'

GENESIS
ZEVENENDERTIGSTE HOOFDSTUK
4661. Vóór het voorafgaande hoofdstuk werd de ontvouwing voortgezet van hetgeen de Heer
had voorzegd over de laatste tijd van de Kerk; en daar hetgeen Hij had voorzegd door de
gelijkenis over de tien maagden bij, (Mattheüs 25:1-14); daarop volgt een andere gelijkenis,
namelijk over de dienstknechten, aan wie de mens bij het heenreizen naar het buitenland
talenten gaf, de een vijf, de tweede twee en de derde een, waarmee zij handel zouden drijven
en van wie degene die vijf talenten had ontvangen, er daarmee nog vijf won en hij die twee
had ontvangen, er daarmee twee won en hij die één had ontvangen, die in de aarde verborg.
Omdat deze gelijkenis bijna iets eenders behelst als de gelijkenis over de tien maagden, is het
daarom geoorloofd over te gaan tot het laatste gedeelte in hetzelfde hoofdstuk en dat te
ontvouwen; dit hoofdstuk, (Mattheüs 25:31) tot het einde, luidt daar in de letterlijke zin:
4662. Wanneer de Zoon des mensen zal gekomen zijn in Zijn heerlijkheid en alle heilige
engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid; en vóór Hem zullen
alle natiën worden vergaderd en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen
van de bokken scheidt; en Hij zal zekerlijk de schapen aan Zijn rechterzijde zetten, doch de
bokken aan de linkerzijde; dan zal de Koning zeggen tot hen die aan Zijn rechterzijde zijn:
Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, bezit het koninkrijk dat u bereid is van de grondlegging
der wereld; immers Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig
geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij
opgenomen; naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik
ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen; dan zullen de gerechten Hem
antwoorden, zeggende: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U gespijzigd? of
dorstig en te drinken gegeven? wanneer echter hebben wij U als een vreemdeling gezien en
opgenomen? of naakt en gekleed? wanneer hebben wij U krank gezien of in de gevangenis en
zijn tot U gekomen?
Maar antwoordende zal de Koning tot hen zeggen: Voorwaar, zeg Ik u: Voor zoveel gij het
gedaan hebt aan één van deze Mijn minste broederen, zo hebt gij het Mij gedaan.
Dan zal Hij zeggen ook tot hen die aan de linkerzijde zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten,
in het eeuwige vuur dat de duivel en zijn engelen bereid is; immers, Ik ben hongerig geweest
en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij niet te drinken
gegeven; Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet opgenomen; naakt en gij hebt
Mij niet gekleed.
Dan zullen ook die Hem antwoorden, zeggende: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien
of dorstig of een vreemdeling of naakt of krank of in de gevangenis en hebben U niet
bediend?
Dan zal Hij hun antwoorden, zeggende: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij het niet gedaan
hebt aan een van gene minsten, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan.
En dezen zullen heengaan in de eeuwige straf; doch de gerechten in het eeuwige leven.
4663. Wie de innerlijke zin niet kent, kan niet anders menen dan dat deze dingen door de Heer
zijn gezegd over een zekere ‘laatste dag’, waarop allen in het gehele aardrijk voor de Heer
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1955
zullen worden vergaderd en dan zullen worden gericht; en dat ook het verloop van het gericht
geheel en al zodanig zal zijn zoals het in de letter wordt beschreven, namelijk dat Hij hen aan
de linker- en aan de rechterzijde zal zetten en zo tot hen zal spreken; maar wie de innerlijke
zin kent en wie uit andere plaatsen in het Woord heeft geleerd dat de Heer nooit iemand
oordeelt tot het eeuwige vuur, maar dat eenieder zichzelf oordeelt, dat wil zeggen, zichzelf
daarin werpt en wie ook heeft geleerd dat het laatste gericht van eenieder plaatsvindt wanneer
hij sterft, kan enigermate weten wat die dingen in het algemeen behelzen; en wie de innerlijke
dingen van de woorden kent vanuit de innerlijke zin en vanuit de overeenstemming, die kan
weten wat die in het bijzonder betekenen; namelijk dat eenieder volgens zijn leven in de
wereld het loon ontvangt in het andere leven.
Zij die de zaliging van de mens door het geloof-alleen aanprijzen, kunnen die dingen niet
anders verklaren dan dat de dingen die de Heer over de werken spreekt, de vruchten van het
geloof zijn en dat Hij deze alleen heeft vermeld ter wille van de eenvoudigen die de mysteriën
niet kennen; maar gesteld dat het volgens hun mening is, dan blijkt daar toch uit dat het de
vruchten van het geloof zijn die de mens na de dood gezegend en gelukzalig maken; de
vruchten van het geloof zijn niets anders dan het leven volgens de geboden van het geloof; en
dus dat het leven volgens deze zaligt, niet evenwel het geloof zonder het leven; de mens
immers draagt na de dood alle staten van zijn leven met zich, zodat hij zodanig is als hij in het
lichaam is geweest; wie namelijk in het leven van het lichaam anderen bij zichzelf vergeleken
heeft veracht, veracht ook in het andere leven anderen bij zichzelf vergeleken; wie de naaste
haat heeft toegedragen in het leven van het lichaam, draagt de naaste ook in het andere leven
haat toe en wie sluw tegen zijn bekenden in het leven van het lichaam heeft gehandeld,
handelt ook sluw tegen zijn bekenden in het andere leven, enzovoort, eenieder behoudt in het
andere leven de natuur die hij in het leven van het lichaam had aangetrokken; en het is bekend
dat de natuur niet kan worden uitgedreven en dat er, indien die wel wordt uitgedreven, niets
van het leven overblijft.
Vandaar nu komt het dat alleen de werken van de naastenliefde door de Heer worden
vermeld; immers wie in de werken van de naastenliefde is, of wat hetzelfde is, in het leven
van het geloof, die is in het vermogen om het geloof op te nemen, zo al niet in het lichaam,
dan toch in het andere leven; maar wie niet in de werken van de naastenliefde is, of in het
leven van het geloof, die is geenszins in enig vermogen om het geloof op te nemen, niet in het
lichaam, noch in het andere leven; het boze immers stemt nooit samen met het ware, maar het
ene verwerpt het andere; en indien degenen die in het boze zijn, ware dingen spreken, dan
spreken zij die vanuit de mond en niet vanuit het hart en zo staan het boze en het ware toch
het allerverst van elkaar over en weer af.
4664. Wat echter de dingen die de Heer daar over het Laatste Gericht, dat wil zeggen over het
laatste van ieder mens na de dood, spreekt, in de innerlijke zin behelzen, dit is te omvangrijk
dan dat het vóór dit hoofdstuk zou kunnen worden ontvouwd; daarom zal het, vanuit de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer, vóór de volgende hoofdstukken, in volgorde worden
ontvouwd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1956
GENESIS 37 : 1 – 36
1. En Jakob woonde in het land van de vreemdelingschappen van zijn vader, in het
land Kanaän.
2. Deze zijn de geboorten van Jakob: Jozef, een zoon van zeventien jaren, was
weidende met zijn broeders de kudde van kleinvee en hij was een knaap, met de zonen
van Bilha en met de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun boos
gerucht tot hun vader.
3. En Israël had Jozef lief boven al zijn zonen, omdat hij hem een zoon der
ouderdommen was; en hij maakte hem een rok van verschillende kleuren.
4. En zijn broeders zagen dat hun vader hem boven al zijn broeders liefhad en zij
haatten hem en konden met hem niet tot vrede spreken.
5. En Jozef droomde een droom en hij gaf het zijn broeders te kennen en zij deden nog
daaraan toe hem te haten.
6. En hij zei tot hen: Hoort, ik bid u, deze droom die ik gedroomd heb.
7. En ziet, wij waren schoven bindende in het midden des velds, en ziet, mijn schoof
stond op en bleef ook staande, en ziet, uw schoven omgaven haar en bogen zich neder
voor mijn schoof.
8. En zijn broeders zeiden tot hem: Zult gij door te regeren over ons regeren, indien
gij door te heersen over ons zult heersen; en zij deden nog daaraan toe hem te haten
over zijn dromen en over zijn woorden.
9. En hij droomde nog een andere droom en hij verhaalde die aan zijn broeders en hij
zei: Ziet, ik heb nog een droom gedroomd en ziet, de zon en de maan, en elf sterren
zich voor mij nederbuigende.
10. En hij verhaalde het aan zijn vader en aan zijn broeders; en zijn vader berispte
hem en zei tot hem: Wat is dit voor een droom welke gij gedroomd hebt? zullen wij
door te komen komen, ik en uw moeder en uw broeders, om ons voor u ter aarde neder
te buigen.
11. En zijn broeders benijdden hem en zijn vader bewaarde het woord.
12. En zijn broeders gingen om de kudde van kleinvee van hun vader te weiden in
Sichem.
13. En Israël zei tot Jozef: Zijn uw broeders niet weidende in Sichem; ga en ik zal u tot
hen zenden; en hij zei tot hem: Zie mij.
14. En hij zei tot hem: Ga, ik bid u, zie de vrede van uw broeders en de vrede van de
kudde van kleinvee en breng mij het woord wederom; en hij zond hem uit het dal van
Hebron; en hij kwam te Sichem.
15. Een man vond hem, en ziet hij was dwalende in het veld en de man vroeg hem door
te zeggen: Wat zoekt gij?
16. En hij zei: Mijn broeders ben ik zoekende; geef mij, ik bid u, te kennen, waar zij
weidende zijn.
17. En de man zei: Zij zijn van hier vertrokken, omdat ik hen hoorde zeggen: Laat ons
naar Dothan gaan; en Jozef ging zijn broeders na en hij vond hen in Dothan.
18. En zij zagen hem van verre; en eer hij tot hen genaderd was en zij beraamden een
aanslag tegen hem, om hem te doen sterven.
19. En zij zeiden, de man tot zijn broeder: Ziet, die heer der dromen komt.
20. En nu, gaat en laat ons hem doden en hem neerlaten in een der kuilen en zeggen:
Een boos wild dier heeft hem gegeten; en wij zullen zien wat zijn dromen zullen zijn.
21. En Ruben hoorde en hij ontrukte hem aan hun hand en hij zei: Laat ons hem niet
slaan, het is een ziel.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1957
22. En Ruben zei tot hen: Vergiet niet het bloed, brengt hem tot die kuil [put] welke in
de woestijn is en legt de hand niet aan hem; deswege dat hij hem aan hun hand zou
ontrukken, om hem tot de vader van hem weder te brengen.
23. En het geschiedde, als Jozef tot zijn broeders kwam en zij trokken Jozef zijn rok
uit, de rok van verschillende kleuren die op hem was.
24. En zij namen hem en lieten hem neder in de kuil; en de kuil was ledig, geen water
daarin.
25. En zij zetten zich neder om brood te eten en zij hieven hun ogen op en zij zagen, en
ziet, een stoet van Ismaëlieten kwam uit Gilead; en hun kamelen droegen specerijen en
hars en stacte [zoetgeurend kruid], gaande om het af te brengen naar Egypte.
26. En Jehuda zei tot zijn broeders: Wat gewin, dat wij onze broeder doden en zijn
bloed bedekken.
27. Gaat, en laat ons hem aan de Ismaëlieten verkopen en onze hand zij niet aan hem;
omdat hij onze broeder is, ons vlees is hij; en zijn broeders luisterden.
28. En mannen gingen voorbij, Midianieten, kooplieden en zij trokken Jozef eruit en
deden hem opklimmen uit de kuil; en zij verkochten Jozef aan de Ismaëlieten voor
twintig zilverlingen; en zij brachten Jozef naar Egypte.
29. En Ruben keerde weder tot de kuil, en ziet, er was geen Jozef in de kuil; en hij
verscheurde zijn klederen.
30. En hij keerde weder tot zijn broeders en hij zei: Het kind is er niet meer; en ik,
waarheen kom ik.
31. En zij namen Jozefs rok en zij slachtten een geitenbok en zij doopten de rok in het
bloed.
32. En zij zonden de rok van verschillende kleuren en zij brachten hem tot hun vader
en zij zeiden: Deze hebben wij gevonden; erken, ik bid u, of deze uws zoons rok is, of
niet.
33. En hij herkende hem en hij zei: De rok mijns zoons; een boos wild dier heeft hem
gegeten; vaneengescheurd zijnde is Jozef vaneengescheurd.
34. En Jakob verscheurde zijn klederen en hij legde een zak op zijn lenden en hij
rouwde over zijn zoon vele dagen.
35. En al zijn zonen stonden op en al zijn dochters, om hem te troosten en hij weigerde
om zich te troosten; en hij zei: omdat ik, rouwende, tot mijn zoon in het graf zal
nederdalen; en zijn vader beweende hem.
36. En de Midianieten verkochten hem naar Egypte, aan Potifar, de kamerheer van
Farao, de vorst der trawanten.
DE INHOUD
4665. In dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin gehandeld over de Goddelijke Ware dingen,
die uit het Goddelijk Menselijke van de Heer zijn, namelijk dat zij in de loop van de tijd in de
Kerk werden verworpen en tenslotte in de plaats ervan valse dingen werden aangenomen.
In het bijzonder wordt gehandeld over hen die in het van de naastenliefde gescheiden geloof
zijn, namelijk dat zij tegen het Goddelijk Menselijke van de Heer zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1958
DE INNERLIJKE ZIN
4666. vers 1-3 En Jakob woonde in het land van de vreemdelingschappen van zijn vader, in
het land Kanaän.
Deze zijn de geboorten van Jakob: Jozef, een zoon van zeventien jaren, was weidende met zijn
broeders de kudde van kleinvee en hij was een knaap, met de zonen van Bilha en met de zonen
van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun boos gerucht tot hun vader.
En Israël had Jozef lief boven al zijn zonen, omdat hij hem een zoon der ouderdommen was;
en hij maakte hem een rok van verschillende kleuren.
Jakob woonde in het land van de vreemdelingschappen van zijn vader, in het land Kanaän,
betekent het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, dat het samenstemmend was onder het
Goddelijk Redelijk Goede; deze zijn de geboorten van Jakob, betekent de dingen die volgen;
Jozef betekent het Goddelijk Geestelijk Menselijke van de Heer; een zoon van zeventien
jaren, betekent de staat ervan; was weidende met zijn broeders de kudde van kleinvee,
betekent dat het onder diegenen was die in het geloof zouden zijn, die leerden; en hij was een
knaap, betekent in het begin; met de zonen van Bilha en met de zonen van Zilpa, zijns vaders
vrouwen, betekent dat hij door hen was verworpen; en Jozef bracht hun boos gerucht tot hun
vader, betekent dat daardoor verscheen hoedanig zij waren; en Israël had Jozef lief boven al
zijn zonen, betekent de verbinding van het Goddelijk Geestelijke van het Redelijke met het
Goddelijk Geestelijke van het Natuurlijke; omdat hij hem een zoon der ouderdommen was,
betekent zijn leven daarin; en hij maakte hem een rok van verschillende kleuren, betekent de
schijnbaarheden van het ware daaruit, waar vanuit het geestelijke van het natuurlijke wordt
gekend en onderscheiden.
4667. Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaän;
dat dit het Goddelijk Natuurlijke van de Heer betekent, dat het samenstemmend was onder het
Goddelijk Redelijk Goede, staat vast uit de betekenis van wonen, namelijk leven, waarover de
nrs. 1293, 3384, 3613, 4451; uit de uitbeelding van Jakob, namelijk in de hoogste zin het
Goddelijk Natuurlijke van de Heer, waarover de nrs. 3305, 3509, 3525. 3544, 3576, 3599,
3775, 4234, 4009, 4286, 4538, 4570; uit de uitbeelding van Izaäk, die hier de vader is,
namelijk het Goddelijk Redelijke van de Heer ten aanzien van het goede, waarover de nrs.
1893, 2066, 2630, 3012, 3194, 3210; en uit de betekenis van het land Kanaän, namelijk in de
hoogste zin het Goddelijk Menselijke van de Heer, waarover de nrs. 3038, 3705; vandaar nu
komt het dat ‘Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land
Kanaän’ is het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, samenlevend of samenstemmend onder het
Goddelijk Redelijk Goede, in het Goddelijk Menselijke.
Eerder werd in, (Genesis 35:22-26) gehandeld over het Natuurlijke van de Heer dat daarin nu
alle dingen Goddelijk waren, zie de nrs. 4602-4610; en in de volgende verzen 27-29 van
hetzelfde hoofdstuk over de verbinding van het Goddelijk Natuurlijke van de Heer met Zijn
Goddelijk Redelijke; zie de nrs. 4611-4619; hier nu is het besluit, namelijk dat het Goddelijk
Natuurlijke een samenstemmend leven leidde onder het Goddelijk Redelijk Goede.
Er wordt gezegd: onder het Goddelijk Redelijk Goede, omdat het natuurlijke daaronder leeft;
het redelijke immers is hoger of innerlijker, of, om volgens een gebruikelijke uitdrukking te
spreken, het is eerder; het natuurlijke echter is lager of uiterlijker, dus later; en zo is dus het
laatstgenoemde aan het eerstgenoemde ondergeschikt; ja zelfs is het natuurlijke, wanneer zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1959
samenstemmen, niets anders dan het algemene van het redelijke; al wat het natuurlijke
immers heeft, is daar niet van, maar is van het redelijke.
Het verschil is alleen zodanig als het er is tussen de bijzondere dingen en de algemene, of
zodanig als het er is tussen de afzonderlijke dingen en hun vorm, waarin de afzonderlijke
dingen als één verschijnen.
Het is in de geleerde wereld bekend dat het doel het al is in de oorzaak en dat de oorzaak het
al is in de uitwerking, zodat de oorzaak het gevormde doel is en de uitwerking de gevormde
oorzaak is en dat vandaar de uitwerking geheel en al vergaat indien men de oorzaak
wegneemt en de oorzaak geheel en al vergaat indien men het doel wegneemt; en bovendien
dat de oorzaak is onder het doel en de uitwerking onder de oorzaak; eender is het gesteld met
het natuurlijke en het redelijke.
4668. Deze zijn de geboorten van Jakob; dat dit de dingen betekent die volgen, staat vast uit
de betekenis van de geboorten, namelijk de afleidingen van de dingen die van de Kerk zijn,
namelijk van het ware vanuit het goede of van het geloof uit de liefde, want geen andere
geboorten worden in de innerlijke zin van het Woord verstaan; hierover wordt eveneens in
wat volgt gehandeld; daarom wordt er gezegd dat de geboorten van Jakob de dingen zijn die
volgen.
Dat zulke dingen met geboorten worden aangeduid, blijkt ook hieruit dat in wat volgt niet
enige genealogische geboorten worden vermeld; er wordt immers gehandeld over Jozef, over
zijn dromen en over de kuiperijen van zijn broeders tegen hem en tenslotte over het
wegvoeren van hem naar Egypte; dat de geboorten de afleidingen zijn van zulke dingen, zie
de nrs. 1145, 1255, 1330, 3263, 3279, 3860, 3868, 4070.
4669. Jozef betekent het Geestelijk Goddelijk Menselijke van de Heer, dit staat vast uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het Goddelijk
Geestelijke, nr. 3969; dat de Heer door Jozef wordt uitgebeeld, is in de Kerk bekend; wanneer
er immers wordt gezegd de hemelse Jozef, dan wordt geen ander verstaan; maar wat van de
Heer Jozef uitbeeldt, is niet zo bekend; het is immers het Goddelijk Geestelijke, dat uit Zijn
Goddelijk Menselijke voortgaat; het Goddelijk Geestelijke, dat uit het Goddelijk Menselijke
van de Heer voortgaat, is het Goddelijk Ware, dat uit Hem is in de hemel en in de Kerk; het
geestelijke is in zijn wezen niets anders.
Het Goddelijk Geestelijke of het Goddelijk Ware is eveneens dat wat het Koningschap van de
Heer wordt genoemd en wat eveneens wordt aangeduid met Christus of Messias; zie nrs.
2015, 3009, 3670; en omdat dit zo is, werd Jozef als een koning gemaakt in Egypte en wel
daarom, opdat hij dan de dingen zou uitbeelden die van het Koningschap van de Heer zijn.
4670. Een zoon van zeventien jaren; dat dit de staat ervan betekent, staat vast uit de jaren van
de leeftijden van hen die in het Woord worden vermeld, namelijk dat zij eendere dingen en
staten betekenen als de overige getallen; dat alle getallen in het Woord dingen en staten
betekenen, zie de nrs. 575, 647, 648, 1988, 2075, 2252, 3252, 4264, 4495; en ook jaren, nrs.
487, 488, 493, 893.
Het schijnt weliswaar alsof de getallen van jaren of van de leeftijden niets anders betekenen
en wel omdat daarin als het ware meer iets historisch ligt dan in de overige getallen; toch
behelzen ook die getallen dingen en staten, dit staat vast uit de dingen die zijn ontvouwd bij
(Genesis 5), en uit de dingen die zijn gezegd over de leeftijd van Abraham bij, (Genesis 17:1,
25:7) en over die van Izaäk bij, (Genesis 35:28); en bovendien hieruit dat er in het Woord
nooit iets historisch voorkomt dat niet het hemelse in zich sluit, waarin het ook wordt
veranderd wanneer het uit het denken van de lezende mens overgaat tot de engelen die bij
hem zijn en door de engelen tot de hemel, waar vanuit elk historische van het Woord een
geestelijke zin ontstaat.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1960
Wat echter Jozefs leeftijd van zeventien jaren betekent, kan vaststaan uit de betekenis van dat
getal elders, namelijk dat het de aanvang is, hier de aanvang van de uitbeelding door Jozef;
dat het de aanvang en het nieuwe is, zie de nrs. 755, 853; en bovendien behelst dat getal in het
algemeen en als in potentie alle dingen die door Jozef worden uitgebeeld; zeven immers
betekent het heilige en tien de overblijfselen; dat zeven in het Woord de heiligheid toevoegt,
zie nr. 881; en dat tien de overblijfselen zijn, nrs. 576, 1906, 2284; dat de overblijfselen bij de
Heer Goddelijk en van Hemzelf waren, waardoor Hij het Menselijk Wezen met het Goddelijk
Wezen heeft verenigd, nr. 1906.
4671. Was weidende met zijn broeders de kudde van kleinvee; dat dit betekent dat het onder
diegenen was die in het geloof zouden zijn en die leerden, staat vast uit de betekenis van de
kudde van kleinvee weiden, te weten leren, in het bijzonder vanuit de leerstellige dingen, hen
die in de Kerk zijn; dat hij die kudde van kleinvee weidt of de herder degene is die leert, zie
de nrs. 343, 3772, 3795; hier dat het onder diegenen was die leerden, omdat er wordt gezegd
‘weidende met de broeders’; de broeders van hem immers beelden in dit hoofdstuk de Kerk
uit die van de naastenliefde afbuigt tot het geloof en tenslotte tot het afgescheiden geloof en
zo tot de valse dingen, zoals zal blijken in hetgeen volgt.
4672. En hij was een knaap; dat dit betekent in de aanvang, staat vast uit de betekenis van de
knaap, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de nieuwe Kerk, namelijk in de
aanvang of de eerste staat ervan; met de Kerk immers is het gesteld als met een klein kind,
zoals met een knaap, zoals met een man en tenslotte zoals met een grijsaard, want zij
doorloopt haar leeftijden zoals een mens; de Kerk is eveneens zoals een mens in het algemeen
en zij wordt eveneens zo genoemd.
In de Kerk die naar haar leeftijd een knaap wordt genoemd en die zodanig is dat zij al spoedig
afbuigt, is de Heer ook in het begin aanwezig, zowel met hen die leren als met hen die worden
onderwezen, maar daarna wordt Hij van hen vervreemd, wat ook door Jozef wordt uitgebeeld
daarmee dat hij door zijn broeders in de kuil neergelaten en verkocht werd.
Zodanig is elke Kerk die uit het geloof inzet; anders echter de Kerk die uit de naastenliefde
inzet; die welke uit het geloof inzet, heeft geen andere regelaar dan het verstand en het
verstand door dat wat erfelijk is van de mens: namelijk de liefde van zich en van de wereld;
deze overreden het verstand om bevestigingen vanuit het Woord bijeen te zoeken en om aan
de dingen die niet bevestigen, een uitleg te geven; anders gaat het met de Kerk die vanuit de
naastenliefde inzet; zij heeft als regelaar het goede en in het goede de Heer; tussen de Heer
immers en het geloof treedt het goede op dat van de naastenliefde en van de liefde is; zonder
dat dit daartussen optreedt, bestaat er geen geestelijke vergemeenschapping; zonder
bemiddeling vindt er geen invloeiing plaats; indien het boze in de plaats van het goede is, dan
verdrijft het de Heer en verwerpt en verdraait alle dingen die van de Heer zijn, dus alle dingen
die van het geloof zijn, want het geloof is uit Hem door het goede.
4673. Met de zonen van Bilha en met de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; dat dit
betekent dat hij door hen was verworpen, staat vast uit de betekenis van de zonen van Bilha
en de zonen van Zilpa, namelijk de uiterlijke of lagere aandoeningen van het ware, die als
middelen van dienst zijn, nrs. 3849, 3931; en dus betekent ‘met de zonen van Bilha en met de
zonen van Zilpa’ dat het Goddelijk Ware, te weten Jozef, was verworpen tot de lagere dingen
die naar verhouding dienstbaarheden zijn.
Er wordt dan gezegd dat het Goddelijk Ware tot de lagere dingen is verworpen, wanneer het
geloof wordt vooropgesteld aan de naastenliefde of wanneer het geloof in het hart van de
mens vooraanstaand wordt en de naastenliefde achteraan wordt gesteld en in de harten van de
mensen het achteraan volgende; al het Goddelijk Ware immers is uit het Goddelijk Goede;
daaruit gaat het voort; indien het bij de mens niet eender gesteld is, is hij niet in de Heer; dit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1961
Goddelijk Ware is het heilige zelf van de Geest welke uit de Heer voortgaat en de Parakleet
en de Geest der Waarheid wordt genoemd, (Johannes 14:16,17).
4674. En Jozef bracht hun boos gerucht tot hun vader; dat dit betekent dat hierdoor verscheen
hoedanig zij waren, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het Goddelijk Geestelijke
of het Goddelijk Ware dat uit de Heer is, nrs. 4286, 4675; uit de betekenis van de vader,
namelijk het goede, nrs. 3703, 3704; hier het goede van de Oude Kerk, dat door Jakob wordt
uitgebeeld, zoals men zal zien aan het einde van dit hoofdstuk; en uit de betekenis van het
boos gerucht, namelijk de smetten en ondeugden die degenen hebben die met Jozefs broeders
worden aangeduid; en dat zij diegenen van de Kerk zijn die van het goede en het ware
afbuigen, werd in nr. 4671 gezegd.
Daaruit blijkt wat met die woorden in de naaste innerlijke zin wordt aangeduid, namelijk dat
de door de broers van Jozef aangeduide smetten en ondeugden in het midden werden gebracht
of verschenen door het Goddelijk ware, door op die te schouwen vanuit het goede van de
Oude Kerk, of wat hetzelfde is, dat hierdoor verscheen hoedanig zij waren.
Het is hiermee als volgt gesteld: de valse en de boze dingen van de Kerk, dat wil zeggen, van
degenen die in de Kerk zijn, verschijnen aan hen die daar zijn niet; vanuit de valse dingen
immers worden de valse dingen niet geschouwd, noch de boze dingen uit de boze dingen,
want de beginselen van het valse stellen de ware dingen geheel en al in de schaduw en het
leven van het boze blust ze uit; het ene en het andere, namelijk de beginselen van het valse en
het leven van het boze, brengen de schijn teweeg alsof de valse dingen waar en de ware
dingen vals zijn en alsof het goede boos is en het boze goed; dat dit zo is, blijkt duidelijk uit
veelvuldige ondervinding ; maar de Kerk of zij die in de Kerk zijn, verschijnen geheel anders
in de hemel; in de hemel immers is het Goddelijk Ware uit de Heer en het Goddelijk Ware is
daar het Licht; in dit Licht verschijnen zij hoedanig zij zijn; want ieder mens is ten aanzien
van de ziel of van zijn geest in enig gezelschap: of een gezelschap van engelen of van duivels;
het denken van hem is daar, maar de spraak en de handelingen van hem zijn onder de mensen
in hun omgang.
Hoe het verder hiermee gesteld is, namelijk dat degenen die in de Kerk zijn, door het
Goddelijk Ware of in het Goddelijk Licht verschijnen hoedanig zij zijn, kan uit deze dingen
vaststaan: boze geesten die pas uit de wereld zijn, stellen zich, voordat zij zich in de hel
storten, meer dan anderen voor dat zij in de hemel worden opgenomen, omdat zij geloven dat
het slechts een opneming is en dat iedereen, hoe hij ook moge zijn, uit genade tot de hemel
kan worden toegelaten; maar soms wordt hun gezegd dat de hemel door de Heer aan niemand
wordt geweigerd en dat zij kunnen worden toegelaten indien zij daar kunnen zijn; en eveneens
worden enigen van hen opgeheven in de eerste gezelschappen, die in de voorhof tot de hemel
zijn; maar wanneer zij daar komen, beginnen zij benauwd te worden en bijna te stikken,
terwijl dan het leven van hun denken en wil in nood verkeert: het leven van het denken vanuit
de beginselen van het valse en het leven van de wil vanuit het leven van het boze in de
wereld; en wanneer zij in dat licht daar een blik in zichzelf werpen, dan verschijnen zij aan
zichzelf zoals duivels, sommigen als lijken en anderen als monsters, daarom werpen zij zich
hals over kop neer uit dat gezelschap en uit het licht daar in een soort van helse nevel, waar zij
hun eerdere ademhaling terugkrijgen en waar zij aan zichzelf vanuit de fantasie zoals niet
boze geesten verschijnen; zo weten zij dus hoedanig zij zijn; daaruit nu is het duidelijk hoe
het wordt verstaan dat zij daardoor, namelijk door het Goddelijk Ware, verschijnen hoedanig
zij zijn.
4675. En Israël had Jozef lief boven al zijn zonen; dat dit de verbinding betekent van het
Goddelijk Geestelijke van het Redelijke met het Goddelijk Geestelijke van het Natuurlijke,
staat vast uit de uitbeelding van Jakob als Israël, namelijk het Goddelijk Geestelijke van het
Natuurlijke of het hemelse van het geestelijke vanuit het natuurlijke, nrs. 4286, 4598; uit de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1962
uitbeelding van Jozef, namelijk het Goddelijk Geestelijke van het Redelijke, of het hemelse
van het geestelijke vanuit het redelijke, waarover de nrs. 4286, 4592; en uit de betekenis van
liefhebben, namelijk verbonden worden; de liefde immers is de geestelijke verbinding; daaruit
blijkt dat met ‘Israël had Jozef lief’ de verbinding wordt aangeduid van het Goddelijk
Geestelijke van het Redelijke met het Goddelijk Geestelijke van het Natuurlijke.
Omdat hier over die verbinding wordt gehandeld, wordt Jakob hier niet Jakob genoemd, zoals
eerder in vers 1 en 2, maar Israël; ook kan men uit de verandering van de naam opmaken dat
het iets verborgens is dat hier in de innerlijke zin is bevat.
Maar hoe het is gesteld met die verbinding, namelijk van het Goddelijk Geestelijke van het
Redelijke met het Goddelijk Geestelijke van het Natuurlijke, kan nog niet worden ontvouwd,
omdat daarover niet wordt gehandeld in dit hoofdstuk, maar in de volgende hoofdstukken,
waarin die verborgenheid voor zoveel als het mogelijk is, ontvouwd wordt; hier alleen dit, dat
van het geestelijke wordt gesproken zowel met betrekking tot het redelijke als met betrekking
tot het natuurlijke; het geestelijke immers is het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is en dat,
wanneer het schijnt in het redelijke of in de innerlijke mens, het geestelijke van het redelijke
wordt genoemd en wanneer het daaruit schijnt in het natuurlijke of in de uiterlijke mens, het
geestelijke van het natuurlijke wordt genoemd.
4676. Omdat hij hem een zoon der ouderdommen was; dat dit zijn leven daarin betekent, staat
vast uit de betekenis van de ouderdom, namelijk het uittrekken van de vorige staat en het
aantrekken van de nieuwe staat en verder het nieuwe van het leven, nrs. 3492, 4620; de
ouderdom immers betekent in de innerlijke zin niet de ouderdom, omdat de innerlijke mens of
de geest van de mens niet weet wat ouderdom is; maar naarmate het lichaam of de uitwendige
mens oud wordt, gaat de geest in het nieuwe van het leven over; de geest van de mens wordt
vervolmaakt met de leeftijd, terwijl het lichamelijke van hem afneemt; en nog meer in het
andere leven; zij die daar in de hemel zijn, worden aanhoudend door de Heer tot een
volmaakter leven voortgeleid en tenslotte tot in het bloeiende leven van de jeugd; en dus
eveneens degenen die in goede ouderdom zijn gestorven.
Daaruit kan vaststaan dat met de ouderdom in de innerlijke zin het leven wordt aangeduid.
Wat onder ‘zijn leven daarin’ wordt verstaan, is eerder in nr. 4667 ontvouwd.
Er werd gezegd dat de geest van de mens of de innerlijke mens niet weet wat ouderdom is en
toch werd tevoren gezegd dat hij het is die in het lichaam denkt en ook dat vanuit hem het
lichaam het leven heeft; dat de geest zijn denken niet aan het lichaam kan worden
vergemeenschapt en de mens zo niet weet dat hij na de dood leeft, komt daarvandaan dat hij,
zolang zijn geest in het lichaam blijft, niet anders kan denken dan vanuit de beginselen die
zijn natuurlijke mens heeft opgezogen en wanneer er het beginsel en de overreding is dat
alleen het lichaam leeft en dat wanneer dit sterft alles van de mens sterft, dan wordt de
invloeiing van die geestelijke waarheid niet opgenomen, maar toch openbaart de invloeiing
zich daardoor dat de meesten bezorgd zijn over hun begrafenis en over de lofredenen na de
dood en sommigen over hun roem dan, waarom zij dan ook voor zichzelf prachtige
monumenten laten oprichten, met als doel dat hun nagedachtenis niet verloren zal gaan.
In zulke dingen wordt de invloeiing vanuit de hemel over het voortdurende leven verkeerd bij
hen die anders niets daarover zouden geloven; zonder die invloeiing immers zouden zij alles
van eigen nagedachtenis, nadat zij gestorven zijn, geheel en al verachten.
4677. En hij maakte hem een rok van verschillende kleuren; dat dit de schijnbaarheden van
het ware daaruit betekent, vanuit welke het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en
onderscheiden, staat vast uit de betekenis van de rok, namelijk het ware van het natuurlijke,
waarover hierna; en uit de betekenis van de verschillende kleuren, namelijk de
schijnbaarheden van het ware, waar vanuit het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en
onderscheiden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1963
Dat deze met de verschillende kleuren worden aangeduid, kan niemand weten dan alleen hij
die weet dat er in het andere leven evenzeer kleuren verschijnen als in de wereld en wel
kleuren die de kleuren in de wereld in schoonheid en verscheidenheid verre te boven gaan en
alleen hij die weet vanwaar die kleuren zijn.
De kleuren die in het andere leven zijn, zijn vanuit de schakering van het licht daar en zij zijn,
zogezegd de aanpassingen van het inzicht en van de wijsheid; want het licht dat daar
verschijnt, is vanuit het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, of het is het Goddelijk Geestelijke
uit Hem, of wat hetzelfde is, het is het Goddelijk Inzicht en de Goddelijke Wijsheid; dit
verschijnt zoals licht voor de ogen van de engelen en van de geesten.
Daaruit blijkt wat met de kleuren vanuit dat licht wordt aangeduid, namelijk dat het de
hoedanigheden van het ware zijn en dus de schijnbaarheden ervan en dat zij verschijnen
vanuit de aandoeningen van het goede en ware.
Over de kleuren in het andere leven, zie de nrs. 1042, 1043, 1053, 1624, 3993, 4530.
Dat de rok het ware van het natuurlijke is, werd eerder in nr. 3301 gezegd; maar omdat het
daar niet werd getoond, mag het hier vanuit andere plaatsen in het Woord worden bevestigd.
Omdat de koningen in de Joodse Kerk de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk
Geestelijke of het Goddelijk Ware, nrs. 2015, 2069, 3009, 3670, werden daarom hun dochters
met rokken van verschillende kleuren bekleed; met de dochters immers werden de
aandoeningen van het goede en ware aangeduid en vandaar de Kerken, nrs. 2362, 3963, zie
daarover het tweede Boek van Samuël: ‘Over Tamar, de dochter van David, was een rok van
verschillende kleuren, omdat met zulke klederen des konings dochteren, de maagden, werden
bekleed’, (2 Samuël 8:18).
En omdat de hogepriesters de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Hemelse of het
Goddelijk Goede, werd daarom Aharon bekleed met klederen die het Goddelijk Ware
uitbeeldden, hetgeen is vanuit het Goddelijk Goede van de Heer; het Goddelijk Goede immers
is in de Heer, maar het Goddelijk Ware gaat uit Hem voort; dit was het wat door de klederen
werd uitgebeeld; eender als, toen de Heer voor Petrus, Jakobus en Johannes van gedaante
werd veranderd, het Goddelijk Goede als de Zon verscheen en het Goddelijk Ware zich
vertoonde door de klederen die zoals het licht verschenen, (Mattheüs 17:2).
Over de klederen waarmee Aharon en zijn zonen werden bekleed, het volgende bij Mozes:
‘Aharon zult gij een rok maken van boomwol, een tulband van boomwol en gij zult een
bandelier maken, een werk van de borduurder; en voor de zonen van Aharon zult gij rokken
maken en gij zult voor hen bandelieren maken en gij zult voor hen tiaren maken, tot
heerlijkheid en tot sieraad’, (Exodus 28:39,40); deze dingen betekenden elk afzonderlijk de
dingen die zijn van het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede van de Heer; de rok van
boomwol het Goddelijk Geestelijke in het bijzonder; eender elders bij dezelfde: ‘Gij zult de
klederen nemen en gij zult Aharon de rok aantrekken en de mantel des efods en de efod en de
borstlap en gij zult hem bekleden met de gordel des efods; daarna zult gij zijn zonen doen
naderen en hun de rokken aantrekken’, (Exodus 29:5,8; 40:14).
Wat deze dingen elk afzonderlijk betekenen, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de
Heer, daar worden gezegd, waar hierover moet worden gehandeld.
Dat de klederen in het algemeen de ware dingen zijn, zie de nrs. 297, 1073, 2576, 4545.
Ook de profeten waren met rokken bekleed, maar met rokken van haar, omdat door de
profeten de Heer werd uitgebeeld ten aanzien van de ware dingen van de leer en omdat deze
zijn van de natuurlijke of de uiterlijke mens, hadden zij ‘rokken van haar’, het haar immers
betekent het natuurlijke, zie nr. 3301.
Dat de rok het Goddelijk Ware uit de Heer betekent, blijkt nog duidelijker uit die plaatsen
waar in het Nieuwe Testament de rok wordt genoemd, zoals bij Johannes: ‘De krijgsknechten
namen Zijn klederen en maakten vier delen, voor iedere krijgsknecht een deel en de rok; de
rok echter was ongenaaid, van bovenaf geheel en al geweven; zij zeiden dus tot elkaar: Laat
ons die niet verdelen; opdat de Schrift zou worden vervuld, zeggende:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1964
‘Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld en over Mijn rok hebben zij het lot geworpen’,
(Johannes 19:23,24); wie dit leest, meent dat deze dingen niet meer verborgens behelzen dan
dat de klederen onder de krijgsknechten werden verdeeld en dat over de rok het lot werd
geworpen, terwijl toch de afzonderlijke dingen uitbeeldend en aanduidend waren voor de
Goddelijke dingen, namelijk zowel dat de klederen in vier delen werden verdeeld, als dat de
rok niet werd verdeeld, maar daarover het lot werd geworpen, bovenal dat de rok ongenaaid
was en van bovenaf geheel en al geweven; met de rok immers werd het Goddelijk Ware van
de Heer aangeduid, dat, omdat het enig is en vanuit het Goede, werd uitgebeeld door de rok,
daarin dat die ongenaaid was en van bovenaf geheel en al geweven; iets eenders werd met de
rok van Aharon uitgebeeld en dat deze geweven of het het werk eens wevers was, blijkt bij
Mozes: ‘Zij maakten rokken van boomwol, het werk eens wevers, voor Aharon en zijn zonen’,
(Exodus 39:27; en het werd eveneens uitgebeeld dat de Heer niet heeft geduld dat het
Goddelijk Ware in delen werd uiteengerukt, zoals gebeurde met de lagere ware dingen van de
Kerk door de Joden.
