'

Hoofdstuk I

 

De Heer beproeft de Allerheiligste Maria meer en meer door tot haar een bepaalde afstand te bewaren en streng op te treden; redenen van dit gedrag worden verklaard.

 

WB. 3

Jezus, Maria en Jozef hadden Zich reeds gevestigd in Nazareth en daardoor hun arme en bescheiden huisje tot een hemel gemaakt. Om de mysteries en de sacramenten, welke zich tussen het Goddelijk Kind en Zijn allerzuiverste Moeder, voordat Hij Zijn twaalfde jaar bereikt had en vervolgens tot aan zijn openbare prediking afspeelden, te beschrijven, zouden vele hoofdstukken en vele boeken nodig zijn; en in alle daarvan zou ik slechts in staat zijn het allergeringste deel van alles wat geschiedde op te tekenen, gezien de omvang van mijn onderwerp en de onbeduidendheid en onwetendheid van een vrouw zoals ik. Zelfs begenadigd als ik ben door het licht mij door deze grote Vrouwe geschonken, kan ik toch slechts over enige voorvallen spreken en moet ik het grootste deel onbesproken laten. Het is niet mogelijk voor ons stervelingen, al deze mysteries in dit leven te begrijpen, en het zou daarenboven niet passend zijn, aangezien ze gereserveerd worden door het toekomstig leven. (V Mar. 1:1/4). 

 

WB. 4

Kort na Hun terugkeer vanuit Egypte naar Nazareth besloot de Heer Zijn allerheiligste Moeder op dezelfde wijze te beproeven als waarop Hij dit in haar kindsheid gedaan had, zoals werd opgetekend in het tweede boek van het eerste gedeelte in het het zevenentwintigste hoofdstuk. Ofschoon zij nu zeer gegroeid was in de beoefening van haar liefde en wijsheid en daarenboven de mogelijkheden van de Koningin die van alle schepselen te boven gingen, wilde de Heer haar, en Hij kon dit doen omdat de macht van God  en het voorwerp der Goddelijke liefde oneindig is, opheffen tot een hoger niveau van heiligheid en verdienste. Als waarachtige Opvoeder van de geest wenste Hij haar tot een leerlinge met een dusdanige verheven kennis te maken, dat zij waarlijk voor ons een volleerde Lerares en een levend voorbeeld van Zijn Eigen leerstellingen zou zijn. Want dat zou haar taak zijn na de hemelvaart van haar Zoon en Verlosser, zoals ik in het derde gedeelte zal mededelen. Ook was het passend en noodzakelijk voor de eer van Christus onze Verlosser, dat het onderricht van het Evangelie, waardoor en waarop Hij de wet der genade zou baseren, heilig, onbevlekt en zonder smet als deze was, in een gewoon schepsel het overtuigende bewijs zou leveren van alles wat Hij voor de mensen kon doen en dat alle adekwate en weergaloze uitwerkingen daarvan in één persoon getoond werden, die als standaard voor alle mensen zou kunnen dienen. Het is duidelijk, dat dit schepsel niemand anders zou kunnen zijn dan de allergezegendste Maria, die als Zijn Moeder zo na stond aan de Meester en Leraar aller heiligheid. (V Mar. 2:1/6). 

 

WB. 5

De Allerhoogste besloot daarom, dat de hemelse Vrouwe de eerste discipel van Zijn school en de eerste-geboren Dochter der nieuwe Genadewet zou zijn, de meest volmaakte uitbeelding van Zijn ideaal en het meest plooibare materiaal, waarin, als in willige was, het zegel van zijn leerstellingen van heiligheid zou gedrukt worden, zodat de Zoon en de Moeder de twee waarachtige tafelen van de nieuwe wet voor de wereld (Ex. 31:18) zouden worden. Tot dit doeleind van de eeuwige wijsheid openbaarde Hij haar alle mysteries van de evangelische wet en van Zijn leerstellingen; en dit was het onderwerp van Zijn onderricht vanaf de tijd van hun terugkeer uit Egypte tot aan Zijn openbare prediking, zoals we zullen zien in de loop dezer geschiedenis. Met deze verborgen sacramenten hielden het mensgeworden Woord en Zijn heilige Moeder zich bezig gedurende de drieëntwintig jaren van hun verblijf in Nazareth. Aangezien dit alles de hemelse Moeder aanging (wier leven de heilige Evangelisten niet meenden te moeten vertellen), maakten de schrijvers van de Evangeliën daar geen melding van, uitgezonderd datgene wat in verband stond met het Kind Jezus, toen die in Zijn twaalfde jaar verdwenen was in Jeruzalem. Gedurende al die jaren was Maria de enige discipel van Christus. Boven de onuitsprekelijke gaven aan genade en heiligheid, welke Hij haar geschonken had tot aan hun komst in Nazareth, stortte Hij in haar nieuw licht en maakte Hij haar deelgenote aan Zijn Goddelijke kennis, door in haar hart de gehele wet en leerstelling der genade, welke tot het einde der tijden door Zijn heilige Kerk zou worden onderwezen, in bewaring te geven en daarin te griffen. Dit werd daarenboven op zulk een verheven wijze uitgevoerd, dat geen menselijke gedachten of woorden dit kunnen uitdrukken; en de grote Vrouwe werd daardoor met zulke grote wijsheid en kennis vervuld, dat deze voldoende zouden zijn om vele werelden te verlichten, indien er meer dan één zou zijn. (V Mar. 3:1/7). 

 

WB. 6

Ten einde in het hart van de zuivere Maagd dit gebouw van heiligheid zo hoog als maar mogelijk was, zonder aan God gelijk te worden, te kunnen optrekken, legde de Heer de fundamenten daartoe door de kracht van haar liefde en van al haar andere deugden te beproeven. Om dit te kunnen bereiken trok de Heer zich terug, verdween uit haar gezichtskring, waarvan Hij haar doorlopende vreugde en verrrukking geweest was. Ik zeg niet, dat Hij haar lichamelijk verliet, maar ondanks Zijn aanwezigheid en ondanks Zijn innerlijke aanwezigheid in haar door een onuitsprekelijke nabij zijn in genade, verborg Hij Zich  van haar innerlijke blik en schortte Hij de tekenen van Zijn minzame genegenheid op.  De hemelse Vrouwe verkreeg over de innerlijke oorzaken geen inlichtingen, de Heer gaf haar geen uitleg van Zijn gedragingen. Daarenboven toonde haar Goddelijke Zoon zich, zonder haar vooraf van Zijn voornemen in kennis te hebben gesteld, zeer gereserveerd tegenover haar en Hij vermeed haar gezelschap. Hij trok Zich meermalen terug onder weinige woorden tegen haar, en zelfs deze werden in grote ernst en met grote majesteit uitgesproken. Maar wat haar het meest bedroefde was het verdwijnen van het licht, waardoor zij als weerkaatst in een kristal de menselijke activiteiten van Zijn allerzuiverste ziel kon waarnemen, Dit licht werd plotseling zo zwak, dat zij ze niet meer kon onderscheiden, noch gebruiken kon als levende voorbeeld voor haar eigen handelingen. (V Mar. 4:1/7). 

 

WB. 7

Deze niet-aangekondigde en onverwachte verandering was de smeltkroes, waarin het zuivere goud van de liefde onzer Koningin getoetst en beproefd werd. Geheel verrast over dit gebeuren vluchtte zij in haar nederigheid, welke zij in hoge mate bezat en bevond zij zich onwaardig het visioen van de Heer, Die Zichzelf nu verborg, te mogen aanschouwen. Zij schreef dit alles toe aan haar gebrekkige reactie en haar ondankbaarheid voor de zegeningen, welke zij ontvangen had van de allermildste Vader van zijn barmhartigheid. De allervoorzichtigste Koningin leed meer onder de vrees Hem te hebben mishaagd en tekort gekomen te zijn in Zijn dienst, dan onder het gemis van Zijn verrukkelijke strelingen. Dit was de pijl, welke haar hart smartelijk doorboorde. Zij, die zo vervuld was van echte en edele liefde, zou niet minder hebben kunnen voelen; want elke liefde-verrukking is gebaseerd op de vreugde en de voldoening door de minnaar aan de geliefde gegeven; en daarom kan hij geen rust vinden als hij bevroedt, dat de geliefde niet tevreden gesteld is en niet blij-gestemd is. De liefdeszuchten Zijner Moeder verheugden de allerheiligste Zoon ten zeerste. Zij bekoorde Hem opnieuw en de tedere genegenheid van Zijn Enige en Uitverkorene verwondden Zijn hart (Cant. 4:9). Maar telkens wanneer de liefdevolle Moeder trachtte met Hem in contact te treden, volhardde Hij in uiterlijke reserve. Gelijk een vlam van een smeltoven of een uitslaande brand wordt aangewakkerd door het toepassen van te weinig bluswater, zo laaide de liefde in het hart van de liefste Moeder op door deze tegenslag. (V Mar. 5:1/10).

 

WB. 8

De oprechte Duif putte zich uit in heldhaftige akten van deugd. Zij verdeemoedigde zichzelf tot in het stof; zij betoonde haar Zoon de meest grote eerbied in aanbidding; zij zegende de Vader en dankte Hem voor Zijn bewonderenswaardige werken en weldaden en voegde zichzelf geheel naar Zijn wensen en welbehagen; zij trachtte Zijn wil te achterhalen om Hem in alle dingen te kunnen vervullen; zij vernieuwde haar akten van geloof, hoop en brandende liefde zonder ophouden; en in al haar daden en onder alle omstandigheden liet deze allergeurigste nardusbloem haar zuivere parfum voor Hem opstijgen, voor Hem, de Koning der koningen, Die zij in haar hart liet rusten als op een onder bloemen bedolven, welriekende rustbank (Cant. 1:11). Zij hield haar met tranen afgewisselde gebeden vol, onder voortdurende zuchten en verlangens vanuit haar diepste binnenste; zij stortte zowel haar gebeden als haar klachten in de aanwezigheid van de Heer voor de troon van God uit (Ps. 141:3). En vele malen barste zij los in woorden van onuitsprekelijke lieflijkheid en liefdevolle smart, zoals de volgende: (V Mar. 6:1/4).

 

WB. 9

"Schepper van het heelal," zo sprak zij, "eeuwige en almachtige God, oneindig is Uw wijsheid en goedheid, onbegrijpelijk in wezen zowel als in volmaaktheid: ik weet heel goed, dat mijn zuchten voor U niet verborgen zijn, en dat Gij weet dat er een wond is, welke mijn hart doorboort. Indien ik als onnutte dienstmaagd in gebreke ben gebleven in Uw dienst en in Uw welbehagen, waarom, o Leven van mijn ziel, bezoekt U mij dan niet en kastijdt Gij mij niet door alle pijnen en al het lijden van dit sterfelijke leven op mij af te zenden, zodat ik het afwenden Uwer ogen niet langer behoef te ondergaan, ofschoon ik deze behandeling door eigen verzuim verdiend heb? Elke andere straf zou minder zijn dan deze; want mijn hart kan Uw misnoegen niet verdragen; Gij alleen, o Heer, zijt mijn leven, mijn geluk, mijn glorie en mijn schat. Mijn ziel slaat alles wat Gij geschapen hebt niet hoog aan en geen beeltenis daarvan wordt in mijn ziel aangetroffen, behoudens om Uw grootheid te verheerlijken en als erkenning van U, als Schepper en Heer van al het geschapene. Wat moet ik doen, nu Gij, mijn gezegende Heer, het licht van mijn ogen, het doel van mijn strevingen, de leidster van mijn pelgrimstocht, het leven van mijn wezen en het wezen van mijn leven, mij ontvalt? Wie wil mij waterbronnen geven voor mijn ogen om mijn gebrek aan medewerking met de zegeningen, welke ik ontvangen heb en mijn ondankbaarheid voor mijn weldaden, te kunnen bewenen? Mijn Heer, mijn Licht, mijn Gids en Leraar op mijn weg, die door Uw allerverhevenste activiteiten steeds mijn wankele en lauwe onderneming hebt geleid, hoe kan ik mijn leven richten op U, als Gij  mij als mijn Voorbeeld ontbreekt? Wie zal mij veilig door deze woestijn brengen? Wat moet ik doen, waarheen moet ik mij wenden, nu Gij mij ontrieft van Uw steun?" (V Mar. 7:1/9).

 

WC. 0

Maar dit was niet genoeg voor deze gewonde Hinde, want dorstende naar de zuiverste bronnen der genade wendde zij zich ook tot de heilige engelen en hield lange conferenties en samenspraken met hen zeggende: "Oppermachtige prinsen en intieme vrienden van de hoogste Koning, mijn beschermers, door uw zaligmakend schouwen van Zijn Goddelijk aangezicht (Mat. 18:10) en het onuitsprekelijk licht (I Tim. 6:16) bezweer ik u mij de oorzaak van Zijn misnoegen te doen kennen, indien ik dit inderdaad bij Hem heb opgewekt. Wees mijn voorspraak in Zijn werkelijke tegenwoordigheid, opdat Hij mij moge vergeven, indien ik Hem beledigd mocht hebben. Herinner Hem er aan, mijn vrienden, dat ik slechts stof ben (Job. 10:9), ofschoon ik door Zijn handen gevormd ben naar Zijn beeld en gelijkenis; smeek Hem dat Hij Zijn behoeftige tot het einde blijft gedenken, opdat zij Zijn naam moge belijden en verheerlijken (Ps. 73:19). Vraag Hem mij de adem des levens, welke mij ontbreekt waardoor ik vrees, dat ik Zijn liefde verloren heb, terug te geven. Zeg mij, op welke wijze ik Hem aangenaam kan zijn en deel mij mede hoe ik de vreugde van het aanschouwen van Zijn gelaat wederom zal kunnen smaken." (V Mar. 8:1/5). 

De heilige engelen antwoordden: "Onze Koningin en Heerseres, uw hart staat wijd open, zodat het onmogelijk is, dat gij zou overwonnen worden door de bekoringen; en niemand dan gij is beter in staat begrip op te brengen voor de nabijheid van de Heer voor hen die het moeilijk hebben en Hem aanroepen (Ps. 40:15). Zonder twijfel heeft Hij uw liefde erkend; en uw liefdeszuchten zal Hij niet verachten (Ps. 37:10). Gij zult in Hem een minzame Vader vinden en in Zijn Eniggeborene een zeer liefhebbende Zoon, die toeziet op uw bezoeking." (V Mar. 8:6/8). 

De naar liefde smachtende Moeder antwoordde: "Zou het aanmatigend zijn, indien ik naar Hem toe ga, mij voor Hem neerwerp, Zijn vergeving vraag voor enige fout, welke Hij in mij heeft aangetroffen? Wat zal ik doen? Welke verlichting kan ik vinden voor mijn vrezen en zorgen?" (V Mar. 8:9/11). 

En de heilige prinsen antwoordden: "Een deemoedig hart mishaagt onze Koning nimmer (Ps. 50:9); Hij laat Zijn liefdevolle blik daarover gaan en kent geen misnoegen over de aanroepingen, die uit liefde handelen." (V Mar. 8:12).

 

WC. 1

Deze gesprekken en antwoorden van de heilige engelen verblijdden en troostten hun Koningin en Meesteresse enigszins, aangezien ze haar in haar eigen innerlijke overtuiging, dat deze liefdeszuchten de bijzondere liefde van de Allerhoogste zouden opwekken, sterkten. Zij wilden niet verder gaan in hun verklaringen, omdat de Heer Zelf deze verrukking wenste te verlengen (Prov. 8:31). Ofschoon haar allerheiligste Zoon, op grond van Zijn natuurlijke liefde voor Zijn Moeder (alleen maar een Moeder, een vader had Hij niet), zeer dikwijls diep geroerd was bij het zien van haar bezoeking, liet Hij dit toch niet merken en verborg Hij Zijn medelijden onder ernstige gelaatstrekken. Soms, als de liefhebbende Moeder Hem voor de maaltijd riep, talmde Hij; op andere dagen nam Hij de maaltijd tot Zich zonder haar aan te zien of met haar te spreken. Maar ofschoon de grote Vrouwe op zulke momenten vele tranen schreide en vele verzuchtingen uit haar liefhebbende hart deed opstijgen, hield zij haarzelf toch dermate in bedwang en overwoog zij al haar daden zo wijs en verstandig, dat, indien het mogelijk zou geweest zijn, dat God Zich verbaasd had (hetgeen Hem inderdaad totaal onmogelijk is), Hij zeker toegegeven zou hebben aan die gevoelens, in de aanwezigheid van dit gewone schepsel, dat zulk een volheid van heiligheid en volmaaktheid ten toon spreidde. In zoverre Hij mens was, schepte het Kind Jezus in het bijzonder behagen bij het zien van de overvloedige vruchten, welke Zijn Goddelijke liefde en Zijn genade in Zijn maagdelijke Moeder hadden voortgebracht. De heilige engelen zongen Hem nieuwe lofliederen toe over dit wonderkind van Goddelijke deugden. (V Mar. 9:1/7).

 

WC. 2

Op verzoek van de liefhebbende Moeder had de heilige Jozef een rustbank gemaakt, welke zij overtrokken had met één enkele deken, waarop het Kind Jezus rustte en sliep; want vanaf de tijd van het verlaten van de wieg, dus toen zij nog in Egypte waren, wilde Hij nooit meer aanvaarden dan één dergelijk soort bank, bedekt met één deken. Ofschoon Hij Zich niet op deze bank uitstrekte en er zelfs niet altijd gebruik van maakte, ging Hij er zo nu en dan in zittende houding op rusten, met als steun voor Zijn hoofd een wollen kussen gemaakt door de Vrouwe. Indien zij Hem sprak over een betere rustplaats, antwoordde haar allerheiligste Zoon, dat de enige rustbank, waarop Hij uitgestrekt zou worden Zijn Kruis zou zijn: om de mensen te onderrichten door Zijn voorbeeld (I Pet. 2:21), dat niemand de eeuwige rust kan binnengaan, geholpen door zaken waar men in Babylon op gesteld is, en dat onze enige verlichting in het sterfelijk leven gelegen is in het lijden. Daarop volgde de hemelse Vrouwe Hem in deze wijze van rustnemen met nieuwe ernst en onder grote nauwkeurigheid. (V Mar. 10:1/4). 

Het was tot nu toe de gewoonte geweest van de Meesteresse der deemoed, wanneer 's avonds de rusttijd aangebroken was, voor haar Zoon, leunende op Zijn rustbed, te knielen en Hem vergeving te vragen voor nalatigheden in haar plichten jegens Hem, als ook voor haar ondankbaarheid onder de zegeningen, welke de dag gebracht had. Zij putte zich uit in dankbaarheid en erkende Hem onder tranen als ware God en Verlosser der wereld, en zij stond niet op totdat haar Zoon dit beval en Hij haar Zijn zegen had gegeven. Dit deed zij ook iedere morgen en dan vroeg zij haar Goddelijke Leraar en Meester haar alles op te dragen wat zij die dag in Zijn dienst zou moeten volvoeren. Jezus deed dit en Hij gaf daarbij duidelijk blijk van Zijn grote liefde voor Haar. (V Mar. 10:5/8). 

 

WC. 3

Nu echter was Zijn gehele houding, Zijn gehele wijze van optreden tegenover haar veranderd. Wanneer de meest onschuldige aller moeders Hem benaderde om Hem haar eerbied te bewijzen en te aanbidden, zoals zij dat immer gedaan had, dan gaf Hij geen antwoord, luisterde onbewogen naar haar en beval haar weg te gaan, ofschoon haar tranen en de zuchten uit haar hart steeds overvloediger werden. Het zien van een verandering in de gedragingen van haar Zoon, ware God en mens, het bemerken van Zijn grote reserve, Zijn weinige woorden en de ommekeer in Zijn uiterlijk optreden, greep het liefhebbende hart van de zuiverste Moeder ten zeerste aan. De hemelse Vrouwe onderzocht haar binnenste, ging alle omstandigheden en de volgorde harer daden na; zij plaagde haar herinnering om de hemelse activiteiten van haar ziel en haar vermogens te onderzoeken. Ofschoon zij geen glimp van duisternis kon vinden, waar alles licht, heiligheid, zuiverheid en genade uitstraalde, was zij toch ongerust, omdat zij wist, zoals Job zegt, dat noch de hemelen noch de sterren zuiver zijn in de ogen van God (Job. 15:15) en Hij zelfs tekorten ziet in de geesten der engelen (Job. 25:5); en zij vreesde, dat zij enig gebrek niet gezien zou hebben, dat de Heer bekend was. In deze vrezen werd zij, die toch vervuld was van vrijheid, geplaagd door liefdesangsten. Want haar liefde, sterk als de dood (Cant. 8:6), deed in haar een ijver ontstaan, welke werd aangeblazen door een onblusbaar vuur van lijden en beproeving. Dit oordeel van onze Koningin duurde vele dagen. Haar allerheiligste Zoon schepte een onvergelijkelijk welbehagen in haar in deze tijd; Hij voedde haar op tot Lerares van alle schepselen. Hij beloonde haar trouw en uitzonderlijke liefde met overvloedige genaden boven degene die zij reeds bezat. Daarna geschiedde wat ik in het volgende hoofdstuk zal mededelen. (IV Mar. 11:1/11). 

 

Onderrichting, mij verwaardigd door Maria de allerheiligste Koningin des Hemels.

 

WC. 4

Mijn dochter, ik zie, dat gij een discipel van mijn allerheiligste Zoon wilt worden, want gij hebt hiervoor mijn gedragingen op dit punt beschreven en begrepen. Het zij u een troost, dat Hij dit ambt van Leraar niet slechts één enkele maal en niet slechts ten tijde van het verkondigen Zijner heilige leerstellingen, toen Hij nog in het sterfelijk vlees rondwandelde, heeft uitgeoefend, zoals in het Evangelie verhaald wordt (Mat. 28:20), maar dat Hij doorgaat Leraar der zielen te zijn tot het einde dezer wereld. Hij waarschuwt, licht in en inspireert ze en dringt er bij hen op aan alles in praktijk te brengen wat allervolmaakst en allerheiligst is. Zo handelt Hij tegenover alle zielen zonder uitzondering, ofschoon volgens Zijn Goddelijke beschikkingen en in overeenstemming met de instelling en openheid van elke ziel een iegelijk meer of minder aan weldaden ontvangt (Mat. 11:5). Indien gij deze waarheid steeds zou hebben geweten, dat de Heer niet weigert Leraar te zijn voor de armen, de verworpenen en de zondaren, indien ze maar willen luisteren naar Zijn verborgen leestellingen. Aangezien gij nu wenst te weten, welke instelling Hij van u verlangt, opdat Hij u zal kunnen onderrichten tot volle bevrediging van uw hartewensen, zal ik u in Zijn naam daaromtrent inlichten. Ik verzeker u, dat Hij u, indien uw instelling goed is, de volheid van Zijn wijsheid en licht als een echte en wijze Leraar zal doen toekomen. (V Mar. 12:1/7).

 

WC. 5

Allereerst dient gij uw geweten zuiver, onbesmet, rustig en kalm te houden, steeds waakzaam niet in zonde te vallen of enige onvolmaaktheid te bedrijven, wat ook de wederwaardigheden des Levens mogen zijn. Terzelfdertijd dient gij u terug te trekken en los te maken van alles wat van deze aarde is, zelfs in zoverre (zoals ik u dat reeds vroeger geleerd heb), dat gij geen enkele herinnering of beeltenis van zichtbare dingen meer over hebt en slechts de uiterste oprechtheid, zuiverheid en rust uw hart beheerst. Indien u zo uw gehele innerlijk van de laatste resten der aardse dingen gezuiverd hebt, dan dient gij acht te slaan op de stem van uw God, zoals een geliefde dochter betaamt, daarbij de stemmen uit Babylon vergetend, het huis van uw vader Adam en de nasmaak der zonde ver achter u latend. Ik verzeker u, dat Hij tot u woorden van eeuwig leven zal spreken (Joh. 6:69). Het zal dan uw plicht zijn om naar Hem met eerbied en deemoedige dankbaarheid te luisteren; Zijn leer naar waarde te schatten en Zijn raadgevingen in praktijk te brengen en op te volgen met al uw ijver en heel uw stiptheid. Niets blijft deze grote Meester en Leraar verborgen (Heb. 4:13) en Hij trekt Zich onder afschuw terug van hen, die ondankbaar of ongehoorzaam zijn. Niemand moet denken, dat het Zich terugtrekken van de Allerhoogste altijd op dezelfde wijze geschiedt, zoals dit mij overkwam. Want de Heer trok Zich van Mij terug om redenen Zijner bijzondere liefde en niet wegens enige fout mijnerzijds. Hij heeft de gewoonte Zich van andere schepselen terug te trekken om hen te bezoeken met verdiende straffen voor hun vele zonden, beledigingen, ondankbaarheden en veronachtzamingen. (V Mar. 13:1/9).

