'

Een voorafbeelding van Maria in Egypte nog voor Elias.

 

A.30

Inleidende opmerking: In de ondergrondse kamer of zaal die men, van het oosten en westen uit,

bereikte met een ruime gang en waar Joakim en Anna mekaar ontmoetten, vond de Onbevlekte

Ontvangenis van Maria plaats. Een leger van engelen, badend in een hemels licht, omgaven de heilige

echtgenoten. Op dit groots gebeuren laat Brentano enige visioenen van Katarina Emmerick aansluiten,

omdat zij er enigszins betrekking op hebben. Vooral wijzen die visioenen op de verering van de

Heilige Maagd die door Gods wil, reeds eeuwen voor haar geboorte door vrome Israëlieten

uitdrukkelijk, en ook door godsdienstige heidenen meer bedekt en vaag, om niet te zeggen onbewust,

doch werkelijk beoefend werd. Hier volgen zij.

 

Ik zag in een zeer oud tijdperk een gebeurtenis in Egypte, die op de Heilige Maagd betrekking had;

ze moeten lang voor Elias hebben plaats gevonden; ook in zijn tijd heb ik daar iets gezien, maar dit

zal ik later vertellen.

 

In Egypte, veel verder van het Beloofde Land dan On of Heliopolis, zag ik een stad waarbij, op een

eiland van de stroom (1), een afgodsbeeld stond. Zijn kop was nog geheel een mensenhoofd, nog

geheel een ossenkop; hij had drie hoornen waarvan één midden op het voorhoofd. Het beeld was hol

en het had openingen in het lijf, waarin men als in een oven de offers verbrande. De voeten geleken

op klauwen. In de ene hand hield het een plant, gelijkend op aren met zeer dik graan; ik meen dat ze

eveneens uit het water opgroeit (en in moerassige grond goed gedijt), doch dit weet ik niet meer

heel zeker. Zij hadden na een schitterende overwinning een tempel voor deze afgod gebouwd; zij

stonden nu op het punt hem in te wijden en alles was bereid voor het offer. Toen zij nu op het water

van de stroom tot het afgodsbeeld naderden, was ik getuige van de volgende wonderbaarlijke

gebeurtenis.

 

Ik zag bij de afgod een sombere, afschuwelijke gedaante. Boven die duistere verschijning daalde een

grote engel uit de hemel nader; hij geleek treffend op die welke in het boek der Openbaring aan de

evangelist Johannes verscheen. Hij stiet met zijn staf de donkere gestalte, die de duivel was, in de

rug. Deze kromde zich ineen en was gedwongen uit het afgodsbeeld te zeggen dat zij de tempel niet

zijner eer inwijden moesten, doch ter ere van een Maagd, die op aarde zou verschijnen (en een kind

baren). Aan haar immers waren zij hun overwinning verschuldigd. De overige omstandigheden herinner

ik me niet nauwkeurig meer.

 

Ik zag nu die heidenen in hun nieuwe tempel het beeld oprichten van een gevleugelde maagd; het

werd tegen de muur aangebracht. De maagd boog zich in vliegende houding over een vaarbootje

heen; het beeld van een bakerkind lag er in. Het scheepje stond op een kleine zuil, die van boven

rimpelig of schorsachtig was als de stam van een boom. De gevleugelde gedaante hield met één van

haar beide uitgebreide handen een neerhangende weegschaal vast en naast haar op de muur zag ik

twee figuren, die in ieder van de schalen iets legden.

 

Het schuitje waarin het kindje lag, geleek op het korfje waarin Mozes op de Nijl had gelegen, met dit

verschil nochtans dat het boven open was, terwijl dat van Mozes aan de bovenkant, op een kleine

opening na, gesloten was.

 

Commentaar:

 

1) Vanaf Caïro in het noorden liggen in de Nijl een ontelbare menigte eilandjes gezaaid. Een vers van

V.Hugo, in het Vlaams vertaald, luidt: : In `t westen lag, gelijk een tijgervel gevlekt, de gele Nijl met

talloze eilandjes bedekt.” Twee daarvan zijn om hun afgodentempels vermaard, namelijk Elefantine

en Filea, bij de zuidgrens van Opper-Egypte, tegenover de stad Aswan of Siëna. Op Elefantine

vereerde men vooral de ramsgod Knoem. Mooie overblijfselen van tempels, kaaien en andere

bouwwerken getuigen van de beschaving die er reeds in 3000 jaar voor Christus bloeide.

 

 

Elias ziet een voorafbeelding van de Heilige Maagd.

 

A. 31

Het gehele Beloofde land was door gebrek aan regen verdord en als versmacht. Ik zag Elias twee 

dienaren de Karmelberg bestijgen en daar tot God om regen bidden. Zij bestegen eerst een hoge

bergrug, klommen vervolgens langs ruwe rotstrappen tot een terras op; zij bestegen dan nog eens vele

rotstrappen en bereikten een ruime hoogvlakte; op deze verhief zich nog een rotsheuvel, waarin een

spelonk was uitgehold. Tot deze spelonk steeg de profeet langs trappen op; hij had zijn dienaren op

de rand van de ruime hoogvlakte achtergelaten en aan één onder hen het bevel gegeven het oog

gevestigd te houden op het Meer van Galilea. Dit nu zag er afschuwelijk uit, want het was geheel

uitgedroogd, vol holten en gaten en bedekt met moeras en verrotte dieren (1).

 

Elias ging ineengehurkt zich neerzitten, boog het hoofd tot tussen de knieën, sloeg zijn mantel over

het hoofd en bad vurig tot God. Hij riep zevenmaal tot zijn dienaar of hij geen wolk uit het Meer

omhoog zag stijgen. Toen hij de zevende maal riep, zag ik de wolk te voorschijn komen. Aanstonds

kwam de dienaar dit aan de profeet mededelen en deze zond hem daarop met een boodschap naar

koning Achab.

 

Ik zag hoe zich in het midden van het Meer een witte wervel vormde, hoe daaruit een zwart wolkje

ter grootte van een vuist te voorschijn steeg en zich uitbreidde. In dat wolkje zag ik aanstonds van in

het begin een kleine lichtende gedaante als een maagd. Ik zag dat ook Elias deze gedaante in de zich

uitbreidende wolk waarnam. Haar hoofd was door stralen omgeven; zij strekte haar armen uit als een

kruis en had aan de ene hand een zegekrans hangen. Haar lang kleed scheen onder haar voeten

samengebonden. Zij scheen in de zich voortdurend meer en meer uitspreidende wolk over het gehele

Beloofde Land uitgestrekt te zijn.

 

Ik zag hoe de wolk zich verdeelde en in zekere heilige of begenadigde gewesten in witte

dauwwolkjes neer wervelde: het was daar, waar godvrezende mensen woonden, die het Heil

verlangden en vurig afsmeekten. Ik zag deze wolkjes regenboogkleurige randen krijgen en de regen

zich in hun midden samentrekken als tot een parel in zijn schelp. Ik ontving de verklaring dat dit een

voorafbeelding was, en dat uit die zegende plaatsen, waar de wolk zich in witte wervelwolkjes

neergelaten had, de medewerking tot de komst van de Heilige Maagd werkelijk is voortgekomen.

 

Ik zag hoe ook Elias in dit profetische visioen, terwijl de wolk omhoog steeg, vier geheimen met

betrekking tot de Heilige Maagd erkende. Door storende omstandigheden ben ik spijtig de

bijzonderheden daarvan met nog zeer veel andere dingen vergeten. Hieruit erkende Elias onder meer

dat Maria in het zevende tijdperk van de wereld geboren zou worden; en hierop had betrekking het

feit dat hij zevenmaal toe zijn knecht tot zich riep. Elias zag ook uit welk geslacht zij voortspruiten

zou. Hij zag aan de ene zijde van het land een lage, maar zeer brede stamboom; aan de

tegenovergestelde zijde ontwaarde hij echter een zeer hoge stamboom, die bij zijn wortel breed

was en naar boven versmalde en die zijn top tot in de eerste boom omneerboog. Van dit alles begreep

hij de betekenis en vernam op deze wijze het genoemde viertal geheimen betreffende de

toekomstige Moeder van de Heiland (2).

 

Hierop zag ik in een ander visioen hoe Elias de spelonk, waarboven hij gebeden had, verwijdde; hoe

hij vervolgens de instelling van de “kinderen der profeten” beter organiseerde en hun levenswijze

nauwkeuriger regelde. Het gebruik bestond (of kwam nu in zwang) dat steeds enigen van hen in deze

grot om de komst van de Heilige Maagd baden, en haar die nog komen moest, reeds lang voor haar

geboorte vereerden. Ik zag dat deze devotie tot de Heilige Maagd hier op de Karmelberg zonder

onderbreking bleef bestaan, dat de Essenen doorgingen met die te beoefenen, toen Maria reeds op

aarde leefde, en dat ze daar tot in onze dagen behouden bleef, dankzij de kluizenaars uit wie

uiteindelijk de Karmelietenorde is voortgekomen (3).

 

Commentaar:

 

1) Messiaans voorteken. De profeet Elias beveelt één van zijn dienaren het oog gevestigd te houden

op het Meer van Galilea (de Zee van Neftali, (Deut. 33:23)). Deze bevreemdende aanduiding laat

meteen vermoeden dat het hier gaat om meer dan weerkundige waarnemingen. Ons inziens geeft

Katarina hier wederom een heerlijke verklaring van een moeilijke schriftuurtekst. Inderdaad, de

exegeten menen meestal dat Elias dienaar westwaarts, naar de Middellandse Zee moest kijken, van

welke kant men de regen gewoonlijk verwacht. Toch vertaalt de Griekse Septuagint letterlijk uit het

Hebreeuws dat de dienaar het oog gevestigd moest houden “op de zeeweg” (I Kon. 18:43). Welnu,

deze aloude verkeersweg, via Maris, komt uit het Overjordaanse, heel dicht bij de noordkant van het

Meer van Galilea, en loopt naar het zuidwesten door het stamgebied van Neftali en Zabulon, waarover

Jesaja profeteerde (Hoofdstuk 8:23 en volgende) in verband met de openbaring van de Messias, die op

en rond het Meer van Galilea zal beginnen met zijn evangelische verkondiging en zodoende de dorre

aarde geestelijk zal verkwikken en vruchtbaar maken.

 

De scène, door I Kon. 18:41/46 verhaald, is dus echt gebeurt: de regenwolk welke de dienaar van Elias

uit de Zee (van Neftali) zag opstijgen, maakte een einde aan de werkelijke fysische droogte,

waardoor het land reeds zo lang was geteisterd. Maar wat betreft het voorafbeeldend karakter van die

weldoende regen, de Bijbel zegt niet dat ook Elias dienaar toen alles begrepen en gezien heeft wat de

biddende profeet mocht aanschouwen en wat, na hem, de Christelijke Kerkvaders over dat

regenwolkje van Elias hebben geleerd als één van de bijbelse voorafbeeldingen van Onze Lieve Vrouw,

Moeder van de Messias: Ave, levis nubes, quae coelestem pluim inserties (S. Tharasius).

 

De aanblik van het Meer van Galilea was dus blijkbaar een zinnebeeld van de toestand in de harten

van de mensen. Ter verduidelijking kunnen wij verwijzen naar de “Dromen” dat wil zeggen, naar de

aanschouwingen van Don Bosco. Het gebeurde dat deze Heilige zijn spelende straatjongens van Turijn

van op een balkon in het oog hield en dan ineens inzicht kreeg in de toestand van hun geweten:

verzwerende of verschrompelde lichaamsdelen, of andere ziekelijke toestanden, die alleen voor

hemzelf, Don Bosco, waarneembaar en verstaanbaar waren, als zinnebeelden van bepaalde zonden of

gebreken.

 

2) De vier geheimen zijn wel dezelfde die genoemd zijn in een passage van de Patriarch Johannes van

Jeruzalem. Die passus is door Kochem geciteerd in zijn groot Christusleven; hij luidt: “Uit dit visioen

verstond Elias: 1. Dat een onbevlekt ontvangen Maagd ter wereld zou komen. 2. In het 7e tijdperk van

de wereld. 3. Dat ze eeuwig maagd zou blijven. 4. En toch een God zou baren.”

 

“Vanaf die openbaring, zo volgt Kochem, begon de profeet met zijn leerlingen de toekomstige Maagd

op de berg Karmel te vereren, te bidden om haar komst en de godsvrucht tot haar te verspreiden.”

Zoals wij in A.34 zullen zien, zond hij zelfs boden uit tot in de heidense landen.

 

3) In het visioen van de opstijgende regenwolk had Elias een beeld van de toekomstige Maagd gezien

en door openbaring begrepen dat zij de Verlosser, vergeleken bij een verkwikkende regen, aan de

wereld zou schenken. Vandaar dat hij, zoals juist gezegd, zijn leerlingen haar deed vereren en hen

deed bidden voor haar komst. De geschiedenis van deze verering, welke begint met die tijd, vatten

wij hier samen naar Petits Bollandistes, 16 juli: “De profetenkinderen waren de religieuzen van het

Oude Testament. Zij hebben voortbestaan tot in Jezus tijd; zij hebben betrekkingen onderhouden met

de Zaligmaker, Johannes de Doper en Maria. Velen van hen hebben Jezus leer omhelsd, na zich door

zijn wonderen te hebben laten overtuigen.

 

Anderen sloten zich later bij de ontluikende Kerk aan en volhardden bovendien in hun leven van

afzondering, voornamelijk op de Karmelberg. Vele Christenen sloten zich bij die overgekomen

profetenleerlingen (in dit tijdperk kunnen wij ze ook Essenen noemen zie A.3) aan en volgden hun

levenswijze; hun ascetisch leven echter doordesemden zij met de volmaakter specifiek Christelijke

geest.

 

Sindsdien werd de rij van die vrome Asceten nooit meer onderbroken; de berg bleef altijd door

Christelijke kluizenaars bewoond. Het goddelijk liefdesvuur, door de grote profeten en hun eerste

volgelingen ontstoken en later door het Christendom van nieuwe brandstof voorzien, werd krachtig

aangeblazen door Bertoldus, de eerste generaal van de Karmelietenorde. Deze schonk haar de nieuwe

regel, die hijzelf van Albertus, Patriarch van Jeruzalem, ontvangen had.

 

Hieruit leidt men af dat de grondslagen, dat is de geest en levenswijze van de Karmelietenorde in

hoofdzaak teruggaat tot de grote profeet Elias. De Karmelietenorde beschouwt hem dan ook als haar

grondlegger en eerste overste. Om deze reden heeft zij ook zijn leuze tot de hare gemaakt: “Ik gloei

van ijver voor Gods glorie.” Zij draagt ook de benaming of titel “Orde van Onze Lieve Vrouw van de

berg Karmelus”, omdat de godsvrucht tot haar reeds 9 eeuwen voor haar geboorte daar begon.

 

 

Verklaring van het visioen van Elias.

 

A. 32

Inleidende opmerking van schrijver Brentano. In Katarina`s latere visioenen op het openbaar leven van

Jezus, werd haar, in verband met het optreden van Johannes de Doper, nogmaals het gezicht van Elias 

verleend, opdat zij de toestand van het Beloofde Land en zijn bewoners beter zou begrijpen. Uit dit

verhaal nemen wij, zegt Brentano, datgene wat dienstig is ter opheldering van het voorgaande.

 

Het was ten tijde van Elias. Ik zag bij de tempel te Jeruzalem een grote opschudding en alles op

stelten: men beraadslaagde, men schreef brieven met rietpennen, men zond boden uit door heel het

land; men bad, men smeekte tot God om regen. Overal liet men de profeet Elias opsporen. Ook heb ik

dezen in de woestijn spijs en drank van de engel zien ontvangen; de engel droeg een klein vat dat

geleek op een blinkend tonnetje met witte en rode dwars strepen. Ik zag zijn strijd tegen Achab, het

offer op de Karmel, de uitroeiing van de afgodenpriesters, zijn bidden om regen, het opstijgen van de

wolk en haar aantocht ( I Kon. 17/18).

 

Ik zag hoe niet alleen de aarde, maar ook de mensen onvruchtbaar waren, dor en arm aan edeler

kiemen en goede telgen. Ik zag hoe Elias door zijn roepen en bidden de zegen bekwam (1), hoe uit

die zegen de wolk ontstond en hoe hij, volgens inwendige aanschouwingen, die wolk doelmatig

richtte en slechts geleidelijk en bij delen op de aarde liet nederdalen. Zonder deze voorzorg zou die

weldoende regen wellicht in een noodlottige wolkbreuk ontaard zijn geweest.

 

Hij ondervroeg zijn dienaar zevenmaal naar de wolk; dit duidde op de zeven tijdperken van de

wereld of op zeven geslachten, waarna de eigenlijke zegen vaste wortel in Israel zou schieten; van

deze eigenlijke zegen (2) was de zegen wolk een voorafbeelding. Hijzelf zag in de opstijgende wolk

een beeld van de Heilige Maagd en vernam vele geheimen die op haar afstamming en aan nadering

betrekking hadden (A.31).

 

Commentaar:

 

1) Elias bekwam door zijn gebed de zegen of de werking van die zegen waarover in het commentaar

bij A.25 uitgeweid is. Maria was er de volle ontwikkeling van, de hoogste bloei en Jezus, door de

profeten bij dauw en verkwikkende regen vergeleken, de uiteindelijke volle vrucht. Zonder Elias

gebed zou de Messias, volgens A.33, wellicht een eeuw later gekomen zijn.

 

2) De eigenlijke zegen is Maria, uit wie de vrucht, de Messias geboren moest worden, wiens Rijk zich

onverwoestbaar in de uitverkorenen zou vestigen.

 

 A. 33

Ik zag hoe door het gebed van Elias de zegen eerst als dauw bekomen en neergetrokken werd.

De wolk zonk in witte, vlakke lagen neder; deze vormden wervelwolkjes met regenboogkleurige

randen en losten zich ten slotte neervallend in regendruppels op. Ik herkende daarin een overeenkomst

met het manna in de woestijn; dit lag `s morgens hobbelig, korrelig en dicht, zodat men het als vellen

kon oprollen. Ik zag die dauwbuien langs de Jordaan en niet overal, doch slechts hier en daar op

belangrijke plaatsen neervallen. Vooral te Ennon, tegenover Salem en op de latere doopplaatsen zag ik

duidelijk zulke lichtende dauwbuien neerkomen.

 

Ik vroeg me af wat de regenboogkleurige randen van die dauwwolken mochten betekenen. Tot

antwoord werd mij gewezen op het beeld van een zeeschelp, waarvan de randen schitterend gekleurd

zijn. Aan de zon blootgesteld slorpt zij het licht op, zuivert het van zijn kleuren, en dit zolang tot in

haar midden een reine blanke parel gevormd is.

 

Ook werd mij te verstaan gegeven dat die dauw en de daarop volgende regen meer was dan wat men

onder een verfrissing van de dorre aarde pleegt te verstaan. Ik begreep immers duidelijk dat zonder

die dauw de komst van de Heilige Maagd misschien niet minder dan honderd jaren uitgesteld was

geworden. Nu echter werden de mensengeslachten, doordat ze leven van de vruchten der aarde,

welke door de zegen bevochtigd en gedrenkt was, werden ook de mensen, zeg ik, door die zegen

gevoed en verkwikt; het vlees dat de zegen ontving, werd er door veredeld.

 

Ik zag, in verband met het naderen van de Messias, de stralen van die bevruchtende dauw zich door

de geslachten heen uitstrekken tot in de zelfstandigheid van de Heilige Maagd. Doch zo iets is niet in

menselijke woorden weer te geven. Menigmaal zag ik op zulk een kleurige rand zich één of meerdere

parelen vormen en op deze parelen een menselijke gedaante verschijnen; deze ademde als geest uit,

en dit verenigde zich weer met andere zulke geesten (hauchte wie Geist aus und das sprosste wieder

mit andern solchen zusammen). Het beeld van de parelschelp had betrekking op Maria en Jezus.

 

Ik zag ook dat, gelijk in Elias tijd de aarde en het vlees dorsten en snakten naar regen, zo ook later de

mensen en de geest verlangden naar de doop van Johannes. Het gehele visioen doelde zowel op de

komst van de Heilige Maagd als op de toestand van het Joodse volk ten tijde van de Doper. De onrust

in Elias tijd, het verlangen en zeuren naar regen, hun zoeken naar de profeet en anderzijds de

vervolging die zij hem niettemin aandeden, herhaalden zich later in een zelfde smachten van het volk

naar de doop van Johannes en naar boete, in de miskenning van Johannes door de vijandige, verblinde

synagoge, in de haat en kwade bedoelingen waarmede zij gezanten naar hem zond (1).

 

Commentaar:

 

1) Een lange nota van Brentano korten wij in als volgt: De Wolk die uit het Meer opsteeg, was een

voorafbeelding van de Heilige Maagd. Deze schonk de Messias aan de wereld, zoals de wolk de regen

aan de aarde. Jezus was immers voor het zondige mensdom wat regen en dauw zijn voor een

uitgedroogde grond. Ook werd de Messias door de profeten van het Oud Testament aangekondigd en

beloofd onder het beeld van dauw en regen, die de aarde verkwikken en vruchtbaar maken: “Dauwt,

hemelen, van omhoog; gij wolken, regent de Rechtvaardige” (Jes. 45:8). “Hij zal neerzijgen als regen

op de steppe, als dauw op de aarde” (Ps.71:6) (Os. 6:3) (Os. 14:6).

 

 

Een voorafbeelding van de Heilige Maagd in Egypte.

 

A. 34

Ik zag de boodschap van het Heil op de volgende wijze in Egypte aangekondigd worden. Ik zag dat

Elias, op een bevel van God, uit een streek in het oosten, uit een andere in het noorden en uit een

derde in het zuiden, verspreide goede gezinnen moest laten bijeenroepen. Voor deze zending koos

hij drie profetenleerlingen uit en hij liet hen niet eerder vertrekken, dan nadat hij van God het

afgesmeekte teken bekomen had dat de uitgekozen mannen tegen zulk een taak opgewassen waren;

het was inderdaad een verre reis en een gevaarlijke opdracht; hiervoor waren dus schrandere boden

nodig, die niet zo gemakkelijk hun tegenwoordigheid van geest zouden verliezen; anders zou men hen

licht vermoord kunnen hebben.

 

Eén van hen toog naar het noorden, de tweede naar het oosten en de derde naar het zuiden. Een

goed deel van de weg van deze laatste leidde door Egypte, waar vooral Israëlieten groot gevaar

liepen aangerand en vermoord te worden. Deze bode volgde dezelfde weg, waarlangs later de Heilige

Familie naar Egypte zou vluchten. Ik geloof ook dat hij dicht aan On voorbij kwam, waar de Heilige

Familie het Kindje Jezus in veiligheid brachten. Ik zag de bode daar (bij On) aankomen op een grote

vlakte bij een afgodentempel die door een weide en veel andere gebouwen omgeven was. Zij

aanbaden hier een levende stier (1). Ook vereerden zij in hun tempel het beeld van een stier en

menig ander afgodsbeeld; zij deinsden niet terug voor wrede offers en slachten mismaakte kinderen.

 

Zij hielden daar de doorreizende profetenleerling aan en brachten hem voor de priesters. Tot zijn

geluk waren dezen bovenmatig nieuwsgierig, anders hadden zij hem gemakkelijk vermoord. Nu echter

vroegen zij hem uit, vanwaar hij kwam en welk doel hem hierheen had gebracht. Zonder vaar of

vrees kweet de bode zich van zijn opdracht: hij zei zonder omwegen dat een maagd zou geboren

worden, die (als maagd) het Heil van de wereld zou voortbrengen en dat dan al hun afgodsbeelden

stuk zouden vallen (2).

 

De Egyptenaren stonden verstomd over deze boodschap, schenen er zeer door ontroerd te zijn en

lieten hem ongehinderd zijn reis voortzetten. Ik zag hen hierop beraadslagen, met als gevolg dat zij

het beeld van een maagd lieten vervaardigen; dit hingen zij dan op midden in hun tempel aan de

zoldering, in uitgestrekte, neder zwevende houding.

 

Dit beeld had op het hoofd een pronkmuts als die van de afgodsbeelden, die ik in dat land zo talrijk

in rijen in de gedaante van half vrouw, half leeuw zie liggen. Midden op het hoofd droeg dit beeld als

een kleine diepe vruchtenmaat; het hield de bovenarmen tot de ellebogen tegen het lichaam

aangesloten, en de benedenarmen in terugtrekkende, afwerende houding uitgebreid, en in de handen

droeg het tarwearen. Het had drie borsten, een grotere en hoger in het midden; twee kleinere

stonden lager aan beide zijden ervan. Het onderlijf was met een lang kleed bedekt; de voeten waren

in verhouding zeer klein en spits; iets als kwasten hing er van neder. Aan beide bovenarmen had het

een soort van vleugels, die als uit fijne stralenvormige vederen bestonden en eveneens aan de

onderarmen; deze vleugels grepen als twee vederkammen door elkander. Eveneens liepen gekruiste

vederen langs de beide lendenen en over het midden van het lichaam tot beneden. In de rok

bemerkte ik geen vouwen (3).

 

Zij vereerden dit beeld en brachten het offers, met de bede dat het toch hun god Apis en hun andere

goden niet zou verbrijzelen. Overigens bleven zij, zoals voorheen, slaafs aan hun afschuwelijke

afgodendienst gehecht, met dit verschil dat zij van dit ogenblik af, bij al hun godsdienstplechtigheden

steeds het eerst deze maagd aanriepen. Zij hadden haar beeld, geloof ik, vervaardigd naar de

verschillende aanwijzingen, die in de boodschap van de profetenleerling voorkwamen en volgens

bijzonderheden welke Elias aan de gedaante van de hem verschenen maagd had waargenomen (4).

 

Ik zag ook hoe reeds in die tijd door Gods grote barmhartigheid aan andere godsdienstige heidenen

aangekondigd werd, dat de Messias uit een maagd in Judea geboren zou worden. Het waren de

voorouders van de Heilige Driekoningen, sterrendienaars in Chaldea; zij ontvingen deze openbaring

door een beeld in een ster of aan de hemel; zij leidden er voorspellingen uit af. De sporen van deze

voorafbeelding der Heilige Maagd heb ik bemerkt aan hun beelden in hun tempels en ik heb die ook

beschreven, toen ik de reis van Jezus naar hun land, na de opwekking van Lazarus, in het laatste

kwartaal van Jezus derde jaar van openbaar leven, mede maakte en verhaalde (5).

 

Commentaar:

 

1) In de tempel van de zonnegod Ra te On werd inderdaad de heilige stier Mnevis vereerd. De

begraafplaats van de gewijde stieren werd teruggevonden buiten de stad aan haar noordkant. De

weide die Katarina bij de tempel vermeldt, was dan waarschijnlijk voor de stieren bestemd.