Omdat het Goddelijk Ware enig is, namelijk vanuit het Goddelijk Goede, werd ook aan de
twaalf discipelen bevolen, toen zij werden uitgezonden om het Evangelie van het Koninkrijk
te prediken, dat zij niet twee rokken zouden hebben, waarover bij Lukas: ‘Jezus zond de
twaalf discipelen, om te prediken het Koninkrijk Gods; en Hij zei tot hen: Neemt niets tot de
weg, noch stokken, noch zak, noch brood, noch zilver, noch iemand van u twee rokken om aan
te hebben’, (Lukas 9:2,3); bij Markus: ’Hij gebood hun dat zij niets zouden nemen tot de weg,
dan alleen een stok, geen zak, geen brood, geen koper in de gordel, maar met schoenen
geschoeid; ook zult gij niet bekleed zijn met twee rokken’, (Markus 6:8,9); en bij Mattheüs:
‘Gij zult geen goud bezitten, noch zilver, noch koper in uw gordels, noch een zak tot de weg,
noch een tweetal rokken, noch schoenen, noch stokken’, (Mattheüs 10:9,10); de afzonderlijke
dingen zijn daar uitbeeldend voor de hemelse en de geestelijke dingen van het rijk van de
Heer, ter prediking waarvan zij werden gezonden; dat zij geen goud, zilver, koper, zak en
brood met zich zouden nemen, kwam, omdat die dingen de goede en de ware dingen
betekenden, die vanuit de Heer alleen zijn, namelijk: het goud, het goede, nrs. 113, 1551,
1552; het zilver het ware daaruit, nrs. 1551, 2954; het koper het natuurlijk goede, nrs. 425,
1551; het brood het goede van de liefde of het hemels goede, nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3478,
3735, 4211, 4217; de rok echter en de schoen betekenden de ware dingen waarmee zij zouden
worden bekleed en de stok de macht van het ware vanuit het goede; dat de stok die macht is,
zie de nrs. 4013, 4015; dat de schoen het laagst natuurlijke is, nr. 1748, daar ten aanzien van
het ware.
De rok is het innerlijk natuurlijk ware; omdat deze dingen niet tweevoudig, maar enig zullen
zijn, werd het verboden, twee stokken, twee paar schoenen en twee rokken te hebben; deze
verborgenheden zijn gelegen in dat gebod van de Heer, die mens geenszins kan weten tenzij
vanuit de innerlijke zin.
Alle en de afzonderlijke dingen die de Heer heeft gesproken, waren uitbeeldend voor de
Goddelijke dingen, dus voor de hemelse en geestelijke dingen van Zijn rijk en zo aangepast
aan de bevatting van de mensen en tevens aan het verstand van geesten en engelen, daarom
vervulden en vulden aan, de dingen die de Heer heeft gesproken de gehele hemel; daaruit
blijkt ook duidelijk, hoe bevorderlijk en van hoeveel belang het is de innerlijke zin van het
Woord te kennen; zonder deze kan ook eenieder vanuit het Woord, onverschillig welk dogma,
bevestigen en omdat het aan hen die in het boze zijn, zodanig verschijnt, bespotten zij vandaar
het Woord en geloven allerminst dat het Goddelijk is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1965
4678. vers 4-11. En zijn broeders zagen dat hun vader hem boven al zijn broeders liefhad en
zij haatten hem en konden met hem niet tot vrede spreken.
En Jozef droomde een droom en hij gaf het zijn broeders te kennen en zij deden nog daaraan
toe hem te haten.
En hij zei tot hen: Hoort, ik bid u, deze droom die ik gedroomd heb.
En ziet, wij waren schoven bindende in het midden des velds, en ziet, mijn schoof stond op en
bleef ook staande, en ziet, uw schoven omgaven haar en bogen zich neder voor mijn schoof.
En zijn broeders zeiden tot hem: Zult gij door te regeren over ons regeren, indien gij door te
heersen over ons zult heersen; en zij deden nog daaraan toe hem te haten over zijn dromen en
over zijn woorden.
En hij droomde nog een andere droom en hij verhaalde die aan zijn broeders en hij zei: Ziet,
ik heb nog een droom gedroomd en ziet, de zon en de maan, en elf sterren zich voor mij
nederbuigende.
En hij verhaalde het aan zijn vader en aan zijn broeders; en zijn vader berispte hem en zei tot
hem: Wat is dit voor een droom welke gij gedroomd hebt? zullen wij door te komen komen, ik
en uw moeder en uw broeders, om ons voor u ter aarde neder te buigen?
En zijn broeders benijdden hem en zijn vader bewaarde het woord.
Zijn broeders zagen, betekent de dingen die van het geloof zijn; in de naaste zin de
nakomelingen van Jakob; dat hun vader hem boven al zijn broeders liefhad, betekent dat hij
verbonden was met het Goddelijk natuurlijke; in de naaste zin, met de Oude Kerk, die de
vader is; en zij haatten hem en konden met hem niet tot vrede spreken, betekent de verachting
en de afkeer; en Jozef droomde een droom, betekent de prediking over Hem; en hij gaf het
zijn broeders te kennen, betekent voor hen die van het afgescheiden geloof zijn; en zij deden
nog daaraan toe hem te haten, betekent een nog grotere verachting en een nog grotere afkeer;
en hij zei tot hen: Hoort, ik bid u, deze droom die ik gedroomd heb, betekent de inhoud van de
prediking; en ziet, wij waren schoven bindende in het midden des velds, betekent hen die
leren vanuit de leer; en ziet, mijn schoof stond op en bleef ook staande, betekent het
leerstellige over het Goddelijk Menselijke van de Heer; en ziet, uw schoven omgaven haar,
betekent hen die in het geloof zouden zijn; en bogen zich neder voor mijn schoof, betekent de
aanbidding; en zijn broeders zeiden tot hem, betekent diegenen die van het afgescheiden
geloof zijn; zult gij door te regeren over ons regeren, indien gij door te heersen over ons zult
heersen, betekent of zij ten aanzien van de verstandelijke dingen en van de dingen van de wil
onderworpen zouden zijn; en zij deden nog daaraan toe hem te haten over zijn dromen en over
zijn woorden, betekent nog grotere verachting en nog grotere afkeer vanwege de prediking
van het ware; en hij droomde nog een andere droom, betekent opnieuw de prediking; en hij
verhaalde die aan zijn broeders en hij zei, betekent voor hen die van het afgescheiden geloof
zijn; ziet, ik heb nog een droom gedroomd, betekent de inhoud; en ziet, de zon en de maan,
betekent het natuurlijk goede en het natuurlijk ware; en elf sterren, betekent de erkentenissen
van het goede en het ware; zich voor mij neerbuigende, betekent de aanbidding; en hij
verhaalde het aan zijn vader en aan zijn broeders, betekent dat het te weten werd gegeven; en
zijn vader berispte hem en zei tot hem: Wat is dit voor een droom welke gij gedroomd hebt,
betekent de verontwaardiging; de vader is hier de Joodse godsdienst vanuit de Ouden; zullen
wij door te komen komen, ik en uw moeder en uw broeders, om ons voor u ter aarde neder te
buigen, betekent, of de Kerk zal moeten aanbidden; en zijn broeders benijdden hem, betekent
hun afkeer; en zijn vader bewaarde het woord, betekent dat de waarheid in hun godsdienstige
bleef.
4679. Zijn broeders zagen; dat dit de dingen betekent die van het geloof zijn en in de naaste
zin de nakomelingen van Jakob, staat vast uit de betekenis van zien, namelijk ontwaren en
verstaan, nrs. 2150, 2325, 2807, 3764, 3863; en uit de uitbeelding van de broeders van Jozef,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1966
namelijk de dingen die van het geloof zijn; Jozef immers beeldt in dit hoofdstuk het Goddelijk
Geestelijke of het Goddelijk Ware van de Heer uit; en zijn broeders beelden de Kerk uit die
van de naastenliefde tot het geloof afbuigt en daarop tot het van de naastenliefde gescheiden
geloof en tenslotte tot valse dingen, nrs. 4665, 4671; vandaar komt het dat met Jozefs
broeders hier de dingen worden aangeduid die van het geloof zijn; en omdat Jakobs
nageslacht zodanig was, wordt dit in de naaste zin aangeduid.
4680. Dat hun vader hem boven al zijn broeders liefhad; dat dit betekent dat hij verbonden
was met het Goddelijk Natuurlijke, in de naaste zin met de Oude Kerk, die de vader is, staat
vast uit wat eerder in nr. 4675 is ontvouwd, waar eendere dingen staan.
Dat het in de naaste zin is dat hij verbonden was met de Oude Kerk en dat die het is die in
deze zin wordt verstaan onder de vader, komt daar vandaan dat in de naaste zin, zoals eerder
in nr. 4679 is gezegd, met de broeders van Jozef de nakomelingen van Jakob worden
aangeduid en dus daarmee de Kerk die door hen werd uitgebeeld.
Hoe het hiermee is gesteld, werd eerder enige malen gezegd, maar ter wille van de reeks van
de dingen die volgen, moet het hier met weinige woorden in hoofdzaak worden herhaald: de
Oude Kerk, die na de vloed door de Heer was geïnstaureerd, was een uitbeeldende Kerk en
deze was zodanig dat de uiterlijke dingen van haar eredienst alle en afzonderlijk de hemelse
en geestelijke dingen uitbeeldden, die van het rijk van de Heer zijn en in de hoogste zin de
Goddelijke dingen van de Heer zelf; de innerlijke dingen van haar eredienst echter hadden
alle en elk afzonderlijk betrekking op de naastenliefde.
Die Kerk was verspreid over een groot deel van de Aziatische wereld en over verscheidene
koninkrijken daar en hoewel zij ten aanzien van de leerstellige dingen van het geloof van
elkaar afweken, was het niettemin één Kerk, omdat allen overal de naastenliefde tot het
wezenlijke van de Kerk maakten; zij die toentertijd het geloof van de naastenliefde scheidden
en het geloof tot het wezenlijke van de Kerk maakten, werden Cham genoemd.
Maar deze Kerk boog in de loop van de tijd af tot afgodische dingen; zij begonnen immers de
uiterlijke dingen zonder de innerlijke te vereren en omdat zij zo van de naastenliefde
terugtraden, trad ook de hemel van hen terug en in de plaats ervan kwamen er geesten uit de
hel die hen leidden.
Toen deze Kerk verlaten was, werd een zekere nieuwe Kerk aangevangen uit Eber, die de
Hebreeuwse Kerk werd genoemd; deze was in Syrië en Mesopotamië en eveneens onder
enige natiën in het land Kanaän; maar deze verschilde van de Oude Kerk omdat zij het
wezenlijke van de uiterlijke eredienst stelde in slachtoffers; zij erkende weliswaar dat het
innerlijke van de eredienst de naastenliefde was, maar niet zo van harte als de Oude Kerk;
deze werd echter eveneens afgodisch.
Tenslotte behaagde het de Heer het nieuwe van een Kerk te instaureren bij de nakomelingen
van Abraham vanuit Jakob en bij die natie de uiterlijke dingen van de eredienst van de Oude
Kerk in te voeren; maar die natie was zodanig dat zij niet enig innerlijke van de Kerk kon
opnemen, omdat hun harten geheel en al tegen de naastenliefde, waarom bij haar slechts het
uitbeeldende van de Kerk werd ingesteld; vandaar nu komt het dat de zonen van Jakob of de
broers van Jozef in de naaste zin een zodanige Kerk betekenen en dat hun vader Jakob de
Oude Kerk betekent; ook meermalen elders in het Woord, vooral in het profetische, wordt
onder Jakob de Oude Kerk verstaan en eveneens wordt die Kerk, namelijk de Oude, soms
vader en moeder genoemd: vader ten aanzien van het goede en moeder ten aanzien van het
ware.
Daaruit blijkt nu dat met ‘hun vader had Jozef lief boven al zijn broeders’ wordt aangeduid
dat het Goddelijk Ware van de Heer verbonden was met de Oude Kerk.
4681. En zij haatten hem en konden met hem niet tot vrede spreken; dat dit de verachting en
de afkeer betekent, namelijk de verachting voor het Goddelijk Ware, dat door Jozef wordt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1967
uitgebeeld en de afkeer daarvan, staat vast uit de betekenis van haten, namelijk verachten; de
haat immers betekent in de innerlijke zin niet de haat zodanig als deze is bij mensen die in
haat verkeren; de betekenis immers van dat woord wordt verzacht naarmate het tot de hemel
opklimt, omdat men in de hemel niet weet wat haat is; daarom is het de verachting die wordt
aangeduid; en uit de betekenis van, ‘niet met hem tot vrede kunnen spreken’, te weten zich
afkeren; tot vrede spreken immers is iemand wel willen, want onder vrede verstonden de
Ouden in de hoogste zin de Heer zelf, in de innerlijke zin Zijn rijk en het leven daarin of het
heil; in de uiterlijke zin echter het heil in de wereld of de gezondheid; het tegendeel ervan is
niet met hem tot vrede kunnen spreken, dat wil zeggen, iemand niet wel willen, dus zich
afkeren, hier van het Goddelijk Ware.
4682. En Jozef droomde een droom; dat dit de prediking over Hem betekent, staat vast uit de
betekenis van een droom dromen, namelijk prediken; en omdat de droom over Jozef handelt,
is het het prediken over het Goddelijk Menselijke van de Heer; dat de droom hier de prediking
betekent, komt omdat in beide dromen van Jozef kort samengevat al de dingen zijn bevat met
betrekking tot Jozef, of in de innerlijke zin die over het Goddelijk Ware binnen een zodanige
Kerk als door de broers van Jozef wordt uitgebeeld, of een zodanige die uit het geloof inzet,
werden voorzien en waarin werd voorzien; en bovendien werden de Goddelijke Ware dingen
oudtijds geopenbaard, of door spraak of door gezichten of door dromen en daar vanuit waren
de predikingen; vandaar komt het dat met de profeten in het Woord, aan wie het Goddelijk
Ware werd geopenbaard of door spraak of door gezichten of door dromen, diegenen werden
aangeduid die de ware dingen leren; en in de abstracte zin de ware dingen van de leer, nr.
2534.
Eender dus door gezichten zien en dromen dromen; zoals bij Joël: ‘Ik zal Mijn geest uitgieten
over alle vlees en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen
dromen, uw jonge mannen zullen gezichten zien; ook over de dienstknechten en de
dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijn geest uitgieten’, (Joël 2:28,29); de geest over hen
uitgieten staat voor onderrichten ten aanzien van de ware dingen; profeteren, voor die leren en
prediken; dus eveneens dromen dromen; de ouden staan voor de wijzen, de jonge mannen
voor de inzichtsvollen, de dienstknechten voor hen die weten.
Bij Jeremia: ‘Zo heeft Jehovah Zebaoth gezegd: Let niet op de woorden der profeten die u
profeteren, zij maken u ijdel; zij spreken het gezicht van hun hart, niet vanuit de mond van
Jehovah.
Ik heb gehoord wat de profeten hebben gezegd die in Mijn naam leugen hebben geprofeteerd,
door te zeggen: Ik heb gedroomd, ik heb gedroomd; de profeet met wie de droom is, vertelle
de droom; doch met wie Mijn Woord is, die vertelle Mijn Woord in waarheid; zie, Ik ben
tegen hen die dromen der leugen profeteren, het gezegde van Jehovah; zij vertellen ze en
verleiden Mijn volk door hun leugens’, (Jeremia 23:16,25,28,32); profeteren staat ook hier
voor leren en prediken, maar vanuit de dromen der leugen, welke de dingen zijn waar vanuit
hun prediking is; eender elders, zoals bij, (Jeremia 29:8,9; Zacharia 10:2).
Bij Mozes: ‘Wanneer in het midden van u opstaat een profeet of een dromendromer, die u een
teken of wonder zal hebben gegeven en het teken of het wonder komt, dat hij tot u heeft
gesproken, door te zeggen: Laat ons tot andere goden gaan die gij niet hebt gekend en hen
dienen, zo zult gij niet gehoorzamen de woorden van die profeet of van die dromendromer; en
die profeet en die dromendromer zal worden gedood, vanwege dat hij afval tegen Jehovah uw
God heeft gesproken’, (Deuteronomium 13:1-3,5); de profeet en de dromendromer staan de
een en de ander voor hem die leert en predikt, daar dus de valse dingen.
4683. En gaf het zijn broeders te kennen; dat dit betekent voor hen die van het afgescheiden
geloof zijn, staat vast uit de uitbeelding van de broers van Jozef, namelijk de Kerk die afbuigt
van de naastenliefde tot het geloof, of in de abstracte zin de dingen die van het geloof zijn,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1968
waarover de nrs. 4665, 4671, 4679; hier degenen die zijn van het geloof dat van de
naastenliefde is gescheiden, omdat er volgt dat zij daaraan nog toededen hem te haten,
waarmee een nog grotere verachting en afkeer wordt aangeduid.
Met die Kerk immers is het als volgt gesteld: zodra zij inzet, prediken zij de naastenliefde,
maar slechts vanuit het leerstellige en dus vanuit het wetenschappelijke, niet echter vanuit de
naastenliefde zelf, dus niet vanuit de aandoening of uit het hart; na verloop van tijd, naarmate
de naastenliefde en de aandoening in het hart wordt uitgewist, prediken zij het geloof en
tenslotte, wanneer er geen naastenliefde meer is, het geloof-alleen en zij zeggen hiervan dat
het zaligmakend is zonder de werken; en dan noemen zij eveneens de werken niet langer
werken van de naastenliefde, maar van het geloof; zij verbinden ze weliswaar zo, maar alleen
vanuit de leer, echter niet vanuit het leven; en omdat zij in het leven van het geloof of in het
goede niets van heil stellen, maar alleen in het geloof en zij toch klaarblijkend vanuit het
Woord en eveneens vanuit hun verstandelijk weten dat de leer niets is zonder het leven, of dat
het geloof niets is zonder de vruchten, stellen zij het zaligmakende van het geloof in het
vertrouwen, zodat zij zo eveneens van de vruchten terugtreden, omdat zij niet weten dat al het
vertrouwen zijn Zijn trekt uit het einddoel van het leven en dat het echte vertrouwen niet
mogelijk is dan alleen in het goede, maar een onecht en een vals vertrouwen ook mogelijk is
in het boze; en om het geloof nog meer van de naastenliefde te scheiden, overreden zij ook dat
het vertrouwen van één ogenblik alleen, ook in het laatste van het leven, zaligt, onverschillig
hoe het tevoren geleide leven ook geweest mag zijn, hoewel zij toch weten dat eenieder zijn
leven na de dood bijblijft en dat eenieder volgens de werken van zijn leven zal worden
gericht.
Uit dit weinige kan vaststaan hoedanig het van de naastenliefde gescheiden geloof is, en dus
hoedanig de Kerk is die het geloof en niet het leven van het geloof, tot het wezenlijke maakt.
Over de valse dingen die daaruit zoals uit hun springbron voortvloeien, zal vanuit de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer in wat volgt worden gesproken.
4684. En zij deden nog daaraan toe hem te haten; dat dit de nog grotere verachting en de nog
grotere afkeer betekent, staat vast uit wat eerder in nr.4681 is gezegd, waar eendere woorden
staan.
4685. En hij zei tot hen: Hoort, ik bid u, deze droom die ik gedroomd heb; dat dit de inhoud
van de prediking betekent, staat vast uit de betekenis van een droom dromen, namelijk de
prediking, nr. 4682; hier de inhoud van de prediking, omdat nu volgt hoedanige droom hij
heeft gehad.
4686. En ziet, wij waren schoven bindende in het midden des velds; dat dit betekent hen die
leren vanuit de leer, staat vast uit de betekenis van de schoof, namelijk de leer en vandaar van
schoven binden, leren vanuit de leer, waarover hierna; en uit de betekenis van het veld,
namelijk de Kerk nrs. 2971, 3766, 4440, 4443; het midden des velds is innerlijk in de Kerk,
dus zijn het diegenen die in het geloof van enige naastenliefde zijn; het midden immers is in
de innerlijke zin dat wat innerlijk en dat wat het binnenste is, nrs. 1074, 2940, 2973; er zijn er
immers in elke Kerk die in haar midden of de binnensten zijn en dat zijn degenen die in de
naastenliefde zijn, hier zij die in het geloof van enige naastenliefde zijn; bij hen is de Heer
aanwezig, omdat de Heer in de naastenliefde is en door de naastenliefde in het geloof, nr.
4672; dat dezen worden aangeduid, blijkt ook uit wat volgt, namelijk hieruit dat de schoof van
Jozef opstond en de overige schoven haar omgaven; met de schoof van Jozef wordt immers de
leer vanuit het Goddelijk Ware van de Heer aangeduid.
Dat de schoof de leer is, komt daarvandaan dat het veld de Kerk is, zoals eerder is gezegd en
het gezaaide in het veld is het ware in de Kerk en dus is de schoof waarin het gezaaide is, de
leer waarin het ware is; iets eenders betekenen de schoven bij David: ‘Doe in tranen zaaien,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1969
zullen met gezang oogsten; door te gaan zal hij gaan en door te wenen, dragende de worp des
zaads, maar door te komen zal hij komen met gezang, dragende zijn schoven’, (Psalm 126:6),
waar over diegenen wordt gehandeld die in geestelijke gevangenschap zijn geweest en bevrijd
zijn; de worp des zaads dragen staat voor het onderricht in de ware dingen; komen met
gezang, voor de blijdschap van de aandoening van het ware; de schoven dragen, voor de
leerstellige dingen van dat ware.
4687. En ziet, mijn schoof stond op en bleef ook staande; dat dit het leerstelloge ten aanzien
van het Goddelijk Menselijke van de Heer betekent, staat vast uit de betekenis van de schoof,
namelijk het leerstellige, waarover eerder en uit de betekenis van opstaan en staande blijven,
namelijk het hoogste dat te regeren heeft en dat zij hebben te aanbidden; dat dit het Goddelijk
Menselijke van de Heer is, blijkt uit de dingen die volgen, namelijk dat de elf schoven zich
neerbogen voor die schoof en in de andere droom, dat de zon en de maan en de elf sterren
zich neerbogen voor Jozef, waarmee dat hoogste wordt aangeduid, dat te regeren heeft en dat
zij hebben te aanbidden, waarom Jakob dan ook zegt: ‘Zullen wij komen, ik en uw moeder en
uw broeders, om ons voor u ter aarde neder te buigen.
Het is zoals eerder gezegd, het Goddelijk Ware van de Heer dat door Jozef wordt uitgebeeld;
het hoogste ervan is de Heer zelf en het hoogste onder de leerstellige dingen is dat Zijn
Menselijke Goddelijk is.
Met dit hoogste van de leerstellige dingen is het als volgt gesteld: de Oudste Kerk die hemels
was en boven de overige, Mens werd genoemd, aanbad het Oneindig Zijn en daaruit het
Oneindig Bestaande; en omdat zij over het Oneindig Zijn geen doorvatting konden hebben,
maar wel enige doorvatting over het Oneindig daaruit Bestaande vanuit de doorvatbare dingen
die in hun innerlijke mens waren en vanuit de voelbare dingen die in de uiterlijke mens waren
en vanuit de aanschouwbare dingen die in de wereld waren, aanbaden zij daarom het
Oneindig Bestaande waarin het Oneindig Zijn is.
Het Oneindig Bestaande waarin het Oneindig Zijn is, doorvatten zij als de Goddelijke Mens,
de oorzaak hiervan was dat zij wisten dat het Oneindig Bestaande vanuit het Oneindig Zijn
werd voortgebracht door de hemel en omdat deze de Grootste Mens is – overeenstemmend
met alle en de afzonderlijke dingen die in de mens zijn, zoals aan het einde van de voorgaande
hoofdstukken is getoond en aan het einde van ettelijke volgende zal worden getoond – konden
zij geen ander idee van de doorvatting hebben over het Oneindig Bestaan uit het Oneindig
Zijn dan die over de Goddelijke Mens, want al wat door de hemel zoals door de Grootste
Mens uit het Oneindig Zijn overgaat, dat draagt een beeld ervan met zich mee in alle dingen
en in de afzonderlijke dingen.
Toen die hemelse Kerk begon te vervallen, voorzagen zij dat dit Oneindig Bestaande niet
langer een invloeiing zou kunnen hebben in de gemoederen van de mensen en dat zo het
menselijk geslacht te gronde zou gaan; daarom hadden zij het vanuit openbaring dat Hij zou
worden geboren, Die het Menselijke in Zich Goddelijk zou maken en zo het Oneindig
Bestaande Zelf zou worden, zodanig als het tevoren was geweest en tenslotte één met het
Oneindig Zijn zoals het ook tevoren was geweest; vandaar hun profetische uitspraak over de
Heer in, (Genesis 3:15).
Dit wordt als volgt beschreven bij Johannes:
‘In de aanvang was het Woord en het Woord was bij God en het was God, het Woord.
Dit was in de aanvang bij God; alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt en zonder Hetzelve is
niets gemaakt dat gemaakt is.
In Hetzelve was het leven en het leven was het licht der mensen.
En het Woord is Vlees geworden en het heeft in ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid
gezien zoals van de Enigverwekte uit de Vader, vol genade en waarheid’, (Johannes 1:1-4,14);
het Woord is het Goddelijk Ware, dat in zijn wezen is het Oneindig Bestaan uit het Oneindig
Zijn en het is de Heer Zelf ten aanzien van Zijn Menselijke.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1970
Het is dit Menselijke Zelf waaruit het Goddelijk Ware nu voortgaat en in de hemel invloeit en
door de hemel in de menselijke gemoederen, dus dat het heelal regeert en bestuurt, zoals het
dit van eeuwigheid aan geregeerd en bestuurd heeft; het is immers hetzelfde als, en één met
het Oneindig Zijn, want het heeft het Menselijke met het Goddelijke verbonden, dat daardoor
heeft plaatsgevonden dat het het Menselijke in Zich ook Goddelijk heeft gemaakt.
Daaruit kan nu vaststaan dat het hoogste van het Goddelijk Ware van de Heer het Goddelijk
Menselijke is en vandaar dat het hoogste onder de leerstellige dingen van de Kerk is dat Zijn
Menselijke Goddelijk is.
4688. En ziet, uw schoven omgaven haar; dat dit diegenen betekent die in het geloof zouden
zijn, namelijk in het geloof van enige naastenliefde, staat vast uit de betekenis van omgeven,
te weten hier het toetreden om te aanbidden; hierop volgt immers dat zij zich neerbogen voor
zijn schoof, waarmee de aanbidding wordt aangeduid; en uit de betekenis van de schoof,
namelijk de leer, waarover in nr. 4686; hier alle dingen van de leer of alle dingen van het
geloof; dat de schoven hier die dingen betekenen, komt omdat door alle zonen van Jakob in de
echte zin alle dingen van het geloof worden uitgebeeld, nrs. 3858, 3926 en dus eveneens door
de schoven, omdat deze in de plaats van hen waren in de droom en omdat dit werd gezien in
het midden van het veld en met het midden van het veld wordt het innerlijke aangeduid, of
degenen die de innerlijken zijn in de Kerk, waarover nr. 4686; dus diegenen die in het geloof
van enige naastenliefde zijn; dezen zijn de schoven die omgaven en zich neerbogen voor de
schoof van Jozef; dat niet zij die uiterlijk zijn of verder van het midden verwijderd en die in
de eigenlijke zin hier de broers van Jozef zijn, worden verstaan, blijkt uit wat voorafgaat en
uit wat volgt, namelijk dat zij hem meer en meer haatten, dat wil zeggen, dat ze hem
verachtten en zich afkeerden; want door haten, niet tot vrede spreken en benijden, welke
dingen worden gezegd van zijn broers, wordt de verachting en de afkeer aangeduid.
4689. En bogen zich neder voor mijn schoof; dat dit de aanbidding betekent, staat vast uit de
betekenis van zich neerbuigen, namelijk de uitwerking van de vernedering, nr. 2153; en dus
de aanbidding; en uit de betekenis van de schoof van Jozef, hier het leerstellige betreffende
het Goddelijk Menselijke van de Heer, nr. 4686; en dus is het het Goddelijk Menselijke, dat
zij aanbaden, namelijk diegenen die in het innerlijke van de Kerk zijn; zij echter die uiterlijk
zijn, dat wil zeggen, degenen die van het afgescheiden geloof zijn, aanbidden dit geheel niet;
het van de naastenliefde gescheiden geloof brengt dit met zich mee, omdat, zoals eerder werd
gezegd, de Heer in de naastenliefde aanwezig is en in het geloof niet dan alleen door de
naastenliefde, want de naastenliefde is het verbindende middel; wat is het ware zonder het
goede en wat het verstandelijke zonder de wil, dus wat het geloof zonder de naastenliefde of
wat het vertrouwen zonder zijn wezen.
Dat zij die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, in het geheel niet het Goddelijk
Menselijke van de Heer aanbidden, heeft voor mij klaarblijkend kunnen vaststaan uit die
mensen die uit de christelijke wereld in het andere leven komen; ik heb met verscheidenen
van hen gesproken; daar immers spreken niet de monden, zoals in de wereld, maar de harten;
het denken van eenieder wordt daar veel openlijker vergemeenschapt dan door enige spraak in
de wereld; het wordt daar ook niet toegestaan anders te spreken dan zoals men denkt, dus
zoals men gelooft; velen van hen, die ook de Heer hebben gepredikt in de wereld, loochenen
Hem daar geheel en al; en wanneer het wordt onderzocht met welk doel of uit welke oorzaak
zij Hem hebben gepredikt en eveneens in de uiterlijke vorm Hem heilig hebben aanbeden, zo
werd bevonden dat zij het hebben gedaan omdat dit hun ambtshalve was opgelegd en omdat
zij zo eerbewijzen en rijkdommen oogstten; en dat zij die niet hebben gepredikt, maar Hem
wel beleden hebben, het gedaan hebben omdat zij in de Kerk geboren waren en te schande
geworden zouden zijn indien zij tegen de godsdienst hadden gesproken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1971
Zelfs niet één uit de christelijke wereld weet dat het Menselijke van Hem Goddelijk is en
nauwelijks iemand dat Hij alleen de hemel en het heelal regeert, te minder dat Zijn Goddelijk
Menselijke het al in de hemel is; dat dit zo is, kon niet openlijk worden onthuld, omdat het
door de Heer werd voorzien dat de christelijke Kerk zou afbuigen van de naastenliefde tot het
geloof en zich als gevolg daarvan van Hem zou scheiden en zo het heilige dat uit Zijn
Goddelijk Menselijke is, niet slechts zou verwerpen, maar ook ontwijden, want het van de
naastenliefde gescheiden geloof kan niet anders.
Dat het geloof heden ten dage van de naastenliefde is gescheiden, staat vast; de Kerken
scheiden zich van elkaar volgens de dogma’s en wie anders gelooft dan zoals het dogma leert,
wordt uit hun gemeenschap geworpen en eveneens te schande gemaakt.
Wie echter rooft en zonder barmhartigheid anderen van hun goederen berooft, als het maar
niet op openlijke wijze plaatsvindt, wie de naaste op een sluwe wijze lagen legt, wie de
werken van de naastenliefde smaad aandoet en wie echtbreuk pleegt, wordt niettemin christen
genoemd, als hij slechts de heilige gebruiken onderhoudt en vanuit de leer spreekt; daaruit
blijkt dat het heden ten dage de leer is die de Kerk maakt, niet echter het leven en dat de
vruchten die zij aan het geloof toevoegen, slechts in de leer zijn en niets ervan in hun gemoed.
4690. En zijn broeders zeiden tot hem; dat dit diegenen betekent die van het afgescheiden
geloof zijn, staat vast uit de uitbeelding van de broers van Jozef, namelijk de Kerk die van de
naastenliefde tot het geloof afbuigt en tenslotte het geloof van de naastenliefde scheidt,
waarover de nrs. 4665, 4671, 4679; de innerlijke mensen van die Kerk zijn aangeduid door de
schoven in de droom, nrs. 4686, 4688.
Dat de broers van Jozef die Kerk uitbeelden, komt omdat zij in de naaste zin het uitbeeldende
van de Kerk betekenen ofwel het godsdienstige dat bij de nakomelingen van Jakob werd
ingesteld; en dezen kenden weliswaar niet iets ten aanzien van het geloof waarvan in de
christelijke Kerk sprake is, maar over de waarheid; de waarheid was voor hen hetzelfde als
het geloof voor de christenen; in de oorspronkelijke taal staat ook hetzelfde woord voor zowel
het ene als het andere; maar de Joodse Kerk verstond onder de waarheid de geboden van de
Decaloog en eveneens de wetten, de gerichten, de getuigenissen en de inzettingen die door
Mozes zijn overgeleverd; de innerlijke dingen van de waarheid wisten zij niet en wilden die
ook niet weten; de christelijke Kerk echter noemt de leerstellige dingen, die de innerlijke
dingen van de Kerk zijn, en waarvan wordt gezegd dat zij moeten worden geloofd, het geloof;
onder het geloof immers verstaat het gewone volk geen ander geloof dan het symbolische, of
dat geloof dat de symbolische boeken leren; zij echter die denken dat de leerstellige dingen
van het geloof of de wetenschap van die dingen niemand kan zaligen en dat weinigen in dat
leven van het geloof zijn, noemen het geloof, het vertrouwen; maar deze mensen zijn boven
het gewone volk en geleerder dan de anderen.
Hieruit kan vaststaan dat hier in de innerlijke zin niet alleen wordt gehandeld over het
uitbeeldende van de Kerk dat bij de nakomelingen van Jakob was ingesteld, maar ook over de
christelijke Kerk, die daarop volgde; want het Woord van de Heer is universeel en omvat in
het algemeen elke Kerk; het werd immers evenzeer door de Heer voorzien hoe het gesteld zou
zijn met de christelijke Kerk als hoe het gesteld zou zijn met de Joodse Kerk, maar het meest
nabij liggend met de Joodse, omdat die zin de naaste zin of de historisch innerlijke zin wordt
genoemd en de andere de innerlijke zin.
4691. Zult gij door te regeren over ons regeren, indien gij door te heersen over ons zult
heersen; dat dit betekent of zij ten aanzien van de verstandelijke dingen en van de dingen van
de wil onderworpen zouden zijn, staat vast uit de betekenis van regeren, namelijk
onderworpen zijn ten aanzien van de verstandelijke dingen; en uit de betekenis van heersen,
namelijk onderworpen zijn aan de dingen van de wil.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1972
Dat regeren over hen en heersen over hen, is onderworpen worden, is duidelijk; maar dat hier
zowel het ene als het andere wordt gezegd, komt omdat het de verstandelijke dingen betreft en
het andere de dingen van de wil; het is gebruikelijk in het Woord, vooral in het profetische,
om één zaak telkens met twee dingen uit te drukken; wie de verborgenheid die daarin is, niet
kent, kan niet anders menen dan dat het alleen maar een herhaling is ter wille van de nadruk;
maar zo zit dat niet; in de afzonderlijke dingen van het Woord is het hemels huwelijk,
namelijk het huwelijk van het ware met het goede en van het goede met het ware, zoals er een
huwelijk is van het verstand en de wil in de mens; de ene uitdrukking heeft betrekking op het
ware, de andere op het goede, dus de ene op het verstandelijke, want hiervan is het ware, en
de andere op de wil, want hiervan is het goede; de uitdrukkingen in het Woord bestaan ook uit
die woorden die bestendig zulke dingen betekenen; dit is de verborgenheid die daarin schuilt
dat één zaak telkens door twee woorden wordt uitgedrukt, zie de nrs. 683, 793, 801, 2173,
2516, 2712, 4138; dus ook hier regeren over hen en heersen over hen; regeren betreft ook het
ware dat van het verstand is, de heerschappij echter tot het goede, dat van de wil is; ook wordt
van koninkrijk gesproken met betrekking tot het ware, nrs. 1672, 2547; en van heerschappij
met betrekking tot het goede; zoals eveneens bij Daniël, waar ook wordt gehandeld over het
Goddelijk Menselijke van de Heer: ‘Dezen werden gegeven de heerschappij en de
heerlijkheid en het koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen zouden eren; Zijn
heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet voorbij zal gaan en Zijn koninkrijk, dat
niet zal vergaan’, (Daniël 7:14); en bij David: ‘Uw koninkrijk is een koninkrijk van alle
eeuwigheden en Uw heerschappij is over alle geslacht en geslacht’, (Psalm 145:13).
4692. En zij deden nog daaraan toe hem te haten over zijn dromen en over zijn woorden; dat
dit een nog grotere verachting en een nog grotere afkeer betekent vanwege de prediking van
het ware, hier namelijk over het Goddelijk Menselijke van de Heer, staat vast uit de betekenis
van ‘daaraan toedoen’, namelijk vermeerderen; uit de betekenis van haten, namelijk verachten
en zich afkeren, waarover eerder in nr. 4681; uit de betekenis van de droom, namelijk de
prediking, waarover de nrs. 4682, 4685; en uit de betekenis van de woorden, namelijk de ware
dingen; dat de woorden de ware dingen zijn, komt omdat het gehele Woord in de hemel is
vanuit de Heer; daarom betekenen de woorden in de innerlijke zin de ware dingen en het
Woord in het algemeen al het Goddelijk Ware.
Wat de zaak zelf betreft, het is het hoogste onder de ware dingen dat de Kerk die het geloof
heeft gescheiden van de naastenliefde, voornamelijk veracht en waarvan zij zich afkeert,
namelijk dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is.
Allen die van de Oude Kerk zijn geweest en de naastenliefde niet van het geloof hebben
gescheiden, hebben geloofd dat de God van het heelal de Goddelijke Mens was en dat Hij het
Goddelijk Zijn was; vandaar ook noemden zij Hem Jehovah; zij wisten dit van de Oudsten en
eveneens omdat Hij aan verscheidenen van hun broeders als de Mens was verschenen; zij
wisten ook dat alle rituele en uiterlijke dingen van hun Kerk Hem uitbeeldden.
Maar zij die van het afgescheiden geloof zijn geweest, hebben dat niet kunnen geloven, omdat
zij niet hebben kunnen begrijpen hoe het Menselijke Goddelijk kon zijn en dat de Goddelijke
Liefde dit bewerkte; van alles wat zij immers niet begrepen vanuit enige voorstelling die door
de uiterlijke zinlijke dingen van het lichaam was opgevat, meenden zij dat het van geen
waarde was; het van de naastenliefde gescheiden geloof brengt dit met zich mee; want het
innerlijke van de doorvatting wordt bij hen gesloten, omdat er niet enig tussenliggende bestaat
waardoor er invloeiing is.
De Joodse Kerk, die daarop volgde, heeft weliswaar geloofd dat Jehovah Mens en eveneens
God was, omdat Hij aan Mozes en aan de profeten als Mens was verschenen, daarom
noemden zij iedere engel die verscheen, Jehovah; toch hebben zij van Hem geen andere
voorstelling gehad dan de heidenen hadden van hun goden, waar boven de Joden, Jehovah
God verkozen, omdat Hij wonderen kon doen, nr. 4299; zij wisten niet dat Jehovah de Heer
was in het Woord, nrs. 2921, 3035; en dat het Zijn Goddelijk Menselijke was dat door al hun
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1973
rituelen uitbeeldden; over de Messias of de Christus dachten zij niet iets anders dan dat Hij de
grootste Profeet zou zijn, groter dan Mozes en de grootste Koning, groter dan David, Die hen
met verbazingwekkende wonderen in het land Kanaän zou binnenleiden; over Zijn hemels rijk
wilden zij niets horen; en wel omdat zij niets anders dan wereldse dingen vatten; zij waren
immers gescheiden van de naastenliefde.
De christelijke Kerk echter aanbidt weliswaar het Menselijke van de Heer als Goddelijk in de
uiterlijke eredienst, vooral in het Heilig Avondmaal, omdat Hij heeft gezegd, dat het brood
daar Zijn lichaam was en de wijn Zijn bloed, maar zij maken Zijn Menselijke niet Goddelijk
in de leer; zij maken immers onderscheid tussen de Goddelijke natuur en de menselijke
natuur; ook dit met als oorzaak dat de Kerk is afgebogen van de naastenliefde tot het geloof
en tenslotte tot het afgescheiden geloof; en omdat zij het Menselijke van de Heer niet als
Goddelijk erkennen, ergeren zich velen en loochenen Hem met het hart, nr. 4689; terwijl het
toch hiermee als volgt is gesteld dat het Goddelijk Menselijke van de Heer, het Goddelijk
Bestaande is uit het Goddelijk Zijn, nr. 4687 en dat Hijzelf het Goddelijk Zijn is, want het
Goddelijk Zijn en het Goddelijk Bestaande zijn één, zoals de Heer ook duidelijk leert bij
Johannes: ‘Jezus zei tot Filippus: Ben Ik zo lange tijd met ulieden en hebt gij Mij niet gekend;
die Mij heeft gezien, die heeft de Vader gezien; gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben en de
Vader in Mij is; gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is’, (Johannes 14:9-11)
en eveneens elders.
Het Goddelijk Bestaande immers is het Goddelijke Zelf, voortgaande uit het Goddelijke Zijn
en in beeld is het de mens, omdat de hemel, waarvan het het al is, de Grootste Mens uitbeeldt,
zoals eerder in nr. 4687 is gezegd en aan het einde van de hoofdstukken, waar gehandeld
wordt over de overeenstemming van alle dingen die bij de mens zijn met de Grootste Mens, is
getoond.
