'

Boek IV

 

 

Hoofdstuk I

 

De Heilige Jozef wordt zich bewust van de zwangerschap van zijn Echtgenote, de Maagd Maria; Hij is hierover vervuld van grote zorgen, omdat hij weet, dat hij daaraan geen deel had.

 

UT. 6

De Goddelijke zwangerschap van de Prinses des hemels was voortgeschreden tot de vijfde maand; de allerkuiste Jozef, haar echtgenoot, zag de omstandigheden, waarin de Maagd verkeerde; want door de natuurlijke gratie en volmaaktheid van haar maagdelijk lichaam, zoals ik reeds opmerkte, kon geen enkele verandering daarin onopgemerkt blijven en moest iedere bijzonderheid des te sneller ontdekt worden. Op een zekere dag, toen Jozef gebukt ging onder zorgenvolle twijfels, zag hij haar uit haar bidvertrek komen en merkte hij de duidelijke verandering op. Hij verkeerde in de onmogelijkheid om datgene, wat hij zo duidelijk zag, te verklaren. De man Gods werd door een diepe smart tot in de grond van zijn hart gewond, want hij was niet in staat deze klaarblijkelijkheid, die zijn ziel pijn deed, weg te cijferen. De hoofdoorzaak van zijn smart was de allerkuiste en daardoor juist zeer grote liefde, welke hij zijn allertrouwste Echtgenote, aan wie hij vanaf het begin zijn gehele hart geschonken had, toe droeg. Daarenboven hadden haar lieftallige gratie en onvergelijkelijke heiligheid zijn ziel geheel en al in beslag genomen. Aangezien zij zo volmaakt en zo uitgesproken onderdanig en deemoedig was in haar reserve, koesterde hij, naast zijn doorlopende zorgen om haar te dienen, een natuurlijke en liefderijke wens zijn liefde door zijn Echtgenote beantwoord te zien. Het was door de Heer zo beschikt, dat hij door het verlangen naar de uitwisseling hunner genegenheid aangespoord werd om haar des te getrouwer te dienen en lief te hebben. (IV Mar. 1:1/8). 

 

UT. 7

De heilige Jozef kwam alle verplichtingen van getrouwe echtgenoot en van bewaker van het sacrament, tot op dat moment nog voor hem verborgen, na. In evenredigheid met de zorgen, de diensten en de verering voor zijn Echtgenote, alsmede met de allerzuiverste, kuise en heilige liefde, welke hij haar toedroeg, groeide ook de wens enig antwoord op zijn diepe genegenheid en diensten te ontvangen. Hij sprak nimmer over dit verlangen, zowel wegens de eerbied, welke de deemoedige majesteit  van zijn Echtgenote uitlokte, als wegens de meer dan engelachtige zuiverheid van de gesprekken en de omgangsvormen van de Maagd met hem, waarin geen plaats was voor enige zorg op dit punt. Maar toen hij zichzelf onverwacht geplaatst zag tegenover de feitelijkheid, waarvan geen ontkennen mogelijk was, werd zijn ziel verscheurd door smartelijke verrassing. Maar ofschoon hij geheel ontdaan was bij het zien van de verandering in zijn Echtgenote, gaf hij zijn gedachten niet de kans meer toe te geven dan dat wat zijn ogen zagen. Want, omdat hij een heilige en rechtvaardige man was (Mat. 1:19), schortte hij zijn oordeel over de oorzaak van wat hij zag op. Indien de heilige geloofd zou hebben, dat zijn  Echtgenote enige schuld zou hebben gehad aan haar omstandigheden, zou hij van smart gestorven zijn. (IV Mar. 2:1/7).

 

UT. 8

Daarenboven was er de zekerheid, dat hij geen deel had gehad aan deze zwangerschap, waarvan hij de uitwerking voor zijn ogen zag. En daar kwam nog bij de onontwijkbare schande, welke zou volgen, zodra dit publiek zou worden. Deze gedachte gaf hem des te meer zorg, opdat zijn gehele instelling edel en achtenswaardig was en hij met vooruitziende blik de oneer en de schande wist af te wegen, welke hemzelf en zijn Echtgenote, onder welke omstandigheden dan ook, zou treffen. De derde en diepste oorzaak van zijn smart, welke hem het grootste leed veroorzaakte, was de vrees gedwongen te worden tot het uitleveren van zijn Echtgenote aan de autoriteiten om te worden gestenigd (Lev. 20:10), want dit was de straf voor een overspelige, die schuldig bevonden werd aan deze schande. Het hart van de heilige Jozef, vervuld van al deze pijnlijke overwegingen, was als het ware blootgesteld aan evenzovele scherp-geslepen-degenstoten, waartegen hij zich slechts kon beschermen door het volle vertrouwen wat hij had in zijn Echtgenote. Maar aangezien alle uiterlijke kentekenen de juistheid van zijn opmerking bevestigden, was er geen ontkomen aan de kwellende gedachten; en omdat hij over zijn smartelijke bezoeking met niemand durfde te spreken, bevond hij zichzelf omringd door de smarten des doods (Ps. 17:5) en ondervond hij in zichzelf de uitspraak van de Heilige Schrift, dat "Jaloersheid even hard is als de hel" (Cant. 8:6). (IV Mar. 3:1/6).

 

UT. 9

Als hij zijn gedachten in de eenzaamheid wilde ordenen, dan verlamde de smart zijn vermogens. Als zijn gedachten afdwaalden naar het slechte, dat zijn zinnen hem deden vermoeden, dan smolten ze weg als sneeuw voor de zon, of dwarrelden weg als het stof voor de wind, zodra hij zich de beproefde heiligheid van zijn deemoedige en behoedzame Echtgenote herinnerde. Indien hij zijn allerkuiste liefde trachtte uit te schakelen, dan mocht hem dit niet gelukken, want zij bleef voor zijn gedachten verwijlen als het meest waardevolle voorwerp zijner liefde; en de verborgen waarheid van haar trouw was sterker dan de bedrieglijke schijn van ontrouw; en deze laatste kon het eerste beeld niet verdrijven. De sterke en veilige band, rond haar trouw geweven door waarheid, redelijkheid en rechtvaardigheid, kon niet verscheurd worden. Hij vond geen enkele passende gelegenheid om zijn geest uit te storten bij zijn hemelse Echtgenote, noch nodigde haar rustige en hemelse gelijkmoedigheid hem uit tot een dergelijke verklaring. Ofschoon hij de verandering in haar lichaam wel moest toegeven, toch kon hij niet inzien, hoe haar zuiverheid en heiligheid verenigbaar zouden zijn met enigerlei fout, welke deze verandering zou hebben kunnen veroorzaken. Want het scheen hem onmogelijk toe deze zonde te verbinden met haar, die zo duidelijk blijk gaf van kuisheid, rust en heilige reserve, en zulk een eenheid van harmonie van alle genaden en deugden in haar dagelijks leven ten toon spreidde. (IV Mar. 4:1/7).

 

UU. 0

Heen en weer geschud door deze smartelijke zorgen deed de heilige echtgenoot Jozef een beroep op het tribunaal van de Heer en stelde hij zich in gebed in Zijn tegenwoordigheid. Hij bad als volgt: "Allerhoogste Heer en God, mijn wensen en verzuchtingen zij U niet onbekend. Het is, alsof ik her en derwaarts geslingerd word op de hevige golven der smart (Ps. 31:10), die, door mijn zinnen heen, mijn hart in onrust brengen. Ik heb mijzelf in vol vertrouwen overgegeven aan de Echtgenote, die Gij mij gegeven hebt. Ik heb steeds het meest grote vertrouwen in haar heiligheid gehad; maar nu worden de tekenen van deze onverwachte verandering in haar aanleiding tot de kwellende en vreselijke twijfel, dat ik wellicht mijn vertrouwen verkeerd zou geplaatst hebben. In haar heb ik tot nu toe nooit iets gezien, dat aanleiding kan geven tot enige twijfel aan haar zedigheid en buitengewone deugd; maar toch kan ik niet ontkennen, dat zij zwanger is. Indien de gedachte in mij zou opkomen, dat zij mij ontrouw is geweest en U beledigd zou hebben, dan zou dat zeker vermetel zijn, gezien haar zeldzame zuiverheid en heiligheid, maar ik kan niet ontkennen, wat mijn eigen ogen gezien hebben. Het zou niet onmogelijk zijn, dat ik van smart sterf, behoudens dat er het één of ander mysterie onder dit alles verborgen is, dat ik nog niet omvatten kan. Het gezond verstand schreeuwt het uit, dat zij onberispelijk is, terwijl toch mijn zintuigen haar beschuldigen. Zij verbergt voor mij de oorzaak van haar zwangerschap, terwijl ik haar voor mijn ogen zie. Wat staat mij te doen? Wij beiden hebben overeenstemming bereikt over onze geloften van zuiverheid en wij beiden hebben beloofd ons ter Uwer eer aan deze geloften te houden; indien het mogelijk zou zijn, dat zij haar trouw jegens U en mij geschonden heeft, dan ben ik bereid Uw eer te verdedigen en zal ik uit liefde tot U de mijne niet tellen. Maar hoe zou zij een dergelijke grote zuiverheid en heiligheid in alle andere dingen hebben kunnen ten toon spreiden, terwijl zij op dit punt een dusdanige zware zonde zou hebben begaan? En waarom verbergt zij, die zo heilig en voorzichtig is, deze kwestie voor mij? Ik stel mijn oordeel uit en schort het op. Ik kan de oorzaak van wat ik zie niet ontdekken, daarom kom in naar U en stort geheel mijn lamgeslagen ziel voor U uit (Ps. 141:3), voor U, God van Abraham, Isaak en Jakob. Ontvang mijn tranen als een aanvaardbare offerande; en indien mijn zonden Uw verontwaardiging zouden verdienen, laat dan Uw eigen barmhartigheid en goedertierenheid U er toe brengen de mij martelende smart niet te versmaden. Ik kan niet geloven, dat Maria U beledigd zou hebben; maar nog minder kan ik aannemen, dat er een mysterie is, waarvan ik, als haar echtgenoot, onkundig moet blijven. Moge U mijn geest en hart leiden door Uw Goddelijk licht, opdat ik datgene leer kennen, wat U het meest behaagt." (IV Mar. 5:1/19). 

 

UU. 1

De Heilige Jozef volhardde in dit soort gebed, waarvan hij nog vele smeekbeden, overvloeiend van liefde, toevoegde; want al vermoedde hij ook, dat er een mysterie achter de zwangerschap van de allerheiligste Maria schuil ging, hij kon daaruit toch geen zekerheid putten. Deze gedachte had een groter kracht om tot vrijspraak van de allerheiligste Maria te komen, dan de andere redenen, welke gebaseerd waren op haar heiligheid; en daarom kwam het idee, dat de allerheiligste Koningin wellicht de Moeder van de Messias zou zijn, niet in zijn hoofd op. Indien het hem al gelukte voor een bepaalde tijd zijn veronderstellingen te verdrijven, steeds weer kwamen zij in groter getale terug en zij hadden steeds meer kracht van bewijs. Zo werd hij dan heen en weer geslingerd op de onstuimige golven der twijfel. Door louter uitputting verviel hij op bepaalde momenten in een geestestoestand, waarin hij noch anker noch zekerheid voor zijn twijfels, noch rust voor zijn hart, noch enige norm, waarnaar hij zijn koers zou kunnen bepalen, kon vinden. Niettegenstaande dit alles was zijn geduld onder deze foltering zo groot, dat het een duidelijk bewijs was voor zijn voorzichtigheid en heiligheid, als ook dat dit hem waardig maakte voor de unieke zegen, welke hem wachtte. (IV Mar. 6:1/6).

