'

Scivias visioen 2.6

 

FB. 1

En daarna zag ik vervolgens, toen de Zoon van God aan het kruis hing, hoe het genoemde

vrouwengestalte als een stralende glans haastig uit het eeuwige raadbesluit naar voren trad en door

Goddelijke kracht tot Hem werd gebracht. Overstroomd met bloed, dat uit Zijn zijde vloeide en zich

daarbij naar boven verhief, werd ze naar de wil van de hemelse Vader in gelukzalige verloving met

Hem verbonden en met Zijn vlees en bloed als bruidscadeau edel geschonken. (II Hil. 143:1/2). 

  

En ik hooorde een stem uit hemel tot mij zeggen: "Deze, Mijn Zoon, wordt u toevertrouwd ter

vernieuwing van Mijn volk, daar zij Moeder zal zijn, doordat zij de zielen door de verlossing in

Geest en water opnieuw herboren laat worden." (II Hil. 143:3).  

 

En toen dit gestalte zo in haar krachten sterker werd, zag ik als het ware een altaar, tot welke ze vaak 

toetrad. Daar keek ze met eerbied naar haar bruidsgeschenk en toonde zich nederig aan haar hemelse 

Vader en Zijn engelen. Toen vervolgens ook nog een priester in heilige gewaden gekleed, naar het

altaar kwam om de Goddelijke geheimenissen te vieren, zag ik plotseling een zeer heldere lichtglans

onder de begeleiding van engelen uit de hemel komen en die dit altaar geheel omstraalde. Het bleef

zolang aanwezig, tot na de voltooiing van dit Misoffer en de priester het altaar verliet. Nadat het

evangelie des vredes gepredikt was en de consecratie van de offergave op het altaar was gelegd, 

zong de priester de lofprijzing van de Almachtige God, dat wil zeggen, 'Sanctus, sanctus, sanctus

Dominus Deus Sabaoth' en zo begon het mysterie van dit Misoffer. Plotseling daalde uit de open

hemel een vurige gloed van onvoorstelbare helderheid naar beneden op deze offergaven en overstraalt

dit met haar schijn, gelijk de zon een voorwerp verlicht die ze met haar stralen aanraakt. En terwijl

zij dit zo doorstraalde, hief zij dit offer onzichtbaar op tot de hemelse geheimenissen en liet het daarna

weer zakken op het altaar, gelijk een mens die in- en uitademt. Zo is dit ware vlees en ware bloed,

ofschoon zij in de ogen van mensen als brood en wijn verschijnen. (II Hil. 143:4/11). 

           

Toen ik dat zag, verschenen onmiddelijk, als in een spiegel, de symbolen voor de geboorte, het lijden, 

en de begrafenis en evenzo voor de opstanding en de hemelvaart van onze Verlosser, deze eniggeboren

God, zoals Hij het heeft volbracht toen Hij op aarde verbleef. Echter gedurende de tijd dat de priester

het lied over het onschuldige Lam hoorde, dat wil zeggen, toen er gezongen werd: "Lam Gods, dat U 

wegneemt de zonden der wereld," en hij zich gereed maakte, de heilige communie te ontvangen, trok

de genoemde vurige gloed zich terug naar de hemel; en toen de hemel zich zo gesloten had, hoorde ik

van daaruit een stem, die zei: "Eet en drink het lichaam en het bloed van Mijn Zoon ter aflossing van

Eva's zonde, zodat gij weer in uw rechtmatige erfenis hersteld kunt worden." En gedurende de tijd

dat ook de overige mensen tot de priester naderden om het sacrament te kunnen ontvangen, nam ik

vijf soorten of type van mensen waar. Sommigen waren aan het lichaam stralend en vurig in de ziel;

anderen leken bleek aan het lichaam en in de ziel duister; enkelen waren aan het lichaam behaard en in

de ziel stijf van meerdere menselijke bevlekkingen; ook waren er enigen aan hun lichaam met scherpe

doornen omgeven en verschenen in hun ziel als een melaatse; weer anderen verschenen aan hun lichaam

bloedend en in de ziel als een rottend lijk. Maar bij al dezen werd bij de aanvang van het sacrament de

ene met een vurige glans overgoten, terwijl de andere als het ware door een donkere wolk werd

verduisterd. (II Hil. 143:12/15). 

               

Na de voltooiing van het Misoffer echter, terwijl de priester zich van het altaar verwijderde, trok de

genoemde lichtstraal, die uit de hemel afkomstig was, en het gehele altaar had omstraald, zich naar

boven in de geheimenissen van de hemel terug. En opnieuw hoorde ik een stem, die uit de hoge

hemelen tot mij sprak. (II Hil. 143:16/17). 

  

 

De kerk, die met Christus in Zijn lijden getrouwd en met Zijn bloed

begiftigd is, stond op als redding der zielen

 

FB. 2

Toen Jezus Christus, de ware Zoon van God, aan Zijn martelaarshout hing, werd de kerk in de

verborgenheid van de hemelse geheimenissen met Hem verbonden en werd Zijn purperen bloed als

bruidsgeschenk gegeven. Hier verwijst ze zelf naar, wanneer ze veelvuldig naar het altaar stapt,

haar bruidsgeschenk opeist en zeer zorgvuldig observeert, hoe eerbiedig haar zonen de Goddelijke

geheimenissen naderen en ze ontvangen. (II Hil. 144:1/2).    

 

"En daarna zag ik vervolgens, toen de Zoon van God aan het kruis hing, hoe het genoemde

vrouwengestalte als een stralende glans haastig uit het eeuwige raadsbesluit naar voren trad en door

Goddelijke kracht tot Hem werd gebracht." Want toen dit onschuldige Lam tot heil van de mens op het

altaar van het kruis was verhoogd, verscheen plotseling de kerk in een zuivere glans van geloof en in

overige deugden door een afgrondsdiep mysterie uit het geheime raadsbesluit van de Goddelijke

geheimenissen in de hemel door de hoogste Majesteit die met de eniggeboren God verbonden is. Wat

betekent dat? Toen namelijk uit de verwonde zijde van Mijn Zoon bloed vloeide, begon onmiddelijk de

redding der zielen. Want die heerlijkheid waaruit de duivel met zijn volgelingen werden verdreven,

worden aan de mens gegeven toen Mijn eniggeboren Zoon, die de dood aan het kruis tijdelijk op zich

nam, de gelovige zielen uit de hel ontrukte en ze naar de hemel leidde. Als gevolg hiervan begon het

geloof in Zijn discipelen en degenen die Hem oprecht volgden toe te nemen en te versterken, zodat

zij erfgenamen van het hemelrijk werden. Daarom wordt dit gestalte door bloed overstroomd, dat uit

Zijn zijde vloeide of stroomde en zich daarbij naar boven ophief, naar de wil van de hemelse Vader in

gelukzalige verloving met Hem verbonden. Want toen de kracht van het lijden van Gods Zoon hen

gloeiend overstroomde en zich op wonderbare wijze tot de top der hemelse geheimenissen verhief,

gelijk een geur van welriekende geuren zich in de hoogte verspreidt, werd de kerk sterker in de

stralende erfgenamen van het eeuwige koninkrijk, en werd naar de bestemming van de hemelse Vader

de eniggeboren God in geloof getrouwd. Op welke manier? Net zoals een bruid haar bruidegom in 

onderwerping en aanpassing van gehoorzaamheid zich schikt en met het liefdesverbond van hem de

vruchtbare gave ontvangt, om kinderen te baren, en zij voor haar erfgenamen zorgt, zo is ook de kerk in

dienst van nederigheid en liefde (caritas) met de Zoon van God verbonden, en ontvangt van Hem de

wedergeboorte uit geest en water, samen met de redding van zielen voor herstel van leven en geeft

hen over aan de hemel. (II Hil. 144:3/12). 

                

Daarom wordt zij ook met Zijn vlees en bloed als bruidsgeschenk edel geschonken, omdat de

eniggeboren God Zijn lichaam en Zijn bloed Zijn gelovigen, die zowel de kerk als ook de kinderen der

kerk zijn, in stralende heerlijkheid zo overgaf, dat zij door Hem dat Leven in de hemelse stad bezitten.

Hoezo? (II Hil. 144:13/14). 

 

 

God de Vader heeft de oude slang in de nederigheid van Zijn Zoon verslagen,

niet door Zijn macht

 

FB. 3

Want Hij gaf Zijn vlees en bloed tot heiliging van de gelovigen, net zoals de hemelse Vader Hem

voor de verlossing van de volkeren aan het Lijden overgaf. Zo versloeg Hij met nederigheid en

gerechtigheid door Hem de oude slang, omdat Hij deze niet door Zijn macht en sterkte wilde

overwinnen. Hij is immers een rechtvaardige God die geen onrecht wil. Zo spreekt ook de

psalmist, wanneer hij zegt: (II Hil. 145:1/4).

  

 

Woorden van de psalmist

 

FB. 4

"Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars,

noch zit in de kring der spotters;" (Ps. 1:1). Wat betekent dat? (II Hil. 146:1/2).  

 

Omdat God de Vader alle zaligheid en geluk van Zijner schepselen is, doet Hij aan Zijn schepselen 

vele verschillende wonderbaarlijke tekenen. Zo goot ook de menswording van Zijn Zoon de heerlijkste 

smaken van grote zoetheid uit, aangezien de hemelse deugden in Hem vele bouwwerken stichten,

waardoor de mens tot het hemelrijk zou moeten terugkeren, die niet verduisterd wordt door enige

schaduw van de dood. En zo is duidelijk geworden dat ook in onze hemelse Vader de sterkste 

krachten van alle deugden aanwezig zijn, want Hij heeft door Zijn eniggeborene Zoon de dood

manhaftig gedood en de hel verbrijzeld. Zelfs op de laatste dag zal hij de aardcirkel in een andere

en betere staat brengen. (II Hil. 146:3/6). 

   

Daarom kwam Hij, vanwege de uitgestrektheid van Zijn hart, niet op de wankelende paden van de

boze geesten, die de waarheid verlieten en de leugen naar zich toe hebben getrokken. Hoezo? Omdat

ze de waarheid wilden vernietigen door middel van hun leugens. Hoe? Ze wilden de Oude van

dagen (Dan. 7:9), die voor die tijd der dagen en uren was, onderdrukken en verlangden ernaar de oude

slang, die voor de tijd der tijden niet bestond, gelijk te stellen. Maar dat kon en mocht niet gebeuren,

want er is maar één God. Daarom is de duivel een leugenaar. Want hij heeft zich van God losgemaakt,

waarbij hij het leven verliet en de dood vond. En zo stond ook God niet op de weg, waarop de

zondaars hun schreden zetten, omdat Hij de weg Adams verwierp en deze zonde niet liefhad, want

toen Adam werd verleid door de duivel joeg Hij hem weg uit het paradijs. En Hij heerste ook niet uit

een onrechtvaardige macht, zoals dat gehele menselijke ras in de schaduw van de dood zit en in de

dood verstrikt zit, omdat het hoogmoedig de waarheid heeft opgegeven. Wat betekent dat? God heeft

noch de duivelse hooghartigheid noch de menselijke nalatigheid in Zijn macht zo weerstaan, dat Hij

hen met Zijner sterkte ten val heeft gebracht. Op welke manier? Wanneer er twee kampvechters waren

en de ene de andere door zijn sterkere krachten overtrof, dan zou zeker de sterkste de zwakkere

bewijzen, dat nog zwaardere gevechten in zijn bereik lagen, om zo de zwakkere te ontmoedigen en te

onderwerpen, en dat hij van geen wijken wil weten. Echter zo handelde God niet, want Hij weerstond

het werk van de goddeloosheid met uiterste vriendelijkheid; want Hij zond namelijk zijn Zoon de

wereld in, die Zijn verloren schapen in Zijn diepste nederigheid door Zijn lichaam naar de hemel

leidde. Hoe? Omdat het bloed, dat uit Zijn lichaam stroomde, zodra het uit de open wond vloeide, in de 

geheimenissen van de hemel, zichtbaar werd en verlangde, dat de verlossing van de zielen daaruit zou

voortkomen. Hoezo? Omdat de hele schepping in de Zoon van God werd aangekondigd, dat door Zijn

lijden en Zijn dood de verlorenheid van de mens tot nieuw leven zou komen. In hoeverre? De

eniggeboren God, die dat Leven is, heeft Zichzelf opgeofferd voor de Verlossing van het menselijke

ras aan het altaar van het Kruis. Daar heeft Hij zich de kerk als bruid verkozen, zoals je onvervalst van

de stem hebt vernomen, die uit de geheimenissen van de hemel weerklonk. Zij zal als herstelling van

het heil de Moeder van de gelovige volken zijn, om ze door de geestlijke wedergeboorte zonder smet

naar de hemel te leiden. (II Hil. 146:4/26). 

             

 

De groeiende kerk brengt haar bruidsgeschenk Gods voor de engelen in

nederigheid en de diepe betekenis van sacramenten worden onder de

inspiratie van de Heilige Geest geopenbaard 

 

FB. 5

"En toen dit gestalte zo in haar krachten sterker werd, zag ik als het ware een altaar, tot welke ze vaak

toetrad. Daar keek ze met eerbied naar haar bruidsgeschenk en toonde zich nederig aan haar hemelse

Vader en Zijn engelen." Omdat, zoals reeds gezegd, de kerk al snel een toename zag van gezegenden

en sterke deugden, en zoals met een duidelijke verwijzing getoond werd, begon onder de inspiratie

van de Heilige Geest in de diepte der zuchten de gelovigen de heiliging der mystieke altaren. Daar

legt de kerk in bestendige opmerkzaamheid de sporen van haar voorbeelden als haar bruidsgeschenk

neer, namelijk het lichaam en het bloed van Gods Zoon, en offert ze, door er met de grootste toewijding 

naar te kijken, de Schepper van het heelal voor de ogen van de levende gloeiende lichten, namelijk de

hemelse burgers, in de onderwerping van nederige gehoorzaamheid. Wat betekent dat? Net zoals het

vlees van Mijn eniggeboren Zoon in de onbeschadigde schoot van de Maagd Maria ontstond en

vervolgens voor de redding van de mensen werd overgeleverd, zo wordt ook nu Zijn vlees voortdurend

in de integriteit van de kerk vermeerderd, en tot heiliging van de gelovigen uitgedeeld.

(II Hil. 147:1/6).

    

 

Vergelijking met het goud

 

FB. 6

Zoals een smid zijn goud, door het vloeibaar te maken in het vuur, snel tot iets laat samensmelten en 

ook snel weer scheidt, zo verheerlijk ook Ik, de Vader, nu dat vlees en bloed van Mijn Zoon door de

heiliging van de Heilige Geest in de transformatie en deel dan het verheerlijkte aan de gelovige

mensen voor hun redding uit. (II Hil. 148:1). 

 

 

Wanneer de priester bij het altaar komt om te offeren, schijnt door de dienst

der hemelse geesten grote heerlijkheid op.

 

FB. 7

"Toen vervolgens ook nog een priester in heilige waden gekleed, naar het altaar kwam om de

Goddelijke geheimenissen te vieren, zag ik plotseling een zeer heldere lichtglans onder

begeleiding van engelen uit de hemel komen en die het altaar geheel omstraalde." Toen de zielzorger,

omgord met het heilige gewaad, naar de levengevende tafel stapte om het onschuldige Lam te offeren,

straalde plotseling de grote heerlijkheid des hemelse erfenis, en verdreef de dichte duisternis; onder de

begeleiding van engelen verlicht zij de geheimenis des hemels; zij overstraalt overal dezelfde

heiliging van verzoening, omdat daar de spijziging der zielen voor de redding van gelovigen beoogd

wordt. Hoe? Wanneer de kerk door de stem van de priester haar bruidsgeschenk terugverlangd, dat

wil zeggen, het lichaam en het bloedvergieten van Mijn Zoon, daarmee ze zelf in staat zal zijn tot een

gezegende geboorte voor de redding van zielen, want zelfs in dit vergieten van het kostbare bloed dat

door het grote getal der volken is toegenomen, verlicht Ik, daar Ik dat onvergankelijke licht ben,

in Mijn heiligheid de plaats van Zijn heiliging ter ere van het lichaam en bloed van Mijn Eniggebore.

(II Hil. 149:1/4). 

       

 

In het sacrament van het altaar gedenkt God de Vader tot heil des volks het

Lijden van Zijn Zoon

 

FB. 8

Want wanneer de priester tot heiliging van het altaar Mij begint aanteroepen, zodat Ik daarop in acht

neem, dat Mijn Zoon Me brood en wijn bij het avondmaal voor Zijn dood aanbiedt, toen Hij van de

aarde moest gaan, dan zie Ik, dat Hij in dat uur van Zijn Lijden Mij dat getoond heeft: toen Hij aan het

kruishout zou sterven, en daarmee bestemde, dat Ik Zijn Lijden in gedachten moest houden en niet

uit Mijn opmerkzame blik moet wegwissen, zo vaak als de vruchtbare gaven van het hoogst heilige

offer Mij worden aangeboden door de dienstdoende priester. Omdat Hij zelf, bij het vergieten van

Zijn bloed, Mij het brood en de kelk aanbood en zo de dood vernietigde en de mensen opwekte.

(II Hil. 150:1/2). 

     

 

Waarom brood, wijn en water worden aangeboden in het sacrament van

het altaar

 

FB. 9

Maar ook omdat de eer wiens, die in deze gesloten kamer van maagdelijke kuisheid binnentrad en

verliet, niet uit de menselijke natuur, maar uit de Goddelijke macht kwam, kan het ook geschieden, dat

dat vlees van Mijn Eniggeborene uit tarwebrood en Zijn bloed uit de wijn van druiven tezamen met

water in de heilige handelingen iedere keer weer vertegenwoordigd wordt, zoals Ik door Mijn trouwe

dienstknecht Joël openbaar maak, wanneer Ik zeg: (II Hil. 151:1). 

 

 

Woorden van Joël daarover

 

FC. 0

"De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen. Ik zal u 

vergoeden de jaren, toen de sprinkhaan (alles) opvrat, de verslinder en de kaalvreter en de knager, Mijn

groot leger dat Ik op u afzond. Gij zult volop en tot verzadiging eten, en gij zult loven de naam van de

Here, uw God, die wonderbaar met u gehandeld heeft; Mijn volk zal nimmermeer te schande

worden." (Joë. 2:24/26). Wat betekent dat? Door de wonderbaarlijke ordening van God zal de dorsvloer

van geloof der gelovige kerk met elk goed aangevuld worden; want de vlucht van de graankorrel

verander Ik in dat vlees van Mijn Zoon. Zo zal ook bij de ware redding, waardoor Mijn gelovigen

worden teruggeroepen naar hun Vaderland, hun bekeringsdaden overvloedig zijn, waarin ze de

verlangens van hun vlees verpletteren omwille van Mijn naam; dan verander Ik ook het sap van de 

druif voor hen in het bloed van Mijn eniggeboren Zoon, waarbij Ik hen ook de olie van barmhartigheid

geef. In hoeverre? (II Hil. 152:1/8). 

  

Want op een andere manier, namelijk tot jullie redding, zal Ik de omwegen van deze kleinigheden

goedmaken, die door de ontrouw van onwetendheid, de sprinkhaan van vergetelheid verteerd heeft,

zodra in de zonen van Adam deze kwaadaardigheden ontstonden. Ze vergaten de vruchtbaarheid van

Mijn gerechtigheid zoals de mens zijn behoefte naar voedsel vergeet wanneer dit in zijn maag is

terechtgekomen, omdat ze in hun goddeloosheid Mijn gerechtigheid stukplukken zoals de sprinkhaan

aan de veldgewassen knaagt. Hoe? Waar de sprinkhaan der nalatigheid door de ledigheid der geest het

nut van de goede vruchten berooft, daar verpopt zich ook de lelijke made in de drek van de onreinheid;

want zulke mensen hullen zich in de zonde van het bijgeloof, in afgoden en andere soortgelijke

schisma's, duivelse bezweringen en magische kunsten, in het aanschouwen van schepselen des

Scheppers, in toevallige gebeurtenissen in de menselijke omgeving en in de algemene afschuwlijkheid

van moord en ontucht. Ze weiden zich hier zo aan, gelijk de made zich met vuil voedt. Hoezo? Waar de

made der slechtheid de stank van de vuiligheid liefheeft, daar eet ook de roest der bitterheid het

glanzende metaal van geloof weg, omdat deze mensen als tegenstanders der Goddelijke gerechtigheid

zich bezighouden hen zo te verduisteren, gelijk roest de glans van de metalen pleegt te verwijderen.

Hoezo? (II Hil. 152:9/16). 

       

Waar de roest der bitterheid de glans van goede daden aantast, daar verdrijft ook de meeldauw van

schadelijk handelen de nut van groene kruiden, omdat zulke mensen de stralende deugden, zoals

eenvoud, kuisheid, en goede standvastigheid, die de Heilige Geest in alle groene kracht van

gelukzaligheid verlicht, door hun boosaardige slechtheid van zich werpen en ze zo vernietigen op

dezelfde manier als meeldauw de waarde van de kruiden vermindert. En in dit alles wordt Mijn

geweldige kracht openbaar, die met de grote van haar kracht de weerstand van de duivel

overwonnen heeft, toen Ik ze naar u stuurde voor uw redding. Hoezo? (II Hil. 152:17/19). 

  

Ik, de Vader, heb Mijn Zoon in de wereld gezonden, na lichamelijk uit een maagd geboren te zijn, 

om de mens door Hem uit de verdorvenheid van de dood te verlossen, zodat zowel Ik in u, als u in

Mij zult zijn. Zo heeft ook Mijn Zoon, toen Hij naar het Lijden schreed, aan u Zijn vlees om te eten en

Zijn bloed om te drinken gegeven. Daarom zult u dit sacrament voor uw heil eerbiedig eten; en

wanneer gij al vruchtbrengende daarvan eet, zult u derhalve van de honger naar de verdorvenheid van

uw ziel door deze olie van barmhartigheid verzadigd worden. Want Mijn Zoon heeft in berouw dit

heilmiddel voor uw wonden meegebracht; en omdat ook de bruid van Mijn Zoon met alle

gerechtigheid en waarheid is versierd, zult u derhalve Mijn naam in geloof prijzen, want, daar Ik die

ene God in ware Drie-eenheid ben, leid Ik u, en daarom zal Mijn volk, die Ik op zo'n wonderbaarlijk

manier uit de muil van de hel heb gehaald, in de toekomstige eeuwigheid niet door de verstoring van

de dood verward raken. (II Hil. 152:20/23). 

        

 

De priester verlaat bij de viering van het altaarsacrament niet zijn

persoonlijke bijstand van God, aangezien de lichtglans tot de voltooiing

van de geheimenissen blijft.

 

FC. 1

"Het bleef zolang aanwezig tot na de voltooiing van dit Misoffer en de priester het altaar verliet."

Want deze glans namelijk, de eeuwige aanschouwing, openbaard zich zo lang op heerlijkste wijze,

totdat de voltrekking van deze hoogst heilige dienst met al zijn geheimenissen is voltooid en de gever

van dit sacrament zich van deze heilige handelingen terugtrekt, en zo deze geheimnisvolle mysteries

voleindigd. Wat betekent  dat? Het is namelijk waardig, dat de Goddelijke majesteit haar kracht in dit

vruchtbare sacrament in volledige volheid openbaard, en ook zolang als de mens hier in verblijft, wat 

God is, waarbij Gods hulp hem niet verlaat. (II Hil. 153:1/4).

    

 

Terwijl de priester het "Sanctus, sanctus, sanctus," zingt en de viering van

de heilige geheimenissen begint, overstraalt een onbegrijpelijk licht de

sacramentale vormen.

 

FC. 2

"Nadat het evangelie des vredes gepredikt was en de consecratie van de offergave op het altaar was 

gelegd, zond de priester de lofprijzing van de Almachtige God, dat wil zeggen, 'Sanctus, sanctus,

sanctus, Dominus Deus Saboath' en zo begon het mysterie van dit Misoffer. Plotseling daalde uit de 

open hemel een vurige gloed van onvoorstelbare helderheid naar beneden op deze offergaven." Want

wanneer de levenskracht van de levende adem door de kus des Konings is voortgebracht en de vrucht

van de heerlijkheid des levens schijnen zal, op het bouwwerk waar de hoeksteen van God is gelegd, 

dan zingt deze verkondiger der waarheid onder driemalige aanroeping van de zalving van de Heer des 

heirscharen, het heerlijke gezang ter ere van de Schepper van alle dingen. En zo begint het mysterie

van het oplichtende morgenrood, de uit de Maagd mensgeworden Zoon van God; en onmiddelijk

wanneer deze helder stralende tijd geopend wordt, daalt een helderheid van onvoorstelbare majesteit

neer over de geheimenissen van dit sacrament " en overstraalt dit met haar schijn, gelijk de zon een

voorwerp verlicht, die ze met haar stralen aanraakt." Want deze rood schijnende heilige gloed 

doordringt in de kracht van de Vaders deze offergave zo, gelijk een bliksemstraal die een object 

binnendringt, waarop zij is ingeslagen. Wat betekent dat? (II Hil. 154:1/6). 

           

De bruid van Mijn Zoon brengt Mij de offergave van brood en wijn met toewijding aan op Mijn 

altaar. Op welke manier? Ze spoort Me namelijk aan, door de hand van de priester in gelovige 

herinnering haar in dit offer het vlees en bloed van Mijn Zoon zo over te geven. Hoezo? Omdat het

Lijden van Mijn Eniggeborene in de geheimenissen van de hemel altijd zichtbaar zijn, wordt 

derhalve ook deze offergave in Mijn gloeiende Geest in diepste verwondering zo met de Zoon één, dat 

zij met daadwerkelijke zekerheid Zijn vlees en bloed worden. Daardoor wordt de kerk in vruchtbaarste

gedijen versterkt. (II Hil. 154:7/12). 

   

 

De Goddelijke heerlijkheid heft het offer van het altaar als in een ogenblik

onzichtbaar omhoog en legt het verandert in ware vlees en bloed weer terug

 

FC. 3

"En terwijl zij dit zo doorstraalde, hief zij dit offer onzichtbaar op tot de hemelse geheimenissen." 

Omdat, zoals gezegd, deze vurige bliksem dit sacrament met zijn helderheid overspoeld met de 

onzichtbare kracht, en naar die verborgen gebieden brengt, die geen menselijk oog kan zien, "en liet het 

daarna weer zakken op het altaar," want in afwachting van zijn afdaling legt Hij ze voorzichtig op de

heilige tafel terug, "gelijk een mens in- en uitademt," terwijl hij de adem van de levendige 

levenskracht, waardoor hij leeft, naar de wonderbare verordening van God inhaleerd en hem, om te

kunnen leven, weer uit zich laat stromen; "zo is dit ware vlees en ware bloed, ofschoon zij in de ogen

van mensen als bloed en wijn verschijnen." Want zoals God zonder bedrog waarachtig is, zo is

ook de verhevenheid van dit sacrament een onveranderlijke verhevenheid, die niemand kan

verlagen. Het is zonder misleiding ware vlees en bloed; want zoals de ziel werkelijk in vlees en

bloed leeft, zolang de mens in zijn vlees leeft, zo is ook dit sacrament in brood en wijn, waar het in

ware viering aanbeden wordt, zo ook voor de mensen zichtbaar. Want zoals het blinde oog

van de mens God niet volledig kan zien, zo kan ook de mens deze geheimenissen niet lichamelijk

zien; net zoals de mens het lichaam van een ander mens kan zien maar niet zijn geest, zo kan de

mens ook alleen het brood en de wijn herkennen en niet dit sacrament. Wat betekent dat? 

(II Hil. 155:1/6). 

 

De helderheid die over het lichaam van de Zoon van God verscheen toen Hij in het graf was gelegd

en Hem uit de doodsslaap wekte, straalt evenzo over het sacrament van lichaam en bloed van de

Eniggeboren God en versluiert het zo voor de ogen van mensen, zodat ze Zijn heiligheid alleen in de

gestalte of vorm van brood en wijn kunnen zien, overeenkomstig de offergave die op het altaar ligt; zo

was ook door de mensheid van Gods Zoon, die Godheid, die in Hem was, voor de mensen versluierd,

zodat ze Hem alleen konden zien als een mens die onder de andere mensen leefde, maar dan zonder

zonde. Wat betekent dat? (II Hil. 155:7/8). 

 

Ik, Degene die alles geschapen heeft, aanvaard deze offergave met vriendelijkheid, wanneer het Mij via

de kerk door de hand van de priester wordt aangeboden, want zoals de Godheid in de schoot van de

Maagd zich wonderlijk openbaarde, zo wijst ze ook in deze offergaven op haar geheimenissen.

Hoezo? Omdat daar vlees en bloed van Gods Zoon worden geopenbaard. Op welke manier? 

(II Hil. 155:9/11). 

