'

VIERDE DEEL
GENESIS
EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK
4056. In het derde deel werd, voorafgaand aan de hoofdstukken 26 t/m 30, ontvouwd wat de
Heer bij Mattheüs heeft gesproken en voorzegd ten aanzien van de ‘voleinding der eeuw’ of
het ‘Laatste Gericht’, hoofdstuk 24, vers 3 tot 28; nu volgt de ontvouwing van dat wat daar in
de orde volgt.
Voor dit hoofdstuk staan de dingen die in de verzen 29-31 staan, namelijk deze woorden:
‘Maar terstond na de verdrukking van die dagen, zal de zon verduisterd worden en de maan
zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der
hemelen zullen bewogen worden.
En alsdan zal in de hemel verschijnen het teken van de Zoon des Mensen; en dan zullen al de
stammen der aarde weeklagen; en zij zullen de Zoon des Mensen zien, komende in de wolken
des hemels met macht en veel heerlijkheid.
En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin en een grote stem en zij zullen Zijn
uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het uiterste der hemelen tot het
uiterste ervan.’
4057. Wat de voleinding der eeuw of het Laatste Gericht is, werd eerder ontvouwd, namelijk
dat het de laatste tijd van de Kerk is; er wordt gezegd dat het haar laatste tijd is, wanneer daar
geen naastenliefde en geloof meer is en ook werd getoond dat zulke voleindingen of laatste
tijden al enige malen hebben plaatsgevonden; de voleinding van de eerste Kerk werd
beschreven met de vloed; de voleinding van de tweede Kerk met de uitroeiingen van de natiën
in het land Kanaän en ook met verscheidene uitroeiingen en afsnijdingen bij de profeten; de
voleinding van de derde Kerk wordt in het Woord niet beschreven, maar zij wordt voorzegd
en dit was de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing van de Joodse natie bij wie de
Kerk was, over de gehele wereld; de vierde voleinding is die van de huidige christelijke Kerk,
die uit de Heer wordt voorzegd bij de evangelisten en ook bij Johannes in de Openbaring en
deze voleinding is nu aanstaande.
4058. In hetgeen in dit hoofdstuk bij Mattheüs voorafgaat, werd gehandeld over de
geleidelijke verwoesting van de Kerk, namelijk dat dit het begin zou zijn van niet te weten
wat het goede en het ware is, maar daarover zou redetwisten; ten tweede dat men die zou
verachten; ten derde dat men die niet met het hart zou erkennen; ten vierde dat men die zou
ontwijden; hierover werd in dat hoofdstuk gehandeld van vers 3 tot 22; en omdat het ware van
het geloof en het goede van de naastenliefde nog in het midden, dat wil zeggen bij sommigen
die uitverkorenen worden genoemd, zal aanblijven, wordt gehandeld over de staat van het
ware dat van het geloof, hoedanig het dan zal zijn, van vers 23 tot 28; en over de staat van het
goede dat van de naastenliefde en van de liefde is, in deze verzen die nu werden aangevoerd
en verder ook over het begin van de Nieuwe Kerk.
4059. Uit de afzonderlijke dingen die in deze verzen zijn gezegd, blijkt duidelijk dat er een
innerlijke in is en dat men zonder die zin te verstaan geenszins kan weten wat zij behelzen,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1675
zoals dat de zon verduisterd zal worden en ook de maan, dat de sterren van de hemel zullen
vallen en dat de machten der hemelen bewogen zullen worden; dat de Heer zal verschijnen in
de wolken des hemels, dat de engelen de bazuin zullen blazen en zo de uitverkorenen bijeen
vergaderen; wie de innerlijke zin van deze woorden niet kent, zal geloven dat zulke dingen
zullen gebeuren, ja zelfs dat de wereld zal vergaan met alles wat in het heelal verschijnt; dat
echter onder het Laatste Gericht niet enige ondergang van de wereld werd verstaan, maar de
voleinding of de verwoesting van de Kerk ten aanzien van de naastenliefde en het geloof, zie
nr. 3353; en het blijkt duidelijk uit de woorden die in hetzelfde hoofdstuk bij Mattheüs
volgen: ‘Dan zullen er twee op de akker zijn, de een zal aangenomen en de ander zal verlaten
worden; twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, de ene zal aangenomen en de
andere zal verlaten worden’, (Mattheüs 24:40,41).
4060. Dat dus door die woorden die werden aangehaald, de staat van de Kerk dan wordt
aangeduid ten aanzien van het goede, dat wil zeggen ten aanzien van de naastenliefde jegens
de naaste en de liefde tot de Heer, staat vast vanuit de innerlijke zin van die woorden, te
weten, ’maar terstond na de verdrukking dier dagen’, betekent de staat van de Kerk ten
aanzien van het ware dat van het geloof is, waarover in het vlak hier voorafgaande wordt
gehandeld; de verlating van het ware wordt in het Woord hier en daar de verdrukking
genoemd; dat dagen staten zijn, zie de nrs. 23, 487, 488, 493, 893, 2788, 3462, 3785; hieruit
blijkt, dat door die woorden wordt aangeduid dat er, nadat er geen geloof meer is, geen
naastenliefde meer zal zijn; want het geloof leidt tot de naastenliefde, omdat het leert wat de
naastenliefde is; en de naastenliefde ontvangt haar hoedanigheid uit de ware dingen die van
het geloof zijn, maar de ware dingen van het geloof ontvangen hun wezen en hun leven vanuit
de naastenliefde, zoals in de boekdelen die voorafgaan, meermalen is getoond.
‘Zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven’, betekent de liefde
tot de Heer, die de zon is en de naastenliefde jegens de naaste, die de maan is, verduisterd
worden en niet schijnsel geven, betekent dat zij niet zullen verschijnen, dus dat zij zullen
verdwijnen; dat de zon het hemelse van de liefde is en de maan het geestelijke van de liefde,
dat wil zeggen, dat de zon de liefde tot de Heer is en de maan de naastenliefde jegens de
naaste, die door het geloof is, zie de nrs. 1053, 1529, 1530, 2120, 2441, 2495.
De oorzaak waarom dit de betekenis van de zon en de maan is, is deze, dat de Heer in het
andere leven als Zon verschijnt voor diegenen in de hemel die in de liefde tot Hem zijn en
dezen worden de hemelsen genoemd; en als Maan voor diegenen die in de naastenliefde
jegens de naaste zijn en dezen worden geestelijken genoemd, zie de nrs. 1053, 1521, 1529-
1531, 3636, 3643.
De Zon en de Maan in de hemelen, of de Heer, wordt nooit verduisterd, noch verliest zij haar
schijnsel, maar schijnt voortdurend, dus evenmin de liefde tot Hem bij de hemelsen en de
naastenliefde jegens de naaste bij de geestelijken in de hemel, noch op aarde bij degenen bij
wie die engelen zijn, dat wil zeggen, die in de liefde en de naastenliefde zijn; maar bij hen die
in geen liefde en naastenliefde zijn, maar in de liefde van zich en van de wereld en vandaar in
haatgevoelens en wraakzucht; die brengen die verduistering over zichzelf; het is hiermee
gesteld als met de zon; de zon schijnt voortdurend, maar wanneer de wolken zich daar tussen
plaatsen, verschijnt zij niet; zie nr. 2441.
‘En de sterren zullen van de hemel vallen’, betekent dat de erkentenissen van het goede en
ware zullen vergaan; in het Woord wordt door sterren waar die worden vermeld, niets anders
verstaan, nrs. 1808, 2849.
‘En de machten der hemelen zullen bewogen worden’, betekent de fundamenten van de Kerk
en daarvan wordt gezegd dat zij bewogen en geschokt worden wanneer zij vergaan; de Kerk
op aarde immers is het fundament van de hemel, want de invloeiing van het goede en ware
door de hemelen uit de Heer wordt begrensd in de goede en ware dingen die bij de mens van
de Kerk zijn; en daarom wordt er, wanneer de mens van de Kerk in zo’n verdraaide staat is
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1676
dat hij niet langer de invloeiing van het goede en ware toelaat, gezegd dat de machten van de
hemelen bewogen worden; daarom wordt er altijd uit de Heer in voorzien dat iets van de Kerk
blijft en dat wanneer een oude Kerk vergaat, een nieuwe wordt geïnstaureerd.
En alsdan zal in de hemel verschijnen het teken van de Zoon des Mensen, betekent dan de
verschijning van het Goddelijk Ware; het teken is de verschijning, de Zoon des Mensen is de
Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware, zie de nrs. 2803, 2813, 3704; het is deze
verschijning of dit teken, waarnaar de discipelen vroegen toen zij tot de Heer zeiden: ‘Zeg
ons, wanneer zullen die dingen geschieden’ en vooral: ‘Welk zal het teken zijn van Uw Komst
en van de voleinding der eeuw’ (Genesis 31:3); want zij wisten uit het Woord dat de Heer,
wanneer de eeuw voleindigd zou zijn, komen zou; en zij wisten uit de Heer, dat Hij wederom
zou komen en zij verstonden daaronder dat de Heer opnieuw in de wereld zou komen en
wisten toen nog niet dat de Heer steeds gekomen was als de Kerk verwoest was; niet dat Hij
in persoon gekomen was, zoals toen Hij door geboorte het Menselijke aannam en dit
Goddelijk maakte, maar door verschijningen, hetzij door openbare, zoals toen Hij aan
Abraham verscheen in Mamre, aan Mozes in de braamstruik, aan het Israëlitische volk op de
berg Sinaï, aan Jozua toen hij het land Kanaän binnenging; hetzij door niet zulke openbare,
zoals door inspiraties, waardoor het Woord werd gegeven; en daarna door het Woord; in het
Woord immers is de Heer aanwezig, want alle dingen van het Woord zijn uit Hem en gaan
over Hem, zoals kan vaststaan uit wat vele malen tot dusver werd getoond; dit is de
verschijning die hier door het teken van de Zoon des Mensen wordt aangeduid en waarover in
dit vers wordt gehandeld.
En dan zullen al de stammen der aarde weeklagen, betekent dat allen die in het goede van de
liefde en in het ware van het geloof zijn, in smart zullen zijn; dat de weeklacht dit betekent,
zie bij (Zacharia 12:10-14) en dat de stammen alle dingen van het goede en ware of van de
liefde en van het geloof, betekenen, nrs. 3858, 3926, dus hen die daarin zijn; gezegd wordt
‘stammen der aarde’ omdat zij die binnen de Kerk zijn, worden aangeduid; dat de aarde de
Kerk is, zie de nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1733, 1850, 2117, 2928, 3355.
En zij zullen de Zoon des Mensen zien, komende in de wolken der hemelen met macht en
veel heerlijkheid, betekent dat dan het Woord onthuld zal worden ten aanzien van de
innerlijke zin ervan, waarin de Heer is; de Zoon des Mensen is het Goddelijk Ware dat daarin
is, nrs. 2803, 2813, 3704; de wolk is de letterlijke zin; van macht wordt gesproken met
betrekking tot het goede, van heerlijkheid met betrekking tot het ware, dat daar is; dat die
dingen worden aangeduid door ‘de Zoon des Mensen zien, komende in de wolken der
hemelen’, zie in de voorrede tot (Genesis 18); deze Komst van de Heer is het, die hier wordt
verstaan, echter niet dat Hij in de wolken zal verschijnen overeenkomstig de letter.
Wat nu volgt betreft de instauratie van de nieuwe Kerk en die vindt plaats wanneer de oude
verwoest en verworpen is.
Hij zal de engelen uitzenden met een bazuin en een grote stem, betekent de uitverkiezing; niet
dat deze plaatsvindt door zichtbare engelen, te minder door bazuinen en door grote stemmen,
maar door de invloeiing van het heilig goede en van het heilig ware uit de Heer door de
engelen; en daarom wordt door de engelen in het Woord iets van de Heer aangeduid, nrs.
1925, 2821, 3039; hier worden de dingen aangeduid die vanuit de Heer en ten aanzien van de
Heer zijn; door de bazuin en de grote stem wordt de evangelisatie aangeduid, zoals ook elders
in het Woord.
En zij zullen de uitverkorenen bijeen vergaderen uit de vier winden, van het uiterste der
hemelen tot het uiterste ervan, betekenen de instauratie van de Nieuwe Kerk; de uitverkorenen
zijn zij die in het goede van de liefde en van het geloof zijn, nrs. 3755, 3900; de vier winden,
waaruit zij bijeen vergaderd zullen worden, zijn alle staten van het goede en ware, nr. 3708;
het uiterste der hemelen tot het uiterste ervan, zijn de innerlijke en de uiterlijke dingen van de
Kerk.
Deze dingen nu zijn het die door deze woorden van de Heer worden aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1677
GENESIS 31 : 1 – 55
1. En hij hoorde de woorden der zonen van Laban, zeggende: Jakob heeft genomen alles
wat van onze vader was en van hetgeen van onze vader was, heeft hij al deze overvloed
gemaakt.
2. En Jakob zag de aangezichten van Laban en ziet, hij was geenszins met hem als
gisteren en eergisteren.
3. En Jehovah zei tot Jakob: Keer weder tot het land van uw vaderen en tot uw geboorte
en Ik zal met u zijn.
4. En Jakob zond en hij riep Rachel en Lea, op het veld tot zijn kudde van kleinvee.
5. En hij zei tot haar: Ik zie de aangezichten van uw vader, dat hij geenszins tot mij is als
gisteren, eergisteren; en de God van mijn vader is met mij geweest.
6. En gijlieden weet dat ik met al mijn kracht uw vader gediend heb.
7. En uw vader heeft mij bedrogen en hij heeft mijn loon op tien wijzen veranderd en God
heeft hem niet gegeven om met mij boos te doen.
8. Indien hij aldus zei: De gespikkelde zullen uw loon zijn en al de kudden baarden
gespikkelde; en indien hij aldus zei: De bonte zullen uw loon zijn en al de kudden
baarden bonte.
9. En God heeft de verwerving van uw vader ontrukt en heeft ze aan mij gegeven.
10. En het geschiedde ten tijde als de kudde verhit werd en ik hief mijn ogen op en ik zag
in de droom en ziet, de bokken die op de kudde klommen, waren bont, gespikkeld en
hagelvlekkig.
11. En de engel Gods zei tot mij in de droom: Jakob. En ik zei zie mij.
12. En Hij zei: Hef, Ik bid u, uw ogen op en zie alle bokken die op de kudde klimmen,
bonte, gespikkelde en hagelvlekkige, omdat Ik gezien heb alles wat Laban u doet.
13. Ik ben de God van Bethel, waar gij het opgerichte teken gezalfd hebt, waar gij Mij
een gelofte beloofd hebt; sta nu op, ga uit van dit land en keer weder tot het land van uw
geboorte.
14. En Rachel en Lea antwoordden en zij zeiden tot hem: Is er nog voor ons een deel en
erfenis in het huis van onze vader.
15. Zijn wij niet vreemden van hem geacht, omdat hij ons heeft verkocht en etende heeft
hij ook ons zilver gegeten.
16. Omdat al de rijkdommen die God onze vader heeft ontrukt, die zijn onze en van onze
zonen; en nu, doe alles wat God tot u gezegd heeft.
17. En Jakob stond op en hij hief zijn zonen en zijn vrouwen op de kamelen.
18. En hij voerde al zijn verwerving weg en al zijn have die hij zich had verschaft, de
verwerving van zijn koop die hij zich in Paddan-Aram had verschaft, om te komen tot
Izaäk, zijn vader, in het land Kanaän.
19. En Laban was gegaan om de kudde van kleinvee te scheren; en Rachel stal de terafim
die haar vader had.
20. En Jakob stal het hart van Laban, de Arameeër, daardoor dat hij hem niet te kennen
gaf dat hij vluchtte.
21. En hij vluchtte en al wat hij had en hij stond op en hij ging de rivier over en hij zette
zijn aangezichten naar de berg Gilead.
22. En ten derde dage werd aan Laban te kennen gegeven, dat Jakob gevlucht was.
23. En hij nam zijn broeders met zich en hij achtervolgde hem een weg van zeven dagen
en hij haalde hem in de berg Gilead in.
24. En God kwam tot Laban, de Arameeër, in een droom ’s nachts en Hij zei tot hem:
Wacht u, dat gij niet misschien met Jakob spreekt van het goede tot het boze toe.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1678
25. En Laban achterhaalde Jakob en Jakob sloeg zijn tent op in de berg en Laban sloeg
op met zijn broeders in de berg Gilead.
26. En Laban zei tot Jakob: Wat hebt gij gedaan en gij hebt mijn hart gestolen en gij hebt
mijn dochters ontvoerd als gevangenen met het zwaard.
27. Waarom hebt gij u verborgen om te vluchten en gij hebt mij bestolen en gij hebt mij
niet te kennen gegeven en ik zou u gezonden hebben met blijdschap en met gezangen, met
trommel en harp.
28. En gij hebt mij niet toegelaten, mijn zonen te kussen en mijn dochters; nu, gij hebt al
doende dwaas gehandeld.
29. Mijn hand zij voor God om met ulieden het boze te doen; en de God van ulieder vader
heeft tot mij gisterennacht gezegd, zeggende: Wacht u van met Jakob te spreken van het
goede tot het boze toe.
30. En nu, gaande zijt gij gegaan, omdat gij verlangende hebt verlangd naar uws vaders
huis; waarom hebt gij mijn goden gestolen.
31. En Jakob antwoordde en zei tot Laban: Omdat ik vreesde, omdat ik zei: Misschien
zult gij uw dochters van met mij ontweldigen.
32. Met wie gij uw goden vindt, hij zal niet leven voor onze broeders; doorzoek voor u
wat met mij is, en neem het tot u; en Jakob wist niet dat Rachel die gestolen had.
33. En Laban kwam in de tent van Jakob en in de tent van Lea en in de tent van de beide
dienstmaagden en hij vond niet; en hij ging uit de tent van Lea en hij kwam in de tent van
Rachel.
34. En Rachel had de terafim genomen en zij had die gelegd in het stro van de kameel en
zij zat daarop; en Laban betaste de ganse tent en hij vond niet.
35. En zij zei tot haar vader: Dat er geen boosheid is in de ogen van mijn heer, omdat ik
niet van voor u kan opstaan, omdat het mij gaat naar de weg der vrouwen; en hij
doorzocht en hij vond de terafim niet.
36. En Jakob ontstak en hij twistte met Laban; en Jakob antwoordde en zei tot Laban:
Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij nagezet hebt achter mij.
37. Omdat gij al mijn vaten betast hebt, wat hebt gij gevonden van al de vaten van uw
huis; stel het hier voor mijn broeders en uw broeders en laat hen richten tussen ons
beiden.
38. Deze twintig jaren ben ik met u geweest; uw schapen en uw geiten hebben niet
misdragen; en de rammen van uw kudde heb ik niet gegeten.
39. Het verscheurde heb ik tot u niet gebracht, ik heb het schadeloos gesteld; uit mijn
hand hebt gij het geëist, het gestolene des daags en het gestolene des nachts.
40. Ik ben geweest, in de dag verteerde mij de hitte en de koude in de nacht en mijn slaap
was van mijn ogen verdreven.
41. Deze voor mij twintig jaren heb ik u gediend in uw huis, veertien jaren om uw twee
dochters en zes jaren om uw kudde en gij hebt mijn loon op tien wijzen veranderd.
42. Indien niet de God van mijn vader, de God van Abraham en de Schrik van Izaäk, met
mij geweest was, dat gij mij nu ledig zou weggezonden hebben; mijn ellende en de
vermoeienis van mijn palmen heeft God gezien en Hij heeft gericht gisterennacht.
43. En Laban antwoordde en zei tot Jakob: De dochters zijn mijn dochters en de zonen
zijn mijn zonen en de kudde is mijn kudde en al wat gij ziet, dat is mijn; en aan mijn
dochters, wat zal ik heden aan hen doen of aan hun zonen die zij gebaard hebben.
44. En nu, ga, laat ons een verbond maken, ik en gij, en dat het tot een getuige zij tussen
mij en tussen u.
45. En Jakob nam een steen en zette die op tot een opgericht teken.
46. En Jakob zei tot zijn broeders: Verzamelt stenen; en zij namen stenen en maakten een
hoop; en zij aten daar op de hoop.
47. En Laban noemde hem Jegar-sahadutha; en Jakob noemde hem Gal-ed.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1679
48. En Laban zei: Deze hoop is heden een getuige tussen mij en tussen u, daarom noemde
hij zijn naam Gal-ed.
49. En Mizpa, omdat hij zei: Jehovah schouwe tussen mij en tussen u, omdat wij
verborgen zullen zijn, de man van zijn metgezel.
50. Indien gij mijn dochters verdrukt en indien gij vrouwen neemt boven mijn dochters,
geen man is met ons; zie, God is getuige tussen mij en tussen u.
51. En Laban zei tot Jakob: Zie, deze hoop, en zie, het opgericht teken dat ik opgezet heb
tussen mij en tussen u.
52. Deze hoop zij getuige en het opgericht teken zij getuige, dat ik niet tot u voorbij deze
hoop zal gaan en dat gij niet tot mij voorbij deze hoop en dit opgericht teken gaan zult,
tot het boze.
53. De God van Abraham en de God van Nachor mogen tussen ons richten, de God van
hun vader; en Jakob zwoer bij de Schrik van zijn vader Izaäk.
54. En Jakob slachtofferde een slachtoffer in de berg en hij riep zijn broeders om het
brood te eten; en zij aten het brood en vernachtten in de berg.
55. En Laban stond des morgens vroeg op en kuste zijn zonen en zijn dochters en zegende
hen; en Laban ging en keerde weder tot zijn plaats.
DE INHOUD
4061. Hier wordt in de innerlijke zin gehandeld over de scheiding van het goede en het ware
dat door Jakob en zijn vrouwen wordt uitgebeeld, van het door Laban aangeduide goede,
opdat eerstgenoemde verbonden zou worden met het Goddelijke, vanuit de rechtstreekse
Goddelijke afstamming en verder over de staat van het ene en het andere tijdens de scheiding.
DE INNERLIJKE ZIN
4062. vers 1-3. En hij hoorde de woorden van de zonen van Laban, zeggende: Jakob heeft
genomen alles wat van onze vader was en van hetgeen van onze vader was, heeft hij al deze
overvloed gemaakt.
En Jakob zag de aangezichten van Laban en ziet, hij was geenszins met hem als gisteren en
eergisteren.
En Jehovah zei tot Jakob: Keer weder tot het land van uw vaderen en tot uw geboorte en Ik
zal met u zijn.
Hij hoorde de woorden van de zonen van Laban, zeggende, betekent de ware dingen van het
door Laban aangeduide goede, hoedanig die waren ten opzichte van het daaruit door de Heer
verworven goede in het natuurlijke; Jakob heeft genomen alles wat van onze vader was,
betekent dat alle dingen van het nu onder Jakob verstane goede, die Hem waren gegeven,
daaruit zijn; en van hetgeen van onze vader was, heeft hij al deze overvloed gemaakt, betekent
dat Hij het aan Zichzelf gaf; en Jakob zag de aangezichten van Laban, betekent de
verandering van staat bij dat goede, toen het onder Jakob verstane goede zich terugtrok; en
ziet, hij was geenszins met hem als gisteren en eergisteren, betekent de geheel en al
veranderde staat jegens het door Jakob aangeduide goede, waardoor evenwel niets was
weggenomen dat het niet het zijne zou hebben evenals tevoren, uitgezonderd de staat ten
aanzien van de verbinding; en Jehovah zei tot Jakob, betekent de doorvatting van de Heer
vanuit het Goddelijke; keer weder tot het land van uw vaderen, betekent dat Hij zich nu nader
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1680
tot het Goddelijk Goede zou begeven; en tot uw geboorte, betekent tot het ware daaruit; en Ik
zal met u zijn, betekent dan Goddelijk.
4063. Hij hoorde de woorden van de zonen van Laban, zeggende; dat dit de ware dingen van
het door Laban aangeduide goede betekenen, hoedanig die waren ten opzichte van het daaruit
door de Heer verworven goede in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van de zonen,
namelijk de ware dingen, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3337; en uit de
uitbeelding van Laban, te weten het zijdelings verwante goede van gemeenschappelijke stam,
waarover de nrs. 3612, 3665, 3778, dus zo’n goede dat van dienst kan zijn om de echte goede
dingen en de echte ware dingen binnen te leiden, nrs. 3974, 3982, 3986, hier wat van dienst is
geweest, want er wordt gehandeld over de afscheiding ervan; dat Jakob de woorden hoorde,
sluit in de innerlijke zin in hoedanig zij waren ten opzichte van het door de Heer in het
natuurlijke verworven goede, zoals kan vaststaan uit wat hierna volgt, want het waren
woorden van verontwaardiging, en zij zeiden dat Jakob alle dingen had genomen die van hun
vader waren, en Jakob zag dat de aangezichten van Laban niet waren als gisteren en
eergisteren; dat Jakob het Natuurlijke van de Heer uitbeeldt en in het voorafgaande hoofdstuk
het goede van het ware daar, zie de nrs. 3659, 3669, 3677, 3775, 3829, 4009.
Hoe het gesteld is met het door Laban aangeduide goede ten opzichte van het goede van het
ware dat door Jakob wordt uitgebeeld, kan vaststaan uit wat in het voorafgaande hoofdstuk is
gezegd en getoond; dit kan nog meer worden toegelicht door de staat van de
wederverwekking van de mens, waarover hier ook in de uitbeeldende zin wordt gehandeld;
wanneer de mens wordt wederverwekt, wordt hij door de Heer in een zeker goede als middel
gehouden; dit goede dient om de echte goede en ware dingen binnen te leiden, maar nadat
deze goede en ware dingen zijn binnengeleid, wordt het daarvan gescheiden; eenieder die iets
over de wederverwekking en over de nieuwe mens weet, kan inzien dat de nieuwe mens een
geheel andere dan de oude is; de nieuwe mens toch, is in de aandoening van de geestelijke en
hemelse dingen, deze immers maken de verkwikking en gezegendheid van hem uit, maar de
oude mens is in de aandoening van de wereldse en aardse dingen en deze maken de
verkwikking en de liefelijke dingen van hem uit; en dus beoogt de nieuwe mens de doelen in
de hemel en de oude mens de doelen in de wereld; daaruit blijkt dat de nieuwe mens een
geheel andere is en geheel verschillend van de oude mens.
Opdat de mens van de staat van de oude mens tot de staat van de nieuwe gebracht zal worden,
moeten de begeerten van de wereld worden afgelegd en de aandoeningen van de hemel
worden aangetrokken; dit vindt plaats door ontelbare middelen die alleen aan de Heer bekend
zijn en waarvan er verscheidene ook aan de engelen bekend zijn uit de Heer, maar weinige, zo
al enige, aan de mens; toch zijn alle en de afzonderlijke dingen geopenbaard in de innerlijke
zin van het Woord; wanneer dus de mens van een oude mens een nieuw mens wordt, dat wil
zeggen, wanneer de mens wordt wederverwekt, vindt dat niet op één ogenblik plaats, zoals
sommigen geloven, maar in de loop van tal van jaren, ja zelfs gedurende het gehele leven van
de mens tot aan het laatste moment van zijn leven toe; want zijn begeerten moeten uitgeroeid
worden en de hemelse aandoeningen ingeboezemd en de mens moet begiftigd worden met een
leven dat hij tevoren niet had en waarover hij tevoren zelfs nauwelijks iets wist.
Waar dus de staten van zijn leven zozeer veranderd moeten worden, kan het niet anders dan
dat hij lange tijd in een zeker bemiddelend goede wordt gehouden, namelijk in een goede dat
zowel aan de aandoeningen van de wereld als aan de aandoeningen van de hemel deel heeft;
en indien hij niet in dat bemiddelende goede wordt gehouden, laat hij nooit de hemelse goede
en ware dingen toe; het is dat goede, namelijk het bemiddelende goede, dat door Laban en
zijn kudde van kleinvee wordt aangeduid; maar de mens wordt niet langer in dat goede als
middel gehouden dan totdat het hem tot nut heeft gestrekt; wanneer het echter van dienst is
geweest, wordt het afgescheiden; over deze scheiding wordt in dit hoofdstuk gehandeld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1681
Dat er een goede is als middel en dat dit, nadat het tot nut is geweest, afgescheiden wordt, kan
worden toegelicht met de veranderingen van staat die ieder mens ondergaat vanaf de
kindertijd tot aan de ouderdom; het is bekend dat de staat van de mens een andere is in zijn
kindertijd, een andere in de knapenjaren, een andere in de jongelingsjaren, een andere op
volwassen leeftijd en een andere in de ouderdom; ook is bekend dat de mens de staat van de
kindertijd met de speelse dingen ervan aflegt wanneer hij overgaat tot de staat van de
knapenjaren en dat hij de staat van de knapenjaren aflegt wanneer hij overgaat tot de staat van
de jongelingsjaren en deze weer wanneer hij overgaat tot de staat van de volwassen leeftijd en
tenslotte deze wanneer hij overgaat tot de staat van de ouderdom; en als hij er over nadenkt,
kan het hem ook bekend zijn dat elke leeftijd zijn verkwikkingen kent en dat hij daardoor
geleidelijk wordt binnengeleid in die welke van de volgende leeftijd zijn en dat die
verkwikkelijkheden hem van dienst zijn geweest om daartoe te geraken en tenslotte tot het
verkwikkelijke van het inzicht en de wijsheid in de bejaarde leeftijd; hieruit blijkt dat de
vroegere dingen steeds verlaten worden wanneer een nieuwe staat van het leven wordt
aangetrokken.
Maar deze vergelijking kan alleen dienen om te weten dat er verkwikkelijke middelen zijn en
dat die worden achtergelaten, wanneer de mens een volgende staat binnentreedt; wanneer de
mens echter wordt wederverwekt, wordt zijn staat een geheel andere dan de vorige en
daarheen wordt hij niet op natuurlijke wijze geleid, maar op bovennatuurlijke wijze door de
Heer geleid; en ook bereikt niemand deze staat dan alleen door de middelen van de
wederverwekking, waarin door de Heer-alleen wordt voorzien, dus door het bemiddelende
goede, waarover werd gehandeld; en wanneer de mens tot die staat is gebracht, dermate dat
hij niet langer de wereldse, aardse en lichamelijke dingen tot einddoel heeft, maar die dingen
die van de hemel zijn, dan wordt het goede als middel, afgescheiden; tot einddoel hebben, is
het ene meer liefhebben dan het andere.
4064. Jakob heeft genomen alles wat van onze vader was; dat dit betekent dat alle dingen van
het onder Jakob verstane goede, die Hem waren gegeven, daaruit zijn, namelijk uit dat
bemiddelende goede, kan zonder ontvouwing duidelijk zijn; maar dat zij Hem niet daaruit
gegeven werden blijkt uit het volgende; het zijn de zonen van Laban die dat zeiden.
4065. En van hetgeen van onze vader was, heeft hij al dezen overvloed gemaakt; dat dit
betekent dat Hij het aan Zichzelf gaf, staat vast uit de betekenis van overvloed maken,
namelijk aan zichzelf geven; want in de hoogste zin wordt daarvan gesproken met betrekking
tot de Heer, die nooit iets van het goede en ware heeft genomen uit een ander, maar uit
Zichzelf; weliswaar had Hem een ander goede, dat ook verwantschap had met het moederlijke
tot middel gediend; want Laban, door wie dat goede wordt aangeduid, was de broeder van
Rebekka, die de moeder van Jakob was; maar door dat middel verwierf Hij zich die dingen
waardoor Hij Zijn Natuurlijke uit eigen macht Goddelijk maakte; iets anders is het, zich iets te
verwerven vanúit een middel en het is iets anders zich iets te verwerven dóór een middel;
door een middel heeft Hij zich verworven, omdat Hij als mens geboren werd en aan de
moeder het erfelijke ontleende dat uitgedreven moest worden, echter niet vanuit een middel,
omdat Hij uit Jehovah ontvangen was, uit Wie Hij het Goddelijke had; en daarom gaf Hij aan
Zichzelf al de goede en ware dingen die Hij Goddelijk maakte; want het Goddelijke Zelf heeft
aan niets behoefte, zelfs niet aan dat goede als middel, indien het niet gewild had dat alle
dingen volgens de orde zouden plaatsvinden.
4066. En Jakob zag de aangezichten van Laban; dat dit de verandering van staat betekent bij
dat goede toen het onder Jakob verstane goede zich terugtrok, staat vast uit de uitbeelding van
Jakob, namelijk het goede van het natuurlijke en uit de uitbeelding van Laban, namelijk het
bemiddelende goede, waarover meermalen eerder; en uit de betekenis van de aangezichten,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1682
namelijk de innerlijke dingen, waarover de nrs. 358, 1999, 2434, 3527, 3573; hier de
veranderingen van de innerlijke dingen, of wat hetzelfde is, de veranderingen van staat; want
er wordt gezegd, ‘Hij zag zijn aangezichten, en ziet, hij was geenszins met hem als gisteren en
eergisteren’.
De oorzaak dat de innerlijke dingen in het Woord door de aangezichten worden aangeduid is
deze, dat de innerlijke dingen vanuit het aangezicht opblinken en zich in het aangezicht
vertonen als in een spiegel of in een beeld; vandaar betekenen de aangezichten of de
gelaatstrekken de staten van het denken en de staten van de aandoeningen.
4067. En ziet, hij was geenszins met hem als gisteren en eergisteren; dat dit de geheel en al
veranderde staat betekent jegens het door Jakob aangeduide goede, waardoor evenwel niets
was weggenomen dat het niet het zijne zou hebben evenals tevoren, uitgezonderd de staat ten
aanzien van de verbinding, kan hieruit vaststaan dat ‘hij was geenszins met hem als gisteren
en eergisteren’ wil zeggen een staat die geheel en al veranderd was jegens Jakob, dat wil
zeggen, jegens het door Jakob aangeduide goede; en uit wat voorafgaat, namelijk dat aan
Laban, dat wil zeggen, aan het door Laban aangeduide goede, niets was ontnomen dat het niet
het zijne zou hebben evenals tevoren.
Opdat men zal begrijpen hoe het met de goede en ware dingen bij de mens gesteld is, moet
iets onthuld worden wat nauwelijks aan iemand bekend is.
Weliswaar weet en erkent men dat al het goede en al het ware uit de Heer is; en ook wordt het
door sommigen erkend dat er een invloeiing is, maar van zodanige aard dat de mens het niet
weet; maar omdat men niet weet, tenminste niet van harte erkent dat er rondom de mens
geesten en engelen zijn en dat de innerlijke mens in het midden van hen is en zo door de Heer
wordt geregeerd, wordt er slechts weinig geloof aan gehecht, hoewel men het zegt.
Er zijn ontelbare gezelschappen in het andere leven, die door de Heer zijn gerangschikt en
geordend overeenkomstig alle geslachten van het goede en ware; en er zijn gezelschappen die
in het tegenovergestelde zijn, overeenkomstig alle geslachten van het boze en valse; en dit wel
dermate dat er niet enig geslacht van het goede en ware, noch enige soort van dat geslacht en
zelfs niet enig specifiek verschil bestaat dat niet dergelijke gezelschappen van engelen hebben
of waarmee gezelschappen van niet-engelen overeenstemmen; en omgekeerd, dat er niet enig
geslacht van het boze en valse bestaat, noch enige soort van dat geslacht en zelfs niet enig
specifiek verschil, waarmee niet duivelse gezelschappen overeenstemmen.
In die gezelschappen is ieder mens ten aanzien van zijn innerlijke dingen, dat wil zeggen, ten
aanzien van zijn gedachten en aandoeningen, hoewel hij dit niet weet; al wat de mens denkt
en wil, is daaruit en wel dermate dat indien hem de gezelschappen van de geesten en van de
engelen waarin hij is, zouden worden afgenomen, hij terstond zonder denken en zonder wil
zou zijn, ja zelfs meteen volslagen dood zou neerzinken; zodanig is de staat van de mens,
hoezeer hij ook gelooft dat hij alle dingen vanuit zichzelf heeft, en dat er noch een hel noch
een hemel is, of dat de hel ver van hem verwijderd is en de hemel eveneens.
Bovendien schijnt hem het goede bij de mens als iets eenvoudigs of als een enkel iets toe,
maar toch is het zo menigvuldig en bestaat het uit zulke verschillende dingen, dat hij het
alleen al naar de algemeenheden nooit kan uitvorsen; evenzo is het gesteld met het boze bij de
mens.
Zodanig als echter het goede bij de mens is, zodanig is het gezelschap van de engelen bij hem
en zodanig als het boze bij de mens is, zodanig is het gezelschap van de boze geesten bij hem;
de mens haalt zelf de gezelschappen naar zich toe of hij stelt zichzelf in het gezelschap van
die geesten en engelen, want het gelijke wordt met het gelijke vergezelschapt; zo bijvoorbeeld
haalt diegene die gierig is de gezelschappen van gelijken die in zo’n begeerte zijn, naar zich
toe; wie zichzelf boven anderen liefheeft en anderen veracht, haalt soortgelijken naar zich toe;
wie in wraaknemingen zijn verkwikking voelt, haalt soortgelijken naar zich toe die een
eendere verkwikking daarin voelen; evenzo in de overige dingen; zulke geesten hebben
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1683
gemeenschap met de hel en de mens is in het midden van hen en hij wordt geheel en al door
hen geregeerd en wel dermate dat hij niet zijn eigen meester is maar onder hun macht staat,
hoewel hij vanwege het verkwikkelijke dat hij heeft en vanwege het vrije daaruit, in de
mening verkeert dat hij zichzelf regeert.
Degene echter die niet gierig is of wie niet zichzelf boven anderen liefheeft en anderen niet
veracht en wie niet in wraaknemingen zijn verkwikking voelt, die is in het gezelschap van
gelijkgestemde engelen en wordt van de Heer door hen geleid en wel door het vrije tot elk
goede en ware waarheen hij zich laat leiden; en naar gelang hij zich tot een innerlijker en
volmaakter goede laat leiden, wordt hij tot meer innerlijker en meer volmaakter
gezelschappen van engelen geleid; de veranderingen van zijn staat zijn niets anders dan
veranderingen van gezelschappen.
Dat het hiermee zo gesteld is, staat voor mij vast door de aanhoudende ondervinding van nu
verscheidene jaren, waardoor mij dit zo vertrouwd is geworden als iets wat bij de mens vanaf
zijn kindsheid vertrouwd is.
Hieruit kan nu vaststaan hoe het gesteld is met de wederverwekking van de mens en met de
verkwikkelijke en goede dingen als middel, waardoor de mens van de Heer wordt geleid uit
de staat van de oude mens tot de staat van de nieuwe mens, namelijk dat dit plaatsvindt door
gezelschappen van engelen en door de veranderingen daarvan; de bemiddelende goede en
verkwikkelijke dingen zijn niets anders dan zulke gezelschappen die de mens door de Heer
worden toegevoegd, opdat hij daardoor tot de geestelijke en de hemelse goede en ware dingen
kan worden binnengeleid; wanneer hij tot die dingen is gebracht, worden die gezelschappen
gescheiden en worden meer innerlijke en meer volmaakte gezelschappen aan hem
toegevoegd; onder het bemiddelend goede dat door Laban wordt aangeduid en onder de
afscheiding van dat goede, waarover in dit hoofdstuk wordt gehandeld, wordt niets anders
verstaan.
