij eerder was, dat als het vrije verscheen; dit nu is voor altijd zijn zonder het eigen
vrije; wat het vrije is en waarvandaan dit is, zie de nrs. 2870 tot 2893; en dat het vrije zelf is
geleid worden door de Heer, nr. 2890.
5764. En gijlieden zult schuldeloos zijn; dat dit betekent dat de overigen hun eigen meester
zullen zijn, omdat niet tevens zij schuldig waren, staat vast uit de betekenis van schuldeloos
met betrekking tot het slaafse, namelijk hun eigen meester zijn; omdat zij niet tevens schuldig
waren, volgt daaruit.
Bij de heidenen was het in oude tijden gewoonte, ook de genoten schuldig aan het vergrijp te
stellen, wanneer één zondigde, ja zelfs een heel huis te straffen voor de misdaad van één daar;
maar een zodanige wet is afgeleid uit de hel; daar immers zweren alle genoten samen tot het
boze; alle gezelschappen immers zijn daar zo ingericht dat zij tezamen als één handelen tegen
het goede; zo worden zij verbonden gehouden, hoewel eenieder tegen de ander in een
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2419
dodelijke haat is; zij zijn in het één zijn en de vriendschap zoals van rovers; vandaar worden,
omdat de genoten in de hel tezamen tot het boze samenzweren, allen gestraft wanneer zij het
boze doen; maar omdat dit zo in de wereld te doen, geheel en al tegen de Goddelijke orde is -
in de wereld immers zijn de goeden vergezelschapt met de bozen, omdat de een de innerlijke
dingen van de ander niet kent en zich ook meestal daar niet om bekommert - daarom is het
een Goddelijke wet voor de mensen dat eenieder zijn eigen straf boet voor zijn eigen
ongerechtigheid; waarover bij Mozes: ‘De vaders zullen niet sterven om de zonen en de zonen
zullen niet sterven om de vaders; zij zullen eenieder in zijn eigen zonde gedood worden’,
(Deuteronomium 24:16) en bij Ezechiël: ‘De ziel die gezondigd heeft, die zal sterven; en de
vader zal niet dragen de ongerechtigheid van de zoon; de gerechtigheid des gerechten zal op
die zijn; en de goddeloosheid des goddelozen zal op die zijn’, (Ezechiël 18:20).
Hieruit blijkt hoe het hiermee gesteld is dat de zonen van Jakob zeiden: Met wie van uw
knechten het wordt gevonden en hij sterve en ook wij, wij zullen mijn heer tot knechten zijn;
maar hij die door Jozef was gezonden veranderde dit gericht en hij zei: Met wie het wordt
gevonden, die zal mijn knecht zijn en gij zult schuldeloos zijn.
Eender in wat volgt, waar Jehudah tot Jozef zegt: Zie, wij zijn mijn heer knechten, ook wij,
ook hij in wiens hand de beker gevonden is; en Jozef zei: Het zij verre van mij dit te doen; de
man in wiens hand de beker gevonden is, die zal mij een knecht zijn; en gijlieden, klimt op in
vrede tot uw vader, vers 16,17.
5765. vers 11,12. En zij haastten en zij deden nederdalen eenieder zijn reiszak ter aarde en zij
openden eenieder zijn reiszak.
En hij doorvorste; hij ving aan met de grootste en hij voleindigde met de kleinste en de beker
werd gevonden in de reiszak van Benjamin.
En zij haastten, betekent het ongeduld; en zij deden nederdalen eenieder zijn reiszak ter aarde,
betekent dat zij de dingen die in het natuurlijke ware, tot aan de zinlijke dingen toe brachten;
en zij openden eenieder zijn reiszak, betekent om zo de zaak aan henzelf te openbaren; en hij
doorvorste, betekent de navorsing; hij ving aan met de grootste en hij voleindigde met de
kleinste, betekent de orde; en de beker werd gevonden in de reiszak van Benjamin, betekent
dat het innerlijk ware uit het hemelse bij het bemiddelende was.
5766. En zij haastten; dat dit het ongeduld betekent staat vast uit de betekenis van haasten,
wanneer zij in de gloed zijn om zich te verontschuldigen, namelijk het ongeduld.
5767. En zij deden nederdalen eenieder zijn reiszak ter aarde; dat dit betekent dat zij de
dingen die in het natuurlijke waren, tot aan de zinlijke dingen toe brachten, staat vast uit de
betekenis van doen nederdalen, wanneer het dingen betreft die volgen, namelijk brengen; uit
de betekenis van de reiszak, namelijk het uiterlijk natuurlijke, nr. 5497; en uit de betekenis
van de aarde, wanneer het wordt gezegd dat zij tot haar deden nederdalen, namelijk het laatste
en het laagste, want de zinlijke dingen zijn geplaatst op de drempel naar de buitenwereld toe;
brengen tot de zinlijke dingen is geheel en al bevestigen dat het zo is, want dan wordt de zaak
tot aan de zinlijke getuigenis toe omlaag getrokken.
5768. En zij openden eenieder zijn reiszak; dat dit betekent om zo de zaak aan henzelf te
openbaren, staat vast uit de betekenis van de reiszak openen, namelijk datgene openen wat in
het natuurlijke is; dus de zaak openbaren.
5769. En hij doorvorste; dat dit het onderzoeken betekent, staat zonder ontvouwing vast.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2420
5770. Hij ving aan met de grootste en hij voleindigde met de kleinste; dat dit de orde betekent,
staat vast uit wat in nr. 5704 is gezegd.
5771. En de beker werd gevonden in de reiszak van Benjamin; dat dit betekent dat het
innerlijk ware uit het hemelse bij het bemiddelende was, staat vast uit de betekenis van de
beker, namelijk het innerlijk ware, nr. 5736; uit de uitbeelding van Benjamin, te weten het
bemiddelende, nrs. 5411, 5413, 5443; dat dit ware uit het hemelse bij het bemiddelende was,
wordt daarmee aangeduid dat de beker op bevel van Jozef in de reiszak van Benjamin was
gedaan.
Hoe het met deze dingen is gesteld, blijkt duidelijk uit wat eerder hierover is gezegd.
5772. vers 13-17. En zij scheurden hun klederen en eenieder laadde op zijn ezel en zij keerden
weder naar de stad.
En Jehudah trad binnen en zijn broers in het huis van Jozef, en hij, hij was nog daar; en zij
vielen voor hem ter aarde.
En Jozef zei tot hen: Wat daad is deze die gij gedaan hebt; wist gij niet dat al voorspellende
voorspelt een man die is zoals ik.
En Jehudah zei: Wat zullen wij mijn heer zeggen; wat zullen wij spreken; en hoe zullen wij
gerechtvaardigd worden; God heeft gevonden de ongerechtigheid van uw knechten; zie, wij
zijn mijn heer knechten, ook wij; ook hij in wiens hand de beker is gevonden.
En hij zei: Het zij verre van mij dit te doen; de man in wiens hand de beker gevonden is, die
zal mij een knecht zijn; en gijlieden, klimt op in vrede tot uw vader.
En zij scheurden hun klederen, betekent de rouw; en eenieder laadde op zijn ezel en zij
keerden weder naar de stad, betekent dat uit de zinlijke dingen de ware dingen in de
wetenschappelijke dingen werden teruggebracht; en Jehudah trad binnen en zijn broers,
betekent het goede van de Kerk met de ware dingen ervan; in het huis van Jozef, betekent de
verbinding met het innerlijke; en hij, hij was nog daar, betekent het vooruitzien; en zij vielen
voor hem ter aarde, betekent de vernedering; en Jozef zei tot hen, betekent de doorvatting toen
van hen; wat daad is deze die gij gedaan hebt, betekent dat voor zich opeisen wat niet het
zijne is, een ontzaglijk boze is; wist gij niet dat al voorspellende voorspelt een man die is
zoals ik, betekent dat het niet verborgen kan worden voor Hem Die de toekomstige en de
verscholen dingen ziet; en Jehudah zei, betekent de doorvatting aan het goede van de Kerk in
het natuurlijke gegeven; wat zullen wij mijn heer zeggen; wat zullen wij spreken, betekent het
aarzelen; en hoe zullen wij gerechtvaardigd worden, betekent dat wij schuldig zijn; God heeft
gevonden de ongerechtigheid van uw knechten, betekent de belijdenis; zie, wij zijn mijn heer
knechten, betekent dat zij voor altijd beroofd moeten worden van het eigen vrije; ook wij,
betekent zowel zij die toegevoegd zijn als aanverwanten; ook hij in wiens hand de beker is
gevonden, betekent als hij bij wie het innerlijk ware uit het hemels-Goddelijke is; en hij zei:
Het zij verre van mij dit te doen, betekent dat het geenszins zo zal gebeuren; de man in wiens
hand de beker gevonden is, betekent maar dat hij bij wie het uit het Goddelijke aangenomen
innerlijke ware is; die zal mij een knecht zijn, betekent dat deze voor altijd onderworpen zal
zijn; en gijlieden, klimt op in vrede tot uw vader, betekent dat zij die als aanverwanten
toegevoegd zijn, bij wie dat ware niet is, tot de vorige staat zouden terugkeren.
5773. En zij scheurden de klederen; dat dit de rouw betekent, staat vast uit de betekenis van
de klederen scheuren, namelijk de rouw om het verloren ware, nr. 4763; hier om de ware
dingen uit het eigene, die zij niet langer voor zich konden opeisen, omdat zij zich als knechten
hadden aangeboden, zowel aan hem die over het huis van Jozef was, vers 9, als aan Jozef zelf,
vers 16, waarmee wordt aangeduid dat zij zonder het vrije vanuit het eigene zouden zijn, dus
zonder de ware dingen vanuit henzelf.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2421
Wat de rouw om de ware dingen vanuit het eigene betreft, dat daarmee wordt aangeduid dat
zij de klederen scheurden en zich als knechten aanboden, moet men weten, dat er bij degenen
die worden wederverwekt een ommekeer plaatsvindt, namelijk dat zij door het ware tot het
goede worden geleid en daarna dat zij vanuit het goede tot het ware worden geleid; wanneer
die ommekeer plaatsvindt of wanneer die staat wordt veranderd en omgekeerd aan de vorige
staat wordt, dan is er rouw, want dan worden zij in verzoeking gebracht; de dingen namelijk
die van het eigene zijn, worden verzwakt en krachteloos en dan wordt het goede ingeboezemd
en met het goede een nieuw willen en hiermee een nieuw vrije, dus een nieuw eigene; dit
wordt daardoor uitgebeeld dat de broers van Jozef uit wanhoop tot Jozef terugkeerden en zich
aan hem als knechten aanboden en dat zij vrij lang in deze staat werden vastgehouden en dat
Jozef zich niet dan na die verzoeking openbaarde; want wanneer de verzoeking is afgelopen,
verlicht de Heer hen met vertroosting.
5774. En ieder laadde op zijn ezel en zij keerden weder naar de stad; dat dit betekent dat uit
het zinlijke de ware dingen in de wetenschappelijke dingen werden teruggebracht, staat vast
uit de betekenis van de ezel, namelijk het wetenschappelijke, nr. 5492; dat op hem laden is
terugbrengen uit de zinlijke dingen, komt omdat het hun reiszak doen nederdalen ter aarde,
wordt aangeduid de dingen die in het natuurlijke zijn, brengen tot aan de zinlijke dingen toe,
nr. 5767; hem van daar opheffen is hier laden; uit de betekenis van de stad, namelijk het
leerstellig ware, waarover de nrs. 402, 2449, 2943, 3216.
Wat het is, uit het zinlijke de ware dingen in de wetenschappelijke dingen terugbrengen, moet
in het kort worden ontvouwd: iets anders zijn de zinlijke dingen en iets anders de
wetenschappelijke dingen en iets anders de ware dingen; zij volgen elkaar wederzijds op; uit
de zinlijke dingen immers ontstaan de wetenschappelijke dingen en uit de wetenschappelijke
de ware dingen; dat wat door de zinnen binnenkomt, wordt weggelegd in het geheugen en
daaruit concludeert de mens het wetenschappelijke of daardoor doorvat hij de het
wetenschappelijke dat hij leert; daarna concludeert hij uit de wetenschappelijke dingen de
ware dingen, of vanuit die doorvat hij de ware dingen die hij leert; zo gaat elk mens voort
vanaf de knapenjaren wanneer hij opgroeit en wanneer hij een knaap is, denkt en vat hij de
dingen vanuit het zinlijke en bij het voortschrijden van de leeftijd denkt en vat hij de dingen
vanuit de wetenschappen en daarna vanuit de ware dingen; dit is de weg tot het oordeel,
waarin de mens met de leeftijd groeit; hieruit kan vaststaan dat de zinlijke dingen, de
wetenschappelijke en de ware dingen zijn onderscheiden, ja zelfs ook onderscheiden blijven
en wel dermate dat de mens soms in de zinlijke dingen is, wat gebeurt wanneer hij niets
anders denkt dan wat zich aan de zinnen voordoet; soms in wetenschappelijke zaken, wat
gebeurt wanneer hij zich verheft uit de zinlijke dingen en innerlijk denkt en soms in de ware
dingen die geconcludeerd zijn vanuit de wetenschappen en dit vindt plaats wanneer hij nog
innerlijker denkt; dit kan eenieder die nadenkt vanuit zich weten; ook kan de mens de ware
dingen in de wetenschappelijke dingen neerleggen en die daarin zien; en eveneens kan hij de
wetenschappelijke dingen in de zinlijke neerleggen en daarin die gadeslaan; maar ook
omgekeerd.
Hieruit blijkt nu wat er wordt verstaan onder de dingen die in het natuurlijke zijn, brengen tot
aan de zinlijke dingen toe en uit de zinlijke dingen de ware dingen in de wetenschappelijke
dingen terugbrengen.
5775. En Jehudah trad binnen en zijn broers; dat dit het goede van de Kerk met de ware
dingen ervan betekent, staat vast uit de uitbeelding van Jehudah, namelijk het goede van de
Kerk, nrs. 5583, 5603; en uit de uitbeelding van zijn broers, namelijk de ware dingen in het
natuurlijke.
Dat Jehudah binnenkwam en met Jozef sprak, maar niet met Ruben, de eerstverwekte of een
ander van hen, komt omdat Jehudah voornamelijk het goede uitbeeldde en het is het goede dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2422
verbinding heeft met het hemelse vanuit het Goddelijke, maar niet de ware dingen, want de
ware dingen hebben geen verbinding met het Goddelijke tenzij door het goede; vandaar komt
het dat Jehudah alleen sprak.
5776. In het huis van Jozef; dat dit de verbinding met het innerlijke betekent, staat vast uit de
betekenis van het huis binnengaan, namelijk de verbinding; en uit de uitbeelding van Jozef,
namelijk het innerlijke, nr. 5469.