 

 

Een vergelijking van zalf en saffier over hetzelfde thema

 

FC. 4

Want hoewel deze offergave in een oogwenk door de kracht van God onzichtbaar wordt opgeheven en

teruggeplaatst, wordt het verwarmd in de gloed van de Goddelijke majesteit, zodat het tot vlees en

bloed wordt van de eniggeboren Zoon van God. Deze geheimenissen herkennen de mensen niet met 

hun vleselijk zin, alsof iemand uiterst kostbare zalfolie door een eenvoudig brood zou mengen en

een saffier in wijn zou leggen, en Ik zou het in zo'n zoete smaak veranderen, dat jij, o mens, in je mond

noch het brood van de zalfolie noch de wijn van de saffier zou kunnen onderscheiden, maar alleen de

zoete smaak zou proeven; want ook Mijn Zoon is lief en mild. Wat betekent dat? Onder deze zalfolie

wordt Mijn Zoon bedoeld, die uit een Maagd werd geboren en met uiterst kostbare olie werd gezalfd.

Waarom? Omdat Hij met de heilige mensheid is bekleed, die zo'n kostbare zalfolie is, dat zij met

haar lichamelijkheid de dodelijke wonden van de mensen zo doordrenkt, dat zij voorts niet meer als

gevolg van het verderf van Adam wegrotten en stinken, wanneer zij zich tot Hem bekeren. Met deze

saffier echter wordt de Godheid aangeduidt, die hierin Mijn Zoon is, die als de hoeksteen zacht en

deemoedig is, omdat Hij niet de wortel van het menselijke vlees als oorsprong heeft, maar in Mijn

gloed op zo'n wonderbare manier uit de liefste Maagd vlees is geworden. Daarom is Zijn vlees en

bloed zoet en lieflijk voor de gelovigen. (II Hil. 156:1/8). 

         

 

Waarom de mens deze geestelijke gave niet zichtbaar kan ontvangen

 

FC. 5

Maar jij, o mens, kan deze geestelijke gave niet zo zichtbaar tot je nemen, als wanneer je zichtbaar 

vlees eet en zichtbaar bloed zou drinken, want je bent weerzinwekkende drek. Maar zoals de levende

geest in jou onzichtbaar is, zo is ook dit levende sacrament bij dit offer onzichtbaar en moet door jou

onzichtbaar opgenomen worden. Net zoals het lichaam van Mijn Zoon zich in de schoot van de Maagd

ontwikkelde, zo ontstaat nu ook bij de heiliging op het altaar dit vlees van Mijn Eniggebore. Wat

betekent dat? De onzichtbare geest van de mens ontvangt dit sacrament, die in deze offergave 

onzichtbaar is, terwijl het lichaam van de mens, die zichtbaar is, de offergave, die in dit sacrament

zichtbaar is, zichtbaar ontvangt. Ze zijn echter in wezen één, zoals God en mens die ene Christus is

en zoals de vernuft begiftigde ziel en het sterfelijke vlees in mensen als één mens bestaan. Want

wanneer de mens, die dit sacrament ontvangt, in oprecht geloof naar Mij kijkt, neemt hij het gelovig

tot zijn heiliging op. Wat betekent dat? (II Hil. 157:1/8). 

 

Mijn Zoon werd op wonderbaarlijke wijze geboren uit de zuiverste maagd, wiens vlees nooit in

verlangen steeg en er ook niet door werd aangeraakt; omdat het vat van deze maagd geheel rein was,

en omdat Ik wilde dat Mijn Eniggeborene vlees werd. Daarom liet Ik het ook niet toe dat dit vat van

de liefste maagd zich in (vuile) lust zou verteren, omdat Mijn Zoon in haar het menselijk lichaam

op een wonderbaarlijke manier zou ontvangen. (II Hil. 157:9/10). 

  

 

Wanneer de priester op God vertrouwt en het offer met nederige toewijding

aanbiedt, wordt het tot vlees en bloed van Christus

 

FC. 6

De gezegende Maagd vernam door de woorden van de Engel in dezelfde geheimenis het ware Woord

waar, zodat zij, hierdoor gelovig geworden, de zuchten van haar hart naar boven richtte, toen ze sprak: 

"Zie, de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar Uw woord." (Luc. 1:38), en zo ontving ze ook door 

de nederdaling van de Heilige Geest de eniggeboren Zoon van God. Dit wijst daarop, dat de 

Almachtige God in priesterlijke dienst, door de woorden van de priesters moet worden aangeroepen.

Deze priester, die trouw aan God gelooft en in de toewijding van zijn hart een reine offergave aanbiedt,

zal de heilswoorden in nederige gehoorzaamheid uitspreken; zo neemt ook de hemelse Majesteit deze

offergaven aan en transformeert het met wonderbaarlijke kracht in dat vlees en bloed van de 

welwillende Heiland. Hoe? (II Hil. 158:1/4). 

  

Zoals Mijn Zoon op wonderbaarlijke wijze de mensheid in de Maagd aanvaarde, zo is dit offer nu 

wonderbaarlijk op het altaar Zijn vlees en bloed. Daarom is dit sacrament ook volledig naar Zijn Wezen

onzichtbaar en zichtbaar, zoals ook Mijn Eniggeborene geheel volmaakt is, naar Zijn Godheid 

onzichtbaar en volgens Zijn menselijkheid blijvend zichtbaar is in deze wereld. (II Hil. 158:5/6). 

    

 

Een gelijkenis van een kuiken en een vlieg

 

FC. 7

Zoals namelijk een kuiken uit een ei kruipt en zoals een vlieg uit een klein eitje tevoorschijn komt, en

wanneer dit dier daarvan wegvliegt en dat achterblijft waaruit het is voortgekomen, zo moet ook bij

het aanbieden van dit offer de werkelijkheid van het vlees en bloed van Mijn Zoon in geloof aan

vastgehouden worden, hoewel deze offergaven in de ogen van mensen als brood en wijn verschijnen.

(II Hil. 159:1). 

   

 

In het sacrament van het altaar verschijnen in ware openbaring als in een

spiegel de geheimenissen van geboorte, het lijden, de graflegging,

opstanding en hemelvaart van Christus

 

FC. 8

"Toen ik dat zag, verschenen onmiddelijk, als in een spiegel, de symbolen voor de geboorte, het

lijden, en de begrafenis en evenzo voor de opstanding en de hemelvaart van onze Verlosser, deze

eniggeboren God, zoals Hij het heeft volbracht toen Hij op aarde verbleef." Want zoals je het in een

ware openbaring aanschouwde, straalt het Mysterie die uit de Maagd werd geboren, aan het kruis heeft

geleden en in een graf werd gelegd en ook uit de dood is verrezen en tot de hemel is opgevaren, als

Degene die naar de aarde kwam als redding voor de mensen, in dit sacrament in reinste heerlijkheid

zo op, zoals de eniggeboren Zoon van God, toen Hij voor een tijdspanne op aarde onder de mensen

leefde, naar de wil des Vaders, en aan Zijn lichaam verdragen heeft. Wat betekent dat? Voor Mijn ogen

verschijnt wat Mijn Zoon uit liefde voor de mens in de wereld heeft geleden, want de geboorte, het

lijden en de begrafenis, als ook de opstanding en de hemelvaart van Mijn Eniggeborene heeft de dood

van de mensheid gedood. Daarom stralen zij voor Mij in de hemel, omdat Ik ze niet vergeten ben,

want ze zullen voor de voltooing van de wereld veelvuldig verschijnen gelijk het morgenrood in zijn

grote heerlijkheid voor Mij verschijnt. Wat betekent dat? (II Hil. 160:1/6).           

 

 

Zolang de gelovige spreken moet: "Vergeef onze schulden, gelijk ook wij 

vergeven onze schuldenaren" zal het lijden van Christus zichtbaar zijn in de

genade van God de Vader

 

FC. 9

Omdat Ik in dit Lijden tot het einde van de wereld al die mensen van tevoren zie, die aan dit lijden

geloven en die het verwerpen zullen; het zal namelijk altijd voor Me opstralen, zolang een mens dat

uitspreken moet, wat Mijn Zoon Zijn discipelen heeft geleerd, wat ze tot God zullen bidden, zoals

geschreven staat: "Vergeef onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren" (Mat. 6:12). 

Wat betekent dat? U, daar U alles in Uw macht heeft, kijk naar het vergieten van dat bloed, die voor

het menselijk ras is vergoten, en vergeef ons, daar wij kinderen van overtreding zijn, onze schuld, die

we aan U hadden moeten betalen, maar vanwege het buigen van onze harten het niet hebben gedaan.

Wat betekent dat? (II Hil. 161:1/4). 

       

Wat we bij de doop toegezegd hebben, hebben we niet vervuld, omdat we Uw geboden hebben 

overtreden en onze onschuld hebben afgeworpen, gelijk ook Adam in het paradijs U niet 

gehoorzaamde en het gewaad van de onschuld verdorven heeft. Maar omdat U vriendelijk bent, bestraf

ons niet naar onze slechtheid, maar vergeef onze schuld in Uw trouw, zoals ook wij, daar wij 

zondaars zijn, hoewel we veel boosaardigheid in ons hebben, we toch vergeven in angst en uit liefde

voor onze Heiland onze schuldenaars van harte het onrecht dat zij ons hebben aangedaan. Waarom?

Diegene, die ons als medemens lief (diligere) zouden moeten hebben maar ons met vele kwellingen

alzo niet liefhebben (amara), en Uw geboden verachten, vervolgen wij niet overeenkomstig hun 

slechtheid, die ze ons hebben aangedaan, maar omdat we naar Uw rechtvaardig oordeel kijken, nemen

we geen wraak op hen voor zover we dat zouden, daarmee ook U, o God, ons genadig zult zijn, omdat

U immers rechtvaardig en goed bent. (II Hil. 161:5/8). 

        

 

Hoor alzo, o mens! Zolang je hulp nodig hebt en zolang je andere mensen kunt helpen, zolang zal het

lijden van Mijn Zoon in genade voor Mij verschijnen en zolang zal ook Zijn vlees en bloed op het

altaar gewijd worden, zodat het voor de gelovigen tot redding en reiniging van hun zonden ontvangen

wordt. Want toen Mijn Eniggeborene in het lichaam op aarde leefde, werd ook Zijn lichaam als graan

en wijn tot voedsel bewaard; daarom wordt ook nu op het altaar Zijn vlees en bloed in het offeren van

tarwe en wijn ingewijd, zodat daardoor de gelovigen in hun ziel en lichaam worden verkwikt. Omdat

Mijn Zoon de mensen wonderbaarlijk uit de verlorenheid van Adam verloste en ook nu nog de

mensen barmhartig van het dagelijkse kwaad bevrijd, waar zij veelvuldig in terechtkomen. In de

transformatie van het genoemde offer wordt namelijk alles openbaar wat Mijn Zoon aan Zijn vlees ter

verlossing van de mensen lichamelijk heeft geleden, en dat wil Ik niet verbergen, zolang Ik Zijn

uitverkorenen tot het hemelse opneem, zodat door hen Zijn lichaam in Zijn voorgekozen leden

vervolmaakt wordt. (II Hil. 161:9/13). 

        

 

De offergave verschijnt nooit als bloederig vlees, tenzij het in tijden van grote

nood aan de uitverkorenen wordt getoond

 

FD. 0

 Daarom toon Ik al deze geheimnissen bij dit offer op een wonderbaarlijke wijze. Want wanneer ze 

boven dit altaar zijn verschenen, wordt deze offergave ook tot vlees en bloed van Mijn Zoon, echter

voor de ogen van de mensen verschijnt het als brood en wijn. Want zo kwetsbaar is de mens door zijn

gebrekkigheid, dat hij er voor zou terugdeinzen, wanneer hij rauw vlees en vers bloed zou ontvangen.

De voorbijgaande mens kan namelijk, zolang hij sterfelijk is, de Godheid niet zien; daarom is ook 

dit sacrament, omdat het in wezen Goddelijk is, voor de mens verborgen, zodat hij het onzichtbaar zal

ontvangen; want ook Mijn Eniggeborene is nu in Zijn wezen onsterfelijk en sterft niet meer. Daarom

overhandig Ik ook jou, o mens, Mijn vlees en bloed in een offer van brood en wijn, zodat je door het

zichtbare het onzichtbare in waar geloof kunt ontvangen. Ook neem je dit sacrament door de 

Goddelijke volmacht in ware gewisheid op, echter zo, dat het je niet zichtbaar verschijnt, behalve in

grote nood, zoals het ook aan Mijn uitverkorenen bijwijlen werd getoond, wanneer ze in ernstige nood

verkeerden. Dit alles doe Ik uit liefde en tot nut van de mens. Echter de hele schepping is aan Mijn

wetten onderworpen; maar jij echter, o mens, toont jezelf steeds als een rebel aan Mij. Daarom ben je

blind en doof. Toch kun je niet tegen Mij in opstand komen. Doe Ik dan niet, wat Ik wil, ook als je het

niet ziet? In het vlees zie je immers niet met je ogen en hoor je met je oren ook niet, hoe Ik de ziel

van de mens in zijn lichaam stuur en hoe Ik die uit zijn lichaam wegneem. Maar je ziel zal Mij

herkennen, wanneer ze haar sterfelijke lichaam heeft verlaten. Zo overhandig Ik ook dat vlees van 

Mijn Zoon om te eten en Zijn bloed om te drinken, en dat doe Ik in Mijn Almacht, zonder dat jij,

o mens, het ziet. (II Hil. 162:1/14). 

             

 

Gedurende de gezangen van het onschuldige Lam communiceren de

gelovigen, zodat zij van zonden gereinigd, het deel van de eeuwige erfenis 

worden teruggegeven

 

FD. 1

"Echter gedurende de tijd dat de priester het lied over het onschuldige Lam hoorde, dat wil zeggen,

toen er gezongen werd: Lam Gods, dat U wegneemt de zonden der wereld," en hij zich gereed maakte,

de heilige communie te ontvangen, trok de genoemde vurige gloed zich terug naar de hemel" Want 

wanneer dezelfde priester de lof verkondigt van Hem, die in de onschuld van Zijn zachtmoedigheid de

verzoening voor de mens op Zich heeft genomen, en Hij het innerlijke van Zijn hart samen met

de uiterlijke toewijding aan deze geheimen opent, trekt die ongeslagen heerlijkheid zich in de hemelse

verborgenheid terug. En toen de hemel zich zo gesloten had," dat wil zeggen, toen deze hemelse

geheimenissen zich terugtrokken, hoorde je een stem uit de hoogte spreken: De gelovige, trouwe

mens zal in ware toewijding het vlees en het bloed van zijn Verlosser eten en drinken, die voor

hem geleden en de tijdelijke dood op Zich genomen heeft, om de bevlekking weg te wassen, die de

stamouders in de wereld gebracht hebben, toen zij dat Goddelijke gebod overtraden. Zo zal de

mens, van deze overtreding gereinigd worden, en in geloof weer in deze rechtmatige erfenis gezet

worden, die zij in hun halsstarrigheid hadden verloren. (II Hil. 163:1/4).         

 

Want net zoals de enigeboren Zoon van God Zijn vlees en bloed aan de discipelen gaf tijdens het

avondmaal, zo geeft Hij nu op het altaar zijn vlees en bloed aan Zijn gelovigen, net zoals een mens,

wanneer hij het werk van zijn wil heeft volbracht, het voor gebruik aan de mensen overlaat. Want door

de geboden van Zijn Vader te vervullen, offerde de Zoon van God zichzelf op voor de redding van de

mens en gaf Hij Zijn lichaam en bloed tot hun heiliging om te eten en te drinken, net zoals in het

Hooglied de bruidegom tot zijn vrienden spreekt, wanneer hij zegt: (II Hil. 163:5/6). 

 

 

Woorden van Salomon in het Hooglied

 

FD. 2

"Eet mijn vrienden, drink en wordt dronken, geliefden (Hoog. 5:1). Wat betekent dat? Eet in geloof,

jullie die door de heilige doop Mijn vrienden zijn geworden; want het vergoten bloed van Mijn Zoon

heeft Adams misstap voor u weggenomen. En in het lichaam van Mijn Eniggeborene geniet u keer

op keer van het ware heilmiddel, zodat u van uw terugkerende overtredingen genadig worden verlost,

omdat u zo vaak in uw werken onrechtvaardig zijt. Drink daarom ook hoopvol van deze Wijnstok,

die u aan de eeuwige straf heeft ontrukt, door de beker van de verlossing te nemen, zodat u daarmee

standvastig en moedig aan de genade gelooft, waardoor u verlost zijt. Want u zult ook van het bloed

doorstroomt worden, wat voor u vergoten is. En zo zult u, daar u Mij zeer geliefd zijt, van liefde

bedwelmd, door de beken van de Heilige Schrift overstroomd worden, daarmee u met de grootste

ijver breekt met de vleselijke verlangens, zodat Ik de heerlijke deugden, die Mij zo beminnelijk zijn,

in u kan opwekken, door u het lichaam en het bloed van Mijn Eniggeborene zo over te geven, gelijk

Hij ook zelf dit sacrament aan Zijn discipelen heeft gegeven, zoals het in het evangelie staat

geschreven. (II Hil. 164:1/7). 

          

 

Hoe de woorden van de Heer te begrijpen zijn, die Hij over deze geheimenis

tot Zijn discipelen bij het laatste avondmaal sprak

 

FD. 3

"En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het, en gaf het aan Zijn discipelen

en zeide: Neemt, eet, dit is Mijn lichaam. En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun

die en zeide: Drink allen daaruit. Want dit is het bloed van Mijn verbond, dat voor velen vergoten

wordt tot vergeving van zonden. Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht

van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns

Vaders. (Mat. 26:26/29). Wat betekent dat? (II Hil. 165:1/5). 

 

 Toen de Zoon van God samen met Zijn discipelen die voltooiing vierde, waarin Hij openbaar maakte

de wereld te zullen verlaten, en niet langer in aardse omstandigheden zou blijven leven zoals 

voorheen, en wilde volharden in de wil van Vader om aan het kruis Zijn lijden te volbrengen, nam

Hij in diepste toewijding voor het heil van de mens brood ter nagedachtenis van Zijn lichaam. Met

geheel Zijn verlangen herinnerde Hij Zijn Vader eraan, hoe Hij van Hem was uitgegaan en hoe Hij

weer tot Hem wilde terugkeren, zodat Hij ook bij zichzelf zou overwegen of het mogelijk zou zijn de

kelk die Hij zou drinken in de zwakheid van Zijn vlees voorbij te laten gaan, hoewel dat niet mocht

gebeuren. Daarom zegende Hij ook het brood ter nagedachtenis aan het (angst)zweet van Zijn

lichaam, omdat Hij zich aan het Gebod van Zijn Vader onderwiep, dat wil zeggen, dat Hij aan het

kruis wilde sterven, en gaf in de nood van dit lijden Zijn lichaam en bloed aan Zijn discipelen, zodat

zij daarmee niet zouden vergeten, dat Hij hun dit voorbeeld gegeven had. (II Hil. 165:6/9). 

 

Hij "brak het, en gaf het aan Zijn discipelen," hoewel dit lijden voor Zijn lichaam zwaar was, overwon

Hij niettemin in gehoorzaamheid aan Zijn Vader de wrede dood door de dood van Zijn lichaam.

Daarmee gaf Hij ook aan, dat Zijn vlees en bloed die aan Hem geloven in het altaarsacrament 

overgegeven zullen worden. (II Hil. 165:10/11). 

 

"En gaf het" aan Zijn discipelen tot ware redding, zodat ook zij dit in Zijn naam zouden doen, zoals

Hij het zelf uit liefde voor hen deed, door met zachte stem te spreken: "Gij, daar gij Mij deemoedig

volgen wil, neemt met gloeiende liefde het voorbeeld aan, dat Ik u achterlaat, namelijk Mijn lijden en

Mijn werken, die Ik naar het gebod van Mijn Vader volbracht heb. Want Hijzelf heeft Mij gezonden

om te onderwijzen en Zijn rijk te openbaren. Eet daarom gelovig wat Ik u geef, want het is Mijn

lichaam." Wat betekent dat? "Eet Mijn lichaam, omdat u Mijn werken in uw geest en in uw vlees zult

navolgen. De Heilige Geest zal het in uw hart ingeven, net zoals een mens voedsel tot zich neemt en

het naar zijn maag leidt. Want zoals u Mij in Mijn werken moet volgen, zo moet u ook, en allen die

Mijn geboden willen onderhouden, Mijn lichaam eten." (II Hil. 165:12/18). 

     

En toen nam de Zoon van God, ter verlossing, de kelk des heils, dankte Zijn Vader, omdat deze

genade aan de gelovigen werd geschonken, toen het bloed uit Zijn zijde stroomde, dat zo sterk was,

dat het de oude slang overwon, de verloren mensen bevrijdde en de gehele kerk in geloof (fideliter)

versterkte. Hoe? Omdat de verlosser in de zoetheid van Zijn liefde (amor) de gelovigen Zijn meest

kostbare voorbeeld heeft nagelaten, door met een zachte aanraking in vermaning, tot hen te spreken:

"Drink vol vertrouwen uit deze heilbrengende kelk, u allen, die in geloof Mij willen volgen; tuchtig

alzo uit liefde voor Mij, uw lichaam in nood, en beteugel uw bloed onder het zweet en verloochen

uzelf, tot versterking van de kerk, zoals ook Ik Mij aan het lijden heb onderworpen en Mijn bloed

voor uw verlossing vergoten heb, zonder aandacht te schenken aan de gevoeligheid van Mijn vlees,

omdat Ik naar uw redding verlangde. Omdat dit bloed, dat voor u werd vergoten, niet dat bloed is,

dat in het Oude Testament onder een schaduwbeeld werd gesprenkeld, maar Mijn bloed is, het bloed

van het Nieuwe Verbond, dat werd gegeven voor de redding der volkeren. Hoe? Ik, de enigste zoon

van Mijn moeder, namelijk de Zoon van de ongeschonden Maagd, heb Mijn bloed aan het kruis

voor de redding van de mensen vergoten, die in geloof naar Mij opzien. En zoals Ik het destijds ter

bevrijding van het menselijk ras Mij heb overgegeven, zo geef Ik het ook nu op het altaar over aan u,

dat wil zeggen, voor de reiniging van degenen die het in geloof ontvangen. (II Hil. 165:19/25). 

            

Bij het avondmaal voor Mijn lijden heb Ik u Mijn lichaam en Mijn bloed te eten en te drinken 

gegeven, zodat ook u nu op het altaar datzelfde doet ter nagedachtenis aan Mij. Daarom zeg Ik u, daar 

gij Mij gelovig zijt gevolgd, en door de waarheid te onthullen: Ik zal van nu af aan niet meer van de

beker der angst drinken, onder deze last, die Ik nu van de Joden doorsta, tot de dag dat Ik uit de dood

opsta en na de vernietiging van de dood de dag der verlossing zal brengen. Dan zal Ik de kelk der

verlossing met u drinken, omdat u Mij toebehoort, en zal u de nieuwe vreugde openbaren, omdat het

verderf van de oude schuld werd ingelost, nadat dat koninkrijk voor u is geopend, dat Mijn Vader

heeft voorbereid voor hen, die Hem liefhebben. Wat betekent dat? Door Mijn dood, die Ik aan het

kruis leed, zult u de redding van de zielen ervaren, wanneer u na Mijn opstanding bij Mijn hemelvaart

ook de vertroostende Geest en het nieuwe van de ware leer zult ontvangen. Zo zult u om Mijn naams

wil vele beproevingen moeten doorstaan, die ook Ik met u zal dragen, en weliswaar niet, dat Ik van nu

af aan enige beproevingen aan Mijn eigen lichaam zal moeten verdragen, zoals Ik vroeger geleden

heb, toen Ik in het lichaam op aarde was, maar omdat u ze in Mijn naam verdraagt, draag ook Ik ze

met u, want u bent in Mij en Ik in u." (II Hil. 165:26/31).          

         

 En zo wordt u al genoemd, terwijl u het lichaam en het bloed van Mijn Zoon, ter verlossing van uw

zonden, ontvangt, gij, die trouw aan Mij gelooft, zodat u, door dit sacrament blijmoedig gestemd, de

kracht van deze hemelse versterking ontvangt, zoals ook Mijn knecht David, naar de wil van Mijn

liefdesgloed, zegt: (II Hil. 165:32).   

 

 

Woorden van David over datzelde thema

 

FD. 4

"Van de vrucht uwer werken wordt de aarde verzadigd. Hij doet het gras ontspruiten voor het vee, het 

groene kruid ter bewerking door de mens, brood uit de aarde voortbrengende en wijn, die het hart des

mensen verheugt, het aangezicht doende glanzen van olie; ja, brood, dat het hart des mensen versterkt. 

(Ps. 104:-13/15). Wat betekent dat? O God, wiens heerlijkheid boven alle verhevenen is, de mens zal

door dat geloof verzadigd worden, waardoor u in waarheid gekend zult worden, zodat in Uw wijsheid

dit geloof de vrucht der deugden zal zijn. Want wanneer hij aan het geloof vasthoudt, legt hij de weg

der ongerechtigheid, de honger van het ongeloof, af, omdat hij de waarheid niet kende, toen hij als

hongerige de rechtschapenheid mistte. Maar nu brengt U hem, van goede werken verzadigd, het 

berouw van zijn hart naar voren en biedt hem in eenvoud van leven gelovig een voorbeeld van 

nederigheid aan, waarin hij zijn gebrekkigheid overweegt. En zodra hij opstaat met de spruit der 

deugden, biedt hij in de volheid van deze verzadiging, degenen die in hun slavernij begerig het aardse 

zoeken, de levenskracht van ware deugdzaamheid aan. Want tot hun nut zet Hij zich in bij dit doen,

die, door de dienst van Zijn versterking en verdediging, de gelovige zielen naar hemelse vreugde 

leidt, gelijk ook zij, die in krijgdienst met hun kracht en hun bescherming op de meest heldhaftige

manier, hen verdedigen, die ze beschermen moeten. En dit geschiedt in mensen naar Uw wil, daarom, 

o God, wanneer zij met deugden versierd zijn, omdat U voor hen het lichaam van Uw Zoon 

wonderbaarlijk uit die vrucht laat groeien, die de aarde in de reinheid van de groene kracht naar

voren brengt. Zo is ook Uw Eniggeborene lichamelijk uit de schoot van maagdelijke kuisheid te 

voorschijn gekomen, en heeft hen, die in Hem geloven, in Zichzelf barmhartig het Brood des Levens

gegeven. (II Hil. 166:1/9). 

       

Maar U zult dit wonder derhalve verrichten, daarmee ook dat bloed van Uw Enigegeborene, die ter 

verlossing van de zielen wordt vergoten, de innerlijke kracht der mensen, dat wil zeggen, hun zielen,

met vergeving der zonden zal verkwikken. Hoe? Net zoals het lichaam van Uw Zoon voor het eerst aan

het kruis werd geofferd voor de verlossing van het menselijke ras, wordt nu ook Zijn vlees en bloed op

het altaar voor de redding van de gelovigen getransformeerd. Wanneer dat naar Uw wil op

wonderbaarlijke wijze is gebeurd, zal het derhalve ook geschieden, dat dit sacrament het aangezicht

oplicht, namelijk met de olie der barmhartigheid overstromende kerk, omdat de gelovigen in de

vreugde aan het geloof de barmhartigheid omarmen en in de ogen van de Heer welgevallig verschijnen.

Want toen de Redder van de wereld, hangend aan het kruis, de mensen genadig bevrijdde van de strik

van de duivel, bevrijdde Hij de mensen ook vriendelijk van de ketenen der zonde, zodat ook zij, in de

vreugde van hun eenvoudige hart, in God konden geloven en niet ophouden,  om met gloeiende

toewijding de behoeftigen te hulp te komen. (II Hil. 166:10/14). 

    

En in deze liefde moeten de gelovigen gloeien, daarmee dit brood, die hen, die daarvan proeven, het

leven geeft, hun zintuigen verstevigt, die altijd in onbestenigheid wankelen, zodat de bedoeling van

hun hart niet neigt naar het kwaad, maar er moedig naar streeft, naar dat wat Leven is.

(II Hil. 166:15). 

  

 

Dit sacrament, die alle verontreiniging reinigt, moet tot de laatste mens 

gevierd worden 

 

FD. 5

Dit brood is het vlees van Mijn Zoon, die geen duisternis in zonden verduistert noch enige smet met

onrecht vertroebelt, zodat zij het waardig ontvangen, en in ziel en lichaam worden overstroomd met

hemels licht, en van de smetten van hun innerlijke oneerlijkheid waarlijk gezuiverd worden. En

daarom mag er geen twijfel bestaan over dit allerheiligste vlees, want voor hen, die de eerste mens

noch uit vlees noch uit beenderen vormden, is het mogelijk om dit sacrament op deze manier te

bewerken. Daarom, gij maagdelijke spruit, verhef u zich, gij groeit en verspreidt u en brengt een grote

tak met vele knoppen voort, waarmee het hemelse Jeruzalem zal worden gebouwd, aangezien u niet

voortkomt uit het zaad van een man, maar uit een geheimnisvolle adem. Want in uw oorsprong was u

niet door enige bevlekking met zonden gebonden, maar bloeide u met wonderbare deugden, omdat u

uit een ongeploegde akker als een bloem tevoorschijn kwam, die nooit in een definitief verval zou

verwelken, maar in de volheid van haar groene kracht altijd zou blijven bestaan. Daarom moet dit

sacrament van Uw lichaam en bloed zolang in dienst van de waarheid in de kerk vereerd worden, tot 

aan het einde van de wereld, wanneer de laatste mens is gekomen, die door dit geheimnisvolle

mysterie werkelijk gered zal worden. Want het komt uit de geheimenissen van God en brengt de

gelovigen het heil, zoals ook David getuigt, wanneer hij zegt: (II Hil. 167:1/6). 