4068. En Jehovah zei tot Jakob; dat dit het inzicht van de Heer vanuit het Goddelijke
betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord,
namelijk doorvatten, waarover de nrs. 1781, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2619, 2862,
3395, 3509; dat Jehovah de Heer is, zie de nrs. 1343, 1736, 1793, 2921, 3023, 3035; hieruit
blijkt dat door ‘Jehovah zei’ de doorvatting van de Heer vanuit het Goddelijke wordt
aangeduid.
4069. Keer weder tot het land van uw vaderen; dat dit betekent dat Hij zich nu nader tot het
Goddelijk goede zou begeven, staat vast uit de betekenis van het land der vaderen, te weten
hier het Goddelijk Goede, omdat het wordt gezegd met betrekking tot de Heer, want het land,
namelijk Kanaän, betekent het rijk van de Heer, nrs. 1606, 3481 en in de hoogste zin het
Goddelijk Menselijke van de Heer, omdat dit invloeit en Zijn rijk maakt, nrs. 3038, 3705; en
dat de vader het goede is, zie nr. 3703; en omdat nu de goede en ware dingen verworven zijn
waardoor de Heer het Natuurlijke Goddelijk zou maken en die werden uitgebeeld door het
verblijf van Jakob bij Laban en door de verwervingen daar, zo volgt daaruit dat door het
wederkeren tot het land van de vaderen, het zich nader tot het Goddelijk Goede begeven,
wordt aangeduid.
4070. En tot uw geboorte; dat dit betekent tot het ware daaruit, staat vast uit de betekenis van
de geboorte, namelijk het ware dat vanuit het goede is, want al het ware wordt vanuit het
goede geboren; de oorsprong ervan is nergens anders vandaan; want het heet het ware omdat
het van het goede is en omdat het datgene bevestigt waar vanuit het is, dat wil zeggen, het
goede; vandaar de betekenis van de geboorte hier; dat de geboorten van het geloof zijn, zie de
nrs. 1145, 1255; en dat baren is erkennen met het geloof en met de daad, nrs. 3905, 3915.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1684
4071. En Ik zal met u zijn, dat dit betekent dat het dan Goddelijk is, staat hieruit vast dat
Jehovah sprak en onder Jehovah wordt de Heer verstaan, als eerder in nr. 4068; dus het
Goddelijke; zijn met hem in wie het is of die dat is, is Goddelijk zijn; de hoogste zin, die over
de Heer handelt, is zodanig dat het in de zin van de letter verdeeld schijnt, maar in de hoogste
innerlijke zin is het één.
4072. vers 4-13. En Jakob zond, en hij riep Rachel en Lea, op het veld tot zijn kudde van
kleinvee.
En hij zei tot hen: Ik zie de aangezichten van uw vader, dat hij geenszins tot mij is als
gisteren, eergisteren en de God van mijn vader is met mij geweest.
En gijlieden weet dat ik met al mijn kracht uw vader gediend heb.
En uw vader heeft mij bedrogen en hij heeft mijn loon op tien wijzen veranderd en God heeft
hem niet gegeven om met mij boos te doen.
Indien hij aldus zei: De gespikkelde zullen uw loon zijn en al de kudden baarden gespikkelde;
en indien hij aldus zei: De bonte zullen uw loon zijn, en al de kudden baarden bonte.
En God heeft de verwerving van uw vader ontrukt en heeft ze aan mij gegeven.
En het geschiedde ten tijde als de kudde verhit werd en ik hief mijn ogen op en ik zag in de
droom, en ziet, de bokken die op de kudde klommen, waren bont, gespikkeld en hagelvlekkig.
En de engel Gods zei tot mij in de droom: Jakob.
En ik zei: Zie mij.
En hij zei: Hef, ik bid u, uw ogen op en zie alle bokken die op de kudde klimmen, bonte,
gespikkelde en hagelvlekkige, omdat Ik gezien heb alles wat Laban u doet.
Ik ben de God van Bethel, alwaar gij het opgerichte teken gezalfd hebt, waar gij Mij een
gelofte beloofd hebt; sta nu op, ga uit van dit land en keer weder tot het land van uw
geboorte.
Jakob zond en hij riep Rachel en Lea, op het veld tot zijn kudde van kleinvee, betekent de
aanbinding van de aandoeningen van het ware door het nu onder Jakob verstane goede en de
aanplooiing dan, toen het weg zou gaan; en hij zei tot haar: Ik zie de aangezichten van uw
vader, dat hij geenszins tot mij is als gisteren, eergisteren, betekent de verandering van staat in
het door Laban aangeduide goede; en de God van mijn vader is met mij geweest, betekent dat
alle dingen die Hij had uit het Goddelijke waren; en gijlieden, weet dat ik met al mijn kracht
uw vader gediend heb, betekent dat het was vanuit de eigen macht; en uw vader heeft mij
bedrogen en hij heeft mijn loon op tien wijzen veranderd, betekent de staat van het goede
jegens Hem, toen Hij vanuit Zichzelf die dingen die van dat goede zijn, aanplooide en zeer
veel verandering ervan; en God heeft hem niet gegeven om met mij boos te doen, betekent dat
het nochtans niet heeft kunnen verhinderen; indien hij aldus zei: De gespikkelde zullen uw
loon zijn en al de kudden baarden gespikkelde, betekent het vrije ervan en dat in het vrije
ervan die dingen door de Heer werden genomen, deze ten aanzien van de aan de goede dingen
toegevoegde boze dingen; en indien hij aldus zei: De bonte zullen uw loon zijn en al de
kudden baarden bonte, betekent dezelfde dingen ten aanzien van de toegevoegde valse
dingen; en God heeft de verwerving van uw vader ontrukt en heeft ze aan mij gegeven,
betekent dat die dingen vanuit het Goddelijke waren; en het geschiedde ten tijde als de kudde
verhit werd, betekent de gloed van de aandoening opdat zij verbonden zouden worden en ik
hief mijn ogen op en ik zag in de droom, betekent de doorvatting van het goede van het
natuurlijke in het duistere; en ziet, de bokken die op de kudde klommen, waren bont,
gespikkeld en hagelvlekkig, betekent de uitwerking, dat het onder Jakob verstane natuurlijk
goede werd doordrenkt van zulke dingen daaruit; en de engel Gods zei tot mij in de droom:
Jakob, en ik zei: Zie mij, betekent de doorvatting vanuit het Goddelijke en de
tegenwoordigheid in die duistere staat; en Hij zei: Hef, ik bid u, uw ogen op, betekent de
opmerkzaamheid vanuit het eigene; en zie, alle bokken die op de kudde klimmen, bonte,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1685
gespikkelde en hagelvlekkige, betekent dat zulke dingen werden binnengeleid; omdat Ik
gezien heb alles wat Laban u doet, betekent het eigene van het door Laban aangeduide goede,
namelijk niet zodanig dat het vanuit zich [veel doet]; Ik ben de God van Bethel, betekent het
Goddelijke in het natuurlijke; alwaar gij het opgerichte teken gezalfd hebt, betekent waar het
goede van het ware is; en de grens waar gij Mij een gelofte beloofd hebt, betekent het heilige;
sta nu op, betekent de verheffing; ga uit van dit land, betekent de scheiding van dat goede; en
keer weder tot het land van uw geboorte, betekent de verbinding met het Goddelijk goede van
het ware.
4073. En Jakob zond en hij riep Rachel en Lea op het veld tot zijn kudde van kleinvee; dat dit
het aanbinden van de aandoeningen van het ware betekent door het nu onder Jakob verstane
goede en de toevoeging dan, toen het weg zou gaan, staat vast uit de uitbeelding van Jakob,
namelijk het goede van het natuurlijke, waarover meermalen eerder; en uit de uitbeelding van
Rachel en Lea, namelijk de aan dat goede aangebonden aandoeningen van het ware: Rachel
de aandoening van het innerlijk ware en Lea de aandoening van het uiterlijk ware, waarover
de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; dat tot haar zenden en haar roepen op het veld tot zijn kudde,
wil zeggen ze aan zich aanbinden, is duidelijk; het veld betekent die dingen die van het goede
zijn en waar het goede is, nrs. 2971, 3196, 3310, 3317; en de kudde van kleinvee de goede en
ware dingen zelf die nu verworven zijn, waaraan de onder Rachel en Lea verstane
aandoeningen van het ware zouden worden toegevoegd toen het zou weggaan.
Jakob beeldt in dit hoofdstuk het goede van het natuurlijke uit, namelijk dat het dichter toetrad
tot de verbinding met het Goddelijke, nr. 4069, omdat het zich opmaakte om zich af te
scheiden en in de afscheiding van het door Laban aangeduide goede, zie over Jakob, nr. 3775;
want de uitbeeldingen gedragen zich overeenkomstig de veranderingen van staat ten aanzien
van het goede en ware en de veranderingen van staat overeenkomstig de veranderingen van de
geesten en de engelen die in zodanig goede en ware zijn, overeenkomstig wat eerder in nr.
4067 is gezegd.
Wanneer de gezelschappen van de geesten en de engelen die in het goede als middel zijn,
terugtreden, dan treden nieuwe gezelschappen toe die in een volmaakter goede zijn; de staat
van de mens gedraagt zich geheel en al overeenkomstig de gezelschappen van de geesten en
engelen temidden van wie hij is; van dien aard is zijn wil en van dien aard ook zijn gedachten.
Maar zijn veranderingen van staat gedragen zich geheel anders wanneer hij zelf die
gezelschappen naar zich toehaalt of hijzelf zich daarbij aansluit en anders wanneer die
gezelschappen bij hem worden aangesloten door de Heer; wanneer hijzelf zich daarbij
aansluit, dan is hij in het boze; wanneer zij echter bij hem worden aangesloten door de Heer,
dan is hij in het goede; wanneer hij in het goede is, vloeit door die gezelschappen zo’n goede
in als van dienst is voor de hervorming van zijn leven.
Wat hier in de innerlijke zin wordt gezegd over het door Jakob uitgebeelde goede, over de
aandoeningen van het ware, die Rachel en Lea zijn en over de aanplooiing van deze toen het
weg zou gaan van het door Laban aangeduide goede, geheel en al zo naar het leven is het
gesteld met de gezelschappen en de veranderingen ervan; daaruit doorvatten de engelen de
staten die bij de mens zijn, dus zijn goede en ware dingen zodanig als die zijn, dus ontelbare
dingen, die aan de mens nauwelijks als een enkel algemeen iets verschijnen; vandaar zijn de
engelen in de oorzaken zelf, want zij zien en doorvatten die gezelschappen; de mens is echter
in de uitwerkingen en hij ziet die gezelschappen niet, maar hij kan ze slechts op duistere wijze
gewaarworden door enige veranderingen van staat die van daar zijn; en niets ten aanzien van
het goede en ware, tenzij hij door de engelen uit de Heer wordt verlicht.
4074. En hij zei tot haar: Ik zie de aangezichten van uw vader, dat hij geenszins tot mij is als
gisteren, eergisteren; dat dit de verandering van staat betekent in het door Laban aangeduide
goede, staat vast uit wat eerder in nr. 4067 is gezegd, waar dezelfde woorden staan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1686
4075. En de God van mijn vader is met mij geweest; dat dit betekent dat alle dingen die Hij
had uit het Goddelijke waren, staat hieruit vast dat de ‘God des vaders’, wanneer het wordt
gezegd met betrekking tot de Heer, het Goddelijke is dat van Hem is en dat ‘is met mij
geweest’ wil zeggen, dat daaruit alle dingen zijn die Hij had.
Toen de Heer het Menselijke in Hem Goddelijk maakte, had Hij ook gezelschappen van
geesten en engelen om zich, want Hij wilde dat alle dingen volgens de orde zouden
plaatsvinden.
Maar Hij haalde zodanige gezelschappen naar Zich toe als van dienst konden zijn en Hij
verwisselde ze naar Zijn welbehagen; maar Hij ontnam daaraan niets van het goede en het
ware en plooide niets aan zich aan, maar Hij nam vanuit het Goddelijke; op deze wijze bracht
Hij ook zowel de hemel als de hel in de orde terug en wel geleidelijk totdat Hij zich ten volle
had verheerlijkt.
Dat de gezelschappen van geesten en engelen tot nut hebben kunnen strekken en dat Hij toch
niets aan hen ontnam, kan met voorbeelden worden toegelicht: de gezelschappen die zodanig
zijn dat zij geloven dat het goede uit hen is en vandaar in de goede dingen verdienste stellen,
strekten tot nut om Hem in te leiden in de wetenschap ten aanzien van zo’n goede en vandaar
in de wijsheid over het goede zonder verdienste, zodanig als datgene is dat vanuit het
Goddelijke is; die wetenschap en de wijsheid daaruit was niet vanuit die gezelschappen, maar
door die gezelschappen.
Tot voorbeeld kunnen ook de gezelschappen dienen die geloven dat zij zeer wijs zijn en toch
over het goede en het ware redeneren en over de afzonderlijke dingen of het wel zo is; zulke
gezelschappen zijn merendeels van de geestelijken; zij strekken tot nut om Hem in te leiden in
de wetenschap over hen en hoezeer zij naar verhouding in de schaduw zijn en dat zij te gronde
zouden gaan indien het Goddelijke zich niet over hen ontfermde; en in tal van dingen die
vanuit het Goddelijke zijn; en deze waren niet vanuit, maar door die gezelschappen.
Tot voorbeeld kunnen ook de gezelschappen dienen die in de liefde tot God zijn en geloven
dat zij, indien zij op het Oneindige hun blik richten en een verborgen God vereren, in de liefde
tot Hem kunnen zijn, terwijl zij het toch niet zijn, tenzij zij dat Oneindige met enig idee eindig
maken, of de verborgen God zichtbaar bij zich voorstellen door eindige verstandelijke ideeën,
omdat het anders een turen in dikke duisternis zou zijn en een met liefde omhelzen van dat
wat daar is, dus tal van onsamenhangende en ongegronde dingen overeenkomstig de
voorstellingen van eenieder; zulke gezelschappen strekten eveneens tot nut om binnen te
leiden in de wetenschap over hun innerlijke dingen, hoedanig die waren, en verder ook over
hun liefde, hoedanig die was; en ook in de ontferming en dat zij evenmin gezaligd konden
worden, tenzij het Menselijke van de Heer ook Goddelijk werd, waarop zij de blik zouden
richten; deze wijsheid was ook niet vanuit die gezelschappen, maar door die gezelschappen
vanuit het Goddelijke; evenzo is het gesteld met de overige dingen.
Hieruit blijkt hoe het daarmee is gesteld dat aan het door Laban aangeduide goede niets
ontnomen werd, maar dat alle dingen die de Heer had, uit het Goddelijke waren, dat wil
zeggen, uit Hemzelf.
4076. En gijlieden weet dat ik met al mijn kracht uw vader gediend heb; dat dit betekent dat
het was vanuit de eigen macht, staat vast uit de betekenis van dienen, namelijk de beoefening,
waarover de nrs. 3824, 3846; maar wanneer het wordt gezegd met betrekking tot de Heer, de
eigenlijke macht, waarover de nrs. 3975, 3977 en des te meer wanneer gezegd wordt ‘met al
mijn kracht’.
4077. En uw vader heeft mij bedrogen en hij heeft mijn loon op tien wijzen veranderd; dat dit
de staat van het goede jegens Hem betekent, toen Hij vanuit Zichzelf die dingen die van dat
goede zijn, aanplooide en een heel grote verandering, staat vast uit de betekenis van de vader,
hier Laban, namelijk het bemiddelende goede, waarover eerder; vanuit de betekenis van het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1687
loon, namelijk vanuit Hemzelf, waarover de nrs. 3996, 3999; en uit de betekenis van op tien
wijzen, namelijk zeer veel verandering; tien is zeer veel, nr. 1988; en de wijzen zijn
veranderingen; het sluit in dat de staat zelf van dat goede veranderd werd toen de Heer vanuit
Zichzelf die dingen aanplooide die van dat goede zijn.
Indien men nu voor dat goede dat door Laban wordt aangeduid, zo’n gezelschap van geesten
en engelen die in een zodanig goede zijn, in de plaats denkt, is het duidelijk hoe het met deze
zaak gesteld is; de gezelschappen trekken zich niet gemakkelijk terug van degene bij wie zij
zijn geweest; maar wanneer degene bij wie zij zijn, zich terugtrekt, dan zijn zij
verontwaardigd en gedragen zij zich eender als hier Laban tegen Jakob, ja zelfs zeggen zij,
indien zij gewaarworden dat hem enig goede door hen ten deel is gevallen, dat het hem vanuit
hen ten deel is gevallen, want in de verontwaardiging spreken zij vanuit het boze.
Het is evenzo gesteld bij ieder mens die wordt wederverwekt, namelijk dat uit de Heer
gezelschappen aan hem worden toegevoegd die van dienst zijn om de echte goede en ware
dingen binnen te leiden, niet vanuit, maar door die gezelschappen; en wanneer hij die wordt
wederverwekt, naar andere gezelschappen wordt overgebracht, zijn de gezelschappen die daar
tevoren waren, verontwaardigd; maar deze dingen verschijnen niet aan de mens, omdat hij
niet gelooft dat hij in het gezelschap is van geesten en engelen; maar zij verschijnen duidelijk
aan de engelen en ook aan hen aan wie het vanuit de Goddelijke Barmhartigheid wordt
gegeven met hen te spreken en onder hen te zijn als een van hen; daarvandaan werd het mij te
weten gegeven dat het hiermee zo is gesteld.
De geesten klagen daarover zeer dat de mens dit niet weet, zelfs niet eens dat zij bij de mens
zijn; en nog meer dat velen niet alleen hun tegenwoordigheid ontkennen, maar ook dat er een
hel en een hemel is; maar dit schrijven zij aan de stompzinnigheid van de mens toe; terwijl
toch de mens niet het minste van zijn denken noch het minste van zijn wil heeft dan door de
invloeiing door hen uit de Heer en zij het zijn door wie de Heer, als middel het menselijk
geslacht regeert en eenieder in het bijzonder.
4078. En God heeft hem niet gegeven om met mij boos te doen; dat dit betekent dat het toch
niet heeft kunnen verhinderen, staat vast uit de betekenis van niet geven om boos te doen,
wanneer het wordt gezegd met betrekking tot de Heer, namelijk niet kunnen verhinderen;
want niets kan het Goddelijke boos doen, maar het kan gebeuren dat het invloeien wordt
verhinderd; elk boze doet dit; hieruit blijkt wat door boos doen hier wordt aangeduid.
4079. Indien hij dus zei: De gespikkelde zullen uw loon zijn en al de kudden baarden
gespikkelde; dat dit het vrije ervan betekent en dat in het vrije ervan die dingen door de Heer
werden aangenomen, deze ten aanzien van de aan de goede dingen toegevoegde boze dingen,
staat vast uit de staat van de zaak in de innerlijke zin en wel dat die is dat hij het vrije had om
het loon te veranderen en dat dus zo in het vrije ervan die dingen werden genomen; dat het
was ten aanzien van de aan de goede dingen toegevoegde boze dingen, staat vast uit de
betekenis van de gespikkelde, namelijk de goede dingen waarmee boze dingen gemengd zijn,
waarover de nrs. 3993, 3995, 4005.
4080. En indien hij aldus zei: De bonte zullen uw loon zijn en al de kudden baarden bonte; dat
dit dezelfde dingen betekent ten aanzien van de toegevoegde valse dingen, staat vast uit wat
nu is gezegd; en uit de betekenis van de bonte, namelijk de verstrooide en met boze dingen
gemengde ware dingen, waarover nr. 4005, dus de valse dingen.
4081. En God heeft de verwerving van uw vader ontrukt en heeft ze aan mij gegeven; dat dit
betekent dat die dingen vanuit het Goddelijke waren, staat vast uit wat eerder in nr. 4065 en
nr. 4075 is gezegd en getoond.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1688
4082. En het geschiedde ten tijde als de kudde verhit werd; dat dit de gloed van de
aandoening betekent opdat zij verbonden zouden worden, staat vast uit de betekenis van
verhit worden, namelijk de gloed van de aandoening en de uitwerking ervan, waarover de nrs.
4018, 4019; dus opdat zij verbonden zouden worden, namelijk de goede en ware dingen.
4083. En ik hief mijn ogen op en ik zag in de droom; dat dit de doorvatting van het goede van
het natuurlijke in het duistere betekent, staat vast uit de betekenis van de ogen opheffen,
namelijk denken en ook acht slaan, waarover de nrs. 2789, 2829, 3198, dus doorvatten; en uit
de betekenis van in de droom, namelijk in het duistere, waarover de nrs. 2514, 2528; het
goede van het natuurlijke is Jakob.
4084. En ziet, de bokken die op de kudde klommen, waren bont, gespikkeld en hagelvlekkig;
dat dit de uitwerking betekent, dat het onder Jakob verstane natuurlijk goede werd doordrenkt
van zulke dingen daaruit, kan vaststaan uit wat in het voorafgaande hoofdstuk over deze
dingen is gezegd; want aan Jakob vielen door de kudde van Laban de bonte, de gespikkelde
en de geplekte ten deel, dat wil zeggen, zulke dingen als daarmee worden aangeduid.
4085. En de engel Gods zei tot mij in de droom: Jakob; en ik zei: Zie mij; dat dit de
doorvatting vanuit het Goddelijke betekent en de tegenwoordigheid in het duistere, staat vast
uit de betekenis van zeggen, in de historische dingen van het Woord, namelijk doorvatten,
waarover meermalen eerder; uit de betekenis van de engel Gods, namelijk vanuit het
Goddelijke, want waar in het Woord een engel genoemd wordt, betekent hij iets van de Heer,
dat wil zeggen, iets van het Goddelijke, nrs. 1925, 2319, 2821, 3039; de oorzaak hiervan is
dat een engel niet uit zich maar uit de Heer spreekt, vooral wanneer hij in de droom spreekt,
zoals hier tot Jakob; de engelen zijn ook van dien aard, dat zij verontwaardigd zijn indien aan
hen iets van het goede en ware dat zij spreken, wordt toegeschreven en zij verwijderen zoveel
als zij kunnen zo’n voorstelling bij anderen, vooral bij de mens; want zij weten en doorvatten
dat zij vanuit de Heer, dus vanuit het Goddelijke en het goede en ware hebben dat zij denken,
willen en bewerken.
Hieruit kan vaststaan dat door de engelen in het Woord iets van de Heer, dat wil zeggen, het
Goddelijke wordt aangeduid; en uit de betekenis van ‘in de droom’ namelijk het duistere,
waarover de nrs. 2514, 2528; de tegenwoordigheid in het natuurlijke en daar in het duistere,
wordt aangeduid door het antwoord van Jakob.
4086. En Hij zei: Hef, Ik bid u, uw ogen op; dat dit de opmerkzaamheid vanuit het eigene
betekent, staat vast uit de betekenis van de ogen opheffen, namelijk denken en zich inspannen,
waarover de nrs. 2789, 2829, dus opletten; dat het hier vanuit het eigene is, blijkt hieruit dat
gezegd wordt: hef de ogen op, en zie; en verder uit het verband.
4087. En zie alle bokken die op de kudde klimmen, bonte, gespikkelde en hagelvlekkige; dat
dit betekent dat zulke dingen werden binnengeleid, dus dat Hij van zulke dingen werd
doordrenkt, staat vast uit wat kort hiervoor in nr. 4084 is gezegd, waar dergelijke woorden
staan.
4088. Omdat Ik gezien heb alles wat Laban u doet; dat dit het eigene van het door Laban
aangeduide goede betekent, namelijk niet zodanig dat het vanuit zich [veel doet], staat vast uit
de betekenis van Laban, namelijk het middellijk goede, waarover meermalen eerder.
Dat het eigene ervan niet zodanig is dat het vanuit zich [veel doet], wordt aangeduid door ‘Ik
heb alles gezien wat Laban u doet’; dat dit de betekenis is, blijkt vanuit de innerlijke
beschouwing van de dingen en verder uit de gezelschappen die in een zodanig goede zijn;
want hieruit kan men duidelijk zien hoedanig dat goede is; het zijn immers gezelschappen van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1689
geesten die als middelen dienen en voor de vergemeenschapping van dienst zijn, nr. 4047; die
gezelschappen zijn niet zodanig dat zij vanuit zich en vanuit het eigene veel doen, maar zij
laten zich door anderen leiden, dus tot het goede door de engelen en tot het boze door de boze
geesten, wat ook uitkomt in de historische dingen hier over Laban, vooral in wat volgt; daaruit
blijkt wat er wordt verstaan onder het eigene van het door Laban aangeduide goede, dat het
niet zodanig is dat het vanuit zich veel doet.
De dingen die in de verzen 6 tot en met 12 in de innerlijke zin zijn bevat, werden in een korte
samenvatting ontvouwd; de oorzaak hiervan is dat zij gelijk zijn aan de dingen waarover in
het voorafgaande hoofdstuk werd gehandeld, maar waar zij vollediger werden ontvouwd.
4089. Ik ben de God van Bethel; dat dit het Goddelijke in het natuurlijke betekent, staat vast
uit de betekenis van Bethel, namelijk het goede in het laatste van de orde, waarover nr. 3729,
dus in het natuurlijke, want dit is het laatste van de orde; de hemelse en de geestelijke dingen
vinden daar immers hun grens; vandaar is het duidelijk dat de God van Bethel het Goddelijke
in het natuurlijke is; omdat Bethel het goede in het natuurlijke betekent, betekent het ook de
erkentenissen van de hemelse dingen daar, want deze zijn van het goede.
4090. Alwaar gij het opgerichte teken hebt gezalfd, dat dit betekent waar het goede van het
ware is, en de grens, staat vast uit de betekenis van het opgerichte teken, namelijk de heilige
grens, dus het laatste van de orde, en dus het ware, waarover nr. 3727; en uit de betekenis van
zalven of van olie gieten op het hoofd van het opgerichte teken, zoals door Jakob was gedaan,
namelijk het ware het goede maken, waarover nr. 3728.
4091. Waar gij Mij een gelofte beloofd hebt; dat dit het heilige betekent, staat vast uit de
betekenis van een gelofte beloven, namelijk willen dat de Heer zal voorzien en in de hoogste
zin, waarin het wordt gezegd met betrekking tot de Heer, namelijk dat Hij voorziet, waarover
nr. 3732; en omdat al waarin de Heer voorziet, uit Hem voortgaat en al wat uit Hem
voortgaat, heilig is, komt het daarvandaan dat hier door een gelofte beloven het heilige wordt
aangeduid; dat een gelofte beloven datgene is wat uit de Heer voortgaat, dus het heilige, lijkt
op het eerste gezicht ver gezocht, maar de oorzaak hiervan is dat het de mens is die de gelofte
belooft, waardoor hij zich tot iets verbindt of zich iets oplegt tegenover het Goddelijke, indien
hij het gewenste verkrijgt; maar wanneer het het Goddelijke zelf is, of de Heer, met
betrekking tot wie dit gezegd wordt, dan is het niet de een of andere gelofte, maar is het
willen en voorzien of doen; wat dus het Goddelijke of de Heer doet, dat gaat uit Hem voort en
al wat uit Hem voortgaat is het heilige.
4092. Sta nu op; dat dit de verheffing betekent, staat vast uit de betekenis van opstaan, dat
daar waar het gezegd wordt de verheffing insluit, zie de nrs. 2401, 2785, 2912, 2927; en wat
de verheffing is, nr. 3171.
4093. Ga uit van dit land; dat dit de scheiding van dat goede betekent, namelijk van dat goede
dat door Laban wordt aangeduid, is zonder verklaring duidelijk.
4094. En keer weder tot het land van uw geboorte; dat dit de verbinding met het Goddelijk
goede van het ware betekent, staat vast uit de betekenis van wederkeren tot het land, namelijk
zich nader tot het Goddelijk Goede begeven, waarover eerder in nr. 4069; en uit de betekenis
van de geboorte, namelijk het ware, waarover ook eerder in nr. 4070; daaruit blijkt dat door
‘wederkeren tot het land van de geboorte’ de verbinding met het Goddelijk goede van het
ware wordt aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1690
4095. vers 14-16. En Rachel en Lea antwoordden en zeiden tot hem: Is er nog voor ons een
deel en erfenis in het huis van onze vader.
Zijn wij niet vreemden van hem geacht, omdat hij ons heeft verkocht en etende heeft hij ook
ons zilver gegeten.
Omdat al de rijkdommen welke God onze vader heeft ontrukt, die zijn onze en van onze zonen;
en nu, doe alles wat God tot u gezegd heeft.
En Rachel en Lea antwoordden en zeiden tot hem, betekent het wederkerige van de
aandoeningen van het ware; is er nog voor ons een deel en erfenis in het huis van onze vader,
betekent de eerste staat van haar scheiding van het door Laban aangeduide goede; zijn wij niet
vreemden van hem geacht, omdat hij ons heeft verkocht, betekent dat het ze vervreemd heeft,
zodat zij er niet langer tot behoorden; en etende heeft hij ook ons zilver gegeten, betekent dat
het het ware van die aandoeningen zou verteren indien zij niet gescheiden werden; omdat al
de rijkdommen die God onze vader heeft ontrukt, die zijn onze en van onze zonen, betekent
dat alle dingen vanuit de eigen macht waren en niets door iemand gegeven was, door in te
vloeien uit Zijn Goddelijke in dat wat Hij daaruit zou nemen; en nu, doe alles wat God tot u
gezegd heeft, betekent de Voorzienigheid van de Heer.
4096. En Rachel en Lea antwoordde en zeiden tot hem; dat dit het wederkerige van de
aandoeningen van het ware betekent, staat vast uit de betekenis van antwoorden wanneer er
toegestemd wordt, namelijk het wederkerige, zie nrs. 2919; en de opneming, nrs. 2941, 2957;
en uit de uitbeelding van Rachel, te weten de aandoening van het innerlijk ware en uit die van
Lea, namelijk de aandoening van het uiterlijk ware, nrs. 3758, 3782, 3793, 3819.
In wat voorafgaat werd gehandeld in de innerlijke zin over het goede van het natuurlijke, dat
door Jakob wordt aangeduid, toen het gescheiden werd van het goede als middel, dat Laban
is, hoe dat, namelijk het goede van het natuurlijke, de aandoeningen van het ware, die door
Rachel en Lea worden aangeduid, aan zich aanbond; nu wordt gehandeld over de wederkerige
aanplooiing van de aandoeningen van het ware aan het goede; deze aanplooiing is bevat in de
innerlijke zin van die woorden die Rachel en Lea nu zeggen; maar deze dingen zijn zodanig
dat zij alleen in het verstand vallen dat onderricht is en dat een verkwikking voelt in de
wetenschap van zulke dingen, dus een verstand dat de geestelijke erkentenissen ten doel heeft;
de overigen bekommeren zich niet het minst om zulke dingen en zij kunnen met hun gemoed
daar niet bij; want zij die de wereldse en de aardse dingen tot einddoel hebben, kunnen hun
zinnen daarvan niet afwenden en indien zij ze daarvan afwenden, zouden zij iets
onverkwikkelijks gewaarworden, want dan zouden zij afwijken en zich verwijderen van die
dingen die zij tot einddoel hebben, dat wil zeggen, die zij liefhebben; laat eenieder die van
dien aard is, bij zichzelf nagaan of hij wil weten hoe het goede zich aan de aandoeningen van
het ware aansluit en hoe de aandoeningen van het ware zich aanplooien en of het hem niet
tegenstaat dit te weten en of hij niet zeggen zal dat hij aan zulke dingen niets heeft en ook dat
hij er niets van begrijpt; zegt men daarentegen zulke dingen tegen hem die zijn bezigheid in
de wereld betreffen, ook al waren het de meest verborgen dingen en zegt men hem hoedanig
een ander is ten aanzien van de aandoeningen en verder hoe hij daardoor hem aan zich kan
binden door zich aan te plooien aan diens gezindheid en gezegden, dan begrijpt hij dit niet
alleen, maar doorvat ook de innerlijke dingen.
Evenzo houdt degene die zich vanuit aandoening toelegt op het uitvorsen van de moeilijk te
doorgronden dingen van de wetenschappen ervan om ingewikkelder dingen dan deze te
beschouwen en beschouwt ze ook; maar wanneer het om het geestelijk goede en ware gaat,
voelt hij verveling en keert er zich ook vanaf.
Dit is gezegd opdat men zal weten hoedanig de mens van de Kerk heden is.
Maar hoe het is gesteld met het goede wanneer het de ware dingen door de aandoeningen aan
zich toevoegt en met de ware dingen wanneer die zich aanplooien, kan niet zo blijken
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1691
wanneer de voorstelling of het denken wordt gehouden in het goede en in het ware, maar het
blijkt beter wanneer zij wordt gehouden in de gezelschappen van de geesten en van de
engelen waardoor zij invloeien; want, zoals gezegd in nr. 4067, het willen en denken komt
daaruit of vloeit daaruit in en verschijnt alsof het in hem was.
Daaruit, namelijk uit de gezelschappen van de geesten en de engelen, weten hoe het met de
zaak gesteld is, is het weten vanuit de oorzaken zelf; en het weten vanuit de hemel van de
engelen, is het weten vanuit de doelen van de oorzaken.
Er zijn ook historische dingen die zich toevoegen en toelichten; dan verschijnen zij
duidelijker.
In de innerlijke zin wordt gehandeld over de aansluiting van het goede bij de ware dingen en
over de aanplooiing ervan, in het natuurlijke; want Jakob is het goede daar, zoals meermalen
is gezegd, en zijn vrouwen zijn de aandoeningen van het ware; het goede dat van de liefde en
de naastenliefde is, vloeit uit de Heer in en wel door de engelen die bij de mens zijn en niet in
andere dingen bij de mens dan in de erkentenissen die bij hem zijn; en omdat het goede zich
daar vasthecht, worden de gedachten gehouden in de ware dingen die van de erkentenissen
zijn en daaruit worden tal van dingen opgewekt die verwant zijn en overeenkomen en dit
zolang tot hij bedenkt dat het zo is en totdat hij het wil omdat het zo is, vanuit aandoening;
wanneer dit plaatsvindt, verbindt zich het goede met de ware dingen en plooien de ware
dingen aan zich aan, in het vrije, want alle aandoening maakt het vrije, nrs. 2870, 2875, 3158,
4031.
Maar wanneer dit gebeurt, worden ook door de geesten die aan hem zijn toegevoegd, twijfels
opgewekt, soms ook ontkennende dingen, maar voor zoveel als de aandoening de overhand
heeft, voor zoveel wordt hij tot het bevestigende geleid en dan tevens door die dingen in de
ware dingen bevestigd.
Wanneer het goede op deze wijze invloeit, wordt men niet gewaar dat het door de engelen is,
omdat het zo innerlijk invloeit en in het duistere van hem dat hij heeft ten gevolge van de
wereldse en lichamelijk dingen.
Maar men moet weten dat het goede niet invloeit uit de engelen, maar door de engelen uit de
Heer; dit bekennen ook alle engelen en daarom eisen zij ook nooit enig goede voor zich op en
zelfs zijn zij verontwaardigd wanneer iemand hun dat toeschrijft.
Hieruit nu, als vanuit de oorzaken zelf, kan men zien hoe het gesteld is met de aansluiting van
het goede bij de ware dingen en met de aanplooiing ervan, waarover hier in de innerlijke zin
wordt gehandeld.
4097. Is er nog voor ons een deel en erfenis in het huis van onze vader; dat dit de eerste staat
van haar scheiding van het door Laban aangeduide goede betekent, staat vast uit de betekenis
van ‘is er nog voor ons een deel en erfenis’ namelijk: is er nog enige verbinding; en uit de
betekenis van het huis van onze vader, namelijk het door Laban uitgebeelde goede; hieruit
vloeit voort dat door die woorden de eerste staat van haar scheiding van het door Laban
aangeduide goede wordt aangeduid.
Want de eerste staat is dat het gemoed in twijfel wordt gehouden; de tweede staat is dat de
twijfel door redenen uiteen wordt geslagen; de derde staat is de beaming; de laatste is de daad;
op deze wijze boezemt zich het goede met de ware dingen uit het verstandelijk deel in het
wilsdeel en wordt toegeëigend.
4098. Zijn wij niet vreemden van hem geacht, omdat hij ons heeft verkocht; dat dit betekent
dat het hen vervreemd heeft, zodat zij er niet langer toe behoorden, staat vast uit de betekenis
van ‘als vreemden geacht worden’, namelijk vervreemd worden; en uit de betekenis van
verkopen, namelijk zozeer vervreemden dat zij er niet langer toe behoren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1692
4099. En etende heeft hij ook ons zilver gegeten; dat dit betekent dat het ware van die
aandoeningen zou verteren indien zij niet gescheiden werden, staat vast uit de betekenis van
eten, namelijk verteren; en uit de betekenis van het zilver, namelijk het ware, nrs. 1551, 2954.
Dat ‘ons zilver’ wil zeggen het ware van die aandoeningen, is duidelijk, want door Rachel en
Lea worden de aandoeningen van het ware aangeduid, zoals eerder hier en daar werd getoond.
Wat deze dingen behelzen, kan men ook niet weten tenzij men weet hoe het gesteld is met de
goede en ware dingen die door het goede als middel worden ingeboezemd, of tenzij men weet
hoedanig de gezelschappen van de geesten zijn die als middellijk goede van dienst zijn; de
gezelschappen van de geesten die als middellijk goede van dienst zijn, zijn die, die in de
wereldse dingen zijn; maar de gezelschappen van de engelen die van dienst zijn om de
aandoeningen van het ware binnen te leiden, zijn niet in wereldse dingen, maar in hemelse
dingen; deze beide gezelschappen werken bij de mens die wordt wederverwekt; voor zoveel
als de mens door de engelen in de hemelse dingen wordt ingewijd, voor zoveel worden de
geesten die in de wereldse dingen zijn, verwijderd en indien zij niet verwijderd worden, dan
worden de ware dingen verstrooid; want de wereldse en de hemelse dingen stemmen overeen
bij de mens wanneer de hemelse dingen over de wereldse dingen heersen; maar zij stemmen
niet samen wanneer de wereldse dingen over de hemelse dingen heersen; wanneer zij
samenstemmen, dan worden de ware dingen in het natuurlijke van de mens vermenigvuldigd;
maar wanneer zij niet samenstemmen, dan worden zij verminderd, ja zelfs verteerd, omdat de
wereldse dingen de hemelse dingen verduisteren en ze dan in twijfel brengen, maar wanneer
de hemelse dingen de heerschappij voeren, dan verlichten zij de wereldse dingen en stellen ze
in een helder licht en nemen de twijfels weg; die dingen hebben de heerschappij die boven het
andere worden geliefd.