 

UU. 2

Alles wat zich in het hart van de heilige Jozef afspeelde, was bekend aan de Prinses des hemels, die in zijn innerlijke kon doordringen door het licht van haar Goddelijke kennis. Ofschoon haar ziel vol tederheid en medelijden was voor het leed van haar echtgenoot, sprak zij geen woord in deze kwestie; zij ging door met hem te dienen met grote toewijding en zorg. De man Gods lette op haar zonder dit op bijzondere wijze te laten blijken, maar hij was vervuld van groter vrees dan enig andere man ooit gekend had. De zwangerschap bracht de allerheiligste Maria geen lasten of pijnen, maar wanneer de grote Vrouwe hem aan tafel bediende of enig ander huiselijk werk verrichtte, dan maakte dit haar omstandigheden steeds meer zichtbaar. De Heilige Jozef nam haar handelingen en bewegingen waar en onder pijnlijke zielsaandoeningen werd hij steeds meer van de waarheid zijner waarneming overtuigd. Ondanks het feit, dat hij een heilige en rechtvaardige man was, stond hij toe, dat hij na hun huwelijk door de allerheiligste Maagd geëerd en bediend werd, zoals dit in alle dingen aan de positie van echtgenoot en hoofd van het gezin toekwam, ofschoon hij daarbij een zeldzame bescheidenheid en voorzichtigheid in acht nam. Zolang hij nog niets wist van het mysterie van zijn Echtgenote, oordeelde hij het juist, om, binnen bepaalde grenzen, zijn autoriteit in navolging van de oude Vaders en Patriarchen te tonen. Want hij wist, dat zij onderwerping en gerede gehoorzaamheid van hun echtgenoten verwachtten, en hij wenste dit voorbeeld te volgen. Hij zou op dit punt gelijk gehad hebben, indien de allerheiligste Maria, onze Vrouwe, niet meer was geweest dan andere vrouwen. En toch, niettegenstaande er zo'n groot verschil bestond, was er nimmer een vrouw geweest, noch zal er ooit een vrouw zijn, die zo gehoorzaam nederig en toegewijd was aan haar echtgenoot, als de allerverhevenste Koningin jegens haar man. Zij bediende hem met onvergelijkelijke eerbied en bereidheid; ofschoon zij zijn verwarde gedachten en beschouwingen, haar zwangerschap betreffende, kende. Zij sloeg geen enkele dienst, welke hem toekwam, over; Zij trachtte ook niet haar omstandigheden te verbergen of deze uit te buiten. Want een dergelijke ontwijking of dubbelhartigheid zou niet hebben kunnen samengaan met de engelachtige waarheidsliefde en openheid, noch overeenkomen met de adel en de grootmoedigheid van haar edelmoedig hart. (IV Mar. 7:1/13).

 

UU. 3

De grote Vrouwe zou op gemakkelijke wijze haar onschuld hebben kunnen bewijzen en verwezen hebben naar de getuigenis van de heilige Elisabeth en Zacharias; want, indien de heilige Jozef haar zou verdacht hebben van enigerlei schuld, dan zou hij natuurlijk verondersteld hebben, dat er iets zou hebben plaats gevonden gedurende haar verblijf bij hen. Op deze wijze zou zij zichzelf, door hen en door andere referenties, hebben kunnen rechtvaardigen en de vrees van de heilige Jozef, zonder het geheim te onthullen, hebben kunnen wegnemen. De Meesteresse der voorzichtigheid en nederigheid deed niets van dien aard, want deze deugden stonden haar niet toe over zichzelf te denken, noch ook de rechtvaardiging van haar mysterievolle toestand aan haar eigen uitleg toe te vertrouwen. Met grote wijsheid legde zij de gehele kwestie in de handen van de Goddelijke Voorzienigheid. Ofschoon haar medelijden en liefde voor haar echtgenoot haar aanzetten om hem te troosten en op zijn gemak te stellen, wilde zij dit toch niet doen door zichzelf vrij te pleiten of door haar zwangerschap te verbergen, door te trachten hem op te vrolijken, hem te vragen, wat zij voor hem zou kunnen doen en hem op minzame wijze haar toegewijde liefde en onderdanige genegenheid te tonen. Zij bediende hem meerdere malen op haar knieën, en ofschoon dit Jozef wel enige troost gaf, was dit anderzijds weer oorzaak tot nieuwe smart. Want op deze wijze zag hij haar, zich uitputtend in bewijzen van liefde en achting voor hem, maar bleef hij tegelijkertijd twijfelen op het punt van haar trouw. De hemelse Vrouwe bad doorlopend voor hem en smeekte de Allerhoogste op hem neer te zien en hem te vertroosten; en al het andere onderwierp zij aan de wil van Zijne Majesteit. (IV Mar. 8:1/8).

 

UU. 4

De heilige Jozef kon zijn wrede smart niet geheel verbergen, daarom scheen het, dat hij meermalen twijfelde en in grote onzekerheid was. Zo nu en dan, meegesleept door zijn smart, sprak hij zijn hemelse Echtgenote strenger toe, dan hij nog ooit gedaan had. Dit was het natuurlijke gevolg van zijn hartepijnen, doch niet van kwaadheid of van wraakgevoelens; want deze waren hem geheel vreemd, zoals wij later zullen zien. De allervoorzichtigste Vrouwe verloor nooit de glimlach op haar gelaat, noch liet zij blijken daar iets van gemerkt te hebben; Zij verdubbelde slechts haar pogingen om haar echtgenoot te helpen. Zij bediende aan tafel, bood hem een zitplaats aan, verschafte voedsel en dranken, en indien, na al deze diensten, welke zij met grote gratie verrichtte, de heilige Jozef bij haar aandrong toch te gaan zitten, dan kon hij zich meer en meer overtuigen van haar zwangerschap. Er is geen twijfel aan, dat dit alles één van de grootste bezoekingen was, niet slechts voor de heilige Jozef, maar ook voor de Prinses des hemels, en dat hierbij zeer duidelijk haar grote nederigheid en wijsheid van haar allerheiligste ziel uitkwamen. De Heer gaf haar hierdoor gelegenheid al haar deugden te beoefenen en te tonen; want hij had haar niet alleen niet bevolen het sacrament van haar zwangerschap te verbergen, maar in tegenstelling met Zijn gebruikelijke wijze had hij haar niet geopenbaard, wat Zijn welbehagen was. Het scheen, alsof God deze kwestie geheel in haar handen gelegd had en geheel had toevertrouwd aan de wijsheid en deugd van Zijn uitverkoren Bruid, zonder haar op enigerlei wijze daarbij hulp te verlenen. De Goddelijke Voorzienigheid verschafte de allerheiligste Maria en haar allergetrouwste echtgenoot de gelegenheid om op heldhaftige wijze de gaven en genaden, welke Hij in hen had gestort, te gebruiken en Hij vond Zijn welbehagen (overeenkomstig onze wijze van spreken) in het geloof, de hoop en de liefde, in de nederigheid, het geduld, de vrede en de rust van deze twee harten te midden van hun smartelijke bezoeking. Teneinde hun glorie te vermeerderen en aan de wereld een voorbeeld te verschaffen van heiligheid en voorzichtigheid, als ook om de lieve roepstem van Zijn allerheiligste Moeder en van haar zeer kuise echtgenoot te blijven horen, bleef Hij als het ware doof voor hun langdurige aanroepingen en wachtte Hij met Zijn antwoord, totdat Zijn eigen, daartoe passende en geschikte tijd, gekomen was. (IV Mar. 9:1/10).

 

Onderrichting van onze Allerheiligste Koningin en Vrouwe.

 

UU. 5

Mijn liefste dochter, zeer verheven zijn de gedachten en de bedoelingen van de Heer; Zijn Voorzienigheid is lieflijk en krachtig voor de zielen, en Hij bestiert ze op bewonderenswaardige wijze, zeer in het bijzonder de zielen van Zijn vrienden en uitverkorenen. Als de stervelingen er naar zouden streven om de liefhebbende zorg voor hun leiding en vooruitgang, zoals deze betoond wordt door de Vader van Barmhartigheid (Mat. 6:5), te leren kennen, dan zouden zij zich opgelucht voelen en niet verwikkeld worden in zulke drukkende, nodeloze en gevaarlijke zorgen, niet leven in voortdurend zwoegen en ijdel vertrouwen stellen in de hulp van schepselen. Want dan zouden zij zich zonder aarzeling overgeven aan de oneindige wijsheid en liefde, welke, met vaderlijke minzaamheid en zachtheid, over al hunne gedachten, woorden, daden en al hun benodigdheden waakt. Ik wil niet dat gij deze waarheid niet kent, maar dat gij begrijpt, hoe de Heer van alle eeuwigheid af in Zijn geest aan alle voorbeschikten van de onderscheiden tijden en eeuwen gedacht heeft en denkt; en dat Hij, door de onoverwinnelijke kracht van zijn oneindige wijsheid en goedheid bij voortduring alle zegeningen, welke nuttig voor hen zijn, in gereedheid houdt en uitdeelt, opdat het einddoel, dat voor hen wenselijk is, bereikt zal worden.  (IV Mar. 10:1/4).

 

UU. 6

Daarom is het zeer belangrijk voor het redelijk schepsel, dat hij instemt met de leiding van Gods hand en alles aan de Goddelijke beschikking over laat; want sterfelijke mensen kennen hun eigen wegen niet en weten niet, waarheen zij leiden. In hun onwetendheid moeten zij zich niet verstouten om te kiezen, opdat zij zich niet schuldig maken aan grote stoutmoedigheid en gevaar lopen verdoend te worden. Maar als zij zich met geheel hun hart overgeven aan de Goddelijke Voorzienigheid, Hem als hun Vader erkennen en zichzelve als Zijn kinderen en schepselen beschouwen, dan zal Zijne Majesteit Zichzelf als hun Beschermer, Helper en Leider opwerpen; en Hij zal dat ambt met zulke liefde uitoefenen, dat Hij hemel en aarde als getuigen zal aanroepen, hoe zeer het Zijn zaak is Zijn eigen kinderen te leiden en hen te besturen, die zichzelf aan Zijn handen toevertrouwen. Indien God smart kon ondervinden of jaloers zou kunnen zijn zoals de mensen, dan zouden deze gevoelens bij Hem worden opgewekt, als hij schepselen ziet die deel willen hebben aan de zorg voor het welzijn van de zielen en als hij zielen aanschouwt, die trachten het voor hen noodzakelijke te verkrijgen van een andere bron, onafhankelijk van Hem (Wis. 12:13). De stervelingen zouden deze waarheid goed leren doorgronden, als zij eens wilden bestuderen, wat er geschiedt tussen vaders en kinderen, een man en zijn vrouw, tussen twee vrienden, een vorst en zijn geliefde en geëerde onderdaan. Dit alles is niets vergeleken bij de liefde van God voor Zijn kinderen en bij alles, wat Hij voor hen kan doen en doet. (IV Mar. 11:1/6). 