 

2) De Heilige Epifanius schrijft in zijn “Leven van de Profeten” over Jeremias: “Deze profeet gaf een

teken aan de priesters van Egypte en voorzegde hun dat al hun afgoden stuk zouden vallen, wanneer

een moeder-maagd met haar goddelijk Kind in Egypte zou komen. Ook geschiedde dit en hierom

vereren zij nog heden een Moeder-Maagd en een in een kribbe liggend Kindje. Toen koning Ptolemaïs

hun eens naar de reden daarvan vroeg, antwoordden zij: “Het is een geheim dat wij van onze

voorouders ontvangen hebben, aan wie het door een heilige profeet werd voorspeld en wij wachten

er de vervulling van af” (Epif. T.11, blz. 240). Epifanius echter spreekt van Jeremias in strijd met

Katarina Emmerick voor wie die gezant een profetenleerling is, die leefde ten tijde van Elias, drie

eeuwen vroeger.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3) Wij reproduceren hier het boven beschreven beeld. Het is ontleend aan de eerste uitgave van het

leven der Heilige Maagd, maar veel vergroot. Ook nog enkele andere figuren ter opheldering van

menige door Katarina Emmerick aangegeven bijzonderheid: figuren met als specialiteit de eigen

Egyptische hoofdbedekking, sfinxen, sfinxenlaan, figuren met mutsen als een korenmaat, ook een

korenmaat zelf, nagetekend uit `t Heilige Land, 13e jg, blz. 173. Een analoog mutsje draagt ook het

fameuze door Katarina Emmerick beschreven beeld.

 

Sfinxen (door Katarina voor een soort afgoden gehouden), zijn beelden van liggende leeuwen, nu met

een mensenhoofd, toen met een rashond. Het mensenhoofd kan dat van een man zijn, maar het beeld

kan ook een vrouwenhoofd en -romp hebben, zoals zeer dikwijls in Griekenland. Vaak leidde een

dubbele rij of laan van sfinxen naar de pylonen of het inganggebouw van een tempel. Soms lagen

kleinere sfinxen op tempelpleinen, ook wel een grote, buiten en eenzaam als een soort monument.

 

Vaak hebben mensenafbeeldingen op het hoofd een mutsje als een vruchten- of korenmaat. Wij geven

hier twee zulke figuren weer. Het bijzondere, door Katarina Emmerick beschreven beeld draagt er

eveneens één. Men kan die mutsjes vergelijken bij botervlootjes van 7 a 10 centimeter hoog. Een

korenmaatje ziet men `t Heilige Land, 13e jg. Blz. 73.

 

Over het door Katarina Emmerick beschreven beeld zegde Brentano in nota: “Om de beschrijving te

verduidelijken heeft een archeoloog de tekening geschetst die wij hier reproduceren; ze is gemaakt

volgens een oud Isisbeeld, dat opvallend aan de beschrijving van Katarina beantwoord, zonder dat

daarom een woord in haar beschrijving gewijzigd werd.”

 

4) De in dit nummer vermelde episode moeten wij zien in het licht van het feit dat bij de religieuze

elite van veel heidense volken de traditie heeft bestaan dat een Verlosser de wereld uit haar nood en

zondigheid zou helpen en dat die Verlosser uit een maagd geboren zou worden. Dit wordt straks

aangetoond.

 

Elias kreeg, zoals gezegd, bijzondere openbaringen over die Verlosser en die Maagd. Zijn grote zorg

was het dan ook dat niet alleen om de komst van de Verlosser gebeden zou worden, maar ook om de

komst van haar die als maagd Hem aan de wereld zou schenken. Wij kunnen de grote profeet daarom

beschouwen als een voorapostel van de godsvrucht tot de Moeder des Heren. Hij liet zijn leerlingen,

“de profetenkinderen” bidden om haar komst en zond enigen van hen zelfs uit om haar komst bij

heidense volkeren aan te kondigen, zoals wij in A.34 zien.

 

Het westen is er niet genoemd, wellicht omdat geheel Palestina ten westen door de zee begrensd is.

Het verhaal van Katarina beperkt zich tot de gezant die naar Egypte trok, omdat haar aandacht geheel

door dat gebeuren opgeslorpt was. Uit de woorden van die gezant, zoals uit het resultaat van zijn

optreden kunnen wij afleiden dat één van de doeleinden van die gezanten was de Heilige Maagd aan

te kondigen, de traditie van een Maagd die de Verlosser van de wereld zou baren, te bevestigen waar

ze bestond, ze ingang te doen vinden, waar ze onbekend was.

 

Nu een woord over het bestaan van zo’n traditie bij vele heidense volken. “Bij alle volken, zegt de

kerkhistoricus Darras, heerste een soort traditie, dat de redding van het menselijk geslacht door een

vrouw zou komen: zo wachtte het Romeinse volk op een maagd die de sleutels van het gouden

tijdperk, de aetas aurea, zou aanbrengen. De theofanieën der Indiërs bieden het schouwspel van een

zelfde verwachting…. De druïden in Germanië en Gallië verwachtten de Bevrijder uit een Maagd-

Moeder. Zo werd in 1833 in Frankrijk dit inschrift ontdekt: Virgini pariturae druïdes. Druïden aan de

Maagd die zal baren. Men moet dit verschijnsel, naar het zeggen der oude auteurs, terugbrengen tot

de oerbelofte van een Verlosser, die God deed in het paradijs: “Ik zal vijandschap stellen tussen u en

de vrouw, tussen uw zaad en haar zaad. Zij zal (of: zij zullen) u de kop verpletten en gij zult haar hiel

belagen.” (Gen. 3:15).

 

Dit geloof, deze verwachting bleef gaaf bewaard bij de profeten van Israël: “God zelf zal u een teken

geven, voorspelde Jesaja aan koning Achaz, zie, een maagd zal ontvangen en een zoon baren en zijn

naam zal zijn: God met ons, Emmanuel”.

 

Bij de heidenen geraakte dit geloof verbasterd. Zo vinden wij het in het oude Egypte terug, doch

vervalst in de legende of mythe van Osiris en Isis, hun zoon Horus en de slang. Deze wordt

overwonnen, doch, gelijk de slang in het paradijs, zo, dat ze macht genoeg behoudt om de strijd

voort te zetten.

 

In deze legende vertegenwoordigt de godin Isis de Heilige Maagd. Het is daarom treffend dat het

beeld, hetwelk de Egyptenaren van de toekomstige Maagd maakten, volgens de aanwijzingen van de

profetenleerlingen, gelijkt op het beeld dat zij van Isis bezaten. Wellicht hadden zij het Isisbeeld tot

model genomen.

 

Op de bij de heidenen bestaande traditie van een maagd die een Verlosser aan de wereld moet

schenken, legt de lekenapologeet August Nicolas in zijn werken grote nadruk, vooral in een hoofdstuk

met als titel “Tradition sur I `attente du Liberateur”. Deze lange uiteenzetting vatte hij later samen

in een groots vierdelig werk “La Vierge Marie et le plan divin”, Deel II, blz 80/82. “Het bestaan van

zo`n traditie bij de heidenen, besluit Nicolas, is een onloochenbaar feit.” Wij voegen er aan toe:

“Dat ze ontsproten is aan de paradijsbelofte wordt enigszins waarschijnlijk gemaakt door deze

woorden van de engel aan Brigitta: “Niet alleen ontving Adam de belofte van een Verlosser, maar ook

de openbaring dat de Verlosser uit een onbevlekte maagd geboren zou worden.”

 

Deze lange nota is hier niet zonder belang, omdat vreemde mededelingen zoals in dit A.34 ons

sceptisch kunnen stemmen; omdat ze ons bijgevolg zal helpen om sommige andere bevreemdende

verhalen zo niet maar a-priori minachtend af te wijzen. De voorouders der Driekoningen kregen

aanduidingen in de sterren, zoals wij in de laatste alinea van A.34 lezen, maar toch belet dit ons niet

te veronderstellen dat de bode die naar het oosten trok, hun een gelijke boodschap bracht.

 

5) De reis van Jezus naar de Heilige Driekoningen zelf geschiedde na de opwekking van Lazarus. Om

de woede van zijn vijanden tot bedaren te laten komen, verwijderde zich Jezus. De openbaring van

Jezus openbaar leven aan Katarina Emmerick begon immers met dat laatste jaar. Vandaar dat zij er nu

reeds aan herinnert, zoals reeds gezegd is.

 

 

De geschiedenis van Tobias.

 

Ik zag vele bijzonderheden uit het leven van Tobias, dat een voorafbeelding is geweest van het

naderen van het Heil in Israël. Dit is niet zo te verstaan als was deze geschiedenis een verzonnen

voorafbeelding, maar wat voorafbeeldt, werd beleefd, is werkelijk gebeurd. In Sara, de vrouw van

de jonge Tobias, werd mij een voorafbeelding getoond van de Heilige Anna. Wat ik me nog van het

vele dat ik zag herinner, zal ik mededelen, hoewel ik dit niet in juiste volgorde zal kunnen.

 

In de oude Tobias zag ik de voorafbeelding van de stam der gelovige of godvruchtige Joden die op

het Heil van de Messias hoopten. De zwaluw, bode van de lente, duidde op het naderen van het Heil.

De blindheid van de oude Tobias daar op dat hij geen kinderen meer voortbrengen moest, maar de

rest van zijn dagen doorbrengen in gebed en beschouwing (voor de komst van de Messias). Ook

betekende zijn blindheid het volhardende verlangen naar, en wachten op het licht van het Heil en ze

was ook een voorafbeeldend teken van de onzekerheid waar vandaan het Heil zou komen.

 

De twistzieke vrouw van Tobias was een beeld van de twistvragen, de casuïstiek, het zinledig

formalisme der Farizeeën, die hiermee de Wet wilden handhaven en bevestigen. Het geitje dat zij

als loon voor haar werk naar huis meebracht, hiervoor had Tobias haar terecht gewaarschuwd, was

werkelijk gestolen. Hierom hadden de dieven het haar ook voor een kleinigheid afgestaan. Tobias

kende die mensen en was op de hoogte van het geval. Zijn vrouw echter lachte hem om zijn scrupule

uit. Haar spotternij was ook een voorafbeelding van de spot der Farizeeën en wetkundige

letterknechten met de vrome Joden en Essenen; ze verbeeldde de verhouding tussen beide partijen;

deze verhouding kan ik echter nu niet ophelderen.

 

De engel Rafael loog niet met te zeggen dat hij Azarias was, de zoon van Ananias, want deze namen

beduiden zoveel als “Hulp van de Heer, Hulp van de wolk van de Heer”.

 

De engel Rafael die de jonge Tobias begeleidde, was een voorstelling van de leiding door God van de

mensengeslachten, het bewaren en besturen van de ’zegen’ tot de komst van Maria en haar onbevlekte

Ontvangenis toe. In het gebed van de oude Tobias en van Sara, dochter van Raguel, dat ik gelijktijdig

voor de troon van God gebracht en verhoord zag worden, herkende ik een beeld van de smekingen en

verzuchtingen van het gelovige Israël en de dochter van Sion om de komst van het Heil. Ook was het

nog een beeld van het gelijktijdig roepen van Joakim en Anna om het Kind der belofte, die op

hetzelfde ogenblik hemelwaarts schreiden, hoewel ze ver van mekaar op verschillende plaatsen

verbleven.

 

De blindheid van de oude Tobias, met schimpen en ruziën van zijn vrouw tegen hem waren ook nog

een zinspeling op Joakims kinderloosheid, die hem de verwerping van zijn offer in de tempel op de

hals haalde. De zeven door satan omgebrachte mannen van Sara, dochter van Raguel, waren ten

gevolge van hun wellustigheid omgekomen, want Sara had de belofte gedaan slechts aan een vrome

en kuise man te willen toebehoren. Zij waren de voorafbeelding van zulke mannen die door hun

opname in de stam van Jezus naar het vlees de komst der Heilige Maagd en dus ook van Jezus

vertraagd zouden hebben. Ook wezen zij nog op zekere onvruchtbare tijdperken die in de

geschiedenis van zegen gespeend zouden zijn en ook op de minnaars die Anna afwijzen moest om met

Joakim, de vader van Maria, in de echt te kunnen treden.

 

De beschimping van Sara door een dienstmeid (Tob. 3:7) was een soort voorspel van de beschimping

en verachting der heidenen en der ongelovige, goddeloze Joden voor hun vrome tijdgenoten wegens

hun verwachting van de Messias. Door deze verwachting werden zij tot vuriger en hoopvoller gebed

aangedreven. Ook is Sara’s beschimping door een meid een voorafbeelding van de minachting ener

dienstmeid voor de heilige moeder Anna, waarop deze zo vurig begon te bidden dat ze verhoord

werd.

 

De vis die de jonge Tobias verslinden wilde, duidt op de weerstand van de onderwereld, van de

heidenen en van al wat zondig is, tegen de komst van het Heil en meteen ook op Anna’s lange

onvruchtbaarheid. Het doden van de vis, het uitsnijden van zijn hart en gal, het verbranden en

beroken er van door de jonge Tobias en Sara betekenen hun overwinning op de duivel van de wellust,

die haar eerste mannen verwurgd had, als ook de liefdewerken en de onthouding van Joakim en Anna,

waardoor zij zich de zegen der heilige vruchtbaarheid waardig maakten. Ook zag ik hierin een diep

verband met het Heilige Sacrament. Deze betrekking staat me nu niet meer klaar voor ogen.

 

De gal van de vis, waardoor de oude Tobias van zijn blindheid genezen werd, wijst op de bitterheid

van het lijden, waardoor de uitverkoren Joden gebracht werden tot de kennis en het bezit van het

Heil; het wijst, het luidt op de komst, de intrede van het licht in de duisternis, dank zij het smartvolle

lijden van Jezus vanaf zijn geboorte.

 

Ik kreeg vele verklaringen van die aard. Ik zag vele trekken uit de geschiedenis van Tobias. Ik meen

dat de nakomelingen van de jonge Tobias bijgedragen hebben tot de stam van Joakim en Anna. De

oude Tobias had ook minderwaardige kinderen. Sara kreeg drie dochters en vier zonen. Haar eerste

kind was een meisje. De oude Tobias mocht de kinderen van zijn kinderen aanschouwen.

 

 

Stamboom van de Messias.

 

A. 35

Ik zag de geslachtslinie van de Messias uit David zich aanstonds in twee takken verdelen. Rechts liep

de lijn door Salomon en eindigde bij Jakob, de vader van de Heilige Jozef (A.11). Ik zag de gestalten

van alle voorouders van de Heilige Jozef, die in het Evangelie genoemd zijn, op de twijgen van deze

rechtervertakking van de stamboom, dat is van de lijn uit David door Salomon. Deze geslachtslinie ter

rechterzijde had een hogere betekenis. Ik zag ze in geheel kleurloze, lichtwitte stromen uit de mond

van de afzonderlijke gestalten komen; deze waren hoger en geestachtiger (minder lichamelijk) dan

die in de linkerlinie. Ieder van hen droeg in de hand een bloemstengel die een arm lang was en

neerhangende bladeren had als van een palmboom. Op de top van de stengel bloeide de grote

lelieachtige bloemkelk met vijf meeldraden die van boven geel waren en een fijn stuifmeel

verspreiden. Deze bloemen waren van verschillende grootte, kracht en schoonheid. De bloem welke

Jozef, de voedstervader van Jezus droeg, was de schoonste van alle, geheel rein en vol frisse

bladeren.

 

Een weinig boven het midden waren drie leden van deze stamvertakking uitgestoten, verkoold en

verdord. Deze geslachtslinie die door Salomon afdaalde, vertoonde meerdere leemten (1), en daar

stonden de vruchten (of goede leden) verder uit mekaar.

 

Meermalen kwamen de rechter- en linkervertakkingen met elkander in aanraking, en zelfs kruisten ze

elkander wederkerig enkele leden of generaties voor het einde van de lijst (2). Ik ontving verklaringen

over de hogere betekenis van de geslachtslinie uit Salomon. De afstamming was meer uit de geest en

minder naar het vlees; deze vertakking had iets van de betekenis van Salomon; het is moeilijk uit te

drukken.

 

Commentaar:

 

1) De leemten zijn het wegvallen van sommige leden. De lijst van Matteus is kunstmatig. Om drie

groepen van 14 namen of geslachten te bekomen, heeft de Evangelist Matteus meerdere namen

uitgeschakeld.

 

2) In het volgende nummer zal Katarina herhalen: “Drie of vier graden voor Joakim kruisten de

geslachtsbomen mekaar.” Ze kruisten mekaar in de vrouw van Matan. Na de dood van Matan, die van

David afstamde door Salomon, hertrouwde zijn weduwe met Levi, die van David afstamde door

Natan: ze was als een schakel of brug. (A.11) (A.36).

 

A. 36

De linker geslachtslinie kwam uit David door Natan tot op Heli; dit is de juiste naam van Joakim, de

vader van Maria, want hij heeft de naam Joakim later pas bekomen, zoals Abram later Abraham werd 

genoemd. In mijn beschouwingen hoor ik Jezus dikwijls een zoon van Heli naar het vlees genoemd

worden (1).

 

De gehele linie uit David door Natan zag ik lager uitlopen. Doorgaans kwam ze uit de navel van

verschillende gestalten (niet uit de mond zoals bij de gestalten van de rechtervertakking). Ook zag ik

ze gekleurd, rood, geel, en wit. De gestalten er naast waren kleiner dan die in de linie van Salomon;

ze droegen ook kleinere, ter zijde neerhangende twijgen, met geelgroene getande blaadjes. Deze

twijgen hadden aan hun boveneinde een rode knop van de kleur der wilde rozen. Deze knoppen waren

geen echte bloemknoppen, maar vruchtknoppen die alle zonder uitzondering gesloten waren. Aan de

twijgen hing een dubbele rij zijtakjes aan één zijde naar beneden en daaraan hingen getande

bladertjes.

 

Ongeveer drie of vier geslachten of leden voor Heli of Joakim kruisten beide lijnen elkaar en

eindigden boven met de Heilige Maagd (A.11). Ik meen dat ik bij deze kruising het bloed van de

Heilige Maagd reeds lichtend zag beginnen in de straal van de zegen; (cijfer aanstonds hierna).

 

De heilige moeder Anna stamde van vaderszijde uit Levi, van moederszijde uit Benjamin. Ik had een

visioen waarin ik haar voorouders zeer vroom en eerbiedig de Ark zag dragen en bij die gelegenheid

stralen zag ontvangen van de zegen die er in bewaard was. Die stralen hadden betrekking op hun

nakomelingschap, op Anna en Maria.

 

Steeds zag ik vele priesters in Anna`s ouderlijke woning en ook bij Joakim. De oorzaak daarvan zal

wel hun verwantschap met Zakarias en Elisabet zijn geweest.

 

Commentaar:

 

1) Zoon van Heli naar het vlees was Christus inderdaad, wanneer wij er door verstaan kleinzoon en dit

is in bijbelse taal iets gewoons. Bovendien had Jezus geen menselijke vader en kon Maria niet als

schakel dienen in de geslachtslijst. Een regel van de Joodse genealogen luidt: “Genus patris vocatur

genus; genus matris non vocatur genus" (Talmud, Baba Batra; f.110). Jezus was alleen naar de wet

zoon van Jozef, niet naar het vlees. Hij was kleinzoon van Joakim, maar daar hij geen menselijke

vader had, wordt Hij met meer recht zoon van Joakim genoemd of van Heli dan Laban de zoon wordt

genoemd van Nachor (Gen. 29:5), of dan Zakarias een zoon wordt genoemd van Iddo (Esdas. 5:1).

Dezen toch hadden een onmiddellijke vader, terwijl er geen was tussen Jezus en Heli.

 

 

Een verschijning van de Heilige moeder Anna

 

A. 37

Op 26 juli 1819 vertelde zuster Emmerick zeer veel uit het leven van de Heilige Anna; het was immers

haar feest, doch dit wist de schrijver niet, daar op die dag in het bisdom Munster de Heilige Huberetus

gevierd werd en dit van de Heilige Anna op 16 augustus. Ook op deze laatste dag deed zij jaarlijks

vele mededelingen over moeder Anna; alles is in de voorafgaande verhalen opgenomen. Het volgende

visioen echter dateert van 26 juli 1819. Zij vertelde het de volgende dag.

 

Nadat ik gisteren mijn avondgebed had verricht en nauwelijks ingesluimerd was, naderde een

vrouwspersoon tot mijn bed en ik herkende in haar een maagd die ik vroeger reeds vaak had gezien.

Zij zegde mij op de man af: “Gij hebt vandaag veel over mij gesproken; gij dient mij nu ook eens te

zien, dat u in mij niet vergist.” Ik vroeg haar: “Heb ik wellicht wat te veel gezegd?” Zij antwoordde

kortweg “Neen” en verdween.

 

Zij was een nog een jeugdige maagd, slank en aanminnig; haar hoofd was bedekt met een witte kap

die in de nek samengetrokken was en in een neerhangende punt eindigde, als waren haar haren daarin

bevat. Haar lang, witwollen kleed omhulde haar geheel; de mouwen waren nauwsluitend en slechts

rondom de ellebogen een weinig kroes en poffend; daarboven droeg zij een lange mantel van

bruinachtige wol als van kamelenhaar.

 

Mijn vreugde en ontroering over die verschijning was nog niet voorbij, of opeens trad een bejaarde

vrouw in gelijke kleding op mij toe; nu was haar hoofd meer gebogen en haar wangen ingevallen; zij

zag er uit als een Jodin van ongeveer vijftig jaar en was mager, doch nog schoon. Spontaan dacht ik

aanstonds; “Wat mag die oude Jodin hier nu komen doen?” Doch zij antwoordde, alsof ze mijn

gedachten kende: “Gij hoeft niet te schrikken; ik bedoel alleen, me aan u te laten zien zoals ik was,

toen ik de moeder van de Heer ter wereld bracht, dat gij u in mij niet vergist.” (1).

 

Ik wedervoer onmiddellijk: “Waar is dan uw lief kindje Maria?” en zij antwoordde: “Ik heb haar niet

medegebracht.” Toen vroeg ik nog: “Hoe oud is zij nu wel?” Zij antwoordde: “Vier jaar?”. En opnieuw

vroeg ik: “Heb ik ook juist over u gesproken: “Ja”. Nu richtte ik tot haar deze bede: “Zorg toch

alstublieft dat ik nooit iets te veel of verkeerd zal zeggen.” Zonder hierop antwoord te geven,

verzwond zij. Nu werd ik wakker en dacht over alles na wat ik over moeder Anna en de kindsheid van

de Heilige Maagd had gezien en alles vertoonde zich weer duidelijk aan mij geest; ik begreep alles en

ik smaakte een hemels geluk. Tegen de morgen opnieuw ingesluimerd zijnde, kreeg ik nog een ander

prachtig en te samenhangend visioen. Zo klaar zag ik alles dat ik meende het niet te kunnen vergeten,

doch met de nieuwe dag overstelpten me al dadelijk zovele smarten en storingen dat ik er niets van

onthouden heb.

 

Commentaar:

 

Ongeveer 50 jaar. Anna was 43 jaar, meent de zienster, toen zij de belofte van Maria ontving. Voeg

er 9 maanden bij en de 4 jaren die Maria nu heeft en we benaderen het ronde getal 50.

 

 

De zegepralende Kerk viert jaarlijks Maria`s onbevlekte Ontvangenis op de plaats van

Maria`s geboortehuis.

 

A. 38 (verhaald op 8 december 1819).

Nadat ik de gehele nacht tot `s morgens toe in een afgrijselijk gruwelbeeld de zonden van de gehele

wereld had beschouwd, sliep ik eindelijk in en werd in een nieuwe verrukking naar Jeruzalem

gevoerd; ik kwam op de plaats van de oude tempel en werd van daar gebracht naar het gewest van

Nazaret, waar eertijds de woning van Joakim en Anna had gestaan (4 kilometer ten west-noordwesten

van Nazaret). Ik herkende nog de omgeving.

 

Hier zag ik een fijne lichtzuil, dun als een bloemstengel uit de grond oprijzen en op deze zuil een

schitterende achthoekige kerk verschijnen, zoals de kelk van een bloem of de zaadbol van een

klaproos, het boveneinde van de stengel bekroont (1).

 

Deze steunzuil steeg op als een dunne boomstam tot in het midden van die kerk en op zijn regelmatig

geplaatste takken stonden leden uit de familie van de Heilige Maagd, die in deze feestvertoning (van

de onbevlekte Ontvangenis) het voorwerp van de verering waren; zij stonden als op de meeldraden

van een bloem: het was de heilige moeder Anna tussen de Heilige Joakim en een andere man, wellicht

haar vader. Onder Anna`s borst zag ik een heldere ruimte, enigszins in de vorm van een kelk, en in die

ruimte zag ik zich de gestalte van een schitterend kindje ontwikkelen en groter worden; het hield de

handjes op de borst gekruist en zijn hoofdje voorover gebogen (2); er gingen ontelbare stralen naar

één zijde van de wereld van uit. Ik vond het vreemd dat ze zich niet naar alle zijden van de wereld

richtten.

 

Op andere, (hen) omringende (en in een kring geplaatste) twijgen bevonden zich vele gestalten,

eerbiedig en vol verering naar dit midden gekeerd, en rondom in de kerk zag ik, in rangen en koren

geschaard, ontelbare heiligen in gebed naar die heilige moeder gewend. De zoete innigheid, het

unicum van schoonheid dezer godsdienstplechtigheid is nergens bij te vergelijken, tenzij wellicht bij

een veld bedekt met de meest verscheiden bloemen: door een zachte wind bewogen, op een neder

deinend, zwaaien zij hun kleuren en geuren, die zij met hun eigen leven en bestaan van de stralende

zon ontvingen, als een offer naar die zelfde zon terug.

 

Boven dit zinnebeeld van het feest der Onbevlekte Ontvangenis verhief het lichtboompje zich nog

hoger met een verlenging van zijn stam (die eveneens zijn takken had) tot aan zijn top en ik zag in

deze tweede twijgenkroon hetzelfde feest gevierd worden, doch op een verder tijdstip. Hier

knielden Maria en Jozef, en voor hen, doch iets lager, de heilige moeder Anna: zij aanbaden het

Kindje Jezus dat met de rijksappel of de wereldbol in de hand en met een oneindige glans omgeven in

de top gezeten was. Rondom deze kerngroep bogen zich in een eerste en naaste kring aanbiddend

neer de koren van de heilige drie koningen, van de herders, de Apostelen en leerlingen, en achter hen

in een wijdere kring andere en latere heiligen.

 

Nog hoger zag ik in het hoogste licht minder bepaalde, vaag afgelijnde vormen en gestalten van

krachten en waardigheden en heerschappijen en van nog hoger drongen de stralen als van een halve

zon naar binnen gelijk door de open koepel van een dom. Dit tweede beeld scheen te wijzen op de

nabijheid van het Kerstfeest dat kort op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis volgt.

 

In het begin van deze feestvertoning was het, alsof ik buiten de kerk in de omliggende plaats beneden

de zuil stond en later in de kerk zelf, zoals ik die beschreven heb. Ik zag ook hoe het Kindje Maria

zich in de ledige lichtruimte onder het hart van de heilige moeder Anna ontwikkelde en ik kreeg

meteen een allersterkste, onuitsprekelijke overtuiging van haar ontvangenis zonder de vlek van de

erfzonde (3). Ik las het duidelijk van haar af als in een boek en ik begreep het.

