'

GENESIS - TWEEDE HOOFDSTUK.
67. Aangezien het mij, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, gegeven is, de
innerlijke zin van het Woord te weten, en de diepste verborgenheden die daarin vervat zijn,
welke nooit eerder in de gedachte van enig mens zijn opgekomen, nog ooit er in kunnen
oprijzen, tenzij hij weet hoe het met de dingen in het andere leven gesteld is – want het
merendeel van de verborgenheden die in de innerlijke zin van het Woord liggen, betreft deze
dingen, vermeldt en bevat ze – zo is het mij vergund, deze verborgenheden te onthullen, die ik
nu verscheidene jaren achtereen, dat ik met geesten en engelen mocht omgaan, gehoord en
gezien heb.
68. Ik ben mij ervan bewust, dat velen zullen zeggen, dat nooit iemand met geesten en
engelen kan spreken, zolang hij in het lichaam leeft; en ook velen, dat het inbeelding is; weer
anderen, dat ik dergelijke dingen vertellen zou, om vertrouwen te winnen; anderen weer wat
anders; maar al deze bedenkingen zullen mij niet weerhouden, want ik heb gezien, gehoord en
gevoeld.
69. De mens is door de Heer zo geschapen dat hij, terwijl hij nog in het lichaam leeft, ook met
geesten en engelen zou kunnen spreken, zoals ook in de oudste tijden gebeurde; hij is immer
één met hen, omdat hij een geest is, met een lichaam bekleed.
Omdat de mensen in de loop der tijden zich dermate in lichamelijke en wereldse dingen
gedompeld heeft, dat zij nauwelijks om iets anders gaven, is die weg dan ook afgesloten; maar
zodra de lichamelijke dingen, waarin hij gedompeld is, terug treden, wordt de weg geopend en
is hij onder geesten en leeft met hen samen.
70. Omdat ik openbaar mag maken wat ik verscheidene jaren achtereen gehoord en gezien
heb, dient hier eerst gezegd te worden, wat er met de mens gebeurt, wanneer hij wordt
opgewekt, of hoe hij uit het leven in het lichaam tot het leven van de eeuwigheid ingaat.
En opdat ik weten zou dat de mensen na de dood leven, is het mij gegeven te spreken en in het
gezelschap te zijn met velen, die mij bekend waren tijdens het leven van hun lichaam, en dat
niet gedurende een dag of een week, maar gedurende maanden en bijna een jaar, en met wie
ik gesproken heb en in hun gezelschap ben geweest als in de wereld.
Zij verwonderden zich ten zeerste dat zij, toen zij in het lichaam leefden, zoals met anderen en
met de meesten het geval is, in zo’n ongeloof waren geweest, te menen, dat zij na de dood niet
zouden leven, terwijl toch nauwelijks enkele dagen verlopen na het afleggen van het lichaam
of zij zijn in het andere leven, want dit is een voortzetting van het leven.
71. Maar daar deze verborgenheden verstrooid en onsamenhangend zouden blijven, indien zij
werden vermengd met wat de tekst van het Woord betreft, zo is het mij vergund, door de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer, deze toe te voegen in een zekere rangorde, en wel
aan het begin en het einde van elk hoofdstuk; behalve hetgeen in het voorbijgaan zal ingelast
worden.
72. Hoe dus de mens uit de dood wordt opgewekt en tot de eeuwigheid ingaat is mij vergund
aan het einde van dit hoofdstuk mede te delen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 30
GENESIS 2 : 1 - 17
1. En volbracht zijn de hemelen en de aarde, en al hun heir
2. En God had volbracht op de zevende dag Zijn werk dat Hij gemaakt had; en Hij
heeft gerust op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.
3. En God heeft de zevende dag gezegend en die geheiligd, omdat Hij op die dag
gerust heeft van al Zijn werk, welke God geschapen had om te volmaken.
4. Dit zijn de geboorten van de hemel en van de aarde toen Hij ze schiep; ten dage als
Jehovah God de aarde en de hemel maakte.
5. En geen struik op het veld was nog in de aarde en geen kruid in het veld sproot nog
uit, want Jehovah God had niet doen regenen op de aarde.
En er was geen mens om de aardbodem te bebouwen.
6. En een damp liet Hij opgaan uit de aarde en hij bevochtigde alle aangezichten van
de aardbodem.
7. En Jehovah God formeerde de mens uit het stof van de aarde, en blies in zijn
neusgaten de adem der levens; zo werd de mens tot een levende ziel gemaakt.
8. En Jehovah God plantte een hof in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar de
mens, die Hij geformeerd had.
9. En Jehovah God had alle geboomte uit de aardbodem doen voortspruiten,
begeerlijk om te zien en goed om te eten; en een boom der levens in het midden van de
hof, en de boom der kennis van het goed en het kwaad.
10. En een rivier was voortgaande uit Eden om de hof te besproeien, en werd vandaar
verdeeld tot vier rivieren.
11. De naam van de eerste rivier is Pison; deze is het die het gehele land van Havila
omloopt, waar goud is.
12. En het goud van dat land is goed; daar is bdellium, en de steen schoham.
13. En de naam van de tweede rivier is Gihon: deze is het die het gehele land Cusch
omringt.
14. En de naam van de derde rivier is Hiddékel: deze is gaande naar het oosten van
Assur. En de vierde rivier is Frath.
15. En Jehovah God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden, om die te bouwen
en die te bewaren.
16. En Jehovah God gebood de mens, zeggende: van alle bomen in de hof zult gij
etende eten:
17. Maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten; want
ten dage als gij daarvan eet, zult gij sterven.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 31
INHOUD.
73. Wanneer de mens van dood geestelijk is geworden, wordt hij van geestelijk hemels,
waarover nu gehandeld wordt; vers 1.
74. De hemelse mens is de zevende dag, waarop de Heer rust; vers 2, 3
75. Hetgeen behoort tot zijn kennis en rede wordt beschreven door struik en kruid uit de
aardbodem, door damp besproeid; vers 5, 6.
76. Zijn leven door het inblazen van de adem der levens; vers 7
77. Daarna wordt zijn inzicht beschreven door de hof in Eden tegen het oosten, waarin het
geboomte, begeerlijk om te zien, de innerlijke gewaarwordingen van het ware zijn, en het
geboomte, goed om te eten, de innerlijke gewaarwordingen van het goede; de liefde door de
boom der levens, het geloof door de boom der kennis; vers 8, 9.
78. De wijsheid wordt beschreven door de rivier in de hof; van waaruit vier rivieren kwamen,
waarvan de eerste het goede en het ware is; de tweede de erkentenis van alles wat tot het
goede en het ware, of tot de liefde en het geloof behoort: deze zijn van de innerlijke mens.
De derde is de rede, de vierde de kennis: deze zijn van de uiterlijke mens.
Uit wijsheid komen zij alle voort, en deze ontspringt aan de liefde tot en het geloof in de
Heer; vers 10, 11, 12, 13, 14.
79. De hemelse mens is zo’n hof; maar omdat deze van de Heer is, wordt hem wel toegestaan
van al die dingen te genieten, maar niet om ze als het zijne te bezitten; vers 15.
80. Hij mag uit elke innerlijke gewaarwording van de Heer weten, wat goed en waar is; doch
niet uit zichzelf en de wereld, evenmin de verborgenheden van het geloof navorsen door het
zinnelijke en wetenschappelijke, waardoor het hemelse van hem sterft; vers 16, 17.
DE INNERLIJKE ZIN.
81. In dit hoofdstuk wordt over de hemelse mens gehandeld, in het voorgaande is gesproken
over de geestelijke mens, die uit de dode mens gemaakt is; omdat echter heden ten dage
niemand weet wat een hemels mens is, en nauwelijks wat een geestelijk mens is, evenmin wat
een dood mens is, mag ik, opdat men zal weten wat het verschil is, in het kort uiteenzetten,
hoe de een is en hoe de andere.
Ten eerste: de dode mens erkent geen andere waarheid en goedheid, dan hetgeen tot het
lichaam en de wereld behoort, en dit aanbidt hij ook.
De geestelijke mens erkent het geestelijke en het hemelse ware en goede, maar dit vanuit het
geloof waaruit hij ook handelt, maar niet zozeer uit liefde.
De hemelse mens gelooft en voelt het geestelijke en hemelse ware en goede en hij erkent geen
ander geloof dan hetgeen uit de liefde is, waaruit hij ook handelt.
Ten tweede: de doeleinden van de dode mens beogen alleen het lichamelijke en wereldse
leven, en hij weet niet wat het eeuwige leven is en wat de Heer, en als hij het weet, gelooft hij
het niet.
De doeleinden van de geestelijke mens beogen het eeuwige leven, en dus de Heer.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 32
De doeleinden van de hemelse mens zijn gericht op de Heer, en zo op Zijn koninkrijk en op
het eeuwige leven.
Ten derde: wanneer de dode mens in strijd is, bezwijkt hij bijna altijd; wanneer hij niet in
strijd is, heersen bij hem het kwade en het valse en hij is een slaaf.
Zijn banden zijn uiterlijke, zoals vrees voor de wet, voor het verlies van het leven, van
rijkdommen, weelde en goede naam.
De geestelijke mens is in strijd, maar overwint altijd; de banden die over hem heersen, zijn
innerlijke en worden banden van het geweten genoemd.
De hemelse mens is niet in strijd; als het kwade en het valse hem belagen, veracht hij ze,
waarom hij ook overwinnaar wordt genoemd; hij heeft geen waarneembare banden, waardoor
hij in toom gehouden wordt, maar hij is vrij.
Zijn banden, die zich niet vertonen, zijn de innerlijke gewaarwordingen van het goede en
ware.
82. vers 1. En volbracht zijn de hemelen en de aarde en al hun heir.
Hieronder wordt verstaan dat de mens nu geestelijk is geworden, in zoverre hij de zesde dag
is. De hemel is zijn innerlijke mens en de aarde zijn uiterlijke mens; hun heir zijn de liefde,
het geloof en de erkentenissen daarvan, die eerder zijn aangeduid door de grote lichten en de
sterren.
Dat de innerlijke mens hemel, en de uiterlijke mens aarde wordt genoemd, kan uit de
aangehaalde plaatsen van het Woord in het voorgaande hoofdstuk blijken; waaraan ik mag
toevoegen wat bij Jesaja staat: ‘Ik zal de stervelingen zeldzamer maken dan gelouterd goud en
de mensen dan fijn goud van Ofir; Daarom zal Ik de hemel doen wankelen en de aarde zal
bevend van haar plaats wijken door de verbolgenheid’, ( Jesaja 13 : 12, 13).
En elders: ‘Dat gij vergeet Jehovah, uw Maker, die de hemel uitspande en de aarde
grondvestte; dat gij bestendig, de gehele dag, verschrikt zijt vanwege de grimmigheid van de
verdrukker, wanneer hij uit is op verderven? Waar is nu de grimmigheid van de verdrukker?
Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en met de schaduw van mijn hand heb Ik u bedekt, Ik,
die de hemel uitspan en de aarde grondvest en tot Sion zeg: Gij zijt mijn volk’,
(Jesaja 51 : 13, 16).
Hierbij blijkt dat bij de mens zowel van hemel als van aarde gesproken wordt; weliswaar
betreft het de Oudste Kerk, maar het innerlijke van het Woord is van dien aard, dat al hetgeen
van de Kerk gezegd wordt, ook van ieder lid van de kerk gezegd wordt: hij zou geen deel van
de Kerk uitmaken als hij zelf geen Kerk was, evenals hij, die geen tempel van de Heer is, niet
datgene kan zijn wat door de tempel wordt aangeduid, namelijk de Kerk en de hemel.
Het is daarom dan ook dat de Oudste Kerk Mens in het enkelvoud wordt genoemd.
83. Er wordt gezegd, ‘volbracht zijn de hemelen en de aarde, en al hun heir, wanneer de mens
de zesde dag geworden is’, want dan maken geloof en liefde één uit, en wanneer zij één
uitmaken, begint in de plaats van het geloof de liefde het voornaamste te zijn, dat wil zeggen,
niet het geestelijke, maar het hemelse is het voornaamste, wat betekent dat de mens hemels is.
84. vers 2, 3.
Als nu God op de zevende dag volbracht had Zijn werk wat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust
op de zevende dag van al Zijn werk dat Hij gemaakt had.
En God heeft de zevende dag gezegend en die geheiligd, omdat Hij op deze gerust heeft van al
Zijn werk, welke God geschapen had om het te volmaken.
De hemelse mens is de zevende dag, en omdat de Heer zes dagen aan hem gewerkt heeft,
wordt hij Zijn werk genoemd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 33
En omdat de strijd dan ophoudt, wordt er gezegd, dat de Heer van al Zijn werk gerust heeft.