 

UU. 7

En toch, ofschoon de mensen in het algemeen deze waarheid aannemen, zal toch niemand in staat zijn volledig te beseffen, hoe groot Gods liefde en de uitwerking daarvan is op die zielen, die zich volledig aan Zijn wil overgeven. Noch kunt gij, mijn dochter, bekend maken, wat u weet, en gij zou dit ook niet mogen doen; maar gij moogt dit, in God, nooit uit het oog verliezen. Zijne Majesteit zegt, dat geen haar van zijn uitverkorenen verloren zal gaan, want Hij heeft ze geteld (Luc. 21:18). Hij richt hun voetstappen naar het eeuwige leven en behoedt hen voor de dood. Hij slaat hen gade bij hun werk, verbetert liefdevol hun tekortkomingen, komt hun verlangens tegemoet, voorkomt hun zorgen, verdedigt hen tegen de boosheid, verheugt hen met vredigheid, versterkt hen in de strijd en staat hen bij in de verzoeking. Zijn wijsheid staat hen ten dienste tegen het bedrog, Zijn goedheid helpt hen tot hun heiliging. Aangezien Hij geen begrenzingen heeft en niemand Hem kan weerstaan, voert Hij ook uit, wat hij wenst; en Hij wenst geheel ten dienste te staan van de rechtvaardigen, die in Zijn genade verblijven en zichzelf geheel aan Hem toevertrouwen. Wie zal ooit het getal en de omvang der zegeningen kunnen meten, die Hij uitstort in het hart van hen, die bereid zijn ze te ontvangen! (IV Mar. 12:1/8).

 

UU. 8

Indien gij, mijn liefste, dit grote geluk wenst te delen, volg mij dan zorgvuldig na en leg u er van nu af aan op toe uzelf volledig over te geven aan de Goddelijke Voorzienigheid. Als Hij u bekoringen, droefenis en kommervolle arbeid overzendt, neem ze dan aan en wees er onder volledige zielerust blij mee. Vertrouw met geduld, levendig geloof en hoop op de goedheid van de Allerhoogste, Die steeds dat geeft wat het veiligst en voordeligst is voor uw redding. Kies voor uzelf niets, want God kent de wegen, die u moet bewandelen; vertrouw u toe aan de hemelse Vader en Bruidegom, Die u zal beschermen en helpen met Zijn getrouwe liefde. Bestudeer ook mijn werken, die u nu bekend zijn; en herinner u, dat behoudens het Lijden van mijn allerheiligste Zoon, de grootste smart van mijn leven bestond uit het zien van de beproevingen, waaraan mijn getrouwe echtgenoot de heilige Jozef werd onderworpen en het aanschouwen van zijn smarten, welke gij beschreven hebt. (IV Mar. 13:1/5). 

 

 

Hoofdstuk II

 

De zorgen van de heilige Jozef nemen toe; hij besluit zijn Echtgenote te verlaten en hij begeeft zich daartoe in gebed.

 

UU. 9

In de hem kwellende twijfels trachtte de heilige Jozef in zijn grote oprechtheid soms op voorzichtige wijze uitkomst en verlichting van zijn smart te vinden door zichzelf te overtuigen, dat de zwangerschap van zijn Echtgenote alsnog twijfelachtig was. Maar deze schijnovertuiging hield elke dag minder steek, naarmate de bewijzen van de toestand, waarin de allerheiligste Maagd verkeerde, toenamen. Daar deze ijdele en voorbijgaande troost hem steeds meer ontviel en uiteindelijk overging in volledige overtuiging, door het voortschrijden van haar zwangerschap, kon de grote heilige zijn toevlucht niet nemen in dergelijke bespiegelingen. Intussen nam de hemelse Prinses toe in lieftalligheid en bleek zij geen last te ondervinden van enig lichamelijk ongemak. Haar verrukkelijke schoonheid, gezondheid en gratie namen zienderogen toe. Dit maakte zijn zorgen en kwellingen voor zijn zeer zuivere liefde slechts groter, zodat hij innerlijk geheel verscheurd werd door de kolkende liefdesmart, welke hem in onuitsprekelijke verwarring bracht. Ten leste voelde hij zich als gestrand op de kusten van een zee vol smart, door de overweldigende bewijzen van de zwangerschap van Maria. Ofschoon zijn geest steeds gericht was op Gods wil, voelde hij zich als verlamd door innerlijke roerselen en wist hij niet meer, naar welke kant hij keren moest om zijn rust te hervinden. Zijn lichaamskracht was gebroken en verkwijnde, niet door een bepaalde ziekte, maar door verzwakking en uitputting. Deze uitwerkingen van zijn diepe smart en zwaarmoedigheid waren zichtbaar op zijn gelaat. Hij droeg zijn smarten geheel alleen, zonder verlichting te zoeken door er met anderen over te spreken, zoals gebruikelijk is voor hen, die het zwaar te verantwoorden hebben, waardoor zijn lijden des te zwaarder werd en ongeneeslijk leek. (IV Mar. 14:1/11).

 

UV. 0

Ook de smart, welke het hart van de allerheiligste Maria vervulde, was groot. Maar ofschoon haar smart alle grenzen te buiten ging, kon zij deze op meer volmaakte wijze verbergen wegens de zeer grote mogelijkheden van haar edele en grootmoedige ziel en was zij daartoe toch in staat haar liefdevolle zorgen aan de heilige Jozef, haar echtgenoot, te geven. Haar smart zette haar dus aan om des te beter en zeer toegewijd voor zijn gezondheid en welzijn te zorgen. Maar, aangezien de onwrikbare norm der daden van de allervoorzichtigste Koningin erin bestond om alles met de grootste volheid van wijsheid en volmaaktheid te verrichten, bleef zij volharden in het verzwijgen van het geheim, omdat ze geen bevel had ontvangen hierover te mogen spreken. Ofschoon alleen zij haar echtgenoot door een verklaring van zijn zorgen had kunnen bevrijden, zweeg zij in eerbied en trouw, welke aan het sacrament van de hemelse Koning voorbehouden waren (Tob. 12:7). Voor zover dit haarzelf betrof, spande zij al haar krachten in; zij sprak met hem over zijn gezondheid; Zij vroeg hem wat zij voor hem doen kon om hem behulpzaam te zijn de zwakte, welke hem overvallen had, te boven te komen. Zij drong er bij hem op aan, dat hij rust zou nemen, omdat het een plicht was aan de noodzakelijkheid tot herstel van krachten toe te geven, om later des te beter voor de Heer te kunnen arbeiden. De heilige Jozef sloeg alle daden van zijn hemelse Echtgenote gade en dacht na over haar deugd en reserve, en geheel onder de indruk van haar gesprekken en haar aanwezigheid, sprak hij in zichzelf: "Zou het mogelijk kunnen zijn, dat een Vrouw, handelend zoals zij, die zo duidelijk de genaden, haar door de Heer geschonken, ten toon spreidt, mij deze smart aan doet? Hoe kan deze voorzichtigheid en heiligheid overeenstemmen met de tekenen der ontrouw jegens God en mij, die haar zo zeer lief heeft? Indien ik er toe besluit om haar weg te zenden of haar te verlaten, dan verlies ik haar allerliefst gezelschap, geheel mijn vertroosting, mijn huis en mijn rust. Welke zegeningen, gelijk aan haar aanwezigheid, zou ik kunnen vinden, indien ik haar verlaat? En welke troost blijft mij over, als dit alles er niet meer zijn zal? Maar dit alles weegt niet zo zwaar als de schande, welke met dit ongeluk gepaard gaat, en dat ik als haar medeplichtige zal worden nagewezen. Deze gebeurtenis kan niet verborgen blijven; want de tijd zal alles aan het licht brengen, ook al doe ik nu alles om het te verzwijgen. Indien ik als verwekker van deze zwangerschap zou worden beschouwd, zou dit laag bedrog en een smet op mijn goede naam en mijn geweten betekenen. Ik zou dit nooit voor mijn rekening kunnen nemen, noch ook aan enige andere bron kunnen toeschrijven. Wat moet ik in deze droeve omstandigheden beginnen? Het minste van alle kwade dingen is wellicht, dat ik heen ga, mijn huis verlaat, voordat de bevalling plaats heeft; want als dat gebeurt, zal ik nog meer in verwarring geraken en in nog groter nood verkeren. Ik zou dan gedwongen zijn in mijn eigen huis te moeten wonen, tezamen met een kind, dat niet van mij is, zonder uitweg, zonder redmiddel te kunnen vinden." (IV Mar. 15:1/19).

 

UV. 1

De Prinses des hemels werd zich bewust van het besluit van haar echtgenoot de heilige Jozef om haar te verlaten en heen te gaan. In diepe smart wendde zij zich tot haar heilige engelen en zij sprak hen als volgt toe: "Gezegende geesten en afgezanten van de hoogste Koning, Die u het grote geluk schonk, wat gij nu geniet, en die mij, door Zijn milde Voorzienigheid daartoe bevolen, omringt als Zijn getrouwe dienaren en mijn bewaarders, ik smeek u om bij Gods goedheid de bezoekingen van mijn echtgenoot Jozef voor te brengen. Smeek de Heer Zijn blikken op hem te richten en hem te vertroosten, zoals alleen een ware Vader dit kan. En ook gij, die zo toegewijd Zijn woorden gehoorzaamt, verhoort ook gij mijn smekingen; in de naam van Hem, Die oneindig is, aan wie ik de menselijke gedaante zal geven in mijn schoot, vraag ik, smeek ik en bid ik u allen, dat gij zonder uitstel mijn getrouwe echtgenoot helpt en verlicht in de bezoekingen van zijn hart en laat het besluit om mij te verlaten uit zijn geest en hart verdwijnen." (IV Mar. 16:1/4). 

De engelen, die de Koningin voor dit doel had uitgezocht, gehoorzaamden onmiddellijk. Zij lieten in het hart van de heilige Jozef vele heilige gedachten rijpen, welke hem er opnieuw van overtuigden, dat zijn Echtgenote Maria heilig en volmaakt was, en dat hij geen kwaad van haar kon geloven; dat God onbegrijpelijk was in Zijn werken en dat Zijn besluiten zeer verborgen waren (Ps. 33:19); dat Hij zeer trouw was jegens hen, die hun vertrouwen in Hem stelden en dat Hij ze nooit verlaten zou in de bezoekingen. (IV Mar. 16:5/6). 

 

UV. 2

Door deze en andere heilige inblazingen werd de verwarde geest van de heilige Jozef ietwat gerustgesteld, ofschoon hij niet wist, van waar ze kwamen; maar aangezien de oorzaak van zijn smart niet weggenomen werd, viel hij weer spoedig terug op zijn besluit zich terug te trekken en zijn Echtgenote te verlaten, omdat hij niets kon vinden om zijn ziel zekerheid te verschaffen en zijn rust terug te vinden. De hemelse Koningin wist dit en zij besloot, dat dit gevaar moest worden afgewend en er in een ernstig gebed voor gebeden moest worden. Zij richtte zich geheel tot haar allerheiligste Zoon in haar schoot en bad met vurige ziele-liefde: "Heer en God van mijn ziel, ofschoon ik slechts stof en as ben (Gen. 18:27) zal ik met Uw verlof in Uw koninklijke tegenwoordigheid spreken en U mijn verzuchtingen, welke voor U niet verborgen kunnen zijn, bekend maken (Ps. 37:10). Het is mijn plicht niet in gebreke te blijven bij de hulpverlening aan de echtgenoot, die ik uit Uw handen ontvangen heb. Ik zie, dat hij verpletterd wordt door de beproeving, welke Gij hem zond; en het zou mijn liefde te na komen, als ik hem daarin niet bij zou staan. Indien ik genade gevonden heb in Uw ogen, dan smeek ik U, Heer en eeuwige God, bij de liefde, welke U noodzaakte de schoot Uwer dienstmaagd binnen te gaan voor de redding der mensheid, wil Uw dienaar Jozef troosten en hem geschikt maken mij te helpen bij de voltrekking van Uw grote werken. Het zou niet goed zijn, indien ik, Uw dienstmaagd, zonder echtgenoot tot mijner bescherming en behoeding zou achterblijven. Sta niet toe, mijn Heer en mijn God, dat hij bij zijn besluit blijft en zich van mij terugtrekt." (IV Mar. 17:1/8). 