 

WC. 6

Daarom, mijn dochter, dient gij, indien gij uw eerbied en achting als onderpand voor het onderricht en het licht van uw Goddelijke Meester en voor mijn aansporingen geeft, steeds uw gebreken en fouten indachtig zult zijn. Matig uw overdreven angsten en twijfel er niet meer aan, dat het de Heer is, Die tot u spreekt en u onderricht, want Zijn leer op zichzelf genomen legt reeds getuigenis af van waarheid en verzekert u, dat God daarvan de Schepper is. U ziet dat zij heilig, zuiver, volmaakt en zonder fout is. Zij onderstreept steeds het beste en gaat immers tegen uw minste fout in. Daarenboven is zij goedgekeurd door uw leermeesters en geestelijke raadslieden. Als uw Lerares wil ik, dat gij ter mijner navolging, elke morgen en avond nederig en bedroefd tot mij komt om uw tekortkomingen te belijden, zodat ik, als uw Moeder, een goed woordje kan doen en voor u vergeving van de Heer verkrijgen kan. Zodra gij enige onvolmaaktheid begaat, dient gij dat te erkennen en zonder talmen vergeving te vragen aan de Heer, onder belofte dit te zullen verbeteren. Indien gij op al deze dingen, die ik u hier mededeel, let, dan zult gij een discipel van de Allerhoogste en van mij kunnen zijn, zoals gij dat wenst. Zuiverheid van ziel en de Goddelijke genade zijn de allerbeste en allerprobaatste voorbereidingen om deelgenoot te worden aan de inwerkingen van het Goddelijk licht en de Goddelijke kennis; en de Verlosser dezer wereld deelt deze mede aan zijn ware discipels. (V Mar. 14:1/9).

 

 

Hoofdstuk II

 

De handelingen van de ziel van haar allerheiligste Zoon en alles wat verder voor haar verborgen geweest was, worden weer zichtbaar aan de allerheiligste Maria; Zij wordt onderricht in de Leer der Genade. 

 

WC. 7

Het menselijk vernuft heeft lang en overvloedig de natuur en de eigenaard der liefde nagevorst en zich op de hoogte gesteld van haar oorzaken en uitwerkingen. Om de heilige en Goddelijke liefde van onze gezegende Moeder te verklaren was ik gedwongen veel toe te voegen aan alles wat er geschreven en gezegd is betreffende de liefde; want, met uitzondering van de liefde in de ziel van Christus onze Verlosser, was er geen andere in alle menselijke wezens te vinden, welke gelijk was aan de liefde van die hemelse Vrouwe en niets wat de naam van "wonderschone liefde" (Eccl. 24:24) verdiende. Het voorwerp en het einddoel der heilige liefde is hetzelfde in allen, namelijk God in Hemzelf en alle schepselen om Zijnentwil te beminnen; maar de persoon waarin zij aanwezig is, de bron van waaruit zij vloeit, en de uitwerkingen welke er het gevolg van zijn, verschillen zeer. In onze grote Koningin bereikten al deze bestanddelen der liefde hun hoogste volmaaktheid. Zuiverheid van hart, geloof en hoop, kinderlijke en heilige vreze, kennis en wijsheid, herinnering aan de dankbaarheid voor de allergrootste weldaden en alle andere bronnen van een zeer verheven liefde waren in haar in overvloedige rijkdom en afmeting aanwezig. De vlam harer liefde werd niet ontstoken en aangewakkerd door de zinnen, welke zonder stuur en leiding der rede zijn. Haar heilige en zuivere liefde kwam voort uit haar zeer verheven begrip van de eindeloze goedheid en onuitsprekelijke minzaamheid van God; want aangezien God zowel Wijsheid als Goedheid is, wenst Hij niet slechts bemind te worden met lieflijkheid, maar ook met wijsheid en kennis van degene die liefheeft. (V Mar. 15:1/7).

 

WC. 8

Deze liefdesaandoeningen komen meer overeen met zichzelf in hun uitwerking dan in hun aanleiding; want indien ze eenmaal bezit genomen hebben van het hart en dit onderworpen hebben, dan is het moeilijk ze daaruit te verwijderen. Uit dit feit komt het lijden van het menselijk hart voort, als het zich verstoken of onopgemerkt weet door de liefde; want gebrek aan passende aansluiting brengt de verplichting mee zijn eigenliefde te onderdrukken en uit te roeien. Indien deze liefde het hart geheel in beslag heeft genomen, zodat dit een losmaking daarvan vreest, ofschoon enerzijds de rede daartoe aandringt, dan ontstaat een dusdanig hevige strijd, dat de ziel zich in doodsangst denkt te bevinden. Bij blinde en wereldlijke liefde doet dit eerder aan dwaasheid en waanzin denken. Maar bij Goddelijke liefde is deze doodsangst gelijk aan de hoogste wijsheid; want, indien er geen reden aanwezig is om zich van de liefde te ontdoen, dan is het uiterst voorzichtig naar middelen te zoeken om vuriger te kunnen beminnen en de Geliefde op andere wijze, welke van groter liefde getuigt, gelukkig te maken. Aangezien ook de wil in deze met algehele vrijheid optreedt, kan het voorkomen, dat, hoe ongeremder het hoogste Goed bemind wordt, des te meer de kracht om zich van Hem af te keren gaat verdwijnen. In deze roemrijke strijd wordt de wil, die de meester en de oppermachtige van de ziel is, volgaarne de slaaf van zijn liefde; hij jaagt deze vrije slavernij niet na, maar is ook niet in staat om zich daaraan te onttrekken. "Wegens dit onbelemmerd geweld ondergaat de ziel de pijnen en de kwellingen des doods op dezelfde wijze alsof het leven wegvloeit, indien de ziel voelt dat het hoogste Goed, dat zij lief heeft, zich terugtrekt of haar vermijdt. Het gehele leven van de ziel ligt in haar liefde en in de wetenschap, dat zij bemind wordt. (V Mar. 16:1/9). 

 

WC. 9

Dies kan men zich enigszins een voorstelling maken van het lijden, dat het allervurigste en zuivere hart van onze Koningin moest verduren tijdens de afwezigheid van de Heer en gedurende de verduistering van het licht Zijner liefde: het veroorzaakte in haar een martelende twijfel of zij Hem wellicht mishaagd zou hebben. Zij was als het ware een afgrond van nederigheid en liefde, en aangezien zij niet wist waaraan de gestrengheid en de gereserveerde houding harer Geliefde was toe te schrijven, onderging zij een dusdanig verrukking brengend martelaarschap, dat anderzijds ontzettend zwaar was, dat geen menselijke of engel-krachten ooit in staat zullen zijn dit te doorgronden. Maria, die de Moeder is der allerheiligste liefde (Eccl. 24:24) en die het toppunt van geschapen volmaaktheid bereikte, was de enige die wist, hoe zij dit martelaarschap moest dragen; en daarin overtrof zij alle lijden van alle martelaren en alle boetedoeningen ooit door belijders beoefend. In haar werd vervuld wat in het Hooglied staat: "Indien een man het gehele bezit van zijn huis zou geven voor liefde, dan zou hij dit niet tellen" (Cant. 8:7). Want daarin vergat zij alle zichtbare en geschapen dingen en haar eigen leven; Zij telde dit alles niet, totdat zij wederom de genade en de liefde van haar allerheiligste en Goddelijke Zoon, die zij bevreesd was te hebben verloren, ofschoon zij Hem doorlopend bezeten had, hervonden had. Geen woorden kunnen haar zorgen en ijver, haar waakzaamheid en oplettendheid beschrijven, waarmee zij haar liefste Zoon en de eeuwige Vader trachtte te vermurwen. (V Mar. 17:1/6). 

 

WD. 0

Dertig dagen gingen voorbij met deze strijd; en voor haar waren dit evenzovele eeuwen, want zij achtte het onmogelijk om ook maar één ogenblik buiten de liefde en zonder de Geliefde harer ziel te kunnen leven. Na deze periode (althans zo zouden wij dit willen zeggen) kon het hart van het Kind Jezus zich niet langer afzijdig houden of de grote kracht van zijn liefde voor zijn lieve Moeder nog langer weerstand bieden; want ook de Heer onderging een heerlijk en schoon geweld door haar zo in onzekerheid te laten en haar in haar bezoeking gade te slaan. Op een bepaalde dag trad de deemoedige en oppermachtige Koningin op Jezus toe, wierp zich ter aarde aan Zijn voeten, onder tranen en zuchten uit haar diepste binnenste en sprak Hem als volgt toe: "Mijn liefste Lief en hoogste Goed, wat ben ik, slechts as en stof, vergeleken bij Uw machtige kracht? Wat is de ellende van een schepsel in vergelijk met Uw eindeloze rijkdommen? In alle dingen staat U ver boven onze nietigheid en Uw omvangrijke zee van barmhartigheden overspoelt onze onvolmaaktheden en gebreken. Indien ik tekort ben gekomen in ijver om U te dienen, en ik ben wel gedwongen dit te bekennen, bestraf dan mijn nalatigheid en vergeef mij, maar laat mij, mijn Zoon en Heer, de blijheid van Uw gelaat, die voor mij mijn redding en het zo verlangde licht van mijn leven en mijn wezen is, weer oplichten. Hier aan Uw voeten leg ik mijn armoede, gemengd met stof, en ik, sta daaruit niet op, totdat ik wederom in de spiegel kan zien, Die mijn ziel weerkaatst." (V Mar. 18:1/7).

 

WD. 1

Deze en andere smeekbeden stortte de grote Koningin, gepaard met grote wijsheid en brandend van liefde op allerdeemoedigste wijze uit voor haar allerheiligste Zoon. En aangezien Zijn verlangen om haar te doen terugkeren naar haar verrukkingen zelfs groter was dan de wens van de gezegende Vrouwe, sprak Hij liefderijk tot haar deze weinige woorden: "Moeder-mijn, sta op." (V Mar. 19:1/2). 

Deze woorden, door Hem, Die zelf het Woord van de Vader is, uitgesproken, hadden een dusdanige uitwerking, dat de hemelse Moeder onmiddellijk opgenomen en verheven werd in een zielsverrukking, waarin zij de Godheid door een abstract visioen aanschouwde. Daarin ontving de Heer haar met een lieflijk welkom en met de omhelzing van een Vader en een Bruidegom, waardoor haar tranen in blijdschap, haar lijden in verrukking en haar verdriet in de hoogste vreugde veranderden. De Heer openbaarde haar grote geheimenissen over de strekking van Zijn nieuwe Evangelische Wet. Omdat de Drie-eenheid deze geheel in haar zuivere hart wenste te griffen, stelde de Drie-eenheid haar aan als eerstgeboren Dochter en als eerste discipel van het mensgeworden Woord en maakte haar tot voorbeeld voor alle heilige apostelen, martelaren, theologen, belijders, maagden en andere rechtvaardigen van de Nieuwe Kerk en van de Wet der Genade, welke het mensgeworden Woord zou oprichten tot Verlossing der mensen. (V Mar. 19:3/6). 

 

WD. 2

Aan dit mysterie moet worden toegevoegd wat de hemelse Vrouwe over zichzelf zegt en dat wat de Heilige Kerk op haar betrekt in het vierentwintigste hoofdstuk van Ecclesiasticus onder de gestalte der Goddelijke wijsheid. Ik zal mij niet laten ophouden door het nu uit te leggen, omdat ik, voortgaande met de beschrijving van deze mysterieuze gebeurtenissen, duidelijk zal maken wat de Heilige Geest in dit hoofdstuk over onze grote Koningin zegt. Het is voldoende om enige teksten daaruit aan te halen, zodat allen iets van dit bewonderenswaardige geheim zullen kunnen begrijpen. "Ik kwam uit de mond van de Allerhoogste" zegt deze Vrouwe, "de eerstgeborene voor alle schepselen; Ik zorgde ervoor, dat er in de hemelen een licht op ging, dat nooit zou falen; en als een wolk overschaduwde Ik heel de aarde; Ik woonde in de meest verheven plaatsen en Mijn troon is in een wolkenzuil. Alleen Ik heb de hemelen doorschreden en Ik ben binnengedrongen tot op de bodem van de afgrond en heb gewandeld in de golven der zee en over de gehele aarde: en onder elk volk en ik elk land heb Ik de oppermacht gehad: en door Mijn macht heb Ik de harten van hooggeplaatsten en laaggeplaatsten onder Mijn voeten vertrapt: en in dit alles zocht Ik rust en Ik zal wonen in het erfgoed van de Heer. Toen beval de Schepper aller dingen Mij en sprak: en Hij, Die Mij schiep, rustte in Mijn tabernakel en Hij sprak tot Mij: Laat Uw woontent zijn in Jakob, Uw erfgoed in Israël en schiet wortel onder Mijn uitverkorenen. Vanaf het begin (ab initio) en voor de wereld was Ik geschapen; en tot aan de wereld, welke komen moet, zal Ik niet ophouden te zijn; en in de heilige woonplaats heb Ik mijn diensten voor Hem verricht. Ook heb Ik een woonplaats in Sion en in de heilige Stad heb Ik eveneens gerust; en Mijn macht was in Jeruzalem. En Ik schoot wortel in een rechtschapen volk en in het erfdeel van Mijn God; en Mijn verblijf is in de voltallige bijeenkomst van Zijn heiligen." (Eccl. 24:5/16). (V Mar. 20:1/9). 

 

WD. 3 

Iets verder vervolgt Ecclesiasticus de opsomming der voortreffelijkheden van Maria, zeggende: Ik heb Mij takken uitgespreid als de terpentijnboom; en Mijn takken zijn takken van eer en genade. Als de wijnstruik heb Ik lieflijke geuren verspreid; en Mijn bloemen hebben vruchten van glorie en rijkdom voortgebracht. Ik ben de Moeder der ware liefde, de vreze, der kennis en der heilige hoop. In Mij is alle genade voor de weg en de waarheid; in Mij is alle hoop van het leven en van de deugd. Komt tot Mij allen, die naar Mij verlangen en wordt verzadigd met Mijn vruchten, want Mijn geest is zoeter dan honing en Mijn erfenis is meer waard dan honing en honingraat. Herinnering aan Mij wordt door alle generaties behouden. Zij die Mij eten zullen nog honger hebben en zij die Mij drinken zullen nog dorsten. Hij, die naar Mij geluisterd heeft, zal niet beschaamd worden; en zij, die door Mij handelen, zullen niet zondigen. Zij, die Mij zullen verklaren, zullen het eeuwige leven bezitten." (Eccl. 24:22/31). (V Mar. 21:1/8).

Laat deze Schriftwoorden genoeg zijn voor de gelovigen: want ze zullen zeer vele geheimenissen en sacramenten, welke betrekking hebben op de allerheiligste Maria, daarin aantreffen; zozeer zelfs, dat hun harten zullen opgeheven worden en zij zullen voelen en begrijpen tot welk een onverklaarbare grootte en schittering de onderrichting en de leer haar Zoon de oppermachtige Moeder verheven hebben. Door het decreet van de allerheiligste Drie-eenheid werd deze Prinses des hemels tot de ware Ark van het Verbond in het Nieuwe Testament (Apoc. 11:19); en vanuit de overvloed van haar wijsheid en genade zijn, als vanuit een onmetelijke oceaan, alle soorten zegeningen ontvangen en zullen ze naar de andere heiligen tot aan het einde der wereld vloeien. (V Mar. 21:9/10). 

 

WD. 4

De hemelse Moeder kwam uit haar tranen en aanbad opnieuw haar allerheiligste Zoon; en zij vroeg hem vergiffenis voor elke tekortkoming, welke zij in Zijn dienst begaan mocht hebben. Het Kind Jezus richtte haar op van de grond, waarop zij lag uitgestrekt en sprak tot haar: "Mijn Moeder, Ik ben zeer verheugd met de genegenheid door uw hart betoond en Ik wens, dat gij dit geheel openstelt en gereed maakt voor nieuwe tekenen van Mijn liefde. Ik zal de wil van Mijn Vader volbrengen en in uw hart de evangelische wet, welke Ik zal leren aan deze wereld, neder leggen. En gij, Moeder, zal ze in praktijk brengen met alle volmaaktheid, welke door Mij gewenst wordt." (V Mar. 22:1/4).

De allerzuiverste Koningin antwoordde: "Mijn Zoon en Heer, moge ik genade vinden in Uw ogen; en moge mij vermogens geleid worden volgens Uw rechtschapenheid en welbehagen. Spreek, mijn Heer, want Uw dienares luistert en zij wil U volgen tot in de dood." (III Kon. 3:10). (V Mar. 22:5/6). 

Gedurende dit onderhoud met het Goddelijk Kind begon de grote Vrouwe wederom de allerheiligste ziel van Christus en de innerlijke activiteiten daarvan te aanschouwen; en vanaf die dag nam deze zegening zowel wat uitstraling als inhoud betreft toe; want zij ontving meer en meer verheven licht en in haar allerheiligste Zoon zag zij de gehele nieuwe wet van het Evangelie weerspiegeld, met al haar mysteries, sacramenten en leerstellingen, zoals de Goddelijke Bouwmeester der Kerk haar geconcipieerd had en zoals Hij haar, in Zijn kwaliteit van Verlosser en Leraar voorbeschikt had voor het welzijn der mensen. Aan deze klare visie van deze wet, welke uitsluitend voor Maria bestemd was, voegde Hij een ander soort onderricht toe; want Hij onderwees haar in Zijn eigen, levend-brengende woorden in de verborgen schatten van Zijn wijsheid (Ps. 50:8), op een wijze welke noch door de mensen noch door de engelen begrepen kon worden. Deze wijsheid, waarvan Maria zonder enig misverstand kennis nam, gaf zij onder enige terughouding door, zowel voor als na de Hemelvaart van Christus onze Heer, en daarna in nog grotere mate als daarvoor. (V Mar. 22:7/9). 

 

WD. 5

Ik weet zeer goed, dat tot deze geschiedenis het openbaar maken van de mysteries behoort, welke door Christus onze Heer aan Zijn Moeder werden overgedragen gedurende de jaren Zijner jongelingschap en jeugd tot aan Zijn prediking; want al deze jaren werden doorgebracht met haar onderricht: maar ik moet wederom bekennen, zoals ik reeds vroeger deed, dat ik en alle andere schepselen niet opgewassen zijn tot het weergeven van deze verheven gesprekken. Om deze mysteries goed tot hun recht te laten komen zou het nodig zijn: alle mysteries van de Heilige Schrift te verklaren: de gehele traditie van de Heilige Kerk op te sommen, met alle tegenwerpingen tegen de dwaling en de sekten; de decreten van de Heilige Concilies op te sommen, met alles wat in de Kerk in stand houdt en bewaart tot het einde der wereld; en tevens de grote geheimenissen van de roemrijke levens der heiligen uit hun verborgenheid naar voren te brengen. (V Mar. 23:1/2). 

Want dit alles werd in het allerzuiverste hart van onze grote Koningin geschreven; en het zou nodig zijn om daaraan toe te voegen: alle werken van de Verlosser en Leraar, waardoor de zegeningen en de onderrichtingen der Kerk vermenigvuldigd werden; benevens wat de heilige Evangelisten, Apostelen, Profeten en oude Vaderen hebben opgetekend, en datgene wat later door de heiligen in praktijk werd gebracht; het licht, dat de Heer zich verwaardigde aan de theologen te schenken; het lijden der martelaren en maagden, en alle genaden welke zij ontvingen om hun lijden te kunnen verdragen en hun werken van heiligheid te kunnen volbrengen. (V Mar. 23:3).

Dit alles en nog veel meer, dat hier niet kan worden opgesomd, kende de allerheiligste Maria; Zij begreep dit alles in haar persoon en was er getuige van. Zij was het, die er de juiste dankbetuiging voor op bracht, en haar daden, voor zover dit mogelijk was vanuit een gewoon schepsel, daarmee in overeenstemming bracht, in volledige samenwerking met de eeuwige Vader als de Schepper van dit alles en met Zijn eniggeboren Zoon, als Hoofd der Kerk. Deze dingen zal ik later verklaren, voorzover dit mij mogelijk zal zijn. (V Mar. 23:4/6).

 

WD. 6

Maar, terwijl zij dit onderricht van haar Zoon en Leermeester ontving en al haar werken met de hoogste volmaaktheid volbracht, schoot zij toch nooit tekort in datgene wat verband hield met de diensten en de benodigdheden voor haar Zoon en de heilige Jozef. Zij vervulde al haar plichten zonder aarzelen of tekortkoming; Zij zorgde voor hun voedsel en hun benodigdheden, steeds onder onuitsprekelijke eerbied vasthoudend aan haar knielende houding voor haar allerheiligste Zoon. Ook trachtte zij voor de heilige Jozef troostende gesprekken van het Kind Jezus te verkrijgen, alsof hij Zijn natuurlijke vader was. Hierin gehoorzaamde het Goddelijk Kind Zijn Moeder. Hij hielp de heilige Jozef bij diens zware werk, dat de heilige met nooit aflatende ijver verrichtte om zodoende met het zweet zijns aanschijns is staat te zijn de Zoon van de eeuwige Vader en Zijn Moeder te kunnen onderhouden. Toen het Goddelijk Kind groter werd, hielp Hij de heilige Jozef voorzover Zijn meerdere kracht Hem toe liet; ook, aangezien Zijn doen en laten volledig verborgen bleef in de schoot der familie, verrichtte Hij soms wonderen, welke de natuurlijke krachten uitschakelden, om hem zijn zwoegen te vergemakkelijken en te troosten bij zijn arbeid. (V Mar. 24:1/6). 

 

Onderrichting mij door de Koningin des hemels gegeven.

 

WD. 7

Mijn dochter, ik roep u opnieuw op om vanaf deze dag mijn leerlinge en mijn metgezellin te zijn bij het in praktijk brengen van de hemelse leer, welke door mijn Goddelijke Zoon aan Zijn Kerk door middel van de Evangeliën en andere Geschriften geleerd wordt. Ik verlang van u, dat gij uw hart met nieuwe ijver en onder grote oplettendheid gereed maakt, opdat het als een uitgelezen stukje grond, het levende en heilige zaad van het Woord des Heren kan ontvangen en honderdvoudige vrucht zal kunnen voortbrengen (Luc. 8:8). Laat uw hart goed op mijn woorden letten en lees tegelijkertijd bij voortduring de Heilige Evangeliën. Overweeg en overdenk in uzelf de leerstellingen en geheimenissen, welke u daarin zult aantreffen. Luister naar de stem van uw Bruidegom en Meester. Hij roept alle mensen en nodigt hen uit op het feest van Zijn woorden van eeuwig leven (Joh. 6:69). Maar zo groot is de gevaarlijke leugen van dit sterfelijke leven, dat slechts zeer weinige zielen de weg des lichts (Mat. 7:14) willen leren kennen en erover willen horen. Velen volgen de genoegens, welke hen geboden worden door de prins der duisternis; en zij, die hem volgen, weten niet, waarheen hun weg zal voeren (Joh. 12:35). Maar gij zijt geroepen door de Allerhoogste tot de paden van het ware licht; volg ze door mij na te volgen; dan zult gij al uw wensen in vervulling zien gaan. Ontzeg u alles wat aards en zichtbaar is; zie het niet en weiger erop neer te zien; laat uw verlangens daar niet heen gaan, besteed er geen aandacht aan; vermijd het bekend te worden en laat geen schepsel deel aan u hebben; bewaak uw geheim (Is. 24:16), en uw schat (Mat. 13:44) voor de betovering der mensen en die van de duivel. In dit alles zult gij slagen, indien gij, als een discipel van mijn allerheiligste Zoon en van mij, de evangelische leer, door Ons ingeprent, in praktijk zult brengen. Om uzelf tot deze verheven onderneming te dwingen dient gij steeds indachtig te zijn, aan de zegening geroepen te zijn door de Goddelijke Voorzienigheid tot het navolgen van mijn leven en deugden en tot het volgen van mijn voetstappen, door mijn onderrichtingen. Van deze novice-status dient gij op te klimmen tot een hogere status en tot volle bezit van het Katholieke geloof, uzelf in overeenstemming brengend met de evangelische wet en met het voorbeeld van uw Verlosser. Jaag de geur Zijner zalven na door deze waarheden op de paden der rechtschapenheid in praktijk te brengen. Door eerst mijn discipel te zijn kunt u zich voorbereiden om een discipel te worden van mijn Zoon; en beide toestanden moeten u leiden tot volmaakte vereniging met het onveranderlijke wezen van God. Deze drie situaties zijn gunsten van weergaloze waarde, welke u een positie kunnen geven, welke meer verheven is dan de hoogste serafijn. De Goddelijke rechtvaardigheid heeft ze u gegeven om u geschikt te maken, voor te bereiden en in staat te stellen het juiste licht te ontvangen, dat noodzakelijk is om de werken, deugden, mysteries en sacramenten van mijn leven te kunnen optekenen. Om niet, en zonder uw verdienste heeft de Heer u deze grote barmhartigheid bewezen, daartoe overgehaald door mijn smeekbeden en tussenkomst. (V Mar. 25:1/18). 

Ik heb deze gunst voor u verkregen, omdat gij uzelf onder vrezen en beven gebogen hebt voor de wil van de Heer, in gehoorzaamheid aan uw oversten, die u bij voortduring bijzondere bevelen hebben gegeven om deze geschiedenis te schrijven. Uw grootste beloning is, dat gij onderwezen zijt in de drie trappen of stadia, welke zo mysterieus en zo ver verheven zijn boven vleselijke voorzichtigheid en zoveel vreugde bereiden aan uw Goddelijke Meester (Is. 24:16). Zij bevatten een overvloed aan onderricht om tot steeds hogere doelstellingen te geraken, zoals uzelf reeds geleerd hebt. Schrijf daar een aparte verhandeling over; dit is de wil van mijn allerheiligste Zoon. Laat de titel daarvan dezelfde zijn, welke gij reeds in de inleiding van deze geschiedenis genoemd hebt: "Wetten van de Bruidegom, Kruimels van Zijn zuivere liefde, en vruchten, verzameld van de boom des Levens in deze geschiedenis. (V Mar. 25:19/23). 

 

 

Hoofdstuk III 

 

De allerheiligste Maria en Jozef gaan telkenjare naar Jeruzalem om aan het wettelijk voorschrift daaromtrent te voldoen. Zij nemen het Kind Jezus met zich mee. 