Daarom is de zevende dag geheiligd, en – naar die rust - sabbat genoemd; en zo is de mens
geschapen, geformeerd en gemaakt; dit kan men duidelijk uit de woorden zien.
85. Dat de hemelse mens de zevende dag is, en de zevende dag daarom geheiligd en om de
ingetreden rust sabbat genoemd is, zijn verborgenheden die nog niet onthuld zijn, ook omdat
men niet geweten heeft wat de hemelse mens is, weinigen wat de geestelijke mens is, en zij
konden uit onwetendheid niets anders dan de geestelijke mens met de hemelse
vereenzelvigen, hoewel er toch een groot verschil tussen hen bestaat, men zie nr. 81.
Wat de zevende dag betreft en dat de hemelse mens de zevende dag of de sabbat is, dit blijkt
hieruit, dat de Heer Zelf de Sabbat is, waarom Hij ook zegt:
‘De Zoon des Mensen is een Heer ook van de sabbat’, (Marcus 2 : 28).
Hierin ligt opgesloten, dat de Heer de Mens Zelf en de Sabbat Zelf is; Zijn rijk in de hemelen
en op de aarde wordt door Hem Zelf sabbat genoemd, of eeuwige vrede en rust.
De Oudste Kerk, waarvan hier sprake is, was meer dan de volgende kerken de sabbat van de
Heer.
Elke volgende, meest innerlijke Kerk van de Heer was ook een sabbat; ook eenieder die
wedergeboren is, wanneer hij hemels wordt, omdat hij dan een gelijkenis van de Heer is.
Zes dagen van strijd of van arbeid gaan vooraf.
Deze zijn in de Joodse Kerk uitgebeeld door de dagen van arbeid en door de zevende dag, die
de sabbat is, want in die Kerk was niets ingesteld, of het was een uitbeelding van de Heer en
van Zijn koninkrijk.
Hetzelfde was ook uitgebeeld door de ark, wanneer zij optrok en wanneer zij rustte; door het
optrekken daarvan in de woestijn worstelingen en verzoekingen, door het rusten de staat van
vrede.
Daarom zei Mozes, wanneer zij optrok: ‘Sta op, Jehovah! En laat Uw vijanden verstrooid
worden en Uw haters van Uw aangezicht wegvluchten’; en wanneer zij rustte, zei hij:
‘Kom weer, Jehovah! Tot de tien duizenden der duizenden van Israël’, (Numeri 10 : 35, 36).
Hier wordt van de ark gezegd, dat zij reisde van de berg van Jehovah om voor hen een
rustplaats te zoeken (vers 33).
De rust van de hemelse mens, door de sabbat uitgebeeld, wordt bij Jesaja beschreven:
‘Indien gij niet over de sabbat heenloopt door uw zaken te doen op mijn heilige dag, maar de
sabbat een verlustiging noemt, de heilige dag van Jehovah van gewicht, en die eert door noch
uw gewone bezigheden te doen, noch uw zaken te behartigen, of ijdele taal uit te slaan, dan
zult gij u verlustigen in Jehovah en Ik zal u doen rijden over de hoogten der aarde en u doen
genieten het erfdeel van uw vader Jakob, want de mond van Jehovah heeft het gesproken’,
(Jesaja 58 : 13, 14).
De hemelse mens is van dien aard, dat hij niet handelt vanuit zijn eigen begeerte, maar uit het
welbehagen van de Heer, wat ook zijn begeerte is, zo smaakt hij vrede en innerlijk geluk,
hetgeen hier wordt uitgedrukt door het verheffen op de hoogten van de aarde.
En tegelijk geniet hij rust en uiterlijke genoegens, hetgeen wordt aangeduid door het spijzigen
van de erve Jakobs.
86. Wanneer de geestelijke mens, die een zesde dag geworden is, begint een hemels mens te
worden – waarvan hier voor het eerst sprake is - dan is hij de ‘avond van de sabbat’, hetgeen
in de Joodse kerk is uitgebeeld met de heiliging van de sabbat, beginnende met de avond.
De hemelse mens is de morgen, zoals men straks zal zien.
87. De hemelse mens is ook sabbat of rust, omdat de strijd ophoudt, wanneer hij hemels
wordt; de kwade geesten treden terug, de goede geesten komen naderbij, zo ook de hemelse
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 34
engelen, en wanneer deze bij de mens zijn, kunnen kwade geesten niet blijven, maar vluchten
ver weg.
En omdat niet de mens zelf gestreden heeft, maar de Heer alleen voor de mens, wordt gezegd
dat de Heer gerust heeft.
88. Wanneer de geestelijke mens hemels wordt, wordt hij het werk van God genoemd, omdat
de Heer alleen voor hem heeft gestreden, en hem geschapen, geformeerd en gemaakt heeft.
Daarom wordt hier gezegd: God heeft Zijn werk op de zevende dag volbracht, en tweemaal,
dat Hij rustte van al Zijn werk.
Bij de profeten wordt de mens meer dan eens het werk van de handen en de vingers van
Jehovah genoemd, zoals bij Jesaja, waar over de wedergeboren mens gesproken wordt:
‘Zo zegt Jehovah, de Heilige Israëls, en zijn Formeerder: Vraagt Mij naar de toekomstige
dingen, vertrouwt Mij mijn zonen en het werk mijner handen toe.
Ik ben het, die de aarde gemaakt en de mens daarop geschapen heb; mijn handen hebben de
hemelen uitgespannen en aan al hun heer heb Ik mijn bevelen gegeven.
Want zo zegt Jehovah, die de hemelen geschapen heeft – Hij is God – die de aarde
geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd heeft Hij
haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd: Ik ben Jehovah en er is geen
ander’, (Jesaja 45 : 11, 12, 18).
Hieruit volgt dat de nieuwe schepping of wedergeboorte het werk van de Heer alleen is.
Er wordt duidelijk onderscheid gemaakt bij het gebruik van de woorden scheppen, formeren
en maken, zoals hier bij Jesaja: ‘Ieder die naar mijn naam genoemd is, en die Ik geschapen
heb tot mijn eer, die Ik geformeerd heb, die Ik ook gemaakt heb’, (Jesaja 43 : 7).
Evenals in het vorige hoofdstuk, zo ook hier in dit hoofdstuk: Hij heeft gerust van al Zijn
werk, welke God geschapen heeft tijdens het maken; en dit steeds met een onderscheid
makende gedachte in de innerlijke zin.
En overal waar de Heer Schepper, Formeerder, of Maker wordt genoemd.
89. vers 4.
Dit zijn de geboorten van de hemelen en van de aarde, als zij geschapen werden, ten dage als
Jehovah God de aarde en de hemelen maakte.
De geboorten van de hemelen en van de aarde stellen de formering van de hemelse mens
voor. Dat nu over zijn formering gehandeld wordt, blijkt duidelijk, ook uit de bijzonderheden
die volgen.
Zo bijvoorbeeld, dat nog geen kruid was uitgesproten, dat er nog geen mens was om de
aardbodem te bouwen; vervolgens, dat Jehovah God de mens had geformeerd, en daarna al
het gedierte en het gevogelte van de hemelen, terwijl deze toch reeds geformeerd waren, zoals
in het voorgaande hoofdstuk behandeld is.
Daarom is hier sprake van een andere mens, hetgeen ook nog hieruit blijkt, dat nu voor het
eerst wordt gesproken van Jehovah God, maar in het voorgaande, toen het de geestelijke mens
betrof, alleen van God.
Verder wordt er nu gesproken van aardbodem en veld, in het voorgaande alleen van aarde.
En dat in dit vers de hemel eerst wordt gesteld vóór aarde, en daarna aarde vóór hemel, vindt
hierin zijn reden, dat de aarde de uiterlijke mens betekent en de hemel de innerlijke mens bij
de geestelijke mens, in wie de hervorming begint met de aarde of de uiterlijke mens; hier
echter, waar van de hemelse mens sprake is, begint zij vanuit de innerlijke mens of de hemel.
90. vers 5 en 6. En alle struik van het veld, eer hij in de aarde was, en al het kruid van het
veld, eer het uitsproot, want Jehovah God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen
mens geweest om de aardbodem te bebouwen.
En een damp was opgegaan uit de aarde en bevochtigde alle aangezichten van de aardbodem.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 35
Onder struik van het veld en kruid van het veld wordt in het algemeen verstaan al wat de
uiterlijke mens van hem voortbrengt; de aarde is de uiterlijke mens zolang hij geestelijk was;
aardbodem net zo als het veld, is de uiterlijke mens, wanneer hij hemels wordt.
Regen, onmiddellijk daarop damp genoemd, is de rust van de vrede wanneer de strijd
ophoudt.
91. Maar als men niet weet wat de staat van de mens is wanneer hij van geestelijk hemels
wordt, kan men onmogelijk inzien wat deze dingen in zich bevatten, want dat is diep
verborgen.
Wanneer de mens geestelijk is, wil de uiterlijke mens aan de innerlijke mens nog niet
gehoorzaam zijn, en hem ook niet dienen, en daarom is er strijd.
Maar wanneer hij hemels wordt, begint de uiterlijke mens de innerlijke mens te gehoorzamen
en te dienen, zodat de strijd ophoudt en de rust intreedt (zie nr. 87).
Deze rust wordt aangeduid met regen en damp, want datgene waarmee het uiterlijke van de
mens door het innerlijke wordt bevochtigd en besproeid, is als een damp.
Deze rust, die de rust van de vrede is, brengt de dingen voort, die struik van het veld en kruid
van het veld worden genoemd; deze zijn in het bijzonder het redelijke en het weten uit hemels
geestelijke oorsprong.
92. Van welke aard de rust van vrede is van de uiterlijke mens, wanneer de strijd of de onrust
door begeerten en valsheden ophoudt, kan niemand weten, als hij niet de staat van vrede kent.
Deze staat is zo vreugdevol, dat hij ieder denkbeeld van vreugde te boven gaat.
Het is niet alleen een ophouden van de strijd, maar het is het leven dat uit de innerlijke vrede
komt en de uiterlijke mens zo aandoet, dat het niet beschreven kan worden.
Dan worden de waarheden van het geloof en de goede dingen van de liefde geboren, die van
de verheugende vrede hun leven ontvangen.
93. De Heer beschrijft door Ezechiël de staat van de hemelse mens, begiftigd met de rust van
de vrede, verkwikt door regen, en bevrijd van de dienstbaarheid aan het kwade en valse, als
volgt: ‘Ik zal een vredesverbond met ze sluiten, ik zal het land vrij van wilde dieren maken,
zodat ze zelfs in de woestijn veilig kunnen wonen en in de bossen onbezorgd kunnen slapen.
Ik zal mijn schapen en het land rondom mijn heuvel zegenen, en ik zal de regen op gezette
tijden doen neerdalen.
Het zal regen zijn die zegen geeft.
De bomen zullen vrucht dragen, de akkers zullen een goede opbrengst geven en zij zullen
veilig leven in hun land.
Ze zullen beseffen dat ik Jehovah ben wanneer ik het juk breek waaronder ze gebukt gaan, en
ze uit handen van hun onderdrukkers red.
Jullie zijn mijn schapen, de schapen die ik weid; jullie zijn mensen en ik ben jullie God’,
(Ezechiël 34 : 25, 26, 27, 32).
En dat dit gebeurt op de derde dag, welke in het Woord hetzelfde betekent als de zevende dag,
wordt door Hosea beschreven: ‘Hij redt ons na twee dagen van de dood, de derde dag doet hij
ons opstaan: in zijn nabijheid zullen wij leven.
Dan zullen wij hem kennen, ernaar jagen om Jehovah te kennen.
Even zeker als de dageraad zal hij komen, hij komt naar ons als milde regen, als de
lenteregen die de aarde drenkt’, (Hosea 6 : 2, 3).
En dat dit wordt vergeleken bij het gewas op het veld, zien we bij Ezechiël, waar van de Oude
Kerk sprake is: ‘Ik heb u als het gras op het veld gegeven, en gij zijt gegroeid en groot
geworden, en gij zijt gekomen tot sierlijkheid’, (Ezechiël 16 : 7); en ook, ‘met een scheut die
Ik gepland heeft en met een werk van de handen van Jehovah God’, (Jesaja 60 : 21).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 36
94. vers 7.
En Jehovah God had de mens geformeerd uit het stof van de aarde, en in zijn neusgaten de
levensadem geblazen, en de mens gemaakt tot een levende ziel.
Met de mens te formeren uit het stof van de aarde wordt de uiterlijke mens van hem bedoeld,
die tevoren nog geen mens was, want in vers 5 is gezegd, dat er nog geen mens was om de
aardbodem te bebouwen.