 

UV. 3

De Allerhoogste antwoordde haar: "Mijn liefste Duive, Ik zal mijn dienaar Jozef spoedig troosten; en nadat Ik hem door Mijn engel het sacrament geopenbaard heb, dat hem nu nog onbekend is, sta Ik u toe openlijk met hem te spreken over alles, wat Ik met u gedaan heb, zonder dat er in het vervolg enige reden is om hierin het stilzwijgen te bewaren. Ik zal Mijn Geest in hem storten en hem geschikt maken tot het volvoeren van zijn aandeel in deze geheimenissen. Hij zal u in alles bijstaan en u helpen bij alles wat te gebeuren staat." (IV Mar. 18:1/3). 

Door deze belofte van de Heer werd de allerheiligste Maria gerust gesteld en getroost, en zij dankte de Heer, Die alles beschikt in bewonderenswaardige orde, maat en gewicht, op zinnige wijze. Want buiten de vertroosting, welke de verlichting van de heilige Jozefs zorgen haar bereidde, wist zij ook hoe passend het was, dat de geest van Jozef beproefd en ontvankelijk gemaakt werd door deze bezoeking, voordat de grote geheimenissen aan zijn zorgen worden toevertrouwd. (IV Mar. 18:4/5). 

 

UV. 4

Inmiddels overwoog de heilige Jozef, welke weg hij zou bewandelen, want hij had de bezoeking nu twee maanden gedragen; en geheel terneergedrukt door de zwaarte daarvan sprak hij in zichzelf: "Ik zie geen betere wijze om aan deze moeilijkheid te ontkomen, dan weg te gaan. Ik beken, dat mijn Echtgenote zeer volmaakt is en niets ten toon spreidt, dat haar niet als een heilige zou doen aanmerken; maar per slot is zij zwanger en ik kan het geheim daarvan niet achterhalen. Ik zal haar faam van heiligheid niet in de waagschaal stellen door op haar de straf der wet te doen toepassen; maar aan de andere kant kan ik de gevolgen van haar zwangerschap niet afwachten. Ik zal haar nu verlaten en mij overgeven aan de voorzienigheid van de Heer, Die mij leidt." (IV Mar. 19:1/4). 

Hij besloot nog diezelfde nacht te vertrekken, maakte zich reiswaardig en pakte enige kledingstukken en enige andere kleinigheden in een klein bundeltje bijeen. Na nog enig loon opgevraagd te hebben wat hem toekwam voor zijn werk, trok hij zich terug om wat te rusten, met de bedoeling te middernacht te vertrekken. Maar wegens het vreemde in zijn onderneming en omdat hij de gewoonte had zijn voornemens in gebed bij God aan te bevelen, sprak hij tot de Heer: "Hoogste en eeuwige God van onze voorvaderen Abraham, Isaak en Jakob, Gij zijt de ware en enige toevlucht voor de armen en verdrukten, U kent de smart en het hartenleed, dat mij bedrukt. Gij weet ook, o Heer, (ofschoon ik onwaardig ben), dat ik onschuldig ben aan wat mij verdriet doet, en tevens weet Gij, welke schande en gevaar het gevolg kunnen zijn van de omstandigheden, waarin mijn Echtgenote verkeert. Ik geloof niet, dat zij een Echtbreekster is, omdat ik in haar grote deugd en volmaaktheid heb aangetroffen; maar toch bevind ik haar nu zwanger. Ik weet niet door wie en hoe dat gebeurd is en daarom is mijn rust verstoord. Om van twee kwaden het minste kwaad te kiezen zal ik heengaan en een plaats opzoeken, waar niemand mij kent. Onder overgave aan Uw voorzienigheid zal ik mijn leven in een woestijn gaan doorbrengen. Verlaat mij niet, mijn Heer en eeuwige God, want ik verlang slechts Uw eer en wil slechts U dienen." (IV Mar. 19:5/13). 

 

UV. 5

De heilige Jozef strekte zich languit op de grond en deed een gelofte om naar de tempel van Jeruzalem te gaan en aldaar een deel van de kleine som gelds te offeren, welke hij bij zich had voor de reis, opdat God Maria zijn Echtgenote zou beschermen tegen de verschrikkingen der mensen en haar behoeden zou voor elk ongeluk; want de rechtvaardigheid van deze man Gods was inderdaad groot, even groot als de achting, welke hij had voor de hemelse Vrouwe. Na dit gebed legde hij zich neer om een korte tijd te slapen met de bedoeling om omstreeks middernacht te vertrekken van zijn Echtgenote. Tijdens deze slaap echter geschiedde wat ik in het volgende hoofstuk zal vertellen. De grote Prinses des Hemels (gerust gesteld door de Goddelijke belofte) sloeg van uit haar bidvertrek alles gade, wat de heilige Jozef aan het voorbereiden was; want de Almachtige liet haar dit zien. En bij het aanhoren van de gelofte, welke hij deed voor haar welzijn, en het zien van het kleine bundeltje en de paar stukjes mondvoorraad, welke hij zou meenemen op zijn reis, werd zij vervuld met teder medelijden en zij bad nogmaals voor hem, waarbij zij de Heer prees en Hem dankte voor Zijn Voorzienigheid, waarmee hij alle daden der mensen boven elk menselijk begrip leidde. Zijn Majesteit beschikte het zo, dat zowel de allerheiligste Maria als de heilige Jozef de hoogste graad van innerlijke smart zouden ondervinden. Want buiten de verdiensten van dit langdurige martelaarschap zouden zij de bewonderenswaardige en uitgelezen zegening van de Goddelijke vertroosting daarmee verdienen. Ofschoon de grote Vrouwe vasthield aan het geloof en de hoop op een tijdige tussenkomst van de Heer en daarom bleef zwijgen om het sacrament niet te onthullen, over welker onthulling de Koning haar geen bevel had gegeven, was zij zeer getroffen door het besluit van de heilige Jozef haar te verlaten. Zij overwoog de grote ongemakken van het alleen zijn, zonder metgezel en beschermer, waarop zij, in de natuurlijke orde, kon vertrouwen voor troost en steun; want zij begreep heel goed, dat niet alles kan worden overgelaten aan het bovennatuurlijke en wonderbaarlijke. Maar al haar zuchten konden de beoefening der meest verheven deugden met een grootmoedige geest niet frustreren. Zij beoefende geduld bij het dragen der moeilijkheden en verdenkingen van de heilige Jozef, voorzichtigheid, door het achterhouden van de onthulling van het geheim, wegens de grootte daarvan; zwijgzaamheid, waarbij zij zichzelf liet zien als een vrouw, die wist hoe ze zwijgen moest over dat wat zovele menselijke redenen haar zouden dwingen bekend te maken; verdraagzaamheid en nederigheid, door zwijgzaam de verdenkingen van de heilige Jozef te ondergaan. Vele andere deugden beoefende zij in deze moeilijke tijd op buitengewone wijze; waardoor zij ons leerde om op de Almachtige te vertrouwen, Die ons van de bekoringen zal bevrijden. (IV Mar. 20:1/12).

 

 

Onderrichting mij door Maria, de Koningin der Hemels, gegeven.

 

UV. 6

Mijn dochter, het voorbeeld van mijn stilzwijgen, waarover gij geschreven hebt, dient u te onderrichten en u tot leiding te zijn bij uw handelwijze jegens de gunsten en sacramenten van de Heer, namelijk: dat gij ze in uw hart moet verbergen. Ofschoon het soms voor geruststelling van de één of andere ziel nuttig schijnt daar iets over te vertellen, moet gij dit niet doen alvorens God in gebed om raad te hebben gevraagd, en daarna uw oversten. Want deze geestelijke zaken mogen niet van het menselijke gevoel afhangen; dit is te zeer onderworpen aan de hartstochten en de neigingen der natuur. Er bestaat steeds gevaar iets als een voordeel te beschouwen, dat in werkelijkheid nadelig blijkt te zijn, of iets als een dienst aan God bewezen te zien, wat Hem in het geheel niet aangenaam kan zijn. Het is niet aan de ogen van vlees en bloed gegeven (I Cor. 2:14) de innerlijke roerselen te onderkennen, te onderscheiden, welke Goddelijk zijn en veroorzaakt worden door de genade, of welke slechts uit de mens voortkomen en hun oorzaak hebben in de ongeregelde neigingen. Ofschoon er een groot verschil bestaat tussen deze twee neigingen en hun oorzaken, zal het schepsel, indien het niet zeer verlicht is en afgestorven aan zijn hartstochten, het verschil niet kunnen opmerken en het waardevolle niet van het verachtelijke kunnen onderscheiden (Jer. 15:19). Dit gevaar wordt groter indien enigerlei tijdelijke of menselijke beweegredenen aan onze daden ten grondslag ligt of daarmee verweven is; want dan meldt zich onze natuurlijke eigenliefde ten nadele van de omzichtigheid, welke geboden is bij hemelse en geestelijke zaken, hetgeen tot velerlei onverwachte misstappen kan leiden. (IV Mar. 21:1/7). 

 

UV. 7

Laat de regel, welke u ten allen tijde dient te volgen, zijn, dat gij aan niemand, behalve aan uw geestelijke leidsman iets mededeelt, tenzij ik dit beveel. Aangezien ik mijzelf als uw Leermeesteres heb aangesteld, zal ik niet nalaten u raad en bijstand te geven in alle dingen, opdat gij niet van het pad, u aangewezen door mijn allerheiligste Zoon, zult afdwalen. En ik geef u in overweging alle gunsten en openbaringen van de Allerhoogste hogelijk te waarderen. Bewaar ze met een grootmoedig hart; schat ze naar waarde, spreek uw dank ervoor uit en en breng ze in praktijk voor alle andere dingen; in het bijzonder dient gij er de voorkeur aan te geven boven alles wat uit uw eigen neiging voortkomt. De eerbiedige vreze Gods deed mij zwijgen, omdat ik (zoals passend was) zulk een grote achting had voor de Schat, Die in mij gelegd was. Niettegenstaande de natuurlijke liefde en verplichting jegens mijn meester en echtgenoot Jozef, en de smarten en het medelijden, dat zijn bezoekingen, waarvan ik hem wenste te bevrijden, mij berokkenden, verborg ik het geheim van mijn omstandigheden onder stilzwijgen, omdat ik aan het welbehagen van de Heer de voorkeur gaf boven alles en het aan Hem overliet om mijn zaak te verdedigen. Trek hieruit ook de leerling uzelf nimmer te verdedigen tegen beschuldigingen, hoe onschuldig gij zelf ook mocht wezen. Doe de Heer het genoegen vertrouwen in Zijn liefde te stellen. Geef uw reputatie in Zijn handen en overwin door geduld en nederigheid, door lieflijke en minzame woorden degenen, die u beledigd hebben. En boven alles: oordeel nimmer ten kwade over een ander, ofschoon gij met eigen ogen de uiterlijke juistheid van uw oordeel zien zou; want volmaakte en eerlijke naastenliefde zal u leren een voorzichtige uitweg en een verontschuldiging voor alle fouten van uw naasten te vinden. God heeft mijn echtgenoot, de heilige Jozef, als een schitterend voorbeeld voor een dergelijke gedragslijn gegeven, want niemand had meer bewijzen van het kwade en niemand was voorzichtiger dan hij in zijn oordeel. Want in de wet van voorzichtige en heilige naastenliefde moet het veronderstellen van hogere tot nu toe zelfs ongeziene oorzaken beschouwd worden als voorzichtigheid en niet als vermetelheid. Dit is beter dan het veroordelen en beoordelen van onze naasten voor fouten, waaruit hun schuld niet zeer duidelijk blijkt. Ik geef u geen bijzondere onderrichting voor hen die getrouwd zijn, want zij kunnen deze zeer duidelijk afleiden uit mijn gehele levensloop. Maar van de hier gegeven onderrichting kunnen allen profiteren, ofschoon ik toch juist uw vooruitgang op het oog heb, omdat ik deze met bijzondere liefde verlang. Luister goed naar mij, mijn dochter, en vervul mijn raadgevingen. Volg deze: mijne woorden van het eeuwige leven. (IV Mar. 22:1/17). 