De Heer is weliswaar zoals een ander mens geboren en heeft van de moeder een zwak
menselijke gehad, maar Hij heeft dit menselijke geheel en al uitgedreven, dermate dat Hij niet
langer de zoon van Maria was en Hij heeft in Zich het Menselijke Goddelijk gemaakt, wat
daaronder wordt verstaan, dat Hij verheerlijkt is; en Hij heeft eveneens aan Petrus, Jacobus en
Johannes getoond dat Hij de Goddelijke Mens was, toen Hij van gedaante werd veranderd.
4693. En hij droomde nog een andere droom; dat dit weer de prediking betekent, staat vast uit
de betekenis van de droom, namelijk de prediking, waarover nr. 4682.
4694. En hij verhaalde die aan zijn broeders en hij zei; dat dit betekent voor hen die van het
afgescheiden geloof zijn, staat vast uit de uitbeelding van de broeders van Jozef, namelijk zij
die van het afgescheiden geloof zijn, nrs. 4665, 4671, 4679, 4690.
4695. Ziet, ik heb nog een droom gedroomd; dat dit de inhoud betekent, namelijk van de
prediking, staat vast uit wat eerder in nr. 4685 is gezegd.
4696. En ziet, de zon en de maan; dat dit het natuurlijk goede en het natuurlijk ware betekent,
staat vast uit de betekenis van de zon, namelijk het hemels goede, waarover de nrs. 1529,
1530, 2120, 2495, 2441, 3636, 3643, 4060; en uit de betekenis van de maan, namelijk het
geestelijk goede, of het ware, waarover de nrs. 1529, 1530, 2495.
De zon betekent in de hoogste zin de Heer, omdat Hij als de Zon verschijnt aan diegenen in de
hemel die in de hemelse liefde zijn; en de maan betekent in de hoogste zin ook de Heer,
omdat Hij als de Maan verschijnt aan diegenen in de hemel die in de geestelijke liefde zijn;
ook is alle licht in de hemel daaruit; daarom is het licht uit de Zon daar het hemelse van de
liefde of het goede en is het licht uit de Maan daar het geestelijke van de liefde of het ware;
hier is dus de zon het natuurlijk goede en de maan het natuurlijk ware, omdat daarvan wordt
gesproken met betrekking tot Jakob en Lea, zoals blijkt uit vers 10, waar Jakob zegt:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1974
‘Zullen wij door te komen komen, ik, en uw moeder en uw broeders, om ons voor u ter aarde
neder te buigen?’; door Jakob wordt immers het natuurlijk goede uitgebeeld en door Lea het
natuurlijk ware, zoals eerder hier en daar is getoond.
Het Goddelijke dat uit de Heer komt, is in de hoogste zin het Goddelijke in Hem; in de
betrekkelijke zin is het echter het Goddelijke uit Hem; het is het Goddelijk Goede dat uit Hem
is, dat het hemelse wordt genoemd en het is het Goddelijk Ware dat uit Hem is, dat het
geestelijke wordt genoemd; wanneer het redelijke ze opneemt, dan zijn het het goede en het
ware van het redelijke die worden aangeduid; wanneer echter het natuurlijke ze opneemt, dan
zijn het het goede en het ware van het natuurlijke die worden aangeduid; hier het goede en het
ware van het natuurlijke, omdat van de zon en de maan wordt gesproken met betrekking tot
Jakob en Lea.
4697. En elf sterren; dat dit de erkentenissen van het goede en ware betekent, staat vast uit de
betekenis van de sterren, namelijk de erkentenissen van het goede en ware; dat de sterren in
het Woord dit betekenen, komt omdat zij kleine lichtbronnen zijn die ’s nachts oplichten en
dan uit zich in onze atmosfeer lichtstralen uitzenden, eender als erkentenissen de dingen van
het goede en ware zijn.
Dat met sterren die erkentenissen worden aangeduid, kan vaststaan uit verschillende plaatsen
in het Woord, zoals bij Jeremia: ‘Jehovah zei: Die de zon tot een licht des daags geeft, de
inzettingen der maan en der sterren tot een licht des nachts, Die de zee beweegt dat haar
golven bruisen’, (Jeremia 31:35); waar over de nieuwe Kerk wordt gehandeld; met de zon
geven tot een licht des daags, wordt het goede van de liefde en van de naastenliefde aangeduid
en met de inzettingen van de maan en van de sterren tot een licht des nachts, het ware en de
erkentenissen.
Eender bij David; “Jehovah, Die de grote lichten heeft gemaakt, de zon tot heerschappij in de
dag, de maan en de sterren tot heerschappij in de nacht’, (Psalm 136:7-9); wie de innerlijke
zin van het Woord niet kent, zal geloven dat onder de zon hier de zon van de wereld wordt
verstaan en onder de maan en de sterren, de maan en de sterren, maar daaruit rijst geen
geestelijke en hemelse zin op, terwijl toch het Woord in de afzonderlijke dingen hemels is;
daaruit blijkt eveneens dat het de goede dingen van de liefde en van de naastenliefde zijn en
de ware dingen van het geloof, met de erkentenissen ervan, die worden aangeduid.
Eender als wat in, (Genesis 1) staat, waar over de nieuwe schepping van de hemelse mens
wordt gehandeld: ‘God zei: Er zij lichten in het uitspansel der hemelen, om onderscheid te
maken tussen de dag en tussen de nacht en zij zullen zijn tot tekenen en tot gezette tijden en tot
dagen en tot jaren; en zij zullen zijn tot schijnselgevers in het uitspansel der hemelen, om licht
te geven op aarde en om te heersen in de dag en in de nacht en om onderscheid te maken
tussen het licht en tussen de duisternis’, (Genesis 1:13-18), zie de nrs. 30 tot 38.
Bij Mattheüs: ‘Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de
maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der
hemelen zullen bewogen worden’, (Mattheüs 24:29); dat daar met de zon en de maan de liefde
en de naastenliefde of het goede en het ware wordt aangeduid en met de sterren de
erkentenissen, zie nr. 4060; en omdat daar over de laatste dag of de laatste staat van de Kerk
wordt gehandeld, wordt daarmee ‘dat de zon verduisterd zal worden en de maan haar schijnsel
niet geven’, aangeduid dat dan het goede van de liefde en van de naastenliefde zal vergaan en
daarmee ‘dat de sterren van de hemel zullen vallen’ dat ook de erkentenissen van het goede en
van het ware zullen vergaan.
Dat die dingen worden aangeduid, blijkt uit de profetische dingen van het Woord, waar
eendere dingen worden gezegd over het laatste van de Kerk; zoals bij Jesaja: ‘Ziet, de dag van
Jehovah zal komen, een wrede, om het land te stellen tot woestheid en de zondaars zal Hij
daaruit verderven, want de sterren der hemelen en hun gesternten zullen met hun licht niet
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1975
lichten; de zon zal verdonkerd worden in haar opgang en de maan zal haar licht niet doen
glanzen’, (Jesaja 13:9,10).
Bij Joël: ‘De dag van Jehovah is nabij, de zon en de maan zijn zwart geworden en de sterren
hebben haar glans ingetrokken’, (Joël 3:14,15).
Bij Ezechiël: ‘Ik zal, wanneer Ik u zal hebben uitgeblust, de hemel bedekken en Ik zal hun
sterren zwart maken, Ik zal de zon met een wolk bedekken en de maan zal haar schijnsel niet
doen lichten; alle schijngevers des lichts in de hemel zal Ik over u zwart maken en Ik zal een
duisternis geven over uw land’, (Ezechiël 32:7).
Bij Johannes: ‘De vierde engel bazuinde en geslagen werd het derde deel der zon en het derde
deel der maan en het derde deel der sterren, opdat het derde deel ervan zou verduisterd
worden en de dag niet zou lichten voor zijn derde deel en de nacht eender’, (Openbaring
8:12).
Dat de sterren de erkentenissen van het goede en het ware zijn, blijkt bovendien uit deze
plaatsen; bij Daniël: ‘Vanuit de ene hoorn van de bok van de geiten groeide één hoorn van
klein af en groeide zeer tegen het zuiden en tegen de opgang en tegen het sierlijke en groeide
tot aan de heiren der hemelen en hij wierp ter aarde van het heir en van de sterren en hij
vertrad ze’, (Daniël 8:9,10); en bij Johannes: ‘De grote draak trok met zijn staart het derde
deel der sterren van de hemel en wierp ze op de aarde’, (Openbaring 12:4); dat hier niet
sterren worden verstaan, is duidelijk; bij Daniël en bij Johannes wordt gehandeld over de staat
van de Kerk in de laatste tijden.
Eender bij David: ‘Jehovah telt het getal der sterren, Hij noemt ze allen bij namen’, (Psalm
147:3).
Bij dezelfde: ‘Looft Jehovah, zon en maan, looft Hem, alle gij sterren des lichts’, (Psalm
148:4).
Bij Johannes: ‘Er werd een groot teken gezien in de hemel, een vrouw, omgeven van de zon en
de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren’, (Openbaring
12:1).
Omdat met de sterren de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid, worden
daarmee de leerstellige dingen van de Kerk aangeduid, want deze zijn de erkentenissen; het
leerstellige ten aanzien van het geloof dat gescheiden is van de naastenliefde in de laatste
tijden, wordt zo met een ster beschreven bij Johannes: ‘De derde engel bazuinde en er viel
vanuit de hemel een grote ster, brandende zoals een fakkel en zij viel op het derde deel van de
rivieren en op de bronnen van de wateren; de naam van de ster wordt alsem geheten; en vele
mensen stierven in de wateren, omdat zij bitter waren geworden’, (Openbaring 8:10,11); de
wateren die door die ster bitter waren geworden, zijn de ware dingen; en de rivieren en de
bronnen van de wateren zijn daaruit het inzicht en de wijsheid vanuit het Woord; dat de
wateren de ware dingen zijn, zie de nrs. 2702, 3058, 3424; dat de rivieren het inzicht zijn, nr.
3051; en dat de fonteinen de wijsheid vanuit het Woord zijn, nrs. 2702, 3424.
4698. Zich voor mij nederbuigende; dat dit de aanbidding betekent, staat vast uit de betekenis
van zich neerbuigen, namelijk de aanbidding, nr.4689.
4699. En hij verhaalde het aan zijn vader en aan zijn broeders; dat dit betekent dat dit te weten
werd gegeven, kan zonder verklaring vaststaan.
4700. En zijn vader berispte hem en zei tot hem: ‘Wat is dit voor een droom die gij gedroomd
hebt’; dat dit de verontwaardiging betekent, staat vast uit de betekenis van berispen, namelijk
verontwaardigd zijn en wel vanwege de prediking van het ware over het Goddelijk Menselijke
van de Heer, dat wordt aangeduid met ‘een droom dromen’, nrs. 4682, 4693, 4695; de vader
en de broers van Jozef zijn hier de Joodse godsdienst vanuit de Ouden; het uiterlijke van die
godsdienst was voor het merendeel eender aan het uiterlijke van de Oude Kerk; het innerlijke
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1976
was echter in de uiterlijke dingen bij hen die van de Oude Kerk waren, echter niet bij hen die
van het Joodse godsdienstige waren, omdat de Joden niet enig innerlijke erkenden, noch
heden ten dage erkennen; toch was het innerlijke daarin.
Het is dit uiterlijke met zijn innerlijke, dat hier de vader wordt genoemd en het uiterlijke
zonder het innerlijke dat de broeders wordt genoemd; daaruit volgt dat zijn broers hem
benijdden en dat zijn vader het woord bewaarde; en door die woorden wordt de afkeer
aangeduid van hen die in het uiterlijke zonder het innerlijke zijn, en daardoor dat toch de
waarheid in hun godsdienstige bleef.
Het is hiermee zo gesteld als in de christelijke Kerk; zij die daar in het uiterlijke zonder het
innerlijke zijn, eten in het Heilig Avondmaal het brood en drinken de wijn en denken niets
anders dan dat dit moet worden gedaan omdat het geboden en door de Kerk aanvaard is; en
sommigen van hen geloven dat het brood heilig is en de wijn heilig is, niet echter dat in het
brood en in de wijn het heilige is uit hoofde hiervan dat het brood het heilige van de liefde en
van de naastenliefde is in de hemel en dat de wijn het heilige van de naastenliefde en van het
geloof daar is, nrs. 3464, 3735; maar zij die in de uiterlijke eredienst zijn en tevens in de
innerlijke, aanbidden niet het brood en de wijn, maar de Heer, Die zij uitbeelden, vanuit Wie
het heilige van de liefde, van de naastenliefde en van het geloof is en dit niet vanuit de leer,
maar vanuit de liefde, de naastenliefde en het geloof, toegeëigend aan het leven.
4701. Zullen wij door te komen komen, ik en uw moeder en uw broeders, om ons voor u ter
aarde neder te buigen; dat dit betekent of de Kerk zal moeten aanbidden, staat vast uit de
betekenis van komen om neer te buigen, namelijk dat zij zal moeten aanbidden, nrs. 4689,
4698; en uit de betekenis van de vader, die hier ‘ik’ is en van de moeder en verder van de
broers, te weten de Kerk, hier de Joodse Kerk, zoals eerder.
4702. En zijn broeders benijdden hem; dat dit de afkeer tegen hem betekent, staat vast uit de
betekenis van benijden, namelijk ook de afkeer, zoals haten en niet tot hem tot vrede spreken,
zoals eerder in 4681; het woord benijden immers betekent in de oorspronkelijke taal ook
wedijveren en twisten en omdat de wedijver en de twist een uitwerking van de haat is, zo
wordt door hetzelfde woord ook de afkeer aangeduid.
4703. En zijn vader bewaarde het woord; dat dit betekent dat de waarheid in hun
godsdienstige bleef, staat vast uit de betekenis van de vader hier, namelijk de Joodse
godsdienst vanuit de Ouden, nr. 4700; uit de betekenis van bewaren, namelijk van binnen in
stand houden, dus blijven; en uit de betekenis van het woord, te weten de waarheid, nr. 4692;
wat verder daaronder wordt verstaan dat de waarheid in hun godsdienstige bleef, zie eerder nr.
4700.
4704. vers 12-17. En zijn broeders gingen om de kudde van kleinvee van hun vader te weiden
in Sichem.
En Israël zei tot Jozef: Zijn uw broeders niet weidende in Sichem; ga en ik zal u tot hen
zenden; en hij zei tot hem: Zie mij.
En hij zei tot hem: Ga, ik bid u, zie de vrede van uw broeders en de vrede van de kudde van
kleinvee en breng mij het woord wederom; en hij zond hem uit het dal van Hebron; en hij
kwam te Sichem.
Een man vond hem, en ziet hij was dwalende in het veld en de man vroeg hem door te zeggen:
Wat zoekt gij?
En hij zei: Mijn broeders ben ik zoekende; geef mij, ik bid u, te kennen, waar zij weidende
zijn.
En de man zei: Zij zijn van hier vertrokken, omdat ik hen hoorde zeggen: Laat ons naar
Dothan gaan; en Jozef ging zijn broeders na en hij vond hen in Dothan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1977
Zijn broeders gingen om de kudde van kleinvee te weiden, betekent hen die vanuit het geloof
leren; van hun vader, betekent van de Oude en van de Primitieve Kerk; in Sichem, betekent de
eerste grondbeginselen; en Israël zei tot Jozef, betekent de doorvatting vanuit het Goddelijk
Geestelijke; zijn uw broeders niet weidende in Sichem, betekent dat zij leren; ga, en ik zal hen
tot u zenden, betekent dat hij de Goddelijk geestelijke goede dingen zou leren; en hij zei tot
hem: Zie mij, betekent de beaming; en hij zei tot hem: Ga, ik bid u, zie de vrede van uw
broeders, betekent elke Komst van de Heer en de doorvatting hoe het was gesteld met hen die
leren; en de vrede van de kudde van kleinvee, betekent hoe met hen die werden onderwezen,
of met de Kerk; en breng mij het woord wederom, betekent de erkentenis; en hij zond hem uit
het dal van Hebron, betekent vanuit het natuurlijk en het zinlijk Goddelijke; en hij kwam te
Sichem, betekent de erkentenis van de algemene dingen van de leerstellingen; en een man
vond hem, en ziet hij was dwalende in het veld, betekent dat zij waren afgevallen van het
algemeen ware van de Kerk; en de man vroeg hem, door te zeggen: Wat zoekt gij, betekent
het vooruitzien; en hij zei: Mijn broeders ben ik zoekende; geef mij, ik bid u, te kennen, waar
zij weidende zijn, betekent de erkentenis hoe het hiermee was gesteld en in welke staat zij
waren; en de man zei: Zij zijn van hier vertrokken, omdat ik hen hoorde zeggen: Laat ons naar
Dothan gaan, betekent dat zij zich van de algemene dingen tot de speciale dingen van de leer
hadden begeven; en Jozef ging zijn broeders na en hij vond hen in Dothan, betekent dat zij in
de speciale dingen van de valse beginselen waren.
4705. Zijn broeders gingen om de kudde van kleinvee te weiden, dat dit degenen betekent die
vanuit het geloof leren, staat vast uit de betekenis van de broers van Jozef, namelijk diegenen
in de Kerk die uit het geloof zijn, waarover de nrs. 4665, 4671, 4679, 4690; en uit de
betekenis van de kudde van kleinvee weiden, te weten leren, waarover de nrs. 343, 3767,
3768, 3772, 3783.
4706. Van hun vader, dat dit betekent van de Oude en van de Primitieve Kerk, staat vast uit de
betekenis van de vader hier of van Jakob, te weten de Oude Kerk, waarover eerder in nr.
4680; dat het ook de primitieve christelijke Kerk is die wordt aangeduid, zie nr. 4690; onder
de primitieve Kerk wordt de christelijke Kerk verstaan in haar eerste ontstaan.
Er zijn in het algemeen vier van elkaar onderscheiden Kerken, waarover in het Woord wordt
gehandeld; er is een Kerk die vóór de vloed is geweest en Mens [Adam] werd genoemd; deze
Kerk is het die de Oudste Kerk wordt genoemd; daarna kwam de Kerk die na de vloed is
geweest, deze wordt de Oude Kerk genoemd; daarna was er de Kerk die bij de nakomelingen
van Jakob was, die niet een Kerk was, maar het uitbeeldende van de Kerk; dit wordt ook een
godsdienstige genoemd; en daarna is er de Kerk die na de Komst van de Heer werd
geïnstaureerd en de christelijke Kerk wordt genoemd; deze is het die in haar eerste is ontstaan
de Primitieve Kerk wordt genoemd.
4707. In Sichem; dat dit de eerste grondbeginselen betekent, staat vast uit de betekenis van
Sichem, namelijk het ware vanuit de Goddelijke stam, nrs. 4399, 4454; en de leer, nrs. 4472,
4473; hier de eerste grondbeginselen, namelijk van de leer ten aanzien van het geloof; dit
wordt immers aan een naam toegekend en richt zich naar de zaak in haar reeks waarmee de
naam in verband wordt gebracht; de eerste grondbeginselen zijn ook de algemene dingen van
de leerstellingen; de algemene dingen zijn de dingen die het eerst worden opgenomen; de
speciale dingen volgen daarna.
4708. En Israël zei tot Jozef; dat dit de doorvatting vanuit het Goddelijk Geestelijke betekent,
staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk het
doorvatten, nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2619, 2862, 3509, 3395; en uit de
uitbeelding van Jozef, te weten het Goddelijk Geestelijke, nr. 4669.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1978
4709.
Zijn uw broeders niet weidende in Sichem; dat dit betekent dat zij leren, zie nr. 4705; en uit
de betekenis van Sichem, namelijk de eerste grondbeginselen van de leer ten aanzien van het
geloof, nr. 4707.
4710. Ga, en ik zal hen tot u zenden; dat dit betekent dat hij de Goddelijk geestelijke goede
dingen zou leren, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het Goddelijk Geestelijke
van de Heer, waarover nr. 4669, 4708; wanneer hiervan wordt gezegd dat het wordt
gezonden, dan is het de Goddelijk geestelijke goede dingen leren, want gezonden worden is in
de innerlijke zin uitgaan en voortgaan, nr. 2397 en eveneens tegelijk leren; hier dus de
Goddelijk geestelijke goede dingen die voortgaan uit het Goddelijk geestelijke van de Heer.
De Goddelijk geestelijke goede dingen zijn de dingen die van de liefde en van de
naastenliefde zijn; de Goddelijk geestelijke ware dingen echter zijn de dingen die van het
geloof daaruit zijn; wie het ene leert, leert ook het andere, want deze zijn vanuit en hebben
betrekking op het ene en het andere.
Dat gezonden worden in de innerlijke zin is voortgaan en leren, kan uit vele plaatsen in het
Woord vaststaan, zoals meermalen van de Heer wordt gezegd dat Hij door de Vader gezonden
was, waarmee wordt aangeduid dat Hij uit Hem voortging, dat wil zeggen, uit het Goddelijk
Goede; en eveneens dat de Heer de Parakleet of de geest der waarheid zendt, waarmee wordt
aangeduid dat het heilig ware uit Hem voortgaat; en eveneens werden de profeten gezonden
en daarmee wordt aangeduid dat zij datgene leerden wat uit de Heer voortgaat; dit kan
eenieder uit het Woord bevestigen; men leest het daar immers herhaaldelijk.
4711. En hij zei tot hem: Zie mij; dat dit de beaming betekent, kan zonder ontvouwing
vaststaan.
4712. En hij zei tot hem: Ga, ik bid u, zie de vrede van uw broeders; dat dit elke Komst van
de Heer betekent en de doorvatting hoe het was gesteld met degenen die leren, staat vast uit
de betekenis van leren, namelijk doorvatten, nr. 4708; uit de betekenis van de vrede, namelijk
het heil, nr. 4681; dus hoe het was gesteld; en uit de uitbeeldingen van de broers, namelijk
hier zij die leren vanuit het geloof, nr. 4705; daaruit blijkt dat met die woorden het doorvatten
wordt aangeduid, hoe het was gesteld met hen die leren.
Dat ook elke Komst van de Heer wordt aangeduid, komt omdat door Jozef de Heer wordt
uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijk Geestelijke, nrs. 4669, 4708, 4710; en daarom
wordt, wanneer er wordt gezegd dat Jozef zou gaan en de vrede van de broeders zou zien, Zijn
Komst aangeduid; er wordt gezegd elke Komst, wanneer in het denken vanuit het Woord het
ware invloeit.
4713. En de vrede van de kudde van kleinvee; dat dit betekent hoe het was gesteld met hen
die worden onderwezen of met de Kerk, staat vast uit de betekenis van de vrede, namelijk hoe
het was gesteld, waarover hiervoor in nr. 4712; en uit de betekenis van de kudde van kleinvee,
namelijk zij die worden onderwezen; de herder immers of hij die weidt, is degene die leert en
leidt tot het goede van de naastenliefde en de kudde van kleinvee is degene die wordt
onderwezen en geleid, nr. 343; dus eveneens de Kerk.
4714. En breng mij het woord wederom; dat dit de erkentenis betekent, staat vast uit de
betekenis van het woord wederom brengen, namelijk berichten hoe het met de zaak was
gesteld; dus de erkentenis.
4715. En hij zond hem uit het dal van Hebron; dat dit betekent vanuit het natuurlijke en het
zinlijk Goddelijke, staat vast uit de betekenis van ‘gezonden worden’, namelijk voortgaan en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1979
leren, nr. 4710; uit de betekenis van het dal, namelijk de dingen die beneden zijn, nrs. 1723,
3417; en uit de betekenis van Hebron, namelijk de Kerk van de Heer ten aanzien van het
goede, nr. 2909; zo wordt dus met die woorden aangeduid dat het de dingen zou leren die de
lagere dingen van de Kerk zijn en wel daarom omdat zij de hogere dingen niet zouden vatten;
wie immers het geloof leert en niet de naastenliefde, kan nooit de hogere of de innerlijke
dingen van de Kerk zien; hij heeft immers niet wat ook dat leidt en wat dicteert of dit van het
geloof is dan wel of dit het ware is; maar indien hij de naastenliefde leert, dan heeft hij het
goede; dit is voor hem de inspraak en het leidt hem, want al het ware is vanuit het goede en
handelt over het goede; of wat hetzelfde is, alles van het geloof is vanuit de naastenliefde en
handelt over de naastenliefde; dat alles van de leer het leven beoogt, kan eenieder weten
vanuit het natuurlijk schijnsel alleen.
Dat met die woorden wordt aangeduid: vanuit het natuurlijk en het zinlijk Goddelijke, is de
hogere zin; van die dingen immers die de lagere dingen van de Kerk zijn, wordt gezegd dat zij
zijn vanuit het natuurlijk en het zinlijk Goddelijke van de Heer; niet dat in de Heer deze
dingen lager zijn, want in Hem en in Zijn Goddelijk Menselijke is alles oneindig; Hij is
immers Jehovah ten aanzien van het ene en het andere Wezen, nrs. 2156, 2329, 2921, 3023;
maar omdat het zo is bij de mens; zij immers die zinlijke mensen zijn, vatten de dingen die in
de Heer zijn en vanuit Hem zijn, zinlijk en degenen die natuurlijk zijn vatten die natuurlijk;
vanwege de hoedanigheid van hen die opnemen, wordt het zo gezegd; degenen echter die
hemelse mensen zijn en vandaar waarlijk redelijk, doorvatten de innerlijke dingen; van hen
wordt gezegd dat zij worden geleerd vanuit het Goddelijk Redelijke van de Heer; dit is zoals
gezegd, de hogere zin die met die woorden wordt aangeduid.
Dat het dal de lagere dingen van de Kerk zijn, kan vaststaan uit andere plaatsen in het Woord,
zoals bij Jesaja: ‘Een profetische uitspraak van het dal des gezichts; wat is u hier, dat gij
altegader op de dagen zijt geklommen; dag van tumult en van vertreding en van verwarring
voor de Heer Jehovih Zebaoth, in het dal des gezichts’, (Jesaja 22:1,5); dat des gezichts staat
voor de fantasieën over de geestelijke dingen vanuit de zinlijke dingen en dus vanuit de lagere
dingen.
Bij dezelfde: ‘De keur van uw dalen zijn vervuld met de wagen en de ruiters hebben zich door
te stellen gesteld tot de poort’, (Jesaja 22:7); de keur van de dalen voor de goede en de ware
dingen in de natuurlijke of uiterlijke mens.
Bij dezelfde: ‘Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt de weg voor Jehovah, effent in
de verlatenheid een pad voor onze God; alle dal zal worden verhoogd’, (Jesaja 40:3,4); het
dal voor de nederigen.
Bij Jeremia: ‘Hoe zult gij zeggen: Ik ben niet bevlekt, achter de baälim ben ik niet gegaan; zie
uw weg in het dal, erken wat gij hebt gedaan’, (Jeremia 2:23); het dal voor de
wetenschappelijke en zinlijke dingen, die de lagere dingen zijn waardoor zij de ware dingen
verdraaiden.
Bij dezelfde: ‘Ik ben tegen u, gij bewoonster des dals, gij rots der vlakte, een gezegde van
Jehovah, gijlieden die zegt: Wie zal tegen ons afdalen’, (Jeremia 21:13); bewoonster des dals
en rots der vlakte voor het geloof waarin geen naastenliefde is.
Bij dezelfde: ‘De verwoester zal komen over elke stad en de stad zal niet ontkomen, maar het
dal zal vergaan en de vlakte zal worden verdorven’, (Jeremia 48:8), eender.
Bij dezelfde: ‘Gij zult niet roemen op de dalen, uw dal is weggevloten, gij verkeerde dochter’,
(Jeremia 49:4); het dal voor de uiterlijke dingen in de eredienst, die ook de laagste zijn.
Bij Ezechiël: ‘Ik zal Gog een grafstede in Israël geven, het dal der doorgangers; zij zullen
daar Gog begraven en zijn gehele menigte; weswege zij het zullen noemen ‘het dal der
menigte van Gog’, (Ezechiël 39:11,15); Gog staat voor hen die in de uiterlijke eredienst
zonder de innerlijke zijn, nr. 1151; vandaar wordt zijn graf genoemd ‘het dal der doorgangers’
en ‘het dal zijner menigte’.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1980
Bij David: ‘Ook al zou ik hebben gewandeld in het dal der schaduw, ik zal voor mij het boze
niet vrezen’, (Psalm 23:4); het dal der schaduw voor de lagere dingen, die naar verhouding in
de schaduw zijn.
Omdat de dalen tussen de bergen en de heuvels waren, en daaronder, worden daarom met de
dalen de lagere of de uiterlijke dingen van de Kerk aangeduid, omdat met de heuvels en de
bergen de hogere of innerlijke dingen ervan worden aangeduid, met de heuvels de dingen die
van de naastenliefde zijn en met de bergen de dingen die van de liefde tot de Heer zijn, nrs.
795, 1430, 2722, 4210; en omdat met het land Kanaän het rijk van de Heer en Zijn Kerk
wordt aangeduid, wordt het daarom genoemd ‘het land der bergen en der dalen, dat bij de
regen des hemels de wateren indrinkt’, (Deuteronomium 11:11).
Dat hier van Jozef wordt gezegd dat hij uit het dal van Hebron werd gezonden, komt
daarvandaan dat het was tot hen die over het geloof leerden, nr. 4705.
Degenen immers die in het geloof en niet in de naastenliefde zijn, zijn in de lagere dingen,
want bij hen is het geloof slechts in het geheugen en daaruit in de mond, niet echter in het hart
en daaruit in het werk.
4716. En hij kwam te Sichem; dat dit de erkentenis van de algemene dingen van de
leerstellige dingen betekent, staat vast uit de betekenis van Sichem, namelijk de eerste
grondbeginselen, of wat hetzelfde is, de algemene dingen van de leerstellingen, nr. 4707.
4717. En een man vond hem en ziet, hij was dwalende in het veld; dat dit betekent dat zij
afgevallen waren van het algemeen ware van de Kerk, staat vast uit de betekenis van dwalen
in het veld, namelijk afvallen van het algemeen ware van de Kerk; het veld immers is de Kerk
ten aanzien van het goede, nrs. 2971, 3196, 3766; en de man des velds is het goede van het
leven vanuit de leerstellige dingen, nr. 3310; er wordt gezegd een man, omdat met de man het
ware wordt aangeduid dat van de Kerk is, nr. 3134.
Van het algemeen ware van de Kerk afvallen wordt er gezegd van hen die de Heer erkennen,
maar niet Zijn Menselijke als Goddelijk; en ook van hen die het geloof als het wezenlijke
erkennen, niet echter de naastenliefde; het ene en het andere is het algemeen ware van de
Kerk en wanneer de mens van de Kerk daarvan terugtreedt, dan valt hij van het algemeen
ware af en wie daarvan afvalt, valt daarna af van de ware dingen in het bijzonder, waarover
hierna; zoals wie uit een vals beginsel inzet en daaruit gevolgtrekkingen afleidt; deze
gevolgtrekkingen worden vandaar valse dingen, omdat in de gevolgtrekkingen het beginsel
regeert en hierdoor het valse beginsel eveneens wordt versterkt.
4718. En de man vroeg hem, door te zeggen: Wat zoekt gij; dat dit het vooruitzien betekent,
kan uit de reeks vaststaan; want de reeks sluit het vooruitzien in.
4719. En hij zei: Mijn broeders ben ik zoekende; geef mij, ik bid u, te kennen, waar zij
weidende zijn; dit betekent de erkentenis hoe het hiermee was gesteld en in welke staat zij
waren; het meest nabijgelegen volgens de woorden, hoe het was gesteld met hen die vanuit
het geloof leren en dat hij hun staat mocht leren kennen; met de broers immers worden
diegenen aangeduid die vanuit het geloof leren, nr. 4712; met hun vrede zoeken of zien, hoe
het met hen was gesteld, nrs. 4712, 4713; met ‘waar’ wordt de staat aangeduid, alles immers
wat de plaats betreft, is in de innerlijke zin de staat, nrs. 2625, 2837, 3356, 3387, 4321; en met
hen die weiden, worden diegenen aangeduid die leren, nrs. 343, 3767, 3768, 3772, 3783.
4720. En de man zei: Zij zijn van hier vertrokken, omdat ik hen hoorde zeggen: Laat ons naar
Dothan gaan; dat dit betekent dat zij zich van de algemene dingen tot de speciale dingen van
de leer hadden begeven, staat vast uit de betekenis van vertrekken, namelijk zich begeven; uit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1981
de betekenis van Sichem, dat hier ‘van hier’ is, namelijk van de algemene dingen van de leer,
nrs. 4707, 4716; en uit de betekenis van Dothan, namelijk de speciale dingen van de leer.
Dat de speciale dingen van de leer Dothan zijn, kan niet zo in andere plaatsen van het Woord
worden bevestigd, omdat het alleen wordt vermeld in, (2 Koningen 6:13), waar wordt bericht,
dat de koning van Syrië wagens en ruiters en een groot leger naar Dothan zond, om Elisa
gevangen te nemen en dat zijn met blindheid geslagen en door Elisa naar Samaria gevoerd
werden.
Omdat alle historische dingen van het Woord uitbeeldend zijn voor de hemelse en geestelijke
dingen van het rijk van de Heer, zijn deze het dus ook en door de koning van Syrië worden
diegenen uitgebeeld die in de erkentenissen van het ware zijn, nrs. 1232, 1234, 3249, 3664,
3680, 4112, daar in de tegenovergestelde zin zij die in de erkentenissen zijn van het niet-ware;
door Elisa het Woord van de Heer, nr. 2762; door Dothan de leerstellige dingen vanuit het
Woord; met de wagens en de ruiters en het grote leger dat de koning van Syrië zond, worden
de valse dingen van de leer aangeduid; met de berg vol paarden en wagens van vuur rondom
Elisa, die door zijn knaap werden gezien, de goede en de ware dingen van de leer vanuit het
Woord, nr. 2762; en met de blindheid waarmee diegenen werden geslagen die door de koning
van Syrië daarheen waren gezonden, worden de valsheden zelf aangeduid, nr. 2383; en dat zij
door Elisa naar Samaria werden gevoerd, en waar hun ogen werden geopend, betekent het
onderricht door het Woord; zulke dingen bevat het historische daar en met Dothan, waar Elisa
was, worden de leerstellige dingen van het goede en het ware vanuit het Woord aangeduid;
hier evenzo; de speciale dingen van de leer immers zijn niets anders; maar hier de speciale
dingen van de valse beginselen, omdat er wordt gehandeld over de Kerk die uit het geloof
inzet en dat zij zich dus zo direct vanaf het begin van de naastenliefde afscheidt; de
leerstellige dingen die daarop worden gevormd, smaken alle naar het algemene beginsel, dus
naar het geloof zonder de naastenliefde; vandaar de valsheden, die de speciale dingen van de
valse beginselen zijn.
Elke Kerk kent in haar begin niets dan de algemene dingen van de leer; zij is dan immers in
haar eenvoud en als het ware in haar knapenjaren; in de loop van de tijd voegt zij de
bijzondere dingen daaraan toe, die deels de bevestigingen zijn van de algemeenheden en deels
toevoegingen, die evenwel met het algemene niet in strijd zijn en eveneens uitleggingen om
de openlijke tegenstrijdigheden met zich te verzoenen en om ze niet te laten indruisen tegen
de dingen die het gezonde verstand dicteert; niettemin zijn al deze dingen de speciale dingen
van de valse beginselen; want alle dingen van elke leer beschouwen elkaar wederzijds zoals in
een zeker gezelschap en die welke een algemeen beginsel als vader erkennen, worden
verbonden zoals door bloed- of aanverwantschappen; daaruit blijkt dat zij alle naar het valse
smaken, wanneer het algemene beginsel vals is.
4721. En Jozef ging tot zijn broeders en hij vond hen in Dothan; dat dit betekent dat zij in de
speciale dingen van de valse beginselen waren, staat vast uit de uitbeelding van Jozef,
namelijk de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware, waarover nr. 4669; uit de uitbeelding
van zijn broers, namelijk de Kerk die van de naastenliefde afbuigt tot het geloof en tenslotte
tot het afgescheiden geloof, nrs. 4665, 4671, 4679, 4680, 4690; en uit de betekenis van
Dothan, namelijk de speciale dingen van de valse beginselen, nr. 4720; daaruit blijkt dat met
die woorden wordt aangeduid hij hen vond in de speciale dingen van de valse beginselen.
Opdat men zal weten wat onder de speciale dingen van de valse beginselen wordt verstaan,
dienen ter toelichting enige leerstellingen van de Kerk die het geloof-alleen als beginsel
erkent, namelijk dat de mens wordt gerechtvaardigd door het geloof-alleen; dat van die mens
dan alle zonden worden afgewassen; dat hij door het geloof-alleen ook in het laatste uur van
zijn leven wordt gezaligd; dat de zaliging alleen een toelating is in de hemel vanuit genade;
dat kleine kinderen ook door het geloof worden gezaligd; dat de natiën, omdat zij dat geloof
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1982
niet hebben, niet worden gezaligd; behalve nog verscheidene andere dingen; deze en eendere
dingen zijn de speciale dingen van het beginsel over het geloof-alleen.
Indien de Kerk echter het leven van het geloof als beginsel erkende, dan zou zij de
naastenliefde jegens de naaste en de liefde tot de Heer erkennen en vandaar de werken van de
naastenliefde en van de liefde en dan zouden al die speciale dingen wegvallen; en in plaats
van de rechtvaardigmaking zou zij de wederverwekking erkennen, waarover de Heer bij
Johannes zegt: ‘Tenzij dat iemand wordt wederverwekt opnieuw, hij kan het Koninkrijk Gods
niet zien’, (Johannes 3:3); en dat de wederverwekking plaatsvindt door het leven van het
geloof, niet echter door het afgescheiden geloof; ook zou die Kerk dan niet erkennen dat dan
alle zonden van hem worden afgewassen, maar dat hij vanuit de barmhartigheid van de Heer
daarvan wordt afgehouden en in het goede en daaruit in het ware wordt gehouden; en dat zo
dus al het goede uit de Heer en al het boze uit hemzelf is; ook zou zij niet erkennen dat de
mens wordt gezaligd door het geloof in het laatste uur van zijn leven, maar door het leven van
het geloof, dat hem bijblijft; ook zou zij niet erkennen dat de zaliging alleen een toelating in
de hemel is vanuit genade, omdat de hemel aan niemand door de Heer wordt geweigerd, maar
dat hij, indien zijn leven niet zodanig is dat hij met de engelen samen kan zijn, uit zichzelf
daarvandaan wegvlucht, nr. 4674; ook zou zij niet erkennen dat kleine kinderen door het
geloof worden gezaligd, maar dat zij in het andere leven uit de Heer worden onderricht in de
goede dingen van de naastenliefde en in de ware dingen van het geloof en dan in de hemel
worden opgenomen, nrs. 2289 tot 2308; ook zou zij niet erkennen dat de natiën, omdat zij het
geloof niet hebben, niet worden gezaligd, maar dat hun leven hun evenzeer bijblijft en dat zij
die in de wederzijdse naastenliefde hebben geleefd, in de goede dingen van het geloof worden
onderricht en evenzeer in de hemel worden opgenomen; zij die in het goede van het leven
zijn, willen dit ook en geloven het ook, zie de nrs. 2589 tot 2604; en dus ook in verscheidene
andere dingen.
De Kerk die het geloof-alleen als beginsel erkent, kan nooit weten wat de naastenliefde is,
zelfs niet wat de naaste is en dus ook niet wat de hemel is; en zij zal verwonderd zijn dat
iemand ooit zeggen kan dat de gelukzaligheid van het leven na de dood en de vreugde in de
hemel het Goddelijke is, dat invloeit in het anderen wel te willen en goed te doen en dat het
gelukzalige daaruit en het gezegende alle begrip te boven gaat; en dat de opneming van die
invloeiing nooit mogelijk is bij iemand die niet het leven van het geloof heeft geleefd, dat wil
zeggen, die niet in het goede van de naastenliefde is geweest.
Dat het leven van het geloof zaligt, leert de Heer ook openlijk bij, (Mattheüs 25:31) en ook
meermalen elders en vandaar ook het symbolische geloof, dat het Athanasiaanse wordt
genoemd, waar aan het einde wordt gezegd: ‘Eenieder zal rekenschap geven van zijn werken;
wie wel gedaan heeft, zal tot het eeuwige leven ingaan, wie echter boos gedaan heeft tot het
eeuwige vuur’.
4722. En zij zagen hem van verre; en eer hij tot hen genaderd was en zij beraamden een
aanslag tegen hem, om hem te doen sterven.
En zij zeiden, de man tot zijn broeder: Ziet, die heer der dromen komt.
En nu, gaat en laat ons hem doden en hem neerlaten in een der kuilen en zeggen: Een boos
wild dier heeft hem gegeten; en wij zullen zien wat zijn dromen zullen zijn.
En Ruben hoorde en hij ontrukte hem aan hun hand en hij zei: Laat ons hem niet slaan, het is
een ziel.
En Ruben zei tot hen: Vergiet niet het bloed, brengt hem tot die kuil welke in de woestijn is
en legt de hand niet aan hem; deswege dat hij hem aan hun hand zou ontrukken, om hem tot
de vader van hem weder te brengen.