Hieruit kan blijken wat daaronder wordt verstaan dat het ware van de aandoeningen zou
verteren indien zij niet gescheiden werden, wat wordt aangeduid door ‘etende heeft hij ons
zilver gegeten’.
4100. Omdat al de rijkdommen welke God onze vader heeft ontrukt, die zijn onze en van onze
zonen; dat dit betekent dat alle dingen vanuit de eigen macht waren en niets door iemand
gegeven was, door in te vloeien uit Zijn Goddelijke in dat wat Hij daaruit zou nemen, staat
vast uit wat eerder in de nrs. 4065, 4075, 4081 is gezegd en uiteengezet.
4101. En nu, doe alles wat God tot u gezegd heeft; dat dit de voorzienigheid van de Heer
betekent, staat vast uit de betekenis van doen al wat God gezegd heeft, namelijk
gehoorzamen; maar wanneer het wordt gezegd met betrekking tot de Heer, dan is het
‘voorzien’, want Hij handelt niet uit een ander, maar uit Zichzelf; ook zegt God niet tot
Zichzelf dat Hij doen zal, maar Hijzelf ‘zegt’, dat wil zeggen, doet uit Zich.
4102. vers 17,18. En Jakob stond op en hief zijn zonen en zijn vrouwen op de kamelen.
En hij voerde al zijn verwerving weg en al zijn have welke hij zich had verschaft, de
verwerving van zijn koop welke hij zich in Paddan Aram had verschaft, om te komen tot
Izaäk, zijn vader, in het land Kanaän.
Jakob stond op, betekent de verheffing van het onder Jakob verstane goede; en hij hief zijn
zonen en zijn vrouwen op de kamelen, betekent de verheffing van de waarheden en de
aandoeningen ervan en de ordening in de algemene dingen; en hij voerde al zijn verwerving
weg en al zijn have die hij zich had verschaft, betekent de scheiding van het ware en goede
van dat van Laban; de verwerving van zijn koop, betekent de dingen die daardoor ergens
anders vandaan verworven waren; welke hij zich in Paddan Aram had verschaft, betekent de
erkentenissen van het ware en goede in het natuurlijke; om te komen tot Izaäk, zijn vader, in
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1693
het land Kanaän, betekent om verbonden te worden met het Goddelijk Goede van het
Redelijke, opdat het Menselijke Goddelijk gemaakt zou worden.
4103. Jakob stond op, dat dit de verheffing van het onder Jakob verstane goede betekent, staat
vast uit de betekenis van opstaan, wat de verheffing insluit, zie de nrs. 2401, 2785, 2912,
2927; en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het natuurlijke, waarover
meermalen eerder, hier het goede dat dichter nadert tot het Goddelijke, omdat het gescheiden
moet worden van het middellijk goede of van Laban, nr. 4073.
Onder de verheffing, die door het opstaan wordt aangeduid, wordt het dichter naderen tot het
Goddelijke verstaan.
Wat de mens betreft, van hem wordt gezegd, dat hij verheven wordt wanneer hij dichter tot de
hemelse dingen nadert; de oorzaak hiervan is dat men gelooft dat de hemel verheven of in de
hoogte is; volgens de schijn wordt het zo gezegd, want de hemel, de dingen dus die van de
hemel zijn, namelijk de hemelse en geestelijke dingen, zijn niet in de hoogte, maar in het
innerlijke; zie de nrs. 450, 1735, 2148; en daarom is de mens ten aanzien van de innerlijke
dingen in de hemel wanneer hij in de geestelijke liefde en het geestelijk geloof is.
4104. En hij hief zijn zonen en zijn vrouwen op de kamelen, dat dit de verheffing betekent
van de waarheden en de aandoeningen ervan en de ordening in de algemene dingen, staat vast
uit de betekenis van de zonen, namelijk de ware dingen, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147,
2623; uit de betekenis van de vrouwen, hier van Rachel en Lea, en verder van de
dienstmaagden, te weten de aandoeningen van het ware, van de erkentenissen en van de
wetenschappen, waarover eerder; en uit de betekenis van de kamelen, namelijk de algemene
wetenschappelijk dingen in het natuurlijke, waarover de nrs. 3048, 3071, 3143, 3145.
Wie niet weet hoe het gesteld is met de uitbeeldingen en de overeenstemmingen, kan niet
geloven dat die woorden, namelijk ‘hij hief zijn zonen en zijn vrouwen op de kamelen’ zulke
dingen betekenen, want zij schijnen hem te ver verwijderd, dan dat zij dat geestelijke
behelzen en in zich bevatten, want hij denkt aan zonen, aan vrouwen en aan kamelen, maar de
engelen, die al zulke dingen geestelijk zien en begrijpen, denken niet aan zonen, maar
wanneer zonen worden vermeld, aan de ware dingen; en niet aan vrouwen, maar wanneer
vrouwen worden vermeld, aan de aandoeningen van het ware, van de erkentenissen en van de
wetenschappen; en niet aan kamelen, maar dan aan de algemene dingen in het natuurlijke;
want op deze wijze stemmen zij overeen; zodanig is het denken van de engelen; en wat
wonderlijk is, zodanig is het denken van de innerlijke geestelijke mens wanneer hij in het
lichaam leeft, hoewel de uiterlijke mens dit in het geheel niet weet; daarom ook komt de mens
die is wederverwekt, wanneer hij sterft in een eender denken en kan hij met de engelen
denken en spreken en wel zonder onderricht, wat geenszins zou kunnen gebeuren indien zijn
innerlijk denken niet van dien aard was geweest; dat zij zodanig is, is vanuit de
overeenstemming van de natuurlijke dingen en de geestelijke dingen.
Daaruit kan vaststaan dat de letterlijke zin van het Woord, hoewel die natuurlijk is, niettemin
in zich en in de afzonderlijke dingen, geestelijke dingen bevat, dat wil zeggen, zulke dingen
die van het innerlijk of geestelijk denken zijn en van de spraak daaruit zijn, of hoedanig die
van de engelen zijn.
Met de verheffing van de waarheden en de aandoeningen en met de ordening ervan in de
algemene dingen is het als volgt gesteld; de waarheden en de aandoeningen worden verheven,
wanneer die dingen die van het eeuwige leven en van het rijk van de Heer zijn, worden
verkozen boven die dingen die van het leven in het lichaam en van het rijk van de wereld zijn;
wanneer de mens de eerstgenoemde dingen als het voornaamste en het meest wezenlijke
erkent en de laatstgenoemde dingen als het hulpmiddel en het bijkomstige, dan worden bij
hem de waarheden en de aandoeningen ervan verheven, want voor even zoveel wordt hij
overgebracht in het licht van de hemel, waarin het inzicht en de wijsheid is en voor even
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1694
zoveel zijn die dingen die van het licht van de wereld zijn, beelden en als het ware spiegels
voor hem waarin hij die dingen ziet.
Het tegendeel gebeurt wanneer hij die dingen die van het leven van het lichaam en van het rijk
van de wereld zijn, verkiest boven die dingen die van het eeuwige leven en van het rijk van de
Heer zijn, zoals wanneer hij gelooft dat laatstgenoemde dingen er niet zijn omdat hij ze niet
ziet en omdat niemand van daar is gekomen en ze bekend heeft gemaakt; verder indien hij
gelooft dat het hem, indien zij er wel zijn, niet erger zal gaan dan met anderen en zich daarin
bevestigt en het leven van de wereld leeft en de naastenliefde en het geloof totaal veracht; bij
zo iemand worden de waarheden en de aandoeningen ervan niet verheven, maar òf verstikt òf
verworpen òf verdraaid, want hij is in het natuurlijk licht, waarin niets van het hemels licht
invloeit; daaruit blijkt wat er verstaan wordt onder de verheffing van de waarheden en van de
aandoeningen ervan.
Voor wat betreft de ordening ervan in de algemene dingen, deze is daar het gevolg van; want
voor zoveel als de mens de hemelse dingen boven de wereldse dingen verkiest, voor zoveel
worden de dingen die in zijn natuurlijke zijn, geordend naar de staat van de hemel en wel zo
dat zij daar, zoals gezegd, zoals beelden en spiegels van de hemelse dingen verschijnen, want
ze zijn overeenstemmende uitbeeldende dingen.
Het zijn de einddoelen die ordenen, dat wil zeggen, de Heer door de einddoelen bij de mens;
want er zij drie dingen die in orde op elkaar volgen, namelijk: de einddoelen, de oorzaken en
de uitwerkingen; de einddoelen brengen de oorzaken voort en door de oorzaken de
uitwerkingen; hoedanig dus de einddoelen zijn, zodanige oorzaken ontstaan er en zodanige
uitwerkingen daaruit; de doelen zijn de binnenste dingen bij de mens, de oorzaken zijn de
middelste dingen en zij worden de middellijke doelen genoemd en de uitwerkingen zijn de
laatste dingen en die worden de laatste doelen genoemd; de uitwerkingen zijn ook die dingen
die men de algemene dingen noemt; daaruit blijkt wat de ordening in de algemene dingen is,
namelijk dat wanneer men die dingen die van het eeuwige leven en van het rijk van de Heer
zijn, tot einddoel heeft, alle doelen die middel zijn of oorzaken en alle laatste doelen of
uitwerkingen dan worden geordend volgens het einddoel zelf en wel in het natuurlijke, omdat
daar de uitwerkingen zijn, of wat hetzelfde is, daar de algemene dingen zijn.
Ieder mens die op volwassen leeftijd over enig oordeel beschikt, kan, indien hij er slechts over
nadenkt, weten dat hij in twee rijken is, namelijk in: het geestelijk rijk en in het natuurlijk rijk;
en verder dat het geestelijk rijk innerlijk is en het natuurlijk rijk uiterlijk en dus dat hij het ene
boven het andere kan verkiezen, of het ene meer ten doel kan hebben dan het andere en
vandaar dat bij hem datgene heerst wat hij ten doel heeft of verkiest; indien hij dan ook het
geestelijk rijk ten doel heeft en verkiest, dat wil zeggen, die dingen die van dat rijk zijn, dan
erkent hij de liefde tot de Heer en de naastenliefde jegens de naaste als het voornaamste en het
meest wezenlijke, dus alle dingen welke die bevestigen en die van het geloof worden
genoemd, want deze dingen zijn van dat rijk; en dan worden alle dingen geschikt en geordend,
opdat zij dienstbaar en gehoorzaam zijn.
Wanneer hij echter het natuurlijk rijk ten doel heeft en verkiest, dat wil zeggen die dingen die
daar zijn, dan blust hij die dingen die van de liefde tot God en van de naastenliefde jegens de
naaste zijn en die van het geloof zijn, uit en wel dermate dat hij ze in het geheel niet telt, maar
maakt de liefde van de wereld en van zich en de dingen die tot die liefden behoren, tot alles;
wanneer dit plaatsvindt, dan worden alle dingen in zijn natuurlijke overeenkomstig die
einddoelen geordend, dus geheel en al tegen die dingen die van de hemel zijn in; vandaar
maakt hij in zichzelf een hel.
Ten doel hebben is liefhebben, want elk einddoel is van de liefde; datgene heeft men immers
ten doel wat men liefheeft.
4105. En hij voerde al zijn verwerving weg en al zijn have welke hij zich had verschaft; dat
dit de scheiding van het ware en goede betekent, voortgekomen uit dat van Laban, staat vast
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1695
uit de betekenis van wegvoeren, namelijk scheiden; uit de betekenis van de verwerving,
namelijk het ware en uit de betekenis van de have, namelijk het goede; ‘welke hij zich had
verschaft’ betreft Laban en zijn kudde van kleinvee, waardoor hij die dingen verkreeg.
Dat de verwerving het ware is en de have het goede is, komt omdat de verwerving in de
oorspronkelijke taal een woord is dat ook ‘vee’ in het algemeen betekent, waardoor in het
bijzonder de ware dingen worden aangeduid, wanneer door de kudde van kleinvee de goede
dingen worden aangeduid; en door de have de vermogens waar vanuit die dingen zijn; want
wanneer in het Woord twee dingen van bijna gelijke betekenis worden vermeld, heeft het ene
betrekking op het ware, maar het andere op het goede, ter wille van het hemelse huwelijk,
namelijk dat van het ware en het goede in de afzonderlijke dingen van het Woord; zie de nrs.
683, 793, 801, 2173, 2516, 2712.
4106. De verwerving van zijn koop; dat dit de dingen betekent die daardoor ergens anders
vandaan verworven waren, staat vast uit de betekenis van de verwerving, namelijk de ware
dingen, waarover vlak hiervoor; en uit de betekenis van de koop, te weten die dingen die
ergens anders vandaan verworven waren; want de verwervingen die gekocht werden, waren
van elders, maar ze waren wel vanuit die dingen die verworven werden door de kudde van
Laban.
4107. Welke hij zich in Paddan Aram had verschaft; dat dit de erkentenissen van het goede en
ware in het natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van Paddan Aram, namelijk de
erkentenissen van het goede en ware, waarover de nrs. 3664, 3680.
4108. Om te komen tot Izaäk, zijn vader, in het land Kanaän; dat dit betekent om verbonden
te worden met het Goddelijk Goede van het Redelijke, opdat het Menselijke Goddelijk
gemaakt zou worden, staat vast uit de uitbeelding van Izaäk, namelijk het Goddelijk Redelijk,
waarover de nrs. 1893, 2066, 2083, 2630; en in het bijzonder het Goddelijk Goede van het
Redelijke, nrs. 3012, 3194, 3210; en uit de betekenis van het land Kanaän, namelijk het
hemels rijk van de Heer, nrs. 1607, 3481; en in de hoogste zin, dat wil zeggen, wanneer het
wordt gezegd met betrekking tot de Heer, namelijk Zijn Goddelijk Menselijke, nrs. 3038,
3705; hieruit blijkt dat door ‘om te komen tot Izaäk, zijn vader, in het land Kanaän’ wordt
aangeduid, om verbonden te worden met het Goddelijk Goede van het Redelijke, opdat het
Menselijke Goddelijk gemaakt zou worden.
Wat de verbinding van het redelijke en het natuurlijke bij de mens betreft, moet men weten
dat het redelijke is van de innerlijke mens en het natuurlijke van de uiterlijke en dat hun
verbinding het menselijke maakt en een zodanig menselijke als de verbinding is; en dat er dan
verbinding is wanneer zij als één handelen en zij handelen dan als één wanneer het natuurlijke
dienstbaar is aan het redelijke.
Dit kan bij de mens geenszins plaatsvinden dan alleen uit de Heer; bij de Heer echter vond dit
plaats uit Hemzelf.
4109. vers 19-21. En Laban was gegaan, om zijn kudde van kleinvee te scheren; en Rachel
stal de terafim welke haar vader had.
En Jakob stal het hart van Laban, de Arameeër, daardoor dat hij hem niet te kennen gaf dat
hij vluchtte.
En hij vluchtte en al wat hij had en hij stond op en hij ging de rivier over en hij zette zijn
aangezichten naar de berg Gilead.
Laban was gegaan om zijn kudde van kleinvee te scheren, betekent de staat van het nut en van
het doel van het goede, dat de kudde van Laban is; en Rachel stal de terafim, welke haar vader
had, betekent de verandering van de door Laban aangeduide staat ten aanzien van het ware; en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1696
Jakob stal het hart van Laban, de Arameeër, betekent de verandering van de door Laban
aangeduide staat ten aanzien van het goede: Laban de Arameeër is zo’n goede waarin niet,
zoals eerder, het Goddelijk Ware en Goede is; daardoor dat hij hem niet te kennen gaf dat hij
vluchtte, betekent door de scheiding; en hij vluchtte en al wat hij had, betekent de scheiding;
en hij stond op, betekent de verheffing; en hij ging de rivier over, betekent de staat waar de
verbinding is; en hij zette zijn aangezichten naar de berg Gilead, betekent het goede daar.
4110. Laban was gegaan om zijn kudde van kleinvee te scheren; dat dit de staat van het nut en
van het doel van het goede betekent, dat de kudde van Laban is, staat vast uit de betekenis van
scheren, namelijk het nut, dus het doel, want het nut is het doel, waarover hierna; en uit de
betekenis van de kudde van kleinvee, namelijk het goede, waarover de nrs. 343, 2566; daaruit
blijkt dat de staat van het nut en van het doel wordt aangeduid, door gaan om te scheren.
Nu wordt gehandeld over de scheiding van het goede als middel, te weten Laban, van het
daaruit verworven goede, namelijk Jakob.
Maar hoe het met de scheiding gesteld is, kan men ook niet weten dan aan de gezelschappen
van de geesten die in dat goede zijn en uit wie dat goede bij de mens invloeit; daarover mag ik
uit ondervinding het volgende meedelen: er zijn goede geesten, er zijn geesten van een
middelklasse en er zijn boze geesten, die aan de mens worden toegevoegd, wanneer hij wordt
wederverwekt, met als doel dat hij door hen wordt binnengeleid in de echte goede en ware
dingen en wel door middel van engelen uit de Heer; maar het zijn zulke geesten of
gezelschappen van geesten, die met degene die moet worden wederverwekt, niet
samenstemmen dan alleen voor een bepaalde tijd; en daarom worden zij wanneer zij hun nut
verricht hebben, gescheiden; hun scheiding vindt op verschillende wijze plaats en de
scheiding van de goede geesten anders dan de scheiding van de geesten van de middelklasse
en anders de scheiding van de boze geesten; de scheiding van de goede geesten vindt plaats
zonder dat zij het weten; vanuit het welbehagen van de Heer weten zij dat het waar dan ook
goed voor hen is, of waarheen zij ook door de Heer worden overgebracht; de scheiding van de
geesten van de middelklasse echter vindt door verschillende middelen plaats, totdat zij zich in
het vrije terugtrekken, want zij worden teruggebracht in de staat van hun goede, dus in de
staat van het nut en vandaar van het doel, opdat zij daar hun verkwikking en hun
gezegendheid gewaarworden; maar omdat zij in het vorige samenzijn behagen schepten,
worden zij er enige malen naar teruggevoerd en weer enige malen uit teruggehaald, totdat zij
het onverkwikkelijke gaan voelen er langer te vertoeven en dan trekken zij zich dus terug in
het vrije.
De boze geesten echter worden weliswaar ook in het vrije verwijderd, maar in een vrije dat
aan hen als het vrije toeschijnt; zij worden toegevoegd opdat zij ontkennende dingen
binnenbrengen die uiteen geslagen moeten worden, opdat de mens beter bevestigd zal worden
in de ware en goede dingen; en wanneer de mens begint daarin bevestigd te worden, worden
zij het onverkwikkelijke gewaar en het verkwikkelijke in de scheiding; op deze wijze worden
zij vanuit het vrije dat van hun verkwikking is, gescheiden.
Zo is het gesteld met de scheiding van de geesten bij de mens wanneer hij wordt
wederverwekt en dus zo met de veranderingen van zijn staat ten aanzien van het goede en
ware.
Dat de kudde scheren wil zeggen nut doen, blijkt hieruit dat het scheren van de kudde in de
innerlijke zin niets anders is dan het nut, want de wol komt daar vandaan.
Dat het scheren van de kudde het nut is, blijkt ook uit het volgende bij Mozes: ‘Alle
eerstverwekte welke in uw grootvee en in uw kleinvee geboren wordt, zult gij Jehovah uw
God heiligen; gij zult geen werk doen; gij zult geen werk doen met het eerstverwekte van uw
os en gij zult het eerstverwekte van uw kleinvee niet scheren; maar voor Jehovah uw God zult
gij het jaar op jaar eten in de plaats welke Jehovah zal verkiezen’, (Deuteronomium
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1697
15:19,20); waar ‘het eerstverwekte van het kleinvee niet scheren’ wil zeggen, daaruit geen
huiselijk nut trekken.
Omdat het scheren van de kudde het nut betekende, behoorde het daarom toentertijd tot de
aanzienlijke ambten en posten het kleinvee te scheren en bij het scheren aanwezig te zijn,
zoals kan blijken uit Jehudah ‘dat hij zijn kleinvee schoor’, (Genesis 38:12,13) en uit de zonen
van David, in het Tweede Boek van Samuel: ‘Het geschiedde na twee jaren van dagen en er
waren scheerders voor Absalom in Baäl-Hazor, hetwelk in Efraïm was; en Absalom riep al
des konings zonen; en Absalom kwam tot de koning en hij zei: Zie, ik bid u, uw knecht heeft
scheerders, dat, ik bid u, de koning ga, en zijn knechten met uw knecht’, (2 Samuël 13:23,24).
4111. En Rachel stal de terafim welke haar vader had; dat dit de verandering van de door
Laban aangeduide staat ten aanzien van het ware betekent, staat vast uit de betekenis van
stelen hier, namelijk wegnemen wat dierbaar en heilig is, dus de staat veranderen; uit de
betekenis van de terafim, namelijk de ware dingen, waarover hierna; en uit de betekenis van
de vader, hier van Laban, namelijk het door hem aangeduide goede, waarover eerder; de vader
betekent ook het goede, nr. 3703; daaruit blijkt dat door ‘Rachel stal de terafim welke haar
vader had’ de verandering van de door Laban aangeduide staat ten aanzien van het ware wordt
aangeduid.
Wat deze dingen behelzen, kan ook vaststaan uit de staat van de geesten wanneer zij
gescheiden worden; de staten van de geesten ten aanzien van het goede en ware gedragen zich
overeenkomstig de gezelschappen waarin zij zijn; want al het denken vloeit, zoals eerder werd
getoond, door anderen in en het naast door degenen met wie zij in gezelschap zijn; daarom
worden, wanneer zij van het ene gezelschap verwijderd en naar het andere gezonden worden,
de staten van hun denken en aandoeningen veranderd, en dus de staten ten aanzien van het
ware en het goede; indien zij echter worden gezonden naar niet met hen samenstemmende
gezelschappen, dan voelen zij zich onbehaaglijk en ten gevolge van dit onbehaaglijke
gedwongen, en daarom worden zij daarvan gescheiden en in gezelschappen gebracht die met
hen samenstemmen; vandaar komt het dat de bozen zich niet kunnen bevinden en verblijven
in de gezelschappen van de goeden en de goede niet in de gezelschappen van de bozen; en
verder dat alle geesten en engelen in gezelschappen zijn onderscheiden overeenkomstig de
aandoeningen die van de liefde zijn; maar elke aandoening, die van de liefde is, bevat vele en
verschillende dingen in zich, nrs. 3078, 3189, 4005; toch is het één ding dat regeert; vandaar
kan eenieder in verscheidene gezelschappen zijn, niettemin streeft hij steeds naar datgene dat
van zijn regerende aandoening is, waarnaar hij tenslotte gevoerd wordt.
Wat het goede dat door Laban wordt aangeduid en wat zijn verandering van staat betreft,
zolang het was met het goede dat door Jakob werd uitgebeeld, was het dichter bij het
Goddelijke, want Jakob is dat goede in het natuurlijke; en omdat het dichter bij het Goddelijke
was, was het toen ook in een meer volmaakte staat van het ware en goede; maar toen het
daarvan werd gescheiden, kwam het in een andere staat ten aanzien van het ware en ten
aanzien van het goede; want de veranderingen van staat in het andere leven zijn in het
algemeen niets anders dan toenaderingen tot het Goddelijke en verwijderingen van het
Goddelijke; daaruit blijkt nu wat er wordt verstaan onder de verandering van staat toen het
door Laban aangeduide goede werd gescheiden.
Dat ‘Rachel stal de terafim welke haar vader had’ de verandering van staat ten aanzien van de
ware dingen betekent, komt omdat door de terafim zijn goden worden aangeduid, zoals blijkt
uit wat volgt, want Laban zegt tot Jakob: ‘Waarom hebt gij mijn goden gestolen’, vers 30; en
Jakob antwoordde: ‘Met wie gij uw goden vindt, hij zal niet leven voor onze broeders’, vers
32; en in de innerlijke zin betekenen de goden de ware dingen en daarom wordt ook in het
Woord God genoemd wanneer over het ware wordt gehandeld, zie de nrs. 2586, 2769, 2807,
2822.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1698
De terafim waren afgodsbeelden die gebruikt werden wanneer zij God raadpleegden of Hem
vragen stelden en omdat de antwoorden die zij kregen voor hen Goddelijke ware dingen
waren, worden daarom de ware dingen daarmee aangeduid, als bij Hosea: ‘De zonen Israëls
zullen vele dagen zitten, geen koning en geen vorst en geen slachtoffer, noch efod en terafim’,
(Hosea 3:4); efod en terafim voor de Goddelijke ware dingen die zij door de antwoorden
kregen, want wanneer men aan God vragen stelde, trok men ook de efod aan, (1 Samuël 23:9-
12).
Bij Zacharia: ‘De terafim spreken ongerechtigheid en de waarzeggers zien leugen en de
dromen spreken ijdelheid’, (Zacharia 10:2) waar eveneens de terafim voor de antwoorden
staan, maar in die staat voor ongerechte antwoorden.
En omdat zulke dingen door de terafim werden aangeduid, waren zij ook bij sommigen,
hoewel zij verboden waren, zoals bij Micha in het Boek Richteren: ‘Micha had een huis Gods
en hij maakte een efod en terafim en hij vulde de hand van een van de zonen, dat hij hem tot
een priester ware; en enigen uit de Danieten zeiden tot hun broeders: Weet gij dat in deze
huizen een efod is, en terafim en een gesneden en een gegoten beeld.
En toen zij ten huize van Micha waren gegaan, namen zij het gesneden beeld, de efod en de
terafim en het gegoten beeld.
En het hart van de priester was goed en hij nam de efod en de terafim en het gesneden beeld.
En Micha achtervolgde de zonen van Dan; hij zei: Mijn goden die ik gemaakt heb, hebt
gijlieden genomen en de priester en zijt weggegaan; wat rest mij nu nog’, (Richteren 17:5;
18:14,18,20,24).
Verder bij Michal, Davids echtgenote, waarover in het eerste Boek van Samuël:
‘Michal, Davids echtgenote, nam de terafim en legde ze in het bed en dekte ze met een kleed
toe; de boden van Saul kwamen, maar ziet, de terafim in het bed’, (1 Samuël 19:13,14,16) dat
het evenwel afgodsbeelden waren, blijkt uit wat daarover wordt gezegd, (1 Samuël 15:23; 2
Koningen 23:24; Ezechiël 21:21).
4112. En Jakob stal het hart van Laban, de Arameeër; dat dit de verandering van de door
Laban aangeduide staat ten aanzien van het goede betekent, staat vast uit de betekenis van
stelen, namelijk wegnemen wat dierbaar en heilig is, dus de staat veranderen, zoals eerder in
nr. 4111; uit de betekenis van het hart, namelijk datgene wat vanuit de wil voortgaat en
wanneer de wil een wil van het goede is, dus het goede, waarover de nrs. 2930, 3313, 3888,
3889; en uit de uitbeelding van Laban, namelijk het goede als middel, dat nu gescheiden
wordt; en omdat het wordt gescheiden, wordt Laban nu de Arameeër genoemd, zoals ook in
het volgende vers 24; want Laban de Arameeër is zo’n goede waarin niet, zoals tevoren, het
Goddelijk Goede en Ware is.
De oorzaak dat dit wordt aangeduid, is deze dat Aram of Syrië van het land Kanaän
gescheiden was door een rivier, namelijk de Eufraat en lag het dus buiten het land Kanaän,
waardoor in de innerlijke zin het rijk van de Heer wordt aangeduid en in de hoogste zin het
Goddelijk Menselijke van de Heer; zie nr. 4108.
Door Aram en Syrië worden in het bijzonder de erkentenissen van het ware en goede
aangeduid, zie de nrs. 1232, 1234, 3051, 3249, 3664, 3680; de oorzaak hiervan is dat daar ook
de Oude Kerk was en haar overblijfselen daar lange tijd gebleven zijn, zoals vaststaat uit
Bileam die daar vandaan was en Jehovah kende en ook over de Heer heeft geprofeteerd; maar
nadat de afgodendienst daar aangroeide en Abram van daar werd weggeroepen en de
uitbeeldende Kerk in het land Kanaän werd ingesteld, trok Aram of Syrië de uitbeelding aan
van een streek buiten de Kerk of gescheiden van de Kerk en dus verwijderd van die dingen
die van het rijk van de Heer zijn, terwijl het toch de betekenis van de erkentenissen van het
goede en ware behield.
Dat van Jakob wordt gezegd dat hij het hart van Laban stal, daardoor dat hij hem niet te
kennen gaf dat hij vluchtte, komt omdat eerder gesproken werd over de verandering van staat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1699
ten aanzien van het ware; hier dus over de verandering van staat ten aanzien van het goede;
want waar in het Woord wordt gehandeld over het ware, wordt ook gehandeld over het goede,
ter wille van het hemels huwelijk, namelijk dat van het ware en het goede in de afzonderlijke
dingen van het Woord, nrs. 683, 793, 801, 2516, 2712.
4113. Daardoor dat hij hem niet te kennen gaf dat hij vluchtte; dat dit betekent door de
scheiding, kan zonder verklaring vaststaan.
Daaronder dat Jakob het hart stal van Laban, de Arameeër, daardoor dat hij hem niet te
kennen gaf dat hij vluchtte, wordt in de historische zin verstaan dat Jakob Laban beroofde van
de hoop van alle dingen te bezitten die van hem waren en hem in een staat van benauwdheid
bracht; want Laban geloofde dat, omdat Jakob hem diende, alle dingen die Jakob had, van
hem werden, niet slechts Jakobs vrouwen, zijn dochters en haar zonen, maar ook zijn kudden,
overeenkomstig de toenmaals ook bekende en eveneens aanvaarde wet, waarover bij Mozes:
‘Indien gij een Hebreeuwse knecht koopt, zes jaren zal hij dienen en in het zevende zal hij vrij
uit gaan, om niet; indien hem zijn heer een vrouw gegeven en zij hem zonen en dochters
gebaard zal hebben, zo zullen de vrouw en haar kinderen van haar heer zijn en hij zal met
zijn lichaam uitgaan’, (Exodus 21:2,4).
Dat hij dit dacht, blijkt uit Jakobs woorden in wat volgt in dit hoofdstuk: ‘Indien niet de God
van mijn vader, de God van Abraham en de Schrik van Izaäk, met mij geweest was, dat gij
mij nu ledig zou weggezonden hebben’, vers 42; en uit Labans woorden: ‘Laban antwoordde
en zei tot Jakob: ‘De dochters zijn mijn dochters en de zonen zijn mijn zonen en de kudde is
mijn kudde en al wat gij ziet, dat is mijn’, vers 43; waarbij hij niet in aanmerking nam dat
Jakob niet een gekochte dienstknecht was, zelfs niet een dienstknecht en dat hij van een edeler
familie was dan hij; en verder dat hij als beloning zowel de vrouwen als de kudde had
ontvangen en dat zo dus die wet niet voor Jakob gold; omdat nu Jakob, daardoor dat hij
vluchtte, Laban van die hoop beroofde en hem vandaar in een staat van benauwdheid bracht,
wordt er gezegd dat hij het hart van Laban, de Arameeër, stal, daardoor dat hij hem niet te
kennen gaf dat hij vluchtte; maar in de innerlijke zin wordt daarmee de verandering van de
door Laban aangeduide staat ten aanzien van het goede door de scheiding aangeduid; over de
verandering van staat door de scheiding, zie wat kort hiervoor daarover is gezegd, nr. 4111.
4114. En hij vluchtte en al wat hij had; dat dit de scheiding betekent, staat vast uit wat nu is
gezegd, dus zonder verdere verklaring.
4115. En hij stond op; dat dit de verheffing betekent, staat vast uit wat eerder in nr. 4103 is
gezegd over de betekenis van opstaan.
4116. En hij ging de rivier over; dat dit de staat betekent waar verbinding is, staat vast uit de
betekenis van de rivier, hier van de Eufraat, te weten de verbinding, namelijk met het
Goddelijke; dat de rivier hier dit betekent, is vanwege het feit dat zij de grens was van het
land Kanaän aan die zijde en alle grenzen van het land Kanaän beeldden uit en betekenden
vandaar dat wat het laatste en wat het eerste was; het laatste omdat het daar ophield en het
eerste omdat het daar begon; want alle grenzen zijn van dien aard dat zij de laatste zijn voor
hen die uitgaan en dezelfde grenzen de eerste voor hen die binnengaan; omdat Jakob nu
binnenging, was die rivier de eerste grens en dus de verbinding, namelijk in de hoogste zin
met het Goddelijke; want door het land Kanaän wordt in de innerlijke zin het hemels rijk van
de Heer aangeduid, nrs. 1607, 3481; en in de hoogste zin het Goddelijk Menselijke van de
Heer, nrs. 3038, 3705; daaruit blijkt wat hier wordt aangeduid door ‘hij ging de rivier over’.
Dat alle dingen in het land Kanaän uitbeeldende dingen waren overeenkomstig de afstanden,
de liggingen en de grenzen, zie de nrs. 1585, 3686; evenzo de rivieren die het begrensden,
zoals de rivier van Egypte, de Eufraat en de Jordaan, nr. 1866.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1700
4117. En hij zette zijn aangezichten naar de berg Gilead; dat dit het goede daar betekent, staat
vast uit de betekenis van de berg, namelijk het hemelse van de liefde, dat wil zeggen, het
goede, waarover de nrs. 795, 1430, waarmee de verbinding was, en daar, zoals gezegd, het
eerste van de verbinding, betekent daarom de berg Gilead, die aan deze zijde van de Jordaan
was, het goede, waarmee dat eerste van de verbinding was.
Het land Gilead, waar de berg stond, was binnen de grenzen van het land Kanaän, dit in de
ruime zin verstaan; het lag aan de andere zijde van de Jordaan en viel aan de Rubenieten en de
Gaddieten en voornamelijk aan de halve stam van Menasse als erfenis ten deel; en omdat de
erfenissen zich tot daarheen uitstrekten, wordt gezegd dat het lag binnen de grenzen van het
land Kanaän en wel in de ruime zin verstaan; dat het hun als erfenis ten deel viel, staat vast bij
Mozes, (Numeri 32:1,26-41; Deuteronomium 3:8,10-16; Jozua 13:24-31) daarom werd,
wanneer het land Kanaän in één samenvatting werd voorgesteld, gezegd ‘van Gilead tot Dan
toe’ en in een andere zin ‘van Beerscheba tot Dan toe’, want Dan was ook een grens, nrs.
1710, 3923; dat gezegd werd ‘van Beerscheba tot Dan toe’ zie de nrs. 2858, 2859; en ‘van
Gilead tot Dan’, bij Mozes: ‘Mozes klom op uit de vlakten van Moab op de berg Nebo, het
hoofd van Pisga, hetwelk is tegen Jericho, alwaar Jehovah hem toonde het land Gilead tot
Dan toe’, (Deuteronomium 34:1); en in het Boek Richteren: ‘Gilead wonende aan de
overgang van de Jordaan en Dan, waarom zal hij de schepen vrezen’, (Richteren 5:17).
Omdat Gilead een grens was, betekent het in de geestelijke zin het eerste goede, namelijk dat
van de zinlijke dingen van het lichaam, want het is het goede of de lust van deze, waarin de
mens die wordt wederverwekt, het allereerst wordt ingewijd; in deze zin wordt Gilead
genomen bij de profeten, zoals bij, (Jeremia 8:20,22; 22:6; 46:11; 50:19; Ezechiël 47:18;
Obadja 19; Micha 7:14; Zacharia 10:10; Psalm 60:8,9); en in de tegenovergestelde zin,
(Hosea 6:8; 12:12).
4118. vers 22-25.
En ten derde dage werd aan Laban te kennen gegeven, dat Jakob gevlucht was.
En hij nam zijn broeders met zich en hij achtervolgde hem een weg van zeven dagen en hij
haalde hem in de berg Gilead in.
En God kwam tot Laban, de Arameeër, in een droom des nachts en Hij zei tot hem: Wacht u,
dat gij niet misschien met Jakob spreekt van het goede tot het boze toe.
En Laban achterhaalde Jakob en Jakob sloeg zijn tent op in de berg en Laban sloeg op met
zijn broeders in de berg Gilead.
Ten derde dage werd aan Laban te kennen gegeven, betekent het einde; dat Jakob gevlucht
was, betekent de scheiding; hij nam zijn broeders met zich, betekent de goede dingen in de
plaats van die welke het verloren had; en hij achtervolgde hem, betekent de voortgezette gloed
van de verbinding; een weg van zeven dagen, betekent het heilige van het ware; en hij haalde
hem in de berg Gilead in, betekent daardoor een zeker iets van verbinding; en God kwam tot
Laban, de Arameeër, in een droom des nachts, betekent de duistere doorvatting van dat aan
zichzelf overgelaten goede; en Hij zei tot hem: Wacht u, dat gij niet misschien met Jakob
spreekt van het goede tot het boze toe, betekent dat er geen vergemeenschapping meer was;
en Laban achterhaalde Jakob, betekent iets van verbinding; en Jakob sloeg zijn tent op in de
berg, betekent de staat van de liefde waarin het goede was dat nu onder Jakob wordt verstaan;
en Laban sloeg op met zijn broeders in de berg Gilead, betekent de staat van het goede in iets
van die verbinding.
4119. Ten derde dage werd aan Laban te kennen gegeven; dat dit het einde betekent, namelijk
van de verbinding, staat vast uit de betekenis van de derde dag, namelijk het laatste en verder
het volledige, dus het einde, waarover de nrs. 1825, 2788; en ook het begin, nr. 2788; want het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1701
einde van een staat van verbinding is het begin van de volgende staat, welke die van de
scheiding is en deze staat wordt ook hier door de derde dag aangeduid.
4120. Dat Jakob gevlucht was; dat dit de scheiding betekent, staat vast uit de betekenis van
vluchten, te weten gescheiden worden, waarover eerder in de nrs. 4113, 4114.
4121. En hij nam zijn broeders met zich; dat dit de goede dingen betekent in de plaats van die
welke het verloren had, staat vast uit de betekenis van de broeders, namelijk de goede dingen,
waarover de nrs. 2360, 3160, 3303, 3459, 3803, 3815; door broeders worden in de innerlijke
zin diegenen aangeduid die in een eender goede en ware zijn, dat wil zeggen, in een eendere
aandoening van het goede en ware; want in het andere leven worden allen vergezelschapt
overeenkomstig de aandoeningen en zij die vergezelschapt zijn, maken een broederschap uit;
niet hierin dat zij elkaar broeders noemen, maar dat zij broeders zijn door de verbinding; het
goede en ware zelf in het andere leven maken dat wat op aarde het bloedverwante en het
aanverwante wordt genoemd, waardoor zij overeenstemmen; de goede en ware dingen toch,
in zich beschouwd, erkennen geen andere Vader dan de Heer, want zij zijn uit Hem alleen;
vandaar zijn allen die in de goede en ware dingen zijn, in broederschap; maar er zijn wel
graden overeenkomstig de hoedanigheid van de goede en ware dingen; die graden worden in
het Woord aangeduid door: broeders, zusters, schoonzonen, schoondochters, kleinzonen,
kleindochters en door tal van familienamen; op aarde echter worden zij zo genoemd ten
opzichte van de gemeenschappelijke ouders, hoezeer zij ook ten aanzien van de aandoeningen
verschillen, maar die broederschap en aanverwantschap wordt in het andere leven verstrooid
en eenieder komt daar, indien men op aarde niet in een eender goede is geweest, in andere
broederschappen; in de aanvang komen zij weliswaar meestal samen, maar kort daarna
worden zij gescheiden; want daar vergezelschappen niet de zaken die begunstigen, maar als
gezegd, de aandoeningen die dan zodanig als zij werkelijk zijn, uitkomen als op klaarlichte
dag; ook komt dan uit in welke aandoening de een jegens de ander is geweest; en omdat zij
uitkomen en de aandoening eenieder tot zijn gezelschap trekt, worden daarom degenen die in
hun gezindheid niet overeenkwamen, van elkaars gezelschap gescheiden; en verder wordt ook
van weerszijden alle broederschap en alle vriendschap die van de uiterlijke mens zijn geweest,
gescheiden en die welke van de innerlijke mens is, blijft.