 

 

Hoofdstuk III

 

Een Engel van de Heer spreekt tot de heilige Jozef in diens slaap; Hij openbaart hem het mysterie des menswording; Wat de heilige Jozef daarna deed. 

 

UV. 8

De smarten der jaloersheid kunnen een mens dusdanig in hun macht hebben, dat degenen, die daardoor geplaagd worden, midden in de nacht klaar wakker worden en zelfs geheel verhinderd worden de verkwikkingen van de slaap te genieten. Niemand onderging deze smarten in hogere graad dan de heilige Jozef, maar, indien hij slechts op de hoogte van de waarheid was geweest, zou hij, minder dan wie ook, daar redenen toe gehad hebben. Hij was begiftigd met verheven licht en met kennis, zodat hij kon doordringen in de afgrond der onmeetbare heiligheid en volmaaktheid van zijn hemelse Echtgenote. Aangezien de redenen, welke hem dwongen het bezit  van deze grote schat op te geven, onoverkomelijk waren, is het duidelijk, dat de kennis van wat hij te verliezen stond slechts kon bijdragen tot het leed, dat het scheiden daarvan met zich bracht. Daarom overtreft het lijden van de heilige Jozef op dit punt alles wat ooit door welke man dan ook gedragen is, want niemand verloor ooit een dergelijke schat en niemand  zou beter dan hij de waarde daarvan hebben kunnen vaststellen. Daarenboven bestond er een groot verschil tussen de na-ijver en de jaloersheid van deze dienaar Gods en de jaloersheden van anderen in gelijke moeilijkheden. Want jaloersheid schept in de onstuimige en vurige man een grote zorg om de geliefde te behouden en haar niet te verliezen; en deze zorg wordt nog vergroot door de vrees, dat de geliefde zich door anderen van hem laat aftrekken. Dit soort gevoel wordt gemeenlijk jaloersheid genoemd. Hierin vinden we ongeregelde hartstochten terug en hij, die door gebrek aan voorzichtigheid en andere deugden daaraan toe geeft, ondergaat daardoor verschillende vormen van toorn: woede en afgunst tegenover de geliefde of jegens de mededinger, die de geliefde verhindert zijn liefde te beantwoorden, of dit nu een goede dan wel een ongeregelde liefde is. Dan steekt de storm van verdenkingen en vermoedens in de verbeelding op, aangewakkerd door deze driften; de storm, welke bij afwisseling doet verlangen en verwerpen; de storm der genegenheid en der ijdele vertwijfeling. Dan wedijveren het vermogen om geërgerd te worden en de begeerte, zonder rekening te houden met datgene wat het verstand of de voorzichtigheid voorschrijft; want dit soort smart verijdelt het gebruik van het verstand en verwerpt elke voorzichtigheid. (IV Mar. 23:1/11). 

 

UV. 9

De verwarring in de heilige Jozef was niet door al deze fouten besmet. Ze zouden bij hem geen voedingsbodem hebben kunnen vinden, zowel jegens zijn eigen heiligheid als die van zijn Echtgenote. Want in haar kon hij geen fout ontdekken, welke hem zou verbitterd hebben, noch had hij enige reden om te veronderstellen, dat haar liefde door enige andere man, die dan zijn jaloersheid had kunnen opwekken, in beslag werd genomen. De jaloersheid van de heilige Jozef vond haar diepste grond in zijn eigen grote liefde voor haar, in een zekere verdenking of twijfel, dat wellicht zijn Echtgenote zijn eigen grote liefde niet geheel beantwoordde; want hij kon tegen dit wantrouwen niet zulke grote opwerpingen vinden, als hij vond tegen zijn vertrouwen in haar. Een grote onzekerheid was in zijn geval niet nodig om hevige smart te veroorzaken; want in het bezit van een echtgenote kan geen mededinger geduld worden. Zodoende was de kuise echtelijke liefde van onze heilige, welke zijn gehele hart vervulde, voldoende om in hem de meest heftige smart te verwekken bij de minste schijn van ontrouw of bij het gevaar dit allervolmaakste, allerschoonste en verrukkelijkste voorwerp van al zijn verlangens en gedachten te verliezen. Want als de liefde zulke gerechtvaardigde beweegredenen heeft, dan bindt zij het hart met sterke en onbreekbare banden en kettingen en de overmacht, welke zij uitoefent, is dan allerkrachtigst, zeker als er geen onvolmaaktheden zijn, welke haar zouden kunnen doen afzwakken. Onze Koningin vertoonde geen spoor van datgene, wat hetzij in de bovennatuurlijke, hetzij in de natuurlijke orde deze liefde in haar heilige echtgenoot zou hebben kunnen verminderen of matigen, doch slechts dat, wat bij verschillende gelegenheden en om zeer vele redenen die liefdesvlam kon aanwakkeren. (IV Mar. 24:1/7). 

 

UW. 0

Vol van deze smart, welke een ondraaglijke last was geworden, legde de heilige Jozef zich, na het bovengenoemde gebed gezegd te hebben, ter neder voor een korte slaap, ervan verzekerd, dat hij op de juiste tijd zou wakker worden om zijn huis, volgens hem zonder voorkennis van zijn Echtgenote, te middernacht te verlaten. De hemelse Vrouwe was in afwachting van de tussenkomst van God en vroeg Hem dit in een zeer nederig gebed. Want zij wist, dat de beproeving van haar in moeilijkheden gebrachte echtgenoot zulke afmetingen had aangenomen, dat Gods barmhartige bijstand nabij moest zijn. De Allerhoogste zond Zijn aartsengel Gabriël om hem gedurende zijn slaap het geheim der menswording en de Verlossing te openbaren, met de woorden opgetekend in het Evangelie. Het zou verwondering kunnen wekken (zoals dat ook bij mij het geval was), waarom de aartsengel tot de heilige Jozef in zijn slaap sprak en niet terwijl hij wakker was; want het mysterie was zeer groot en moeilijk te begrijpen, in het bijzonder in zijn huidige verwarde gemoedstoestand, terwijl ditzelfde geheimenis aan anderen werd medegedeeld toen ze wakker waren, niet tijdens hun slaap. (IV Mar. 25:1/5). 

 

UW. 1

De redenen, waarom deze soort handelingen uiteindelijk op een bepaalde wijze geschieden, zijn steeds te vinden in de Goddelijke wil zelf; zij zijn dus rechtvaardig, heilig en volmaakt. Toch zal ik, gedeeltelijk en voor zover ik ze begrepen heb, ook enige andere redenen noemen. De eerste reden is, dat de heilige Jozef zo voorzichtig, zo vervuld van hemels licht was, en een zeer hoge opvatting had van onze allerheiligste Vrouwe, de gezegende Maria, dat het niet nodig was om hem met zwaartillige bewijzen te overtuigen van haar waardigheid en hem met de geheimenissen der menswording vertrouwd te maken; want de harten, welke een goede instelling hebben, staan open voor de Goddelijke ingevingen. De tweede reden is gelegen in het feit, dat zijn moeilijkheden hun oorsprong hadden in de zintuigen, en wel, door het met zijn ogen waarnemen van de zwangerschap zijner Echtgenote. Zodoende was het een rechtvaardige vergelding, dat zij, die de oorzaak waren van de verdenking, als het ware teruggedrongen en nutteloos gemaakt werden door het gemis van het aanschouwen van de engel. De derde reden, voortkomende uit de laatstgenoemde, is, dat de heilige Jozef ofschoon hij niet schuldig was aan enigerlei fout, toch onder de invloed was van zijn bezoeking en zijn zinnen als het ware dood en niet in staat waren tot zintuigelijke waarneming van de engel, noch tot het voeren van een gesprek daarmee. Daarom was het passend, dat de engel deze boodschap aan hem overbracht in een periode, waarin de zinnen, die gecompromitteerd waren, uitgeschakeld en opgeschort waren. Zodoende zou de heilige man later, na het volledige gebruik zijner zinnen herkregen te hebben, zichzelf kunnen zuiveren en zich door vele daden van deugd wederom kunnen openstellen voor de werking van de Heilige Geest, die door zijn moeilijkheden onderbroken was. (IV Mar. 26:1/8). 

 

UW. 2

Zo kan ook begrepen worden, waarom God tot de oude Vaderen meer in hun slaap tot hen sprak dan geschiedt tot de rechtvaardigen van het Nieuwe Verbond; want onder de nieuwe Wet zijn de openbaringen gedurende de slaap ondergaan veel minder in getal dan directe gesprekken met engelen, wat toch zeker een meer probate methode van mededelen is. De verklaring hiervan is: aangezien, in overeenstemming met de Goddelijke beschikking het grootste obstakel en de grootste hindernis voor een inniger omgang van de zielen met God en Zijn engelen door de zondenlast, zelfs door dagelijkste zonden en onvolmaaktheden, gevormd wordt, is het duidelijk, dat, nadat het Goddelijk Woord mens geworden was en met de mensen had verkeerd, en de zinnen met al onze vermogens dag-aan-dag gezuiverd worden door het heiligmakende gebruik der zichtbare Sacramenten, waardoor de mensen tot een bepaalde hoogte vergeestelijkt en opgeheven worden, hun lauwheid wordt omgezet in activiteit en geschikt gemaakt wordt tot deelhebbing aan de Goddelijke invloeden. Deze zegening bezitten wij, door het Bloed van Christus de Heer, in groter mate dan de Vaderen; want door Zijn doeltreffendheid worden wij deelhebbers aan Zijn heiligheid door de Sacramenten waardoor wij de werking van bijzondere genaden ontvangen, en waarbij sommige van hen zelfs een geestelijke instelling krijgen, waardoor wij voorbereid en uitgerust worden voor allerhoogste bestemmingen. Maar telkens wanneer de Heer, in onze tijden, sprak of spreekt gedurende onze slaap, dan sluit Hij de werking van onze zintuigen uit, omdat ze niet geschikt zijn en te onvoorbereid tot het vieren van het geestelijk huwelijk met Zijn mededelingen en Goddelijke invloeden. (IV Mar. 27:1/4). 