Zij zagen hem van verre, betekent de doorvatting van het Goddelijk Menselijke van de Heer
op verwijderde wijze; en eer hij tot hen was genaderd en zij beraamden een aanslag tegen hem
om hem te doen sterven, betekent dat zij het Goddelijk Geestelijke wilden uitblussen, dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1983
vanuit het Goddelijk Menselijke van de Heer is; en zij zeiden, de man tot zijn broeder,
betekent hun wederzijdse gedachten; ziet, de heer der dromen komt, betekent dat die dingen
ijdel waren; en nu, gaat en laat ons hem doden, betekent de uitblussing van het wezenlijke van
de leer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke van de Heer; en hem neerlaten in een der
kuilen, betekent, onder de valse dingen; en zeggen: Een boos wild dier heeft hem gegeten,
betekent de leugen vanuit het leven van de begeerten; en wij zullen zien wat zijn dromen
zullen zijn, betekent dat de predikingen over Hem zo vals zouden zijn en zouden worden
gezien; en Ruben hoorde, betekent de belijdenis van het geloof van de Kerk in het algemeen;
en hij ontrukte hem aan hun hand, betekent de bevrijding; en hij zei: Laat ons hem niet slaan,
het is een ziel, betekent dat het niet moet worden uitgeblust, omdat het het leven van de
godsdienst is; en Ruben zei tot hen, betekent de vermaning; vergiet niet het bloed, betekent
dat zij het heilige niet zouden schenden; brengt hem tot die kuil die in de woestijn is, betekent
dat zij het intussen onder hun valse dingen zouden verbergen; en legt de hand niet aan hem,
betekent opdat zij het niet zouden schenden; daarom dat hij hem aan hun hand zou ontrukken
om hem tot de vader van hem terug te brengen, betekent, om het voor de Kerk op te eisen.
4723. Zij zagen hem van verre, dat dit de doorvatting van het Goddelijk Menselijke van de
Heer op verwijderde wijze betekent, staat vast uit de betekenis van zien, namelijk het
doorvatten, nrs. 2150, 3764; uit de betekenis van ‘van verre’, namelijk op verwijderde wijze;
en uit de uitbeelding van Jozef, die degene is die zij van verre zagen, namelijk de Heer ten
aanzien van het Goddelijk Ware, nr. 4669; dat het het Goddelijk Menselijke van de Heer is,
dat hier onder Jozef wordt verstaan, komt omdat dit het hoogste van het Goddelijk Ware is.
Er zijn twee wezenlijke dingen die de Kerk uitmaken en vandaar twee voornaamste dingen
van de leer: het ene, dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is, het andere, dat de liefde tot
de Heer en de naastenliefde jegens de naaste de Kerk maken, niet echter het daarvan
gescheiden geloof; omdat deze dingen de voornaamste dingen van het Goddelijk Ware zijn,
worden zij daarom ook door Jozef uitgebeeld.
Wie het Goddelijk Ware in het algemeen uitbeeldt, beeldt ook in het bijzonder de dingen uit
die van het Goddelijk Ware zijn; maar wat het in het bijzonder uitbeeldt, blijkt uit de reeks.
4724. En eer hij tot hen was genaderd en zij beraamden een aanslag tegen hem, om hem te
doen sterven; dat dit betekent dat zij het Goddelijk Geestelijke wilden uitblussen dat vanuit
het Goddelijk Menselijke van de Heer is, staat vast uit de betekenis van een aanslag beramen,
namelijk vanuit een slechte gezindheid willen, want wat men vanuit een slechte gezindheid
wil, dat beraamt men; uit de betekenis van doen sterven, namelijk uitblussen; en uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het Goddelijk Geestelijke of het Goddelijk Ware, waarover
meermalen eerder.
Omdat het Goddelijk Ware voortgaat vanuit het Goddelijk Menselijke van de Heer, wordt er
daarom gezegd het Goddelijk Geestelijke, dat vanuit Zijn Goddelijk Menselijke is.
Het is hiermee als volgt gesteld: al het Goddelijk Ware dat in de algehele hemel is, gaat
nergens anders uit voort dan uit het Goddelijk Menselijke van de Heer en dit is uit het
Goddelijke Zelf en kan nooit bij enig engel rechtstreeks invloeien; het is immers het
Oneindige; maar het vloeit indirect in door het Goddelijk Menselijke van de Heer; dit wordt
ook verstaan onder deze woorden van de Heer: ‘Niemand heeft ooit God gezien; de
Enigverwekte Zoon, Die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem verklaard’, (Johannes
1:18); vandaar ook wordt de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke de Middelaar
genoemd.
Dit is ook van eeuwig aan zo geweest; het Goddelijk Zijn immers, zonder de invloeiing door
de hemel en zonder daaruit het Goddelijk Bestaande te zijn geworden, kon met niet enig engel
vergemeenschapt worden, te minder met enig geest en nog minder met enig mens.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1984
Dat de Heer ten aanzien van het Goddelijke Zelf het Goddelijk Zijn is en ten aanzien van het
Goddelijk Menselijke het Goddelijk Bestaande, zie nr. 4687.
Het Menselijke zelf van de Heer zou ook niet enige invloeiing hebben kunnen opnemen uit
het Goddelijk Zijn, indien in Hem niet het Menselijke Goddelijk was gemaakt, want dat wat
het Goddelijke Zijn zal opnemen, zal Goddelijk zijn.
Uit dit weinige kan vaststaan dat het Goddelijk Ware niet rechtstreeks uit het Goddelijke Zelf
voortgaat, maar uit het Goddelijk Menselijke van de Heer.
Dit blussen ook diegenen bij zichzelf uit die voor het geloof-alleen opkomen en niet het leven
van het geloof leven; dezen immers geloven dat het Menselijke van de Heer zuiver menselijk
is, niet ongelijk aan het menselijke van een ander mens; vandaar ook loochenen
verscheidenen van hen het Goddelijke van de Heer, hoezeer zij het ook met de mond belijden;
maar zij die het leven van het geloof leven, aanbidden de Heer met gebogen knieën en met
een nederig hart als God Zaligmaker, terwijl zij dan in het geheel niet vanuit de leer denken
over het onderscheid tussen de Goddelijke Natuur en de Menselijke natuur; zij doen eender in
het Heilig Avondmaal; daaruit blijkt dat bij hen het Goddelijk Menselijke van de Heer in de
harten is.
4725. En zij zeiden, de man tot zijn broeder; dat dit hun wederzijds denken betekent, staat
vast uit de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten en denken, nr. 3395; en uit de betekenis
van de man tot de broeder, namelijk wederzijds; het was bij de Ouden een gebruikelijke
spreekwijze om te zeggen de man tot de broeder, wanneer het wederzijdse moest worden
aangeduid; de oorzaak hiervan is dat de man het ware betekende, nrs. 3134, 3459, en de
broeder het goede, nr. 4121; waartussen het eigenlijke wederzijdse zelf optreedt; de
verbinding immers van het ware met het goede en van het goede met het ware, vindt
wederzijds en beurtelings plaats, nr. 2731.
4726. Ziet, die heer der dromen komt; dat dit betekent dat die dingen ijdel waren, staat vast uit
de betekenis van de dromen, namelijk de predikingen, nr. 4682; hier de predikingen van het
Goddelijk Ware door hen die in het geloof-alleen zijn, ten aanzien van de wezenlijke dingen
wordt verworpen, zoals het werd getoond met betrekking tot het Goddelijk Menselijke van de
Heer en tot de naastenliefde, worden daarom met de dromen hier de ijdele dingen aangeduid;
voor hen immers verschijnen de valse dingen als ware dingen en de ware dingen als valse
dingen en indien niet als valse dingen, dan toch als ijdele dingen; de heer der dromen is de
prediker ervan.
Dat de Goddelijk Ware dingen voor hen als ijdele dingen verschijnen, kan onder andere
hieruit vaststaan, zoals bijvoorbeeld: het is een Goddelijk Ware dat het Woord heilig is en ten
aanzien van elke jota Goddelijk is geïnspireerd en dat de heiligheid ervan en de Goddelijke
inspiratie er is omdat elk ding daar uitbeeldend en aanduidend is voor de hemelse en de
geestelijke dingen van het rijk van de Heer; wanneer echter het Woord wordt geopend ten
aanzien van de innerlijke zin en wordt geleerd wat de afzonderlijke dingen uitbeelden en
betekenen, dan werpen zulke mensen die in het geloof-alleen zijn, ze onder de ijdele dingen,
door te zeggen dat zij van niet enig nut zijn, hoewel het de hemelse en de geestelijke dingen
zelf zijn die de innerlijke mens liefelijk zouden moeten aandoen, meer dan de wereldse dingen
van de uiterlijke mens; eender in vele andere zaken.
4727. En nu, gaat, en laat ons hem doden; dat dit de uitblussing betekent van het wezenlijke
van de leer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke van de Heer, staat vast uit de betekenis
van doden, namelijk uitblussen; en uit de uitbeelding van Jozef, die zij wilden doden,
namelijk het Goddelijk Ware van de Heer en in het bijzonder het leerstellige ten aanzien van
Zijn Goddelijk Menselijke, nr. 4723; dat dit het wezenlijke van de leer is, zie ook daar.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1985
Dat de Kerk die het geloof-alleen erkent, dit wezenlijk ware heeft uitgeblust, is bekend; wie
immers van hen gelooft dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is; koesteren zij niet alleen
al voor de stelling afkeer; terwijl men toch in de Oude Kerken heeft geloofd dat de Heer, Die
in de wereld zou komen, de Goddelijke Mens was; en eveneens werd Hij, wanneer Hij door
hen werd gezien, Jehovah genoemd, zoals uit verscheidene plaatsen in het Woord blijkt; maar
laat voor dit moment alleen dit bij Jesaja worden aangevoerd: ‘Een stem des roependen in de
woestijn: Bereidt de weg voor Jehovah en effent in de eenzaamheid een pad voor onze God’,
(Jesaja 40:3); dat deze dingen werden gezegd over de Heer en dat Hem door Johannes de
Doper de weg bereid en het pad geëffend werd, staat klaarblijkend vast bij de evangelisten,
(Mattheüs 3:3; Markus 1:3; Lukas 3:4; Johannes 1:23) en bovendien uit de woorden van de
Heer zelf, dat ‘Hij één was met de Vader en de Vader in Hem en Hij in de Vader’; en verder,
‘dat Hem alle macht is gegeven in de hemelen en op aarde’; en eveneens, ‘dat Hem het
gericht is gegeven’.
Wie slechts een weinig weet over de macht in de hemel en op aarde en over het gericht, kan
weten dat zij niets zijn, tenzij Hij ook ten aanzien van het Menselijke Goddelijk was.
Degenen die in het geloof-alleen zijn, kunnen ook niet weten wat de mens nieuw maakt of
hem heiligt, te minder wat het Menselijke van de Heer Goddelijke maakte; zij weten immers
niets over de liefde en de naastenliefde; de liefde immers tot de Heer en de naastenliefde
jegens de naaste maken de mens nieuw en heiligen hem; maar de Goddelijke Liefde zelf heeft
de Heer Goddelijk gemaakt; de liefde immers is het ‘zijn’ zelf van de mens en vandaar is de
liefde zijn leven; zij vormt de mens volgens het beeld van haar; het is daarmee eveneens zo
gesteld als met de ziel van de mens, die zijn innerlijk wezen is; deze schept of beeldt het
lichaam als het ware tot het beeld van haar en wel zo dat zij door dat lichaam kan handelen en
voelen geheel zoals zij wil en denkt, en zo, dat het lichaam zoals de uitwerking is en de ziel
zoals de oorzaak waarin het einddoel is, dus, dat de ziel het al van het lichaam is, zoals de
oorzaak van het einddoel het al is in de uitwerking.
Voor Wie de ziel Jehovah Zelf was, zoals zij het voor de Heer was, Hij was immers uit
Jehovah ontvangen, voor Die kon het Menselijke, toen het verheerlijkt was, niet iets anders
zijn.
Uit deze dingen blijkt hoezeer diegenen afdwalen die het Menselijke van de Heer, nadat het
verheerlijkt was, eender maken aan het menselijke van de mens, terwijl het toch Goddelijk is
en vanuit Zijn Goddelijk Menselijke alle wijsheid, alle inzicht en eveneens alle licht in de
hemel voortgaat; al wat uit Hem voortgaat is heilig; het ‘heilige’ dat niet uit het Goddelijke is,
is niet heilig.
4728. En hem neerlaten in een van de kuilen; dat dit betekent onder de valse dingen, staat vast
uit de betekenis van kuilen, namelijk de valse dingen; dat kuilen de valse dingen zijn, komt
omdat de mensen die in de beginselen van het valse zijn geweest, na de dood enige tijd lang
onder de lagere aarde worden gehouden, totdat de valse dingen uit hen zijn verwijderd en als
het ware terzijde geworpen zijn; de plaatsen daar worden kuilen genoemd; zij die daar komen,
zijn diegenen die in de verwoesting moeten zijn, waarover de nrs. 1106-1113, 2699, 2711,
2714; vandaar komt het dat in de abstracte zin met kuilen de valse dingen worden aangeduid.
De lagere aarde ligt vlak onder de voeten en de streek rondom op geringe afstand; daar zijn de
meesten na de dood, voordat zij tot de hemel worden geheven; van deze aarde wordt ook hier
en daar melding gemaakt in het Woord; daaronder zijn de plaatsen van verwoesting, die de
kuilen worden genoemd; beneden die plaatsen en rond daaromheen in grote uitgestrektheid
zijn de hellen.
Daaruit blijkt enigermate wat de hel is, wat de lagere aarde en wat de kuil, daar waar die in
het Woord worden vermeld; zoals bij Jesaja: ‘Tot de hel zijt gij neergelaten, tot de zijden van
de kuil; gij zijt voortgeworpen vanuit uw graf zoals een gruwelijke scheut, een bekleedsel der
gedoden, met het zwaard doorboorden, die nederdalen tot de stenen van de kuil’, (Jesaja
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1986
14:15,19); daar wordt over de koning van Babel gehandeld, door wie de ontwijding van het
ware wordt uitgebeeld; de koning immers is het ware, nrs. 1672, 2015, 2069, 3009, 4581, en
Babel de ontwijding, nrs. 1182, 1326; de hel is daar waar de verdoemden zijn; hun
verdoemenis wordt vergeleken met een gruwelijke scheut en met het bekleedsel der gedoden
en van de met het zwaard doorboorden, die neerdalen tot de stenen van de kuil; het bekleedsel
van de gedoden is het ontwijde ware; de met het zwaard doorboorden zijn degenen bij wie het
ware is uitgeblust; de kuil is het valse dat moet worden verwoest; de stenen zijn de grenzen;
vandaar worden zij ook de zijden genoemd, want rondom de kuilen zijn de hellen; dat het
bekleedsel het ware is, nr. 2576; het bekleedsel van de gedoden is het ontwijde ware; het
bloed immers waarmee het gekleurd is, is het profane, nr. 1003; de met het zwaard
doorboorden zijn degenen bij wie het ware is uitgeblust, nr. 4503.
Hieruit blijkt ook dat men zonder de innerlijke zin geenszins kan weten wat deze dingen zijn.
Bij Ezechiël: ‘Wanneer Ik u zal hebben doen nederdalen met de nederdalenden in de kuil tot
het volk der eeuw en Ik zal u hebben doen wonen in de aarde der lagere dingen; dat gij niet
woont in de verlatingen van de eeuw aan met de nederdalenden in de kuil; dan zal Ik het
sierlijke geven in het land der levenden’, (Ezechiël 26:20); de nederdalenden in de kuil staan
voor hen die in de verwoesting worden gezonden; niet wonen met hen die nederdalen in de
kuil, voor bevrijd worden van de valse dingen.
Bij dezelfde: ‘Opdat zich vanwege hun hoogte niet alle bomen der wateren verheffen, noch
hun tak zenden tot tussen het struweel, noch op hen staan vanwege hun hoogte allen die de
wateren drinken; allen zullen worden overgegeven aan de dood tot de lagere aarde in het
midden der zonen des mensen, tot de nederdalenden in de kuil.
Van het geluid zijns vals zal Ik de natiën doen beven, wanneer Ik hem zal hebben doen
nederdalen in de hel met de nederdalenden; en in de lagere aarde zullen zich troosten alle
bomen van Eden, de keur en het voornaamste van de Libanon, allen die de wateren drinken’,
(Ezechiël 31:14,16); daar wordt over Egypte gehandeld, waarmee de wetenschap wordt
aangeduid die vanuit zich in de mysteriën van het geloof binnengaat, dat wil zeggen, degenen
die zo doen, nrs. 1164, 1165, 1186.
Uit wat eerder werd gezegd, is het duidelijk wat wordt aangeduid met de hel, met de kuil en
met de lagere aarde, die daar bij de profeet worden vermeld; en ook blijkt nergens anders
vandaan dan vanuit de innerlijke zin, wat wordt aangeduid met de bomen der wateren, met de
bomen van Eden, met de tak gezonden tussen het struweel, met de keur en het voornaamste
van de Libanon en met hen die de wateren drinken.
Bij dezelfde: ‘Zoon des Mensen, weeklaag over de menigte van Egypte en doe ze zelve
nederdalen en de dochters der grootste natiën tot de aarde der lagere dingen met de
nederdalenden in de kuil.
Daar is Aschur, aan wie de graven zijn gegeven in de zijden van de kuil, alle met het zwaard
doorboorden’, (Ezechiël 32:18,23); wat dit is, kan vaststaan uit wat eerder is ontvouwd.
Bij David: ‘Jehovah, Gij hebt mijn ziel uit de hel doen opklimmen, Gij hebt mij levend
gemaakt vanuit de nederdalenden in de kuil’, (Psalm 30:4).
Bij dezelfde: ‘Ik ben gerekend met de nederdalenden in de kuil, ik ben gerekend zoals een
man zonder sterkte; Gij hebt mij gesteld in de kuil der lagere dingen, in de duisternissen, in
de diepten’, (Psalm 88:5,7).
Bij Jona: ‘Tot de uithouwingen der bergen was ik nedergedaald; de grendels der aarde waren
op mij tot in het eeuwige; niettemin hebt Gij het leven uit de kuil doen opklimmen’, (Jona 2:6);
daar wordt over de verzoekingen van de Heer en over de bevrijding eruit gehandeld; de
uithouwingen der bergen zijn daar waar de meest verdoemden zijn; de donkere nevels immers
die rondom hen verschijnen, zijn de bergen.
Dat de kuil de verwoesting van het valse is en in de abstracte zin het valse, staat verder vast
bij Jesaja: ‘Zij zullen in een verzameling worden verzameld, de gebondene tot de kuil en zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1987
zullen worden besloten in een kluister, toch zullen zij na een menigte van dagen worden
bezocht’, (Jesaja 24:22).
Bij dezelfde: ‘Waar is de toorn des benauwers; de uitgeleider zal zich haasten om open te
doen en hij zal niet sterven tot de kuil, noch zal het brood ontbreken’, (Jesaja 51:14).
Bij Ezechiël: ‘Zie, Ik breng vreemden over u, de geweldigen der natiën, die zullen hun
zwaarden uittrekken over de schoonheid van uw wijsheid en zij zullen uw glans ontwijden; in
de kuil zullen zij u nederlaten en gij zult sterven de doden der doorboorden in het hart der
zeeën’, (Ezechiël 28:7,8); daar wordt gehandeld over de vorst van Tyrus, met wie diegenen
worden aangeduid die in de beginselen van het valse zijn.
Bij Zacharia: ‘Spring zeer op, gij dochter Zions, maak geklank, gij dochter van Jeruzalem, zie,
uw Koning komt u, gerecht, ellendig en rijdende op een ezel en op een veulen, de zoon van de
ezelinnen; door het bloed des verbonds zal Ik uw gebondenen uit de kuil, waarin geen water
is, uitlaten’, (Zacharia 9:9,11); de kuil waarin geen water is, voor het valse waarin niets van
waarheid is, zoals eveneens in wat volgt wordt gezegd, dat zij Jozef in de kuil lieten en de kuil
was leeg, geen water daarin, vers 24.
Bij David: ‘Tot u roep ik, Jehovah, mijn rots, houd U niet zwijgend van mij af, houd U bij
geval niet zwijgend van mij af, en dat ik niet eender schijne aan de nederdalenden in de kuil’,
(Psalm 28:1); bij dezelfde: ‘Jehovah heeft mij doen opklimmen uit de kuil der verwoesting, uit
het slijk van de modder en Hij heeft mijn voeten op een rots vastgesteld’, (Psalm 40:3).
Bij dezelfde: ‘Dat de vloed der wateren mij niet overstelpe, dat ook de diepte mij niet
verzwelge, dat de kuil zijn mond over mij niet toesluite’, (Psalm 69:16).
Bij dezelfde: ‘Hij zond Zijn Woord en Hij heelde hen en Hij rukte hen uit hun kuilen’, (Psalm
107:20); ‘uit de kuilen’ voor vanuit de valse dingen.
Bij dezelfde: ‘Haast U, antwoord mij, Jehovah, mijn geest is verteerd, verberg Uw
aangezichten niet van mij, dat ik eender worde aan de nederdalenden in de kuil’, (Psalm
143:7).
Omdat de kuil het valse betekent en de blinden diegenen die in de valse dingen zijn, nr. 2383,
zegt de Heer daarom: ‘Laat hen; zij zijn de blinde leidslieden der blinden; indien immers de
blinde de blinde leidt, zo zullen zij beide in de kuil vallen’, (Mattheüs 15:13,14; Lukas 6:39).
Iets eenders als wat door Jozef werd uitgebeeld, werd ook uitgebeeld door de profeet Jeremia,
waarover hijzelf het volgende zegt: ‘Zij namen Jeremia en zij wierpen hem in de kuil die in de
voorhof der bewaring was en zij lieten Jeremia af met koorden in de kuil waarin geen water
was’, (Jeremia 38:6); dat wil zeggen, zij wierpen de Goddelijke ware dingen onder de valse
dingen waarin niets van waarheid was.
4729. En zeggen: een boos wild dier heeft hem gegeten; dat dit de leugen vanuit het leven der
begeerten betekent, staat vast uit de betekenis van het wilde dier, namelijk de aandoening en
de begeerte, waarover de nrs. 45, 46; het wilde dier immers in de echte zin is het levende, nrs.
774, 841, 908; vandaar wordt met het boze wilde dier, hier het leven van de begeerten
aangeduid; dat het een leugen is, is duidelijk.
Dit heeft betrekking op het voorafgaande, namelijk dat het feit dat zij dat Goddelijk Ware
onder de valse dingen hadden geworpen, een leugen vanuit het leven van de begeerten was
geweest.
Er zijn immers drie oorsprongen van het valse: de ene vanuit de leer van de Kerk, de tweede
vanuit de begoocheling van de zinnen en de derde vanuit het leven van de begeerten.
Dat wat vanuit de leer van de Kerk is, neemt alleen het verstandelijke deel van de mens
gevangen, want hij wordt vanaf de kindsheid overreed dat het zo is en de bevestigende dingen
versterken dat daarna; dat echter wat vanuit de begoocheling van de zinnen is, doet het
verstandelijke deel niet zo aan; diegenen immers die in het valse zijn vanuit de begoocheling
van de zinnen, hebben maar weinig inzicht vanuit het verstand; zij denken immers vanuit de
lagere en de zinlijke dingen; maar het valse vanuit het leven van de begeerten ontspringt aan
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1988
de wil zelf, of wat hetzelfde is, aan het hart, want wat de mens vanuit het hart wil, dat begeert
hij; dit valse is het ergste, omdat het aankleeft en het wordt niet, dan alleen door een nieuw
leven uit de Heer, ontworteld.
Er zijn, zoals bekend, twee innerlijke vermogens van de mens, namelijk het verstand en de
wil; wat het verstand opneemt en indrinkt, gaat daarom nog niet in de wil over, maar wat de
wil opneemt en indrinkt, dat gaat in het verstand over; want wat de mens wil, dat denkt hij;
daarom denkt en bevestigt hij dit, wanneer hij het boze wil vanuit begeerte; het zijn de
bevestigende dingen van het boze door het denken, die de valse dingen vanuit het leven van
de begeerten worden genoemd; deze valse dingen verschijnen aan hem zoals ware dingen en
wanneer hij die valse dingen bij zichzelf heeft bevestigd, dan verschijnen hem de ware dingen
als valse dingen, want dan heeft hij voor het licht de invloeiing door de hemel uit de Heer,
afgesloten; indien hij daarentegen die valse dingen bij zich niet heeft bevestigd, dan verzetten
zich de ware dingen waarvan zijn verstand zich tevoren had doordrenkt en zij laten niet toe
dat zij worden bevestigd.
4730. En wij zullen zien wat zijn dromen zullen zijn; dat dit betekent dat de predikingen over
Hem zo vals zouden zijn en zouden worden gezien, staat vast uit de betekenis van de dromen,
namelijk predikingen, nr. 4682; en omdat deze in hun ogen als valse dingen verschenen, nrs.
4726, 4729, worden hier met de dromen de predikingen over het Goddelijk Ware aangeduid,
vooral dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is, die naar hun mening vals zijn; dat zij
door hen ook als valse dingen zouden worden gezien, wordt daarmee aangeduid dat zij
zeiden: wij zullen zien wat zij zullen zijn.
Dat de predikingen over het Goddelijke Menselijke van de Heer voor hen die in het geloofalleen
zijn, als valse dingen verschenen en verschijnen, kan vaststaan uit wat eerder in nr.
4729 is gezegd, want de dingen die vanuit het leven van de begeerten worden bevestigd,
verschijnen niet anders.
Dat de valse dingen vanuit het leven van de begeerten worden bevestigd, komt eveneens
daarvandaan dat zij niet weten wat de hemel en wat de hel is en wat de liefde jegens de naaste
is en wat de liefde van zich en van de wereld; indien zij deze dingen wisten, ja zelfs indien zij
ze alleen maar wilden weten, zouden zij geheel anders denken.
Wie weet heden ten dage iets anders dan dat de liefde jegens de naaste daarin bestaat, de
armen te geven wat men heeft en eenieder vanuit zijn rijkdom te helpen en hem op elke wijze
wel te doen, zonder onderscheid of hij goed dan wel boos is; en omdat de mens zo van zijn
vermogens beroofd en zelf arm en ellendig zou worden, verwerpt hij daarom de leerstelling
betreffende de naastenliefde en omhelst hij het leerstellige over het geloof; en daarop
bevestigt hij zich met verscheidene dingen tegen de naastenliefde, namelijk door te denken
dat hij in zonden is geboren en vandaar niets goeds vanuit zichzelf kan doen en dat, indien hij
de werken van de naastenliefde of van de vroomheid doet, hij wel niet anders kan doen dan
daarin verdienste te stellen; en wanneer hij dus enerzijds zo denkt en anderzijds vanuit het
leven van de begeerte, dan schaart hij zich aan de zijde van hen die zeggen dat het geloofalleen
zaligt; en wanneer hij in dit geloof is, bevestigt hij zich nog meer, totdat hij gelooft dat
de werken van de naastenliefde niet noodzakelijk zijn voor het heil; en wanneer de werken
dus zijn uitgesloten, vervalt hij tot dit nieuwe, dat er, omdat de mens zodanig is, door de Heer
in een heilsmiddel is voorzien, dat het geloof wordt genoemd; en tenslotte dit, dat hij gezaligd
wordt indien hij uit vertrouwen of stellige verwachting, zelfs in het laatste doodsuur, zegt dat
God Zich over hem erbarmt door te zien op de Zoon, dat Hij voor hem heeft geleden, waarbij
hij niet in het minst overweegt wat de Heer bij, (Johannes 1:12,13) en op duizend plaatsen
elders heeft gezegd.
Vandaar nu komt het dat het geloof-alleen als het wezenlijke in de Kerken erkend is geweest,
maar dat het niet overal op dezelfde wijze is erkend, komt omdat de voorgangers door het
geloof-alleen niets kunnen gewinnen, maar wel door de prediking van de werken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1989
Maar indien dezen hadden geweten wat de liefde jegens de naaste was, dan zouden zij nooit in
dit valse van de leer zijn gevallen.
Het fundamentele van de naastenliefde is, naar behoren en gerecht handelen in onverschillig
welke zaak dat tot iemands plicht of taak behoort; zo bijvoorbeeld is hij die een rechter is,
indien hij de boosdoener volgens de wetten straft en dit vanuit de ijver, dan in de liefde jegens
de naaste, want hij wil diens verbetering en dus zijn goede en hij wil eveneens het gezelschap
en het vaderland wèl, opdat hun verder geen kwaad meer van de boosdoener overkomt; zo
kan de rechter dus de boosdoener, indien hij zich betert, liefhebben, evenals een vader de
zoon die hij kastijdt, en zo heeft hij de gezelschappen en het vaderland lief, dat voor hem de
naaste is in het algemeen; eender is het gesteld in alle overige dingen; maar hierover zal
vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer elders uitvoeriger worden gehandeld.
4731. En Ruben hoorde; dat dit de belijdenis van het geloof van de Kerk in het algemeen
betekent, staat vast uit de uitbeelding van Ruben, namelijk het geloof met het verstand of met
de leer, dat het eerste van de wederverwekking is, kort samengevat het ware van de leer
waardoor men tot het goede van het leven kan komen, nrs. 3861, 3866; hier dus de belijdenis
van het geloof van de Kerk in het algemeen.
Dat Ruben zich hier tussenbeide plaatst, komt omdat de Kerk die uit het geloof inzet, zou
ophouden een Kerk te zijn, indien dit Goddelijk Ware niet in haar bleef, namelijk dat het
Menselijke van de Heer Goddelijk is, dit immers is het hoogste of het binnenste ware van de
Kerk; daarom wilde Ruben Jozef, door wie hier dit ware wordt uitgebeeld, ontrukken aan de
hand van de broers, om hem terug te brengen tot zijn vader, waarmee wordt aangeduid dat hij
dat Ware voor de Kerk wilde opeisen; en verder dat Ruben, toen hij tot de kuil terugkeerde en
zag dat Jozef daarin niet was, zijn klederen verscheurde en tot de broers zei: ‘Het kind is er
niet meer en ik, waarheen kom ik’, vers 29,30, waarmee wordt aangeduid, dat er geen geloof
meer is in de Heer en dus geen Kerk.
Dit hoogste of binnenste Ware, dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is, wordt
geloochend door diegenen in de Kerk die in het geloof-alleen zijn - niettemin omdat zij vanuit
het Woord weten dat de Heer het Goddelijke heeft en zij niet vatten hoe het Menselijke
Goddelijk kan zijn, kennen zij daarom het ene en het andere aan de Heer toe, door een
onderscheid te maken tussen Zijn Goddelijke en Zijn Menselijke natuur - maar zij die in het
leven van het geloof of in de naastenliefde zijn, aanbidden de Heer als hun God en
Zaligmaker en wanneer zij in aanbidding zijn, denken zij over het Goddelijke van de Heer,
door dit niet te scheiden van het Menselijke; zo erkennen zij dus alles in de Heer met het hart
als Goddelijk; maar wanneer zij vanuit de leer denken, dan spreken zij vanuit het leerstellige,
omdat zij dan ook niet kunnen begrijpen, hoe het Menselijke Goddelijk kan zijn.
4732. En hij ontrukte hem aan hun hand; dat dit de bevrijding betekent, staat zonder
ontvouwing vast.
4733. En hij zei: Laat ons hem niet slaan, het is een ziel; dat dit betekent dat het niet moet
worden uitgeblust, omdat het het leven van de godsdienst is, staat vast uit de betekenis van
slaan, namelijk uitblussen; en uit de betekenis van de ziel, namelijk het leven, nrs. 1000, 1005,
1436, 1742; hier het leven van de godsdienst.
Dat de erkenning en de aanbidding van het Goddelijk Menselijke van de Heer het leven van
de godsdienst is, blijkt uit wat eerder in nr. 4731 is gezegd; en eveneens hieruit dat de mensen
zodanig zijn dat zij datgene willen vereren waaromtrent zij enig leven van begrip en van
denken kunnen hebben, ja de zinlijke mensen datgene waaromtrent zij enige zin kunnen
hebben en zij willen het ook niet vereren tenzij er het Goddelijke in is; dit is in het algemeen
zo met het menselijk geslacht; vandaar vereren de heidenen afgodsbeelden, waarvan zij
geloven dat het Goddelijke daarin is; anderen vereren mensen na hun dood, van wie zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1990
geloven dat zij of goden of heiligen zijn; niets immers kan bij de mens worden opgewekt,
tenzij er dat is wat zijn zin beweegt; zij die zeggen dat zij een Opperwezen erkennen, waarvan
zij geen denkbeeld van enig inzicht hebben, erkennen voor het merendeel geen God, maar in
plaats daarvan de natuur en wel omdat zij de natuur vatten; zeer vele ontwikkelden onder de
christenen zijn zodanig, eveneens met als oorzaak dat zij van het Menselijke van de Heer niet
geloven dat het Goddelijk is.
Opdat dus die mensen die zich zozeer van het Goddelijke hebben verwijderd en in zo’n mate
lichamelijk zijn geworden, niet hout en stenen zouden vereren en niet enig mens na de dood
en zo in diens plaats een of andere duivel en niet God Zelf, omdat zij Hem niet op enige wijze
zouden kunnen doorvatten en zo het al van de Kerk te gronde zou gaan en met de Kerk het
menselijk geslacht, heeft het Goddelijke Zelf het Menselijke willen aannemen en dit
Goddelijk maken.
Laten de ontwikkelden zich dus daarvoor wachten, over het Menselijke van de Heer te denken
en niet tegelijk te geloven dat het Goddelijk is; indien zij anders doen, ergeren zij zich en
tenslotte geloven zij niets.
4734. En Ruben zei tot hen; dit betekent de vermaning; in de naaste zin de belijdenis van het
geloof van de Kerk in het algemeen, welke Ruben is, nr. 4731; een belijdenis die vermaant of
dicteert om geen geweld te gebruiken, zoals volgt.
4735. Vergiet niet het bloed; dat dit betekent dat zij het heilige niet zouden schenden, staat
vast uit de betekenis van het bloed, namelijk het heilige, waarover hierna; vandaar is ‘bloed
vergieten’ schenden.
Al het heilige in de hemel gaat voort vanuit het Goddelijk Menselijke van de Heer en daaruit
al het heilige in de Kerk; en daarom werd, opdat zij dit niet zouden schenden, door de Heer
het Heilig Avondmaal ingesteld en daar wordt met nadruk de woorden uitgesproken, dat het
Brood daar Zijn Vlees is en de Wijn daar Zijn Bloed, dus dat het Zijn Goddelijk Menselijke
is, waar vanuit dan het Heilige is.
Bij de Ouden betekende het vlees en het bloed het menselijk eigene, omdat het menselijke uit
vlees en bloed bestaat.
Vandaar zei de Heer tot Simon: ‘Gezegend zijt gij, want vlees en bloed heeft u dat niet
onthuld, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is’, (Mattheüs 16:17).
Dus is het Vlees en het Bloed met het brood en de wijn in het Heilig Avondmaal aangeduid,
het Menselijk eigene van de Heer; het eigene zelf van de Heer, dat Hij Zich uit eigen macht
heeft verworven, is Goddelijk; Zijn eigene vanuit de ontvangenis was dat wat Hij vanuit Zijn
Vader Jehovah had en het was Jehovah zelf; vandaar was het eigene dat Hij Zich in het
Menselijke heeft verworven, Goddelijk; het is dit Goddelijk eigene in het Menselijke dat
Vlees en Bloed wordt genoemd; het Vlees is Zijn Goddelijk Goede, nr. 3813, het Bloed is het
Goddelijk Ware van het Goddelijk Goede.
Het Menselijke van de Heer kan, nadat het verheerlijkt of Goddelijk is gemaakt, niet als
menselijk worden opgevat, maar zoals de Goddelijke Liefde in de menselijke vorm; en dit nog
meer dan de engelen, die wanneer zij verschijnen, zoals zij door mij werden gezien, evenals
vormen van liefde en naastenliefde verschijnen onder de menselijke gedaante en dit uit de
Heer; vanuit de Goddelijke Liefde immers maakte de Heer Zijn Menselijke Goddelijk, zoals
de mens door de hemelse liefde een engel wordt na de dood, zodat hij, zoals gezegd,
verschijnt als een vorm van de liefde en de naastenliefde onder de menselijke gedaante.
Daaruit blijkt dat met het Goddelijk Menselijke van de Heer in de hemelse zin de Goddelijke
Liefde zelf wordt aangeduid, die de liefde jegens het gehele menselijke geslacht is, en dat Hij
het wil zaligen, gezegend en gelukkig maken tot in het eeuwige en daaraan Zijn Goddelijke
toe-eigenen, voor zoveel zij het vatten kunnen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1991
Het zijn deze liefde en de wederkerige liefde van de mens tot de Heer en eveneens de liefde
jegens de naaste, die worden aangeduid en uitgebeeld in het Heilig Avondmaal: de hemelse
Goddelijke Liefde met het Vlees of het Brood daar en de geestelijke Goddelijke Liefde met
het Bloed of de Wijn daar.
Hieruit kan nu vaststaan wat onder het eten van het Vlees van de Heer en het drinken van Zijn
Bloed wordt verstaan bij Johannes: ‘Ik ben het levende Brood dat uit de hemel nederdaalt; zo
iemand van dit Brood zal hebben gegeten, die zal in der eeuwigheid leven; het Brood echter
dat Ik zal geven, is Mijn Vlees; voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden; tenzij dat gij het Vlees
van de Zoon des Mensen zult hebben gegeten en Zijn Bloed zult hebben gedronken, zo zult gij
geen leven in ulieden hebben; die Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, die heeft het eeuwige
leven; en Ik zal hem weder opwekken ten uiterste dage; want Mijn Vlees is waarlijk spijs en
Mijn Bloed is waarlijk drank; die Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in
hem. Dit is het Brood dat uit de hemel nederdaalt’, (Johannes 6:50-58).
Omdat met het Vlees en het Bloed het Goddelijk hemelse en het Goddelijk geestelijke wordt
aangeduid, dat zoals gezegd, vanuit het Goddelijk Menselijke van de Heer is, of wat hetzelfde
is, het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware van Zijn Liefde, wordt met eten en drinken het
zich toe-eigenen ervan aangeduid; de toe-eigening vindt plaats door het leven van de liefde en
van de naastenliefde, dat ook het leven van het geloof is.
Dat eten is zich het goede toe-eigenen en drinken zich het ware toe-eigenen, zie de nrs. 2187,
3069, 3168, 3513, 3596, 3734, 3832, 4017, 4018.
Omdat het Bloed in de hemelse zin het Goddelijk Geestelijke betekent of het Goddelijk Ware,
voortgaande uit het Goddelijk Menselijke van de Heer, betekent het daarom het Heilige, want
het voortgaande Goddelijk Ware, dat uit het Goddelijk Menselijke van de Heer voortkomt, is
het Heilige Zelf; het Heilige is niets anders, noch ergens anders vandaan.
Dat het Bloed dit Heilige is, kan uit verscheidene plaatsen in het Woord vaststaan, waarvan de
volgende mogen worden aangevoerd; bij Ezechiël: ‘Zoon des mensen, zo zei de Heer Jehovih.
Zeg tot alle vogel des hemels, tot alle wilde dier des velds: Vergadert u en komt, vergadert u
van de omtrek over Mijn slachtoffer, hetwelk Ik voor u slachtoffer, een groot slachtoffer op de
bergen Israëls, opdat gij vlees eet en bloed drinkt; het vlees der sterken zult gij eten en het
bloed van de vorsten der aarde zult gij drinken, rammen, lammeren en bokken de gemeste van
Basan alle; en gij zult vet eten tot verzadiging toe en bloed drinken tot dronkenschap toe, van
Mijn slachtoffer hetwelk Ik voor u zal slachtofferen; gij zult verzadigd worden op Mijn tafel,
van paard en wagen, van de sterke en van alle man des krijgs; zo zal Ik Mijn heerlijkheid
geven onder de natiën’, (Ezechiël 39:17-21); daar wordt gehandeld over het samenroepen van
allen tot het rijk van de Heer en in het bijzonder over de instauratie van de Kerk bij de natiën;
en met vlees eten en bloed drinken wordt aangeduid, zich het Goddelijk Goede en het
Goddelijk Ware toe-eigenen, dus het Heilige dat uit het Goddelijk Menselijke van de Heer
voortgaat.
Wie kan niet zien dat daar onder het vlees geen vlees en onder het bloed geen bloed wordt
verstaan, zoals dat zij het vlees der sterken zullen eten, het bloed der vorsten der aarde
drinken en dat zij verzadigd zullen worden van paard, van wagen, van de sterke en van alle
man des krijgs.
Eender bij Johannes: ‘Ik zag een engel, staande in de zon, die met een grote stem riep,
zeggende tot al de vogelen die in het midden des hemels vlogen: Komt, vergadert u tot het
avondmaal van de grote God, opdat gij eet de vlezen van de koningen en de vlezen van de
oversten over duizend en de vlezen van de sterken en de vlezen van de paarden en van de
daarop zittenden en de vlezen van alle vrijen en dienstknechten, van de kleinen en van de
groten’, (Openbaring 19:17,18).