 

Er werd mij ook gezegd dat hier eens een kerk ter ere van deze genade Gods had gestaan, maar dat

ze, als zijnde de medeoorzaak van vele, onpassende, afkeurenswaardige geschillen nopens dit

allerheiligste geheim, aan de verwoesting prijsgegeven werd; toch viert de zegepralende Kerk dit

feest op deze plaats nog altijd voort.

 

Commentaar:

 

1) Nota van Brentano: De zuster zag al de feestvieringen van de Kerk in de zegepralende Kerk

gehouden worden. Zelfs die feesten werden daar nog gevierd, welke in de strijdende Kerk in onbruik

geraakt waren. Alle heiligen die er een bijzondere betrekking op hadden, zag zij die feesten vieren in

een diepzinnig geordende plechtigheid, in een lichtende, doorzichtige, achthoekige kerk. Gewoonlijk

zweefde die kerk in de lucht. Wanneer het echter feesten gold met betrekking op bloedverwanten

van Christus naar het vlees, of op mysteriën van zijn leven, of ook nog op heiligen, die de

wondtekenen van Onze Lieve Heer gehad hadden, dan zweefde of hing die kerk niet in de lucht, maar

was geplaatst op een stengel of zuil die uit de aarde opschoot en waarop zij als een bloem of vrucht

ontloken scheen. Brentano vond nooit de gelegenheid om haar nopens dit verschil te ondervragen.

 

2) Katarina Emmerick geeft hier de beschrijving van een kindje in zijn vierde maand in de

moederschoot; de vrucht houdt het betrekkelijk zware hoofd voorover gebogen (zie afbeelding hier

onder als voorbeeld).

 

 

 

3) Het onbevlekt-ontvangen-zijn van Maria bestaat hierin, dat de ziel op het ogenblik van haar

schepping en van haar vereniging met het lichaam, door een bijzonder en enig voorrecht dat nooit

iemand anders ontving, krachtens de toekomstige verdiensten van Christus, van de erfsmet

gevrijwaard bleef. Op welk ogenblik echter heeft de ontvangenis, de vereniging van ziel en lichaam

plaatsgehad? Een mening hierover verder.

 

Iets wat men in Katarina Emmerick ten zeerste moet bewonderen, is haar juist inzicht in de Katholieke

dogma`s, bijvoorbeeld van de ene, ware kerk. Hier hebben wij een ander voorbeeld. De onbevlekte

Ontvangenis is voor haar een vaststaande waarheid, een absoluut dogma, waaraan niet te tornen valt,

ofschoon ze nog niet tot dogma afgekondigd was.

 

 

Viering van Maria`s Onbevlekte Ontvangenis op verscheidene plaatsen.

 

A. 39

Inleidende bemerking op de reisvisioenen van zuster Emmerick. Een groot deel van haar visioenen

bestond in reistochten in de geest en met de ziel. Zulke tochten brachten haar in alle delen van de

wereld. Onderweg deed zij allerlei geestelijke en lichamelijke werken van barmhartigheid. Kwam zij

voorbij of in de nabijheid van een beproefde mens, zo sprak zij hem moed en troost in. Stervenden

stond zij bij in hun laatste uur. Zondaars bracht zij tot verzoening met God en waarheidzoekers tot

rust. Met goede raad hielp zij priesters, bisschoppen en vooral paus Pius VII. Niet alleen was haar ziel

daarbij werkzaam; ook haar lichaam deelde in de lasten en vermoeienissen van de reis, hoewel het in

extase roerloos uitgestrekt lag. Dikwijls maakte zij zulk een reis, alvorens bij Jezus in Palestina te

komen, waar zij dan getuige was van zijn handelingen op die dag van zijn openbaar leven.

 

Op 8 dec. 1820, feest van Maria`s onbevlekte Ontvangenis, bereisde de ziel van zuster Emmirick in

visioen en onder het verrichten van apostolaats- en liefdadigheidswerken een groot deel der aarde.

Op deze reis vernam zij vele bijzonderheden over de viering van Maria`s Ontvangenis bij

verschillende volkeren, en wel, meer bepaald, in het land van de drie koningen, waarheen Jezus de

wijk nam kort na de opwekking van Lazarus. Dit zal te zijner plaats uitvoerig verhaald worden. Hier

volgt er een klein uittreksel uit in verband met Maria`s Onbevlekte Ontvangenis.

 

A. 40

Toen ik vannacht in mijn groot reisvisioen in het Beloofde Land kwam, zag ik weer alles wat ik over 

openbaar leven van onze Zaligmaker en ik bevond mij, wat tijd en volgorde betreft, op 8 december in

het derde jaar van Jezus openbaar leven. Ik vond Jezus niet in het Beloofde Land, doch ik werd door

mijn gids oostwaarts over de Jordaan naar Arabië gevoerd; Jezus bevindt zich nu immers met zijn drie

jeugdige gezellen in de tentenstad der heilige drie koningen. Daar zijn zij sedert hun terugkeer uit

Betlehem gevestigd (1).

 

Ik zag dat er nog twee van de drie koningen in leven waren. Ook zag ik dat zij, te beginnen met

heden, 8 december, met heel hun stam een driedaags feest vierden. Vijftien jaar voor Jezus geboorte

hadden zij in deze nacht de door Bileam voorspelde ster gezien (Num. 24:17). Zij en hun voorouders

hadden zo lange tijd in standvastige en zorgvuldige waarneming van de sterrenhemel er op gewacht.

Toen zij haar voor de eerste maal hadden zien verschijnen (op het uur van Maria`s Onbevlekte

Ontvangenis), hadden zij er het beeld van een Maagd in erkend; zij hield in de ene hand een scepter

en in de andere hand een weegschaal. Op het ene bekken van de weegschaal lag een prachtige

tarwe-aar en op het andere bekken, in volmaakte evenwicht, een druif. daarop vierden zij sedert hun

terugkeer van Betlehem jaarlijks, te beginnen met heden, hun driedaags feest (2). Ik zag ook hoe,

naar aanleiding van die verschijning, het mensenoffer werd afgeschaft.

 

 

 

Ten gevolge van dat visioen op de dag van Maria`s Ontvangenis, werd bij deze sterrendienaren aan

een afschuwelijk godsdienstig gebruik een einde gemaakt. Zekere openbaringen, die men verkeerd

begrepen had en die onder duivelse invloed waren vervalst, waren oorzaak geweest dat het

mensenoffer, speciaal van een kind, bij hen in zwang was gekomen en lange tijd gehandhaafd was

gebleven. In verschillende tijdperken hadden zij op verschillende wijzen kinderen, ja ook volwassen

mensen geslachtofferd.

 

Commentaar:

 

1) Het middenpunt van het nieuw Driekoningenland lag ten westen van de Eufraat, een 25-tal uren ten

noordwesten van Babylon. Toen Jezus zich hier op 8 december bevond, vierden zij een driedaags

feest, dat niet gehouden werd ter ere van Maria`s Onbevlekte Ontvangenis, maar ter herinnering aan

de afschaffing van het mensenoffer en deze afschaffing was het gevolg geweest van het beeld dat zij

op het uur van Maria`s Ontvangenis gezien hadden.

 

2) Men zou licht over deze regels onbedacht heen lezen.

 

De Zwitserse kapalaan Fahsel heeft over Katarina`s visioenen die over de geschiedenis der drie

koningen handelen, een geheel boek geschreven. Over de woorden die wij hier willen

commentariëren, geeft hij uitvoerige beschouwingen ten beste. Wij nemen er enige van over.

 

In deze verschijning stelt de Maagd natuurlijkerwijze de Heilige Maagd voor. De in evenwicht

hangende balans verzinnebeeldt haar gerechtigheid en heiligheid, ja ook haar Onbevlekte

Ontvangenis, die haar, na Jezus, tot het evenwichtigste schepsel maakte dat ooit bestaan heeft. Dit

evenwicht wijst ook op de vriendschap en vrede tussen God en de mens door de verzoening die

Christus zou bewerken. De tarwe-aar en de druif verzinnebeelden Jezus vlees en bloed, die als losprijs

voor onze Verlossing op de weegschaal van het kruis gelegd en geofferd zouden worden.

 

De voedingsmiddelen van brood en wijn, die het leven onderhouden en die ook offermaterie zijn,

zelfs in de heidense godsdienst, en die dus voorafbeeldingen waren van de Verlosser, vonden hun

bovennatuurlijke vervulling en eindbestemming in Christus, in hun verandering in zijn vlees en bloed

tot geestelijke spijs om onze zielen het eeuwig leven mee te delen. Dank zij een bovennatuurlijke

verlichting zullen die elementen de koningen op de nabijheid van de verlosser van de wereld gewezen

hebben. Ook herinnert de aar aan het tarwegraantje dat in de aarde moet en de druif aan de wijnrank

die geperst moet worden. De scepter in de andere hand wijst er op dat de onbevlekte Maagd en

Moeder koningin zal zijn in het naderende Godsrijk, de moeder ook van alle gelovigen (naar Fahsel in:

“Die heiligen drei Konige”. blz. 83/86).

 

A. 41

In het tijdperk voor Maria`s ontvangenis (dus voor het visioen van de Maagd met weegschaal en

scepter) bestond bij hen de volgende praktijk: zij namen een kind van de meest kuise en vrome

moeder uit hun godsdienst, die zich dan vereerd en hoogst gelukkig achtte haar kind aldus tot een

offer te mogen afstaan. Het kindje werd gevild en met meel bestrooid om het bloed er in op te

vangen. Dit met bloed gedrenkte meel nuttigden zij als een heilige spijs en zij herhaalden het

bestrooien met meel en het nuttigen daarvan, tot het kind tot de laatste druppel uitgebloed was.

Tenslotte werd het vlees in stukjes gesneden, verdeeld en gegeten (1).

 

Ik zag hen deze afschuwelijke handeling in eenvoud en met godsdienstige bedoelingen verrichten en

ik vernam dat zij tot zulk een verschrikkelijk gebruik gekomen waren door een foutieve interpretatie

van figuurlijke en profetische aankondigingen van het laatste avondmaal. Ik zag het gebruik van dit

afgrijselijk offer bestaan in Chaldea, het land van Mensor, die één der drie koningen is. Maar ook zag

ik hoe hij, op de dag van Maria`s ontvangenis in een visioen een goddelijke verlichting ontving, die

hem deze gruwelpraktijk deed afschaffen.

 

Ik zag hem namelijk op een piramidevormige, hoog, houten bouwwerk verslonden in de waarneming

van sterren, waarin deze mensen, volgens oude overleveringen door de eeuwen heen, volharden. Ik

zag koning Mensor stijf in verrukking liggen, volkomen buiten kennis: zijn ogen, die niets om hem heen

bemerkten, bleven op de sterrenhemel gevestigd. Hij zag in een ster het beeld van een maagd met de

weegschaal waarop in evenwicht een druif en korenaren lagen (A.40). Hij ontving daarbij een

openbaring en waarschuwing van God. Toen zijn gezellen kwamen en hem tot het bewustzijn

brachten, herkende hij hen aanvankelijk niet. Ten gevolge van de gekregen waarschuwing liet hij die

afschuwelijke godsdienstoefening afschaffen.

 

 

Parallelbeeld met het kinderoffer.

 

Nadat ik in de nacht in mijn slaap de gruwzame vertoning van het geslachtofferde kind aan mijn

rechterzijde had gezien, draaide ik mij met ontzetting om op mijn bed, doch nu zag ik hetzelfde

vertoon aan mijn linkerzijde. Hierop bad ik hartgrondig God mij die afzichtelijke aanblik te besparen.

Ik ontwaakte, hoorde het uur slaan en zie, daar stond mijn hemelse Bruidegom, die, in het rond

wijzend, mij als volgt toesprak: “Bekijk die nog erger gruwelen die Mij dagelijks door zo velen in de

wereld worden aangedaan.” Toen ik nu ver om me heen rondkeek, vertoonden zich aan mijn geest

ontelbare gruweldaden, angstwekkender dan dat kinderoffer. Ik zag hoe de heilige hostie voor zulke

onwaardige bedienaren van het altaar als een levend Kindje daar lag en hoe zij het met de pateen in

stukken sneden en wreedaardig martelden. Wel voltrok hun offerdaad werkdadig het heilige geheim,

maar ze kwam op mij voor als een gruwzame moord (2).

 

Dezelfde wreedheid werd mij hierna nog getoond in de wrede folteringen die de ledematen van

Christus, de belijders van zijn naam, die God tot zijn kinderen aangenomen heeft, worden aangedaan.

Nog zag ik ontelbare, brave, ongelukkige mensen ook in onze tijd op vele plaatsen verongelijkt,

verdrukt en vervolgd worden en dat Jezus dit voelt en beschouwd als gedaan aan Zichzelf. Wij

beleven een verschrikkelijke tijd: nergens nog een toevlucht; een dikke nevel van zonden overdekt

geheel de aarde en ik zie de mensen het ergste kwaad met een gerust geweten, lauw en onverschillig

bedrijven. De grootste wonderen van Christus verbazen me minder dan die onverschilligheid van zo

vele mensen voor hun zonden.

 

Ik zag dit alles in verschillende visioenen, terwijl mijn ziel door vele landen over de ganse aarde

gevoerd werd. Eindelijk kwam ik terug tot de visioenen op het feest van Maria`s onbevlekte

Ontvangenis, hoe het nog in andere landen ingevoerd en gevierd werd.

 

Commentaar:

 

1) Een lange nota van Brentano wordt ingekort als volgt: “Soortgelijke misdaden werden in de eerste

eeuwen van de Kerk soms door heidenen en Joden de Christenen te laste gelegd. Bij oude schrijvers,

bijvoorbeeld bij Minucius Felix vinden wij één van hun beschuldigingen aangehaald: zij bieden een

kind degenen aan, die zij inwijden willen in hun godsdienst. De kandidaat moet het kind verschillende

dolksteken toebrengen en het bloed nuttigen na het in meel opgevangen te hebben. Zo was de

nieuweling door de band van de misdaad genoodzaakt het stilzwijgen te bewaren omtrent nog andere

misdaden die zij samen bedreven. Zou, zo vraagt Brentano zich af, de aanleiding tot die beschuldiging

in laatste instantie soms niet te zoeken zijn in de nog niet zo oude praktijk van die oosterse stammen

die onder de allereerste tot het Christendom toetraden? Vindt die beschuldiging niet eerder daar haar

oorsprong dan in blinde haat en dweperij? Wij kunnen er aan toevoegen: Later werd diezelfde

beschuldiging ook door Christenen aan de Joden te laste gelegd, doch de beschuldiging werd nooit

echt bewezen. Hierover is veel te lezen in Journal historique, jg. 1840, p.72; Dict. apolog. De la

foi cath. Juifs et cretins, c.1703 tot 1713.

 

2) Het offer van Kalvarië werd voltrokken door de wil van goddeloze priesters en door de handen van

wrede beulen. Zo wordt ook het offer van Kalvarië werkelijk vernieuwd en voltrokken, zelfs als een

priester het onwaardig opdraagt, aldus een nota van Brentano.

 

A. 42

Het is mij volstrekt onmogelijk duidelijk te maken hoe wonderbaar ik vannacht in de droom gereisd

heb. Ik kwam in de meest verschillende landstreken van de wereld en bovendien in de meest

verschillende tijdperken en herhaaldelijk zag ik het feest van de Ontvangenis van Maria op de meest

verscheiden plaatsen van de wereld gevierd worden. Ik kwam ook bij Efeze en zag dit feest ook

gevierd in het huis van de Moeder Gods (1), dat, tot kerk was omgevormd, daar nog stond. Dit is in

een zeer vroeg tijdperk geweest, want de door Maria zelf opgerichte kruisweg zag ik daar in een nog

onbeschadigde toestand. De tweede kruisweg werd opgericht te Jeruzalem en de derde (door de

Heilige Markus) te Rome.

 

De Grieken vierden dit feest reeds lange tijd voor hun afscheuring van de Kerk. Van de aanleiding tot

het vieren van dat feest door hen, herinner ik me nog wat, doch niet meer gans duidelijk. Ik zag

namelijk hoe een heilig man, ik meen het was de Heilige Sabas, een visioen had, dat betrekking had

op de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Hij zag op een wereldbol het beeld van de Heilige Maagd,

die de kop van de slang vertrapte en hij begreep daaruit dat alleen de Heilige Maagd niet door de

slang gewond was geworden en onbevlekt ontvangen was (2).

 

Ik zag ook dat de Griekse Kerk, of althans een bisschop van de Grieken, dit niet wilde of zou

aannemen, ten ware dit beeld over de zee tot hem zou komen. Hierop zag ik Maria`s verschijning

over de zee naar hun kerk zweven en zich in de kerk boven het altaar vertonen; het gevolg er van

was dat zij het feest onmiddellijk invoerden. Zij bezaten in die kerk een levensgroot beeld, door de

Heilige Lukas zeer natuurlijk, als levend geschilderd; het droeg een wit kleed en een sluier; zij hadden

dit beeld, als ik het goed voor heb, bekomen uit Rome waar zij slechts een borstbeeld bezitten. De

Grieken hadden dat door Lukas geschilderde beeld boven een altaar geplaatst, en wel op het zelfde

punt waar de verschijning van de Onbevlekte Ontvangenis zich vertoond had. Ik geloof dat dit beeld

te Konstantinopel nog bestaat, althans heb ik het daar in een vroeger tijdperk vereerd gezien.

 

Mijn reisvisioen heeft mij ook in Engeland gebracht; ook daar heb ik dat feest reeds in aloude tijden

ingevoerd en gevierd gezien. In verband hiermede was ik reeds eergisteren, op het Sint-Niklaasfeest,

getuige van het volgende wonder.

 

Ik zag een abt uit Engeland op een schip dat door de storm in groot gevaar verkeerde. De bemanning

bad zeer dringend tot de Moeder van God om haar bescherming. Toen zag ik de verschijning van de

Heilige Nikolaas, bisschop van Myra, over de zee naar het schip zweven. Deze heilige zeide tot de

abt dat Maria hem gezonden had met de boodschap dat hij in Engeland het feest van de Onbevlekte

Ontvangenis op acht december moest doen vieren; dan zou het schip zijn bestemming behouden

bereiken. Op de vraag van de abt met welke gebeden dit feest gevierd moest worden, antwoordde

de heilige: “Met die van het feest van Maria`s geboorte.”

 

Bij de invoering van dit feest kwam ook de naam Anselmus voor, over wie ik de nadere

bijzonderheden vergeten ben (3). Ik zag ook de invoering van het feest in Frankrijk en hoe de Heilige

Bernardus de pen er tegen opnam, omdat het initiatief van deze invoering niet was uitgegaan van

Rome (4).

 

Commentaar:

 

1) Het huis van Onze Lieve Vrouw in de buurt van Efeze en zelfs sporen van die kruisweg werden

teruggevonden. Het huisje is hersteld en opnieuw tot kapel ingericht. Het is zelfs een bedevaartplaats

geworden, waar ook af en toe wonderen geschieden. Het ligt in vogelvlucht 6 kilometer ten zuiden

van het oude Efeze. Wij zullen er uitvoerig over spreken in V.95 en volgende.

 

2) De Heilige Sabas, van wie Katarina Emmerick hier spreekt, stierf anno 500. Hij is bekend als een

vurig Mariavereerder. “De Grieken, zegt Katarina Emmerick, vierden dit feest al lang voor hun

afscheuring.” Op 5 Juli 1835 las ik, zegt Brentano, in Baronius aantekeningen op het Romeinse

Martelarenboek, 8 december, dat te Rome de Sforzaanse bibliotheek een manuscript bezit,

getekend n.65, met een redevoering van keizer Leo van Konstantinopel. Deze besteeg de troon in 886

en uit die redevoering blijkt dat het feest van Maria`s Onbevlekte Ontvangenis toen daar reeds lang

gevierd werd. Ook wordt er van dat Mariafeest reeds melding gemaakt in het Martelarenboek van

Joannes Damascenus (754). (Zie Petrus Canisius, De Beatissima Virgine Maria, lib. I, c.7, en Galatinus:

De arcanis catholicea veriatis, lib.7, c.5).

 

3) Het feest ingevoerd in Engeland. De hier aangeroerde geschiedenis is vrij lang en ingewikkeld.

Daarom hier slechts de hoofdtrekken er van. Brentano doet in een nota opmerken dat, volgens

Katarina Emmerick, die verschijning van een hemels wezen aan de zeevarenden niet geschiedde aan

de Heilige Anselmus, zoals Petrus de Natalibus beweert (In Catalogo sanctorum, I. I, c.42), maar,

volgens Baronius en anderen, aan de benedictijner abt Elfinus in 1070. (Men schrijft evengoed Elpinus

en Helsinus of Helsin).

 

In de tweede helft van de 11e eeuw en in de 12e heerste een bewogen strijd rond het twistpunt van

Maria`s Onbevlekte Ontvangenis. In die twist heeft de Heilige Anselmus, aartsbisschop van Canterbury

van 1093 tot 1109, zich zeer verdienstelijk gemaakt en helderheid in de zaak gebracht door er op te

wijzen dat Onze Lieve Vrouw, hoewel onbevlekt ontvangen, dit voorrecht aan de vooruit geziene

verdiensten van Christus te danken heeft gehad en zo door Hem verlost geworden is.

 

Zie hier in welke omstandigheden de verschijning plaats gehad heeft, waar Katarina Emmerick hier

melding van maakt en die zoveel bijgedragen heeft tot de invoering, viering en verspreiding van het

feest van Maria`s ontvangenis. Bovendien weet zij eveneens te zeggen dat de verschijning de Heilige

Nikolaas van Myra (feest 6 december) geweest is.

 

Willem, hertog van Normandië had Engeland veroverd. De Denen wilden die verovering ongedaan

maken en rustten zich uit voor een oorlog. Om hen tot verzoening en vrede te brengen, vaardigde hij

de abt Helsin van Ramsay (niet onwaarschijnlijk een Scandinaviër) af naar de Denen voor een

onderhandeling. Op de terugvaart werd abt Helsin`s schip door een hevige storm geteisterd. In dat

dreigend gevaar nam de bemanning haar toevlucht tot de aanroeping der Heilige Maagd. Nu vond haar

verschijning plaats aan abt Elpinus, zoals wij Katarina Emmerick hoorden verhalen.

 

Willem die zijn landen Christelijk bestuurde, wenste het verlangen der Heilige Maagd in te willigen.

Hij riep alle bisschoppen van Normandië en Engeland bijeen en zij beslisten dat het feest in de Anglo-

Normandische staten zou worden ingevoerd en gevierd. Dit geschiedde tussen 1070 en 1089 onder

bisschop Lanfrancus, voorganger van Anselmus, die deze godsvrucht verspreidde. De Heilige Anselnus

zette het bestuur van zijn aartsbisdom voort in dezelfde geest en hield het vuur en de godsvrucht er

in, hijzelf was trouwens een vurig vereerder van dit grote voorrecht van Maria. Dit duurde tot zijn

dood in 1109 (1093-1109).

 

Na Anselmus dood verslapte die vurigheid en wij lezen in zijn door Eadmer beschreven leven deze

merkwaardige, zeer actuele woorden: “Vroeger werd dit feest door een groter getal (mensen en

kerken) gevierd, vooral door zulken in wie een vrijmoedige eenvoud en zeer nederige godsvrucht

samengingen, maar sinds de menselijke geest zich heeft laten beheersen door de hartstocht van de

wetenschap en door de manie om alles kritisch uit te pluizen, heeft men deze plechtigheid weer

laten varen, en dit tot grote teleurstelling van de eenvoudige armen. Onder voorwendsel dat het feit

onvoldoende bewezen is, heeft men het feest weer tot niets herleid.”

 

Nochtans bloeide een tien- of twintigtal jaren later op vele plaatsen het feest opnieuw. De promotor

van deze heropbloei was Anselmus de Jongere, neef van de hiervoor genoemde. Hij zorgde er voor

dat het allereerst in zijn eigen klooster van de Heilige Edmondus te Sint Edmond-Bury plechtig gevierd

werd, om van daar uit ook elders ingang te vinden. Gelegenheid daartoe ontbrak hem niet, want van

1120 tot 1148 bestuurde hij als abt dit klooster. Hinderpalen en moeilijkheden, zelfs van hogerhand,

wist hij, in samenwerking met anderen (bijvoorbeeld Osbert de Clare) te boven te komen.

 

4) Het feest drong uit Normandië en Engeland in Frankrijk door. De kanunniken van Lyon namen het

over en ijverden er voor. Evenwel stond de grote heilige en Maria vereerder Bernardus er sceptisch

tegenover. Hij volgde de beweging met een achterdochtig oog, vooral omdat het initiatief niet

uitgegaan was van Rome. Tot op een zeker ogenblik liet hij alles stilzwijgend en oogluikend gebeuren,

ter wille van de godsvrucht, eenvoud, vrome bedoeling en Marialiefde van hen die dit voorrecht van

Maria vereerden en het feest er van vierden. Toen hij oordeelde dat het uur gekomen was om protest

aan te tekenen, schreef hij, hetzij in 1130 of 1138 een brief aan de genoemde kanunniken van Lyon.

 

Nochtans kon Bernasdus niet beletten dat het feest voort veld won en van plaats tot plaats ingang

vond. Einde 13e eeuw was het ook in zwang, en druk gevierd in Nederland. (Zie Kronenburg “Maria`s

feestkring in Nederland, blz. 47, 49-50).

 

In dit zelfde werk vindt men de brief van Anselmus aan zijn suffragaanbisschop, waarin hij hem weet

mede te delen dat de verschijning een gemijterde bisschop geweest is. Onderzoekers vragen zich

echter af of hier Anselmus de Oudere of de Jongere bedoeld mag zijn. Is het de Oudere, dan dateert

die brief van voor zijn aanstelling tot bisschop. Deze brief, in lessen verdeeld, maakte deel uit van

het officie, en dit geleek bijzonder goed op het officie van Onze Lieve Vrouw-geboorte.

 

Het valt absoluut buiten ons bestek en doel verder over het in zwang komen van dat feest uit te

weiden. Wat er over gezegd is, geeft meer zin aan die korte mededelingen van de zienster.

 

Hier is het `t einde van onze uitwijding over die verschijning en ook het einde van de visioenen, die

Brentano hier in verband met Maria`s onbevlekte Ontvangenis plaatste, Ontvangenis die plaats vond

onder de Gulden Poort en onder het tempelplein. O Maria, zonder de vlek der erfzonde ontvangen,

bid voor ons die tot U onze toevlucht nemen. (Dict. De theol. cath. Immac. Conception, c.995-1003).

 

 

De bezieling van Maria in het lichaam van de Heilige Anna.

 

A. 43

Ik had een visioen over de schepping van de allerheiligste ziel van Maria en over de vereniging van

die ziel met haar aller-reinste lichaam.

 

Ik zag in de lichtgedaante, waaronder mij de allerheiligste Drievuldigheid in mijn visioen gewoonlijk

wordt voorgesteld, een beweging gelijk een grote stralende berg en toch ook als een menselijke

gestalte; en ik zag iets van het midden (en binnenste) van deze mensengestalte tot de mond opstijgen

en als een glans uit de mond naar buiten komen. Deze glans nu zag ik afgezonderd (van de gestalte

gescheiden) voor het aangezicht van God staan en zich draaien en vormen, of liever gevormd worden;

want, terwijl deze glans een menselijke gestalte aannam, zag ik als werd hij door de wil van God zo

onuitsprekelijk schoon gevormd (1).