Dat het huis binnengaan de verbinding is, komt omdat met het huis de mens zelf wordt
aangeduid, nrs. 3128, 5023, dus dat wat de mens maakt, namelijk zijn gemoed met het ware
en het goede, nrs. 3538, 4973, 5023; daarom is, wanneer er wordt gezegd het huis binnengaan,
dit een binnengaan in diens gemoed, dus verbinding hebben.
5777. En hij, hij was nog daar; dat dit het vooruitzien betekent, kan hieruit vaststaan dat door
Jozef was vooruitgezien dat zij zouden terugkomen en dat hij daarom was thuis gebleven, ten
einde zich aan Benjamin en dus ook aan de anderen te openbaren; in de innerlijke zin, dat de
verbinding van de ware dingen in het natuurlijke zou plaatsvinden met het hemels-Goddelijke.
Er wordt gezegd het vooruitzien, omdat in de hoogste zin wordt gehandeld over de Heer en
Hij in die zin is Jozef.
5778. En zij vielen voor hem ter aarde; dat dit de vernedering betekent, staat zonder
ontvouwing vast.
5779. En Jozef zei tot hen; dat dit de doorvatting toen van hen betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen, te weten de doorvatting; dat het de doorvatting van hen is, komt omdat
Jozef het zegt en door Jozef wordt het innerlijke uitgebeeld en het uiterlijke, dat wil zeggen,
door het innerlijke uit de Heer komt alle doorvatting; die komt nooit ergens anders vandaan,
zelfs niet gewaarwording; het schijnt of gewaarwording en ook bemerken, vanuit een
invloeiing uit het uiterlijke komen, maar dit is een begoocheling; het is immers het innerlijke
dat gewaarwordt door het uiterlijke; de in het lichaam geplaatste zinnen zijn niets anders dan
organen of werktuigen die de innerlijke mens van dienst zijn opdat deze de dingen
gewaarwordt die in de wereld zijn; daarom vloeit het innerlijke in het uiterlijke, opdat dit zal
gewaarworden, met het doel dat het daardoor zal bemerken en vervolmaakt zal worden; niet
echter omgekeerd.
5780. Wat daad is deze die gij gedaan hebt; dat dit betekent dat voor zich opeisen wat niet het
zijne is, een ontzaglijk boze is, staat vast uit de betekenis van de diefstal waarvan zij werden
beschuldigd, namelijk het ware en het goede dat van de Heer is, voor zich opeisen; dit is de
daad die in de innerlijke zin wordt verstaan; hoedanig boze dit is, zie de nrs. 5749, 5758.
5781. Wist gij niet dat al voorspellende voorspelt een man die is zoals ik; dat dit betekent dat
het niet verborgen kan zijn voor Hem Die de toekomstige en de verscholen dingen ziet, staat
vast uit de betekenis van voorspellen, namelijk de verborgen dingen weten vanuit Zijn
Goddelijke, nr. 5478 en eveneens de toekomstige dingen, omdat het wordt gezegd met
betrekking tot de Heer, Die Jozef is in de hoogste zin; dat het niet verborgen kan worden,
blijkt uit de woorden zelf.
5782. En Jehudah zei; dat dit de doorvatting, aan het goede van de Kerk in het natuurlijke
gegeven betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het
Woord, namelijk het doorvatten, waarover meermalen eerder; dat zij gegeven was, komt
omdat alle doorvatting uit het innerlijke komt, dat wil zeggen, invloeit door het innerlijke uit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2423
de Heer, nr. 5779; en uit de uitbeelding van Jehudah, namelijk het goede van de Kerk,
waarover de nrs. 5583, 5603, 5775.
Wat betreft de uitbeelding van Jehudah moet men weten dat hij in de hoogste zin de Heer
uitbeeldt ten aanzien van de Goddelijke Liefde en in de innerlijke zin Zijn hemels rijk, nr.
3654, 3881, dus het hemelse van de liefde daar; hier daarom het goede van de liefde van de
Kerk in het natuurlijke, omdat hij nu is onder hen die de dingen uitbeelden die in het
natuurlijke zijn en die met het innerlijke moeten worden verbonden.
5783. Wat zullen wij mijn heer zeggen; wat zullen wij spreken; dat dit de weifeling betekent,
staat vast uit de gemoedsbeweging in deze woorden, namelijk het weifelen.
5784. En hoe zullen wij gerechtvaardigd worden; dat dit betekent dat wij schuldig zijn, staat
vast uit de betekenis van hoe zullen wij gerechtvaardigd worden, dat wil zeggen, dat zij niet
gerechtvaardigd kunnen worden, omdat zij schuldig zijn; wie immers niet gerechtvaardigd
kan worden, staat schuldig; dat zij zich schuldig verklaarden, blijkt hieruit dat zij zich als
knechten aan Jozef aanboden.
5785. God heeft gevonden de ongerechtigheid van uw knechten; dat dit de belijdenis betekent,
namelijk dat zij ongerechtigheid hadden gedaan, hier daarin dat zij Jozef hadden verkocht, in
de innerlijke zin dat zij zich hadden vervreemd van het ware en het goede en zich zo hadden
gescheiden van het innerlijke, staat zonder ontvouwing vast.
5786. Zie, wij zijn mijn heer knechten; dat dit betekent dat zij voor altijd beroofd moeten
worden van het eigen vrije, staat vast uit de betekenis van knechten; namelijk zonder het vrije
vanuit het eigene zijn, nrs. 5760, 5763; wat het is, van het vrije vanuit het eigene beroofd te
worden, is in de nu aangehaalde plaatsen nu ook gezegd; maar omdat dit van het grootste
belang is, moet het nogmaals worden gezegd: de mens is uiterlijk en hij is innerlijk; het is de
uiterlijke mens door wie de innerlijke handelt; de uiterlijke immers is slechts een orgaan of
werktuig van de innerlijke; en omdat dit zo is, moet de uiterlijke mens geheel en al
ondergeordend worden en onderworpen zijn aan de innerlijke mens; wanneer hij is
onderworpen, dan werkt de hemel door de innerlijke op de uiterlijke en schikt hem tot zulke
dingen die van de hemel zijn; het tegendeel gebeurt wanneer de uiterlijke mens niet is
onderworpen, maar heerst; en de uiterlijke heerst dan wanneer de mens ten doel heeft de
wellusten van het lichaam en van de zinnen, vooral wanneer hij ten doel heeft de dingen die
zijn van de liefde van zich en van de wereld, maar niet de dingen die van de hemel zijn; ten
doel hebben is het ene liefhebben en niet het andere; want wanneer hij zulke dingen ten doel
heeft dan gelooft hij ook niet langer dat er een innerlijke mens bestaat en ook niet dat er in
hemzelf iets is dat zal leven wanneer het lichaam sterft; want omdat zijn innerlijke de
heerschappij niet heeft, is het alleen het uiterlijke van dienst opdat dit kan denken en
redeneren tegen het goede en het ware; dan immers staat geen andere invloeiing door het
innerlijke open; vandaar komt het ook dat zulke mensen de dingen die van de hemel zijn
geheel en al verachten, ja zelfs verafschuwen; hieruit blijkt duidelijk dat de uiterlijke mens,
die dezelfde is als de natuurlijke mens, geheel en al onderworpen moet zijn aan de innerlijke,
die de geestelijke is en dus zonder het vrije vanuit het eigene moet zijn.
Het vrije vanuit het eigene is toegeven aan alle mogelijke wellusten, anderen bij zichzelf
verachten, hen aan zich onderwerpen als knechten of hen anders achtervolgen, hun haat
toedragen, zich verlustigen in de boze dingen die hun overkomen en meer nog in de dingen
die hij hun zelf met voorbedachte rade of sluwheid berokkent, hun dood begeren; zulke
dingen zijn uit het vrije vanuit het eigene, daaruit blijkt hoedanig de mens is wanneer hij
hierin is, namelijk een duivel onder menselijke vorm.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2424
Wanneer hij daarentegen dit vrije verliest, dan ontvangt hij uit de Heer het hemels vrije; en
wat dit is, weten zij die in het vrije vanuit het eigene zijn in het geheel niet; dezen menen dat
indien hun dit vrije werd afgenomen, er niets van leven overblijft, terwijl toch het leven zelf
dan aanvangt en dan de verkwikkingen, de zegeningen en de gelukzaligheden met de
wijsheid, omdat dit vrije uit de Heer is.
5787. Ook wij; dat dit betekent, zowel degenen die verbonden zijn, staat vast uit de betekenis
van ook wij, namelijk degenen die verbonden zijn, nr. 5760.
5788. Ook hij in wiens hand de beker is gevonden; dat dit betekent als hij bij wie het innerlijk
ware uit het hemels-Goddelijke is, staat vast uit de betekenis van de beker, namelijk het
innerlijk ware, nr. 5736; en uit de uitbeelding van Jozef, te weten het Goddelijk-hemelse.
5789. En hij zei: Het zij verre van mij, dit te doen; dat dit betekent dat het geenszins zo zal
gebeuren, staat zonder ontvouwing vast.
5790. De man in wiens hand de beker gevonden is; dat dit betekent dat hij bij wie het uit het
Goddelijke aangenomen innerlijk ware is, staat vast uit wat eerder in nr. 5788 is gezegd.
5791. Die zal mij een knecht zijn, dat dit betekent dat deze voor altijd onderworpen zal zijn,
staat vast uit de betekenis van de knecht, namelijk voor altijd zonder het vrije vanuit het
eigene zijn, waarover nr. 5786, dus voor altijd onderworpen.
5792. En gijlieden, klimt op in vrede tot uw vader, dat dit betekent dat zij die verbonden zijn,
bij wie dat ware niet is, tot de vorige staat zouden terugkeren, staat vast uit de uitbeelding van
de tien zonen van Jakob, namelijk degenen die toegevoegd zijn bij wie de beker niet is
gevonden, dat wil zeggen, het innerlijk ware dat door de beker wordt aangeduid, nrs. 5736,
5788, 5790; en uit de betekenis van opklimmen in vrede tot uw vader, namelijk tot de vorige
staat terugkeren; wanneer zij immers niet door het innerlijke, dat Jozef is, worden aanvaard,
dan blijft voor hen de vorige staat.
5793. vers 18-31. En Jehudah trad op hem toe en hij zei: Door mij, mijn heer, uw knecht
spreke, ik bid u, een woord in mijns heren oren en uw toorn ontsteke niet tegen uw knecht,
omdat gij zijt zoals gij zijt zoals Farao is.
Mijn heer vroeg zijn knechten, al zeggende: Hebt gijlieden een vader of broeder.
En wij zeiden tot mijn heer: Wij hebben een oude vader en een kind der ouderdommen, de
kleinste; en zijn broeder is dood; en hij is alleen van zijn moeder overgebleven en zijn vader
heeft hem lief.
En gij zei tot uw knechten: Doet hem nederdalen tot mij en ik zal mijn oog op hem stellen.
En wij zeiden tot mijn heer: De knaap kan zijn vader niet verlaten en verlaat hij zijn vader en
hij zal sterven.
En gij zei tot uw knechten: Indien uw kleinste broeder niet met u nederdaalt, gij zult voortaan
mijn aangezichten niet zien.
En het is geschied, als wij opklommen tot uw knecht, mijn vader en wij hem de woorden mijns
heren te kennen gaven.
En onze vader zei: Keert weder, koopt ons een weinig spijs.
En wij zeiden: Wij kunnen niet nederdalen; indien onze kleinste broeder met ons is en wij
zullen nederdalen; omdat wij de aangezichten van de man niet kunnen zien en onze kleinste
broeder, niet hij met ons.
En uw knecht, mijn vader, zei tot ons: Gijlieden weet dat mijn echtgenote mij een tweetal heeft
gebaard.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2425
En de een is van mij uitgegaan en ik heb gezegd: Voorwaar, al verscheurd zijnde is hij
verscheurd geworden en ik heb hem niet gezien tot nu toe.
En neemt gij ook deze van met mijn aangezichten en overkomt hem onheil en gij zult mijn
grijsheid in het boze ten grave doen nederdalen.
En nu, zoals ik zal gekomen zijn tot uw knecht, mijn vader en de knaap, niet hij met ons en zijn
ziel is gebonden in zijn ziel.
En het zal geschieden, zoals hij ziet dat de knaap niet is en hij zal sterven; en uw knechten
zullen de grijsheid van uw knecht, onze vader, in droefenis ten grave doen nederdalen.
En Jehudah trad op hem toe, betekent de verbinding van de uiterlijke mens met de innerlijke
door het goede; en hij zei, betekent de doorvatting; door mij, mijn heer, betekent de
smeekbede; uw knecht spreke, ik bid u, een woord in mijns heren oren, betekent ten aanzien
van de opneming en het aanhoren; en uw toorn ontsteke niet tegen uw knecht, betekent dat het
zich niet zal afkeren; omdat zoals gij zijt zoals Farao is, betekent dat het de heerschappij heeft
over het natuurlijke; mijn heer vroeg zijn knechten, al zeggende, betekent het doorvatten van
hun gedachten; hebt gijlieden een vader of broeder, betekent dat er het goede is waaruit en het
ware waardoor; en wij zeiden tot mijn heer, betekent de wederkerige doorvatting; wij hebben
een oude vader, betekent dat zij het geestelijk goede hebben waaruit; en een kind der
ouderdommen, de kleinste, betekent daaruit het ware dat nieuw is; en zijn broeder is dood,
betekent dat het innerlijk goede er niet is; en hij is alleen van zijn moeder overgebleven,
betekent dat dit het enige ware van de Kerk is; en zijn vader heeft hem lief, betekent dat het
verbinding heeft met het geestelijke goede vanuit het natuurlijke; en gij zei tot uw knechten,
betekent de gegeven doorvatting; doet hem nederdalen tot hem, betekent dat dat ware, dat
nieuw is, onderworpen moet worden aan het innerlijk goede; en ik zal mijn oog op hem
stellen, betekent de invloeiing dan van het ware uit het goede; en wij zeiden tot mijn heer,
betekent de wederkerige doorvatting; de knaap kan zijn vader niet verlaten, betekent dat dit
ware niet van het geestelijk goede kan worden gescheiden; en verlaat hij zijn vader en hij zal
sterven, betekent dat als het werd gescheiden, de Kerk verloren zou gaan; en gij zei tot uw
knechten, betekent de doorvatting met betrekking tot die zaak; indien uw kleinste broeder niet
met u nederdaalt, betekent indien het niet wordt onderworpen aan het innerlijk goede; gij zult
voortaan mijn aangezichten niet zien, betekent dat er zo geen barmhartigheid en verbinding
zal zijn met de ware dingen in het natuurlijke; en het is geschied, als wij opklommen tot uw
knecht, mijn vader, betekent de verheffing tot het geestelijk goede; en wij de woorden mijns
heren te kennen gaven, betekent de erkentenis van deze zaak; en onze vader zei, betekent het
bemerken vanuit het geestelijk goede; keert weder, koop ons een weinig spijs, betekent dat het
goede van het ware moet worden toegeëigend; en wij zeiden: Wij kunnen niet nederdalen,
betekent de tegenwerping; indien onze kleinste broeder met ons is en wij zullen nederdalen,
betekent, tenzij tezamen daarmee het verbindende bemiddelende is; omdat wij de
aangezichten van de man niet kunnen zien, betekent omdat er geen barmhartigheid en
verbinding zal zijn; en onze kleinste broeder, niet hij met ons, betekent tenzij door het
bemiddelende; en uw knecht, mijn vader, zei tot ons, betekent de doorvatting vanuit het
geestelijk goede; gijlieden weet dat mijn echtgenote mij een tweetal heeft gebaard, betekent
dat indien er het geestelijk goede is, dat van de Kerk is, er het innerlijk goede en ware zal zijn;
en de een is van mij uitgegaan, betekent het schijnbare weggaan van het innerlijk goede; en ik
heb gezegd: Voorwaar, al verscheurd zijnde is hij verscheurd geworden, betekent het
bemerken dat het door de boze en de valse dingen verloren is gegaan; en ik heb hem niet
gezien tot nu toe, betekent omdat het is verdwenen; en neemt gij ook dezen van met mijn
aangezichten, betekent indien ook het nieuwe ware weggaat; en overkomt hem onheil,
betekent door boze en valse dingen; en gij zult mijn grijsheid in het boze ten grave doen
nederdalen, betekent dat het geestelijk goede en zo het innerlijke van de Kerk te gronde zal
gaan; en nu, zoals ik zal gekomen zijn tot uw knecht, mijn vader, betekent het goede van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2426
Kerk, overeenstemmend met het geestelijk goede dat van de innerlijke Kerk is; en de knaap,
niet hij met ons, betekent indien het nieuwe ware niet daarmee tezamen is; en zijn ziel is
gebonden in zijn ziel, betekent aangezien er een nauwe verbinding is; en het zal geschieden,
zoals hij ziet dat de knaap niet is en hij zal sterven, betekent dat het geestelijk goede verloren
zal gaan; en uw knechten zullen de grijsheid van uw knecht, onze vader, in droefenis ten
grave doen nederdalen, betekent dat het met de Kerk afgelopen zal zijn.