In zijn neusgaten de levensadem te blazen betekent: hem het leven van geloof en liefde geven;
de mens gemaakt tot een levende ziel, wil zeggen dat de uiterlijke mens ook levend geworden
is.
95. Er wordt hier over het leven van de uiterlijke mens gehandeld, in de beide vorige verzen
over het leven van zijn geloof of verstand, in dit vers over het leven van zijn liefde of zijn wil.
De uiterlijke mens wilde tevoren de innerlijke mens niet gehoorzamen en dienen, maar streed
voortdurend tegen hem, om welke reden de uiterlijke mens toen geen mens was.
Maar nu de mens hemels is geworden, begint de uiterlijke mens de innerlijke mens te
gehoorzamen en te dienen en wordt hij ook een mens, en wel door het leven van het geloof en
door het leven van de liefde; het leven van het geloof bereidt hem voor, het leven van de
liefde maakt dat hij een mens is.
96. Dat gezegd wordt Jehovah God blies in de neusgaten, heeft deze grond: bij de Ouden en in
het Woord wordt onder neusgaten verstaan al wat aangenaam is, wegens de reuk, die de
innerlijke gewaarwording betekent.
Zo wordt herhaaldelijk van Jehovah gezegd dat Hij de reuk van de vrede rook, welke uitging
van de brandoffers en van de dingen welke Hem en Zijn rijk uitbeeldden; en omdat al datgene
tot de liefde en tot het geloof behoort, Hem in de hoogste mate aangenaam is, wordt gezegd
dat Hij in de neusgaten de levensadem blies.
Vandaar ook wordt de Gezalfde van Jehovah, of de Heer ‘Adem in onze neusgaten’ genoemd
(Klaagliederen 4 : 20).
En het is uit hoofde van deze betekenis dat de Heer zelf op de discipelen blies:
‘Hij blies en zei: ontvang de Heilige Geest’, (Johannes 20 : 22).
97. Dat het leven door inblazing en door adem wordt beschreven, is ook om deze reden, dat
de mensen van de Oudste Kerk de staten van liefde en van het geloof innerlijk gewaar werden
door de staten van ademhaling, welke staten in hun nageslacht langzamerhand veranderd zijn.
Over deze ademhaling kan nog niets gezegd worden, omdat heden ten dage alles daarover
verborgen is.
De Oudsten wisten dit wel, en die in het andere leven zijn, weten het, maar op deze aarde
weet dit nog niemand; vandaar dat de geest of het leven met de wind werd vergeleken;
wanneer de Heer spreekt van de wedergeboorte van de mens, bedient Hij zich ook van deze
gelijkenis: ‘De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet,
vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is eenieder, die uit de Geest geboren is’, (
Johannes 3 : 8).
Bij David evenzo: ‘Door het woord van Jehovah zijn de hemelen gemaakt, door de adem van
Zijn mond al hun heer’, (Psalm 33 : 6).
En bij dezelfde: ‘Verbergt Gij uw aangezicht, zij worden verdelgd, neemt Gij hun adem weg,
zij sterven en keren weder tot hun stof; zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen, en Gij
vernieuwt het gelaat van de aardbodem’, (Psalm 104 : 29, 30).
Dat de adem wordt genomen voor het leven van het geloof en van de liefde, blijkt bij Job:
‘Voorwaar, het is de geest in de stervelingen en de adem des Almachtigen, die hun inzicht
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 37
geeft’, (Job 32 : 8); voorts bij dezelfde: ‘De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des
Almachtigen doet mij leven’, ( Job 33 : 4).
98. vers 8.
En Jehovah God had een hof geplant in Eden tegen het; en Hij stelde aldaar de mens, die Hij
geformeerd had.
Onder hof wordt het inzicht verstaan, onder Eden de liefde, onder Oosten de Heer. Vandaar
onder een hof in Eden tegen het oosten het inzicht van de hemelse mens, welke door de liefde
van de Heer invloeit.
99. Bij de geestelijke mens is het leven zo gesteld of geordend, dat de Heer weliswaar invloeit
door het geloof in de dingen van zijn verstand, van zijn rede en van zijn kennis, maar omdat
zijn uiterlijke mens in strijd is met zijn innerlijke mens, schijnt het hem toe, dat het inzicht
niet van de Heer, maar van hemzelf is door middel van de dingen van zijn wetenschap en
rede; daarentegen is het leven of de orde van het leven van de hemelse mens zo, dat het de
Heer is, die door de liefde en door het geloof van de liefde invloeit in de dingen van zijn
verstand, van zijn rede en van zijn kennis.
En daar hij niet in strijd is, voelt hij dat dit zo is; dus, de orde die bij de geestelijke mens nog
verstoord is, is bij de hemelse mens hersteld.
Deze orde, of deze mens, wordt een hof van Eden tegen het oosten genoemd.
In de hoogste zin, is de hof geplant door Jehovah God in Eden tegen het Oosten, de Heer Zelf;
in de meest innerlijke zin, die tevens ook de algemene is, het rijk van de Heer en de hemel,
waarin de mens wordt gesteld wanneer hij hemels is geworden.
Zijn staat is dan deze, met de engelen in de hemel te zijn, en als het ware één van hen; want de
mens is zo geschapen dat hij gedurende zijn leven op aarde tegelijkertijd in de hemel is; dan
zijn al zijn gedachten en alle voorstellingen van zijn gedachten, ja, zelfs de woorden en
handelingen geopend, en het hemelse en geestelijke is daarin, en zij staan open tot aan de
Heer toe, want het leven van de Heer is in eenieder en maakt, dat hij de innerlijke
gewaarwording heeft.
100. Dat de hof het inzicht betekent, en Eden de liefde, komt ook uit bij Jesaja: ‘Jehovah zal
Zion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als
Eden, en haar verlatenheid als de hof van Jehovah; vreugde en blijdschap zal daarin
gevonden worden, dankzegging en een zangstem’, (Jesaja 51 : 3); waar woestenij, vreugde en
dankzegging woorden zijn bij de profeet, die de hemelse dingen van het geloof uitdrukken, of
die van de liefde zijn; verlatenheid, blijdschap en een zangstem betreffen de geestelijke
dingen van het geloof, die ook de dingen van het verstand zijn.
Het ene staat in betrekking tot Eden, het andere tot de hof; want bij deze profeet ontmoet men
regelmatig twee uitdrukkingen voor één en het zelfde ding, waarvan het ene de hemelse en de
andere de geestelijke dingen aanduidt.
Overigens zal in vers 10 gezien worden wat de hof in Eden betekent.
101. Dat de Heer het Oosten is, blijkt ook herhaaldelijk uit het woord, zo bij Ezechiël:
‘Hij leidde mij tot de poort, de poort die de weg naar het oosten zag.
En ziet, de heerlijkheid van de God van Israël kwam van de weg van het oosten en Zijn stem
was als het geruis van vele wateren, en de aarde werd verlicht van Zijn heerlijkheid’,
(Ezechiël 43 : 1, 2, 4).
Omdat de Heer het Oosten is, daarom werd in de uitbeeldende Joodse Kerk, voor de
oprichting van de tempel, voorgeschreven, het gelaat bij het bidden naar het oosten te wenden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 38
102. vers 9.
En Jehovah God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht,
en goed om te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, en de boom der kennis
van het goede en het kwade.
Boom betekent de innerlijke gewaarwording; boom begeerlijk voor het gezicht, de innerlijke
gewaarwording van het ware; boom goed om te eten, de innerlijke gewaarwording van het
goede; boom des levens, de liefde en het geloof daaruit; boom der kennis van het goede en
van het kwade, het geloof dat voortkomt uit het zinnelijke of de kennis.
103. Dat bomen hier innerlijke gewaarwordingen betekenen, vindt daarin zijn oorzaak, dat
hier gehandeld wordt over de hemelse mens, anders wordt het wanneer er sprake is van de
geestelijke mens, want zoals het subject is, zo is ook het predikaat.
104. Maar wat innerlijke gewaarwording is, is heden ten dage onbekend.
Het is een soort van innerlijk gevoel, dat enkel en alleen van de Heer komt, of iets waar en
goed is; in de Oudste Kerk was dit zeer wel bekend; bij de engelen is dit zó voor de dag
tredend, dat zij daardoor weten en kennen wat waar is en goed, wat van de Heer komt en wat
van henzelf, en dat wanneer iemand hen nadert, zij weten wie hij is, alleen al aan zijn
nadering en aan een enkele gedachte van hem.
De geestelijke mens heeft geen innerlijke gewaarwording, maar een geweten; de dode mens
heeft nog niet eens een geweten, en het merendeel weet niet eens wat een geweten is, nog
minder wat innerlijke gewaarwording is.
105. De boom des levens is de liefde en het geloof daaruit; in het midden van de hof is, in de
wil van de innerlijke mens.
Het voornaamste wat de Heer bij de mens en de engel bezit, is de wil, welke in het Woord
hart genoemd wordt; maar omdat niemand het goede kan doen vanuit zichzelf, is de wil of het
hart niet van de mens, alhoewel het de mens toegeschreven wordt; de mens heeft begeerten,
en deze noemt hij wil.
Aangezien de wil het midden van de hof is, waar de boom des levens is, en de mens geen wil
heeft, maar begeerten, daarom is de boom des levens de barmhartigheid van de Heer, uit Wie
alle liefde en geloof zijn, bijgevolg alle leven.
106. Maar, in hetgeen volgt, zal nog meer worden getoond over wat de boom van de hof is, of
de innerlijke gewaarwording; wat de boom des levens of de liefde en het geloof daaruit; wat
de boom der kennis, of het geloof uit het zinnelijke en de kennis.
107. vers 10.
En een rivier was voortgaande uit Eden, om deze hof te bewateren; en werd vandaar
verdeeld, en werd tot vier hoofden.
Rivier uit Eden betekent de wijsheid uit de liefde die Eden is; het hof bewateren is inzicht
geven; vandaar verdelen in vier hoofden, is de beschrijving van het inzicht door vier rivieren,
zoals uit het vervolg zal blijken.
108. Wanneer de Oudsten de hof met een mens vergeleken, vergeleken zij ook de wijsheid en
al de dingen die van de wijsheid zijn, met rivieren, ja, zij vergeleken ze niet alleen daarmee,
maar noemden ze ook zo, want zo was hun spraakgebruik.
Zo was het ook later bij de profeten, die zich nu eens van een vergelijking, dan weer van een
benaming bedienden, zoals bij Jesaja: ‘Uw licht zal in de duisternis opgaan, en uw donkerheid
zal zijn als het licht van de dag, en gij zult zijn als een gewaterd hof, en als een springader
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 39
van wateren, welke wateren niet ontbreken’, (Jesaja 58 : 10, 11); waar sprake is van hen, die
het geloof en de liefde ontvangen.
En ook: ‘Gelijk de dalen worden zij geplant, gelijk de hoven aan de rivieren, Jehovah heeft ze
geplant als tenten, als de cederbomen aan de wateren’, (Numeri 24 : 6); waar het de
wedergeborenen betreft.
Bij Jeremia: ‘Gezegend de man, die op Jehovah vertrouwt, hij zal zijn als een boom die aan
het water geplant is, en zijn wortelen uitschiet aan een rivier’, (Jeremia 17 : 7, 8).
Dat het niet meer een vergelijking met een hof en bomen aan rivieren betreft, maar een
werkelijke benaming, blijkt bij Ezechiël: ‘Maakte hem groot, de vloed uit de diepte deed hem
hoog worden; die liet zijn stromen vloeien rondom de plaats waar hij geplant was, en deed
zijn geulen uitgaan naar alle bomen van het veld; schoon was hij door zijn grootte, door de
lengte van zijn takken, want zijn wortel reikte tot aan een overvloed van water.
Ceders in Gods hof evenaarden hem niet, cypressen waren niet te vergelijken met zijn twijgen,
en platanen haalden niet bij zijn takken; geen boom in Gods hof was hem gelijk in
schoonheid.
Schoon had Ik hem gemaakt met zijn overvloed van takken; alle bomen van Eden die in Gods
hof stonden, benijdden hem’, (Ezechiël 31 : 4, 7, 8, 9).
Uit deze aanhalingen blijkt, dat wanneer de Oudsten de mens en al wat van de mens is, wat
hetzelfde is, met een hof vereenzelvigden, zij daar ook wateren en rivieren aan toevoegden,
waardoor hij besproeid werd, en dat zij onder wateren en rivieren al de dingen verstonden, die
hem in wasdom deden toenemen.
109. Dat de wijsheid en het inzicht, ofschoon het schijnt dat zij van de mens waren, enkel en
alleen van de Heer zijn.