       

 

Woorden van David daarover

 

FD. 6

"Toen gebood Hij de wolken daarboven en opende de deuren des hemels; Hij deed manna tot spijze op

hen regenen, en schonk hun hemelkoren; brood der engelen at ieder, Hij zond hun teerkost tot

verzadiging. (Ps. 78:23/25). Wat betekent dat? (II Hil. 168:1/3). 

 

De hemelse Vader heeft door de macht van Zijn heerlijkheid uit de hemelse hoogte de harten van de 

mensen week gemaakt, toen Hij de patriarchen en profeten in de verborgenheid van Zijn 

geheimenissen toonde, dat zij in de Heilige Geest ook Zijn Zoon waarlijk voorzegden en Hem in de 

wetsvoorschriften door dat bloed van bokken en door andere tekenen aan de mensen wonderbaarlijk

vooraf aanduiden. En op deze manier openbaarde Hij de goedheid en zoetheid van Zijn hart en zond

hen in de zachtaardigheid en gloed van Zijn liefde (caritas) Zijn Zoon, opdat zij door Hem van de 

honger van hun ongeloof zouden worden genezen. Zo schonk Hij hen de spijze van de hemelsen,

waarmee Hij hen gelovig verzadigde, zodat zij de volle vreugde van alle geluk en alle zaligheden

zouden bereiken. Dat brood echter, aan wiens zoetigheid zich de engelen in de hemelen niet kunnen

verzadigen, daar zij God aanschouwen, ontving de mens in de mensheid door de Zoon van God, die

als Allerhoogste Vader deze spijze van gelukzaligheid naar de mens zond voor een overvloed aan 

geestelijke vreugde. En daarom zal de gelovige mens met een gelovig (aan)horen dat vernemen:

(II Hil. 168:4/8). 

         

O gij gelovigen, daar u de spruit der kerk zijt, hoort en versta de redding voor uw zielen, zodat gij

geen kinderen der duivel wordt maar erfgenamen van het hemelse koninkrijk. En bedenk, hoe Ik, de

zachtste en vriendelijkste Vader, u met het grote geluk van uw heil omgeven heb. Schenk daarom

aandacht aan de goedheid van uw Vader, namelijk zoals Ik heb verordend wat tot uw redding zal

leiden; want hoewel gij waardeloze as zijt, verlangt desalniettemin de mensheid van Mijn Zoon nog

steeds uw redding. Waarom? Mijn Zoon werd geboren uit een onbevlekte maagd, die geen pijn tijdens 

de bevalling kende, maar in de groene kracht in haar maagdelijkheid bleef, gelijk gras, waarover de

dauw van de hemel valt, en toch in de heerlijkheid van zijn groende kracht siert. (II Hil. 168:9/13). 

 

    

Waarom brood wordt aangeboden bij het sacrament van het altaar

 

FD. 7

En omdat deze maagd, van wie Mijn Zoon op deze manier het vlees zonder zonde heeft aangenomen, 

ongedeerd was, is het daarom ook rechtvaardig, dat Zijn vlees nu uit deze vrucht voortkomt, die zonder

bitter sap is. Hoezo? De graankorrel is de krachtigste en beste van alle vruchten, omdat hij in zijn

halm noch sap noch vruchtvlees heeft gelijk de overige hooggroeiende gewassen, want met zijn halm

richt hij zich tot zijn aar en streeft zo naar zijn vrucht. Noch door warmte noch door kou brengt het enig

bitter sap voort, maar levert droog meel. Zo was ook het vlees van Mijn Zoon droog, zonder enige

misvorming door menselijke bevlekking, het menselijke ras dat door de omarming van de lust 

door man en vrouw, tevoorschijn komt. Dit is niet hoe Mijn Eniggeborene geboren werd; Hij kwam

eerder voort uit de groene kracht van integriteit, gelijk een halm de ingehulde graankorrel voortbrengt.

Want net zoals de tarwehalm, die zonder merg krachtig is, in een reine aar droog graan produceert, zo

baarde ook de gezegende maagd, zonder mannelijke kracht, in volledige onschuld haar allerheiligste

Zoon. Hij ontving uit Zijn Moeder geen sap der zonde, omdat zij ook zelf Hem ontving zonder het

merg van een man; gelijk ook een halm zijn graankorrels geen sap geeft, want het ontleent zijn kracht

niet aan het merg van de stengel, maar groeit door zon, regen en zachte lucht. Zo werd ook de volledig 

ongeschonden maagd niet door een man beroerd, maar door de kracht van de Allerhoogste 

overschaduwd en met de ingieting van de Heilige Geest doorstroomd, en baarde ze, in de 

lieflijkheid van de kuisheid, haar eniggeboren Zoon. (II Hil. 169:1/9). 

            

Hoewel deze maagd echter voortkwam uit de wil van een man en een vrouw, baarde zij niet op

dezelfde manier haar Zoon, maar bracht Hem ter wereld, de ware God en mens, die van de hemel

kwam, zonder de wil van een man in haar ongeschondenheid als de meest reinste van allen. Omdat

ze Hem in haar maagdelijkheid zonder smet als reinste baarde, moet ook nu dat brood, wat werkelijk

in Zijn vlees veranderd wordt, en in zijn Onaangeroerdheid volkomen rein is, door de gelovigen met

een zuiver hart zonder tegenspraak ontvangen worden, zoals Ik de zonen van Israël van tevoren

heb getoond, zoals het naar Mijn wil geschreven staat. (II Hil. 169:10/11). 

 

 

Woorden van Mozes over datzelfde thema

 

FD. 8

"Gedenkt deze dag, waarop gij uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want met een sterke hand

heeft de Here u daaruit geleid. Daarom mag niets gezuurds gegeten worden." (Ex. 13:3). Wat betekent

dat? Gij, daar gij navolgers van Mijn Zoon zijt, zult gij van de dood naar het leven kijken, zodat u in

uw herinnering de verlossing van die dag bewaard, omdat Mijn Zoon het is die de dood heeft

vertreden en het leven gegeven heeft. In Hem zijt gij tot uw heil der ellendige verbanning ontsnapt,

toen u de o zo dichte duisternis van het ongeloof afwierp en u uit de verblijven van de duivelse

slavernij hebt losgerukt, waar u door de zonde van Adam aan was overgeleverd. Dus kijk nu van de

aardse daden op naar het hemelse, want met Goddelijke kracht heb Ik u van het boze bevrijd. Ik, de

Heer, omdat Ik alles met zo'n grote kracht leid, want Mijn kracht kan geen vijandige hindernis onder

ogen zien zonder dat Ik alles diepgaand doordring, ontruk u daarom zo door Mijn Zoon uit deze

toestand,waarin u niet naar goede werken streefde, vanwege u ongeloof als knechten van de dood,

maar in uw verkeerdheid nederliggende, op een schandelijke manier daarin zijt verhard.

(II Hil. 170:1/7). 

      

Maar omdat u nu in Mijn eniggeboren Zoon bevrijd bent van deze onderdrukking, haast u van deugd

naar deugd, door u te hoeden tegen het ongeloof in uw bewustzijn toetelaten, die uw hart door zijn

opname niet versterkt, maar het eerder belast met zijn bitterheid. Wat betekent dat? Volg niet de 

duivelse kunsten noch de overige verzinsels, die de mensen in humane omgang met heidense en 

ketterse filosofen voor zich hebben uitgevonden, maar imiteer in de spiegel van geloof Mijn Zoon na, 

die u uit de kerkers van de hel heeft bevrijd, toen Hij zichzelf om u overgaf om te lijden aan het kruis.

Om des te zekerder in Zijn voetsporen te kunnen treden, versterk uw hart daarom met het hemelse

brood, dat wil zeggen, ontvang Zijn lichaam in gelovige toewijding; want Hijzelf kwam uit de hemel,

geboren uit een lieftallige, zuivere Maagd, en leed aan het kruis voor uw redding; Hij heeft zichzelf 

overgegeven, zodat u met oprechte liefde het zoete en zuivere brood zou ontvangen, dat onder de 

aanroeping van God, op het altaar in Zijn lichaam is veranderd, zonder toevoeging van enige

bitterheid, zodat u daardoor aan de honger van de innerlijke mens ontsnapt en naar de maaltijd van

de eeuwige gelukzaligheid zult komen. (II 170:8/11). 

 

 

Waarom wijn wordt aangeboden bij het sacrament van het altaar

 

FD. 9

Daarom wil Ik ook in de wijn, die uit de wijnstok stroomt, door dezelfde aanroeping in het

sacrament, Zijn bloed, Mijn wonder tonen. Wat betekent dat? (II Hil. 171:1/2).

 

Het bloed van Mijn Zoon stroomde uit Zijn zijde, net zoals de druif van de wijnstok sap geeft. Maar 

net zoals de druif met voeten wordt vertreden en in de wijnpers wordt geperst, waardoor ter 

versterking van het menselijke bloed zoete en sterke wijn stroomt, zo stroomt ook, gelijk Mijn 

Eniggeborene, onder angstzweet door slagen en geselingen stuk geslagen en door het hout van het

kruis nedergedrukt, uit Zijn wonden dat edele, kostbare bloed, en goot dit uit in een heilbrengende

bevrijding over de gelovige volken. Net zoals druiven zich ook van andere vruchten onderscheid, die

men ondanks hun harde schil eten kan, terwijl de mensen de druif meer proberen uit te zuigen dan te

eten, zo was ook Mijn Zoon met betrekking tot de zonde van andere mensen verschillend. Want

mensen gaan gebukt onder de last van hun boosaardigheid, en zijn onderworpen aan verschillende

verlangens, terwijl Mijn eniggeboren Zoon, die wonderbaarlijk werd geboren uit een maagd, vrij was

van alle beroeringen door zonde. Daarom, en omdat de wijndruif van welsmakende gesteldheid is, wil

Ik ook, dat wijn in dat bloed van Mijn Zoon wordt omgezet. (II Hil. 171:3/7). 

   

Want zoals wijn van de wijnstok druipt, zo is ook Mijn Zoon uit Mijn hart voortgekomen. En zo is

Mijn Eniggeborene ook de ware wijnstok waaruit verschillende wijnranken tevoorschijn komen.

Want de gelovigen, die door Zijn menswording in goede werken vruchtbaar zijn, zijn op Hem

geënt. En zoals dit sap vloeit uit de zoete en sterke vrucht van de wijnstok, zo verschijnt door

de menswording van Mijn Zoon ook alle gerechtigheid in barmhartigheid en in waarheid: allen die

Hem gelovig zoeken vinden deze deugden in hem. Hoezo? Allen, die Hem gelovig aanhangen,

worden door Hem bloeiend en vruchtbaar gemaakt, zodat zij in deugden de beste vruchten

voortbrengen, gelijk Hij ook zelf in Zijn wezen zoet en mild was, en zo de kostbaarste spruit van

heiligheid en gerechtigheid bracht en zij die aan Hem geloven van alle bevlekkingen van ongeloof

reinigde, zoals in het Hooglied over Hem geschreven staat. (II Hil. 171:8/13). 

  

 

Woorden uit het Hooglied daarover

 

FE. 0

"Mijn geliefde is mij als een druiventros uit Cyprus in Engedi's wijngaarden." (Hoog. 1:14). Wat

betekent dat? De Zoon van God, die mijn verbannen ziel door Zijn lijden verlost heeft, geeft mij ook

genadig de beker des levens in Zijn opstanding. Hoezo? Net zoals de Cypriotische druif een zeer

grote hoeveelheid sap bevat, zo is ook de verhevenheid, die in de eniggeboren God is, ook van een

onuitputtelijke grootheid. De Zoon van God zal nooit zo uitgeput raken dat Hij de dorstigen niet de

drank des Levens kan schenken, want Hijzelf is dit Heil des Levens. Want wij namelijk, die voorheen

aan gebrek leden, maar nu gesterkt worden door de openbaring in de herkenning van de ware

heiliging door goede werken, eten door Hem de spijze des levens, waardoor wij ook God erkennen en

zo tot het leven opstijgen. In het Oude Testament daarentegen, dat als het ware door een schaduw nog

niet de volledige betekenis bezat, maar in de openbaring van de tekenen vele tegenstellingen bevatte,

leden we grote honger en konden we niet tot verlossing opstaan. Maar nu zijn we in Hem verzadigd en

drinken we ook in Hem de kelk des heils, omdat we namelijk gelovig in het ware geloof proeven, wie

God is, die we met lichamelijke ogen van het sterfelijke vlees niet kunnen zien, maar die we in

geestelijke kennis in ons dragen, net zoals wijn zijn sterkste kracht in de aderen van de mens toont,

hoewel de mensen het niet voelen, maar alleen van binnen weten dat het zo is. (II Hil. 172:1/9). 

     

En derhalve is de Bruidegom der zielen een druif uit Cyprus, waarvan de vrucht niet zal vergaan. Op 

welke manier? Een blinde, die een haven is binnengevaren, mist zijn gezichtvermogen. Hoezo? Omdat

een mens, de helderheid van het geloof niet heeft, wanneer hij tot geloof komt, en door de wijnpers in

de dauw van het bloed van Christus binnentreed. Op welke manier? Net zoals we door Zijn geboden

dat leven in onze zielen hebben, zo ontvangen we ook door zijn geschenk de reiniging van ons vlees;

want wij die in Adams zonde zijn geboren zijn onrein, maar in Zijn bloed worden wij geheiligd.

Daarom spreken de zielen in hun huwelijk in de Heilige Geest van Hem: Mijn Geliefde, die voor

mijn hart zoet en liefdevol is, is voor Mij door Zijn bloed in volmaakte heiliging de sterkste wijn; want

terwijl ik in het vlees onrein ben gelijk een wijngaard, die nog verwaarloosd met doornen overwoekerd

is, komt Hij als een bron van verlossing tevoorschijn en wast barmhartig bij de zondaars hun

vuiligheid schoon en heiligt hen heerlijk in de geheimenissen van Zijn sacramenten. Want net zoals Hij

liefdevol uit het hart van de Vader is voortgekomen, zo laat Hij ook liefdevol Zijn bloed zien in de wijn.

En net zoals Hij wonderbaarlijk uit de Maagd werd geboren, zo verschijnt ook Zijn lichaam

wonderbaarlijk in het brood; want Hij is de druif, die nooit door enig verderf zal worden aangetast.

(II Hil. 172:10/19). 

 

 Daarom wordt Hij ook op het altaar naar de wil van de Vader als in een wijnpers vertreden, zodat de 

mens, die niet uit zichzelf kan bestaan, niet faalt vanwege de zwakte van zijn gebrekkigheid. Want net 

zoals het bloed in mensen toeneemt door te drinken, zo ervaart de mens ook door het bloed van Gods

Zoon de heiliging. En net zoals het bloed van de mens door te drinken moet worden ververst, zodat het 

niet zonder de instroom van drank uitdroogt, zo zal ook de wijn bij de verandering in dat bloed van

Gods Zoon niet opraken, maar zal altijd aanwezig zijn op het altaar in het mysterie van dit sacrament.

(II Hil. 172:20/22). 

  

 

Waarom water aan wijn moet worden toegevoegd in het sacrament van het

altaar

 

FE. 1

Maar gij, o mens, zou ook zeer goed moeten weten, dat bij deze verandering in wijn, water moet

worden toegevoegd, omdat uit de zijde van Mijn Zoon bloed en water vloeide, zodat in wijn Zijn

Godheid wordt herkend en in water Zijn mensheid wordt waargenomen. En omdat de Godheid en de 

mensheid erin zijn, zal er bij deze toewijding ook water in de wijn zijn; want terwijl de wijn de

Godheid toont, duidt het water Zijn mensheid aan, die zonder de bijmenging van mannelijk bloed

puur en rein is. Want Deze, Mijn Eniggeborene, is de bron van het levende water, heeft in de

wedergeboorte uit Geest en water de mensen gereinigd van de oude schuld van Adam en hen naar

de hemel verheven toen Hij in de wereld kwam voor hun redding, zoals geschreven staat.

(II Hil. 173:1/3). 

  

 

Woorden van wijsheid

 

FE. 2

"Ik was als de beek Dioryx, en als een waterloop ging Ik van het paradijs uit. (Sir. 24:30). Wat 

betekent dat? Toen God de mens met verstand versterkte gaf Hij hem vele geheimenisse mee, omdat

Hij de levensadem in hem zond en hem met verstand markeerde. Toen hij vervolgens verleid door de

dood viel, kwam Ik, de Zoon van God, om hem te bevrijden, door Mezelf in de sieraden van alle

wateren der doorboorde liefde (caritas) uit te gieten, in een uitstroom van ware onoverwinnelijke

reinheid ben Ik uit de verborgenheid van de hemelse gelukzaligheid getreden, zodat de mens, die door 

Zijn eigen schuld verloren was, barmhartig aan de verlorenheid ontrukt werd. Hoezo? Opdat dat

onschuldige bloed van de reine onschuld in de benauwdheid van angst tijdens het lijden voor hem

werd vergoten. Op welke manier? Toen Adam als gevolg van zijn overtreding uit het paradijs werd

verstoten, brak door zijn angstige hartslag, omdat hij schuldig was, zijn bloed bij hem volledig uit en

werd in deze nood vermengd door het zweet dunner. En zo moet men weten, dat zweet in menselijk

bloed water bevat. (II Hil. 174:1/9). 

   

Daarom, o mens, toen de eniggeboren Zoon van God in Zijn vlees doodsangsten begon te lijden, dat 

wil zeggen, toen Hij voor het menselijke ras wilde lijden, vergoot Hij Zijn bloed in zweetdruppels: 

toen Hij aan het kruis hing, vloeide er water en bloed uit Zijn zijdewond. En daarom moet het 

sacrament waarin het misterie van dit lijden moet worden gevierd, water in de wijn bevatten, want ook 

uit de zijwond van Gods Zoon vloeide water en bloed. Echter bij dit offer zal de wijn in veel grotere 

mate aanwezig zijn dan dat water, omdat ook het bloed het wondafval oversteeg, zoals ook melk in

haar vloeibaarheid de wei overtreft. Maar laten degenen die dit mysterie vieren, het doen zoals het hun

getoond is; ook de mensen worden daar zo vermaand, zoals er onder Mijn inspiratie door de wijsheid

op worden aangesproken, gelijk er staat geschreven. (II Hil. 174:10/13).    

 

 

Evenzo uit het boek der wijsheid

 

FE. 3

"Komt, eet van Mijn brood en drinkt van de wijn die Ik gemengd heb;" (Spr. 9:5). Wat betekent dat? 

Gij, daar gij de dwaasheid wilt afwerpen, dit komt voort uit die onwetendheid waarin u God niet kent, 

en door de schande waardoor u werd veroordeeld. Keert nu terug naar uw gelukkige gebied, dat u door 

de spiegel van Geloof in de Bron van Levend water van tevoren is getoond; eet in liefdevolle 

toeweiding Mijn brood, die geen man in de akker gezaaid heeft en waaraan de aarde geen 

fundamentele kracht heeft gegeven, maar die van God is uitgegaan, en in Hem blijft. Want zoals 

namelijk brood gegeten wordt en zoals de aarde vertrapt wordt, zo overteft de Zoon van God, die dat 

Levende brood is, de mensenkinderen, omdat de Zoon van God in de kracht van Zijn Godheid 

bestendig is en de mensenkinderen in de zwakheid van hun vlees onbestendig zijn. De Zoon van God

had namelijk, zolang Hij lichamelijk op aarde leefde, niet de weekheid van het bloed der zonde, want

net zoals de gloed, wanneer men het brood bakt, het laat uitdrogen en in hem geen weekmakende 

vochtigheid toelaat, zo was ook de Eniggeborene van God, die uit het sterke vuur van de Heilige 

Geest ontvangen en uit de zuiverste maagd werd geboren, aan Zijn lichaam zonder enige beroering

met zonde. En net zoals het brood de mensen verkwikt, zo worden ook de gelovige mens door

Gods Zoon in het geloof gevoed; omdat Hij zelf die krachtige vrucht is, die nooit op zal raken.

(II Hil. 175:1/6). 

        

Daarom, gij gelovigen, wanneer u dit brood eet, drink ook met zuivere bedoelingen deze wijn, die

vol zonder droesem is en niet in die lege losbandigheid overgaat, waarin de verleiding de zuiverheid

van de onschuld verslindt en haar in vergif verandert. (II Hil. 175:7). 

  

 

Adam had voor de zondeval rein bloed, na de overtreding verkwistte hij het

in een weerzinwekkende onreinheid 

 

FE. 4

Want ook in dat opzicht was de eerste mens rein, toen hij werd geschapen, omdat hij niet in een 

tweespalt verkeerde, maar rein was in vlees en in bloed. Toen hij de erfzonde beging, werd hij 

bedrogen, zodat hij daarna altijd zijn bloed in een weerzinwekkende onreinheid van overspel vergoot. 

Want net zoals de mens de waardigheid van de onschuld had weggeworpen, zo verliest ook het bloed 

zijn kleur wanneer het bij de menselijke ontvangenis in vloeibare toestand van het zaad is overgegaan. 

In deze vloeibaarheid is het ook zonder vorm of gestalte, totdat het bloed weer verschijnt en zo dit 

bloed aan ander gestalte aanneemt en naar zijn geboorte daar in zwakte ligt, totdat zijn merg de volheid 

van de kracht bereikt en totdat, door het verborgene te wekken, het bewustzijn in hem ontwaakt. En 

dan verschijnt het in rein vlees en bloed en is dus vrij van gif, totdat de zondige hartstocht hem treft, 

want door zijn opwinding geeft het schuim der onreinheid af. Toch bleef de Zoon van God in dit alles

rein, omdat Hij rein vlees en rein bloed had, zodat Hij nooit door de invloed van enige zondige 

hartstocht kon worden aangeraakt; Hij bleef in de heiligheid en waardigheid van de meest bloeiende

kuisheid en kon door geen enkele zondige aanraking gekwetst worden. Niettemin heeft Hij te midden

in de benauwdheid van Zijn lijden, het bloed uit Zijn zijde met water vergoten, omdat bloed zonder

water zich niet laat vergieten, zodat dat bloed het water kracht geeft en het water dat bloed kalmeert.

(II Hil. 176:1/7).  

 

 

Degenen die het lichaam en bloed van Christus ontvangen, worden bezield

met grote zoetheid

 

FE. 5

Dat is de reden waarom ook u, daar u God met toewijding wilt vereren, omdat u uw zaligheid

liefhebt, deze kelk der heiliging wilt ontvangen, die Ik voor u zo gemengd heb, dat u de strengheid

van de straf in de zachtaardigheid van vergeving niet voelt. Want zowel de Godheid als ook de

mensheid is in de Goddelijke Zoon, door wiens lijden u verlost bent van de dood, en door wiens

lichaam en bloed u gemeenschap (met Hem) zult hebben in de eeuwige woning. Maar Ik, daar Ik het

begin en het einde ben, spreek opnieuw tot u, o mens, Mijn edele Zoon, die de bloesem der rozen en

de lelie der dalen is, werd geboren uit de reinste maagd, die Hem in haar ongeschondenheid baarde.

Deze geboorte was zo, omdat Ik daardoor werd verzoend met de zonde van de voorouders van het

menselijk ras; die Me door hun overtreding tot onwil uitdaagden. (II Hil. 177:1/4). 

     

Daarom kijk Ik ook altijd naar deze geboorte, wanneer Ik dagelijks het lichaam en het bloed van

Mijn Zoon op het altaar in Mijn naam laat heiligen. Zo wordt u, o mens, door dit sacrament

geheiligd, wanneer u dit vlees eet en dit bloed drinkt. Want wanneer de priester daarbij zijn ambt

uitoefent, zoals het hem is voorgeschreven, en Mij aanroept met de allerheiligste woorden, dan ben Ik

daar in dezelfde macht aanwezig als toen Ik ook aanwezig was, toen Mijn eniggeboren Zoon, zonder

de scheiding van enige zondige aanraking, mens werd. Vandaar ook dat Zijn zeer reine, lieftallige

lichaam in alle heiligheid aanwezig is, zodat ook nu degenen, die Zijn vlees en bloed in geloof

ontvangen, met zo'n grote zoetheid bezield worden, dat zij geen verachting door een afwijzing

ondergaan, zoals dat ook in het Hooglied geschreven staat. (II Hil. 177:5/8). 

     

 

Woorden van Salomo over datzelfde thema

 

FE. 6

"Wie zal mij U geven als mijn broeder die zuigt aan de borst van mijn moeder? Dan zal niemand 

mij verachten als ik U buiten tegen kom en U met mijn kussen overlaadt. (Hoog. 8:1). Wat betekent 

dat? Het zuchten en de toewijding van degenen die in de kerk staan, zeggen in een vast geloof: Wie is

degene, die mij als ellendige, in moeilijkheden levende mens in mildste toewijding U, de Bruidegom

van de kerk, geven kon, daar ik U wegens Uw menswording mijn broeder noem, die de barmhartigheid 

en waarheid zuigt, de spijze, waarmee de Godheid de mensen voedt. Zij (de kerk) is door mijn 

schepping mijn moeder, dat wil zeggen, ze geeft mij dat leven met een verkwikkende opvoeding. Wat

betekent dat? Want ook het voedsel van de kerk is vol van Uw genade, aangezien U, daar U het

Levende brood en de bron van het Levende water bent, in het sacrament Uw lichaam en Uw bloed in

overvloed schenkt. En dat doet U derhalve zo, zodat ik U in absolute veiligheid kan vinden (in de

wereld), dat wil zeggen, terwijl ik weet dat U, de Zoon van God, in de hemel bent maar ook zie als 

mens op aarde. Mijn sterfelijke ogen kunnen U niet tot in Uw Goddelijkheid herkennen. Echter ik 

vind U ook in het brood en wijn van het Goddelijke mysterie, dat een sacrament is zonder belastende 

onwaarheden en zonder angst voor bedrog; en dan wil ik U op deze wijze kussen. Omdat U voor

mijn redding mens bent geworden en mij ook van Uw lichaam en bloed deelachtig maakt; zo zal geen

enkel schepsel mij meer verachten, omdat U om mijnentwil in de wereld bent gekomen en om mij

Uzelf heeft overgegeven; want het is Uw wil om zich te onderwerpen en U immer te volgen,

terwijl Ik tegen Uw geboden in opstand kom en ze vaak als onwelgevallig ervaar. (II Hil. 178:1/11). 

 

   

Bij de aanroeping (epiklese) des priesters, wordt op het altaar het sacrament

van het lichaam en bloed van Christus voltrokken

 

FE. 7

Dus wanneer, zoals je kunt zien, o mens, de priester met de woorden die voor hem bestemd zijn in de 

Heilige Geest, bij het aanbieden van het offer bij het altaar Mij begint aanteroepen, en amen zegt, zeg

ik je, Ik ben daar in Mijn brandende liefdesgloed en voltooi dit mysterie met alle verlangen. Op

welke manier? Bij de voltrekking van dit mysterie spreid Ik Mijn gloeiende liefde (caritas) over deze 

offergave uit, dat wil zeggen, vanaf het begin der woorden van de priester, die Mij aanroept en Me 

eraan herinnert, dat Mijn Zoon in de benauwdheid voor Zijn lijden brood en wijn zegende en het aan

Zijn discipelen overhandigde, daarmee zij ook dit voor het heil van het volk zouden doen. Voorwaar, 

Ik zeg u: nooit zal er bij deze aanroeping over zo'n offergave ter nagedachtenis aan Mijn

Eniggeborene zijn, zonder dat de geheimenis van Zijn lichaam en bloed daarbij worden voltrokken.

Een vleselijk oog zal dat niet kunnen zien zolang het as is, tenzij het dit met een nederige toewijding in 

geloof ziet. Hoezo? Wanneer een vogel ziet dat er een ei in zijn nest is gelegd, vliegt hij erop af, warmt

het met zijn lichaamswarmte op, en broedt het ei uit, zodat het kuiken er uitkomt en de eierschaal

achterblijft. Wat betekent dat? (II Hil. 179:1/8). 