5794. En Jehudah trad op hem toe; dat dit de verbinding betekent van de uiterlijke mens met
de innerlijke door het goede, staat vast uit de betekenis van toetreden om met iemand te
spreken, namelijk de verbinding; en uit de uitbeelding van Jehudah, te weten het goede van de
Kerk in het natuurlijke, nr. 5782; dat dit de verbinding is van de uiterlijke met de innerlijke
mens, komt omdat Jehudah het goede van de Kerk in de natuurlijke of uiterlijke mens
uitbeeldt en Jozef het goede in de innerlijke; dat dit door het goede is, komt omdat er niet dan
alleen door het goede verbinding bestaat, echter niet door het ware, tenzij in het ware het
goede is.
5795. En hij zei; dat dit de doorvatting betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen,
namelijk doorvatten, waarover meermalen eerder.
5796. Door mij, mijn heer; dat dit de smeekbede betekent, blijkt uit wat volgt.
5797. Uw knecht spreke, ik bid u, een woord in mijns heren oren; dat dit betekent ten aanzien
van de opneming en de aanhoring, namelijk de smeekbede, staat vast uit de betekenis van een
woord spreken, namelijk de invloeiing, nrs. 2951, 5481; en omdat het de invloeiing is, is het
van de zijde van de ander de opneming, nr. 5743; en uit de betekenis van de oren, te weten de
gehoorzaamheid, nrs. 4551, 4653, hier het welwillende toeluisteren of aanhoren, omdat een
lagere spreekt tot een hogere dan hijzelf; daaruit blijkt dat met uw knecht spreke, de
smeekbede wordt aangeduid ten aanzien van het opnemen en het aanhoren.
5798. En uw toorn ontsteke niet tegen uw knecht; dat dit betekent dat hij zich niet afkeert,
staat vast uit de betekenis van de toorn, namelijk de afkering, nr. 5034; wie immers toornt,
keert zich af, want hij denkt niet zoals de ander, maar is in die staat tegen hem; dat de toorn de
afkering is, blijkt uit tal van plaatsen in het Woord, vooral uit die waar aan Jehovah of de
Heer toorn en ontsteking wordt toegeschreven, waarmee het afkeren wordt aangeduid; niet dat
Jehovah of de Heer zich ooit afkeert, maar de mens doet dit zelf en wanneer de mens zich
afkeert, schijnt het hem toe alsof de Heer Zich afkeert, want hij wordt niet gehoord; het
Woord spreekt dus zo volgens de schijn.
En omdat de toorn een afkeren is, is het ook een aanval tegen het goede en het ware van de
zijde van hen die zich hebben afgekeerd; van de zijde van hen die zich niet hebben afgekeerd,
is het niet een aanval, maar weerstand bieden, omdat het een afkeren is van het boze en het
valse; dat de toorn een aanval is, werd in nr. 3614 getoond; dat het ook een afkering is en
eveneens een straf wanneer zij het goede en het ware aanvallen, blijkt uit deze plaatsen bij
Jesaja: ‘Wee degenen die inzettingen van ongerechtigheid inzetten; beneden de gebondene en
beneden de gedoden zullen zij vallen; om dit alles toch zal Zijn toorn niet omkeren.
Wee Aschur, roede Mijns toorns; tegen de huichelachtige natie zal Ik hem zenden en tegen het
volk der ontsteking zal Ik hem bevel geven; dezelve denkt het niet rechte en zijn hart
overdenkt het niet rechte’, (Jesaja 10:1,4-7); toorn en ontsteking voor het afkeren en de aanval
van de zijde van de mens; de straf en de niet aanhoring verschijnt dan zoals toorn; en omdat
het van de zijde van de mens is, wordt er gezegd: Wee degenen die inzettingen van
ongerechtigheid inzetten; dezelve denkt het niet rechte.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2427
Bij dezelfde: ‘Jehovah met de vaten Zijns toorns, om het ganse land te verderven; ziet, de dag
van Jehovah komt, wreed, met verontwaardiging, ontsteking en toorn, om het land tot
woestheid te stellen, opdat Hij deszelfs zondaars daaruit verderve.
Ik zal de hemel beroeren en de aarde zal beroerd worden van haar plaats, in de
verontwaardiging van Jehovah Zebaoth en in de dag van de ontsteking Zijns toorns’, (Jesaja
13:5,9,13); de hemel en de aarde daar voor de Kerk en omdat zij zich heeft afgekeerd van het
ware en het goede, wordt de verwoesting en de ondergang ervan beschreven met de
verontwaardiging, de toorn en de ontsteking van Jehovah, terwijl toch geheel en al het
tegendeel het geval is, namelijk dat de mens die in het boze is, verontwaardigd wordt, toornt
en ontsteekt en zich verder verzet tegen het goede en het ware; de straf die vanuit het boze is,
wordt aan Jehovah toegekend wegens de schijn; elders wordt hier en daar in het Woord de
laatste tijd van de Kerk en haar ondergang de ‘dag des toorns van Jehovah’ genoemd.
Bij dezelfde: ‘Jehovah heeft de stok der goddelozen gebroken, de roede der heersers; Gij zult
de volken slaan in woede, met een ongeneeslijke plaag, heersende over de natiën met toorn’,
(Jesaja 14:5,6); eender hier; het is hiermee gesteld zoals met een misdadiger die krachtens de
wet wordt gestraft, namelijk dat hij het boze van de straf aan de koning of aan de rechter,
maar niet aan zichzelf toekent.
Bij dezelfde: ‘Jakob en Israël, omdat zij niet wilden wandelen in de wegen van Jehovah en
ook niet hoorden naar Zijn wet, heeft Hij over hem uitgestort de ontsteking des toorns en het
geweld des oorlogs’, (Jesaja 42:24,25).
Bij Jeremia: ‘Ik zal tegen ulieden strijden, in een uitgestrekte hand en een sterke arm en in
toorn en in ontsteking en in grote hitte.
Opdat niet Mijn woede uitga zoals een vuur en brande en niet geblust worde, vanwege de
boosheid van uw werken’, (Jeremia 21:5,12); hier zijn: woede, toorn, grote hitte niets anders
dan de boze dingen van de straf met als oorzaak, de afkering van en de aanval tegen het goede
en het ware; vanuit de Goddelijke Wet heeft elk boze zijn straf met zich en wat wonderlijk is,
in het andere leven kleven het boze en de straf samen; zodra immers een helse geest het boze
doet boven het gebruikelijke uit, zijn strafgeesten aanwezig en straffen en dit zonder
aanmaning; dat dit het boze van de straf is wegens de afkering, is duidelijk, want er wordt
gezegd ‘vanwege de boosheid van uw werken.
Bij David: ‘Hij zond tot hen de ontsteking Zijns toorns, verontwaardiging en woede en angst
en de inzending van boze engelen.
Hij richtte een weg voor Zijn toorn, Hij hield hun ziel niet af van de dood’, (Psalm 78:49,50);
zie ook, (Jesaja 30:27,30; 34:2; 63:3; 54:8; 57:17; 63:6; 66:15; Jeremia 4:8; 7:20; 15:14; 33:5;
Ezechiël 5:13,15; Deuteronomium 9:19; 29:20,22,23; Openbaring 14:9,10; 15:7);
De ontsteking, de toorn, de verontwaardiging en de woede staan ook in deze plaatsen voor de
afkering, de aanval en voor de straf daaruit; dat de straf van de afkering en de aanval aan
Jehovah of de Heer wordt toegekend en toorn, ontsteking en woede bij Hem wordt genoemd,
komt omdat de natie uit Jakob moest worden gehouden in de uitbeeldende dingen van de
Kerk, alleen de uiterlijke, waarin zij niet gehouden konden worden dan door vrees en schrik
voor Jehovah en indien die natie niet had geloofd, dat Hij hun vanuit toorn en ontsteking het
boze zou doen; zij die in de uiterlijke dingen zijn zonder innerlijke, kunnen nooit op andere
wijze daartoe worden gebracht de uiterlijke dingen te doen; er is immers niets innerlijks dat
verplicht; ook de eenvoudigen binnen de Kerk vatten het niet anders vanuit de schijn dan dat
God toornt wanneer iemand het boze doet.
Toch kan eenieder die nadenkt, zien dat er niets van toorn, te minder van woede bij Jehovah
of de Heer is, Hij is immers de barmhartigheid zelf en Hij is het goede zelf en oneindig
daarboven verheven iemand het boze te willen; de mens die in de liefde jegens de naaste is,
deze mens doet ook niemand het boze; alle engelen in de hemel zijn zodanig; hoeveel te meer
dan niet de Heer zelf.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2428
Maar het is hiermee in het andere leven als volgt gesteld; wanneer de Heer de hemel en de
gezelschappen daar in de orde brengt, wat aanhoudend plaatsvindt vanwege de steeds nieuw
aangekomen geesten en Hij hun het gezegende en het gelukzalige geeft en wanneer dit
invloeit in de gezelschappen die in het tegenovergestelde zijn – in het andere leven immers
hebben alle gezelschappen van de hemel aan zich tegenovergestelde gezelschappen in de hel,
vandaar het evenwicht – en deze de verandering vanwege de tegenwoordigheid van de hemel
voelen, dan vertoornen en ontsteken zij en breken los in het kwaad en dan storten zij zich
tegelijkertijd in het boze van de straf, bovendien wanneer boze geesten of genieën tot het licht
van de hemel naderen, vangen zij aan ook angstig en gemarteld te worden, nrs. 4225, 4226;
dit schrijven zij aan de hemel en dus aan de Heer toe, terwijl zij het toch zelf zijn die over
zichzelf de marteling brengen; het boze immers wordt gekweld wanneer het toetreedt op het
goede; daaruit kan vaststaan dat uit de Heer niets dan het goede is en dat al het boze is uit
henzelf die zich afkeren, in het tegenovergestelde zijn en aanvallen.
Uit deze verborgenheid blijkt hoe het hiermee is gesteld.
5799. Omdat zoals gij zijt zoals Farao is; dat dit betekent dat het heerschappij heeft over het
natuurlijke, staat vast uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke in het algemeen,
nr. 5160; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijke, waarover eerder; dat het
innerlijke heerschappij heeft over het natuurlijke, wordt daardoor uitgebeeld dat Jozef was
aangesteld over het gehele land van Egypte en eveneens over het gehele huis van Farao,
(Genesis 41:40,41).
5800. Mijn heer vroeg zijn knechten, al zeggende; dat dit de doorvatting van hun denken
betekent, staat vast uit de betekenis van vragen, namelijk de gedachten van een ander
doorvatten, nr. 5597; dat vragen dit betekent, komt omdat in de geestelijke wereld of in de
hemel niemand de ander hoeft te vragen wat hij denkt over zulke dingen die van zijn
aandoening zijn, omdat de een het denken van de ander, die uit de aandoening is, doorvat.; en
bovendien vraagt het innerlijke, dat Jozef uitbeeldt, niet aan het uiterlijke dat de zonen van
Jakob uitbeelden, want het uiterlijke heeft al het zijne uit het innerlijke; hieruit blijkt ook dat
met vragen het doorvatten van de gedachten wordt aangeduid.
Hier en daar komt het ook in het Woord voor dat Jehovah de mens vraagt, terwijl Hij toch alle
en de afzonderlijke dingen die hij denkt, kent; maar dit gebeurt omdat de mens niet anders
gelooft dan dat zijn gedachten voor niemand openliggen, omdat zij binnenin hem zijn; dit
vragen is vanwege die schijn en het geloof daaruit.
5801. Hebt gijlieden een vader of broeder; dat dit betekent dat er het goede is waaruit en het
ware waardoor, staat vast uit de betekenis van Israël, die hier de vader is, namelijk het
geestelijk goede of het goede van het ware, nrs. 3654, 4598; dat dit het goede is ‘waaruit’,
komt omdat uit het geestelijk goede de ware dingen in het natuurlijke zijn; en uit de
uitbeelding van Benjamin, die hier de broeder is, te weten het ware; dat het ware het ware is
‘waardoor’, komt omdat door dit verbinding is van de ware dingen van de Kerk in het
natuurlijke, die de zonen van Jakob uitbeelden, met het geestelijk goede, dat Israël uitbeeldt;
en omdat er daardoor verbinding is, wordt met veel dingen beschreven hoe de vader Benjamin
liefhad, die dit ware uitbeeldt; en hoe Jehudah met de overigen niet tot hun vader konden
terugkeren, tenzij Benjamin met hen was.
Over dit ware zie verder nr. 5835.
5802. En wij zeiden tot mijn heer; dat dit de wederkerige doorvatting betekent, staat vast uit
de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, waarover meermalen eerder; dat het de
wederkerige doorvatting is, is duidelijk.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2429
5803. Wij hebben een oude vader; dat dit betekent dat zij het geestelijk goede hebben
‘waaruit’, staat vast uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is, namelijk het geestelijk
goede waaruit, zie nr. 5801.