Zoals eerder gezegd wordt dat het duidelijkst uitgesproken door dergelijke uitbeeldingen bij
Ezechiël: ‘Toen bracht hij mij terug naar de ingang van het huis; zie, er stroomde water
onder de drempel van het huis uit, oostwaarts, want de voorzijde van het huis was op het
oosten; het water vloeide onder de rechter zijkant van het huis vandaan, ten zuiden van het
altaar.
Hij zei tot mij: Dit water stroomt naar de oostelijke landstreek, vloeit af naar de vlakte en
komt in de zee; in de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt.
En alle levende wezens die er wemelen, zullen leven, overal waar de beek komt, en er zal zeer
veel vis zijn, want als dit water daarheen komt, zullen de wateren geheeld worden.
Overal waar de beek komt, zal alles leven.
Langs de beek zullen op haar oevers aan weerszijden allerlei vruchtbomen opschieten,
waarvan het loof niet verwelkt en de vrucht niet opraakt; elke maand zullen zij vrucht dragen,
omdat hun water uit het heiligdom komt; hun vruchten zullen tot spijze zijn en hun loof tot
geneesmiddel’, (Ezechiël 47 : 1, 8, 9, 12).
Hier wordt de Heer aangeduid door het Oosten en door het heiligdom waarvan de wateren en
de rivieren uitgaan.
Zo ook bij Johannes: ‘En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal,
ontspringende uit de troon van God en van het Lam.
Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat
twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het
geboomte zijn tot genezing der volkeren’, (Openbaring 22 : 1, 2).
110. vers 11, 12.
De naam van de eerste rivier is Pison; deze is het die het gehele land van Havila omloopt,
waar goud is.
En het goud van dit land is goed; daar is ook bdellium en de steen shoham.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 40
De eerste rivier of Pison betekent het inzicht van het geloof uit liefde; het land Havila het
gemoed; goud het goede; bdellium [harsachtig gom] en shoham [onyx] het ware.
Dat het goud tweemaal genoemd wordt, komt omdat het betekent het goede van de liefde en
het goede van het geloof uit liefde; en dat er van bdellium en shoham gesproken wordt, komt
omdat het ene staat voor het ware van de liefde, het andere voor het ware van het geloof uit
liefde.
Van dien aard is de hemelse mens.
111. Maar het is uiterst moeilijk om te zeggen hoe deze dingen zich in de innerlijke zin
verhouden, want zij zijn heden ten dage onbekend, dus wat geloof uit liefde is, wat wijsheid
en wat het inzicht daaruit.
Want uiterlijke mensen kennen nauwelijks iets anders dan wetenschap, wat zij ook wel
inzicht, wijsheid en geloof noemen.
Zij weten zelfs niet wat liefde is en velen van hen niet wat wil en verstand is, en dat deze
samen één gemoed uitmaken, alhoewel deze dingen onderscheiden zijn, zelfs streng en scherp
onderscheiden en dat de gehele hemel door de Heer op zeer uitgesproken wijze is geordend al
naar de verschillen van liefde en geloof, welke ontelbaar zijn.
112. Maar men moet weten, dat nooit enige wijsheid kan bestaan tenzij uit liefde, dus uit de
Heer; noch ooit enig inzicht tenzij uit het geloof, en dus eveneens uit de Heer.
Evenmin ooit enig goede behalve uit liefde en dus uit de Heer; noch ooit enig ware behalve
uit geloof, en dus eveneens uit de Heer.
Al hetgeen uit de liefde en het geloof, en dus uit de Heer, niet voortkomt, wordt weliswaar
ook zo genoemd, maar is onecht.
113. Niets is gebruikelijker in het Woord dan dat het goede van de wijsheid of van de liefde
wordt aangeduid en uitgebeeld door goud.
Al het goud in de Ark, in de tempel, in de gouden tafel, in de kandelaren, in de vaten, op de
gewaden van Aäron, betekende en beeldde uit het goede van de wijsheid of van de liefde.
Zo is het ook bij de profeten, als bij Ezechiël: ‘Door uw wijsheid en uw inzicht hebt gij u een
vermogen verworven en goud en zilver verzameld in uw schatkamers’, (Ezechiël 28 : 4); waar
duidelijk gezegd wordt dat uit wijsheid en inzicht goud en zilver komt, of het goede en het
ware, zo ook het zilver in de ark en in de tempel.
Bij Jesaja: ‘Een menigte kamelen zal u overdekken, jonge kamelen van Midjan en Efa; uit
Sheba zullen zij allen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen en de roemrijke daden
van Jehovah blijde verkondigen’, (Jesaja 60 : 6).
Zoals ook de wijzen uit het oosten die tot Jezus kwamen, toen Hij geboren was, en neervielen
en Hem aanbaden, hun schatten openden en Hem ten geschenke goud, wierook en mirre
aanboden, (Mattheus 2 : 1, 11).
Ook daar betekent goud het goede, wierook en mirre de dingen die aangenaam zijn, omdat zij
uit de liefde en uit het geloof voortkomen, waarom zij ook de overvloedige lof van Jehovah
genoemd worden.
Ook bij David: ‘En hij zal leven; men zal hem van het goud van Sheba geven, men zal
bestendig voor hem bidden, de ganse dag hem zegenen’, (Psalm 72 : 15).
114. Het ware van het geloof is ook in het Woord aangeduid en uitgebeeld door edelstenen,
zoals door die op de borstlap van het gericht en op de schouderbanden van Aärons efod; op de
borstlap beeldden goud, hyacint, purper, dubbel gedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen
de dingen die van de liefde zijn uit; edelgesteente al die dingen die van het geloof uit de liefde
komen; zo is het ook met de twee stenen ter gedachtenis op de schouderbanden van de efod,
welke van shoham waren, gezet in gouden kastjes, (Exodus 28 : 9 tot 22).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 41
Wat nog duidelijker wordt gezegd bij Ezechiël, waar sprake is van de mens die de hemelse
rijkdommen bezit, de wijsheid en het inzicht:
‘Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon.
In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en
prasem, turkoois chrysopraas en nefriet, lazuursteen, hematiet en malachiet.
Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen
werd, waren zij gereed.
Onberispelijk waart gij in uw wandel, vanaf de dag dat gij geschapen werd’,
(Ezechiël 28 : 12, 13, 15).
Eenieder kan het duidelijk zijn, dat met deze woorden de hemelse en geestelijke dingen van
het geloof zijn bedoeld, en niet de stenen; ja, elke steen op zichzelf beeldde iets wezenlijks
van het geloof uit.
115. Wanneer de Oudsten ‘land’ noemden, dachten zij aan de betekenis die dat land had;
zoals heden ten dage zij, die begrijpen, dat het land Kanaän en de berg Zion de hemel
betekenen, wanneer deze namen genoemd worden, geenszins denken aan dat land, noch aan
die berg, maar alleen aan wat zij betekenen.
Zo is het hier met het land Havila, dat ook nog genoemd wordt in (Genesis 25 : 18); waar
sprake is van de zonen van Ismaël, die ‘woonden van Havila tot Sur toe, hetwelk tegenover de
aangezichten van Egypte is, als gij gaat naar Assur’.
Zij, die een hemels denkbeeld hebben, zien in deze woorden alleen het inzicht en wat aan het
inzicht ontvloeit; zo ook voelen zij in het omringen van de rivier Pison, die het gehele land
van Havila omloopt, het invloeien, zo ook in het gevat zijn in de gouden zetting van de
shoham-stenen op de schouderbanden van de efod van Aäron, (Exodus 28 : 11); dat het goede
van de liefde en het ware van het geloof invloeide.
Zo ook op vele andere plaatsen.
116. vers 13.
En de naam van de tweede rivier is Gihon; deze is het die het gehele land Cusch omloopt.
De tweede rivier die Gihon wordt genoemd, betekent de erkentenis van alle dingen die tot het
goede en het ware behoren, of tot de liefde en het geloof; het land Cusch het gemoed of het
vermogen.
Het gemoed bestaat uit wil en verstand; de dingen die de eerste rivier betreffen, hebben
betrekking op de wil; die welke de tweede rivier betreffen, op het verstand, waartoe de
erkentenissen van het goede en ware behoren.
117. Het land Cusch of Ethiopië vloeide ook over van goud, van edelgesteente en van
reukwerken, welke, als gezegd, het goede en het ware betekenen en al het welbehagen dat
daarvan uitgaat, zoals het welbehagen dat de erkentenissen van de liefde en van het geloof
geven, wat gezien kan worden uit de eerder gedane aanhalingen, nr. 113, bij (Jesaja 60 : 6;
Mattheüs 2 : 1, 11; David, Psalm 72 : 15).
Dat onder Cusch, of Ethiopië, alsmede onder Sheba in het Woord dergelijke dingen worden
verstaan, blijkt bij de profeten, zoals bij Zefanja, waar de rivieren van Cusch ook genoemd
worden: ‘Jehovah is rechtvaardig in haar midden; Hij doet geen onrecht; elke morgen geeft
Hij zijn recht; als het licht wordt, blijft het niet uit.
Doch de verkeerde weet van geen schaamte.
‘Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij allen de naam van Jehovah
aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder; van gene zijde der rivieren van
Ethiopië zullen mijn aanbidders, mijn verstrooiden, mijn offer brengen’, (Zefanja 3 : 5, 9, 10).
En bij Daniël, wanneer gehandeld wordt over de koning van het noorden en van het zuiden:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 42
‘Maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en alle kostbaarheden van Egypte;
en Libiërs en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn’, (Daniël 11 : 43); waar Egypte staat voor de
verzamelde kennis, Ethiopië voor de erkentenissen.
Bij Ezechiël: ‘De kooplieden van Sheba en Rama dreven handel met u: het fijnste van alle
specerijen, allerhande edelgesteente en goud leverden zij voor uw waren’, (Ezechiël 27 : 22);
waarmee ook de erkentenissen van het geloof zijn bedoeld.
Bij David, waar van de Heer sprake is, dus van de hemelse mens: ‘In zijn dagen bloeie de
rechtvaardige en grote vrede, totdat er geen maan meer is, de koningen van Tarsis en de
kustlanden hem geschenken brengen, de koningen van Saba en Sheba hem schatting offeren’,
( Psalm 72 : 7, 10).
Door hetgeen hier voorafgaat en volgt, wordt duidelijk dat er sprake is van de hemelse dingen
van het geloof.
Dezelfde betekenissen zijn uitgedrukt door de koningin van Sheba die tot Salomo kwam en
hem raadselen stelde, en hem geurige specerijen, goud en edelgesteente bracht, (I Koningen
10 : 1, 2, 3).
Want al hetgeen vervat is in de historische boeken van het Woord, betekent, beeldt uit en
omsluit verborgenheden evengoed als al hetgeen de profeten bevatten.
118. vers 14.
En de naam van de derde rivier is Hiddékel: deze is gaande naar het oosten van Assur.
En de vierde rivier is Frath.
De rivier Hiddékel is de rede, of het doorzicht van de rede; Assur is het redelijk gemoed; de
rivier die oostwaarts naar Assur gaat, betekent, dat het inzicht van de rede van de Heer komt
door de innerlijke mens heen in het redelijk gemoed, dat van de uiterlijke mens is.
Frath of Eufraat is de wetenschap welke de laatste graad is of de uiterste grens.
119. Dat Assur het redelijke gemoed, of het redelijke van de mens betekent, komt duidelijk uit
bij de profeten.
Zo ook bij Ezechiël: ‘Zie, Assur was een ceder op de Libanon, schoon van takken, met
schaduwrijk loof, hoog van stam; zijn top reikte tot in de wolken.
Water maakte hem groot, de vloed uit de diepte deed hem hoog worden; die liet zijn stromen
vloeien rondom de plaats waar hij geplant was, en deed zijn geulen uitgaan naar alle bomen
des velds’, (Ezechiël 31 : 3, 4).
Het redelijke wordt ceder op de Libanon genoemd; top tussen de dichte takken, betekent de
verzamelde kennis van het geheugen, waarmee het dus zo gesteld is.
Nog duidelijker komt het uit bij Jesaja: ‘Te dien dage zal er een heerbaan wezen van Egypte
naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en Egypte zal met Assur
(Jehovah); dienen.
Te dien dage zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der
aarde, omdat Jehovah der heerscharen het gezegend heeft met de woorden: ‘Gezegend zij
mijn volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël’, (Jesaja 19 : 23,
24, 25).
Hier en op verscheidene andere plaatsen betekent Egypte de kennis, Assur de rede en Israël
het inzicht.