 

UW. 3

Uit deze leerstelling komt ook naar voren, dat de mensen om de verborgen gunsten van de Heer te kunnen ontvangen, niet slechts geheel vrij dienen te zijn van schuld, en verdiensten en genaden moeten bezitten, maar tevens, dat zij in een vredige en rustige geestestoestand verkeren; want indien hun gemoed in oproer is (zoals dit bij de heilige Jozef het geval was), bevindt zich de ziel niet in passende staat tot het ontvangen van de verheven en verfijnde invloeden, welke het bezoek en de liefkozingen van de Heer met zich brengen. Het is in het geheel niet vreemd, dat, afgezien van de verdiensten welke bekoringen en bezoekingen voor de ziel betekenen (zoals dit het geval was met de bekoringen ondergaan door de heilige Jozef, de echtgenoot van de Koningin), zij toch het Goddelijk handelen beletten. Want bij het ondergaan daarvan is de ziel verwikkeld in een conflict met de krachten der duisternis, terwijl deze soort zegening bestaat in het bezit van licht; daarom kan het aanschouwen der duisternis, ook al geschiedt dit om haar te verwerpen, nooit harmoniëren met het aanschouwen van God en de engelen. Maar onder dit conflict en te midden van de strijd met de bekoringen, welke vergeleken zouden kunnen worden met een droom in de nacht, wordt toch de stem van de Heer gehoord en neemt men deze waar door medewerking van de engelen, juist zoals dit het geval was bij de heilige Jozef. Hij hoorde en begreep alles, wat de heilige Gabriël zei: dat hij niet bevreesd behoefde te zijn om bij zijn Echtgenote Maria te blijven (Mat. 1:20/21), omdat wat zij in haar schoot droeg, het werk was van de Heilige Geest; dat zij een Zoon ter wereld zou brengen, Die Jezus genoemd zou worden en de Redder van Zijn volk zou zijn; dat in dit alles de profetie van Isaias vervuld zou worden (Is. 7:14), die gezegd had: "Een Maagd zal een Zoon voortbrengen, die Emmanuel genoemd zal worden, dat is: God met ons." (IV Mar. 28:1/5).

De heilige Jozef zag de engel niet in een imaginair visioen, hij hoorde slechts de innerlijke stem en begreep het mysterie. De woorden van de engel geven te kennen, dat de heilige Jozef reeds tot het besluit gekomen was zijn banden met de allerheiligste Maria te verbreken; want hem werd aangezegd haar wederom, zonder vrees, aan te nemen als zijn Echtgenote. (IV Mar. 28:6/7). 

 

UW. 4

De heilige Jozef ontwaakte in de volle zekerheid, dat zijn Echtgenote de waarachtige Moeder was van God. Vervuld van vreugde wegens het grote geluk, dat hem ten deel was gevallen en vol van een onbegrijpelijke verrukking en tegelijkertijd diep doordrongen van een plotselinge smart over wat hij gedaan had, wierp hij zich plat ter aarde en verrichtte door vele andere eerbiedige en vreugdevolle gevoelsuitingen heldhaftige daden van nederigheid en dankbaarheid. Hij dankte de Heer voor de onthulling van dit geheim en voor het feit, dat Hij hem tot echtgenoot van haar, die God als Zijn Moeder had uitverkoren, gemaakt had, niettegenstaande hij zelfs niet waard was haar slaaf te zijn. Onder deze erkenningen en deze akten van deugd bleef de geest van de heilige Jozef rustig en gereed om nieuwe invloeden van de Heilige Geest te ontvangen. Zijn twijfels en vrezen van de afgelopen maanden hadden in hem die hechte fundamenten van deemoed gelegd, welke onontbeerlijk waren voor datgene, aan wie de hoogste geheimenissen van de Heer zouden worden toevertrouwd; en de herinnering aan zijn ervaringen zouden hem zijn gehele leven bijblijven. De heilige man bevond zichzelf geheel alleen schuldig aan alles wat geschied was en hij bad het volgende gebed: "O mijn hemelse Echtgenote en zachtzinnigste Duive, uitverkoren door de Allerhoogste tot Zijn woontent en tot Zijn Moeder, hoe was het mogelijk, dat uw onwaardige slaaf uw trouw in twijfel trok? Hoe kon stof en as ooit toestaan om bediend te worden door haar, die de Koningin des hemels en de Meesteresse van het heelal is? Hoe komt het dat ik de grond, welke beroerd werd door haar voeten, niet gekust heb? Waarom heb ik het niet tot mijn nauwgezette plicht gerekend om u op mijn knieën te dienen? Hoe zal ik mijn ogen nog ooit durven opslaan in uw aanwezigheid en mijn lippen durven openen om u toe te spreken? O mijn Heer en Mijn God, geef mij genade en sterkte om haar vergiffenis te vragen; en laat haar hart barmhartig zijn, opdat zij haar bedroefde dienstknecht niet volgens zijn schuld zal behandelen. Wee mij! Want zij die vervuld is van licht en genade en in zichzelf de Schepper van alle licht draagt, zag al mijn gedachten voor haar ogen, ook, dat ik van plan was haar te verlaten! Daarom zal het mijnerzijds roekeloos zijn om in haar aanwezigheid te verschijnen. Nu erken ik mijn onbezonnen gedrag en mijn grove dwaling, omdat zelfs met het voorbeeld van zulke grote heiligheid voor ogen, ik toch aandacht schonk aan onwaardige gedachten en twijfels omtrent haar trouw, welke ik zelf niet verdiende. En indien Gij mij in uw rechtvaardigheid als straf zou opgelegd hebben om mijn plannen ten uitvoer te brengen, hoe groot zou dan mijn ongeluk zijn? Eeuwige dank, Allerhoogste Heer, voor deze grote zegen! Sta mij bij, allermachtigste Koning, en laat mij iets trachten goed te maken. Ik zal naar mijn Echtgenote en Vrouwe gaan, vertrouwend op haar minzaamheid en barmhartigheid; op mijn knieën, aan haar voeten, zal ik haar om vergeving vragen, opdat U, mijn eeuwige Heer en mijn God, mij wederom met de ogen van een Vader zult willen beschouwen en mij mijn grove dwaling zult willen vergeven." (IV Mar. 29:1/19). 

 

UW. 5

De heilige echtgenoot verliet nu zijn kleine kamer; in zijn gevoelens was hij, vergeleken met het moment waarop hij zich te ruste begeven had, een gelukkig en geheel veranderd mens geworden. Aangezien de Koningin des hemels zich in haar bidvertrek bevond, wilde hij haar meditatie niet onderbreken, totdat zij hier zelf toe zou besluiten. Intussen pakte de man Gods het kleine bundeltje, dat hij gereed had gemaakt, onder tranen uit, en met wel heel andere gevoelens dan toen hij het bij elkaar had gebonden. Onder tranen begon hij, om zijn eerbied voor zijn hemelse Echtgenote te tonen, de kamers op orde te brengen en de vloeren, welke door de heilige voeten van de allerheiligste Maria zouden beroerd worden, te schrobben. Hij verrichtte verschillende karweitjes, welke hij gewoon was aan de hemelse Vrouwe over te laten, voordat hij op de hoogte was van haar waardigheid. Hij besloot de verhouding tot haar geheel te herzien, voor zichzelf de positie van dienaar reserverende, en haar de waardigheid van Meesteres over te laten. Vanaf die dag ontspon zich een heerlijke na-ijver tussen deze twee, wie van hen door de ander werd toegestaan de grootste zin tot dienen op te brengen, en wie het meest deemoedig zou zijn. Alles wat er met de heilige Jozef geschied was, had de Koningin des hemels gezien, geen beweging of gedachte was haar ontgaan. Toen de tijd daartoe gekomen was, ging de heilige naar het bidvertrek van Hare Hoogheid. Zij wachtte hem met de meest grote vriendelijkheid en minzaamheid op, zoals ik in het volgende hoofdstuk vertellen zal. (IV Mar. 30:1/10). 

 

Onderrichting mij door de Hemelse Vrouwe, de Allerhoogste Maria, gegeven.

 

UW. 6

Mijn dochter, in datgene wat gij begrepen hebt van dit hoofdstuk, hebt gij een prachtig motief om de bewonderenswaardige wegen van Gods wijsheid, waarop Hij Zijn dienaren en uitverkorenen leidt, door hen afwisselend te bezoeken en te vertroosten, te prijzen. Uit beide methoden doet Hij, in grote wijsheid en minzaamheid, toename van verdiensten en glorie voortkomen. Behoudens deze leerstelling wil ik, dat gij hier nog een verdere grote lering uit zult trekken, welke zeer belangrijk zal zijn voor uw leiding en voor het smalle pad, dat de Allerhoogste u heeft toegedacht. Het is als volgt: dat gij er naar zult streven, met inzet van uw gehele kracht, uzelf steeds uiterst en rustig te houden en in innerlijke vrede, zonder uzelf toe te staan u daarvan, door het één of ander moeilijk gebeuren in dit leven, wat dit dan ook zal zijn, te laten afbrengen, en daarbij steeds voor ogen te houden het voorbeeld en de onderrichting, gelegen in dit deel van het leven van mijn echtgenoot de heilige Jozef. De Allerhoogste wenst zijn schepselen niet bedroefd te zien door de bezoekingen; Hij wenst slechts, dat zij zullen toenemen in verdiensten. Hij wil niet, dat ze de moed verliezen, maar dat ze hun eigen krachten, met behulp der genade, beproeven. Ofschoon de hevige bekoringen meestentijds de veilige haven der verheven zielevrede en kennis van God sluiten, en ofschoon zij het schepsel weer zeer duidelijk zijn kleinheid laten beseffen, zal de ziel zich toch ongeschikt maken voor het bezoek van God, voor het beluisteren van Zijn stem en voor het opheffen in zijn liefdevolle armen, als zij haar innerlijke rust en evenwicht verliest. De Majesteit Gods komt niet op een donderwolk (III Reg. 19:12), noch zullen de stralen van deze opperste Zon der gerechtigheid schijnen, als er geen rust in de ziel heerst. (IV Mar. 31:1/8).

 

UW. 7

Indien het ontbreken van deze rust de zuivere omgang met de Allerhoogste dusdanig belet, dan is het duidelijk, dat zonden een veel groter obstakel vormen voor deze grote zegen. Het is mijn wens, dat gij deze leerstelling alle aandacht schenkt en dat gij uzelf niet de vrijheid veroorlooft deze te veronachtzamen in enige uiting van uw vermogens. Aangezien gij de Heer zo dikwijls beledigd hebt, dient gij om Zijn barmhartigheid te smeken, uw zonden onder veelvuldige tranen te bewenen en u daarvan te reinigen; bedenk ook, dat gij op straffe van verdoemd te worden als een ontrouwe, verplicht zijt over uw ziel te waken en haar te bewaren als een eeuwige rustplaats voor de Almachtige, kuis, zuiver en onverstoord, opdat God haar zal willen bezitten en in haar een Hem waardige woontent zal vinden (I Cor. 2:16). De harmonie van uw vermogens en gevoelens moet gelijk zijn aan muziek van zacht klinkende en verfijnde instrumenten, waarbij naar mate de harmonie precieuzer wordt, ook het gevaar toeneemt van ontstemming en des te groter zorg moet zijn om hen te behouden voor ruwe behandeling. Want zelfs de sfeer, besmet met aardse neigingen, is voldoende om de krachten der ziel, op deze wijze aan God toegewijd, in verwarring te brengen. Zorg er dus voor dat gij een voorzichtig leven leidt en al uw handelingen en vermogens doorlopend in bedwang houdt. Indien gij te eniger tijd verward of ontsteld zijt en moeilijkheden heb met wat Ik u juist zei, streef er dan naar om het Goddelijk licht te bereiken, maak daar gebruik van zonder vrees of aarzeling en werk ermee op volmaakte en zuivere wijze. Hierbij verwijs ik u naar het voorbeeld van mijn echtgenoot de heilige Jozef, die de engel zonder een moment te aarzelen geloofde, en met grote bereidheid onmiddellijk zijn bevelen uitvoerde, waardoor hij verdiende grote beloningen in ontvangst te nemen en tot grote waardigheid op te stijgen. Indien hij zich zo diep vernederde, na zulke, grote, ofschoon slechts schijnbare, redenen voor zijn zorgen gehad te hebben en zonder enige zonde begaan te hebben door wat hij deed, hoe moet gij, slechts een wormpje dezer aarde, uw kleinheid dan erkennen en uzelf tot in het stof vernederen, onder tranen voor uw nalatigheden en zonden, opdat de Allerhoogste u wederom als een Vader en als bruid zal kunnen beschouwen. (IV Mar. 32:1/9). 