 

Ik zag ook dat God de engelen de schoonheid van deze ziel liet zien en dat zij aan die schoonheid een

onuitsprekelijke vreugde beleefden. Het is mij niet mogelijk alles wat ik zag en leerde kennen onder

woorden te brengen.

 

Nadat er sedert de ontvangenis van de Heilige Maagd zeventien weken en twee dagen verlopen

waren, dus vijf dagen voor het midden van de zwangerschap van de Heilige Anna, zag ik deze heilige

moeder in haar huis bij Nazaret te bed liggen slapen. Er kwam een lichtglans boven haar en een straal

daaruit schoot neer op het midden van haar zijde, en de glans ging in de vorm van een kleine,

lichtende menselijke gedaante in haar over. Op het zelfde ogenblik zag ik de heilige moeder Anna,

van glans omgeven, zich op haar legerstede oprichten. Zij was als in vervoering en het was haar alsof

haar binnenste zich opende gelijk een tabernakel; hierin beschouwde zij nu een heel kleine, lichtende

Maagd, uit wie alle Heil voor de mensen voortkomen zou. Ik zag dat dit het ogenblik was, waarop het

Kindje Maria (bezield werd en) zich voor de eerste maal onder haar hart bewoog (2).

 

Anna stond nu van haar legerstede op, kleedde zich aan en deelde haar wedervaren en vreugde mee

aan de Heilige Joakim en samen dankten zij God. Ik zag hen bidden in de tuin onder dezelfde boom,

waar de engel moeder Anna met de belofte van het kind had getroost. Ik ontving nu ook de verklaring

dat de Heilige Maagd vijf dagen vroeger dan de andere kinderen bezield is geworden en twaalf dagen

vroeger ter wereld gekomen is.

 

Commentaar:

 

1) “Men zou sterven, zegt de Heilige Teresia, indien men de schoonheid zag van een ziel in staat van

genade.” Een andere begenadigde, die haar eigen ziel mocht aanschouwen, zonder te weten dat het

de hare was, kwam niet uitgeroepen over haar schoonheid. Wat dan te denken van de ziel van Maria,

onbevlekt geschapen en ontvangen?

 

2) Nu wordt nagenoeg algemeen aangenomen dat de menselijke ziel verenigd wordt met het lichaam

op het ogenblik zelf van de ontvangenis, dat is zodra de mannelijke zaadcel de vrouwelijke eicel

heeft bevrucht. De oude theologen daarentegen namen van de 4e tot de 17e eeuw aan dat er een

zekere tijd verliep tussen de ontvangenis en bezieling of instorting van de redelijke ziel en ook

hedendaags heeft deze mening nog gezaghebbende voorstanders, maar hoeveel tijd er verliep,

houden ze voor onzeker.

 

Hier volgen de meningen van andere visionaire, geheel in overeenstemming met het gevoelen van

Katarina Emmerick, dat volgt uit het geval van Maria. Maria zegde tot Brigitta: “Nadat mijn lichaam

gevormd was, schiep God mijn ziel en stortte deze in mijn lichaam en op hetzelfde ogenblik werden

lichaam en ziel gezamenlijk geheiligd.

 

Zodra de ziel geheiligd (vrij van de erfzonde) in het lichaam gestort was, kwam zulk een geluk over

mijn moeder, dat het met geen woorden beschreven kan worden (Openb. I,9). In een andere

gelegenheid zegde Maria nog tot Brigitta: “Gij hebt mij terecht bij een bijenkorf vergeleken, want

dit ben ik waarachtig geweest. Immers, in mijn moeders schoot is mijn lichaam als het ware een stuk

hout geweest, zolang de ziel er niet mee verenigd was, en zo ook na mijn dood, zolang de ziel er

weer van afgescheiden was, totdat God mijn ziel in haar lichaam tot Zich opgenomen had.”

(Openb. VI,12).

 

Tot dezelfde conclusie leidt een tekst van de Heilige Hildegardis: “Wanneer, volgens de geheime,

door de almachtige Schepper vastgestelde beschikking, de vorm van een menselijk lichaam in de

moederschoot teken van leven gegeven heeft, neemt de ziel, die als een geestelijke onsterfelijke

vuurbol geen enkel van de omtrekken of aflijningen van het menselijk lichaam heeft, bezit van het

hart van die vorm” (van dit voldoende gevormde lichaam… Vie d’A.C.Emm. II,277; het vervolg van

deze tekst vind men in P.32).

 

Maria van Agreda: “Door de kracht van zijn woord en de macht zijner liefde schiep God de

allerheiligste ziel van Maria en stortte die in haar lichaam.” (A.40).

 

 

De geboorte van de Heilige Maagd.

 

A. 44

Anna had reeds enige dagen te voren tegen Joakim gezegd dat het ogenblik van haar bevalling

naderde. Zij zond boden naar haar jongere zuster Maraha te Sefforis, en naar de weduwe Enoeë,

Elisabeths zuster (en dochter van Emerentia) in het dal Zabulon, en tot haar nicht Maria Salome te

Betsaida, om deze drie vrouwen bij zich te ontbieden.

 

Ik zag ze onderweg. Enoeë, de weduwe, was vergezeld van een dienstknecht (1). Aan de twee

andere werd uitgeleide gedaan door hun mannen die in de nabijheid van Nazaret naar hun huis

terugkeerden. Ik zag dat Joakim, daags voor Anna`s bevalling, zijn talrijke knechten naar zijn kudden

wegzond, en zo ook van Anna`s nieuwe dienstmeiden slechts degene in huis hield, die er niet gemist

konden worden. Hijzelf begaf zich weg naar zijn naaste herdersveld. Ik zag dat Anna`s eerstgeboren

dochter, Maria Heli, voor het huishouden zorgde. Deze was nu ongeveer negentien jaren oud en

gehuwd met Kleofas, een opperherder van Joakim; zij had van hem een dochtertje dat Maria van

Kleofas heette en dat nu ongeveer 4 jaren oud was (2).

 

Na een vurig gebed zocht Joakim zijn schoonste lammeren, bokjes en runderen uit en zond herders

daarmede naar de tempel tot een offer van dank. Eerst in de nacht keerde hij naar huis terug.

Ik zag de drie verwante vrouwen tegen de avond in het huis van Anna aankomen. Zij begaven zich bij

haar in haar woonkamer achter de haardstede en omhelsden haar. Toen Anna hun te kennen had

gegeven dat het uur van haar bevalling nabij was, hief zij rechtstaande, samen met hen, een psalm

aan: “Looft God de Heer, Hij heeft zich over zijn volk erbarmd; Hij heeft Israel verlost; Hij heeft de

belofte vervuld, die Hij aan Adam in het paradijs had gedaan: het Kind van de vrouw zal de kop van

de slang verpletteren.” Ik kan niet alles meer in de juiste volgorde weergeven.

 

Commentaar:

 

1) In O.49 zal Katarina zeggen dat de vrouwen nooit geheel alleen op reis gaan, zo wilde het en zo wil

het nog de oosterse gewoonte. “Zend mij een knecht en een ezelin, dat ik spoedig naar de man Gods

ga (Elizeus) en terugkeer”, zei de vrouw van Joenem tot haar man (II Kon. 2:22). Op haar reis naar

Elisabet was Maria van Jozef vergezeld, weet Katarina te vertellen, (wat wij ook lezen bij Mislin, III,

136). Een vrouw uit Noord-Afrika wist me te zeggen: “De Arabische vrouwen gaan zelden op reis en

dan zijn ze altijd vergezeld van hun man of een bejaarde vrouw of dienstmeid, die verantwoordelijk

is tegenover de man. Wie alleen op reis zou gaan, zou als een lichte of slechte vrouw gebrandmerkt

zijn.” Aan dit gebruik, zowel als aan het gebruik van de sluier ligt strengheid van zeden ten grondslag.

 

2) Huwelijk de 15-jarige leeftijd. Dit was zelfs het geval bij Onze Lieve Vrouw; het behoorde tot de

zeden en gewoonten: “Ofschoon het wel eens voorkomt dat jongens huwen op hun 14e jaar en meisjes

van 12 a 13 jaar uitgehuwelijkt worden, is het toch in Palestina en bij de Bedoewienen de algemene

regel dat de jongens tot hun 18e en de meisjes tot hun 15e jaar wachten om te trouwen, zoals het

trouwens ook onder de Israëlieten gebruikelijk was.” (P. Gerrits, `t Heilige Land, jg. 3, blz. 59,60 en

84).

 

A. 45

Onder haar gebed en lofzang was Anna als in geestverrukking. In haar loflied haalde zij alle

voorafbeeldingen van de Heilige Maagd aan. Zij zei: “De kiem (of zegen) die God aan Abraham

gegeven heeft, is in mij tot rijpheid gekomen.” Zij vermeldde verder hoe God Isaac aan Sara had

beloofd en zei: “De bloesem van Aarons staf is in mij volkomen ontbloeid.” Daarbij zag ik haar als van

licht doordrongen. Ik zag haar kamer vol glans en ik zag de ladder van Jakob boven die glans

verschijnen. Ook de andere vrouwen waren verblijd en verbaasd en als in vervoering; ik meen zelfs

dat ook zij de verschijning ontwaarden.

 

Pas na dit gebed van ontvangst en verwelkoming werd aan de aangekomen vrouwen wat brood,

vruchten en water met balsem ter verversing aangeboden. Zij aten en dronken rechtstaande en legden

zich dan tot tegen middernacht neer om uit te rusten van de reis. Anna bleef waken in gebed en wekte

de vrouwen tegen middernacht, om zich met haar in het gebed te verenigen. Zij volgden haar achter

een gordijn in haar bidvertrek.

 

Anna opende hier de deurtjes van een kleine muurkast, die in een doos iets heiligs bevatte. Aan beide

zijden stonden lichten, ik weet niet, misschien lampen. Men schoof ze uit een bus of koker omhoog en

stak er kleine spieën onder om te beletten dat ze neerzonken, en zij staken de lampen aan. Een

gekussende knielbank stond aan de voet van dat soort altaartje. In de relikwieëndoos werden haren

van Sara bewaard, voor wie Anna een bijzondere devotie had (1). Ook beenderen van Jozef, die

Mozes uit Egypte medegebracht had; ook iets van Tobias, ik geloof de relikwie van een kledingstuk,

en bovendien de kleine, witte, glinsterende, peervormige beker, waaruit Abraham, toen de engel de

zegen bracht, gedronken heeft. Dan heeft Joakim hem bekomen, samen met de zegen uit de Ark des

Verbonds. Ik weet nu dat die zegen, wijn en brood, een (soort) sacramentele spijs en versterking is

geweest (A.25).

 

Commentaar:

 

1) Er bestond immers verre verwantschap. “Ik geloof, zei Katarina, dat de nakomelingen van de jonge

Tobias (de man van deze Sara)behoorden tot de voorouders van Joakim en Anna.”

 

A. 46

Anna knielde voor het muurkastje neer; twee vrouwen knielden links en rechts van haar en de derde

achter haar. Zij improviseerden weer een psalm; ik meen dat de brandende braamstruik van Mozes er

in genoemd werd. Ik zag nu een bovennatuurlijk licht de kamer vervullen en zich samentrekkend Anna

omhullen. De vrouwen vielen als bedwelmd op hun aangezicht neder. Dit licht nam rondom Anna

geheel dezelfde vorm aan van de brandende braamstruik van Mozes op de Horeb (Ex. 3:1) en omsloot

haar zo dicht, dat ik niets meer van haar kon zien. De vlam richtte zich geheel naar binnen en opeens

zag ik nu dat Anna de pasgeboren Maria, die schitterde van het licht, in haar armen ontving, onder

haar mantel nam, aan haar hart drukte en het dan naakt op de knielbank voor de relikwieënkast

neerlegde en doorging met bidden. Ik hoorde het kindje vervolgens wenen, en ik zag dat Anna doeken

van onder haar wijde sluier, waarin ze gehuld was te voorschijn trok. Zij wikkelde nu aanstonds het

kind tot onder de armen in deze zwachtels, eerst in een witgrijze, en dan in een rode er boven; doch

ze liet de borst, de armpjes en het hoofdje nog onbedekt. Nu was de verschijning van de brandende

braamstruik rondom haar verdwenen.

 

De vrouwen richtten zich op en ontvingen met grote verwondering het pasgeboren kind op de armen;

zij weenden van overgrote vreugde. Dan hieven zij gezamenlijk een nieuwe lofzang aan, en Anna

hield haar kind in de hoogte, als om het aan God op te dragen. Ik zag daarbij de kamer opnieuw met

glans vervuld en ik aanschouwde een menigte engelen, die Gloria en Alleluja zongen. Ik onderscheidde

en verstond al hun woorden; ze verkondigden onder meer dat het kind op de veertiende dag de naam

Maria moest ontvangen.

 

Anna begaf zich nu naar haar slaapvertrek en legde zich te bed. De vrouwen echter wikkelden het

kind los, wasten het en bakerden het opnieuw in en legden het vervolgens in het bereik van de

moeder. Men kon namelijk aan haar legerstede, van voren of aan de muurzijde, of ook aan het

voeteneinde, naar gelang men het verkoos, een gevlochten traliekorfje vastmaken, om het kind een

plaatsje dicht bij de moeder en toch er van afgescheiden, te bereiden.

 

Nu riepen de vrouwen de vader binnen. Joakim naderde tot het bed, knielde neder en besproeide

met een vloed van tranen zijn teergeliefd klein dochtertje. Vervolgens hield hij het op de armen

omhoog en improviseerde een lofzang, gelijk Zakarias bij de geboorte van Johannes. Hierin maakte

ook hij gewag van de heilige kiem die God in Abraham had gelegd. Deze zegen was onder het

godsvolk verder doorgegeven in het verbond dat door de besnijdenis bezegeld was en had nu in dit

kind zijn hoogste ontwikkeling en bloei en naar het vlees de volle wasdom bereikt. Zo jubelde Joakim

het uit. In zijn improvisatie hoorde ik hem ook zeggen dat het woord van de profeet nu was vervuld:

“Een twijg zal uit de wortel van Jesse ontspruiten.” (Jes. 11:1). Ook verklaarde hij ootmoedig en

gemeend dat hij nu gaarne wilde sterven.

 

Ik bemerkte pas daarna dat Maria Heli, Anna`s oudste dochter het kindje eerst later te zien kreeg.

Ofschoon zelfs reeds enige jaren moeder van Maria van Kleofas, was zij toch niet bij de geboorte van

Maria tegenwoordig geweest, wellicht omdat volgens joodse wet en zede de tegenwoordigheid van

een dochter op dat ogenblik niet betaamde.

 

s`Morgens zag ik de knechten en meiden en vele mensen uit de omgeving rondom het huis verzameld;

zij werden in groepjes binnengelaten en de vrouwen lieten aan allen het kind zien. Velen waren diep

ontroerd en menigeen beterde zijn leven. De oorzaak van deze toeloop van buren was dat zij in de

nacht een lichtglans boven het huis gezien hadden en ook omdat zij de bevalling van Anna, na zulk een

lange periode van onvruchtbaarheid als een buitengewone genade van de hemel beschouwden.

 

 

Vreugde bij Maria`s geboorte in de hemel.

 

A. 47

Op het ogenblik dat het nieuwgeboren kindje Maria in de armen van moeder Anna rustte, zag ik het

tegelijkertijd in de hemel voor het aanschijn van allerheiligste Drievuldigheid aangeboden en met

onbeschrijfelijke vreugde door alle hemelse heerscharen begroet worden. Ik begreep dat haar toen al

haar latere vreugden, smarten en lotgevallen op een bovennatuurlijke wijze bekent gemaakt werden.

Maria werd in oneindige geheimen ingewijd en toch was en bleef zij een kind.

 

Deze kennis van haar kunnen wij niet begrijpen, omdat onze kennis voortkomt van de boom der

kennis van goed en kwaad. Zij kende dat alles, zoals een kind de borst van zijn moeder kent en weet

dat het daaraan moet drinken. Toen dit visioen over het onderricht van Maria in de hemel door

genade, voorbij was, hoorde ik haar voor de eerste maal wenen (1). Dikwijls heb ik visioenen van die

aard, doch mensentaal is daar niet op berekend en ik kan ze niet onder woorden brengen; ook zijn ze

voor de meeste mensen onverstaanbaar en ik laat ze daarom maar liefst achterwege.

 

 

Aankondiging van Maria`s geboorte in het voorgeborchte der hel.

 

Aanstonds na Maria`s geboorte zag ik deze aan de aartsvaders in het voorgeborchte der hel

aangekondigd worden en dat allen daarop, inzonderheid Adam en Eva, met een onuitsprekelijke

vreugde vervuld waren: immers nu was de paradijsbelofte waar gemaakt. Ik zag ook dat de staat van

genade der aartsvaders in glorie toenam, dat hun verblijf helderder en ruimer werd en dat zij een

werkdadiger invloed en macht op aarde bekwamen. Het was alsof al hun arbeid en boete, al hun

strijden, schreien, verlangen en verzuchten tijdens hun leven nu gerijpt was tot een bevredigende

vrucht.

 

 

Blijde beweging in de natuur en onder de mensen bij Maria`s geboorte.

Blik op Simeon en Hanna.

 

Ik zag in de tijd van Maria`s geboorte een sterke beweging van vreugde in de natuur, bij alle dieren

en ook in de harten van alle goede mensen, en ik hoorde welluidend gezang. De zondaars daartegen

leden pijn onder angst en vermorzeling.

 

In het bijzonder in het gewest van Nazaret, doch tevens op vele andere plaatsen van het Heilige Land

zag ik vele bezeten op dit ogenblik in aanvallen van woede en razernij losbreken. Zij werden onder

luid geschreeuw heen en weer geslingerd en de duivels brulden uit hun mond. “Wij moeten wijken,

wij moeten hier buiten!” (2). Te Jeruzalem zag ik de oude priester Simeon, die nabij de tempel

woonde, op het ogenblik van Maria`s geboorte door luide kreten van waanzinnigen en bezetenen uit

zijn slaap werd opgeschrikt. Zij waren in groot getal in één der straten van de tempelberg in een

gebouw opgesloten en stonden onder het toezicht van Simeon en andere opzichters. Simeon woonde

daar in de buurt en ik zag hem op het middernachtelijke uur op het plein voor het bezetenengesticht

aangesneld komen. Ik hoorde hem aan een gevangene, wiens cel daar het dichtst gelegen was, vragen

naar de oorzaak van dat luid getier, waardoor al wat sliep, wakker werd. Deze bezetene ging nu nog

geweldiger aan het razen, vloeken en roepen dat hij hier naar buiten moest en zich hier vandaan

weggedreven voelde. Simeon opende zijn deur en de bezetene holde naar buiten en satan schreeuwde

uit hem: “Ik moet uit deze mens varen, wij moeten uitvaren. Er is een Maagd geboren. Er zijn

ontelbare engelen op aarde gedaald, die ons bestrijden en kwellen; wij moeten uit de mensen varen

en wij zullen er geen meer mogen bezitten.”

 

Ik zag nu Simeon aller-vurigst aan het bidden gaan. De bezetene werd op verschrikkelijke wijze op

het plein voor het gebouw heen en weer geworpen en ik zag de duivel uit hem varen. Ik was zeer

blijde hier met de oude Simeon kennis te maken. Ook de twee tempelvrouwen, de profetes Hanna en

Noëmi, een zuster van Lazarus moeder, die in de tempel woonde en daar later de meesteres van Maria

werd, zag ik uit hun slaap gewekt en door visioenen onderricht worden over de geboorte van een

uitverkoren kind. Beiden kwamen samen en deelden elkander hun wedervaren en vreugde mede (3).

Ik geloof dat zij de heilige moeder Anna kenden (4).

 

Commentaar:

 

1) In visioen zag Maria zich in de hemel verplaatst en werd er in ondoorgrondelijke geheimen

ingewijd. “Een ziel wordt soms, zegt de Heilige Teresia, in een visioen, in één ogenblik, over zoveel

waarheden onderwezen, dat zij het 1000e deel er van niet zou kunnen ordenen, al zou zij ook vele

jaren aan dat werk besteden.” Nochtans blijft die kennis hun niet bestendig actueel bij. Daarna was

ook Maria weer een Kind.

 

Dat haar smarten en vreugden haar vooraf getoond werden, mogen wij als zeker aanvaarden. Dit is

ook met meer andere uitgelezen zielen het geval geweest. Dus sprak ook Maria op dat ogenblik, gelijk

Jezus bij zijn intrede in de wereld: “Zie, o God, ik kom om Uw Wil te volbrengen.” Dit is ook van

haar leven de inhoud geweest.

 

2) De duivelen voelden zich bedreigd. Tot de Heilige Brigitta zei ook Maria: “Mijn geboorte bleef

voor de duivelen niet verborgen. Om bij wijze van vergelijking te spreken, luchtten zij hun

verbittering nagenoeg als volgt: “Een maagd is geboren, zo wonderbaar, zo vol deugd en genade, dat

zij alle mensen overtreft en nog tot bij de troon van God zal doordringen. Iets vervaarlijks kondigt

zich aan. Doorvorsen wij haar binnenste, wij bevinden haar in alle opzichten beschut en

onaanvechtbaar. Alle netten die onze boosheid haar zal spannen, zal zij verbreken als een rotte touw.

Het is te voorzien: voor de vermaken van de wereld heeft zij geen oog; ze wendt zich af van al onze

andere inblazingen en voorstellingen. Wij ontdekken geen vlek, geen zwak punt in haar, waarop de

punt van de naald gezet, of een bekoring aan vast geknoopt kan worden. Haar heiligheid wordt

misschien onze ondergang. Zulk een genade zal onze laatste sterkte vernietigen. Zij zal door haar

onwrikbare standvastigheid ons onder haar voeten werpen” (Openb. IV,108) (Openb. VI,56).

 

3) Maria`s geboorte brengt vreugde. Wij lezen bij Brigitta: “De vrienden van God, die zo lange tijd in

verwachting geleefd hadden, zeiden op goddelijke ingeving: Waarom nog langer getreurd? Wij

moeten ons eerder verheugen, omdat een licht onze duisternis is komen verlichten, onze verwachting

is komen vervullen… Voorwaar, mijn dochter, ik verklaar u dat mijn geboorte het begin van de ware

vreugde is geweest, want toen is de twijg opgeschoten, waaruit de bloem gesproten is, waarnaar

koningen en profeten gezucht hebben” (Openb. VI,56). Blijde daalden engelenscharen uit de hemel

neer, wierpen zich voor de nieuwgeboren Maria op hun aangezicht neer, bewonderden de deugden

en genaderijkdom in haar ziel, erkenden haar als hun toekomstige meesteres en koningin en boden

haar hun dienst en onderwerping aan.”

 

Niet alleen de trouwe engelen, de brave mensen waren blij op die dag, maar de ganse Heilige

Drievuldigheid verblijdde zich dermate over Maria`s geboorte, dat zij alle bewoners van het aard- en

hemelrijk aan haar vreugde deelachtig maakte. De stervelingen konden het in geen woorden

uitspreken hoe goed het hun was, ofschoon slechts weinige uitverkorenen de oorzaak van die vreugde

kenden. Met engel en mens verheugde zich ook alle levend wezen op aarde, ja, volgens de Heilige

Brigitta, alle schepselen, de vogels in de lucht, de dieren op aarde, de vissen in het water; de

bloemen geurden zoeter en de planten leefden krachtiger op.

 

Onder Gods leiding nodigt de Heilige Kerk al haar kinderen uit om zich op de verjaardag van Maria`s

geboorte te verheugen: "Gaudeamus omnes in Domino".

 

4) De twee tempelvrouwen Hanna en Noëmi kenden de heilige moeder Anna: namelijk als

aanverwanten, want uit latere aantekeningen van Katarina zal blijken dat zowel Noëmi als de

overleden echtgenoot van de profetes Hanna, leden waren van dezelfde priesterfamilie als Eliud,

vader van de Heilige Moeder Anna en Afras, vader van de Heilige Elisabet.

 

 

Aankondiging van Maria`s geboorte bij de Chaldeeën.

 

A. 48

Ik zag hoe in de nacht van Maria`s geboorte vijf sibillen of waarzeggende maagden in een Chaldese

stad visioenen hadden en hoe ze zich naar de priesters spoedden en hoe deze hierop in vele steden in

het rond de gezichten der sibillen bekend lieten maken: een maagd was geboren; vele goden waren op

aarde nedergedaald om haar te begroeten, terwijl daartegen boze geesten onder wanhoopskreten

voor haar op de vlucht geslagen waren (1).

 

Wat de sterrenwaarnemers betreft, die sedert Maria`s ontvangenis het beeld van een maagd, die een

druiventros en tarwearen in evenwicht op de twee bekkens van een weegschaal droeg, in een ster

gezien hadden (A.40), dit beeld der maagd zagen zij op het ogenblik van Maria`s geboorte in de ster

niet meer; het was of dat beeld uit de ster geweken was; het had een vacuüm achtergelaten en de

ster zelf scheen nu in de richting van een bepaalde streek onder te gaan. Die Chaldeeën lieten nu het

grote afgodsbeeld vervaardigen en in hun tempel opstellen, het zelfde dat ik in mijn visioen op Jezus

openbaar leven daar gezien heb: het had ook een zekere betrekking op de Heilige Maagd. Later

plaatsten zij in hun tempel nog een andere zinnebeeld van de Heilige Maagd, namelijk de besloten tuin.

Ik zag in die tempel levende dieren ziek liggen en verzorgd worden, zo mij dunkt, honden naast nog

andere dieren en zij voeden ze met andere dieren; (P.90) (Q.06/Q.09) (dit alles zien wij later bij

Jezus reis).

 

In de tempel van de drie koningen had ik tot nog toe altijd des nachts een wonderbare verlichting

gezien. Omhoog kijkend ontwaarde men als een sterrenhemel, samengesteld uit vele gesternten en zij

brachten aan die kunstmatige sterrenhemel in hun tempels veranderingen aan, die zij in hun

sterrenbeelden aan de hemel waargenomen hadden. Dit was nu ook het geval na de geboorte van

Maria en het geschiedde ditmaal op zulk een manier dat de verlichting van buiten naar binnen kwam

te staan.

 

 

Gebeurtenis in Egypte bij Maria`s geboorte.

 

Ik heb vroeger al gesproken van het beeld van een maagd in vliegende houding; in één hand droeg ze

een weegschaal en boog zich heen over een kindje in een schuitje dat boven op een boomstam rustte

(A.30). Welnu, ik zag dat beeld bij Maria`s geboorte uit de tempel in de zee (of stroom) geslingerd

worden (wellicht omdat Maria zelf nu op de wereld gekomen was.) Zoals ik vroeger reeds verhaalde,

heb ik dat beeld, lang voor Elias tijd, na het afgedwongen orakel van een afgodsbeeld, zien oprichten

in een tempel op een eiland van de stroom. Doch de boomstronk waarop het scheepje lag, bleef staan.

Later werd een kerk boven die plaats gebouwd.