Wat betreft de uitbeelding van Israël, zie de nrs. 4286, 4292, 4570, namelijk dat hij de
geestelijke Kerk uitbeeldt en wel het innerlijke ervan, namelijk het goede van het ware of het
geestelijk goede vanuit het natuurlijke; wat het geestelijk goede of het goede van het ware is,
zie de nrs. 5526, 5733.
5804. En een kind der ouderdommen, de kleinste; dat dit betekent het ware daaruit dat nieuw
is, staat vast uit de uitbeelding van Benjamin, die hier het kleinste kind is, namelijk het ware,
zie nr. 5801; dat ook het kind of de zoon het ware is, zie de nrs. 489, 491, 1147, 2623, 3373;
en uit de betekenis van de ouderdom, namelijk het nieuwe van het leven, nrs. 3492, 4620,
4676; daaruit blijkt dat met een kind der ouderdommen, de kleinste, het ware dat nieuw is,
wordt aangeduid.
Hiermee is het als volgt gesteld: de mens die wordt wederverwekt en geestelijk wordt, wordt
eerst door het ware tot het goede geleid; de mens immers weet niet wat het geestelijk goede of
wat hetzelfde is, het christelijk goede is, tenzij door het ware of door het leerstellige, dat
vanuit het Woord is; zo wordt hij in het goede ingewijd; daarna, wanneer hij is ingewijd,
wordt hij niet langer door het ware tot het goede geleid, maar door het goede tot het ware,
want dan ziet hij vanuit het goede niet slechts de ware dingen die hij eerder heeft geweten,
maar hij brengt ook vanuit het goede nieuwe ware dingen voort die hij eerder niet heeft
geweten en ook niet heeft kunnen weten; het goede immers brengt het met zich mee dat het de
ware dingen verlangt; het wordt immers daarmee als het ware gevoed, want het wordt erdoor
vervolmaakt; deze ware dingen of de nieuwe ware dingen verschillen veel van de ware dingen
die hij tevoren heeft geweten; want die welke hij tevoren heeft geweten, hadden slechts
weinig leven, maar die welke hij daarna ontvangt, hebben leven vanuit het goede.
Wanneer de mens tot het goede door het ware is gekomen, dan is hij Israël en het ware dat hij
dan vanuit het goede ontvangt, dat wil zeggen, door het goede uit de Heer, is het nieuwe ware,
dat door Benjamin wordt uitgebeeld, zolang deze bij zijn vader was.
Door dit ware bevrucht zich het goede in het natuurlijke en brengt het ontelbare ware dingen
voort waarin het goede is,; zo wordt het natuurlijke wederverwekt en wordt door de
vruchtmaking pas zoals een boom met goede vruchten en achtereenvolgens zoals een tuin.
Hieruit blijkt wat er wordt verstaan onder het nieuwe ware vanuit het geestelijk goede.
5805. En zijn broeder is dood; dat dit betekent dat het innerlijk goede er niet is, staat vast uit
de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het geestelijke, waarover de nrs. 4592,
4963, 5249, 5307, 5331, 5332; dus het innerlijk goede, dit immers is hetzelfde als het hemelse
van het geestelijke; en uit de betekenis van dood zijn, namelijk niet meer zijn, nr. 494.
Tussen de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk goede en de uitbeelding van Israël,
namelijk het geestelijk goede, is het volgende verschil: Jozef is het innerlijk goede vanuit het
redelijke en Israël is het innerlijk goede vanuit het natuurlijke, nr. 4286; en dit verschil is
zodanig als het verschil tussen het hemels goede of het goede dat van de hemelse Kerk is en
het geestelijk goede of het goede dat van de geestelijke Kerk is, hierover is meermalen in het
voorgaande gehandeld; van een zodanig innerlijk goede, namelijk het hemelse, wordt gezegd
dat het daar niet is; en het wordt daarmee aangeduid dat zijn broeder dood is.
5806. En hij is alleen van zijn moeder overgebleven; dat dit betekent dat dit het enige ware
van de Kerk is, staat vast uit de uitbeelding van Benjamin, die hier degene is die alleen is
overgebleven, namelijk het nieuwe ware, waarover nr. 5804; en uit de betekenis van de
moeder, namelijk de Kerk, nrs. 289, 2691, 2717, 5581.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2430
Hiermee, namelijk dat dit ware dat hier Benjamin uitbeeldt en eerder in nr. 5804 wordt
beschreven, het enige ware van de Kerk is, is het als volgt gesteld: dit ware is dat ware dat
vanuit het geestelijk goede is, te weten Israël en dat Benjamin uitbeeldt wanneer hij bij zijn
vader is, maar het nog innerlijker ware wanneer hij bij Jozef is; dat ware dat Benjamin bij zijn
vader uitbeeldt en het nieuwe ware wordt genoemd, is dat wat alleen de mens maakt dat hij
een Kerk zal zijn, want in dit ware of in die ware dingen is het leven uit het goede, dat wil
zeggen, de mens die in de ware dingen van het geloof is vanuit het goede, deze mens is een
Kerk, niet echter de mens die in de ware dingen van het geloof is en niet in het goede van de
naastenliefde; de ware dingen immers bij deze mensen is dood, ook al zouden het dezelfde
ware dingen zijn geweest; daaruit kan vaststaan hoe het hiermee gesteld is dat dit het enige
ware van de Kerk is.
5807. En zijn vader heeft hem lief; dat dit betekent dat het verbinding heeft met het geestelijk
goede vanuit het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van de liefde, namelijk de verbinding,
waarover hierna; en uit de uitbeelding van Israël, die hier degene is die hem liefheeft,
namelijk het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, nrs. 4286, 4598; en uit de uitbeelding van
Benjamin, die hier degene is die de vader liefheeft, namelijk het nieuwe ware, waarover de
nrs. 5804, 5806; het is de verbinding van dat ware met dat goede, die daarmee wordt
aangeduid dat de vader hem liefheeft; met dit ware moet er noodzakelijkerwijs verbinding
zijn, omdat het vanuit dat goede is; tussen dat ware en dat goede is er zo’n verbinding als
tussen een vader en een zoon; en het is ook zo’n verbinding als tussen het willen van het
gemoed en het verstaan; elk goede immers is van de wil en elk ware is van het verstand;
wanneer de wil het goede wil, dan wordt dit aan het verstand aangebonden en het wordt daar
gevormd volgens het hoedanige van het goede; deze vorm is het ware; en omdat dit nieuwe
ware op die wijze wordt geboren, is het duidelijk dat er verbinding moet zijn.
Wat de liefde betreft, namelijk dat zij verbinding is, moet men weten dat de liefde geestelijke
verbinding is, omdat zij de verbinding van de gemoederen is van twee personen ten aanzien
van het denken en de wil; daaruit blijkt dat de liefde in zich beschouwd zuiver geestelijk is en
dat het natuurlijke ervan het verkwikkelijke van de vergezelschapping en van de verbinding
is; wat haar wezen betreft, is de liefde het harmonische dat voortspruit uit de veranderingen
van de staat en uit de wisselingen in de vormen of substanties waaruit het menselijk gemoed
bestaat; dat harmonische is, indien het vanuit de hemelse vorm is, de hemelse liefde; daaruit
kan vaststaan dat de liefde haar oorsprong nergens anders vandaan kan afleiden dan vanuit de
Goddelijke Liefde zelf, die uit de Heer is, dus dat de liefde het Goddelijke is dat invloeit in de
vormen en die ordent opdat de veranderingen van staat en de wisselingen zijn in de harmonie
van de hemel.
Maar de tegenovergestelde liefden, namelijk de liefde van zich en van de wereld, zijn niet
verbindingen, maar ontbindingen; ze verschijnen weliswaar als verbindingen, maar dit vindt
plaats omdat de een de ander als één met zich beschouwt zolang hij één met hem maakt in:
winstbejag, in het najagen van eerbewijzen, in wraaknemingen op en achtervolgingen van hen
die zich daartegen verzetten; maar zodra de een de ander niet begunstigt, is er ontbinding.
Anders is de hemelse liefde; deze is er geheel en al afkerig van iemand goed te doen ter wille
van zich, maar zij doet het ter wille van het goede dat bij de ander is en dat hij ontvangt uit de
Heer; dus ter wille van de Heer Zelf, uit Wie het goede is.
5808. En gij zei tot uw knechten; dat dit de gegeven doorvatting betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen in de historische gedeelten van het Woord, namelijk het doorvatten en
omdat het een zeggen tot hen was, is het de gegeven doorvatting.
5809. Doet hem nederdalen tot mij; dat dit betekent dat dit ware, dat nieuw is, onderworpen
moet worden aan het innerlijk goede, staat vast uit de betekenis van doen nederdalen, want
komen tot het innerlijke om verbonden te worden, is daaraan onderworpen worden; immers al
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2431
wat lager is of uiterlijk, moet geheel en al ondergeordend en onderworpen worden aan het
hogere of het innerlijke, opdat er verbinding kan ontstaan; en uit de uitbeelding van Benjamin,
die hier degene is die zij zouden doen nederdalen, namelijk het nieuwe ware, nrs. 5804, 5806;
en uit de uitbeelding van Jozef, die degene is tot wie hij zou nederdalen, namelijk het innerlijk
goede, waarover eerder.
5810. En ik zal mijn oog op hem stellen; dat dit de invloeiing op dat moment betekent van het
ware uit het goede, staat vast uit de betekenis van het oog stellen op iemand, namelijk het
ware vergemeenschappen dat van het geloof is; dat het oog overeenstemt met het
verstandelijk gezicht en met de ware dingen van het geloof, zie de nrs. 4403-4421, 4523-
4534; en omdat het oog stellen op iemand de vergemeenschapping is, is het ook de invloeiing;
het innerlijk goede immers, dat Jozef uitbeeldt, heeft met het ware, dat Benjamin uitbeeldt, op
geen andere wijze verbinding dan door invloeiing, want dit ware is lager.
5811. En wij zeiden tot mijn heer; dit betekent de wederkerige doorvatting, zoals eerder in nr.
5802.
5812. De knaap kan zijn vader niet verlaten; dat dit betekent dat dit ware niet van het
geestelijk goede kan worden gescheiden, staat vast uit de betekenis van verlaten, namelijk
gescheiden worden; uit de uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede vanuit het
natuurlijke, nrs. 4286, 4598, 5807; en uit de uitbeelding van Benjamin, namelijk het nieuwe
ware, nrs. 5804, 5806; dit ware wordt knaap genoemd, omdat het het laatst geboren is; dit
ware immers wordt niet eerder geboren dan wanneer de mens is wederverwekt; dan ontvangt
hij het nieuwe van het leven door dit nieuwe met het goede verbonden ware; vandaar
eveneens wordt dit ware aangeduid met het kind der ouderdommen, de kleinste, nr. 5804.
5813. En verlaat hij zijn vader en hij zal sterven; dat dit betekent dat indien het zou worden
gescheiden, de Kerk te gronde zou gaan, staat vast uit de betekenis van verlaten, namelijk
gescheiden worden, zoals eerder in nr. 5812; en uit de betekenis van sterven, namelijk niet
meer zijn, nr. 494, dus te gronde gaan; aangezien dit met het geestelijk goede verbonden ware
de Kerk maakt, nr. 5806, zou daarom, indien het van het goede werd gescheiden, de Kerk te
gronde gaan; en bovendien beeldt Israël, die hier de vader is, de Kerk uit, nr. 4286, maar niet
zonder dit ware.
5814. En gij zei tot uw knechten; dit betekent de doorvatting met betrekking tot die zaak, nr.
5808.
5815. Indien uw kleinste broeder niet met u nederdaalt; dat dit betekent indien het niet wordt
onderworpen aan het innerlijk goede, staat vast uit wat eerder in nr. 5809 is gezegd.
5816. Gij zult voortaan mijn aangezichten niet zien; dat dit betekent dat er dan geen
barmhartigheid en verbinding zal zijn met de ware dingen in het natuurlijke, staat vast uit de
betekenis van het aangezicht, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de Heer,
namelijk de Barmhartigheid, nrs. 222, 223, 5585; vandaar is de aangezichten niet zien, dat er
geen barmhartigheid is, nrs. 5585, 5592; en wanneer er geen barmhartigheid is, is er ook geen
verbinding
De Goddelijke Liefde wordt Barmhartigheid genoemd ten opzichte van het menselijk
geslacht, dat zich in zo’n grote ellende bevindt.
Dat er geen verbinding zal zijn met de ware dingen in het natuurlijke, komt omdat door de
zonen van Jakob, tot wie die woorden werden gezegd, de ware dingen in het natuurlijke
worden uitgebeeld, nrs. 5403, 5419, 5427, 5458, 5512.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2432
Hiermee, dat er geen barmhartigheid en verbinding met de ware dingen in het natuurlijke zou
zijn, tenzij het ware dat door Benjamin wordt uitgebeeld, onderworpen zou worden aan het
innerlijk goede, dat Jozef is, is het als volgt gesteld: het ware dat maakt dat de mens een Kerk
is, is dat ware dat vanuit het goede is; wanneer immers de mens in het goede is, dan ziet hij
vanuit het goede de ware dingen en doorvat die en gelooft dan zo dat het ware dingen zijn,
nooit echter indien de mens niet in het goede is; het goede is zoals een kleine vlam die licht
geeft en verlicht en maakt dat de mens de ware dingen ziet, doorvat en gelooft; de aandoening
immers van het ware vanuit het goede bepaalt het innerlijk gezicht daarheen en trekt het weg
van het wereldse en de lichamelijke dingen die duisternis aanbrengen; zo’n ware is het dat
Benjamin hier uitbeeldt; dat dit het enige ware van de Kerk is, zie nr. 5806; dat wil zeggen,
het enige wat maakt dat de mens een Kerk is; maar dit ware moet in ieder geval onderworpen
zijn aan het innerlijk goede, dat door Jozef wordt uitgebeeld; door het innerlijk goede immers
vloeit de Heer in en geeft het leven aan de ware dingen die beneden zijn, dus eveneens aan dit
ware, dat is vanuit het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, dat wordt uitgebeeld door
Israël, nrs. 4286, 4598; hieruit blijkt eveneens dat de verbinding plaatsvindt door dit ware met
de ware dingen die beneden zijn; want indien dit ware niet onderworpen was aan het innerlijk
goede, zodat het daaruit de invloeiing van het goede in zich heeft, zou er geen opneming zijn
van de barmhartigheid die aanhoudend uit de Heer door het innerlijk goede invloeit; er zou
immers geen bemiddelende zijn; en indien er geen opneming van de barmhartigheid was, zou
er ook geen verbinding zijn; dit is het wat wordt aangeduid met ‘indien onze kleinste broeder
niet met ons nederdaalt, zult gij voortaan mijn aangezichten niet zien’.