120. Evenals Egypte staat ook de Eufraat zowel voor de wetenschap of de verzamelde kennis,
als voor het zinnelijke waaruit de verzamelde kennis voortkomt, wat duidelijk uit het woord
blijkt bij de profeten, zoals bij Micha: ‘Mijn vijandin zal het zien, en schaamte zal haar
bedekken, haar die tot mij zei: Waar is Jehovah, uw God? Mijn ogen zullen op haar neerzien.
Nu zal zij vertreden worden, als slijk der straten.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 43
Op de dag dat men uw muren herbouwt, op die dag zal de afbakening ruim zijn; die dag,
waarop men tot u komen zal van Assur tot Egypte, en van Egypte tot de rivier (Eufraat); en
van zee tot zee, en van berg tot berg’, (Micha 7 : 10, 11, 12).
Zo drukten zij de Komst van de Heer uit, die de mens tot wedergeboorte zou brengen teneinde
hem aan de hemelse mens gelijk te maken.
Bij Jeremia: ‘Nu dan, wat hebt gij naar Egypte te gaan om het water van de Nijl te drinken?
Of wat hebt gij naar Assyrië te gaan om het water van de Eufraat te drinken?’, (Jeremia 2 :
18); waar Egypte en Eufraat op dezelfde manier voor de verzamelde kennis staan.
Assur voor de redeneringen daarover.
Bij David: ‘Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, Gij hebt volken verdreven en hem
geplant.
Hij breidde zijn takken uit tot aan de zee, zijn scheuten tot aan de rivier’, (Psalm 80 : 9, 12);
waar eveneens de rivier Eufraat staat voor het zinnelijke en voor de verzamelde kennis.
Want de Eufraat was de grens tegen Assur en tot zover reikte de heerschappij van Israël, zoals
de in het geheugen verzamelde kennis de grens is van het inzicht en van de wijsheid van de
geestelijke en van de hemelse mens.
Hetzelfde wordt bedoeld met hetgeen tot Abraham gezegd is: ‘Te dien dage sloot Jehovah een
verbond met Abram, zeggende: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven, van de rivier van
Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat’, (Genesis 15 : 18).
Deze beide grenzen betekenen iets dergelijks.
121. Uit deze rivieren kan men opmaken hoedanig de hemelse orde is, of op welke wijze alle
leven voortschrijdt: te weten, van de Heer uit Die het Oosten is; van Hem gaat de wijsheid uit;
door de wijsheid het inzicht; door het inzicht de rede; en zo wordt door de rede de verzamelde
kennis, welke tot het geheugen behoort, levend gemaakt.
Dit is de orde van leven, zo zijn de hemelse mensen.
Daarom werden dan ook de Oudsten van Israël waar zij de hemelse mensen uitbeelden, wijze,
verstandige en ervaren mannen genoemd, (Deuteronomium 1 : 13, 15); evenals Bezaleël, die
de ark bouwde, van wie gezegd wordt, ‘dat hij vervuld werd met de Geest Gods, in wijsheid,
in inzicht, en in wetenschap, en in alle handwerk’, (Exodus 31 : 3; 35 : 31; 36 : 1, 2).
122. vers 15.
En Jehovah God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden, om die te bouwen en om die
te bewaren.
Onder hof van Eden worden alle dingen verstaan welke bij de hemelse mens zijn, waarover
hiervoor geschreven; die bouwen en bewaren, betekent, dat hem wordt toegestaan van al deze
dingen te genieten, maar niet om ze als het zijne te bezitten, want zij zijn van de Heer.
123. Dat deze dingen alle tezamen en elk afzonderlijk van de Heer zijn, erkent de hemelse
mens, want hij voelt het; de geestelijke mens erkent dat ook, maar met de mond, want hij weet
het vanuit het Woord.
De wereldse en lichamelijke mens erkent dit niet, noch geeft hij het toe, maar al wat bij hem
is, noemt hij het zijne en hij is ervan overtuigd dat, als hij het verliest, hijzelf geheel te gronde
gaat.
124. Dat wijsheid, inzicht, rede en wetenschap niet van de mens, maar van de Heer zijn, blijkt
nu duidelijk uit wat de Heer ons leert, bijvoorbeeld bij Mattheüs, waar de Heer Zich vergelijkt
met de heer des huizes, die een wijngaard plantte en die aan de landlieden verhuurde,
(Mattheüs 21 : 33).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 44
Bij Johannes: ‘Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de
volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken
en de toekomst zal Hij u verkondigen.
Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen’,
(Johannes 16 : 13, 14).
Verder nog bij Johannes: ‘Johannes antwoordde en zei: Geen mens kan iets aannemen, of het
moet hem uit de hemel gegeven zijn’, (Johannes 3 : 27).
Wie het gegeven is enkele verborgenheden van de hemel te weten, die weet dat het zo is.
125. vers 16.
En aangaande die hof gebood Jehovah God de mens, zeggende: ‘Van alle bomen des hofs,
zult gij etende eten.’
Eten van alle boom betekent: uit innerlijke gewaarwording kennen en weten wat goed en waar
is, want, zoals gezegd, boom staat voor innerlijke gewaarwording.
De mensen van de Oudste Kerk ontvingen de erkentenissen van het ware geloof door
openbaringen, want zij spraken met de Heer en met de engelen; ook werden zij onderwezen
door visioenen en dromen, hoogst verrukkelijke en paradijselijke.
Van de Heer hadden zij een voortdurende innerlijke gewaarwording, van dien aard, dat zodra
zij aan dingen dachten, welke tot het geheugen behoorden, zij terstond voelden of deze wel
waar en goed waren, in die mate dat wanneer het valse zich aan hen voordeed, zij er zich niet
alleen van afkeerden, maar er zelfs van walgden; zo is ook de staat van de engelen.
Maar op de innerlijke gewaarwording van de Oudste Kerk is toen de erkentenis van het ware
en het goede gevolgd, uit hetgeen geopenbaard werd in de eerste tijden, daarna uit hetgeen
geopenbaard werd in het Woord.
126. Maar van de boom der kennis van het goed en het kwaad, daarvan zult gij niet eten: want
ten dage dat gij daarvan eet, stervende zult gij sterven.
Het voorafgaande en dit hier betekent, dat het de mens vergund is uit alle innerlijke
gewaarwording welke van de Heer komt, te kennen wat het ware en het goede is, maar niet uit
zichzelf en uit de wereld; dat wil zeggen dat het niet vergund is de geheimen van het geloof te
voorvorsen door middel van het zinnelijke en de verzamelde kennis, waardoor het hemelse
wezen afsterft.
127. Dat de mensen door het zinnelijke en door de verzamelde kennis de geheimen van het
geloof wilden doorvorsen, was niet alleen de oorzaak van de val van de Oudste Kerk, te weten
van haar nageslacht, waarover in het volgende hoofdstuk, maar is ook de oorzaak van de val
van elke Kerk , want daaruit vloeien niet alleen valsheden, maar ook de kwade dingen van het
leven voort.
128. De wereldse en de lichamelijke mens zegt in zijn hart: ‘Als ik over het geloof en de
dingen over het geloof niet onderwezen wordt door het zintuiglijke, zodat ik deze zie, of door
de verzamelde kennis, zodat ik deze begrijp, zal ik niets geloven.’ Hij bevestigt zich hierin,
dat de natuurlijke dingen niet met de geestelijke in tegenspraak kunnen zijn; daarom wil hij
vanuit het zintuiglijke onderwezen worden over de hemelse en Goddelijke dingen, wat echter
even onmogelijk is als voor een kameel door het oog van een naald te gaan.
Hoe meer hij langs de zintuiglijke weg te weten wil komen, des te meer verblindt hij zich, tot
hij tenslotte niets meer gelooft, zelfs niet eens dat er iets geestelijks bestaat, en dat er een
eeuwig leven is.
Vanuit het beginsel dat hij aannam komt dit voort.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 45
Dit is eten van de boom der kennis van het goede en het kwade; hoe meer hij daarvan eet, des
te meer sterft hij de dood.
Wie evenwel niet uit de wereld wil weten, maar uit de Heer, zegt in zijn hart dat men aan de
Heer moet geloven, dat wil zeggen: aan de dingen welke de Heer in het Woord gesproken
heeft, want deze zijn waarheden.
En vanuit dit beginsel denkt hij; hij bevestigt zich door het redelijke, door de verzamelde
kennis, door het zintuiglijke en het natuurlijke, en al wat niet tot deze bevestiging dient, doet
hij verre van zich.
129. Eenieder kan het bekend zijn, dat de eenmaal aangenomen beginselen, zelfs de meest
valse, de mens regeren, en dat deze beginselen in iedere wetenschap en in elke redenering
steun vinden, want talloze bevestigingen stromen toe, en zo wordt dan de mens in het valse
bevestigd.
Daarom kan hij die in beginsel niet wil geloven voordat hij gezien en begrepen heeft, nooit
geloven, want het geestelijke en het hemelse ziet hij niet met zijn ogen, noch vat hij het met
zijn verbeelding.
Maar de ware orde is deze dat de mens wijs wordt uit de Heer, dat wil zeggen: uit Zijn
Woord; dan volgt het ene op het andere en wordt hij ook verlicht in de dingen van de rede en
van de kennis.
Nergens toch is het verboden de wetenschappen te beoefenen, want zij strekken het leven tot
nut en veraangenamen het; en hem die in het geloof is, is het nooit ontzegd te denken en te
spreken zoals de geleerden van de wereld; maar uit dít beginsel dan, dat hij gelooft in het
Woord van de Heer, en dat hij de hemelse en geestelijke waarheden zoveel als mogelijk
bevestigt met de in de geleerde wereld gebruikelijke termen.
Het beginsel moet dus vanuit de Heer genomen worden en niet vanuit de mens-zelf; het ene is
het leven, maar het andere de dood.
130. De tuin van degene die uit de wereld wijs wil zijn, bestaat uit zintuiglijke waarneming en
verzamelde kennis; zijn Eden is de liefde tot zichzelf en tot de wereld; zijn oosten is het
westen, of hijzelf; zijn rivier Eufraat is al zijn verzamelde kennis, welke verdwijnen zal; de
andere rivier gaande naar Assur zijn zijn dwaze redeneringen waaruit valsheden voortkomen.;
de derde rivier gaande naar Cusch zijn de beginselen van het kwade en het valse welke daaruit
ontstaan, en dit zijn de erkentenissen van zijn geloof; de vierde is de wijsheid die daaruit
voortkomt, welke in het Woord magie wordt genoemd.
Daarom duidt Egypte, dat voor wetenschap staat, wanneer zij magisch is geworden, een
dergelijk mens aan, en dit, zoals vaak in het Woord, omdat de mens uit zichzelf wijs wil
worden, waarover bij Ezechiël: ‘Spreek en zeg: zo zegt de Heer Jehovah: zie, Ik zàl u, Farao,
koning van Egypte! gij machtig monster, dat ligt te midden van uw Nijlarmen, dat zegt: van
mij zijn mijn Nijlarmen, zelf heb ik ze voor mij gemaakt, zodat het land Egypte wordt tot een
woestenij en een puinhoop, en zij zullen weten, dat Ik Jehovah ben.
Omdat gij gezegd hebt: Van mij is de Nijl, zelf heb ik hem gemaakt’, (Ezechiël 29 : 3, 9).
Zulke mensen worden ook bomen van Eden in de hel genoemd, bij dezelfde profeet, ter
plaatse waar ook van Farao of de Egyptenaar sprake is, is met deze woorden:
‘Door het gedreun van zijn val deed Ik de volken beven, toen Ik hem deed neerdalen in het
dodenrijk, bij hen die in de groeve zijn neergedaald.
Maar in de onderwereld troostten zich alle bomen van Eden, de keur en het schoonste van de
Libanon, alle waterdrinkers.
Ook zij waren met hem in het dodenrijk neergedaald, naar hen die met het zwaard gedood
zijn, zijn helpers die in zijn schaduw hadden gewoond te midden der volken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 46
Aan wie onder de bomen van Eden zijt gij dan in heerlijkheid en grootheid gelijk? Met de
bomen van Eden zult gij neergeworpen worden in de onderwereld, liggen te midden van
onbesnedenen, bij hen die met het zwaard gedood zijn.
Zo gaat het Farao met zijn gehele mensenmenigte, luidt het woord van de Heer Jehovah’,
(Ezechiël 31 : 16-18).
Hier betekenen de bomen van Eden de uit het Woord geputte kennis en erkentenissen, welke
zij zo door redeneringen ontwijden.
GENESIS 2: 18 - 25
18. En Jehovah God zei: ‘het is niet goed dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulp
maken als bij hem zij.’