 

Dat ander vrouwenbeeld met haar drie borsten en in neder zwevende houding, dat ik in Egypte aan de

zoldering van een tempel had zien bevestigen, nadat een afgezant van Elias hun de voorspelling van de

profeet aangaande de komst van een maagd bekend had gemaakt (A.40), zag ik op het ogenblik van

Maria`s geboorte gedeeltelijk van het gewelf neerstorten. Het aangezicht, de drie borsten en het

gehele onderlijf vielen te pletter neer. De korenmaatkroon op het hoofd, de armen en handen met de

tarwearen en het bovenlijf met de vleugels bleven hangen.

 

1) Vijf sibillen in een Chaldese stad hadden visioenen. Verschillende Kerkvaders getuigen voor de

echtheid van sommige voorspellingen door sibillen gedaan. Ook de Liturgie: “Teste David cum Sibylla

(Lofzang Dies irae).

 

 

Bezoeken aan het nieuwgeboren kindje Maria.

 

A. 49

Ik zag op negen september, tweede dag na haar geboorte, nog andere bloedverwanten uit de

omstreken in het huis en ik hoorde vele namen die ik niet heb onthouden. Ook uit verder afgelegen

weiden van Joakim zag ik de aankomst van verscheidene knechten. Aan allen werd het pasgeboren

kindje getoond en de aanblik vervulde hen met grote blijdschap. In het huis vond een maaltijd plaats

die geheel in het teken stond van een heilige vreugde.

 

Op tien en elf september zag ik opnieuw vele mensen de kleine Maria bezoeken. Onder hen bevonden

zich daar bloedverwanten van Joakim uit het dal van Zabulon. Bij zulke gelegenheden werd het kind

in zijn wiegenscheepje in de voorzaal van het huis gebracht en daar op een verheven schraag of

onderstel, dat op een zaagbok geleek, voor de bezoekers ten toon gesteld. Het was tot onder de bloot

blijvende armpjes ingewikkeld, eerst in een rode zwachtel en dan in een doorzichtige witte

daarboven en ook om de hals droeg het een doorschijnend licht sluiertje. Ook het wiegje was wit en

rood overdekt.

 

Ik zag ook Maria van Kleofas, het driejarige dochtertje van Anna`s oudste dochter en van Kleofas, met

het kindje spelen en het liefkozen; zij droeg een wit kleedje zonder mouwen; aan de rode zoom

hingen knopen als granaatappeltjes en ook rood. Om de blote armpjes droeg het witte kransjes als van

pluimpjes, zijde of wol.

 

Commentaar:

 

Rood en wit schijnen heilige of liturgische kleuren te zijn. De zienster zal ze wel 30 keer vermeldden.

Ook bij Therese Neumann vinden wij rood en wit als kleuren met betekenis vermeld. In de loop van

Katarina`s verhalen zullen wij vaak zien dat ze veel aandacht schenkt aan de klederdracht, ze was

immers een fijne naaister.

 

 

Het kindje ontvangt de naam Maria.

 

A. 50 (22-23 September).

Ik was heden getuige van een groot feest in het huis van de Heilige Moeder Anna. In het huis was alles

op zij geruimd. In de voorzaal waren alle slaapcelletjes, die met schotten van vlechtwerk gevormd

waren, verwijderd en zo was een ruime zaal verkregen. Rondom in deze zaal zag ik op de grond een

lage, lange tafel met het nodige tafelgerei voor een maaltijd. Ik zag veel waarop ik vroeger niet op

gelet had. Er stonden daar op de tafel lichte stukken vaatwerk die van boven gaatjes hadden (1).

Was dat misschien niet om er bloemen in te steken? Ze geleken niet slecht op korven. Op een zijtafel

zag ik vele witte staafjes die van been schenen te zijn, en ook lepels in de vorm van een diepe schelp.

Er was een handvatsel aan dat met een ring eindigde; ook zag ik daar gekromde rietjes, wellicht om

enig vocht er mede op te zuigen.

 

In het midden van de zaal was een soort altaartafel opgericht, die met een rood en een wit kleed was

bedekt. Hierop was een trogvormig, wit en rood gevlochten wiegenkorfje geplaatst, dat met een

hemelsblauw kleedje bedekt was. Bij het altaar stond een overdekte lessenaar, waarop perkamenten

gebedsrollen lagen. Voor het altaar stonden vijf priesters uit Nazaret, alle vijf in dienst- of

ambtsgewaad, doch één van hen was voornamer of hoger in waardigheid. Joakim stond naast hem.

 

Op de achtergrond om het altaar hadden vele mannen en vrouwen uit Anna`s en Joakims maagschap,

allemaal op hun best gekleed, post gevat. Ik herinner mij onder hen gezien te hebben Anna`s zuster

Maraha uit Sefforis; ook Maria Heli, Anna`s oudste dochter en meer andere vertrouwde personen.

Moeder Anna zelf had wel reeds het bed verlaten, doch zij hield zich teruggetrokken in haar kamer

achter de haardmuur en verscheen niet op de plechtigheid.

 

Enoeë, de zuster van Elisabet, bracht het kindje Maria, dat tot onder de armpjes in rode en

doorschijnende witte windsels gehuld was, en legde het in Joakims armen. De priesters traden voor

het altaar (in halve kring) rondom de gebedsrollen en baden luidop. Van de voornaamste onder hen

werd door twee anderen de sleep van het kleed opgehouden. Hierna legde Joakim het kind in de

handen van de voornaamste priester, die het, onder gebed, offerend in de hoogte hief en het daarna

in het wiegje op het altaar legde. Hierop nam hij een nijp- of knipschaar; ze was aan haar uiteinde

van een huisje voorzien, waarin het haarknipsel als in het bakje van een snuitschaar geduwd werd (2).

Met dit instrument sneed hij drie haarlokjes van het hoofd van het kind af, aan weerszijden één en

het derde in het midden, en daarna verbrande hij die in een pot met houtkolenvuur. Dan nam hij een

bus met olie en zalfde de vijf zintuigen van het kind; met de duim streek hij zalf op de oren, ogen,

neus, mond en hartgroeve. Ook schreef hij de naam van Maria op een perkament en legde dit op de

borst van het kind (3). Toen ontving Joakim het kindje terug, reikte het Enoeë over en deze bracht

het bij Anna terug. Er werden vervolgens nog psalmen gezongen en een maaltijd gehouden, maar van

deze ben ik geen getuige geweest.

 

Commentaar:

 

1) Zijn dat wellicht geen rituele vaten geweest voor de handreiniging? Bij Mislin lezen wij over een

maaltijd in de Libanon: “Voor wij aan tafel gaan, biedt men ons likeur, koffie en de pijp aan. Daarna

hielden de dienaren ons met een groot wasbekken voor met zeep. Die bekkens hebben overal in het

oosten een dubbele bodem; de bovenste is van gaatjes voorzien; het water waarmee de handen

afgespoeld worden, vloeit er door en is onzichtbaar voor de volgende gast, die zich de handen moest

wassen. (Misl. I,180).

 

2) Nota van Brentano. De schaar had geen as of spil (ook geen greep of ogen), zoals onze gewone,

tweeledige scharen, doch veerde slechts, gelijk vuurtangen of schaapsscharen.

 

3) De naam van de Maagd was Maria. Voor ons liggen verschillende citaten van vermaarde personen

over de kracht van die naam voor hen die hem aanroepen. De woorden van de Heilige Bernardus zijn

algemeen bekend. Ook bij de Heilige Brigitta vinden wij er zeer treffende. Beknoptheidshalve citeren

wij er slechts enige uit Maria van Agreda: Zij verteld dat Maria bij haar geboorte aan de hemelse

Vader in de hemel voorgesteld werd (zoals overigens ook onze Katarina). Zij sprak: “Maria zal de

naam van onze uitverkoren dochter zijn; hij zal wonderbaar en heerlijk zijn. Allen die hem

godvruchtig aanroepen, zullen er troost en leven in vinden. Allen zullen in die naam een heelmiddel

vinden in hun lijden, een hulpmiddel in hun bekoring, een schat ter verrijking, een licht dat hun de

weg ten eeuwige leven toont. Die naam zal verschrikkelijk zijn voor de hel; hij zal de kop van de

slang verpletteren en op de vorst van de duisternissen roemrijke zegepralen behalen. (A.52).

 

 

Instelling van het geboortefeest van Maria.

 

A. 51

Inleidende bemoeienis van schrijver Brentano. Op de avond van zeven september 1821, de vooravond 

van het feest van Maria-geboorte, voelde onze zienster zich erg ziek en niettemin liet zij een

buitengewone, of liever, zoals zijzelf het uitdrukte, een bovennatuurlijke opgewektheid blijken. Haar

vrolijkheid was zeer levendig, bijna overdreven en onbeheerst. Zij sprak van een uitzonderlijke

vreugde in de gehele natuur wegens het intredende feest van Maria`s geboorte (1). In die blijde

stemming vertelde zij het volgende:

 

Er heerst een buitengewone vreugde in de natuur; ik hoor de vogels fluiten, ik zie lammeren en bokjes

springen en in het gewest waar het huis van Anna gestaan heeft, vliegen de duiven in benden rond, als

dronken van vreugde. Van het huis en bijgebouwen is daar niets meer overgebleven, het is daar nu een

wildernis. (Hier valt ook op te merken dat we nu in september zijn, en dat alle groen door de zon

verschroeid is).

 

Ik zag enige pelgrims, met opgeschort kleed en met een lange staf in de hand en met doeken als een

tulband om het hoofd gewonden, dit gewest doorkruisen; ze zijn op weg naar de berg Karmel. Hier bij

Nazaret wonen enige kluizenaars van die berg als in ermitage en deze voorbijtrekkende pelgrims

vroegen hun met verwondering af wat toch die vreugde in de natuur rond Nazaret te beduiden had.

Zij ontvingen ten antwoord: “Dit is een verschijnsel waaraan wij hier op de vooravond van Maria-

geboorte gewoon zijn. Hier in dit gewest heeft waarschijnlijk het huis van de moeder Anna gestaan,

vervolgden zij. Een pelgrim die hier vroeger doorgereisd kwam, heeft ons eens verhaald hoe voor

lange tijd een vroom man die algemene vreugd het eerst heeft opgemerkt en hoe dit de aanleiding is

geweest tot het vieren van dit feest!” (2).

 

Commentaar:

 

1) De ongewone vreugde van Katarina kwam hieruit voort dat Maria haar verschenen was en haar

beloofd had dat zij zich gedurende enkele weken in haar bed zou kunnen oprichten en het zelfs zou

kunnen verlaten en enige stappen zetten in haar kamer, en wel te beginnen van morgen, feest van

haar geboorte. Dit had zij sedert tien jaren niet meer gekund. Het was dus een merkwaardige gunst,

hoewel ze anderzijds van allerhande smarten naar ziel en lichaam bleef vergezeld gaan. Altijd lijden,

was haar lot.

 

2) Het staat vast dat het feest van Maria`s geboorte reeds in de 7e eeuw te Rome gevierd werd, want

paus Sergius (687-701) bepaalde de weg welke de processie op dit feest moest volgen, maar het is niet

door hem ingesteld. Hoelang het toen reeds bestond is onbekend; men had het ontleend aan het

oosten, meer bepaald aan Palestina (naar Gueranger, T.14, blz 167) (Iilustr. Vatic.,jan.1933, p.17).

 

Bovennatuurlijke verschijnselen geven vaak aanleiding tot de instelling van een feest. Denken wij

terug aan Helsin of Elfin, aan het feest van het Heilige Hart, het Heilige Sacrament,…enz. Zo zou dus

het hier door Katarina beschreven verschijnsel bijgedragen hebben tot het vieren van Maria`s

geboorte. Er bestaat inderdaad buiten Katarina om een geschiedenis met dezelfde inhoud. Indien

Brentano ze gekend had, zou hij er zeker naar verwezen hebben. Dat hij het niet deed, ligt het voor

de hand dat hij ze alleen van Katarina vernomen heeft. Onze zienster nu is niet afhankelijk van

legenden. In alles heeft zij eigenheden die aan de feiten gewoonlijk een veel natuurlijker toedracht

verlenen en vertrouwen inboezemen.

 

Het bewuste analoge feit, in zijn eerste helft hetzelfde, vinden wij in “Maria`s heerlijkheid in

Nederland), van Kronenburg. Deze zelf maakt er een samenvatting van in een kleiner werk “Maria`s

feestkring in Nederland). Dit verhaal werd overgenomen door Koenders, O. Carm. In “Maria in de

eredienst van de kath. Kerk”, III,195-6, 1937. In zijn tweede helft is deze versie klaarblijkelijk

legende. Beroemde leraars, bijvoorbeeld Jan Beleth, leraar te Parijs in 1162, hebben het nochtans de

moeite waard geacht naar dat verhaal te verwijzen. Katarina Emmerick`s verhaal is in alle opzichten

veel natuurlijker.

 

Petrus Canisius wijst er op dat er groter reden tot vreugde was bij de geboorte van Maria dan bij die

van Johannes de Doper, om wiens geboorte velen zich verheugden (Luc. 1:14).

 

A. 52

Ik zag nu de aanleiding zelf tot de instelling van dit feest. Het was tweehonderd vijftig jaar na de

dood van de Heilige Maagd. Ik zag een heilig man het Beloofde Land doorreizen en alle plaatsen,

resten en sporen, die aan het aardse leven van Jezus herinnerden en die hij vinden kon, bezoeken en

vereren. Ik zag dat deze heilige pelgrim verlichtingen en leidingen van Boven ontving en dat hij op

meerdere plaatsen soms verscheidene dagen lang teruggehouden werd door overvloedige geestelijke

geneugten en door tal van openbaringen die hij daar in zijn gebed en overwegingen ontving. Zo had

hij ook reeds meerdere jaren achtereen, in de nacht van de zevende op de achtste september, die

uitbundige vreugde in de natuur opgemerkt en in de lucht een lief gezang waargenomen. Hij bad met

aandrang om de betekenis daarvan te mogen kennen en ontving ten slotte in een droom van een engel

de mededeling dat dit de nacht was van de geboorte van de Heilige Maagd Maria. Hij ontving deze

openbaring op een reis naar de berg Sinaï. Tevens werd hem geopenbaard dat daar, in een spelonk,

namelijk in die van de profeet Elias, een dichtgemetselde kapel ter ere van de moeder van de Messias

bestond en dat hij de aldaar levende kluizenaars van deze beide mededelingen op de hoogte moest

brengen.

 

A. 53

Ik zag hem hierna op de berg Sinaï aankomen. De plek waar nu het klooster staat, was destijds reeds

door de verspreid wonende kluizenaars in bezit genomen en ze was aan de zijde van het dal even

steil als nu: men werd daar namelijk met takel en touw omhoog gehesen (1).

 

Vervolgens zag ik de kluizenaars met hun gast ook opzoekingen doen naar de grot van Elias en de

Mariakapel. Het was niet gemakkelijk die heilige plaatsen tussen zo vele andere grotten van Essenen

en andere kluizenaars te onderscheiden. Ik zag rondom deze grotten vele verwaarloosde tuinen met

hier en daar heerlijke vruchtbomen. De pelgrim verkreeg door vurig gebed aanwijzingen dat zij een

Jood moesten nemen om hen te vergezellen in de grotten en dat zij die waarin hij niet zou kunnen

binnentreden, moesten houden voor de grot van Elias.

 

Ik zag hierop hoe zij tot doel een oude Jood huurden en hem in alle grotten zonden. Het duurde niet

lang of de Jood voelde zich uit een grot met nauwe ingang telkens weer teruggesloten, welke

pogingen hij ook aanwendde om er in te geraken. Zij herkenden dus hieraan dat zij de grot van Elias

gevonden hadden.

 

Bovendien vonden zij in die grot een tweede, dichtgemetselde holte, waarvan zij de ingang weer

opende en hier was het de plaats waar Elias ter ere van de toekomstige moeder van de Verlosser en

Messias had gebeden. De grote, schone, gebloemde stenen, waarmede de grot dichtgemetseld was

geweest, werden later bij de bouw van de kerk aangewend. Ook vonden zij daarin nog veel heilige

gebeenten van profeten en oudvaders, ook een aantal schutsels of scheidswanden van vlechtwerk en

voorwerpen, die bij de oude godsdienstplechtigheden gediend hadden. Dit alles werd nu in bezit

genomen voor de Kerk.

 

Ik zag nu dat op grond van de mededelingen van die pelgrim en van deze ontdekkingen het

geboortefeest van de Heilige Maagd hier door de kluizenaars op de achtste september van het jaar

tweehonderd vijftig voor het eerst gevierd werd en dat het later, van hier uit, geleidelijk tot de

gehele Kerk overging. Nog veel heb ik bij die gelegenheid gezien betreffende de berg Horeb, doch

weer vergeten. Ik herinner me nochtans nog dat de plaats waar Mozes de brandende braamstruik heeft

gezien, volgens de beeldspraak van die mensen, genoemd werd: “de schaduw van God”. Men mocht

ze slechts blootsvoets betreden (2). Ik zag daar ook nog een berg, geheel van rood zand, waarop

nochtans zeer schone vruchten groeiden.

 

Commentaar:

 

1) Naar dit Griekse klooster heet de vallei ten Oosten van de eigenlijke Mozesberg, waarin het

klooster staat, kloostervallei, wadi ed-Deir. Tot in 1850 haalde men bezoekers omhoog in een mand

of lus. De deur of opening in de oostelijke wand van het klooster was 10 meter boven de begane

grond. Kort voor het genoemde jaar kwam de Franse reiziger De Tesson op die manier in het klooster.

Hij beschrijft zijn bestijging in een mand in zijn boek “Voyage au mont Sinaï” op een van humor

sprankelende wijze. Sedert een ruime eeuw echter is die manier om iemand in het klooster te

brengen, niet meer gebruikelijk: de woonvoorwaarden zijn er veiliger. Langs een andere ingang die

men met een steil pad bereid, komt men nu in het klooster.

 

2) De plek van de brandende braamstruik wordt aangewezen in een kapel achter de absis en het

hoogaltaar van de kloosterkerk. Het gebruik zich te ontschoeien om die plaats te betreden, wordt nog

steeds onderhouden. (K.29).

 

 

Godsvruchtoefening voor Maria`s geboortefeest.

 

A. 54

Ik zag veel van de Heilige Brigitte en er werden mij tal van bijzonderheden medegedeeld, die door

Maria aan die heilige over haar ontvangenis en geboorte geopenbaard werden. Ik herinner me onder

meer nog dat Maria haar zei: “Wanneer zwangere vrouwen de vigilie van mijn geboortefeest vieren

met vasten en met negen vurige Weesgegroeten ter ere van mijn negenmaandelijks verblijf in de

moederschoot, en wanneer zij meermalen gedurende hun zwangerschap en ook nog eens op de

vooravond van hun bevalling deze godsvruchtoefening herhalen en tenslotte de Heilige Sacramenten

met godsvrucht ontvangen, zal ikzelf hun gebed aan God aanbieden en voor hen door mijn voorbede,

zelfs onder moeilijke omstandigheden, een gelukkig verloop voor hun bevalling van God bekomen.”

 

Ikzelf had heden een verschijning van de Heilige Maagd, die mij vertelde: “Wie op heden namiddag

met godsvrucht en liefde negen Weesgegroeten ter ere van mijn negenmaandelijks verblijf in de

moederschoot bidt en deze oefening negen dagen achtereen herhaald, biedt de engelen dagelijks

negen bloemen aan tot een ruiker; dezen neem ik in de hemel in ontvangst en biedt hem de Heilige

Drie-eenheid aan om voor de biddenden een genade te bekomen.”

 

Later voelde ik mij op een hoogte als tussen hemel en aarde verplaatst. Onder mij lag daar diep de

donkere droevige wereld. In de hemel zag ik tussen de koren der engelen en de rangen der heiligen

door, de allerheiligste Maagd voor de troon van God. Met de godsvruchtoefeningen en gebeden,

waarmede men haar op aarde vereerde, werden twee erepoorten, twee glorietronen opgericht en

deze groeiden ten laatste uit tot kerkelijke paleizen en zelfs tot ganse steden. Het was wonderbaar

om te zien hoe deze gebouwen, geheel uit kruiden, bloemen en kransen opgetrokken waren en hoe in

hun verschillende soorten de aard en de waarde van de gebeden van ieder mens in het bijzonder en

ook van ganse gemeenschappen tot uitdrukking kwamen. Ik zag in het bijzonder en ook van ganse

gemeenschappen tot uitdrukking kwamen. Ik zag dit zonderlinge bouwmateriaal door engelen en

heiligen uit de handen van de biddenden afgehaald en ten hemel gedragen worden.

 

 

Zuiveringsoffer van de Heilige moeder Anna.

 

Meerdere weken na de geboorte van Maria zag ik Joakim en Anna met het kind naar de tempel reizen.

Hier droegen zij hun kind aan God op uit liefde en dankbaarheid, omdat hij de langdurige

onvruchtbaarheid van hen had weggenomen (1). Op dezelfde wijze droeg later de Heilige Maagd het

Kindje Jezus aan God op en kocht het dan weer vrij, overeenkomstig naar Gods wet (2). Daags na hun

aankomst volbrachten zij hun opdracht; ook namen zij toen reeds door belofte de verplichting op zich

om hun kind na enkele jaren geheel aan de dienst van de tempel toe te wijden. Thans namen zij hun

kind met zich weer mee naar Nazaret.

 

Commentaar:

 

1) De opdracht in de tempel van een meisje, 80 dagen na de geboorte, is louter een vroom gebruik,

waartoe de ouders niet gehouden waren. Deze verplichting bestond alleen voor de eerstegeboren

mannelijke kinderen (Ex. 13:2) (Ex. 13:12). Joakim en Anna deden het ook uit dankbaarheid voor de

goddelijke tussenkomst bij Maria`s ontvangenis.

 

2) Nota van Brentano. Volgens de Wet van Mozes (Lev.12) was een Israëlische vrouw na de geboorte

van een meisje 80 dagen onrein; niets heilig mocht zij aanraken en ook niet in de tempel verschijnen

noch haar huis verlaten, totdat zij na die bepaalde tijd het offer voor haar zuivering in de tempel

gebracht had. Dit offer bestond voor gegoede mensen in een eenjarig éénjarig lam tot brandoffer en

een jonge gewone duif of tortelduif tot offer voor de zonde. Een arme moeder voldeed met twee

jonge duiven de ene tot brandoffer, de tweede tot zonde-offer.

 

 

De opdracht van de driejarige Maria in de tempel.

Plechtigheid met voorbereidingsexamen van Maria in Anna`s huis.

 

A. 55

Op 28 oktober 1821 verhaalde de zienster in wakende, doch helderziende toestand: Het kindje Maria

zal nu spoedig naar de tempel te Jeruzalem worden gebracht. Al enige dagen geleden zag ik eens hoe

Anna in een kamer van haar huis zat bij Nazaret en haar driejarig kind Maria voor zich had, en hoe zij

het in het gebed onderrichtte. Dit deed zij in voorbereiding op een examen dat de priesters haar

binnenkort, met het oog op haar aanvaarding in de tempel, zouden komen afnemen.

 

Vandaag vindt bij Anna het voorbereidingsfeest plaats. In haar huis zie ik gasten, verwanten, mannen,

vrouwen en ook kinderen bijeengekomen. Ook drie priesters zijn er aanwezig, één van Sefforis, die

een zoon is van een broer van Anna`s vader; dan nog één uit Nazaret en een derde uit een plaats die

ongeveer vier uren van Nazaret op een berg gelegen is. Hoe heet ze nu weer? Haar naam begint met

de lettergreep “ma” (1).

 

Deze priesters zijn gekomen, deels om de kleine Maria aan een onderzoek te onderwerpen of zij de

nodige geschiktheid voor de tempeldienst bezit, deels om voor haar dienstklederen de nodige

aanwijzingen te geven, want ze moeten volgens een bepaald kerkelijk model gemaakt zijn.

 

Er waren drie stellen klederen of kostumen daar, ieder bestaande uit een lijfrok, uit borststukken en

uit een mantel; ze waren van verschillende kleuren. Tot die kostumen behoorden nog twee open

kransen of kronen van zijde en wol en een andere kroon die van boven met (samenlopende) bogen of

beugels gesloten was. Eén van de priesters knipte zelf enige onderdelen van deze kleding voor en

toonde aan hoe alles volgens de voorschriften moest zijn.

 

Vier dagen later dat is op 2 november vertelde de zienster verder: Ik was heden getuige van een

groot feest in het ouderlijke huis van Maria. Ik weet nochtans niet of dat feest juist vandaag heeft

plaatsgehad, dan wel of het visioen geen herhaling is van wat me reeds vroeger getoond werd, want

ook in de voorgaande drie dagen zag ik dergelijke taferelen, doch ik vergat ze telkens weer ten

gevolge van de vele storingen en mijn ontelbare smarten. Misschien zag ik ze nog eens om ze nu te

kunnen vertellen.

 

De drie priesters waren nog aanwezig en bovendien verscheidene familieleden met hun dochtertjes.

Daar was bijvoorbeeld Maria Heli met haar zevenjarig meisje Maria van Kleofas, dat veel struiser en

sterker is dan de kleine Maria. Deze ziet er tenger uit. Zij heeft goudblond haar, effen, doch gekruld

aan het einde; zij kan reeds lezen en iedereen staat verstomd over de wijsheid die in haar

antwoorden uitschijnt. Maraha, Anna`s zuster uit Sefforis, is eveneens met een dochtertje aanwezig

en bovendien nog andere familieleden, ook met kleine meisjes. (De zienster drukte haar verwondering

er over uit, dat het in de familie bijna allemaal meisjes waren).

 

1) Hier is waarschijnlijk bedoeld de Levietenstad Masal, in het stamgebied Aser. Later vernemen wij

van Katarina, dat dit ook de residentiestad was van de priester Afras, vader van Elisabet. Masal wordt

in het Hebreeuws ook gespeld Misal en Katarina gebruikt de vorm Misaël of ook Miseal. Wat de vorm

Misaël betreft, misschien bracht haar de mansnaam Misaël in dwaling.

 

De vierde priester zou Zakarias geweest zijn. Deze moest dan spoedig weer afreizen naar Jeruzalem

voor zijn dienstwerk in de tempel, maar hij zou er zijn verblijf nog enige dagen rekken, om aanwezig

te kunnen zijn bij Maria`s aankomst aldaar.

 

Over de vijfde priester geen nadere inlichtingen. Maar twee van die vijf priesters, een hoogbejaarde

en een jongere, vinden we terug in het priesterhuis te Jeruzalem (A.65).

 

A. 56

Door de vrouwen worden de stukken stoffen, die de priesters volgens maat en model gesneden

hadden, tot kostumen voor Maria genaaid. Op verschillende momenten van het feest werd het kind er

mee uitgedost en bij elke kleding werden haar vragen gesteld, waarop zij antwoorden moest. De

gehele handeling was plechtig en ernstig. Hoewel ze door de priesters met een goedige, minzame

glimlach werd verricht, werd toch die gemoedelijke glimlach telkens weer verdrongen door hun

bewondering voor de schrandere antwoorden van zo’n kind en door de vreugdetranen van haar ouders.