 

WD. 8

Enige dagen nadat onze Koningin en Vrouwe zich met haar allerheiligste Zoon en heilige Jozef in Nazareth gevestigd had, brak de tijd aan, waarop de Joden verplicht waren zich voor de Heer in de tempel van Jeruzalem te vertonen. Dit voorschrift verplichtte de Joden drie maal per jaar naar de tempel van Jeruzalem te gaan, zoals dit opgetekend staat in Exodus en Deuteronomium. Maar het was alleen dwingend voor de mannen, niet voor de vrouwen (Ex. 23:17); daarom konden de vrouwen gaan of thuis blijven, afhankelijk van hun Godsvrucht, want haar trof dit voorschrift niet noch verbood het haar om mee te gaan. De hemelse Vrouwe en haar echtgenoot overlegden samen wat hen hieromtrent te doen stond. De heilige echtgenoot zou gaarne gaan in gezelschap van de grote Koningin, zijn vrouw, en van haar allerheiligste Zoon; want het was zijn wens Hem opnieuw op te dragen aan de eeuwige Vader in de tempel. (V Mar. 26:1/5).

De allerzuiverste Moeder, daartoe aangezet door haar Godsvrucht, haakte ernaar om de Heer in de tempel te aanbidden; maar aangezien ze in dit soort dingen niets wilde beslissen zonder raad gevraagd te hebben aan het mensgeworden Woord, haar Leraar, vroeg zij eerst om Zijn leiding in deze kwestie. Zij besloten uiteindelijk, dat de heilige Jozef twee maal per jaar alleen naar Jeruzalem zou gaan en dat zij de derde keer allen gezamenlijk zouden optrekken. De Israëlieten bezochten de tempel op het feest der Tabernakelen (Deut. 16:13), het Wekenfeest of Pinksteren genaamd, en het feest van de ongedesemde Broden of Pascha der voorbereiding. Naar dit laatste feest trokken de allerzoetste Jezus, de allerzuiverste Maria en Jozef tezamen op. Het duurde zeven dagen en tijdens die dagen speelde zich af, wat ik in het volgende hoofdstuk vertellen zal. De andere plechtigheden werden door de heilige Jozef alleen bezocht, het Kind en Zijn Moeder bleven dan alleen thuis. (V Mar. 26:6/11). 

 

WD. 9

De heilige echtgenoot Jozef maakte deze pelgrimstochten voor hemzelf en voor zijn Vrouw in de naam van het mensgeworden Woord. Door Hem onderricht en uitgerust met Zijn genade reisde de heilige naar de tempel, waar hij de eeuwige Vader de giften, welke steeds voor deze gelegenheid waren apart gezet, aanbood. Als plaatsvervanger van de Zoon en de Moeder, Die thuis hun dagen in gebed voor hem doorbrachten, bood hij de mysterieuze offerande zijn der gebeden aan; en aangezien hij daarin Jezus en Maria vertegenwoordigde, waren zijn offerranden meer aanvaardbaar voor de eeuwige Vader dan alle offers van het gehele Joodse volk. Maar wanneer hij vergezeld werd door het mensgeworden Woord en de Moedermaagd op het feest van het Pascha, dan was de reis wonderschoon voor hem en de hemelse hovelingen, die, zoals ik reeds eerder optekende bij gelijksoortige gelegenheden een aller-plechtigste processie vormden. De tienduizend engelen vergezelden de drie Pelgrims, Jezus, Maria en Jozef, in menselijke gedaanten, schitterend in hun schoonheid en vol van de diepste eerbied hun Schepper en hun Koningin dienend. De afstand tussen Nazareth en Jeruzalem was ongeveer dertig mijlen en de heilige engelen hielden zich, in overeenstemming met de daartoe gegeven bevel van het mensgeworden Woord, zowel op de heen- als op de terugweg aan dezelfde wijze van opstelling en begeleiding. (V Mar. 27:1/6). 

 

WE. 0

Deze reizen duurden langer dan de daaraan voorafgaande; want nadat zij uit Egypte waren teruggekeerd, wenste het Kind Jezus, dat ze te voet zouden gaan; en daarom gingen ze gedrieën te voet op deze pelgrimstocht. En het was noodzakelijk om langzaam vooruit te gaan; want het Kind Jezus was reeds begonnen met ontberingen en moeilijkheden naar zich toe te trekken in de dienst van Zijn eeuwige Vader en tot ons voordeel. Hij weigerde gebruik te maken van Zijn onmetelijke macht om de moeilijkheden der reis te doen verminderen; Hij ondernam deze reis als een man, die in staat was tot lijden en liet alle natuurlijke oorzaken daarvan hun vrije loop. Eén van deze uitwerkingen was de vermoeienis en de uitputting veroorzaakt door het reizen. (V Mar. 28:1/4). 

Ofschoon op Zijn eerste reis de hemelse Moeder en de heilige Jozef Zijn vermoeienis trachtten te verlichten door Hem in hun armen te dragen, bracht dit toch slechts een kleine verlichting; en later maakte Hij de gehele reis te voet. De liefhebbende Moeder wilde niet tussenbeide komen, want zij kende Zijn verlangen naar het lijden; maar gemeenlijk bood zij Hem haar hand en soms deed ook de heilige Jozef dit. Wanneer het Kind door vermoeienis overmand was of zeer bezweet, en dit geschiedde vele malen, was de liefhebbende en voorzichtige Moeder bewogen tot het tederste medelijden. Zij informeerde naar Zijn vermoeienis en Zijn kwellingen en bette Zijn Goddelijk gelaat, dat schoner was dan de hemelen en hun sterren. Zij deed dit op haar knieën met onuitsprekelijke eerbied. Het Goddelijk Kind beantwoordde dit met opgewektheid en sprak over de vreugde, waarmee Hij de vermoeienissen tot meerdere eer van de eeuwige Vader en tot het welzijn der mensen aanvaardde. Door deze gesprekken, afgewisseld met gezangen waarin Gode lof werd gebracht kortten zij hun reis, zoals ik reeds op andere plaatsen vermeld heb. (V Mar. 28:5/11).

 

WE. 1

Wanneer de grote Koningin en Vrouwe enerzijds de innerlijke werking van de ziel van Christus aanschouwde en anderzijds de volmaaktheid Zijner Vergoddelijkte menselijkheid, waarvan de schoonheid en de werking zich openbaarden in de handelingen der Goddelijke genade en in Zijn groei als waarachtig mens, en zij dit alles in haar hart overwoog (Luc. 2:19), dan putte zij zichzelf uit in heldhaftige daden van alle deugden en voelde zij zich ontvlamd door Goddelijke liefde. Zij aanschouwde het Kind ook als Zoon van de eeuwige Vader en als de ware God; en zonder ooit te kort te doen aan de liefde van een echte, natuurlijke Moeder, bewees zij Hem alle eerbied, die Hem als haar God en Schepper toekwam. Dit alles ontsproot op natuurlijke wijze uit haar smetteloos en zuiver hart. De wind speelde geregeld door de haren van het Kind Jezus, onder het lopen. Zijn haar groeide niet langer dan nodig was en Hij verloor er nooit iets van; slechts later, toen de beulsknechten er aan zouden trekken, zou dit geschieden. Al deze kleine voorvallen merkte de liefhebbende Moeder op en ze gaven haar onderwerpen voor minzame en liefhebbende overwegingen. In geheel haar innerlijk en uiterlijk gedrag was zij schoon voor de engelen en verschafte zij vreugde aan haar allerheiligste Zoon en Schepper. (V Mar. 29:1/7). 

 

WE. 2

Op deze reizen van de heilige Familie verrichtten Jezus en Maria heldhaftige daden van naastenliefde ten voordele van de zielen; Zij brachten velen tot kennis van de Heer, bevrijdden hen van hunne zonden en heiligden hen door ze de weg van het eeuwige leven te wijzen. Maar aangezien de tijd nog niet gekomen was, waarop de Leraar der deugd Zichzelf zou openbaren, geschiedden al deze werken in het verborgene (Joh. 12:49). Aangezien de hemelse Vrouwe wist, dat deze handelwijze door de eeuwige Vader aan de Zoon was opgelegd en dat ze voorlopig verborgen moest blijven, werkte zij daartoe mede als instrument van de wil van de Verlosser, zij het op bedekte en verborgen wijze. Ten einde zich geheel te kunnen schikken naar de opdrachten van de hoogste wijsheid ondervroeg de allervoorzichtigste Vrouwe steeds weer het Goddelijk Kind over al haar doen en laten, als ook over hun rustplaatsen en hun nachtverblijven op hun reis. De hemelse Prinses was er zeer goed van op de hoogte, dat haar Zoon de gelegenheden tot Zijn bewonderenswaardige werken van te voren regelde, omdat Hij ze voorzag en in Zijn wijsheid had voorbeschikt. (V Mar. 30:1/5).

 

WE. 3

Zo kon het voorkomen, dat ze hun nachten soms in nachtverblijven, soms ook in het open veld doorbrachten; maar de allerzuiverste Moeder en haar Goddelijk Kind scheidden nimmer van elkaar. De grote Vrouwe vergezelde haar Zoon en Meester steeds en zij sloeg Zijn handelingen gade, om Hem zo nauw mogelijk te kunnen navolgen in alles. Dit deed zij ook in de tempel, waar zij zich verenigde met de gebeden en smekingen van het mensgeworden Woord tot Zijn eeuwige Vader en getuige was van de deemoedige en diepe eerbied, waarmee Zijn menselijkheid dank bracht aan de Godheid voor de daaruit vloeiende gaven. Soms hoorde de allergezegendste Moeder de stem van de Vader de volgende woorden zeggen: "Dit is Mijn welbeminde Zoon, waarin Ik Mijn welbehagen gesteld heb (Mat. 17:5). (V Mar. 31:1/4). 

Op andere momenten aanschouwde zij en was zij er getuige van, hoe haar allerheiligste Zoon voor haar tot de eeuwige Vader bad en hoe Hij haar als Zijn werkelijke Moeder aan Hem aanbood. Dit verschafte haar onuitsprekelijke vreugde. Zij zag ook hoe Hij voor het gehele menselijke geslacht bad en hoe Hij al Zijn werken en zwoegen tot deze intentie opdroeg. Met deze smekingen en opdrachten verenigde zij zich steeds en zij volgde Hem ten nauwste daarin na. (V Mar. 31:5/8). 

 

WE. 4

Het gebeurde ook, dat de heilige engelen harmonieuze hymnen inzetten ter ere van het mensgeworden Woord, zowel bij het binnengaan van de tempel als gedurende de reis. De gelukkige Moeder zag hen en beluisterde hen. Zij begreep alle geheimenissen en werd daardoor met nieuw licht en wijsheid vervuld. Haar zuivere hart werd ontvlamd en laaide op in Goddelijke liefde. De Allerhoogste deed nieuwe gaven en zegeningen over haar nederdalen, welke ik met mijn onbekwame tong niet onder woorden kan brengen. Maar door deze gaven werd zij voorbereid op alle tegenslagen, welke zij nog te verduren zou hebben. (V Mar. 32:1/6). 

Want het kwam voor, dat zij na deze vertroostingen als in een panorama alle hoon, alle smaad en heel het lijden, dat haar allerheiligste Zoon in diezelfde stad Jeruzalem te wachten stond, zag voorbijtrekken. Om haar dit alles reeds toen te laten zien met zeer levendige smart was Hij gewoon Zich in de aanwezigheid van Zijn lieve Moeder in gebed te begeven; en als zij dan vervuld werd met het licht der Goddelijke wijsheid en met een verheerlijkte liefde voor God en haar Zoon, dan doorboorde het zwaard der smart, waarover Simeon reeds gesproken had (Luc. 2:35), haar hart. Zij stortte op voorhand menige traan over de krenkingen, welke haar allerliefste Zoon zou moeten verduren en bij de gedachte aan het lijden en de onterende Dood, welke Hij zou moeten sterven (Is. 53:3). (V Mar. 32:7/9). 

Haar ziel werd vervuld van doodsangst, wanneer zij zich herinnerde, dat de schoonheid van de Zoon van God, groter dan die van alle mensen, meer ontsierd zou worden dan door melaatsheid kon geschieden (Wis. 2:20) (Ps. 44:3); en dat zij dit alles met eigen ogen zou moeten aanschouwen. Om haar smarten te verlichten wendde het Goddelijk Kind Zich dan tot haar en zei haar, haar hart open te stellen met naastenliefde voor het menselijk geslacht en tezamen met Hem al dit lijden aan de eeuwige Vader op te dragen voor de redding der mensen. Zo droegen zowel de Zoon als de Moeder hun offeranden op aan de heilige Drie-eenheid; en Zij stelden ze beschikbaar voor de gelovigen en in het bijzonder voor hen, die door hun instelling profijt zouden trekken uit de verdiensten der Verlossing door het mensgeworden Woord. Met deze bezigheden vulden het lieve Kind Jezus en Zijn Moeder hoofdzakelijk hun bezoeken aan de tempel in Jeruzalem. (V Mar. 32:10/13). 

 

Onderricht mij verwaardigd door Maria, de allerheiligste Koningin.

 

WE. 5

Mijn dochter, indien gij diep van al uw verplichtingen doordrongen zijt, dan zult u de werken welke u door de geboden en voorschriften van de heilige wet Gods worden opgedragen, gemakkelijk en licht bevinden. Dit moet de eerste stap zijn op uw pelgrimstocht, omdat dit het begin is en de basis van alle Christelijke volmaaktheid. Maar ik heb u reeds menigmaal gezegd, dat de naleving van de voorschriften van de Heer niet op koude  of lauwe wijze dient te geschieden, doch met grote ijver en toewijding. Want deze gunst zal u weerhouden om genoegen te nemen met eenvoudige deugdbeoefening; zij moet u aanzetten om grote ondernemingen van de zuiverste liefde aan te durven, boven degene welke God u door Zijn geboden oplegt. Want dit is één van de kunstgrepen van Zijn wijsheid, dat Hij tracht zich verplicht te voelen tegenover Zijn oprechte dienaren en vrienden om hen te kunnen belonen; en dat zou ik gaarne in u zien geschieden. Bedenk, liefste, dat de reis van het sterfelijke naar het eeuwige leven lang, pijnlijk en gevaarlijk is (Mat. 7:14): lang, omdat ze het gehele leven duurt, pijnlijk, wegens de bezoekingen, gevaarlijk, wegens de menselijke zwakte en de geslepenheid van de vijanden. Daar komt nog bij, dat de tijd kort is (I Cor. 7:29), het einde onzeker (Eccl. 9:2); het is ofwel zeer gelukkig of aller-ongelukkigst (Mat. 25:31), en beide zijn onwederroepbaar (Eccl. 11:3). Het dierlijke en aardse leven van de mens is zwaar voor allen, die dit moeten ondergaan (Job. 7:29), de ketenen der hartstochten zijn sterk, de strijd tegen de lagere natuur houdt nimmer op; zinnelijke genoegens zijn er immer en ze nemen de vermogens der mensen op gemakkelijke wijze in beslag, terwijl al wat edel is, zowel als de onmiddellijke gevolgen daarvan, dikwijls buiten het gezichtsveld valt. Dit alles vult de pelgrimstocht des levens met gevaren, welke risico's met zich brengen en grote moeilijkheden. (V Mar. 33:1/9). 

 

WE. 6

Onder al deze gevaren en moeilijkheden zijn de gevaarlijkste, welke uit het vlees voortkomen; want menselijke zwakte, welke immer aanwezig is en steeds weer de kop opsteekt, houdt velen van de weg der genade verwijderd. De kortste en meest veilige koers, welke men dient te volgen, en dit geldt niet alleen voor u maar voor alle mensen, is de moeilijke en pijnlijke zaken niet uit de weg te gaan, en de gemakkelijke weg van het zingenot te vermijden, en zonder mankeren te besluiten dit nimmer de kans te geven losbandig te worden, of groter vrijheid toe te staan dan de nauwgezette regel van het verstand voorschrijft. Hier bovenop dient gij bij voortduring het groter welbehagen van de Heer na te jagen en te verlangen naar het grote laatste Doel van al uw wensen. Daartoe moet gij zorg dragen steeds Mij na te volgen, want daartoe heb ik u geroepen en nodig ik u uit, omdat het mijn wens is, dat gij de top van deugd en heiligheid zult bereiken. Overdenk de nauwgezetheid en de ijver, waardoor ik zulke grote resultaten bereiken kon; niet omdat de Heer mij met Zijn bevelen aanzette, maar omdat het mijn wens was Hem te behagen. Vermenigvuldig uw daden van ijver, uw devoties, uw geestelijke oefeningen en zorg daarbij steeds uw gebeden en offers aan de eeuwige tot welzijn van de stervelingen te doen toenemen. Help ze ook door uw voorbeeld en door uw waarschuwingen, waar zulks maar mogelijk is. Troost de bedrukten, bemoedig de zwakken, help de gevallenen op te staan; en voor allen dient gij uw hartebloed over te hebben, indien dit nodig zou zijn. Boven alles dient gij ernaar te streven mijn allerheiligste Zoon te behagen, want Hij ondergaat zo lijdzaam de ondankbaarheid der mensen, bewaart hen in hun bestaan en blijft Zijn gunsten aan hen schenken. Overweeg Zijn onoverwinnelijke liefde jegens hen, als ook hoe ik Hem daarin navolgde, en hoe Wij nog steeds hen dezelfde liefde toedragen. Ik verlang van u dat gij uw beminnelijke Bruidegom in Zijn verheven liefde navolgt, als ook mij, daar ik uw Lerares ben. (V Mar. 34:1/10). 

 

 

Hoofdstuk IV

 

Op twaalfjarige leeftijd gaat het Kind Jezus met Zijn Ouders naar Jeruzalem. Jezus blijft onopgemerkt door hen, in de tempel achter. 

 

WE. 7

Zoals ik reeds zei, herhaalden Maria en Jozef hun bezoek aan de tempel elk jaar op het feest van de Ongedesemde Broden. Zo ook toen het Goddelijk Kind twaalf jaar oud was en het tijd werd, dat de glans van Zijn onbereikbaar en Goddelijk licht zou uitstralen, gingen Zij naar de tempel voor dit feest (Luc. 2:42). Dit feest der Ongedesemde Broden duurde zeven dagen, in overeenstemming met de Goddelijke wet; de eerste en de laatste dag waren hoogtepunten en werden zeer plechtig gevierd. Daarom bleven onze hemelse Pelgrims gedurende de gehele feestweek in Jeruzalem en Zij brachten hun tijd door met aanbidding en andere Godvruchtige daden, zoals de rest der Joden, ofschoon hun aanbidding en Godsvrucht geheel verschillend waren van die der andere en verre daarboven verheven waren wegens de sacramenten, waarmee Elk Hunner verbonden was. De gezegende Moeder en de heilige Jozef ontvingen in die dagen gunsten en zegeningen, welke ver boven het begrip van het gewone mensverstand uitgingen. (V Mar. 35:1/5). 

 

WE. 8

Na op deze wijze alle zeven dagen van het feest te hebben doorgebracht vingen Zij de terugtocht naar hun huis in Nazareth aan. Toen Zijn ouders uit Jeruzalem vertrokken en zich reeds op de terugtocht bevonden, trok het Kind Jezus Zich zonder hun voorkennis terug. De Heer gebruikte daartoe de gelegenheid, welke de scheiding tussen mannen en vrouwen Hem verschafte. Deze scheiding was een gewoonte geworden onder de pelgrims, wegens welvoeglijkheidsredenen, als ook om de pelgrims meer gelegenheid te geven zich op hun thuisreis te verdiepen in alles wat ze hadden meegemaakt. De kinderen, die hun ouders vergezelden werden over de ouders verdeeld, hetzij bij de mannen, hetzij bij de vrouwen, aangezien het om het even was bij wie van de twee zij verkeerden. Zo kon het gebeuren dat de heilige Jozef gemakkelijk kon veronderstellen, dat het Kind Jezus bij Zijn allerheiligste Moeder gebleven was, omdat Hij daar meestal verbleef. De gedachte, dat Zij zonder Hem vertrokken zou zijn, kwam zelfs niet bij hem op, omdat de hemelse Koningin Hem meer dan enig menselijk wezen of enige engel beminde. De grote Vrouwe had geen aanleiding om te veronderstellen, dat haar allerheiligste Zoon in het gezelschap van de heilige Jozef verkeerde, maar de Heer Zelf leidde haar gedachten door heilige en Goddelijke beschouwingen zozeer af, dat zij in het begin zich Zijn afwezigheid niet realiseerde. Toen zij later bemerkte, dat zij niet begeleid werd door haar geliefde Zoon, veronderstelde zij, dat de gezegende heilige Jozef Hem onder zijn bescherming genomen had en de Heer Zijn voedstervader tot diens vertroosting vergezelde. (V Mar. 36:1/9). 

 

WE. 9

Op deze wijze gerustgesteld vervolgden de heilige Maria en Jozef hun thuisreis gedurende de gehele dag, zoals de heilige Lucas ons vertelt. Naarmate de pelgrims vorderden, werd hun aantal kleiner, want velen gingen hun eigen weg en anderen voegden zich bij hun familie. De allerheiligste Maria en de heilige Jozef kwamen op deze wijze wederom bij elkaar op een plek, welke zij als ontmoetingsplaats afgesproken hadden, toen ze uit Jeruzalem vertrokken. Toen de grote Vrouwe ontdekte, dat het Kind niet bij de heilige Jozef was en de heilige aartsvader zag, dat Jezus niet bij Zijn Moeder was, werden zij met stomheid geslagen. Zij waren beiden sprakeloos van zelfverwijt; aangezien hun oordeel over zichzelf geheel door hun nederige instelling bepaald werd, hielden zij zich aansprakelijk voor Zijn afwezigheid en vonden zij, dat zij tekort geschoten waren in zorgzaamheid voor Zijn welzijn. Geen der twee had enig idee omtrent de geheimzinnige wijze, waarop Hij in staat was geweest aan hun aandacht te ontsnappen. Na enige tijd, ietwat bekomen van hun verbazing, beraadslaagden zij onder diepe smart wat hen te doen stond (Luc. 2:45). De liefhebbende Moeder zei tot de heilige Jozef: "Mijn echtgenoot en meester, mijn hart zal geen rust kennen, indien wij niet op de snelste wijze naar Jeruzalem terugkeren en om mijn allerheiligste Zoon te gaan zoeken." (V Mar. 37:1/8). 

Dit besloten ze te doen. Ze begonnen hun onderzoek in te stellen bij familieleden en vrienden, die echter geen van allen enige inlichtingen konden geven tot leniging van hun smart; integendeel, hun antwoorden deden hun angst toenemen, aangezien geen hunner Zoon ook maar gezien had sinds hun vertrek uit Jeruzalem. (V Mar. 37:9/10). 

 

WF. 0

De bedroefde Moeder wendde zich tot haar heilige engelen. Zij, die de schilden, waarop de allerheiligste naam van Jezus gegraveerd was (waarover ik bij de besnijdenis gesproken heb) droegen, waren bij de Heer gebleven, terwijl de andere engelen de allerzuiverste Moeder vergezelden. Dit was regel, telkens wanneer de Zoon Zich van de Moeder scheidde. Deze engelen, tienduizend in getal, ondervroeg zij op de volgende wijze: "Mijn vrienden en metgezellen, gij kent de oorzaak van mijn smart zeer goed: schenk mij enige troost in deze bittere droefheid en geef mij enige aanwijzing over mijn Geliefde, opdat ik Hem kan gaan zoeken en Hem kan vinden (Cant. 3:2). Giet wat balsem in mijn gewonde hart, dat gescheiden van zijn geluk en zijn leven, van zijn plaats af springt en Hem wil gaan zoeken." (V Mar. 38:1/5). 

De heilige engelen, die nooit hun Schepper en Verlosser uit het oog verloren hadden, waren ervan op de hoogte, dat de Heer Zijn Moeder een gelegenheid tot het vergaren van grote verdiensten verschaffen wilde en dat zodoende de tijd nog niet gekomen was het geheim aan haar te onthullen. Zij spraken woorden van troost tot haar, maar openbaarden haar noch de plaats, waar de Heer Zich ophield, noch de bezigheden, waarmee Hij Zich onledig hield. Dit ontwijkende antwoord bezorgde de voorzichtige Vrouwe nieuwe reden tot twijfels. Haar hartepijnen deden haar uitbarsten in tranen en zuchten van diepgevoelde droefheid en dreven haar voort in haar zoeken, niet naar de verloren drachme, gelijk de vrouw uit het Evangelie, maar naar de gehele Schat van hemel en aarde (Luc. 15:8). (V Mar. 38:6/9). 