5817. En het is geschied, als wij opklommen tot uw knecht, mijn vader; dat dit de verheffing
tot het geestelijk goede betekent, staat vast uit de betekenis van opklimmen, namelijk
verheffen, waarover hierna; en uit de betekenis van Israël, die hier de vader is, namelijk het
geestelijk goede vanuit het natuurlijke, nrs. 4286, 4598.
De verheffing die met het opklimmen wordt aangeduid, is die naar de innerlijke dingen, zoals
hier uit de ware dingen in het natuurlijke, die door de tien zonen van Jakob worden
uitgebeeld, tot het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, dat door Israël wordt uitgebeeld; het
natuurlijke immers is uiterlijk en innerlijk, nrs. 5497, 5649; in het innerlijk natuurlijke is het
geestelijk goede, dat Israël is en in het uiterlijk natuurlijke zijn de ware dingen van de Kerk,
die de zonen van Jakob zijn; vandaar wordt met opklimmen tot de vader de verheffing tot het
geestelijk goede aangeduid.
5818. En wij de woorden mijns heren te kennen gaven; dat dit de erkentenis van deze zaak
betekent, staat zonder ontvouwing vast.
5819. En onze vader zei; dat dit het bemerken betekent vanuit het geestelijk goede, staat vast
uit de betekenis van zeggen in de historische zaken van het Woord, namelijk het doorvatten,
waarover meermalen eerder; en uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is, namelijk het
geestelijk goede, nrs. 3654, 4286, 4598.
5820. Keert weder, koopt ons een weinig spijze; dat dit betekent dat het goede van het ware
moet worden toegeëigend, staat vast uit de betekenis van kopen, namelijk toe-eigenen, nrs.
5397, 5406, 5410, 5426; en uit de betekenis van de spijs, namelijk het goede van het ware,
nrs. 5410, 5426, 5487, 5582, 5588, 5655.
De geestelijke spijs is in het algemeen al het goede; in het bijzonder echter is dit het goede dat
wordt verworven door het ware, dat wil zeggen, het ware met de wil en met de daad; dit
immers wordt het goede vanuit willen en handelen en dit wordt het goede van het ware
genoemd; indien het ware niet op deze wijze het goede wordt, dan is het de mens tot niet wat
dan ook bevorderlijk in het andere leven; wanneer hij immers in het andere leven komt, wordt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2433
het verstrooid, omdat het niet overeenkomt met zijn willen en als gevolg daarvan niet met de
verkwikkingen van zijn liefde; degene die in de wereld de ware dingen van het geloof heeft
geleerd, niet om die dingen te willen en te doen en ze zo in goede dingen te keren, maar alleen
om ze te weten en om ze te onderwijzen, ter wille van eer en gewin, ook al geldt hij daarom
voor de geleerdste mens in de wereld, hem worden in het andere leven niettemin die ware
dingen afgenomen en hij wordt overgelaten aan zijn eigen willen, dat wil zeggen aan zijn
leven; en zodanig als hij in het leven is geweest, blijft hij dan; en wat wonderlijk is, hij heeft
dan een afkeer van alle ware dingen van het geloof en ontkent die bij zichzelf, hoezeer hij ze
vroeger ook had bevestigd.
De ware dingen keren om in goede dingen door ze te willen en te doen, dat wil zeggen, door
het leven, en dit is het dus wat er wordt verstaan onder zich het goede van het ware toeeigenen,
wat wordt aangeduid met, ‘koopt ons een weinig spijze’.
5821. En wij zeiden: Wij kunnen niet nederdalen; dat dit de tegenwerping betekent, staat
zonder ontvouwing vast.
5822. Indien onze kleinste broeder met ons is en wij zullen nederdalen; dat dit betekent tenzij
tezamen daarmee het verbindende bemiddelende is, staat vast uit de uitbeelding van
Benjamin, die hier de kleinste broeder is, namelijk het verbindende bemiddelende, nrs. 5411,
5413, 5443, 5639, 5688.
Hiermee dat Benjamin het bemiddelende uitbeeldt tussen het hemelse van het geestelijke of
het innerlijk goede, dat Jozef is en tussen de ware dingen in het natuurlijke, die de tien zonen
van Jakob zijn en dat hij eveneens het nieuwe ware uitbeeldt, eerder in de nrs. 5804, 5806,
5809, is het als volgt gesteld: het bemiddelende moet, om bemiddelend te zijn, uit het ene en
het andere trekken, namelijk uit het innerlijke en uit het uiterlijke, anders is het niet een
verbindend bemiddelende.
Het bemiddelende dat Benjamin uitbeeldt, trekt uit het uiterlijke of het natuurlijke daar het
nieuwe ware, want het nieuwe ware dat hij uitbeeldt, is in het natuurlijke, omdat het is vanuit
het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, dat zijn vader als Israël uitbeeldt, nrs. 5686, 5689;
maar dat bemiddelende trekt uit het innerlijke, dat door Jozef wordt uitgebeeld, door
invloeiing; dus trekt het uit het ene en het andere; dit is de oorzaak waarom Benjamin het
verbindende bemiddelende uitbeeldt en eveneens het nieuwe ware; het nieuwe ware, wanneer
hij bij zijn vader is, het verbindende bemiddelende, wanneer hij bij Jozef is.
Dit is de verborgenheid die niet helderder kan worden uiteengezet, maar het kan niet begrepen
worden dan alleen door hen die in het denken zijn dat er bij de mens een innerlijke bestaat en
een uiterlijke, onderling onderscheiden en ook door hen die tevens in de aandoening zijn om
de ware dingen te weten; dezen worden verlicht door het licht van de hemel ten aanzien van
het verstandsdeel, zodat zij zien wat anderen niet zien en dus eveneens deze verborgenheid.
5823. Omdat wij de aangezichten van de man niet kunnen zien; dat dit betekent omdat er geen
barmhartigheid en verbinding zal zijn, staat vast uit wat eerder in nr. 5816 is gezegd, waar
dezelfde woorden staan.
5824. En onze kleinste broeder, niet hij met ons; dat dit betekent tenzij door het
bemiddelende, staat vast uit de uitbeelding van Benjamin, namelijk het bemiddelende,
waarover nr. 5822.
5825. En uw knecht, mijn vader, zei tot ons; dat dit de doorvatting betekent vanuit het
geestelijk goede, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, waarover
meermalen eerder; en uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is, namelijk het geestelijk
goede vanuit het natuurlijke, nrs. 3654, 4598, 5801, 5803, 5807.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2434
5826. Gijlieden weet dat mijn echtgenote mij een tweetal heeft gebaard; dat dit betekent dat
indien er het geestelijk goede is, dat van de Kerk is, er het innerlijk goede en ware zal zijn,
staat vast uit de uitbeelding van Israël, die dit van zichzelf zegt, namelijk het geestelijk goede
vanuit het natuurlijke, nr. 5825; uit de uitbeelding van Rachel, die hier de echtgenote is, die
hem een tweetal had gebaard, namelijk de aandoening van het innerlijk ware, waarover de nrs.
3758, 3782, 3793, 3819; en uit de uitbeelding van Jozef en verder van Benjamin, dat het
tweetal is dat zij had gebaard, namelijk het innerlijk goede en ware, Jozef het innerlijk goede
en Benjamin het innerlijk ware.
Hiermee dat er het innerlijk goede en ware zal zijn, indien er het geestelijk goede is, dat van
de Kerk is, is het als volgt gesteld: het geestelijk goede dat Israël uitbeeldt, is het goede van
het ware, dat wil zeggen, het ware met de wil en de daad; dit ware of dit goede van het ware,
maakt bij de mens dat hij een Kerk is; wanneer het ware is ingeplant aan de wil, wat hij
hieruit invoelt, dat hij door het ware wordt aangedaan ter wille van het einddoel dat hij
daarnaar leeft; dan is er het innerlijk goede en ware, dan is in hem het rijk van de Heer, en dus
is hij een Kerk en tezamen met zijn gelijkgestemden maakt hij de Kerk in het algemeen;
daaruit kan vaststaan dat, opdat de Kerk de Kerk zal zijn, er het geestelijk goede moet zijn,
dat wil zeggen, het goede van het ware, geenszins echter alleen het ware waarnaar alleen
heden ten dage de Kerk Kerk wordt genoemd en waardoor de ene van de andere wordt
onderscheiden; laat eenieder bij zichzelf overdenken of het ware iets is, tenzij het het leven
ten doel heeft; wat zijn de leerstellige dingen zonder dat doel: bijvoorbeeld, wat zijn de
geboden van de Decaloog zonder leven volgens die geboden; indien immers iemand die
geboden weet en hun hele betekenis in volle omvang en toch in strijd daarmee leeft, tot wat
zijn ze dan bevorderlijk? Is het niet tot niets en bij sommigen tot de verdoemenis.
Eender is het gesteld met de leerstellige dingen vanuit het Woord, die de geboden van het
christelijk leven zijn, het zijn immers geestelijke wetten; deze zijn evenmin tot iets
bevorderlijk, tenzij zij van het leven worden; de mens moet bij zichzelf overwegen of er bij
hem datgene is wat iets is, tenzij dat wat zijn leven zelf binnentreedt; en of het leven van de
mens dat het leven is, ergens anders is dan in de wil; vandaar nu komt het dat door de Heer in
het Oude Testament is gezegd en in het Nieuwe bevestigd, dat de gehele wet en alle profeten
zijn gegrondvest in de liefde tot God en in de liefde jegens de naaste, dus in het leven zelf,
maar niet in het geloof zonder het leven, dus geenszins in het geloof-alleen, dus ook niet in
het vertrouwen; dit immers is zonder de liefde jegens de naaste niet bestaanbaar; indien het
verschijnt in de gevaren van het leven en wanneer de dood aan de deur staat bij de bozen, is
dat vertrouwen onecht of vals; want bij hen verschijnt in het andere leven hoegenaamd niets
van het vertrouwen ervan, hoezeer zij ook bij de nadering van de dood vurig in schijn iets
zodanigs hebben beleden; dat het geloof, om het even of men het vertrouwen dan wel
verwachting noemt, niets uitwerkt bij de bozen, leert de Heer Zelf bij Johannes:
‘Zo velen opgenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven zonen Gods te zijn, die in Zijn
Naam geloven; die niet vanuit de bloeden, noch vanuit de wil des vlezes, noch vanuit de wil
des mans, maar vanuit God geboren zijn’, (Johannes 1:12,13); die vanuit de bloeden geboren
zijn, voor hen die de naastenliefde geweld aandoen, nrs. 374, 1005 en verder ook het ware
ontwijden, nr. 4735; die vanuit de wil des vlezes, voor hen die in de boze dingen vanuit de
liefde van zich en van de wereld zijn, nr. 3813; die vanuit de wil des mans, voor hen die in de
overredingen van het valse zijn; de man immers betekent het ware en in de tegenovergestelde
zin het valse; uit God geborenen, voor hen die zijn wederverwekt uit de Heer en vandaar in
het goede; dezen zijn het die de Heer opnemen en dezen zijn het die in Zijn Naam geloven; en
dezen zijn het aan wie hij de macht geeft om zonen Gods te zijn, niet echter aan
eerdergenoemden; hieruit blijkt duidelijk wat het geloof-alleen tot het heil doet.
Verder moet de mens om wederverwekt en een Kerk te worden, door het ware tot het goede
worden binnengeleid en hij wordt dan binnengeleid, wanneer het ware met de wil en met de
daad het ware wordt; dit ware is het goede en het wordt het goede van het ware genoemd en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2435
het brengt aanhoudend nieuwe ware dingen voort, want dan pas begint de vruchtmaking; het
ware dat wordt voortgebracht of tot vrucht gemaakt, is dat wat het innerlijk ware wordt
genoemd en het goede waaruit het is, wordt het innerlijk goede genoemd, want niet eerder
wordt iets innerlijk dan wanneer het aan de wil is ingeplant; het wilsdeel immers is het
binnenste van de mens; zoals het goede en het ware buiten de wil zijn en alleen in het
verstand, zijn zij buiten de mens, want het verstand is buiten en de wil is binnen.
5827. En de een is van mij uitgegaan; dat dit het schijnbare weggaan van het innerlijk goede
betekent, staat vast uit de betekenis van uitgaan of heengaan, namelijk weggaan; en uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk goede, waarover eerder; dat het weggaan
schijnbaar was, is duidelijk, want Jozef leefde.
Hiermee is het als volgt gesteld: door de dingen die over Jozef worden vermeld, wordt van
begin tot einde, in de orde de Verheerlijking van het Menselijke van de Heer uitgebeeld; dus
in de lagere zin de wederverwekking van de mens, want deze is een beeld of afdruk van de
Verheerlijking van de Heer, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, 4402, 5688; met de
wederverwekking van de mens is het als volgt gesteld: dat in de eerste staat, wanneer de
mens door het ware in het goede wordt binnengeleid, het ware klaarblijkend verschijnt, omdat
het in het schijnsel van de wereld is en niet ver van de zinlijke dingen van het lichaam, niet
echter het goede zo; dit immers is in het schijnsel van de hemel en ver van de zinlijke dingen
van het lichaam; het is immers van binnen in de geest van de mens; vandaar komt het dat het
ware dat van het geloof is, klaarblijkend verschijnt, niet echter het goede, hoewel dit
aanhoudend aanwezig is en invloeit en maakt dat de ware dingen leven; anders zou de mens
nooit kunnen worden wederverwekt; maar wanneer deze staat is volbracht, dan openbaart zich
het goede en dit door de liefde jegens de naaste en door de aandoening van het ware ter wille
van het leven; deze dingen zijn het die eveneens door Jozef worden uitgebeeld daarin dat hij
werd weggenomen en aan zijn vader niet verscheen en dat hij zich later aan hem heeft
geopenbaard; dit wordt ook verstaan onder het schijnbare weggaan van het innerlijk goede,
dat wordt aangeduid met de een is van mij uitgegaan.
5828. En hij zei: Voorwaar, al verscheurd zijnde is hij verscheurd geworden; dat dit het
bemerken betekent dat het door de boze en valse verloren is gegaan, staat vast uit de betekenis
van zeggen, namelijk doorvatten, waarover meermalen eerder; en uit de betekenis van
verscheurd worden, namelijk door de boze en valse dingen te gronde gaan, namelijk het
innerlijk goede, dat door Jozef wordt uitgebeeld, nr. 5805; dat verscheurd worden dit
betekent, komt omdat in de geestelijke wereld geen andere verscheuring bestaat dan die van
het goede door de boze en valse dingen; het is hiermee gesteld zoals met de dood en met de
dingen die van de dood zijn; deze betekenen in de geestelijke zin niet de natuurlijke dood,
maar de geestelijke dood, die de verdoemenis is; want er is geen andere dood in de geestelijke
wereld; eender betekent de verscheuring in de geestelijke zin niet een zodanige verscheuring
als die welke door wilde dieren plaatsvindt, maar de verscheuring van het goede door de boze
en valse dingen; ook betekenen wilde dieren die verscheuren, in de geestelijke zin de boze
dingen van de begeerten en de valse dingen daaruit; deze worden ook in het andere leven door
wilde dieren uitgebeeld; het goede dat uit de Heer aanhoudend bij de mens invloeit, gaat niet
dan door de boze dingen en de valse dingen daaruit en door de valse dingen en de boze dingen
daaruit te gronde; zodra immers dit aanhoudende goede door de innerlijke mens tot de
uiterlijk of natuurlijke mens komt, treedt het boze en het valse het tegemoet, waardoor het
goede als door wilde dieren op verschillende manieren wordt verscheurd en uitgeblust;
vandaar wordt de invloeiing van het goede door de innerlijke mens heen belemmerd en tot
staan gebracht; en dan wordt het innerlijk gemoed, waar doorheen de invloeiing is, gesloten
en slechts zoveel geestelijke dingen toegelaten dat de natuurlijke mens kan redeneren en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2436
spreken, maar dan alleen vanuit de aardse, lichamelijke en wereldse dingen en wel tegen het
goede en het ware of wel volgens die dingen maar dan op geveinsde of sluwe wijze.