Dat door ‘hij nam zijn broeders met zich’ de goede dingen worden aangeduid in de plaats van
die welke het verloren had, komt daarvandaan, omdat wanneer, zoals eerder in de nrs. 4077,
4110, 4111 is gezegd, het ene gezelschap van het andere gescheiden wordt, die dan tot een
ander gezelschap komt, dus tot andere goede dingen in de plaats van de eerdere.
4122. En hij achtervolgde hem; dat dit de voortgezette gloed van de verbinding betekent, staat
vast uit de betekenis van achtervolgen hier, namelijk de voortgezette gloed van de verbinding.
Hier wordt in de innerlijke zin gehandeld over de scheiding tussen het goede als middel en het
echte goede, nadat het eerstgenoemde goede tot nut heeft gediend; het proces van de
scheiding wordt hier ten volle beschreven, maar het is van dien aard dat de mens het zelfs niet
bemerkt dat het er is; maar voor de engelen verschijnt het duidelijk met ontelbare
verscheidenheden, want op deze wijze zien en doorvatten zij bij de mens die wordt
wederverwekt, bij wie zij als bedienaren aanwezig zijn, alle veranderingen van zijn staat en
overeenkomstig die staat en daardoor leiden zij hem uit de Heer tot het goede, voor zoveel als
de mens zich laat leiden; en omdat dat proces van zo’n groot nut in de hemel is, wordt er hier
zo uitvoerig over gehandeld; daaruit kan eveneens vaststaan hoedanig de innerlijke zin is,
namelijk dat die het Woord van de engelen is.
4123. Een weg van zeven dagen; dat dit het heilige van het ware betekent, staat vast uit de
betekenis van de weg, namelijk het ware, waarover de nrs. 627, 2333; en uit de betekenis van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1702
zeven, namelijk het heilige, waarover de nrs. 395, 433, 716, 881; hier betekent het dat er de
gloed van de verbinding was of de gloed om zich te verbinden met het heilige van het ware.
4124. En hij haalde hem in de berg Gilead in; dat dit een zeker iets van verbinding daardoor
betekent, staat vast uit de betekenis van de berg Gilead, namelijk het goede dat het eerste van
de verbinding is, nr. 4117; zo wordt er dus door ‘hij haalde hem in de berg Gilead in’ een
zeker iets van verbinding aangeduid.
4125. En God kwam tot Laban, de Arameeër, in een droom des nachts; dat dit de duistere
doorvatting van dat aan zichzelf overgelaten goede betekent, staat vast uit de uitbeelding van
Laban, namelijk het goede als middel, waarover eerder; en dit wordt de Arameeër genoemd
wanneer het gescheiden is van het door Jakob uitgebeelde goede, nr. 4112; en uit de betekenis
van de droom des nachts, namelijk het duistere, nrs. 2514, 2528; de doorvatting in dat duistere
wordt daarmee aangeduid dat God kwam in ‘de droom des nachts’.
4126. En Hij zei tot hem: Wacht u, dat gij niet misschien met Jakob spreekt van het goede tot
het boze toe; dat dit betekent dat er geen vergemeenschapping meer was, staat vast uit de
betekenis van spreken van het goede tot het boze toe, namelijk het goede spreken en het boze
denken en vandaar tenslotte het boze spreken en het boze doen; wie immers het boze denkt,
die spreekt het tenslotte en doet het; wie zodanig is, is niet meer met de ander verbonden,
omdat het het denken is en de wil die verbinden, echter niet de woorden; in de wereld
verbinden woorden weliswaar, maar dan wanneer de ander gelooft dat men ook het goede
denkt en het goede wil; maar in het andere leven ligt alle denken open, want dit wordt
vergemeenschapt door een zekere sfeer, die de geestelijke sfeer is die uit de ander voortgaat
en openbaart van welke gezindheid, dat wil zeggen, van welke wil en van welk denken, hij is;
en daarom vindt de verbinding dienovereenkomstig plaats.
Daaruit blijkt dat door deze woorden ‘dat gij niet spreekt van het goede tot het boze toe’ in de
innerlijke zin wordt aangeduid dat er geen vergemeenschapping meer was.
4127. En Laban achterhaalde Jakob; dat dit iets van verbinding betekent, kan vaststaan uit wat
eerder in nr. 4124 is gezegd.
4128. En Jakob sloeg zijn tent op in de berg; dat dit de staat van de liefde betekent waarin het
goede was dat nu onder Jakob wordt verstaan, staat vast uit de betekenis van de tent, namelijk
het heilige van de liefde, waarover de nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3312; en van de tent
opslaan, namelijk de staat van die liefde; en uit de betekenis van de berg, te weten het goede,
als eerder in nr. 4117; hier het nu onder Jakob verstane goede, waarover nr. 4073.
4129. En Laban sloeg op met zijn broeders in de berg Gilead; dat dit de staat van het goede
betekent in iets van die verbinding, staat vast uit de uitbeelding van Laban, namelijk het goede
dat nu gescheiden is van het door Jakob uitgebeelde goede; uit de betekenis van opslaan,
namelijk de staat van dat goede; er wordt niet gezegd de tent opslaan, omdat het niet de staat
van het heilige van de liefde was dan alleen door iets van die verbinding; uit de betekenis van
de broeders, namelijk de goede dingen waarmee het door Laban aangeduide goede
vergezelschapt was, waarover nr. 4121; en uit de betekenis van de berg Gilead, te weten waar
het eerste en het laatste van de verbinding is, waarover nr. 4117; daaruit blijkt dat door ‘Laban
sloeg op met zijn broeders in de berg Gilead’ de staat van het goede in iets van die verbinding
wordt aangeduid.
Wat deze dingen die nu werden ontvouwd, verder behelzen, kan niet zo begrijpelijk uiteen
worden gezet, tenzij door die dingen die in het andere leven voorvallen wanneer
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1703
gezelschappen van geesten en engelen door de Heer aan de mens worden toegevoegd en van
hem gescheiden worden.
Het proces van hun toevoeging en van hun scheiding is zodanig overeenkomstig de orde daar;
de overgangen van dat proces worden hier ten volle beschreven, maar die afzonderlijk uiteen
te zetten zou, omdat ze de mens volslagen onbekend zijn, gelijk staan met louter
verborgenheden te spreken; eerder, waar werd gehandeld over de verbinding en de scheiding
van de gezelschappen bij de mens die moet worden wederverwekt, zijn er enige dingen over
gezegd.
Maar het is genoeg dat men weet dat hier in de innerlijke zin de verborgenheden van dat
proces liggen opgesloten en wel zo vele en zodanige dat zij niet voor een duizendste deel ten
volle begrijpelijk uiteengezet kunnen worden.
4130. vers 26-30. En Laban zei tot Jakob: Wat hebt gij gedaan en gij hebt mijn hart gestolen
en gij hebt mijn dochters ontvoerd als gevangenen met het zwaard.
Waarom hebt gij u verborgen om te vluchten en gij hebt mij bestolen en gij hebt mij niet te
kennen gegeven en ik zou u gezonden hebben met blijdschap en met gezangen, met trommel
en met harp.
En gij hebt mij niet toegelaten, mijn zonen te kussen en mijn dochters; nu, gij hebt al doende
dwaselijk gehandeld.
Mijn hand zij voor God om met ulieden het boze te doen en de God van ulieder vader heeft tot
mij gisterennacht gezegd, zeggende: Wacht u van met Jakob te spreken van het goede tot het
boze toe.
En nu, gaande zijt gij gegaan, omdat gij verlangende hebt verlangd naar uws vaders huis;
waarom hebt gij mijn goden gestolen.
Laban zei tot Jakob, betekent de staat van de vergemeenschapping; wat hebt gij gedaan,
betekent de verontwaardiging; gij hebt mijn hart gestolen, betekent dat het niet langer het
Goddelijk Goede had zoals tevoren; en gij hebt mijn dochters ontvoerd, betekent dat het ook
niet de aandoeningen van het ware had zoals tevoren; als gevangenen met het zwaard,
betekent dat zij van hetzelve waren afgenomen; waarom hebt gij u verborgen om te vluchten
en gij hebt mij bestolen en gij hebt mij niet te kennen gegeven, betekent de staat indien de
scheiding vanuit zijn vrije had plaatsgevonden; en ik zou u gezonden hebben met blijdschap
en met gezangen, betekent de staat waarin het toen vanuit het eigene geloofde te zijn ten
aanzien van de ware dingen; met trommel en met harp, betekent ten aanzien van het geestelijk
goede; en gij hebt mij niet toegelaten mijn zonen te kussen en mijn dochters, betekent de
ontbinding vanuit de vrije staat overeenkomstig het geloof van dat goede; nu, gij hebt al
doende dwaselijk gehandeld, betekent de verontwaardiging; mijn hand zij voor God om met
ulieden het boze te doen, betekent de staat van verontwaardiging indien het de macht had; en
de God van ulieder vader heeft tot mij gisterennacht gezegd, betekent dat het door het
Goddelijke niet was toegestaan; zeggende: Wacht u van met Jakob te spreken van het goede
tot het boze toe, betekent het beletten van de vergemeenschapping; en nu, gaande zijt gij
gegaan, betekent dat het vanuit het eigene zich heeft gescheiden; omdat gij verlangende hebt
verlangd naar uws vaders huis, betekent het verlangen naar verbinding met het rechtstreeks
invloeiend Goddelijk Goede; waarom hebt gij mijn goden gestolen, betekent de
verontwaardiging vanwege de staat van het verloren ware.
4131. Laban zei tot Jakob; dat dit de staat van de vergemeenschapping betekent, namelijk van
dat goede dat door Laban wordt uitgebeeld, met dat goede dat nu door Jakob wordt
uitgebeeld, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk hier de vergemeenschapping, als
in nr. 3060; omdat er iets van verbinding was geschied, waarover eerder in de nrs. 4124, 4127,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1704
4129 en nu onmiddellijk volgt dat Laban tot Jakob zei, wordt daarom de vergemeenschapping
door zeggen aangeduid.
4132. Wat hebt gij gedaan; dat dit de verontwaardiging betekent, staat vast uit de aandoening
die in deze en in de volgende woorden van Laban is gelegen, namelijk die van de
verontwaardiging.
4133. En gij hebt mijn hart gestolen; dat dit betekent dat het niet langer het Goddelijk Goede
had zoals tevoren, staat vast uit de betekenis van het hart stelen, namelijk wegnemen wat
dierbaar en heilig is, waarover eerder in nr. 4112; vandaar dat het niet langer het Goddelijk
Goede had zoals tevoren, door de scheiding.
4134. Gij hebt mijn dochters ontvoerd; dat dit betekent dat het ook niet de aandoeningen van
het ware had, zoals tevoren, staat vast uit de betekenis van de dochters, hier van Rachel en
Lea, namelijk de aandoeningen van het ware, waarover de nrs. 3758 3782, 3793, 3819.
4135. Als gevangenen met het zwaard; dat dit betekent dat zij ervan waren afgenomen,
namelijk de aandoeningen van het ware, blijkt zonder verklaring; gevangenen met het zwaard
worden zij genoemd, omdat zwaard wordt gezegd met betrekking tot het ware, nr. 2799; hoe
het hiermee is gesteld, werd eerder ontvouwd.
4136. Waarom hebt gij u verborgen om te vluchten en gij hebt mij bestolen en gij hebt mij
niet te kennen gegeven; dat dit de staat betekent indien de scheiding vanuit zijn vrije was
geschied, staat vast uit de betekenis van zich verbergen om te vluchten, namelijk zich
afscheiden tegen diens zin; dat vluchten is gescheiden worden, zie de nrs. 4113, 4114, 4120;
uit de betekenis van mij bestelen, namelijk wegnemen wat dierbaar en heilig is, nrs. 4112,
4133; en uit de betekenis van mij niet te kennen geven, namelijk hier door de scheiding, nr.
4113; daaruit volgt dat door die woorden wordt aangeduid dat de scheiding tegen zijn zin was
geschied, terwijl zij toch vanuit het vrije had moeten plaatsvinden; de staat van het vrije wordt
aangeduid en beschreven door de woorden die nu volgen, namelijk, ‘ik zou u gezonden
hebben met blijdschap en met gezangen, met trommel en met harp’; maar dit zijn de woorden
van Laban overeenkomstig zijn geloof toenmaals; maar hoe het gesteld is met de scheiding
tussen het middellijk goede en het echte goede bij hen die worden wederverwekt, namelijk dat
het in het vrije geschiedt, zie eerder de nrs. 4110, 4111; dat het daarmee zo gesteld is,
verschijnt niet voor de mens, want de mens weet niet hoe de goede dingen bij hem variëren, te
minder hoe de staat van elk goede wordt veranderd, zelfs niet hoe het goede van de kindsheid
varieert en veranderd wordt in het goede van de knapenjaren en dit in het volgende goede,
namelijk dat van de jongelingsjaren, daarna in het goede van de volwassen leeftijd en tenslotte
in het goede van de ouderdom; bij hen die niet worden wederverwekt zijn het niet de goede
dingen die veranderd worden, maar zijn het de aandoeningen en de verkwikkelijke dingen
ervan; maar bij hen die wederverwekt worden, zijn er veranderingen van staat van de goede
dingen en wel vanaf de kindsheid tot aan het laatste van hun leven toe; want het wordt door de
Heer voorzien welk leven de mens zal leiden en hoe hij zich door de Heer zal laten leiden; en
omdat alle dingen en de afzonderlijke dingen, ja zelfs de meest afzonderlijke, worden
voorzien, wordt er ook in voorzien; maar hoe het dan gesteld is met de veranderingen van
staat van de goede dingen, weet de mens in het geheel niet; de oorzaak hiervan is
voornamelijk dat hij daarover geen erkentenissen heeft en ze ook niet verlangt te hebben; en
omdat de Heer niet rechtstreeks bij de mens invloeit en leert, maar in zijn erkentenissen
invloeit, dus indirect, kan hij daarom geenszins de veranderingen van staat van die goede
dingen weten; en omdat de mens van dien aard is, namelijk dat hij zonder erkentenissen van
deze zaak is en het er bovendien heden weinigen zijn die zich laten wederverwekken, zo
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1705
zouden daarom deze dingen, indien zij vollediger werden ontvouwd, niet begrepen kunnen
worden.
Dat weinigen heden iets over het geestelijk goede weten en eveneens weinigen iets over het
vrije, is mij door ondervinding ten aanzien van hen die uit de christelijke wereld in het andere
leven komen, bekend geworden; ter toelichting mag slechts een enkel voorbeeld worden
aangevoerd: er was een zekere voorganger die van zichzelf geloofd had dat hij geleerder was
dan de anderen en die ook, toen hij leefde, door anderen als geleerd was erkend; hij was,
omdat hij een boos leven had geleid, in zo’n stompzinnige onwetendheid ten aanzien van het
goede en het vrije en over het verkwikkelijke en het gezegende dat daaruit is, dat hij niet het
minste van verschil wist tussen het helse verkwikkelijke en vrije en het hemels verkwikkelijke
en vrije; ja, hij zei zelfs dat er geen verschil was; daar er zo’n onwetendheid is, ook bij
degenen die voor geleerder dan anderen gelden, zo kan men daaruit opmaken, in wat voor
grote schaduwen, ja zelfs, in wat voor grote en hoedanige waanzinnigheden die dingen
zouden vallen die hier gezegd zouden worden over het goede en over het vrije, waarover in de
innerlijke zin wordt gehandeld; terwijl het toch zo is gesteld dat er zelfs niet een enkel woord
in het Woord is gezegd dat niet een hemelse verborgenheid behelst, hoewel het voor de mens
als van geen belang verschijnt en wel vanwege het gebrek aan erkentenissen of wel vanwege
de onwetendheid waarin de mens heden ten aanzien van de hemelse dingen is en ook wil zijn.
4137. En ik zou u gezonden hebben met blijdschap en met gezangen; dat dit de staat betekent
waarin het toen vanuit het eigene geloofde te zijn ten aanzien van de ware dingen, staat vast
uit de betekenis van ‘ik zou u gezonden hebben’ namelijk dat het zich vanuit het vrije
gescheiden zou hebben; maar dat het zich niet had gescheiden toen het in die staat was, staat
vast uit wat eerder in nr. 4113 is gezegd; daaruit blijkt dat die woorden door Laban werden
gezegd in een staat waarin hij toen vanuit het eigene geloofde te zijn; want vanuit het eigene
geloven is vanuit het niet-ware geloven, maar vanuit het niet-eigene geloven, maar vanuit de
Heer, is vanuit het ware geloven.
Dat het de staat ten aanzien van de ware dingen is, wordt aangeduid door zenden met
blijdschap en met gezangen; want van blijdschap en gezangen wordt gesproken met
betrekking tot de ware dingen.
In het Woord wordt hier en daar melding gemaakt van blijdschap en van vreugde en soms van
beide tegelijk; maar de blijdschap wordt vermeld wanneer gehandeld wordt over het ware en
de aandoening ervan en de vreugde wanneer gehandeld wordt over het goede en de
aandoening daarvan; zoals bij Jesaja: ‘Ziet, vreugde en blijdschap, te doden de os en te
slachten het vee, vlees te eten en wijn te drinken’, (Jesaja 22:13) waar van vreugde wordt
gesproken met betrekking tot het goede en van blijdschap met betrekking tot het ware.
Bij dezelfde: ‘Geschreeuw over de wijn in de straten, alle blijdschap zal verlaten worden en
alle vreugde zal verbannen worden’, (Jesaja 24:11).
Bij dezelfde: ‘De verlosten van Jehovah zullen wederkeren en tot Zion komen met gezang, en
vreugde der eeuwigheid op hun hoofd; vreugde en blijdschap zullen zij verkrijgen en de
droefenis en de zuchting zullen vlieden’, (Jesaja 35:10; 51:11).
Bij dezelfde: ‘Jehovah zal Zion troosten; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden,
belijdenis en een stem des gezangs’, (Jesaja 51:3).
Bij Jeremia: ‘Ik zal uit de steden van Jehudah en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden
de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid,
omdat het land tot een woestheid zal zijn’, (Jeremia 7:34; 25:10).
Bij dezelfde: ‘De stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de
stem der bruids, de stem dergenen die zeggen: Belijdt Jehovah Zebaoth’, (Jeremia 33:11).
Bij dezelfde: ‘Weggenomen is de blijdschap en de uitbundigheid uit Karmel en uit het land
van Moab’, (Jeremia 48:33).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1706
Bij Joël: ‘Is niet de spijze voor onze ogen afgesneden, de blijdschap en de uitbundigheid uit
het huis van onze God’, (Joël 1:16).
Bij Zacharia: ‘Het vasten zal den huize van Jehudah zijn tot vreugde en tot blijdschap en tot
goede feesten’, (Zacharia 8:19).
Wie niet weet dat in de afzonderlijke dingen van het Woord het hemels huwelijk, dat wil
zeggen, het huwelijk van het goede en het ware is, zou geloven dat beide, namelijk de vreugde
en de blijdschap, één ding zijn en dat het slechts gezegd werd om meer nadruk aan de zaak te
geven, dus dat een van beide overbodig is; maar dat is niet zo, want niet het minste van een
woord is gezegd zonder een geestelijke zin; in de aangehaalde plaatsen, maar ook in de
andere, wordt van vreugde gesproken met betrekking tot het goede en van blijdschap met
betrekking tot het ware, zie nr. 3118.
Dat ook van gezangen wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen, staat vast uit tal
van plaatsen in het Woord, waar gezangen worden vermeld, zoals in, (Jesaja 5:1; 24:9; 26:1;
30:29; 42:10; Ezechiël 26:13; Amos 5:23) en elders.
Men moet weten dat alle dingen die in het rijk van de Heer zijn, òf op het goede òf op het
ware betrekking hebben, dat wil zeggen, op die dingen die van de liefde zijn en die van het
geloof van de naastenliefde zijn; die welke betrekking hebben op het goede of die van de
liefde zijn, worden de hemelse dingen genoemd; die echter welke op het ware betrekking
hebben of die van het geloof van de naastenliefde zijn, worden de geestelijke dingen
genoemd.
Omdat in alle en de afzonderlijke dingen van het Woord wordt gehandeld over het rijk van de
Heer en in de hoogste zin over de Heer en het rijk van de Heer, het huwelijk van het goede en
het ware of het hemels huwelijk is en het de Heer zelf is in wie het Goddelijk Huwelijk is en
vanuit wie het hemels huwelijk is, is daarom in alle en de afzonderlijke dingen van het Woord
dat huwelijk, wat vooral uitkomt bij de profeten, waar herhalingen van een en dezelfde zaak
voorkomen met alleen een verandering van woorden; maar die herhalingen zijn nergens
zinledig, maar door de ene uitdrukking wordt het hemelse aangeduid, dat wil zeggen, dat wat
van de liefde of van het goede is en door de andere het geestelijke, dat wil zeggen, dat wat van
het geloof van de naastenliefde of van het ware is.
Daaruit blijkt op welke wijze het hemels huwelijk, dat wil zeggen, het rijk van de Heer, is in
de afzonderlijke dingen van het Woord en in de hoogste zin het Goddelijk Huwelijk zelf, of
de Heer.
4138. Met trommel en met harp; dat dit betekent ten aanzien van het geestelijk goede,
namelijk de staat waarin het toen vanuit het eigene geloofde te zijn ten aanzien van dat goede,
staat hieruit vast dat van trommel en harp wordt gesproken met betrekking tot het goede, maar
tot het geestelijk goede, zoals uit tal van plaatsen in het Woord kan blijken.
Het geestelijk goede is dat wat het goede van het geloof wordt genoemd en het is de
naastenliefde; het hemels goede echter is dat wat het goede van de liefde wordt genoemd en
het is de liefde tot de Heer; er zijn twee rijken van de Heer in de hemelen: het ene wordt Zijn
hemels rijk genoemd en daarin zijn degenen die in de liefde tot de Heer zijn en het andere
wordt het geestelijk rijk genoemd en daarin zijn zij die in de naastenliefde jegens de naaste
zijn; deze rijken zijn ten strengste onderscheiden, maar toch handelen zij in de hemelen als
één; over die twee onderscheiden rijken of over het hemelse en het geestelijke, zie hierover
wat meermalen eerder is gezegd.
Oudtijds werden in de Kerken verschillende soorten van muziekinstrumenten gebruikt, zoals:
trommels, citers, fluiten, harpen, tiensnarige instrumenten en tal van andere; sommige ervan
behoorden tot de klasse van de hemelse dingen en sommige tot de klasse van de geestelijke
dingen; en wanneer deze instrumenten in het Woord worden vermeld, sluiten zij zulke dingen
in en wel dermate dat men daaruit kan weten over welk goede er gehandeld wordt, namelijk
of er sprake is van het geestelijk goede dan wel van het hemels goede; de trommels en de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1707
harpen behoorden tot de klasse van de geestelijk dingen, waarom hier wordt gezegd ‘ten
aanzien van het geestelijk goede’; dat van een harp wordt gesproken met betrekking tot de
geestelijke dingen en dat door de snaarinstrumenten de geestelijke dingen worden aangeduid,
maar door de blaasinstrumenten de hemelse dingen, zie de nrs. 418-420.
4139. En gij hebt mij niet toegelaten, mijn zonen te kussen en mijn dochters; dat dit de
ontbinding vanuit de vrije staat overeenkomstig het geloof van dat goede betekent, staat vast
uit de betekenis van kussen, namelijk de verbinding vanuit de aandoening, nrs. 3573, 3574,
3800; vandaar is niet toelaten te kussen de ontbinding; uit de betekenis van de zonen,
namelijk de ware dingen; en van de dochters, namelijk de goede dingen, waarover enige
malen eerder; dus de ontbinding ten aanzien van de ware en de goede dingen; dat het was
vanuit de vrije staat overeenkomstig het geloof van dat goede, ligt daarin opgesloten; zie
hierover eerder in de nrs. 4136, 4137.
4140. Nu hebt gij al doende dwaselijk gehandeld; dat dit de verontwaardiging betekent, staat
vast uit de aandoening die in die woorden ligt.
4141. Mijn hand zij voor God om met ulieden het boze te doen; dat dit de staat van
verontwaardiging betekent indien het de macht had, staat vast uit de betekenis van de hand,
namelijk de macht, nrs. 878, 3387; dat het een staat van verontwaardiging is waarin deze
dingen werden gezegd en dat deze staat vandaar wordt aangeduid, blijkt duidelijk.
4142. En de God van ulieder vader heeft tot mij gisterennacht gezegd; dat dit betekent dat het
door het Goddelijke niet was toegestaan, kan zonder verklaring duidelijk zijn, want het was
hem in de droom verboden te spreken tot Jakob van het goede tot het boze toe, zoals ook
volgt.
4143. Zeggende: Wacht u van met Jakob te spreken van het goede tot het boze toe; dat dit het
beletten van de vergemeenschapping betekent, staat vast uit de betekenis van spreken van het
goede tot het boze toe, namelijk geen vergemeenschapping meer, waarover eerder nr. 4126;
dus het beletten van de vergemeenschapping.
4144. En nu, gaande zijt gij gegaan; dat dit betekent dat het vanuit het eigene zich heeft
gescheiden, staat vast uit de betekenis van gaande gaan, namelijk gescheiden worden; dat het
vanuit het eigene is, is duidelijk.
4145. Omdat gij verlangende hebt verlangd naar uws vaders huis; dat dit het verlangen naar
verbinding met het rechtsreeks invloeiende Goddelijk Goede betekent, staat vast uit de
betekenis van ‘des vaders huis’ hier, dat wil zeggen, van Izaäk en Abraham, te weten het
rechtstreeks invloeiende goede; dat het huis het goede is, zie de nrs. 2233, 2234, 3652, 3720;
dat de vader ook het goede is, zie nr. 3703; dat Izaäk het goede van het redelijke is, nrs. 3012,
3194, 3210; en bovendien beeldt Abraham met Izaäk het rechtstreeks invloeiende Goddelijk
Goede uit en Laban het zijdelings verwante goede, of dat wat niet rechtstreeks invloeit, nrs.
3665, 3778.
Het zijdelings verwante goede of wat niet rechtstreeks invloeit, is dat goede wat het goede als
middel werd genoemd, want dit goede ontleent zeer veel aan de wereldse dingen die als goede
dingen verschijnen, maar geen goede dingen zijn; maar het rechtstreeks invloeiende goede is
dat wat rechtstreeks uit de Heer of middellijk door de hemel uit de Heer is, en het is het
Goddelijk Goede, gescheiden van het wereldse goede dat zodanig is zoals hiervoor is gezegd.
Ieder mens die wordt wederverwekt, is eerst in het middellijk goede; de oorzaak hiervan is dat
dit goede van dienst zal zijn om de echte goede en ware dingen binnen te leiden, maar nadat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1708
het aan dit nut van dienst is geweest, wordt het gescheiden en wordt de mens verder geleid tot
het goede dat meer rechtsreeks invloeit; zo wordt dus de mens die wordt wederverwekt, bij
graden vervolmaakt.
Zo gelooft hij die wordt wederverwekt, in het eerst dat het goede dat hij denkt en dat hij doet,
uit hemzelf is en ook dat hij iets verdient, want hij weet nog niet en indien hij het wel weet,
begrijpt hij het niet, dat het goede ergens anders vandaan kan invloeien en dat het mogelijk
niet vergolden kan worden omdat hij het vanuit zichzelf doet; indien hij dit niet in eerste
instantie geloofde, zou hij nooit het goede doen; maar hij wordt daardoor ingewijd zowel in
de aandoening van het goede te doen als in de erkentenissen van het goede en eveneens ten
aanzien van de verdienste; en wanneer hij op deze wijze is voort geleid in de aandoening van
het goede te doen, begint hij iets anders te denken en iets anders te geloven, namelijk dat het
goede invloeit uit de Heer en dat hij door het goede dat hij vanuit het eigene doet, niets
verdient; en tenslotte verwerpt hij, wanneer hij in de aandoening van het goede te willen en te
doen is, de verdienste geheel en al, ja verafschuwt ze, en wordt hij vanuit het goede door het
goede aangedaan; wanneer hij in deze staat is, dan vloeit het goede rechtstreeks in.
Tot voorbeeld kan ook de echtelijke liefde dienen; het goede dat voorafgaat en inwijdt, is de
schoonheid of de overeenkomst van de zeden of de uiterlijke aanpassing van de een aan de
ander of de gelijkheid van stand beiderzijds of een gewenste positie; deze goede dingen zijn
de eerste middellijk goede dingen van de echtelijke liefde; daarna komt de verbinding van de
hogere gemoederen en die bestaat hierin dat de een wil zoals de ander wil en daarin een
verkwikking voelt datgene te doen wat de ander behaagt; deze staat is de tweede en dan
worden de overige dingen, hoewel die aanwezig zijn, toch niet in beschouwing genomen;
tenslotte volgt de vereniging ten aanzien van het hemels goede en het geestelijk ware,
namelijk dat de een zo gelooft als de ander en de een wordt aangedaan door het goede
waardoor de ander wordt aangedaan; wanneer deze staat er is, zijn de een en de ander tezamen
in het hemels huwelijk, namelijk dat van het goede en het ware, dus in de echtelijke liefde,
want de echtelijke liefde is niet iets anders; en dan vloeit de Heer in de aandoeningen van de
een en de ander als in één enkele aandoening; het is dit goede dat rechtstreeks invloeit;
eerdergenoemde echter, die indirect invloeiden, dienden tot middelen om tot dit goede binnen
te leiden.
4146. Waarom hebt gij mijn goden gestolen; dat dit de verontwaardiging betekent vanwege de
staat van het verloren ware, staat vast uit wat eerder in nr. 4111 over de terafim die Rachel
wegnam, is gezegd en getoond.
4147. vers 31,32. En Jakob antwoordde en zei tot Laban: Omdat ik vreesde, omdat ik zei:
Misschien zult gij uw dochters van met mij ontweldigen.
Met wie gij uw goden vindt, hij zal niet leven voor onze broeders; doorzoek voor u wat met
mij is en neem het tot u; en Jakob wist niet dat Rachel die gestolen had.
Jakob antwoordde en zei tot Laban: Omdat ik vreesde, omdat ik zei: Misschien zult gij uw
dochters van met mij ontweldigen, betekent dat de staat, indien de scheiding had
plaatsgevonden vanuit het vrije van dat goede, gekwetst zou worden, ten aanzien van de
aandoeningen van het ware; met wie gij uw goden vindt, hij zal niet leven voor onze broeders,
betekent dat het ware niet van gene was, maar dat het ware van gene niet zou standhouden in
zijn goede; doorzoek voor u wat met mij is en neem het tot u, betekent dat alle dingen van dat
goede gescheiden waren; en Jakob wist niet dat Rachel die gestolen had, betekent dat zij van
de aandoening van het innerlijk ware waren.
4148. Jakob antwoordde en zei tot Laban: Omdat ik vreesde, omdat ik zei: Misschien zult gij
uw dochters van met mij ontweldigen; dat dit betekent dat de staat, indien de scheiding vanuit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1709
het vrije van dat goede had plaatsgevonden, gekwetst zou worden ten aanzien van de
aandoeningen van het ware, staat vast uit de dingen die voorafgaan, waar gehandeld is over de
scheiding vanuit het vrije van de zijde van het door Laban aangeduide goede; en op deze
dingen wordt hier geantwoord; de afzonderlijke woorden behelzen in de innerlijke zin
hemelse verborgenheden, die niet uiteengezet kunnen worden vanwege wat eerder in nr. 4136
is gezegd; dat de staat wordt aangeduid, indien de scheiding had plaatsgevonden vanuit het
vrije van dat goede, is duidelijk; en dat dan de aandoeningen van het ware gekwetst zouden
worden, wordt aangeduid door ‘misschien zult gij uw dochters van met mij ontweldigen’;
want door de dochters, hier Rachel en Lea, worden de aandoeningen van het ware aangeduid,
zoals eerder meermalen is getoond.
Hoe het hiermee gesteld is, kan uit wat nu volgt beter blijken.
4149. Met wie gij uw goden vindt, hij zal niet leven voor onze broeders; dat dit betekent dat
het ware niet van gene was en dat het ware van gene niet stand zou houden in zijn goede, staat
vast uit de betekenis van de goden, hier de terafim, te weten de ware dingen, waarover nr.
4111; maar niet de ware dingen van het door Laban aangeduide goede, maar die van de
aandoening die door Rachel wordt uitgebeeld, omdat door de goden hier die ware dingen
worden aangeduid, wordt daarom vermeld dat Rachel ze gestolen had en daarover wordt in
wat volgt meer gehandeld; en dit zou niet vermeld zijn indien dit feit geen verborgenheden
behelsde die alleen in de innerlijke zin uitkomen; en omdat die ware dingen waarover hier
wordt gehandeld, niet van het door Laban aangeduide goede waren, maar van de aandoening
van het ware die door Rachel wordt uitgebeeld, zo wordt daarom door die woorden ‘met wie
gij uw goden vindt, hij zal niet leven voor onze broeders’ aangeduid dat het ware niet van
gene was en dat het ware van gene niet zou standhouden in zijn goede.
Met deze verborgenheid is het als volgt gesteld: elk geestelijk goede heeft zijn ware dingen,
want waar dat goede is, daar zijn de ware dingen; het goede in zich beschouwd is één, maar
het wordt onderscheiden door de ware dingen; want de ware dingen kunnen vergeleken
worden met de vezels die enig orgaan van het lichaam samenstellen; volgens de vorm van de
vezels ontstaat het orgaan en zo zijn werking, die, namelijk de werking, plaatsvindt door het
leven dat door de ziel invloeit en het leven is uit het goede dat uit de Heer is; vandaar komt
het dat het goede, hoewel het één is, toch bij eenieder verschillend is en wel zozeer
verschillend dat het op geen enkele wijze ooit bij de een gelijk is aan dat van de ander;
vandaar komt het ook dat het ware van de een nooit kan standhouden in het goede van de
ander; want alle waren dingen bij ieder mens die in het goede is, staan met elkaar in
verbinding en maken een bepaalde vorm en daarom kan het ware van de een niet worden
overgedragen op de ander, maar het gaat, wanneer het wordt overgedragen, over in de vorm
van degene die opneemt en neemt een andere gedaante aan; maar deze verborgenheid is van
een te diepgaande navorsing dan dat zij in het kort uiteengezet kan worden; vandaar komt het
dat het gemoed van de een nooit geheel en al gelijk is aan dat van de ander, maar zoveel
mensen, zoveel verschillende gemoederen ten aanzien van de aandoeningen en het denken;
verder dat de gehele hemel bestaat uit vormen die bij de engelen horen en die in een
eeuwigdurende verscheidenheid zijn en deze werken, door de Heer in de hemelse vorm
geschikt, als één; want geen enkele eenheid is ooit samengesteld uit dezelfde dingen in een
vorm, maar elke eenheid is samengesteld uit verschillende dingen in een vorm en die dingen
maken één overeenkomstig die vorm.
Vandaar blijkt nu wat daaronder wordt verstaan dat het ware van gene niet zou stand houden
in zijn goede.
4150. Doorzoek voor u wat met mij is en neem het tot u; dat dit betekent dat alle dingen van
dat goede gescheiden waren, staat vast uit de zin van die woorden en die is de volgende, ‘dat
niets wat het uwe is, bij mij is’, dat wil zeggen dat niets van het door Laban aangeduide goede
is in het goede dat Jakob uitbeeldt, dus dat alle dingen van dat goede gescheiden waren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1710
4151. En Jakob wist niet dat Rachel die gestolen had; dat dit betekent dat zij van de
aandoening van het innerlijk ware waren, staat vast uit de uitbeelding van Rachel, namelijk de
aandoening van het innerlijk ware, waarover de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; en uit de
betekenis van stelen, namelijk wegnemen wat dierbaar en heilig is, waarover de nrs. 4112,
4113, 4133; eerder werd daarmee aangeduid, dat Rachel de terafim of de goden van Laban
stal, de verandering van de door Laban uitgebeelde staat ten aanzien van het ware, nr. 4111;
die verandering van staat wordt hier en in wat volgt verder beschreven, en deze kwam
daarvandaan dat het door Laban uitgebeelde goede na gescheiden te zijn van het goede dat
Jakob uitbeeldt, in een andere staat kwam door de scheiding; want de ware dingen die hem als
van hemzelf toeschenen, toen beiderlei goede verbonden was, gaven de gewaarwording alsof
zij waren weggenomen.
Dit is de oorzaak dat Laban zich daarover beklaagde en dat hij in de tenten nazoek deed en ze
niet vond; want de dingen die door de terafim in de goede zin worden aangeduid, nr. 4111,
waren niet van hem, maar van de aandoening van het ware, die Rachel is.
Hoe het hiermee gesteld is, kan ook niet blijken dan alleen uit die dingen die in het andere
leven plaatsvinden; want de dingen die daar nabij de mens gebeuren, verschijnen aan de
mens alsof zij in hem waren; het is bijna hetzelfde gesteld met de geesten in het andere leven;
wanneer de gezelschappen van de geesten die in het middellijk goede zijn, zich met de
engelen in gezelschap bevinden, dan schijnt het hun geheel en al toe alsof de ware en goede
dingen die van de engelen zijn, van hen waren; ja zelfs weten zij ook niet anders; maar
wanneer zij gescheiden worden, bemerken zij dat het niet zo is; en daarom beklagen zij zich
ook, omdat zij in het geloof verkeren dat ze zijn weggenomen door degenen met wie zij in
gezelschap waren; dit is het wat in de innerlijke zin hier en wat hierna volgt door de terafim
wordt aangeduid.