 

Wanneer het offer van brood en wijn ter nagedachtenis aan Mijn Zoon wordt geofferd op het altaar dat

aan Mijn naam is gewijd, verander Ik, de Almachtige, het op wonderbaarlijke wijze met Mijn kracht

en heerlijkheid, verklarend, in lichaam en bloed van Mijn Eniggeborene. Hoe? Door dat wonder, 

waarin Mijn Zoon uit de Maagd vlees aannam, zo wordt deze offergave in de transformatie Zijn vlees

en bloed. Echter worden hier brood en wijn overduidelijk met de lichamelijke ogen waargenomen,

maar de heiligheid van het lichaam, en het bloed van Mijn Zoon blijven innerlijk onzichtbaar. Hoezo? 

Toen Mijn Zoon bij de mensen op aarde verbleef, was Hij ook bij Mij in de hemel; en nu Hij bij Mij in

de hemel verblijft is Hij ook bij de mensen op aarde. Maar nu geestelijk, niet vleselijk.

(II Hil. 179:9/15).

        

 

God voltrekt in elk schepsel naar Zijn welgevallen de macht en sterkte naar

Zijns willen

 

FE. 8

Zo sta ook Ik, de Vader, ieder schepsel bij en ontzie niemand, zoals jij, o mens, je van Hem afkeert.

Wanneer je namelijk in het water kijkt, verschijnt weliswaar je gezicht daarin, maar je kunt je

krachten er niet op uitoefenen; en wanneer je je ervan afwendt, is je evenbeeld niet langer meer te

vinden daarin. Maar Ik verschijn in de schepping niet met een dergelijke veranderlijkheid, want ik ben

in ware openbaring aanwezig en Ik trek Mijn macht niet van haar af, maar Ik oefen de macht van 

Mijn wil op haar uit, overeenkomstig wat Ik goed bevonden heb. Daarom geef Ik ook Mijn

majesteit in het sacrament van het lichaam en bloed van Mijn Zoon waarachtig te erkennen; want

vanaf het begin van de geheimnisvolle woorden van de priester werk Ik daar op wonderbaarlijke wijze

Mijn wonderdaden op uit, totdat dit sacrament door de mensen wordt ontvangen. (II Hil. 180:1/4). 

        

 

Volgens de eisen van de tijd kan het Misoffer worden gevierd vanaf het eerste

tot het negede uur van de dag

 

FE. 9

Echter deze priesterlijke dienst kan door gelovigen worden gevierd vanaf het eerste tot het negende

uur van de dag, afhankelijk van de eisen van de tijd en de gebruiken van de mensen. Want ook Adam

stond vroeg in de morgen op en rond het negende uur werd hij verleid. Het lijden van Mijn Zoon

begon ook bij het aanbreken van de dag en werd, zoals men weet, voltooid in het negende uur, toen

Hij stervend aan het kruis zijn geest uitademde en door Zijn dood de dood manmoedig overwon.

Omdat ook de kerk Mijn Eniggeborene terzijde stond, ontving zij daar haar bruidsgeschenk, die ook

nu nog door de kinderen van de kerk gevierd moet worden. (II Hil. 181:1/4). 

 

 

Iedereen zou nuchter moeten communiceren, met uitzondering van hen die

in stervensgevaar zijn

 

FF. 0

Deze offerdienst echter moeten priesters op een lege maag verrichten en niet op een volle maag,

zodat de vertering van de spijzen het geestelijke verlangen niet schaadt. Omdat eerst de geestelijke

maaltijd moet plaatsvinden en daarna de lichamelijke spijze en ook de geest moet worden geëerd en

het vlees moet worden verfrist. Want dit sacrament moet worden ontvangen met geestelijk 

verlangen en niet met vleselijk verlangen. Derhalve moet men het in nuchtere toestand en niet samen

met (andere) spijzen ontvangen, behalve in geval van nood, wanneer men denkt dat deze mens in

stervensgevaar verkeert. Echter Mijn Zoon heeft Zijn dicipelen tegen het einde van de dag Zijn

lichaam en Zijn bloed aangereikt, omdat Hij hen de ware ochtend van het eeuwige leven bracht en

ook omdat bij de voltooiing van de tijdelijkheid, wanneer de eerste (tijdelijke) dood aan de mensen

voorbijgaat, "de rechtvaardigen zullen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader." 

(Mat. 13:43-). (II Hil. 182:1/5). 

  

 

De duivel viel zonder de invloed van een ander, maar de mens werd door God

overeind geholpen, omdat hij in zijn zwakheid viel door de influistering van

de duivel

 

FF. 1

Ook op de volgende manier heeft Mijn eniggeboren Zoon in Zijn opstanding getoond dat hij de zielen

van de rechtvaardigen uit de onderwereld rukt en het menselijke ras terugleidt naar het herstel van

het eeuwige leven, die de verworpen engelen hebben verloren, omdat ze zonder vreemde beïnvloeding

van anderen de dood verlangden, want ze werden verleid door geen ander dan enkel door henzelf, 

aangezien ze de smaak van de zonde niet in zich droegen, zoals de mens in zijn gebrekkige lichaam

die wel draagt. Omdat de mens zo werd verleid in de zwakheid van zijn vlees door degene die hem

achtervolgde, werd hij ook weer tot leven gewekt door Degene die hem had geschapen, en de duivel

werd aan zijn verkeerdheid overgelaten, hoewel hij niet de lichamelijke lasten heeft. Maar de mens

is ook bij het ontvangen van Zijn lichaam en bloed een ware heilzame spijs gegeven, zodat hij, door

dit sacrament onzichtbaar in zijn ziel verkwikt, dapper opstaat tegen zijn onzichtbare vijand.

(II Hil. 183:1/3). 

     

 

Bij het ontvangen van het lichaam en bloed van de Heer moet niet naar de

hoeveelheid, maar naar de heiligheid gekeken worden

 

FF. 2

Degenen echter, die in dit sacrament grotere of kleinere hoeveelheden ontvangen, zullen dit als volgt

moeten begrijpen: zowel degenen die meer hebben ontvangen als degenen die minder hebben

ontvangen, hebben beiden dezelfde kracht ontvangen. Want dit sacrament is niet gebaseerd op

hoeveelheid, maar op heiligheid en redt degenen die het ontvangen volgens hun geloof, zoals ook

over het manna staat geschreven. (II Hil. 184:1/2). 

 

 

Vergelijking met het manna over datzelfde thema

 

FF. 3

"De Israëlieten nu deden zo en verzamelden het, de één meer en de andere minder. Toen zij het in een

gomer maten, had hij die meer verzameld had, niet te veel en hij die minder verzameld had, kwam niet

tekort. Ieder had naar zijn behoefte verzameld. (Ex. 16:17/18). Wat betekent dat? De verkozen zonen,

die er vurig naar verlangen God te zien, richten hun zin op het hemelse sacrament, volgens dat wat

hen is opgedragen; ze ontvangen het naar de leer van hun meester(s) in hun hart, en beschouwen het

in hun ziel naar wat ze geleerd hebben, waarbij de ene meer Godvruchtig is dan de andere. Daarom

passen ze hun achting ook aan wat ze in hun ziel voelen, waarbij ze het geloof dat ze in God hebben,

beoordelen, zonder Hem te verdelen, maar Hem volkomen te hebben en bedenken, hoe groot en met

welke toewijding zij het lichaam en bloed van hun Heiland zullen ontvangen. Dit sacrament is dus niet

heiliger voor degenen die meer van Hem ontvangen dan voor degenen die minder van Hem

ontvangen, maar naar hun geloof zullen ze worden verlicht. Daarom, o mens, moet u het niet

naar zijn grote ontvangen, want de sterke God is evenzo in een kleine als in een grote offergave van dit

sacrament vervat. En daarom moeten de ontvangers er alleen voor zorgen, dat ze de Drie-eenheid

(de Vader, de Zoon en de Heilige Geest) in een vast, volkomen geloof in hun hart dragen. En zo zal

iedere gelovige met een rein, oprecht hart de krachten van zijn ziel verzamelen, zoals de kracht van

het geloof in hem vereist. Hij moet er voor waken, dat hij de Godheid niet hoger of dieper onderzoekt

dan dat hij het met zijn zintuigen en zijn denkvermogen kan bevatten. Hij zou eerder nuchter moeten

zijn, zoals het hem werd onderwezen in de Heilige Geest, en onderworpen aan de Godvrezenheid,

omdat de mens immers armzalige as is. (II Hil. 185:1/12). 

           

 

Men moet er niet aan twijfelen, dat het ware lichaam en bloed van Christus

op het altaar aanwezig is

 

FF. 4

Maar gij, o dwaze mensen, twijfel er niet aan of dit sacrament dat u op deze manier wordt getoond, 

het lichaam en bloed van Mijn Zoon is. Herinnert u zich eraan, waar Ik Adams vlees en bloed uit heb 

geschapen, toch uit het leem der aarde. Wat meent u echter? Is het voor Mij moeilijker om van deze

offergave vlees en bloed van Mijn Zoon te maken dan uit het leem der aarde de mens te vormen? 

Echter de man giet uit zijn bloed zaad en de vrouw ontvangt hem. En wat voegen zij daaar verder

aan toe? Helemaal niets, noch bij het voortbrengen noch aan het vlees van het kind. Wie vormt alzo

de mens met zijn vlees, de beenderen, het merg en het schone gelaat, zo niet Ik, de Vader van allen?

Vader en moeder hebben echter geen enkele macht om een kind te vormen of te scheppen, behalve

dat ze in vurige hartstochten hun bloed uitstoten; maar daarna hebben ze geen macht om het vorm te

geven. Kunt gij zien op welke wijze dit gebeurt, buiten dat gij ze aan hun gestalten kunt herkennen?

(II Hil. 186:1/10). 

       

Maar gij, o mens, zegt: "Ik zie deze offergave niet als vlees en bloed, zoals ik erken, dat een mens uit 

vlees en bloed bestaat!" Daarop antwoord Ik: "Gij hebt Mijn Zoon in Zijn lichaam en bloed sterfelijk

op aarde gezien, die nu onsterfelijk in de hemel is, en daarom kunt u Hem nu niet met Uw lichamelijke

ogen zien, zo ook niet Zijn vlees en bloed wanneer dat op het altaar geconsacreed wordt. Dit sacrament

wordt daar niet gevierd ter ere van de priester, maar ter ere van Mijn Eniggeborene, die deze handeling 

verrichtte tijdens Zijn (laatste) avondmaal met Zijn discipelen. Echter, zolang gij sterfelijk zijt kunt gij

Mij in Mijn heerlijkheid niet zien, zo ziet gij ook niet het vlees noch het bloed van Mijn eniggeboren

Zoon met uw vleselijke ogen op een vleselijke wijze, en daarom kunt u niet waarnemen wat 

onzichtbaar is, en dit is overeenkomstig met het feit, dat uw menselijke blik met zijn vermogen om te 

zien (visibiliter) alleen dat kan bevatten wat zichtbaar is." (II Hil. 186:11/14). 

   

 

In het sacrament van het altaar moeten drie dingen worden geofferd in de

naam van de Drie-eenheid: Brood, Wijn en water

 

FF. 5

Dit sacrament moet echter op drie manieren worden aangeboden. Hoe? In brood, wijn en water ter ere

van de allerheiligste Drie-eenheid. Dus als er iets ontbreekt aan deze drie, dan wordt de Drie-eenheid

daar niet echt aanbeden; onder wijn verstaat men de Vader, onder brood de Zoon en onder water de

Heilige Geest. Dus wie wijn zonder brood en zonder water aanbiedt, aanbidt de Vader, maar

verloochent de Zoon en de Heilige Geest, of wie brood aanbiedt zonder wijn en water, klampt zich

vast aan de Zoon, maar verwerpt de Vader en de Heilige Geest. Of wie water gebruikt zonder wijn en

brood, schenkt aandacht aan de Heilige Geest, maar verwerpt de Vader en de Zoon, of wie wijn en

brood aanbiedt zonder water, houdt vast aan de Vader en de Zoon, maar verwerpt de Heilige Geest. Als

iemand echter wijn en water aanbiedt zonder brood, aanbidt hij de Vader en de Heilige Geest, maar

verloochent hij de Zoon; of wie brood en water gebruikt zonder wijn, houdt vast aan de Zoon en de

Heilige Geest, maar verwerpt de Vader. Aldus mag er bij dit sacrament geen scheiding zijn, omdat ook

Ik, die ondeelbaar blijft, in drie Personen die ene God ben, net als bij hen, waarbij de wil en het werk

in mensen één zijn, zonder welke de mens niet bestaat. (II Hil. 187:1/8). 

    

 

Een priester die uit nalatigheid, ongeloof of vergeetachtigheid heeft verzuimd,

deze drie substanties in het sacrament van het altaar aan te bieden, is zwaar

te bestraffen

 

FF. 6

Maar als er iets ontbreekt aan dit offer, zodat er geen brood, wijn of water in acht wordt genomen, dan 

zal degene door wiens nalatigheid dit is gebeurd, zwaar gestraft worden. Want als hij het willens en

wetens heeft gedaan uit nalatige lauwheid of trouweloosheid in de twijfel van het ongeloof, zal Ik

degenen, die zichzelf deze schuld oplegt, uit Mijn ogen verbannen wanneer hij niet tot diep berouw

komt en zichzelf straft met een zware boete. Wanneer het daarentegen uit nalatige vergeetachtigheid

gebeurt, dan moet degene, die daaraan schuldig is, zich voor mij vanwege deze schuld ter

genoegdoening door berouw verantwoorden, omdat hij er niet goed op lette of alles wat bij mijn

offermaal hoorde, aanwezig was. Toen Mijn Zoon namelijk aan het kruis hing, ontbrak er niets ter

verlossing. Want Hij bracht de mensen door Zijn vergoten bloed de verlossing voor hun zielen en 

daarom mag ook niets bij dit sacrament ontbreken. Omdat dit sacrament de allerheiligste heiliging

in alle heiligheid is moet daarom dit vlees en bloed met alle geloof en met alle toewijding worden

ontvangen. (II Hil. 188:1/6). 

 

 

Hoe het lichaam en bloed van Christus onder de mensen moet worden verdeeld

 

FF. 7

Wie echter dit allerheiligste vlees ontvangt, mag niet weigeren het bloed van datzelfde sacrament te

nemen, aangezien Mijn Zoon de meest zuivere en een spiegel der deugden is. En derhalve zal men

ook Zijn edele bloed ontvangen, tenzij de priester vanwege de eenvoud van de ontvanger het gevaar

van morsen vreest. Dan zal men met degene die het ontvangen wil, behandelen volgens de eenvoud

van de kinderen, aan wie men het eten van het brood toestaat, en het drinken van de wijn wijgert.

Zo zal hem het meest heilige vlees worden gegeven en het stromende bloed moeten worden 

onthouden, zodat daaruit geen groter gevaar ontstaat. Omdat het allerheiligste vlees met Zijn bloed

en het bloed met Zijn vlees in één heiligheid is verbonden. Maar als iemand het 

onderscheidingsvermogen heeft, zodat hij bedenkingen heeft bij het houden van dit sacrament 

wanneer hij alleen het heilige vlees te eten krijgt, dan moet men hem ook het bloed van hetzelfde

vlees te drinken geven(II Hil. 189:1/6). 

    

 

De priester zal bij het altaarsacrament de gewaden en woorden volgens de

aanwijzingen van de oudvaders gebruiken

 

FF. 8

Maar de priester die dit sacrament viert, dient zorgvuldig gekleed te zijn in de gewaden die de

oudvaders, onderricht door de Heilige Geest, bedoeld hadden om voor deze dienst te dragen. Hij moet 

zorgvuldig de woorden observeren die de Heilige Geest aan de vaderen gaf om dit mysterie te kunnen 

vieren, waarbij hij ervoor moet waken om niets weg te laten. Hij zal ook in volle deemoed daarop 

acht moeten slaan, dat hij het voorbeeld niet overdrijft, toen Mijn Zoon het brood en de kelk nam en 

ze aan Zijn discipelen te etenen en te drinken gaf. Maar wie door nalatige vergeetachtigheid onbewust

een fout heeft gemaakt in kleding of in woorden die bij deze eredienst horen, moet met een zware,

heilzame boete teruggewezen worden. Hij zal desondanks Mijn erbarmen vinden, wanneer hij die

zoekt, omdat hij deze overtreding niet vrijwillig of in de slechtheid van zijn hart beging. Wie echter

bewust of door de onverschilligheid van zijn wil of door de slechtheid van zijn hart aan dit

sacrament in gebreke is gebleven, tot hem zal Ik, daar Ik beledigd ben, zeggen: (II Hil. 190:1/6). 

      

 

Woorden van de Heer aan een nalatige priester

 

FF. 9

"Jij slechte dienstknecht, waarom was je niet met het juiste priestergewaad gekleed, zoals je eerste

oude leraren in de Heilige Geest het voor je hebben opgesteld om zo je geestelijke ambt te markeren,

zoals Mijn engelen Mij aanhoudend dienen? En waarom heb je ook de aard van de woorden niet

waargenomen, die je Vader in de Heilige Geest ter consecratie van het lichaam en bloed van Mijn

Zoon tot heil en tot eer van het menselijke ras heeft overgegeven?" Daarom zal een ieder die zich

aan deze overtreding schuldig maakt, bij Mij verantwoording moeten afleggen wanneer hij zichzelf

niet in diepe droefheid door berouw heeft gestraft. (II Hil. 191:1/3). 

        

 

De priester die deze spijzen op het altaar aanbiedt, mag het altaar niet

verlaten, zonder van deze spijzen te hebben ontvangen

 

FG. 0

Maar de priester die deze spijzen op Mijn altaar offert, mag daar niet weggaan zonder deze spijzen te 

hebben gegeten, want hij moet in het lichaam en bloed van Mijn Zoon de verkwikking voor zijn ziel 

ontvangen. Wanneer hij echter weet, dat hij met zware lasten beladen en dit maal onwaardig is, moet 

hij het niet wagen naar Mijn tafel te komen en Mijn Zoon te beroeren, zonder eerst gezuiverd te worden

van de viese geur van zijn overtredingen. Zo hebben diegene zowel de tafel als ook hun menselijke 

waardigheid bevlekt, door de kop van de stralende lamp (Joh. 1:1/5) wreedaardig te hebben

afgehouwen. Daarom zal ook degene die zo bevlekt of verontreinigd is, de hoge Priester de kenmerken

van zijn plaag geven, dat wil zeggen, aan Mijn Zoon, en zichzelf ook voor een andere sterfelijke

priester chargeren, die hem het heilmiddel van vertroosting samen met de boetedoening zal tonen, en

zo treedt hij uiteindelijk gereinigd tot zijn dienst terug. (II Hil. 192:1/4). 

 

 

De priester zal bij het altaarsacrament niet veel en grote woorden gebruiken,

maar moet de ordeningen van de eerste bestuurders volgen

 

FG. 1

Maar Ik wil niet, dat de geheime ordening der allerheiligste woorden, waarmee de priester Mij, de 

Vader, bij het altaar moet aanroepen, uit vele grote woorden bestaat, maar dat zij met de juiste

ordeningen van de eerste bestuurders, die de gave van de Heilige Geest met juiste vermaningen

onderwezen, Mij aanroepen. Dit moet niet gebeuren in de veelheid van dwaze wijsheid, maar in de

eenvoud van het hart. Want niet aan het vele spreken heb Ik een welbehagen, maar naar de reinheid

van het hart van degenen die Mij nederig zoeken en liefdevol omarmen in de gloed van hun liefde

(caretas). Op een andere manier namelijk, verleen Ik Mijn uitverkorenen, wanneer zij Mij zoeken,

Mijn genade passend aan de verschillende gaven van de Heilige Geest, want in dit sacrament openbaar

Ik Mij aan hen volledig, want Mijn Zoon is in Mij en Ik ben in Hem en de Heilige Geest is in ons en

Wij in Hem en Wij zijn in de Godheid één. Zo zijn ook immers het lichaam en de ziel en hun

krachten één levende mens. Daarom moet ook iedereen, die naar dit sacrament komt, ervoor zorgen

dat hij de eer van de Godheid niet schendt. (II Hil. 193:1/6). 

 

  

Vijf soorten van communiceren

 

FG. 2

"En gedurende de tijd dat ook de overige mensen tot de priester naderden om het sacrament te kunnen

ontvangen, nam ik vijf soorten of type van mensen waar." Voor hen die ernaar verlangen het

Goddelijke sacrament van hun priester te ontvangen, dienen zij de vijfzintuigen van hun lichaam te

reinigen van de vuiligheid van hun zonden en ze waardig en lovenswaardig te beschermen tegen

onbewuste verontreiniging, daarmee zij het des te heilzamer ontvangen. (II Hil. 194:1/2). 

    

 

Zij die lichamelijk stralen en vurig van geest zijn

 

FG. 3

"Sommigen waren aan het lichaam stralend en vurig in de ziel." Omdat ze een helder geloof in dit 

sacrament hebben en er niet aan twijfelen dat dit het ware lichaam en bloed van Mijn Zoon is. En

derhalve worden zij, terwijl ze het in dit geloof ontvangen, in hun vlees verlevendigd en geheiligd;

en zo verschijnen zij, door deze geheimenis geheiligd, na de opstanding als in hun lichaam in de 

hemel. En in hun ziel worden ze overgoten en aangestoken door de vurige gave van de Heilige Geest, 

zodat, wanneer deze pracht door hen heen stroomt, ze het aardse afwijzen en verlangen naar het 

hemelse. Op welke manier? Net zoals een vuur door de wind tot een brand wordt aangestoken, zo 

worden ook zij doordrenkt door dit sacrament, zodat ze van hemelse liefde (amor) gloeien. 

(II Hil. 195:1/6). 

 

 

Zij die aan het lichaam bleek en in de ziel duister zijn

 

FG. 4

"Anderen leken bleek aan het lichaam en in de ziel duister;" want ze zijn zwak in het geloof en hebben

geen vast geloof in dit sacrament, omdat ze te dwaas zijn om de wijsheid te erkennen, gelijk een

jongen wiens daden op dwaasheid zijn gebasseerd. Want uiterlijk horen ze met hun oren en nemen

ze in de traagheid van hun hart aan wat hun over dit sacrament gezegd wordt, zodat ze het graag

volledig in het geloof willen bevatten. Maar toch, vanwege de twijfel die in hen is, kunnen ze niet

beseffen hoe grote heiligheid in Hem woont. Daarom zijn ze ook innerlijk met duisternis omgeven,

omdat ze hun geest niet tot die volmaaktheid kunnen verheffen, omdat ze het zelf in zonden ontvangen

en door de last van hun lichamelijke gebrekkigheid te traag zijn om deze vroomheid te voleindigen.

Toch stemmen zij meer met de geest in, zodat zij het geloof zouden onderkennen wanneer zij het in

de lauwheid van hun hart konden. (II Hil. 196:1/5). 

    

Degenen namelijk, die in hun werken nog niet door een grotere zondenlast beladen zijn, moeten als

het ware met tegenzin instemmen met de geest. Want haar ziel heeft een grotere macht, omdat ze nog

niet door de zonden vernietigd is, en ze onderwerpt het lichaam aan haar wil. Dit is de strijd tussen het

lichaam en de ziel, omdat de ziel over het lichaam heersen wil, omdat het in strijd is met wat het vlees

met zich meebrengt in zijn verlangen, namelijk de zonde. Ook minacht het lichaam de gerechtigheid,

waarnaar de ziel verlangt, omdat zij dat leven liefheeft. Wat betekent dat? Wat dood is, streeft naar wat

dood is, en wat leeft, heeft het levendige lief. Hoezo? Het vlees heeft de zonde lief en de ziel heeft de

gerechtigheid lief, en daarom zijn zij tegensteld aan elkaar, en stemmen zelden met elkaar overeen.

Maar net zoals een kind zonder inspanning en zonder inzicht zijn zintuigen voedt en verzadigd laat

wordenzo worden ook die mensen door dit sacrament als het ware zonder hun medeweten bezield, 

omdat ze het noch uit blinde woede noch uit tegenspraak verachten, maar het alleen in hun

eenvoudige geest omarmen. (II Hil. 196:6/14).  

 

 

Degenen die aan het lichaam behaard zijn en in de ziel met meerdere

bevlekkingen besmet

 

FG. 5

"Enkelen waren aan het lichaam behaard en in de ziel stijf van meerdere bevlekkingen." Want ze 

zijn aan hun vlees schaamteloos en ontuchtig omdat ze zonder kuisheid leven en zichzelf bevlekken

met de uitwerpselen der ondeugden, gelijk een zwijn zich in de modder rolt. Zo bevlekken zij hun 

ziel, omdat zij veelvuldig met allerlei zondige vuiligheid van menselijke aanstekingen zich vergiftigen.

En wanneer zij door deze ondeugden worden bevlekt, en zonder gereinigd te zijn, zich niet schuwen

om tot het sacrament van het lichaam en bloed van Mijn Zoon toetetreden, dan moeten ze vanwege

deze aanmatiging in een strenge beproeving worden gereinigd. Bij deze reiniging onthoud Ik Mijn

erbarmen niet, omdat Ik voorzie dat gepaste berouw in hun hart zal opkomen. (II Hil. 197:1/5).

 

 

Degenen die aan het lichaam met scherpe doornen zijn omgeven en aan de

ziel als melaatsen verschijnen

 

FG. 6

 "Ook waren er enigen aan hun lichaam met scherpe doornen en verschenen in hun ziel als een 

melaatse;" omdat ze in hun hart omgeven zijn door woede, haat en afgunst en met deze doornen van 

boosaardigheid de mildheid, vriendelijkheid en liefde (caritas) uit zichzelf verdrijven. Door het kwade 

na te streven en het goede te veronachtzamen, en door andere mensen te bespotten, maken ze hun ziel 

als het ware door de ergste zweren onrein. Wanneer zij zo tot de Goddelijke geheimenis toetreden,

verwonden zij zichzelf zeer; maar toch houd Ik Mijn ogen op hen gericht wanneer ze zichzelf in 

bitterheid straffen en daarna in berouw Mijn genade zoeken. (II Hil. 198:1/3).      

 

 

Zij die aan het lichaam bloedig en in de ziel als een rottend lijk verschijnen

 

FG. 7

"Weer anderen verschenen aan hun lichaam bloedend en in de ziel als een rottend lijk;" omdat ze met 

hun bloeddorstige handen onreinheden tussen mensen stichten, laten ze hun ziel als het ware ruiken 

naar de rottende vuiligheid van wrede boosaardigheid. Want ze schenken geen aandacht aan de vrees 

voor Mij en vernietigen met hun wreedheden dat wat Ik in mensen heb aangelegd. Wanneer zij 

daarom, door deze bevlekking verontreinigd, zich niet schuwen, het lichaam en het bloed van Mijn 

Zoon te ontvangen, werpen zij zich zelf door deze zware verwonding neer, omdat ze zich aanmatigen, 

zo ongereinigd dit sacrament te beroeren. Maar toch zal de bron van de redding hen later bereiken, 

wanneer ze hebben getracht zich van deze goddeloosheid te reinigen door middel van waardige

boetedoening. (II Hil. 199:1/4). 

    

 

Zij die met een devotionele instelling en een zuiver geloof naar dit sacrament

komen en zij die met een onwillig hart en een weifelende instelling toetreden 

 

 FG. 8

"Maar bij al dezen werd bij de aanvang van het sacrament de ene met een vurige glans overgoten, 

terwijl de andere als het ware door een donkere wolk werd verduisterd." Want terwijl gelovigen ernaar 

streven de geheimenis van het lichaam en het bloed van Mijn Zoon binnen te gaan, zullen zij die het 

met een nederig hart en zuiver geloof ontvangen, en van goede werken stralen, verwerven, door de

gave van de Heilige Geest zowel tot redding van het lichaam als ook om de ziel te verlichten; Maar zij

die het met een opstandig hart en in weifelende gezindheid zijn, bedwelmd door verkeerde daden,

trekken zich innerlijk en uiterlijk naar hun schade toe, de duisternis, naar hun komende ongeluk, omdat

ze zich aanmatigden, om hun onreinheden met deze heiligheid te verenigen. Want een mens, die zo

opstandig en weerbarstig is, dat hij zich niet schuwt, noch in eenvoudige ontucht zich aan de 

geslachtsdelen van zijn eigen lichaam door zelfbevrediging te bevlekken of zich in tweevoudige 

ontucht te bezoedelen, door zijn zaad met een man of vrouw te verspelen of zich in woede, haat en 

jaloezie jegens zijn medemensen verscheurd of door diegenen te vermoorden die hem tegenstand

bieden, en zich zo met bloed te bevlekken en dan vervolgens zo onrein en onberouwvol zich lichtzinnig

te aanmatigen, zonder zuivering van enige zondebelijdenis en zonder verbetering door berouw tot het

lichaam en bloed van Mijn Zoon naderen, die gaat welbewust en met besef van zijn schuld in het vuur

des Oordeels. Hoezo? Vanwege zijn aanmatigendheid en zijn zonde zal hij worden gezuiverd als goud

in een oven, zodat er geen greintje van deze aanmatiging meer in hem zal achterblijven, omdat hij

besmeurd en onberouwvol naar de communie van het onschuldige Lam ging. Wie namelijk zo onrein,

zoals reeds gezegd is, tot heiliging, door het lichaam en bloed van Mijn Zoon is toegetreden, en dit

sacrament zo ontvangen heeft, ontvangt het voor zichzelf ter beoordeling. (Hil. 200:1/6). 