Het is een universele wet dat de invloeiing zich aanpast volgens de uitvloeiing en dat indien
de uitvloeiing wordt verhinderd, de invloeiing wordt verhinderd; door de innerlijke mens is er
invloeiing van het goede en het ware uit de Heer, door de uiterlijke moet er uitvloeiing zijn,
namelijk in het leven, dat wil zeggen, in de uitoefening van de naastenliefde; wanneer deze
uitvloeiing er is, dan is de invloeiing aanhoudend uit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel
uit de Heer; maar indien er geen uitvloeiing is, maar in de uiterlijke of natuurlijke mens
weerstand, dat wil zeggen, het boze en het valse, die het invloeiende goede verscheuren en
uitblussen, dan volgt vanuit de eerder vermelde universele wet, dat de invloeiing zich aanpast
aan de uitvloeiing; en dus dat de invloeiing van het goede zich terugtrekt en zo het innerlijke,
waardoor de invloeiing is, wordt gesloten en door die toesluiting ontstaat stompzinnigheid in
geestelijke dingen en wel dermate dat de mens die zodanig is, niets weet, noch weten wil over
het eeuwige leven en tenslotte ontstaat waanzin, zodat hij valsheden tegen de waarheden
opwerpt en die valse dingen waar noemt en de goede dingen vals; zo verscheurt hij het goede
geheel en al.
In het Woord wordt hier en daar van ‘verscheurd’ melding gemaakt en daarmee wordt in de
eigenlijke zin datgene aangeduid wat vergaat door de valse dingen vanuit het boze; wat echter
vergaat vanuit het boze, wordt een lijk genoemd; maar wanneer alleen het verscheurde wordt
gezegd, dan wordt zowel het ene als het andere aangeduid; het ene immers sluit de betekenis
van het andere in; anders is het gesteld wanneer het ene met het andere wordt gezegd; dan
immers wordt er onderscheid gemaakt.
Omdat het verscheurde in de geestelijke zin datgene betekende wat vernietigd was door de
valsheden vanuit het boze, was het daarom in de uitbeeldende Kerk verboden iets te eten dat
verscheurd was, wat geenszins verboden was geweest indien niet dat geestelijk kwaad in de
hemel werd verstaan; wat voor kwaad zou er anders in gelegen hebben om het door een wild
dier verscheurde vlees te eten.
Ten aanzien van de verscheurde dingen, namelijk dat zij niet gegeten mochten worden, het
volgende bij Mozes: ‘Het vet van een lijk en het vet van het verscheurde zal tot elk nut
worden, slechts al etende zult gij het niet eten’, (Leviticus 7:24).
Bij dezelfde: ‘Het lijk en het verscheurde zal hij niet eten, om daarmee bevlekt te worden; Ik
ben Jehovah’, (Leviticus 22:8).
Bij dezelfde: ‘Mannen der heiligheid zult gijlieden Mij zijn; derhalve zult gij niet eten het
vlees dat in het veld verscheurd is; de honden zult gij het voorwerpen’, (Exodus 22:30).
Bij Ezechiël: ‘Ach, Heer Jehovih, zegt de profeet, zie, mijn ziel is niet bezoedeld geweest en
het lijk en het verscheurde heb ik niet gegeten van mijn jeugd tot nu toe, zodat in mijn mond
niet is gekomen het vlees des gruwels’, (Ezechiël 4:14).
Hieruit blijkt dat het een gruwel was het verscheurde te eten, niet omdat het verscheurd was,
maar omdat het betekende de verscheuring van het goede door de valse dingen die uit de
boosheden zijn; het lijk echter de dood van het goede door de boosheden.
De verscheuring van het goede door de valse en de boze dingen wordt ook in deze plaatsen bij
David in de innerlijke zin verstaan: ‘De gelijkenis van de goddeloze is zoals een leeuw, hij
verlangt te verscheuren en zoals een jonge leeuw die zit in de schuilplaatsen’, (Psalm 17:12).
Elders: ‘Zij hebben hun mond tegen mij geopend, een verscheurende en brullende leeuw’,
(Psalm 22:14) en elders nog: ‘Opdat zij mijn ziel niet roven zoals een leeuw, verscheurende,
maar niemand die ontrukt’, (Psalm 7:3); de leeuw voor hen die de Kerk verwoesten.
Eerder, waar over Jozef wordt gehandeld dat hij door de broers was verkocht en zijn in bloed
gedoopte rok tot zijn vader was gezonden, zei zijn vader toen ook: ‘De rok mijns zoons, een
boos wild dier heeft hem gegeten, al verscheurend zijnde is Jozef verscheurd’, (Genesis
37:33); dat verscheurd wil zeggen, verstrooid door de valse dingen die uit de boze dingen zijn,
zie nr. 4777.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2437
5829. En ik heb hem niet gezien tot nu toe; dat dit betekent dat het is verdwenen, staat zonder
ontvouwing vast.
5830. En neemt gij ook deze van met mijn aangezichten; dat dit betekent indien ook het
nieuwe ware weggaat, staat vast uit de uitbeelding van Benjamin, die hier degene is van wie
dit wordt gezegd, namelijk het nieuwe ware, nrs. 5804, 5806, 5809, 5822; en uit de betekenis
van nemen van met mijn aangezichten, namelijk vervreemden van het geestelijk goede, dus
weggaan; omdat dit ware is vanuit het geestelijk goede, te weten Israël, zo zou, indien het
wegging, het goede verloren zijn gegaan, want het goede ontvangt zijn hoedanigheid uit de
ware dingen en de ware dingen ontvangen hun ‘Zijn’ uit het goede; vandaar hebben zij
tezamen het leven.
5831. En overkomt hem onheil; dat dit betekent door boze en valse dingen, staat vast uit de
betekenis van iemand onheil overkomen, namelijk geschaad worden door boze en valse
dingen; geen ander onheil wordt in de geestelijk zin verstaan, omdat in de geestelijke wereld
alle onheil daaruit is, namelijk uit de boze en valse dingen.
5832. En gij zult mijn grijsheid in het boze ten grave doen nederdalen; dat dit betekent dat het
geestelijk goede en zo het innerlijke van de Kerk verloren zal gaan, staat vast uit de
uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede, waarover de nrs. 5807, 5812, 5813,
5817, 5819, 5825, en het innerlijke van de geestelijke Kerk, nr. 4286; uit de betekenis van de
grijsheid, namelijk het laatste van de Kerk; en uit de betekenis van in het boze ten grave
nederdalen, namelijk te gronde gaan, nr. 4785; in het goede in het graf nederdalen, is
wederopstaan en wederverwekt worden, nrs. 2916, 2917, 5551; en daarom is in het boze in
het graf nederdalen het tegenovergestelde, dus te gronde gaan.
Hiermee dat het innerlijke van de Kerk te gronde zal gaan indien het ware dat door Benjamin
wordt uitgebeeld, verloren zou gaan, is het als volgt gesteld: het goede moet zijn ware dingen
hebben om het goede te zijn en de ware dingen moeten hun goede hebben om ware dingen te
zijn; het goede zonder ware dingen is het goede niet, noch zijn de ware dingen ware dingen
zonder het goede; zij vormen tezamen een huwelijk, dat het hemels huwelijk wordt genoemd;
daarom indien het ene heengaat, vergaat het andere en het ene kan van het andere heengaan
door de verscheuring door de boze en de valse dingen.
5833. En nu, zoals ik zal gekomen zijn tot uw knecht, mijn vader; dat dit het goede van de
Kerk betekent, overeenstemmend met het geestelijk goede dat van de innerlijke Kerk is, staat
vast uit de uitbeelding van Jehudah, die dit van zichzelf zegt, namelijk het goede van de Kerk,
waarover de nrs. 5583, 5603, 5782; en uit de uitbeelding van Israël, die hier zijn vader is,
namelijk het geestelijk goede, waarover de nrs. 5807, 5812, 5813, 5817, 5819, 5825; het
goede van de Kerk dat Jehudah uitbeeldt, is het goede van de uiterlijke Kerk, maar het goede
dat Israël uitbeeldt, is het goede van de innerlijke Kerk, nr. 4286; elke Kerk van de Heer
immers is innerlijk en uiterlijk; en de dingen die van de uiterlijke Kerk zijn, stemmen overeen
met de dingen die van de innerlijke Kerk zijn; en zo stemt dus eveneens het goede van de
Kerk dat Jehudah uitbeeldt overeen met het geestelijk goede dat Israël uitbeeldt.
5834. En de knaap, niet hij met ons; dat dit betekent indien het nieuwe ware niet daarmee
tezamen is, staat vast uit de uitbeelding van Benjamin, die hier de knaap is, namelijk het
nieuwe ware, waarover de nrs. 5804, 5806, 5822.
5835. En zijn ziel is gebonden in zijn ziel; dat dit betekent aangezien er een nauwe verbinding
is, staat vast uit de betekenis van de ziel, namelijk het leven, dus de ziel van de een, gebonden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2438
in de ziel van de ander en dit is de nauwe verbinding, namelijk van het geestelijk goede, dat
Israël is en van het ware vanuit het goede, dat Benjamin is.
Daarmee, dat er zo’n nauwe verbinding is tussen het goede en zijn ware, zoals de ziel van de
een, die gebonden is in de ziel van de ander, is het als volgt gesteld: het gemoed van de mens,
dat de mens zelf is en waar het leven van de mens is, heeft een tweetal vermogens: het ene dat
bestemd is voor de ware dingen die van het geloof zijn en het andere dat bestemd is voor het
goede dat van de naastenliefde is; het vermogen dat bestemd is voor de ware dingen die van
het geloof zijn, wordt het verstand genoemd en datgene wat bestemd is voor het goede dat van
de naastenliefde is, wordt de wil genoemd; opdat de mens een mens zal zijn, moeten deze
beide vermogens één maken; maar dat die beide vermogens heden ten dage geheel en al los
van elkaar zijn, kan hieruit vaststaan dat de mens kan verstaan dat iets waar is en dit toch niet
kan willen; hij kan immers verstaan dat alle dingen die in de Decaloog staan, waar zijn, en
ook enigermate die welke in de leerstellingen zijn vanuit het Woord, ja zelfs kan hij ze ook
verstandelijk bevestigen en eveneens door de prediking; maar toch wil hij iets anders en doet
hij vanuit het willen iets anders; daaruit blijkt dat die beide vermogens bij de mens los van
elkaar zijn; maar dat zij niet los van elkaar moeten zijn, kan hij hieruit weten dat het ware
verstaan hem naar de hemel zou verheffen, maar het boze willen hem naar de hel zou
neertrekken en dat hij zo tussen beide zou hangen; maar toch zou zijn willen, waarin zijn
eigenlijke leven bestaat, hem naar beneden, dus onvermijdelijk in de hel sleuren; opdat dit
daarom niet plaatsvindt, moeten die beide vermogens worden verbonden, wat gebeurt door de
wederverwekking uit de Heer en dit door de inplanting van het ware dat van het geloof is, in
het goede dat van de naastenliefde is; zo immers wordt de mens door het ware dat van het
geloof is, begiftigd met een nieuw verstand en door het goede dat van de naastenliefde is,
begiftigd met een nieuwe wil; vandaar het tweetal vermogens die één gemoed maken.
5836. En het zal geschieden, zoals hij ziet dat de knaap niet is, en hij zal sterven; dat dit
betekent dat het geestelijk goede vergaan zal, indien namelijk het ware dat Benjamin is, zou
heengaan, staat vast uit de uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede, waarover
eerder; en uit de betekenis van sterven, namelijk ophouden zodanig te zijn, nr. 494, dus
verloren gaan.
Dat het goede verloren zou gaan indien zijn ware zou heengaan, zie de nrs. 5830, 5832.
5837. En uw knechten zullen de grijsheid van uw knecht, onze vader, in droefenis ten grave
doen nederdalen; dat dit betekent dat het met de Kerk afgelopen zal zijn, staat vast uit wat
eerder in nr. 5832 werd ontvouwd, waar eendere dingen staan.
Dat hier Israël, die de vader is, de Kerk is, komt omdat het geestelijk goede dat hij uitbeeldt,
de Kerk bij de mens maakt en wel dermate dat het hetzelfde is of men zegt het geestelijk
goede dan wel de Kerk; zij kunnen immers niet worden gescheiden; vandaar komt het dat in
het Woord, vooral in het profetische, Israël de geestelijke Kerk is.
5838. vers 32-34. Omdat uw knecht borg is geworden voor de knaap van met mijn vader, al
zeggende: Indien ik hem tot u niet zal hebben wedergebracht, en ik zal mijn vader gezondigd
hebben alle dagen.
En nu blijve, ik bid u, uw knecht in de plaats van de knaap, mijn heer een knecht; en de knaap
klimme op met zijn broers.
Omdat hoe zal ik opklimmen tot mijn vader, en de knaap, niet hij met mij; wellicht zal ik het
boze zien dat mijn vader zal vinden.
Omdat uw knecht borg is geworden voor de knaap van met mijn vader, al zeggende, betekent
de aanbinding aan zichzelf; indien ik hem tot u niet zal hebben wedergebracht, betekent tenzij
het wordt verbonden met het geestelijk goede; en ik zal mijn vader gezondigd hebben alle
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2439
dagen, betekent de afkering en dat er zo geen goede van de Kerk zal zijn; en nu blijve, ik bid
u, uw knecht in de plaats van de knaap, mijn heer een knecht, betekent de onderwerping; en
de knaap klimme op met zijn broers, betekent opdat het innerlijk ware verbonden zal worden
met het geestelijk goede; omdat hoe zal ik opklimmen tot mijn vader, en de knaap, niet hij
met mij, betekent dat het geestelijk goede vanuit het natuurlijke zou zijn zonder het innerlijk
ware; wellicht zal ik het boze zien dat mijn vader zal vinden, betekent het bemerken dat het
verloren zal gaan.