Wie zal ooit deze dingen verstaan, indien hij niet weet wat het vlees in de innerlijke zin
betekent en wat de koningen, de oversten over duizend, de sterken, de paarden, de daarop
zittenden, de vrijen en de dienstknechten.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1992
Verder bij Zacharia: ‘Hij zal de natiën vrede spreken; Zijn heersen zal zijn van de zee tot aan
de zee en van de stroom tot aan de einden der aarde; ook U, door het bloed van Uw verbond
zal Ik Uw gebondenen uit de kuil uitlaten’, (Zacharia 9:10,11); daar wordt over de Heer
gehandeld; het bloed van het verbond is het uit Zijn Goddelijk Menselijke voortgaande
Goddelijk Ware en het is het Heilige Zelf, dat, nadat Hij verheerlijkt was, uit Hem uitging.
Het is dit Heilige dat ook de Heilige Geest wordt genoemd, zoals blijkt bij Johannes:
‘Jezus zei: Zo iemand zal hebben gedorst, die kome tot Mij en drinke; die in Mij gelooft, zoals
de Schrift heeft gezegd, stromen van levend water zullen uit zijn buik vloeien; dit zei Hij van
de geest die degenen zouden ontvangen die in Hem geloven; de Heilige Geest immers was nog
niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was’, (Johannes 7:37-39); dat het uit de Heer
voortgaande Heilige de geest is, zie, (Johannes 6:63).
Verder dat het Bloed het uit het Goddelijk Menselijke van de Heer voortgaande Heilige is, bij
David: ‘Van arglist en geweld breng hun ziel terug en kostbaar zal hun bloed zijn in Zijn
ogen’, (Psalm 72:14); kostbaar bloed voor het heilige dat zij zouden ontvangen.
Bij Johannes: ‘Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen en zij hebben hun lange
klederen gewassen en zij hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams’,
(Openbaring 7:14); en bij dezelfde: ‘Zij hebben de draak overwonnen door het bloed van het
Lam en door het woord van hun getuigenis; en zij hebben hun ziel niet liefgehad tot de dood
toe’, (Openbaring 12:11).
De Kerk weet heden ten dage niet anders dan dat het bloed van het Lam hier het lijden van de
Heer betekent, omdat zij gelooft dat men enig en alleen daardoor wordt gezaligd dat de Heer
geleden heeft en dat Hij ter wille daarvan in de wereld werd gezonden; maar dit is voor de
eenvoudigen die de innerlijke verborgenheden niet kunnen vatten.
Het lijden van de Heer was het laatste van Zijn verzoeking, waardoor Hij Zijn Menselijke ten
volle heeft verheerlijkt, (Lukas 24:26; Johannes 12:23,27,28; 13:31,32; 17:1,4,5); het bloed
van het Lam echter is daar hetzelfde als het Goddelijk Ware of het Heilige dat uit Zijn
Goddelijk Menselijke voortgaat, dus hetzelfde als ‘het bloed des Verbonds’, waarover eerder
en waarover ook bij Mozes: ‘Mozes nam het boek des verbonds en hij las in de oren van het
volk, die zeiden: Al wat Jehovah heeft gesproken, zullen wij doen en horen; toen nam Mozes
het bloed en sprengde het op het volk; en hij zei: Ziet, het bloed des verbonds dat Jehovah met
ulieden heeft gesloten over al deze woorden’, (Exodus 24:7,8); het boek des verbonds was het
Goddelijk ware dat zij toen hadden en dat door het bloed werd bevestigd en dat betuigde dat
dit vanuit Zijn Goddelijk Menselijke was.
In de rituele dingen van de Joodse Kerk werd met het bloed ook niets anders aangeduid dan
het voortgaand Heilige uit het Goddelijk Menselijke van de Heer; waarom wanneer zij werden
geheiligd, dit door bloed plaatsvond; zoals toen Aharon en zijn zonen werden geheiligd;
‘toen werd bloed gesprengd op de hoornen van het altaar, het overige tot het fundament van
het altaar, ook op de spits van het rechteroor, op de duim van de rechterhand en van de
rechtervoet en op zijn klederen’, (Exodus 29:12,16,20; Leviticus 8:15,19,23,30).
En wanneer Aharon binnen de voorhang inging tot het verzoendeksel, dat dan ook bloed werd
gesprengd met de vinger tot het verzoendeksel zevenmaal tegen het oosten, (Leviticus 16:12-
15:.
Evenzo in de overige heiligingen, waarover in, (Exodus 7:7,13,22; 30:10; Leviticus 1:5,11,15;
3:2,8,13; 4:6,7,17,18,25,30,34; 5:9; 6:27,28; 14:14-19,25-30; 16:12-15,18,19;
Deuteronomium 12:27).
Omdat met het bloed in de echte zin het heilige wordt aangeduid, worden dus in de
tegenovergestelde zin met het bloed en de bloeden de dingen aangeduid die het heilige geweld
aandoen; en dit daarvandaan omdat met het vergieten van onschuldig bloed het schenden van
het heilige wordt aangeduid; daarom werden eveneens de misdadige dingen van het leven en
de profane dingen van de eredienst bloed genoemd.
Dat het bloed en de bloeden zulke dingen zijn, staat vast uit deze plaatsen, bij Jesaja:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1993
‘Als de Heer zal hebben afgewassen de drek der dochters Zion en de bloeden van Jeruzalem
zal hebben afgewist uit het midden van haar, door de geest des gerichts en door de geest der
uitbranding’, (Jesaja 4:4).
Bij dezelfde: ‘De wateren van Dimon zijn vol van bloed’, (Jesaja 15:9).
Bij dezelfde: ‘Uw handen zijn met bloed bevlekt, en uw vingers met ongerechtigheid; hun
voeten lopen tot het boze en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun denkingen zijn
denkingen der ongerechtigheid’, (Jesaja 59:3,7).
Bij Jeremia: ‘Ook in uw zomen zijn gevonden het bloed van de zielen van de onschuldige
armen’, (Jeremia 2:34).
Bij dezelfde: ‘Vanwege de zonden van de profeten, de ongerechtigheden van de priesters, die
in het midden van Jeruzalem het bloed der gerechten hebben vergoten; zij hebben als blinden
gedwaald op de straten, zij zijn met bloed bevlekt; de dingen die zij niet kunnen, raken zij met
de bekleedselen aan’, (Klaagliederen 4:13,14).
Bij Ezechiël: ‘Ik ging bij u voorbij en Ik zag u, vertreden in uw bloeden; en Ik zei tot u: Leef
in uw bloeden.
Ik waste u met wateren en Ik wiste uw bloeden van over u af en Ik zalfde u met olie’, (Ezechiël
16:6,9).
Bij dezelfde: ‘Gij, zoon des mensen, zult gij twisten met de stad der bloeden; maak haar
bekend al haar gruwelen; door uw bloed dat gij vergoten hebt, zijt gij schuldig geworden en
door de afgoden die gij gemaakt hebt, zijt gij bevlekt.
Ziet de vorsten van Israël, eenieder naar zijn arm, zijn in u geweest en hebben bloed
vergoten; mannen van laster zijn in u geweest om bloed te vergieten en tot de bergen hebben
zij in u gegeten’, (Ezechiël 22: 2-4,6,9).
Bij Mozes: ‘Indien iemand elders zal hebben geofferd dan op het altaar tot de tent, het zal
bloed zijn en alsof hij bloed had vergoten’, (Leviticus 17:1-9).
Het vervalste en ontwijde ware wordt aangeduid met deze dingen die volgen over het bloed;
bij Joël: ‘Ik zal wondertekenen geven in de hemelen en op aarde, bloed en vuur en pilaren van
rook; de zon zal verkeerd worden in dikke duisternis en de maan in bloed, eer de grote en
verschrikkelijke dag komt’, (Joël 2:30,31).
Bij Johannes: ‘De zon werd zwart zoals een haren zak en de maan werd gans zoals bloed’,
(Openbaring 6:12).
Bij dezelfde: ‘De tweede engel bazuinde en als het ware een grote berg, van vuur brandende,
werd in de zee geworpen; en het derde deel der zee is bloed geworden’, (Openbaring 8:8).
Bij dezelfde: ‘De tweede engel goot zijn fiool uit in de zee, en zij werd bloed zoals van een
dode, waardoor alle levende ziel gestorven is in de zee.
De derde engel goot zijn fiool uit in de rivieren en in de bronnen der wateren en er werd
bloed’, (Openbaring 16:3,4).
Eender dat ‘de stromen, de verzamelingen en de poelen van de wateren werd verkeerd in
bloed in Egypte’, (Exodus 12:15-22); met Egypte immers wordt de wetenschap aangeduid die
vanuit zich in de hemelse verborgenheden binnengaat en vandaar de Goddelijke Ware dingen
verdraait, loochent en ontwijdt, nrs. 1164, 1165, 1186; in alle wonderen in Egypte lagen,
omdat die Goddelijk waren, zulke dingen besloten; dat de stromen die in bloed werden
verkeerd, de ware dingen zijn die van het inzicht en van de wijsheid zijn, nrs. 108, 109, 3051;
dat de wateren dit eveneens zijn, nrs. 680, 2702, 3058; dat de bronnen dit ook zijn, nrs. 2702,
3096, 3424; dat de zeeën de wetenschappelijke ware dingen in een samenvatting zijn, nr. 28;
dat de maan, waarvan ook wordt gezegd dat zij in bloed moest worden verkeerd, het
Goddelijk Ware is, nrs. 1529-1531, 2495, 4060.
Daaruit blijkt dat met de maan, de zee, de bronnen, de wateren en de stromen, omdat zij in
bloed werden verkeerd, het vervalste en ontwijde ware wordt aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1994
4736. Brengt hem tot de kuil welke in de woestijn is; dat dit betekent dat zij het intussen
onder hun valse dingen zouden verbergen, dat wil zeggen, dat zij het als vals zouden
beschouwen, maar toch behouden, omdat het voor de Kerk van belang is, staat vast uit de
betekenis van de kuil, namelijk de valse dingen, waarover eerder in nr. 4728; en uit de
betekenis van de woestijn, namelijk daar waar het ware niet is; de woestijn immers heeft een
ruime betekenis en is daar waar het onbewoonde, dus het niet bebouwde is; en wanneer
hiervan wordt gesproken met betrekking tot de Kerk, is het daar waar het goede en vandaar
het ware niet is, nrs. 2708, 3900; dus worden onder de kuil in de woestijn hier de valse dingen
verstaan, waarin niet het ware is, omdat het goede er niet is.
Er wordt gezegd ‘waarin het ware niet is omdat het goede er niet is’ wanneer iemand immers
gelooft dat het geloof zaligt zonder de werken, dan kan weliswaar het ware worden gegeven,
maar toch is het bij hem niet het ware, omdat het niet het goede beoogt noch uit het goede is;
dit ware is niet levenskrachtig, omdat dit het beginsel van het valse in zich heeft en dus is bij
diegene bij wie een zodanig ware is, dit ware niets anders dan het valse vanuit het beginsel dat
daarin heerst; het beginsel is zoals een ziel waar vanuit de overige dingen het leven hebben.
Omgekeerd zijn er valse dingen die als ware dingen worden opgenomen, wanneer daarin het
goede is, vooral indien het het goede van de onschuld is, zoals bij de heidenen en eveneens bij
verscheidenen binnen de Kerk.
4737. En legt de hand niet aan hem; dat dit betekent opdat zij het niet zouden schenden, kan
zonder ontvouwing vaststaan.
4738. Deswege dat hij hem aan hun hand zou ontrukken, om hem tot de vader weder te
brengen; dat dit betekent om het voor de Kerk op te eisen, staat vast uit de betekenis van aan
hun hand ontrukken, namelijk bevrijden, nr. 4732; en uit de betekenis van wederbrengen tot
de vader van hem, namelijk voor de Kerk opeisen; door Jakob immers, die hier de vader is,
wordt de Joodse godsdienst vanuit de Oude Kerk uitgebeeld, zoals eerder in de nrs.4700,
4701.
Wat hij voor de Kerk zou opeisen, is het Goddelijk Ware ten aanzien van het Goddelijk
Menselijke van de Heer, want met Jozef wordt, als eerder gezegd, dit ware in het bijzonder
aangeduid.
Wat dit ware verder betreft, moet men weten dat de Oude Kerk dit erkende en eveneens de
primitieve christelijke Kerk; maar nadat de pauselijke zetel tot aan de heerschappij over alle
menselijke zielen was aangegroeid en zichzelf had verheven zoals van de koning van Babel
wordt gezegd bij Jesaja: ‘Gij zei in uw hart: Ik zal in de hemelen opklimmen, ik zal mijn troon
boven de sterren van de hemel verhogen en ik zal zitten op de berg der samenkomst; ik zal
klimmen boven de hoogten der wolken en ik zal de Allerhoogste eender worden’, (Jesaja
14:13,14), werd toen het Goddelijke aan het Menselijke van de Heer ontzegd, of er werd toen
onderscheid gemaakt tussen Zijn Goddelijke en Zijn Menselijke.
Hoe dit in een zeker concilie werd besloten, is mij ook onthuld: er verschenen mij enigen,
naar voren aan de linkerzijde aan het vlak van de voetzool, op enige afstand van mij, die
onder elkaar spraken, maar ik hoorde niet waarover.
Mij werd gezegd dat het enigen van diegenen waren die samen waren in het concilie, toen het
decreet werd opgesteld over de dubbele natuur van de Heer: de Goddelijke en de Menselijke;
direct daarop werd het ook gegeven met hen te spreken.
Zij zeiden dat diegenen die in het concilie de grootste invloed hadden en de overigen in
waardigheid en gezag overtroffen, toen samenkwamen in een donkere kamer, en besloten dat
aan de Heer zowel het Goddelijke als het Menselijke zou worden toegeschreven; de oorzaak
hiervan was hoofdzakelijk dat de pauselijke zetel anders niet zou blijven bestaan; indien zij
immers de Heer hadden erkend als één met de Vader, zoals Hijzelf zegt, dan zou men niet
enige stadhouder van Hem op aarde hebben kunnen erkennen; in die tijd immers ontstonden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1995
scheuringen waardoor de pauselijke mogendheid zou hebben kunnen vallen en verdwijnen,
als zij niet zo’n onderscheid hadden gemaakt; en dat zij om dit te versterken, bevestigende
dingen vanuit het Woord hadden bijeengezocht en de anderen hadden overreed.
Zij voegden daaraan toe dat zij zo hebben kunnen heersen in de hemel en op aarde, omdat zij
het vanuit het Woord hadden dat de Heer alle mogendheid was gegeven in de hemelen en op
aarde, welke macht niet enige stedehouder zou hebben kunnen worden toegeschreven indien
het Menselijke ook als Goddelijk werd erkend; zij wisten immers dat niemand zich
gelijkwaardig aan God mag maken en dat het Goddelijke die mogendheid vanuit zichzelf had,
niet echter het Menselijke, indien dit daaraan niet was gegeven, zoals ook naderhand aan
Petrus.
Zij zeiden dat er toenmaals scheurmakers van een scherpzinnig vernuft waren, die zij zo
konden kalmeren; en dat zo ook de pauselijke mogendheid was bevestigd.
Hieruit staat vast dat dit alleen werd uitgevonden ter wille van de heerschappij; en dat zij
daarom niet wilden weten dat de mogendheid aan het Menselijke van de Heer in de hemelen
en op aarde was gegeven, bewijst dat dit Menselijke eveneens Goddelijk was; en dat Petrus,
aan wie door de Heer de sleutels van de hemelen werd gegeven, niet de Petrus is die wordt
verstaan, maar het geloof van de naastenliefde en dat dit, omdat het uit de Heer alleen is, de
mogendheid van de Heer alleen is, zie de voorrede tot (Genesis 22).
4739. vers 23-30. En het geschiedde, als Jozef tot zijn broeders kwam en zij trokken Jozef zijn
rok uit, de rok van verschillende kleuren die op hem was.
En zij namen hem en lieten hem neder in de kuil; en de kuil was ledig, geen water daarin.
En zij zetten zich neder om brood te eten en zij hieven hun ogen op en zij zagen, en ziet, een
stoet van Ismaëlieten kwam uit Gilead; en hun kamelen droegen specerijen en hars en stacte
[zoetgeurend kruid], gaande om het af te brengen naar Egypte.
En Jehuda zei tot zijn broeders: Wat gewin, dat wij onze broeder doden en zijn bloed
bedekken.
Gaat, en laat ons hem aan de Ismaëlieten verkopen en onze hand zij niet aan hem; omdat hij
onze broeder is, ons vlees is hij; en zijn broeders luisterden.
En de mannen gingen voorbij, Midianieten, kooplieden en zij trokken Jozef eruit en deden
hem opklimmen uit de kuil; en zij verkochten Jozef aan de Ismaëlieten voor twintig
zilverlingen; en zij brachten Jozef naar Egypte.
En Ruben keerde weder tot de kuil, en ziet, er was geen Jozef in de kuil; en hij verscheurde
zijn klederen.
En hij keerde weder tot zijn broeders en hij zei: Het kind is er niet meer; en ik, waarheen kom
ik.
Het geschiedde als Jozef tot zijn broeders kwam, betekent, toen Hem werd gepredikt; en zij
trokken Jozef zijn rok uit, betekent dat zij de schijnbaarheden van het ware uiteensloegen en
teniet deden; de rok van verschillende kleuren die op hem was, betekent het hoedanige van de
schijnbaarheden ten aanzien van de ware dingen vanuit het goede; en zij namen hem en lieten
hem neer in de kuil, betekent onder de valse dingen; en de kuil was leeg, geen water daarin,
betekent dat er toen in het geheel geen ware was; en zij zetten zich neder om brood te eten,
betekent de toe-eigening van het boze vanuit het valse; en zij hieven hun ogen op en zij zagen,
betekent verdere gedachten; en ziet, een karavaan Ismaëlieten kwam uit Gilead, betekent
degenen die in het eenvoudig goede zijn, in hoedanig goede de natiën zijn; en hun kamelen
droegen specerijen, hars en stacte, betekent de innerlijke natuurlijke ware dingen; gaande om
het af te brengen tot Egypte, betekent het onderricht vanuit de wetenschappelijke dingen; en
Jehudah zei tot zijn broeders, betekent de slechten in de Kerk, die tegen onverschillig welk
goede zijn; wat gewin, dat wij onze broeder doden en zijn bloed bedekken, betekent dat
daaruit niets van voordeel en niets van hoogheid zou zijn, indien dit ware geheel en al werd
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1996
uitgeblust; gaat en laat ons hem aan de Ismaëlieten verkopen, betekent dat diegenen Hem
erkennen die in het eenvoudig goede zijn; en onze hand zij niet aan hem, betekent opdat zij
zonder schuld zijn; omdat hij onze broeder is, ons vlees is hij, betekent, omdat datgene is
geaccepteerd wat van hen ontvangen is; en zijn broeders luisterden, betekent de inwilliging;
en mannen gingen voorbij, Midianieten, kooplieden, betekent hen die in het ware van dat
goede zijn; en zij trokken Jozef eruit en deden hem opklimmen uit de kuil, betekent de hulp
door hen, zodat het niet onder de valse dingen zou zijn; en zij verkochten Jozef aan de
Ismaëlieten, betekent de opneming door hen die in het eenvoudig goede zijn en de
vervreemding door hen die in het afgescheiden geloof zijn; voor twintig zilverlingen, betekent
de waardering; en zij brachten Jozef naar Egypte, betekent de raadpleging uit de
wetenschappelijke dingen; en Ruben keerde weder tot de kuil, betekent het geloof van de
Kerk in het algemeen; en ziet, er was geen Jozef in de kuil, betekent dat er geen geloof meer
was; en hij verscheurde zijn klederen, betekent de rouw; en hij keerde weder tot zijn broeders,
betekent hen die leren; en hij zei: Het kind is er niet meer, betekent dat het geloof in Hem er
niet is; en ik, waarheen kom ik, betekent, waar is nu de Kerk.
4740. Het geschiedde als Jozef tot zijn broeders kwam; dat dit betekent toen over Hem werd
gepredikt, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het Goddelijk ware, voornamelijk
over het Goddelijke Menselijke van de Heer; wanneer daarvan wordt gezegd dat het tot hen
komt, wil het zeggen dat het aan hen wordt gepredikt; zijn broeders immers beelden de Kerk
uit die in het afgescheiden geloof is en aan hen werd dit gepredikt.
4741. En zij trokken Jozef zijn rok uit; dat dit betekent dat zij de schijnbaarheden van het
ware uiteensloegen en teniet deden, staat vast uit de betekenis van uittrekken, wanneer
daarvan wordt gesproken met betrekking tot het Goddelijk Ware, dat hier Jozef is, namelijk
uiteenslaan en tevens teniet doen; en uit de betekenis van de rok, omdat deze van
verschillende kleuren was, te weten de schijnbaarheden van het ware, nr. 4677.
Het uiteenslaan en teniet doen van de schijnbaarheden van het ware vindt plaats nadat het
ware zelf verworpen is; het ware zelf immers blinkt vanuit zich in de gemoederen op en het
verschijnt, hoezeer het ook mag worden uitgeblust, vooral bij hen die in het goede zijn; dit
zien diegenen ook zeer goed die het ware bij zich teniet hebben gedaan, daarom trachten zij
ook die schijnbaarheden uiteen te slaan en teniet te doen.
Ter verduidelijking het volgende voorbeeld: wie ziet niet dat wel willen en wel doen het
eigenlijke christelijke leven zelf is; en indien aan iemand wordt gezegd dat dit de
naastenliefde is, kan hij niet anders dan het bevestigen; ja zelfs zullen zij die het bevestigen,
zeggen dat zij weten wat dit is, omdat dit van het leven is; maar denken dat dit of dat waar is,
ook vanuit het vertrouwen, zoals diegenen willen die in het afgescheiden geloof zijn, daarvan
zullen zij zeggen dat zij niet weten wat het is; want zij kunnen daarvan geen ander begrip
hebben dan zoals van een rook, die verdwijnt.
Omdat het geloof-alleen en vandaar het vertrouwen zodanig verschijnt bij wie ook daarover
ernstig nadenkt, vooral bij de goede mens, geven zij zich daarom ook alle moeite om die
schijnbaarheden uiteen te slaan en teniet te doen, door zo, rondom, alles af te snijden wat ook
maar van meer nabij daaraan raakt en alles wat in de omtrek is; dit wordt aangeduid door
Jozef de rok uittrekken die op hem was.
Deze zelfde mensen geloven ook dat diegenen wijzer zijn dan de overigen, die een eenmaal
aangenomen dogma, hoedanig dat ook moge zijn, met verschillende dingen kunnen
bevestigen en dat door verschillende redeneringen als waar laten voorkomen; maar dit behoort
allerminst tot een wijze; dit kan wie dan ook die over enig vernuft beschikt en daarin zijn de
bozen zelfs bedrevener dan de rechtschapen mensen; het behoort immers niet tot een redelijk
mens om dit te doen; de redelijke mens immers kan zoals vanuit het hogere zien of het waar is
wat bevestigd wordt, dan wel vals; en omdat hij dit ziet, acht hij de bevestigende dingen van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1997
het valse als niets en hij beschouwt ze bij zichzelf niet anders dan als beuzelingen en
zinledigheden, hoezeer een ander ook gelooft dat zij uit de oefenschool van de wijsheid zelf
zijn genomen; in één woord, niets behoort minder tot de wijze, ja zelfs, niets is minder
redelijk dan valse dingen te kunnen bevestigen, want het behoort tot de wijze en het is redelijk
om eerst te zien dat het het ware is en dat daarna te bevestigen; aangezien het ware zien, is
zien vanuit het licht van de hemel, dat uit de Heer is, maar het valse is als het ware zien vanuit
een dwaallicht, dat uit de hel is.
4742. De rok van verschillende kleuren die op hem was; dat dit het hoedanige van de
schijnbaarheden betekent ten aanzien van de ware dingen vanuit het goede, staat vast uit de
betekenis van de rok van verschillende kleuren, namelijk schijnbaarheden van het ware, waar
vanuit het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en onderscheiden, nr. 4677; hier dus
het hoedanige van de schijnbaarheden, waarom er ook tweemaal rok wordt gezegd, namelijk
‘zij trokken Jozef zijn rok uit, de rok van verschillende kleuren’.
Dat het hoedanige van de schijnbaarheden zich gedraagt volgens de ware dingen vanuit het
goede, kan uit de schijnbaarheden van het ware vaststaan, wanneer die zich zichtbaar vertonen
in het licht van de hemel, dat wil zeggen, in het andere leven, waar geen ander licht is dan wat
door de hemel uit de Heer komt en dat ontstaat vanuit Zijn Goddelijk Ware; dit immers
verschijnt voor de ogen van de engelen als licht, nrs. 2776, 3190, 3195, 3222, 3339, 3340,
3636, 3643, 3993, 4302, 4413, 4415.
Dit licht wordt bij iedereen gevarieerd volgens de opneming; elke gedachte van de engelen
vindt plaats door de schakering van dat licht, zoals ook het denken van de mens, hoewel de
mens dit niet weet, omdat dat licht bij de mens in stoffelijke beelden of voorstellingen valt,
die in zijn natuurlijke of uiterlijke mens zijn vanuit het licht van de wereld; vandaar wordt dat
licht bij hem zozeer verduisterd, dat hij nauwelijks weet dat zijn verstandelijk licht en gezicht
daar vandaan is; maar in het andere leven, wanneer het gezicht van het oog niet meer in het
licht van de wereld is, maar in het licht van de hemel, openbaart het zich dan dat zijn denken
daaruit is.
Wanneer dit licht vanuit de hemel overgaat in de geestenwereld, vertoont het zich daar onder
de gedaante van verschillende kleuren, welke kleuren in schoonheid, verscheidenheid en
lieflijkheid de kleuren die vanuit het licht van de wereld zijn, onmetelijk te boven gaan; zie
wat eerder over kleuren uit ondervinding is aangevoerd, nrs. 1053, 1624, 3993, 4530, 4677.
Omdat de kleuren in het andere leven daaruit ontstaan, zijn zij in hun oorsprong niets anders
dan schijnbaarheden van het ware vanuit het goede; het ware immers schijnt niet vanuit zich,
omdat daarin alleen niets vlammends is, maar vanuit het goede; dit immers is zoals een vlam
van waaruit het licht is; hoedanig dus het goede is, zodanig verschijnt daaruit het ware en
hoedanig het ware is, zodanig blinkt het op uit het goede.
Hieruit blijkt wat met de rok van verschillende kleuren in de innerlijke zin wordt aangeduid,
namelijk het hoedanige van de schijnbaarheden ten aanzien van de ware dingen vanuit het
goede; door Jozef immers, aan wie de rok toebehoorde, wordt het Goddelijk ware aangeduid,
zoals eerder is getoond.
4743. En zij namen hem en lieten hem neder in de kuil; dat dit betekent onder de valse
dingen, staat vast uit wat eerder in de nrs. 4728, 4736 is gezegd, waar eendere dingen
voorkomen.
4744. En de kuil was ledig, geen water daarin; dat dit betekent dat er toen in het geheel geen
ware was, staat vast uit de betekenis van de kuil [put], namelijk de valse dingen, nr. 4728; uit
de betekenis van leeg, namelijk waar in het geheel geen ware is, omdat er in het geheel geen
goede is, waarover hierna; en uit de betekenis van water, namelijk het ware, nrs. 680, 739,
2702, 3058, 3424.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1998
Dat leeg wil zeggen waar in het geheel geen ware is, omdat er in het geheel geen goede is,
staat ook elders uit het Woord vast, zoals bij Jeremia: ‘De groten hebben de kleine gezonden
om wateren; zij kwamen tot de kuilen en zij vonden geen wateren; zij zijn wedergekeerd met
lege vaten; zij zijn met schaamte en smaad aangedaan en zij hebben hun hoofd bedekt’,
(Jeremia 14:3); lege vaten voor ware dingen waarin niet het ware vanuit het goede is.
Bij dezelfde: ‘Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft mij verslonden, hij heeft mij
verbijsterd, hij heeft mij gesteld tot een leeg vat, hij heeft mij verzwolgen’, (Jeremia 51:34);
leeg vat voor waar geen ware is; Babel voor hen die verwoesten, dat wil zeggen, anderen van
de ware dingen beroven, nr. 1327.
Bij dezelfde: ‘Ik zag de aarde en ziet, ledig en ijl en tot de hemelen en geen licht van hen’,
(Jeremia 4:23).
Bij Jesaja: ‘De lepelaar en de eend zullen haar bezitten en de nachtuil en de raaf zullen
daarin wonen; en zij zullen over haar uitspannen het richtsnoer der ledigheid en het richtlood
der ijdelheid’, (Jesaja 34:11).
Bij dezelfde: ‘De stad der ledigheid zal worden gebroken, alle huis zal worden gesloten,
opdat niemand binnentrede; er is geschreeuw over de wijn in de straten, de vreugde des lands
zal worden verbannen, het overgeblevene in de stad woestheid’, (Jesaja 24:11-13); hier wordt
in de oorspronkelijke taal het ledige met een ander woord uitgedrukt, dat evenwel iets
dergelijks insluit.
Dat het ledige wil zeggen waar het ware niet is, omdat het goede er niet is, blijkt uit de
afzonderlijke dingen daar in de innerlijke zin, namelijk uit de betekenis van de stad, van het
huis, van het geschreeuw, van de wijn, van de straten.
Bij Ezechiël: ‘De Heer Jehovih heeft gezegd: Wee de stad der bloeden; ook zal Ik de
brandstapel groot maken, door de pot ledig te plaatsen op de kolen, opdat hij warm worde en
zijn brons verhitte en zijn onreinheid daarin versmelte, zijn schuim verteerd worde’, (Ezechiël
24:9,11); hier blijkt wat het ledige is; een lege pot is dat waarin onreinheid en schuim, dat wil
zeggen, het boze en het valse is.
Eender bij Mattheüs: ‘Wanneer de onreine geest vanuit de mens is uitgegaan, doorwandelt hij
dorre plaatsen, zoekende rust, maar vindt die niet; dan zegt hij: Ik zal wederkeren in mijn
huis van waar ik uitgegaan ben, en wanneer hij gekomen is, vindt hij dat ledig en met bezems
gezuiverd en voor hem bereid; dan gaat hij heen en voegt zeven andere geesten, erger dan
hijzelf, aan zich toe en ingegaan zijnde, wonen zij daar’, (Mattheüs 12:43-45); de onreine
geest staat voor de onreinheid van het leven bij de mens en eveneens voor de onreine geesten
die bij hem zijn, want onreine geesten wonen in de onreinheid van het leven van de mens; de
dorre plaatsen of waar geen wateren zijn, voor waar geen ware dingen zijn; het ledige huis
voor de innerlijke dingen van de mens, en weer vervuld met onreinheden, dat wil zeggen met
valse dingen vanuit het boze.
Bij Lukas: ‘God heeft de hongerigen met goede dingen vervuld en de rijken heeft hij ledig
weggezonden’, (Lukas 1:53); de rijken voor hen die tal van dingen weten; de rijkdommen
immers zijn in de geestelijke zin de wetenschappelijke dingen, de leerstellige dingen, de
erkentenissen van het goede en van het ware; diegenen worden ledige rijken genoemd, die die
dingen weten en niet doen, want de ware dingen die zij hebben, zijn niet waar, omdat zij
zonder het goede zijn, nr. 4736.
4745. En zij zetten zich neder om brood te eten; dat dit de toe-eigening van het boze vanuit
het valse betekent, staat vast uit de betekenis van eten, namelijk de toe-eigening, nrs. 3168,
3513, 3596, 3832; en uit de betekenis van brood, namelijk het goede van de liefde, nrs. 276,
680, 2165, 2177, 3464, 3478, 3735, 3813, 4211, 4217, 4735; eveneens in het algemeen alle
spijs, nr. 2165; hier betekent het brood echter het tegendeel, namelijk het boze; het is immers
bekend dat degenen die onwaardig het brood eten in het Heilig Avondmaal, zich niet het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1999
goede toe-eigenen, maar het boze; daaruit blijkt dat met brood eten in de tegenovergestelde
zin de toe-eigening van het boze wordt aangeduid.
Bij de Ouden was het in gebruik dat zij, wanneer zij iets gedenkwaardigs hadden
uitgevaardigd dat door de overigen was bevestigd, dan met elkaar aten; waarmee werd
aangeduid dat zij dit hadden goedgekeurd, en zo dus dat zij het zich hadden toegeëigend,
zoals bij Ezechiël: ‘Ziet, de vorsten Israëls. Eenieder naar zijn arm, zijn in u geweest en zij
hebben bloed vergoten; mannen van laster zijn in u geweest om bloed te vergieten en tot de
bergen hebben zij gegeten in u’, (Ezechiël 22:6,9).
Bovendien moet men weten dat er twee oorsprongen zijn van het boze in het algemeen, de ene
vanuit het leven en de andere vanuit de leer; dat wat vanuit de leer van het valse is, wordt het
boze vanuit het valse genoemd; dit boze wordt hier verstaan.
4746. En zij hieven hun ogen op en zij zagen; dat dit een verder denken betekent, staat vast uit
de betekenis van de ogen opheffen en zien, namelijk de gespannen aandacht en het denken of
het ingespannen denken, waarover de nrs. 2789, 2829, 3198, 3202, 4339; dat het hier een
verder denken is, blijkt uit de reeks.
4747. En ziet, een stoet van Ismaëlieten kwam uit Gilead; dat dit degenen betekent die in het
eenvoudig goede zijn, in hoedanig goede de natiën zijn, staat vast uit de uitbeelding van de
Ismaëlieten, namelijk diegenen die in het eenvoudig goede zijn ten aanzien van het leven en
vandaar in het natuurlijk ware ten aanzien van de leer, nr. 3263; en uit de betekenis van
Gilead, namelijk het uiterlijk goede, waardoor de mens eerst wordt ingewijd, wanneer hij
wordt wederverwekt, nrs. 4117, 4124.
Daaruit blijkt dat met het gezelschap van Ismaëlieten uit Gilead een zodanig goede wordt
aangeduid als bij de natiën is, dat wil zeggen, diegenen die in een zodanig eenvoudig goede
zijn.
Hoe het hiermee is gesteld, kan vaststaan uit wat tot dusver is gezegd en uit wat volgt;
voorlopig moet alleen dit worden vermeld: zij die binnen de Kerk zijn en zich hebben
bevestigd tegen de Goddelijke Ware dingen, vooral tegen deze dat het Menselijke van de Heer
Goddelijk is en dat de werken van de naastenliefde alles tot het heil bewerken, zulke mensen
hebben, indien zij zich daartegen niet alleen met de leer maar ook met het leven hebben
bevestigd, zichzelf in zo’n staat ten aanzien van de innerlijke dingen gebracht dat zij
naderhand geenszins ertoe kunnen worden geleid om die dingen op te nemen; want de dingen
die eenmaal met de leer en tevens met het leven zijn bevestigd, blijven tot in het eeuwige.
Zij die de innerlijke staat van de mens niet kennen, kunnen menen dat eenieder, hoezeer hij
zich ook tegen die dingen had bevestigd, die niettemin daarna gemakkelijk kan opnemen, als
hij slechts wordt overtuigd; maar dat dit onmogelijk is, werd zulke geesten in het andere leven
door veelvuldige ondervinding te weten gegeven; wat met de leer immers wordt bevestigd,
zuigt het verstandelijke op en wat met het leven wordt bevestigd, zuigt het wilsdeel op;
datgene wat is ingeworteld in het ene en het andere leven van de mens, namelijk in het leven
van zijn verstand en in het leven van zijn wil, kan niet worden ontworteld; de ziel zelf van de
mens, die na de dood leeft, is daardoor gevormd en zij is zodanig dat zij nooit daarvan
terugtreedt.
Dit is ook de oorzaak dat het lot van hen die binnen de Kerk zijn, bij wie dit gebeurt, erger is
dan het lot van hen die buiten de Kerk zijn; zij immers die buiten de Kerk zijn, die natiën
worden genoemd, hebben zich tegen die dingen niet bevestigd, omdat zij ze niet hebben
gekend; daarom nemen diegenen van hen die in de wederzijdse naastenliefde hebben geleefd,
de Goddelijke ware dingen gemakkelijk op, zo al niet in de wereld, dan toch in het andere
leven; zie wat over de staat en het lot van de natiën en van de volken in het andere leven uit
ondervinding is meegedeeld, in de nrs. 2589 tot 2604.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2000
Vandaar komt het dat wanneer door de Heer een nieuwe Kerk wordt geïnstaureerd, die niet
wordt geïnstaureerd bij hen die binnen de Kerk zijn, maar bij hen die daar buiten zijn, dat wil
zeggen, bij de natiën; over deze dingen wordt meermalen in het Woord gehandeld.
Dit werd vooruit gesteld, opdat men zal weten wat daarin ligt opgesloten dat Jozef door zijn
broers in de kuil werd geworpen en dat hij daaruit werd opgetrokken door de Midianieten en
verkocht aan de Ismaëlieten; door de broers van Jozef immers worden diegenen binnen de
Kerk uitgebeeld die zich hebben bevestigd tegen het Goddelijk Ware: vooral tegen deze beide
dingen: dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is en dat de werken van de naastenliefde
alles bewerken tot het heil en dit niet alleen met de leer maar ook met het leven; door de
Ismaëlieten worden diegenen uitgebeeld die in het eenvoudig goede zijn terwijl door de
Midianieten diegenen worden uitgebeeld die in het ware van dat goede zijn; van dezen wordt
vermeld dat zij Jozef uit de kuil optrokken, van eerstgenoemden dat zij hem kochten.
Wat echter daarmee wordt aangeduid dat zij hem wegvoerden naar Egypte en hem daar
verkochten aan Potifar, de kamerheer van Farao, zal in wat volgt worden gezegd.
4748. En hun kamelen droegen specerijen en hars en stacte; dat dit de innerlijke natuurlijke
ware dingen betekenen, staat vast uit de betekenis van kamelen, namelijk in het algemeen de
dingen die van de natuurlijke mens zijn, en de geestelijk mens van dienst zijn en in het
bijzonder de algemene wetenschappelijke dingen in de natuurlijke mens, nrs. 3048, 3071,
3114, 3143, 3145, 4156; en uit de betekenis van de specerijen, de hars en de stacte, namelijk
de innerlijke natuurlijke ware dingen die daar met het goede zijn verbonden, waarover hierna.
Bij de Ouden werd in hun gewijde eredienst van zoetgeurige en welriekende producten
gebruikgemaakt, vandaar hun wierook en reukwerken; eendere dingen werden ook gemengd
met oliën waarmee zij werden gezalfd; maar heden ten dage weet men niet meer vanwaar dit
kwam; de oorzaak hiervan is deze dat men in het geheel niet weet dat de dingen die in de
eredienst bij de Ouden waren, hun oorsprong ontleenden aan geestelijke en hemelse dingen
die in de hemelen zijn en dat die daarmee overeenstemden; de mens heeft zich dermate
daarvan verwijderd en zich in de natuurlijke, wereldse en lichamelijke dingen
ondergedompeld, dat hij in het duister is en velen in het ontkennende zijn dat er enig
geestelijke en hemelse is.
Dat wierook en reukwerken in de gewijde dingen bij de Ouden werden gebruikt, komt
daarvandaan dat de geur overeenstemt met doorvatting, de welriekende geur zoals van
verschillende soorten specerijen, met een welgevallige en aangename doorvatting, zodanig als
de doorvatting van het ware vanuit het goede of van het geloof vanuit de naastenliefde is, ja
zelfs is de overeenstemming zodanig, dat de doorvattingen zelf in het andere leven, zo vaak
het de Heer behaagt, in geuren worden veranderd, zie de nrs. 925, 1514, 1517-1519, 3577,
4624-4634, waar hierover uit ondervinding is meegedeeld.
Wat hier in het bijzonder de specerijen, de hars en de stacte betekenen, kan vaststaan uit
andere plaatsen waar zij worden genoemd; in het algemeen betekenen zij die innerlijke ware
dingen in het natuurlijke, maar die welke vanuit het goede daar zijn; want op zichzelf doen de
ware dingen dat niet, maar het is het goede door de ware dingen.
Vandaar gedragen zich de verscheidenheden volgens het hoedanige van het met het goede
verbonden ware, bijgevolg volgens het hoedanige van het goede, want het goede heeft zijn
hoedanige uit de ware dingen.
Omdat met Gilead het uiterlijk goede wordt aangeduid zodanig als dat van de zinlijke dingen
is, en dat het wellustige wordt genoemd, nrs. 4117, 4124 en met Egypte in de goede zin de
wetenschappelijke dingen worden aangeduid, die de uiterlijke ware dingen van de mens zijn,
die met dat goede overeenstemmen of daarmee samenstemmen, nr. 1462, wordt daarom
daarmee, dat de Ismaëlieten uit Gilead op kamelen die specerijen brachten naar de
wetenschappelijke dingen die met Egypte worden, aangeduid waarover hierna.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2001
Innerlijke ware dingen zijn gevolgtrekkingen vanuit de uiterlijke ware dingen of de
wetenschappelijke dingen; de wetenschappelijke dingen immers van de natuurlijke mens zijn
de middelen die van dienst zijn om gevolgtrekkingen te maken en zo het gezicht te krijgen op
de innerlijke dingen, eender zoals iemand het gezicht krijgt op de gezindheid van een ander in
zijn gelaatstrekken en in de trilling van het licht van zijn ogen en in het leven van de klank bij
zijn spreken en van de gebaren bij zijn handelen.