 

WF. 1

De Moeder der wijsheid beraadslaagde met zichzelf over de verschillende mogelijkheden. De eerste gedachte, welke zich aan haar voordeed, was de vrees, dat Archelaus, in navolging van de wreedheid van zijn vader Herodes, bericht zou ontvangen hebben over de aanwezigheid van Jezus, en Hem had laten gevangen nemen. Ofschoon zij uit de Heilige Schrift en de openbaring, alsmede uit de gesprekken met haar allerheiligste Zoon en Leraar wist, dat de tijd voor Zijn Lijden en Dood nog niet gekomen waren, en de koning Hem Zijn leven niet zou ontnemen, werd zij vervuld van vrees bij de gedachte, dat zij Hem gevangen genomen zouden hebben en Hem zouden mishandelen. Door haar diepe nederigheid bekroop haar ook het vermoeden, dat zij Hem wellicht op enigerlei wijze mishaagd zou hebben en daardoor verdiend zou hebben, dat Hij haar verliet en Zich bij Zijn voorloper, de heilige Johannes, zou gevoegd hebben in de woestijn. Zij richtte zich tot haar afwezige Liefde en riep uit: "Zoete Liefde en Verrukking mijner ziel! Gij wordt voortgedreven door Uw verlangen om voor de mensen te lijden en door Uw overgrote liefde noch zwoegen noch pijnen te schuwen; maar ik vrees, dat Gij, o Heer en Meester, het lijden met opzet zoekt (Is. 53:6). Waarheen moet ik gaan, waar zal ik U vinden, Licht van mijn ogen? (Tob. 10:4). Wilt Gij mij van het leven beroven door het zwaard van Uw afwezigheid? Maar dit verwondert mij niet, o mijn hoogste Goed: Gij bestraft door Uw afwezigheid haar, die niet wist, hoe zij van Uw gezelschap profijt kon hebben. Waarom, o mijn Heer, hebt Gij mij verrijkt met de verrukkingen Uwer Kindsheid, indien ik reeds zo snel Uw liefdevol onderricht moet missen? Maar wee is mij! Want aangezien ik niet waardig ben U als mijn Zoon te behouden en te kunnen genieten, moet ik U toch bekennen, dat ik U zelfs dankbaar zou zijn voor de neerbuigende gunst mij als Uw slaaf aan te nemen! Indien het voorrecht Uw onwaardige Moeder te zijn enig nut kan afwerpen om U te vinden, laat dit dan toe, mijn God en Mijn hoogste Goed. O Heer, laat dit dan toe en maak mij waard U weder te vinden, opdat ik met U de woestijn in kan trekken en daar tezamen met U zal kunnen lijden, zwoegen en beproevingen zal kunnen ondergaan, of wat U ook maar goed lijkt. Mij Heer, mijn ziel verlangt er naar, om ten minste een deel van Uw smarten en kwellingen te dragen, te sterven, indien ik U niet vind, of te leven in Uw dienst en nabijheid. Toen Uw Godheid Zich aan mij oog onttrok, bleef er tenminste Uw beminnelijke menselijkheid; en ofschoon Gij toen zeer streng waart jegens mij en minder vriendelijk dan voordien, kon ik mij toch aan Uw voeten werpen; maar nu is zelfs dat geluk van mij wegenomen en heb ik de Zon, die mij verlicht, geheel uit het oog verloren en blijf ik al kreunend en zuchtend achter. O, liefde van mijn ziel! Welke zuchten van mijn diepste binnenste kan ik U als boodschappers zenden? Doch ik ben Uw goedertierenheid niet waardig, want mijn ogen kunnen geen spoor van U ontdekken." (V Mar. 39:1/19). 

 

WF. 2

Zonder zich enige rust, slaap of eten te gunnen volhardde onze oprechte Duive, in haar tranen en zuchten gedurende drie dagen. Ofschoon de tienduizend engelen haar in lichamelijke gedaanten vergezelden en getuigen waren van haar beproevingen en smarten, gaven zij haar toch geen aanwijzingen om het verloren Kind terug te vinden. Op de derde dag besloot de grote Koningin Hem in de woestijn te gaan zoeken bij de heilige Johannes, want aangezien zij geen aanwijzingen kon vinden voor Zijn gevangenneming door Archelaus, nam zij meer en meer aan, dat haar allerheiligste Zoon Zich bij de heilige Johannes bevond. Toen zij haar besluit echter wilde uitvoeren en op het punt stond naar de woestijn te vertrekken, weerhielden de heilige engelen haar daarvan. Zij drongen er bij haar op aan die reis niet te ondernemen, aangezien het Goddelijk Woord Zich daar niet bevond. Zij had ook naar Bethlehem willen gaan in de hoop Hem in de geboortegrot te vinden, maar ook dit wisten de engelen te verhinderen door haar te zeggen, dat Hij niet ver van haar verwijderd was. Ofschoon de gezegende Moeder deze antwoorden hoorde en zeer wel gewaar werd, dat de heilige engelen wisten, waar zich het Kind Jezus bevond, was zij toch zo kies in haar nederigheid en voorzichtigheid om geen antwoord daarop te geven noch hen te vragen, waar of zij Hem zou kunnen vinden; want zij begreep, dat ze deze inlichting voor haar op bevel van de Heer verborgen hielden. Met dusdanige grootmoedige eerbied stond de Koningin tegenover de sacramenten van de Allerhoogste, Zijn gezanten en Zijn ambassadeurs (II Mach. 2:9). Dit was één van de gelegenheden, waarbij de grootte van haar koninklijk en grootmoedig hart zich openbaarde. (V Mar. 40:1/9). 

 

WF. 3

De smarten door alle martelaren geleden, bereikten nimmer de diepte van het lijden der allerheiligste Maria in deze beproeving, noch zal het geduld, de berusting en de wijze, waarop zij dit alles verdroeg, ooit geëvenaard worden; want het verlies van Jezus was voor haar groter dan het verlies van welk geschapen wezen dan ook, terwijl haar liefde voor Hem die van elk ander schepsel ver overtrof. Aangezien zij de reden van dit verlies niet wist, was, zoals ik reeds zei, haar ongerustheid boven elke maat verheven. Daar kwam nog bij, dat de Heer haar gedurende deze drie dagen overliet aan de natuurlijke hulpbronnen van haar wezen en genade, zonder enig bijzonder privilege of gunst te verschaffen, want uitgezonderd het gezelschap en de gesprekken met de engelen schortte Hij alle andere vertroostingen en zegeningen, welke Hij bij voortduring aan haar allerheiligste ziel had gegeven, op. Uit dit alles zal het ons duidelijk zijn, welke smarten het liefhebbende hart van de hemelse Moeder vervulden. Maar, dit wonderkind van heiligheid, voorzichtigheid, sterkte en volmaaktheid geraakt noch in haar inwendige noch in haar uitwendige vrede in verwarring, noch kwam enige kwade of verontwaardigde gedachte in haar op, of veroorloofde zij zich enige onwelvoeglijke bewegingen of uitroepen, of verviel zij tot enig exces, zoals dit zoveel voor komt bij andere kinderen van Adam, die toelaten, dat al hun neigingen en vermogens in verwarring geraken, zelfs bij de kleinste tegenspoed! De Meesteresse van alle deugd hield al haar krachten en vermogens in hemelse harmonie, ofschoon haar smart elke vergelijking tartte en haar diepste innerlijk doorboorde. Zij schoot niet te kort in eerbied en lofprijzing van de Heer, noch hield zij op met haar bidden en smeken voor het menselijk ras en voor het ontdekken van de plaats, waar haar allerheiligste Zoon Zich bevond. (V Mar. 41:1/7). 

 

WF. 4

Gewapend met deze hemelse wijsheid en volijverig zocht zij Hem gedurende drie opeenvolgende dagen. Zij dwaalde door de straten der stad, ondervroeg verschillende personen en beschreef aan de dochteren van Jeruzalem de kentekenen van haar Geliefde. Zij speurde in de kleine straatjes en zocht de pleinen af, waarbij zij wat geschreven staat in het Hooglied van Salomon in vervulling bracht (Cant. 5:10). Sommige vrouwen vroegen haar naar de kentekenen van haar verloren en enige Zoon. Zij antwoordde hen in de woorden van de Bruidegom: "Mijn Geliefde is blank en blozend, uitverkoren onder duizenden." (V Mar. 42:1/5). 

Eén van de vrouwen, die deze beschrijving hoorde, zei: "Dit Kind, dat gij zo beschrijft, kwam gisteren aan mijn deur en vroeg een aalmoes. Ik gaf Hem iets en Zijn gratie en schoonheid deed mijn hart goed. En toen ik Hem de aalmoes gaf, ondervond ik medelijden met dit schone Kind, dat in armoede en nooddruft verkeerde." (V Mar. 42:6/8). 

Dit was het eerste nieuws, dat de smartelijke Moeder over haar Eerstgeborene in Jeruzalem vernam. Enigszins getroost in haar smart speurde zij verder en ontmoette zij nog meer personen, die op dezelfde wijze over Hem spraken. Geleid door deze berichten richtte zij haar voetstappen naar het ziekenhuis van de stad in de veronderstelling, dat zij de Bruidegom en Schepper der geduldig gedragen armoede onder Zijn eigen wettige broeders en vrienden zou kunnen aantreffen (Mat. 5:40). Toen zij aldaar navraag deed, kreeg zij te horen, dat een Kind, overeenkomende met haar beschrijving de zieken bezocht had, aalmoezen geschonken had en woorden van troost tot hen had gesproken. (V Mar. 42:9/12). 

 

WF. 5

De berichten over de daden van haar Geliefde veroorzaakten gevoelens van de lieflijkste en tederste genegenheid in het hart van de hemelse Vrouwe. Zij deed ze uit haar diepste binnenste opstijgen als boodschappers aan haar verloren, afwezige Zoon. Toen overviel haar de gedachte, dat nu Hij niet bij de zieken en armen verbleef, Hij wellicht in de tempel zou verblijven, het Huis van God en het Huis des Gebeds. De heilige engelen bemoedigden haar en zeiden: "Koningin en Vrouwe, het uur uwer vertroosting nadert: Gij zult weer spoedig het Licht uwer ogen aanschouwen; haast u en spoed u naar de tempel." (V Mar. 43:1/4). 

De roemrijke heilige Jozef ontmoette op dit moment zijn echtgenote, want om hun kansen tot het terugvinden van het Kind te vergroten waren zij verschillende wegen gegaan. Door een andere engel was ook hem opgedragen zich naar de tempel te begeven. Gedurende deze drie dagen was hij gebukt gegaan onder onuitsprekelijke smart en verdriet, terwijl hij zich van de ene naar de andere plaats begaf, soms alleen, soms begeleid door zijn hemelse Echtgenote. Hij zou ernstig gevaar gelopen hebben zijn leven in deze dagen te verliezen, ware het niet, dat de hand van de Heer hem getroost had en de allervoorzichtigste Vrouwe hem moed had ingesproken en ervoor gezorgd had, dat hij enig voedsel tot zich nam en bij tijden rustte. Zijn oprechte en uitgelezen liefde voor het Goddelijk Kind zette hem zo sterk aan het Kind te vinden, dat hij zichzelf geen tijd gunde om enig voedsel tot zich te nemen. De raad van de engelen opvolgend spoedden de allerzuiverste Maria en Jozef zich naar de tempel, waar geschiedde wat ik in het volgende hoofdstuk vertellen zal. (V Mar. 43:5/10). 

 

Onderricht mij door de allerheiligste Maria, Koningin des Hemels, gegeven. 

 

WF. 6

Mijn dochter, uit meermalen terugkerende ondervinding weten de stervelingen, dat ze niet zonder smart iets kunnen verliezen, wat zij ooit met vreugde bezeten hebben. Deze waarheid, welke zo goed vast staat, moest hen overtuigen van hun geringe liefde voor hun God en schepper, want onder de velen, die Hem verliezen, zijn er zo weinige, die lijden onder dit verlies; en zodoende bewijzen zij, dat zij Hem nooit bezeten of bemind hebben met een liefde voortkomend uit genade. Zij treuren niet bij het verliezen van het hoogste Goed, Dat zij nooit in liefhebbende omarming genoten hebben en zij jagen dit hoogste Goed niet na, als zij Het verloren hebben. Maar er is een groot onderscheid in de wijzen, waarop mensen het hoogste Goed uit het oog verliezen; want het is zeker niet hetzelfde als God uit het oog te verliezen, omdat Hij ons wil beproeven in deugd en in liefde, en Hem te verliezen als bestraffing voor begane zonden. Het eerste is een kunstgreep der Goddelijke liefde en een middel om Zichzelf ruimer aan diegenen mede te delen, die naar Hem verlangen en Zijn liefde verdienen. Het tweede is een rechtvaardige straf voor wandaden tegen de Godheid gepleegd. In de eerste soort afwezigheid vernedert de Heer de ziel door heilige vrees en kinderlijke liefde en laat Hij haar in onzekerheid of Zijn terugtrekking niet het gevolg is van haar houding (Prov. 28:13). Ofschoon haar geweten haar niet gewaarschuwd heeft, voelt de liefhebbende en ongekunstelde ziel het verlies terdege en is, zoals de wijze man zegt: gezegend (Eccl. 9:1); want dan zal zij in doorlopende vrees leven dit verlies te ondergaan, omdat zij weet, dat de mens tot het eind van zijn leven in onzekerheid verkeert of hij liefde dan wel verachting in de ogen van God verdient. Gedurende hun sterfelijke leven delen de rechtvaardige en de zondaar vrijwel hetzelfde levenslot. (V Mar. 44:1/9). 

 

WF. 7

Dit is het grote euvel, dat de wijze man opvalt onder de gebeurtenissen op dit ondermaanse; dat de ongelovigen en de zondaars hun harten door hun boosaardigheid en valse zekerheid nog meer afsluiten bij het zien van de ongelukken, welke zowel henzelf als de anderen overkomen, en dat niemand met zekerheid kan zeggen wie de uitverkorenen en wie de verworpenen zijn, wie de vrienden en wie de vijanden van God, de rechtvaardigen of de zondaars, wie liefde waard is en wie haat te beurt zal vallen. Maar indien de mensen bezadigd en eerlijk bij hun geweten te rade gaan, dan zal een iegelijk het antwoord vernemen, dat hij nodig heeft (Luc. 12:58); want indien het geweten protesteert tegen de begane zonden, dan zou het dwaas zijn de moeilijkheden en tegenspoed niet aan zichzelf toe te schrijven, of niet te bemerken dat men verstoken is van genade en beroofd van het hoogste Goed. Indien hun verstand onbevooroordeeld is, dan zou de grootste bron van twijfel bestaan in het onbewogen zijn door het verlies of door het ophouden der geestelijke vreugde der genade. Want het ontbreken van deze twijfel in een ziel, die geschapen is en voorbestemd is voor het eeuwige geluk, is een sterke aanwijzing, dat deze ziel dit geluk niet wenst, noch het bemint: en daarom is het een teken, dat zij er niet ernstig naar gestreefd heeft en zich nimmer een goed-gefundeerde voorstelling gemaakt heeft van het bezitten van het hoogste Goed. Want gij dient u te herinneren, dat deze goed-gefundeerde zekerheid: het geluk in zijn leven niet verspeeld te hebben, door alle getrouwe zielen verworden kan worden. (V Mar. 45:1/5). 

 

WF. 8

Mij ontbrak de lichamelijke aanwezigheid van mijn allerheiligste Zoon, maar ofschoon ik het vertrouwen had Hem wederom terug te vinden, gaf de onzekerheid omtrent de reden van Zijn verdwijning mij geen rust, totdat ik Hem weer gevonden zou hebben. Het is mijn wens, mijn liefste, dat gij mij hierin navolgt, indien gij Hem door eigen fouten verloren hebt, maar ook wanneer Hij Zich zelf vrijwillig teruggetrokken heeft. (V Mar. 46:1/2). 

Zo groot moet uw angst zijn Hem door uw eigen schuld te verliezen, dat noch rampspoed, noch moeilijkheden, noch nood, noch gevaren, noch vervolging, noch het zwaard, noch hoogten, noch diepten u ooit zullen weerhouden uw God na te jagen (Rom. 8:35); want indien gij getrouw zijt zoals dit behoort, en gij Hem niet wenst te verliezen, dan kunnen noch de engelen, noch de vorsten dezer wereld, noch de machten, noch enig ander geschapen wezen u van Hem beroven, omdat de banden Zijner liefde en haar ketenen zo sterk zijn, dat niemand ze kan verbreken, behoudens uw eigen vrije wil. (V Mar. 46:3).

 

 

Hoofdstuk V

 

Na drie dagen zoeken treffen de allerheiligste Maria en de heilige Jozef het Kind Jezus in de tempel aan, luisterend en vragen stellend aan de Leraren. 

 

WF. 9

In het voorafgaande hoofdstuk zou men reeds een gedeeltelijk antwoord op de vraag, welke sommigen opwerpen hebben kunnen aantreffen, namelijk: hoe was het mogelijk, dat de hemelse Koningin, die toch zo ijverig en zorgzaam was, haar Kind zo ver uit het oog verloren had, dat zij Hem in Jeruzalem had kunnen achterlaten. Ofschoon het voldoende zou zijn te antwoorden, dat de Heer zelf dit zo gewild had, zal ik nu toch in den brede uiteen zetten, hoe dit kon gebeuren zonder enige vrijwillige onachtzaamheid of zonder vergissing van de liefhebbende Moeder. Het is zeker, dat buiten het feit, dat Hij gebruik maakte van de grote massa mensen, welke op de been was, ook genoodzaakt was bovennatuurlijke middelen in te schakelen om de aandacht  van Zijn zorgzame Moeder af te leiden, want zonder deze middelen zou zij Hem net zo min als de zon, welke haar weg verlichtte, uit het oog hebben kunnen verliezen. (V Mar. 47:1/3). 

Daarom schonk de almachtige Heer Zijn hemelse Moeder een abstract visioen van de Godheid, waardoor al haar vermogens op haar innerlijk wezen gericht werden, ten tijde, dat de mannen en vrouwen gescheiden werden. Zodoende werd zij zo ontvlamd en van de werking harer zinnen beroofd, dat zij deze nog alleen maar kon gebruiken om voort te gaan op haar weg. Wat de rest harer vermogens betrof, deze waren alle als verslonden in de zoetheid en troost van het Goddelijk visioen. Het gedrag van de heilige Jozef werd bepaald door de omstandigheden, welke ik reeds schetste, ofschoon ook hij een zeer verheven beschouwing te verwerken kreeg, welke zijn foutieve beoordeling met betrekking tot de plaats waar het Kind zich bevond, slechts gemakkelijker en geheimzinniger maakte. Zo liet Jezus hen beiden alleen en bleef Hij in Jeruzalem. Toen de Koningin na een vrij lange tijd wederom uit haar trance kwam en ontdekte, dat haar Zoon niet bij haar was, veronderstelde zij, dat Hij bij Zijn voedstervader was. (V Mar. 47:4/9). 

 

WG. 0

De plaats, waar het Kind Zich omdraaide en haastig terugliep door de straten, was gelegen in de nabijheid van de stadspoort. Hij voorzag door Zijn Goddelijke voorkennis alles wat er gebeuren zou en offerde het op aan de eeuwige Vader voor het heil der zielen. Hij vroeg om aalmoezen gedurende deze drie dagen om de nederige bedelarij, als de eerstgeborene der heilige armoede, vanaf die tijd te verheffen. Hij bezocht de ziekenhuizen der armen, troostte hen en schonk hen de aalmoezen, welke Hij ontvangen had; in het verborgene genas hij enige van hun lichamelijke kwalen, en velen schonk Hij geestelijke gezondheid door hen innerlijk te verlichten en ze terug te leiden op de weg van het heil. Over enige van Zijn weldoeners, die Hem aalmoezen gegeven hadden, stortte Hij een overvloed van genade en licht uit, waardoor Hij van dat moment af de belofte, welke Hij later aan Zijn Kerk zou schenken, in vervulling deed gaan, namelijk, dat Hij die aan de rechtvaardigen en aan de profeet in naam van een profeet schenkingen doet, de beloning der rechtvaardigen zal schenken. (Mat. 10:41). (V Mar. 48:1/5). 

 

WG. 1

Na Zich op deze wijze gekweten te hebben van de werken Zijns Vaders begaf Hij Zich naar de tempel. Op de dag, door de Evangelist genoemd, kwamen enige rabbijnen, geleerden en leraars van de tempel in een bepaald gedeelte van de tempelgebouwen bij elkaar om enige twijfelachtige punten uit de Heilige Schift te bespreken. Bij deze gelegenheid werd de komst van de Messias in discussie gebracht; want wegens de berichten omtrent de wonderlijke gebeurtenissen, welke sinds de geboorte van de Doper en komst van de Koningen uit het oosten tot hen gekomen waren, had het gerucht over de komst van de Verlosser en Diens aanwezigheid in de wereld, ofschoon nog onbekend aan deze wereld, terrein gewonnen onder de Joden. Zij hadden plaats genomen op hun zetels in het volle besef hunner waardigheid, toekomend aan leraren en aan hen, die als geleerden beschouwd worden. (V Mar. 49:1/4). 

Het Kind Jezus melde Zich bij de bijeenkomst van deze achtenswaardige mannen. Hij, Die Koning der koningen en Heer der heren was (Apoc. 19:16), de oneindige Wijsheid Zelve (I Cor. 1:24), en Die de wijzen terecht wijst (Wis. 7:15), melde Zich aan als een nederige discipel en liet hen weten dat Hij gekomen was om hun discussie aan te horen en ingelicht te worden over de te behandelende kwestie, namelijk: of de Messias alreeds gekomen was, of, indien dat niet het geval was, wanneer Hij dan wel in de wereld zou komen. (V Mar. 49:5/6). 

 

WG. 2

De meningen van de Schriftgeleerden liepen over dit punt zeer uiteen, sommigen beantwoordden de vraag bevestigend, anderen ontkennend. Zij die ontkennend antwoordden, haalden enige teksten uit de Heilige Schrift en de Profetieën aan, onder die van weinig finesse getuigende uitleg waarover de Apostel zich reeds afkeurend uit liet, namelijk: de geest dodend door de letter (II Cor. 3:6). Zij betoogden, dat de Messias zou komen met koninklijke pracht en majesteit om de vrijheid van Zijn volk te bewerkstelligen onder de uitoefening van grote macht; Hij zou dit volk in het tijdelijke vlak redden van de slavernij, waarin de heidenen het gebracht hadden; maar, er waren in de huidige staat van de Hebreeën geen aanwijzingen van deze macht en vrijheid en geen mogelijkheden om zich van het juk der Romeinen te ontdoen. Deze uiterlijke omstandigheid was een krachtig argument onder dit vleselijk en blinde volk; want zij vermoedden, dat de komende grootheid en majesteit van de beloofde Messias zowel als de Verlossing alleen voor hen bestemd was; en zij geloofden, dat deze Verlossing uitsluitend betrekking had op tijdelijke en aardse zaken, zoals zelfs nu nog heden ten dage de Joden in de "duisternis welke hun hart omvat" (Is. 6:10) blijven aannemen. Want tot op de huidige dag zijn zij nog steeds niet tot besef gekomen, dat de glorie, de majesteit en de macht van de Verlosser met de vrijheid, welke Hij in de wereld gebracht heeft, niet van aardse, tijdelijke en vergankelijke soort is, maar hemels, geestelijk en eeuwig; en tevens, dat deze heerlijkheden niet uitsluitend bestemd zijn voor de Joden, ofschoon ze het allereerst aan hen, voor andere volkeren, werden aangeboden, echter zonder onderscheid bedoeld zijn voor het gehele menselijke geslacht, dat van Adam afstamt (I Cor. 3:15). (V Mar. 50:1/5). 

 

WG. 3

De Leraar der waarheid, Jezus, voorzag, dat de discussie zou eindigen met het vastleggen van deze dwaling, want ofschoon enige der Schriftgeleerden het andere standpunt aanhingen, was hun getal toch te gering om de doorslag te geven; en zij zwegen nu, daartoe gedwongen door het gezag der anderen en door hun schoonschijnende argumenten overrompeld. Aangezien de Heer in de wereld was gekomen om te getuigen van de waarheid (Joh. 18:37), Die Hijzelf was, wilde Hij bij deze gelegenheid, waarbij het zo belangrijk was om tot de waarheid te geraken, niet toestaan, dat verwarring en dwaling, geheel tegengesteld aan de waarheid, door het gezag der geleerden bevestigd zouden worden en vaste voet zouden krijgen. Zijn mateloze liefde kon de onkunde omtrent Zijn werken bij mensen, die toch zulke goede bedoelingen hadden, niet onopgemerkt voorbij doen gaan, want deze mensen waren aangesteld als leraren van het volk in zaken, welke betrekking hadden op het eeuwige leven en de Schepper daarvan, onze Verlosser. Daarom trad het Goddelijk Kind toe op de Schriftgeleerden en gaf Het blijk van de genade, welke over Zijn lippen stroomde (Ps. 44:3). Hij kwam in hun midden met uitgelezen majesteit en gratie, als iemand die enigerlei twijfel of een oplossing wilde poneren. Door Zijn aangenaam uiterlijk deed Hij in de harten der geleerden de wens ontspringen om nauwgezet naar Hem te luisteren. (V Mar. 51:1/6). 