 

De plechtigheid vond plaats in een vierkant vertrek naast de eetzaal. Het licht viel binnen door een

geopend luik in het dak, dat met een floers was overspannen. Een rood tapijt lag op de vloer

uitgespreid en hierop stond een altaartafel, die bedekt was met een rood kleed, waarover nog een

(doorschijnend) wit gelegd was. Boven dit altaar hing een gordijn dat met een geborduurd of genaaid

beeld was versierd (1) en die als een voorhangsel een soort kastje verborg, waarin schrift- en

gebedsrollen lagen. Op dat altaar lag, benevens de drie stellen feestgewaden van Maria, ook nog

menigerlei andere stoffen, die familieleden voor de uitzet van het kind als geschenk medegebracht

hadden. Voor het altaar stond op een verhoog met trappen, een soort troontje.

 

Joakim en Anna en de overige familieleden waren hier allen vergaderd. De vrouwen stonden achteruit

en de meisjes ter zijde van Maria. De priesters traden blootsvoets binnen; er waren er nu vijf

vertegenwoordigd, doch slechts drie in ambtsgewaad en dezen waren het, die de plechtigheid

leidden. Eén van hen nam de kledingstukken van het altaar, verklaarde hun betekenis en overhandigde

die aan Anna`s zuster van Sefforis, die er Maria mee bekleedde. Zij trok haar eerst een gebreid,

geelachtig kleedje of rok aan en hierboven een veelkleurig scapulier of borststuk (schouderkleed); op

de borst was het met snoeren versierd; het werd over het hoofd geworpen en om het lichaam

tezamen getrokken (A.6).

 

Hierop volgde een bruinachtige mantel met openingen voor de armen. Van boven hingen over die

openingen neerhangende lappen af. De mantel was op de borst uitgesneden, zodat het borststuk

zichtbaar was, maar onder de borst tot beneden gesloten. Haar sandalen waren bruin met groene,

dikke zolen. Haar goudblonde (rötlich gelb), gladde doch aan het einde gekrulde haren waren effen

gekamd. Er werd haar een krans opgezet, die van witte wol of zijde was en waarin, met gelijke

tussenruimten, een aantal gestreepte, vingerbrede, naar binnengebogen veren gestoken waren (en

mekaar dus op de kruin van het hoofd benaderden). In dat land ken ik de vogel, waarvan die veren

afkomstig waren. Nu werd op het hoofd van het kind een grote, asgrauwe, vierkante doek als een

sluier gehangen, die onder de armen samengetrokken kon worden, zodat de armen in de vouw als in

een lus konden rusten. Het scheen mij een boete-, gebeds- of reismantel te zijn.

 

Terwijl Maria aldus uitgedost stond, richtten de priesters meerdere vragen tot haar, die op de

levenswijze van de tempelmaagden betrekking hadden. Zo stelden zij haar edelmoedigheid op de

volgende manier op de proef: “Toen uw ouders u voor de dienst van de tempel bestemden, hebben

zij de belofte in uw naam afgelegd dat gij alle wijn, edik (2), druiven, bessen en vijgen zoudt

verzaken. Wilt gijzelf nog wat aan die belofte toevoegen? Gij kunt er u gedurende de maaltijd eens

over beraden.” De Joden, inzonderheid de Joodse meisjes, waren verslingerd op edik en zelf Maria

dronk hem gaarne.

 

Na meer dergelijke vragen werd Maria van het eerste stel klederen weer ontdaan en met haar tweede

feestkostuum uitgedost. Vooreerst met een hemelsblauw kleedje of rokje; dan met een kostbaarder

borststuk, waarboven een bleekblauwe mantel kwam en een witte sluier met een weerglans als van

zijde; deze sluier maakte vouwen in de nek, gelijk een nonnensluier en was op haar hoofd bevestigd

door een krans of kroontje met veelkleurige zijden bloemenknoppen met groene bladertjes (3).

Hierop legden de priesters haar een witte gelaatssluier op, die boven, evenals een kap, tezamen

getrokken was. Er waren drie spelden doorgestoken, die men op het hoofd achterwaarts kon brengen

en daar vastmaken, zodat de sluier voor een derde of voor de helft of geheel van het aangezicht

verwijderd was. Maria werd in het gebruik van deze sluier onderricht, hoe zij hem bij het eten

omhoog moest slaan, en hoe zij, wanneer ze ondervraagd werd en antwoordde, hem neder moest

laten, enzovoort. Ook werd zij nog onderricht omtrent verschillende andere gebruiken bij de

maaltijden, waar voor alle aanwezigen zich nu juist in een aangrenzende zaal begaven.

 

Maria`s plaats onder de maaltijd was tussen twee priesters, terwijl de derde recht tegenover haar zat.

De vrouwen en meisjes zaten aan het ene einde van de tafel en gescheiden van de mannen. Onder de

maaltijd werd Maria meermalen door vragen, die zij beantwoorden moest, onderzocht of zij de les

over het gebruik van de sluier goed onthouden had. Ook hoorde ik hen tot haar nog zeggen: “Nu

moogt ge nog alle spijzen gebruiken”, en zij boden er haar verschillende in grote hoeveelheid aan,

om haar reactie te zien en over haar geest van versterving te kunnen oordelen. Maria echter nam

slechts weinig van enkele gerechten en bracht hen door de kinderlijke gevatheid van haar antwoorden

in de grootste verbazing. Overigens zag ik gedurende de gehele maaltijd en ondervraging engelen aan

haar zijde, die haar in alles hielpen en bestuurden.

 

Commentaar:

 

1) Nota van Brentano. Toen de vlucht van de Heilige Familie naar Egypte nakend was, sprak de

zienster van een soortgelijk beeld op een voorhangsel. Toen deed het haar echter ook denken aan

Melchisedek, maar aangezien zij ook Mozes vermeldde, zal het beeld, gezien wat zij er hier over

zegt, wel Mozes voorgesteld hebben. Hier zegt zij: “Het was het beeld van een man, ik geloof van

Mozes. Hij had een wijde gebedsmantel om, zoals hij er één droeg, wanneer hij op de berg iets van

God ging afsmeken. Op deze afbeelding had hij de wetstafelen niet in zijn handen, maar hij had ze

aan zijn zijde of arm hangen. Mozes was zeer groot en ook breed geschouderd en had blond haar; zijn

hoofd was hoog en puntig en deed aan een suikerhoed denken. (In Westfalen is dit een muts in de

vorm van een hennin). Zijn neus was groot en gebogen als een haviksneus. Op zijn breed voorhoofd

had hij boven twee uitsteeksels of knobbels, als (beginnende) hoornen; ze waren naar elkander

gekeerd, maar niet hard als die van dieren, maar vleesachtig of week onder de huid, en als geribd of

gestreept; ze staken als twee bruinachtige, eeltige aanwassen boven op het voorhoofd slechts een

weinig uit; ze vertoonden zich reeds in zijn kinderjaren als kleine wratten. Dit gaf hem een

eigenaardig voorkomen; ook zag ik het niet gaarne en kon het niet goed lijden: onwillekeurig deed

het mij denken aan afbeeldingen van de duivel. Ik heb meer dan eens zulke uitwassen of knobbels

gezien op het voorhoofd van oude profeten en van sommige oude kluizenaars. Enigen hunner hadden

maar één knobbel, maar dan midden op het voorhoofd.”

 

2) Volgens Num. 6:3 moesten zij die zich aan de dienst van God gewijd hadden, zich van edik

onthouden. Over edik of azijn, zegt een auteur, namelijk Beaufays: “Azijn is niet geheel in onze

betekenis te verstaan. De Joden lusten graag ruwe kost, in azijn geweekt en met olie overgoten. In

Ruth. 2:14 is gezegd: “Eet uw brood en doop uw bete in de azijn.”

 

3) Hier leest men in het Duits: Nonnenweihel, waarschijnlijk oud Duits of dialect en waarschijnlijk een

verbastering van het Latijnse Velum, dat is sluier. Bij de Vlaamse Arme Klaren is dit “wiele” (van wijle)

geworden. Weihel en wiele zijn wel hetzelfde.

 

A. 57

Na de maaltijd keerden allen opnieuw in de feestzaal terug en namen weer plaats voor het altaar. Nu

ontdeed men het kind van zijn tweede kostuum, om het met zijn kostbaarste derde feestgewaad te

bekleden. Dit bestond uit een vioolblauw, geelbebloemd rokje en daarboven een bont gestikt

borstkleed; men zou dit ook wel keurslijf kunnen noemen; het eindigde spits en aan beide zijden was

het onder de armen met het rugstuk (van het zelfde scapulier) verbonden. Zo deed dit scapulier het

kleedje poffen, terwijl het omsloot. Hierboven kwam een vioolblauwe mantel, ruimer en kostbaarder

dan de vorige; van achteren eindigde deze afgerond en met een kleine sleep; van voren, dat is van

onder de borst tot beneden had deze mantel aan weerszijden drie, met zilverdraad gestikte strepen

en tussen deze lagen er als gouden rozenknopjes uitgestrooid. Boven de borst werd de mantel samen

gehouden door een band overdwars en deze liep door een knop of schild, opdat hij niet omhoog of

opwaarts geduwd zou worden. Dit schild was vastgemaakt op het borststuk. Tot onder het borstkleed

of scapulier was de mantel open (uitgesneden om het borststuk zichtbaar te laten) en vormde aan de

zijden twee ruime vouwen waarin de armen konden rusten. Onder het bovenlijf was de mantel door

knopen of haken bijeen gebonden of samengevoegd (en kwamen zijn randen tegen mekaar). Hij

vertoonde op de aldus verbonden randen vanaf het bovenlijf tot beneden de vijf reeds vermelde

geborduurde strepen van zilverdraad. Ook de zoom had borduurwerk. Op de rug viel de mantel

neer in overvloedige vouwen, die men aan beide zijden naast de armen zag.

 

Hierna werd haar een grote glanzende sluier op het hoofd gelegd; aan de ene kant was hij wit en aan

de andere kant blonk hij violetblauw in het oog. De kroon, die haar ditmaal (boven de sluier) op het

hoofd werd gezet, bestond uit een dunne, brede band of diadeem, waarvan de bovenrand wijder was

dan de benedenrand. De band ging dus schuin omhoog, was boven getand en (op deze tanden) van

knoppen voorzien. Deze kroon was boven gesloten door vijf welvende spangen of beugels, die zich

boven in het midden in een knop verenigden. Deze beugels waren met zijde omwonden, doch de

band van de kroon, die aan de binnenkant blonk als goud, was buiten met roosjes van zijde en met

vijf parelen of edelstenen bezet.

 

In deze feestelijke dos, waarvan de priester haar ook stuk voor stuk de betekenis verklaard had, werd

Maria op het podium tot het troontje geleid voor het altaar. De meisjes stonden aan haar zijde. Zij

verklaarden nu tot welke versterving zij zich in de tempel wilde verplichten. Zij wilde zich alle vlees

en vis ontzeggen en ook geen melk drinken, doch slechts een drank die bereid was uit water en uit het

merg van een rietachtige plant (wellicht suikerriet), zoals die daar door arme mensen in het Heilige

Land gedronken wordt, gelijk rijst- of gerstewater door arme mensen bij ons. Nu en dan nochtans

wilde zij een weinig terpentijnsap in haar water mengen. Dit is als een vette, witte olie, die lang

rekt; het is een versterkende drank, doch niet zo smakelijk als balsem (1). Maria zag af van alle

specerijen en zou ook geen vruchten eten, behalve een soort gele bessen die in trosjes groeien. Ik ken

die bessen goed; zij worden daar door kinderen en volksmensen gegeten. Zij wilde op de blote grond

slapen en elke nacht driemaal opstaan om te bidden. De andere tempelmaagden stonden iedere nacht

slechts éénmaal op.

 

De ouders van Maria waren door haar woorden diep ontroerd. Joakim sloot het kind wenend in zijn

armen en sprak: “Lief kind, dat is te veel en te streng. Als je zulk een hard leven wil leiden, zal je

oude vader je nimmer meer weerzien.”

 

Dit alles was zeer aandoenlijk om aan te horen. De priesters echter kwamen tussen beide om die

strengheid te matigen: zij mocht slechts éénmaal voor het gebed in de nacht opstaan gelijk de

anderen. Ook legden zij haar nog andere verzachtingen op, bijvoorbeeld door haar te verplichten op

de hoogdagen vis te eten. Te Jeruzalem was in een laaggelegen wijk een grote vismarkt, die water

kreeg uit de vijver Bethesda (2). Toen deze eens uitgedroogd was, wilde Herodes de Grote een vijver

en een waterleiding bouwen en, om de onkosten te dekken, heilige gewaden en vaatwerk uit de

tempel te verkopen. Het scheelde weinig of dit verwekte een opstand. Uit alle hoeken en kanten van

het land kwamen de Essenen naar Jeruzalem en verzetten zich er tegen; de Essenen waren immers

belast met het toezicht en de zorg voor de priestergewaden; dit valt me opeens weer te binnen.

 

De priesters spraken nu verder tot de kleine Maria: “Vele onder de andere meisjes, die zonder uitzet

of bekostiging in de tempel werden opgenomen, hebben met de toestemming van hun ouders de

verplichting op zich genomen om, zohaast hun lichaamskrachten er hen toe in staat stellen, de met

bloed bespatte priesterklederen en andere ruwe wollen doek te wassen. Dit is een harde arbeid,

waarbij niet zelden het bloed uit de handen vloeit. Gij zijt daartoe niet gehouden, omdat uw ouders

in de kosten van uw verblijf voorzien. “ Maria verklaarde hierop zonder aarzelen dat zij deze arbeid

gaarne op zich wilde nemen, indien men haar ten minste daartoe waardig keurde. Onder dergelijke

vragen en antwoorden verliep en eindigde Maria`s inkledingfeest.

 

Commentaar:

 

1) Terpentijnsap of -olie wordt bereid met het hars dat vloeit uit de insnijding in de terpentijn- of

terebintboom; ze heeft gelijk met de balsem die uit balsemstruiken vloeit, maar ze is minder kostbaar

en fijn.

 

2) Vismarkt. (A.22) Hier kunnen wij ook reeds verwijzen naar de schets van Jeruzalem. Die markt ligt

aanzienlijk hoger dan de vijver Bethesda, die door Katarina Emmerick bij de zuidpunt van Ofel

aangewezen wordt. Doch het water dat uit de bron Gihon naar die vijver vloeide, werd omhoog

gepompt en men kende het systeem om het water steeds op hoger niveau te brengen. Later zal die

vijver met zijn omgeving beschreven worden.

 

 

 

A. 58

Ik zag Maria gedurende deze heilige plechtigheid herhaaldelijk zo groot naast de priesters staan, dat

zij boven hen uitstak; dit was een symbolische voorstelling, waardoor mij de wijsheid en genade die

in haar waren, te kennen gegeven werden. De priesters waren vol blijdschap en bewondering.

 

Ik zag Maria bij het einde van de plechtigheid door de voornaamste priester gezegend worden. Zij

stond tussen twee priesters op het troontje of verhoog; de zegenende priester stond tegenover haar

en de overigen achter hem. De priesters lazen uit rollen wisselgebeden (met verzen en antwoorden)

en de voornaamste onder hen zegende Maria, waarbij hij de handen over haar uitstrekte (1).

 

Mij werd bij deze gelegenheid een wonderbare blik gegund in het binnenste van de kleine Maria. Ik

zag haar namelijk door de zegen van de priester geheel met licht doorstroomd. En onder haar hart

had ik in een onuitsprekelijk glorielicht dezelfde aanblik die ik heb, wanneer ik het allerheiligste

voorwerp (of zinnebeelden van de Zegen) in de Ark des Verbonds aanschouw (A.25). In een hel

schitterende omvang, die dezelfde vorm had als de kelk van Melchisedek, zag ik de onbeschrijfelijke

lichtgedaanten van de zegen (zijn zinnebeelden). Deze waren als tarwe en wijn, als vlees en bloed,

die naar vereniging streefden oom één zelfstandigheid te vormen. Ik zag tegelijkertijd hoe boven dit

verschijnsel haar hart zich opende als de deur van een tempel en hoe het geheimnisvol “Heilige” in

haar geopende hart zijn intrek nam. Dit heilige was omringd door een soort troonhemel van

veelsoortige, betekenisvolle edelstenen. Ik had een gevoel als deed de Ark des Verbonds haar intrede

in het Heilige der heiligen van de tempel.

 

Toen dit geschied was omsloot het hart van Maria als het ware het hoogste goed dat toen op de aarde

bestond. Hiermede verdween voor mij dit gezicht en ik ontwaarde nog slechts het heilige kind,

doorstroomd met de glans en gloed van de vurigste godsvrucht.

 

Gedurende dit visioen vernam ik dat ook één van de priesters, misschien wel Zakarias, zoals ik

verleden jaar bij het beschouwen van dezelfde gebeurtenis meende, door een goddelijke ingeving de

vaste overtuiging bekomen had, dat Maria het uitverkoren vat van het geheim der Verlossing was. Ik

had hem immers een straal zien ontvangen van de zegen, die ik figuurlijk, dat is in de gedaante van

zinnebeelden, zijn intrek in haar had zien nemen.

 

De priesters leidden nu het gezegende kind in zijn derde, mooiste feestgewaad de ontroerende ouders

tegemoet. Anna hief Maria op en drukte haar aan haar hart, en zoende haar teder, doch statig. Tot in

de ziel bewogen reikte Joakim haar met ernst en eerbied de hand. Maria`s oudere zuster, Maria Heli

omhelsde haar opgesmukt en genadenrijk zustertje veel levendiger dan Anna; deze liet in geheel haar

doen meer bedaardheid en gematigheid blijken. Maria van Kleofas, het nichtje van het heilige kind,

doende zoals alle kinderen, omhelsde haar met vreugde. Nadat nog alle overige aanwezigen het kind

in zijn feestgewaad hun gelukwensen aangeboden hadden, werd het van dit kostuum ontdaan en het

verscheen weer in zijn gewone kleding.

 

Tegen de avond keerden meerdere der aanwezige personen, ook drie van de priesters, naar hun

woonplaats terug. Ik zag hen staande nog enige verversing nemen: op een lage tafel stonden

schoteltjes en schalen met brood en vruchten. Zij dronken allen uit één beker; de vrouwen aten

afzonderlijk (2).

 

Commentaar:

 

1) Een plechtige zegen is een gebed of zegenwens, gepaard met oplegging of uitstrekking van de

handen over de gezegende. Zo zegende Jakob zijn zonen (Gen. 18:13/14). Zo zegenden de priesters

van het Oude Wet het volk, volgens de Misjna. Ook Jezus zegende de kinderen met hun de handen op

te leggen (Mat. 19:13/15) (Mar. 10:16) (Luc. 24:30). De oudste Christelijke monumenten tonen Jezus,

zegenend op die manier en zo zegenden de priesters in de Katholieke Kerk in de eerste eeuwen

(D.B. Benedict.).

 

2) Uit dezelfde beker drinken is een teken van broederlijkheid. Katarina Emmerick vermeldt nog

meermalen dit gebruik, (B.35) (U.44). Dapper vermeldt dit gebruik in Perzië en het hele oosten

(blz. 108, Perzië); de bekers wijn worden van hand tot hand doorgegeven, schrijft Beaufays in zijn

boek “De Godmens” blz. 44/45. Verder in C.58 zal een opmerking geplaatst worden over dat

gescheiden eten van mannen en vrouwen. Deze laatste zitten achter een afsluiting of op zijn minste

aan een ander einde van de tafel.

 

 

Afreis van de kleine Maria naar de tempel.

 

A. 59

Ik kwam in het huis van Anna, terwijl het nog nacht was. Ik zag verscheidene van de aanwezige

verwanten nog slapen. Het gezin echter was reeds druk in de weer met het maken van de

toebereidselen voor de afreis van Maria naar de tempel. De meer-armige hanglamp brandde voor de

haarstede. Van lieverlede zag ik alle gasten en het dienstpersoneel in beweging komen.

 

Reeds gistermorgen in alle vroegte had Joakim knechten met offerdieren naar de tempel te Jeruzalem

vooruit gezonden, vijf van elke soort, de vijf schoonste die hij had: het was een hele kudde mooie

dieren. Nu zag ik hem voor het huis bezig met de reisbenodigdheden op het lastdier te laden. De

kledingstukken van Maria (haar verschillende kostumen) werden soort bij soort ingepakt en op het dier

vastgemaakt. Bij de lading waren ook geschenken voor de priesters. Het dier kreeg een flinke vracht

te versjouwen. Een breed pak bedekte het midden van zijn rug en vormde een gemakkelijke zitplaats

voor Maria (1). Anna en de overige vrouwen hadden alle reisgoed reeds te voren in gemakkelijk te

hanteren pakken en vrachten verdeeld.

 

Aan beide zijden van de ezel zag ik ook allerlei korven hangen. Eén daarvan was, gelijk de soepkom

van rijke mensen, buikvormig gemaakt, en had een rond, in twee helften gedeeld deksel, waarvan de

ene als deurtje opgeslagen werd. In deze korf zat pluimgedierte van de grootte van veldhoenders.

Andere korven, gelijkend op kuipen waarin men druiven draagt, bevatten allerhande vruchten.

 

Toen nu alle reisgoed op de ezel was geplaatst, werd over de hele lading een grote deken uitgespreid,

die aan haar zoom dikke kwasten had. In huis zag ik alles in beweging zoals het gaat bij een afreis. Ik

zag een nog niet bejaarde vrouw; het was Maria Heli, de oudere zuster van Maria, met een lamp druk

heen en weer lopen; haar dochtertje hield zich meest aan haar zijde. Ik zag daar ook nog een

vrouwspersoon die ik hield voor de meid. Ook nu nog zag ik daar twee van de priesters aanwezig. De

ene was al een hoogbejaarde man; hij droeg een kap op het hoofd, die met een punt op het

voorhoofd daalde en met lappen over de oren naar beneden hing. Zijn bovenkleed was korter dan het

onderkleed, wat overigens niets ongewoons is. En riemen hingen als een stola er tegen neder. Het was

dezelfde die gisteren het grootste aandeel in de ondervraging van Maria had gehad, en haar ook

gezegend had. Ook nu nog zag ik hem aan het kind leerrijke onderrichtingen geven.

 

Maria was nu iets meer dan drie jaren oud; ze was slank en tenger en toch was zij uitgegroeid tot de

gestalte van een meisje van vijf jaren bij ons (J.91). Haar haar was goudblond, effen, doch aan het

einde gekruld, langer dan die van het zevenjarige meisje Maria van Kleofas; dit had blond en kort

krulhaar. De kinderen zowel als de volwassenen, droegen doorgaans lange klederen van bruine

ongeverfde wol.

 

 

Een zinnebeeldig tafereel vermengt zich met de werkelijkheid.

 

Onder de aanwezigen trokken vooral twee knapen mijn aandacht: het waren figuren die volstrekt niet

tot de familiekring schenen te behoren en zich ook met niemand van hen inlieten en evenmin door

iemand van hen opgemerkt werden. Zij waren evenwel met hun blond krulhaar zeer lief, innemend,

aanminnig en zij hebben met mij gesproken. Zij hadden ook boeken, maar ik geloof (niet) om te leren.

Maria had geen boek, ofschoon ze reeds kon lezen. Hun boeken echter verschilden hemelsbreed van

de onze (2); het waren lange stroken, die ongeveer een halve el breed waren en om een stok

opgerold werden. Aan beide einden stak de stok uit, die eindigde met een appel of knop. De grootste

van de twee knapen naderde met zijn rol tot mij en las er mij iets uit voor en verklaarde het mij.

Het schrift bestond uit voor mij vreemde, afzonderlijke gouden letters, in verkeerde richting (naar

links) geschreven en iedere letter scheen op zichzelf een geheel woord te betekenen (of lettergreep).

De taal klonk mij totaal vreemd en toch verstond ik ze. Helaas! tot mijn grote spijt ben ik weer

vergeten wat die knaap mij verklaarde, maar het ging over Mozes, het zal mij misschien nog weer

invallen.

 

 

 

De kleinste knaap droeg zijn rol als een speeltuig in de handen; hij sprong rond als een kind en

zwaaide met zijn rol speels in de lucht. Ik kan het met geen woorden zeggen hoe vriendelijk die

kinderen voor me waren; zij waren anders dan alle aanwezigen en deze schenen hen hoegenaamd niet

op te merken.

 

Op deze wijze liet de vertelster zich met spontane ingenomenheid een tijdlang over die knapen uit,

zonder nader te kunnen aanduiden wie ze geweest waren. Nadat zij echter in de namiddag enige

ogenblikken gesluimerd had, bezon ze zich en vertelde:

 

Die knapen zag ik slechts op een geestelijke wijze: ze betekenden iets; zij waren daar niet werkelijk

aanwezig; zij vertegenwoordigden profeten. De grootste droeg met grote ernst zijn rol. Deze voor

mij open houdend, toonde hij mij daarin de plaats uit het derde hoofdstuk van het boek Exodus, waar

Mozes in de brandende doornstruik Jaweh ziet, die hem beveelt zich te ontschoeien (Ex. 3:1/6). Deze

passus verklaarde hij mij als volgt: gelijk de doornstruik brandt zonder op te branden, zo ontbrandde

nu ook in het kind Maria het vuur van de Heilige Geest, en zij droeg die heilige vlam met kinderlijke

eenvoud en onbewust in zich. Dit vuur dat de struik niet verteerde, beduidde ook op de komst zijnde

vereniging van de Godheid met de mensheid: het vuur betekende God; de doornstruik de mensen.

Ook de betekenis van het zich ontschroeien verklaarde mij de knaap. Ik herinner me echter niet meer

nauwkeurig zijn uitleg; ik geloof nochtans dat het betekende dat nu het omhulsel afgelegd werd en de

zaak, het wezen zelf verscheen; dat de voorafbeelding een einde nam en de werkelijkheid begon;

dat de Wet afgedaan had en week voor haar vervulling, dat een grotere gekomen was dan Mozes en

alle profeten (3).

 

Eigenlijk verklaarden die knapen mij zeven plaatsen uit hun rollen, doch de stoornissen die mij

dagelijks van alle kanten belegeren, hebben mij alles, behalve het medegedeeld, doen vergeten.

O God, mijn God, hoe schoon en diepzinnig, hoe eenvoudig en zonneklaar is mij alles (op het

ogenblik dat ik het zie), en toch kan ik achteraf zo weinig behoorlijk verhalen; de ellendige,

nietswaardige dingen van dit armzalige en rampzalige leven, die bestendig beslag op mij leggen, doen

me zoveel vergeten.

 

Commentaar:

 

1) Reeds in A.14 verwonderde de zienster zich over dat gemakkelijk en behendig laden van lastdieren.

Dit viel ook de Pelgrim Mislin op, die reisde met moekers of kameeldrijvers (I,173). Zijn muildier was

gezadeld, gelijk hier de ezel van Maria. Het lastdier was uitgerust met een houten stel of vrachtzadel.