 

 

Hoofdstuk IV

 

De Heilige Jozef vraagt vergiffenis aan de Allerheiligste Maria, zijn Echtgenote. De hemelse Vrouwe troost hem op uiterst voorzichtige wijze.

 

UW. 8

De echtgenoot van Maria, de heilige Jozef, nu geheel ingelicht, wachtte het hem bekende uur van de beëindiging der contemplatie van zijn allerheiligste Echtgenote af en opende toen de deur van het bescheiden vertrek, waarin de Moeder van de hemelse Koning verbleef. Onmiddellijk na het binnengaan wierp hij zich op zijn knieën en sprak met grote verering en onder diepste eerbied: "Mijn Meesteresse en Echtgenote, ware Moeder van het eeuwige Woord, voor u ligt uw dienaar, hij werpt zich op uw barmhartigheid. Uit naam van uw God en Heer, Die gij in Uw maagdelijke schoot draagt, smeek ik u, mij mijn vermetelheid te vergeven. Ik weet met grote zekerheid, o Vrouwe, dat geen mijner gedachten voor uw wijsheid verborgen is en geen daarvan aan uw hemels inzicht is ontsnapt. Mijn onbeschaamdheid, leidende tot het besluit u te verlaten, was groot, en niet minder groot was mijn grofheid u als mijn ondergeschikte te behandelen, in plaats van u te dienen als de Moeder van mijn Heer en God. Maar gij weet ook, dat ik in onwetendheid handelde, omdat ik het sacrament van de hemelse Koning niet kende noch de omvang van uw waardigheid, ofschoon ik andere gaven van de Allerhoogste in u vereerde. Denk niet verder na, mijn Meesteresse, over de onwetendheid van dit nietig schepsel, dat nu, na beter onderricht te zijn, zijn hart en zijn gehele leven aan uw dienst en hulpverlening zal wijden. Ik zal niet op staan, voordat ik zeker ben van uw gunst en uw vergeving met uw zegen verkregen heb." (IV Mar. 33:1/8). 

 

UW. 9

De allerheiligste Maria onderging bij het aanhoren van de nederige woorden van de heilige Jozef verschillende gevoelens. Want met grote vreugde in de Heer zag zij hoe goed hij in staat was het vertrouwen, dat de Heer in hem gesteld had, door hem Zijn sacramenten te onthullen, te dragen; want door zijn woorden en houding erkende hij ze en vereerde hij ze met groot geloof en grote deemoed. Maar zij werd enigszins in verwarring gebracht door zijn besluit haar in het vervolg met eerbied en wegcijfering van zichzelf te behandelen, zoals bleek uit zijn woorden. Want de nederige Vrouwe vreesde, dat haar door deze veranderde houding de gelegenheid tot gehoorzamen en zichzelf te vernederen als een dienares van haar echtgenoot, zou ontgaan. Zij was als iemand die zichzelf een edelsteen of een grote schat, welke hogelijk gewaardeerd werd, zag ontvreemden, en de allerheiligste Maria was droef gestemd door de gedachte, dat de heilige Jozef haar niet langer als een mindere en een aan hem in alle dingen onderdanige zou beschouwen, omdat hij in haar nu de Moeder van de Heer zag. Zij liet haar heilige echtgenoot opstaan en wierp zichzelf aan zijn voeten (ofschoon hij dit trachtte te verhinderen) en sprak: "Ikzelf, mijn meester en echtgenoot, moest u om vergiffenis vragen, en gij zijt degene, die mij de smarten en de bitterheid, welke ik u heb aangedaan, moet vergeven; en daarom vraag ik u deze vergiffenis op mijn knieën en tevens, dat gij al uw zorgen moge vergeten, omdat de Allerhoogste met welgevallen mijn wensen en bezoekingen heeft gade geslagen." (IV Mar. 34:1/6).

 

UX. 0

Het scheen de hemelse Vrouwe goed toe haar echtgenoot te vertroosten en daarom, niet om zichzelf te verontschuldigen, voegde zij hieraan toe: "Hoe zeer ik dit zelf ook wenste, kon ik toch niet uit eigener beweging overgaan u enige inlichting te verschaffen omtrent het sacrament, dat door de kracht van de Almachtige in mij verborgen was; want, als Zijn slavin, was het mijn plicht eerst Zijn heilige en volmaakte wil daaromtrent te vernemen. Ik zweeg niet, omdat ik u niet als mijn heer en echtgenoot beschouwde, want ik was en zal altijd uw getrouwe dienares zijn, die er op uit is alles te verrichten overeenkomstig uw heilige wensen en uw liefde. Vanuit de diepste diepe van mijn hart, en in de naam van de Heer, Die ik in mij draag, smeek ik u de wijze van omgang en gesprek met mij niet te veranderen. De Heer heeft mij niet tot Zijn moeder gemaakt om in dit leven bediend te worden en te bevelen, maar om de dienstmaagd van allen en uw slavin te zijn, die in alles uw wil gehoorzaamt. Dit is mijn plicht, mijn meester, en als ik dit niet zou volbrengen zou ik een leven zonder vreugde, vervuld van smarten, lijden. Het is rechtvaardig, dat gij mij de gelegenheid daartoe verschaft, want zo heeft de Allerhoogste dit beschikt. Hij heeft mij onder uw bescherming gesteld en mij uw toegewijde hulp gegeven, opdat ik veilig zou kunnen leven in de schaduw van uw vooruitziende zorgen en verzekerd van uw hulp om de Vrucht van mijn schoot, mijn God en mijn Heer, zal kunnen groot brengen." (IV Mar. 35:1/7). 

 

UX. 1

Door deze en meerdere lieflijke en overredende woorden troostte de allerheiligste Maria de heilige Jozef en stelde zij hem gerust en hij liet haar opstaan uit haar knielende houding om samen te overleggen, wat tot dit doel moest geschieden. Aangezien bij deze gelegenheid de hemelse Vrouwe vervuld was van de Heilige Geest en daarenboven in zichzelf, als Zijn Moeder, het Goddelijk Woord droeg, Dat was voortgekomen uit de Vader en de Heilige Geest, ontving de heilige Jozef een bijzondere verlichting en de volheid der Goddelijke genade. Geheel vernieuwd in geestes-ijver zei hij: "Gezegend zijt gij, Vrouwe; onder alle vrouwen zijt gij de gelukkigste en een toonbeeld voor alle naties en generaties. Moge de Schepper van hemel en aarde eeuwig geprezen zijn, dat Hij vanaf Zijn verheven koninklijke troon Zijn blikken op u heeft laten vallen en in u Zijn woonplaats gekozen heeft, waardoor in u, als Enige, de oude beloften aan de Aartsvaders en Profeten gedaan, worden vervuld. Laat alle geslachten Hem zegenen: want in niemand heeft Hij Zijn naam zozeer eer aangedaan, als Hij deed in Uw deemoed; en mij, de meest onbetekenende onder de levenden, heeft Hij in Zijn Goddelijke goedheid tot uw dienaar gemaakt." (IV Mar. 36:1/5). 

Bij het uitspreken van deze lofprijzing en zegenwens werd de heilige Jozef voorgelicht door de Heilige Geest op dezelfde wijze als de heilige Elizabeth, toen zij de begroeting van onze Koningin en Meesteresse beantwoordde. De hemelse Vrouwe antwoordde, na de woorden van de heilige man te hebben aangehoord, met de woorden van het Magnificat, zoals zij gedaan had bij haar bezoek aan de heilige Elisabeth, en zij voegde daar nog andere lofzangen aan toe. Zij was geheel ontvlamd door verrukking, werd opgeheven van de aarde in een lichtcirkel, welke haar omringde en haar deed schitteren in haar gloriegaven. (IV Mar. 36:6/8). 

 

UX. 2

Bij het zien van dit hemels visioen werd de heilige Jozef met bewondering en onuitsprekelijke vreugde vervuld, want nooit had hij zijn gezegende Echtgenote in een dusdanige hoogte van glorie en volmaaktheid aanschouwd. Nu aanschouwde hij haar met volledig en helder begrip, omdat de gehele onaantastbaarheid en zuiverheid van de Prinses des hemels en het geheim harer waardigheid zich aan hem openbaarde. Hij zag en erkende de menselijkheid van het Goddelijke Kind in haar maagdelijke schoot en aanschouwde de verering van de twee naturen van het Woord. Onder diepe nederigheid en grote eerbied aanbad hij Hem en erkende Hem als zijn Verlosser, waarbij hij zichzelf als offer aan Zijne Majesteit aanbood. De Heer aanschouwde hem met welwillende goedheid, zoals Hij nog nimmer een andere man aanschouwd had, want Hij nam hem aan als Zijn voedstervader en gaf hem deze titel. In overeenstemming met deze waardigheid schonk Hij hem de volheid van kennis en hemelse gaven, welke de Christelijke devotie in hem kan en moet erkennen. Ik weid niet verder uit over deze schitteringen van de heilige Jozef, welke aan mij geopenbaard werden, want dan zou deze geschiedenis over de voorgeschreven grenzen uitgroeien. (IV Mar. 37:1/7).

 

UX. 3

Maar het was een bewijs voor het formaat van de roemrijke heilige Jozef en een duidelijke blijk van zijn grote heiligheid, dat hij niet wegkwijnde en stierf door de doorstane smart bij de gedachte aan het verlies van zijn geliefde Echtgenote; en het dwingt nog meer bewondering af, dat hij niet verpletterd werd door de onverwachte vreugde van de onthulling van het werkelijke Geheim, betreffende zijn Echtgenote. Door het eerstgenoemde bewees hij zijn grote heiligheid; maar door wat daarop volgde toonde hij aan, dat hij waardig was de giften te dragen, welke, indien de Heer zijn hart daar niet toe zou hebben opengesteld, hij noch had kunnen ontvangen noch met ware geestesvreugde had kunnen overleven. In alle dingen werd hij vernieuwd en opgeheven, om in staat te zijn haar, die de Moeder van God zelf en zijn Echtgenote was, op waardige wijze te behandelen en met haar te kunnen meewerken bij het geheim van de menswording en bij de verzorging van het mensgeworden Woord, zoals ik later vertellen zal. Opdat hij steeds meer geëigend zou worden en steeds meer zijn verplichtingen tot het dienen van zijn hemelse Echtgenoot zou erkennen, werd hem medegedeeld, dat alle gaven en zegeningen welke hij ontvangen had, hem gegeven waren om haar: de giften voor zijn huwelijk, omdat hij was uitgekozen tot haar echtgenoot, en de gaven daarna, omdat hij deze onderscheiding verwonnen en verdiend had. Hij zag ook in met welke voorzichtigheid de grote Vrouwe tegenover hem gehandeld had, niet slechts door hem met uitzonderlijke gehoorzaamheid en diepe nederigheid te dienen, maar ook door hem te troosten in zijn bezoekingen en voor hem de genade en de bijstand van de Heilige Geest af te smeken, waarbij zij haar gevoelens op zulke discrete wijze verborgen hield en zijn leed en smarten in rustige banen leidde, zodat hij in staat werd gesteld de invloed van de Goddelijke Geest te ondergaan. Juist zoals de Prinses des hemels het instrument was geweest voor de heiliging van de heilige Johannes de Doper en zijn moeder, zo was het ook haar werk om voor de heilige Jozef de volheid der genaden in nog groter overvloed te verkrijgen. Dit alles begreep deze uiterst trouwe en overgelukkige man; en voor dit alles was de getrouwe dienaar in overeenkomstige mate dankbaar. (IV Mar. 38:1/7). 