In het algemeen is het zo gesteld dat niemand ooit een goede en ware heeft dat van hemzelf is,
maar dat al het goede en ware invloeit uit de Heer, zowel rechtstreeks als indirect door
gezelschappen van engelen; maar dat het niettemin schijnt alsof het goede en ware van hem
is; de oorzaak hiervan is, opdat zij de mens worden toegeëigend, totdat hij in die staat komt
dat hij weet en daarna erkent en tenslotte gelooft dat zij niet van hem, maar van de Heer zijn;
het is ook vanuit het Woord en vandaar in de christelijke wereld bekend dat al het goede en al
het ware uit de Heer is en dat niets van het goede uit de mens is; ja, de leerstellige dingen van
de Kerk, die vanuit het Woord zijn, dicteren dat de mens zelfs niet uit zich naar het goede kan
streven, dus het niet kan willen en het dus niet kan doen, want het goede doen is vanuit het
goede willen; en eveneens dat alles van het geloof uit de Heer is, zodat de mens niet het
minste kan geloven indien dit niet uit de Heer invloeit.
Dit schrijven de leerstellige dingen van de Kerk voor en dit leren de preken; maar dat
weinigen, ja uiterst weinigen geloven dat het daarmee zo gesteld is, kan hieruit blijken, dat zij
menen dat het al van het leven in hen is, en nauwelijks enigen dat het leven invloeit.
Het al van het leven van de mens bestaat in het vermogen dat hij kan denken en dat hij kan
willen, want indien het vermogen van willen en denken wordt weggenomen, blijft er niets van
het leven achter; het eigenlijke leven zelf bestaat in het goede denken en het goede willen en
verder in het ware denken en datgene te willen waarvan men denkt dat het waar is; daar deze
dingen overeenkomstig de leerstellige dingen zijn die vanuit het Woord zijn en niet van de
mens maar van de Heer en dat zij uit de Heer door de hemel invloeien, zouden degenen die
over enig oordeel beschikken en kunnen bespiegelen, daaruit hebben kunnen opmaken dat het
al van het leven invloeit.
Evenzo is het gesteld met het boze en valse; het is overeenkomstig de leerstellige dingen die
vanuit het Woord zijn, dat de duivel aanhoudend daarnaar streeft om de mens te verleiden en
dat hij aanhoudend het boze inblaast; vandaar zegt men ook wanneer iemand een grote
misdaad heeft begaan, dat hij zich door de duivel heeft laten verleiden; dit is ook waar, maar
toch zijn het er weinigen, zo al enigen, die dit geloven; want evenals al het goede en ware uit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1711
de Heer is, evenzo is al het boze en valse uit de hel, dat wil zeggen, uit de duivel, want de hel
is de duivel; daaruit kan ook vaststaan dat evenals al het goede en ware invloeit evenzo ook al
het boze en valse invloeit, dus ook het boze denken en het boze willen; daar deze dingen
eveneens invloeien, kunnen degenen die over enig oordeel beschikken en kunnen bespiegelen,
daaruit opmaken dat het al van het leven invloeit, hoewel het schijnt alsof het in de mens is.
Dat dit zo is werd meermalen aan de geesten getoond die pas uit de wereld in het andere leven
waren gekomen; maar sommigen van hen zeiden dat indien ook al het boze en valse invloeit,
hun niets van het boze en valse kan worden toegerekend en dat zij dan niet in schuld zijn,
omdat het ergens anders vandaan is; maar zij kregen als antwoord dat zij het zich hadden
toegeëigend door te geloven dat zij vanuit zichzelf dachten en vanuit zichzelf wilden; maar
dat zij, indien zij geloofd hadden zoals het met de zaak is gesteld, zich dan die dingen niet
zouden hebben toegeëigend; want dan zouden zij ook geloofd hebben dat al het goede en ware
uit de Heer is en dat zij, indien zij dit geloofd hadden, zich door de Heer zouden hebben laten
leiden en zo in een andere staat geweest zouden zijn; en dan zou het boze dat in hun denken
en wil was binnengegaan, hen niet hebben aangedaan, aangezien niet het boze zou zijn
uitgegaan, maar het goede zou zijn uitgegaan, want niet de dingen die ingaan doen aan , maar
de dingen die uitgaan, overeenkomstig de woorden van de Heer bij, (Markus 7:15).
Maar dit kunnen velen weten, maar weinigen geloven; ook zij die boos zijn kunnen dit weten,
maar zij geloven het toch niet, want zij willen in het eigene zijn en dit hebben zij dermate lief,
dat zij, wanneer het hun wordt getoond dat alles invloeit, in angst geraken en er dringend om
smeken in hun eigene te mogen leven en dat zij, indien het hun werd afgenomen, niet langer
zouden kunnen leven; zo geloven ook degenen die dit wel weten.
Dit is gezegd opdat men zal weten hoe het gesteld is met de gezelschappen van de geesten die
in het middellijk goede zijn, wanneer zij met andere verbonden en wanneer zij daarvan
gescheiden zijn, namelijk dat zij wanneer zij verbonden zijn, niet anders weten dan dat de
goede en ware dingen van hen zijn, terwijl zij toch niet van hen zijn.
4152. vers 33-35. En Laban kwam in de tent van Jakob en in de tent van Lea en in de tent van
de beide dienstmaagden en hij vond niet; en hij ging uit de tent van Lea en hij kwam in de tent
van Rachel.
En Rachel had de terafim genomen en zij had die gelegd in het stro van de kameel en zij zat
daarop; en Laban betastte de ganse tent en hij vond niet.
En zij zei tot haar vader: Dat het niet ontsteke in de ogen van mijn heer, omdat ik niet van
voor u kan opstaan, omdat het mij gaat naar de weg der vrouwen; en hij doorzocht en hij
vond de terafim niet.
Laban kwam in de tent van Jakob en in de tent van Lea en in de tent van de beide
dienstmaagden en hij vond niet, betekent dat in hun heilige dingen niet zulke ware dingen
waren; en hij ging uit de tent van Lea en hij kwam in de tent van Rachel, betekent het heilige
van dat ware; en Rachel had de terafim genomen, betekent de innerlijke natuurlijke ware
dingen die uit het Goddelijke zijn; en zij had die gelegd in het stro van de kameel, betekent in
de wetenschappelijke dingen; en zij zat daarop, betekent dat zij innerlijk waren; en Laban
betastte de ganse tent en hij vond niet, betekent dat daar niet datgene was wat hem eigen was;
en zij zei tot haar vader, betekent tot het goede; dat het niet ontsteke in de ogen van mijn heer,
omdat ik niet van voor u kan opstaan, betekent dat zij niet onthuld kunnen worden; omdat het
mij gaat naar de weg der vrouwen, betekent dat zij nog onder de onreine dingen zijn; en hij
doorzocht en hij vond de terafim niet, betekent dat zij niet van hem waren.
4153. Laban kwam in de tent van Jakob en in de tent van Lea en in de tent van de beide
dienstmaagden en hij vond niet; dat dit betekent dat in hun heilige dingen niet zulke ware
dingen waren, staat vast uit de betekenis van de tent, namelijk het heilige, waarover de nrs.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1712
414, 1102, 2145, 2152, 3210, 3312, 4128; hier de heilige dingen, omdat het de tenten waren,
namelijk van Jakob, van Lea en van de beide dienstmaagden; dat die ware dingen daar niet
waren, wordt aangeduid door de terafim die daar niet gevonden werden, dat de terafim in de
goede zin de ware dingen zijn, zie eerder in nr. 4111; door Jakob wordt het goede van het
natuurlijke uitgebeeld; door Lea de aandoening van het uiterlijk ware en door de
dienstmaagden de uiterlijke aandoeningen, waarover eerder; en omdat de ware dingen
waarover hier wordt gehandeld, niet uiterlijk maar innerlijk waren, werden zij daarom niet in
hun tenten, dat wil zeggen in hun heilige dingen gevonden; maar zij waren in de tent van
Rachel, dat wil zeggen, in het heilige van de aandoening van het innerlijk ware, want door
Rachel wordt de aandoening van het innerlijk ware uitgebeeld.
4154. En hij ging uit de tent van Lea en hij kwam in de tent van Rachel; dat dit het heilige van
dat ware betekent, staat vast uit wat kort hiervoor is gezegd.
Met de ware dingen is het evenzo gesteld als met de goede dingen, namelijk dat er uiterlijke
en innerlijke zijn; want er is een innerlijk mens en een uiterlijk mens; het zijn de goede en
ware dingen van de innerlijke mens die de innerlijke goede en ware dingen worden genoemd
en van de goede en ware dingen van de uiterlijke mens wordt gezegd uiterlijk goede en ware
dingen; de goede en ware dingen van de innerlijke mens zijn van drievoudige graad, zodanig
als zij in de drie hemelen zijn; de goede en ware dingen van de uiterlijke mens zijn ook van
drievoudige graad en zij stemmen overeen met de innerlijke; want er zijn goede en ware
dingen als middel tussen de innerlijke en uiterlijke mens, of bemiddelende goede en ware
dingen, want zonder middelen of bemiddelende dingen is er geen verbinding; er zijn goede en
ware dingen die de natuurlijke mens eigen zijn en deze worden de uiterlijke goede en ware
dingen genoemd; en er zijn ook zinlijk goede en ware dingen en deze zijn van het lichaam,
dus de buitenste; deze goede en ware dingen van drievoudige graad behoren tot de uiterlijke
mens en zij stemmen, zoals gezegd, met even zovele goede en ware dingen van de innerlijke
mens overeen, waarover, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders.
De goede en ware dingen van elke graad zijn tussen elkaar ten strengste onderscheiden en
worden niet in het minst vermengd; de innerlijke zijn de samenstellende en de uiterlijke zijn
de samengestelde; hoewel deze dingen tussen elkaar ten strengste onderscheiden zijn,
verschijnen ze aan de mens toch niet als onderscheiden; wie een zinlijk mens is, ziet niet
anders dan dat alle innerlijke dingen, ja zelfs de innerlijke dingen zelf, slechts zinlijke dingen
zijn; want hij ziet vanuit de zinlijke dingen, dus vanuit buitensten en vanuit buitensten kunnen
innerlijke dingen nooit worden gezien, maar de buitensten worden wel gezien vanuit de
innerlijke dingen; wie een natuurlijk mens is, dat wil zeggen wie vanuit de wetenschappelijke
dingen denkt, weet niet anders dan dat de natuurlijke dingen van waaruit hij denkt, innerlijke
dingen zijn, terwijl het toch uiterlijke dingen zijn.
De innerlijke mens die vanuit analytische dingen die uit de natuurlijke wetenschappelijke
dingen werden blootgelegd, oordeelt en besluit en gelooft evenzo dat zij de innerlijke dingen
van de mens zijn, niettemin zijn zij beneden de redelijke dingen, dus ten opzichte van de echte
redelijke dingen zijn zij uiterlijk of lager; zo is het gesteld met het begrip van de mens; deze
dingen waarover nu gesproken is, zijn van de natuurlijke of uiterlijke mens in drievoudige
graad; maar die dingen die van de innerlijke mens zijn, zijn zoals gezegd, ook in drievoudige
graad, zodanig als zij in de drie hemelen zijn.
Uit wat nu gezegd is, kan vaststaan hoe het gesteld is met de ware dingen die door de terafim
worden aangeduid, dat zij niet gevonden werden in de tenten van Jakob, Lea en de
dienstmaagden, maar in de tent van Rachel, dat wil zeggen, in het heilige van de aandoening
van het innerlijk ware.
Al het ware dat uit het Goddelijke is, is in het heilige, want het kan niet anders zijn, omdat het
ware dat vanuit het Goddelijke is, heilig is; het wordt heilig genoemd vanwege de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1713
aandoening, dat wil zeggen, vanwege de liefde, die uit de Heer invloeit en maakt dat de mens
door het ware wordt aangedaan.
4155. En Rachel had de terafim genomen; dat dit de innerlijke natuurlijke ware dingen die uit
het Goddelijke zijn, betekent, staat vast uit de uitbeelding van Rachel, namelijk de aandoening
van het innerlijk ware, waarover eerder; en uit de betekenis van de terafim, namelijk de ware
dingen die uit het Goddelijke zijn, nr. 4111, dus de innerlijke ware dingen; en hoedanig en
waar deze zijn, werd eerder in nr. 4154 gezegd.
4156. En zij had die gelegd in het stro van de kameel, dat dit betekent in de wetenschappelijke
dingen, staat vast uit de betekenis van het stro van de kameel, namelijk de wetenschappelijke
dingen, nr. 3114; stro worden die genoemd, zowel omdat het kamelenvoedsel is, als omdat zij
betrekkelijk grof en ongeordend zijn; daarom worden de wetenschappelijke dingen ook
aangeduid door de dichte verstrengelingen van bomen en wouden, nr. 2831; dat de kamelen
de algemene wetenschappelijke dingen zijn die van de natuurlijke mens zijn, zie de nrs. 3048,
3071, 3143, 3145.
Dat de wetenschappelijke dingen betrekkelijk grof en ongeordend zijn en dus, zoals gezegd,
door het stro worden aangeduid en tevens door de dichte verstrengelingen, verschijnt niet
voor degenen die alleen in wetenschappelijke dingen zijn en vandaar voor geleerden gelden;
dezen geloven dat de mens voor zoveel wijs is als hij weet of als hij wetenschap bezit; maar
dat het hiermee anders is gesteld, kon mij duidelijk blijken uit diegenen in het andere leven,
die, toen zij in de wereld leefden, alleen in wetenschappelijke dingen waren geweest en
vandaar de naam en de roem van geleerden hadden behaald, namelijk dat zij soms veel
stompzinniger zijn dan degenen die in geen wetenschap ervaren waren; de oorzaak werd ook
onthuld, namelijk dat de wetenschappelijke dingen weliswaar middelen zijn om wijs te
worden, maar dat zij ook middelen zijn om waanzinnig te worden; voor hen die in het leven
van het goede zijn, zijn de wetenschappelijke dingen middelen om wijs te worden, maar voor
hen die in het leven van het boze zijn, zijn zij middelen om waanzinnig te worden, want door
de wetenschappelijke dingen bevestigen zij niet alleen het leven van het boze, maar ook de
beginselen van het valse en wel aanmatigend en met overreding omdat zij geloven dat zij
wijzer zijn dan anderen; vandaar komt het dat zij hun redelijke vernietigen; want niet degene
verheugt zich in het bezit van het redelijke die vanuit wetenschappelijke dingen kan redeneren
en soms naar de schijn verhevener dan anderen; dit is slechts een dwaas schijnsel dat die
bedrevenheid voortbrengt; maar diegene beschikt over het redelijke die doorzien kan dat het
goede het goede is en het ware het ware is, en dus dat het boze het boze en het valse het valse
is; wie echter het goede als het boze en het boze als het goede en verder wie het ware als het
valse en het valse als het ware beschouwt, kan geenszins redelijk worden genoemd, maar
veeleer onredelijk, hoezeer hij ook kan redeneren.
Bij degene die door en door ziet dat het goede het goede en dat het ware het ware is en
anderzijds dat het het boze het boze en het valse het valse is, vloeit het licht vanuit de hemel
in en verlicht zijn verstandelijk deel en maakt dat de redenen die hij met het verstand ziet
evenzovele stralen van dat licht zijn; hetzelfde licht beschijnt ook de wetenschappelijke
dingen, zodat zij bevestigen en bovendien schikt zij die in orde en in de hemelse vorm;
diegenen echter die tegen het goede en ware zijn, zoals allen die in het leven van het boze
zijn, laten dat hemelse licht niet toe, maar verlustigen zich alleen in hun dwaallicht en dit is
van nature zodanig dat men ziet zoals iemand die in de duisternis gevlekte strepen aan een
wand ziet en daaruit door fantasieën allerlei beelden maakt, terwijl het toch geen beelden zijn,
want bij het aanbrekende daglicht komt het uit dat het alleen maar gevlekte strepen waren.
Daaruit kan vaststaan dat de wetenschappelijke dingen middelen zijn om wijs te worden en
ook middelen om waanzinnig te worden, dat wil zeggen, dat zij middelen zijn om het
redelijke te vervolmaken en middelen om het redelijke te vernietigen; daarom zijn degenen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1714
die het redelijke door wetenschappelijke dingen hebben vernietigd in het andere leven veel
stompzinniger dan zij die in geen wetenschappen ervaren waren.
Dat de wetenschappelijke dingen betrekkelijk grof zijn, blijkt hieruit dat zij van de natuurlijke
of uiterlijke mens zijn en dat het redelijke, dat door die dingen wordt aangekweekt, van de
geestelijke of innerlijke mens is, hoezeer zij ook van elkaar verschillen en afstaan ten aanzien
van de zuiverheid, kan men weten uit wat over de twee geheugens in de nrs. 2469 tot 2494 is
gezegd en getoond.
4157. En zij zat op dezelve; dit betekent dat zij innerlijk waren, dus onder haar in het stro van
de kameel; door het stro van de kameel worden, als eerder gezegd, de wetenschappelijk
dingen aangeduid; die ware dingen die door de terafim worden aangeduid, waren niet
wetenschappelijke dingen, maar die waren daarin; want met de ware dingen van drievoudige
graad, waarover eerder in nr. 4154 is het zo gesteld dat de innerlijke dingen in de uiterlijke
zijn, want zo rangschikken zij zich.
4158. En Laban betastte de ganse tent en hij vond niet; dat dit betekent dat daar niet datgene
was wat hem eigen was, staat vast uit het verband van de dingen in de innerlijke zin, dus
zonder verdere verklaring.
4159. En zij zei tot haar vader; dat dit betekent tot het goede, staat vast uit de betekenis van de
vader, namelijk het goede, nr. 3703; en uit de uitbeelding van Laban, die hier de vader is,
namelijk het middellijk goede, waarover eerder.
4160. Dat het niet ontsteke in de ogen van mijn heer, omdat ik niet van voor u kan opstaan;
dat dit betekent dat zij niet onthuld kunnen worden, kan ook vaststaan uit het verband van de
dingen in de innerlijke zin, dus zonder verdere ontvouwing; want opstaan zou gelijk staan met
de ware dingen die door de terafim worden aangeduid, te openen, dus te onthullen; vandaar
betekent ‘niet kunnen opstaan’ dat zij niet onthuld konden worden.
4161. Omdat het mij gaat naar de weg der vrouwen; dat dit betekent dat zij nog onder de
onreine dingen zijn, staat vast uit de betekenis van ‘de weg der vrouwen’, namelijk de
onreinheid en eveneens dat daarvandaan die dingen waarop zij zat, onrein waren, (Leviticus
15:19-31); dus dat zij onder de onreine dingen waren; er wordt gezegd dat de innerlijke ware
dingen onder de onreine dingen zijn, wanneer zij onder wetenschappelijke dingen zijn die nog
niet overeenstemmen of die niet samenstemmen; zulke dingen worden verwijderd wanneer de
mens gereinigd, dat wil zeggen, wederverwekt wordt.
4162. En hij doorzocht en hij vond de terafim niet; dat dit betekent dat zij niet van hem waren,
namelijk dat die ware dingen niet van Laban waren, staat vast uit de betekenis van
doorzoeken en niet vinden; deze dingen behelzen in de historische uiterlijke zin dat zij
weliswaar van Laban waren, maar weggeborgen, maar in de innerlijke zin dat zij niet van hem
waren; dat de terafim de ware dingen uit het Goddelijke zijn, zie nr. 4111.
Hoe het hiermee gesteld is, namelijk dat die ware dingen niet van het door Laban aangeduide
goede waren, maar van de aandoening van het innerlijk ware, kan vaststaan uit wat eerder in
nr. 4151 is gezegd.
Hieruit blijkt nu welke verborgenheid in deze dingen die over de terafim worden vermeld,
verscholen ligt.
Dat door de terafim de ware dingen vanuit het Goddelijke worden aangeduid heeft als oorzaak
dat degenen die van de Oude Kerk waren, het Goddelijke of de Heer met verschillende namen
aanduidden en wel overeenkomstig de onderscheiden dingen die in de uitwerkingen
verschenen, zoals met de naam God Schaddai vanwege de verzoekingen waarin de Heer voor
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1715
de mens strijdt en waarna Hij hem weldoet, zie de nrs. 1992, 3667; Zijn voorzienigheid opdat
de mens niet vanuit zich in de mysteriën van het geloof binnentreedt, noemden zij de
cherubim, nr. 308; de Goddelijke ware dingen die zij door antwoorden ontvingen, noemden
zij de terafim; de overige Goddelijke attributen noemden zij ook met afzonderlijke namen;
maar zij die wijzen onder hen waren, verstonden onder al die namen alleen de enige Heer; de
eenvoudigen maakten zich echter evenzovele beelden die dat Goddelijke uitbeeldden; en toen
de Goddelijke eredienst in afgodendienst verdraaid begon te worden, verzonnen zij zich
evenzovele goden; vandaar zoveel afgoderijen, ook onder de heidenen, die het aantal
vermeerderden; maar omdat in de oude tijden onder die namen Goddelijke dingen werden
verstaan, werden er enige behouden, zoals Schaddai en ook de cherubim en verder ook de
terafim en in het Woord worden daarmee zulke dingen als eerder gezegd aangeduid; dat door
de terafim de Goddelijke ware dingen die uit de antwoorden waren, worden aangeduid, blijkt
bij Hosea 3:4.
4163. vers 36-42. En Jakob ontstak en hij twistte met Laban; en Jakob antwoordde en zei tot
Laban: Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij nagezet hebt achter mij.
Omdat gij al mijn vaten betast hebt, wat hebt gij gevonden van al de vaten uws huizes; stel het
hier voor mijn broeders en uw broeders en laat hen richten tussen ons beiden.
Deze twintig jaren ben ik met u geweest; uw schapen en uw geiten hebben niet misdragen; en
de rammen van uw kudde heb ik niet gegeten.
Het verscheurde heb ik tot u niet gebracht, ik heb het schadeloos gesteld; uit mijn hand hebt
gij het geëist, het gestolene des daags en het gestolene des nachts.
Ik ben geweest, in de dag verteerde mij de hitte en de koude in de nacht en mijn slaap was van
mijn ogen verdreven.
Deze voor mij twintig jaren heb ik u gediend in uw huis, veertien jaren om uw twee dochters
en zes jaren om uw kudde en gij hebt mijn loon op tien wijzen veranderd.
Indien niet de God van mijn vader, de God van Abraham en de Schrik van Izaäk, met mij
geweest was, dat gij mij nu ledig zou weggezonden hebben; mijn ellende en de vermoeienis
van mijn palmen heeft God gezien en Hij heeft gericht gisterennacht.
Jakob ontstak en hij twistte met Laban, betekent de ijver van het natuurlijke; en Jakob
antwoordde en zei tot Laban: Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij nagezet hebt
achter mij, betekent dat het zich niet vanuit het boze heeft gescheiden; omdat gij al mijn vaten
betast hebt, wat hebt gij gevonden van al de vaten uws huizes, betekent dat geen ware dingen
van het goede de eigen dingen van hem waren geweest, maar alle gegeven; stel het hier voor
mijn broeders en uw broeders en laat hen richten tussen ons beiden, betekent dat er gericht zal
zijn vanuit het gerechte en het billijke; deze twintig jaren ben ik met u geweest, betekent het
eigene; uw schapen en uw geiten hebben niet misdragen, betekent de staat van hem ten
aanzien van het goede en van het goede van het ware; en de rammen van uw kudde heb ik niet
gegeten, betekent het ware van het goede, dat Hij niets van dat van gene had genomen; het
verscheurde heb ik tot u niet gebracht, betekent dat het boze niet door Zijn schuld bij dat
goede was; ik heb het schadeloos gesteld, betekent dat het goede daaruit voortkwam; uit mijn
hand hebt gij het geëist, betekent dat het uit Hem was; het gestolene des daags en het
gestolene des nachts, betekent het boze van de verdienste evenzo; ik ben geweest, in de dag
verteerde mij de hitte en de koude in de nacht en de slaap was van mijn ogen verdreven,
betekent de verzoekingen; deze voor mij twintig jaren heb ik u gediend in uw huis, betekent
het eigene; veertien jaren om uw twee dochters, betekent de eerste periode opdat Hij zich
daaruit de aandoeningen van het ware zou verwerven; en zes jaren om uw kudde, betekent om
daarna het goede te verwerven; en gij hebt mijn loon op tien wijzen veranderd, betekent diens
staat ten opzichte van Hem toen Hij die goede dingen aan zich aanvoegde; indien niet de God
van mijn vader, de God van Abraham en de Schrik van Izaäk met mij geweest was, betekent
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1716
indien er niet het Goddelijke en het Goddelijk Menselijke geweest was; dat gij mij nu ledig
weggezonden zou hebben, betekent dat het alle dingen voor zich opgeëist zou hebben; mijn
ellende en de vermoeienis van mijn palmen heeft God gezien en Hij heeft gericht
gisterennacht, betekent dat alle dingen uit Hem zijn door de eigen macht.
4164. Jakob ontstak en hij twistte met Laban; dat dit de ijver van het natuurlijke betekent,
staat vast uit de betekenis van ontsteken of toornen en vandaar van twisten, namelijk de ijver;
en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het natuurlijke, waarover eerder.
Dat ontsteken of toornen en vandaar twisten, de ijver is, komt omdat er in de hemel of bij de
engelen geen toorn is, maar in plaats van toorn ijver; want de toorn verschilt hierin van de
ijver, dat in toorn het boze is, maar in ijver het goede; of hierin, dat wie in toorn is, met de
ander op wie hij toornt, het boze voor heeft; maar we in de ijver is, heeft met de ander, jegens
wie hij ijvert, het goede voor; daarom kan dan ook hij die in de ijver is, gelijk daarna weer
goed zijn en in de daad zelf jegens de anderen goed zijn, niet echter degene die in de toorn is;
hoewel de ijver in de uiterlijke vorm aan de toorn gelijk schijnt, is die niettemin in de
innerlijke vorm geheel niet daaraan gelijk.
4165. En Jakob antwoordde en zei tot Laban: Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat
gij nagezet hebt achter mij; dat dit betekent dat het zich niet van het boze heeft afgescheiden,
staat vast uit de betekenis van de overtreding en de zonde, namelijk het boze; dat het achterna
zetten plaatsvond omdat het zich gescheiden had, blijkt duidelijk, dus dat het zich niet van het
boze heeft afgescheiden.
4166. Omdat gij al mijn vaten betast hebt, wat hebt gij gevonden van al de vaten van uw huis;
dat dit betekent dat geen ware dingen de eigen dingen van hem waren geweest, maar alle
gegeven, staat vast uit de betekenis van de vaten van uw huis, namelijk de eigen ware dingen;
dat de vaten de ware dingen zijn zie de nrs. 3068, 3079, 3316, 3318; vandaar blijkt duidelijk
dat de ‘vaten des huizes’ de eigen ware dingen zijn; die betasten en niet vinden, wil zeggen
dat die niet van hem waren, dus dat alle gegeven waren; hoe het hiermee gesteld is, zie nr.
4151.
4167. Stel het hier voor mijn broeders en uw broeders en laat hen richten tussen ons beiden;
dat dit betekent, dat er gericht zal zijn vanuit het gerechte en het billijke, staat vast uit de
betekenis van de broeders, namelijk de goede dingen, nrs. 2360, 3803, 3815, 4121; dat mijn
broeders en uw broeders het gerechte en het billijke zijn, daarover hierna; dat ‘laat hen richten
tussen ons beiden’ het gericht is, blijkt duidelijk.
Dat mijn broeders en uw broeders het gerechte en het billijke zijn, komt omdat hier over het
natuurlijke wordt gehandeld; want in het natuurlijke wordt datgene eigenlijk het gerechte en
het billijke genoemd wat in het geestelijke het goede en het ware heet.
Er zijn bij de mens twee vlakken waarop de hemelse en de geestelijke dingen die uit de Heer
zijn, gegrondvest worden: het ene vlak is innerlijk, het andere uiterlijk; de vlakken zelf zijn
niets anders dan het geweten; zonder de vlakken, dat wil zeggen, zonder het geweten, kan
nooit enig hemelse en geestelijke dat uit de Heer is, vastgehecht worden, maar het vloeit weg
als water door een zeef; daarom weten diegenen die zonder zo’n vlak of zonder geweten zijn,
niet wat het geweten is, ja, zij geloven zelfs niet dat er ook iets geestelijks en hemels is.
Het innerlijk vlak of het innerlijk geweten is het, waar het goede en het ware in de echte zin
is, want het uit de Heer invloeiende goede en ware brengt het in werking; het uiterlijk vlak
echter is het uiterlijk geweten en het is daar waar het gerechte en het billijke in de eigenlijke
zin is, want het zedelijk en het burgerlijk gerechte en billijke, dat ook invloeit, brengt het in
werking.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1717
Er is ook een buitenste vlak dat eveneens als een geweten verschijnt, maar geen geweten is,
namelijk het gerechte en het billijke doen ter wille van zich en van de wereld, dat wil zeggen,
ter wille van eigen eer of roem en ter wille van de schatten en bezittingen van de wereld en
verder vanwege de vrees voor de wet.
Het zijn deze drie vlakken die de mens regeren, dat wil zeggen, waardoor de Heer de mens
regeert; door het innerlijk vlak of door het geweten van het geestelijk goede en ware regeert
de Heer degenen die zijn wederverwekt; door het uiterlijk vlak of door het geweten van het
gerechte en het billijke, dat wil zeggen door het geweten van het zedelijk en burgerlijk goede
en ware, regeert de Heer degenen die nog niet wederverwekt zijn, maar die wederverwekt
kunnen worden en ook wederverwekt worden, zo niet in het leven van het lichaam, dan toch
in het andere leven.
Maar door het buitenste vlak, dat zoals een geweten verschijnt, maar evenwel geen geweten
is, regeert de Heer alle overigen, ook de boze mens; dezen zouden zich zonder deze regering
in alle misdadige en waanzinnige dingen storten en zij storten zich ook daarin wanneer zij
zonder de banden van dat vlak zijn; en zij die zich niet daardoor laten regeren, zijn òf
waanzinnig òf zij worden overeenkomstig de wetten gestraft.
Deze drie vlakken werken als één bij de wederverwekte mens; want het ene vloeit in het
andere en het innerlijke beschikt het uiterlijke.
Het eerste vlak of het geweten van het geestelijk goede en ware, is in het redelijke van de
mens; maar het tweede vlak of het geweten van het zedelijk en het burgerlijk goede en ware,
dat wil zeggen, van het gerechte en het billijke, is in het natuurlijke van de mens.
Hieruit blijkt nu wat het gerechte en het billijke is dat door de broeders wordt aangeduid,
namelijk het gerechte door mijn broeders en het billijke door uw broeders; want er wordt
gezegd het gerechte en het billijke, omdat er over de natuurlijke mens wordt gehandeld, want
van hem worden die dingen eigenlijk gezegd.
4168. Deze twintig jaren ben ik met u geweest; dat dit het eigene betekent, staat vast uit de
betekenis van twintig, namelijk het goede van de overblijfselen, nr. 2280; maar deze, namelijk
de overblijfselen, zijn wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de Heer, niets
anders dan Zijn eigene, nr. 1906; twintig jaren betekenen de staten van het eigene; dat jaren
staten zijn, zie de nrs. 487, 488, 493, 893; de dingen die in Jakobs woorden tot Laban zijn
bevat, handelen in de hoogste zin over het eigene in het natuurlijke dat de Heer zich door
eigen macht verwierf en wel over de verschillende staten van dat eigene.
4169. Uw schapen en uw geiten hebben niet misdragen; dat dit de staat van hem betekent ten
aanzien van het goede en van het goede van het ware, staat vast uit de betekenis van het
schaap, namelijk het goede, waarover de nrs. 3995, 4006; wanneer zonder meer het goede
wordt gezegd, wordt daaronder het goede van de wil verstaan, onder het goede van het ware
echter het goede van het verstand; het goede vanuit de wil is vanuit het goede het goede doen,
het goede van het verstand echter is vanuit het ware het goede doen; aan hen die het goede
doen vanuit het ware, verschijnen deze beide alsof zij één zijn, toch verschillen zij zeer van
elkaar; want het goede doen vanuit de wil, is het doen vanuit de doorvatting van het goede; de
doorvatting van het goede bestaat bij geen anderen dan bij de hemelsen; maar het goede doen
vanuit het ware, is het doen vanuit de wetenschap en vandaar vanuit het verstand, maar zonder
de doorvatting dat het zo is, alleen is men zo onderricht door anderen of men heeft uit zichzelf
door zijn verstandelijk vermogen de gevolgtrekking gemaakt dat het zo is; dit kan een
bedrieglijk ware zijn, maar indien men niettemin het doel van het goede heeft, dan wordt dat
wat men vanuit het ware doet, als een goede.
Dat de schapen de goede dingen betekenen, kan vaststaan uit tal van plaatsen in het Woord,
zoals bij Jesaja: ‘Hij was verdrukt en Hij deed Zijn mond niet open, gelijk een stuk kleinvee
ter slachting wordt geleid en gelijk een schaap voor de scheerders en Hij deed Zijn mond niet
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1718
open’, (Jesaja 53:7); over de Heer, waar Hij met een schaap wordt vergeleken, niet krachtens
het ware maar krachtens het goede.
Bij Mattheüs: ‘Jezus zei tot de twaalf die Hij uitzond: Gij zult niet heengaan in de weg der
natiën en gij zult niet ingaan in een stad der Samaritanen; gaat veel meer heen tot de verloren
schapen van het huis Israëls’, (Mattheüs 10:5,6); de natiën tot welke zij niet zouden
heengaan, staan voor hen die in de boze dingen zijn; dat de natiën de boze dingen zijn, zie de
nrs. 1259, 1260, 1849; de steden van de Samaritanen voor degenen die in de valse dingen zijn;
de schapen voor hen die in de goede dingen zijn.
Bij Johannes: ‘Jezus zei na de wederopstanding tot Petrus: Weid Mijn lammeren; ten tweede
male zei Hij: Weid Mijn schapen; ten derde male zei Hij: Weid Mijn schapen’, (Johannes
21:15-17); de lammeren staan voor degenen die in de onschuld zijn; de schapen die in de
eerste plaats worden genoemd, voor hen die in het goede vanuit het goede zijn, de schapen die
in de laatste plaats worden genoemd, voor hen die in het goede vanuit het ware zijn.
Bij Mattheüs: ‘Wanneer de Zoon des Mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, zo zal Hij de
schapen aan Zijn rechterhand stellen en de bokken aan de linkerhand; en Hij zal zeggen tot
degenen die aan de rechterhand zijn: Komt gij gezegenden Mijns Vaders, opdat gij ter erfenis
bezit het koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld; want Ik ben hongerig
geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken
gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd; Ik was naakt en gij hebt Mij
gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot
Mij gekomen; voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij
dat Mij gedaan’, (Mattheüs 25:31-40); daar blijkt duidelijk dat de schapen staan voor de
goede dingen, dat wil zeggen voor hen die in het goede zijn; alle geslachten van het goede van
de naastenliefde zijn daar in de innerlijke zin samengevat, waarover vanuit de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, elders.
Door de bokken worden in het bijzonder diegenen aangeduid die in het geloof en in geen
naastenliefde zijn; evenzo bij Ezechiël: ‘Gij, Mijn kudde, zei de Heer Jehovih: Ziet, Ik richt
tussen kleinvee en kleinvee, tussen de rammen der schapen en tussen de bokken’, (Ezechiël
34:17); dat de bokken in het bijzonder diegenen zijn die in het geloof zonder naastenliefde
zijn, kan vaststaan uit de betekenis van de bokken, namelijk in de goede zin zij die in het ware
van het geloof en vandaar in enige naastenliefde zijn, maar in de tegenovergestelde zin zij die
in het geloof zonder naastenliefde zijn en redeneren over het heil vanuit de beginselen, dat het
geloof zaligt; wat ook duidelijk uitkomt in wat de Heer over de bokken bij Mattheüs in de
aangehaalde plaats zegt; diegenen echter die in geen ware van het geloof en tevens in geen
goede van de naastenliefde zijn, worden zonder zo’n oordeel, namelijk zonder de overtuiging
dat zij in het valse zijn, in de hel gevoerd.
4170. En de rammen van uw kudde heb ik niet gegeten; dat dit betekent het ware van het
goede, dat Hij niets van dat van die genomen had, staat vast uit de betekenis van de rammen,
namelijk de ware dingen van het goede; want de schapen betekenen de goede dingen en
vandaar de rammen, omdat zij tot de schapen behoren, de ware dingen van het goede; en uit
de betekenis van eten, namelijk zich toe-eigenen, waarover de nrs. 3168, 3513, 3596, 3832;
dus nemen, want wat van een ander wordt toegeëigend, dat wordt van hem afgenomen.
4171. Het verscheurde heb ik tot u niet gebracht; dat dit betekent dat het boze niet door Zijn
schuld bij dat goede was, staat vast uit de betekenis van het verscheurde, namelijk de door een
ander veroorzaakte dood, dus het boze niet door zijn schuld.
De boze dingen die bij de mens zijn, hebben tal van oorsprongen: de eerste oorsprong is
vanuit het overgeërfde door voortgezette afleidingen van grootvaders en overgrootvaders in
de vader en uit de vader, in wie op deze wijze de boze dingen zijn opgehoopt, tot hemzelf; de
tweede oorsprong is vanuit het daadwerkelijke, namelijk dat wat de mens zichzelf verwerft
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1719
door het leven van het boze; dit boze ontleent de mens voor een deel aan het overgeërfde als
aan een oceaan van boze dingen en brengt het in de daad en voor een deel voegt hij uit zich tal
van dingen daaraan toe; vandaar het eigene dat de mens zich verwerft; maar dit daadwerkelijk
boze dat de mens tot zijn eigene maakt, heeft eveneens onderscheiden oorsprongen, in het
algemeen twee, te weten: de ene, dat hij het boze opneemt van anderen zonder zijn schuld; de
tweede dat hij het uit zichzelf aanneemt, dus door zijn schuld; wat de mens van anderen
opneemt zonder zijn schuld, is dat wat in het Woord wordt aangeduid door het verscheurde;
maar wat hij uit zichzelf aanneemt, dus door zijn schuld, wordt in het Woord aangeduid door
het lijk; vandaar komt het dat het evenals in de Oude Kerk zo ook in de Joodse Kerk verboden
was het vanzelf gestorvene of een lijk te eten en ook het verscheurde; waarover het volgende
bij Mozes: ‘Alle ziel die een lijk en het verscheurde dier eet, onder de inboorling en de
vreemdeling, die zal zijn klederen wassen en zich met wateren baden; zij zal onrein zijn tot
aan de avond en zij zal rein zijn; en indien zij niet gewassen heeft en haar vlees niet gebaad
heeft, zo zal zij haar ongerechtigheid dragen’, (Leviticus 17:15,16).
Bij dezelfde: ‘Het lijk en het verscheurde zal hij niet eten om zich daarmee te bevlekken; Ik
Jehovah’, (Leviticus 22:8); het verscheurde staat voor het boze dat vanuit het valse is, dat
door de bozen wordt binnengebracht en dezen zijn de wilde dieren in het woud, die
verscheuren; want de helsen worden in het Woord met de wilde dieren vergeleken.
Bij dezelfde: ‘Mannen der heiligheid zult gij Mij zijn; daarom zult gij niet eten het in het veld
verscheurde vlees; gij zult het de honden voorwerpen’, (Exodus 22:31).