19. En Jehovah God formeerde uit de aarde alle beest van het veld en al het gevogelte
der hemelen, en Hij bracht die bij de mens om te zien hoe hij ze noemen zou: en zoals
de mens alle levende ziel noemen zou, dat zou de naam ervan zijn.
20. En de mens had de namen genoemd van alle beesten en van het gevogelte der
hemelen en van al het wilde gedierte op het veld; voor de mens vond Hij geen hulp als
die bij hem ware.
21. En Jehovah God deed de mens in een diepe slaap vallen, en hij sliep; en Hij nam
één van zijn ribben en sloot de plaats toe met vlees.
22. En Jehovah God bouwde de rib, die Hij van de mens genomen had, tot een vrouw
en Hij bracht haar tot de mens.
23. En de mens zei: Deze is ditmaal been van mijn been en vlees van mijn vlees!
Daarom zal zij mijn vrouw heten, omdat zij uit de man genomen is.
24. Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en
zij zullen tot één vlees zijn.
25. En zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, en zij schaamden zich niet.
INHOUD.
131. Er wordt gehandeld over het nageslacht van de Oudste Kerk, dat naar het eigene streeft.
132. Omdat de mens van dien aard is, dat hij er niet mee tevreden is, door de Heer geleid te
worden, maar door zichzelf en door de wereld, dat wil zeggen: door het eigen-ik geleid willen
worden, handelt het hier over het eigene dat de mens is toegestaan, vers 18.
133. Eerst worden hem de neigingen van het goede en de erkentenissen van het ware, hem
door de Heer verleend, te kennen gegeven; maar hij blijft toch naar het eigene streven, vers
19, 20.
134. Dus wordt hij in de staat van het eigene gesteld, en hem wordt een eigen-ik gegeven,
hetgeen wordt beschreven met de tot vrouw gebouwde rib, vers 21, 22, 23.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 47
135. Dan wordt het hemelse en geestelijke leven aan het eigen ik verbonden, zodat het lijkt
alsof zij tezamen een geheel zijn, vers 24.
136. En er wordt door de Heer onschuld in het eigene gelegd, opdat het niet onwelgevallig
zou zijn, vers 25.
DE INNERLIJKE ZIN.
137. De eerste drie hoofdstukken van Genesis handelen in het algemeen over de Oudste Kerk,
welke Mens genoemd werd, van de eerste tijd af tot de laatste toen zij ten onder ging; in het
voorafgaande deel van dit hoofdstuk was haar staat van een hoogste bloei sprake, toen de
mens hemels was; nu betreft het degenen en het nageslacht van die Kerk, die naar het eigene
streefden.
138. vers 18.
En Jehovah God zei: ‘Het is niet goed dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulp maken die
als bij hem zij.’
Onder alleen wordt verstaan dat de mens niet meer tevreden was door de Heer geleid te
worden, maar door zichzelf en door de wereld geleid wilde worden.
Met hulp als bij hem, wordt het eigene aangeduid, dat naderhand ook tot vrouw gebouwde rib
wordt genoemd.
139. In de oude tijden werd van hen die, als hemelse mensen, door de Heer geleid werden,
gezegd dat zij alleen woonden, want zij werden niet meer door het kwade of kwade geesten
aangevallen.
Dit werd ook in de Joodse Kerk daardoor uitgebeeld dat de Joden, na de heidenen verdreven
te hebben, alleen woonden.
Daarom wordt in het Woord van de Kerk van de Heer soms gezegd, dat zij alleen is, zoals bij
Jeremia: ‘Op, rukt op tegen een volk zonder zorg, dat in gerustheid woont, luidt het woord van
Jehovah, dat deuren noch grendel heeft, dat alleen woont’, (Jeremia 49 : 31).
In de profetie van Mozes, ‘daarom woonde Israël veilig en bleef de bron van Jakob
ongestoord in een land van koren en most; ja, zijn hemel sprenkelt dauw’, (Deuteronomium
33 : 28).
Nog scherper komt het uit in de profetie van Bileam: ‘Ziet, het volk woont alleen, en het zal
onder de heidenen niet gerekend worden’, (Numeri 23 : 9); waar heidenen voor het kwade
staan.
Dit nageslacht van de Oudste Kerk wilde niet alleen wonen, dat wil zeggen: zij wilden geen
hemelse mensen zijn, of als hemelse mensen door de Heer geleid worden , maar onder de
heidenen zijn, evenals de Joodse Kerk; en omdat het dat begeerde, wordt er gezegd: ‘Het is
niet goed dat de mens alleen zij’; want wie begeert is al reeds in het kwade, en het wordt hem
toegestaan.
140.Uit het wezen van de eigenliefde en uit wat volgt kan men zien, dat het eigen ik van de
mens is bedoeld met een hulp als bij hem.
Maar omdat deze mens van de Kerk, waarover het nu gaat, goed van inborst was, werd hem
het eigene toegestaan, maar zó dat het leek het zijne te zijn; vandaar dat er wordt gezegd: een
hulp als bij hem.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 48
141. Men zou talloze dingen kunnen zeggen over het eigene van de mens; bijvoorbeeld hoe
het daarmee gesteld is bij de lichamelijke en wereldse mens, hoe bij de geestelijke mens en
hoe bij de hemelse mens.
Bij de lichamelijke en de wereldse mens maakt het eigene zijn gehele wezen uit.
Hij kent niets anders dan het eigen ik, en verloor hij dit eigene dan zou hij, zoals eerder
gezegd, denken dat hij te gronde gaat.
Ook bij de geestelijke mens doet zich het eigene op dergelijke wijze voor, want hoewel hij
weet dat de Heer het leven van allen is en dat Hij de wijsheid en het inzicht geeft, en zo ook
het denken en het handelen, gelooft hij het toch niet, zelfs al zegt hij het.
De hemelse mens daarentegen erkent dat de Heer het leven van allen is, het denken en het
handelen geeft, want hij voelt dat het zo is, en hij begeert nooit het eigene.
En hoewel hij het eigene nooit begeert, wordt het hem toch door de Heer gegeven en het is
verbonden met alle innerlijke gewaarwording van het goede en het ware en met alle
gelukzaligheid.
De engelen zijn in zo’n eigene en dan in een volmaakte staat van vrede en rust, want in het
eigene van hen zijn de dingen die van de Heer zijn, Die het eigene van hen leidt of hen leidt
door het eigene van hen.
Dit eigene is het allereigenlijkste wezen van de hemel, maar het eigene van de lichamelijke
mens is hels.
Maar over het eigene in het volgende meer.
142. vers 19, 29.
En Jehovah God formeerde uit de aarde alle beest van het veld en al het gevogelte der
hemelen, en Hij bracht die bij de mens om te zien hoe hij ze noemen zou: en zoals de mens
alle levende ziel noemen zou, dat zou haar naam zijn.
En de mens had de namen genoemd van alle beesten en van het gevogelte der hemelen en van
al het wilde gedierte op het veld; voor de mens vond Hij geen hulp als die bij hem ware.
Met beesten worden de hemelse neigingen aangeduid, met gevogelte der hemelen de
geestelijke neigingen; of met beesten de dingen van de wil, met vogels de dingen van het
verstand.
Ze tot de mens brengen om te zien hoe hij ze noemen zou, betekent, hem te weten geven, van
welke aard zij waren.
En hoewel hij wist van welke aard de neigingen van het goede en de erkentenissen van het
ware waren, die hem door de Heer verleend waren, bleef hij toch naar het eigene streven, wat
met dezelfde woorden als even te voren wordt aangeduid: hij vond geen hulp als bij hem.
143. Het mag nu vreemd lijken, dat in de oudheid met beesten en dieren neigingen en
dergelijke dingen bij de mens werden aangeduid; maar omdat de mensen toen in een hemelse
voorstelling leefden en deze dingen in de wereld van de geesten ook worden uitgebeeld door
dieren, en wel met zulke dieren als met deze dingen overeenkomst vertonen, zo verstonden zij
er niets anders onder, wanneer zij zich op die wijze uitdrukten.
Evenzo wordt in het Woord, overal waar beesten vermeld staan, hetzij in het algemeen of in
het bijzonder, nooit iets anders bedoeld.
Het gehele profetische Woord is vol van dergelijke uitdrukkingen.
Wie dan ook niet weet wat elk beest in het bijzonder betekent, kan nooit begrijpen wat het
Woord in de innerlijke zin bevat.
Maar zoals eerder gezegd, zijn de beesten van tweeërlei soort: de kwade omdat zij schadelijk
zijn, de goede omdat zij onschadelijk zijn.
De goede, zoals schapen, lammeren, duiven betekenen goede neigingen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 49
Dergelijke worden hier bedoeld, want er is sprake van de hemelse of van de hemelsgeestelijke
mens.
Dat de beesten in het algemeen neigingen betekenen, is al uit verscheidene plaatsen in het
Woord vastgesteld, (zie nrs. 45, 46); zodat dit geen verdere bevestiging behoeft.
144. Om te begrijpen dat namen noemen betekent: weten van welke aard zij zijn, moet men
weten dat de Ouden onder de naam niets anders verstonden dan het wezen van de zaak en
onder zien en namen noemen, weten van welke aard zij zijn.
Om deze reden is het dat zij aan hun zonen en dochters namen gaven overeenkomstig de
dingen welke werden voorgesteld, want elke naam had iets bijzonders, waaruit en waardoor
men zijn oorsprong en aard wist, zoals men naderhand ook zal zien als er, door de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, gehandeld zal worden over de twaalf zonen van Jakob.
Omdat dus de naam de herkomst en de hoedanigheid bevat, verstonden zij onder namen
noemen niets anders; een dergelijke spreekwijze was hun vertrouwd, en wie deze niet
verstaat, zal verwonderd zijn dat de namen deze betekenis hebben.
145. Ook in het Woord duidt de naam het wezen van de zaak aan, en ‘zien en namen
noemen’, weten van welke aard; zoals bij Jesaja: ‘En Ik zal u geven de schatten der duisternis
en de rijkdommen der verborgen plaatsen, opdat gij weet, dat Ik, Jehovah, het ben, die u bij
uw naam riep, de God van Israël.
Ter wille van mijn knecht Jakob en van Israël, mijn uitverkorene, riep Ik u bij uw naam, gaf u
een erenaam, hoewel gij Mij niet kende’, (Jesaja 45 : 3, 4); waar met naam roepen en noemen
wordt aangeduid het vooruit weten van welke aard hij is.
En ook bij Jesaja: ‘Volken zullen uw heil zien, alle koningen uw heerlijkheid en men zal u
noemen met een nieuwe naam, die de mond van Jehovah zal bepalen’, (Jesaja 62 : 2);
waarmee gezegd is dat hij een ander zal worden, zoals men kan zien aan wat voorafgaat en
wat volgt.
Weer bij Jesaja: ‘Maar nu, zo zegt Jehovah, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o
Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn’, (Jesaja
43 : 1); dat wil zeggen, Hij heeft geweten van welke aard hij was.
Eveneens bij Jesaja: ‘Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij,
die het heer daarvan in grote getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid
zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet één achter’, (Jesaja 40 : 26);
dat wil zeggen: Hij kent allen.
In de Openbaring: ‘Doch gij hebt weinig namen te Sardes, die hun klederen niet hebben
bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn.
Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins
uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn
engelen’, (Openbaring 3 : 4, 5); en ook: ‘En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest);
aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat
geslacht is, sedert de grondlegging der wereld’, (Openbaring 13 : 8).
Onder namen worden op al deze plaatsen helemaal geen namen bedoeld, maar van welke aard
zij zijn.
Zo wordt ook in de hemel nooit iemands naam geweten, maar men weet van welke aard hij is.
146. Hieruit kan men het verband zien van de dingen welke hier worden aangeduid.
In vers 18 was gezegd: ‘Het is niet goed dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulp maken die
als bij hem zij.’ Direct daarna is er sprake van beesten en vogels, waarvan toch al veel eerder
gesproken was en ook onmiddellijk daarna wordt eveneens gezegd, dat de mens geen hulp
vond die ‘als bij hem ware’; namelijk dat hij, hoewel het hen te weten werd gegeven, van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 50
welke aard hij was, wat de neigingen van het goede en de erkentenissen van het ware betreft,
hij toch bleef streven naar het eigene; in feite, zij die van dien aard zijn dat zij een eigen ik
begeren, beginnen alles wat van de Heer is als minderwaardig te zien, op welke wijze het hun
ook voorgesteld en voorgelegd wordt.
147. vers 21.
En Jehovah God deed de mens in een diepe slaap vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn
ribben en sloot de plaats toe met vlees.
Onder rib, welke een been van de borst is, wordt het eigene van de mens verstaan, waarin
weinig leven is, en wel het eigen ik dat hem lief is.