5839. Omdat uw knecht borg is geworden voor de knaap van met mijn vader, al zeggende; dat
dit de aanbinding betekent, staat vast uit de betekenis van borg zijn, namelijk aan zich
aanbinden, zoals eerder in nr. 5609; immers het ware dat Benjamin uitbeeldt, kan intussen,
wanneer het niet zo bij het geestelijk goede is, dat de vader uitbeeldt, bij het goede van de
uiterlijk Kerk zijn, dat Jehudah uitbeeldt; immers, dit goede en het geestelijk goede handelen
één door overeenstemming.
5840. Indien ik hem tot u niet zal hebben wedergebracht; dat dit betekent tenzij het wordt
verbonden met het geestelijk goede, staat vast uit de betekenis van wederbrengen, namelijk
opnieuw verbinden; en uit de uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede, waarover
vaak eerder.
5841. En ik zal mijn vader gezondigd hebben alle dagen; dat dit de afkering betekent en dat er
dan geen goede van de Kerk zal zijn, staat vast uit de betekenis van zondigen, namelijk de
ontbinding, nrs. 5229, 5474, dus de afkering; en indien het goede van de uiterlijke Kerk dat
Jehudah uitbeeldt, zich afkeert van het goede van de innerlijke Kerk, dat Israël uitbeeldt, komt
niet langer enig goede van de Kerk in wording; de verbinding zelf maakt dat er het goede is
van waaruit de Kerk is.
Met deze twee goeden, namelijk het goede van de innerlijke Kerk en het goede van de
uiterlijke Kerk, is het als volgt gesteld: het goede van de innerlijke Kerk of het innerlijk
goede, brengt door invloeiing het goede van de uiterlijke Kerk of het uiterlijk goede voort; en
omdat dit zo is, verheft het innerlijk goede het uiterlijk goede tot zich op, opdat het
laatstgenoemde het eerstgenoemde zal beschouwen en door het eerstgenoemde omhoog naar
de Heer zal schouwen; dit vindt plaats wanneer er verbinding is; maar indien er ontbinding is,
keert het uiterlijk goede zich af en schouwt omlaag en gaat zo verloren; het is deze afkering
die wordt aangeduid met ik zal mijn vader gezondigd hebben alle dagen.
5842. En nu blijve, ik bid u, uw knecht in de plaats van de knaap, mijn heer een knecht; dat
dit de onderwerping betekent, staat hieruit vast dat zich als knecht in de plaats van een ander
aanbieden, is zich beroven van het vrije vanuit het eigene en zich geheel en al aan de ander
onderwerpen.
Met deze woorden wordt de onderwerping aangeduid van de natuurlijke of uiterlijke mens
onder de innerlijke; wanneer immers het goede daar zich onderwerpt, onderwerpen zich de
ware dingen zelf daar, want de ware dingen zijn van het goede.
5843. En de knaap klimme op met zijn broers; dat dit betekent opdat het innerlijk ware
verbonden zal worden met het geestelijk goede, staat vast uit de uitbeelding van Benjamin,
namelijk het nieuwe ware, nrs. 5804, 5806, 5809, 5822, dus het innerlijk ware; en uit de
betekenis van opklimmen met de broers, te weten opnieuw verbonden worden met zijn vader,
dat wil zeggen, met het geestelijk goede, dat door Israël wordt uitgebeeld; het innerlijk ware
dat hier Benjamin uitbeeldt, is het nieuwe ware, want dit is innerlijk ten opzichte van de ware
dingen die beneden zijn; het ware immers dat voortgaat vanuit het goede, is het innerlijk ware
en dus dit ware, omdat het is vanuit het geestelijk goede, dat Israël is; het goede van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2440
naastenliefde vanuit de wil, dus vanuit de aandoening, is het innerlijk goede of het goede van
de innerlijke Kerk; maar het goede van de naastenliefde niet vanuit de aandoening maar
vanuit gehoorzaamheid en niet vanuit de wil, maar vanuit het leerstellige, is het uiterlijk
goede of het goede van de uiterlijke Kerk; en dus eveneens de ware dingen die daaruit zijn.
5844. Omdat hoe zal ik opklimmen tot mijn vader, en de knaap, niet hij met mij; dat dit
betekent dat het geestelijk goede vanuit het natuurlijke zou zijn zonder het innerlijk ware,
staat vast uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is, namelijk het geestelijk goede
vanuit het natuurlijke, waarover eerder; en uit de uitbeelding van Benjamin, die hier de knaap
is, namelijk het innerlijk ware, waarover hiervoor in nr. 5843.
5845. Wellicht zal ik het boze zien dat mijn vader zal vinden; dat dit het bemerken betekent
dat het verloren zal gaan, staat vast uit de betekenis van zien, namelijk verstaan, waarover de
nrs. 2807, 3863, 4403-4421 en vandaar bemerken nrs. 3764, 4567, 5400; dat het te gronde zal
gaan, wordt aangeduid met het boze dat hem zal vinden, eender als met de grijsheid in het
boze ten grave doen nederdalen, nr. 5832; en verder daarmee dat indien de vader hem niet zou
zien met de broers, hij zou sterven, nr. 5836; dit is het boze dat wordt aangeduid.
Dat het geestelijk goede, dat Israël is, te gronde zou gaan indien het ware, dat Benjamin is,
zou weggaan, zie nr. 5832.
OVER DE ENGELEN EN DE GEESTEN BIJ DE MENS
5846. Het is met de invloeiing vanuit de geestelijke wereld in de mens in het algemeen als
volgt gesteld, dat de mens niets uit zichzelf kan denken, noch iets willen, maar dat alles
invloeit: het goede en het ware uit de Heer door de hemel, dus door de engelen die bij de
mens zijn; het boze en het valse uit de hel, dus door de boze geesten die bij de mens zijn; en
dit vindt plaats in het denken en de wil van de mens; ik weet dat dit ten zeerste tegenstrijdig
zal schijnen, omdat het tegen de schijn is, maar de ondervinding zelf zal dicteren hoe het
hiermee is gesteld.
5847. Nooit immers heeft enig mens, geest of engel, het leven uit zich, dus kan hij ook niet
zichzelf denken en willen, want in het denken en willen is het leven van de mens en het
spreken en het handelen is het leven daaruit; er is immers één enig leven, namelijk dat van de
Heer, dat invloeit in allen; maar het wordt op verschillende wijze opgenomen en wel volgens
het hoedanige dat de mens over zijn ziel heeft gebracht door zijn leven; vandaar worden bij de
bozen de goede en de ware dingen verkeerd in boze en valse dingen; bij de goeden worden zij
opgenomen, de goede dingen als goede dingen en de ware dingen als ware dingen.
Dit kan worden vergeleken met het licht dat uit de zon invloeit in de objecten; dit licht wordt
aangepast en geschakeerd op verschillende wijze volgens de vorm van de delen en vandaar
verkeerd in ofwel droevige of blije kleuren; terwijl de mens in de wereld leeft, brengt hij een
vorm over de zuiverste substanties die van zijn innerlijke dingen zijn, zodat kan worden
gezegd dat hij zijn ziel vormt, dat wil zeggen, het hoedanige ervan; volgens die vorm wordt
het leven van de Heer opgenomen en dit is van Zijn Liefde jegens het gehele menselijke
geslacht.
Dat er één enig leven is, en dat mensen, geesten en engelen ontvangers zijn van het leven, zie
de nrs. 1954, 2021, 2706, 2886-2889, 2893, 3001, 3318, 3337, 3338, 3484, 3741-3743, 4151,
4249, 4318-4320, 4417, 4524, 4882.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2441
5848. Omdat het leven van de Heer zal invloeien, en bij de mens opgenomen zal worden
volgens de gehele wet, zijn er voortdurend geesten en engelen bij de mens: engelen vanuit de
hemel en geesten uit de hel; en ik ben daarover ingelicht dat er bij eenieder twee geesten zijn
en een tweetal engelen.
Dat er geesten uit de hel zijn, komt omdat de mens uit zich aanhoudend in het boze is; hij is
immers in het verkwikkelijke in de liefde van zich en van de wereld en voor zoveel als de
mens in het boze of in dat verkwikkelijke is, kunnen engelen vanuit de hemel niet aanwezig
zijn.
5849. Die beide geesten die aan de mens zijn toegevoegd, maken dat er verbinding is met de
hel en die beide engelen maken dat er verbinding is met de hemel; de mens zou zonder de
verbinding met de hemel en de hel zelfs niet één ogenblik kunnen leven; indien die
verbindingen werden weggenomen zou de mens dood neervallen zoals een boomstronk, wat
dan zou het verband worden weggenomen met het Eerste Zijn, dat wil zeggen, met de Heer.
Dit werd mij eveneens door ondervinding getoond; de geesten bij mij werden een weinig
verwijderd en naar gelang van de verwijdering begon ik toen als het ware de geest te geven en
ik zou ook de geest hebben gegeven indien zij niet teruggezonden waren.
Maar ik weet dat weinigen geloven dat er enig geest bij hen is, ja zelfs dat er ook maar
geesten zijn; de oorzaak hiervan is voornamelijk dat er heden ten dage geen geloof is, omdat
er geen naastenliefde is; vandaar gelooft men ook niet dat er een hel is, zelfs ook niet dat er
een hemel is en dus dat er een leven na de dood is; de andere oorzaak is deze dat zij met hun
ogen geen geesten zien; zij zeggen immers: Indien ik zou zien, zou ik geloven; wat ik zie, dat
is er; wat ik echter niet zie, daarvan weet ik niet of het er is; terwijl zij toch weten of kunnen
weten, dat het oog van de mens zo onnauwkeurig en grof is, dat het zelfs niet eens de meer
opvallende dingen ziet die in de laatsten van de natuur zijn, wat blijkt uit de kunstig geslepen
lenzen, waardoorheen zulke dingen verschijnen; hoe zou het dan de dingen kunnen zien die
binnen de natuur, ook binnen de zuiverder natuur zijn waar de geesten en engelen zijn; dezen
kan de mens niet zien dan alleen met het oog van zijn innerlijke mens; dit immers is daartoe
aangepast om die te zien; maar het gezicht van dit oog wordt de mens, wanneer hij in de
wereld is, uit verschillende oorzaken niet geopend.
Hieruit kan vaststaan hoever het huidige geloof afstaat van het oude geloof; het oude geloof
was, dat ieder mens zijn engel bij zich had.
5850. Het is hiermee als volgt gesteld: er is uit de Heer door de geestelijke wereld in de
subjecten van de natuurlijke wereld een algemene invloeiing en er is een bijzondere
invloeiing; een algemene invloeiing in die welke in de orde zijn en een bijzondere invloeiing
in die welke niet in de orde zijn.
Dieren, van welke soort dan ook, zijn in de orde van hun natuur; daarom is in hen een
algemene invloeiing; dat zij in de orde van hun natuur zijn, staat hieruit vast dat zij in al hun
kwaliteiten worden geboren en het niet nodig hebben door enige inlichting daarin te worden
binnengeleid; maar mensen zijn niet in de orde en ook niet in enige wet van de orde; daarom
is in hen een bijzondere invloeiing, dat wil zeggen, bij hen zijn engelen en geesten, door wie
er invloeiing is; en indien die niet bij de mensen waren, zouden zij zich in elke misdaad
storten en zich in één ogenblik halsoverkop in de allerdiepste hel werpen; de mens is door die
geesten en engelen onder het toezicht en de leiding van de Heer.
De orde van de mens waarin hij werd geschapen, zou moeten zijn dat hij de naaste liefhad
zoals zichzelf, ja zelfs meer dan zichzelf, zo doen de engelen; maar de mens heeft alleen
zichzelf en de wereld lief en hij haat de naaste, uitgezonderd voor zoveel als die hem
begunstigt om te heersen en hem de wereld te geven; omdat het leven van de mens geheel en
al indruist tegen de hemelse orde, wordt hij daarom door afzonderlijke geesten en engelen uit
de Heer geregeerd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2442
5851. Deze zelfde geesten blijven niet voor altijd bij de mens, maar zij worden verwisseld
volgens de staten van de mens, namelijk volgens de staten van zijn aandoening of zijn liefde
en doeleinden; de vorigen worden verwijderd en anderen volgen hen op; in het algemeen zijn
er zodanige geesten bij de mens als de mens zelf is; indien hij gierig is, zijn het geesten die
gierig zijn; indien hij hoogmoedig is, zijn het geesten die hoogmoedig zijn; indien hij
wraakzuchtig is, zijn het geesten die ook zodanig zijn; indien hij sluw is, zijn het eendere
geesten; de mens haalt geesten vanuit de hel naar zich toe volgens zijn leven.
De hellen zijn allerstrengst onderscheiden volgens de boze dingen van de begeerten en
volgens alle verschillen van het boze; vandaar ontbreekt het nooit aan andere geesten die
worden opgeroepen en toegevoegd aan de mens die in het boze is.
5852. De boze geesten die bij de mens zijn, zijn weliswaar uit de hellen, maar wanneer zij bij
hem zijn, zijn zij niet in de hel, maar daaruit genomen; de plaats waar zij dan zijn is midden
tussen hemel en hel en wordt de wereld der geesten genoemd, waarvan vaak eerder melding is
gemaakt; in die wereld die de wereld der geesten wordt genoemd, zijn ook goede geesten, die
eveneens bij de mens zijn; in die wereld komen ook de mensen terstond na de dood en na enig
verblijf daar worden zij of verwezen naar de lagere aarde of neergelaten in de hel of
opgeheven in de hemel, eenieder volgens zijn leven; in die wereld vinden naar boven toe de
hellen hun grens, die daar geopend of gesloten worden naar het welbehagen van de Heer; en
in die wereld vindt naar onderen toe de hemel zijn grens; die wereld is dus een staat die er
tussenin ligt en de hemel van de hel scheidt; hieruit kan men weten wat de wereld der geesten
is.
Wanneer de boze geesten die bij de mens zijn, in die wereld zijn, zijn zij niet in enige helse
marteling, maar in de verkwikkingen van de eigenliefde en de liefde van de wereld, en verder
in die van alle wellusten waarin de mens zelf is, want zij zijn in elk denken en in elke
aandoening van de mens; maar wanneer zij in hun hel worden teruggezonden, keren zij in hun
vorige staat terug.
5853. De geesten die tot de mens komen, gaan in zijn gehele geheugen binnen en in alle
wetenschappen van het geheugen die de mens bezit; zo trekken zij alle dingen aan die van de
mens zijn en wel dermate dat zij niet anders weten dan dat die van hen zijn; dit hebben
geesten op de mens voor; vandaar komt het dat zij alle dingen denken die de mens denkt en
dat zij alle dingen willen die de mens wil; en eveneens omgekeerd, dat de mens alle dingen
denkt die deze geesten denken en dat de mens alle dingen wil die deze geesten willen; zij
handelen immers één door verbinding; maar van beide kanten meent men dat zulke dingen in
henzelf en uit henzelf zijn, dus zo de geesten, zo de mensen, maar dit is een begoocheling.