 

WG. 4

Het Goddelijk Kind sprak tot hen als volgt: De vraag betreffende de komst van de Messias en de antwoorden daarop heb Ik aangehoord en geheel en al begrepen. Om Mijn moeilijkheid ter zake de oplossing daarvan duidelijk te maken vooronderstel Ik wat de Profeten gezegd hebben, dat Zijn komst zal plaats hebben in grote Macht en Majesteit, hetgeen ook door uw getuigenissen bevestigd wordt. Want Isaïas zegt, dat Hij onze Wetgever en Koning zal zijn, Die Zijn volk zal redden (Is. 30:27) en David, dat Hij Zijn vijanden zal vernietigen (Ps. 94:3), Daniël, dat alle stammen en volkeren Hem zullen dienen (Dan. 7:14), Ecclesiasticus, dat Hij zal komen met een grote menigte heiligen (Eccl. 24:3). Alle Profeten en de Schrift staan vol van dergelijke beloften waarin Zijn kentekenen duidelijk en overtuigend genoeg geopenbaard worden aan allen, die ze bestuderen met verlichte oplettendheid. Maar de twijfel ontstaat door de vergelijking van deze met andere teksten uit de Profeten, omdat ze alle waar dienen te zijn, maar wegens hun beknoptheid schijnbaar in tegenspraak met elkaar zijn. Daarom moeten ze overeenstemmen in een andere betekenis, welke in alle teksten gevonden kan en moet worden. Hoe moeten wij verstaan, dat deze zelfde Isaïas van Hem zegt, dat Hij van het land der levenden zal komen, en als hij vraagt: "wie zal Zijn afkomst verklaren?" (Is. 53:8), dat Hij met verwijten overladen zal worden; dat Hij als een schaap naar de slachtbank gevoerd zal worden en Zijn mond niet zal openen? Jeremias zegt, dat de vijanden van de Messias zullen samenspannen om Hem te vervolgen en vergif in Zijn brood zullen mengen; dat zij Zijn naam van de aarde zullen doen verdwijnen, maar dat ze in hun pogingen niet zullen slagen (Jer. 11:9). David zegt, dat Hij tot verwijt zal zijn van het volk en de mensen, onder de voet zal gelopen worden en veracht als een worm (Ps. 21:78); Zacharias, dat Hij komen zal: zwak en deemoedig, gezeten op een onbeduidend beest (Zach. 9:9). Alle profeten zeggen hetzelfde omtrent de tekenen van de beloofde Messias. (V Mar. 52:1/10). 

 

WG. 5

Daarom, zo vervolgde het Goddelijk Kind, moeten wij ons niet afvragen, hoe het mogelijk is deze profetieën met elkaar in overeenstemming te brengen, indien wij er van uitgaan, dat de Messias met grote Majesteit en machtige wapens zal komen om alle koningen en monarchen door geweld en bloedvergieten te overwinnen? Wij komen dan tot de zekerheid, dat Hij tweemaal zal komen: de eerste keer om de wereld te verlossen, de tweede keer om haar te oordelen; de profetieën moeten slaan op beide gebeurtenissen, waarbij er voor elk een juiste verklaring te vinden is. Aangezien de doelstellingen van deze komsten geheel verschillend zijn, zullen ook de omstandigheden, waaronder ze plaats hebben, verschillen; want Hij zal in beide komsten niet hetzelfde ambt uitoefenen; dit zal zeer uiteenlopen in de twee komsten. Bij de eerste gebeurtenissen moet Hij de duivel overwinnen door hem zijn oppermacht over de zielen, verkregen door de erfzonde, te ontnemen. Daartoe dient Hij eerst genoegdoening te geven aan God voor het gehele menselijke ras; Hij zal de mensen dan tevens door Zijn Woord en voorbeeld de weg naar het eeuwige leven wijzen, hoe ze hun vijanden moeten overwinnen, en hoe ze hun God en Verlosser moeten aanbidden; hoe ze Zijn gaven moeten beantwoorden en de zegeningen van Zijn rechterhand moeten gebruiken. Aan al deze eisen zal de Messias moeten voldoen bij Zijn eerste komst. De tweede komst heeft tot doel rekenschap te vragen van alle mensen in het Laatste Oordeel, een ieder datgene te geven wat diens werken verdiend hebben, goed of slecht, en Zijn vijanden te kastijden in toorn en gramschap. Dit zeggen de Profeten van Zijn tweede komst. (V Mar. 53:1/8). 

 

WG. 6

Indien wij dus Zijn eerste komst als een triomfantelijke komst in macht en majesteit willen zien, of zoals David zegt, dat Hij zal regeren van zee tot zee, en Zijn komst rijk zal zijn aan roem, zoals door de andere Profeten is opgetekend, dan kan dit alles niet alleen slaan op zichtbare en aardse oppermacht, met alle aankleve van uiterlijke pracht en praal, maar dan heeft dat betrekking op een geestelijk rijk in een nieuwe Kerk, dat zich over de gehele aarde zal uitbreiden met soevereine macht en rijkdommen aan genade en deugd, in tegenstelling met de duivel. Door deze uitleg worden alle heilige Boeken duidelijk, anders geïnterpreteerd kunnen de verschillende teksten nimmer met elkaar overeenstemmen. Dat het volk der Joden onder het juk der Romeinen zucht en zeker niet in staat is zijn soevereiniteit te herstellen, kan nooit als bewijs dienen voor Zijn niet-verschijnen, integendeel, het is een onfeilbaar teken, dat Hij alreeds in de wereld gekomen is. Want onze Patriarch Jakob heeft juist op dit teken gewezen tot leiding van zijn nageslacht, toen hij ons beval de Messias te verwachten, zodra de stam van Judea beroofd was van de scepter en de soevereiniteit van Israël (Gen. 49:10), en gij zult moeten toegeven, dat noch Juda noch enige andere stam van Israël kan hopen deze panden te bemachtigen en ze te behouden. Dit wordt tevens bewezen door de "weken" van Daniël (Dan. 9:25), welke nu zeker tot vervulling zijn gekomen. Zij, die dit wensen, kunnen zich herinneren, dat enige jaren geleden een licht werd waargenomen rond middernacht te Bethlehem en dat enige arme schaapherders de boodschap vernamen van een pasgeboren Verlosser; en kort daarna kwamen enige Koningen uit het Oosten, geleid door een ster, op zoek naar de Koning der Joden, om Hem te aanbidden. Dit alles was geprofeteerd. Herodes, de vader van Archelaus, geloofde erin als in een vaststaand feit en liet daarom een groot aantal kinderen doden, om zodoende de pasgeboren Koning te doen ombrengen, omdat hij vreesde, dat deze zijn mededinger zou worden naar de troon van Israël. (V Mar. 54:1/8).

 

WG. 7

Het Kind Jezus voegde hier nog vele andere argumenten aan toe; en ook al had dit de schijn van het stellen van vragen, het was er niet minder probaat door. De Schriftgeleerden en wijze mannen, die naar Hem luisterden, waren verbluft. Overtuigd door Zijn argumenten zagen zij elkander aan en riepen met grote verbazing uit: "Wat voor een wonder geschiedt hier? Wat een wonderkind is deze knaap! Waar komt Hij vandaan en wie is dat Kind?" (V Mar. 55:1/5). 

Maar ofschoon zij verwonderd waren, toch herkenden zij Hem niet noch vermoedden zij wie Degene was, die hen onderricht en verlicht had over deze belangrijke waarheid. Nog juist voordat Jezus Zijn laatste argument beëindigd had, kwamen de allerheiligste Moeder en de heilige Jozef in de tempel ter plaatse van het debat, nog op tijd om Hem dit laatste argument te horen poneren. Toen Hij daarmee gereed was, stonden de wetgeleerden als één man op onder uiterste verbazing. De hemelse Vrouwe naderde haar allerliefste Zoon in tegenwoordigheid van het gehele gezelschap en onder alle tekenen van vreugde, en sprak tot Hem de woorden, welke door de heilige Lucas werden opgetekend: "Zoon, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Zie onder welke smarten Uw vader en ik U gezocht hebben" (Luc. 2:48). (V Mar. 55:6/10). 

Deze liefdevolle klacht uitte de hemelse Moeder onder grote eerbied en liefde, terwijl zij Hem als God aanbad en haar moederlijke tederheid niet verbloemde. De Heer antwoordde: "Waarom zocht gij Mij? Wist gij dan niet, dat Ik de zaken van Mijn Vader moet regelen?" (V Mar. 55:11/13). 

 

WG. 8

De Evangelist zegt hier, dat zij het geheimenis dezer woorden niet begrepen; want op dat moment was dit verborgen voor de allerheiligste Maria en de heilige Jozef. En wel om twee redenen: eerstens vervulden de inwendige vreugde van het oogsten van dat wat zij onder zoveel smarten gezaaid hadden en de zichtbare aanwezigheid van hun kostbare Schat alle vermogens hunner zielen; ten tweede dient gezegd, dat de tijd voor het volle begrip van datgene, waarover het debat ging, nog niet voor hen gekomen was. Daar kwam nog bij, dat voor de allerzorgzaamste Koningin er een nieuw beletsel ontstaan was, doordat de sluier, welke het innerlijk van haar allerheiligste Zoon verborg, wederom aanwezig was en niet dan enige tijd later verwijderd zou worden. De geleerde mannen vertrokken onder het bespreken van het wonderlijke voorval, waardoor zij uitverkoren geweest waren onderricht te worden door de eeuwige Wijsheid, ofschoon zij Die niet als zodanig onderkend hadden. Toen zij bijna alleen waren achtergebleven omhelsde de gezegende Moeder Hem en sprak: "Laat mijn verlangend hart uitdrukking geven aan smart en lijden, opdat het niet aan dit leed ten onder zal gaan, zolang het nog enig nut voor U kan afwerpen. Onttrek Uzelf niet aan mijn ogen, maar neem mij wederom aan als Uw slavin. Indien het mijn nalatigheid was, welke mij van Uw aanwezigheid beroofde, vergeef mij dan en maak mij waardig aan Uw gezelschap en straf mij niet door Uw aanwezigheid." (V Mar. 56:1/7). 

Het Goddelijk Kind ontving haar onder tekenen van vreugde en bood Zichzelf aan als Leraar en Gezel, totdat Zijn tijd gekomen zou zijn. Zo was het zachte en liefhebbende hart van de grote Vrouwe gerustgesteld en vertrokken Zij naar Nazareth. (V Mar. 56:8/9). 

 

WG. 9

Maar op enige afstand van Jeruzalem, toen Zij geheel alleen op de weg waren, viel de allervoorzichtigste Vrouwe voor haar Zoon op haar knieën, aanbad Hem en vroeg Zijn zegen; want zij had Hem niet openlijk, in de aanwezigheid van de mensen in de tempel, deze eer kunnen bewijzen, omdat zij er immer op uitwas zich steeds met volmaakte heiligheid te gedragen. Met beminnelijke tederheid hielp het Kind Jezus haar opstaan en sprak haar woorden van de grootste vertroosting toe. Onmiddellijk viel de sluier en Zijn allerheiligste ziel werd haar wederom zichtbaar  met groter diepte en duidelijkheid dan voordien. Toen las de hemelse Moeder en zag zij in het innerlijk van haar allerheiligste Zoon alle mysteries van Zijn doen en laten in de drie dagen in Jeruzalem. Zij begreep ook alles wat gepasseerd was in het debat met de theologen, alles wat Jezus gezegd had en tevens waarom Hij Zich niet duidelijker als de ware Messias geopenbaard had. Vele andere sacramentele geheimen werden aan Zijn maagdelijke Moeder geopenbaard. Hij legde ze in haar neer als in een depot voor alle schatten van het mensgeworden Woord om van daaruit de eer en de lof, welke aan Hem toekwamen als Schepper van deze grote wonderen, te kunnen ontvangen. En zij, de maagdelijke Moeder, vervulde al de verwachtingen van de Heer. Daarna vroeg zij Hem een ogenblik in het veld te willen rusten en enig voedsel tot zich te nemen. Dit nam Hij aan uit de handen van de grote Vrouwe, de zorgzame Moeder van de Goddelijke Wijsheid (Eccl. 24:24). (V Mar. 57:1/10). 

 

WH. 0

Gedurende de rest van de reis spraken de hemelse Moeder en haar liefste Zoon over de mysteries, verband houdende met het debat met de leraren, welke haar innerlijk geopenbaard waren. Hij herhaalde woordelijk, wat Hij haar innerlijk getoond had. In het bijzonder zei Hij haar, dat deze theologen Hem niet als Messias onderkend hadden, omdat ze verblind en trots waren door hun eigen kennis. Hun begrip was verduisterd door de duisternis van hun arrogantie, zodat zij het Goddelijk licht, dat in zo'n grote mate van Hem afstraalde niet gewaar werden; terwijl zij, indien ze het nederige en liefdevolle verlangen om de waarheid te leren kennen zouden gehad hebben, zeker in voldoende mate overtuigd zouden zijn door Zijn argumenten. Door deze beletselen zagen ze daar niets van, ofschoon het voor hun ogen stond. (V Mar. 58:1/5). 

Onze Verlosser bekeerde vele zielen tot de weg van het heil op deze reis: en omdat Zijn allerheiligste Moeder bij Hem was, gebruikte Hij haar als instrument voor Zijn prachtige werken. Door middel van haar voorzichtige woorden en heilige waarschuwingen verlichtte Hij de harten van allen tot wie zij sprak. Zij gaven gezondheid terug aan vele zieken; Zij troostten de ongelukkigen en de geslagenen; en overal verspreidden Zij genade en barmhartigheid, zonder ooit een gelegenheid tot goed doen te laten voorbij gaan. Aangezien ik reeds in bijzonderheden enige wonderen, gewrocht op hun andere reizen, beschreven heb, zal ik hier niet verder op ingaan; want er zouden vele hoofdstukken en zeer veel tijd nodig zijn om ze alle te beschrijven, maar er zijn andere zaken en dingen, die de kern dezer geschiedenis meer raken. (V Mar. 58:6/9). 

 

WH. 1

Zij kwamen terug in Nazareth, alwaar Zij Zich bezig hielden met wat ik later zal mededelen. De Evangelist Lucas gewaagt van alle mysteries aldaar in zeer beknopte vorm, als hij zegt, dat het Kind Jezus aan Zijn ouders, met name de allerheiligste Maria en de heilige Jozef, onderdanig was en dat Zijn hemelse Moeder al deze gebeurtenissen in zich opnam en in haar hart bewaarde; ook, dat Jezus toenam in wijsheid, leeftijd en welbehagen voor God en de mensen (Luc. 2:52), waarover ik later, voor zover mijn begrip reikt, zal spreken. Nu wil ik slechts zeggen, dat de nederigheid en de gehoorzaamheid van onze God en Meester jegens Zijn ouders de bewondering van de engelen afdwong. Maar ook de waardigheid en schittering van Zijn gezegende Moeder, Die op deze wijze verdiende, dat de mensgeworden God Zichzelf onderwierp en Zich schikte onder haar zorgen, was bewonderenswaardig. Zijn onderwerping was zo volledig, dat zij met de hulp van de heilige Jozef Hem leidde en over Hem beschikte als haar eigen Kind. Ofschoon deze onderwerping en gehoorzaamheid tot op zekere hoogte het natuurlijke gevolg waren van haar moederschap, was er toch een andere genade tot het uitoefenen van dit moederlijk recht nodig, dan degene waardoor zij Hem ontving en Hem het leven schonk. De genaden, benodigd tot het uitoefenen van dit ambt, werden Maria zo overvloedig gegeven, dat ook de ziel van de heilige Jozef daar deelachtig aan werd en ze hem waardig maakten voedstervader te zijn en hoofd van deze familie. (V Mar. 59:1/7). 

 

WH. 2

De grote Vrouwe beantwoordde de gehoorzaamheid en onderwerping van haar allerheiligste Zoon met heldhaftige werken. Onder haar vele schitteringen blonk zij uit in onbegrijpelijke nederigheid en uit het hart opwellende dankbaarheid voor het herwonnen gezelschap van haar Zoon. Deze zegen, waarvoor de hemelse Koningin zichzelf onwaardig achtte, deed in haar allerzuiverste hart haar liefde en haar zorgen om haar Goddelijke Zoon te dienen zeer toenemen. En zij was bij voortduring zo getrouw in het tonen van haar dankbaarheid en zo attent en zorgzaam in het dienen van Hem, in het voor Hem knielen en zichzelf volkomen tot in het stof vernederen, dat dit de bewondering van de hoogste serafijn opwekte. Daarenboven trachtte zij door de meest grote oplettendheid Hem na te volgen in al Zijn daden, zoals die haar bekend werden en zij spande zichzelf zorgvuldig in om ze in haar eigen leven te reproduceren. De volheid van haar volmaaktheid verwondde het hart van onze Christus en Heer; deze hield Hem (volgens onze wijze van uitdrukken) aan haar gebonden met ketenen van onoverwinnelijke liefde (Hos. 11:4). Zijn op deze wijze, als God en als Zoon, gebonden zijn aan deze hemelse Prinses, werd oorzaak van een uitwisseling en Goddelijke wisselwerking van intense liefde, zodanig dat dit elk geschapen begrip ver te boven gaat. Want in de zee van Maria's ziel kwamen de grote stromen der genade en zegeningen van het mensgeworden Woord binnen; en deze zee liet daar niets van verloren gaan (Eccl. 1:7), omdat Hij de noodzakelijke diepte en uitgebreidheid bezat om ze te ontvangen. Maar deze stromen keerden terug naar hun bron als eb en vloed van de Godheid tussen twee kusten, de Zoon van God en Zijn Moeder. Dit verklaart de vele herhalingen van de deemoedige erkenningen van de Bruid: "Mijn Geliefde naar mij, en ik naar Hem, Die Zich vermeit onder de leliën, tot de ochtend gloort en de schaduwen zich terugtrekken" (Cant. 2:16). En elders: "Ik behoor toe aan mijn Geliefde en mijn Geliefde aan mij" (Cant. 6:2); "Ik blijf bij mijn Geliefde en Zijn verlangen is naar mij" (Cant. 7:10). (V Mar. 60:1/12). 

 

WH. 3

Het vuur der Goddelijke liefde, dat in het hart van de Verlosser brandde en dat Hij op aarde was komen brengen om het te verspreiden, trof het zo goed voorbereide en gerede materiaal in het zuivere hart van Maria. Het samentreffen bracht zulke uitwerkingen met zich, dat alleen de Heer Zelf, Die er de Schepper van was, ze op juiste wijze kon waarderen. Er is slechts één ding, dat ik wil optekenen, aangezien mij hierover mededelingen zijn gedaan: dat Hij Zich bij de uiterlijke blijken van Zijn liefde voor Zijn allerheiligste Moeder niet volgens de natuurlijke neigingen en liefde van een Zoon gedroeg, doch deze geheel afstemde op haar mogelijkheden tot het verzamelen van verdiensten als pelgrim in dit sterfelijk leven; want Hij wist zeer wel, dat, indien Hij bij deze demonstraties Zijn kinderlijke liefde voor deze Moeder de vrije loop zou laten, Hij haar verdiensten verhinderen zou door haar te overladen met doorlopende genietingen van de verrukkingen harer Geliefde. Daarom hield de Heer tot op zekere hoogte de menselijke kant van Zijn liefde in bedwang, waardoor zijn Moeder, ofschoon zij het toppunt van heiligheid reeds bereikt had, ingeschakeld kon worden voor verdienstelijk werk en lijden door zo nu en dan de uitvloeiing van de zichtbare gunsten van zijn menselijkheid te ontberen. In zijn dagelijkse omgang hield het Goddelijk Kind een bepaalde reserve aan en matigde Hij Zich in alles. Zo kwam het voor, dat, ofschoon de volijverige Vrouwe alles deed om voor Hem te zorgen en Hem te dienen, haar allerheiligste Zoon niet met uitwendige tekenen, die als antwoord op haar liefdediensten zouden passen, reageerde. (V Mar. 61:1/6). 

 

Onderrichting mij door de allerheiligste Maria, Koningin des Hemels, gegeven.

 

WH. 4

Mijn dochter, alle werken van mijn allerheiligste Zoon en mijn eigen handelingen zijn vol van mysterieuze onderrichting en gedegen leerstellingen voor de stervelingen, die ze ijverig en eerbiedig overwegen. De Heer verwijderde Zich van mij, opdat ik Hem in smarten en tranen zou najagen en Hem terug zou mogen vinden in vreugde en overvloedige vruchten voor mijn ziel zou kunnen verwerven. Het is mijn wens, dat gij mij in dit mysterie zult navolgen en Hem zulk een grote oprechtheid zult najagen, dat gij erdoor verteerd wordt met blijvend verlangen, zonder gedurende uw gehele leven daar ooit mee op te houden, totdat gij Hem in uw omarming hebt en nooit meer zult kunnen verliezen (Cant. 5:4). Om beter dit sacrament van de Heer te kunnen begrijpen dient gij u te herinneren, dat de oneindige Wijsheid de mensen in staat heeft gesteld haar eeuwig geluk te bereiken en ze op de weg naar dit geluk geplaatst heeft, hen echter in twijfel latend over de uitkomst, zolang zij dit niet bereikt hebben, en hen dus met vreugdevol vertrouwen zowel als met smartelijke vrees vervuld heeft omtrent het uiteindelijke succes. Deze zorg doet in de mensen gedurende hun gehele leven vrees ontstaan, als ook afschuw van de zonde, de enige reden waardoor zij de zaligheid kunnen verliezen, waardoor zij weerhouden worden van de verlokkingen en misleidingen, welke uitgaan van de lichamelijke en zichtbare dingen op deze aarde. Deze zorg wordt door de Schepper verlicht door de natuurlijke verstandelijke vermogens, door geloof en hoop, die de aansporingen van hun liefde tot het najagen en het bereiken van hun laatste Doopsel worden ingestort, zendt Hij Zijn inblazingen en helpt de ziel wakker te blijven in de afwezigheid van haar Heer en Hem niet te vergeten, ook al is Hijzelf afwezig. Zodoende blijft zij op het rechte pad, totdat ze het grote doel bereikt heeft, waar al haar neigingen en verlangens zullen bevredigd worden. (V Mar. 62:1/7). 

 

WH. 5

Nu zult gij ook de lauwe onwetendheid van de stervelingen beter kunnen taxeren en inzien hoe weinig mensen er zijn, die zich de rust gunnen de mysterieuze orde van de schepping, alsmede de gerechtigheid van alle werken van de Almachtige, welke naar dit laatste verheven eind leiden, te overwegen. Uit deze vergeetachtigheid komt zoveel kwaad voort, dat de mensen moeten ondergaan, terwijl zij zelf zoveel aardse goederen en bedrieglijke genietingen tot zich trekken, alsof zij daarin hun uiteindelijke doel zullen vinden. Het toppunt van verdraaiing der orde door de Schepper ingesteld is, dat de stervelingen in deze doorgangstijd van dit korte leven zich vermeien in zichtbare dingen, alsof ze voor hen het levensdoel zijn, terwijl ze integendeel van al het geschapene gebruik moeten maken om het hoogste Goed te winnen, niet om het te verliezen. Wees steeds bedacht, mijn liefste, op deze gevaarlijke menselijke dwaasheid. Beschouw alle verrukkingen en vreugden van de wereld als bewijs, haar lachen als smart, zinnelijke genoegens als zelfbedrog en als bron van dwaasheid, welke het hart vergiftigd en alle ware wijsheid beletselen in de weg stelt en uiteindelijk vernietigt. Leef in doorlopende vreze het eeuwige leven te verliezen en verheug u in niets anders dan in de Heer, totdat gij volledig bezit van Hem verworden hebt. Waak voor gesprekken met mensen en ontvlucht deze gevaren. Indien God u bij tijden tot Zijner groter glorie en wegens de gehoorzaamheid met mensen doet verkeren, schiet dan nimmer tekort en waak tegen besmetting, ook al kunt gij steeds op Zijn bescherming vertrouwen. Vertrouw uw eigen natuurlijke gesteldheid niet als er sprake is van vriendschap en intieme gesprekken met anderen; daarin bestaat voor u een groot gevaar; want de Heer heeft u een milde en beminnelijke instelling gegeven om op natuurlijke wijze naar Hem te neigen. Sta Zijn bedoelingen niet in de weg en beantwoord de zegeningen, welke Hij over u uitstort. Maar zodra u schepselen toegang geeft tot uw hart, dan zult gij snel te ver gaan en door hen vervreemd worden van het hoogste Goed en dan zult gij Zijn bedoelingen jegens u en de werking van Zijn Wijsheid in u verdraaien. Het zou u zeer onwaardig zijn, indien gij het edelste deel uwer natuur zou gebruiken tot onwelvoeglijke doeleinden. Verhef uzelf boven alle geschapen dingen en boven uzelf (Thren. 3:28). Vervolmaak het werken uwer vermogens, neem tot hun voorbeeld de verheven volmaaktheden van uw God, van mijn geliefde Zoon en uw Bruidegom, Die is onder de kinderen der mensen (Ps. 44:3). Bemin Hem met alle krachten van uw hart en ziel. (V Mar. 63:1/15). 

 

 

Hoofdstuk VI

 

Handelende over een visioen, dat de allerheiligste Maria verleend werd, toen het Kind Jezus twaalf jaar oud was en haar helpen moest in Zichzelf het volmaakte beeld van de Evangelische Wet te bewerkstelligen. 

 

WH. 6

In het eerste en tweede hoofdstuk van dit boek ben ik begonnen met datgene wat ik in de volgende hoofdstukken moet volbrengen, maar ik doe dit niet zonder twijfels over mijn weerstrevende en ontoereikende uitdrukkingsmogelijkheden als ook met nog meer aarzeling wegens de lauwheid van mijn hart, alle zaken, welke mij onwaardig maken om te spreken over de verborgen gesprekken welke gevoerd werden tussen het mensgeworden Woord en Zijn allergezegendste Moeder. En in het bijzonder maken deze dingen mij onwaardig waar het handelt over de hemelse omgang van de Zoon en de Moeder te Nazareth gedurende de achttien jaren welke overbleven tussen het debat met de theologen te Jeruzalem en het begin van Zijn openbare prediking in Zijn dertigste levensjaar. Op de stranden van deze grote oceaan van mysteries sta ik vol verwarring en twijfels en ik vraag de allerhoogste Heer vanuit het diepste mijner ziel mijn pen in de hand van een engel over te geven, omdat geen afbreuk zal gedaan worden aan het onderwerp van dit gesprek; of dat Hijzelf, de allermachtigste en wijze God, voor mij moge spreken, mijn vermogens moge verlichten, opdat ze, geleid door Zijn Goddelijk licht, passende instrumenten van Zijn wil en waarheid mogen worden en bevrijd mogen zijn van de menselijke zwakheden van een onwetende vrouw. (V Mar. 64:1/3). 