Onder vlees op de plaats van de rib wordt het eigene verstaan waarin leven is.
Diepe slaap is de staat waarin de mens gebracht is, opdat het hem toescheen het eigene te
bezitten; deze staat is als een slaap, want in deze slaap weet de mens niet beter, of hij leeft,
denkt, spreekt en handelt vanuit zichzelf; maar wanneer hij begint te beseffen dat dit onwaar
is, ontwaakt hij als uit een slaap en wordt wakker.
148. Dat het eigene van de mens rib genoemd wordt, welke een been is van de borst en wel
het eigen ik dat hem lief is, vindt hierin zijn oorzaak, dat bij de Oudsten de borst de
naastenliefde betekende, want deze bevat het hart en de longen; en botten betekent dingen van
minder waarde, omdat daarin het minste leven zetelt.
Vlees daarentegen betekende dingen die een weinig leven bezaten.
Aan deze betekenissen ligt een diepe verborgenheid ten gronde, welke de Oudsten bekend
was, en waarover, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, hier meer zal volgen.
149. Ook in het Woord betekent gebeente het eigene, en wel het door de heer levend gemaakt
eigene; bij Jesaja: ‘Jehovah zal uw ziel verzadigen in grote droogten, en uw beenderen
vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterd hof’, (Jesaja 58 :11); en bij dezelfde profeet:
‘Wat jullie daar zien, zal je hart verblijden, je botten zullen gedijen als het jonge groen’,
(Jesaja 66 : 14a).
Bij David: ‘Al mijn beenderen zullen zeggen: Jehovah, wie is U gelijk’ (Psalm 35 : 10).
Nog sterker komt het uit bij Ezechiël:
‘De hand van Jehovah kwam op mij, en Jehovah voerde mij in de geest naar buiten en zette
mij neer in een dal; dat was vol beenderen.
Toen zei Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: gij dorre beenderen, hoort
het woord van Jehovah.
Zo spreekt de Heer Jehovah tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven;
Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en geest in u
brengen, zodat gij herleeft; en gij zult weten, dat Ik Jehovah ben’, (Ezechiël 37 : 1, 4, 5, 6).
Wanneer het eigene van de mens vanuit de hemel gezien wordt, verschijnt het geheel als iets
benigs, onbezields en dat hoogst wanstaltig is, dus dood in zichzelf; maar als het door de Heer
wordt levend gemaakt, verschijnt het als vlees, want al schijnt het eigene van de mens iets,
zelfs alles toe, zo is het toch niets anders dan een dood ding; al wat bij hem leeft komt uit het
leven van de Heer, en indien dit leven zich terug zou trekken, dan zou de mens dood
neervallen als een steen; want de mens is alleen een orgaan van het leven, maar zoals het
orgaan is, zo is ook de neiging van het leven.
De Heer alleen heeft het Eigene; uit het Eigene heeft Hij de mens verlost, en uit het Eigene
maakt Hij de mens zalig; het Eigene van de Heer is het leven; uit het Eigene van Hem wordt
het eigene van de mens, dat in zichzelf dood is, levend gemaakt.
Het Eigene van de Heer is ook bedoeld met deze woorden van de Heer bij Lukas: ‘Een geest
heeft geen vlees en geen beenderen gelijk gij Mij ziet hebben’, (Lukas 24 : 39, 40); en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 51
eveneens daarmee aangeduid dat geen been van het Paaslam gebroken werd, (Exodus 12 :
46).
150. De staat van de mens, waarin hij in het eigene is, of uit zichzelf denkt te leven, wordt met
een diepe slaap vergeleken, ja door de Ouden zelfs een diepe slaap genoemd; in het Woord
wordt gezegd dat zij met de geest van diepe slaap overgoten worden en in slaap verzinken.
Dat het eigene van de mens in zichzelf dood is, of dat niemand enig leven uit zichzelf heeft, is
mij in de wereld van de geesten aangetoond en wel zo, dat kwade geesten die alleen het eigen
ik liefhebben en hardnekkig volhouden dat zij uit zichzelf leven, proefondervindelijk werden
overtuigd en toegaven, niet uit zichzelf te leven.
Hoe het met het eigene van de mens gesteld is, is mij meer dan enig ander te kennen gegeven,
nu reeds verscheidene jaren achtereen, namelijk, dat ik niet het minste uit mijzelf gedacht heb,
en het is mij duidelijk voelbaar gemaakt dat iedere voorstelling van gedachte invloeit, en soms
over hoe en vanwaar zij invloeit.
De mens die denkt uit zichzelf, is dus in het valse en door te geloven dat hij uit zichzelf leeft,
eigent hij zich al het kwade en valse toe, hetgeen hij zich nooit zou toe-eigenen, wanneer hij
zo geloofde als het met deze dingen in werkelijkheid gesteld is.
151. vers 22.
En Jehovah God bouwde de rib, die Hij van de mens genomen had, tot een vrouw en Hij
bracht haar tot de mens.
Bouwen betekent oprichten wat gevallen is; rib het niet levend gemaakte eigene; vrouw het
door de Heer levend gemaakte eigene; tot de mens brengen, dat hem een eigen ik gegeven is.
Daar het nageslacht van deze Kerk niet als hun vaderen, een hemels mens wilde zijn, maar
zichzelf wilde leiden en zo dus naar een eigen ik streefde, werd hun dit ook toegestaan, maar
toch door de Heer levend gemaakt, en vandaar vrouw, later zijn vrouw genoemd.
152. Wie ook maar even nadenkt kan weten dat de vrouw niet uit de rib van een man is
voortgekomen en dat dit diepere verborgenheden bevat, dan tot op heden ooit iemand wist, en
dat het eigene van hem met ‘vrouw’ is aangeduid, kan men weten omdat het de vrouw was die
bedrogen werd, want niets anders bedriegt de mens dan enkel en alleen het eigene, of wat
hetzelfde is, de eigenliefde en de liefde tot de wereld.
153. Er wordt gezegd: rib tot een vrouw gebouwd, maar niet dat de vrouw werd geschapen, of
geformeerd, of gemaakt, zoals tevoren toen er van de wedergeboorte sprake was.
Er wordt van bouwen gesproken, omdat bouwen betekent: oprichten wat gevallen is.
Zo wordt in het Woord bouwen gezegd met betrekking tot het kwade, oprichten met
betrekking tot het valse, vernieuwen met betrekking tot beide; zoals bij Jesaja: ‘De oude
ruïnes worden opgebouwd, de puinhopen van vroeger hersteld; de verwoeste steden worden
herschapen, die puinhopen van vroegere geslachten’, (Jesaja 61 : 4).
Hier en elders staat verwoesting voor het kwade, verstoring voor het valse; het ene gaat met
‘bouwen’ samen, het andere met ‘oprichten’, zoals ook elders bij de profeten en dit wordt
streng in acht genomen.
Bij Jeremia: ‘Ik zal u verder bouwen, opdat gij gebouwd zult zijn, maagd Israëls’,
(Jeremia 31 : 4).
154. Geen kwaadheid of valsheid bestaat er of het is het eigene van de mens en komt daaruit
voort, want het eigene van de mens is het kwade zelf, vandaar dat de mens niets dan kwaad en
vals is.
Ik heb mij daarvan kunnen overtuigen; wanneer het eigene zich in de wereld van de geesten
voor het oog vertoont, verschijnt het zó wanstaltig dat men het niet wanstaltiger zou kunnen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 52
voorstellen en dit verschillend al naar de natuur van het eigene, zodat wie zijn eigen ik te zien
krijgt, van zichzelf terugdeinst en zichzelf als een duivel wil ontvluchten.
Daarentegen verschijnt het eigene dat door de Heer levend is gemaakt, schoon en lieflijk, met
de verscheidenheid al naar het leven, waarbij het hemelse van de Heer zich kan aanpassen, en
dan verschijnt het eigene, aangedaan met of levend gemaakt door naastenliefde, in zijn
verscheidenheid als knapen en meisjes met allerliefste gezichten; het eigene met onschuld
verbonden als naakte kinderen op verschillende wijze versierd, met bloemenslingers om de
borst gewonden, met diademen om het hoofd; zij leven en spelen in een sfeer van diamanten
helderheid, en smaken de gelukzaligheid welke uit het diepste innerlijk opwelt.
155. Deze woorden ‘de tot een vrouw gebouwde rib’ bevatten meer innerlijke
verborgenheden, dan ooit iemand uit de letter kan weten, want het Woord van de Heer is van
dien aard, dat het in zijn diepste wezen op de Heer Zelf ziet en op Zijn rijk; geheel het leven
van het Woord gaat daarvan uit.
Dit is dan ook, naar zijn diepste innerlijk genomen, het hemelse huwelijk.
Het hemelse huwelijk is van dien aard, dat het in het eigene is, en het eigene door de Heer
levend gemaakt, wordt door Hem Bruid en ook Vrouw genoemd.
Het zo door de Heer levend gemaakt eigene heeft de innerlijke gewaarwording van al het
goede van de liefde en van al het ware van het geloof, en dus alle wijsheid en alle inzicht
verbonden met een onuitsprekelijke gelukzaligheid.
Het laat zich intussen niet in een paar woorden zeggen van welke aard dat eigene is, hetwelk,
levend gemaakt, door de Heer Bruid en Vrouw wordt genoemd.
Hier zij alleen gezegd dat de engelen voelen dat zij uit de Heer leven, en wanneer zij dit niet
indachtig zijn, weten zij niet anders of zij leven uit zichzelf; maar er is een algemene neiging
welke van dien aard is, dat zij, als zij ook maar even van het goede van de liefde en het ware
van het geloof afwijken, een verandering gewaar worden; daarom zijn zij in hun vrede en in
hun gelukzaligheid zijn, die onuitsprekelijk is, wanneer zij in de algemene gewaarwording
zijn dat zij uit de Heer leven.
Dit eigene is ook bij Jeremia bedoeld, als gezegd wordt: ‘Jehovah heeft wat nieuws op de
aarde geschapen, de vrouw zal de man omgeven’, ( Jeremia 31 : 22).
Het is het hemelse huwelijk dat hier ook is aangeduid, en onder vrouw wordt het door de Heer
levend gemaakte eigene verstaan; van die vrouw wordt gezegd dat zij omgeeft, want het
eigene is van dien aard, dat het omgeeft, zoals een vlees geworden rib het hart omgeeft.
156. vers 23.
En de mens zei: ‘Deze is nu been van mijn been en vlees van mijn vlees! Daarom zal zij mijn
vrouw heten, omdat zij uit de man genomen is.’
Been van mijn benen en vlees van mijn vlees betekent het eigene van de uiterlijke mens; been
het niet levend gemaakt eigene, vlees het levend gemaakte eigene.
Man echter betekent de innerlijke mens, en omdat hij met de uiterlijke mens verbonden is,
zoals in het volgende vers wordt gezegd, wordt het eigene dat eerder vrouw heette, nu ‘mijn
vrouw’ genoemd.
‘Nu’, betekent dat het nu zo geschied is, want de staat is veranderd.
157. Daar been van gebeente en vlees van vlees betekende het eigene van de uiterlijke mens
in wie het innerlijke is, werden in de oudheid al diegenen die ‘eigenen’ konden heten en uit
één huis waren, of uit één familie of in enige verwantschap, been van gebeente en vlees van
vlees genoemd, zoals Jakob door Laban: ‘Voorwaar gij zijt mijn gebeente en mijn vlees’,
(Genesis 29 : 14).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 53
Abimelech tot de broeders van zijn moeder en het gehele geslacht van de vader van zijn
moeder: ‘Gedenkt dat ik uw been en uw vlees ben’, (Richteren 9 : 1, 2, 3).
Ook de stammen van Israël, van zichzelf sprekende, zeggen tot David:
‘Zie, wij zijn uw gebeente en uw vlees’, (2 Samuel 5 : 1).
158. Dat ‘man’ de innerlijke mens betekent, of, wat hetzelfde is, de verstandige en wijze,
blijkt bij Jesaja: ‘Ik zag, en er was geen man, en onder dezen, er was geen raadgever’, (Jesaja
41 : 28); dat wil zeggen, geen wijze noch een verstandige.
Bij Jeremia: ‘Gaat om door de wijken van Jeruzalem, en zie toe of gij een man zult vinden, of
er één is die recht doet, die waarheid zoekt’, (Jeremia 5 : 1).
Eén die recht doet voor een wijze, één die waarheid zoekt voor een verstandige.
159. Hoe het met deze dingen is gesteld kan intussen niet eenvoudig worden ingezien als men
niet weet van welke aard de staat is van de hemelse mens.