Omdat het zulke ware dingen zijn waardoor het natuurlijke van de mens vervolmaakt en
eveneens verbeterd wordt, wordt er daarom genezing toegeschreven aan de specerijen van
deze soort, zoals aan de hars, bij Jeremia: ‘Is er geen balsemieke hars in Gilead, is er geen
heelmeester daar; waarom klimt de gezondheid Mijns volks niet op’, (Jeremia 8:22).
Bij dezelfde: ‘Klim op tot Gilead en neem hars, maagd dochter van Egypte; tevergeefs hebt
gij de medicijnen vermenigvuldigd, er is geen heling voor u’, (Jeremia 46:11).
Bij dezelfde: ‘Schielijk is Babel gevallen en verbroken; huilt over haar, neemt hars voor de
smart, misschien zal zij worden genezen’, (Jeremia 51:8).
Dat eendere dingen geestelijke dingen betekenen, blijkt duidelijk bij Johannes:
‘De kooplieden der aarde zullen wenen en klagen over Babel, omdat niemand hun koopwaren
meer koopt; koopwaren van goud en van zilver en van kostbare steen en paarlen en van fijn
lijnwaad en van purper en van zijde en van scharlaken en alle thyinehout en alle ivoren vat en
alle vat uit het kostbaarste hout en uit brons, en uit ijzer en uit marmer en kaneel en reukwerk
en zalven en wierook en wijn en olie en meelbloem en tarwe en lastdieren en schapen en
paarden en koetswagens en lichamen en zielen van mensen’, (Openbaring 18:11-13).
Deze dingen waren nooit zo in het bijzonder opgesomd als ze niet elk afzonderlijk zulke
dingen betekenden als in het rijk van de Heer en in Zijn Kerk zijn; anders zouden het woorden
zijn van geen belang.
Dat met Babel diegenen worden aangeduid die alle eredienst van de Heer hebben omgebogen
tot de eredienst van zich, is bekend en zo diegenen die in een profaan innerlijke zijn wanneer
zij in een heilig uiterlijke zijn; en daarom worden met hun koopwaren de dingen aangeduid
die zij ter wille van de eredienst van zichzelf met ijver en kunstvaardigheid hebben
uitgevonden en de leerstellige dingen en de erkentenissen van het goede en ware vanuit het
Woord, die zij ten eigen gunste hebben verdraaid; dus met de afzonderlijke dingen die daar
worden vermeld, zulke dingen in het bijzonder; en met de kaneel, met het reukwerk, de zalven
en de wierook, de ware dingen die vanuit het goede zijn, maar bij hen de verdraaide ware
dingen en de valse dingen vanuit het boze.
Eender de dingen die over de koopwaren van Tyrus worden vermeld bij Ezechiël:
‘Jehudah en het land Israëls waren uw kooplieden in tarwe van Minnith en Pannag, in honing
en olie en hars voorzagen zij uw handel’, (Ezechiël 27:17); hier wordt eveneens met hars het
ware vanuit het goede aangeduid; voor hem die niet gelooft in de innerlijke zin van het
Woord, zullen al die dingen holle woorden zijn en dus vaten waarin van binnen niets is,
terwijl daarin toch Goddelijke, hemelse en geestelijke dingen zijn.
4749. Gaande om het af te brengen tot Egypte; dat dit het onderricht in de wetenschappelijke
dingen betekent, staat vast uit de betekenis van Egypte, namelijk de wetenschappelijke
dingen, nrs. 1164, 1165, 1462; en omdat met de specerijen, de hars en de stacte de innerlijke
ware dingen vanuit de wetenschappelijke dingen worden aangeduid van hen die in het
eenvoudig goede zijn; in hoedanig goede de natiën zijn, wordt daarom met ‘gaan om daarheen
af te brengen’ onderricht aangeduid.
Hiermee is het als volgt gesteld: de wetenschappelijke dingen, die met Egypte worden
aangeduid, zijn de wetenschappelijke dingen die tot het geestelijk leven bevorderlijk zijn en
die met de geestelijke ware dingen overeenstemmen; oudtijds immers was de Oude Kerk ook
daar geweest, maar nadat zij daar in magie was verkeerd, werden daarna de wetenschappelijke
dingen die de geestelijke dingen verdraaien, met Egypte aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2002
Vandaar komt het dat de wetenschappelijke dingen in de goede en in de tegenovergestelde zin
in het Woord met Egypte worden aangeduid, nrs. 1164, 1165, 1462; hier in de goede zin.
De wetenschappelijke dingen waar vanuit de innerlijke ware dingen zijn - die daarmee
worden aangeduid, dat de Ismaëlieten op kamelen specerijen, hars en stacte voerden - zijn
zulke dingen die niet van de Kerk zijn, maar zodanige als bij de natiën zijn; deze ware dingen
vanuit deze wetenschappelijke dingen worden niet op andere wijze verbeterd en geheeld dan
door de wetenschappelijke dingen van de echte Kerk, dus door het onderricht daarin; deze
zaken zijn het die hier worden aangeduid.
4750. En Jehudah zei tot zijn broeders; dat dit de slechten in de Kerk betekent, die tegen het
goede zijn, onverschillig welk, staat vast uit de uitbeelding van Jehudah, namelijk in de goede
zin het goede van de hemelse liefde, waarover de nrs. 3654, 3881; in de tegenovergestelde zin
echter tegen het goede, onverschillig welk, waarover hierna; en uit de betekenis van zijn
broers, namelijk diegenen in de Kerk die in het afgescheiden geloof zijn.
Dat door Jehudah hier diegenen worden uitgebeeld die tegen het goede zijn, onverschillig
welk, komt omdat in de goede zin door Jehudah in het Woord diegenen worden uitgebeeld die
in het goede van de hemelse liefde zijn; de hemelse liefde is de liefde tot de Heer en daaruit
de liefde jegens de naaste; zij die in die liefde zijn, zijn ten nauwste met de Heer verbonden en
daarom in de binnenste hemel en daar in de staat van de onschuld, ten gevolge waarvan zij
aan anderen zoals kleine kinderen verschijnen en geheel en al zoals liefden in vorm; tot dezen
kunnen de anderen niet naderen, waarom zij, wanneer zij tot anderen worden gezonden, met
andere engelen dicht worden omringd, door wie de sfeer van hun liefde wordt getemperd, die
anders diegenen tot wie zij worden gezonden, in zwijm zou doen vallen, want de sfeer van
hun liefde dringt door tot in de mergsubstanties.
Omdat deze liefde of dit goede van de liefde, die hemels wordt genoemd, door Jehudah in de
goede zin wordt uitgebeeld, wordt daarom in de tegenovergestelde zin door hem iets zodanigs
uitgebeeld dat tegen het hemelse goede is, dus tegen het goede, onverschillig welk.
De meeste dingen in het Woord hebben tweeërlei zin: namelijk een goede zin en de daaraan
tegenovergestelde; vanuit de goede zin ervan wordt onderkend hoedanig de tegenovergestelde
zin is; de dingen immers die in de tegenovergestelde zin zijn druisen lijnrecht in tegen dat wat
in de goede zin is.
Er is in het algemeen tweeërlei goede van de liefde, namelijk het goede van de hemelse liefde
en het goede van de geestelijke liefde; tegen het goede van de hemelse liefde staat in het
tegenovergestelde het boze van de liefde van zich en tegen het goede van de geestelijke liefde
staat in het tegenovergestelde het boze van de liefde van de wereld; degenen die in het boze
van de liefde van zich zijn, zijn tegen het goede, onverschillig welk; zij echter die in het boze
van de liefde van de wereld zijn, zijn dit niet zo.
In het Woord worden door Jehudah in de tegenovergestelde zin diegenen uitgebeeld die in de
liefde van zich zijn en door Israël in de tegenovergestelde zin diegenen die in de liefde van de
wereld zijn.
De oorzaak hiervan is deze dat door Jehudah het hemels rijk van de Heer werd uitgebeeld en
door Israël Zijn geestelijk rijk.
De hellen zijn ook onderscheiden volgens die twee liefden; zij die in de liefde van zich zijn,
zijn omdat zij tegen het goede zijn, onverschillig welk, in de diepste en vandaar in de ergste
hellen; maar zij die in de liefde van de wereld zijn, zijn omdat zij niet zodanig tegen het goede
zijn, onverschillig welk, in niet zo’n diepe en vandaar in minder erge hellen.
Het boze van de liefde van zich is niet, zoals het doorgaans verschijnt, de uiterlijke verheffing
die hoogmoed wordt genoemd, maar het is de haat tegen de naaste en vandaar de brandende
lust tot wraak en de verkwikking van de wreedheid; dit zijn de innerlijke dingen van de liefde
van zich; de uiterlijke dingen zijn de verachting van anderen bij zichzelf vergeleken en de
afkeer van hen die in het geestelijk goede zijn en dit soms met een duidelijke verheffing of
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2003
hoogmoed en soms zonder deze; hij immers die de naaste een zodanige haat toedraagt, heeft
innerlijk alleen zichzelf lief en slechts alleen die anderen die hij als één met zichzelf
beschouwt en dus zo hen in zichzelf en zichzelf in hen, alleen ter wille van een zelfzuchtig
doel.
Zodanig zijn zij die door Jehudah in de tegenovergestelde zin worden uitgebeeld; ook was de
Joodse natie in een zodanige liefde vanaf de eerste tijden; zij beschouwde immers allen in de
gehele wereld als de geringste knechten en als nietswaardig vergeleken bij zichzelf en haatte
hen ook; en wat meer is, wanneer de liefde van zich en de liefde van de wereld hen niet
onderling had verbonden, vervolgden zij ook hun genoten en broeders met een zelfde soort
haat; dit is nog bij die natie zo gebleven, maar omdat zij slechts bij gratie in vreemde landen
verkeren, verbergen zij die gezindheid.
4751. Wat gewin, dat wij onze broeder doden en zijn bloed bedekken; dat dit betekent dat
daaruit niets van voordeel en niets van hoogheid zou zijn, indien dit ware geheel en al werd
uitgeblust, staat vast uit de betekenis van ‘wat gewin’, namelijk dat daaruit niets van voordeel
en eveneens niets van hoogheid zou zijn, waarover hierna; uit de betekenis van doden,
namelijk uitblussen, hier het Goddelijk Ware, in het bijzonder over het Goddelijk Menselijke
van de Heer, dat onder de broeder, namelijk Jozef, wordt verstaan; en uit de betekenis van het
bloed bedekken, namelijk het heilig Ware geheel en al verbergen; dat het bloed het heilig
Ware is, zie nr. 4735.
Hoe het hiermee is gesteld, blijkt uit wat volgt.
Dat het gewin hier niet slechts het voordelige maar ook de hoogheid betekent, of ‘wat gewin’
dat daaruit niets voordeligs en niets van hoogheid zou zijn, komt omdat dit vanuit begeerte en
gierigheid werd gezegd; de winzucht en de gierigheid immers heeft het in zich dat ze niet
alleen de gehele wereld bezitten, maar ook om het gewin iedereen beroven, ja zelfs doden wil
en eveneens voor een kleinigheid doden zou, indien de wetten niet in de weg stonden; en
bovendien beschouwt zich zo’n mens in het goud en zilver dat hij bezit, als de grootste in
macht, hoezeer hij ook in de uiterlijke vorm anders verschijnt.
Daaruit blijkt dat in de gierigheid niet alleen de liefde van de wereld maar ook de liefde van
zich is gelegen en wel de allervuilste liefde van zich; want bij de vuile gierigaards is de
hooghartigheid of de hoogmoed aan de buitenkant niet zo zichtbaar; immers, zij bekommert
zich soms niet ter wille van het vertoon om schatten en ook is zij niet die soort van liefde van
zich die met wellusten verbonden pleegt te zijn, want zulke mensen bekommeren zich slechts
weinig om hun lichaam en om de voeding en de kleding ervan; maar het is een volslagen
aardse liefde, die niets anders ten doel heeft dan geld, waarin zij zich niet in de daad maar in
de potentie boven allen verheven acht; daaruit kan vaststaan dat in gierigheid de allerlaagste
en minderwaardigste liefde van zich is; daarom schijnt het hun in het andere leven toe dat zij
tussen de zwijnen zijn, nr. 939; en zij zijn meer dan de overigen tegen het goede, onverschillig
welk.
Vandaar zijn zij in zo’n dikke duisternis dat zij geenszins kunnen zien wat het goede en wat
het ware is; dat er enig innerlijke van de mens is dat na de dood leeft, vatten zij in het geheel
niet; in hun hart lachen zij diegenen uit die dit zeggen.
Zodanig is de Joodse natie vanaf het begin geweest, daarom kon voor haar niet enig innerlijke
klaarblijkend worden geopend, zoals uit het Woord van het Oude Testament blijkt; en omdat
zij in die ergste soort van liefde van zich, zich heeft geworteld, zouden zij dan eveneens,
indien zij niet door gierigheid zover van de innerlijke dingen verwijderd en vandaar in dikke
duisternis gehouden werden, de innerlijke ware en goede dingen bezoedelen en die zo meer
dan de overigen ontwijden; want ontwijden kunnen zij niet zolang zij niet erkennen, nrs.
1008, 1010, 1059, 2051, 3398, 3402, 3489, 3898, 4289, 4601.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2004
Vandaar komt het dat de Heer van hen zegt bij Johannes: ‘Gij zijt uit de vader de duivel en
wilt de verlangens van uw vader doen; die was een mensenmoorder van den beginne aan’,
(Johannes 8:44); en over Judas Iskariot, die de Joodse Kerk uitbeeldde, bij dezelfde:
‘Heb Ik niet u twaalven uitverkoren; doch een uit u is een duivel’, (Johannes 6:70); door hem
ook werd uit hoofde daarvan dat hij de Heer verkocht, iets eenders uitgebeeld als hier door
Jehudah, die zei: Gaat en laat ons Jozef verkopen.
4752. Gaat, en laat ons hem aan de Ismaëlieten verkopen; dat dit betekent dat diegenen dit
erkennen die in het eenvoudig goede zijn, staat vast uit de betekenis van verkopen, namelijk
van zich vervreemden, dus door anderen worden opgenomen, nr. 4098; en wanneer dit, zoals
hier, van het Ware wordt gezegd, wil het zeggen: door dezen erkend worden; en uit de
uitbeelding van de Ismaëlieten, namelijk diegenen die in het eenvoudig goede zijn, nr. 4747;
dat zij die in het eenvoudig goede zijn, het Goddelijk Ware, voornamelijk ten aanzien van het
Goddelijk Menselijke van de Heer, erkennen, is eerder getoond.
4753. En onze hand zij niet aan hem; dat dit betekent opdat zij zonder schuld zijn, staat vast
uit de betekenis van ‘de hand zij niet aan iemand’, namelijk dat zij niet zouden schenden, nr.
4737; en omdat ‘opdat zij niet zouden schenden’, wil zeggen, opdat zij niet in de schuld zijn,
wordt dit eveneens met die woorden aangeduid.
4754. Omdat hij onze broeder is, ons vlees is hij; dat dit betekent omdat datgene is
aangenomen wat vanuit hen is, staat vast uit de betekenis van de broeder, namelijk het
bloedverwante vanuit het goede, nr. 3815; en uit de betekenis van het vlees, namelijk het
eigene in de ene zowel als in de andere zin, nr. 3813; en dus dat het aangenomen was, omdat
het uit hen was die van de Kerk waren en dat het voor dezen was aangenomen, omdat het uit
hen was die in het eenvoudig goede waren; de Ismaëlieten immers beelden diegenen uit die in
het eenvoudig goede zijn en de broers van Jozef beelden de Kerk uit die in het van de
naastenliefde gescheiden geloof is.
Degenen die in het eenvoudig goede zijn, erkennen dat het Menselijke van de Heer Goddelijk
is en verder eveneens dat de werken van de naastenliefde gedaan moeten worden opdat de
mens gezaligd zal worden; dit weten zij die van het afgescheiden geloof zijn, daarom houden
zij dit geloof niet voor allen strak en stijf vol en nauwelijks iets ervan voor hen die in het
eenvoudig goede zijn; de oorzaak hiervan is voornamelijk dat zij tegen het algemene gevoelen
niet opdurven en dat zij zich zo aan waardigheid en gewin te kort zouden doen; indien zij
immers zulke dingen ontkenden, zouden diegenen die in het eenvoudig goede zijn, zeggen dat
zij dwaas waren; zij weten immers wat de liefde en wat de werken van de liefde zijn, maar
wat het daarvan gescheiden geloof is, weten zij niet; de argumenten voor ‘het geloof tegen de
werken’ en over het onderscheid tussen het Menselijke en het Goddelijke van de Heer zouden
zij drogredenen noemen, die zij niet vatten; en daarom, opdat zij aangenomen mogen worden
en omdat datgene is aangenomen wat uit hen is, stemmen zij gewillig toe, want indien die
ware dingen werden uitgeblust, zouden zij niets van voordeel en niets van hoogheid hebben,
nr. 4751.
4755. En zijn broeders luisterden; dat dit de inwilliging betekent staat zonder ontvouwing
vast.
4756. En mannen gingen voorbij, Midianieten, kooplieden; dat dit degenen betekent die in het
ware van dat goede zijn, staat vast uit de uitbeelding van de Midianieten, namelijk diegenen
die in het ware van het eenvoudig goede zijn, nr. 3242; en uit de betekenis van de kooplieden,
namelijk diegenen die de erkentenissen van het goede en van het ware hebben; deze immers
zijn de rijkdommen, de schatten en de koopwaren in de geestelijke zin; vandaar is handel
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2005
drijven zich die erkentenissen verschaffen en ze vergemeenschappen, nrs. 2967, 4453; hier
worden niet de erkentenissen van het goede maar van het ware aangeduid, want de
Midianieten zijn, zoals eerder gezegd, diegenen die in het ware van het eenvoudig goede zijn;
vandaar worden zij ook mannen genoemd. Mannen immers worden diegenen genoemd die in
het ware zijn, nrs. 3134, 3309.
Uit de historische reeks blijkt hier dat Jozef aan de Ismaëlieten werd verkocht, maar dat hij
door de Midianieten uit de kuil werd opgetrokken en eveneens door de Midianieten in Egypte
aan Potifar verkocht; in het laatste vers immers van dit hoofdstuk wordt gezegd ‘en de
Midianieten verkochten hem naar Egypte, aan Potifar, de kamerheer van Farao’.
Men kan menen dat Jozef, omdat hij aan de Ismaëlieten werd verkocht, door dezen, niet
echter door de Midianieten werd verkocht in Egypte; niettemin heeft het zo plaatsgevonden
met als oorzaak de uitbeelding van de dingen die in de innerlijke zin liggen, want Jozef, dat
wil zeggen, het Goddelijk Ware, kan niet verkocht worden door hen die in het goede zijn,
maar wel door hen die in het ware van dat goede zijn; de oorzaak daarvan zal men zien in de
ontvouwing van het laatste vers van dit hoofdstuk.
4757. En zij trokken Jozef eruit en deden hem opklimmen uit de kuil; dat dit de hulp betekent
door hen, opdat het niet onder de valse dingen zou zijn, staat vast uit de betekenis van eruit
trekken en doen opklimmen, namelijk bevrijden en dus hulp verlenen, waarover hierna; en uit
de betekenis van de kuil, namelijk de valse dingen, nr. 4728; dus, dat het niet onder de valse
dingen zou zijn.
Dat eruit trekken en doen opklimmen hier is hulp verlenen, komt omdat het het ware is dat
aan het goede hulp verleent; aan het ware immers wordt macht toegeschreven, omdat het
goede macht uitoefent door het ware, nrs. 3091, 3563; en bovendien is het ware waardoor het
valse wordt gekend, dus waardoor hulp wordt verleend, opdat het niet onder de valse dingen
zal zijn; vandaar komt het dat het de Midianieten waren die Jozef optrokken en deden
opklimmen uit de kuil en dat het de Ismaëlieten waren die hem verkochten.
4758. En zij verkochten Jozef aan de Ismaëlieten; dat dit de opneming betekent door hen die
in het eenvoudig goede zijn en de vervreemding door hen die in het afgescheiden geloof zijn,
staat vast uit de betekenis van verkopen; namelijk vervreemden met betrekking tot hen die in
het afgescheiden geloof zijn, die hier de broers van Jozef zijn, want dezen verkochten hem en
dit werd geaccepteerd door hen die in het eenvoudig goede zijn en die hier de Ismaëlieten
zijn, want dezen kochten; dat de Ismaëlieten diegenen zijn die in het eenvoudig goede zijn, is
eerder in de nrs. 3263, 4747 getoond; zie over deze dingen wat eerder in nr. 4756 is gezegd.
4759. Voor twintig zilverlingen; dat dit de waardering betekent, staat vast uit de betekenis van
twintig, namelijk het door de Heer in de innerlijke mens verborgen goede en ware, die de
overblijfselen worden genoemd, nr. 2280, dus het heilig goede of ware, hier het heilig ware,
omdat er wordt gezegd twintig zilverlingen; zilver is immers het ware, nrs. 1551, 2954.
Hetzelfde getal betekent eveneens het niet heilige, omdat de meeste dingen in het Woord ook
een tegenovergestelde zin hebben; hier het niet heilige met betrekking tot hen die het
Goddelijk Ware van zich hebben vervreemd of Jozef verkocht, nr. 4758; maar het heilige met
betrekking tot hen die het hebben opgenomen of hem gekocht; dus het niet heilige met
betrekking tot de broers van Jozef, dat wil zeggen tot diegenen in de Kerk die in het
afgescheiden geloof zijn, maar het heilige met betrekking tot de Ismaëlieten, dat wil zeggen,
tot hen die in het eenvoudig goede zijn.
Dit zijn de dingen die onder de waardering worden verstaan.
Dat twintig ook het niet heilige betekent, komt omdat twintig de overblijfselen is, zoals eerder
is gezegd; voor hen die geen overblijfselen van het goede en het ware hebben in hun
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2006
innerlijke mens, maar in plaats daarvan het boze en het valse, is het heilige niet heilig, maar
het is volgens het geslacht van het boze en van het valse, òf vuil òf profaan.
Dat twintig ook het niet heilige is, staat vast bij Zacharia: ‘Ik zag, en ziet, een vliegende rol;
en hij zei tot mij: Wat ziet gij; ik zei tot hem: Ik zie een vliegende rol, waarvan de lengte is
twintig ellen, haar breedte van tien ellen; en hij zei tot mij: Dit is de vloek, uitgaande over de
aangezichten der ganse aarde’, (Zacharia 5:1-3).
Bij Haggai: ‘Toen hij kwam tot de wijnpers om vijftig uit de pers te scheppen, waren er
twintig; Ik sloeg u met brandkoren en met roestigheid, al het werk van uw handen’, (Haggai
2:17,18).
Bij Ezechiël: ‘Uw spijs welke gij zult eten, zal in gewicht zijn twintig sikkelen daags; van de
tijd tot op de tijd zult gij die eten; en wel zult gij het als een gerstekoek eten; wat dezen
betreft, met drek van mensenmest zult gij hem maken voor hun ogen; zo immers, zei Jehovah,
zullen de zonen Israëls hun onrein brood eten onder de natiën’, (Ezechiël 4:10,12,13).
In deze plaatsen staat twintig voor het niet heilige, het onreine en het profane.
Dat ‘allen in de woestijn zouden sterven die boven twintig jaren waren’, (Numeri 14:29;
32:11), beeldde ook het heilige uit met betrekking tot hen die beneden deze jaren en het niet
heilige met betrekking tot hen die boven die jaren waren.
Dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie de nrs. 482, 487,, 575, 647, 648, 755,
813, 1963, 1988, 2075, 2252, 4264, 4495, 4670.
Dat de overblijfselen het goede en het ware door de Heer zijn weggeborgen in de innerlijke
mens, nrs. 468, 530, 560, 561, 576, 660, 798, 1050, 1738, 1906, 2284.
4760. En zij brachten Jozef naar Egypte; dat dit de raadpleging betekent uit de
wetenschappelijke dingen, staat vast uit de betekenis van Egypte, namelijk de
wetenschappelijke dingen, waarover de nrs. 1164, 1165, 1186, 1462; en wanneer het
Goddelijk Ware tot deze dingen wordt gebracht, is het ze raadplegen, want door Jozef wordt,
zoals eerder is getoond, het Goddelijk Ware uitgebeeld.
Hoe het met de raadpleging ten aanzien van het Goddelijk Ware vanuit de wetenschappelijke
dingen is gesteld moet in het kort worden gezegd: de wetenschappelijke dingen ten aanzien
van het Goddelijk Ware raadplegen, is vanuit die dingen zien of iets al dan niet zo is, maar dit
vindt anders bij hen plaats die in het bevestigende zijn dat het ware waar is; dezen bevestigen,
wanneer zij de wetenschappelijke dingen raadplegen, het ware door die dingen en zij
versterken zo het geloof; anders bij hen die in het negatieve zijn; dezen storten zich, wanneer
zij de wetenschappelijke dingen raadplegen, nog meer in valse dingen, want het negatieve
regeert bij deze mensen, maar het bevestigende bij eerstgenoemden; bovendien gedraagt zich
dit volgens het verstandelijk vermogen van ieder mens; indien degenen die geen hogere, dat
wil zeggen, geen innerlijke ziening hebben, de wetenschappelijke dingen raadplegen, zien zij
daarin niet de bevestiging van het ware, waardoor zij door de wetenschappelijke dingen in het
negatieve worden voortgesleurd; maar degenen die een hogere, dat wil zeggen, een innerlijke
ziening hebben, zien de bevestigingen en zo al niet op andere wijze, dan toch door
overeenstemmingen.
Als voorbeeld kan dienen, dat de mens na de dood leeft; wanneer degenen die in het negatieve
zijn dat dit waar is, de wetenschappelijke dingen raadplegen, bevestigen zij zich door
ontelbare dingen daartegen, zoals door dit, dat de wilde dieren eveneens leven en eveneens
voelen en handelen en in vele dingen bedrevener dan de mens; en dat het denken dat de mens
op de brute dieren voor heeft, iets zodanigs is dat hij daardoor verwerft dat hij pas later
volwassen wordt en dat de mens zo’n soort dier is; en bovendien vanuit duizend andere
dingen; hieruit blijkt, indien zij die in het negatieve zijn, de wetenschappelijke dingen
raadplegen, zij zich nog meer in de valse dingen storten en tenslotte zozeer dat zij
hoegenaamd niets geloven van datgene wat tot het eeuwige leven behoort.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2007
Wanneer echter degenen die in het bevestigende zijn dat het waar is dat de mens na de dood
leeft, de wetenschappelijke dingen raadplegen, bevestigen zij zich daardoor en dit eveneens
door ontelbare dingen; zij zien immers dat de afzonderlijke dingen die in de natuur zijn,
beneden de mens zijn en dat de wilde dieren vanuit instinct handelen en dat de mens vanuit de
rede handelt en dat de dieren alleen naar beneden kunnen kijken, maar de mens opwaarts kan
schouwen en door zijn denken de dingen kan begrijpen die van de geestelijke wereld zijn en
eveneens daardoor kan worden aangedaan, ja zelfs door de liefde met God Zelf verbonden
kan worden en zich zo het leven vanuit het Goddelijke toe-eigenen; en dat hij, opdat hij
daarheen kan worden geleid en opgeheven, daarom later volwassen wordt.
En bovendien ziet hij in de overige dingen die van de natuur zijn, bevestigingen en tenslotte
ziet hij in de gehele natuur het uitbeeldende van het hemelse rijk.
Het is iets algemeens en een bekend feit, dat geleerden het minder geloven dan eenvoudigen
en in het algemeen dat zij minder dan de eenvoudigen de Goddelijke ware dingen zien; de
oorzaak hiervan is deze dat zij de wetenschappelijke dingen, waarvan zij een grotere voorraad
bezitten dan de anderen, raadplegen vanuit het negatieve en daardoor bij zichzelf het zicht
vanuit het hogere of vanuit het innerlijke vernietigen en wanneer dit vernietigd is, dan zien zij
niet langer iets vanuit het licht van de hemel, maar uit het licht van de wereld, want de
wetenschappelijke dingen zijn in het licht van de wereld, welke, indien ze niet worden
verlicht vanuit het licht van de hemel, duisternis veroorzaken, hoe anders het aan henzelf
toeschijnt.
Vandaar kwam het dat de eenvoudigen in de Heer geloofden, maar niet de schriftgeleerden en
de farizeeën, die in die natie de geleerden waren, zoals blijkt uit deze dingen bij Johannes:
‘Velen uit de schare hoorden het woord; zij zeiden: Deze is waarlijk een Profeet; anderen
zeiden: Deze is Christus (Messias); de farizeeën antwoordden hun: Heeft iemand uit de
oversten in Hem geloofd of uit de farizeeën’, (Johannes 7:40,47,48) en bij Lukas:
‘Jezus zei: Ik belijd U, Vader, Heer des hemels en van de aarde, dat Gij zulke dingen voor de
wijzen en verstandigen hebt verborgen, maar deze de kleine kinderen hebt onthuld’, (Lukas
10:21); de kleine kinderen staan voor de eenvoudigen.
Verder bij Mattheüs: ‘Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien
en horende niet horen, noch verstaan’, (Mattheüs 13:13).
4761. En Ruben keerde weder tot de kuil; dat dit het geloof van de Kerk in het algemeen
betekent, staat vast uit de uitbeelding van Ruben, namelijk de belijdenis van het geloof van de
Kerk in het algemeen, nrs. 4731, 4734; en uit de betekenis van de kuil, te weten de valse
dingen, nr. 4728; vandaar wordt daarmee dat Ruben tot de kuil wederkeerde aangeduid dat het
geloof van de Kerk in het algemeen, kwam om de valse dingen te bezien die van het
afgescheiden geloof zijn.
4762. En ziet, er was geen Jozef in de kuil; dat dit betekent dat er geen geloof meer was, staat
vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het Goddelijk Ware; en wanneer dit onder de valse
dingen verschijnt, die worden aangeduid met de kuil, nr. 4728, dan is er geen geloof meer.
4763. En hij verscheurde zijn klederen; dat dit de rouw betekent, staat vast uit de betekenis
van de klederen verscheuren, namelijk de rouw, vanwege het verloren gegane geloof of omdat
er geen geloof is.
In het Woord, vooral in het historische, leest men meermalen dat zij de klederen
verscheurden, maar men weet heden ten dage niet dat dit het uitbeeldende was van de smart
vanwege het ware dat verloren was.
Dit werd vandaar uitbeeldend, omdat de klederen de ware dingen betekenden, zoals in nr.
4545 is getoond.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2008
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt er ook gezegd dat ‘toen Jakob de rok van zijn zoon
herkende, hij zijn klederen verscheurde’, vers 34, waarmee de rouw over het verloren gegane
ware wordt aangeduid; eender elders in het Woord; zoals toen Rabsake, die gezonden was
door Sanherib, de koning van Assur, smaadredenen sprak tegen Jeruzalem, dat toen ‘Eliakim,
die over het huis van de koning was en Sebna, de schrijver en Joah, de kanselier, met
verscheurde klederen de koning Hiskia die dingen boodschapten, op het horen waarvan ook
de koning zijn klederen verscheurde en zich bedekte met een zak’, (Jesaja 36:22; 37:1; 2
Koningen 18:37; 19:1); de smaadredenen die hij sprak, waren tegen God, tegen de koning en
Jeruzalem, dus tegen het Goddelijk Ware, zoals beter uit de innerlijke zin blijkt; vandaar
werden uit rouw klederen verscheurd.
Toen Jehudi de rol des boeks die Jeremia geschreven had, voor de koning had gelezen, wordt
er gezegd: ‘dat de koning ze in de haard wierp en dat de koning en zijn knechten die al deze
woorden gehoord hadden, hun klederen niet vaneen reten’, (Jeremia 36:23,24); dat zij de
klederen niet vaneen reten kwam, omdat zij niet rouwden om het niet aangenomen Goddelijk
Ware.
Dat, toen de verspieders boos spraken over het land Kanaän, alsdan ‘Jozua, de zoon van Nun
en Kaleb, de zoon van Jeffune, hun klederen verscheurden en tegen hen spraken’, (Numeri
14:6) sluit iets eenders in; het land Kanaän immers betekent het rijk van de Heer; daartegen
spreken wil zeggen het valse spreken tegen het Goddelijk Ware.
Toen ‘de ark Gods door de Filistijnen was genomen en de beide zonen van Eli gestorven
waren, dat toen een man uit de slagorde van Silo liep, de klederen gescheurd en stof op het
hoofd’, (1 Samuël 4:11,12) betekende de rouw over het verloren Goddelijk Ware en Goddelijk
Goede; omdat immers de ark het rijk van de Heer uitbeeldde en in de hoogste zin de Heer Zelf
en vandaar het heilige van de Kerk, betekenden de gescheurde klederen de rouw over het
verloren Goddelijk Ware en de stof op het hoofd de rouw over het verloren Goddelijk Goede.
Over Samuël en Saul leest men: ‘Toen Samuël zich omkeerde om heen te gaan, greep Saul
een slip van zijn rok, welke werd afgescheurd; en daarom zei Samuël tot hem: Jehovah heeft
heden het koninkrijk van Israël van over u afgescheurd en Hij heeft het aan uw metgezel
gegeven; ik zal met u niet wederkeren, omdat gij het woord van Jehovah hebt verworpen en
Jehovah heeft u verworpen, zodat gij niet koning over Israël zijt’, (1 Samuël 15:26-28); dat
Saul de slip van Samuëls rok afreet, beeldde datgene uit wat Samuël zei, namelijk, dat het
koninkrijk van hem zou worden afgescheurd en dat hij niet langer koning van Israël zou zijn;
het koninkrijk immers betekent in de innerlijke zin het Goddelijk Ware, nrs. 1672, 2547, 4691
en eveneens de koning en het koningschap, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575,
4581; het koninkrijk en de koning van Israël in het bijzonder, omdat door Israël het
koningschap van de Heer werd uitgebeeld.
Eender wat over Jeroboam en de profeet Ahia wordt vermeld: ‘Toen Jeroboam uit Jeruzalem
uitging en de profeet Ahia hem op de weg vond, toen hij bedekt was met een nieuw kleed en zij
beiden alleen in het veld waren, greep Ahia het kleed dat op hem was en verscheurde het in
twaalf stukken; en hij zei tot Jeroboam: Neem u tien stukken, want zo zei Jehovah, de God
Israëls: Zie, Ik zal het koninkrijk uit de hand van Salomo en u tien stammen geven’, (1
Koningen 11:29-31).
Eveneens dat zij de klederen vaneenreten toen Saul in de slag gedood was, waarover in het
2de Boek van Samuël: ‘Toen Saul in de slag gedood was, kwam op de derde dag een man uit
het kamp, wiens klederen verscheurd waren; en toen David hoorde van de dood van Saul,
greep David zijn klederen en reet ze vaneen en alle knechten die met hem waren’, (2 Samuël
1:2,10-12); hiermee werd ook de rouw uitgebeeld om het Goddelijk Ware, dat verloren was
en verworpen door hen die in het afgescheiden geloof waren; met het koningschap immers
werd, zoals eerder gezegd, het Goddelijk Ware aangeduid en door de Filistijnen, door wie
Saul was gedood, werden diegenen uitgebeeld die in het afgescheiden geloof zijn, nrs. 1197,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2009
1198, 3412, 3413; wat ook blijkt uit de weeklacht van David over hem in hetzelfde hoofdstuk,
vers 18 tot 27.
Toen Absalom zijn broeder Ammon had geslagen en het gerucht tot David kwam dat
Absalom alle zonen van de koning had geslagen, ‘reet hij zijn klederen vaneen en legde zich
neder ter aarde en al zijn knechten stonden met vaneengereten klederen’, (2 Samuël
13:28,30,31); ook dit vond plaats met als oorzaak de uitbeelding, dat de ware dingen vanuit
het Goddelijke verloren waren gegaan; de zonen van de koning betekenen in de innerlijke zin
die ware dingen.
Toen David voor Absalom vluchtte, ‘ontmoette hem Husai, de Arkiet, hebbende zijn rok
vaneengereten’, (2 Samuël 15:32), eender, want door de koning, vooral door David, wordt in
het Woord het Goddelijk Ware uitgebeeld.
Evenzo ‘toen Elias tot Achab, de koning van Israël, de woorden van Jehovah sprak, dat hij
zou worden uitgeroeid vanwege het boze dat hij had gedaan, reet Achab zijn klederen vaneen
en legde hij een zak op zijn vlees’, (1 Koningen 21:27-29).
Dat het vaneenrijten of verscheuren van de klederen de rouw over het verloren ware heeft
uitgebeeld, staat verder ook hieruit vast: ‘Hilkia de priester, vond het boek der wet in het huis
van Jehovah; toen Safan het las voor de koning Josia en toen de koning de woorden van het
boek der wet hoorde, reet hij zijn klederen vaneen’, (2 Koningen 22:11), klaarblijkend
vanwege het Woord, dat wil zeggen, vanwege het Goddelijk Ware, dat zo lang verloren en in
de harten en in het leven was uitgewist.
Dat de hogepriester, toen de Heer beleed dat Hij was Christus, de Zoon Gods, ‘zijn klederen
vaneenreet, zeggende: Hij heeft stellig gelasterd’, (Mattheüs 26:63-65; Markus 14:63,64)
betekende, dat de hogepriesters niet anders had geloofd dan dat de Heer tegen het Woord en
zo tegen het Goddelijk Ware had gesproken.
Toen Elia in een wervelwind opklom en Elisa het zag, ‘greep hij zijn klederen en reet ze in
twee stukken; en hij hief de rok van Elia op, welke van over hem gevallen was en hij sloeg de
wateren en zij werden herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elisa ging erdoor’, (2 Koningen
2:11-14); dat Elisa toen zijn klederen in twee stukken reet, was vanwege de rouw dat het
Woord, dat wil zeggen, het Goddelijk Ware, verloren was; door Elia immers wordt de Heer
uitgebeeld ten aanzien van het Woord, dat wil zeggen, van het Goddelijk Ware, nr. 2762; dat
de rok van Elia afviel en door Elisa werd opgenomen, beeldde uit dat Elisa de uitbeelding
voortzette; dat de rok het Goddelijk Ware is, nr. 4677; en daarom ook was het kleed dat in
zo’n rouw werd verscheurd, een rok, zoals blijkt uit sommige aangehaalde plaatsen.
Omdat het kleed het ware van de Kerk betekende en in de hoogste zin het Goddelijk Ware,
was het smadelijk om met vaneengereten klederen te gaan, tenzij in zo’n rouw, zoals blijkt uit
wat Davids knechten overkwam door Hanun, de koning van de zonen van Ammon, namelijk,
‘dat hij hen de helft van de baard afsneed en hun klederen in het midden, tot aan de billen; en
daarom werden zij ook niet tot David toegelaten’, (2 Samuël 10:4,5).
4764. En hij keerde weder tot zijn broeders; dat dit degenen betekent die leren, staat vast uit
de uitbeelding van de broers van Jozef, namelijk diegenen die van het afgescheiden geloof
zijn; en omdat zij herders waren, zijn zij ook diegenen die vanuit het geloof leren, nr. 4705.
4765. En hij zei: Het kind is er niet meer; dat dit betekent dat het geloof erin er geen is, staat
vast uit de betekenis van het kind, namelijk het ware van het geloof; met de zoon immers
wordt het ware aangeduid, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2803, 2813, 3373, 3704, dus met
het kind, dat hier Jozef is, van wie is getoond dat hij het Goddelijk Ware uitbeeldt; en omdat
al het ware van het geloof is - want wat in de Oude Kerken het ware of de waarheid werd
genoemd, wordt in de Nieuwe Kerk het geloof genoemd, nr. 4690 – wordt daarom met ‘het
kind is er niet meer’ aangeduid dat het geloof erin er niet is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2010
4766. En ik, waarheen kom ik; dat dit betekent waar is nu de Kerk, staat vast uit de
uitbeelding van Ruben, namelijk het geloof van de Kerk in het algemeen, nrs. 4731, 4734,
4761; en omdat Ruben van zichzelf zegt, ‘en ik, waarheen kom ik’, zo wordt aangeduid, waar
is nu het geloof van de Kerk, of wat hetzelfde is, waar is nu de Kerk.
Dat de Kerk er niet is waar niet de hemelse Jozef is, dat wil zeggen de Heer ten aanzien van
het Goddelijk Ware, in het bijzonder ten aanzien van het Goddelijk Ware dat het Menselijke
van de Heer Goddelijk is en dat de naastenliefde het wezenlijke van de Kerk is, dus de werken
van de naastenliefde, kan vaststaan uit wat in dit hoofdstuk hierover is getoond.
Indien niet dit Goddelijk Ware wordt opgenomen dat het Menselijke van de Heer Goddelijk
is, volgt noodzakelijkerwijs daaruit dat het een drievuldige is, dat moet worden aanbeden, niet
echter één; en eveneens dat een helft van de Heer moet worden aanbeden, namelijk Zijn
Goddelijke, niet echter Zijn Menselijke; wie immers aanbidt hetgeen niet Goddelijk is?