 

WH. 7

Ik heb reeds in vorige hoofdstukken gezegd, dat onze grote Vrouwe de eerste en in het bijzonder een bevoorrechte Discipel van haar allerheiligste Zoon was, uitgekozen onder alle schepselen als het model van de nieuwe evangelische wet en Zijn Schepper, waarnaar Hij alle heiligen van de nieuwe wet zou vormen en zou beoordelen op alle resultaten van de Verlossing. Met betrekking tot haar ging het mensgeworden Woord te werk als een volleerd kunstenaar, die de schilderkunst, met alles wat daarvoor nodig is, grondig kent; Die geheel Zijn kracht op één uitverkoren werk zet en daaraan tracht bekendheid en naam te ontlenen als van een algehele expositie van zijn gehele werk. Het is zeker, dat de heiligheid en de glorie van de heiligen het resultaat was van de liefde en de verdiensten van Christus (Eph. 2:3), maar in vergelijking met de schittering van Maria schijnen zij slechts onbeduidend en als het ware slechts ruwe ontwerpen; want in alle heiligen worden tekorten aangetroffen (I Joh. 1:8). (V Mar. 65:1/3). 

Maar deze levende afbeelding van de Eniggeborene was vrij van alle onvolmaaktheden; en de eerste streken van Zijn penseel in haar waren van groter schoonheid dan de laatste retoucheringen in de hoogste heiligen en de engelen. Zij is het model voor alle volmaaktheid van heiligheid en deugden van al Zijn uitverkorenen en de uiterste grens waartoe de liefde van Christus in gewone mensen gaan kan. Geen ontving enige genade welke Maria niet kon ontvangen; en Zij ontving alles waartoe anderen niet in staat waren ze op te nemen. En haar allergezegendste Zoon schonk haar alles wat zij kon ontvangen en wat Hij kon mededelen. (V Mar. 65:4/7). 

 

WH. 8

De veelheid en de veelzijdigheid der heiligen verheerlijken zonder daar ophef over te maken de Handwerksman van hun grote heiligheid en de grootte van de meest hoogstaande wordt duidelijker door de schoonheid der minste; maar allen zijn ze een verheerlijking van Maria. Want door haar onvergelijkelijke heiligheid worden zij allen overtroffen en allen hebben deel aan des te groter geluk naarmate zij haar navolgen wier heiligheid hen allen uitstraalt. Indien de allerzuiverste Maria de hoogste plaats in de rijen der rechtvaardigen heeft bereikt, dan moet zij tevens, en juist daarom, beschouwd worden als het instrument en de stuwende kracht waardoor de heiligen zelf hun status bereikt hebben. Als wij haar uitblinking, voorzeker, slechts van verre, moeten afwegen aan het werk dat Christus de Heer aan haar vorming besteed heeft, laat ons dan in overweging nemen hoeveel werk Hij aan haar en hoeveel werk Hij aan de gehele Kerk besteed heeft. Om Zijn Kerk te vestigen en te verrijken achtte Hij het voldoende slechts drie jaren te besteden aan prediking, uitverkiezing der Apostelen, onderricht van het volk en inprenting van de Evangelische wet door Zijn openbaar leven; en dit was ruim voldoende om het werk, Hem opgelegd door de eeuwige Vader, te volbrengen en alle oprechte gelovigen te rechtvaardigen en te heiligen. Maar om het evenbeeld Zijner heiligheid in Zijn allerheiligste Moeder te griffen gebruikte Hij geen drie jaren, doch de gehele inzet van de kracht Zijner Goddelijke liefde, zonder ook maar ooit op te houden, uur na uur, genade op genade, giften op giften, zegeningen op zegeningen en heiligheid op heiligheid te stapelen. En na dit alles liet Hij haar achter in een staat, waarbij het Hem nog steeds mogelijk was haar schittering na Zijn Hemelvaart naar de eeuwige Vader te verhogen, zoals ik in het derde gedeelte beschrijven zal. Ons verstand geraakt in verwarring, onze woorden ontbreken ons bij de grootheid van deze onvergelijkbare Vrouwe; want zij is uitgekozen tot zon (Cant. 6:9) en haar glans kunnen aardse ogen niet verdragen noch zullen aardse schepselen haar ooit kunnen begrijpen. (V Mar. 66:1/8). 

 

WH. 9

Christus onze Verlosser begon Zijn plannen betreffende Zijn hemelse Moeder te ontvouwen, nadat ze uit Egypte naar Nazareth waren teruggekeerd, zoals ik reeds mededeelde; en vanaf die tijd zette Hij Zijn plannen door in Zijn kwaliteit van Leraar en van Goddelijke Voorlichter over alle mysteries van de menswording en de Verlossing. Nadat ze teruggekeerd waren van Jeruzalem, in Zijn twaalfde levensjaar, had de grote Koningin een visioen van de Godheid, geen intuïtief visioen, maar een visioen bestaande uit verstandelijke beelden; een zeer verheven visioen, vol van de nieuwe invloeden der Godheid en van de geheimen van de Allerhoogste. In het bijzonder ontving zij licht met betrekking tot de decreten der Goddelijke Wil omtrent de wet der genade, welke nu zou gevestigd worden door het mensgeworden Woord, en betreffende de macht welke Hem verleend was in het consistorie van de allergezegendste Drie-eenheid. Terzelfdertijd zag zij hoe tot dit doel de eeuwige Vader aan Zijn Zoon het Boek, opgesloten met de zeven zegelen, waarover de heilige Johannes (Apoc. 5:1) spreekt, toevertrouwde, en hoe er niemand in de hemel of op aarde gevonden kon worden, die de zegels kon slaken en het Boek kon openen, totdat het Lam door Zijn Passie en Dood, Zijn leerstellingen en verdiensten, de zegels verbrak. Want door dit symbool wilde God bekend maken, dat het geheim van dit Boek niets anders was dan de nieuwe wet van het Evangelie en de Kerk daarop gegrondvest in deze wereld. (V Mar. 67:1/5). 

 

WI. 0

Daarna zag de hemelse Koningin in de geest, dat door het decreet van de gezegende Drie-eenheid zij de eerste zou zijn, Die dit boek zou mogen lezen en het zou begrijpen; dat haar Eniggeborene het voor haar zou openen en het haar zou openbaren en zij het volmaakt in praktijk zou brengen; dat zij de eerste zou zijn Die het Woord zou vergezellen en de eerste plaats naast hem zou innemen op de weg naar de hemel, welke Hij zou openen voor de stervelingen, zoals beschreven stond in dit boek. In haar, als Zijn ware Moeder, zou dit nieuwe Testament worden neergelegd, Zij zag hoe de Zoon van de eeuwige Vader en van haarzelf dit decreet onder de grootste vreugde en hoe Zijn heilige menselijkheid daaraan in blijdschap gehoorzaamde om harentwil. Daarna keerde de eeuwige Vader Zich tot de allerzuiverste Vrouwe en sprak: (V Mar. 68:1/3). 

 

WI. 1

"Mijn Duif en Mijn Bruid, bereid uw hart voor op de volheid der kennis, en tot het ontvangen van het nieuwe Testament en de nieuwe Wet van Mijn Eniggeborene in uw ziel. Laat uw wensen zich toespitsen op de kennis en de praktijk van onze lessen en voorschriften en stel uw geest daarvoor open. Ontvang van Ons de gaven Onzer vrijgevigheid en van Onze liefde voor u. Opdat gij Ons passend daarvoor zult kunnen danken dient gij te overwegen dat Wij, door een beschikking van Onze oneindige wijsheid, besloten hebben u, een eenvoudig schepsel, tot een zo getrouw mogelijk beeld en gelijkenis van Mijn Eniggeborene te maken en op deze wijze in u uitwerkingen en vruchten tot stand te brengen welke Zijn verdiensten waardig zijn. Wees daarom indachtig, Mijn geliefde en uitverkoren Dochter, dat een grondige voorbereiding daartoe van u verwacht wordt." (V Mar. 69:1/5). 

 

WI. 2

En de nederigste aller vrouwen antwoordde: "Eeuwige Heer en ontzaglijke God, in Uw werkelijke en Goddelijke aanwezigheid lig ik plat ter aarde; mijn eigen nietigheid, mijn niets-zijn staat mij duidelijk voor ogen bij het zien van Uw oneindig wezen. Ik aanschouw Uw grootheid en mijn kleinheid. Ik weet, dat ik niet waard ben Uw slaaf te zijn. Voor de minzaamheid, waarmee Gij op mij hebt neergezien, draag ik U de vrucht van mijn schoot, Uw Eniggeborene op en vraag Hem in plaats van Zijn onwaardige Moeder, Zijn dienares, te antwoorden. Mijn hart is voorbereid en het loopt over van dankbaarheid voor Uw barmhartigheden. Het wordt door liefde verteerd in de tijd, dat het zijn heftig verlangen niet kan bevredigen. Maar indien ik genade in Uw ogen moge vinden, dan zal ik in Uw aanwezigheid spreken, mijn Heer en Meester, en ik wil U slechts vragen, dat Gij met Uw slavin slechts dat doet wat Gij wilt en uit U voortkomt als bevel; want niemand zal dit kunnen uitvoeren tenzij Gij zelf Hem bijstaat, o Heer en allerhoogste Koning. Indien Gij van mij een aan niets gebonden en toegewijd hart verlangt, dan bied ik U dat nu aan gereed om U te gehoorzamen en voor U tot in de dood te lijden." (V Mar. 70:1/8). 

Onmiddellijk voelde de hemelse Prinses nieuwe invloeden van de Godheid. Zij werd door de Heilige Geest verlicht, gezuiverd en in zulk een volheid vergeestelijkt, dat dit alles overtrof, wat haar tot nu toe overkomen was; want deze zegening was één der belangrijkste, welke de onvergelijkelijke en oppermachtige Vrouwe ontvangen had. Ofschoon ze alle verheven waren en huns gelijke niet vonden in enig ander schepsel, en ze steeds de hoogste volmaaktheid bereikten, is er toch geen maatstaf mogelijk voor de deelhebbing aan de Goddelijke volmaaktheid zolang de opnamemogelijkheid van het schepsel om te ontvangen niet te kort schiet. Aangezien de mogelijkheid tot deelhebbing zo groot was in deze Koningin en zich vermeerderde bij elke deelhebbing, maakten de grote gaven haar slechts meer geschikt voor nog grotere. De Goddelijke kracht vond in haar geen beletselen en zette al haar schatten in beweging, om ze in de veilige en getrouwe schatkamer van de allerheiligste Maria onze Koningin, neer te leggen. (V Mar. 70:9/13). 

 

WI. 3

Zij kwam uit dit extatische visioen en begaf zich naar haar allerheiligste Zoon. Zij wierp zich voor Hem neer en sprak: "Mijn Heer, mijn Licht en mijn Leraar, aanschouw Uw onwaardige Moeder, geheel bereid tot vervulling van Uw wensen; neem mij wederom aan als Uw discipel en dienstmaagd en gebruik mij als instrument van Uw wijsheid en kracht. Voltrek in mij Uw welbehagen en dat van Uw eeuwige Vader." (V Mar. 71:1/3). 

Haar allerheiligste Zoon ontving haar met de majesteit en de autoriteit van een Goddelijke Leraar en onderrichtte haar in de meest verheven mysteries. In zeer overtuigende en krachtige woorden legde Hij haar de diepste zin uit van de werken, welke Hem door de eeuwige Vader met betrekking tot de Verlossing der mensen, de grondvesting van de Kerk en de vestiging van de nieuwe Evangelische wet waren opgedragen. Hij verklaarde en bevestigde, dat zij bij de uitvoering van deze hoge en verborgen mysteries Zijn Metgezellin en Medehelpster zou zijn, Die de eerstelingen der genade zou ontvangen en mogen genieten, en dat Zij, de allerzuiverste Vrouwe, Hem moest volgen in al Zijn werken tot aan Zijn dood op het Kruis met een grootmoedig en goed voorbereid hart in onoverwinnelijke en nimmer-aarzelende standvastigheid. Hij voegde daaraan de onderrichtingen toe, welke haar in staat stelden zich gereed te maken voor de ontvangst van de gehele Evangelische wet, voor het begrip en het in praktijk brengen van alle nieuwe voorschriften, en raden in hun hoogste volmaaktheid. Ook andere sacramentele geheimen, welke Zijn werken in deze wereld betroffen, openbaarde het Kind Jezus bij deze gelegenheid aan Zijn allergezegendste Moeder. En de hemelse Vrouwe kwam al Zijn woorden en bedoelingen met de diepste nederigheid, gehoorzaamheid, eerbied, dank en allervurigste liefde tegemoet. (V Mar. 71:4/9). 

 

Onderrichting mij door de Hemelse Vrouwe gegeven.

 

WI. 4

Mijn dochter, vele malen in de loop van uw leven en in het bijzonder tijdens het schrijven van de geschiedenis van mijn eigen leven heb ik u aangemaand en u uitgenodigd mij op de voor u nauwkeurigste wijze na te volgen. Ik hernieuw deze uitnodiging nu, want nu hebt gij door de neerbuigendheid van de Allerhoogste licht en inzicht gekregen in dit sacrament van Zijn machtige arm in mijn hart: hoe Hij daarin de gehele genadewet schreef en alle leerstellingen van de Evangeliën, wat de uitwerking was van Zijn gunst in mij, en hoe Ik aan dit alles beantwoordde door de nauwkeurigste en allervolmaakste navolging van mijn allerheiligste Zoon en Leraar. De kennis van dit alles dient gij als één der grootste gunsten door u van de Heer ontvangen te beschouwen. Want daarin zult u het geheel en het wezen van de meest verheven heiligheid en volmaaktheid weerkaatst vinden als in de helderste spiegel. De wegen van het Goddelijk licht zullen u daarin geopenbaard worden. Gij zult u daarop kunnen begeven in volledige veiligheid, beschut tegen de duisternis der onwetendheid, welke andere stervelingen omgeeft. (V Mar. 72:1/6). 

 

WI. 5

Kom dan mijn dochter, kom en volg mij na. En teneinde mij te kunnen navolgen zoals ik dat verlang, en opdat uw begripsvermogen passend vergroot, uw geest voldoende veredeld en bereid, en uw wil in gloed zal zijn, breng ik u de wens van de Bruidegom over u van alle aardse dingen te scheiden: trek u terug van de zichtbare dingen, verzaak aan al het geschapene, ontzeg u deze dingen en sluit uw zinnen af voor de bedrieglijkheden en fantasieën dezer wereld (Ps. 39:5). En indien gij bekoringen ondervindt, dan bezweer ik u niet in verwarring te geraken en u daardoor niet te laten afleiden; want indien ze de oorzaak zijn, dat u zou stilstaan op uw weg, dan zouden ze alreeds groot voordeel op u behaald hebben, en zij zouden u kunnen weerhouden met voortvarendheid voort te gaan in de praktijk van de volmaaktheid. Luister daarom alleen naar de Heer, Die naar de schoonheid van uw ziel uitziet (Ps. 44:12); Die zo vrijgevig is Zijn giften daaraan te schenken, volledig bij machte om de schatten Zijner wijsheid daarin neer te leggen; en Die naar het moment haakt waarop u gereed zijt te ontvangen. Sta Hem toe in uw hart de Evangelische wet te schrijven. Laat dat bij voortduring het onderwerp van uw bestudering zijn, uw meditatie bij dag en bij nacht, het zoete voedsel van uw geheugen, het leven van uw ziel en de heerlijke nectar voor uw geestelijk smaakvermogen. Op deze wijze zult gij verkrijgen wat de Allerhoogste van u verlangt en wat gijzelf wenst. (V Mar. 73:1/7). 

 

 

Hoofdstuk VII

 

De verheven doelstellingen van het onderricht van de allerheiligste Maria worden in de breedte uiteengezet, alsmede hoe zij deze onderrichting in praktijk bracht. 

 

WI. 6

Alle vrije en vrijwillige strevingen moeten enig redelijk doel of doelstelling hebben, welke hen bewegen tot handelen; en met een duidelijk beeld van dit einddoel voor ogen zullen ze de middelen zoeken om dit te bereiken. Dit is zeker waar van de werken van God, Die de eerste, de primaire Oorzaak is, de oneindige Wijsheid Zelve, Die alle dingen beschikt en uitvoert en van het ene einde tot het andere einde reikt met minzaamheid en kracht, zoals de wijze man zegt. Ook zoekt Hij noch verdelging noch vernietiging van enig schepsel, want Hij heeft allen geschapen, opdat zij het leven en het zijn zullen kunnen genieten (Wis. 8:1). Hoe schoner en schitterender de werken van de Allerhoogste, des te bewonderenswaardiger en verhevener zijn de doelstellingen, waarop ze betrekking hebben. Ofschoon het uiteindelijke doel van alle dingen de openbaring van Zijn eigen glorie is, zijn ze toch alle gedecreteerd in overeenstemming met de oneindige kennis en zijn ze onderling verbonden als de schakels van een ketting. Zo volgen alle schepselen elkander op van het laagste tot het hoogste tot het meest nabij God, de Schepper van allen, staande. (V Mar. 74:1/6). 

 

WI. 7

Alle pracht en heiligheid van onze grote Vrouwe is terug te brengen op haar door God gevormd zijn tot evenbeeld en levend afgietsel van Zijn eigen Zoon, zozeer aangepast en verfijnd in genade dat zij een andere Christus scheen door deelhebbing en voorrecht (Gal. 4:4). Op deze wijze was een uitzonderlijke en Goddelijke omgang tussen haar en haar Zoon mogelijk. Zij had Hem de vorm en het bestaan eens mensen gegeven, terwijl de Heer haar dat andere allerhoogste geestelijke genade-bestaan geschonken had, zodat er een wederzijdse overeenstemming en gelijksoortigheid van geschenken bestond. De doelstellingen, welke de Allerhoogste voor ogen had, waren in overeenstemming met dit zeldzame wonder en met de grootste van al Zijn werken gewrocht in eenvoudige schepselen. In het tweede en zesde hoofdstuk heb ik iets gezegd betreffende de eer van Christus en het nauwe verband daarvan met de probaatheid van Zijn leerstellingen en verdiensten: namelijk dat Zijn eer het noodzakelijk maakte, dat hun kracht in Zijn allerheiligste Moeder manifest werd en dat alle werkingen van de Evangelische Wet en de vruchten van Zijn verlossing tot Zijn eer zouden strekken, doordat zij ze ten toon zou spreiden. Meer dan in de gehele rest van Zijn heilige Kerk en in alle getrouwen werd deze afspiegeling gevonden in de oppermachtige Vrouwe, Zijn Moeder. (V Mar. 75:1/6). 

 

WI. 8

Het tweede doel, dat de Heer op het oog had in dit werk, betrof eveneens het ambt van Verlosser; want het werk van onze Verlossing moest overeenkomen met de werken van de Schepper der wereld en het geneesmiddel voor de zonde zou in betrekking moeten staan tot haar eerste optreden onder de mensen. Daarom was het passend, dat juist zoals de eerste Adam als metgezellin in de zonde onze moeder Eva had, en hij daarin door haar werd bewogen en geholpen, waardoor de ondergang van het gehele menselijke ras bewerkstelligd werd, dat ook, tot herstel van deze grote ruïne, de tweede en hemelse Adam, Christus onze Heer, als metgezellin en helpster Zijn allerzuiverste Moeder zou hebben. Zij zou medewerken en samenwerken in de Verlossing, ofschoon in Christus alleen, Die ons Hoofd is, de volledige macht en de afdoende beweegredenen voor de algehele Verlossing aanwezig waren. Om aan dit mysterie niet de passende waardigheid en aansluiting te ontnemen, was het nodig dat, wat door de Allerhoogste bij de eerste schepping van de man gezegd werd, ook zou vervuld worden met betrekking tot Christus en Zijn Moeder, namelijk: "Het is niet goed, dat de man alleen zij: laten wij hem een hulpe geven, aan hemzelf gelijk" (Gen. 2:18). (V Mar. 76:1/4). 

Dit deed de Heer in Zijn Almacht, zodat Hij, sprekende over de tweede Adam, Christus, kon zeggen: "Deze nu is been van mijn beenderen en vlees van mijn vlees; Zij zal Vrouw genoemd worden, omdat zij uit de man genomen is" (Gen. 2:23). (V Mar. 76:5). 

Ik zal mij niet laten ophouden door het uitleggen van dit sacrament; want het is zonneklaar voor de door het Goddelijk geloof verlichte rede; en de gelijkenis tussen Christus en Zijn allerheiligste Moeder is evident. (V Mar. 76:6). 

 

WI. 9

Een verder motief voor dit mysterie is, ofschoon het hier op de derde plaats genoemd wordt, zeker het voornaamste wat betreft de intentie, want het betreft de eeuwige voorbeschikking van Christus onze Heer, die ik in het eerste gedeelte van deze geschiedenis beschreven heb. De bedoeling van het eeuwige Woord bij het aannemen van het vlees en het worden van Leraar der mensen, welke primair voorzat, komt overeen met de omvang van het werk, dat gedaan moest worden. Dit was het grootste van al Zijn werken; en het was in werkelijkheid het doel, waartoe alle anderen zouden uitgevoerd worden. (V Mar. 77:1/3). 

Daarom schikte de Goddelijke wijsheid de zaken zodanig, dat er zich onder de gewone schepselen Eén zou bevinden, Die volledig aan Zijn wens onze Leraar te zijn en ons aan te nemen als Zijn kinderen door Zijn genade, zou tegemoet komen. Indien de Schepper daartoe niet de allerheiligste Maria gevormd zou hebben en haar niet zou uitgerust hebben met een graad van heiligheid overeenstemmend (volgens onze onbeholpen wijze van spreken) met die van Zijn Goddelijke Zoon, zou het juiste motief voor Zijn menswording, voor zover dit ons geopenbaard is, ontbroken hebben. Vergelijk hiermee wat tot Mozes gezegd is, toen hij de tafelen ontving, waarop Gods vinger de wet geschreven had: hij brak ze toen hij zijn volk in hun afgoderij bezig zag en oordeelde het te trouweloos tot het ontvangen van deze weldaad. Later werd de Wet op andere, door de handen der mensen gemaakte, tafelen geschreven; en deze werden in de wereld bewaard. De eerste tafelen, gemaakt door Gods handen, met de Wet van de Heer erop geschreven, werden gebroken door de eerste zonde; en wij zouden geen Evangelische Wet hebben, indien er geen andere tafelen, Christus en Maria, die op andere wijze gevormd waren, geweest zouden zijn: Zij, op de gewone en natuurlijke wijze, Hij, door het fiat en uit de substantie van Maria. Indien deze grote Vrouwe niet bijgedragen en medegewerkt had als waardig instrument, dan zouden wij, alle andere stervelingen, zonder Evangelische Wet gebleven zijn. (V Mar. 77:4/9). 

 

WJ. 0

In de volheid van deze Goddelijke kennis en genade bereikte Christus onze Heer al deze uitgelezen doelstellingen door de allergezegendste Moeder in de mysteries van de Evangelische Wet te onderrichten. Om er zeker van te zijn, dat zij alles grondig zou kennen en tevens in al hun verschillende aspecten zou begrijpen en opdat zij later zelf de volleerde Lerares en Moeder der wijsheid zijn zou, gebruikte de Heer verschillende middelen om haar in te lichten. Soms door abstracte visioenen van de Godheid, waarmee zij gedurende deze periode van haar leven zeer dikwijls begenadigd werd; soms ook door intellectuele visioenen, welke veelvuldiger waren, doch minder scherp. In het ene zowel als in de andere soort zag zij de gehele strijdende Kerk, met heel haar geschiedenis vanaf het begin der wereld tot aan de menswording, alsook wat er met haar zou gebeuren tot aan het einde der wereld, en later, in de eeuwige zaligheid. Deze kennis was zo helder, duidelijk en veelomvattend, dat zij alle rechtvaardigen en alle heiligen en degenen, die zich later in de Kerk zouden onderscheiden, kende. Dat waren de Apostelen, de Martelaren, Stichters der kloosterorden, de Theologen, Belijders en Maagden. Onze Koningin leerde ze allen kennen in bijzonderheden, met de genaden en de beloningen, welke hen toebedeeld werden. (V Mar. 78:1/7). 

 

WJ. 1

Haar werden ook de Sacramenten getoond, welke haar Goddelijke Zoon in de Kerk zou grondvesten; hun probaatheid, de uitwerking in hen, die ze zouden ontvangen, onderscheiden naar de verschillende instelling van de ontvangers, en al hun kracht voortkomende van de heiligheid en de verdiensten van haar allerheiligste Zoon, onze Verlosser. Zij ontving ook een duidelijk begrip van alle leerstellingen, welke Hij zou prediken en leren; ook van het nieuwe en oude Testament, en van alle geheimenissen verborgen onder de vier verschillende wijzen van interpretatie, de letterlijke, de morele, de allegorische en de mystieke zin, alsmede inzicht in alles wat de Schriftverklaarders tot verduidelijking zouden schrijven. Maar haar begrip van dit alles was veel breder en dieper dan dat van hen. Zij begreep, dat geheel deze kennis haar gegeven werd, opdat zij de Lerares zou zijn van de gehele Kerk; want dat zou haar functie zijn tijdens de afwezigheid van haar allerheiligste Zoon na Zijn Hemelvaart. (V Mar. 79:1/4). 