Bij Ezechiël: ‘De profeet tot Jehovah: Mijn ziel is niet bevlekt geweest en het lijk en het
verscheurde heb ik niet gegeten van mijn knapenjaren af tot nu toe en het vlees des gruwels is
in mijn mond niet gekomen’, (Ezechiël 4:14).
Bij dezelfde: ‘Enig lijk of het verscheurde van de vogel en van het beest zullen de priesters
niet eten’, (Ezechiël 44:31); dit ten aanzien van het rijk van de Heer, dat daar de Nieuwe
Aarde is.
Hieruit kan vaststaan wat het verscheurde in de innerlijke zin is; opdat het echter nog verder
zal uitkomen wat het verscheurde is, kan het volgende tot voorbeeld dienen: indien iemand
die het leven van het goede leidt of vanuit goed willen de ander goed doet, zich door een
ander die in het boze is, laat overreden dat het leven van het goede niets tot het heil bijdraagt,
vanwege de oorzaak dat allen in zonden geboren zijn en niemand vanuit zich het goede kan
willen, dus ook niet doen en dat daarom in een heilsmiddel is voorzien, dat het geloof heet en
dat men zo door het geloof gezaligd kan worden zonder het leven van het goede en wel al zou
men het geloof aannemen in het laatste stervensuur; indien zo iemand, die in het leven van het
goede heeft geleefd, zich laat overreden en zich daarna om het leven niet bekommert en het
ook veracht, dan wordt hij een verscheurde genoemd; want van het verscheurde wordt
gesproken met betrekking tot het goede waaraan het valse is ingeboezemd, zodat het goede
niet langer levend wordt.
Als voorbeeld kan ook het echtelijke dienen; iemand houdt dit in het begin voor hemels, maar
naderhand laat de een of laten beiden die in het huwelijk zijn, zich overreden dat het er slechts
is om de orde in de wereld en om de opvoeding en de aparte verzorging van de kinderen en
om de erfenissen; en bovendien dat de huwelijksband geen andere is dan zoals de band van
een verdrag die door de een en de ander ontbonden of geslaakt kan worden indien dit uit
instemming gebeurt; en op deze wijze denkt hij, na die overreding te hebben aangenomen,
niets hemels over het huwelijk; indien daaruit wulpse dingen voortkomen, dan wordt het
echtelijke een zodanig iets dat het verscheurde wordt genoemd; evenzo in de overige dingen.
Dat het de bozen zijn die verscheuren en wel door redeneringen vanuit uiterlijke dingen,
waarin de innerlijke dingen niet kunnen worden ingeboezemd vanwege het leven van het
boze, kan vaststaan uit het volgende bij Jeremia: ‘De leeuw uit het woud heeft de groten
geslagen, de wolf der woestijnen heeft hen verwoest, de luipaard waakt over hun steden, al
wie uit dezelve uitgaat, zal verscheurd worden, omdat hun overtredingen zijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1720
vermenigvuldigd, hun afkeringen zijn machtig geworden’, (Jeremia 5:5,6); en bij Amos:
‘Edom heeft zijn broeder met het zwaard vervolgd en zijn ontfermingen verdorven en zijn
toorn verscheurt bij voortduur en hij behoudt zijn woede geduriglijk’, (Amos 1:11,12).
4172. Ik heb het schadeloos gesteld; dat dit betekent dat daaruit het goede voortkwam, staat
vast uit de betekenis van schadeloos stellen, namelijk vergoeden, hier het goede daaruit.
Met het boze van de schuld en met het boze dat niet van de schuld is, die worden aangeduid
door het lijk en het verscheurde, waarover hiervoor, is het als volgt gesteld: het boze van de
schuld of het boze dat de mens zich door het daadwerkelijke leven heeft aangewend en ook
met het denken tot aan het geloof en de overreding toe heeft bevestigd, kan niet verbeterd
worden, maar dit blijft tot in het eeuwige; maar het boze dat niet van de schuld is en dat de
mens niet met het denken bevestigd en waartoe hij zich niet van binnen overreed heeft, blijft
weliswaar, maar kleeft slechts in de uiterlijke dingen, want het dringt niet tot de innerlijke
dingen door en het verdraait de innerlijke mens niet; zodanig is het boze waardoor het goede
komt, want de innerlijke mens, die nog niet is aangedaan en instemt, kan het in de uiterlijke
mens als het boze zien en zo kan het verwijderd worden; en omdat de innerlijke mens het kan
zien, kan hij daardoor dan tevens het goede helderder zien, want vanuit het tegenovergestelde
verschijnt het goede helderder dan vanuit het niet tegenovergestelde en ook wordt hij daarna
op meer voelbare wijze door het goede aangedaan; dit nu is het wat wordt verstaan onder het
goede daaruit.
4173. Uit mijn hand hebt gij het geëist; dat dit betekent dat het uit Hem was, staat vast uit de
betekenis van de hand, namelijk de macht, waarover de nrs. 878, 3387; dus dat het uit Hem
was, want wat uit Zijn macht is, dat is uit Hem. Het gestolene des daags en het gestolene des
nachts; dat dit betekent het boze van de verdienste evenzo, staat vast uit de betekenis van het
gestolene of van de diefstal, namelijk het boze van de verdienste.
Het boze van de verdienste is daar, wanneer de mens aan zich het goede toeschrijft en vindt
dat het uit hem is en daarmee het heil wil verdienen; dit is het boze dat in de innerlijke zin
door de diefstal wordt aangeduid.
Maar met dit boze is het als volgt gesteld: in het begin menen allen die worden hervormd, dat
het goede uit henzelf is en dat zij vandaar door het goede dat zij doen het heil verdienen; want
de mening dat zij door het goede dat zij doen het heil verdienen, komt daaruit voort dat zij
menen dat het goede uit henzelf is; het ene toch hangt met het andere samen; maar zij die zich
laten wederverwekken, bevestigen dit niet met het denken of overreden zich niet dat het zo is,
maar het wordt geleidelijk verstrooid, want zolang als de mens in de uiterlijke mens is, zoals
allen zijn in het begin van de hervorming, kan hij niet anders dan zo denken; maar hij denkt
alleen vanuit de uiterlijke mens; maar wanneer de uiterlijke mens met zijn begeerten wordt
verwijderd en de innerlijke begint te werken, dat wil zeggen, wanneer de Heer door de
innerlijke mens invloeit met het licht van het inzicht en vandaar de uiterlijke mens verlicht,
dan vangt hij aan anders te geloven en schrijft hij het goede niet toe aan zichzelf, maar aan de
Heer.
Hieruit blijkt wat het boze van de verdienste is, dat hier wordt verstaan, waardoor het goede
komt, evenzo als door het boze, dat niet van de schuld is, waarover eerder.
Indien daarentegen de mens, wanneer hij tot de volwassen leeftijd is gekomen, het met zijn
denken bevestigt en zich geheel en al overreedt dat hij door het goede dat hij doet het heil
verdient, dan blijft dit boze vast geworteld en kan het niet verbeterd worden, want men eist
datgene voor zich op wat van de Heer is en neemt dus zo niet het goede op dat aanhoudend
door de Heer invloeit, maar leidt het, zodra het invloeit, in zich en naar zijn eigene af,
waardoor men het bezoedelt.
Het zijn deze boze dingen die in de eigenlijke zin door de diefstallen worden aangeduid; zie
nr. 2609.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1721
4175. Ik ben geweest, in de dag verteerde mij de hitte en de koude in de nacht en mijn slaap
was van mijn ogen verdreven; dat dit de verzoekingen betekent, staat vast uit de betekenis van
de hitte en de koude, namelijk dat wat een teveel van liefde is en wat niets van liefde is, dus
de twee uitersten; de dag betekent de staat van het geloof of van het ware, die dan op zijn
toppunt is en de nacht de staat van geen geloof of ware, nrs. 221, 935, 936; en uit de betekenis
van de slaap die van de ogen verdreven is, namelijk aanhoudend of zonder rust; omdat het
zulke dingen zijn die in de verzoekingen zijn gelegen worden daarom door die woorden hier
de verzoekingen in het algemeen aangeduid.
Dat de hitte een teveel van liefde betekent, komt omdat het geestelijk vuur en de geestelijke
warmte de liefde is en omgekeerd is de geestelijke koude geen liefde; het leven van de mens
immers is niets dan liefde, want zonder liefde heeft de mens in het geheel niets van leven, ja
zelfs kan de mens indien hij daarover nadenkt, weten dat alle levensvuur en levenswarmte die
in het lichaam is, daaruit is; maar de koude betekent niet het ontberen van alle liefde, maar de
ontbering van de geestelijke en de hemelse liefde en het is de ontbering daarvan die de
geestelijke dood wordt genoemd; wanneer de mens van die liefde is verstoken, wordt hij in
brand gezet door de liefde van zich en van de wereld; deze liefde is naar verhouding koud en
zij wordt ook koude, niet alleen bij de mens wanneer hij in het lichaam leeft, maar ook
wanneer hij in het andere leven komt; indien hem, wanneer hij in het lichaam leeft, de liefde
van zich en van de wereld wordt afgenomen, wordt hij zo koud, dat hij nauwelijks iets van
leven heeft; evenzo indien hij werd aangedreven om heilig over de hemelse en de Goddelijke
dingen te denken; in het andere leven is hij, wanneer hij onder de helsen is, in het vuur of in
de hitte van de begeerten; maar wanneer hij de hemel nabij komt, wordt dat vuur en die hitte
in koude verkeerd en des te feller naarmate hij dichter nadert, met een marteling, die in gelijke
graad toeneemt; het is deze koude die wordt verstaan onder ‘de knersing der tanden’ van
degenen die in de hel zijn, (Mattheüs 8:12; 13:42,50; 22:13; 24:51; 25:30; Lukas 13:28).
4176. Deze voor mij twintig jaren heb ik u gediend in uw huis; dat dit het eigene betekent,
staat vast uit de betekenis van twintig, namelijk het goede van de overblijfselen, waarover nr.
2280; wanneer van dit goede wordt gesproken met betrekking tot de Heer, dan is het dat wat
Hij voor Zichzelf heeft verworven, nr. 1906, dus Zijn eigene; en uit de betekenis van dienen
wanneer daarvan gesproken wordt met betrekking tot de Heer, namelijk de macht, waarover
de nrs. 3975, 3977.
4177. Veertien jaren om uw twee dochters; dat dit de eerste periode betekent opdat Hij zich
daaruit de aandoeningen van het ware zou verwerven, staat vast uit de betekenis van veertien
of van twee weken, namelijk de eerste periode; want weken betekenen in het Woord niets
anders dan een volledige periode, een grote of een kleine, nrs. 2044, 3845; evenzo is het
gesteld wanneer twee weken als een enkele worden vermeld, want het verdubbelde en met
zichzelf vermenigvuldigde getal neemt de betekenis niet weg; daaruit blijkt wat hier veertien
of twee weken betekenen; en uit de betekenis van de twee dochters, hier van Rachel en Lea, te
weten de aandoeningen van het ware, nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; en bovendien dat de
dochters de aandoeningen zijn, nr. 2362.
4178. En zes jaren om uw kudde; dat dit betekent om daarna het goede te verwerven, staat
vast uit de betekenis van zes, namelijk de strijd en de arbeid, waarover de nrs. 720, 737, 900;
hier het overige van de strijd en de arbeid, dus daarna; en uit de betekenis van de kudde,
namelijk het goede, waarover de nrs. 343, 2566, 3518.
4179. En gij hebt mijn loon op tien wijzen veranderd; dat dit diens staat betekent ten opzichte
van Hem toen Hij die goede dingen aan zich aanvoegde, staat vast uit de betekenis van het
loon wanneer daarvan gesproken wordt met betrekking tot de Heer, namelijk uit Hemzelf, nrs.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1722
3996, 3999; dus toen Hij de goede dingen aan zich aanvoegde; en uit de betekenis van dat
loon veranderen, namelijk de staat van dat goede dat door Laban wordt aangeduid ten
opzichte van Hem; dat tien wijzen wil zeggen zeer veel verandering, nr. 4077.
4180. Indien niet de God van mijn vader, de God van Abraham en de Schrik van Izaäk met
mij geweest was; dat dit betekent indien er niet het Goddelijke en het Goddelijk Menselijke
geweest was, staat vast uit de betekenis van de God des vaders, wanneer daarvan wordt
gesproken met betrekking tot de Heer, namelijk het Goddelijke ten aanzien van het goede; dat
de Vader het Goddelijk Goede is en de Zoon het Goddelijk Ware, zie de nrs. 2803, 3704; hier
het Goddelijk Goede van het ene en het andere Wezen; uit de betekenis van de God van
Abraham, namelijk het Goddelijke Zelf dat het Goddelijk Wezen wordt genoemd; dat
Abraham de Heer uitbeeldt ten aanzien van het Goddelijke Zelf, nrs. 2011, 3439; en uit de
betekenis van de Schrik van Izaäk, namelijk het Goddelijk Menselijke; gezegd wordt ‘schrik’,
omdat het het Goddelijk ware is dat bedoeld wordt, want het Goddelijk Ware brengt bij hen
die niet in het goede zijn: vrees, schrik en ontsteltenis met zich mee, niet echter het Goddelijk
Goede; dit verschrikt niemand; evenzo in het vervolg van dit hoofdstuk: ‘Jakob zwoer bij de
Schrik van zijn vader Izaäk’, vers 53.
Want omdat Laban, toen hij van Jakob gescheiden was, dat wil zeggen, het goede als middel
gescheiden van het Goddelijk Goede, was hij in zo’n staat dat hij het boze wilde aandoen,
zoals blijkt wat van Laban gezegd wordt; omdat hij toen zodanig was, wordt er daarom
gezegd ‘de Schrik van Izaäk’; dat ‘de Schrik van Izaäk’ de God van Izaäk betekent, kan voor
eenieder duidelijk zijn en ook dat het in die staat was.
Dat Izaäk het Goddelijk Menselijke van de Heer uitbeeldt en wel ten aanzien van het
Goddelijk Redelijke zie de nrs. 1893, 2066, 2072, 2083, 2630, 3012, 3194, 3210, 3973.
Daarmee, dat het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, schrik met zich meebrengt bij degenen
die niet in het goede zijn, niet echter het Goddelijk Goede, is het als volgt gesteld: het heilige
dat uit de Heer is, heeft in zich het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware; deze gaan
aanhoudend uit de Heer voort; vandaar het licht dat in de hemelen is en vandaar het licht dat
in de menselijke gemoederen is en vandaar met als gevolg de wijsheid en het inzicht, want
deze liggen in dat licht; maar dit licht of de wijsheid en het inzicht, doet allen aan
overeenkomstig de opneming; diegenen die in het boze zijn, nemen het Goddelijk Goede niet
op, want zij zijn in geen liefde en naastenliefde; want al het goede is van de liefde en van de
naastenliefde; maar het Goddelijk ware kan wel opgenomen worden, ook door de bozen, maar
slechts door hun uiterlijke mens, niet door hun innerlijke mens.
Het is hiermee gesteld als met de warmte en het licht welke uit de zon zijn; de geestelijke
warmte is de liefde, dus het goede; het geestelijk licht is het geloof, dus het ware; wanneer de
warmte uit de zon wordt opgenomen, gedijen de bomen en de bloemen, en brengen dan
bladeren, bloesems en vruchten of zaden voort; dit vindt plaats in de lente- en zomertijd; maar
wanneer de warmte uit de zon niet wordt opgenomen, maar alleen het licht, dan gedijt er niets,
maar alle plantengroei begint te verstarren, zoals gebeurt in de herfst en de winter; zo is het
ook gesteld met de geestelijke warmte en het geestelijk licht, welke uit de Heer zijn; indien de
mens is zoals de lente en de zomer, dan neemt hij het goede dat van de liefde en de
naastenliefde is, op en brengt vruchten voort; maar indien de mens is zoals de herfst en de
winter, dan neemt hij het goede van de liefde en van de naastenliefde niet op, dus dan brengt
hij geen vruchten voort, niettemin kan hij het licht opnemen, dat wil zeggen, die dingen weten
die van het geloof of van het ware zijn; het winterlicht doet iets dergelijks, want het vertoont
op eendere wijze de kleuren en de schoonheden en maakt die zichtbaar, maar met dit verschil
dat het niet naar de innerlijke dingen doordringt, omdat daar niet de warmte is, vandaar geen
groei.
Wanneer daarom het goede niet wordt opgenomen, maar alleen het licht, dan is het evenals
wanneer in de objecten niet de warmte wordt opgenomen, maar alleen het beeld en de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1723
schoonheid van de vorm uit het licht; vandaar is van binnen de koude en waar van binnen de
koude is, daar is een verstarring van alle dingen en als het ware een samenkrimpen en een
huiveren wanneer het licht daarin valt; dit is het wat in de levende wezens de vrees, de schrik
en de ontsteltenis teweegbrengt.
Door deze vergelijking kan men enigszins begrijpen hoe het gesteld is met de vrees, de schrik
en de ontsteltenis bij de bozen, namelijk dat deze niet zijn uit het Goddelijk Goede maar uit
het Goddelijk Ware en dat zij er dan zijn wanneer men het Goddelijk Goede niet opneemt,
maar toch het Goddelijk Ware opneemt; verder dat het Goddelijk Ware zonder het Goede niet
kan doordringen tot de innerlijke dingen, maar slechts in de uiterste dingen blijft hangen, dat
wil zeggen, in de uiterlijke mens en meestal in het zinlijke van hem; en dat vandaar de mens
in de uiterlijke vorm als schoon verschijnt, terwijl hij in de innerlijke vorm afgrijselijk is.
Daaruit kan ook vaststaan hoedanig het geloof bij zeer velen is, van welk geloof zij zeggen
dat het zaligt zonder de goede werken, dat wil zeggen, zonder goed willen en goed doen.
Omdat het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Menselijke voortgaat, maar niet uit het
Goddelijke Zelf, zo is het daarom het Goddelijk Menselijke dat hier wordt aangeduid door ‘de
Schrik van Izaäk’, want het is, zoals gezegd, het Goddelijk Ware dat verschrikt en niet het
Goddelijk Goede.
Dat het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Menselijke van de Heer voortgaat, maar niet uit het
Goddelijke Zelf, is een tot dusver nog niet onthulde verborgenheid; hiermee is het als volgt
gesteld: voordat de Heer in de wereld kwam, vloeide het Goddelijke Zelf in de gehele hemel
in en omdat de hemel toen voor het grootste deel uit hemelsen bestond, dat wil zeggen uit
diegenen die in het goede van de liefde waren, werd door die invloeiing, vanuit de Goddelijke
Almacht, het licht voortgebracht dat in de hemelen is en daaruit de wijsheid en het inzicht;
maar nadat het menselijk geslacht zich had verwijderd van het goede van de liefde en van de
naastenliefde, kon dat licht niet langer door de hemel voortgebracht worden en dus ook niet
de wijsheid en het inzicht, dat moest doordringen tot aan het menselijk geslacht; en daarom
kwam de Heer, uit noodzaak opdat het gezaligd zou worden, in de wereld en maakte Hij het
Menselijke in Zich Goddelijk, opdat Hijzelf ten aanzien van het Goddelijk Menselijke het
Goddelijk Licht zou worden en zo dus de gehele hemel en de gehele wereld zou verlichten.
Hij was het Licht zelf uit het eeuwige geweest; want dat Licht was uit het Goddelijke Zelf
door de hemel en het was het Goddelijke Zelf dat het Menselijke opnam en dit Goddelijk
maakte; en toen dit Goddelijk was gemaakt, kon Hij uit dit, niet slechts de hemelse hemel zelf
verlichten, maar ook de geestelijke hemel en eveneens het menselijk geslacht, dat het
Goddelijk Ware opnam en opneemt in het goede, dat wil zeggen, in de liefde tot Hem en in de
naastenliefde jegens de naaste, zoals blijkt bij Johannes: ‘Zo velen Hem opgenomen hebben,
die heeft Hij macht gegeven, zonen Gods te zijn, die, die in Zijn naam geloven; die niet uit de
bloeden, noch uit de wil des vleezes, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn’,
(Johannes 1:12,13).
Uit wat nu gezegd is, kan vaststaan wat door het volgende bij Johannes wordt aangeduid:
‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord; dit was in
den beginne bij God; alle dingen zijn door hetzelve gemaakt en zonder hetzelve is niets
gemaakt dat gemaakt is.
In hetzelve was het leven en het leven was het licht der mensen; het was het ware licht, dat
verlicht eenieder mens komende in de wereld’, (Johannes 1:1-4,9) en vervolg.
Het Woord betekent daar het Goddelijk Ware; dat echter de Heer ten aanzien van het ene en
het andere Wezen het Goddelijk Goede is, maar dat uit Hem het Goddelijk Ware voortgaat,
zie nr. 3704; want het Goddelijk Goede kan niet door de mens worden opgenomen, zelfs niet
door de engel, maar alleen door het Goddelijk Menselijke van de Heer en dit wordt verstaan
onder deze woorden bij Johannes: ‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die
in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard’, (Johannes 1:8); maar het Goddelijk
Ware kan opgenomen worden, maar zodanig als het bij de mens die het opneemt, mogelijk is;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1724
en in dit ware kan het Goddelijk Goede wonen, met een verschil overeenkomstig de
opneming.
Van dien aard zijn de verborgenheden die zich aan de engelen voordoen wanneer door de
mens deze woorden gelezen worden: ‘Indien niet de God van mijn vader, de God van
Abraham en de Schrik van Izaäk, met mij geweest was’.
Hieruit blijkt hoeveel hemels er is in het Woord en in de afzonderlijke dingen van ervan,
hoewel niets ervan in de letterlijke zin verschijnt; en daaruit blijkt eveneens hoedanig de
wijsheid van de engelen is in vergelijking tot de menselijke wijsheid; en dat de engelen in de
diepste verborgenheden zijn, terwijl de mens zelfs niet eens weet dat er een verborgenheid in
gelegen is.
Maar wat hier wordt vermeld, is slechts heel weinig, want in deze verborgenheid zien en
doorvatten de engelen ontelbare, ja zelfs in dat opzicht eindeloze dingen, die nooit
uitgesproken kunnen worden, omdat de menselijke spraak niet toereikend is om die uit te
drukken, noch het menselijk gemoed bij machte is om ze op te nemen.
4181. Dat gij mij nu ledig weggezonden zoudt hebben; dat dit betekent dat het alle dingen
voor zich opgeëist zou hebben, staat vast uit de betekenis van ledig wegzenden, namelijk alle
dingen van hem wegnemen, dus alle dingen voor zich opeisen.
4182. Mijn ellende en de vermoeienis van mijn palmen heeft God gezien en Hij heeft gericht
gisterennacht; dat dit betekent dat alle dingen uit Hem zijn door de eigen macht, staat vast uit
de betekenis van de ellende en de vermoeienis van de palmen hier, namelijk de verzoekingen;
en omdat de Heer door verzoekingen en overwinningen het Goddelijke met het Menselijke
verenigde en dit ook Goddelijk maakte en wel uit eigen macht, worden deze dingen door
dezelfde woorden aangeduid; dat de Heer door verzoekingen en overwinningen het
Goddelijke met het Menselijke verenigde en dit Goddelijk maakte uit eigen macht, zie de nrs.
1661, 1737, 1813, 1921, 2776, 3318; dat de palm of de hand de macht is, nrs. 878, 3387; dus
betekenen mijn palmen of mijn handen de eigen macht; God heeft gezien en Hij heeft gericht,
betekent het Goddelijke van de Heer, namelijk dat het Goddelijke dat in Hem is en dat van
Hem is, het gedaan heeft.
4183. vers 43. En Laban antwoordde en zei tot Jakob: De dochters mijn dochters en de zonen
mijn zonen en de kudde mijn kudde en al wat gij ziet, dat is mijn en aan mijn dochters, wat zal
ik heden aan hen doen of aan hun zonen die zij gebaard hebben.
Laban antwoordde en zei tot Jakob, betekent een duistere staat van doorvatting; de dochters
mijn dochters en de zonen mijn zonen en de kudde mijn kudde, betekent dat alle
aandoeningen van het ware, alle ware en goede dingen van hem waren; en al wat gij ziet, dat
is mijn, betekent al het begrijpelijke en verstandelijke; en aan mijn dochters, wat zal ik heden
aan haar doen of aan haar zonen die zij gebaard hebben, betekent dat het die dingen niet voor
zich durfde opeisen.
4184. Laban antwoordde en zei tot Jakob; dat dit een duistere staat van begrip betekent, staat
vast uit de betekenis van antwoorden en zeggen, namelijk de doorvatting; dat zeggen in de
historische dingen van het Woord doorvatten is, zie de nrs. 1898, 1919, 2080, 2862, 3509,
3395; dat het een duistere staat van doorvatting is, staat vast uit wat Laban hier zegt, namelijk
dat de dochters, de zonen en de kudde van hem waren, terwijl zij toch niet van hem waren; en
in de innerlijke zin, dat het goede als middel alle goede en ware dingen voor zich opeiste;
over deze dingen die door Laban worden gezegd, zie wat eerder in de nrs. 3974, 4113 is
getoond.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1725
4185. De dochters mijn dochters en de zonen mijn zonen en de kudde mijn kudde; dat dit
betekent dat alle aandoeningen van het ware, alle ware en goede dingen van hem waren, staat
vast uit de betekenis van de dochters, hier Rachel en Lea, namelijk de aandoeningen van het
ware, waarover de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; uit de betekenis van de zonen, namelijk de
ware dingen, nrs. 489, 491, 533, 1147, 3373; en uit de betekenis van de kudde van kleinvee,
namelijk de goede dingen, nrs. 343, 1565, 2566; dat hij die dingen voor zich opeiste, alsof zij
van hem waren, blijkt duidelijk, want hij zei ‘de dochters mijn dochters, de zonen mijn zonen
en de kudde mijn kudde’.
4186. En al wat gij ziet, dat is mijn; dat dit al het begrijpelijke en verstandelijke betekent,
staat vast uit de betekenis van zien, namelijk begrijpen en verstaan, waarover de nrs. 2150,
3863; dus dat al het begrijpelijke en verstandelijke van het ware en goede van hem was.
Hoe het hiermee gesteld is werd eerder gezegd en het werd toegelicht door die dingen die in
het andere leven gebeuren, namelijk dat de geesten, vooral die van de middelklasse, wanneer
zij in een bepaald gezelschap van engelen zijn, dan niet anders weten dan dat de
aandoeningen van het goede en ware die vanuit dat gezelschap invloeien, van hen zijn; want
zodanig is de vergemeenschapping van de aandoeningen en het denken in het andere leven en
voor zoveel als zij met dat gezelschap verbonden zijn, voor zoveel verkeren zij in die mening;
wanneer deze geesten daarvan gescheiden worden, zijn zij verontwaardigd en wanneer zij in
die staat van verontwaardiging komen, komen zij ook in een duistere staat, waarover eerder in
nr. 4184; en in deze staat eisen zij, omdat zij de innerlijke doorvatting niet hebben, voor zich
de goede en ware dingen op die van het gezelschap van de engelen zijn en die zij door de
eerder vermelde vergemeenschapping hadden; het is deze staat die in dit vers wordt
beschreven.
Bovendien werd het mij door veel ondervinding te weten gegeven, hoe de aandoeningen van
het goede en ware aan anderen worden vergemeenschapt.
Geesten van deze klasse waren enige malen bij mij en wanneer zij door iets van aandoening
verbonden waren, wisten zij niet anders dan dat mijn dingen van hen waren; en ik werd
ingelicht dat iets eenders bij alle mensen plaatsvindt; want elk mens heeft geesten bij zich en
zodra dezen tot de mens komen en in zijn aandoening binnengaan, weten zij niet anders dan
dat alle dingen die van de mens zijn, van hen zijn; op deze wijze worden de geesten met de
mens verbonden en door hen regeert de Heer de mens, nr. 2488; hierover zal uit de
ondervinding zelf in wat volgt gesproken worden aan het einde van de hoofdstukken.
4187. En aan mijn dochters, wat zal ik heden aan hen doen of aan hun zonen die zij gebaard
hebben; dat dit betekent dat het die dingen niet voor zich durfde opeisen, staat vast uit de
betekenis van de dochters, namelijk de aandoeningen van het ware; en uit die van de zonen,
namelijk de ware dingen, waarover hiervoor, nr. 4185; dat het die dingen niet voor zich
durfde opeisen, wordt aangeduid door ‘wat zal ik heden aan hen doen’; en het blijkt uit wat
voorafgaat, namelijk dat God tot hem zei in de droom: ‘Wacht u, dat gij niet misschien met
Jakob spreekt van het goede tot het boze toe’, vers 24.
4188. vers 44-46. En nu, ga, laat ons een verbond maken, ik en gij, en dat het tot een getuige
zij tussen mij en tussen u.
En Jakob nam een steen en zette die op tot een opgericht teken.
En Jakob zei tot zijn broeders: Verzamelt stenen; en zij namen stenen en maakten een hoop;
en zij aten aldaar op de hoop.
Nu ga, laat ons een verbond maken, ik en gij en dat het tot een getuige zij tussen mij en tussen
u, betekent de verbinding van het Goddelijk Natuurlijke met de goede dingen van de werken,
waarin diegenen zijn die terzijde staan of de natiën; en Jakob nam een steen en zette die op tot
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1726
een opgericht teken, betekent een zodanig ware en de eredienst daaruit; en Jakob zei tot zijn
broeders, betekent hen die in het goede van de werken zijn; verzamelt stenen en zij namen
stenen een maakten een hoop, betekent de ware dingen vanuit het goede; en zij aten aldaar op
de hoop, betekent de toe-eigening vanuit het Goddelijk Goede.
4189. Nu, ga, laat ons een verbond maken, ik en gij; dat dit de verbinding betekent van het
Goddelijk Natuurlijke met de goede dingen van de werken, waarin diegenen zijn die terzijde
staan, of de natiën, staat vast uit de betekenis van het verbond, te weten de verbinding,
waarover de nrs. 665, 666, 1023, 1038, 1864, 1996, 2003, 2021; uit de uitbeelding van Laban
hier, die ‘ik’ is en de goede dingen van de werken is, waarover hierna; en uit de uitbeelding
van Jakob, die hier ‘gij’ is en het Goddelijk Natuurlijke is.
Dat door Laban hier de goede dingen van de werken worden aangeduid, waarin degenen zijn
die terzijde staan of de natiën, is hierdoor, dat Laban, omdat hij nu is gescheiden van Jakob,
dat wil zeggen, het middellijk goede van het Goddelijk Goede van het natuurlijke, niet langer
het middellijk goede kan uitbeelden; maar omdat het als middel van dienst is geweest, beeldt
hij daarom enig goede uit en wel het goede terzijde of het zijdelings verwante goede; dat
Laban voordat hij op deze wijze met Jakob verbonden was, het zijdelings verwante goede
uitbeeldde, zie de nrs. 3612, 3665, 3778; dus het goede terzijde; van welke aard echter dat
goede is, zal hierna worden gezegd.
Met Laban is het evenzo gesteld als met Lot en Ismaël, zolang Lot met Abraham was, beeldde
hij de Heer uit ten aanzien van de zinlijke uiterlijke mens, nrs. 1428, 1434, 1547, 1597, 1598,
1698; maar toen hij van Abraham gescheiden was, beeldde hij diegenen uit die in de uiterlijke
eredienst zijn, maar wel in de naastenliefde, nrs. 2317, 2324, 2371, 2399; en verder
verscheidene staten van de Kerk achtereenvolgens, nrs. 2422, 2459.
Ismaël eveneens; zolang hij met Abraham was, beeldde hij het eerste redelijke van de Heer
uit, nrs. 1893, 1949-1951; maar daarna, toen hij gescheiden was, beeldde hij de degenen uit
die geestelijk genoemd worden, nrs. 2078, 2691, 2699, 3263, 3268; zo is het ook met Laban
gesteld; de oorzaak hiervan is de volgende, dat hoewel de scheiding heeft plaatsgevonden, de
verbinding toch blijft voortduren, maar niet die welke er eerder was; vandaar komt het dat
Laban hier en in wat nu volgt, de goede dingen van de werken uitbeeldt hoedanig die zijn bij
hen die terzijde zijn, dat wil zeggen, bij de natiën; van de natiën wordt gezegd dat zij terzijde
zijn of in het zijdelings verwante goede, omdat zij buiten de Kerk zijn; zij die binnen de Kerk
in het goede en ware zijn, zijn niet terzijde, maar in de rechte lijn, want zij hebben het Woord
en door het Woord rechtstreekse vergemeenschapping met de hemel en door de hemel met de
Heer; niet echter de natiën, want deze hebben het Woord niet en zij kennen ook de Heer niet;
vandaar wordt gezegd dat zij terzijde zijn; maar bedoeld worden de natiën die in de goede
dingen van de werken zijn, dat wil zeggen, in de uiterlijke dingen waarin van binnen het
goede van de naastenliefde is; dit is het wat de goede dingen van de werken wordt genoemd,
niet echter de goede werken, want goede werken kunnen bestaan zonder de goede dingen van
binnen, echter niet de goede dingen van de werken.
4190. En Jakob nam een steen en zette die op tot een opgericht teken; dat dit een zodanig
ware en de eredienst daaruit betekent, staat vast uit de betekenis van de steen, namelijk het
ware, waarover de nrs. 643, 1298, 3720; en uit de betekenis van het opgerichte teken,
namelijk de eredienst daaruit of vanuit het ware, waarover nr. 3727; hieruit blijkt dat door die
woorden een zodanig ware en de eredienst daaruit wordt aangeduid; gezegd wordt ‘een
zodanig ware’, zodanig namelijk als het bij de natiën is; want de natiën hebben, hoewel zij
niets over het Woord en dus niets over de Heer weten, toch zulke uiterlijke ware dingen als de
christenen hebben; zoals dat men de Godheid heilig moet vereren, dat men de gezette feesten
in acht moet nemen, dat men de ouders moet eren, dat men niet moet stelen, niet echtbreken,
niet doden en ook niet moet begeren wat van een ander is, dus zulke ware dingen als die van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1727
de Decaloog zijn, die ook binnen de Kerk als richtlijnen gelden; diegenen onder hen die wijs
zijn, nemen deze zelfde dingen niet slechts in de uiterlijke vorm in acht, maar ook in de
innerlijke, want zij denken dat zulke dingen niet alleen tegen hun godsdienstigheden
indruisen, maar ook tegen het algemeen welzijn, dus tegen de innerlijke plicht die de mens
heeft en dus tegen de naastenliefde, hoewel zij niet zozeer weten wat het geloof is.
Zij hebben in het duister een bepaald soort geweten, waartegen zij niet willen handelen en
sommigen zelfs niet kunnen handelen; hieruit kan vaststaan dat de Heer hun innerlijke dingen,
die in het duister zijn, regeert en dat hun dus zo het vermogen is toebedeeld om de innerlijke
ware dingen op te nemen, die zij ook in het andere leven opnemen; zie de nrs. 2589 tot 2604
wat daar over de natiën is getoond.
Het werd enige malen gegeven om met christenen in het andere leven te spreken over de staat
en het lot van de natiën buiten de Kerk, dat zij de ware en goede dingen van het geloof
gemakkelijker opnemen dan de christenen die niet overeenkomstig de geboden van de Heer
hebben geleefd; en dat de christenen wreed over hen denken, namelijk dat allen die buiten de
Kerk zijn, verdoemd zijn en wel vanwege de aangenomen regel dat er buiten de Heer geen
heil is; en dat dit waar is, maar dat de natiën die in wederzijdse naastenliefde hebben geleefd
en het gerechte en het billijke vanuit een zeker geweten betracht hebben, in het andere leven
gemakkelijker het geloof opnemen en de Heer erkennen dan zij die binnen de Kerk waren en
niet in zo’n naastenliefde hebben geleefd; verder dat de christenen in het valse zijn, namelijk
hierin dat zij geloven dat de hemel voor hen alleen is, omdat zij het Boek van het Woord
hebben, maar op papier en niet in de harten geschreven; en dat zij de Heer kennen maar niet
geloven dat Hij Goddelijk is ten aanzien van het Menselijke, ja, Hem zelfs alleen maar als een
gewoon mens erkennen ten aanzien van Zijn andere Wezen, dat zij de menselijke natuur
noemen en Hem daarom, wanneer zij aan zichzelf en aan hun gedachten zijn overgelaten,
zelfs niet eens aanbidden; en dat zo dus zij het zijn die buiten de Heer zijn, voor wie er geen
heil is.
4191. En Jakob zei tot zijn broeders; dat dit degenen betekent die in het goede van de werken
zijn, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het Goddelijk Natuurlijke van de Heer,
waarover eerder; en uit de betekenis van de broeders, namelijk de goede dingen, waarover de
nrs. 3815, 4121; hier degenen die in de goede dingen van de werken zijn en dat dezen de
natiën zijn, werd eerder in nr. 4189 getoond; want allen die in het goede zijn, zijn met het
Goddelijke van de Heer verbonden en vanwege de verbinding worden zij door de Heer
broeders genoemd, zoals bij Markus: ‘Jezus, rondom overzien hebbende die om Hem zaten,
zei: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders; want zo wie de wil van God doet, die is Mijn
broeder en Mijn zuster en Mijn moeder’, (Markus 3:31,34,35).
Alle verbinding is door de liefde en de naastenliefde, wat eenieder duidelijk kan zijn, want de
geestelijke verbinding is niets anders dan de liefde en de naastenliefde; dat de liefde tot de
Heer de verbinding met Hem is, is duidelijk en dat de naastenliefde jegens de naaste het
eveneens is, staat vast uit de woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Voor zoveel gij het een van
deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij het Mij gedaan’, (Mattheüs 25:40); hier
wordt over de werken van de naastenliefde gehandeld.
4192. Verzamelt stenen en zij namen stenen en maakten een hoop; dat dit de ware dingen
vanuit het goede betekent, staat vast uit de betekenis van de stenen, namelijk de ware dingen,
waarover eerder in nr. 4190; en uit de betekenis van de hoop, namelijk het goede; dat de hoop
het goede betekent, komt daarvandaan, dat men oudtijds, voordat men altaren oprichtte,
opgestapelde hopen maakte en daarop at, tot een getuigenis dat men in de liefde verbonden
werd; maar daarna, toen de uitbeeldende dingen van de Ouden voor heilige dingen werden
gehouden, bouwde men in plaats van opgestapelde hopen, altaren en eveneens uit stenen,
maar met meer orde gerangschikt, (Jozua 22:28,34); vandaar wordt door de hoop iets eenders
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1728
aangeduid als door het altaar, namelijk het goede van de liefde en door de stenen daar de ware
dingen van het geloof.
4193. En zij aten aldaar op de hoop; dat dit de toe-eigening vanuit het Goddelijk Goede
betekent, staat vast uit de betekenis van eten, namelijk de vergemeenschapping, de verbinding
en de toe-eigening, waarover de nrs. 2187, 2343, 3168, 3513, 3596, 3832; en uit de betekenis
van de hoop, namelijk het goede, waarover hiervoor in nr. 4192; hier het Goddelijk Goede.