Is het wel een Kerk waar een drievuldige wordt aanbeden, het ene afgescheiden van het
andere, of wat hetzelfde is, waar drie op gelijke wijze worden vereerd; want hoewel de drie
één worden genoemd, onderscheidt en maakt de gedachte dat er toch drie zijn en alleen de
spraak van de mond zegt één.
Laat eenieder bij zichzelf nagaan, of hij, wanneer hij zegt één God te erkennen en te geloven,
dan niet aan drie denkt; en of hij, wanneer hij zegt dat de Vader God is, de Zoon God en de
Heilige Geest God is, en dat zij eveneens onderscheiden zijn in personen en onderscheiden
naar de ambten, kan denken dat er één God is, tenzij dus dat zo de onderlinge onderscheiden
drie één maken door samenstemming en eveneens door inwilliging, in zover dat de een uit de
ander voortgaat; wanneer dus drie goden worden aanbeden, waar is dan de Kerk?
Maar wanneer alleen de Heer wordt aanbeden, in Wie het volmaakte drievuldige is en in Wie
de Vader is en de Vader in Hem, zoals Hijzelf zegt: ‘Zo gij Mij niet gelooft, gelooft de
werken, opdat gij moogt bekennen en geloven dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader’,
(Johannes 10:38); ‘Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; gelooft gij niet, Filippus, dat
Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is; gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in
Mij is’, (Johannes 14:10,11); ‘Die Mij ziet, die ziet Hem Die Mij gezonden heeft’, (Johannes
12:45); ‘Al Mijn dingen zijn Uwe en Uw dingen zijn Mijne’, (Johannes 17:10), dan is er een
christelijke Kerk en zij is het, wanneer zij blijft in wat de Heer heeft gezegd: ‘Het eerste van
al de geboden is: Hoor Israël, de Heer, onze God, is één Heer; daarom zult gij de Heer, uw
God liefhebben vanuit uw ganse hart en vanuit uw ganse ziel en vanuit uw ganse gemoed en
vanuit al uw krachten; dit is het eerste gebod; het tweede hieraan gelijk, is dit: gij zult uw
naaste liefhebben zoals uzelf; groter dan deze is geen ander gebod’, ( Markus 12:29-31).
Dat de Heer, onze God, de Heer is, zie, (Mattheüs 4:7,10; 22:41,42; Lukas 1:16,17; Johannes
20:28); en dat Jehovah in het Oude Testament, de Heer wordt genoemd in het Nieuwe
Testament, nr. 2921.
Indien ook dit Goddelijk Ware niet zowel met de leer als met het leven wordt opgenomen, dat
de liefde jegens de naaste, dat wil zeggen, de naastenliefde, het wezenlijke van de Kerk is en
vandaar de werken van de naastenliefde het zijn, zo volgt hieruit dat het ware te denken van
de Kerk is, niet echter het goede te denken; en zo dat het denken van de mens van de Kerk
tegelijkertijd in tegenspraak en tegenoverstelling kan zijn, dus door het boze te denken met de
duivel zijn en door het ware te denken met de Heer zijn, terwijl toch het ware en het boze
nooit samenstemmen; ‘Niemand kan twee heren dienen of hij zal de een haten en de ander
liefhebben’, (Lukas 16:13).
Wanneer het afgescheiden geloof dit vaststelt en eveneens met het leven bevestigt, hoezeer
het ook spreken mag over de vruchten van het geloof, waar is dan de Kerk?
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2011
4767. vers 31-35. En zij namen Jozefs rok en zij slachtten een geitenbok en zij doopten de rok
in het bloed.
En zij zonden de rok van verschillende kleuren en zij brachten hem tot hun vader en zij
zeiden: Deze hebben wij gevonden; erken, ik bid u, of deze uws zoons rok is, of niet.
En hij herkende hem en hij zei: De rok mijns zoons; een boos wild dier heeft hem gegeten;
vaneengescheurd zijnde is Jozef vaneengescheurd.
En Jakob verscheurde zijn klederen en hij legde een zak op zijn lenden en hij rouwde over zijn
zoon vele dagen.
En al zijn zonen stonden op en al zijn dochters, om hem te troosten en hij weigerde om zich te
troosten; en hij zei: omdat ik, rouwende, tot mijn zoon in het graf zal nederdalen; en zijn
vader beweende hem.
Zij namen Jozefs rok, betekent de schijnbaarheden; en zij slachtten een geitenbok, betekent de
uiterlijke ware dingen vanuit de verkwikkingen; en zij doopten de rok in het bloed, betekent
dat zij die bevuilden met valse dingen vanuit boze dingen; en zij zonden de rok van
verschillende kleuren, betekent de zo bevuilde schijnbaarheden; en zij brachten hem tot hun
vader, betekent de vergelijking met de goede en de ware dingen van de Oude en van de
Primitieve Kerk; en zij zeiden: Dezen hebben wij gevonden, betekent dat het hun zo
toeschijnt; erken, ik bid u, of deze uws zoons rok is, of niet, betekent of er gelijkenis is; en hij
erkende hem, betekent dat het het weliswaar was; en hij zei: De rok mijns zoons, betekent dat
het het ware van de Kerk was; een boos wild dier heeft hem gegeten, betekent dat de
begeerten van het boze het hebben uitgeblust; vaneengescheurd zijnde is Jozef
vaneengescheurd, betekent dat hij door de valse dingen zodanig is dat hij er in het geheel niet
is; en Jakob verscheurde zijn klederen, betekent de rouw over het verloren gegane ware; en hij
legde een zak op zijn lenden, betekent de rouw over het verloren gegane goede; en hij rouwde
over zijn zoon vele dagen, betekent de staat; en al zijn zonen stonden op, betekent degenen
die in de valse dingen zijn; en al zijn dochters, betekent degenen die in de boze dingen zijn;
om hem te troosten, betekent om het uit te leggen vanuit de letterlijke zin van het Woord; en
hij weigerde zich te troosten, betekent dat het niet kon; omdat ik, rouwende, tot mijn zoon in
het graf zal nederdalen, betekent dat de Oude Kerk te gronde zou gaan; en zijn vader
beweende hem, betekent de innerlijke rouw.
4768. Zij namen Jozefs rok; dat dit de schijnbaarheden betekent, staat vast uit de betekenis
van de rok, hier van de rok van verschillende kleuren, namelijk de schijnbaarheden van het
ware, nrs. 4677, 4741, 4742.
In wat nu volgt wordt gehandeld over de verontschuldiging van de misdaad die zij hadden
begaan, in de innerlijke zin over de bevestiging van het valse tegen de Goddelijke Ware
dingen, nr. 4766; en dit door de schijnbaarheden die door de redeneringen vanuit de letterlijke
zin van het Woord worden voorgesteld; de bevestigingen van het valse door uitleggingen
vanuit de letterlijke zin van het Woord, zijn alle schijnbaarheden, waardoor de eenvoudigen
vaak worden verleid en waardoor het valse als waar en het ware als vals wordt voorgesteld;
hierover wordt in wat volgt in de innerlijke zin behandeld.
4769. En zij slachtten een geitenbok; dat dit de uiterlijke ware dingen vanuit de
verkwikkingen betekent, staat vast uit de betekenis van de geitenbok in het Woord, namelijk
de natuurlijke ware dingen, dat wil zeggen, de ware dingen van de uiterlijke mens, waar
vanuit de verkwikkingen van het leven zijn; en ook omdat het uiterlijke ware dingen zijn
vanuit verkwikkingen, waarover hierna.
De ware dingen van de uiterlijke mens van waaruit de verkwikkingen van het leven zijn, zijn
zodanige Goddelijke ware dingen als die zijn van de letterlijke zin van het Woord, waar
vanuit de leerstellige dingen van de echte Kerk zijn; deze worden eigenlijk met de bok
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2012
aangeduid; de verkwikkelijke dingen die daaruit zijn, worden met de geiten aangeduid; en dus
met de geitenbok in de echte zin zij die in zodanige ware dingen en in de verkwikkingen
daaruit zijn; in de tegenovergestelde zin echter worden met de geitenbok diegenen aangeduid
die in de uiterlijke ware dingen zijn, dat wil zeggen, in de schijnbaarheden van het ware
vanuit de zin van de letter, die overeenkomen met de verkwikkingen van hun leven, zoals die
welke met de verkwikkelijke dingen van het lichaam overeenkomen, die in het algemeen
wellusten worden genoemd en die met de verkwikkingen van het gemoed overeenkomen en
die in het algemeen eerbewijzen en gewin zijn; zulke mensen worden in de tegenovergestelde
zin met geitenbok aangeduid; in één woord, met de geitenbok worden in deze zin diegenen
aangeduid die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, want dezen nemen uit het
Woord geen andere ware dingen dan die welke met de verkwikkingen van hun leven
samenstemmen, dat wil zeggen, die de liefden van zich en van de wereld begunstigen; de
overige ware dingen brengen zij door uitleggingen daarheen over en vandaar stellen zij
valsheden zoals schijnbaarheden van het ware voor.
Dat de geitenbok diegenen betekent die in het afgescheiden geloof zijn, kan vaststaan bij
Daniël: ‘Ziet, er kwam een geitenbok van het westen over de aangezichten van de gehele
aarde en hij roerde de aarde niet aan; en deze bok had een hoorn des aanziens tussen zijn
ogen; en uit een van de vier hoornen ging één hoorn uit die gering begon en hij groeide zeer
naar het zuiden en naar de opgang en naar het sierlijke; ja, hij groeide tot aan het heir der
hemelen en hij wierp ter aarde neder van het heir en van de sterren en hij vertrad ze; en hij
wierp de waarheid ter aarde’, (Daniël 8:5,9,10,12).
Daar wordt gehandeld over de staat van de Kerk in het algemeen, niet alleen over de staat van
de Joodse Kerk, maar ook over de staat van de volgende Kerk, te weten de christelijke Kerk,
want het Woord van de Heer is universeel.
De geitenbok ten opzichte van de Joodse Kerk betekent diegenen die de innerlijke ware
dingen voor niets houden, maar de uiterlijke aanvaarden voor zover deze hun liefden
begunstigen, die daarin bestonden dat zij de grootsten en de rijksten zouden zijn; vandaar
erkenden zij Christus of de Messias, die zij verwachtten, niet anders dan als een koning die
hen zou verheffen boven alle natiën en volken op de gehele wereld en ze aan hen zou
onderwerpen als de geringste slaven; daaruit leidden zij de liefde tot hem af.
Wat de liefde jegens de naaste is, wisten zij in het geheel niet, slechts dat het een verbinding
was door het deelhebben aan bovengenoemde eer en door het gewin.
Ten opzichte van de christelijke Kerk betekent echter de geitenbok diegenen die in de
uiterlijke ware dingen vanuit de verkwikkingen zijn, dat wil zeggen, die in het afgescheiden
geloof zijn, want dezen bekommeren zich eveneens niet in het minst om de innerlijke dingen
en indien zij ze onderwijzen, is het alleen om daarmee roem te behalen, om tot ereposten
verheven te worden en om tot gewin te komen.
Dit zijn de verkwikkingen die in hun hart zijn, wanneer de ware dingen in hun mond zijn; en
bovendien trekken zij door slinkse uitleggingen de dingen die van het echte geloof zijn, naar
de kant die hun liefden begunstigt; daaruit blijkt wat in de innerlijke zin bij Daniël met die
woorden wordt aangeduid, namelijk met de geitenbok zij die in het afgescheiden geloof zijn;
dat de bok uit het westen kwam, wil zeggen: uit het boze; dat het westen het boze is, zie nr.
3708; dat hij kwam over de aangezichten van de gehele aarde, de aarde niet aanroerend, wil
zeggen: over de gehele Kerk; onder aarde wordt in het Woord niets anders verstaan dan het
land waar de Kerk is, dus de Kerk, nrs. 566, 662, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117,
2118, 2928, 3355, 4435, 4447; de hoornen die hij had, zijn de machten vanuit het valse, nr.
2832; de hoorn des aanziens tussen de ogen, is de macht vanuit de redenering over de ware
dingen van het geloof, wat kan vaststaan uit de dingen die over het oog zijn getoond, nrs.
4403 tot 4421, 4523 tot 4534; de ene hoorn die naar het zuiden groeide, de opgang en het
sierlijke, is de macht vanuit het afgescheiden geloof tot naar de dingen die behoren tot de staat
van het licht van de hemel, tot de staat van het goede en van het ware; dat het zuiden de staat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2013
van het licht is, zie nr. 3708; dat de opgang of het oosten de staat van het goede is, nrs. 1250,
3249, 3708; dat het sierlijke de staat van het ware is, staat hier en daar vanuit het Woord vast;
dat hij groeide tot aan het heir der hemelen en ter aarde nederwierp van het heir en van de
sterren en ze vertrad, wil zeggen dat het zo deed met de erkentenissen van het goede en het
ware; dat het heir der hemelen en de sterren de erkentenissen van het goede en het ware zijn,
nr. 4697; daaruit weet men wat het is dat hij de waarheid ter aarde wierp, namelijk het geloof
zelf, dat in zich de naastenliefde is, want het geloof beoogt de naastenliefde, omdat het uit de
naastenliefde voortgaat; datgene wat in de Oude Kerk de waarheid werd genoemd, wordt in
de nieuwe Kerk het geloof genoemd, nr. 4690.
Eender de bok bij Ezechiël: ‘Ziet, Ik richt tussen het vee en het vee, tussen de rammen en
tussen de bokken; is het u te weinig; gij weidt de goede weide af; en het overige van uw
weiden vertreedt gij met uw voeten; gij drinkt het bezinksel van de wateren, en wat overblijft
vertroebelt gij met uw voeten; met uw hoornen stoot gij al de zwakken, totdat gij haar naar
buiten hebt verstrooid’, (Ezechiël 34:17,18,21); ook hier worden met de bokken diegenen
aangeduid die in het afgescheiden geloof zijn, dat wil zeggen, die de leer boven het leven
stellen en zich tenslotte niet om het leven bekommeren, terwijl toch het leven de mens maakt,
niet de afgescheiden leer en het leven na de dood blijft, niet echter de leer tenzij voor zoveel
zij vanuit het leven trekt; van hen wordt gezegd dat zij de goede weide afweiden en het
overige van de weiden met de voeten vertreden en dat zij het bezinksel van de wateren
drinken en wat overblijft met de voeten vertroebelen en verder dat zij met de hoornen de
zwakken stoten, totdat zij haar hebben verstrooid.
Hieruit blijkt nu wie diegenen zijn die onder de bokken en diegenen die onder de schapen
worden verstaan, waarover de Heer bij Mattheüs: ‘Voor Hem zullen al de natiën vergaderd
worden en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen van de bokken scheidt
en Hij zal de schapen aan de rechterzijde, maar de bokken aan de linkerzijde zetten’,
(Mattheüs 25:32,33); dat de schapen diegenen zijn die in de naastenliefde zijn en vandaar in
de ware dingen van het geloof en dat de bokken diegenen zijn die in geen naastenliefde zijn,
hoewel in de ware dingen van het geloof, dat wil zeggen, die in het afgescheiden geloof zijn,
blijkt uit de afzonderlijke dingen daar; dezen worden daar beschreven.
Wie en hoedanig diegenen zijn die in het afgescheiden geloof zijn en onder de bokken worden
verstaan, kan uit de volgende beide plaatsen vaststaan, bij Mattheüs: ‘Alle boom die geen
goede vrucht maakt, zal worden uitgehouwen en in het vuur worden geworpen; en daarom
zult gij hen aan hun vruchten kennen; niet eenieder die tot Mij zegt: Heer, Heer, zal ingaan in
het koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil van Mijn Vader, Die in de hemelen is;
velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw naam
geprofeteerd en door Uw naam demonen uitgeworpen en in Uw naam vele krachten gedaan,
maar dan zal Ik hun belijden: Ik ken u niet, wijkt van Mij, gij werkers der ongerechtigheid’,
(Mattheüs 7:19-23); en bij Lukas: ‘Dan zult gij aanvangen buiten te staan en aan de deur te
kloppen, zeggende: Heer, Heer, doe ons open; maar antwoordende zal Hij tot u zeggen: Ik
ken u niet vanwaar gij zijt; alsdan zult gij aanvangen te zeggen: Wij hebben vóór U gegeten
en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd; maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet
vanwaar gij zijt; wijkt van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lukas 13:25-27);
dezen zij diegenen die in het afgescheiden geloof zijn en bokken worden genoemd.
Wat de bokken echter in de goede zin betekenen, zoals die welke bij de slachtoffers werden
gebruikt en bij de profeten hier en daar worden genoemd, zal vanuit de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, elders worden gezegd.
4770. En zij doopten de rok in het bloed; dat dit betekent dat zij die bevuilden met de valse
dingen vanuit de boze dingen, staat vast uit de betekenis van ‘in bloed dopen’, namelijk met
valse dingen bevuilen; bloed immers is in de tegenovergestelde zin het vervalste ware, nr.
4735; omdat het hier het bloed van de bok was, waarmee de uiterlijke ware dingen vanuit de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2014
verkwikkingen worden aangeduid, zodanig als deze zijn van hen die in het afgescheiden
geloof zijn, is het duidelijk dat het de valse dingen vanuit de boze dingen zijn, wat eveneens
blijkt uit wat volgt, waar Jakob zegt: ‘Een boos wild dier heeft hem gegeten, vaneengescheurd
zijnde is Jozef vaneengescheurd’; met die woorden immers wordt aangeduid dat de begeerten
van het boze het hebben uitgeblust en dat het zo door de valse dingen zodanig is geworden dat
het er in het geheel niet is.
Dat er drie oorsprongen van het valse zijn: vanuit de leer van de Kerk, vanuit de
begoochelingen van de zinnen en vanuit het leven van de begeerten en dat het valse vanuit dit
laatste het ergste is, zie nr. 4729.
4771. En zij zonden de rok van verschillende kleuren; dat dit de bevuilde schijnbaarheden
betekent, staat vast uit de betekenis van de rok van verschillende kleuren, namelijk de
schijnbaarheden, nrs. 4677, 4741, 4742, 4768; dat die schijnbaarheden bevuild zijn, wordt
daaronder verstaan dat de rok in het bloed was gedoopt, nr. 4770.
4772. En zij brachten hem tot hun vader; dat dit de vergelijking betekent met de goede en de
ware dingen van de Oude en van de Primitieve Kerk, staat vast uit de uitbeelding van Jakob,
die hier de vader is, namelijk de Oude Kerk, waarover de nrs. 4680, 4700; en eveneens de
Primitieve Kerk, dat wil zeggen de christelijke Kerk in haar begin, waarover hierna; een
zodanige rok tot die Kerk brengen, wil in de innerlijke zin zeggen een vergelijking opstellen
van de vervalste goede en ware dingen met de goede en ware dingen van de echte Kerk.
Dat door Jakob hier niet alleen maar de Oude Kerk wordt uitgebeeld, maar ook de Primitieve,
dat wil zeggen de christelijke Kerk in haar begin, komt omdat zij geheel en al dezelfde zijn
ten aanzien van de innerlijke dingen, maar slechts door de uiterlijke dingen van elkaar
afwijken.
De uiterlijke dingen van de Oude Kerk waren alle de uitbeeldende dingen van de Heer en van
de hemelse en geestelijke dingen van Zijn rijk, dat wil zeggen, van de liefde en de
naastenliefde en daaruit van het geloof, dus van zulke dingen die van de christelijke Kerk zijn.
Vandaar komt het dat wanneer de uiterlijke dingen die van de Oude Kerk en eveneens van de
Joodse Kerk waren, worden ontrold en als het ware ontbundeld, de christelijke Kerk
tevoorschijn treedt; dit werd ook daarmee aangeduid dat het voorhangsel in de tempel werd
vaneengereten, (Mattheüs 27:51; Markus 15:38; Lukas 23:45); vandaar komt het dat door
Jakob de vader niet alleen de Oude Kerk maar ook de primitieve christelijke Kerk wordt
uitgebeeld.
4773. En zij zeiden: Dezen hebben wij gevonden; dat dit betekent dat het aan hen zo
toeschijnt, staat vast uit de reeks van de dingen in de innerlijke zin; zij zeiden immers niet dat
het de rok van Jozef was, maar dat zij hem gevonden hadden en het aan de vader overlieten
om te erkennen of het de rok van zijn zoon was; daaruit volgt dat met die woorden wordt
aangeduid dat het hun zo toeschijnt.
4774. Erken, ik bid u, of deze uws zoons rok is, of niet; dat dit betekent of er gelijkenis is,
staat vast uit de betekenis van erkennen of het zo is, namelijk of het iets eenders is; dit heeft
betrekking op wat voorafgaat en op wat daaruit volgt, namelijk dat er een vergelijking werd
gemaakt van de vervalste goede en ware dingen met de echte goede en ware dingen van de
Kerk en dit wordt daarmee aangeduid dat zij de in bloed gedoopte rok tot hun vader brachten,
nr. 4772; vandaar wordt hier met ‘erken, ik bid u, of deze uws zoons rok is’, aangeduid, dat
hij zou vergelijken of het eender is of dat er gelijkenis is.
4775. En hij erkende hem; dat dit betekent dat dit het weliswaar was; en hij zei: De rok mijns
zoons; dat dit betekent dat het het ware van de Kerk was, staat vast uit de betekenis van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2015
rok, namelijk het ware van de Kerk, waarover nr. 4677; maar omdat het bevuild was, werd
weliswaar erkend dat het het was, maar niet eender aan het ware van de Oude en de
Primitieve Kerk; vandaar wordt er gezegd dat het ‘weliswaar’ was.
4776. Een boos wild dier heeft hem gegeten; dat dit betekent dat de begeerten van het boze
het hebben uitgeblust, staat vast uit de betekenis van het boze wilde dier, namelijk de leugen
vanuit het leven van de begeerten, waarover nr. 4729, dus de begeerten; en uit de betekenis
van eten, namelijk uitblussen, omdat het wordt gezegd met betrekking tot het ware van de
Kerk.
Het eigenlijke ware zelf van de Kerk is, dat de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste
de voornaamste dingen zijn, (Markus 12:29-310; dit ware blust de begeerten uit; degenen
immers die in het leven van de begeerten zijn, kunnen niet in het leven van de liefde en van de
naastenliefde zijn; het zijn immers geheel en al tegenovergestelden; het leven van de
begeerten is alleen zichzelf liefhebben en niet de naaste tenzij vanuit zichzelf of ter wille van
zichzelf; vandaar blust zo’n leven de naastenliefde bij zich uit en zij die de naastenliefde
uitblussen, blussen ook de liefde tot de Heer uit, want er bestaat geen middel om de Heer lief
te hebben dan de naastenliefde; de Heer immers is in de naastenliefde; de aandoening van de
naastenliefde is de hemelse aandoening zelf, die uit de Heer alleen is; daaruit kan vaststaan
dat de begeerten van het boze het eigenlijke ware zelf van de Kerk uitblussen en is dit
eenmaal uitgeblust, dan denkt men een middel uit dat zaligmakend wordt genoemd, namelijk
het geloof en wanneer dit van de naastenliefde wordt gescheiden, dan worden de ware dingen
zelf bevuild, want dan weet men niet meer wat de naastenliefde is en zelfs niet wat de naaste
is, en dus evenmin wat het innerlijke van de mens is en zelfs niet wat de hemel is, want het
innerlijke van de mens en de hemel in de mens is de naastenliefde, dat wil zeggen, de ander,
het gezelschap, het vaderland, de Kerk, het rijk van de Heer en zo de Heer zelf, wèl willen.
Daaruit kan men opmaken hoedanig de ware dingen van de Kerk zullen zijn, wanneer men de
dingen die het wezenlijke zijn, niet weet en wanneer de daaraan tegenovergestelde dingen,
namelijk de begeerten, regeren; worden deze ware dingen, wanneer het leven van de
begeerten daarover spreekt, niet zozeer bevuild, dat zij niet langer kunnen worden gekend?
Dat niemand kan worden gezaligd, tenzij hij in het goede van de naastenliefde heeft geleefd
en zo de aandoeningen ervan in zich heeft opgezogen, te weten anderen wèl willen en vanuit
wèl willen hun weldoen, en verder dat niemand ooit de ware dingen van het geloof kan
opnemen, namelijk zich daarvan doordrenken en ze zichzelf toe-eigenen, dan alleen hij die in
de naastenliefde is, bleek mij duidelijk aan hen die in de hemel zijn, met wie het werd
gegeven te spreken; allen daar zijn vormen van de naastenliefde, van een schoonheid en een
goedheid volgens het hoedanige van de naastenliefde.
Hun verkwikkelijke, heilrijke en gelukzalige is hieruit dat zij vanuit wèl willen, anderen
kunnen weldoen; de mens die niet in de naastenliefde heeft geleefd, kan nooit weten dat in
wèl willen en vanuit wèl willen weldoen de hemel en de vreugde ervan is, omdat diens hemel
daarin bestaat zichzelf wèl te willen en vanuit dit wèl willen anderen wèl te doen, terwijl dit
toch de hel is; want de hemel wordt hierin van de hel onderscheiden dat de hemel, als gezegd,
is weldoen vanuit wèl willen en de hel is boos doen vanuit boos willen.
Zij die in de liefde jegens de naaste zijn, doen wèl uit wèl willen, maar zij die in de liefde van
zich zijn, doen boos vanuit boos willen; de oorzaak hiervan is de volgende: dat zij niemand
liefhebben dan zichzelf en anderen niet dan alleen voor zoveel zij zich in hen en hen in zich
zien; ook dragen zij dezen haat toe, wat zich openbaart zodra anderen terugtreden en niet
langer tot hun gezelschap behoren.
Het is hiermee gesteld als met rovers, die wanneer zij in een bende samenzijn, elkaar over en
weer liefhebben, niettemin elkaar in hun hart begeren te doden indien daaruit buit is te
behalen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2016
Hieruit kan vaststaan wat de hemel is, namelijk dat deze de liefde jegens de naaste is en wat
de hel is, namelijk dat zij de liefde van zich is.
Zij die in de liefde jegens de naaste zijn, kunnen alle ware dingen van het geloof opnemen en
zich daarvan doordrenken en ze zich toe-eigenen, want in de liefde jegens de naaste is het al
van het geloof, omdat de hemel daarin is en de Heer daarin is; zij die echter in de eigenliefde
zijn, kunnen nooit de ware dingen van het geloof opnemen, omdat in die liefde de hel is; ook
kunnen zij de ware dingen van het geloof niet anders opnemen dan ter wille van eigen eer en
gewin, dus nooit zich daarvan doordrenken en ze zich toe-eigenen; maar de dingen waarvan
zij zich doordrenken en die zij zich toe-eigenen, zijn de ontkenningen van het ware; in hun
hart immers geloven zij zelfs niet eens dat hemel en hel er zijn, noch dat er een leven na de
dood is, vandaar evenmin iets van hetgeen over de hel en de hemel en wat over het leven na
de dood wordt gezegd, dus hoegenaamd niets van wat er wordt gezegd over het geloof en de
naastenliefde vanuit het Woord en de leer.
Het schijnt hun toe dat zij geloven wanneer zij in de eredienst zijn – maar dit komt
daarvandaan dat het hun van kindsheid af is ingeplant – dat zij dan die staat aantrekken, zodra
zij echter buiten de eredienst zijn, zijn zij ook buiten die staat en wanneer zij dan in zichzelf
denken, geloven zij in het geheel niets en eveneens denken zij volgens het leven van hun
liefden de begunstigende dingen uit, die zij de ware dingen noemen en zij bevestigen die
eveneens vanuit de letterlijke zin van het Woord, terwijl het toch valse dingen zijn.
Zodanig zijn allen die naar leven en leer in het afgescheiden geloof zijn.
Bovendien moet men weten dat alle dingen in de liefden zijn; het zijn immers de liefden die
het leven maken en dus vloeit het leven van de Heer niet dan in de liefden in; zodanig dus als
de liefden zijn, zodanig zijn de levens, omdat zodanig de opnemingen van het leven zijn; de
liefde jegens de naaste neemt het leven van de hemel op en de liefde van zich neemt de hel
op; en dus is in de liefde jegens de naaste het al van de hemel en in de liefde van zich het al
van de hel.
Dat alle dingen in de liefden zijn, kan door tal van dingen in de natuur worden toegelicht.
De dieren, zowel die op de aarde lopen als die welke in de lucht vliegen en in de wateren
zwemmen, worden alle volgens hun liefden gedreven en in hun liefden vloeien alle mogelijke
dingen in die hun tot het leven dienstig zijn, namelijk tot hun levensonderhoud, tot hun
woning en tot hun voortplanting; vandaar kent elke soort haar voedsel, kent haar
woonplaatsen en kent de dingen die tot hun echtelijke behoren, zoals paren, nesten bouwen,
eieren leggen, de jongen opvoeden; de bijen ook cellen bouwen, de honing uit de bloemen
zuigen, daarmee de raten vullen en zich voor de winter voorzien, ja zelfs een zekere
regeringsvorm onder een heerseres betrachten, behalve nog andere verwonderlijke dingen.
Al deze dingen vinden plaats door de invloeiing in hun liefden; het zijn slechts de vormen van
hun aandoeningen die de uitwerkingen van het leven variëren; al die dingen zijn in hun
liefden; wat zou er niet in de hemelse liefde zijn, indien de mens daarin was; zou daarin niet
het al van de wijsheid en van het inzicht zijn, dat in de hemel is?
Vandaar komt het ook dat zij die in de naastenliefde hebben geleefd, en geen anderen, in de
hemel worden opgenomen en dat zij vanuit de naastenliefde in de macht zijn om alle ware
dingen, dat wil zeggen, alle dingen van het geloof, op te nemen en daarvan doordrenkt te
raken; het tegendeel gebeurt echter met hen die in het afgescheiden geloof zijn, dat wil
zeggen, in enige ware dingen en niet in de naastenliefde; hun liefden nemen zulke dingen op
die hun passen, namelijk de liefden van zich en van de wereld en die dingen druisen in tegen
de ware dingen, zodanig als er in de hellen zijn.
4777. Vaneengescheurd zijnde is Jozef vaneengescheurd; dat dit betekent dat hij door de valse
dingen zodanig is dat hij er in het geheel niet is, staat vast uit de betekenis van
vaneengescheurd worden, namelijk door de valse dingen verstrooid worden, of wat hetzelfde
is, door de valse dingen zodanig zijn dat hij er in het geheel niet is; het zijn de valse dingen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2017
vanuit de boze dingen of vanuit de begeerten, die hier worden verstaan, nr. 4770; zie hierover
ook wat in nr. 4776 is gezegd.
4778. En hij verscheurde zijn klederen dat dit de rouw betekent over het verloren gegane
ware, staat vast uit de betekenis van de klederen verscheuren, wat het uitbeeldende is geweest
van de rouw over het verloren gegane ware, zie nr. 4763.
4779. En hij legde een zak op zijn lenden; dat dit de rouw betekent over het verloren gegane
goede, staat vast uit de betekenis van een zak leggen op de lenden, wat het uitbeeldende is
geweest van de rouw over het verloren gegane goede; de lenden immers betekenen de
echtelijke liefde en vandaar elke hemelse en geestelijke liefde, nrs. 3021, 3294, 4277, 4280,
4575 en dit vanwege de overeenstemming, want zoals alle organen, leden en ingewanden van
het menselijk lichaam overeenstemmen met de Grootste Mens, zoals aan de einden van de
hoofdstukken is getoond, zo stemmen de lenden dus met diegenen in de Grootste Mens of in
de hemel overeen die in de echtelijke liefde zijn geweest; en omdat de echtelijke liefde de
fundamentele liefde is van alle liefden, wordt daarom met de lenden in het algemeen elke
hemelse en geestelijke liefde aangeduid; vandaar dit ritueel dat zij een zak op de lenden
legden wanneer zij rouwden over het verloren gegane goede; al het goede immers is van de
liefde.
Dat zij een zak op de lenden legden wanneer zij deze rouw betuigden, kan uit de profetische
en historische dingen van het Woord vaststaan, zoals bij Amos: ‘Ik zal uw feesten in rouw en
al uw gezangen in weeklage verkeren; aldus zal Ik op alle lenden een zak doen opkomen en op
elk hoofd kaalheid en Ik zal haar stellen zoals de rouw over een enigverwekte en haar
uiteinden zoals een bittere dag’, (Amos 8:10); een zak doen opkomen op alle lenden, voor de
rouw over de verloren gegane goede dingen; alle lenden voor alle goede dingen van de liefde.
Bij Jonas: ‘De mannen van Ninive geloofden in God en derhalve riepen zij een vasten uit en
trokken zij zakken aan van de grootste af tot de kleinste toe; en toen het woord was geraakt
tot de koning van Ninive, stond hij van zijn troon op en legde hij zijn mantel van over hem af
en bedekte hij zich met een zak en zat hij op de as; en hij liet uitroepen dat mens en beest met
zakken bedekt zouden worden’, (Jonas 3:5,6,8); het is duidelijk dat het een uitbeeldend teken
was van de rouw over het boze, en dit was de oorzaak waardoor Ninive te gronde zou gaan;
dus over het verloren gegane goede.
Bij Ezechiël: ‘Zij zullen een schreeuw over u slaken met hun stem en zij zullen bitterlijk
schreeuwen en zij zullen stof doen opkomen over hun hoofden, in de as zullen zij zich
wentelen en zij zullen zich kaalheid toebrengen over u en zakken aangorden’, (Ezechiël
27:30,31); over Tyrus; die afzonderlijke dingen waren uitbeeldingen van de rouw over de
valse en boze dingen, dus over de verloren gegane ware en goede dingen; een schreeuw
slaken en bitterlijk schreeuwen, voor de weeklage over het valse of het verloren gegane ware,
nr. 2240; stof doen opkomen over het hoofd, voor verdoemd zijn vanwege het boze, nr. 278;
zich in de as wentelen, voor verdoemd zijn vanwege het valse; zich kaalheid toebrengen, voor
de rouw vanwege de oorzaak dat de natuurlijke mens niet het ware heeft, nr. 3301; zakken
aangorden, voor de rouw vanwege de oorzaak dat hij niet het goede heeft; eender bij Jeremia:
‘O, dochter Mijn volks, gord u met een zak en wentel u in de as, maakt u de rouw eens
enigverwekte, de klacht der bitterheden, omdat de verwoester plotseling over ons zal komen’,
(Jeremia 6:26); en elders bij dezelfde: ‘Zij zullen zitten op de aarde, zij zullen zwijgen, de
ouderlingen der dochter Zions, zij zullen stof doen opkomen over hun hoofd, zij zullen zich
gorden met zakken, zij zullen haar hoofd doen nederdalen op de aarde, de maagden van
Jeruzalem’, (Klaagliederen 2:10); hier eendere uitbeeldende dingen volgens de geslachten van
het goede en van het ware die verloren zijn gegaan, zoals eerder.
Bij Jesaja: ‘De profetische uitspraak aangaande Moab: Hij zal opklimmen tot Bajith en
Dibon, in de hoogten om te wenen, over Nebo en over Medba zal Moab huilen; op al zijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2018
hoofden is kaalheid, alle baard is geschoren; in zijn straten hebben zij een zak aangegord, op
zijn daken en in zijn straten zal hij ganselijk huilen, afdalende in geween’, (Jesaja 15:2,3);
Moab voor hen die de goede dingen schenden, nr. 2468; de rouw over die schending, welke
door Moab wordt aangeduid, wordt met zulke dingen beschreven als met dat boze van dat
geslacht overeenstemmen; daarom bijna eender bij Jeremia: ‘Alle hoofd is kaalheid en alle
baard geschoren, op alle handen zijn insnijdingen en op de lenden een zak; op alle daken van
Moab en in haar straten een en al rouw’, (Jeremia 48:37,38).
Toen koning Hiskia de lasteringen hoorde die Rabsake tegen Jeruzalem sprak, ‘verscheurde
hij zijn klederen en bedekte zich met een zak’, (Jesaja 37:1; 2 Koningen 19:1); omdat hij tegen
Jehovah, de koning en Jeruzalem sprak; vandaar de rouw; dat hij tegen het ware sprak, wordt
daarmee aangeduid dat hij de klederen verscheurde, nr. 4763; dat hij tegen het goede sprak,
daarmee dat hij zich met een zak bedekte; waar immers in het Woord over het ware wordt
gehandeld, vanwege het hemels huwelijk, te weten het huwelijk van het goede en het ware en
van het ware en het goede, in de afzonderlijke dingen, zoals ook bij David: ‘Gij hebt mijn
rouw verkeerd in een rei, Gij hebt mijn zak geopend en mij met vreugde omgord’, (Psalm
30:12); daar wordt rei gezegd met betrekking tot de ware dingen en vreugde met betrekking
tot de goede dingen, zoals eveneens elders in het Woord; dus de zak openen, de rouw over het
verloren gegane goede wegnemen.
In het tweede Boek van Samuël: ‘David zei tot Joab en tot al het volk dat met hem was:
Scheurt uw klederen en omgordt u met zakken en weeklaagt voor Abner’, (2 Samuël 3:31);
omdat een misdaad was begaan tegen het ware en het goede, werd daarom door David
bevolen, dat zij de klederen zouden scheuren en zich met zakken omgorden.
Evenzo reet Achab, omdat hij tegen het billijke en het gerechte was en in geestelijke zin tegen
het ware en het goede had gehandeld, toen hij de woorden van Elias hoorde, dat hij zou
worden uitgeroeid, ‘zijn klederen en legde een zak op zijn vlees en vastte en lag neder in de
zak en ging langzaam’, (1 Koningen 21:27).
Dat zak wordt gezegd met betrekking tot het verloren gegane goede, kan ook vaststaan bij
Johannes: ‘Toen het het zesde zegel had geopend, ziet, er werd een grote aardbeving en de
zon werd zwart zoals een zak en de ganse maan werd als bloed’, (Openbaring 6:12); de
aardbeving staat voor de verandering van de staat van de Kerk ten aanzien van het goede en
het ware, nr. 3355; de zon voor het goede van de liefde, nrs. 1529, 1530, 2441, 2495, 4060,
4300, 4696; waarom er met betrekking daartoe, wanneer het verloren is gegaan, van ‘zak’
wordt gesproken; de maan voor het ware van het geloof, nrs. 1529, 1530, 2120, 2495, 4060,
met betrekking waartoe van bloed wordt gesproken, omdat het bloed het vervalste en ontwijde
ware is, nr. 4735.
Omdat een zak aantrekken en zich in as wentelen de rouw over de boze en valse dingen
uitbeeldde, beeldde het ook de vernedering uit en eveneens de boetedoening; het voornaamste
immers van de vernedering is erkennen dat men vanuit zich niets dan het boze en het valse is;
evenzo van de boetedoening, die niet plaatsvindt dan alleen door vernedering en deze door de
belijdenis van het hart, dat men vanuit zich zodanig is.
Dat een zak aantrekken tot de vernedering behoorde, zie (1 Koningen 21:27-29); dat het tot de
boetedoening behoort, (Mattheüs 11:21; Lukas 10:13); maar dat het niets anders dan een
uitbeelding was, dus alleen iets uiterlijks dat van het lichaam is, maar niet iets innerlijke dat
van het hart is, blijkt bij Jesaja: ‘Is het om zijn hoofd te krommen zoals een bies en in een zak
en in as neder te liggen; zult gij dit vasten noemen en een dag van welbehagen voor Jehovah;
is niet dit het vasten hetwelk Ik verkies, de banden der boosheid te openen, de hongerige het
brood te breken’, (Jesaja 58:5-7).
4780. En hij rouwde over zijn zoon vele dagen; dat dit de staat betekent, namelijk van de
rouw over het verloren gegane goede en ware, staat vast uit de uitbeelding van Jozef. Die hier
de zoon is, namelijk het Goddelijk ware, in het bijzonder die ware dingen waarover eerder in
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2019
nr. 4766 is gehandeld; en uit de betekenis van de dagen, namelijk de staten, waarover de nrs.
23, 487, 488, 493, 893, 2788, 3785; hier de staat van grote rouw, omdat er gezegd wordt vele
dagen.
4781. En al zijn zonen stonden op; dat dit hen betekent die in de valse dingen zijn, staat vast
uit de betekenis van de zonen, namelijk de ware dingen en in de tegenovergestelde zin de
valse dingen of zij die in de ware of de valse dingen zijn, waarover de nrs. 489, 491, 533,
1147, 2623, 2803, 2813, 3373, 3704; hier degenen die in de valse dingen zijn, omdat door de
zonen van Jakob of de broers van Jozef diegenen worden uitgebeeld die in het afgescheiden
geloof zijn, dus zij die het Goddelijk Ware hebben uitgeblust en vandaar in de valse dingen
zijn, zoals eerder is getoond.
4782. En al zijn dochteren; dat dit hen betekent die in de boze dingen zijn, staat vast uit de
betekenis van de dochters, namelijk de goede dingen en in de tegenovergestelde zin de boze
dingen of zij die in de goede of in de boze dingen zijn, waarover de nrs. 489-491, 568, 2362,
3024, 3963.