In haar zouden de nieuwe kinderen der Kerk en de gelovigen, voortgebracht door de genade, een liefhebbende Moeder vinden, die hen zorgvuldig zou voeden aan de borsten harer leerstellingen met de beste melk, het meest passende voedsel voor jonge kinderen. Zo voedde zich de allergezegendste Vrouwe, gedurende deze achttien jaren van haar intieme omgang met haar allerheiligste Zoon met de inhoud van de Evangelische leerstellingen en zij verwekte ze, gegeven als ze waren door hun Schepper, Christus, de Verlosser. Na de omvang en de probaatheid van deze wet beproefd en goed begrepen te hebben, onttrok zij daaraan zoet voedsel voor de primitieve Kerk, wier leden nog in de kinderjaren waren en voor wie het vaste en stevige voedsel van de Heilige Schrift en de volmaakte navolging van hun Meester en Verlosser nog niet was weggelegd. Maar aangezien ik over dit deel van haar geschiedenis later, op de juiste plaats, nog spreken zal, weid ik daar nu niet verder over uit. (V Mar. 79:5/8).

 

WJ. 2

Buiten deze visioenen en de onderrichting betreffende haar Goddelijke Zoon en Zijn menselijke natuur had de grote Vrouwe nog twee andere bronnen van informatie, waar ik reeds over sprak. Eén ervan was de weerspiegeling van Zijn allerheiligste ziel en haar innerlijke werking, welke zij als in een spiegel zag en waarin tevens een weerkaatst beeld van Zijn gehele kennis van het geschapene was opgenomen; zoals zij ingelicht werd over alle beraadslagingen van de Verlosser en Handwerksman der heiligheid alsmede over alle werken, welke Hij van plan was Zelf te verrichten of door Zijn priesters te doen uitvoeren. De andere bron van informatie was Zijn eigen gesproken woord; want de Heer sprak met Zijn allerheiligste Moeder over alle zaken, welke Zijn Kerk betroffen van de kleinste tot de grootste, daarbij insluitend alle gebeurtenissen welke gelijktijdig met de verschillende fasen van de geschiedenis der Kerk plaats hadden en daarmee verband hielden. De hemelse Discipel, onze Lerares, werd op deze wijze zeer vaardig in de praktijk van Zijn leerstellingen, welke haar als het ware doordrenkte, om dat de volmaaktheid harer werken overeen kwam met de onafzienbare wijsheid en kennis, welke haar geschonken werden. Haar kennis was zo helder en diepgaand, dat er niets was dat zij niet begreep; en zij werd daarin nooit geëvenaard door enig schepsel, noch zou de volle omgang van deze kennis kunnen worden ondergebracht in gedachten of woorden. Er was niets dat noodzakelijk geacht zou kunnen worden daartoe te behoren, dat eraan ontbrak noch was er iets mee vermengd, dat als overbodig zou kunnen worden beschouwd, noch hield zij ooit een bepaalde zaak voor een andere, noch had zij gesprek of navraag nodig om de één of andere zeer duistere plaats uit de Heilige Schrift te verklaren, indien er in de primitieve Kerk noodzakelijk een verklaring voor gegeven moest worden. (V Mar. 80:1/6). 

 

Onderrichting mij door de hemelse Moeder, onze Vrouwe, gegeven. 

 

WJ. 3

De Allerhoogste, Die uit louter goedheid en vrijgevigheid aanzijn heeft gegeven aan alle schepselen en geen hunner Zijn providentiële hulp ontzegt, geeft alle zielen getrouwelijk licht, waardoor zij tot kennis van Hem en van het eeuwige Leven kunnen geraken, mits zij niet vrijwillig dit licht verhinderen door te dringen en het verduisteren door de zonde of opgeven het Koninkrijk des Hemels na te jagen. Aan die zielen, die Hij overeenkomstig Zijn geheim oordeel tot Zijn Kerk roept, geeft Hij nog meer. Want met de genade van het Doopsel stort Hij hen niet slechts die deugden in, welke wezenlijk ingestort genoemd worden en niet door het schepsel met eigen krachten verdiend kunnen worden, maar ook die deugden, welke bijkomstig ingestort worden en door eigen werken en zwoegen verdiend kunnen worden. Deze geeft de Heer om niet, op voorhand, opdat de ziel beter in staat zal zijn Zijn heilige Wet na te komen en dit met meer ijver zal volbrengen. Andere zielen geeft de Heer in Zijn barmhartigheid, boven het gewone licht des geloofs, bovennatuurlijke gaven van kennis en deugd tot beter begrip van de Evangelische mysteries en het volbrengen van goede werken met groter vlijt en ijver. Met dit soort gaven is Hij tegenover u vrijgeviger geweest dan jegens vele generaties het geval was; waardoor Hij u verplicht tot liefdevolle beantwoording en u te onderrichten in verdeemoediging tot in het stof voor Hem. (V Mar. 81:1/6). 

 

WJ. 4

Om u te waarschuwen en u volledig in te lichten wil ik u als zorgzame en liefhebbende Moeder op de hoogte brengen van de sluwheid van de duivel met betrekking tot de vernietiging van deze werken van de Heer. Vanaf het eerste moment, dat de stervelingen het gebruik van hun verstand verwerven, wordt ieder van hen gevolgd door vele opmerkzame en meedogenloze duivels. Want zodra de zielen in staat zijn hun gedachten op te heffen naar de kennis van hun God en beginnen met het in praktijk brengen van de deugden, welke hen zijn ingestort door het Doopsel, proberen deze duivels met ongelooflijke woede en geslepenheid het Goddelijk zaad uit te roeien; en indien ze daarin niet kunnen slagen, dan trachten ze de wasdom daarvan te verhinderen en de vruchten niet tot rijpheid te laten komen door de mens te verstrikken in zondige, onnutte of beuzelachtige dingen. Op deze wijze leiden zij hun gedachten van geloof en hoop af, als ook van het najagen van andere deugden. Dit kan leiden tot het hen doen vergeten, dat ze Christenen zijn en hen afhouden van de kennis van God, de mysteries van de Verlossing en uiteindelijk van het eeuwige leven. Daarenboven tracht dezelfde vijand in de ouders een lage verwaarlozing en een vleselijke liefde voor hun telgen aan te kweken, hij zet ook de leraren tot zorgeloosheid aan, zodat de kinderen geen tegenwicht van het kwaad in hun opvoeding vinden, maar ontaarden en bedorven worden door slechte gewoonten, waardoor ze de deugd en hun goede bedoelingen uit het oog verliezen en de weg der verdoemenis op gaan. (V Mar. 82:1/ 6). 

 

WJ. 5

Maar de grote minzaamheid van de Heer vergeet hen niet in dit gevaar en Hij vernieuwt in hen Zijn heilige inblazingen en geeft hen bijzondere bijstand. Hij geeft hen de heilige onderrichting der Kerk door Zijn predikers en priesters. Hij houdt hen de hulp van de Sacramenten voor en vele andere drijfveren om op het pad van het Leven te blijven. Dat zij, die de weg van het heil bewandelen, het kleinste deel vormen, kan teruggebracht worden op de zonde en de slechte gewoonten, waaraan ze zich in hun jeugd hebben overgegeven en waarom ze zijn blijven vasthouden in hun jongelingsjaren. Want wat er in Deuteronomium staat is waar: "zoals de dagen van uw jeugd voorbijgaan, zo zal ook uw ouderdom voorbijgaan" (Deut. 33:25). (V Mar. 83:1/5). 

Zo kunnen de duivelen moed vergaren en hun dwingelandij over de zielen in de prille jaren van een mensenleven uitbreiden, in de hoop, dat de mens in latere jaren meer en veelvuldiger zal zondigen, naar mate ze erin geslaagd zijn hen in de kleine en onbetekenende fouten van de kinderjaren te verstrikken. Hierdoor laten ze hem in een blinde verwaandheid vervallen, want met elke zonde verliest de ziel haar kracht tot het bieden van weerstand, onderwerpt zich meer en meer aan de duivel en valt onder de druk van zijn tirannieke vijanden. Het ellendige juk der zonde drukt zwaarder en zwaarder, zij wordt onder de voet gelopen door eigen ongerechtigheid en door de duivel van de ene naar de andere afgrond opgejaagd, van kloof tot kloof (Ps. 41:8): een kastijding, welke het verdiende loon is voor allen die in den beginne het kwaad hebben toegelaten. Door deze middelen heeft Lucifer zulke grote aantallen zielen in de hel geslingerd en hij gaat daar elke dag mee door, groeiende in trots jegens de Almachtige. Op deze wijze is het hem mogelijk geweest zijn tirannieke macht in de wereld te vestigen, onder de mensen zorgeloosheid omtrent dood, oordeel, hemel en hel te verspreiden, en zovele volkeren van de ene afgrond in de andere duistere afgrond te werpen en ze door beestachtige dwalingen, zoals deze vervat zijn in de ketterijen en sekten der ongelovigen in zijn strikken te vangen. Wees bedacht, mijn dochter, voor dit verschrikkelijke gevaar, en laat de gedachte aan de wet van uw God, Zijn voorschriften en bevelen, en de waarheden der Katholieke Kerk noch de leerstellingen uit de Evangeliën ooit uit uw gedachten verdwijnen. Laat geen dag voorbijgaan zonder ruim tijd te besteden aan het mediteren over dit alles; en spoor uw religieuzen alsmede allen, die naar uw raad luisteren aan om hetzelfde te doen. Want uw vijand en tegenspeler zwoegt met nimmer aflatende waakzaamheid om uw verstand te verduisteren. Hij tracht u de Goddelijke wet te doen vergeten en uw wil, die een blind vermogen is, af te houden van de beoefening der rechtvaardiging. Deze, dat weet ge, bestaat uit levend geloof, vertrouwende hoop, brandende liefde, alle voortspruitend uit een berouwvol en nederig hart. (Ps. 50:19) (V Mar. 83:6/15).

 

 

Hoofdstuk VIII

 

Hoe onze grote Koningin de onderrichtingen van de Evangeliën, zoals deze haar uitgelegd werden door haar allerheiligste Zoon, in praktijk bracht. 

 

WJ. 6

Onze Verlosser nam toe in jaren en Zijn Goddelijke activiteit breidde zich uit; Hij liet de jaren van Zijn jeugd achter Zich en vervulde de taak, welke Hem door Zijn eeuwige Vader was opgedragen voor het welzijn der mensen. Hij predikte niet noch wrocht Hij in het openbaar wonderen, zoals Hij later in Galilea zou doen en voordien gedaan had in Egypte. Maar in het geheim veroorzaakte Hij grote uitwerkingen in de zielen en lichamen der mensen. Hij bezocht de armen en gebrekkigen; Hij troostte de bezochten en de bedroefden. Door bijzondere verlichting en heilige inblazingen leidde Hij vele zielen naar de weg van het heil, zette hen aan zich naar de Schepper te wenden en zich van de duivel en zijn werken des doods af te keren. Deze werken onderbrak Hij nimmer en zodoende was Hij veel afwezig van het huis van de gezegende Maagd. Ofschoon de personen die op deze wijze geholpen werden wel wisten, dat ze door de woorden en de aanwezigheid van Jezus bewogen en bekeerd waren, schreven zij dit toch toe aan de werking van God Zelf en spraken zij er niet over, omdat ze in onwetendheid verkeerden omtrent het mysterie Zijner hulpverlening. De grote Vrouwe was op de hoogte van deze wonderen, omdat zij ze weerkaatst zag in de allerheiligste ziel van haar Zoon en ook op andere wijze. Zij aanbad Hem en dankte Hem ervoor, plat ter aarde liggend, aan Zijn voeten. (V Mar. 84:1/9). 

 

WJ. 7

De overblijvende tijd bracht de allerheiligste Zoon met Zijn Moeder door. Hij onderrichtte haar en bad met haar tezamen. Hij sprak haar over de zorgen, welke Hij voelde voor Zijn geliefde kudde, over de verdiensten welke Hij wilde vergaren voor het welzijn der zielen en over de middelen welke moesten aangewend worden voor hun redding. De allervoorzichtigste Moeder luisterde naar al Zijn woorden, werkte mee met Zijn Goddelijke liefde en wijsheid, en hielp Hem in Zijn functie van Vader, Broeder, Vriend, Leraar, Pleiter, Beschermer en Verlosser van het menselijk geslacht. Deze samenspraken werden mondeling ofwel door innerlijke mededelingen gehouden, want op beide wijzen konden de Zoon en Moeder contact met elkaar hebben. Haar allerheiligste Zoon zei: "Mijn Moeder, de vrucht van Mijn werken en de basis waarop Ik Mijn Kerk wens te bouwen zal een leerstelling zijn welke in heilige kennis is neergelegd. Zij zal, indien ze geloofd en opgevolgd wordt, het leven en de redding der mensen zijn: een probate en heilige wet, die in staat zal zijn het dodelijke gif van Lucifer, door de eerste zonde overgebracht, te vernietigen. Het is Mijn wens, dat door Mijn voorschriften en raden de mensen vergeestelijkt en verheerlijkt worden tot deelhebbing aan Mijzelf, en gelijkenis met Mij en dat ze, voor de tijd waarin ze nog met het sterfelijke vlees bekleed zijn, schatkamers van Mijn rijkdommen zullen worden, en later deelhebbers aan Mijn eeuwige glorie. Ik wens ze een geheel hernieuwde en verbeterde wet van Mozes te geven, welke alle voorschriften en raden bevat." (v Mar. 85:1/9). 

 

WJ. 8

Al deze voornemens van de Meester des Levens begreep Zijn hemelse Moeder in hun diepste betekenis en zij aanvaardde ze met brandende liefde. Zij dankte Hem en bracht Hem hulde uit naam van het gehele menselijke geslacht. En naarmate de Heer voortschreed met al Zijn onderrichtingen, begreep zij steeds vollediger de probaatheid van al deze sacramenten, de machtige invloed van de evangelische Wet en de leerstellingen in de volgzame zielen, als ook de verdiensten welke daaruit zouden voortvloeien: en zij werkte aan de daadwerkelijke praktische vervulling daarvan alsof zij de vertegenwoordigster van elk der schepselen was. Zij kende alle vier Evangeliën, woord voor woord, zoals deze geschreven zouden worden, alsmede alle geheimen welke daarin vervat zouden zijn. Zij begreep uit zichzelf het onderricht uit de Evangeliën, want haar kennis overtrof die der schrijvers. Zij zou ze hebben kunnen verklaren zonder inzage te hebben gehad van de teksten. Zij wist ook, dat haar kennis een afstraling was van de kennis van Christus, dat deze in haar ziel gegrift was zoals de wet van het oude Testament op de Tafelen in de ark gebeiteld was. Haar kennis zou dienen als origineel, wettig en waar manuscript van de nieuwe Wet der genade, tot gidse voor de heiligen en de rechtvaardigen; want allen zouden de deugden en de heiligheid vervat in dit depot van genade, de allerheiligste Maria, navolgen. (V Mar. 86:1/8). 

 

WJ. 9

Haar Goddelijke Leraar onderrichtte haar ook over haar verplichting deze heilige leerstelling in haar geheel in praktijk te brengen, opdat de hoge doelstellingen, welke Hij op het oog had met het haar laten deelhebben in zulke verheven zegeningen en gunsten, bereikt zouden worden. Indien wij hier zouden opsommen, hoe volledig en voortreffelijk de grote Koningin met Zijn plannen meewerkte, dan zou haar gehele leven in dit hoofdstuk beschreven moeten worden; want dit was een volledige samenvatting van het Evangelie, nagevolgd van haar Zoon en Leraar. Al wat deze heilige leerstellingen hebben uitgewerkt in de Apostelen, Martelaren, Belijders, Maagden en alle rechtvaardigen en heiligen, die geleefd hebben en zullen leven tot aan het einde der wereld, kan niet beschreven worden en nog veel minder begrepen worden behoudens God Zelf. (V Mar. 87:1/3). 

Toch dienen we te beseffen, dat alle heiligen in zonde ontvangen waren en zij allen enigerlei beletsel voor de genade met zich brachten; zij allen zouden een hogere staat van genade en heiligheid hebben kunnen bereiken, maar ze schoten in een bepaald opzicht te kort in hun beantwoording aan de genade. Maar onze hemelse Vrouwe bezat geen onvolkomenheden of beletselen. Slechts zij was materieel probaat geschikt en aangepast aan de krachtdadige activiteiten van God en Zijn zegeningen. Zij was de enige die zonder enige hindernis te scheppen en zonder tegenwerking de onstuimige stroom van de Godheid opving, haar door haar Zoon en God toegespeeld. Uit dit alles kunnen we begrijpen, dat wij slechts in het zalig schouwen en in de eeuwige gelukzaligheid in staat zullen zijn te schatten, hoeveel wij te danken hebben aan dit wonder van Zijn Almacht.(V Mar. 87:4/8).

 

WK. 0

Telkens wanneer ik enige van de meer belangrijke dingen, welke mij over deze zaken werden geopenbaard, wil verklaren, weet ik niet welke termen ik gebruiken moet. Want onze grote Koningin en Vrouwe beleefde de voorschriften en de leer van het Evangelie in overeenstemming met de maat van haar diep begrip daarvan; en er is op deze wereld geen schepsel, dat kan doordringen tot de grenzen van de kennis en het begrip van de Moeder der wijsheid ten aanzien van deze onderrichtingen van Christus. Daarenboven doet  zich de moeilijkheid voor, dat hetgeen hiervan begrepen kan worden de mogelijkheden van menselijke woorden en zinnen te boven gaat. Laat ons bijvoorbeeld de leerstellingen uit de eerste rede, welke de Leraar des Levens op de berg voor Zijn Discipelen hield, nemen, zoals deze zijn opgetekend door de heilige Matheus (Mat. 5:1). Daarin is het totaal der Christelijke volmaaktheid vervat, waarop de Kerk gebaseerd is en waardoor zij, die hieraan gevolg geven, zalig zullen worden. (V Mar. 88:1/5). 

 

WK. 1

"Gezegend zijn de armen van geest", zegt onze Heer en Leraar, "want aan hen behoort het Koninkrijk des Hemels". Dit was de eerste stevige basis van het gehele evangelische leven. Ofschoon de Apostelen en onze heilige vader de heilige Franciscus dit op zeer verheven wijze begrepen hebben, drong toch Maria alleen er diep in door en overwoog zij de grootheid van deze armoede van geest; en juist zoals zij dit begreep, bracht zij dit ook tot in de perfectie in praktijk. In haar hart vond geen voorstelling van tijdelijke rijkdommen ingang; Zij verachtte al het geschapene in zoverre dit een beletsel vormde tot de liefde Gods, ofschoon zij het kon waarderen, omdat de Heer dit alles gemaakt had. Zij maakte er met mate gebruik van, in zover het nuttig was tot het bevorderen der Goddelijke liefde. Deze bewonderenswaardige en allervolmaakste armoede gaf haar het recht alle dingen te bezitten als Koningin van hemel en aarde. Wat ik hier gezegd heb betreffende de armoede, is, ofschoon het volkomen waar is, slechts een zwakke afschaduwing van wat onze grote Vrouwe verstond en in praktijk bracht van deze geestelijke armoede, de eerste der zaligheden. (V Mar. 89:1/7). 

 

WK. 2

De tweede zaligheid luidt: "Gezegend zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde bezitten." Door haar lieflijke zachtmoedigheid overtrof de allerheiligste Maria in de praktijk van deze zaligheid niet slechts alle stervelingen, zoals Mozes schitterde over zijn tijdgenoten, maar zij overvleugelde de engelen en zelfs de serafijnen; want deze oprechte Duive, nog in het sterfelijk vlees verkerend, was innerlijk noch uiterlijk evenmin onderhevig aan verwarring en opwinding harer vermogens als deze zuivere geesten, die geen zintuigen bezitten. Zij was dermate Meesteresse van al haar lichamelijke vermogens en krachten en zij nam zo zeer bezit van de harten van allen, waarmee zij in aanraking kwam, dat zij waarlijk elke dag "de aarde bezat" en haar tot vreedzame onderwerping en overgave dwong. (V Mar. 90:1/3). 

De derde zaligheid is: "Zalig zij die wenen, want zij zullen getroost worden." De allerheiligste Maria begreep beter dan enige tong beschrijven kan, wat de waarde is van tranen en tegelijkertijd  de dwaasheid en het gevaar van lachen en menselijke vermaken. Want, terwijl alle kinderen van Adam, ofschoon ze besmet  met de erfzonde ontvangen zijn, en later vele persoonlijke zonden bedrijven, zichzelf overgeven aan gelach en vrolijkheid, begreep deze hemelse Moeder, zonder zonden ontvangen en zondeloos gebleven, dat dit sterfelijke leven moet doorgebracht worden in weeklagen over de afwezigheid van het hoogste Goed, en over de zonden, welke tegen God begaan worden. Om wille van alle mensen weende zij over hun zonden en verwierf zij door haar tranen van onschuld grote vertroosting en gunsten van de Heer. Haar allerzuiverste hart was bij voortduring bedroefd bij het zien van de beledigingen haar Geliefde en haar God aangedaan. Uit haar ogen sijpelden onophoudelijk tranen (Jer. 9:1) en haar dagelijks brood bij dag en bij nacht bestond uit het treuren over de ondankbaarheid der zondaren jegens hun Schepper en Verlosser (Ps. 41:4). Geen schepselen, zelfs niet zij allen tezamen, weenden meer dan de Koningin der engelen, ofschoon juist voor de menen er alle aanleiding bestaat te treuren en te wenen wegens hun zonden, terwijl in haar slechts reden was voor blijdschap en verrukking wegens haar schatten van genade. (V Mar. 90:4/10). 

 

WK. 3

De vierde zaligheid: "Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden", hielp onze hemelse Vrouwe begrip te verwerven van deze geheimzinnige honger en dorst. In haar waren deze honger en dorst groter dan alle afschuw daarvan, welke gekoesterd wordt door de vijanden van God. Na de top der gerechtigheid en heiligheid bereikt te hebben nam haar verlangen daarnaar in evenredigheid toe; terwijl de volheid der genade in een voortdurende stroom over haar vloeiend vanuit de schatkamers der Godheid, haar smachtend verlangen bevredigde. Van de vijfde zaligheid: "Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden", kan gezegd worden, dat zij deze in zulk een hoge graad bezat, dat zij alleen verdiende "Moeder van barmhartigheid" genoemd te worden, juist zoals alleen de Heer, "Vader van barmhartigheid" (II Cor. 1:3) genoemd wordt. Zij, de aller-onschuldigste en zonder enige fout in de ogen van God, beoefende de barmhartigheid in de hoogst mogelijke mate voor het welzijn en de redding van het menselijk geslacht. Aangezien zij door haar verheven kennis de uitgelezenheid van deze deugd kende, weigerde zij nooit om iemand barmhartigheid te betonen, noch zal zij dit ooit weigeren, wie dat ook vraagt; noch zal zij ooit ophouden zich het lot van de armen en behoeftigen aan te trekken en zich te haasten om hen hulp te verlenen. (V Mar. 91:1/6). 

 

WK. 4

Zonder weerga was zij ook in de beoefening van de zesde zaligheid: "Zalig de zuiveren van harte, want zij zullen God zien". Want zij was uitverkoren als de zon (Cant. 6:9), een ware nabootsing van de echte Zon der gerechtigheid en een evenbeeld van onze materiële zon, welke niet besmet wordt door de dingen, waarop zij schijnt. Het hart van onze allerzuiverste Prinses werd nooit opengesteld voor enigerlei ontwijding, integendeel, ontwijding werd door haar onmogelijk gemaakt wegens de fijne zuiverheid van haar gedachten en omdat zij vanaf het eerste moment van haar bestaan en meerdere malen daarna begunstigd werd met het visioen van de Godheid, ofschoon dit niet bij voortduring kon geschieden wegens haar pelgrimsstaat. De zevende zaligheid: "Zalig zijn de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden", was in bewonderenswaardige mate op haar van toepassing. Zij had deze zegen zeer van node om de vrede van haar hart te kunnen bewaren en de verwarring harer vermogens te voorkomen bij de beproevingen en moeilijkheden in haar leven en bij de Passie en de Dood van haar allerheiligste Zoon. Zij was nooit buitensporig in verwarring gebracht en zij wist hoe zij het grootste lijden met volledige geestesvrede moest verdragen, waarin zij zich de volmaakte Dochter van de hemelse Vader toonde. Voorwaar, het was in het bijzonder bij het beoefenen van deze zaligheid, dat zij verdiende de Dochter van de eeuwige Vader genoemd te worden. In de achtste zaligheid: "Zalig die vervolging lijden om de rechtvaardigheid, want hun behoort het rijk der hemelen", bereikte Maria het toppunt van volmaaktheid. Want zij alleen, behoudens God, was in staat met gelijkmoedigheid het offer van het leven en de eer van Christus onze Heer, met de gruwelijkheden waarmee dit gepaard ging, te dragen. Want wij mogen niet vergeten, dat zij waarlijk Zijn Moeder was, zoals God waarlijk de Vader was van Zijn Eniggeborene. Slechts deze Vrouwe volgde de Heer na in Zijn Passie en begreep ten volle, dat tot zulke uitersten de wet van haar Goddelijke Leraar uit de Evangeliën moesten worden nageleefd. (V Mar. 92:1/11). 