4194. vers 47-50. En Laban noemde hem Jegar-sahadutha; en Jakob noemde hem Gal-ed.
En Laban zei: Deze hoop is heden een getuige tussen mij en tussen u; daarom noemde hij zijn
naam Gal-ed.
En Mizpa, omdat hij zei: Jehovah schouwe tussen mij en tussen u, omdat wij verborgen zullen
zijn, de man van zijn metgezel.
Indien gij mijn dochters verdrukt en indien gij vrouwen neemt boven mijn dochters, geen man
is met ons; zie, God is getuige tussen mij en tussen u.
Laban noemde hem Jegar-sahadutha, betekent het hoedanige ervan, van de zijde van het door
Laban uitgebeelde goede; en Jakob noemde hem Gal-ed, betekent het hoedanige van de zijde
van het goede van het Goddelijk Natuurlijke; en Laban zei: Deze hoop is heden een getuige
tussen mij en tussen u, daarom noemde hij zijn naam Gal-ed, betekent dat het zo zal zijn tot in
het eeuwige, vandaar dus het hoedanige ervan; en Mizpa, omdat hij zei: Jehovah schouwe
tussen mij en tussen u, betekent de tegenwoordigheid van het Goddelijk Natuurlijke van de
Heer; omdat wij verborgen zullen zijn, de man van zijn metgezel, betekent de scheiding ten
opzichte van die dingen die van de Kerk zijn; indien gij mijn dochters verdrukt en vrouwen
neemt boven mijn dochters, geen man is met ons, betekent de aandoeningen van het ware,
namelijk dat zij binnen de Kerk zullen blijven; zie God is getuige tussen mij en tussen u,
betekent de bevestiging.
4195. Laban noemde hem Jegar-sahadutha; dat dit het hoedanige ervan betekent van de zijde
van het door Laban uitgebeelde goede, staat vast uit de betekenis van de naam noemen,
namelijk het hoedanige, waarover de nrs. 144, 145, 1754, 2009, 2724, 3421; Jegar-sahadutha
betekent de hoop van de getuigenis in de streektaal van Syrië, waar Laban vandaan kwam.
Zulke opgestapelde hopen waren oudtijds tot een teken of tot een getuige en later ook tot een
eredienst; hier tot een teken en tot een getuige; tot een teken dat daar de grens was en een
getuige dat daar het verbond was gesloten en dat geen van hen hem zou overschrijden om de
ander het boze te doen, zoals ook blijkt uit Labans woorden: ‘Deze hoop zij getuige en het
opgericht teken zij getuige, dat ik niet tot u voorbij deze hoop gaan zal en dat gij niet tot mij
voorbij deze hoop en dit opgericht teken gaan zult tot het boze’, (Genesis 31:52); daaruit
blijkt wat Jegar-sahadutha of de hoop der getuigenis in zich sluit; maar in de innerlijke zin
betekent dit het hoedanige van het goede vanuit de ware dingen van de zijde van Laban, dat
wil zeggen, van de zijde van degenen die in de goede dingen van de werken zijn, dat wil
zeggen, van de zijde van de natiën.
4196. En Jakob noemde hem Gal-ed; dat dit het hoedanige betekent van de zijde van het
goede van het Goddelijk Natuurlijke, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het
Goddelijk Natuurlijke van de Heer, waarover meermalen eerder; Gal-ed betekent de hoop en
de getuige, of de hoop getuige in de Hebreeuwse streektaal of dat van Kanaän, waar Jakob
vandaan was; wat ‘de hoop getuige’ in de innerlijke zin betekent, volgt hierna.
4197. En Laban zei: Deze hoop is heden een getuige tussen mij en tussen u; daarom noemde
hij zijn naam Gal-ed; dat dit betekent dat het zo zal zijn tot in het eeuwige en vandaar weer
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1729
het hoedanige ervan, staat vast uit de betekenis van de hoop, namelijk het goede, waarover
eerder in nr. 4192; en uit de betekenis van de getuige, namelijk de bevestiging van het goede
door het ware, waarover hierna; uit de betekenis van heden, namelijk het eeuwige, waarover
de nrs. 2838, 3998; en uit de betekenis van de naam noemen, namelijk het hoedanige,
waarover de nrs. 144, 145, 1754, 2009, 2724, 3421; het hoedanige zelf is bevat in de naam
Gal-ed, want oudtijds bevatten de opgelegde namen het hoedanige, nrs. 340, 1946, 2643,
3422; daaruit blijkt duidelijk wat er wordt aangeduid door ‘Laban zei: Deze hoop is heden een
getuige tussen mij en tussen u, daarom noemde hij zijn naam Gal-ed’, namelijk de uiting van
de verbinding van het door Laban hier aangeduide goede met het Goddelijk Goede van het
Natuurlijke van de Heer, dus de verbinding van de Heer door het goede met de natiën.
Want het is dit goede dat nu door Laban wordt uitgebeeld, nr. 4189; het zijn de ware dingen
van dat goede die getuigen met betrekking tot de verbinding; maar het goede van hen staat,
zolang zij in de wereld leven, terzijde, omdat zij de Goddelijk ware dingen niet hebben; maar
toch hebben degenen die in dat goede zijn, dat wil zeggen in wederzijdse naastenliefde leven,
hoewel zij dan niet de rechtstreekse Goddelijke ware dingen vanuit de Goddelijke bron, dat
wil zeggen, vanuit het Woord hebben, toch niet een goede dat gesloten is, maar zo’n goede
dat geopend kan worden en dat ook geopend wordt in het andere leven, wanneer zij daar in de
ware dingen van het geloof en over de Heer worden onderricht; anders is het gesteld bij de
christenen, diegenen van hen die in de wederzijdse naastenliefde zijn en meer nog diegenen
die in de liefde tot de Heer zijn, wanneer zij in de wereld leven, in het rechtstreekse goede,
omdat zij in de Goddelijke ware dingen zijn; en daarom gaan zij de hemel binnen zonder zo’n
onderricht, indien er geen valsheden in hun waarheden geweest zijn, die eerst uiteengeslagen
moeten worden; maar de christenen die niet in de naastenliefde hebben geleefd, hebben voor
zichzelf de hemel gesloten en zeer velen dermate dat hij niet geopend kan worden; want zij
weten de ware dingen en ontkennen ze en ook sterken zij zich daartegen, zo al niet met de
mond dan toch met het hart.
Dat Laban de hoop eerst in zijn streektaal Jegar-sahadutha noemde en daarna in de streektaal
van Kanaän Gal-ed, terwijl toch het ene en het andere van vrijwel gelijke betekenis is, is ter
wille van de aanvoeging en vandaar ter wille van de verbinding; spreken in de streektaal van
Kanaän of met de lip van Kanaän, wil zeggen: zich aan het Goddelijke aanvoegen; want door
Kanaän wordt het rijk van de Heer aangeduid en in de hoogste zin de Heer, nrs. 1607, 3038,
3705, zoals blijkt bij Jesaja: ‘Te dien dage zullen er vijf steden in het land van Egypte zijn,
sprekende met de lippen van Kanaän en zwerende Jehovah Zebaoth; te dien dage zal Jehovah
een altaar hebben in het midden van het land van Egypte en een opgericht teken bij de grens
ervan voor Jehovah, en het zal zijn tot een teken en tot een getuige voor Jehovah Zebaoth in
het land van Egypte’, (Jesaja 19:18-20).
Dat de getuige de bevestiging van het goede door het ware en van het ware uit het goede is, en
dat de getuigenis vandaar het goede is waaruit het ware is en het ware dat vanuit het goede is,
kan elders uit het Woord vaststaan.
Dat de getuige de bevestiging is van het goede door het ware en van het ware uit het goede,
uit deze plaatsen; bij Jozua: ‘Jozua zei tot het volk: Gij zijt getuigen over uzelven dat gij
Jehovah verkoren hebt om Hem te dienen, en zij zeiden: Getuigen; en nu, doet de goden van
de vreemde weg, die in het midden van u zijn en neigt uw hart tot Jehovah, de God van Israël;
en zij zeiden, het volk tot Jozua: Wij zullen Jehovah, onze God, dienen en wij zullen Zijn stem
gehoorzamen.
En Jozua maakt op dienzelven dag een verbond met het volk en stelde hetzelve een inzetting
en een gericht in Sichem; en Jozua schreef die woorden in het boek van de wet van God; en
hij nam een grote steen en hij richtte die daar op onder de eik die in het heiligdom van
Jehovah was; en Jozua zei tot het ganse volk: Ziet, deze steen zal ons tot getuige zijn, omdat
hij heeft gehoord al de redenen van Jehovah die Hij met ons gesproken heeft en hij zal u tot
getuige zijn, dat gij uw God niet verloochent’, (Jozua 22:22-27); dat de getuige daar de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1730
bevestiging is, is duidelijk en wel de bevestiging van het verbond, dus van de verbinding,
want het verbond betekent de verbinding, nrs. 665, 666, 1023, 1038, 1864, 1996, 2003, 2021;
en omdat er geen verbinding met Jehovah of de Heer is dan door het goede en er ook geen
goede is dat verbindt, dan datgene wat zijn hoedanigheid vanuit het ware heeft, zo volgt
daaruit dat de getuige de bevestiging van het goede door het ware is; het goede daar is de
verbinding met Jehovah of de Heer, hierin dat zij Hem verkozen om Hem te dienen; het ware
waardoor de bevestiging plaatsvond was de steen; dat de steen het ware is, zie de nrs. 643,
1298, 3720; in de hoogste zin is de steen de Heer zelf, omdat uit Hem al het ware is; daarom
wordt Hij ook de Steen Israëls genoemd, (Genesis 49:24); en er wordt ook gezegd: ‘Ziet, deze
steen zal ons tot getuige zijn, omdat hij heeft gehoord al de redenen van Jehovah welke Hij
met ons gesproken heeft’.
Bij Johannes: ‘Ik zal Mijn twee getuigen geven, dat zij zullen profeteren 1260 dagen, met
zakken bekleed; deze zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, welke voor de God der
aarde staan; en zo iemand die wil beschadigen, een vuur zal uit hun mond uitgaan en zal hun
vijanden verslinden; deze hebben macht de hemel te sluiten; wanneer zij echter hun
getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest dat uit de afgrond opkomt, hun krijg
aandoen en het zal hen overwinnen en zal hen doden; maar na drie dagen en een halve, is de
geest des levens uit God in hen binnengegaan, dat zij stonden op hun voeten’, (Openbaring
11:3-7,11); dat de twee getuigen hier het goede en het ware zijn, dat wil zeggen, het goede
waarin het ware is en het ware dat vanuit het goede is, het ene en het andere bevestigd in de
harten, blijkt hieruit, dat er gezegd wordt dat de twee getuigen de twee olijfbomen en de twee
kandelaren zijn; dat de olijfboom een zodanig goede is, zie nr. 886; de twee olijfbomen staan
voor het hemels goede en het geestelijk goede; het hemels goede is dat van de liefde tot de
Heer en het geestelijk goede is dat van de naastenliefde jegens de naast; de kandelaren zijn de
ware dingen van het ene en het andere goede, wat daar zal blijken; dit zal blijken daar waar,
vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, over de kandelaren gehandeld moet
worden; dat deze, namelijk de goede en ware dingen, de macht hebben om de hemel te sluiten
en de hemel te openen, zie de voorrede tot (Genesis 22).
Dat het beest uit de afgrond of uit de hel hen zal doden, betekent de verwoesting van het
goede en ware binnen de Kerk.
Dat zoals men in vroeger tijden opgestapelde hopen stenen tot getuigen stelde, men naderhand
altaren tot getuigen stelde, blijkt bij Jozua: ‘De Rubenieten en de Gaddieten zeiden: Ziet de
gedaante van het altaar van Jehovah dat onze vaders gemaakt hebben, niet ten brandoffer en
niet ten slachtoffer, maar dat een getuige tussen ons en tussen ulieden; en de zonen van Ruben
en de zonen van Gad noemden het altaar: ‘Dat een getuige zij tussen ons, dat Jehovah God
is’, (Jozua 22:28,34); het altaar is het goede van de liefde en in de hoogste zin de Heer zelf,
nrs. 921, 2777, 2811; de getuige staat in de innerlijke zin voor de bevestiging van het goede
door het ware.
Omdat door de getuige de bevestiging van het goede door het ware en van het ware uit het
goede wordt aangeduid, wordt daarom in de hoogste zin de Heer door de getuige aangeduid,
omdat Hij het Goddelijk Ware is die bevestigt, zoals bij Jesaja: ‘Ik zal met u een verbond der
eeuwigheid maken, de ware barmhartigheden van David; ziet, tot een Getuige heb Ik Hem de
volken gegeven, een vorst en gebieder aan de volken’, (Jesaja 55:4).
Bij Johannes: ‘En van Jezus Christus, die de trouwe Getuige is, de eerstgeborene uit de doden
en de vorst der koningen van de aarde’, (Openbaring 1:5); bij dezelfde: ‘Dit zegt de getrouwe
en ware Getuige, het begin van de schepping Gods’, (Openbaring 3:14).
Dat het in de uitbeeldende Kerk was bevolen dat al het ware zou bestaan op de mond van
twee of drie getuigen, niet op de mond van een enkele, (Numeri 35:30; Deuteronomium
17:6,7; 19:15; Mattheüs 18:16), berust op de Goddelijke Wet dat een enkel ware het goede
niet bevestigt, maar meerdere ware dingen, want een enkel ware zonder het verband met de
anderen is niet bevestigend; maar het is wel bevestigend wanneer er meerdere zijn, want
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1731
vanuit het ene kan men het andere zien; een enkele baart niet enige vorm, dus niet enige
hoedanigheid, maar meerdere in een samenhangende reeks doen dit; want evenals een enkele
toon niet enig samenklinken baart, te minder een harmonie, zo ook een enkel ware niet; dit is
het waarop die wet is gegrondvest, hoewel zij in de uiterlijke vorm schijnt te stoelen op de
burgerlijke staat, maar het ene is niet tegen het andere; evenzo als de geboden van de
Decaloog, waarover nr. 2609.
Dat de getuigenis het goede is waaruit het ware is en het ware dat vanuit het goede is, volgt
hieruit en het blijkt ook hieruit dat de tien geboden die op de stenen tafelen waren geschreven,
met één woord de Getuigenis werden genoemd, zoals bij Mozes: ‘Jehovah gaf aan Mozes, als
Hij geëindigd had met hem te spreken op de berg Sinaï, de twee tafelen der getuigenis, tafelen
van steen, beschreven met de vinger Gods’, (Exodus 31:18).
Bij dezelfde: ‘Mozes klom van de berg af en de twee Tafelen der Getuigenis waren in zijn
hand; de tafelen waren op haar beide zijden beschreven’, (Exodus 32:15).
En omdat die tafelen in de ark werden geplaatst, werd de ark genoemd de ‘Ark der
Getuigenis’, waarover bij Mozes: ‘Jehovah tot Mozes: Gij zult in de ark leggen de getuigenis
welke Ik u geven zal’, (Exodus 25:16,21); ‘Mozes nam en legde de getuigenis in de ark’,
(Exodus 40:20); bij dezelfde: ‘Ik zal met u samenkomen en Ik zal met u spreken van boven het
verzoendeksel af tussen de twee cherubim die op de ark der getuigenis zijn’, (Exodus 25:22);
bij dezelfde: ‘De wolk des reukwerks bedekt het verzoendeksel, hetwelk op de getuigenis is’,
(Leviticus 16:13); bij dezelfde: ‘De stokken der twaalf stammen werden achtergelaten in de
tent der samenkomst, voor de getuigenis’, (Numeri 17:4,7,10).
Dat vandaar de ark ook de ark der getuigenis werd genoemd, zie, behalve in de aangehaalde
plaats ook, (Exodus 25:22; 31:7; Openbaring 15:5).
De geboden van de Decaloog werden daarom de getuigenis genoemd, omdat zij van het
verbond waren, dus van de verbinding tussen de Heer en tussen de mens en die verbinding
niet kan bestaan tenzij de mens die geboden niet alleen in de uiterlijke vorm, maar ook in de
innerlijke vorm houdt; wat de innerlijke vorm van die geboden is, zie nr. 2609.
Daarom is het goede dat bevestigd is door het ware en het ware dat afgeleid is van het goede,
datgene wat door de getuigenis wordt aangeduid; omdat dit zo is, werden de tafelen ook de
‘tafelen des verbonds’ genoemd en de ark ‘de ark des verbonds’.
Hieruit blijkt nu duidelijk wat door de getuigenis in de echte zin wordt aangeduid in het
Woord, zoals in, (Deuteronomium 4:45; 6:17,20; Jesaja 8:16; 2 Koningen 17:15; Psalm 19:8;
Psalm 25:10; Psalm 78:5,6; Psalm 93:5; Psalm 119:1,2,23,24,59,79,88,138,167; Psalm
122:3,4; Openbaring 6:9; 12:17; 19:10).
4198. En Mizpa, omdat hij zei: Jehovah schouwe tussen mij en tussen u; dat dit de
tegenwoordigheid van het Goddelijk Natuurlijke van de Heer betekent, namelijk in het goede
dat nu door Laban wordt uitgebeeld, staat vast uit de betekenis van schouwen of op de uitkijk
zijn, namelijk de tegenwoordigheid, want wie een ander schouwt of hem van een hoge
uitkijktoren af ziet, is bij hem tegenwoordig met het gezicht; bovendien is zien, wanneer
daarvan gesproken wordt met betrekking tot de Heer, het vooruitzien en de voorzienigheid,
nrs. 2837, 2839, 3686, 3854, 3863; dus ook de tegenwoordigheid, maar door het vooruitzien
en de voorzienigheid.
Wat de tegenwoordigheid van de Heer betreft, de Heer is bij eenieder tegenwoordig, maar
overeenkomstig de opneming; want uit de Heer alleen is het leven van eenieder; zij die Zijn
tegenwoordigheid opnemen in het goede en ware, zijn in het leven van inzicht en wijsheid;
maar zij die zijn tegenwoordigheid niet opnemen in het goede en ware, maar in het boze en
valse, zijn in een leven van waanzin en dwaasheid, niettemin wel in het vermogen om te
verstaan en wijs te zijn; dat zij toch hierin zijn, kan daaruit vaststaan dat zij in de uiterlijke
vorm het goede en ware weten te liegen en te veinzen en daardoor de mensen te vangen, wat
nooit het geval zou zijn indien zij niet in dit vermogen waren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1732
Het hoedanige van de tegenwoordigheid wordt aangeduid door Mizpa, hier het hoedanige bij
hen die in de goede dingen van de werken zijn of bij de natiën, die hier door Laban worden
uitgebeeld; want de naam Mizpa komt in de oorspronkelijke taal van het woord schouwen.
4199. Omdat wij verborgen zullen zijn, de man van zijn metgezel; dat dit de scheiding
betekent ten opzichte van die dingen die van de Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van
‘verborgen zijn’ hier, namelijk de scheiding en uit de betekenis van ‘de man van de metgezel’
namelijk diegenen die binnen de Kerk zijn en diegenen die er buiten zijn; van hen wordt
gezegd dat zij verborgen zijn, omdat zij gescheiden zijn ten aanzien van het goede en ware,
dus ten opzichte van die dingen die van de Kerk zijn.
4200. Indien gij mijn dochters verdrukt en vrouwen neemt boven mijn dochters, geen man is
met ons; dat dit de aandoeningen van het ware betekent, namelijk dat zij binnen de Kerk
zullen blijven, staat vast uit de betekenis van de dochters, hier van Rachel en Lea, te weten de
aandoeningen van het ware, waarover de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; uit de betekenis ‘van
de vrouwen’ namelijk de aandoeningen van het niet echte ware, dus die niet van de Kerk zijn;
want de aandoeningen van het ware maken de Kerk; dus betekent ‘geen vrouwen nemen
boven haar’ geen andere aandoeningen dan die van het echte ware; uit de betekenis van ‘geen
man met ons’, namelijk wanneer de man van zijn metgezel verborgen zal zijn, dat wil zeggen,
wanneer zij gescheiden zijn, waarover nr. 4199; hieruit blijkt dat door die woorden wordt
aangeduid dat de aandoeningen van het echte ware binnen de Kerk zullen blijven en niet
bezoedeld moeten worden met niet echte ware dingen.
4201. Zie, God is getuige tussen mij en tussen u; dat dit de bevestiging betekent, hier uit het
Goddelijke, staat vast uit de betekenis van de getuige, namelijk de bevestiging, waarover
hiervoor in nr. 4197.
4202. vers 51-53. En Laban zei tot Jakob: Zie, deze hoop, en zie, het opgericht teken dat ik
opgezet heb tussen mij en tussen u.
Deze hoop zij getuige en het opgericht teken zij getuige, dat ik niet tot u voorbij deze hoop
gaan zal en dat gij niet tot mij voorbij deze hoop en dit opgericht teken gaan zult, tot het boze.
De God van Abraham en de God van Nachor mogen tussen ons richten, de God van hun
vader; en Jakob zwoer bij de Schrik van zijn vader Izaäk.
Laban zei tot Jakob: Zie, deze hoop, en zie, het opgericht teken dat ik opgezet heb tussen mij
en tussen u, betekent de verbinding; deze hoop zij getuige en het opgericht teken zij getuige,
betekent de bevestiging; dat ik niet tot u voorbij deze hoop en dit opgericht teken gaan zal en
dat gij niet tot mij voorbij deze hoop en dit opgericht teken gaan zult, tot het boze, betekent de
grens hoeveel uit het goede kan invloeien; de God van Abraham en de God van Nachor
mogen tussen ons richten, betekent het Goddelijke in het ene en het andere; de God van hun
vader, betekent uit het hoogste Goddelijke; en Jakob zwoer bij de Schrik van zijn vader Izaäk,
betekent de bevestiging uit het Goddelijk Menselijke, dat in die staat de Schrik wordt
genoemd.
4203. Laban zei tot Jakob: Zie, deze hoop, en zie, het opgericht teken dat ik opgezet heb
tussen mij en tussen u; dat dit de verbinding betekent, staat vast uit wat eerder is gezegd; want
de hoop en het opgericht teken waren tot een teken en getuige dat het verbond gesloten was,
dat wil zeggen, de vriendschap, dus in de innerlijke zin dat er verbinding was.
4204. Deze hoop zij getuige en het opgericht teken zij getuige; dat dit de bevestiging betekent,
staat vast uit de betekenis van de getuige, namelijk de bevestiging te weten van het goede
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1733
door het ware, dat het opgericht teken is; en van het ware uit het goede, dat de hoop is,
waarover nr. 4197.
4205. Dat ik niet tot u voorbij deze hoop gaan zal en dat gij niet tot mij voorbij deze hoop en
dit opgericht teken gaan zult, tot het boze; dat dit de grens betekent, hoeveel uit het goede kan
invloeien, staat vast uit de betekenis van voorbijgaan, te weten invloeien; uit de betekenis van
de hoop, namelijk het goede, waarover nr. 4192 en uit de betekenis van het opgericht teken,
namelijk het ware, nrs. 3727, 3728, 4090; en dat het ene en het andere, zowel de hoop als het
opgericht teken tot teken of tot getuige waren, zie op die plaats; hier tot teken van de grens.
Omdat over de verbinding wordt gehandeld, zo vloeit uit het verband voort, dat het in de
innerlijke zin de grens is, hoeveel uit het goede kan invloeien.
Dat de verbinding door het goede plaatsvindt en dat het goede invloeit overeenkomstig de
opneming, werd eerder gezegd; de opneming van het goede is echter niet anders mogelijk dan
overeenkomstig de ware dingen, want het zijn de ware dingen waarin het goede invloeit, want
het goede is het werkende en het ware is het opnemende en daarom zijn alle ware dingen
opnemende vaten, nr. 4166.
Omdat het de ware dingen zijn waarin het goede invloeit, zijn het de ware dingen die de
invloeiing van het goede begrenzen; dit wordt hier verstaan onder de grens, hoeveel uit het
goede kan invloeien.
Hoe het hiermee gesteld is, moet in het kort gezegd worden: de ware dingen bij de mens,
welke en hoedanige het ook mogen zijn, gaan zijn geheugen binnen door de aandoening, dat
wil zeggen, door een zekere verkwikking die van de liefde is; zonder een aandoening of
zonder een verkwikking die van de liefde is, kan niets bij de mens binnenkomen, omdat
daarin zijn leven is gelegen; de ware dingen die zijn binnengekomen, worden weer
voortgebracht wanneer een eendere verkwikking terugkeert, tezamen met tal van andere die
zich daarbij aangesloten of daarmee verbonden hebben en verder wordt ook, wanneer
hetzelfde ware weer wordt voortgebracht door de mens zelf of door een ander, dan eveneens
de aandoening of de verkwikking die van de liefde was toen het ware binnenkwam, op gelijke
wijze opgewekt, want de verbonden dingen hangen samen.
Hieruit kan vaststaan hoe het gesteld is met de aandoening van het ware; het ware dat met de
aandoening van het goede is binnengekomen, wordt weer voortgebracht wanneer een eendere
aandoening terugkeert en eveneens de aandoening, wanneer een eender ware terugkeert.
Hieruit blijkt ook dat nooit enig ware met de echte aandoening ingeplant kan worden en
innerlijk wortel kan schieten, tenzij de mens in het goede is; want de echte aandoening van het
ware is vanuit het goede dat van de liefde tot de Heer en van de naastenliefde jegens de naaste
is; dit goede vloeit in uit de Heer, maar het hecht zich niet vast dan alleen in ware dingen,
want in de ware dingen is de herberg van het goede, want zij stemmen samen.
Hieruit blijkt ook dat hoedanig de ware dingen zijn, zodanig de opneming van het goede is; de
ware dingen bij de natiën die in wederzijdse naastenliefde hebben geleefd, zijn zodanig dat
het uit de Heer invloeiende goede ook daarin geherbergd kan worden, maar zolang zij in de
wereld leven niet op die wijze als bij de christenen die de ware dingen vanuit het Woord
hebben en leven in de geestelijke naastenliefde daaruit, zie de nrs. 2589 tot 2604.
4206. De God van Abraham en de God van Nachor mogen tussen ons richten; dat dit het
Goddelijke betekent in het ene en in het andere, namelijk in het goede dat diegenen hebben
die binnen de Kerk zijn en in het goede dat diegenen hebben die buiten de Kerk zijn, staat vast
uit de betekenis van de God van Abraham, namelijk het Goddelijke van de Heer, dat degenen
beoogt die binnen de Kerk zijn; en uit de betekenis van de God van Nachor, namelijk het
Goddelijke van de Heer dat diegenen beoogt die buiten de Kerk zijn; hieruit blijk dat door die
woorden het Goddelijke in het ene en in het andere wordt aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1734
Dat de God van Abraham het Goddelijke van de Heer is dat hen beoogt die binnen de Kerk
zijn, is omdat Abraham het Goddelijke van de Heer uitbeeldt en dus datgene wat rechtstreeks
uit de Heer komt, nrs. 3245, 3778; vandaar worden zij die binnen de Kerk zijn, in het
bijzonder verstaan onder de zonen Abrahams, (Johannes 8: 39); en dat de God van Nachor het
Goddelijke van de Heer is dat hen beoogt die buiten de Kerk zijn, komt omdat Nachor de
Kerk van de natiën uitbeeldt en zijn zonen diegenen daar die in de broederschap zijn, nrs.
2863, 2864, 2868, 3052, 3778; daarom ook beeldt hier Laban, die de zoon van Nachor is, het
zijdelingse goede uit, zodanig als de natiën dit uit de Heer hebben.
Dat er zoveel verschillende dingen van de Heer worden uitgebeeld, komt niet daarvandaan dat
er verschillende dingen in de Heer zijn, maat omdat Zijn Goddelijke verschillend door de
mensen wordt opgenomen; het is hiermee gesteld als met het leven dat bij de mens is; dit
vloeit in en werkt op de verschillende gevoels- en bewegingsorganen van het lichaam en op
de verschillende leden en ingewanden en brengt overal een verscheidenheid teweeg, want het
oog ziet anders en anders hoort het oor, anders proeft de tong en anders beweegt zich de arm
en de hand en anders de lendenen en de voeten, anders werkt de long en anders het hart,
verder anders de lever en anders de maag, enzovoort; niettemin is het het ene leven dat alle
dingen op zo’n verschillende wijze aandrijft; niet dat het leven zelf anders werkt, maar omdat
het anders wordt opgenomen; want het is de vorm van elk dingen waarnaar de actie bepaald
wordt.
4207. De God van hun vader; dat dit betekent uit het hoogste Goddelijke, staat vast uit de
betekenis van de ‘God des vaders’, namelijk het hoogste Goddelijke, want de vader betekent
in het Woord, daar waar hij wordt genoemd, in de innerlijke zin het goede, zie nr. 3703; en
dat de Vader van de Heer of de Vader wanneer Hij door de Heer wordt genoemd, het
Goddelijk Goede is, dat in Hem is, nr. 3704; het Goddelijk Goede is het hoogst Goddelijke;
het Goddelijk Ware echter is dat wat uit het Goddelijk Goede is en ook de Zoon wordt
genoemd..
Bovendien wordt hier onder de vader Therach verstaan, die de vader van de een en de ander
was, namelijk van Abraham en Nachor en dat deze de gemeenschappelijke stam van de
Kerken uitbeeldt, zie nr. 3778; vandaar beeldt Abraham in de betrekkelijke zin de echte Kerk
uit en Nachor de Kerk van de natiën, zoals eerder in nr. 4206 is gezegd.
4208. En Jakob zwoer bij de Schrik van zijn vader Izaäk; dat dit de bevestiging uit het
Goddelijk Menselijke betekent, dat in die staat ‘de Schrik’ wordt genoemd, staat vast uit de
betekenis van zweren, namelijk de bevestiging, waarover de nrs. 2842, 3375; en uit de
betekenis van de Schrik van Izaäk, te weten het Goddelijk Menselijke van de Heer, waarover
nr. 4180; dat de eden werden gezworen bij het Goddelijk Menselijke van de Heer, nr. 2842.
Dat hier gezegd wordt de God van Abraham, de God van Nachor, de God van hun vader of
van Therach en de Schrik van Izaäk, de vader van Jakob, komt omdat de zonen van Therach,
evenzovele goden erkenden, want zij waren afgodendienaren, nrs. 1353, 1356, 1992, 3667 en
het eigenaardige van dat huis bestond daarin dat elke familie haar eigen god vereerde; vandaar
wordt hier gezegd: de God van Abraham, de God van Nachor, de God van hun vader en de
Schrik van Izaäk.
Evenwel werd het aan de familie van Abraham gelast, Jehovah als haar God te erkennen; toch
erkenden zij hem niet anders dan zoals een andere god, door wie zij zich van de natiën konden
onderscheiden, dus naar de naam alleen; daarom vielen zij ook zo vaak af tot andere goden,
zoals kan vaststaan uit de historische dingen van het Woord; de oorzaak hiervan was dat zij
alleen in uiterlijke dingen waren; wat de innerlijke dingen waren, wisten zij in het geheel niet
en wilden die ook niet weten; de rituele dingen zelf van hun Kerk waren met betrekking tot
hen niets anders dan afgodische dingen, omdat zij van de innerlijke dingen gescheiden waren,
want elk ritueel van de Kerk dat gescheiden is van het innerlijke, is afgodisch; maar toch kon
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1735
het echte van de Kerk door hen worden uitgebeeld, want de uitbeeldingen betreffen niet de
persoon, maar de zaak, nrs. 665, 1097, 1361, 3147; opdat echter een uitbeeldende Kerk zou
bestaan en er dus enige vergemeenschapping van de Heer door de hemel met de mens, moeten
zij voornamelijk hierin gehouden worden dat zij Jehovah erkenden, zo al niet met het hart,
dan toch met de mond; want de uitbeeldende dingen gingen bij hen niet uit vanuit de
innerlijke dingen, maar van de uiterlijke en verbonden zich zo op een andere wijze dan in de
ware Kerk, waarin door de innerlijke dingen de vergemeenschapping plaatsvindt; daarom
deed ook hun Goddelijke eredienst hun zielen niet in het minst aan, dat wil zeggen, maakte
hen niet gezegend in het andere leven, maar alleen voorspoedig in de wereld.
Opdat zij dus in de uiterlijke dingen gehouden zouden worden, vonden daarom zoveel
wonderen bij hen plaats, die nooit gebeurd zouden zijn als zij in de innerlijke dingen waren
geweest; en daarom werden zij zo vaak tot de eredienst gedwongen door straffen, door
gevangenschappen en door bedreigingen, terwijl toch niemand door de Heer tot de innerlijke
eredienst wordt gedwongen, maar die eredienst door het vrije wordt ingeplant, nrs. 1937,
1947, 2874, 2874-2881, 3145, 3146, 3158, 4031; het voornaamste uiterlijke was dat zij
Jehovah zouden belijden, want Jehovah was de Heer, die in alle dingen van die Kerk werd
uitgebeeld; dat Jehovah de Heer was, zie de nrs. 1343, 1736, 2921, 3035.
4209. vers 54,55. En Jakob slachtofferde een slachtoffer in de berg en hij riep zijn broeders
om het brood te eten; en zij aten het brood en vernachtten in de berg.
En Laban stond des morgens vroeg op en kuste zijn zonen en zijn dochters en zegende hen; en
Laban ging en keerde weder tot zijn plaats.
Jakob slachtofferde een slachtoffer in de berg, betekent de eredienst vanuit het goede van de
liefde; en hij riep zijn broeders om het brood te eten, betekent de toe-eigening van het goede
uit het Goddelijk Natuurlijke van de Heer; en zij aten het brood, betekent de uitwerking; en zij
vernachtten in de berg, betekent de kalmte; en Laban stond des morgens vroeg op, betekent de
verlichting van dat goede uit het Goddelijk Natuurlijke van de Heer; en hij kuste zijn zonen en
zijn dochters, betekent de erkenning van die waarheden en van de aandoeningen ervan; en
zegende hen, betekent de vreugde daaruit; en Laban ging en keerde weder tot zijn plaats,
betekent het einde van de uitbeelding door Laban.
4210. Jakob slachtofferde een slachtoffer in de berg; dat dit de eredienst vanuit het goede van
de liefde betekent, staat vast uit de betekenis van het slachtoffer, namelijk de eredienst, nrs.
922, 923, 2180; en uit de betekenis van de berg, namelijk het goede van de liefde, nrs. 795,
796, 1430; het slachtoffer betekent de eredienst, omdat de slachtoffers en de brandoffers de
voornaamste dingen van de gehele eredienst in de latere uitbeeldende of Hebreeuwse Kerk
waren; men slachtofferde ook in de bergen, zoals eveneens hier en daar uit het Woord blijkt,
omdat bergen vanwege hun hoogte die dingen betekenden die hoog waren, zoals die dingen
die van de hemel zijn en de hemelse dingen worden genoemd; en vandaar betekenden zij in de
hoogste zijn de Heer, die men de Allerhoogste noemde.
Men ontleende die opvatting aan de schijn, want dingen die innerlijk zijn, verschijnen alsof zij
hoger zijn, zoals de hemel bij de mens doet; deze is innerlijk in hem, maar toch is de mens
van mening dat de hemel in de hoogte is; vandaar komt het dat, waar in het Woord van ‘hoog’
wordt gesproken, in de innerlijke zin ‘innerlijk’ wordt aangeduid; in de wereld kan men niet
anders weten dan dat de hemel in de hoogte is, zowel omdat men ook dat zichtbare dat
rondom in de hoogte is ‘hemel’ noemt, alsook omdat de mens in de tijd en op een plaats is en
dus zo denkt vanuit de voorstellingen die daaruit zijn; en eveneens uit hoofde hiervan dat
weinigen weten wat het innerlijke is en nog minder mensen dat daar plaats noch tijd is;
vandaar komt het, dat in het Woord gesproken is naar de voorstellingen van het denken van de
mens; indien niet volgens die voorstellingen was gesproken, maar overeenkomstig de ideeën
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1736
van de engelen, dan zou de mens hoegenaamd niets daarvan begrepen hebben, maar ieder zou
versteld zijn blijven staan van verwondering wat of dit is en of het wel iets is en zo zou hij het
dus verworpen hebben als iets waarin niets was wat met het verstand te rijmen is.
4211. En hij riep zijn broeders om het brood te eten; dat dit de toe-eigening van het goede uit
het Goddelijk Natuurlijke van de Heer betekent, staat vast uit de betekenis van de broeders,
namelijk diegenen die nu door een verbond, dat wil zeggen, door vriendschap verbonden
waren; en in de innerlijke zin zij die in het goede en ware zijn; dat dezen broeders worden
genoemd, zie de nrs. 367, 2360, 3303, 3459, 3803, 3815, 4121, 4191; uit de betekenis van
eten, namelijk de toe-eigening, waarover de nrs. 3168, 3513, 3832; dat het samen eten en de
gastmalen bij de Ouden de toe-eigening en de verbinding door de liefde en de naastenliefde
betekenden, nr. 3596; en uit de betekenis van het brood, namelijk het goede van de liefde, nrs.
276, 680, 1798, 3478, 3735; en in de hoogste zin de Heer, nrs. 2165, 2177, 3478, 3813; omdat
het brood in de hoogste zin de Heer betekent, betekent het als gevolg daarvan al het heilige
dat uit Hem is, dat wil zeggen, al het goede en al het ware en omdat er niet een ander goede is,
dat werkelijk goed is, dan dat wat van de liefde en de naastenliefde is, zo betekent het brood
daarom de liefde en de naastenliefde; de slachtoffers oudtijds betekenden ook niets anders en
daarom werden zij met één woord ‘brood’ genoemd, zie nr. 2165; en men at ook van het vlees
van de slachtoffers om het hemelse gastmaal uit te beelden, dat wil zeggen, de verbinding
door het goede dat van de liefde en de naastenliefde is; dit nu is het wat wordt aangeduid door
het Heilig Avondmaal, want dit trad in de plaats van de slachtoffers en van de gastmalen uit
de geheiligde dingen; en dit, namelijk het Heilig Avondmaal, is het uiterlijke van de Kerk dat
het innerlijke in zich heeft en door het innerlijke verbindt het de mens die in de liefde en de
naastenliefde is met de hemel en door de hemel met de Heer; want ook in het Heilig
Avondmaal betekent het eten de toe-eigening: het brood de hemelse liefde en de wijn de
geestelijke liefde en die verbinding en toe-eigening is wel zodanig, dat wanneer de mens in
het heilige is wanneer hij eet, in de hemel niet iets anders wordt doorvat.
Dat gezegd wordt de toe-eigening van het goede uit het Goddelijk Natuurlijke van de Heer,
komt omdat gehandeld wordt over het goede van de natiën, want het is het goede van de
natiën dat nu door Laban wordt uitgebeeld, nr. 4189; de verbinding van de mens met de Heer
is niet met Zijn Hoogste Goddelijke Zelf, maar met Zijn Goddelijk Menselijke; want de mens
kan van het Hoogste Goddelijke van de Heer in het geheel geen voorstelling hebben; het gaat
zijn voorstellingsvermogen zozeer te boven, dat dit geheel en al vergaat en tot niets wordt;
van Zijn Goddelijk Menselijke kan hij echter wel een voorstelling hebben; want eenieder
wordt door het denken en de aandoening verbonden met hem over wie hij enige voorstelling
heeft, maar niet met hem over wie hij geen voorstelling kan hebben.