             

 

Woorden van Paulus

 

FG. 9

"Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het

lichaam en bloed des Heren. Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de

beker. Want wie namelijk onwaardig daarvan eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, omdat

hij het lichaam des Heren niet onderscheidt. Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er

ontslapen  niet weinigen." (I Kor. 11:27/30). Wat betekent dat? (II Hil. 201:1/5). 

 

Voorwaar, Ik zeg u: wie het brood des levens eet of de beker van de redding neemt, dat wil zeggen,

het sacrament des Heren, van Hem die Heer is over hemel en aarde, en met zonden bevuild, zodat

hij het onwaardig behandelt, zal zijn schuld erdoor voelen. Waarom? Omdat hij het lichaam en het

bloed van de Heer, dat wil zeggen, de Verlosser van de wereld, op een ziekelijke en voor hemzelf

dodelijke manier ontvangt. Want tot het kwade geneigd, door onreinheid bevlekt en omdat hij de

vrucht des Heren vergeten heeft, is hij naar het heiligdom van de zalige verlossing gekomen. Daarom 

begaat hij daar ook een moord. Hoezo? Omdat hij zichzelf met vele verwondingen aan stukken 

scheurt, doordat hij zonder reiniging en zonder het bad van berouw zijn overtreding verbergt, en

hierdoor dit sacrament aanmatigend behandelt. (II Hil. 201:6/12). 

  

 Derhalve zeg ook Ik tot hem: "O jij meest ellendige en meest weerzinwekkende mens, hoe waag je het 

om je Heer, die de hemelbewoners immer verlangen te zien, in zo'n ellendige groeve te storten? 

Daarom zul je in lichaam en ziel op de proef worden gesteld door bitter berouw; want wanneer jij je 

schuld niet hebt ingelost, zul je deze tuchtiging in jezelf ervaren na de opstanding der doden." En 

daarom moet een ieder die zichzelf hier wil straffen, zichzelf in nauwgezet onderzoek onderzoeken en 

in de nederigheid van zijn zelfkennis dit brood van genezing nemen en deze beker van zoetheid 

proeven, zodat hij daarmee de onsterfelijke kracht ontvangt en aan de honger van zijn zwakke ziel kan 

ontsnappen. Want wie dit sacrament slecht behandelt, omdat hij zich niet heeft gereinigd van de

vuiligheid van goddeloosheid en het onwaardig heeft ontvangen, zal het strafrechtelijk oordeel

ondergaan, omdat hij het eet en drinkt zonder gereinigd te zijn. Niettemin is hij niet in staat dit

geheim in zijn vermoeden te schenden of te verdoezelen, maar hij veroordeelt zichzelf. En omdat jullie

in jullie hoogmoed, stijf van de zonden, dit sacrament durven te naderen, zijn er daarom in jullie

gemeenschap velen ziek, namelijk dezulken die in deze heiligheid geen heilmiddel voor hun ziel willen

zoeken, maar zichzelf in hetzelfde sacrament de ergste zwakte toevoegen, omdat ze het naar hunner

oordeel ontvangen. En er zijn ook velen gebrekkig, namelijk degenen die in de wet van God zo zwak

zijn, dat ze op geen enkele wijze willen erkennen wie Hij is, die ze zo onwaardig ontvangen. Wat

betekent dat? Ze willen niet overwegen, hoe ze hun Heer moeten vrezen en vereren, of hoe ze met

bitter berouw hun vlees moeten straffen, die ze zo met zonden hebben gevoed. Maar omdat ze zo

lichtzinnig zijn, slapen velen in, zonder aandacht te schenken aan deze nalatigheid; Ze weten niet en

willen niets weten, hoe ze hun zonden bewenen moeten, zoals een mens, wanneer hij slaapt, niet weet

en herkent, wat of hoe hij in zijn lichaam is. (II Hil. 201:13/22). 

           

 

Daarom, o mens, wanneer u noch in belijdenis noch in berouw uzelf gereinigd heeft en het lichaam en

bloed van Mijn Zoon zo ongereinigd ontvangt, dan zult u in een verschrikkelijke onderzoeking 

vanwege deze aanmatiging van uw zondige vuiligheid beproefd worden, gelijk ook most wordt

gereinigd van zijn verontreiniging, die het in zich heeft, wanneer het bij zijn rijpingsproces afscheidt.

(II Hil. 201:23). 

 

 

Het sacrament van het altaar moet door de priester en het volk met grote

zorgvuldigheid en nauwlettendheid behandeld en bewaard worden

 

FH. 0

Dit sacrament moet ook door de priester en het volk met zo'n grote zorgvuldigheid en 

nauwlettendheid behandeld en bewaard worden, zodat het door niemand zo geminacht wordt, dat hij 

het achteloos op de grond gooit. Want wanneer het uit traagheid veronachtzaamd op de aarde is

gevallen, wreek Ik deze rebellie in Mijn ijver op de aarde of op mensen, wanneer niet deze mens zelf

zich door boete en bittere slagen bestraft, want vlees en bloed zal voor vlees en bloed genoegdoening

verwerven. Hoe? Het vlees en het bloed van de mens zal in de mens rouwen, omdat het vlees en het

bloed van Mijn Zoon door de mens nalatig werd behandeld, gelijk ook destijds de aarde beefde en de

mensen door vrees werden bevangen, toen Deze, Mijn Zoon, aan het kruis genageld, de geest gaf.

(II Hil. 202:1/4). 

      

 

De mystieke geheimen van het lichaam en bloed van de Heer mag men niet

doorgronden

 

FH. 1

Maar wanneer jij, o mens, in de onbestendigheid van je hart, bij jezelf afvraagt, hoe deze offergave op 

het altaar tot lichaam en bloed van Mijn Zoon wordt, dan zal Ik je antwoorden: "Waarom, o mens, 

vraag je dat en waarom probeer je daar achter te komen? Is dat wat Ik van je verlang? Wat wil je

onderzoeken aangaande het lichaam en bloed van Mijn Zoon? Je mag dat niet onderzoeken, maar 

moet het met grote vrees en eerbied ontvangen, bewaar het zorgvuldig en twijfel niet langer aan deze

geheimenis. Want je mag Mij niet zo onbezonnen verzoeken. En wat gaat jou dat aan? Zoek Mij

liever in een vast geloof. Want wanneer Ik namelijk naar je hele geloof kijk, vraag Ik je niet, wat het

lichaam en bloed van Mijn Zoon is of hoe dat sacrament op het altaar ingewijd wordt. En wie zoekt

jou, o mensch, in het vuur, zonder de gloed van het vuur te voelen? Niemand! Zo zoek ook jij Mij

niet baldadig in Mijn geheimenissen, zodat je niet daardoor wordt gekwetst. Maar wanneer je met de 

overgave van je hart wilt zoeken, zoek ze dan zorgvuldig in gebed, in wenen, en in vasten. Zo hebben

ook de oudvaders onderzocht en vaak is dat wat ze zochten aan hen geopenbaard. Wanneer je ze op

deze manier gezocht en gevonden hebt, zul je dat wat overblijft, aan de Heilige Geest overlaten. 

(II Hil. 203:1/14). 

 

Degenen die tot deze sacramenten naderen, zullen niet via omwegen, maar over de rechtvaardige

weg komen, zodat zij niet te gronde gaan en diep vallen. (II Hil. 203:15).   

 

 

Dienaren van de kerk, die niet via de poort, maar via omwegen

binnenkomen, omdat ze spotters en ruwe edelstenen zijn, de duivel en

Baäl imiteren en daarna proberen Christus te verwonden zoals Zijn 

kruisigers deden

 

FH. 2

Want de verschrikkelijke bedrieger die, zonder te zijn gekozen en zonder als gezagsdrager te zijn 

gezalfd, zich door bedrog de zetel van het pastorale ambt heeft toegeëigend, en de onwaardige

rover, die zijn Herder verdrijft en onder het fluitsignaal zijner aanhangers zich met geweld deze 

ambtzetel bemachtigd heeft, die zullen ofwel uit eigen wil vrijwillig een zware straf ondergaan, of 

vanwege Mijn ijver een harde straf moeten aanvaarden. Ik heb een grote afkeer tegen hen, omdat ze 

degene navolgen, die uit zichzelf de grootste eer willen hebben en hierdoor uit alle glorie en 

gelukzaligheid in de dood zijn geworpen, en omdat ze ook Baäl volgen, die Me zo bespotte, dat hij

aan de vernietiging werd overgegeven, omdat hij zichzelf bedrieglijk als God bestempelde. En 

wanneer zij in deze verkeerdheid hun leugens en aanmatiging doen, alsof ze Mijn heilige wijdingen

verlenen, zo worden zij, die van hen ontvangen op deze manier eerder vergiftigd dan behouden, en in 

Mijn ogen beschouwd als degenen, die aan het volk der spot prijsgegeven worden, wanneer zij bij

hun schertsen en spelen jongens voor zich als grappenmaker (nar) inzetten. Maar net zoals het bij

mensen nietig is, is het ook voor Mij nietig wat zulke indringers beweren te doen met hun bedrog.

(II Hil. 204:1/4). 

             

Daarom kan hun bouwwerk niet bestaan, omdat het scheef is en zal instorten. Wanneer zij derhalve in

Mijn tempel iets door heilige toewijding lijken op te bouwen, zo moet het vernietigd worden, omdat het

geen machtiging heeft en als waardeloos wordt erkend. Aldus zouden zij ook vanwege hun 

vermetelheid weer tot inzicht moeten komen, zodat zij niet bij hun bestraffing diens lotgenoten worden,

die vanuit de hoogte in de diepte werden geworpen, omdat ze meer verlangden dan hen werd

toegestaan. Maar ook hij is iemand die verscheurt (laniator), die zonder priesterwijding in de

waanzin van zijn geest zo onzinnig naar Mijn altaar stapt, alsof Ik iemand was die alleen maar bedriegt

(illusor), gelijk deze zelf een bedrieger is, wanneer hij de aan Mijn naam gewijde tafel stoutmoedig

beroerd; omdat hij namelijk Mijn heilige offer wil aanbieden, wat niet zijn ambt is, schrikt hij er niet

voor terug om Mijn Zoon met wrede kwellingen te verwonden. (II Hil. 204:5/8). 

      

Doch degene die op deze manier naar Mijn altaar komt, zal telkens wanneer hij arrogant Mijn Zoon 

met de genoemde woorden aanroept, Hem elke keer verwonden, niet dat hij Hem zo met een pijn kwelt,

maar omdat hij zich niet schuwt, om Hem zo aanmatigend aan te raken. Wanneer hij in deze minachting

zonder berouw volhardt, zal hij bij de bestraffing onder degenen zijn, die Mijn Zoon hebben verwond,

toen ze Hem zonder reden martelden. Daarom zal hij, zodat hij deze marteling niet zal voelen, een 

bedroeft weeklagen tot hulp moeten nemen, maar op zo'n manier dat hij van nu af aan niet langer de

aanmatiging heeft om bij Mijn dienst tot het altaar toetetreden. De overigen echter, die er naar streven

om in de kerkdienst onder een priester te dienen, moeten zich ervoor hoeden, om niet aanmatigend op

een onrechtmatige manier tot deze dienst te naderen, om zo niet door een rechtvaardig oordeel te

worden uitgesloten voor het voltooien van de kerk, wanneer zij zich frauduleus van dit recht meester

hebben gemaakt, om vervolgens als ongepast en niet onderwezen te worden bevonden. Want Ik wil dat

Mijn dienaren zonder list en zonder bevlekking rein voor Mijn aangezicht verschijnen. Hoe? Ze zullen

door rechtmatige uitverkiezing tot Mijn altaar komen en Mij daar dan ook zonder smet dienen. Hoe?

(II Hil. 204:9/16). 

               

 

De dienaren van de kerk moeten naar het voorbeeld van de apostel met alle

zorgvuldigheid de kuisheid bewaren en zich onthouden van alle onreinheid

 

FH. 3

Ze zullen aan geen enkele wereldse verbinding denken, omdat ze de geestelijke hebben verkozen.

Hoezo? Omdat ze in Mijn dienst zijn getreden. Wanneer echter één van hen wordt onderdrukt door

vurige lust van zijn vlees, zal hij zijn lichaam door onthouding en vasten verzwakken en zich met

koude en geselslagen tuchtigen; wanneer hij echter toch door te zondigen met een vrouw ten val

komt, zal hij deze bevlekking als brandend vuur en dodelijk gif ontvluchten en zijn wonden in bittere

boete reinigen. Want Ik wil dat men Mij in kuisheid dient. Waarom? Omdat ook Mijn Zoon volkomen

kuis was en in zichzelf naar al deze kerkelijke standen verwezen heeft. Op welke manier? Door 

gehoorzaamheid, vurig gebed, prediking en opoffering. De besnijdenis raakte Hem met Zijn 

gehoorzaamheid, de profetische gave onthulde Hem in Zijn luide roepen (Joh. 1:23), en Hij predikte

zelf tot de mens door middel van zichzelf en bood zichzelf ten slotte als levend offer op het altaar van

het kruis aan. En omdat Hij in kuisheid zichzelf als een geheel offer overgegeven heeft, zo moeten ook

degenen, die hebben besloten, om het gehele offer op het altaar aan te bieden, Zijn kuisheid navolgen.

(II Hil. 205:1/11). 

      

Zij zullen de kuisheid echter niet alleen jegens anderen bewaren, maar ook jegens zichzelf bewaren. 

Hoe? Zoals een priester zich er voor moet hoeden om niet in beroering te geraken door een vrouw, zo 

moeten zij ook zichzelf in toom houden, dat wil zeggen, geen zaadlozing veroorzaken door 

zelfbevrediging, zodat niet hun wilde verlangen zondige onrust in hen bezorgt. Want de zonde van

Adam, die de mensen de dood bracht, wekte in hen de gevoelens van ontucht op. Daarom zullen de

mensen hun vlees in tucht nemen, zodat zij niet smadelijk aan de ondergang van de dood bezwijken.

Hoezo? Omdat Mijn Zoon de dood heeft overwonnen en hen het leven heeft gegeven. Omdat Hij in de 

onaangeroerde maagdelijke kuisheid vlees heeft aangenomen, moeten derhalve ook zij kuis zijn die 

Hem wensen te dienen, zoals het ook naar het Goddelijke gebod geschreven staat.

(II Hil. 205:12/19). 

    

 

Woorden van Mozes over datzelfde thema

 

FH. 4

"Wees voorbereid op de derde dag en nadert niet tot uw vrouw." (Ex. 19:15). Wat betekent dat? Daar u 

uw God op een buitengewone manier wilt dienen, wees met de wil van uw hart gereed voor de dag 

van Zijn genade, waarop de onuitsprekelijke Drie-eenheid werkelijk verschijnt en haar wonderwerken 

in een groot wonder openbaar maakt. En wanneer u daar God waardig wilt naderen, hoedt u zich

derhalve daarvoor om in een vleselijk verlangen een lichamelijke verbinding met een vrouw aan te 

gaan, zodat u uw bloed zich niet mengt met het bloed van minder aanzien. Daar moet u als priesters en 

overige dienaren, daar gij Mij onder een geestelijke titel dient, voor hoeden; want ook de apostelen,

in wiens opvolging u staat, hebben zich niet in verscheidene gebieden opgedeeld en u niet een

dergelijk voorbeeld nagelaten. (II Hil. 206:1/5). 

    

 

Een priester mag niet twee verbintenissen hebben

 

FH. 5

Ik wil namelijk niet dat er bij priesters twee verbintenissen bestaan, dat wil zeggen, één in geestelijke

en één in wereldse beijvering. Want de priester zal zich binden aan de gerechtigheid Gods, zodat hij

Zijn gemalin is, met wie Hij het overige volk zal voeden en animeren, gelijk een vader zijn zoon

opvoedt en onderwijst. En hoe zou het passend zijn dat een priester zich in de juiste mate met beide

verbintenissen bezighoudt, die in hun verscheidenheid tegengesteld aan elkaar zijn. Hoezo? De ene is

vleselijk en de andere is geestelijk. (II Hil. 207:1/5). 

  

 

Hoe de duivel de priester van de priesters kan zijn

 

FH. 6

En aangezien de priester de herder en de vader van die mensen is, die een vleselijk huwelijk zijn

aangegaan, hoe zou het dan zijn wanneer hij op dezelfde manier zijn leven zou leiden als de

gehuwden, hoe zou deze dan priester kunnen zijn? Omdat de overige priesters allemaal dienaren zijn

van één enkel ambt, kon hij geen andere priester hebben, die hem instructie zou kunnen geven dan de

duivel zelf, die zijn priester moet zijn, omdat hij de duivel heeft geïmiteerd, doordat hij het gif onder de

honing verborg. Hoezo? Want net zoals de duivel het kwaad onder het goede verborg, zo beijveren

zich ook dergelijke priesters, die zich meer door hun schaamteloosheid laten leiden dan de kuisheid

lief te hebben en daarom de vleselijke verbintenissen onder een geestelijk huwelijk gelijk gif onder

honing proberen te verbergen. Maar omdat Mijn Zoon volledig in kuisheid is, moeten derhalve ook zij

de kuisheid liefhebben, die Zijn lichaam en bloed bij het altaar beroeren, zoals geschreven staat.

(II Hil. 208:1/5). 

    

 

Woorden in de wet daarover

 

FH. 7

"Een priester mag noch een hoer noch een onteerde tot vrouw nemen noch een vrouw die door haar 

man verstoten is, omdat hij aan zijn God is toegewijd en de toonbroden aanbiedt" (Lev. 21:7/8). Wat 

betekent dat? Degene die daartoe wordt ingezet om God dat offer te brengen, mag de 

onrechtvaardigheid van de duivel niet liefhebben, die zich met alle vuiligheid, slechtheid en 

boosheid verenigt. Evenmin mag hij zijn zintuigen zo billijk ten val brengen, dat hij de wil van zijn

vlees tegen de gerechtigheid van God en tegen het voorbeeld van de heiligen omarmt en volgt,

wanneer hij Mijn juk wil dragen. Hij zal alzo niet door zijn schandelijke daden in een dergelijke

onreinheid geraken, die door zijn oudvaders verafschuwd werden, omdat ze onderkenden dat dit

voortkwam uit de adem van de oude slang. Dus door dit vuil achter zich te laten, zou hij een mens

moeten zijn die de Goddelijke gerechtigheid liefheeft (amator), omdat hij in heiligheid aan zijn

God is toegewijd en zich teruggetrokken heeft van vleselijke verlangens bij het verwekken van

kinderen. Derhalve kan hij nuchter en onberispelijk dat brood aanbieden, dat voor de redding van

mensen op het altaar wordt gelegd. Wat betekent dat? Dit offer, die dat leven der verlevendigen, de

spijs der zielen, en de spiegel van alle deugden is, die door de heilige onschuld in de gestalte van de

kuisheid werd geopenbaard, is volkomen vrij van alle bevlekking. Daarom moeten ook degenen die dit 

offer willen aanbieden vrij zijn van vuiligheid en bevlekking of verontreiniging. Ze zullen zich van

gulzigheid, dronkenschap, spot, geroddel, en van lichtzinnige en ongeordende manieren onthouden.

In plaats daarvan zouden ze veel meer in hoogachting moeten staan, zoals het de navolgers van de

heilige vaders toekomt, van wie ze afstammen, en met de waardigheid die past bij de eerbiedwaardige

beschermheren. En ze moeten geen dubbelleven leiden, dat wil zeggen, niet tegelijk het wereldse en

het geestelijke pad bewandelen, omdat het moeilijk is om twee heren tegelijk te dienen, zoals Mijn

Zoon ook in het evangelie getuigt, als Hij zegt: (II Hil. 209:1/13). 

            

 

Woorden van het evangelie daarover

 

FH. 8

"Niemand kan twee heren dienen" (Mat. 6:24-). Wat betekent dat? Niemand, die het gewaad van de

sterfelijkheid draagt, kan vanwege de kwetsbaarheid van zijn zintuigen en zijn lichaam twee heren op

dezelfde manier en met dezelfde gehoorzaamheid zijn dienst bewijzen. Wat betekent dat? Hij kan

niet tegelijk de Heer van de gerechtigheid en de heer van de ongerechtigheid dienen. Waarom niet?

Omdat de gerechtigheid de ongerechtigheid verwerpt en de ongerechtigheid de gerechtigheid

bestrijdt. Zo kan ook een priester niet tegelijkertijd met de zelfde toewijding de dienares en de

gebiedster eren, dat wil zeggen, de vleselijke verbinding en de geestelijke gemeenschap, want deze

beiden kunnen in hun volmaaktheid niet tegelijkertijd bestaan. Het vleselijke bestrijdt namelijk het

geestelijke en het geestelijke onderdrukt het vleselijke. Dat erkende ook Mijn vriend Paulus en

verklaarde het vervolgens naar Mijn wil, toen hij zei: (II Hil. 210:1/10). 

  

 

Woorden van de apostel over datzelfde thema

 

FH. 9

"De bisschop moet aldus onberispelijk zijn, de man van één enkele vrouw" (I Tim. 3:2). Wat wil dat 

zeggen? Het is noodzakelijk, dat iemand, die de overige mensen in het ambt der geestelijke 

verlichting moet voorlichten, zijn leven zo inricht dat er geen reden tot aanstoot en verwijt in hem

te vinden is. Hoezo? Omdat de priester niet twee rollen kan hebben, door tegelijk de echtgenoot van

een vleselijke vrouw en de man van een geestelijke gemalin te zijn. In plaats daarvan zal hij in

heiligheid de echtgenoot zijn van één enkele vrouw, namelijk de kerk, die in Mijn Zoon uniek is,

omdat in Hem die ene kerk is ontstaan. Echter zij heeft, hoewel ze maar één is, evenwel zeer vele

echtgenoten, omdat zij met de priesters van Mijn Zoon, die dagelijks in Zijn dienst staan, de

echtverbintenis voltrekt, maar blijft in haar onaangetaste maagdelijkheid, omdat het geloof in haar

onaangetast is. Derhalve zegt ook Paulus, Mijn werktuig, niet, dat deze de gemalin van een man zal

zijn, omdat zij met deze priesters, die tot de dag des oordeels in de naam van Mijn eniggeborene zullen 

optreden, verbonden is, totdat dan die echtverbintenis komt, die nooit door enige onbestendigheid van

sterfelijkheid zal eindigen. Maar zelfs degenen onder priester die het dichtst bij Mijn altaar dienen in

dienst van Mijn altaar, zijn echtgenoten van deze vrouw, zoals Paulus in betrouwbaar onderricht via 

Mij aanbiedt, door te zeggen: (II Hil. 211:1/9).  

 

 

Nogmaals Paulus daarover

 

FI. 0

"Diakenen moeten mannen van één vrouw zijn, hun kinderen en hun eigen huis goed bestieren." 

(I Tim. 3:12). Wat betekent dat? Zij die de priesters met behulpzame dienst terzijde staan, zullen in

trouwe verbondenheid echtgenoten van één enkele vrouw zijn. En wie is deze vrouw? Zij is de

reinste bruid, die door geen enkele verleiding gekwetst kan worden, gelijk een vrouw gekwetst

wordt, die de bloei en onschuld verliest, die ze voor het huwelijk bezit, wanneer ze tot dan intact

blijft met haar verloofde. Daarom moeten deze verloofden ook zo getrouwd samenleven met deze

echtgenote van gerechtigheid, zodat ze degenen, die met hun hulp uit geest en water worden

wedergeboren, grote voorbeelden van deugd bieden en zich ook in hun ambt, die als bescherming

van het huis van de kerk dient, met trouwe zorg zich in het zweet vermoeien, zoals een wereldse

mens de hele toewijding van zijn zorg op zijn kinderen en zijn huis richt. (II Hil. 212:1/6).  

 

 Deze bruid namelijk toont Mijn vriend Paulus de priesters en de overige dienaren van Mijn altaar,

daarmee zij haar als hun vrouw verkiezen en niet naar een vleselijke vrouw verlangen. Want noch

Paulus noch de overige discipelen van Mijn Zoon noch de overige vaders, namelijk hun opvolgers,

gaven doormiddel van henzelf dat voorbeeld, om een vleselijke vrouw te nemen en degene te

verlaten, die zij voorheen als hun geestelijke vrouw uitgekozen hadden. Want een priester die zo

halsstarrig in de zonde volhardt dat hij ongeoorloofd een vrouw naar de wil van zijn vlees neemt,

pleegt echtbreuk; omdat hij zijn rechtmatige vrouw, namelijk de kerk verlaat, die door zijn

geestelijke ambt met hem getrouwd is, en hij naar de verlangens van zijn hart schaamteloos met een 

ander trouwt. Maar zelfs als het moeilijk voor hem is om zich in deze hartstocht te beheersen, moet

hij zich toch onthouden van deze verlangens uit liefde voor het hemelse, zoals ook Mijn Zoon in het

evangelie toont, wanneer Hij zegt: (II Hil. 212:7/10). 

  

 

Drie soorten van gesnedenen

 

FI. 1

"Er zijn immers gesnedenen, die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn gesnedenen, die

door de mensen gesneden zijn, en er zijn gesnedenen, die zichzelf gesneden hebben, ter wille van het

Koninkrijk der hemelen. Die het vatten kan, die vatte het." (Mat. 19:12). Wat betekent dat? Er zijn

enkele mensen die zo uit de moederschoot zijn voortgekomen, dat zij uit frigiditeit of vanwege de

zwakte van hun lichaam geen echtgenoot kunnen hebben. Daarom zullen ze niet het voordeel van

enige beloning ontvangen voor hun onthouding, behalve dan dat ze geen straf zullen krijgen voor het

begaan van een zondige daad, omdat ze niet zullen worden bestraft voor een zonde die ze niet

hebben begaan. Er zijn ook andere mensen die naar de wil van de medemensen zo verzwakt zijn in

hun lichaam, dat ze hun vleselijke lust niet kunnen uitoefenen in deze huwelijksdaad. Maar ook zij,

wanneer zij zich onthouden, krijgen derhalve niet de roem van het lof, want hoewel ze deze daad der

hartstocht niet kunnen uitvoeren, hebben ze toch vaak de gloed van schaamteloosheid in hun wil.

Er zijn nog andere mensen, namelijk degenen die zich tot het geestelijke leven wenden en zichzelf

ontzeggen, wat ze gemakkelijk met hun lichaam kunnen volbrengen. Want vanwege de heerlijkheid

van de hemelse erfenis verachten ze de vleselijke binding en willen deze daarom niet. En daardoor

zullen ze de hoogste lof ontvangen en het loon van de gezegende vergelding. (II Hil. 213:1/10). 

 

 Daarom moeten Mijn priesters en al degenen, die geroepen zijn om bij het altaar te dienen, hen met

hun gehele wil navolgen, zodat zij bij het grote zegenvieren der hemelse vreugde de kroon van de

onthouding ontvangen. Daarom zal, wie ook immer dit voorbeeld met een gewillig hart kan vatten,

zodat hij met vol verlangen naar gelukzaligheid zijn lichaam kan overwinnen, door de vleselijke

verlangens op te geven, en zo met vurige toewijding de hemelse gemeenschap zal aangrijpen, zal

door het temmen van zijn vlees de vleselijke verbinding gelovig loslaten. (II Hil. 213:11/12). 

 

 

Wie zich niet in kan houden, zal onder geen enkel voorwendsel priester of

dienaar van het priesterschap worden

 

FI. 2

Maar wie niet in staat is om af te zien van zijn vleselijke verlangens, zal noch vanwege zijn hoge

positie noch vanwege het verlangen naar rijkdom priester of een dienaar van het priesterschap worden,

zodat hij zichzelf geen grote schade zal toebrengen, wanneer hij daarna in zijn vleselijke lust ten val

komt. Want zij die zich bij Mijn altaardienst voegen, zullen zich onthouden van contact met vrouwen en

zullen bij geen enkele gelegenheid een echtelijke verbintenis aangaan. In plaats daarvan zullen ze

vrijwillig, om Mij rechtmatig te dienen, zich kuis onthouden. Anders moeten ze de heilige dienst aan

Mijn altaar vermijden. (II Hil. 214:1/4). 