De staat van de hemelse mens nu is van dien aard, dat de innerlijke mens onderscheiden is
van de uiterlijke en wel zo, dat hij voelt wat tot de innerlijke mens behoort en wat tot de
uiterlijke, en hoe het uiterlijke van de Heer wordt bestuurd door het innerlijke.
Maar daar dit nageslacht het eigene begeerde dat van de uiterlijke mens is, is zijn staat
dermate veranderd, dat het de innerlijke mens niet meer onderscheiden voelde van de
uiterlijke, zodat het scheen alsof het innerlijke met de uiterlijke één was; want zo wordt het
waargenomen, wanneer het eigene wordt begeerd.
160. vers 24.
Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij zullen
tot één vlees zijn.
Vader en moeder verlaten is de innerlijke mens verlaten, want het is de innerlijke mens die de
uiterlijke ontvangt en baart.
Zijn vrouw aanhangen betekent: dat de innerlijke mens in de uiterlijke zal zijn, tot één vlees:
dat zij daar samen zijn; en omdat de innerlijke mens, en de uiterlijke door de innerlijke, eerst
geest was, zijn zij daarentegen nu vlees geworden.
Zo werd dus het hemelse en geestelijke leven aan het eigene verbonden zodat zij één zouden
zijn.
161. Deze nakomelingen van de Oudste Kerk waren niet kwaadaardig, maar nog altijd goed;
en omdat zij begeerden in de uiterlijke mens of in het eigene te leven, werd hun dat ook door
de Heer verleend; maar, uit barmhartigheid, gaf Hij daaraan het hemels-geestelijke mee.
Men kan niet weten hoe het innerlijke en het uiterlijke één uitmaken, of hoe zij als het ware
als één verschijnen, tenzij men de invloeiing weet van het ene in de andere.
Om er alleen maar een begrip van te geven wordt de handeling als voorbeeld genomen: is de
naastenliefde niet in een handeling, of niet de liefde en het geloof, en de Heer in deze, dan is
de handeling niet de handeling welke het werk van naastenliefde of vrucht van het geloof
genoemd kan worden.
162. Alle wetten van het ware en het rechtvaardige vloeien voort uit de hemelse beginselen, of
uit de orde van leven van de hemelse mens, want de gehele hemel is een hemels mens, omdat
de Heer alleen de hemelse Mens is en Hij alles in alle dingen en in elk van de dingen van de
hemel en van de hemelse Mens is, om welke reden zij hemels genoemd worden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 54
Omdat uit de hemelse beginselen of de orde van leven van de hemelse mens alle wet van het
ware en het rechtvaardige neerdaalt, daalt ook voornamelijk de wet van het huwelijk daaruit
neer.
Het is het hemelse huwelijk waaruit en waarnaar alle huwelijken op aarde moeten zijn, en dit
huwelijk bestaat daarin, dat er één Heer is en één hemel, of één Kerk waarvan de Heer het
hoofd is.
De wet van het huwelijk stamt daarvan af, in die zin, dat er één man zal zijn en één vrouw, en
wanneer het zo is, beelden de echtgenoten het hemels huwelijk uit en zijn zij een toonbeeld
van de hemelse mens.
Deze wet was niet alleen aan de mannen van de Oudste Kerk geopenbaard, maar zij was ook
in hun innerlijke mens gegrift, vandaar dat de mens toen niet meer dan één vrouw had, en één
huis vormde, maar toen hun nakomelingen ophielden innerlijke mensen te zijn en uiterlijke
mensen werden, namen zij zich meer dan één vrouw.
Omdat de mannen van de Oudste Kerk door hun huwelijken het hemels huwelijk uitbeeldden,
was de echtelijke liefde voor hen om zo te zeggen de hemel en de hemelse gelukzaligheid.
Maar toen de Kerk langzaam ten onder ging, voelden zij geen geluk meer in de echtelijke
liefde, maar in de verlustiging met meer dan één vrouw, welke lust tot de uiterlijke mens
behoort.
Dit wordt door de Heer ‘hardheid van het hart’genoemd, zodat hun door Mozes werd
toegestaan meer dan één vrouw te nemen, zoals de Heer Zelf leert:
‘Met het oog op de hardheid uwer harten heeft hij u dat gebod geschreven.
Maar van het begin der schepping heeft Hij hen als man en vrouw gemaakt; daarom zal een
man zijn vader en moeder verlaten, en die twee zullen tot één vlees zijn.
Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees.
Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.’ (Markus 10 : 5, 6, 7, 8, 9);
163. vers 25.
En zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, en zij schaamden zich niet.
Zij waren naakt en schaamden zich niet, betekent dat zij onschuldig waren, dat wil zeggen:
de Heer had onschuld in het eigene van hen gelegd.
164. Het eigene van de mens is, zoals gezegd, niets dan het kwade, en wanneer het zich
zichtbaar vertoont, is het hoogst monsterachtig, maar wanneer naastenliefde en onschuld door
de Heer in het eigene wordt gelegd, verschijnt het goed en bekoorlijk, al naar het in nr. 154
wordt gezegd.
Het zijn de naastenliefde en de onschuld die het eigene, of het kwade en valse van de mens,
niet alleen verontschuldigen, maar als het ware opheffen, zoals ieder bij kinderen kan
opmerken; wanneer zij elkaar en hun ouders liefhebben, en hun kinderlijke onschuld tevens te
voorschijn komt, niet alleen dat dan het kwade en valse zelf zich niet vertoont, maar het
bekoort zelfs.
Hieruit kan men weten dat niemand in de hemel kan worden toegelaten, tenzij hij enige
onschuld heeft, zoals de Heer zei:
‘Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet; want voor zodanigen is het rijk Gods.
Voorwaar, Ik zeg u: Wie het rijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet
binnengaan.
En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze’, (Markus 10 : 14, 15, 16).
165. Dat de naaktheid waarover zij zich niet schaamden, de onschuld betekent, blijkt duidelijk
uit wat volgt: toen zij hun ongereptheid en onschuld hadden verloren, schaamden zij zich over
hun naaktheid, welke hun als een schande voorkwam, waarom zij zich verborgen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 55
Ook uit hetgeen in de wereld van de geesten wordt uitgebeeld, kan men zien dat de naaktheid
waarover zij zich niet schaamden, de onschuld betekent.
Wanneer de geesten zich namelijk willen rechtvaardigen en bewijzen dat zij onschuldig zijn,
tonen zij zich naakt om hun onschuld te bewijzen.
Bovenal komt dit bij de onschuldigen in de hemel uit; zij verschijnen als naakte kinderen, en
overeenkomstig de aard van hun onschuld met bloemenslingers omwonden; zij die echter niet
zoveel onschuld hebben, verschijnen in sierlijke en glanzende gewaden van een stof die men
diamantzijde zou kunnen noemen, zoals de engelen soms door de profeten werden gezien.
166. Dit is het, wat het Woord in dit hoofdstuk bevat; maar hetgeen ervan wordt uitgelegd, is
maar weinig; en omdat er over de hemelse mens gehandeld wordt, die heden ten dage
nauwelijks aan iemand bekend is, moet dit weinige menig mens wel duister voorkomen.
167. Als men echter wist, hoeveel verborgenheden in ieder kleinste vers besloten liggen, zou
men versteld staan; er zijn zoveel verborgenheden daarin vervat dat het nooit gezegd kan
worden; dit blijkt nauwelijks uit de letter; om het kort te zeggen: de woorden in de letterlijke
zin, juist zoals ze zijn ontvangen een levende uitbeelding in wonderschone orde in de wereld
van de geesten, want de wereld van de geesten is een uitbeeldende wereld; en al wat levend
wordt uitgebeeld, nemen in de tweede hemel de engelgeesten, wat betreft de fijnere
bestanddelen welke het uitgebeelde bevat, waar; en dit worden de engelen in de derde hemel
overvloedig en ten volle waar met onuitsprekelijke engelenvoorstellingen, en wel naar het
Welbehagen van de Heer met alle menigvuldigheid welke onbegrensd is.
Van dien aard is het Woord van de Heer.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 56
De opwekking van de mens uit de dood, en zijn ingang in het eeuwige leven.
168. Daar het mij, als eerder gezegd, vergund is in volgorde mee te delen hoe de mens uit het
leven van het lichaam tot het leven van de eeuwigheid ingaat, zodat men weet hoe de mens
opgewekt wordt, is het mij getoond, niet door woorden, maar door het aan de lijve te ervaren.
169. Ik werd in een staat gebracht van gevoelloosheid wat de lichamelijke zintuigen betreft,
dus bijna in de staat van een stervende; evenwel bleef mij het innerlijke leven, en ook het
denken, onverminderd bij, zodat ik datgene wat met hen gebeurde die gestorven zijn en
opgewekt worden, kon waarnemen en in het geheugen vasthouden, met een ademhaling die
het leven eigen is, later met een stille ademhaling.
170. Hemelse engelen waren tegenwoordig; zij hadden van de hartstreek beslag genomen,
zodat ik naar het hart met hen verenigd scheen te zijn, zozeer tenslotte, dat mij nauwelijks iets
van het mijne gelaten was, behalve het denken en vandaar de waarneming; en dit ettelijke
uren lang.
171. Ik werd zo dus buiten het verkeer met geesten in de geestenwereld gehouden, die
meenden dat ik het leven van het lichaam verlaten had.
172. Behalve de hemelse engelen, die de hartstreek bezet hielden, zaten er ook twee engelen
bij het hoofd; en ik werd gewaar dat het bij ieder mens zo gebeurt.
173. De engelen, die bij het hoofd zaten, bewaarden het diepste stilzwijgen, terwijl zij hun
gedachten alleen met het gelaat meedeelden, zodat ik waarnam, dat mij als het ware een ander
gelaat verleend werd, en zelfs een dubbel, omdat er twee engelen waren; wanneer de engelen
waarnemen, dat hun gelaat wordt aangenomen, dan weten zij dat de mens gestorven is.
174. Nadat zij hun gelaat hadden herkend, brachten zij enige verandering om de mondstreek
teweeg en deelden zo hun gedachten mee, want het is bij de hemelsen gewoonte door middel
van de mondstreek te spreken; het werd mij gegeven hun gedachtentaal te verstaan.
175. Ik rook een aromatische geur als van een gebalsemd lijk, want wanneer hemelse engelen
tegenwoordig zijn, dan wordt lijkenlucht als aromatische geur waargenomen; wanneer kwade
geesten dit ruiken, kunnen zij niet naderbij komen.
176. Intussen werd ik, wat de hartstreek betreft, tamelijk nauw met de hemelsen verbonden
gehouden, wat ik waarnam en ook aan de polsslag voelde.
177. Het werd mij ingegeven dat de gedachten die de mens op het ogenblik van de dood heeft
en die vroom en heilig zijn, door de engelen worden vastgehouden; ook werd het mij
ingegeven dat zij die sterven meestal aan het eeuwige leven denken, zelden aan hun heil en
geluk, waarom de engelen hen in de gedachte aan het eeuwige leven houden.
178. In deze gedachten worden zij tamelijk lang door de hemelse engelen gehouden, eer deze
terugtreden en zij aan de geestelijke engelen worden overgelaten, aan wie zij dan worden
toegevoegd.
Intussen weten zij niet beter of zij leven nog in het lichaam, maar dan vaag.
179. De levensbestanddelen worden, zodra de inwendige lichaamsdelen koud worden, aan de
mens onttrokken, waar ze ook zijn mogen, zelfs al waren ze in duizend labyrinthvormige
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 2.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 57
windingen verscholen; want de werking van de barmhartigheid van de Heer, welke ik tevoren
als een levende en krachtige aantrekking voelde, is zo sterk dat niets van de
levensbestanddelen kan achterblijven.
180. De hemelse engelen, die bij het hoofd zaten, bleven, nadat ik als het ware opgewekt was,
nog enige tijd bij mij, en spraken niet dan alleen heel stil; ik werd uit hun gedachtentaal
gewaar, daar zij alle bedrieglijkheden en valsheden teniet deden, niet omdat zij die als
beuzelarij belachten, maar er zich in het minst niet om bekommerden.
Hun taal is een gedachtentaal, zonder klank en daarin beginnen zij ook te spreken met de
zielen bij welke zij in het eerst zijn.
181. Nog is de mens, zo dus door de hemelsen opgewekt, in een donker leven; wanneer de tijd
gekomen is dat hij aan de geestelijke engelen moet worden toevertrouwd, dan treden na een
tijdje de hemelse engelen terug, zodra de geestelijke engelen genaderd zijn; en mij werd
getoond hoe dezen hem daarheen leiden en de wederopgewekte in het genot van het licht
gesteld wordt.
Zie het vervolg hiervan in hetgeen aan het nu volgende hoofdstuk voorafgaat.
Einde tweede hoofdstuk.

'