5854. Er wordt uit de Heer in voorzien dat de geesten invloeien in de gedachten en de dingen
van de wil van de mens; de engelen echter in de doelen en zo door de doelen in de dingen die
uit de doelen volgen; de engelen vloeien ook in door de goede geesten in de dingen die bij de
mens de goede dingen van het leven en de ware dingen van het geloof zijn, waardoor zij hem
zoveel mogelijk van de boze en valse dingen afleiden; deze invloeiing is stil, niet te waar te
nemen voor de mens, niettemin in het verborgene werkend en uitwerkend; vooral keren zij de
boze doelen af en boezemen zij goede in; voor zoveel zij dit echter niet kunnen, verwijderen
zij zich en vloeien zij van verderaf en meer afwezig in en dan treden de boze geesten naderbij;
want engelen kunnen niet aanwezig zijn in boze doelen, dat wil zeggen, in de liefde van zich
en van de wereld, niettemin zijn zij van veraf aanwezig.
De Heer zou de mens door de engelen met almachtige kracht in de goede doelen kunnen
leiden; maar dit zou gelijk staan met hem het leven af te nemen, want het leven van hem
behoort tot volslagen tegenovergestelde liefden; en daarom is het een onschendbare
Goddelijke wet dat de mens in het vrije zal zijn en dat het goede en het ware of de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2443
naastenliefde en het geloof, moeten worden ingeplant in het vrije van hem en geenszins door
dwang; want dat wat in gedwongen staat wordt opgenomen, blijft niet maar wordt verstrooid;
immers de mens dwingen is niet in zijn willen inboezemen; het is immers het willen van een
ander dat hem dan tot handelen zal leiden; daarom wordt het uitgeroeid, wanneer hij tot zijn
eigen willen, dat wil zeggen, tot zijn vrije terugkeert; daarom regeert de Heer de mens door
diens vrije en houdt Hij hem zoveel mogelijk af van het vrije om het boze te denken en te
willen; indien immers de mens niet door de Heer werd afgehouden, dan zou hij zich
aanhoudend halsoverkop in de allerdiepste hel storten.
Er werd gezegd dat de Heer de mens door de engelen met almachtige kracht in de goede
doelen zou kunnen leiden, immers de boze geesten kunnen in één ogenblik worden verjaagd,
ook al zouden er myriaden rondom de mens zijn en wel door één engel; maar dan zou de
mens in zo’n marteling en in zo’n hel komen, dat hij het geenszins zou kunnen uithouden,
want hij zou jammerlijk van zijn leven worden beroofd; immers het leven van de mens is
vanuit begeerten en fantasieën tegen het goede en het ware; indien dat leven niet door boze
geesten werd ondersteund en zo verbeterd, of tenminste geleid, dan zou hij geen minuut
verder leven; er zetelt in hem immers niets anders dan de eigenliefde en de liefde tot gewin en
de roem daaruit en dus zo tegen alles wat van de orde is; en indien hij daarom niet op
gematigde wijze en bij graden tot de orde werd teruggebracht onder leiding van zijn vrije, zou
hij terstond de geest geven.
5855. Voordat het mij werd geopend om met geesten te spreken, was ik in de mening dat
nooit enig geest, noch enige engel mijn gedachten zou kunnen weten en doorvatten, omdat die
binnenin mij zijn, uitgezonderd God alleen; toen gebeurde het eens dat ik bemerkte dat een
zekere geest wist wat ik dacht, want hij sprak met mij daarover, in weinig woorden en hij gaf
door een bepaald teken een aanwijzing van zijn tegenwoordigheid; waarover ik mij verbaasde,
voornamelijk daarover dat hij mijn gedachten wist; daaruit stond vast hoe moeilijk het voor de
mens is om te geloven dat een geest weet wat hij denkt, terwijl hij toch niet alleen de
gedachten weet die de mens zelf weet, maar ook de kleinste dingen van zijn denken en van de
aandoeningen die de mens niet weet, ja zelfs zulke dingen die de mens nooit in het leven van
het lichaam kan weten; dit weet ik vanuit een voortdurende ondervinding van verscheidene
jaren.
5856. De verbindingen van gezelschappen met andere gezelschappen vinden plaats door
geesten die zij uitzenden en door wie zij heen spreken; die geesten worden subjecten
genoemd; toen een of ander gezelschap bij mij aanwezig was kon ik dit niet weten alvorens
zij een geest hadden uitgezonden; en nadat deze uitgezonden was, was de verbinding direct
geopend; dit is heel gewoon in het andere leven en vindt herhaaldelijk plaats.
Daaruit kan vaststaan dat de geesten en engelen die bij de mens zijn, daar zijn ter wille van de
vergemeenschapping met de gezelschappen in de hel en met de gezelschappen in de hemel.
5857. Ik sprak enige malen met geesten over het allervoortreffelijkste vermogen dat zij op de
mens voor hebben, namelijk dat zij bij hun eerste contact alle dingen van het geheugen van de
mens aantrekken en hoewel zij tevoren niets hadden geweten van de wetenschappen, van de
talen en van de dingen die de mens vanaf zijn kindertijd tot de ouderdom toe heeft geleerd en
in zich opgenomen, toch in één ogenblik in het bezit van alle dingen komen; en dat zij zo dus
bij de geleerden geleerd, bij de spisvondigen spitsvondig en bij de voorzichtigen voorzichtig
zijn.
Naar aanleiding hiervan kregen die geesten eigendunk; het waren immers niet goede geesten;
daarom werd het gegeven tot hen ook te zeggen dat zij bij de ongeleerden ongeleerd zijn, bij
de stompzinnigen stompzinnig en bij de waanzinnigen en dwazen stompzinnig en dwaas; zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2444
trekken immers alle innerlijke dingen van de mens, bij wie zij zijn, aan en dus eveneens diens
misleidingen, fantasieën en begoochelingen en dus ook zijn waanzinnigheden en dwaasheden.
Tot de kleine kinderen kunnen boze geesten echter niet naderen, omdat zij nog niet iets
hebben in het geheugen dat zij kunnen aantrekken; en daarom zijn bij hen goede geesten en
engelen.
5858. Uit veel ondervinding is mij te weten gegeven, dat geesten menen dat alles wat zij uit
het geheugen van de mens denken en spreken, van hen is en in hen is; indien hun wordt
gezegd dat dit niet het geval is, zijn zij zeer verontwaardigd; zo’n zinsbegoocheling regeert bij
hen.
Opdat zij overtuigd zouden worden dat dit niet zo is, werd hun gevraagd waarvandaan zij
weten met mij in mijn landstaal te spreken, terwijl zij toch in het geheel niets daarvan hadden
gekend in het leven van het lichaam en hoe zij de overige talen die ik machtig ben, weten en
dat zij er niet één enkele uit zichzelf weten; of zij geloven dat die talen van hen waren; ik las
voor hen ook de Hebreeuwse taal, die zij evenveel als ik verstonden, zelfs de kleine kinderen
en verder niets; en eveneens werd hun gezegd dat alle wetenschappelijke dingen die bij mij
zijn, bij hen zijn; vandaar werden zij overtuigd dat zij in het bezit van alle wetenschappen van
de mens komen, wanneer zij bij de mens komen en dat zij in het valse zijn wanneer zij
geloven dat die van hen zijn.
Zij hebben eveneens die dingen die van hen zelf zijn, maar het is niet geoorloofd deze
tevoorschijn te roepen; de oorzaak hiervan is, opdat zij de mens dienen door wat van hem is
en om verscheidene andere oorzaken, nrs. 2476, 2477, 2479; en omdat er de grootste
verwarring zou zijn indien geesten vanuit hun eigen geheugen zouden uitvloeien, nr. 2478.
5859. Zekere geesten kwamen terwijl zij opklommen tot mij, en zeiden dat zij bij mij waren
geweest vanaf het begin, terwijl zij niets anders wisten; maar omdat ik hun het tegendeel
aantoonde, bekenden zij tenslotte dat zij nu pas waren gekomen en dat zij, omdat zij terstond
alle dingen van mijn geheugen hadden aangetrokken, niets anders hadden kunnen weten;
daaruit stond eveneens vast dat geesten op het ogenblik waarop zij aankomen, alle
wetenschappelijke dingen van de mens aantrekken of ze van hen zijn; ook wanneer
verscheidene geesten aanwezig zijn, trekken zij elk afzonderlijk die dingen aan en menen elk
afzonderlijk dat al die informatie van hen is; in dit vermogen komt de mens direct na de dood.
Vandaar komt het eveneens dat de goede geesten in het hemelse gezelschap waarin zij komen,
alle wijsheid aantrekken en bezitten die van allen in dat gezelschap is; zodanig immers is de
verbinding; en dit hoewel zij in het leven van het lichaam hoegenaamd niets hebben gekend
van zulke dingen die in het hemelse gezelschap worden gezegd; dit vindt plaats indien zij in
het goede van de naastenliefde in de wereld hebben geleefd; dit goede brengt het met zich
mee dat daaraan alle wijsheid wordt toegeëigend, want in het goede zelf ligt dit ingeënt
verborgen; vandaar weten zij als het ware vanuit zich dingen die in het leven van het lichaam
onbegrijpelijk, ja zelfs onuitsprekelijk waren geweest.
5860. De geesten die bij de mens zijn, trekken ook zijn overredingen aan, welke het ook
mogen zijn; dit is mij door veel ondervinding bewezen; zo trekken zij de overredingen van de
mens niet alleen in burgerlijke en zedelijke dingen aan, maar ook in geestelijke dingen die van
het geloof zijn; daaruit kan vaststaan dat de geesten bij degenen die in ketterijen,
begoochelingen en illusies zijn ten aanzien van de ware dingen van het geloof en in valse
dingen, in eendere dingen zijn en daarvan ook geen haarbreed afwijken; de oorzaak dat dit zo
is, is opdat de mens in zijn vrije zal zijn en niet door enig eigene van een geest verstoord zal
worden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2445
5861. Hieruit blijkt dat de mens wanneer hij in de wereld leeft, ten aanzien van zijn innerlijke
dingen, dus ten aanzien van zijn geest, met andere geesten in gezelschap is en dus zo met hen
is verbonden dat hij niet iets denken noch willen kan tenzij tezamen met hen en dat er zo
verbinding is van zijn innerlijke dingen met de geestelijke wereld; en dat hij zo en niet anders
door de Heer kan worden geleid.
Wanneer de mens in het andere leven komt, brengt hij het ongeloof met zich mee dat er geen
geest bij hem is geweest; te minder iemand vanuit de hel; daarom wordt hem, indien hij dat
verlangt, het gezelschap van geesten getoond dat samen met hem is geweest en waaruit
afgezant-geesten bij hem zijn geweest; ook keert hij na ettelijke staten die hij eerst moet
doorlopen, tenslotte tot hetzelfde gezelschap terug, omdat dit met zijn liefde, die de
heerschappij had gevoerd, één had gehandeld; ik heb enige malen gezien dat gezelschappen
aan hen werden getoond.
5862. De geesten die bij de mens zijn, weten niet dat zij bij de mens zijn; dit weten alleen de
engelen uit de Heer; zij zijn immers aangebonden aan zijn ziel of geest, maar niet aan zijn
lichaam; de dingen immers die vanuit het denken in de spraak en uit de wil in daden in het
lichaam worden bepaald, vloeien door de algemene invloeiing volgens de overeenstemmingen
met de Grootste Mens geordend in de daad; daarom hebben de geesten die bij de mens zijn,
met deze dingen niets gemeen; zo spreken zij niet door de tong van de mens, wat bezetenheid
zou zijn, noch zien zij door de ogen de dingen die in de wereld zijn, noch horen zij door zijn
oren de dingen die daar zijn.
Anders is het bij mij gesteld: de Heer immers heeft mijn innerlijke dingen geopend opdat ik
zou kunnen zien de dingen die in het andere leven zijn; vandaar hebben de geesten geweten
dat ik een mens in het lichaam was en hun werd het vermogen gegeven door mijn ogen de
dingen te zien die in de wereld zijn, en diegenen die met mij in verbinding stonden, met mij te
horen spreken.
5863. Indien boze geesten zouden doorvatten dat zij bij de mens waren en dat zij van hem
afgescheiden geesten waren en indien zij zouden kunnen invloeien in de dingen die van zijn
lichaam zijn, dan zouden zij er op duizend manieren naar streven om hem te verderven, want
zij koesteren tegen de mens een dodelijke haat; en omdat zij wisten dat ik een mens in het
lichaam was, waren zij daarom in een voortdurend streven om mij te verderven, niet alleen
naar het lichaam, maar vooral naar de ziel; immers een mens en een of andere geest te
verderven is het verkwikkelijke van het leven zelf van al diegenen die in de hel zijn; maar ik
ben voortdurend door de Heer beschermd.
Daaruit kan vaststaan hoe gevaarlijk het voor de mens is, in levend verkeer met geesten te zijn
indien hij niet in het goede van het geloof is.
5864. Omdat boze geesten hadden gehoord dat er geesten bij de mens waren, hadden zij
gemeend dat zij zo die geesten en tezamen met hen de mens zouden aantreffen; zij zochten
ook lange tijd, maar tevergeefs; zij waren van plan hen te verderven; want zoals het het
verkwikkelijke en het gezegende van de hemel is, de mens goed te doen en zijn eeuwig heil te
bevorderen, zo is dus het omgekeerde het verkwikkelijke van de hel, namelijk om de mens
boos te doen en bij te dragen tot diens verderf; zij zijn dus zo in het tegenovergestelde.
5865. Er was een zekere geest, niet boos, aan wie het werd toegelaten tot een of ander mens
over te gaan en van daar met mij te spreken; toen hij daar was gekomen, zei hij dat hij hem
toescheen zoals een zwart onbezield iets of zoals een zwarte massa zonder enig leven; dit was
het lichamelijke leven van die mens, dat hem vergund was waar te nemen; er werd gezegd dat
het lichamelijke leven van de mens die in het goede van het geloof is, wanneer het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 44
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2446
waargenomen mag worden, niet als zwart maar als van hout verschijnt en met een kleur van
hout.
Iets eenders werd door een andere ondervinding te weten gegeven; een zekere boze geest
werd in de staat van het lichaam gebracht, namelijk daardoor dat hij vanuit de zinlijke dingen
dacht; toen werd deze door mij eveneens gezien als een zwarte massa zonder enig leven; hij
zei, toen hij was teruggesteld, dat hij had gemeend in het leven van het lichaam te zijn
geweest.
In andere gevallen is het de geesten niet geoorloofd om de lichamelijke dingen van de mens
waar te nemen; de lichamelijke dingen van de mens immers zijn in de wereld en in het licht
ervan; wanneer geesten in de dingen schouwen die in het licht van de wereld zijn, verschijnen
die dingen die daar zijn als louter duisternis.
5866. Het vervolg over de engelen en geesten bij de mens, aan het einde van het volgende
hoofdstuk.
Einde hoofdstuk 44.

'