 

 

Waarom in de Oude kerk gehuwden, die zich later scheiden, de toegang tot

het priesterschap werd verleend en waarom het nu niet meer is toegestaan

 

FI. 3

Hoewel sommige mensen, die zich eerder aan het wereldse juk hadden onderworpen, ooit 

toestemming kregen om deze dienst te verrichten, kan men duidelijk zien, dat voordat ze Mijn dienst

overnamen, zij zich aan het vleselijke juk hadden onderworpen en niet daarna. Het was echter zo:

nadat dit juk van hen weggenomen was, werkte de Heilige Geest door Zijn wonderdaden in hen de

prediking der lofprijzing, omdat bij de aanvang van de Oude kerk vanwege het geringe aantal

priesters dit op een buitengewone manier was toegestaan. Echter nu, omdat zij gegroeid en zeer veel 

sterker is geworden en de dienaren zich hebben vermenigvuldigd, moet men er overeenkomstig

voor oppassen, wat de kerkelijke censuur op dit gebied verklaard, verwijzend naar het volgende

voorbeeld: want ook bij het begin van de schepping werden vanwege het geringe aantal mensen de

mannen toegestaan, zich vrouwen uit een verwante stam te nemen, echter nu, daar de mens zich

uitgebreid heeft, is het verboden. Want ook bij de fundering van een gebouw is het gebruikelijk om

misvormde, ongehouwen stenen intevoegen, terwijl daarna mooie, goed gevormde stenen voor het

metselwerk worden uitgezocht. Zo zijn ook bij het beginstadium van de kerk priesters in 

overeenstemming met wat er destijds beschikbaar was, voor deze ambt ingezet. Maar nu vindt 

men in het geestelijke volk het volledige aantal die voor het priesterambt geschikt zijn, zonder dat zij

door de wereldse last van een aardse binding in beslag worden genomen. Het is namelijk niet

bevordelijk, dat een huisvader, die de regels van een werelds huwelijk aanvaardt, als Mijn

boodschapper in het priesterschap te worden genoemd. Daarom hoor naar de volgende gelijkenis. 

(II Hil. 215:1/8). 

         

 

Een gelijkenis van een koning over datzelfde thema

 

FI. 4

Een koning, die door zijn grote dapperheid sterk was, had een klein leger verzameld. Toen hij het

zorgvuldig onderzocht had, ontdekte hij, dat het voor de inzet van een veldtocht onervaren was. Dus

nam hij een man met einige anderen uit het gewone volk, die hij voor het besturen van zijn leger als

geschikt achtte, en gaf hen de leiding over dit leger. Want er was namelijk nog geen voortreffelijke

spruit voor dit ambt beschikbaar. Maar toen dit leger zich reeds vergroot had en hierin edelmannen

van volwassen leeftijd te vinden waren, verdeelde de koning elk individueel recht in dit leger

rechtmatig en in goede orde en plaatste hij legeraanvoerders en ondergeschikten aan het hoofd

volgens elke individuele machtiging. Wat betekent dat? (II Hil. 216:1/6). 

   

De hemelse Koning, die in Zijn sterkte alles overtreft, had bij de oprichting van de kerk een niet

al te grote schare van gelovigen bijeengebracht. Toen Hij haar zorgvuldig onderzocht, vond hij

haar nog steeds te machteloos en te zwak om voor Zijn naam lichamelijk lijden op zich te nemen.

Zo reinigde Hij Petrus, één van hen, gloeiend van vuil der aardse dingen, die voorheen met aardse

activiteiten bezig was geweest, en na hem ook enige anderen die somtijds de smaak van het aardse

hadden geproefd. Hij voorzag namelijk dat ze in hun ambt als aanvoerder voor zowel de zielszorg

als ook voor de fysieke ondersteuning wijs en gelovig waren, omdat ze het katholieke geloof met

alle liefde omarmden. Zo gaf Hij hen voor het ambt van binden en ontbinden voorrang. Want het 

glinsterende morgenrood, die in de gloed der kuisheid de menselijke bevlekking uitbrandt, had haar 

liefelijke bloesem nog niet ver onder de mensen verspreid. Maar toen de volheid van het zaad der

kerk ver over de hele wereld werd uitgezaaid en de glorie van de kerkelijke waardigheid al op edele

wijze gevestigd was, ademde de hemelse Koning de mensen de meest welwillende en in juiste

gezindheid wereldse en geestelijke gaven in. En Hij stelde vast, dat de priesters en de overige

ambtsdragers de Goddelijke diensten naar de Goddelijke gerechtigheid in hun nuchterheid en

kuisheid naar de kerkelijke wet zeer deugdzaam hielden. (II Hil. 216:7/14). 

      

Daarom, o mens, omdat er onder de geestelijke mensen al velen naar voren zijn gekomen die 

ernaar streven om tegen de wereld en de duivel te strijden en die in kuisheid en lichamelijke tucht

naar Mijn altaar komen, wil Ik dat Mijn priesters onaangetast door enige aardse verbinding voor

Mijn aangezicht verschijnen. Want aangezien de priesters in het Oude Testament al de opdracht

kregen om zich te onthouden van contact met vrouwen, wanneer ze naar Mijn altaar zouden

komen, werd dit in het Nieuwe Testament voor Mijn priesters tot volledige volmaaktheid gebracht. 

Waar namelijk die ouden zich als het ware een uur lang in kuisheid hielden, daar zullen deze 

nieuwelingen vanaf het begin van hun jeugd tot het einde van hun oude dag die vervullen moeten. En 

zo ik van de ouden geen in de verbinding met een vrouw zijnde bevlekt offer wilde aannemen, zo wil

Ik nog meer, dat Mijn Zoon door de nieuwe priesters, die alleen in dienst staan van de kuisheid, 

wordt aangeraakt. (II Hil. 216:15/19). 

 

 

Te jonge en ongewijden zullen geen gemeente overnemen en zo'n iemand zal

zich ook niet voornemen meerdere te besturen

 

 

FI. 5

Ook zal niemand te vroeg en zonder priesterweiding een gemeente overnemen en niet het

voornemen hebben om zelfs meerdere gemeenten te besturen. Want wanneer hij besluit op

jeugdelijke leeftijd of zonder priesterwijding een gemeente over te nemen, of wanneer hij zich heeft

voorgenomen, nog meer ondergeschikten te willen maken, dan heeft hij daarmee zijn plicht

tegenover de gerechtigheid geschonden en zal hij naar een streng oordeel worden verwijderd,

gelijk één die zich niet schuwt voor de legitieme tijd of zonder een legitieme echtverbintenis

onkuis te leven of gelijk één, die een wettige vrouw heeft en zich haast om zichzelf te besmetten

met anderen via overspel. (II Hil. 217:1/2). 

 

 

Uit het gehele volk met Christelijke namen zijn priesters met goede

karakters en een mannelijke instelling te kiezen, die lichamelijk

ongeschonden zijn

 

FI. 6

Echter uit het gehele volk met Christelijke namen moeten priesters met wijze gezindheid en een 

mannelijk karakter worden gekozen, maar wel op zo'n manier dat ze, na geldige wijding en 

wettige zalving, Mijn dienst betreden met een vrijwillig hart. Desalniettemin mag het niet zo zijn, 

dat degenen die naar Mijn altaar komen, aan één van hun ledematen een gebrek heeft, omdat ook in 

het hemelrijk geen gebreken door verschillende wonden aan de menselijke ziel verschijnen. En

daarom wil Ik niet dat zij die naar Mijn altaar komen, van één van hun ledematen beroofd zijn.

Maar hoewel ze gehandicapt zijn in hun lichaam, zullen ze niet worden uitgesloten van het 

koninkrijk der hemelen vanwege deze beperking van hun ledematen, wanneer ze niettemin in hun 

ziel gezond zijn en Mij zo zoeken in de zuiverheid van hun goede werken. Ik wil echter niet dat

zij dienst doen bij Mijn altaar, maar dat zij deemoedig nuttige en goede werken voortbrengen. 

(II Hil. 218:1/5). 

 

 

Vrouwen mogen niet aan de altaardienst deelnemen

 

FI. 7

Zo mogen ook geen vrouwen bij deze dienst tot Mijn altaar toetreden, omdat ze een zwak en 

kwetsbaar vat zijn, dat bestemd is om kinderen te baren en deze vervolgens zorgvuldig op te laten

groeien. Echter de vrouw ontvangt niet uit zichzelf een kind, maar van een man, zoals ook de aarde

door een landbouwer en niet uit zichzelf omgeploegd wordt. Net zoals de aarde zichzelf niet kan

ploegen, zo mag ook een vrouw niet gelijkgesteld worden aan een priester in dienst van de 

toewijding aan het lichaam en bloed van Mijn Zoon, hoewel ze haar Schepper kan loven, gelijk 

de aarde het regenwater absorbeert om de gewassen water te geven. En net zoals de aarde elke

vrucht voortbrengt, zo komt ook in de vrouw elke vrucht door goede werken tot voltooiing. Hoezo?

Omdat ze de Hogepriester tot Bruidegom kan nemen. Op welke manier? Een maagd die met Mijn

Zoon is getrouwd, ontvangt Hem als Bruidegom, omdat ze haar lichaam voor een vleselijke man

heeft gesloten. En zo heeft ze in haar Bruidegom het priesterschap en elke dienst aan het altaar en

bezit ze al Zijn rijkdom met Hem. Maar zelfs een weduwe kan men als bruid van Mijn Zoon 

karakteriseren, wanneer zij een vleselijke man afwijst en haar toevlucht zoekt onder Zijn 

beschermende vleugels. En zoals een bruidegom zijn bruid (diligere) liefheeft, zo omhelst Mijn 

Zoon ook liefdevol Zijn bruid, die naar Hem toe snelt in liefde voor de kuisheid.

 (II Hil. 219:1/11). 

 

 

Een man mag geenszins vrouwenkleding dragen en een vrouw geen

mannelijke kleding, tenzij ze daartoe gedwongen worden door grote nood

 

FI. 8

Maar geenszins zal een man vrouwenkleding dragen, noch mag een vrouw mannenkleding

aantrekken, zodat men op deze wijze beide geslachten kan onderscheiden, namelijk de man in zijn

sterkte, die hij bezit en tot uitdrukking brengt, en de vrouw haar vrouwelijke zwakte aan zichzelf

toont. Want dit is sinds het begin van de mensheid zo in Mijn heilsorde vastgesteld, met uitzondering

wanneer een man in levensgevaar verkeert of een vrouw in haar kuisheid in gevaar wordt gebracht.

Als op dit punt een man als vrouw of een vrouw als een man zich nederig van kleding heeft

verandert uit angst voor de dood, zullen ze Mijn genade daarvoor vinden als ze ernaar zoeken.

Omdat ze het niet uit stoetmoedigheid hebben gedaan, maar uit gevaar voor hun heil. En omdat een

vrouw geen mannelijk gewaad mag aantrekken, mag ze ook geen altaardienst vervullen, want noch

door haar haardracht noch door haar kleding zal zij een mannelijk persoon vertegenwoordigen. 

(II Hil. 220:1/5). 

 

 

God oordeelt streng vrouwelijke aanranders en vrouwen en mannen die

zich verontreinigen in onnatuurlijke ontucht met anderen of zichzelf of zich

aan dieren vergrijpen

 

FI. 9

Zij echter die naar Mijn altaar komen, moeten in kuisheid voor Mijn aangezicht verschijnen; en niet

alleen zij, maar ook de rest van hen die het lichaam en bloed van Mijn Zoon wensen te ontvangen,

opdat zij zichzelf niet in de ondergang storten. Toch zijn er velen, zowel geestelijken als leken, die zich

niet alleen bevlekken door ontucht met een vrouw, maar ook omdat ze zichzelf op een onnatuurlijke

wijze met ontucht bezoedelen, en zichzelf zo met de zwaarste last van een streng oordeel belasten.

Hoezo? Een man, die op de manier van een vrouw met een andere man gezondigd heeft, heeft op een

kwetsende manier gezondigd tegen God en tegen de verbinding, waarin God man en vrouw heeft

verenigd. Daarom verschijnen ook beiden bevlekt voor God, zwart en wellustig en afschuwelijk

en zo onaangenaam voor God en de mensen, en zijn aan de dood schuldig, omdat ze tegen hun

Schepper hun inwonende, natuurlijke bestemming verdorven hebben. Hoezo? (II Hil. 221:1/6). 

    

God heeft man en vrouw verbonden, namelijk wat sterk en wat zwak was, heeft Hij met elkaar 

verenigd, zodat het ene door het andere wordt versterkt. Maar deze onnatuurlijke ontuchtigen 

verwerpen de juiste bestemming van man en vrouw, omdat ze hun mannelijke kracht in een 

onnatuurlijke vrouwelijkheid veranderen. In hun verdorvenheid volgen ze op de meest beschamende 

manier Satan, die in zijn hoogmoed Hem, de ondeelbare (God), wilde splitsen en verdelen. Want ze 

begaan in hun walgelijke doen aan hunsgelijken een wezensvreemde, onnatuurlijke buhlerei of

liefdesrelatie en verschijnen derhalve voor Mijn aangezicht bevlekt en beschamend. 

(II Hil. 221:7/10). 

 

Wie echter op dezelfde manier in deze onnatuurlijke ontucht met een vrouw gezondigd heeft, is in

zijn onnatuurlijkheid een onverzadigbare wolf. Hoezo? Net zoals een mens die de meest

voortreffelijke en reinste spijze tot zijn beschikking heeft, deze verwerpt en de uitwerpselen zou

eten die tijdens de menselijke spijsvertering worden uitgescheiden, wat weerzinwekkend en storend

zou zijn voor mensen, zo zijn ook dezen onwaardig en onrein in Mijn ogen, omdat ze de wettige

voorschriften van vereniging met een vrouw opgeven en daarin een onaardse overteding zoeken.

Maar ook een vrouw, die zulke duivelse kunsten beoefent door te doen alsof ze mannelijke

geslachtgemeenschap heeft met een vrouw, verschijnt in Mijn ogen als zeer luguber en tegelijk als

iemand, die zich in deze schandelijke daad aan haar onderwerpt. Want hoewel ze zich zouden moeten

schamen voor hun hartstocht, hebben ze zich schaamteloos een vreemd recht toegeëigend. En omdat

ze zich in de bestemming voor een ander hebben geplaatst, zijn ze voor Mij ontaard (transpositae) en

verachtelijk. (II Hil. 221:11/16). 

    

Ook die mannen die door hun voorhuid aan te raken hun sperma voortbrengen, leggen hun ziel

een zware zonde op, omdat ze door deze opgewondenheid alles beroeren, en daarom verschijnen

ze voor Mij als onreine dieren, die hun jongen verslinden. Want doordat zij hun zaad op een

verkeerde manier afstaan, brengen ze het tot een beschamende (zaad)lozing. Ook vrouwen, die

door hun schaamteloze aanraking dit immiteren, waarbij ze in de opwellende gloed van hun

brandende verlangen bij het samentrekken van hun lichaam zichzelf verzwakken, maken zich

daardoor zeer schuldig; want terwijl ze zich kuis moeten onthouden, bezoedelen ze zichzelf met

onreinheid. Daarom voegen vrouwen en mannen, die door zelfbevrediging hun eigen zaad uitstoten, 

met deze vervuiling zweren en wonden aan hun ziel toe, omdat ze zich niet uit liefde voor Mij in

de verplichting tot kuisheid in tucht wilden nemen. Wat betekent dat? Wanneer een mens voelt dat

de angel van zijn vlees hem in beroering brengt, zal hij zich naar de ruimte van de onthouding

haasten, en het schild van de kuisheid grijpen en zich zo tegen de onreinheid verdedigen. Op

welke manier? Hij zal het onkruid uit zijn tarwe verwijderen, dat wil zeggen, hij moet dat razen

zijner hartstocht van de zachtheid der kuisheid scheiden. (II Hil. 221:17/24). 

 

Daarom is iedereen die het genot van het verlangen van zich afgeworpen heeft, voor Mij

aangenaam  en dierbaar. Maar gij, o mens, verwerpt de kuisheid en u heeft de hartstocht lief,

doordat gij niet alleen met mensen maar ook met dieren ontucht pleegt. Zo geeft u uw zaad niet in

dat wat leeft, maar in dat wat dood is, en omdat u uw lotgenoot verlaat en daar naar streeft, wat

aan u in knechtschap onderworpen is. Daarom klagen de elementen over u en roepen: "Wee wee,

onze heersers mengen zich met ons door hun sperma met ons te vermengen." En zo tonen zij aan

dat zij verdriet ondervinden over Mijn ongenoegen vanwege uw daden. Dus waarom verandert u uw

inzicht in beestachtige domheid, daar u toch weet dat u een mens zijt? Heb Ik u soms geschapen

om gemeenschap met een dier te hebben? Geenszins. En omdat u zich hiermee vermengt, zullen

de meest weerzinwekkende bijverschijnselen van deze goddeloze overtredingen over u komen,

omdat u de ordening ter vereniging van man en vrouw veracht. Want wie in zijn doen zo ontaard dat 

hij doet wat zijn begeren drijft, namelijk zichzelf zo verlaagd dat hij zijn sperma in een dier vergiet,

die roept het ongeluk over zich af, net zoals Satan zichzelf door zijn wederspannigheid ten val

gebracht heeft, toen hij gelijk aan God wilde zijn. (II Hil. 221:25/34). 

      

Daarom gij allen, die zich door verkeerde gebruiken met verschillende bevlekkingen onteerd,

weerstaat uw begeerten. Neemt uw lichaam in tucht en doet de bitterste, ware boetedoening met diep

verdriet en door te vasten en versterving van uw vlees en met harde roedeslagen, zodat u zich niet

in een overdaad aan zonden stort, omdat u onboetvaardig zijt geweest. (II Hil. 221:35/36). 

 

 

Zaadlozing tijdens het slapen

 

FJ. 0

Ik wil echter niet alleen dat mensen zichzelf schoonhouden van onzuiverheden bij wakende toestand,

maar dat zij zich ook goed van de zaadlozing reinigen, die zij in de slaap hebben uitgestoten. Want

wanneer een slapende man in zijn droom een zaadlozing heeft, wil Ik niet, dat hij zo in dit brandende

verlangen naar de viering van Mijn altaarsacrament komt, zolang die opwinding in hem niet is gaan

liggen, zoals geschreven staat. (II Hil. 222:1/2). 

  

 

Woorden van Mozes daarover

 

FJ. 1

"Wanneer er iemand onder u is, die zich in een nachtelijke droom heeft verontreinigd, zal hij deze 

slaapplaats verlaten en niet eerder terugkeren voordat hij zich in de avond met water heeft 

gereinigd; na zonsondergang kere hij naar zijn slaapplaats terug." (Deut. 23:11/12). Wat betekent 

dat? Is er onder u, daar u zich in Mijn dienst uitslooft, een man, die zich 's nachts bij zijn slaap in

een droom verontreinigt, zo zal hij zich van de heilige congregatie scheiden, die tot Mijn altaar

behoren. Hij zal zich alzo niet aanmatigen, om aan deze geheimenis deel te nemen, voordat hij, nadat

deze nalatige verderfelijke hitte is afgenomen, zich door het bad van berouw in belijdenis en berouw

van het hart van het vuur zijner hartstocht is gezuiverd. En wanneer dan de boetedoening, die zijn

hart zo verlicht heeft, volbracht is, zal hij in liefde voor de kuisheid tot hen terugkeren, die zich 

gelovig vrij houden van de onreinheid der bevlekking en waardig en eerzaam tot het sacrament

toetreden, die geheel met heiligheid vervuld is. (II Hil. 223:1/5).  

 

 

Wie sterk in begeren brandt, zal zijn gloed niet tot een vuur ontsteken

 

FJ. 2

Echter een mens die sterk in begeren of verlangen brandt, zowel in slaap als in waakzame toestand,

zal zich ervoor hoeden zijn gloed in een vuur te laten ontsteken. Op welke manier? Hij zal zich

niet met die spijzen prikkelen die hem het sap van het begeren brengen, maar zich deemoedig van

het vlees der dieren onthouden, die naakt uit de moederdieren zijn voortgekomen, namelijk het

vee; want in hen is een gloeiende hitte die in het vlees van het gevogelte niet zo groot is, omdat zij

niet naakt, maar met een beschermende schaal worden geboren. Hij zal zich ook onthouden van

overmatig wijngebruik, zodat door overmatig drinken zijn aderen niet met schadelijk bloed

vervuld worden en hij zich op een schandelijke wijze verhit tot een vurige gloed. (II Hil. 224:1/4). 

  

 

Degenen die met dergelijke misstappen belast zijn, moeten hun toevlucht

nemen tot de belijdenis van de genade van God

 

FJ. 3

Maar wanneer iemand aan een overmaat aan deze oorzaken lijdt, omdat hij niet de kracht heeft om

zichzelf te weerstaan, moet hij Mij met diepvrome bedoelingen zoeken en Mij de wonden van zijn

hart tonen in een nederige openbaring. Op welke manier? In een nederige bekentenis zal hij ze aan

een priester tonen. En waarom? Omdat een oprechte zondebelijdenis een tweede opstanding is.

Hoezo? Bij de val van de oude Adam werd het menselijke geslacht gedood, die de nieuwe Adam

(Christus) door Zijn dood heeft opgewekt. Dit is de reden waarom de opstanding van de zielen zijn

oorsprong vindt in de dood van deze nieuwe Adam, zodat de mens zijn zonden moet belijden, wat

de oude niet deed, omdat hij er de voorkeur aan gaf, zijn zonden te verbergen, in plaats van ze te

belijden. Hoezo? Omdat hij ze niet met berouw beleed,  maar verborg, door de vrouw te 

beschuldigen. Daarom werd ook de zondebelijdenis ingesteld, zodat de mensen, nadat ze gevallen

zijn, weer kunnen opstaan. Want wie ook immer uit liefde voor Mij, een oprechte belijdenis bij een

priester voor zijn zonden doet, staat derhalve op uit de dood tot het leven. Zo werd ook die vrouw

van de dood gered, die bij het gastmaal in het bijzijn van Mijn Zoon zichzelf met tranen van haar

vuiligheid reinigde. (II Hil. 225:1/13). 

  

 

Dit heilmiddel der reniging werd bij de aartsvaders reeds lang van tevoren

weergegeven 

 

FJ. 4

Dit heilmiddel der reiniging is ook bij de aartsvaders reeds lang beeldend weergegeven. Hoezo?

Want voor de wet waren namelijk de patriarchen en profeten de troost van de mensen en onder de

wet leerden zij de hogepriesters en priesters kennen. Toen de apostelen kwamen, brachten zij in

Mijn Zoon de ware gerechtigheid, zodat vele mensen naar hen toe snelden en om hulp smeekten.

En zo waren er van Adam tot aan de dienst van de apostelen altijd dergelijken, die door hemelse

ingevingen met hun troost en hun onderricht de mensen in hun nood te hulp kwamen. Maar ondanks

dat de apostelen de mensen door hun prediking en vele wonderen alle dingen uitlegden, is de mens,

die door duivelse influistering aan de dood verviel en uit eigen kracht hieruit nooit is opgestaan,

door Mijn Zoon weggerukt uit de dood. Op welke manier? Toen Hij op aarde verbleef, verdroeg

Hij vele ontberingen op Zijn lichaam en is Hij uiteindelijk aan het kruis genageld voor de 

verlossing van de wereld. (II Hil. 226:1/8). 

   

Dit moeten de gelovige mensen voor hun heil tezamen met hun priesters navolgen. Hoe? Ze zullen 

naar de hulp van Mijn Zoon verlangen, zodat ze niet na de doop die oude overtreding van Adam

zullen herhalen, omdat ze niet uit eigen kracht van hun val kunnen opstaan. Daarom zullen zij als het

ware van de patriarchen en profeten advies inwinnen en als het ware van de hogepriesters en 

priesters leringen ontvangen en dan als het ware van de apostelen hulp krijgen, zodra zij hun

zonden bij het bloot leggen van hun wonden in ware, onvoorwaarlijke onthulling gelovig bekend

maken. Op welke manier? (II Hil. 226:9/13). 

   

Ze zullen hun zonden met een oprecht hart en mond belijden aan een priester, die een dienaar van

Mijn Zoon is. En dan, in hun berouw, zal deze priester hun de genezing geven en zo hun zonden

in de dood van Mijn Eniggeborene begraven. En zo zullen degenen, die op deze manier tot het

leven opstaan, ook de opstanding van Mijn Zoon verheerlijken. (II Hil. 226:14/16). 

 

 

Degenen die weigeren hun zonden te belijden, misleiden zichzelf

 

FJ. 5

Maar wie weigert de wonden van zijn zonden bloot te leggen, maar ze in stilzwijgen probeert te

genezen zonder de hulp van een ander, naar wat zijn hart goedkeurt, bedriegt zichzelf, omdat hij

zijn eigen priester wil zijn; daarom kan hij niet zonder de hulp van een ander opstaan, omdat ook

de mens niet uit eigen kracht opstaat, maar door Mijn Zoon werd gered. Daarom moeten degenen

die ernaar verlangen gered te worden, ook aan het einde van hun leven niet daaraan twijfelen

hun zonden te belijden. (II Hil. 227:1/2). 

 

 

In het stervensuur zal een mens, wanneer er geen priester aanwezig is,

aan een andere mens zijn zonden belijden; als er niemand voor hem

beschikbaar is, belijdt hij het alleen aan God in aanwezigheid van de

elementen

 

FJ. 6

Wanneer iemand echter in het uur van zijn sterven een genezing zoekt voor de wonden van zijn

zonden, maar geen priester kan krijgen waaraan hij zijn zonden kan opbiechten, dan moet hij ze

belijden aan een andere mens die op dat moment voor hem beschikbaar is; of wanneer hij zo

plotseling niemand kan bereiken, moet hij het voor Mij openen vanuit het diepste verlangen van zijn

hart in de aanwezigheid van de elementen, waarmee hij het ook beging. En Ik, die de toewijding van

zijn hart ziet, wijs zijn berouw niet af. (II Hil. 228:1/2). 

 

 

Niemand zal vanwege de last zijner zonden moeten wanhopen

 

FJ. 7

Laat daarom niemand wanhopen vanwege de last zijner zondigheid, want wie aan Mijn

barmhartigheid zal twijfelen, zal niet tot het leven worden opgewekt. Wie echter met de

vertwijfeling gestreden heeft en haar uiteindelijk vernietigd heeft, heeft zichzelf bevrijd, omdat hij

heeft bewezen sterk te zijn en haar manhaftig heeft overwonnen. Maar wie door de arrogantie van

zijn hart het medicijn voor zijn redding niet zoekt, kan niet worden geholpen; want in de tijd dat hij

Mij kon vinden, weigerde hij Mij te zoeken. Dus zolang hij tijd heeft, moet de mens zichzelf niet

verwaarlozen, maar de hernieuwing van een eerlijke belijdenis zoeken, zoals ook Mijn Zoon de

melaatse beval, toen Hij in het evangelie sprak: (II Hil. 229:1/4). 

 

 

Het evangelie daarover

 

FJ. 8

"Ga en toon uzelf aan de priester en breng uw offer daar, die Mozes heeft voorgeschreven, als een

getuigenis voor hen." (Mat. 8:-4). Wat betekent dat? Daar u door zonden vervuild bent en ernaar

verlangt er van gereinigd te worden, ga met goede bedoelingen en toon ze in onvoorwaardelijke

belijdenis aan de priester, die Mijn dienaar is, en biedt met een toegewijd hart de gave van oprecht

berouw aan! Naar Gods wil werd dit van tevoren aangegeven, die uit de vele vloedgolven van

aardse goddeloosheid door de Goddelijke macht verheven werden (Gen. 5:24) (Heb. 11:5). Want

die u vroeger in het vuil van slechte daden starend gezien hadden, zullen getuigen, dat u nu

gereinigd bent door de bitterheid van boetedoening, als in een vuuroven beproefd. Daarom, o

mens, als een zondaar zijn daden verborg in de schuilplaats van zijn hart, wie zou dan als getuige

voor zijn boetedoening optreden? Niemand! Daarom zal de mens zijn zonden erkennen, zodat hij

een getuigenis van zijn boetedoening heeft. (II Hil. 230:1/8). 

 

 

De zonden moeten zowel door aalmoezen als door lichamelijke

genoegdoening ingelost worden

 

FJ. 9

Wie echter de boetedoening voor zijn zonden tot voltooiing wil brengen, zal de aalmoezen tot hulp

nemen. (Tob. 4:11). Hoezo? Omdat het menselijke lichaam door zijn zwakheid bij de inspanning

van boetedoening versaagd, zullen hem de aalmoezen te hulp komen. En omdat het moeilijk voor

de mens is om zich hard te bekeren en in overeenstemming met wat rechtvaardig is, laat hij dan

aalmoezen nemen, gelijk een moeder die te hulp komt, om dat te voltooien, wat voor zijn lichaam

bezwaarlijk is. Want zoals een moeder niet ophoudt in de behoefte van haar zoon te voorzien, hoewel 

hij al volwassen lijkt te zijn, zo komen ook bij de boetedoening deze aalmoezen de zwakheid van

het menselijke lichaam te hulp, ofschoon deze mens bij de boetedoening door de versterving van zijn

lichaam sterk lijkt te zijn. Ondanks dit zal de mens de slechte werken, die hij met zijn lichaam door de

lust van zijn lichaam heeft begaan, ook bij zichzelf lichamelijk bestraffen, zodat elke daad, die zijn

vlees lief en zoet was, door de bitterheid van de boete zal worden terugbetaald; want door de 

bitterheid van de boetedoening moeten de doodbrengende wonden der zonden met hulp van

aalmoezen in de mens genezen. Hoezo? Wanneer een gelovige de armen uit liefde voor Mij met zijn

bezit te hulp komt, houdt hij zich aan Mijn geboden, omdat hij zijn barmhartigheid toont aan de

behoeftigen ter ere van Mijn naam, gelijk ook Ik Mijn genade niet onttrek aan degenen, die Mij in de

zuiverheid van hun hart zoeken. Wie echter op deze wijze met de verkwikking der aalmoezen, door

erbarmen bewogen, de armen te hulp schiet, is Mij zeer liefdevol, omdat hij een barmhartig hart

heeft en dat vervult, wat er geschreven staat. (II Hil. 231:1/9). 