Aan beide zijden hechtten de muildrijvers zakken met haver en proviand vast. Bovenop werden er

dekens gelegd of geladen, die `s nachts als dekking gebruikt worden en over het geheel wordt nu een

reizigerstapijt uitgespreid. “Zo bekomt men een ongelijk en bijna onbestijgbaar terras met zeer

ongemakkelijk zitvlak…” Zo werd hier ook Maria boven op de lading geplaatst, waar zij echter, naar

het schijnt, gemakkelijker zat dan Mislin. “Over het zadelstel, zegt ook P. Gerrits, bengelt aan

weerszijden de kleurige reis- of voorraadzak en het tapijt met franjes en kwasten” ( `t H.L., 3e, 6e,

11e, 13e jg.).

 

2) Geen boeken zoals de onze. Ze bestaan uit lange perkamenten stroken of ook van papyrus. De

tekening toont hoe ze opgerold worden. In de breedte is de strook in kolommen verdeeld. Naar gelang

de lezing vordert, wordt de strook van de linkerstaaf afgerold en op de rechterstok opgerold. Men

leest van rechts naar links en van onder naar boven. De kolommen hadden bijna de lengte of hoogte

van de breedte van de rol, in het Latijn: volumen. Toen had het Hebreeuws nog geen klinkers; het

schrift bestond alleen uit medeklinkers. Deze spelling, eigen aan de Semitische talen, bleef in Perzië

tot in de 17e eeuw bewaard, Daaruit volgt dat niet zelden geheel verschillende woorden gelijk

geschreven waren. Uit de context moest bijgevolg hun betekenis opgemaakt worden. De letters BK

konden betekenen: bek, beek, bok, …enz. Dit zal Katarina bedoelen als ze zegt dat één letter een

geheel woord (misschien beter: lettergreep) betekende.

 

3) De Oud-Testamentische profeten verklaarden Katarina zeven plaatsen uit hun rollen, die als

voorafbeeldingen of voorzeggingen van Maria te verstaan zijn. Eén daarvan weet ze zich momenteel

nog te herinneren. Maar dat er inderdaad nog andere zijn, weten wij uit de Litanie van Onze Lieve

Vrouw, uit de Liturgie en de Kerkvaders, onder andere van paus Leo de Grote, Sint Benadruk

(Homelia 2, n.4, super Missus est Angelus ad Virginem praesignatama prophetis promissam).

 

 

De reis naar Jeruzalem.

 

A. 60

Ik zag hen met het aanbreken van de dag zich op weg begeven naar Jeruzalem. De kleine Maria 

verlangde zo onweerstaanbaar naar de tempel, dat zij uit het huis naar de lastdieren snelde. Ik stond

met de profetenknapen bij de deur en we sloegen haar gade. De knapen wezen mij nog op passages

in hun rollen. Eén daarvan luidde dat de tempel heerlijk was, maar dat dit meisje nog iets heerlijkers

in haar binnenste bevatte (namelijk de heilige Zegen); (zinspeling op de passage Aggaeus, 2,8-10).

 

Men gebruikte twee lastdieren bij de reis. De ene ezel was zwaar bevracht; de knecht die hem

leidde, was met dit dier de stoet reeds een eind vooruit. Op de andere, eveneens bevrachte ezel, die

voor het huis stond, was van een zitplaats voorzien en hierop werd Maria geplaatst. Zij droeg het gele

rokje van haar eerste stel klederen en was in de grote sluier (of onweersdoek tegen regen en koude)

gehuld; de doek was rondom haar middel samengetrokken, zodat de armen er in rustten. Joakim

leidde de ezel; hij gebruikte een hoge gaanstok met aan het boveneinde een grote, ronde knop of

appel; het was een pelgrimsstaf (1). Anna ging met de kleine Maria van Kleofas een weinig vooruit.

Eén dienstmaagd vergezelde hen de gehele reis. Bovendien deden enige vrouwen met kinderen hun

een eindweegs uitgeleide; het waren familieleden die afscheid moesten nemen (ik meen), waar de

weg naar hun woonplaats afsloeg. Ook één van de priesters ging nog een eind ver met de stoet mee.

 

De reizigers hadden wel is waar een lantaarn mee, doch ik zag zijn licht verdwijnen voor het licht,

waarmee ik in mijn visioenen de weg van de Heilige Familie, ja ook van andere heiligen, wanneer zij

in de nacht reizen, rondom hen verlicht zie; maar ik heb geen reden om te denken dat ook voor hen

de weg verhelderd is.

 

In het begin was het mij als liep ik met de beide knapen achter de kleine Maria aan, en later, wanneer

zij te voet ging, aan haar zijde. Ik hoorde mijn twee gezellen keer op keer de psalmen 44 en 49

zingen: (Eructavit cor meum verbum bonum en Deus deorum Dominus locutus est.). “Deze psalmen,

verklaarden zij mij, zullen ook bij Maria`s opneming in de tempel door twee koren gezongen worden.”

Ik zal dit dus horen, wanneer de plechtigheid van de aanvaarding plaats zal hebben.

 

In het begin van de reis zag ik hun weg van een heuvel afdalen (waarschijnlijk de heuvel waarop

Anna`s huis stond) en dan weder klimmen. Toen het reeds morgen en volop dag geworden was, zag ik

de stoet uitrusten bij een springbron, waaruit een beekje vloot; er was daar een weide. De reizigers

rustten hier bij een haag van balsemstruiken. Onder zulke struiken waren altijd stenen kommen

geplaatst, waarin de neerdruppelende balsem werd opgevangen (2). Onze reizigers verkwikten zich

daarmee en deden er van in hun kruikjes. Daar waren ook heggen waarop nog enige bessen hingen; zij

plukten deze en aten die als toespijs op bij hun kleine broodjes.

 

Hier waren de profetenknapen voor mij nu verdwenen. Eén van hen was Elias, de andere scheen mij

Mozes geweest te zijn. De kleine Maria zag hen wel, doch bewaarde daarover het stilzwijgen. Zij zag

hen gelijk als kind dikwijls heilige kinderen en op hoger leeftijd heilige maagden of jongelingen bij

zich ziet verschijnen, zonder dit aan anderen te zeggen, omdat men in zo`n toestand diep in zichzelf

is gekeerd.

 

Later zag ik hen in een alleen gelegen huis hun intrek nemen, waar zij gastvrij ontvangen werden en

spijs gebruikten. Hier schenen bloedverwanten van hen te wonen. Van hier werd de kleine Maria van

Kleofas naar huis teruggezonden. Overdag zag ik hen nog af en toe op hun reis, die niet zo

gemakkelijk is: zij moeten over berg en dal (3). Dikwijls hangt er in de dalen een koude nevel en

bedekt een kille dauw de bodem (4), maar ik zag ook in sommige hoeken en kanten zonnige plaatsen,

waar reeds botten en bloesems te voorschijn kwamen (5).

 

Voor zij de plaats van hun nachtverblijf bereikten, zag ik hen een riviertje oversteken. Zij

overnachtten in een herberg aan de voet van een berg waarop een stad lag. Spijtig dat ik mij de naam

van deze plaats niet meer met zekerheid kan herinneren (het was Endor op de Noordelijke helling van

het Klein-Hermon-gebergte). Ik zag deze stad ook ter gelegenheid van andere reizen der Heilige

Familie; ik zou me dus gemakkelijk kunnen vergissen. Wat ik bevestigen kan, hoewel nog niet met

volkomen zekerheid, is dit: zij namen de richting van de weg, die ik Jezus in het begin van zijn

openbaar optreden op dertigjarige leeftijd, in september, zag bewandelen, toen Hij de reis van

Nazaret naar Betanië zou ondernemen, om van daar de doop van Johannes te gaan ontvangen (C.34).

 

Dezelfde weg sloeg ook de Heilige Familie in op haar vlucht van Nazaret naar Egypte. De eerste

herberg en rustplaats op die vluchtreis was te Nazara, een dorp dat tussen Massalot en een

hooggelegen stad gelegen is en dicht bij deze laatste (namelijk Endor). In het rond zie ik altijd zo vele

plaatsten liggen, waarvan ik de naam hoor, dat ik deze zeer gemakkelijk onder mekaar kan verwarren.

De hooggelegen stad strekte zich uit op de helling van een berg (de kleine Hermon), en bestaat uit

verschillende wijken, indien deze ten minste er allemaal toe behoren. In die stad heerst gebrek aan

water; het moet met kabels omhoog gehesen worden. Daar zijn ook oude, vervallen torens. Op de top

van de berg staat een toren als een sterrenwacht. Men ziet er ook een bouwwerk met dikke balken en

kabels om iets uit het lager gedeelte van de stad omhoog te hijsen. Door al die touwen ziet het er uit

als een schip met masten. Van de voet naar de top van de berg is de afstand wel een uur.

 

De reizigers namen hun intrek aan de voet van de berg in een herberg. Op de top van de berg heeft

men een heerlijk vergezicht (6). Een gedeelte van de stad was bewoond door heidenen, die ten

aanzien van de Joden een slavenkaste vormden en voor hen als hun meesters allerlei dienstwerk

moesten verrichten. Zo hebben zij bijvoorbeeld aan de tempel en andere bouwwerken zware arbeid

moeten verrichten (7).

 

Commentaar:

 

1) De gaanstok of pelgrimsstaf van Joakim. Op grote reizen maakten de Israëlieten, zoals in het

algemeen alle oosterlingen, gebruik van een gaanstok (Gen. 32:10) (Ex. 12:11). Dit blijkt ook uit de

Evangeliën: (Mat.10:10) (Mar. 6:8) (Luc. 9:3).

 

In Egypte werden er een menigte teruggevonden, ook zulke met een appel, die effen of gesneden en

versierd waren. Zo’n appel aan het boveneinde heeft een doorsnede van 3 a 4 centimeter. Hun lengte

verschilt van 1 tot 2 meter. Een lange stok die tot de schouders of schedel of tot boven het hoofd

reikt, is het teken van een zekere waardigheid of voornaamheid. Bij herders was, buiten een stok om

te steunen, te drijven, te slaan, ook een korte stok gebruikelijk van zowat 1 meter lang. Boven was

hij haak- of boog- of rechthoek-vormig gekromd en wees ook op een zekere waardigheid, zoals die

van opperherder of stamhoofd. Vandaar de symbolische kromstaf van zielenherders, zoals abten en

bisschoppen.

 

 

 

2) Een woord over balsem. De balsemboom of -heester heeft een rode, dunne buitenschors en een

groene dikke binnenschors; de laatste heeft een aangename geur en smaakt, als men ze kauwt,

olieachtig; de bloesem is roodachtig en de vrucht, die de grootte van een erwt heeft, roodachtig

grijs. Als men de boom of struik insnijdingen toebrengt, vloeit er een welriekend vocht of hars uit, dat

men Makkabalsem noemt. Oudtijds won men in het oosten (Egypte, Israël,…enz.) balsem op de

volgende manier: men ontdeed de boom van zijn bladeren, maakte insnijdingen in de schors, zonder

het hout zelf te kwetsen en ving het sap op in schalen, die men op de grond onder de insnijdingen

plaatste. Het verzamelde vocht werd aan de zon blootgesteld: hierdoor komt de olie bovenzweven

en de droesem zinkt naar beneden. Deze behandeling wordt herhaald met de gereinigde olie tot de

balsem volkomen zuiver is. De aldus verkregen prima-balsem maakt slechts het 10e deel van de bruto

hoeveelheid balsem uit. Aan de koele lucht blootgesteld stolt de balsem tot deeg. Verschillende

elementen van de boom en de struik bezitten geneeskracht. De vrucht is niet groter dan een erwt.

Op de balsemtak hier ziet men zulke zaden, die ook geneeskracht hebben.

 

 

 

3) Over berg en dal. Een paar citaatjes uit reis beschrijvingen: “Overal hetzelfde: klimmen en dalen;

het is eigen aan alle wegen in Palestina.” “De reiziger moet voortdurend stijgen en dalen, gelijk een

scheepje dat op sterke golven opgetild en weer neergelaten wordt” (Delancker, 349) (Simons, 151).

“Van Nazaret tot de Tabor moet men verschillende heuvelen op en af” (Janssens, 319).

 

4) Dauw, nevel, mist. In Palestina is mist in ieder jaargetijde mogelijk. Toch is hij overvloedigst in de

lente en in de maanden september en oktober. Juist in september is er geen, en in oktober heel

weinig eerste regen. Men berekent voor Jeruzalem een anderhalve dag regen in oktober en mei; 5 tot

6 dagen in november; negen dagen in december; 10 dagen in januari; tien tot elf in februari. Acht tot

negen in maart; vijf tot zes in april. Ietwat regen in een zomermaand is een zeer zeldzame

uitzondering. Door de hitte is alle groen verschroeid. Nochtans het jaar door kennen de nachten

overvloedige dauw. Deze veroorzaakt een dichte mist, die met het aanbreken van de dag de lucht

vervult, maar in de opkomende zon geleidelijk vrij spoedig verdampt. Om 9 uur is er in de

opgeklaarde hemel geen spoor meer van te ontwaren tenzij kleine wolkjes hoog in de hemel. De

dauw kan zo overvloedig zijn dat de aarde, de daken van tenten en huizen, de planten, de bomen

bevochtigd zijn en druipen alsof het geregend had (Hoogl. 5:2). In de gebergten hoopt de nevel zich

op in de dalen. Dit ondervindt ook de familie van Maria deze morgen.

 

5) Reeds botten en bloesems. “Zodra in het najaar de eerste regels gevallen zijn, wordt in de vlakte

Gennezaret alles groen; weldra staat ook alles in bloei, de veldbloemen en de vruchtbomen; de

bloemen komen overal te voorschijn, zoals bij ons in de lente; de eerste bloemen zijn krokussen en

cyclamens” (`t H.L., in de 2e en 26e jg.). “Laat de regens komen en de velden en bergen bekleden

zich met bloemen van de schitterendste kleuren” (D.B. Palest. 2031). In oktober ziet de Gryse in de

beschutte vallei bij Loebban witte en purperen krokussen, narcissen, margrieten, hondsrozen. In

december oranjebomen met gulden vruchten beladen. De banaanboom schiet stelen vooruit met

mooie bloemen aan het einde; aan andere stelen hangt een zware tros vruchten…enz. Katarina

Emmerick spreekt vaak van bomen die bloemen en vruchten tegelijk dragen.

 

6) De hoogste top van de kleine Hermon bereikt een niweau van 515 meter boven de zee en 420

meter boven de Esdrelonvlakte. Van dit verheven punt overziet men het hele gebergte en tot zeer

ver de omringende gebergten en omstreken (behalve de nog hogere Tabor).

 

7) Tussen haakjes zegden wij reeds welke stad bedoel is, waar Katarina zegt dat ze zich jammerlijk

de naam niet herinnert, namelijk Endor. Hetzelfde meent Brentano. “Uit de ligging van de plaats, zo

zegt hij, uit het feit dat de bewoners gedeeltelijk heidenen waren en uit de bijzonderheid dat Jezus

die weg volgde voor zijn doopsel, kan men vermoeden dat de bedoelde stad Endor is, want daar zag

zij Jezus midden september alvorens de reis naar zijn doopplaats te ondernemen, de sabbat vieren in

een kleine stad of dorp (Nazara), gelegen onder Endor. Zij zag Hem toen ook te Endor zelf, dat

hogerop gelegen en half verwoest was, de Kanaanieten onderwijzen. Hun voorvaders hadden zich

daar gevestigd, nadat Sisara, in wiens leger zij gediend hadden, verslagen was.

 

A. 61

Op 4 november 1821 zei de zienster: Ik zag dezen avond Joakim en Anna met de kleine Maria, met een

dienstmeid en met de knecht, die dikwijls met de zwaar beladen ezel een weinig vooruit was, in een

herberg, twaalf uren van Jeruzalem, aankomen. Zij troffen hier de knechten aan, die met de kudde

offerdieren vooruit gezonden waren (A.59), en die nu aanstonds hun weg vervolgden. Hier moesten

wel goede kennissen van Joakim wonen, want hij deed net alsof hij zich hier in zijn eigen huis en

eigendom bevond. Onderweg op zijn reizen naar de tempel, nam hij hier telkens met zijn offervee

zijn intrek. Ook is hij hier ingekeerd, toen hij na zijn verborgen verblijf bij zijn verste kudde, naar

Nazaret terug keerde. Hier zag ik Marijke bij haar moeder slapen (1).

 

Ik heb in deze laatste dagen zoveel betrekkingen met de gelovige lijdende zielen gehad, dat ik meen

menige bijzonderheid over de reis naar de tempel daardoor vergeten te hebben (2).

 

Op 5 november 1821 verhaalde zij: “Ik zag heden avond de kleine Maria met haar ouders aangekomen

in een stad, die nauwelijks zes uren ten noordwesten van Jeruzalem ligt; ze heet Bethoron en ligt aan

de voet van een berg.

 

Op weg naar deze stad heb ik hen over een rivier zien gaan, die zich naar het westen richt en

uitmondt in de zee in de streek waar Petrus na de neerdaling van de Heilige Geest gepredikt heeft

(namelijk Joppe; Handelingen 9, 36/43). Bij Bethoron werden grote veldslagen geleverd; ik heb ze

gezien, maar naderhand zijn de omstandigheden er van mij weer uit het geheugen gegaan. Te

Bethoron waren zij ongeveer nog twee uren van een punt op de grote weg, waar men reeds

Jeruzalem kon zien. Ik hoorde ook de naam noemen van die grote weg of van die plaats, doch ik kan

mij hem niet meer met zekerheid herinneren. Bethoron is een belangrijke plaats, een Levietenstad (3).

Hier groeien zeer schone, grote druiven en nog vele andere vruchten.

 

De Heilige Familie nam in een goed ingerichte woning bij vrienden haar intrek. De man was een

onderwijzer; het was hier een levietenschool en er waren nog verscheidene kinderen in het huis.

Wat mij echter ten zeerste bevreemde, was dat ik hier meerdere vrouwelijke verwanten van Anna

met hun dochtertjes weer zag, van wie ik gemeend had dat zij, in het begin van de reis, toen zij van

hen scheidden, naar huis teruggegaan waren (A.60). Doch zij waren langs een andere weg, dit zie ik

nu, naar hier vooruit gereisd, waarschijnlijk om hun komst hier te Bethoron aan te melden. Het waren

de verwante vrouwen uit Nazaret, Sefforis, Zabulon en omgeving, die meestendeels met hun

dochtertje reeds bij het onderzoek en de inkleding van Maria in Anna`s huis vertegenwoordig waren

geweest. Onder hen waren Maria`s oudste zuster met haar dochtertje Maria van Kleofas en Anna`s

zuster met haar dochtertjes uit Sefforis (4).

 

Hier beleefden allen een ware feestvreugde aan de kleine Maria. Men bracht haar met de overige

kinderen in een grote zaal, waar men haar op een verheven overhemelde zetel als op een klein

troontje plaats deed nemen. Nu stelden de leraar en ook andere aanwezigen haar opnieuw allerlei

vragen en zetten haar kransjes op het hoofd. Allen stonden verbaasd over haar verstandige

antwoorden. Ik hoorde ook spreken over de schranderheid van een andere maagd, die, kortelings uit

de tempelschool naar huis terugkerend, hier was doorgereisd. Zij heette Suzanna (C.60) en heeft zich

later bij de heilige vrouwen, die zich aan de dienst van Jezus wijdden, aangesloten. Maria kwam haar

plaats innemen, want het getal plaatsen voor meisjes in de tempel was beperkt. Suzanna verliet de

tempel op vijftienjarige leeftijd; zij was dus nagenoeg elf jaren ouder dan Maria. Moeder Anna heeft

eveneens haar opvoeding in de tempel genoten, doch pas als kind van vijf jaren was zij er

heengegaan (A.11).

 

De lieve kleine Maria was opgetogen van blijdschap. nu zij zich reeds zo dicht bij de tempel wist, en

ik zag Joakim haar onder tranen aan zijn hart drukte en zei: “Lief kind, ik zal je wel nooit weer meer

weer zien.” Er was een maaltijd bereid en terwijl allen aan tafel lagen, zag ik Maria vrolijk en

lieftallig heen en weer gaan en hoe zij zich herhaaldelijk tegen de zijde van haar moeder aanvlijde,

of, achter haar staande, haar armpjes om haar hals sloeg.

 

Op 6 november verhaalde de zienster: Heden zeer vroeg heb ik het heilige gezelschap zich van

Bethoron op weg naar Jeruzalem zien begeven. Alle aanwezige familieleden met hun kinderen en ook

hun gastheren trokken mede. Zij hadden kledingstukken en vruchten als geschenk voor het kind mee.

Het schijnt mij een echt feest te zullen worden in Jeruzalem. Ik kwam de juiste leeftijd van Maria te

weten: zij was namelijk drie jaren en drie maanden oud. Zij had echter de grootte van een vijf- a

zesjarig meisje bij ons (I.91). De reizigers zijn op heel hun tocht niet over Oezzen-Seëra, noch over

Gofna gereisd, waar zij nochtans bekenden hadden, maar door het gewest van die steden (5).

 

Commentaar:

 

1) De herberg 12 uren van Jeruzalem is het grote herdershuis, waar wij Maria en Jozef en in zijn

openbaar leven ook Jezus menigmaal zullen zien komen. Het ligt 6 kilometer ten zuiden van Sikem

(dorp Balata) en in vogelvlucht 8 uren ten noorden van Jeruzalem, te Awerta, huidig dorp. Daar kwam

Jezus later ook met Maria en met zijn apostelen samen.

 

2) Katarina had een zeer speciale devotie voor de lijdende zielen. Vooral in de tijd voor en na

Allerzielen bad en offerde zij onzeglijk veel er voor, schonk er geheel haar aandacht aan en werd er

ook veel door in beslag genomen, soms, zoals hier, in het nadeel van andere visioenen.

 

3) Een woord over de belangrijke bijbelse stad Bethoron. Ook hier in zijn openbaar leven zal Jezus

komen, bijvoorbeeld in F.36. Het is een dubbele stad, zoals er meerdere waren en nog zijn in

Palestina, ofschoon de twee delen een half uur van mekaar verwijderd liggen. De vorm van het

tweevoud, of uitgang “on” wijst daar op. Die uitgang is in het Arabisch gewoonlijk weggevallen; zo is

de naam veranderd in Beit-Oer. Het ene gedeelte heeft de bijnaam el-Foqa, dat is het Hoge (Opper-

Bethoron), het andere de bijnaam el-Tahta, het Lage (Neder-Bethoron). Boven-Bethoron ligt 16

kilometer ten noordwesten van Jeruzalem Beneden-Bethoron bijna 3 kilometer verder naar het

westen, aan de voet van de berg waarop Boven-Bethoron gelegen is. Dus is Maria te Beneden-

Bethoron, aan de voet van de berg, aangekomen. Te Boven-Bethoron heeft men in alle richtingen een

wijds vergezicht. De schets die een doorsnede is van het reliëf van de bodem van west naar

oost toont ons in beeld aanschouwelijk het niveau van het dubbele Bethoron.

 

 

 

Gelegen op een hoog punt en op de verbindingsweg tussen kustland en binnenland en versterkt door

diepe ravijnen is Bethoron een stad van strategisch belang. Vandaar dat zij herhaaldelijk versterkt en

herbouwd werd. Ook hadden er meerdere veldslagen van betekenis plaats. Bekend zijn in de bijbelse

geschiedenis vooral twee overwinningen, die van Josuë op de verbonden Kanaanietische legers, die

hals over kop langs de steile helling tussen de twee Bethorons in westelijke richting wegvluchtten

(Jos. 10:11). En de schitterende overwinning van Judas de Makkabeeër op de Syrische legers

(I Makk. 3:16) (I Makk. 7:39). Het verschil van niveau tussen de twee halfsteden is 217 meter.

Hoog-Bethoron telt er 617 en Neder-Bethoron 400, zoals het schetsje grosso modo aantoont. Bethoron

was ook een Levietenstad der Kehatieten (Jos. 21:22). Als grensstad behoort ze aan de stam Benjamin

toe (Jos. 18:13). Onze zienster vermeldt de vruchtbaarheid van Beneden-Bethoron. De onderzoeker

Guerin zegt er over: “Rondom de huizen op de nog al steile heuvelhelling strekken zich vruchtbare

tuinen uit, die met granaat-, olijf- en vijgenbomen beplant zijn” (Judee, I,338). Dit geldt ook voor

Boven-Bethoron.

 

Het kleine schetsje hier laat ook vermoeden van welk punt de kleine Maria het eerst Jeruzalem zou

zien. De doorsnede is getrokken van Jaffa zuidoostwaarts naar Jeruzalem. De lijn passeert naast

Bethoron en nebi Samwil (= profeet Samuel). De oude naam dezer plaats is onbekend. De kruisvaarders

noemen dit hoogtepunt (niveau 895 meter) Montjoie, vreugdeberg, wegens de grote vreugde die hen

vervuld, wanneer zij van op die top Jeruzalem, het doel van hun onderneming, voor de eerste maal

ontwaarden.

 

4) Katarina veronderstelde dat die verwante vrouwen met hun kinderen naar huis teruggekeerd waren.

Wij moeten er rekening mee houden dat zij in het interpreteren van wat zij ziet, zich kan vergissen.

 

5) Oezzen-Seëra en Gofna. In beide plaatsen woonden verwanten. Jezus zal er later ook komen. De

eerste naam wordt in het Latijn samengetrokken en weergegeven door Ozensara. De stad is te

vereenzelvigen met het tegenwoordige Ghoessaneh, 17 kilometer ten noorden van Laag-Bethoron

en 32 recht ten oosten van Jaffa. Ghoessaneh, is de Arabische vorm van Oezzen. Gofna heeft tot

heden zijn naam bewaard. Met zijn Arabische vorm bestaat hij voort in Djifneh, 20 kilometer ten

noorden van Jeruzalem.

 

 

Aankomst te Jeruzalem.

De oude stad.

De tempel.

 

A. 62

De zienster verhaalde in de avond van 6 november: Ik heb deze middag de kleine Maria met heel haar 

gezelschap te Jeruzalem zien aankomen. 

 

Jeruzalem is een eigenaardige stad. Men moet zich deze volstrekt niet voorstellen met een druk

verkeer van mensen in de straten, zoals bijvoorbeeld Parijs. Te Jeruzalem zijn meerdere steile of

diepe valleien (in en rondom de stad), die achter stadsmuren omlopen, waar geen deur, geen vensters

op uitkomen, en waarachter de hooggelegen huizen naar de andere zijde (binnenkant) gekeerd zijn.

Want de stad bestaat uit verscheidene wijken (zeker vijf), die, de één na de ander, door muren met

elkaar verenigd werden.

 

Zo werd telkens weer een nieuwe heuvel bij de stad gevoegd, terwijl niettemin de oude muren tussen

de verschillende wijken behouden bleven. De kern van Jeruzalem is geweest het kleine heuveltje ten

zuiden van de tempelberg (of –plein) waarvan het een verlenging is. Salomon voegde er de eerste

westelijke heuvel bij, die hij met een muur versterkte, ...enz.

 

Hier en daar is over die dalen een hoge, vaste, stenen brug gebouwd (1). De huizen zijn gewoonlijk zo

gebouwd, dat de woonvertrekken naar binnen gekeerd zijn en rondom een binnenhof liggen. Aan de

straatzijde ziet men slechts een deur of ook nog wel een terras op de muur, boven. (Op het platte

huisdak dat met een leuning afgezet is). Dit is de enige verbinding die de huizen met de straten

hebben. Wanneer de bewoners niet op de markt moeten zijn of niet naar de tempel moeten gaan,

blijven zij gewoonlijk binnen, hetzij op de binnenhoven, hetzij in huis.