4783. Om hem te troosten; dat dit betekent om het uit te leggen vanuit de letterlijke zin van
het Woord, staat vast uit de betekenis van troosten, namelijk de onrust van het gemoed
kalmeren met de hoop op iets, waarover nr. 3610; hier de onrust of de rouw over het verloren
gegane goede en ware en omdat deze rouw niet kan worden gekalmeerd dan door
uitleggingen vanuit het Woord, worden hier, omdat er gehandeld wordt over de zonen en
dochters van Jakob, met wie diegenen worden aangeduid die in de valse en de boze dingen
zijn, nrs. 4781, 4782, met troosten de uitleggingen aangeduid die worden gedaan vanuit de
letterlijke zin; de zin van de letter van het Woord immers heeft algemene dingen die zijn zoals
vaten die met ware dingen zijn gevuld, maar eveneens met valse dingen, en zo naar believen
ontvouwd kunnen worden.
En omdat het algemene dingen zijn, zijn zij ook naar verhouding duister en deze hebben het
licht nergens anders vandaan dan vanuit de innerlijke zin, want de innerlijke zin is het licht
van de hemel, omdat deze zin het Woord voor de engelen is; maar de letterlijke zin is in het
licht van de wereld, omdat hij het Woord voor de mensen is, voordat zij door de Heer tot het
licht van de hemel geraken, waaruit dan de verlichting is.
Daaruit blijkt dat de zin van de letter de eenvoudigen van dienst is tot de inwijding in de
innerlijke zin.
Dat het Woord vanuit de letterlijke zin naar believen kan worden ontvouwd door
uitleggingen, blijkt duidelijk hieruit dat alle mogelijke leerstellige dingen, zelfs de ketterse,
daaruit bevestigd worden; zoals bijvoorbeeld het dogma ten aanzien van het afgescheiden
geloof vanuit deze woorden van de Heer: ‘Dermate heeft God de wereld bemind dat Hij Zijn
enigverwekte Zoon heeft gegeven, opdat eenieder die in Hem gelooft, niet verga, maar het
eeuwige leven hebbe’, (Johannes 3:16); hieruit en eveneens uit andere plaatsen besluiten zij
dat het geloof-alleen zonder de werken is, waardoor het eeuwige leven komt; en wanneer zij
zich daarvan hebben overreed, geven zij verder geen aandacht meer aan de dingen die de Heer
zo vaak heeft gesproken over de liefde tot Hem en over de naastenliefde en de werken, nrs.
1017, 2373, 3934; en dus ook niet aan wat er staat bij Johannes: ‘Zovelen er opgenomen
hebben, die heeft Hij mogendheid gegeven, zonen Gods te zijn, hun die in Zijn Naam geloven,
welke niet vanuit de bloeden, noch vanuit de wil des vlezes, noch vanuit de wil des mans,
maar vanuit God geboren zijn’, (Johannes 1:12,13).
Indien hun wordt gezegd dat niemand in de Heer kan geloven dan alleen hij die in de
naastenliefde is, nemen zij terstond hun toevlucht tot uitleggingen, zoals tot deze dat de wet is
opgeheven dat zij in zonden geboren zijn en dat zij zo het goede niet vanuit zich kunnen doen
en dat zij, die het doen, niet anders kunnen dan vandaar de verdienste voor zich opeisen; en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2020
eveneens bevestigen zij dit vanuit de letterlijke zin van het Woord, zoals vanuit wat in de
gelijkenis over de farizeeër en de tollenaar is gezegd in, (Lukas 18:10-14) en vanuit andere
dingen, terwijl het daarmee toch geheel anders is gesteld.
Zij die in het afgescheiden geloof zijn, kunnen ook niet anders geloven dan dat eenieder in de
hemel kan worden toegelaten vanuit genade, onverschillig hoe hij heeft geleefd en dus dat niet
het leven maar het geloof de mens na de dood bijblijft; ook dit bevestigen zij vanuit de zin
van de letter van het Woord, terwijl toch vanuit de geestelijke zin zelf vanuit het Woord,
vaststaat dat de Heer barmhartigheid jegens eenieder heeft; en dus dat, indien de hemel vanuit
barmhartigheid of genade werd gegeven, onverschillig hoe het leven ook geweest is, eenieder
zou worden gezaligd.
Dat degenen die in het afgescheiden geloof zijn, zo geloven, komt omdat zij in het geheel niet
weten wat de hemel is en dit komt omdat zij niet weten wat naastenliefde is.
Indien zij wisten hoeveel vrede, vreugde en gelukzaligheid er in de naastenliefde is, dan
zouden zij weten wat de hemel is, maar dit is voor hen geheel en al verborgen.
Zij die in het afgescheiden geloof zijn, kunnen ook niet anders geloven dan dat zij zullen
wederopstaan met het lichaam en niet dan alleen op de dag van het Gericht, wat zij ook
bevestigen vanuit verscheidene plaatsen van het Woord, maar ontvouwd volgens de letterlijke
zin, waarbij zij dan in het geheel niet denken aan wat de Heer heeft gezegd over de rijke en
Lazarus, (Lukas 16:22-31) en aan wat Hij zei tot de misdadiger: ‘Voorwaar zeg Ik u; heden
zult gij met Mij zijn in het paradijs’, (Lukas 23:43) en aan wat Hij meermalen elders zei.
Dat zij die in het afgescheiden geloof zijn, dit geloven, komt omdat zij, indien men hun zou
zeggen dat het lichaam niet zal wederopstaan, de wederopstanding geheel en al zouden
loochenen; wat immers de innerlijke mens is, weten noch vatten zij; niemand immers kan
weten wat de innerlijke mens is en zijn leven na de dood is, dan alleen hij die in de
naastenliefde is, want deze is van de innerlijke mens.
Zij die in het afgescheiden geloof zijn, kunnen niet anders geloven dan dat de werken van de
naastenliefde alleen bestaan in het geven aan de armen en in het bijstaan van de ellendigen,
wat zij ook vanuit de letterlijke zin van het Woord bevestigen, terwijl toch de werken van de
naastenliefde daarin bestaan, het gerechte en het billijke doen, eenieder in zijn ambt, vanuit de
liefde van het gerechte en het billijke en van het goede en het ware.
Zij die in het afgescheiden geloof zijn, zien niet iets anders in het Woord dan de dingen die
hun dogma’s bevestigen; zij hebben immers geen innerlijke ziening; zij immers die niet in de
aandoening van de naastenliefde zijn, zijn niet dan alleen in het uiterlijke gezicht of in een
lagere ziening; vanuit deze kan iemand geenszins de hogere dingen schouwen; de hogere
dingen verschijnen hem als duisternis.
Vandaar komt het dat zij de valse dingen als ware dingen zien en de ware dingen als valse en
dus zo de goede weide verderven en de zuivere wateren van de heilige bron of van het Woord
bezoedelen door uitleggingen vanuit de letterlijke zin, volgens deze dingen bij Ezechiël:
‘Is het u te weinig; de goede weide weidt gij af en het overige van uw weiden vertreedt gij met
uw voeten; gij drinkt het bezinksel der wateren, wat overblijft vertroebelt gij met uw voeten;
met uw hoornen stoot gij alle zwakken, totdat gij haar naar buiten hebt verstrooid’, (Ezechiël
34:17,18,21).
4784. En hij weigerde om zich te troosten; dat dit betekent dat het niet kon, staat vast uit wat
nu is gezegd.
4785. Omdat ik, rouwende, tot mijn zoon in het graf zal nederdalen; dat dit betekent dat de
Oude Kerk te gronde zou gaan, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, die dit van zichzelf
zegt, namelijk de Oude Kerk, nrs. 4680, 4700, 4772; uit de uitbeelding van Jozef, die hier
mijn zoon is, namelijk het Goddelijk Geestelijke of het Goddelijk Ware, waarover eerder; en
uit de betekenis van rouwende in het graf nederdalen, te weten sterven en wanneer dit wordt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2021
gezegd met betrekking tot de Kerk en eveneens tot het Goddelijk ware, dan is het te gronde
gaan.
4786. En zijn vader beweende hem; dat dit de innerlijke rouw betekent, staat vast uit de
betekenis van wenen, namelijk het laatste van de smart en van de droefenis, dus de innerlijke
rouw; onder de uiterlijke dingen waardoor de innerlijke dingen werden uitgebeeld, behoorde
in de Oude Kerk ook het weeklagen en het wenen over de doden, waarmee de innerlijke rouw
werd aangeduid, hoewel die niet innerlijk was, zoals men leest over de Egyptenaren die met
Jozef vertrokken om Jakob te begraven, waarover het volgende: ‘Toen zij tot de dorsvloer van
Atad kwamen, welke in de overgang van de Jordaan is, weeklaagden zij daar met een grote en
zeer zware klacht en hij maakte zijn vader een rouw van zeven dagen; en de bewoner van het
land, de Kanaäniet, zag de rouw op de dorsvloer van Atad en zij zeiden: Dit is een zware
rouw voor de Egyptenaren’, (Genesis 50:10,11); en over David bij Abner in Hebron; en de
koning hief zijn stem op en weende bij het graf van Abner en zij weenden, al het volk’, (2
Samuël 3:32).
4787. vers 36. En de Midianieten verkochten hem naar Egypte, aan Potifar, de kamerheer van
Farao, de vorst der trawanten.
De Midianieten verkochten hem naar Egypte, betekent dat zij die in enig ware van het
eenvoudig goede waren, de wetenschappelijke dingen raadpleegden; aan Potifar, de
kamerheer van Farao, betekent de innerlijke dingen van de wetenschappelijke dingen; de vorst
der trawanten, betekent de dingen die de voornaamste zijn voor de uitlegging.
4788. De Midianieten verkochten hem naar Egypte; dat dit betekent dat zij die in enig ware
van het eenvoudig goede waren de wetenschappelijke dingen raadpleegden, staat vast uit de
uitbeelding van de Midianieten, namelijk zij die in het ware van het eenvoudig goede zijn,
nrs. 3242, 4756; uit de betekenis van Egypte, namelijk de wetenschappelijke dingen, nrs.
1164, 1165, 1186, 1462, 2588, 4749; uit de betekenis van verkopen, namelijk vervreemden,
waarover de nrs. 4752, 4758; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het Goddelijk Ware;
wanneer hiervan wordt gezegd dat het door hen die in het ware van het eenvoudig goede zijn,
verkocht of vervreemd werd naar de wetenschappelijke dingen, die Egypte zijn, dan wil dat
zeggen dat zij die raadpleegden; zij immers die in het ware van het eenvoudig goede zijn,
laten zich meestal afleiden door de begoochelingen van de zinnen, dus door de
wetenschappelijke dingen daaruit.
Eerder in vers 28 is gezegd dat Jozef uit de kuil werd opgetrokken door de Midianieten, maar
dat hij aan de Ismaëlieten werd verkocht; vandaar zou het schijnen dat hij door geen anderen
in Egypte verkocht had kunnen worden dan door de Ismaëlieten; dat hij echter niet door de
Ismaëlieten, maar door de Midianieten werd verkocht, komt omdat door de Ismaëlieten
diegenen worden uitgebeeld die in het eenvoudig goede zijn, nr. 4747, en door de Midianieten
diegenen die in het ware van dat goede zijn.
Jozef of het Goddelijk Ware kon niet verkocht worden door hen die in het goede zijn, maar
wel door hen die in het ware zijn; zij immers die in het goede zijn, kennen vanuit het goede
wat het Goddelijk Ware is; diegenen die in het ware zijn kennen dit niet.
De mensen van de Kerk zijn onderscheiden in twee geslachten, namelijk in hen die in het
goede zijn en in hen die in het ware zijn; zij die in het goede zijn, worden de hemelsen
genoemd en degenen die in het ware zijn, de geestelijken; tussen beide geslachten is veel
verschil.
Zij die in het goede zijn, zijn in de aandoening van het goede te doen ter wille van het goede
en dit zonder beloning te verwachten; de beloning bestaat daarin dat zij het goede mogen
doen, want daarin worden zij vreugde gewaar; zij echter die in het ware zijn, zijn niet in de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2022
aandoening van het goede te doen ter wille van het goede, maar vanwege dat het zo is bevolen
en meestal denken zij over een beloning; daaruit hebben zij vreugde en eveneens uit het
roemen daarop.
Daaruit blijkt dat zij die het goede doen vanuit het goede, dit doen vanuit innerlijke
aandoening, maar dat zij die het goede doen vanuit het ware, dit doen uit een zekere uiterlijke
aandoening.
Daaruit blijkt het verschil, dat eerstgenoemden innerlijke mensen zijn, laatstgenoemden echter
uiterlijke.
Zij die dus innerlijke mensen zijn, kunnen het Goddelijk ware, dat door Jozef wordt
uitgebeeld, niet verkopen, dat wil zeggen, vervreemden, omdat zij vanuit het goede het
ware bemerken, vandaar worden zij ook niet geleid door begoochelingen van de zinnen., dus
ook niet door de wetenschappelijke dingen; maar zij die uiterlijke mensen zijn, kunnen het
wel verkopen of vervreemden, omdat zij niet vanuit het goede het ware bemerken, maar het
slechts vanuit de leer en vanuit de leermeesters weten; indien zij de wetenschappelijke dingen
raadplegen, laten zij zich gemakkelijk door de begoochelingen afleiden, want zij hebben van
binnen geen andere aanzegging.
Vandaar nu komt het dat Jozef niet door de Ismaëlieten, maar door de Midianieten werd
verkocht.
4789. Aan Potifar, de kamerheer van Farao; dat dit de innerlijke dingen van de
wetenschappelijkheden betekent, staat vast uit de betekenis van de kamerheer, namelijk de
innerlijke dingen, waarover hierna; en uit de uitbeelding van Farao, te weten de
wetenschappelijke dingen; met Egypte immers worden de wetenschappen in het algemeen
aangeduid, zoals in de nrs. 1164, 1165, 1186, 1462 is getoond; eender met Farao; wat immers
in het Woord met het land of de natie wordt aangeduid, dat wordt ook met de koning ervan
aangeduid, want deze is het hoofd van de natie.
Dat het innerlijke dingen van de wetenschappelijke dingen zijn die worden aangeduid door de
kamerheer van Farao, komt omdat de kamerheren aangesteld waren over de innerlijke
aangelegenheden van de koning; zij waren immers de meer intieme hovelingen en de
hogergeplaatste gezaghebbers, zoals eveneens blijkt uit de betekenis van dat woord in de
oorspronkelijke taal.
4790. De vorst der trawanten; [overste van de bedienden] dat dit de dingen betekent die de
voornaamste zijn voor de uitlegging, staat vast uit de betekenis van de vorst, namelijk het
voornaamste, nrs. 1482, 2089; dat de vorst der trawanten hier is de voornaamste dingen voor
de uitlegging, komt omdat er wordt gehandeld over het Goddelijk Ware, dat door hen die in
het ware van het eenvoudig goede waren, verkocht werd daardoor dat zij de
wetenschappelijke dingen raadpleegden; vandaar de afdwaling en de vervreemding van het
Goddelijk Ware en vandaar de uitleggingen vanuit de zin van de letter van het Woord, nr.
4783; met de trawanten immers worden ook de dingen aangeduid die bedienen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2023
Vervolg over de overeenstemming met de Grootste Mens; hier over de
overeenstemming van de smaak en van de tong en eveneens van het aangezicht.
4791. De tong verleent ingang tot de longen en eveneens tot de maag en dus beeldt zij als het
ware de voorhof tot de geestelijke en tot de hemelse dingen uit; tot de geestelijke dingen,
omdat zij de longen bedient en vandaar de spraak; tot de hemelse dingen, omdat zij de maag
bedient, die aan het bloed en aan het hart de voedingsmiddelen verschaft; dat de longen
overeenstemmen met de geestelijke dingen en het hart met de hemelse dingen, zie de nrs.
3635, 3883-3896; daarom stemt de tong in het algemeen overeen met de aandoening van het
ware of met diegenen in de Grootste Mens die in de aandoening van het ware zijn en daarna
in de aandoening van het goede vanuit het ware; diegenen dus die het Woord van de Heer
liefhebben en vandaar de erkentenissen van het ware en het goede verlangen, behoren tot die
streek; maar met dit verschil dat er zijn die tot de tong zelf behoren, anderen tot het
strottenhoofd en tot de luchtpijp, anderen tot de keel, weer anderen tot het tandvlees en verder
ook anderen tot de lippen; want er is bij de mens zelfs niet het geringste waarmee er geen
overeenstemming is.
Dat zij die in de aandoening van het ware zijn tot die streek behoren, in de brede zin verstaan,
is meermalen te ondervinden gegeven en dit door een duidelijk voelbare invloeiing, nu eens in
de tong en dan weer in de lippen en het werd gegeven met hen te spreken; en het werd
waargenomen dat ook sommigen overeenstemmen met de innerlijke dingen van de tong en
van de lippen en anderen met de uiterlijke dingen; de werking van hen die alleen de uiterlijke
ware dingen met de aandoening opnemen, maar niet de innerlijke, zonder deze echter te
verwerpen, heb ik niet in de innerlijke maar in de uiterlijke dingen van de tong gevoeld.
4792. Omdat spijs en voeding met de geestelijke spijs en voeding overeenstemt; stemt
vandaar de smaak overeen met de doorvatting en de aandoening ervan; de geestelijke spijs is
de wetenschap, het inzicht en de wijsheid; hier vanuit leven immers geesten en engelen en
vanuit deze worden zij gevoed en daarnaar verlangen zij en hebben zij trek, zoals mensen die
hongerig zijn, naar spijs; vandaar stemt de eetlust overeen met dat verlangen.
En wat wonderlijk is, vanwege die spijs groeien zij ook op; de kleine kinderen immers die
overlijden, verschijnen in het andere leven niet anders dan als kleine kinderen en zij zijn ook
kleine kinderen naar hun verstand; maar naar gelang zij in inzicht en wijsheid groeien,
verschijnen zij niet als kleine kinderen, maar als gevorderd in leeftijd en tenslotte als
volwassenen; ik heb met sommigen gesproken die als kleine kinderen waren gestorven en zij
verbonden zich aan mij als jongelieden, omdat zij toen inzicht hadden.
Daaruit blijkt wat geestelijke spijs en voeding is.
4793. Omdat smaak overeenstemt met doorvatten en de aandoening van weten, verstaan en
wijs zijn en in die aandoening het leven van de mens is, wordt het daarom niet aan enige geest
of engel toegestaan, in de smaak van de mens in te vloeien, want dit zou zijn een invloeien in
het leven dat hem eigen is.
Toch zijn er rondzwervende geesten vanuit de helse bende, die verderfelijker zijn dan de
overigen, die omdat zij het in het leven van het lichaam tot gewoonte hadden gemaakt om
binnen te gaan in de aandoeningen van de mens teneinde hem schade toe te brengen, ook in
het andere leven die begeerte behouden en op elke wijze proberen om binnen te gaan in de
smaak bij de mens; wanneer zij daarin zijn binnengegaan, nemen zij bezit van de innerlijke
dingen, namelijk van het leven van zijn denken en aandoeningen, want zij stemmen, zoals
gezegd, overeen en de dingen die overeenstemmen, werken als één samen; heden ten dage
worden zeer velen door hen bezeten; er zijn immers heden ten dage innerlijke bezetenheden,
niet echter zoals oudtijds, uiterlijke.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2024
De innerlijke bezetenheden vinden plaats door zulke geesten en hoedanig zij zijn, kan
vaststaan indien men let op het denken en de aandoeningen, vooral op de innerlijke
bedoelingen die men vreest te openbaren en die bij sommigen zo waanzinnig zijn dat indien
zij niet in bedwang werden gehouden door de uiterlijke banden, die eer, gewin, roem, vrees
voor het leven en voor de wet zijn, zij zich meer dan bezetenen in moorden en roverijen
zouden storten; wie en hoedanig die geesten zijn door wie de innerlijke dingen van zulke
mensen bezeten zijn, zie nr. 1983.
Opdat ik zou weten hoe het hiermee is gesteld, werd het hun toegestaan om te trachten in de
smaak bij mij binnen te gaan, wat zij ook met de grootste ijver poogden; en toen werd mij
gezegd dat indien zij tot de smaak doordrongen zij ook de innerlijke dingen in bezit zouden
nemen; de oorzaak hiervan is dat de smaak door overeenstemming van die innerlijke dingen
afhangt; maar dit werd alleen toegelaten met het doel dat ik zou weten hoe het met de
overeenstemming van de smaak is gesteld; zij werden immers direct van daar weggejaagd.
Die verderfelijke geesten beproeven dit voornamelijk om alle innerlijke banden te slaken, die
de aandoeningen zijn van het goede en het ware, van het gerechte en het billijke, de vrees
voor de Goddelijke wet, de schroom om het gezelschap en het vaderland te schaden; zijn deze
innerlijke banden verbroken, dan is de mens door hen bezeten; wanneer zij zich niet zo met
hardnekkige inspanning in de innerlijke dingen kunnen begeven, proberen zij het door
magische kunsten, waarvan er verscheidene zijn in het andere leven die in de wereld
volslagen onbekend zijn; hierdoor verdraaien zij de wetenschappelijke dingen bij de mens en
wenden alleen die aan die schandelijke begeerten begunstigen.
Zulke inbeslagnemingen kunnen niet worden vermeden, tenzij de mens in de aandoening van
het goede is en vandaar in het geloof in de Heer.
Het werd eveneens getoond hoe zij verjaagd werden; toen zij namelijk meenden naar de
innerlijke dingen van het hoofd en de hersenen door te dringen, werden zij daar langs de
uitscheidingswegen afgevoerd en vandaar naar de uitwendige dingen van de huid; en er werd
gezien dat zij daarna werden neergeworpen in een kuil vol met tot ontbinding overgegaan
vuilnis; ik ben ingelicht dat zulke geesten overeenstemmen met de vuile kleine putjes in de
buitenste huid, waar schurft is, dus met schurft.
4794. De geest of de mens na de dood, heeft alle gewaarwordingen die hij had toen hij in de
wereld leefde, namelijk het gezicht, het gehoor, de reuk en de tast, echter niet de smaak, maar
in plaats daarvan iets dat overeenkomt en aan de reukzin is toegevoegd.
Dat hij geen smaak heeft, is opdat hij niet in de smaak van de mens kan binnengaan en zo
diens innerlijke dingen in bezit nemen en verder opdat die zin hem niet zal verwijderen van
het verlangen om te weten en wijs te zijn en dus van de geestelijke trek.
4795. Hieruit kan ook vaststaan waarom de tong een dubbele taak is toegewezen, namelijk de
taak om de spraak van dienst te zijn en om de voeding van dienst te zijn, stemt zij overeen
met de aandoening van de ware dingen te weten, te verstaan en daarin wijs te zijn; waarom
ook het woord wijsheid [sapientia] of wijs zijn [sapere] afkomt van het woord smaak [sapor];
en voor zover zij de spraak van dienst is, stemt zij overeen met de aandoening van de ware
dingen te denken en die voort te brengen.
4796. Wanneer engelen zich zichtbaar vertonen, verschijnen al hun innerlijke aandoeningen
helder vanuit het aangezicht en blinken daaruit op, zodat het aangezicht de uiterlijke vorm en
het representatieve beeld ervan is.
Een ander aangezicht hebben dan dat van zijn aandoeningen is in de hemel niet mogelijk; zij
die een ander aangezicht voorliegen, worden uit het gezelschap geworpen.
Daaruit blijkt dat het aangezicht overeenstemt met alle innerlijke dingen in het algemeen,
zowel met iemands aandoeningen als met zijn gedachten of met de dingen die van de wil en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2025
met de dingen die van het verstand zijn bij de mens; vandaar ook worden in het Woord met
het aangezicht en met de aangezichten de aandoeningen aangeduid en daarmee dat ‘de Heer
de aangezichten over iemand verheft’, dat Hij vanuit de Goddelijke Aandoening, die van de
liefde is, Zich over hem erbarmt.
4797. De veranderingen van de staat van de aandoeningen verschijnen ook in het aangezicht
van de engelen op levende wijze; wanneer zij in hun gezelschap zijn, dan zijn zij in hun
aangezicht, maar wanneer zij in een ander gezelschap komen, dan worden hun aangezichten
veranderd volgens de aandoeningen van het goede en het ware van dat gezelschap, toch is het
echte aangezicht zoals een vlak dat in die veranderingen wordt gekend; ik heb de
opeenvolgende wisselingen gezien volgens de aandoeningen van de gezelschappen waarmee
zij gemeenschap hadden; want iedere engel is in een bepaalde streek van de Grootste Mens en
heeft zo op algemene wijze en in ruime zin gemeenschap met allen die in dezelfde streek zijn,
hoewel hij in dat deel van die streek is waarmee hij eigenlijk overeenstemt.
Ik heb gezien dat zij hun aangezichten wisselden door veranderingen van de ene grens van de
aandoening tot de andere, maar het werd waargenomen dat toch hetzelfde aangezicht in het
algemeen werd aangehouden, zodat steeds de heersende aandoening met de wisselingen ervan
opblonk; zo werden dus de aangezichten van de gehele aandoening en de uitbreiding ervan
getoond.
En wat nog wonderlijker is, ook werden veranderingen van de aandoeningen vanaf de
kindsheid tot aan de volwassen leeftijd toe getoond door de wisselingen van het aangezicht;
en het werd te kennen gegeven hoeveel het in deze leeftijd van de kindsheid had behouden en
dat deze het menselijke zelf ervan was; bij het kleine kind immers is de onschuld in de
uiterlijke vorm en de onschuld is het menselijke zelf; daarin immers vloeit als in een vlak de
liefde en de naastenliefde uit de Heer in; wanneer de mens wordt wederverwekt en wijs
wordt, dan wordt de onschuld van de kindsheid die uiterlijk was, innerlijk; vandaar komt het
dat de echte wijsheid geen andere woonplaats heeft dan in de onschuld, nrs. 2305, 2306, 3183,
3994; verder dat niemand dan alleen hij die iets van onschuld heeft in de hemel kan
binnengaan, volgens de woorden van de Heer: ‘Tenzij gij wordt zoals de kinderkens, gij zult in
het koninkrijk der hemelen niet binnengaan’, (Mattheüs 18:3; Markus 10:15).
4798. Uit de aangezichten kan men ook de boze geesten kennen, want al hun begeerten of
boze aandoeningen zijn aan hun aangezichten ingeschreven; en uit de aangezichten kan men
eveneens kennen met welke hellen zij in gemeenschap staan; er zijn immers zeer vele hellen,
alle onderscheiden naar geslachten en soorten van de begeerten van het boze.
In het algemeen zijn hun aangezichten, wanneer zij bij het licht van de hemel verschijnen,
bijna zonder leven, vaal als van lijken, bij sommigen zwart en bij sommigen monsterachtig;
zij zijn immers de vormen van de haat, de wreedheid, de sluwheid en de huichelarij; maar in
hun eigen schijnsel verschijnen zij onder elkaar, ten gevolge van hun fantasie, anders.
4799. Er waren geesten bij mij uit een ander wereldrond, waarover elders, van wie het
aangezicht afweek van het aangezicht van de mensen van onze wereld; dit aangezicht was
vooruitstekend, vooral rondom de lippen en bovendien vrij; ik sprak met hen over hun wijze
van leven en de staat van omgang met elkaar; zij zeiden dat zij onderling vooral spraken door
wisselingen rondom de lippen en dat zij aandoeningen uitdrukten door de dingen die van het
aangezicht zijn rondom de ogen, zodat hun genoten daaruit ten volle, zowel wat zij dachten
als wat zij wilden, konden begrijpen.
Zij trachtten mij dit eveneens te tonen door een invloeiing in mijn lippen, door verschillende
vouwingen en buigingen er rondom; maar ik kon de veranderingen niet opnemen, omdat mijn
lippen niet vanaf kindsheid in zulke dingen waren ingewijd, toch kon ik door de
vergemeenschapping van hun denken gewaarworden wat zij spraken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2026
Dat echter de spraak in het algemeen door de lippen kan worden uitgedrukt, kan voor mij
vaststaan uit de veelvuldige onderling vervlochten reeksen van spierweefsels die in de lippen
zijn en die indien ze werden losgewikkeld en zich dan zo ontplooid en vrij zouden bewegen,
daar tal van wisselingen zouden kunnen vertonen, die aan hen bij wie die spiervezels
samengedrukt liggen, onbekend zijn.
Dat hun spraak daar zodanig was, komt daarvandaan dat zij niet kunnen veinzen of iets anders
denken en iets anders met het aangezicht tonen; zij leven immers onder elkaar in zo’n
oprechtheid dat zij hoegenaamd niets voor hun genoten verbergen of dezen weten terstond
wat zij denken en willen en hoedanig zij zijn en eveneens wat zij bedreven hebben; de
volbrachte daden immers zijn bij hen die in het oprechte zijn, in het geweten; vandaar kunnen
zij door de anderen op het eerste gezicht worden onderkend ten aanzien van de innerlijke
gelaatstrekken of het gemoed.
Zij toonden mij dat zij het aangezicht niet dwingen, maar het vrij laten gaan, anders dan bij
hen die van jongs af aan daaraan gewend zijn te veinzen, dus anders te spreken en te handelen
dan te denken en te willen; het aangezicht van dezen wordt samengetrokken, opdat het klaar is
om een wisseling te ondergaan, zoals de gewiekstheid het ingeeft.
Al wat de mens wil verbergen, trekt zijn aangezicht samen en vanuit dit samengetrokkene
wordt het uitgerekt wanneer iets, als het ware oprecht, leugenachtig naar voren wordt
gebracht.
Toen ik in het Woord van het Nieuwe Testament over de Heer las, waren die geesten
aanwezig en eveneens waren zekere christenen aanwezig en het werd doorvat dat de
laatstgenoemden binnenin zich ergernissen tegen de Heer koesterden en eveneens dat zij deze
op stilzwijgende wijze wilden vergemeenschappen; diegenen die van het andere wereldrond
waren, waren verwonderd dat zij zodanig waren, maar het werd gegeven hun te zeggen dat zij
in de wereld niet met de mond maar met het hart zodanig waren geweest en dat er ook zijn die
de Heer prediken, ook al zijn zij zodanig en dan het gewone volk tot zuchten en soms tot
tranen toe roeren vanuit de ijver van een geveinsde vroomheid, waarbij zij van de dingen die
van hun hart zijn, hoegenaamd niets meedelen; zij verbaasden zich hierover dat er zo’n
tweespalt kan bestaan tussen de innerlijke en de uiterlijke dingen of tussen het denken en de
spraak, terwijl zij zeggen dat zij van zo’n tweespalt in het geheel niet weten en dat het hun
onmogelijk is om iets anders met de mond te spreken en met het aangezicht te tonen dan
volgens de aandoeningen van het hart en dat zij, indien het anders was, uiteengescheurd
zouden worden en vergaan.
4800. Uiterst weinigen kunnen geloven dat er gezelschappen van engelen en geesten zijn
waarmee de afzonderlijke dingen bij de mens overeenstemmen en verder dat hoe meer
gezelschappen er zijn en hoe meer er in het gezelschap zijn, des te beter en des te sterker de
overeenstemming is; in een eensgezinde menigte immers is sterkte.
Opdat ik zou weten dat dit zo is, werd getoond hoe zij werken op en invloeien in het
aangezicht, hoe in de spieren van het voorhoofd en in die van de wangen en verder in die van
de kin en de keel; het werd aan hen die tot die streek behoorden, gegeven in te vloeien en toen
werden volgens hun invloeiing de afzonderlijke gevarieerd; enigen van hen spraken ook met
mij, maar die wisten niet dat zij aan de streek van het aangezicht waren toegewezen, want aan
welke streek zij zijn toegewezen, is voor de geesten verborgen, maar niet voor de engelen.
4801. Iemand sprak met mij, die in de tijd toen hij in de wereld leefde, meer dan anderen, de
uiterlijke ware dingen van het geloof had geweten, maar toch niet een leven had geleid dat
overeenkomt met de geboden van het geloof; hij had immers alleen zichzelf liefgehad en
anderen bij zichzelf vergeleken veracht en hij had geloofd dat hij onder de eersten in de
hemel zou zijn; maar omdat hij zodanig was, had hij geen andere mening van de hemel
kunnen hebben, dan zoals van een werelds koninkrijk.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2027
Toen hij in het andere leven waarnam dat de hemel geheel en al anders was en dat diegenen
de voornaamsten waren die zich niet boven anderen hadden gesteld, bovenal diegenen die
zich van de barmhartigheid niet waardig en zich zo naar de verdienste genomen de laatsten
hadden geacht, was hij zeer verontwaardigd en verwierp hij de dingen die in het leven van het
lichaam van zijn geloof waren geweest.
Hij streefde er aanhoudend naar om diegenen geweld aan te doen die van de streek van de
tong waren; het werd gegeven zijn streven verscheidene weken lang te doorvoelen en vandaar
eveneens te weten wie en hoedanig diegenen zijn die aan hen zijn tegenovergesteld.
4802. Er zijn ook zulke geesten die op een zekere wijze het licht van de hemel toelaten en de
ware dingen van het geloof opnemen, maar toch boos zijn, zodat zij enige doorvatting van het
ware hebben; zij nemen de ware dingen eveneens begerig op, maar niet met het doel om
volgens die te leven, maar om zich daarop te beroemen dat het schijnt dat zij intelligenter en
meer lynxogig zijn dan de anderen; het verstandelijke van de mens is immers zodanig dat het
de ware dingen kan opnemen, maar de ware dingen worden hun toch niet toegeëigend, tenzij
zij volgens die leven; indien het verstandelijke van de mens niet zodanig was, zou hij niet
kunnen worden hervormd.
Zij die in de wereld zodanig zijn geweest, namelijk dat zij de ware dingen hebben verstaan en
toch een leven van het boze hebben geleefd, zijn ook in het andere leven zodanig, maar daar
misbruiken zij hun vermogen van de ware dingen te verstaan, om te heersen; zij weten
immers daar dat zij door de ware dingen gemeenschap hebben met enige gezelschappen van
de hemel, en dus dat zij bij de bozen kunnen zijn en zich kunnen laten gelden, want de ware
dingen brengen in het andere leven macht met zich mee; maar omdat zij een leven van het
boze hebben, zijn zij in de hel.
Ik heb met een tweetal dat in het leven van het lichaam zodanig was geweest, gesproken; en
dezen verwonderden zich dat zij in de hel waren, terwijl zij toch door overreding de ware
dingen van het geloof hadden geloofd; maar hun werd gezegd dat het licht bij hen waardoor
zij de ware dingen verstaan, een licht is, zodanig als dat van de winter in de wereld, waarin de
voorwerpen met hun schoonheid en met hun kleuren evenzeer verschijnen als in het licht van
de zomer, maar dat toch alle dingen in het eerstgenoemde licht verstard zijn en zich niets
liefelijks en met niets van blijdschap vertoont, en dat, omdat het einddoel van het verstaan van
de ware dingen het pralen was geweest en vandaar ter wille van zichzelf, de sfeer van hun
einddoelen, wanneer die zich verheft naar de innerlijke hemelen tot de engelen daar, door wie
enige en alleen de einddoelen worden doorvat, niet kan worden verdragen, maar dat zij wordt
teruggeworpen; vandaar komt het dat zij in de hel waren.
Hieraan werd toegevoegd dat zulke mensen oudtijds meer dan de overigen ‘slangen van de
boom der kennis’ werden genoemd, omdat zij, wanneer zij vanuit het leven redekavelen tegen
de ware dingen spreken; en bovendien dat zij gelijk zijn aan een vrouw die bekoorlijk is van
aangezicht, maar evenwel een afschuwelijke stank verspreidt en daarom overal waar zij komt,
uit de gezelschappen wordt teruggeworpen; in het andere leven stinken deze geesten ook
inderdaad wanneer zij tot de gezelschappen van de engelen komen; dit ruiken zij ook zelf
wanneer zij tot daar naderen.
Hieruit kan eveneens vaststaan wat het geloof is zonder het leven van het geloof.
4803. Wat het vermelden waard is en wat in de wereld volslagen onbekend is, namelijk dat de
staten van de goede geesten en de engelen aanhoudend veranderd en vervolmaakt worden en
dat zij zo worden opgeheven in de meer innerlijke dingen van de streek waarin zij zijn en dus
in edeler functies ; er is immers in de hemel een aanhoudende zuivering en om zo te zeggen
een nieuwe schepping, maar toch is het hiermee als volgt gesteld, dat nooit enige engel tot in
het eeuwige een volstrekte volmaaktheid kan bereiken; alleen de Heer is volmaakt, in hem en
vanuit Hem is alle volmaaktheid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2028
Zij die met de mond overeenstemmen, willen aanhoudend spreken, want in het spreken
vinden zij het toppunt van wellust; wanneer dezen worden vervolmaakt, worden zij daartoe
gebracht dat zij niets anders spreken dan dat wat voor de genoten, het algemeen welzijn, de
hemel en de Heer bevorderlijk is.
De verkwikking om zo te spreken neemt bij hen voor zoveel toe als de lust vergaat zichzelf bij
het spreken voor ogen te hebben en naar de wijsheid te reiken vanuit het eigene.
4804. Er zijn zeer vele gezelschappen in het andere leven die de gezelschappen van de
vriendschap worden genoemd; zij zijn samengesteld uit degenen die in het leven van het
lichaam de verkwikking van de conversatie boven elke andere verkwikking hebben verkozen
en die hen met wie zij zich onderhielden, hebben liefgehad, zonder zich er in het minst om te
bekommeren of zij goed dan wel boos waren, als zij maar onderhoudend waren; zo waren zij
dus noch met het goede noch met het ware bevriend.
Zij die zodanig zijn geweest in het leven van het lichaam, zijn ook zo in het andere leven; zij
sluiten zich aaneen vanuit het behagen van conversatie alleen.
Verscheidene van zulke gezelschappen zijn bij mij geweest, maar op een afstand; zij
verschenen voornamelijk een weinig naar rechts boven het hoofd; het werd gegeven hun
aanwezigheid te bemerken door een verstarring en een afstomping en door de beroving van
het verkwikkelijke waarin ik was; de tegenwoordigheid immers van zulke gezelschappen
brengt dit teweeg; waar zij immers komen, nemen zij van de anderen het verkwikkelijke weg
en wat wonderlijk is, zij eigenen het zich toe; zij keren immers de geesten die bij de anderen
zijn, af en keren die naar henzelf toe; vandaar dragen zij het verkwikkelijke van de ander op
zichzelf over en omdat zij daardoor voor diegenen die in het goede zijn, hinderlijk en
schadelijk zijn, worden zij daarom door de Heer daarvan afgehouden dicht bij de hemelse
gezelschappen te komen.
Daaruit werd te weten gegeven hoeveel schade ten aanzien van het geestelijk leven de
vriendschap de mens berokkent, indien de persoon en niet het goede wordt beschouwd;
weliswaar kan eenieder met een ander bevriend zijn, maar hij moet niettemin het allermeest
bevriend zijn met het goede.
4805. Er zijn ook gezelschappen van innerlijke vriendschap, die niet het uiterlijk
verkwikkelijke van een ander wegnemen en op zichzelf overbrengen, maar het innerlijk
verkwikkelijke of het gezegende ervan vanuit de aandoening van de geestelijke dingen; die
zijn vooraan aan de rechterzijde dicht boven de lagere aarde en sommigen daarvan een weinig
daarboven.
Ik heb enige malen gesproken met hen die beneden waren en toen vloeiden degenen die boven
waren in het algemene in.
Dezen waren in het leven van het lichaam zodanig geweest dat zij van harte diegenen hadden
liefgehad die binnen hun gemeenschappelijk samenzijn waren geweest en elkaar ook in
broederschap wederkerig hadden omhelsd.
Zij hadden van zichzelf geloofd dat ‘zij alleen’ levend en in het licht waren en dat diegenen
die zich buiten hun gezelschap bevonden, naar verhouding als het ware niet levend en niet in
het licht waren; en omdat zij zodanig waren, meenden zij ook dat de hemel van de Heer alleen
bestond uit de weinigen die zij waren; maar het werd gegeven hun te zeggen dat de hemel van
de Heer onmetelijk is en bestaat uit elk volk en elke taal en dat daar allen zijn die in het goede
van de liefde en van het geloof zijn geweest; en het werd getoond dat zij die in de hemel zijn,
betrekking hebben op alle streken van het lichaam ten aanzien van de uiterlijke en de
innerlijke dingen; maar indien zij voorbij streefden aan de dingen die met hun leven
overeenstemmen, niet de hemel konden hebben, vooral niet indien zij anderen die buiten hun
gezelschap waren, verdoemden; en dat hun gezelschap dan een gezelschap van innerlijke
vriendschap is, die, zoals gezegd, zodanig is dat zij anderen beroven van het gezegende van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 37
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2029
de geestelijke aandoening wanneer zij hen naderen; zij beschouwen hen immers als niet
uitverkoren en als niet levend, welke gedachte, wanneer die wordt vergemeenschapt,
droefenis veroorzaakt, die evenwel volgens de wet van de orde in het andere leven, tot henzelf
terugkeert.
4806. Het vervolg over de overeenstemming met de Grootste Mens aan het einde van het
volgende hoofdstuk.
Einde hoofdstuk zevenendertig

'

Maak jouw eigen website met JouwWeb