     

 

Uit het boek der Wijsheid

 

FK. 0

"Leg een schat aan naar het gebod van de Allerhoogste en de aalmoezen zullen u meer van nut zijn

dan goud" (Sir. 29:11). Wat betekent dat? Neem na rechtvaardige en eerlijke beraadslaging uit uw

voorraad uw geld, die u in uw buidel heeft en met uw hart omsluit, en verdeel het naar de geboden

van Hem, die boven allen staat, zodat u zich afkeert van het kwade en het goede doet. En derhalve

moet u door uw welwillendheid zo'n overvloed in uw hart hebben, zodat u niet tot de verloren

schapen zult behoren. Veeleer heilig u voor God bij uw vernieuwing, door de behoeftigen een deel

van uw bezittingen te geven; dan zal ook God u in uw ellende Zijn barmhartigheid betonen. Wanneer

u dat gedaan heeft, zal dit mededogen dat u hebt met degenen die geen schat bezitten, een groter

voordeel opleveren dan wanneer u een hoge berg zou beklimmen en met uw trots vele gouden munten

zou bezitten. Hoezo? Want het is namelijk beter voor u, dat u in nederigheid de armen weinig geeft,

dan dat u met groot genoegen de heerschappij over de wereld hebt. Omdat u dan bij de vergelding van

God vanwege de last van uw hoogmoed de barmhartigheid zou missen, omdat u hier niet het oprechte

medelijden met de armen toont. (II Hil. 232:1/9). 

   

 

De elementen zijn een verzamelbekken voor de hartstochtelijkheden der

mensen

 

FK. 1

Daarrom zijn de elementen ook een verzamelbekken voor de hartstochtelijkheden der mensen en

tonen hun gedragingen. Hoezo? Omdat ze het oordeel van God over die zondaars laten komen.

Verlaat daarom, o mens, de ijdelheid van de hebzucht, die schipbreuk lijdt; want uw rechtmatige

erfenis ligt in het eeuwige leven, dat wil zeggen, verlaat het kwade en doe het goede, zodat u de

afgunst der hardvochtigheid verlaat en mededogen hebt, door de behoeftigen van uw bezittingen

te geven, daarbij God navolgende, die barmhartig is. (II Hil. 233:1/4). 

 

 

Degenen die aalmoezen geven en degenen die het ontvangen, mogen dat niet

tevergeefs doen

 

FK. 2

Daarom, o mens, kan ook geen leugenaar het tegenspreken, dat u, die de armen zo te hulp komt, Mijn

wil vervult. Hoe? (II Hil. 234:1/2). 

 

Zoals Ik Mijn genade aan u verleen, zo moet ook gij uw aalmoes aan de armen schenken. Maar

degenen die een aalmoes ontvangen, zullen het niet tevergeefs en uit hebzucht aannemen. Wat

betekent dat? Er zijn velen die de traagheid liefhebben, en noch lichamelijk willen werken om zo 

zichzelf te kunnen voeden noch geestelijk zich met goede werken proberen te vermoeien om zo hun

ziel te helpen; zij zijn eerder gelijk aan het vee en hebben het begrip voor de gerechtigheid noch met

betrekking tot het lichaam noch tot de ziel. Daarom verschijnen zij ook onwaardig voor Mijn ogen, als

zij op deze wijze zonder verbetering en zonder berouw in deze verkeerde lauwheid volharden. Maar

er zijn ook velen die de fysieke ontberingen doorstaan en die de aalmoezen in nederigheid en in

godvrezendheid ontvangen. Ze bidden en werken voor degenen die hen barmhartigheid betonen en

vermijden ook de verkeerde werken der smerigste hebzucht. Onder hen zijn er ook velen, van wie Ik

de aardse rijkdom ontneem, omdat Ik hen een hemelse schat wil geven. (II Hil. 234:3/10). 

 

 

Arm en rijk en zij die eerzuchtig naar macht streven, ieder wordt beloond

naar zijn bedoelingen

 

FK. 3

Degenen echter die om wille van Mijn naam graag de armoede op zich willen nemen, zijn Mij zeer 

bekoorlijk. Echter, degenen die vanwege hun hebzucht wereldse rijkdom willen bezitten en het niet

kunnen hebben, verliezen het loon voor deze inspanningen. Maar wie naar rijkdom streeft om 

daarmee Mijn wil te vervullen en niet zijn eigen hebzucht, zal van Mij een eervolle beloning

ontvangen voor zijn goede wil. Zo is ook hij voor Mij als het ware een rottend lijk, die uit 

opschepperige trots naar macht streeft en niet naar de verheerlijking van Mijn naam streeft. Wie

haar echter zoekt, niet om zijn arrogantie, maar om Mijn eer te verlangen, deze zal dan in Mijn

koninkrijk glorieus verschijnen. Daarom ook mogen de priesters in het leiden van de geestelijke

dienst, in hun ambt, niet om hunne willen, maar alleen ter wille van Mij dit op zich nemen, zodat ze

Mijn volk des te betrouwbaarder en met meer toewijding kunnen leiden. Hoezo? (II Hil. 235:1/7). 

  

 

De priesters zullen met smeken en dringende verzoeken het volk aansporen

om te biechten

 

FK. 4

   Want zij moeten Mijn volk instrueren, vermanen, aansporen en eisen, om de wet van God 

waardig en lovenswaardig na te leven. Ook zullen de herders steeds opnieuw hierover spreken,

zodat zij het volk nadrukkelijk vermanen, om niet zonder belijdenis en berouw in hun zonden te

blijven volharden, maar hun boze of slechte werken te minachten en het goede te volbrengen.

Wanneer echter dit volk niet naar de vermaningen van zijn priesters wil luisteren, dan zal dit volk 

zijn schuld voelen en zullen de priesters worden ontheven van de verantwoordelijkheid voor deze

nalatigheid. (II Hil. 236:1/3). 

 

 

Priesters, die het volk de volmacht voor het leidersambt niet tonen,

worden geen priesters maar wolven genoemd

 

FK. 5

Wanneer echter de priesters de volmacht van hun ambt niet aan het volk bekendmaken, dan worden

zij geen priesters, maar roofgierige wolven genoemd. Omdat ze hun ambt gebruiken om te stelen,

zoals de wolf het lam wreed verscheurt, want ze willen liever hun eigen wil volgen dan voor hun

schapen te zorgen. En omdat ze vals leven, schuwen zij derhalve, de ware leer in het volk te zaaien.

Zo stemmen zij in met de ongerechtigheid, namelijk de vleselijke verlangens, als iemand die eraan

onderworpen is; en ze sluiten als het ware een huisgenoot de deur van hun hart; dat is de

gerechtigheid Gods. (II Hil. 237:1/4). 

 

 

De elementen weeklagen voor God over de slechtheid der priesters en de

hemelen nemen hun slechtheid op

 

FK. 6

Daarom, gij herders, ween en klaag over uw overtredingen, die vanwege uw slechtheid, een

vreselijk geluid geven, zodat ook de elementen hun geschreeuw opnemen en met hen luid voor

Mij weeklagen. Hoe durft gij, in de bediening van uw ambt, uw Heer met bloedige handen, in

onnatuurlijke onreinheid en overspelige zondigheid, te beroeren? Waarlijk, u laat met uw 

onreinheid de grond van de aarde beven. Hoezo? Daar u, met zo'n grote overtreding verontreinigd 

bent, en u niet schuwt, uw Heer te beroeren, benauwd Ik de aarde in grote pijn en wraak gelijk 

het vlees en bloed van Mijn Zoon; want met deze huivering schud u niet alleen wreed de aarde,

maar met uw onreinheid ontwijd u ook op de ergst mogelijke manier de hemel. Hoezo? 

(II Hil. 238:1/6). 

   

 Wanneer u met de stank van uw onreinheid uw Heer beroerd, gelijk een zwijn in zijn 

uitwerpselen parels verontreinigd, dan nemen de hemelen uw zonden op en gieten naar Mijn 

wil de wraak van Mijn oordeel uit over de aarde. Want in ware gerechtigheid en naar de 

Goddelijke wet moet u Mijn volk voorgaan en hen met goede werken verlichten, zodat Mijn

volk, dat u volgt, zich aan geen enkele ergernis met zijn voeten zal verwonden. Echter u bevlekt

Mijn volk somtijds met meer goddeloosheid dan dat zij zichzelf bevlekken, waardoor zij aan u een

boos en buitengewoon slecht voorbeeld hebben. Want u zou juist zo'n fonkelende edelsteen

moeten zijn, zodat de gelovigen in uw licht voortschrijden en de juiste weg kunnen herkennen;

maar u geeft hen het voorbeeld van de dood, zodat zij in uw verderven geen maatstaf kunnen

vinden. En hoe kunt u een herder zijn voor hen, wanneer u hen zo verleidt? En hoe kunt u voor

hen verantwoording afleggen terwijl u niet eens over uzelf verantwoording kunt afleggen?

Daarom heb smart en ween, voordat het uur van de dood u wegtrekt. En waarom denkt u niet aan 

uw waardigheid, die u voor de overige mensen is gegeven is? Wat betekent dat? 

(II Hil. 238:7/15). 

 

 

De priesters hebben de volmacht om te binden en los te maken

 

FK. 7

Want van Mijn Zoon hebt u voor alle anderen de sleutel van de hemel ontvangen, die naar de kennis

van de Heilige schrift de oordelen van het rechtvaardige hof zijn, waarbij u goed moet overwegen,

wat het is, dat u zult binden. Wat betekent dat? (II Hil. 239:1/2).  

 

Wanneer mensen zich hardnekkig verzetten tegen Mijn wet, moet men hen de vrees voor Mijn

oordeel inboezemen. En wanneer zij dan hun schuld alsnog niet willen vergoeden, zult u hen de

ban opleggen. Hoezo? Omdat ze opstandelingen zijn, zult u ze daarom met openbare uitspraken

met Mijn woorden hen deze ban bekend maken; want ze zijn voor Mijn aangezicht gebonden

vanwege hun koppigheid, zoals Mijn Zoon openbaarde aan de eerste herder van de kerk, toen

hij sprak: (II Hil. 239:3/6). 

  

 

Woorden van het evangelie daarover

 

FK. 8

"Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal

gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen." 

(Mat. 16:19). Wat betekent dat? Ik, daar Ik de macht over hemel en aarde heb, Ik zal u, daar u Mij

nagevolgd hebt, door Mijn genade die oordelen aan u overgeven, die de waardigheid van het

hemelrijk beroeren. Zo zal het onrecht, dat u naar een rechtvaardig oordeel op aarde hebt gebonden,

in overeenstemming met wat u mensen op aarde ziet zondigen, in zijn boosheid ook in de hemel

gebonden zijn, dat wil zeggen, van de hemel gescheiden en verworpen; want in de hemelse

woning wordt aan goddeloosheid geen ruimte of vrijheid gegeven. (Nadat Ik de ziel van de mens

van zijn lichaam heb gescheiden, zult u uw oordeel daarover niet uitbreiden, want dit oordeel

behoort Mij toe). Doch deze keten, die u eerder in deze verstoordheid gebonden heeft, zal ook in de

hemelse geheimenissen worden losgemaakt wanneer u ze daarna hebt losgemaakt in de boetedoening

der zondaars op aarde. Want de zuchten van een toegewijd en gehoorzaam hart wijst God niet af.

(Na de dood van een mens zult u bidden voor zijn ziel, u kunt haar echter niet van de strikken der

binding losmaken). (II Hil. 240:1/6). 

 

 

Niemand mag zonder strafwaardige schuld gebonden worden

 

FK. 9

Maar u, o priesters, die op deze manier door Mijn Zoon deze volmacht heeft ontvangen, zal niemand

zonder strafwaardige schuld vanwege de woede van uw hart met Mijn woorden binden, maar moet

zeer zorgvuldig overwegen, wie u op deze manier moet binden. Want wie noch uit schaamte 

voor de mensen noch uit vrees voor Mij (God) noch door uw vermaningen en aanwijzingen daaraan

verhinderd kan worden om in zijn slechtheid te volharden, die zult gij door de kerkelijke censuur

met Mijn woorden van Mijn kerk scheiden. Maar een onschuldige zult gij niet binden, want als u

hem vastbint, plaatst u uzelf in de strop van een onheilspellende schuld. (II Hil. 241:1/3).

      

 

Wanneer iemand onschuldig gebonden wordt, moet hij om Gods glorie 

vrijspraak zoeken

 

FL. 0

Maar als iemand, hoewel hij onschuldig is, evenwel op deze wijze ten onrechte gebonden is, zal

hij ter wille van Mijn naam in zeer nederige en gehoorzame onderwerping een verlossing zoeken,

zodat hij niet, wanneer hij eigenzinnig is, zich aan trots schuldig maakt. Doch deze binding is als

volgt: een mens, die in zijn verkeerde instelling noch Mij noch de voorschriften van zijn

superieuren wil gehoorzamen, moet op basis van Mijn woorden gescheiden worden van het

hemelse rijk, zoals Adam, die Mij ongehoorzaam was en naar Mijn bevel uit het paradijs werd

verdreven. En hij zal ook niet in de gemeenschap van gelovigen worden opgenomen, behalve in

de boetedoening van gehoorzaamheid. Zo is ook het menselijke geslacht, door het Lijden van

Mijn gehoorzame Zoon, tot het hemelse vaderland teruggeroepen. (II Hil. 242:1/4). 

 

 

Opstandelingen die weigeren tot Christus terug te keren en koppige mensen

die geen genade zoeken, bootsen de oude slang na

 

FL. 1

Wie echter zo koppig is, dat hij niet in de gehoorzaamheid der nederigheid wil omkeren, zal,

wanneer hij zo in zijn trots volhardt, gemeenschap hebben met degenen die weigerden hun

versteende hart af te leggen, en doordat zij in hun ongeloof volharden, weigerden zij de

heerlijkheid der gelukzaligheid van de kerk te hebben. Want wie zo verhard is, dat hij geen

genade zoekt voor zijn slechtheid of boosheid, bootst de oude slang na, die, toen zij de eerste

mensen in het paradijs verleidde, tot zichzelf sprak: (II Hil. 243:1/2).  

 

 

Woorden van de duivel

 

FL. 2

"Hoewel ik uit de hemel werd verstoten, omdat ik tegen het heir van de Allerhoogste met Zijn

engelen wilde vechten maar Hem niet kon weeerstaan, doordat ik door Hem werd verslagen, heb ik

nu op aarde de mens gevonden, op wie ik mijn woede kan uiten en mij enorm zal wreken. Want

op aarde namelijk zal ik dat in de mensen vervullen wat ik in de hemel wilde doen, dat wil zeggen,

gelijk aan de Allerhoogste te zijn. En wanneer God rechtvaardig is, zal mij deze macht niet

worden ontnomen, omdat de mens met mij heeft ingestemd en aan God ongehoorzaam was." 

(II Hil. 244:1/3). 

 

Dit zei de duivel tegen zichzelf, en richtte al zijn kunsten tegen de mensen, omdat hij afstand had 

genomen van God, en de duivel volgde de mens onmiddelijk. Daarom bond hij de mens ook zo

stevig aan zich vast, zodat zij hem in plaats van God vereerden, en de mens zo God, zijn

Schepper, verloochende. (II Hil. 244:4/5). 

 

 

Door de menswording van Gods Zoon werden de mensen uit de duisternis

van het ongeloof geleid

 

FL. 3

Echter toen de mens in de diepe duisternis van het ongeloof lag en niet in staat was om op te staan, 

stuurde Ik voor zijn verlossing Mijn Zoon, die wonderbaarlijk uit de Maagd mens is geworden, de

ware God en ware mens. Wat betekent dat? Hij kwam als Godheid waarlijk uit Mij tevoorschijn,

Zijn Vader, en uit de maagdelijke Moeder heeft Hij vlees aangenomen overeenkomstig naar Zijn

mensheid. Wat betekent dat? O mens, je bent zacht en teder voor je lichaam; maar toch blijf je hard 

en onbuigzaam in je ongeloof. Want een steen kan om te bouwen afgevlakt worden, maar jij, o 

mens, wil je niet tot het geloof zacht laten maken. Geef niettemin acht gelijk op het volgende!

Gelijk een mens, die in een kist een wonderbaarlijke edelsteen bezit en deze op goud zet, zodat het

voor de mensen zichtbaar wordt, zo wilde ook Ik, dat Mijn Zoon, die Ik in Mijn hart droeg, uit de

Maagd vlees aannam, daarmee Hij de gelovigen het heil des levens zou brengen. Wanneer Ik Hem

een vleselijke vader had gegeven, wie zou Hij dan nu zijn? In ieder geval niet Mijn Zoon, maar

Mijn knecht. Maar dat kon niet. Hij echter, die uit de Maagd geboren was, at en dronk en sliep

en rustte in Zijn slaap uit; Hij verdroeg nog andere lichamelijke ontberingen, maar toch proefde Hij

de smaak van de zonde niet in Zijn vlees, omdat Hij niet door een leugen, maar in waarheid vlees

aangenomen had. Wat betekent dat? Alle overige mensen worden in de zonde van Adam en Eva,

door het welgevallen in lust, geboren, wat op een leugen en niet op waarheid is gebaseerd. Mijn

Zoon is niet op deze wijze ontstaan, want Hij werd, in heiligheid, uit de zuiverste Maagd, voor de

verlossing van mens, geboren. Omdat niemand onder zijns gelijken zich van zijn ketenen zou

kunnen bevrijden, wanneer er niet een groter iemand kwam, die hen zou kunnen bevrijden. Wat

betekent dat? Een mens, die in zonden geboren is, heeft niet het vermogen, de mensen als

zondaars van de ondergang van de dood te ontrukken. Derhalve is Mijn Zoon zonder zonde

gekomen, die, na de dood te hebben overwonnen, de mensen barmhartig uit de dood heeft

weggerukt. (II Hil. 245:1/19).  

    

Wie dit met wakende ogen ziet en met open oren hoort, zal Mijn geheimnisvolle woorden, die Mij,

de Levende, ontstromen, omarmen en kussen. (II Hil. 245:20). 

 

 

Scivias visioen 2.7

 

FL. 4

Daarna zag ik een brandend licht van zo'n grootte gelijk een geweldige hoge berg, die bij zijn

hoogste punt als het ware in vele tongen was verdeeld. En voor dit licht stond een schare wit

geklede mensen, en voor hen een soort sluier, doorschijnend als kristal, die van hun borst tot hun

voeten was uitgespannen. Maar voor deze schare lag een worm van verbazingwekkende grootte en

lengte, uitgestrekt op een pad, dat er zo afschuwelijk en wild uitzag, dat niemand daar iets over kon

zeggen. Links van hem was als het ware een marktplaats, waarop de rijkdom van de mensen, de

wereldse genoegens en de handel in allerlei zaken te zien was. Sommige mensen liepen in grote

snelheid voorbij zonder iets te kopen, echter enige anderen slenterden hier rond en hielden zich

ijverig bezig met verkopen en inkopen. Die worm echter was zwart en stoppelig, en was vol met

zweren en pokken. Vanaf de kop over zijn buik tot aan zijn voeten had hij vijf verschillende strepen

aan zijn lichaam, waarvan er één groen leek, de andere wit, weer een andere rood, alsook één geel 

en één zwart, die vol met dodelijk gif waren. Echter zijn kop was zo verbrijzeld, dat zijn 

linkerwang uit elkaar leek te vallen. Zijn ogen leken van buiten bloeddoorlopend, maar van

binnen vurig, zijn oren waren rond en stoppelig, maar de neusgaten en de bek waren gelijk aan de 

neusgaten en de bek van een adder. Hij had echter handen als die van een mens, maar voeten als die 

van een adder en zijn staart zag er kort en verschrikkelijk uit. Om zijn nek was een ketting gelegd 

waarmee ook zijn handen en voeten waren gebonden. Dezelfde ketting was ook stevig vastgemaakt 

aan een rots in de afgrond, en had hem zo vastgebonden, dat hij niet naar zijn boze wil her- en 

derwaarts kon bewegen. Uit zijn bek echter kwamen vele vlammen tevoorschijn die zich in vier 

richtingen verdeelden. Eén deel laaide op tot aan de wolken, de tweede tussen de wereldse  mensen,

een derde verspreidde zich onder de geestelijken uit; echter het laatste deel vloog de afgrond in.

De vlammen die oplaaiden tot aan de wolken, streden tegen de mensen die naar de  hemel 

verlangden. Bij hen zag ik drie rijen. (II Hil. 246:1/16). 

 

 Eén rij ging dicht langs de wolken, de tweede halverwege tussen de wolken en de aarde, en de derde

ging vlak over de aarde. En ze riepen elkander voortdurend toe: "Laat ons weer naar de hemel gaan!"

Maar ze werden door die vlammen heen en weer geworpen, sommigen vielen niet, anderen konden

echter met moeite op hun benen blijven staan, weer anderen vielen op de grond, maar stonden weer

op en streefden om naar de hemel te gaan. De vlam die zich echter tussen de wereldse gezinde

mensen verspreidde, verbrandde sommigen van hen tot een vreselijke zwartheid, anderen echter 

doorboorde ze zo met haar spits, dat zij hen daarheen kon draaien waar ze maar wilde. Niettemin

scheurden sommigen van hen zich van haar los en drongen bij degenen aan die naar de hemel

streefden, en riepen voortdurend luid schreeuwend: "O, gij getrouwen, kom ons te hulp!"

Anderen echter bleven zo doorboord. De vlammen die zich tussen de geestelijke mensen

verspreidde, omhulde zij echter met haar dichte rook. Hen zag ik zelfs op zes verschillende

manieren. (II Hil. 246:17/24). 

 

 Want de ene verwonde zij met haar vlam wreed met haar gloed; en die zij niet verwonden kon,

blies ze het groene, witte, rode, gele of zwarte dodelijke gif op uit, gloeiend heet, die van de kop

tot aan het uiteinde van haar voeten liep. Maar de vlam die tot in de afgrond laaide, droeg in zich

de verschillende straffen van degenen, die niet in het bad van de doop zijn schoongewassen en het

licht van de waarheid en het geloof niet kennen, en satan in plaats van God vereren. 

(II Hil. 246:25/26). 

   

En ik zag uit zijn bek zeer scherpe pijlen tevoorschijn komen, uit zijn borst zwarte rook opstijgen

en uit zijn lendenen een gloeiende vloeistof opborrelen; uit zijn navel een verzengende

wervelwind en uit zijn onderlijf stroomde als het ware de onreinheid van kikkers. Dit alles

veroorzaakte grote onrust onder de mensen. Van hem ging ook een afschuwelijke nevel met

een walgelijke stank uit en vergiftigde vele mensen met zijn boosaardigheid. En zie daar, er kwam

een grote schare stralende mensen, die de worm overal krachtig vertraden en hem bittere pijnen

bezorgden, maar op zo'n manier, dat zij noch door zijn vuur noch door zijn gif gewond konden

raken. (II Hil. 246:27/30). 

 

 En wederom hoorde ik die stem, die vanuit de hemel tot mij sprak: (II Hil. 246:31). 

 

 

God, die alles rechtvaardig beveelt en de verschillende gaven van de

Heilige Geest in gerechtigheid openbaart, versterkt gelovigen in goede

werken, zodat ze niet door de duivel overwonnen kunnen worden

 

FL. 5

God, die alles rechtvaardig en juist regelt, roept de gelovigen op tot de heerlijkheid van de hemelse

erfenis. Echter de oude bedrieger, die in een hinderlaag op de loer ligt, probeert dit te voorkomen

en drijft tegen hen de kunsten van zijn boosaardigheid. Maar niettemin wordt hij door hen

verslagen en krijgt hij schaamte voor zijn verwaandheid, daar zij bezit nemen van het hemelse

huis en hijzelf de verschrikkingen van de hel bewaart. (II Hil. 247:1/3).  

 

Derhalve zie je "een brandend licht van zo'n grootte gelijk een geweldige hoge berg, die bij zijn

hoogste punt als het ware in vele tongen was verdeeld." Dit is de gerechtigheid van God, die

straalt in het geloof van de gelovigen, en in de sterkte hunner macht de grootheid der heiligheid

en die in de majesteit van hun heerlijkheid zich openbaart. In deze heerlijkheid verkondigt ze

wonderbaarlijk de verschillende gaven van de Heilige Geest. (II Hil. 247:4/6). 

 

 

De menigte gelovigen en de voor hen uitgebreide Goddelijke wet

 

FL. 6

"En voor dit licht stond een schare wit geklede mensen," dit zijn het aantal mensen, die in de 

aanwezigheid van de Goddelijke gerechtigheid in geloof schitteren, en door hun goede werken 

goed en eervol geordend zijn. "En voor hen een soort sluier, doorschijnend als kristal, die van hun

borst tot hun voeten was uitgespannen." Want voor hun ogen hebben ze altijd deze sterke

Goddelijke wet, die van de bedoeling van goede werken tot aan hun voltooiing straalt. Door haar

worden ze zo gesterkt, waardoor ze niet door sluwheid en verleiding der bedrieglijke 

overredingskunsten kunnen worden overwonnen. (II Hil. 248:1/4). 

 

 

De misleidingen van de duivel liggen op de weg van deze wereld open

voor de mensen

 

FL. 7

"Maar voor deze schare lag een worm van verbazingwekkende grootte en lengte, uitgestrekt op een

pad," dit betekent: nog voordat mensen daarvan kennis hadden, verschijnt de oude slang op het pad

van deze wereld, die de goede en boze mensen is voorgeschreven om te volgen, niet openlijk (de

slang) in zijn eigen vorm, maar in een geheimnisvol teken, groot in zijn boosaardigheid, lang en

uitgestrekt in zijn giftigheid, naar boven snappend, om hen die naar de hemel streven door haar

bedrog naar beneden te werpen, echter evenwel liggend. Want door de Zoon van God zijn haar

krachten verdwenen, zodat ze daardoor niet meer kan opstaan. Desalniettemin verschijnt zij nog

steeds zo afschuwelijk en wild, dat daarover geen mens iets over kan zeggen, omdat het oordeel

van de sterfelijke mens haar giftige woede en kwaadaardige aanvallen in zijn veelvuldige

verscheidenheid niet kan verklaren. (II Hil. 249:1/3). 

  

 

De duivel biedt mensen openlijk en verleidelijk rijkdom en genoegens aan,

en wie ze wenst, zal het kopen ook

 

FL. 8

"Links van hem was als het ware een marktplaats, waarop de rijkdom van de mensen, de wereldse

genoegens en de handel in allerlei zaken te zien was." Want in de dood, waar de linkerzijde voor het

verderf staat, ziet men een marktplaats, waar de ergste daden van deze dood zijn te vinden; want

daar worden ontstoken trots en ijdele roem in aardse genoegens, in uitbundigheid en begeerten en

in handel, bij het verkopen en verwerven van vele soorten aardse verlangens, zodat degenen die

openlijk huiveren van deze duivelse terreur, door hen in het geheim misleid worden, wanneer hem

vele aanbevelingen voor laster zachtjes aangeboden worden, zoals een koopman de mensen

verscheidene goederen toont, zodat zij er een genoegen in vinden en het zo des te meer begerig

kopen van wat hen wordt aangeboden. Want de duivel biedt de mensen zijn kunsten listig aan.

Maar zij die er naar verlangen, kopen het ook. Op welke manier? Hun goede geweten werpen ze

weg, alsof ze het verkopen, en als het ware als kopers brengen zij aan hun ziel dodelijke wonden

toe. (II Hil. 250:1/6). 

 

 

Sommigen weerstaan dapper de duivelse overredingskunsten en 

schudden ze zich van hen af; sommigen die lauw leven, stemmen met

hen in

 

FL. 9

"Sommige mensen liepen in grote snelheid voorbij zonder iets te kopen." Omdat zij namelijk God

kennen, dragen ze de schat van de goede wil en de welriekende geur der deugden met zich mee, en

trekken deze zeer energiek naar zich toe. Zo gaan zij onder de geboden van God aan de wereldse

verlangens en duivelse gemeenheid snel voorbij, en verachten ze de lust van hun vlees. "Echter

enige anderen stenterden hier rond en hielden zich ijverig bezig met verkopen en inkopen." Omdat

ze bij hun goede werken een weifelend karakter hebben, doven ze door de lauwheid van hun hart

in zich het verlangen naar de hemel en voeden zij in zich de wellustigheid van hun vlees, doordat

zij dit als het ware kopen. (II Hil. 251:1/5). 