 

In elk geval is het over het algemeen in de straten van Jeruzalem tamelijk stil, behalve in de

omgeving van markten en paleizen, waar het komen en gaan van vreemdelingen en soldaten meer

leven brengt; daar ziet men dan ook meer mensen de huizen in- en uitgaan. Rome is feitelijk heel wat

aangenamer gelegen; het is er niet zo steil en benepen en er heerst een veel drukker verkeer in de

straten. Op tijden dat het volk in de tempel vergaderd is, ligt de stad in de meeste wijken als

uitgestorven. Doordat de mensen binnenshuis leven en de wegen veelal door eenzame valleien lopen,

kon ook Jezus dikwijls zo ongestoord met zijn leerlingen de stad doorkruizen.

 

De stad heeft ook geen overvloed van water (2). Men ziet op sommige plaatsen lange bouwwerken

van bogen, waarover het rondgeleid wordt, en torens waarin het omhoog gepompt wordt. In de

tempel waar veel water voor het wassen en reinigen van vaatwerk en gereedschappen nodig is, gaat

men er zeer spaarzaam mee om. Het wordt door middel van grote pompen omhoog getrokken.

 

Commentaar:

 

1) Bruggen. Ene verbond Ofel met de westelijke Sionheuvel. Twee de tempelberg met de weststad.

Een zeer voorname, lange en sterke lag bij de zuidwesthoek van het tempelplein en verbond de

koninklijke zuilengang des tempels met de stad. Drie bruggen lagen over de Kedronbeek. In de stad

waren de bruggen monumentaal en liepen over valleien die toen veel dieper waren dan nu. In de 20

eeuwen is bijvoorbeeld Siloë - of stadsvallei veel opgehoogd (H.Land, 1949, blz 18).

 

2) Gebrek aan water in Jeruzalem. Zijn enige bron is Gihon. Deze mondt door een rotskanaal, ook op

ons kaartje aangegeven, uit in de vijver Siloë. Het water wordt opgepompt en noordwaarts geleid.

Dit bleef onvoldoende om het waterprobleem op te lossen. Vandaar dat men water aanbracht langs

lange en kostbare waterleidingen uit het zuiden.

 

 

 

Uitleg van het kaartje.

 

De bovenste helft van het kaartje dient tot opheldering van de weg die Maria volgde bij haar inkomst

in de stad. Meer links ziet men ook de weg die de drie koningen volgden. Uiterst recht het toneel van

de aanvang van Jezus lijden. De nachtelijke taferelen van dat lijden verliepen in het zuidelijk

gedeelte van de stad. Bij het verhaal daarvan zullen wij nog dit, maar ook nog andere schetsen

plaatsen.

 

In Maria`s kindertijd was het tempelplein nog niet noordwaarts tot de vijver -3- en tot de rotsbank -7-

-8- uitgebreid. Die bank was een vesting of fort op zichzelf en aan haar oost-, noord, en west-kant

was een 70 meter brede rotsgracht. De weg die van de schaapspoort kwam, volgde die weg en

draaide om de rots Baris heen en liep daar bijgevolg tussen twee rotswanden.

 

Herodes breide het tempelplein naar het noorden, tot tegen die bank en de vijver uit. Zo ook

verruimde hij de vesting aan de noord-kant en vulde die gracht met een kazerne, gebouwen en

pleinen aan de noord-kant van cijfer zeven. Op de oost-kant van de rotsbank richtte hij zijn paleis in,

dat aan de noord-kant een voorplein had met nog meer noordelijk het forum. De weg bleef dwars

door deze burg, Antonia genaamd, lopen, maar kon als privaatweg afgesloten worden. Wij geven

daarvan later een nauwkeuriger plan.

 

-1- Mariapoort, in Jezus tijd vee- of schaapspoort. Binnen geeft ze uit op de -2- Veemarkt of

poortplein, dat ten zuiden begrensd is door de -3- Schaapsvijver, waar de lammeren een eerste maal

grof gewassen of gereinigd werden. Nu is die vijver gevuld en onder een speelplein begraven. In

Maria`s kindertijd grensde hij nog niet aan het tempelplein, dat Herodes later tot hier uitbreidde. -4-

Is de verticale, loodrechte, 6 meter hoge rotswand van de burcht Baris. Hogerop duidt een andere

vier ongeveer de ligging aan van een paleis van Herodes Antipas. De Herodespoort in de noordelijke

muur schijnt er nog een herinnering aan te bevatten. -5- Kontreskarpe of rotsmuur aan de overkant van

de 70 meter brede rotsgracht. Deze gracht werd door de uitbreiding van de burg gevuld met de

kazerne van de burcht Antonia. -6- Vismarkt met een huis van verwanten, waar Maria komt. -7- Burcht

Antonia op de westelijke helft van de rotsbank met aan dezer noordelijke voet soldatenplein en

kazerne. Op de oostelijke helft van de rotsbank het paleis van Pilatus -8-, dat na de uitbreiding van de

burcht een voorplein had. -9- Rotswand van de gracht, waarin wij trappen veronderstellen, de trap

namelijk die Maria met vlugheid en zwierigheid besteeg zonder hulp -10- om de herberg te bereiken

-11-. Deze herberg ligt in een kleine vallei. Een priesterwoning -13- staat hoger op de heuvel Bezeta.

-12- Is een huis dat toebehoort aan Anna. Vandaar is de legende ontstaan dat Maria hier geboren is.

Er staat een Sint-Annakerk. Het heiligdom is toevertrouwd aan de zorgen van de Witte Paters van

Afrika.

 

 A. 63

Er zijn vele kooplieden in de stad; zij hebben meestendeels hun standplaatsen bij mekaar in de 

zuilengangen waarmede de markten (ook het tempelplein) ombouwd zijn, en op de openbare pleinen,

in lichte hutten. Niet ver van de schaapspoort bijvoorbeeld staan vele tenten van kooplieden die in

juwelen en schitterende edelstenen en goud handel drijven (1). Hun tenten zijn rond, lichtgebouwd en

geheel bruin, alsof ze met pek of hars bestreken waren. Hoewel licht zijn ze toch vast en sterk.

Daarin hebben zij hun huishouding; en van de ene zulke hut naar de andere zijn tenten gespannen,

waarin hun waren uitgestald liggen.

 

De tempelberg is aan de kant waar de helling zachter is, omgeven door meerdere straten van

woningen achter dikke muren (of tegen rotswanden aangebouwd). De woningen (ook de straten er

voor) liggen alzo op terrassen boven elkaar (steeds hoger) (2). Hier wonen deels priesters, deels ook

de geringere tempeldienaren (3), die het nederige werk verrichten, zoals groeven en putten ruimen

(4), waarin alle vuiligheid van het geslachtofferde vee terechtkomt.

 

Aan de andere zijde (zij meent ten noorden) valt de tempelberg zeer steil af (5), en is de vallei aldaar

donker. Boven om de tempelberg (of –plein) is ook nog een groene rand van tuintjes die aan de

priesters toebehoren. Zelfs in Jezus tijd werd nog steeds op sommige plaatsen van de tempel

gebouwd. Dit lag nooit stil. In de tempelberg zelf was veel erts, dat zij tijdens de bouw uitgroeven en

boven verwerkten (6). Ook waren er onder de tempel vele smeltplaatsen en gewelven.

 

Ik voor mij heb in de tempel nooit een geschikte plaats kunnen vinden om goed te bidden. Alles was er

kolossaal dik, sterk en hoog. De vele binnenhoven zijn wel ruim, maar toch ook weer eng en duister,

daar ze in beslag genomen zijn door allerlei toerustingen en gestoelten (banken en verhogen), en als

dat alles met volk gevuld is, wekt het in mij een zekere huivering op en ik voel mij echt beklemd

tussen die dikke, hoge muren en zuilen (7). Ook het onophoudelijk slachten en het vele bloed maakten

een akelige indruk op mij, laat het dan ook waar zijn dat de orde en zindelijkheid waarmede dat werk

verricht wordt, alle beschrijvingen te boven gaat.

 

Ik geloof dat ik sedert lang alle gebouwen, wegen, trappen en gangen niet zo duidelijk heb gezien als

vandaag; het is echter te veel om alles nauwkeurig te kunnen beschrijven.

 

Commentaar:

 

1) Dit komt overeen met Neh. 3:30/31, volgens welke bijbelpasage de goudsmeden en kooplieden

woonden in de buurt van de Schaapspoort. Meistermann bepaalt nader: tussen het toemalig

tempelplein en de burcht Baris, later Antoniem (en de schaapsvijver, Guide, 217). Flavius Josephus

verhaalt dat Cestius Gallus door de wijk Bezeta trok, daarna door de tentenwijk (Scenopolis), die men

zakenmarkt noemt, alles op zijn weg verwoestte en doorstootte naar de hoog-stad. Door tentenwijk

bedoelt hij noodzakelijk de wijk van de kramers, die in tenten woonden, zoals Katarina zegt en hun

zaken of waren in tenten uitgestald hadden.

 

2) Bedoeld is de zuidkant, waar de tempelberg overgaat in Ofel. Deze heuvel daalt met terrassen af

naar de zuid- en de westkant. Tegen de verticale wanden zijn huizen aangebouwd en voor die huizen

loopt nog een smal straatje. Zo staan de huizen opgestapeld langs de heuvelhelling, zoals nu nog de

huizen in het dorp Silwan aan de overkant van de Kedronvallei. In het noordelijke gedeelte naast de

tempelberg is de heuvel effen; zijn niveau is daar 720 meter. Hij daalt met terrssen af naar de

zuidelijke punt, waar zijn niveau tot 650 meter gedaald is. De huizen liggen op de heuvel ten toon

gespreid.

 

3) Daar wonen priesters en onderhorige dienaren. Dit wordt bevestigd door het schriftboek Nehemias

3:17/31. In vers 26 worden die dienaren Natineeën genoemd.

 

4) Putten ruimen. In de schoot van de rots es-Sakrah is een ruime grot zonder afloop die niet anders

geledigd kan worden dan door ruiming. Menig geleerde is van mening dat het bloed van de

offerdieren, het pleng- en spoelwater er in vloeiden.

 

5) Aan de noordkant is de tempelberg steil. Voor de uitbreiding van het plein grensde de berg ten

noorden van de Gulden Poort aan een ravijn. De rots Baris eindigde naar die kant met een verticale

val van 6 meter. Bij de noordwesthoek van het toenmalige plein zitten thans de grondmuren 22 meter

diep in de grond. Dus was voor de opvulling van de vallei de tempelberg daar zeer steil.

 

6) Ertsmijn. De steengroeven in of onder de heuvel Bezeta verlengden zich met gangen tot diep in de

tempelberg (800 meter ver) (D.B. Carr. K.320). Die gangen zijn geen eigenlijke steengroeven, zijn dus

die mijnen waar men speciale aarde uit groef. Dit is misschien het begin geweest van de vele gangen,

soms vrij breed, van de zalen of gewelven die in de tempelberg zijn (A.28).

 

7) Gehinderd door de geweldige zuilen,…enz. Een toerist beschrijft dezelfde indruk die hij in Egypte

onderging bij het bezichtigen van een oude tempel te Karnak: “Op een oppervlak van 103 bij 52 meter

staan 134 kolommen, die door hun groot getal de ruimte dooddrukken…; de sfeer is zo beklemmend

dat je lichter ademt, als een dwarslag even uitzicht biedt op de wereld… Voorbij die uitgang wordt je

opnieuw bevangen door een gevoel van ontzettende eenzaamheid.”

 

A. 64

De reizigers met de kleine Maria benaderden de stad aan haar noordkant, doch zij traden er aan die

kant niet in. Op een plaats waar men reeds de tuinen en paleizen van de stad bereikte maakten zij

een omweg om de stad aan haar oostkant en trokken door een deel van het dal van Josafat

(Kedronvallei). Hier lieten zij de Olijfberg en de weg naar Betanië links liggen en trokken de stad

binnen door de Schaapspoort, die naar de veemarkt leidt. Bij deze poort ligt een vijver, waarin de

offerschapen een eerste maal een voorlopige, grove reiniging ondergaan. Dit is echter niet de

Bethesdavijver (1).

 

De stoet wendde zich na enige tijd weer rechts en zij kwamen door muren door, als in een ander

stadsgedeelte. Ook trokken zij nog in de stad door een lang dal (de latere lijdensweg van Christus), op

welke ene zijde zich de hooggelegen muren van een hoger stadsgedeelte (Bezeta) verhieven. Zo

gingen zij nu naar de westkant van de stad toe, (dan zuidwaarts door de stadsvallei en kwamen) in de

wijk van de Vismarkt, waar zich het vaderlijke huis van Zakarias van Hebron zich bevond. Dit was

door een zeer oud man bewoond, die, naar ik meen, een broer van Zakarias vader was. Hier nam

Zakarias zijn intrek, telkens als de beurt aan hem was om dienst te doen in de tempel. Ook nu was hij

juist in de stad; zijn diensttijd was zo even geëindigd, maar hij had er nog enige dagen willen blijven

om de opneming van Maria in de tempel bij te wonen. Op het ogenblik van de aankomst van de groep

was hij evenwel afwezig. In het huis waren ook nog verscheidene familieleden met hun kinderen uit

de gewesten van Betlehem en Hebron, bijvoorbeeld twee dochters van een zuster van Elisabet, die

zelve niet gekomen was.

 

Nu trokken al dezen met vele jonge meisjes, die kransen en twijgen droegen, de naderende stoet een

goed eind ver op de weg van de vallei (stadsvallei) feestelijk tegemoet. Zij ontvingen de

aankomelingen met ware feestvreugde en brachten hen naar het vaderlijke huis van Zakarias, waar

een echte grote feeststemming heerste. Er werd hun aanstonds een klein voorgerecht ter

verwelkoming en verkwikking aangeboden, en men trof daarna de toebereidselen om te samen, in

stoet gerangschikt, naar de feestherberg in de nabijheid van de tempel te trekken. Joakims offervee

was reeds te voren uit de omgeving van de veemarkt naar de stallen in de nabijheid van de herberg

gebracht. Nu kwam ook Zakarias aan, om de stoet uit zijn vaderlijke woning naar de feestherberg af

te halen.

 

Commentaar:

 

1) Lange tijd en speciaal in Katarina`s tijd heeft men die schaapsvijver -3- voor de vijver Bethesda

gehouden. Vandaar dat Katarina dit hier ontkent.

 

A. 65

Maria werd nu in haar tweede feestkostuum en in haar hemelsblauw manteltje gestoken. Men  

rangschikte zich als in een processie. Zakarias ging met Joakim en Anna voorop; dan volgde Maria,

omgeven door vier in het wit geklede meisjes; de overige kinderen en familieleden vormden het

einde van de stoet. Zij trokken door verschillende straten in de noordoostelijke richting naar de hoek

van de tempelberg (rots Baris; later pretorium van Pilatus) en kwamen dan voorbij het paleis van

Herodes en waar later Pilatus zou wonen. Dan lieten zij de burg Antonia achter zich. Dit is een vesting

en een groot gebouw bij de noordwesthoek van de tempel. Aan een hoge muur gekomen (de

contrescarp van de vestinggracht), moesten zij vele trappen beklimmen (een trap in de rotswand). De

kleine Maria besteeg ze vreugdig en gezwind, geheel alleen (1); men wilde haar helpen en leiden,

doch zij wees alle hulp van de hand. Allen bewonderden haar.

 

Het huis waarin zij hun intrek in namen, was een feestherberg, die niet ver van de veemarkt lag . Er

lagen vier van zulke herbergen rond de tempel. Zakarias had deze voor hen gehuurd. Het was een

uitgestrekt gebouw, bestaande uit vier gangen rondom een groot binnenplein. In de gangen waren

slaapplaatsen ingericht en stonden er lange, lage tafels (2). Tot de herberg behoorde ook een ruime

zaal met een haard om te koken. Het binnenhof, waar Joakims offerdieren gestald waren, lag daar

heel dicht bij. Aan twee zijden van dit gebouw woonden tempeldienaren, die met het onderzoek van

de offerdieren belast waren.

 

Toen de stoet de herberg binnengetrokken was, werden aan allen als aan gasten de voeten gewassen,

aan de mannen door mannen, aan de vrouwen door vrouwen. Zij traden vervolgens in een zaal; hier

hing in het midden een grote, meer-armige lamp van de zoldering neer, boven een grote metalen

bekken, dat vol water en van hengsels voorzien was. Hieraan wasten allen hun aangezicht en handen.

 

Na het lastdier van Joakim ontladen te hebben, bracht een dienstknecht het op stal. Joakim, die zich

als offeraar had aangemeld, volgde de tempeldienaars naar het nabijgelegen hof, waar zij zijn

offervee bezichtigden (3).

 

Joakim en Anna begaven zich vervolgens met de kleine Maria naar een hogerop gelegen

priesterwoning. Ook nu weer snelde Maria, als door haar inwendige geest gedreven en gedragen, de

trappen op met vaste stap en wonderbare moed. Twee priesters in dit huis, een hoogbejaarde en een

jongere man, heetten hen vriendelijk welkom; zij hadden allebei het examen van Maria te Nazaret

bijgewoond en wachten hier nu op hun komst. Nadat zij over de reis en de aanstaande plechtigheid

der opdracht enige woorden gewisseld hadden, lieten zij één van de tempelvrouwen ontbieden; het

was een bejaarde weduwe, aan wier zorgen het kind zou worden toevertrouwd. Zij woonde met

andere dergelijke vrouwen in de nabijheid van de tempel (4), waar zij allerlei vrouwenarbeid

verrichten en zich aan de opvoeding van de tempelmaagden wijden. Hun verblijf lag iets verder van

de tempel af, dan de onmiddellijk er tegen aangebouwde zijzalen; hierin waren ook de biscellen van

de vrouwen en van de tempelmeisjes ingericht. Uit deze cellen konden zij, zonder zelf gezien te

worden, in het heiligdom neerzien.

 

De aankomende tempelvrouw was zo geheel in haar klederen gehuld, dat men ternauwernood iets van

haar aangezicht zag (5). De priesters en de ouders stelden haar de kleine Maria voor als haar

toekomstige leerlinge en pleegkind. De priesters en de ouders stelden haar de kleine Maria voor als

haar toekomstige leerlinge en pleegkind. Zij was statig vriendelijk en het kind legde aan haar kant op

bescheiden wijze ernst, ootmoed en eerbied aan de dag; zij maakten de matrone bekend met de

persoon van Maria en bespraken nog het één en ander met haar betreffende de opdracht van het kind.

 

De matrone daalde met hen af naar de feestherberg en nam daar een pak goed in ontvangst van de

uitzet van het kind. Hiermede keerde zij dan terug om alles in het voor Maria bestemde verblijf in

gereedheid te brengen.

 

Commentaar:

 

1) De zienster zal verder nog die opmerking maken; ze is zeer mooi en zielkundig juist. Die vurigheid

is het uitwerksel van de genade. Als deze ons draagt of voortstuwt, valt niets ons moeilijk of we

beminnen de moeite. In de geschiedenis van Lourdes zien wij hetzelfde bij Bernadette: “Boven op

Massabieille gekomen, snelde Bernadette naar beneden; ze vloog vooruit als een pijl, getuigt haar

zuster Antoinette, terwijl wij, bijna zittend, voetje voor voetje, steunend waar wij konden, de rots

afgleden” (Leven, door Rothof, 49). Een andere keer snelde zij van op de Massabieille vooruit alsof ze

vleugels had gekregen; in één wip was ze bij de grot (Leven, door Rothof, 54). Het bevel van Onze

Lieve Vrouw om uit boetvaardigheid op de steile rots omhoog te kruipen, voerde zij met de grootste

lenigheid uit (Leven, Rothof, 55). Zo ook hier Maria zelf.

 

2) Hier is in weinige woorden een oosterse herberg beschreven, waarover wij bij gelegenheid,

evenals over oosterse huizen, eens iets meer zullen zeggen.

 

3) Een offerdier mocht geen enkel gebrek hebben. De wetleraren hadden een lijst opgemaakt van 23

gebreken, die, ieder op zichzelf, een offerdier ongeschikt maakten voor het offer. De afgekeurde

dieren behoorden even goed als de goedgekeurde aan de Heer. Daarom worden Joakim`s afgekeurde

dieren spoedig naar de veemarkt geleid om ze, ten bate van de tempel of de armen, te gelde te

maken.

 

4) Het verblijf van de vrouwen is aan de noordkant van de eigenlijke tempel, terwijl de badcellen aan

drie kanten tegen de tempel aangebouwd zijn.

 

5) Ternauwernood zag men iets van haar aangezicht. Dit gebruik van vrouwen om zich geheel in te

sluieren is tot op heden bij Mohammedaanse vrouwen blijven bestaan. Het werd door de Koran

geratificeerd of verplichtend gemaakt. Op straat en in het openbaar dragen zij voor hun aangezicht

een sluier die slechts de ogenstreek zichtbaar laat. Soms een lap met twee kijkgaten. “In Persië staan

de voorname en eerbare vrouwen die de straat op moeten, vier dikke sluiers om en wikkelen zich

bovendien soms ook in een zeer lang laken of lichte wollen stof (wikkeldoek) vanaf hun muts tot aan

de hielen. Dan kunnen ze maar met kleine stappen vooruit. Met daaronder een wijd kleed gelijken zij

aan wandelende tonnen, zegt een auteur. Ongesluierd komen slechts lichtekooien op straat (Geogr.

Univ., VI,130) (De Geramb, I,54;54;74) (Dapper, Perzië,106) (Leroux 35;50; …enz.).

 

A. 66

De vrienden die de stoet uit Zakarias vaderlijke huis hadden vergezeld, keerden naar dit huis terug. 

Slechts de verwanten, die met Anna, Joakim en Maria naar Jeruzalem meegekomen waren, bleven in

de door Zakarias gehuurde herberg. De vrouwen troffen nu maatregelen en brachten alles in

gereedheid voor een grote feestmaaltijd op de volgende dag.

 

Op 7 november verhaalde de zienster: Ik heb heden de gehele dag doorgebracht in de beschouwing

van de toebereidselen tot Joakims offer en tot Maria`s opdracht in de tempel. Joakim en enige

andere mannen begaven zich met het offervee reeds vroeg naar de tempel. Eer zij binnentraden

werden de dieren nogmaals door priesters bezichtigd. Nog enkele daarvan werden afgekeurd en

onmiddellijk naar de veemarkt in de stad gedreven. Het goedgekeurde en aangenomen vee dreef men

in de slachtplaats en ik zag daar vele handelingen geschieden (1), die ik niet meer in hun juiste

volgorde kan verhalen. Ik herinner me nog dat Joakim aan ieder offerdier, voor het geslacht werd, de

hand op de kop moest leggen (Lev. 7:29/30). Het bloed moest hij opvangen in een bekken en ook nog

sommige andere delen in ontvangst nemen. Er stonden daar allerhande zuilen, tafels, schalen en vaten,

waarop alles in stukken gesneden, verdeeld en gerangschikt werd. Het schuim van het bloed werd

verwijderd; het vet, de milt en de lever werden afgezonderd. Ook werd alles gezouten. De

ingewanden van de lammeren werden gereinigd, ergens mede opgevuld en terug in het lichaam

geplaatst, zodat het weer een geheel lam scheen te zijn. De poten van de dieren werden alle

kruisgewijs gebonden. Een aanzienlijk gedeelte van het vlees werd naar een ander hof bij de

tempelmaagden gebracht, die er iets aan te verrichten hadden. Waarschijnlijk moesten zij het voor

zichzelf of voor de priesters etensklaar maken. Dit alles geschiedde met een ongelooflijke vaardigheid

en orde. De priesters en de levieten kwamen en gingen altijd twee en twee, en bij deze zo

verscheiden en ingewikkelde arbeid verliep alles met de grootste regelmaat en vlotheid. De voor het

offer bestemde stukken, die men zoutte, bleven tot de volgende dag liggen en werden eerst dan

werkelijk geofferd.

 

In de herberg werd heden een feest met een maaltijd gevierd. Met de kinderen meegerekend waren

er in het geheel wel honderd deelnemers. Het getal meisjes van verschillende leeftijden beliep op

zijn minst vierentwintig; ik zag daar ondermeer Serafia, die na Jezus dood Veronica werd genoemd;

zij was nu reeds tamelijk groot en kon tien tot twaalf jaren oud zijn. De meisjes vlochten kransen en

bloemslingers voor Maria en haar begeleidstertjes en versierden ook zeven kaarsen of fakkels. Dit

waren als skeptervormige kandelaars zonder voet of onderstel en boven laaide een vlam, doch ik kan

niet meer zeggen of ze gevoed werd met olie of was of een andere brandstof.

 

Gedurende het feest kwamen en gingen meerdere priesters en levieten de herberg in en uit. Zij

namen ook deel aan de maaltijd. Toen zij hun verwondering te kennen gaven over de menigvuldige,

zo royale offergaven van Joakim, antwoordde deze dat hij zich nu naar vermogen dankbaar wilde

betonen jegens God, die in zijn barmhartigheid de smaad van hem had weggenomen, die men hem in

de tempel had aangedaan, toen zijn offer afgewezen was en die ook zijn smeken (om het kind der

belofte) had verhoord. Heden zag ik ook nog de kleine Maria met de overige meisjes in de omgeving

der herberg een wandeling doen. Vele andere bijzonderheden ben ik vergeten.

 

Commentaar:

 

1) Ik zag vele handelingen, zegt Katarina. Zij beschrijft er enige, die zij nauwkeurig gezien heeft en

weergeeft. Een bijbelgeleerde beschrijft als volgt een offerande aan het altaar: “Tot de

slachtinstallatie aan de noordkant van het brandoffer altaar behoorden kolommen die boven van ringen

voorzien waren om die dieren er aan vast te binden; tafels, schalen, waterbekkens, bloedkommen en

vleesschotels. De offeraar bracht zijn offergave aan. Naar het westen gekeerd legde hij zijn handen

op de kop van het offerdier, om het zodoende figuurlijk met zijn zonden die hij verafschuwde, te

beladen. Het bloed werd door de priesters in zilveren schalen opgevangen. Bij alles werd een grote

netheid in acht genomen. Het bloed was het voornaamste bestanddeel van het offer, daar het als de

zetel van het leven beschouwd werd, dat geofferd moest worden.

 

Met het bloed werden sommige rituele handelingen verricht op en aan het altaar. Het overschot werd

uitgegoten in een riool aan de zuidvoet van het altaar; het vloeide van daar in een ondergronds kanaal

naar de Kedronvallei, of in een put, waaruit het door tempeldienaren weggeruimd werd. Na de rituele

handelingen werd het dier gevild, in stukken gehouwen, gescheiden en verdeeld. Een deel, behalve

bij brandoffers, werd gegeten, een deel geofferd. Al die delen werden met een zekere plechtigheid

door de priesters naar de hun bestemde plaats gebracht, naar gelang ze genuttigd of op het altaar door

verbranding geofferd moesten worden. Het eetbare deel werd genuttigd door de offeraar en door de

priesters of Levieten.

 

'