Wanneer men over het Goddelijk Menselijke van de Heer denkt, dan denkt men, indien er
heiligheid in de voorstelling ligt, ook over het heilige dat uit de Heer de hemel vervult, dus
eveneens over de hemel; want de hemel geeft in zijn samenvatting een enkel mens weer en
wel uit de Heer, nrs. 684, 1276, 2996, 2998, 3624-3649; vandaar komt het, dat er geen
verbinding mogelijk is met het Hoogste Goddelijke van de Heer, maar wel met Zijn Goddelijk
Menselijke en door het Goddelijk Menselijke met Zijn Hoogste Goddelijke; vandaar komt het,
dat bij Johannes wordt gezegd: ‘Niemand heeft ooit God gezien dan de Eniggeboren Zoon’,
(Johannes 1:18) en dat er geen toegang is tot de Vader dan door Hem en verder dat Hij de
middelaar is; dit kan men duidelijk hieruit weten, dat al diegenen binnen de Kerk die zeggen
dat zij geloven aan een Opperwezen en de Heer verachten, zulke mensen zijn die niets
geloven, zelfs niet eens dat er een hemel is, noch dat er een hel is en eigenlijk de natuur
vereren; en indien zij door ondervinding onderricht willen worden, dan zal het hun ook
blijken dat de bozen, ja zelfs de ergsten, hetzelfde zeggen.
Maar de mens denkt op verschillende wijzen over het Menselijke van de Heer, de ene mens
anders dan de andere en de ene heiliger dan de andere; zij die binnen de Kerk zijn, kunnen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1737
denken dat het Menselijke van Hem Goddelijk is en eveneens dat Hij één is met de Vader en
zoals Hijzelf zegt, dat de Vader in Hem is en Hij in de Vader, maar zij die buiten de Kerk zijn,
kunnen dit niet, zowel omdat zij niets over de Heer weten, als omdat zij over het Goddelijke
nergens anders vandaan een voorstelling hebben dan uit beelden die zij met de ogen zien en
uit de afgodsbeelden die zij kunnen aanraken; niettemin verbindt de Heer zich met hen door
het goede van hun naastenliefde en gehoorzaamheid in hun grove voorstelling.
Vandaar komt het dat hier wordt gezegd dat zij de toe-eigening hebben door het Goddelijk
Natuurlijke van de Heer; want de verbinding van de Heer met de mens gedraagt zich
overeenkomstig de staat van zijn denken en de aandoening daaruit; zij die in de heiligste idee
over de Heer zijn en tevens in de erkentenissen en de aandoeningen van het goede en het
ware, zodanig als diegenen kunnen zijn die binnen de Kerk zijn, zijn met de Heer verbonden
ten aanzien van Zijn Goddelijk Redelijke; maar zij die niet in zo’n heiligheid zijn, noch in
zo’n innerlijk idee en aandoening, maar toch in het goede van de naastenliefde, zijn met de
Heer verbonden ten aanzien van zijn Goddelijk Natuurlijke; degenen die een nog grovere
heiligheid hebben, worden met de Heer verbonden ten aanzien van Zijn Goddelijk Zinlijke.
Het is deze verbinding die wordt uitgebeeld door de ‘koperen slang’, namelijk dat zij die
daarnaar zagen, van de beet van de slangen herleefden, (Numeri 21:9); in deze verbinding zijn
diegenen onder de natiën die afgodsbeelden vereren, en toch overeenkomstig hun
godsdienstige in naastenliefde leven.
Hieruit kan nu blijken wat er wordt verstaan onder de toe-eigening van het goede uit het
Goddelijk Natuurlijke van de Heer; dit wordt daarmee aangeduid dat Jakob zijn broeders riep
om het brood te eten.
4212. En zij aten het brood; dat dit betekent de uitwerking, namelijk de vriendschap in de
uiterlijke zin; in de hoogste zin de verbinding door het goede en het ware in het Natuurlijke.
4213. En zij vernachtten in de berg, dat dit de kalmte betekent, staat vast uit de betekenis van
vernachten, namelijk vrede hebben, waarover nr. 3170, dus de kalmte; dat zij die een verbond
aangingen op één plaats overnachtten, was ook een ritueel, omdat de overnachting op één
enkele plaats betekende, dat er geen vijandschap meer bestond; in de innerlijke zin, dat er
kalmte en vrede was, want zij die verbonden zijn ten aanzien van het goede en ware, zijn in de
kalmte en in de vrede; en daarom wordt hier gezegd ‘in de berg’, omdat door de berg het
goede van de liefde en van de naastenliefde wordt aangeduid, nr. 4210; want het goede van de
liefde en de naastenliefde geeft vrede; wat de vrede en de kalmte is, zie de nrs. 92, 93, 1726,
2780, 3170, 3696, 3780.
4214. En Laban stond des morgens vroeg op; dat dit de verlichting betekent van dat goede uit
het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, staat vast uit de betekenis van ‘des morgens vroeg
opstaan’, namelijk de verlichting, waarover de nrs. 3458, 3723; en uit de uitbeelding van
Laban, namelijk een zodanig goede als dat van de natiën is, nr. 4189; dat het de verlichting
van dit goede is uit het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, dat hier wordt bedoeld, blijkt uit
het verband.
Voor wat betreft de verlichting, deze is geheel uit de Heer en door het goede dat bij de mens
is; de verlichting is ook zodanig als het goede is.
De meeste mensen geloven dat diegenen verlicht zijn die kunnen redeneren over het goede en
het ware en over het boze en het valse en dat zij in een des te groter staat van verlichting zijn,
naarmate zij subtieler en scherpzinniger daarover kunnen spreken en dan tevens kunnen
bevestigen door tal van wetenschappelijke dingen en ook de dingen die zij zeggen,
waarschijnlijk kunnen maken door vergelijkingen vooral aan zinlijke dingen ontleend en door
andere manieren van overreding; deze kunnen toch niet in verlichting zijn, hoewel zij in het
verbeeldings- en doorvattingsvermogen zijn; dit vermogen is tweevoudig: het ene komt uit het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1738
licht van de hemel, het andere uit een dwaallicht; het ene en het andere verschijnt in de
uiterlijke vorm eender, maar in de innerlijke vorm zijn zij geheel en al van elkaar
verschillend; wat uit het licht van de hemel is, is in het goede, dat wil zeggen, bij hen die in
het goede zijn; dezen kunnen vanuit het goede het ware zien en als op klaarlichte dag weten of
het al dan niet zo is; wat daarentegen uit een dwaallicht is, is in het boze, dat wil zeggen, bij
hen die in het boze zijn; dat zij over die dingen kunnen redeneren, komt omdat zij in enig
vermogen zijn om die dingen te weten, maar in geen aandoening om ze te doen; dat dit niet is
‘in verlichting zijn’ kan eenieder zien.
Met het dwaallicht is het in het andere leven als volgt gesteld: diegenen die in de wereld in
zo’n schijnsel zijn geweest, zijn in het andere leven in een eender schijnsel en zij redeneren
daar over het goede en het ware en over het boze en het valse en wel veel volmaakter en
voortreffelijker dan in het leven van het lichaam, want hun gedachten worden daar niet
afgetrokken en belemmerd door de zorgen die van het lichaam en van de wereld zijn en zijn
ook niet daarin zo begrensd als toen zij in het lichaam en in de wereld waren; maar het komt
terstond uit, niet voor hen, maar voor de goede geesten en de engelen, dat hun redeneringen
tot het dwaallicht behoren en dat het licht van de hemel dat bij hen invloeit, terstond in zo’n
schijnsel wordt verkeerd en dat dit licht van de hemel bij hen òf verstikt, zoals wanneer het
licht van de zon in een ondoorschijnend iets valt en zwart wordt, òf dat het teruggekaatst
wordt, wat plaatsvindt bij degenen die in beginselen van het valse zijn, òf verdraaid, zoals
wanneer het licht van de zon in afschuwelijke en vuile dingen invloeit en afschuwelijke
kleuren en ook afschuwelijk geuren voortbrengt; zo is het gesteld met degenen die in een
dwaallicht zijn en geloven dat zij meer verlicht dan anderen, omdat zij verstandig en wijs
kunnen redeneren en evenwel boos leven; wie en hoedanig zij zijn, komt uit in elke
bijzonderheid die zij zeggen, tenminste zolang zij niet het goede voorgoochelen om te
bedriegen; zij die de Heer loochenen of verachten en bij zichzelf diegenen bespotten die Hem
belijden, behoren tot hen; zij die van echtbreuken houden en om diegenen lachen die geloven
dat huwelijken heilig zijn en nooit geschonden mogen worden, behoren ook daartoe; zij die
geloven dat de geboden en de leerstellige dingen van de Kerk er zijn ter wille van het gewone
volk, opdat het ook daardoor in banden wordt gehouden en die dingen bij zichzelf voor niets
achten, zijn ook van dien aard; zij die alle dingen aan de natuur toeschrijven en diegenen voor
onnozel en zwak van oordeel houden die ze aan het Goddelijke toekennen, behoren eveneens
tot hen; zij die alle dingen en elk ding aan hun eigen voorzichtigheid toeschrijven en zeggen
dat er een Opperwezen is dat het een of ander in het algemeen of in het universele regeert,
maar niets in het bijzonder of in het afzonderlijke en zich in deze mening hebben bevestigd,
zijn ook van dien aard; evenzo in de overige dingen.
Zulke mensen zijn in een dwaallicht, ook in het andere leven en zij redeneren ook
scherpzinnig onder hun gelijken, maar wanneer zij enig hemels gezelschap naderen, wordt dat
schijnsel uitgedoofd en er ontstaat beneveling en daardoor wordt hun denken dermate
verduisterd dat zij zelfs niet eens denken kunnen, want zij worden daar gestriemd door het
licht van de hemel, dat, zoals gezegd, bij hen òf uitgeblust, òf teruggekaatst, òf verdraaid
wordt en daarom rennen zij halsoverkop daarvan weg en storten zich in de hel, waar zo’n
schijnsel is.
Hieruit kan vaststaan wat de ware verlichting is, namelijk dat zij is vanuit het goede dat uit de
Heer is; en wat de valse verlichting is, namelijk dat die is vanuit het boze dat uit de hel is.
4215. En hij kuste zijn zonen en zijn dochters; dat dit de erkenning van die waarheden
betekent en van de aandoeningen ervan, staat vast uit de betekenis van kussen, namelijk de
verbinding vanuit aandoening, waarover de nrs. 3573, 3574; dus de erkenning, want waar
verbinding is door het goede en het ware, daar is de erkenning van het goede en het ware; uit
de betekenis van de zonen, namelijk de ware dingen of de waarheden, waarover de nrs. 489,
491, 533, 1147, 2623, 3773; en uit de betekenis van de dochters, hier van Rachel en Lea,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1739
namelijk de aandoeningen ervan, dat wil zeggen, van de waarheden, waarover de nrs. 3758,
3782, 3793, 3819.
Dat kussen de verbinding vanuit aandoening is, is volgens de overeenstemming; want er is
een overeenstemming van de hemel met alle organen en leden van het lichaam, waarover aan
het einde van de hoofdstukken; er is een overeenstemming van de innerlijke dingen met alle
dingen van het aangezicht; vandaar blinkt het gemoed op vanuit de gelaatstrekken en het
innerlijke, hogere gemoed uit de ogen; er is ook een overeenstemming van het denken en de
aandoeningen met de handelingen en gebaren van het lichaam; deze overeenstemming is
bekend zowel willekeurig als onwillekeurig; want de vernedering van het hart brengt knielen
voort en dit is een uiterlijk gebaar van het lichaam; een nog grotere en meer innerlijke
vernedering is een zich ter aarde werpen; de blijdschap van de geest en de vreugde het
gemoed door zang en gejuich; droefenis en innerlijke rouw door wenen en rouwmisbaar; de
verbinding vanuit aandoening echter door kussen; daaruit blijkt dat zulke uiterlijke
handelingen, omdat zij overeenstemmen, tekenen van de innerlijke dingen zijn en dat daarin
als in tekenen het innerlijke is waaruit zij hun hoedanige ontvangen; maar bij hen die
innerlijke dingen door uiterlijke willen voorgoochelen, gelden zulke handelingen ook als
tekenen, maar van veinzen, huichelen en listigheid, zoals kussen; eenieder toch wil daarmee
aanduiden dat hij een ander van harte liefheeft, want hij weet dat de kussen daarvandaan zijn
en dat die van de verbinding vanuit aandoening zijn en dat hij daarmee de naaste wil
overtuigen dat hij hem liefheeft om het goede in hem, terwijl het toch is ter wille van zich en
voor eigen eer en gewin, dus niet ter wille van het goede maar ter wille van het boze; want
wie zichzelf als einddoel op het oog heeft en niet als een tot het goede doel als middel en met
de ander ten aanzien van dat einddoel verbonden wil worden, is in het boze.
4216. En zegende hen; dat dit de vreugde daaruit betekent, staat vast uit de betekenis van
zegenen, namelijk heil wensen, nr. 3185, dus vreugde betuigen bij het heengaan.
4217. En Laban ging en keerde weder tot zijn plaats; dat dit het einde van de uitbeelding door
Laban betekent, staat vast uit de betekenis van ‘tot zijn plaats wederkeren’, namelijk
terugkeren tot de vorige staat; dat de plaats de staat is, zie de nrs. 2625, 2837, 3356, 3387,
3404; vandaar komt het, dat door die woorden het einde van de uitbeelding door Laban wordt
aangeduid.
Uit wat hier werd getoond kan vaststaan dat alle en elk van de dingen in het Woord innerlijke
dingen bevatten en dat de innerlijke dingen van dien aard zijn dat zij evenredig zijn aan de
doorvatting van de engelen die bij de mens zijn; zo weten bijvoorbeeld de engelen, wanneer
in het Woord van brood wordt gesproken, niet wat het stoffelijke brood is, maar wat het
geestelijk brood is; zo doorvatten zij in plaats van brood, de Heer; en dat Hij het Brood des
Levens is, leert Hijzelf bij, (Johannes 6:33,35); en omdat zij de Heer doorvatten, doorvatten
zij die dingen die uit de Heer zijn, dus Zijn liefde jegens het gehele menselijke geslacht; en
dan doorvatten zij tevens de wederkerige liefde van de mens tot de Heer, want deze liefden
hangen in één enkel idee van het denken en van de aandoening samen; niet oneender denkt de
mens die in het heilige is wanneer hij het brood van het Heilig Avondmaal ontvangt, want dan
denkt hij niet aan brood, maar aan de Heer en aan Zijn barmhartigheid en aan de dingen die
van de liefde tot Hem en van de naastenliefde jegens de naaste zijn, omdat hij aan de
boetedoening en de verbetering van het leven denkt, maar met een verscheidenheid
overeenkomstig de heiligheid waarin hij niet alleen naar zijn denken, maar ook naar de
aandoening is; hieruit blijkt dat het brood in het Woord niet de voorstelling van enig brood bij
de engelen oproept, maar de idee van de liefde, met de ontelbare dingen die van de liefde zijn;
evenzo de wijn; wanneer daarover in het Woord wordt gelezen en ook wanneer de wijn in het
Heilig Avondmaal wordt genomen, denken de engelen geenszins aan wijn, maar aan de
naastenliefde jegens de naaste; en omdat dit zo is en daaruit het verband van de mens met de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1740
hemel is en door de hemel met de Heer, zijn het brood en de wijn daarom symbolen geworden
en verenigen zij de mens die in het heilige van het leven is, met de hemel en door de hemel
met de Heer.
Evenzo is het gesteld met de afzonderlijke dingen die in het Woord zijn en daarom is het
Woord het middel tot vereniging van de mens tot de Heer en indien dit verenigende middel
niet was, dan zou de hemel niet bij de mens kunnen invloeien, want zonder een middel is er
geen vereniging, maar zou de hemel zich van de mens verwijderen en indien deze verwijderd
werd, zou niemand meer tot het goede geleid kunnen worden, zelfs niet tot het lichamelijk en
werelds goede, maar alle banden, ook de uiterlijke, zouden verbroken zijn; want de Heer
regeert de mens die in het goede is, door innerlijke banden, die van het geweten zijn; maar
degene die in het boze is, alleen door uiterlijk banden; zouden deze verbroken worden, dan
zou eenieder waanzinnig worden, zoals iemand waanzinnig is die zonder de vrees voor de
wet, zonder de vrees voor zijn leven en zonder de vrees voor verlies van eer en gewin en
vandaar van zijn goede naam is, want dit zijn de uiterlijke banden; op deze wijze zou het
menselijke geslacht vergaan.
Hieruit kan vaststaan waarom het Woord en hoedanig het Woord is.
Dat de Kerk van de Heer daar is waar het Woord is, is zoals het hart is en de longen en dat de
Kerk van de Heer daar is waar het Woord niet is, is gelijk als de overige ingewanden, die door
het hart en de longen leven, zie de nrs. 637, 931, 2054, 2853.
Vervolg over de Grootste Mens en over de overeenstemming.
4218. In de delen die voorafgaan, werden aan het einde van de hoofdstukken de dingen
vermeld die in de wereld van de geesten en in de hemelen van de engelen te zien en te
doorvatten werden gegeven; en tenslotte werd gehandeld over de Grootste Mens en over de
overeenstemming.
Opdat men ten volle zal weten hoe het met de mens is gesteld en dat hij in een verband is met
de hemel, niet slechts ten aanzien van het denken en de aandoeningen, maar ook ten aanzien
van de organische vormen, zowel de innerlijke als de uiterlijke en dat hij zonder dat verband
zelfs niet een enkel ogenblik kan blijven bestaan, zo is het veroorloofd in dit deel de dingen
ten aanzien van de overeenstemming met de Grootste Mens, waarmee aan het einde van de
voorafgaande hoofdstukken werd aangevangen, te vervolgen.
4219. Opdat men in het algemeen zal weten hoe het met de Grootste Mens gesteld is, moet
men dit in gedachte houden dat de gehele hemel de Grootste Mens is en dat de hemel de
Grootste Mens wordt genoemd omdat hij overeenstemt met het Goddelijk Menselijke van de
Heer; want alleen Mens is de Heer, en voor zoveel als de engel en de geest en ook voor zoveel
als de mens die op aarde is, uit Hem heeft, voor zoveel zijn zij ook mensen; laat niemand
geloven dat de mens uit dien hoofde mens is omdat hij een menselijk aangezicht heeft en een
menselijk lichaam heeft en dat hij hersens heeft en ook ingewanden en leden; deze dingen
heeft hij gemeen met de wilde dieren en daarom ook zijn het deze dingen die sterven en tot
lijk worden; maar de mens is daarin mens, omdat hij kan denken en willen zoals een mens,
dus die dingen kan opnemen die Goddelijk zijn, dat wil zeggen, die van de Heer zijn;
daardoor onderscheidt de mens zich van de beesten en de wilde dieren; en de mens wordt ook
zodanig mens in het andere leven, als die dingen hem in het leven van het lichaam door de
opneming werden toegeëigend.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1741
4220. Zij die in het leven van het lichaam de Goddelijke dingen die van de Heer zijn, hebben
opgenomen, dat wil zeggen, die Zijn Liefde jegens het gehele menselijke geslacht hebben
opgenomen, dus die de naastenliefde jegens de naaste en de wederkerige liefde tot de Heer
hebben opgenomen, worden in het andere leven begiftigd met inzicht en wijsheid en met
onuitsprekelijke gelukzaligheid, want zij worden engelen, dus waarlijk mensen; maar zij die
in het leven van het lichaam de Goddelijke dingen die van de Heer zijn, niet hebben
opgenomen, dat wil zeggen, niet de Liefde jegens het menselijk geslacht, te minder de
wederkerige liefde tot de Heer, maar alleen zichzelf hebben liefgehad, ja zelfs vereerd en dus
die dingen als doel hebben gehad die van zich en van de wereld zijn, zulke mensen worden in
het andere leven, na de volbrachte korte levensbanen daar, van alle inzicht beroofd en zij
worden uiterst stompzinnig en zij zijn daar onder de stompzinnige helsen.
4221. Opdat ik weten zou dat het zo is, werd het gegeven met zulke geesten die zo geleefd
hadden, te spreken en eveneens met iemand die ik ook in het leven van het lichaam had
gekend; deze had, zolang hij leefde, al het goede dat hij de naaste had gedaan, ter wille van
zichzelf gedaan, namelijk om zijn eigen eer en om zijn eigen gewin; de overigen had hij
veracht en ook gehaat; hij had God weliswaar met de mond beleden, maar niet van harte
erkend.
Toen het werd gegeven om met hem te spreken, wasemde van hem als het ware een
lichamelijke sfeer af; zijn spraak was niet zoals die van de geesten, maar zoals die van een
nog levend mens; want de spraak van de geesten onderscheidt zich hierin van de menselijke
spraak dat zij vol ideeën is of dat daarin het geestelijke is, dus iets levends dat niet uitgedrukt
kan worden; met deze spraak was het echter niet zo gesteld; een zodanige sfeer wasemde van
hem af en die werd doorvat in elk van de dingen die hij sprak.
Hij verscheen daar onder de minderwaardigen en er werd gezegd dat zij die van dien aard
zijn, geleidelijk aan ten aanzien van het denken en de aandoeningen zo grof en stompzinnig
worden, dat niemand in de wereld stompzinniger is.
Zij hebben een plaats onder de billen, waar hun hel is; van daar verscheen er ook eerder
iemand, niet in de gedaante van een geest, maar in de gedaante van een grof lichamelijk mens,
in wie zo weinig van het leven van het inzicht was, dat het eigenlijke menselijke leven is, dat
men kan zeggen dat het de stompzinnigheid in beeltenis was.
Hieruit bleek hoedanig diegenen worden die in geen liefde zijn jegens de naaste, noch jegens
het algemeen welzijn, te minder jegens het rijk van de Heer, maar alleen in de liefde van zich
en die alleen zichzelf in de afzonderlijke dingen beschouwen , ja zelfs zich als goden
aanbidden en ook door anderen zo aanbeden willen worden en in alles wat ze doen dit beogen.
4222. Wat betreft de overeenstemming van de Grootste Mens met de dingen die bij de mens
zijn, die is er met alle en de afzonderlijke dingen van hem, namelijk met al zijn organen, leden
en ingewanden en wel dermate dat er niet enig orgaan en lid in het lichaam is, noch enig deel
in een orgaan en lid, zelfs niet enig deeltje van een deel, waarmee er geen overeenstemming
is.
Het is bekend dat elk orgaan en elk lid in het lichaam uit delen bestaat en uit delen van delen;
zoals de hersenen: deze bestaan in het algemeen uit de zogenoemde grote hersenen en kleine
hersenen, uit het verlengde merg en het ruggenmerg, want dit is de voortzetting of als het
ware het aanhangsel ervan; de eigenlijke zogenoemde hersenen bestaan echter uit tal van
leden, die de delen ervan zijn, namelijk uit de vliezen, die het dikke en dunne hersenvlies
worden genoemd, uit de hersenbalk, uit de gestreepte knobbels, uit de kamers en holten, uit de
kleinere klieren, uit de tussenwanden, in het algemeen uit de asachtige substantie en uit de
mergachtige substantie en bovendien uit bochten, bloedvaten en vlechten; evenzo is het
gesteld met de gevoels- en bewegingsorganen van het lichaam en met de ingewanden; deze
zaken zijn vanuit de anatomie genoegzaam bekend.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1742
Al die dingen stemmen in het algemeen en in het bijzonder ten nauwste overeen met de
Grootste Mens en daar met even zovele hemelen als het ware; want de hemel van de Heer is
evenzo onderscheiden in kleinere hemelen en deze in nog kleinere en deze in de kleinste,
tenslotte in de engelen en elk van hen is een hemel in het klein, die met de Grootste Mens
overeenstemt.
Deze hemelen zij onderling ten strengste onderscheiden, waarbij elke hemel tot de algemene
hemel ervan behoort en de algemene hemelen tot de meest algemene of de gehele hemel en
deze is de Grootste Mens.
4223. Met de overeenstemming is het echter zo gesteld, dat de eerder vermelde hemelen
weliswaar met de organische vormen zelf van het menselijk lichaam overeenstemmen,
waarom er gezegd werd dat die gezelschappen of die engelen behoren tot de streek van de
hersenen of tot de streek van het hart of tot de streek van het oog enzovoort, maar toch
stemmen zij voornamelijk overeen met de functies van die ingewanden of organen; het is
daarmee gesteld als met die organen of ingewanden zelf, dat de functies met de organische
vormen ervan één uitmaken; want men kan zich niet een bepaalde functie voorstellen tenzij
uit de vormen, dat wil zeggen, uit de substanties, want de substanties zijn de subjecten waaruit
zij zijn; zo bijvoorbeeld kan men zich het gezicht niet voorstellen zonder het oog, de
ademhaling niet zonder de long; het oog is de organische vorm waaruit en waardoor het
gezicht is en de long is de organische vorm waaruit en waardoor de ademhaling is, zo is het
ook met de overige dingen.
Het zijn dus de functies waarmee de hemelse gezelschappen voornamelijk overeenstemmen
en omdat het de functies zijn, zijn het ook de organische vormen waarmee zij
overeenstemmen; want het ene is van het andere niet te delen noch te scheiden en wel dermate
niet, dat het hetzelfde is of men zegt de functie dan wel de organische vorm waardoor en
waaruit de functie is; vandaar komt het dat er overeenstemming is met de organen, de leden
en de ingewanden, omdat die er is met de functies; daarom wordt, wanneer de functie wordt
voortgebracht, ook het orgaan opgewekt; zo is het ook gesteld in alle en de afzonderlijke
dingen die de mens doet; wanneer hij iets wil doen en wanneer hij het zo of anders wil doen
en daarover denkt, dan bewegen zich de organen op overeenkomstige wijze, dus volgens de
bedoeling van de functie of van het nut; want het is het nut dat over de vormen gebiedt.
Daaruit blijkt ook dat het nut er was voordat de organische vormen van het lichaam
ontstonden en dat het nut ze heeft voortgebracht en ze aan zich heeft aangepast en niet
omgekeerd; wanneer de vormen echter zijn voortgebracht of de organen zijn aangepast, dan
gaan de nutten daaruit voort en dan schijnt het alsof de vormen of de organen eerder waren
dan de nutten, terwijl dit toch niet zo is; want het nut vloeit in uit de Heer en wel door de
hemel, volgens de orde en volgens de vorm waarnaar de hemel door de Heer is geordend, dus
volgens de overeenstemmingen; op deze wijze ontstaat de mens en op deze wijze blijft hij
bestaan; hieruit blijkt weer vanwaar het komt dat de mens ten aanzien van alle en de
afzonderlijke dingen met de hemelen overeenstemt.
4224. Organische vormen zijn niet alleen die, die voor het oog verschijnen en die met de
microscoop onthuld kunnen worden, maar er zijn ook nog zuiverder organische vormen die
nooit met enig bloot oog, noch met enig gewapend oog onthuld kunnen worden; dit zijn de
innerlijke vormen, zoals de vormen die van het innerlijk gezicht zijn en die in één woord van
het verstand zijn; deze zijn onnaspeurlijk, maar toch zijn het vormen, dat wil zeggen,
substanties; want niet enig gezicht, zelfs niet het verstandelijke, kan bestaan, dan alleen
ontstaan zijn uit iets, dit is ook in de geleerde wereld bekend, namelijk dat er zonder
substantie, die het subject is, niet enige wijze of enige modificatie of enig hoedanige is dat
zich werkzaam openbaart; deze zuiverder of innerlijke vormen, die onnaspeurlijk zijn, zijn die
welke de innerlijke zinnen aanbrengen en ook de innerlijke aandoeningen voortbrengen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1743
Met deze vormen stemmen de innerlijke hemelen overeen, omdat zij met de zinnen van die
vormen en met de aandoeningen van deze zinnen overeenstemmen.; maar omdat er tal van
dingen zijn die mij daarover en over de overeenstemming ervan werden onthuld, kunnen zij
niet helder uiteengezet worden tenzij over elk van die dingen in het bijzonder wordt
gehandeld; en daarom is het ook van de Goddelijke barmhartigheid van de Heer geoorloofd
om in hetgeen volgt die dingen voort te zetten waarmee in het vorige deel werd aangevangen,
betreffende de overeenstemming van de mens met de Grootste Mens, opdat de mens eindelijk
zal weten, niet vanuit de een of andere redenering, te minder vanuit de een of andere
hypothese, maar uit ondervinding zelf, hoe het met hem gesteld is en met zijn innerlijke mens,
die de ziel wordt genoemd en tenslotte met zijn verbinding met de hemel en door de hemel
met de Heer en dus waardoor de mens een mens is en waardoor hij van de beesten wordt
onderscheiden; en verder, op welke wijze de mens zichzelf van die verbinding scheidt en zich
met de hel verbindt.
4225.Vooraf dient gezegd te worden wie er binnen de Grootste Mens zijn en wie er buiten;
allen die in de liefde tot de Heer en in de naastenliefde jegens de naaste zijn en hem van harte
het goede doen overeenkomstig het goede bij hem en die het geweten van het gerechte en
billijke hebben, zijn binnen de Grootste Mens, want zij zijn in de Heer en dus in de hemel;
maar allen die in de liefde van zich en in de liefde van de wereld zijn en vandaar in begeerten
en slechts alleen om de wetten ter wille van eigen eer en van de schatten van de wereld en ter
wille van de beroemdheid als gevolg daarvan, het goede doen, dus die innerlijk onbarmhartig
zijn, in haat en wraakzucht jegens de naaste ter wille van zich en van de wereld en zich
verlustigen in rampspoeden van de ander wanneer die hen niet begunstigt, dezen zijn buiten
de Grootste Mens, want zij zijn in de hel; dezen stemmen niet overeen met enig orgaan en lid
in het lichaam, maar met verschillende gebreken en ziekten die daarover zijn gebracht,
waarover eveneens, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, uit ondervinding in
wat hierna volgt.
Zij die buiten de Grootste Mens zijn, dat wil zeggen buiten de hemel, kunnen daarin niet
binnengaan, want het zijn tegenstrijdige levens; ja, indien zij op de een of andere manier
binnenkomen, wat soms gebeurt met zulke geesten die in het leven van het lichaam er in
doorkneed waren zich als engelen van het licht voor te doen – maar wanneer zij daarheen
komen, wat soms wordt toegestaan met het doel opdat zij zullen weten hoedanig zij zijn,
worden zij toch slechts tot de eerste ingang toegelaten, dat wil zeggen, tot hen die nog
eenvoudig zijn en nog niet ten volle onderricht – zo kunnen zij die als engelen van het licht
binnenkomen, daar nauwelijks enige ogenblikken verblijven, omdat daar het leven van de
liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste is; en omdat daar niets met hun leven
overeenstemt, kunnen zij ternauwernood ademhalen; dat de geesten en de engelen eveneens
ademhalen, zie de nrs, 3884 tot 3893; vandaar beginnen zij benauwd te worden, want de
ademhaling gedraagt zich overeenkomstig het vrije van het leven; en wat wonderbaarlijk is,
zij kunnen zich tenslotte amper bewegen, maar worden zoals diegenen die door een zware
loomheid zijn bevangen, terwijl angst en kwelling zich van hun innerlijke dingen meester
maakt; daarom storten zij zich daar halsoverkop vandaan en wel tot aan de hel toe, waar de
ademhaling en de beweeglijkheid van hen ligt; vandaar komt het dat in het Woord het leven
door de beweeglijkheid wordt uitgebeeld.
Degenen echter die in de Grootste Mens zijn, zijn in het vrije van de ademhaling wanneer zij
in het goede van de liefde zijn; maar toch zijn zij onderscheiden overeenkomstig het
hoedanige en de hoeveelheid van het goede; vandaar zijn er zo vele hemelen, die in het
Woord woningen worden genoemd, (Johannes 14:2); en eenieder is in zijn hemel in zijn leven
en heeft de invloeiing uit de algehele hemel; eenieder is daar het middelpunt van alle
invloeiing en vandaar in het volmaaktste evenwicht en wel overeenkomstig de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1744
verbazingwekkende vorm van de hemel, die uit de Heer alleen is en zo met alle
verscheidenheid.
4226. Soms beklaagden zich pas aangekomen geesten die innerlijk boos waren geweest toen
zij in de wereld leefden, maar uiterlijk de schijn van het goede hadden nagejaagd door de
werken die zij voor anderen hadden gedaan ter wille van zich en van de wereld, dat zij niet in
de hemel werden toegelaten; want zij hadden van de hemel geen andere mening gehad dan die
van een toelating uit genade; maar aan hen werd telkens geantwoord dat aan niemand de
hemel wordt geweigerd en dat zij, indien zij het begeerden, toegelaten moesten worden.
Enigen werden ook toegelaten in de dichtste nabije hemelse gezelschappen die bij de ingang
waren; maar toen zij daar waren aangekomen, voelden zij, ten gevolge van de
tegenovergesteldheid en de tegenstrijdigheid van leven, als gezegd, een haperen van de
ademhaling en een angst en een als het ware helse marteling, en zij stortten zich daar vandaan;
en zij zeiden later dat de hemel voor hen de hel was en dat zij nooit geloofd hadden dat de
hemel van dien aard was.
4227. Er zijn er verscheidene van het ene en het andere geslacht, die in het leven van het
lichaam van dien aard zijn geweest dat zij, waar zij maar konden, de gemoederen van anderen
door kunstgrepen en listigheid onder hun juk zochten te brengen met het doel om te
overheersen, vooral bij de machtigen en de rijken, opdat zij het alleen zouden zijn die onder
de naam van die machtigen zouden regeren en die in het geheim te werk gingen en anderen uit
de weg ruimden, voornamelijk de rechtschapenen en wel op allerlei manieren, weliswaar niet
door hen te berispen, omdat de rechtschapenheid zichzelf verdedigt, maar op andere
manieren, door hun raadgevingen te verdraaien en hen onnozel en zelfs slecht te noemen,
door aan hen de tegenslagen toe te schrijven die zich mochten voordoen en andere dergelijke
dingen meer.
Zij die zo zijn geweest in het leven van het lichaam zijn ook zodanig in het andere leven, want
het leven van eenieder volgt hem na; dit heb ik bemerkt door levende ondervinding ten
aanzien van hen die van dit slag zijn toen zij bij mij waren, omdat zij toen op een dergelijke
wijze te werk gingen, maar nog meer bedreven en meer vernuftig, want geesten handelen
fijnzinniger dan mensen, omdat zij zijn losgemaakt van de verstrengelingen met het lichaam
en van de banden met de grove geaardheden van de gewaarwordingen; zij waren zo
fijnzinnig, dat ik soms niet doorhad dat het hun bedoeling of doel was om te overheersen; en
wanneer zij onder elkaar spraken, hoedden zij zich ervoor dat ik het niet hoorde en dat
doorvatte; maar door anderen die het hoorden, werd mij gezegd dat hun beraadslagingen
schandelijk waren en dat zij door magische kunsten, dus met behulp van de duivelse bende,
hun einddoel zochten te bereiken; in het vermoorden van de rechtschapenen zagen zij geen
enkel bezwaar; de Heer, onder wie zij zeiden te willen overheersen, kleineerden zij en
beschouwden Hem als elk ander mens, voor wie er, gelijk als bij de andere natiën, die mensen
tot goden maakten en vereerden, een eredienst is die van oudsher dateert en waartegen zij niet
hadden durven opkomen omdat zij in die eredienst geboren waren en omdat zij daarmee hun
goede naam zouden benadelen.
Van hen kan ik zeggen dat zij de gedachten en de wil van de mensen die aan hen gelijk zijn,
bezet houden en zich bij hen indringen in hun aandoening en bedoeling en wel dermate dat
dezen, zonder de barmhartigheid van de Heer, geenszins kunnen weten, dat zulke geesten
aanwezig zijn en dat zij in het gezelschap van hen zijn.
Deze geesten stemmen overeen met de ondeugdelijke dingen van het zuiverder bloed bij de
mens, en dit bloed wordt de animale geest genoemd, waarin de ondeugdelijke dingen ordeloos
binnengaan en zich naar alle kanten verspreiden; zij zijn zoals vergiften die in de zenuwen en
de vezels een koude en een verstarring teweegbrengen, waardoor de ergste en noodlottigste
ziekten uitbreken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 31
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1745
Wanneer deze geesten gemeenschappelijk te werk gaan, worden zij daaraan onderkend, dat zij
om zo te zeggen op een viervoetige manier optreden en dat zij zich nestelen in het achterdeel
van het hoofd onder de hersenen aan de linkerzijde; want zij die onder het achterhoofd
optreden, gaan heimelijker te werk dan de anderen en zij die aan de rugzijde optreden,
begeren te overheersen.
Zij redeneerden tegen mij over de Heer en zij zeiden dat het verwonderlijk was dat Hij hun
gebeden niet hoorde wanneer zij baden en dat Hij dus de smekelingen niet te hulp komt; maar
het werd gegeven te antwoorden dat zij niet verhoord konden worden, omdat zij zulke dingen
als doel hebben die in strijd zijn met het heil van het menselijk geslacht en omdat zij voor
zichzelf zo dus tegen allen bidden, en dat, wanneer men op deze wijze bidt, de hemel gesloten
wordt; want zij die in de hemel zijn, letten alleen op de einddoelen van degenen die bidden.
Zij wilden dit weliswaar niet erkennen, maar toch konden zij er niets op antwoorden.
Dit waren mannen die van dit slag waren en zij waren in het gezelschap van vrouwen; en zij
zeiden dat zij door de vrouwen tal van plannen konden beramen, omdat die vlugger en
bedrevener waren in het doorzien van zulke dingen; zij scheppen veel behagen in de omgang
met vrouwen die hoeren zijn geweest.
Zulke geesten leggen zich in het andere leven meestal toe op geheime en magische kunsten,
want in het andere leven zijn er zeer veel magische kunsten die in de wereld volslagen
onbekend zijn; zodra degenen die van dit slag zijn, in het andere leven komen, leggen zij zich
daarop toe en leren diegenen te betoveren bij wie zij zijn, bovenal hen onder wie zij begeren
te regeren; voor misdaden deinzen zij niet terug.
Over hun hel, hoedanig deze is en waar zij zijn wanneer zij niet in de geestenwereld zijn, zal
elders worden gesproken.
Hieruit kan vaststaan dat eenieder zijn leven na de dood bijblijft.
4228. Het vervolg over de Grootste Mens en over de overeenstemming aan het einde van het
volgende hoofdstuk, waar gehandeld wordt over de overeenstemming met de zinnen in het
algemeen.
Einde hoofdstuk 31

'

Maak jouw eigen website met JouwWeb