 

WK. 5

Op deze wijze kon ik een deel van wat ik begrepen heb van de kennis van het Evangelie en de wijze waarop deze grote Vrouwe haar in praktijk bracht, uiteenzetten. Op dezelfde wijze begreep zij de Evangelische voorschriften, raden en gelijkenissen; zoals bijvoorbeeld: het liefhebben van zijn vijanden, het vergeven van beledigingen, het doen van goede werken in het verborgene, zonder enige ijdelheid, onder het vermijden van schijnheiligheid; de aansporingen tot volmaaktheid en de lessen vervat in de parabels van de teruggevonden schatten, de verloren parel, de maagden, het zaad dat op de rots terecht komt, de parabel over de talenten en alle andere gelijkenissen uit de vier Evangeliën. Zij begreep ze alle, als ook de leerstellingen welke daaruit resulteren en de hoge doelstellingen welke de Meester daarbij voor ogen stonden. Zij kende alle dingen op de allerheiligste en volmaaktste wijze en volvoerde ze zodanig, tot aan de laatste jota. Van deze Vrouwe kunnen wij zeggen wat Christus over Zichzelf zegt: dat zij niet gekomen was om de wet op te heffen maar om haar te vervullen. (V Mar. 93:1/5). 

 

Onderrichting, mij toegestaan door de Koningin des Hemels, de allerheiligste Maria. 

 

WK. 6

Het was zeker passend, mijn dochter, dat de Leraar aller deugden ons openbaarde, wat Hij deed en dat Hijzelf vervulde, wat Hij ons onderrichtte. Want zowel het Woord als de daad behoren bij het onderrichtte. De woorden moeten onderrichten, terwijl het voorbeeld ons moet bewegen en getuigenis moet afleggen van de les, opdat deze worde aangenomen en in praktijk gebracht. Dit alles werd vervuld door mijn allerheiligste Zoon en door mij in navolging van Hem (Mat. 5:9). Aangezien noch Hij noch ik steeds op deze aarde zouden blijven, was het Zijn wens de heilige Evangeliën als een samenvatting van Zijn en mijn leven achter te laten, zodat de kinderen des lichts, door te geloven en Zijn lessen in praktijk te brengen, hun levens zouden ordenen naar het voorbeeld van Zijn leven. Want daarin zijn de praktische resultaten van de lessen van Christus ten toon gespreid, zoals ze in mij gevormd werden door Hem na te volgen. De Evangeliën zijn van een onschatbare waarde, daarom dient gij ze immer met grote eerbied te behandelen. Ik vestig er uw aandacht op, dat het mijn allerheiligste Zoon veel vreugde bereidt en dat ik zeer geëerd en verblijd ben, als Wij zien dat de Goddelijke uitspraken en de handelingen uit Zijn leven op de juiste wijze eerbied en achting ondervinden onder de mensen. Aan de andere kant beschouwt de Heer het als een grote belediging, indien de leerstellingen vervat in de Evangeliën vergeten en verwaarloosd worden. In het bijzonder geldt dit voor de kinderen Zijner Kerk in deze tijden. Want er zijn er velen, die niet naar deze teksten luisteren, er niet dankbaar voor zijn en ze beschouwen als evenzovele heidense geschriften, terwijl zij toch het licht van het geloof bevatten. (V Mar. 94:1/11). 

 

WK. 7

Uw plicht met betrekking hierop is groot; want u hebt inzicht gekregen in de eerbied en de achting, waarmee ik de Evangelische leerstellingen beschouw en u bent ingelicht over mijn zwoegen ze in praktijk te brengen. U bent niet in staat geweest alles daaruit te halen wat ik in praktijk bracht en ik daarvan begreep, want uw mogelijkheden zijn te gering; toch dient gij te bedenken, dat ik zelfs niet aan een geheel volk zoveel moeite besteed heb als aan u, en zo kwistig geweest ben met deze zegeningen. Wees daarom heel zorgvuldig in het beantwoorden hiervan, opdat gij de liefde voor de Heilige Schrift, welke in u is opgewekt, niet vruchteloos zult laten zijn; zeer speciaal de liefde voor de Evangeliën en hun verheven leerstellingen dienen vruchten af te werpen. Zij moeten u dienen als een lichtbaken en mijn leven zal u als model moeten dienen om het uwe te vormen. Zie toe hoe belangrijk en noodzakelijk het is voor uw welzijn om daar volijverig op te letten; hoeveel vreugde gij daardoor mijn Zoon en Heer kunt bereiden en hoe ik mij dan wederom opnieuw verplicht zal voelen om u verder tot Moeder en Lerares te zijn. Vrees het gevaar, dat ligt in het niet beantwoorden van de Goddelijke roepstem, want dat is de reden van het verloren gaan van ontelbare zielen. Aangezien gij zovele en zo schone oproepen ontvangt van uw barmhartige en almachtige God, zou uw falen om met Hem mee te werken wel een zeer laakbare ongemanierdheid zijn en zou gij voor de Heer, voor mij en de heiligen wel zeer afzichtelijk zijn. (V Mar. 95:1/7). 

 

 

Hoofdstuk IX

 

Hoe de allerheiligste Maria onderricht werd in de Artikelen des Geloofs en welk gebruik zij van deze kennis maakte. 

 

WK. 8

De onwrikbare basis van onze rechtvaardiging en het begin van alle heiligheid in de mensen in het geloof in de waarheden, welke door God in Zijn heilige Kerk geopenbaard zijn. Als een zeer bedreven bouwmeester heeft de Heer Zijn Kerk op een stevige rots opgetrokken, opdat de stormen en overstromingen, welke zij in haar aardse bestaan zou ondervinden, haar volledig onwrikbaar zouden laten blijven (Luc. 6:48). Op deze wijze voorzien van een hecht fundament der artikelen des Geloofs, staat de Evangelische Kerk onoverwinnelijk gegrondvest als de enige, ware, Rooms Katholieke Kerk. Zij is één in de eenheid van geloof, hoop en liefde, slechts in haar aangetroffen; één zonder splijting of tegenspraak, zoals deze regeert in de synagogen van de duivel. De sekten en ketterijen zitten vol duisternis en dwaling; zij zijn niet alleen doorlopend met elkaar in strijd, maar elk hunner is in strijd met zichzelf door het vasthouden aan tegenstrijdige en foutieve leerstellingen op dezelfde of verschillende tijdstippen. (V Mar. 96:1/5). 

Tegenover dit alles zal ons heilig geloof steeds onoverwinnelijk blijven en de poorten der hel zullen haar, ook in kleine zaken, nimmer overweldigen (Mat. 16:18); ofschoon, volgens de profetie van de Meester des Levens, de krachten der hel het doorlopend zullen ziften en schiften als tarwe, zoals geschied is met Petrus en diens opvolgers. (V Mar. 96:6).

 

WK. 9

Opdat onze Koningin en Vrouwe, deze prachtige oceaan van genade en kennis, adequate inlichting zou verkrijgen omtrent de Evangelische wet, was het nodig, dat zij in het bezit zou komen van alle waarheden van het Katholieke geloof, die door alle tijden heen door de gelovigen zouden worden aangenomen en gehouden. Het was uiterst noodzakelijk, dat zij onderricht werd over de basisprincipes van het gehele Christelijke geloof. Want alle waarheden, tot en met de dogma's, welke omschreven en geloofd zouden worden en haarzelf betroffen, vielen onder het verstandelijk bereik van de allerheiligste Maria en konden aan haar bewonderenswaardige wijsheid worden toevertrouwd. Zo werd zij ingelicht, zoals ik later nog beschrijven zal, over alle leerstellingen van het Katholieke geloof en haar werden alle tijdsomstandigheden, plaatsen en manieren van afkondiging medegedeeld, welke daartoe in de geschiedenis der Kerk geschikt en noodzakelijk zouden zijn. Om de gezegende Maagd deze artikelen duidelijk te maken nam de Heer haar op in een abstract visioen van de Godheid, zoals ik reeds bij voorafgaande gelegenheden beschreven heb. In dit visioen werden haar zeer verborgen mysteries van Zijn ondoorgrondelijke Raadsbesluiten en Voorzienigheid geopenbaard. Zij zag de eindeloze mildheid, waarmee Hij de zegening van het ingestorte geloof instelde, waardoor het aan de mensen, die verstoken waren van het visioen van de Godheid, mogelijk werd, op gemakkelijke en snelle wijze tot de kennis van God te komen en deze zonder aarzelen of wachten noch door het gebruiken van de begrensde en kortzichtige onderzoekingsmethoden der natuurlijke wetenschap te vinden. Want vanaf het eerste ochtendgloren van het verstand heft ons Katholieke geloof ons onmiddellijk op tot de zekerheden, niet slechts van de Godheid in drie Personen, maar ook van de menselijkheid van Christus, onze Heer, en van de middelen om het eeuwige leven te verdienen. Dit alles kan niet bereikt worden door de vruchteloze, steriele menselijke wetenschap, tenzij de geest doordrenkt is met de kracht en de deugd van Goddelijk geloof. (V Mar. 97:1/9). 

 

WL. 0

In dit visioen doorzag onze grote Koningin dan al deze mysteries en alles wat ze omvatten. Zij zag hoe de heilige Kerk veertien bijzondere artikelen van het Katholieke geloof vanaf haar eerste begin voorstond en hoe zij later, op verschillende tijden, verschillende waarheden en dogma's definieerde, die in deze artikelen en in de Heilige Schrift vervat waren als in wortels, welke rijp waren voor voortplanting en vruchtdraging. Na dit in haar visioen gezien te hebben zag zij het ook weerspiegeld in de allerheiligste ziel van Christus, waaruit het gehele samenstel der Goddelijke onderrichtingen was voortgekomen. Daarna trad de hemelse Prinses in overleg met de Heer over de praktische toepassing van deze geloofsartikelen op haar leven. Hij lichtte haar in, dat zij de eerste zou zijn, die op een bijzondere en aller-volmaaktste wijze zou geloven en de artikelen van het Goddelijk geloof in praktijk zou brengen. Wat betreft de eerste der zeven artikelen, welke betrekking hebben op de Godheid, begreep zij, dat er slechts één ware God is, onafhankelijk, natuurnoodzakelijk, oneindig, onmeetbaar in Zijn eigenschappen en volmaaktheden, onveranderlijk en eeuwig. Zij begreep ook hoe juist en noodzakelijk het voor de schepselen is dit te geloven en te belijden. Zij dankte voor de openbaring van dit eerste artikel en smeekte haar allerheiligste Zoon door te gaan met het begunstigen van het menselijk geslacht door de mensen de genade te schenken deze waarheid te geloven en aan te nemen. Door dit onfeilbare, doch verduisterde licht zag zij de zondigheid der afgoderij en weende met onbeschrijfelijke smart en bitterheid over deze dwaling. Tot herstel hiervan beoefende zij vurig de deugd van geloof en aanbidding van God en verrichte zij vele andere daden, welke werden geïnspireerd door haar volledig aanvoelen van deze verplichting. (V Mar. 98:1/10). 

 

WL. 1

Volgende met het tweede artikel, dat God de Vader is, vernam zij hoe dit de mensen zou opvoeren naar het geloof in de Drie-eenheid en andere leerstellingen, welke de drie Personen in één God verklaren, alsmede hoe de mensen kunnen geraken tot volledige kennis omtrent hun laatste doel, hoe dit te bereiken en te genieten zou zijn. Zij begreep, dat de Persoon van de Vader niet uit Anderen geboren kon zijn noch daaruit voortkwam, en hoe Hij, als het ware, het begin van al het andere is. Daaruit bleek haar hoe Hij hemel en aarde en alle schepselen geschapen had, en hoe Hij zonder aanvang is en tegelijkertijd het begin van alle dingen. (V Mar. 99:1/3). 

Voor deze waarheid dankte onze hemelse Vrouwe en begon, uit naam van het gehele menselijke geslacht, haar daden in overeenstemming te brengen met deze nieuwe verworven kennis. Het derde artikel, dat er een Zoon is, begreep de Moeder aller genade met buitengewone helderheid van begrip, in het bijzonder met betrekking tot de handelingen der Godheid "ad intra". De eerste en meest belangrijke handeling van deze daden "ad intra" is geen andere dan de voortbrenging van de Zoon van alle eeuwigheid. Dit geschiedt van alle eeuwigheid door de werking van het Goddelijk verstand, waardoor de Zoon wordt voortgebracht uit de Vader, niet minder, maar gelijk in Godheid, eeuwigheid en oneindige vermogens. Zij geloofde en begreep ook het vierde artikel, dat er een Heilige Geest is, de derde Persoon, voortkomend van de Vader en de Zoon als één oorsprong, door een daad van de wil, gelijk aan de andere Personen in alle dingen en slechts die persoonlijke verschillen hebbend, welke voortkomen uit de uitstralingen en werkingen van het oneindige verstand en de oneindige wil. Ofschoon de allerheiligste Maria de kennis bezat betreffende deze mysteries, welke zij reeds in haar vorige visioenen bereikt had, werd deze nu aangevuld met de kennis van de omstandigheid en voorwaarden aan deze waarheden en de artikelen van het Katholieke geloof verbonden, en met het doorzien van de ketterijen, welke Lucifer in strijd met deze artikelen uitzaaide, vanaf de tijd dat hij uit de hemel werd geworpen en van de menswording van het Woord op de hoogte was. Ter genoegdoening voor al deze dwalingen stelde de aller-gezegendste Vrouwe akten van uitgelezen geloof, op de wijze ik reeds beschreven heb. (V Mar. 99:4/10).

 

WL. 2

Ook het vijfde artikel, dat de Heer de Schepper is, geloofde en begreep de allerheiligste Maria. Zij nam waar, dat het scheppen van alle dingen, ofschoon dit wordt toegeschreven aan de Vader, eigen is aan de drie Personen, in zover zij de Enige, en Ene God zijn, oneindig, almachtig en de eerste oorzaak van het zijn en het in-stand-houden van alle schepselen; dat geen ander wezen de macht bezit uit het niets enig ander wezen te scheppen, zelfs niet als het zou gaan over een engel en de meest nietige worm. Want alleen Hij, Die onafhankelijk is van enige lagere of hogere macht, kan scheppen. Zij begreep de noodzakelijkheid van dit artikel van het heilig geloof, ter vorming van het tegenwicht van de dwalingen van Lucifer, opdat God bekend zou zijn en erkend zou worden als de Schepper aller dingen. In het zesde artikel begreep zij opnieuw alle geheimen van de uitverkiezing, de roeping en de uiteindelijke rechtvaardiging; hoe de verworpenen, omdat zij geen gebruik maken van de middelen hen door de Goddelijke barmhartigheid geboden, het eeuwig geluk verliezen. De aller-gelovigste Vrouwe zag ook hoe de drie Personen het werk des heils gemeen hebben; en hoe dit in het bijzonder aan het Woord toekomt, in zover Hij mens is; omdat Hij het losgeld voor de terugkoop zou zijn, dat door God zou aanvaard worden als genoegdoening voor de erfzonde en de persoonlijke zonden. De grote Koningin nam alle Sacramenten en Mysteries, welke door de heilige Kerk aanvaard zouden worden en waarin deze Kerk zou geloven, waar: en zij begeleidde het begrip van elk ervan met heldhaftige daden van vele deugden. In het zevende artikel, dat Gods handelingen inhoudt, waardoor het eeuwig geluk der mensen verzekerd wordt, begreep zij alles wat met het eeuwige geluk van sterfelijke schepselen in het genieten van het zalig schouwen samenhangt, hoe belangrijk het voor hen is in deze waarheid te geloven om de eeuwige zaligheid te verkrijgen en hoe zij zichzelf niet als voortbrengselen dezer aarde moeten beschouwen, maar als burgers van de hemel, die een pelgrimstocht volbrengen en daarom zeer getroost moesten zijn door dit geloof en dit vertrouwen op de hemel. (V Mar. 100:1/8). 

 

WL. 3

Ook de zeven artikelen betrekking hebbend op de Goddelijke menselijkheid begreep de grote Koningin met gelijksoortig begrip, doch zij begeleidde ze door nieuwe uitingen van haar allerzuiverst en nederigst hart. Dat Hij mens was geworden door de werking van de Heilige Geest, had zij in zichzelf ondervonden, en zij wist, dat dit een artikel van het heilige geloof zou worden. Onbeschrijfelijk waren de uitwerkingen van deze kennis, gewrocht in de allervoorzichtigste Vrouwe. Zij verdeemoedigde zichzelf tot beneden het meest onbetekenende schepsel en tot in het stof der aarde. Zij was diep doordrongen van het bewustzijn uit het niet geschapen te zijn. Zij maakte de diepe grachten af en bouwde de sterke fundamenten der nederigheid, waarop de Almachtige het hoge en prachtige gebouw der ingestorte kennis en verheven volmaaktheid zou optrekken. Zij prees de Almachtige en dankte Hem uit haarzelf en namens het gehele menselijk geslacht, omdat Hij zulk een schitterende manier had gekozen om de harten der mensen tot Zich te trekken, door Zijn menselijke aanwezigheid en door de innige banden met hen, gesmeed door het Christelijk geloof. (V Mar. 101:1/7).

Dezelfde werkingen veroorzaakte het tweede van deze artikelen in haar, namelijk, dat Christus onze Heer uit Maria, een Maagd, geboren was. Zij begreep de geheimenissen van dit dogma geheel en al: dat zij de ene door God gekozene was, die onder het behoud van haar maagdelijkheid toch, onder alle schepselen, de Moeder van de Heer zou zijn; dat de Almachtige zowel als zij de waardigheid en de pracht van dit Goddelijk werk samen tot stand zouden brengen; en dat de heilige Kerk deze leerstelling als één harer zekere dogma's zou geloven en houden. In verrukking gebracht door de overweging van deze en vele andere waarheden, ontlokte de hemelse Vrouwe aan haar innerlijk dusdanige akten van verheven deugd, dat geen menselijke termen hiervoor te vinden zijn. Zij putte zichzelf uit door het terugschenken van allergrootste lof, aanbidding en dankbare erkenning voor elk dezer zegeningen, en vernederde zichzelf in evenredigheid met haar verrukking in zelfvergetenheid tot in het stof. (V Mar. 101:8/11).

 

WL. 4

Het derde van deze artikelen luidt, dat Christus onze Heer lijden en dood onderging; het vierde, dat Hij nederdaalde ter helle en de zielen van de rechtvaardigen, die Zijn komst afwachtten in het voorgeborchte, bevrijdde; het vijfde dat Hij opstond uit de doden; het zesde dat Hij opsteeg ten hemel en zetelt aan de rechterhand van de eeuwige Vader; het zevende, dat Hij vandaar zal komen om de levenden en de doden te oordelen in het laatste oordeel en ieder zal geven wat hem volgens zijn werken toekomt. Deze waarheden werden juist zoals de voorafgaande geloofd en tot in hun diepste diepte begrepen door de allerheiligste Maria, zowel in zichzelf als met betrekking tot hun opeenvolging en de noodzakelijkheid voor de stervelingen om daarin te geloven en ze te houden. Zij gaf uit zichzelf en op zichzelf genoegdoening voor de fouten van hen, die deze waarheden niet aangenomen hadden of niet wilden geloven, alsmede voor onze tekortkomingen van ons geloof daarin en ons gebrek aan juiste achting, eerbied en dank, verschuldigd aan deze Goddelijke leerstellingen. De gehele Kerk noemt onze Koningin allergelukkist en gezegend, niet slechts omdat zij geloof hechtte aan de boodschapper des hemels (Luc. 1:45), maar omdat zij rotsvast geloofde in de vervulling van de mysteries, welke in haar maagdelijke schoot gewrocht en voltrokken waren; en zij geloofde daarin, zowel voor zichzelf als voor alle kinderen van Adam. Zij was de Kampioene van het Goddelijk geloof, die, ten aanschouwe van het hemelse hof, de banier van het heilige geloof deed uitwaaien voor alle gelovigen op aarde. Zij was de eerste Koningin van het Katholieke geloof in deze wereld en zij zou haars gelijke niet hebben. In haar hebben alle Katholieken een ware Moeder; en daarom zijn allen die haar aanroepen haar kinderen; want zonder twijfel ziet deze liefhebbende Moeder en Aanvoerster van het Katholieke geloof met bijzondere liefde neer op diegenen, die haar in deze grote deugd van geloof volgen en zich inspannen voor het verbreiden en verdedigen daarvan. (V Mar. 102:1/7). 

 

WL. 5

Mijn betoog zou te wijdlopig worden, indien ik alles wat ik te weten kwam over het geloof van onze grote Vrouwe, over haar binnendringen in de omstandigheden en geheimen van deze artikelen des geloofs, en in de waarheden welke met deze Katholieke leerstellingen in verband staan, zou mededelen. Woorden zouden tekort schieten om alle geheimen, welke haar in haar gesprekken met haar Goddelijke Leraar, Jezus, werden medegedeeld, te vertellen. Noch zou ik dat kunnen omtrent alles wat verborgen lag in haar nederige en voorzichtige vragen, in de antwoorden van haar lieflijke Zoon, in de diepe geheimen, waarvoor haar ogen geopend werden, en in de sacramenten, slechts duidelijk voor de Moeder en de Zoon. Daarenboven werd mij bekend gemaakt, dat het niet geschikt was deze zaken aan de mensen te openbaren in dit sterfelijke leven. Maar in de allerheiligste Maria werd het geheel van dit nieuwe en Goddelijke Testament neergelegd en zij was de enige die dit allergetrouwst bewaarde, om op de daartoe geschikte tijd daaruit te kunnen putten, naarmate de behoefte van de Kerk dit zou vragen. O allergelukkigste en glorierijke Moeder! Want indien een verstandige zoon de vreugde is van zijn vader (Prov. 10:1), wie is er dan in staat de vreugde van deze grote Koningin te beschrijven, toen zij de glorie aanschouwde, welke de eeuwige Vader verkreeg uit het werk van Zijn Eniggeborene, Die ook haar Zoon was, en toen zij tot in de diepte doordrong in de uitgestrekte mysteries vervat in de leerstellingen van het heilige Katholieke geloof? (V Mar. 103:1/7). 

 

Onderricht, mij door de hemelse Vrouwe, de allerheiligste Maria, gegeven. 

 

WL. 6

Mijn dochter, de sterfelijke geest is niet in staat te begrijpen, wat ik door de ingestorte kennis en geloof in de artikelen, door mijn allerheiligste Zoon als die van de heilige Kerk gegrondvest, voelde, noch wat de uitwerkingen daarvan was op mijn vermogens. Het is dus duidelijk, dat u de woorden ontbreken om datgene wat gij daarvan begrepen hebt, uit te drukken, want alle geestesvoorstellingen schieten te kort bij het begrijpen en het uitspreken van deze geheimen. Maar wat ik wens en beveel is het volgende: dat gij met alle eerbied en zorgzaamheid de kostbare kennis en het begrip van deze eerbiedwaardige sacramenten zult bewaren. Want als Moeder waarschuw ik u voor de wrede en geslepen pogingen van uw vijanden om u daarvan te beroven. Wees steeds op uw hoede, opdat zij u steeds sterk aantreffen, en zorg ervoor, dat uw dienaren, dat zijn de vermogens van uw lichaam en geest, gekleed gaan in de dubbele gewaden van inwendige en uitwendige waakzaamheid, teneinde in staat te zijn de woeste aanvallen hunner bekoringen weerstand te bieden (Prov. 31:17). De machtige wapenen om hen, die tegen u oorlog voeren, te bestrijden, moeten zijn de leerstellingen van het Katholieke geloof (Rom. 1:17), want het vaste geloof daarin en de doorlopende beoefening daarvan, het onophoudelijk mediteren daarover en de herinnering daaraan, verlichten de zielen, verdrijven de dwalingen, onthullen de bedrieglijkheden van de duivel en verjagen de leugens, juist zoals de zon de donkere wolken doet verdwijnen. Daarenboven dienen al deze oefeningen als krachtig voedsel voor de geest ter versterking van de ziel voor de veldslagen van de Heer. (V Mar. 104:1/7). 

 

WL. 7

Indien de gelovigen deze en zelfs nog schoner uitwerkingen van het geloof niet ondervinden, dan is dat niet, omdat het geloof niet de sterkte en de probaatheid bezit om deze te voorschijn te roepen, maar omdat enige der gelovigen zo onattent en nalatig zijn, en andere zich dusdanig overgeven aan een vleselijke en beestachtig leven, waardoor zij de zegen van dit geloof tegenwerken. Zij denken er zo zelden aan, dat het de schijn heeft, dat zij deze zegeningen nooit ontvangen hebben. Omdat ze leven als ongelovigen, die er nooit de voordelen van ondervonden hebben, en omdat ze zich geleidelijk meer bewust worden van hun ongelukkige ongelovige status, vervallen zij tot grotere zondigheid dan de ongelovigen. Want dit is het gevolg van hun afschuwelijke ondankbaarheid en hun minachting voor deze verheven en soevereine gave. Ik vraag van u, mijn liefste dochter, dat gij dank betonen zult voor de zegeningen van het heilig geloof onder diepe nederigheid en met brandende liefde; dat gij het beoefenen zult door onophoudelijke en heldhaftige daden; en dat gij doorlopend blijft mediteren over de mysteries, welke erin vervat zijn. Zo zult gij, zonder enig beletsel de zoete en Goddelijke werking ervan kunnen ondervinden. Hoe levendiger en dieper uw kennis van de geloofswaarheden is, des te krachtiger en groter zal de uitwerking ervan op u zijn. Indien gij met de juiste ijver daaraan meewerkt, dan zal uw begrip van de verheven en prachtige mysteries en sacramenten, behorende tot het wezen van de Drie-eenheid, toenemen; dan zult gij iets gaan begrijpen van de hypostatische vereniging van de Goddelijke en de menselijke natuur, van het leven, de dood en de wederopstanding van mijn allerheiligste Zoon, en van de andere activiteiten van de Godmens. Zo zult gij Zijn lieflijkheid kunnen proeven en vele vruchten van vrede en van het eeuwige leven kunnen vergaren. (V Mar. 105:1/8).                                                   

 

'