 

Daarom zullen zij de beloning voor hun goede daden ontvangen, zij echter zullen de straffen voor

hun zondigheid ondergaan, zoals Ezechiël laat zien, wanneer hij zegt: (II Hil. 251:6). 

 

 

Woorden van Ezechiël over datzelfde thema

 

FM. 0

"De gerechtigheid van de rechtvaardige zal alleen rusten op hemzelf en de goddeloosheid van de

goddeloze zal alleen rusten op hemzelf." (Eze: 18:-20). Wat betekent dat? De stralende werken van

een rein mens doorstromen hem met heiligheid en omgeven hem overal als met duizend ogen, die

in de hoogte en in de diepte kijken; zij dragen hem omhoog tot grote waardigheid en tot versterving

van zijn lust, zoals de Heilige Geest het hem heeft ingegeven, zoals ook de vleugel een vogel in de

lucht draagt, waarheen het hem bevalt. Maar het addergif der boosheid van de wreedste slang, die

tegen de hemel kwijlt, door de parel met vuil te bedekken en tegen de mooiste van alle

goedgevormde gestalen briest, verstoot degenen, die Hem (door het gif) trouwloos volgen, van de

edelste werken des vingers Gods en van elke eer der gelukzaligheid der hemelse aanschouwing en

maakt hen tot verbannelingen, want hij heeft hen van de vrucht des levens en van de boom der

gerechtigheid gescheiden. (II Hil. 252:1/4). 

 

 

De duivel, die vol boosaardigheid is, probeert de vijf zintuigen van de

mensen te misleiden met het gif van zijn veelvuldige listen

 

FM. 1

"Die worm echter was zwart en stoppelig, en was vol met zweren en pokken." Dat toont aan dat de

oude slang overvol is met zwarte duisternis des ongeloofs, met haren der verhullingen van bedrog,

met zweren der onreinheden door bevlekkingen, en van pokken der holen van blinde hartstochten.

"Vanaf de kop over zijn buik tot aan zijn voeten had hij vijf verschillende strepen aan zijn lichaam;"

want doordat hij hem voortdurend aanblaast, heeft hij getracht, de vijf zintuigen van de mens met

verschillende onzedelijke hartstochten op te blazen, en wel sinds die verleiding waarmee ze zich het

eerst probeerde te bevredigen, tot de vernietiging, wanneer haar razernij een einde zal vinden; zo

veinst ze een misleidende gerechtigheid voor, en trekt de mensen naar de afgrond van haar 

onzuivere kunsten. "Waarvan er één groen leek, de andere wit, weer een andere rood, alsook één

geel en één zwart, die vol met dodelijk gif waren." Want in hun groen tonen ze het wereldse verdriet, 

in het wit de dwaze oneerbiedigheid, in het rood de bedrieglijke roem, in het geel de bijtende laster 

en in het zwart de schandelijke huichelarij, en dat tezamen met een overvloed aan andere

misstanden, die de zielen van de mensen, die hiermee instemmen, de dood brengen. 

(II Hil. 253:1/5). 

 

 

De hoogmoed van de duivel is in de menswording van Gods Zoon ten val

gebracht

 

FM. 2

"Echter zijn kop was zo verbrijzeld, dat zijn linkerwang uit elkaar leek te vallen," dit betekent:

Zijn trots is in de menswording van Gods Zoon zo op de grond geworpen, dat zelfs de

weerzinwekkende dood alzo verzwakt is en hij de kracht van zijn bitterheid niet kan uitoefenen. 

(II Hil. 254:1). 

 

 

De betekenis van de ogen, neusgaten en oren van de slang

 

FM. 3

"Zijn ogen leken van buiten bloeddoorlopend, maar van binnen vurig." Want zijn kwaardaardige

bedoelingen jagen als het ware buiten het lichaam der mensen bloedig onrecht in en slingert als het

ware in hun ziel een vurige werpspies. "Zijn oren waren rond en stoppelig." Want hij omringt de

mensen als het ware met de borstelharen zijner kunsten, om hen zo snel mogelijk ten val te

brengen wanneeer hij aan hen iets ontdekt wat hem toebehoort. "Maar de neusgaten en de bek

waren gelijk aan de neusgaten en de bek van een adder." Want hij toont de mensen roekeloos,

walgelijke gedragingen waardoor hij hen met vele ondeugden doorboort en meedogenloos doodt. 

(II Hil. 255:1/6). 

 

 

De betekenis van zijn handen, voeten en zijn staart

 

FM. 4

"Hij had echter handen als die van een mens," daar hij de verwikkelingen van haar kunsten in de

werken van de mensen uitoefent; "maar voeten als die van een adder," omdat ze nooit zal

ophouden om de wegen van de mensen, met haar strikken duivelse verwondingen toe te brengen. "En

zijn staart zag en kort en verschrikkelijk uit." Dit is haar macht in de korte maar uiterst slechte tijd

in de zoon des verderfs, die in zijn razerenij meer wenst te grijpen dan dat hij volbrengen kan.

(II Hil. 256:1/3). 

 

 

De macht van de Almachtige God heeft de kracht van de duivel zo

verpletterd, dat hij zijn boosheid niet naar zijn wil kan uitoefenen

 

FM. 5

"Om zijn nek was een ketting gelegd waarmee ook zijn handen en voeten waren gebonden," dit

betekent: De kracht van satan is door de macht van de Almachtige God zo gebroken en verpletterd,

dat ook zijn ergste daden en liederlijkste streken waarmee hij de mensen verleidt, door zijn

verplettering vernietigd zijn, want "dezelfde ketting was ook stevig vastgemaakt aan een rots in de

afgrond, en had hem zo vastgebonden, dat hij niet meer naar zijn boze wil her- en derwaarts kon

bewegen." Want de macht van God, die zonder enige beperking onveranderlijk blijft, drukt de

duivel voor de redding der zielen met zo'n grote kracht neer, dat hij noch met uiterlijke noch met

innerlijke middelen met zijn nutteloze pogingen in staat zal zijn, de zielen van gelovigen het heil

der verlossing te ontnemen waardoor ze niet op de plaats van de vreugde belanden, die hij zelf in

zijn halsstarrigheid verloren heeft. (II Hil. 257:1/2).     

 

 

De duivel stuurt een vuurzee aan boosaardig gefluister naar de vier

regio's in de wereld tegen het gehele geslacht der verschillende mensen

 

FM. 6

"Uit zijn bek echter kwamen vele vlammen tevoorschijn die zich in vier richtingen verdeelden,"

betekent: Hij slingert uit zijn roofgierige vraatzuchtigheid het hopeloze en veelvuldige kwaad 

van het wrede vuur van zijn boze overtuiging in de vier richtingen van de aarde, en strooit dit zo

ver onder de mensen uit, zodat ze hem kunnen volgen. (II Hil. 258:1). 

  

"Eén deel laaide op tot aan de wolken." Deze duivelse aanblazing trekt de mensen, die met heel hun 

verlangen naar de hemel streven, met zijn spits terug. "De tweede (laaide) tussen de wereldse

mensen," omdat zij die in aardse voorwaarden leven, hij met zijn tegenstrijdigheid verleidt. "Een

derde verspreidde zich onder de geestelijken uit," omdat hij met zijn bedrog degenen vergiftigt, die

zich met een geestelijke manier van leven vermoeien. "Echter het laatste deel vloog de afgrond

in;" want hij stuurt in zijn boosheid de ongelovigen, die met hem instemmen, in de helse

verschrikkingen. Omdat ze de weg der valsheid en misleiding bewandelden, hielden ze de 

rechtvaardige weg niet aan, en bewezen ze de ware God niet de verschuldigde eerbied, zoals David

hierover getuigt, wanneer hij zegt: (II Hil. 258:2/7).  

 

 

Woorden van David over datzelfde thema

 

FM. 7

"Verderf en onheil zijn op hun wegen en de weg van de vrede kennen ze niet; de godsvrucht staat

hen niet voor ogen." (Ps. 13:3). Wat betekent dat? (II Hil. 259:1/2).

 

De onzelfzuchtige en krachtige werken van God, die in de levende en reinste bron vechten, 

verpletteren degenen, die met kwaadaardige en verdoemingswaardige daden God uit hun hart 

verdrijven, zoals een zware regenbui iets overspoelt, zodat het niet meer te zien is. En daarom stralen

ze ook niet voor Gods aangezicht, omdat op hun wegen ongeluk is tezamen met onzalige gewoonten,

waarbij zij zich ook immer met het voedsel van de dood hebben uitgebreid. Hoe dat? Door van het

kwade te proeven en te genieten. Daarom kennen ze ook in hun werken niet de weg, die in de gloed

van de zon naar boven leidt; want zij proeven de zoetheid van God noch in ontzag noch in liefde

voor Hem, omdat zij de godsvrucht als ook de vrees voor een vreemdeling verwerpen, aangezien

zij Hem noch wensen te zien noch wensen te aanschouwen. (II Hil. 259:3/7). 

  

 

Hoe de duivel met zijn vurige influisteringen de verschillende standen van

geestelijke en wereldse mensen door veelvuldige verzoekingen aanvalt

 

FM. 8

"De vlammen die oplaaiden tot aan de wolken, streden tegen de mensen die naar de hemel

verlangden." Wanneer dit verderfelijke vuur voelt, dat de harten van gelovige mensen naar boven

streven, raast het op de meest wrede manier met zijn kunsten tegen hen, zodat ze die hemelse

sferen niet bereiken, die ze met zoveel zuchten zoeken. (II Hil. 260:1/2).  

 

 

Hun drie orden

 

FM. 9

"Bij hen zag ik drie rijen." Omdat ze niet ophouden de ware onuitsprekelijke Drie-eenheid te

vereren, terwijl zij ook in hun strijd zeer vele verzoekingen moeten doorstaan. "Eén rij ging dicht

langs de wolken;" want ze strijden zeer dapper tegen de duivel en verheffen hun hart zo uit de

aardse bezigheden naar de hemel omhoog, net zoals ook een wolk de neiging heeft om boven de

aarde te zweven. "De tweede halverwege tussen de wolken en de aarde," want deze onthouden zich

inderdaad met een zekere mate, maar streven niet met heel hun hart naar het hemelse noch met

geheel hun verlangen naar het aardse, maar ze leggen zichzelf een maat op en zoeken het

innerlijke, maar verachten toch niet het uiterlijke. "En de derde ging vlak over de aarde;" want

deze verlaten het vergankelijke niet volledig en hangen het vergankelijke nog wat aan, zodat zij

zich hier mee vermoeien en daardoor vele lasten ondergaan, maar niettemin zullen ze met hemelse

hulp als overwinnaar tevoorschijn komen. "En ze riepen elkander voortdurend toe: 'Laat ons weer

naar de hemel gaan!'" Want zowel deze als die anderen moedigen zichzelf aan met vele zuchten

hunner verlangens om te streven naar wat verborgen is in de hemelse geheimen, ook wanneer zij

door de konkelarij van de oude slang hier in hun doel vele malen worden afgemat.  "Maar ze

werden door die vlammen heen en weer geworpen," omdat ze door de aanraking van duivelse

verleiding tot tegenstrijdig gedrag worden gedreven. "Sommigen vallen niet," omdat ze zeer dappere

strijders blijken te zijn en zich manhaftig verdedigen tegen deze misleidingen. "Anderen konden

echter met moeite op hun benen blijven staan," omdat ze hun schreden op het goede pad zetten,

maar door de vele inspanningen vermoeid zijn, maar ondanks de duivelse konkelarij overwinnen ze

en volharden in de geboden van God. "Weer anderen vielen op de grond, maar stonden weer op en

streefden om naar de hemel te gaan." Omdat ze in verschillende ondeugden vielen, maar later

door berouw opstonden en met goede werken hun hoop op God stelden. (II Hil. 261:1/12). 

  

 

De verzoeking der leken

 

FN. 0

"De vlam die zich echter tussen de wereld gezinde mensen verspreidde, verbrandde sommigen van

hen tot een vreselijke zwartheid," dit betekent: hetzelfde vuur van de ergste misleiding is gericht op

diegenen die volharden in de aardse aangelegenheden. Sommigen van hen onderwerpt ze aan haar

boosheid en vergiftigt hen met de ergste ondeugden van sinistere onrechtvaardigheid, zodat ze op

de grond vallen en in hun daden goddeloze werken volbrengen, omdat ze de heerlijkheid van het

ware geloof verachten en zichzelf zo in een bittere dood storten. "Anderen echter doorboorde ze zo

met haar spits, dat zij hen daarheen kon draaien waar ze maar wilde." Want zij bedwingt hen met

haar boosheid zo, dat zij hen naar alle ondeugden van hun verdorvenheid leidt, dat wil zeggen, in

de omarming van een brandend verlangen giet zij bij hen de wereldse bekoring in, zodat zij bij hun

verschillende gewoonten afwijkende manieren hebben, namelijk in hun woorden, in hun haardracht

en kleding, in hun gang en andere dergelijke dingen. Daarom raken ze in de war, doordat zij geen

aandacht schenken aan de gerechtigheid van God, en worden zodoende wetsovertreders. Ze nemen

niet de besnijding van hun hart op zich, omdat ze een overmaat aan wellust zoeken en zich niet tijdig

aan de wet willen houden, zoals het voor hen is vastgesteld door God. Net zoals de zee door de wind

in onrust wordt geslagen, zo worden ook zij door het snuiven van de oude draak tot verschillende

ondeugden gedreven. "Niettemin scheurden sommigen van hen zich van haar los en drongen bij

degenen aan die naar de hemel streefden, en riepen voortdurend luid schreeuwend: 'O, Gij getrouwen,

kom ons te hulp!'" Want doordat zij zich van hun schandelijke en schadelijke gewoonten losmaken

en hen navolgen, die met hun hart aan het hemelse hechten, verlangen zij met hart en stem, dat

dezen hen met hun zorg te hulp komen. Sommigen echter blijven doorboord, omdat ze, verstrikt in 

verschillende ondeugden, volharden in het kwaad. (II Hil. 262:1/10).  

 

 

De zes soorten van verzoekingen der geestelijke mensen

 

FN. 1

"De vlammen die zich tussen de geestelijke mensen verspreidde, omhulde zij echter met haar dichte

rook," dit betekent: De adem van dezelfde duivelse overreding straalt zijn vurigheid uit tegen

degenen die met al hun inspanningen de geest zouden moeten dienen. Zij omnevelt hen met haar

verschrikkelijke ondeugden, zodat zij meer naar het vleselijke dan naar het geestelijke streven. 

(II Hil. 263:1/2). 

 

"Hen zag ik op zes verschillende manieren," omdat de oude vijand zowel hun vijf uiterlijke 

zintuigen als ook de innerlijke toewijding van hun hart als het ware als zesde zintuig probeert te

verdraaien. "Want de ene verwonde zij met haar vlam," omdat de duivel, die zijn konkelarij tegen

hen loslaat, hen met vleselijke verlangens en lusten aanblaast, zodat hij hen in begeerten en zeer 

onreine bevlekkingen doet ontvlammen. "En die zij niet verwonden kon, daar blies ze het groene,

witte, rode, gele of zwarte dodelijke gif op uit, gloeiend heet, die van de kop tot aan het uiteinde

van haar voeten liep." Hoezo? Wanneer zij de lust der bevlekking terugwijzen, vloeit bij hen ofwel

de treurigheid van de wereld in, dat als fris groen woekert; daardoor worden ze zo teneergeslagen,

dat zij noch voor geestelijke noch voor wereldse belangen kracht hebben, of hij verlaagt gelijk het

onzichtbare wit (blank) de oneerbiedigheid van de ondeugden in hen, zodat zij noch voor God noch

voor de mensen hun schande verbergen. Of hij brengt hen gelijk het glanzend rood de aardse roem in 

herinnering, waardoor zij verbittering, angst en droefenis in hun hart hebben; of hij verleidt hen tot

het lasteren van de naaste zoals tot het vaal geel, zodat zij daardoor oorblazers en tweetonig

worden; of hij legt hen gehuichelde gerechtigheid op gelijk een verschrikkelijke zwartheid,

waardoor ze jammerlijk verduisterd worden in hun hart. (II Hil. 263:3/8). 

 

Dit alles zijn doodbrengende plagen, die vanaf het begin van de misleiding door deze bedrieger tot

aan het einde toe zullen voortduren, wanneer zijn waanzin op de aarde tot een einde zal komen,

omdat hij de mens de schadelijke gloed der laster ingeeft. (II Hil. 263:9). 

 

 

De ongedoopten

 

FN. 2

"Maar de vlam die tot in de afgrond laaide, droeg in zich de verschillende straffen van degenen, die

niet in het bad van de doop zijn schoongewassen en het licht van de waarheid en het geloof niet

kennen, en satan in plaats van God vereren." Dat zit zo, omdat dit vuur, die met het verderf

samenhangt, de zielen die niet in de bron van de redding zijn gereinigd, harde en bittere kwellingen

brengt. Omdat ze de pracht van de hemelse erfenis en het geloof van de kerk niet zien en dus niet

ophouden, in plaats van Hem te vereren die de mensen het leven en het heil gebracht heeft, degene

te vereren, die liggend in een hinderlaag probeert de zielen van mensen de dood in te sturen. 

(II Hil. 264:1/3). 

 

 

De betekenis van de pijlen uit zijn bek, de rook uit zijn borst en de

vloeistof uit zijn lendenen

 

FN. 3

"En ik zag uit zijn bek zeer scherpe pijlen tevoorschijn komen." Dit zijn de uit de duivelse woede 

voortkomende boze doorboringen, die zich uitrazen in vele zonden. "Uit zijn borst (zag ik) zwarte 

rook opstijgen." Dit is de uitbarsting van de lelijkste toorn en afgunst, die voortkomt uit zijn

kwaadaardige verzoeking "en uit zijn lendenen (zag ik) een gloeiende vloeistof opborrelen;" dit is

het uitstorten van zijn onreinheid in gloeiende wellust in de hogere geestelijkheid (in praelatis). 

(II Hil. 265:1/4). 

 

 

De betekenis van de wervelwind uit zijn navel en de onreinheid van

kikkers uit zijn lichaam

 

FN. 4

"Uit zijn navel (zag ik) een verzengende wervelwind." Dit is, voortkomende uit hunner vraatzucht, 

de verstikking door de brandende ontucht bij degenen die verloren gaan. "En uit zijn onderlijf

stroomde als het ware de onreinheid van kikkers." Dit is de walgelijke uitscheiding, die vanwege

de verharding van zijn vertwijfeling uit het verderf aan zijn wrede verslinden komt, wanneer de oude 

belager diegenen, die hem volgen, tot de vervulling van zijn wil heeft gebracht. "Dit alles

veroorzaakte grote onrust onder de mensen," omdat dergelijke perversiteiten het grootste ongeluk

der ellendige verstrikkingen op hen legt, die hun hoop niet vestigen op het hemelse, maar op het

aardse. (II Hil. 266:1/5). 

 

 

De duivel zet dwaze mensen met gevaarlijk ongeloof aan, dat voor waar te

houden, wat hij hen bedrieglijk laat zien

 

FN. 5

"Van hem ging ook een afschuwelijke nevel met een walgelijke stank uit en vergiftigde vele

mensen met zijn boosaardigheid." Dit is zo, omdat van de duivel de ergste dwalingen uit een

verdorven geweten laat voortkomen, en dwaze mensen aanzet tot gevaarlijk ongeloof. Hoezo? 

(II Hil. 267:1/3). 

 

Na de onthoofding van Johannes de Doper, die aangaf dat het de Zoon van God is die, die de

wonden der zonden vergeeft, ontstond er een zeer ernstige dwaling. De duivel verleidde

namelijk vele mensen door gebruik te maken van verschillende voorwendselen, om dat voor waar

te houden wat hij hen bedrieglijk liet zien. Daarom worden ook velen op deze manier misleid,

omdat hun geloof altijd in zwakheid wankelt. (II Hil. 267:4/6). 

 

Maar u, Mijn geliefde kinderen, wanneer u rechtschapen en vroom wilt leven, vermijd dan deze

zo vreselijke fout, zodat u niet de bitterste dood ervaart in uw ongeloof. (II Hil. 267:7). 

 

 

Valse leraren moeten worden vermeden en uitgesloten worden van de kerk;

want zij aanbidden de duivel in plaats van God en zijn de ingewanden van

de duivel, en de spruit die de zoon des verderfs voorafgaat

 

FN. 6

Vermijd ook degenen die in grotten wonen, de ingesloten cohorten van de duivel. Wee hen, die zo 

gebleven zijn, want zij zijn de ingewanden van de duivel, en de spruit die aan de zoon des verderfs

voorafgaat. (II Hil. 268:1/2).  

 

Daarom, o Mijn geliefde kinderen, vermijd ze met alle toewijding en kracht van uw ziel en uw

lichaam. Omdat de oude slang hen voedt en bekleedt met haar sluwheid, omdat ze in plaats van

God haar vereren en door haar bedrieglijke misleiding op haar vertrouwen. Ze zijn de ergste

moordenaars, omdat ze degenen doden, die hen eenvoudig aanhangen, voordat ze hen toestaan om

van hun fout af te wijken. En ze zijn op zichzelf de schandelijkste echtbrekers, want ze doden

zelfs hun eigen zaad door moord en bieden het de duivel aan. Zo dringen ze ook met hun schisma's

en door de volheid van hun wreedheid Mijn kerk binnen, doordat zij de doop en het sacrament van

het lichaam van Mijn Zoon evenals de andere instellingen die Mijn kerk heeft, met hun schandelijke

intriges boosaardig bespotten. Maar ook wanneer zij uit vrees voor Mijn volk deze instellingen niet

openlijk bestrijden, verachten zij deze niettemin in hun hart en beschouwen de daden voor niets.

Want uit duivelse hoon doen ze zich voor, heiligheid te hebben, waarin ze door de duivel misleid

worden. Wanneer de duivel zich aan hen openlijk zou tonen, zouden ze hem herkennen, zodat ze

hem zonden vermijden. Daarom toont hij hen in zijn arglist enkele dingen, alsof ze goed en heilig

zijn, en zo bespot hij hen. Wee degenen, die zo in deze dood volharden! (II Hil. 268:3/12). 

 

 Maar omdat de duivel weet dat hij maar weinig tijd heeft voor zijn fout, (Op.Joh. 12:12) haast hij 

zich daarom nu, de ongelovigen aan zijn ledematen te voltooien. Deze leden zijt gij, daar gij de 

ergste verleiders zijt, die worstelen om het katholieke geloof te vernietigen. Gij zijt te onbestendig en

te week, om de giftige pijlen der menselijke bevlekking tegen te houden, die gij naar uw eigen wil

tegen de wet richt. Daarom bid u huichelachtig, nadat u door het giftige zaad der ontucht u van uw

begeren ontdaan hebt, en legt u zichzelf valse heiligheid op. Dit is in Mijn ogen waardelozer dan

stinkende uitwerpselen. (II Hil. 268:13/17).  

 

Voorzeker zullen de verschillende schisma's over u komen, de splitsing, die bij Horeb ontstond,

toen het Joodse volk zich een afgodsbeeld maakte (Ex. 32:1/6) en in duivelse hoon begon te

dansen (ludere), zoals sommigen nog steeds proberen te dansen, en de afvalligheid naar Baäl,

waarbij velen te gronde gingen (Jud. 6:1/6); en de afvalligheid naar de ontucht, toen er onder de

Midianieten schandelijke daden werden gepleegd (Jud. 8:32/34), en andere soortgelijke dingen.

Want u deelt dit alles met uw ondeugden, daar u erger zijt dan dat volk van weleer. Want u erkent

de ware wet van God en werpt het hardnekkig van u weg. (II Hil. 268:18/20). 

 

Doch gij, daar gij naar uw zaligheid verlangt, aangezien u de doop hebt ontvangen en een gezalfde

rots van God bent, weerstaat satan en daalt niet af van de berg van uw verlossing. (II Hil. 268:21). 

 

 

De genade van God verlaat degenen, die Gods hulp versmaden, maar

degenen, die haar zoeken, komt zij barmhartig te hulp

 

FN. 7

Bij een mens echter, die zo hardnekkig is, dat hij Gods hulp om de duivel te weerstaan minacht,

zal deze niet ophouden hem natevolgen. Want hij ziet in hem de zwartheid van goddeloosheid

groeien, die zijn hele lichaam zo ernstig schaadt, dat het ook zijn lichaam uitput. Wanneer dan een

mens begonnen is om van dat boze te genieten, en zichzelf zo in vertwijfeling drijft, alsof het voor

hem niet mogelijk is om dat boze te vermijden en het goede te doen, dan zegt de duivel, die dit ziet: 

"Zie daar, een mens die aan ons gelijk is, hij volgt ons, omdat hij zijn God verloochent en zich tot

ons wendt. Derhalve willen wij ons allen haasten en snel naar hem toe lopen en hem met onze

listen beteugelen, zodat hij ons niet kan ontkomen. Want hij wil zijn God verlaten en ons volgen." 

(II Hil. 269:1/5). 

 

Maar een mens, die door duivelse influisteringen tot deze boze zonden wordt gelokt, dat wil zeggen, 

door moord, echtbreuk, gulzigheid, dronkenschap en overmatig met alle ondeugden bevlekt wordt, 

die zal vervallen tot de dood wanneer hij onboetvaardig hierin verhardt. Maar wie zich tegen de duivel

verzet en zich door berouw uit deze ondeugden terugtrekt, staat weer tot het leven op. Want wie het

begeren van zijn vlees heeft gevolgd en het goede verlangen van zijn hart heeft genegeerd, van hem

zegt de Schepper van de wereld: "Deze veracht Mij en heeft zijn vlees met de zonde lief, omdat

hij niet wil weten, dat hij zich van het verderf moet afkeren. En daarom moet hij verworpen

worden." Maar wie de goede ijver van zijn geest heeft liefgehad en de lust van zijn vlees heeft

afgeworpen, van hem zegt de Schepper van de wereld: "Deze kijkt op naar Mij en voedt zijn

lichaam niet met vuil, omdat hij ernaar verlangt te begrijpen, dat hij zich van de dood moet

verwijderen. Daarom moet hij geholpen worden." (II Hil. 269:6/11).    

 

Op welke manier? Zoals Salomo naar Mijn wil spreekt: (II Hil. 269:12/13).

 

 

Woorden van Salomo over datzelfde thema

 

FN. 8

"Het kwaad vervolgt de zondaren, maar de rechtvaardigen vergeldt Hij het goede." (Spr 13:21). Wat

betekent dat? Degenen die struikelend wankelen en die bij hun val tenondergaan, vallen aan alle

kanten in dodelijke ziekten, zodat ze niet verstandig kijken naar wat waar is, maar het eerder 

nalatig verwerpen. Omdat ze niet waardig zijn om God te mogen aanschouwen en het geluk in God 

of bij de mensen te hebben, omdat ze God afwijzen en de duivel verkiezen, brengt daarom dit kwaad,

dat ze doen, hen veel ongeluk. Zij die in het goede bouwen met een oprechte geest en met het 

rechtvaardige denken in de hoogte, ontvangen in hun schoot de erfenis van de Vader. Omdat ze

op het hemelse licht letten, zijn ze niet bedrieglijk bij het onderhandelen op de markt, waarbij men

dit of dat zonder vergelijking kopen of verkopen kan, maar ze houden zich vast aan wat in God

waar en rechtvaardig is. (II Hil. 270:1/6). 

 

 

De ware godsvereerders, die met al hun inspanningen het aardse met hun

voeten vertrappen, werpen de oude slang omver door sterke berouw

 

FN. 9

"En zie daar, er kwam een grote schare stralende mensen, die de worm overal krachtig vertraden en 

hem bittere pijnen bezorgden," dit betekent: De trouwe schare der gelovigen, niettemin geboren in 

menselijke ellende, haasten zich in het geloof hunner doop en in gezegende deugden met veel 

opsmuk en versiering tot (vervulling van) het hemelse verlangen. Met hun daden omringen zij deze

oude verleider, doordat zij hem in sterke berouw vertrappen en in bittere pijn vermorzelen. Dit zijn

de maagden, de martelaren en de overige godsvereerders, die met al hun inspanningen het aardse

met hun voeten vertrappen en naar het hemelse verlangen, "maar op zo'n manier, dat zij noch

door zijn vuur noch door zijn gif gewond konden raken." Want ze worden in God door zo'n grote

kracht en standvastigheid beschermd, dat zij noch door openbare vernietiging noch door geheime

influisteringen van duivelse boosaardigheid bevlekt kunnen worden, omdat zij in de grote kracht

van deugden de ijdele illusies opgeven en zich aan de heiligheid vasthouden, daar zij een

rechtschapen leven leiden. (II Hil. 271:1/4). 

 

 Wie dit met wakende ogen ziet en met open oren hoort, zal Mijn geheimnisvolle woorden, die Mij,

de Levende, ontstromen, omarmen en kussen. (II Hil. 271:5). 

 

 

'