 

UX. 4

Deze grote sacramenten en vele anderen verband houdende met onze Koningin en haar echtgenoot de heilige Jozef gaan de heilige Evangelisten in stilzwijgen voorbij, niet slechts omdat zij deze in hun harten wensten te bewaren, maar ook omdat noch de nederige Vrouwe noch de heilige Jozef daarover met wie dan ook gesproken hadden. Het was ook niet nodig deze wonderen in het leven van Christus onze Heer, dat zij beschreven om ons geloof in de nieuwe wet der genade te grondvesten, in te lassen; want zulke mededelingen zouden wellicht aanleiding gegeven hebben tot velerlei verwikkelingen onder de heidenen bij hun eerste bekering. De bewonderenswaardige Voorzienigheid Gods bewaarde in Zijn verborgen en ondoorgrondelijke gedachtengang deze grote geheimen voor een tijd, welke Hij in Goddelijke wijsheid had voorzien. Hij wilde dat, nadat de Kerk gegrondvest was en het Katholieke geloof wortel had geschoten, als de gelovigen de voorspraak, de hulp en de bescherming van hun grote Koningin en Vrouwe nodig zouden hebben, zij uit de kennis van deze geheimen nieuwe en oude schatten van genade en troost zouden kunnen putten (Mat. 13:52). Door nieuwe verlichting ziende wat voor een liefhebbende Moeder en krachtige Pleitbezorgster zij in de hemel hadden met haar allerheiligste Zoon, waaraan de Vader de macht van Rechter (Joh. 5:52) gegeven had, zouden zij tot haar hun toevlucht nemen als de enige en heilige schutse voor de zondaars. Laten de moeilijkheden en de tranen der Kerk getuigen, of zulke tijden niet zijn aangebroken in onze dagen; want nooit waren haar bezoekingen groter dan nu, nu haar eigen zonen, gevoed aan haar borst, haar pijn doen, trachten haar te vernietigen en de schatten van het Bloed harer Bruidegom verspillen met groter wreedheid dan haar meest verbitterende vijanden. Wat moeten de getrouwste kinderen van de Kerk doen, nu in deze schreeuwende ellende het bloed harer kinderen vloeit en nog sterker, het bloed van onze Hogepriester Christus (Heb. 12:24) onder de voet wordt gelopen onder het voorwendsel der gerechtigheid en schreeuwt om wraak? Waarom zwijgen zij? Waarom smeken zij daar niet om en dringen er bij haar niet op aan hen te helpen? Wat een wonder dat de hulp uitblijft, als wij uitstellen om haar hulp te zoeken en haar niet erkennen als de ware Moeder van God. Ik getuig, dat er grote geheimen in deze Stads Gods besloten zijn, en dat wij deze met vurig geloof dienen te belijden en te verheerlijken. Zij zijn zo groot, dat het dieper gaande inzicht daarin is voorbehouden aan de tijd na de algehele opstanding, als alle heiligen ze zullen kennen in de Allerhoogste. Maar laten intussen de Godvruchtige en gelovige zielen de goedheid van hun liefhebbende Koningin en Vrouwe erkennen, in de openbaringen van enige der verborgen en grote sacramenten aan mij als alleronwaardigst instrument gegeven; want ik ben tot dit werk in mijn zwakheid en onnutheid uitsluitend door het herhaalde bevel en de aanmoediging van de Moeder der Barmhartigheid gekomen, zoals ik reeds meerdere malen gezegd heb. (IV Mar. 39:1/13). 

 

Onderrichting mij gegeven door de hemelse Koningin en Vrouwe.

 

UX. 5

Mijn dochter, mijn bedoeling met het openbaren in deze geschiedenis van zovele sacramenten en geheimenissen, zowel degene door u beschreven als degene welke gij niet openbaar kon maken, is, dat gij ze zult gebruiken als een afspiegeling van mijn leven en als een onschendbare Leidraad voor uzelf. Dit alles moet gij in uw hart griffen en ik herhaal hierbij alle onderrichtingen van het eeuwige leven, waarmee ik niets anders doe dan mijn plicht als uw Leermeesteres. Wees steeds paraat alle bevelen als een gewillige en voorzichtige leerling te vervullen; laat de nederige zorgzaamheid en waakzaamheid van mijn echtgenoot de heilige Jozef, zijn onderwerping aan het hemelse licht dat hem geschonken werd, u tot voorbeeld strekken. Want uitsluitend en alleen omdat zijn hart goed was ingesteld en bereid de Goddelijke wil te volvoeren, werd hij geheel veranderd en herschapen door de volheid der genade om de taak hem door de Allerhoogste opgelegd te kunnen volbrengen. Laat daarom het bewustzijn van uw fouten u het motief geven uzelf geheel te onderwerpen aan het werk van God, en niet dienen tot voorwendsel om u te onttrekken aan datgene wat de Heer van u verlangt. (IV Mar. 40:1/5). 

 

UX. 6

Toch wil ik bij deze gelegenheid het rechtvaardige verwijt en de verontwaardiging van de Allerhoogste jegens de stervelingen niet onthouden, opdat gij, door het gedrag van andere mensen met de nederigheid en volgzaamheid door mij betracht tegenover mijn echtgenoot de heilige Jozef te vergelijken, dit beter in Gods licht zult kunnen waarderen. De reden van dit verwijt, dat de Heer en ik tegen de mensen moet maken, is de onmenselijke verdorvenheid der mensen in het behandelen hunner naasten met zoveel gebrek aan nederigheid en liefde. Hierdoor begaan zij drie fouten, welke de Allerhoogste zeer onaangenaam zijn, en die de Almachtige en mij verhinderen om hen vele barmhartigheden te schenken. (IV Mar. 41:1/3). 

De eerste is, dat de mensen, terwijl ze toch weten, dat ze kinderen van één en dezelfde Vader in de hemel zijn (Is. 64:8), werken Zijner handen, gevormd uit dezelfde natuur, goedgunstig gevoed en in het leven gehouden door Zijn Voorzienigheid, groot gebracht aan dezelfde tafel der Goddelijke mysteries en Sacramenten, in het bijzonder van Zijn eigen Lichaam en Bloed, toch al deze voordelen vergeten, al hun belangstelling concentreren op aardse en onbeduidende zaken, zichzelf zonder reden daarover opwinden, zich opblazen van verontwaardiging, twisten en tweedracht veroorzaken, lasteren, en vinnige woorden gebruiken, en soms zelfs overgaan tot onmenselijke wraak en dodelijke haat van hun naasten. De tweede is, dat, indien ze door menselijke zwakte en een te weinig aan verstervingen, door de duivel daartoe aangezet, in één van de voorgaande fouten gevallen zijn, zij niet direct trachten om zich daaraan te onttrekken noch ernaar streven om een verzoening tot stand te brengen, zoals toch tussen broeders, onder tegenwoordigheid van een rechtvaardige rechter, geregeld zou kunnen worden. Op deze wijze erkennen zij Hem niet als hun barmhartige Vader en dwingen Hem de strenge en strikte Rechter hunner zonden te worden; want geen enkele fout is meer in staat Hem streng te doen optreden dan de zonden van wraak en haat. (IV Mar. 41:4/6). 

De derde fout, die Zijn grote verontwaardiging opwekt is, dat, indien er somtijds een medemens komt om zich te verzoenen, degene die zichzelf verongelijkt acht hem niet wil ontvangen en een grotere genoegdoening vraagt dan bij zijn weten de Heer zou geaccepteerd hebben, en die hijzelf als genoegdoening aan Gods Majesteit aanbiedt. Want allen hebben de wens dat God, Die het meest beledigd is, hen zal ontvangen en vergeven, als zij Hem met nederigheid en berouw benaderen; terwijl zij, die slechts stof en as zijn, wraak wensen uit te oefenen op hun naasten en niet tevreden zijn met een offer, dat de Allerhoogste gaarne aanvaardt tot uitdelging van hun eigen zonden. (IV Mar. 41:7/8). 

 

UX. 7

Van alle zonden, die de zonen der Kerk bedrijven, is er geen afschrikwekkender in de ogen van de Allerhoogste dan deze. Dit zult gij zeer goed kunnen begrijpen door het Goddelijk licht en krachtens Gods wet, die de mensen opdraagt hun naaste te vergeven, ofschoon ze zeventig maal zeven keer gezondigd hebben. En als een naaste u vele malen per dag beledigt, dan draagt de Heer ons op, zodra hij daar berouw over toont, hem te vergeven zonder naar het aantal te zien. En hen die niet willen vergeven bedreigt hij met zeer zware straffen wegens de ergernis, welke ze daardoor veroorzaken. Dit kan uit de dreigende woorden van God Zelf worden afgeleid, als Hij zegt: Wee hen die ergernis geven en door wie ergernis ontstaat! Het ware beter voor hem, dat hij in het diepst van de zee zou storten met een molensteen rond zijn nek. Dit werd gezegd om het gevaar van deze zonde te onderstrepen en de moeilijkheid om vergeving dezer zonder te verkrijgen, aan te tonen. Want ze kan vergeleken worden met een man, die in zee valt, met een molensteen rond zijn nek hangend. Het wijst ook uit, dat de straf daarvoor de afgrond der eeuwige pijnen is (Mat. 18:9). Daarom is het bevel van mijn allerheiligste Zoon een goede raad voor de getrouwen, dat ze liever toestaan dat hun ogen uit het hoofd worden getrokken en hun handen worden afgehouwen dan te vervallen in de zonde van ergernis jegens de kinderen. (IV Mar. 42:1/10). 

 

UX. 8

O mijn liefste dochter! Hoe zult gij de zondigheid en kwaadaardigheid van deze misdaad ooit met tranen van bloed kunnen goedmaken! Dit is de zonde welke de Heilige Geest bedroeft (Efe. 4:30), en de duivels triomfen van trots doet vieren, redelijke schepsels tot monsters maakt en het beeld van de eeuwige Vader in hen doet verdwijnen! Wat is er ongepaster hatelijker en meer monsterachtig, dan de schepselen dezer aarde, het voedsel voor wormen en bederf, tegen elkaar te zien op staan in trots en arrogantie? Gij zult woorden dienen te vinden die op juiste wijze deze zonde kunnen beschrijven om de stervelingen te overtuigen dat zij door deze zonde te begaan de wraak van de Heer (Mat. 3:7) over zich doen komen. En gij, mijn liefste, houd uw hart vrij van deze besmetting, laat deze leerstelling daarin gegrift en geslagen zijn tot uw voordeel en leiding. Denk vooral niet, dat door uw naaste te benadelen of hem op deze wijze ergernis te geven, uw schuld slechts klein zal zijn, want al deze soort zonden zijn zware zonden in Gods ogen. Plaats een domper op al uw gevoelens en vermogens, opdat gij de regels der naastenliefde jegens alle schepselen van de Allerhoogste zult kunnen blijven beoefenen. Doe ook mij dit genoegen, want het is mijn wens dat gij deze deugd volmaakt beoefent. Ik leg als mijn allerstriktst voorschrift u op, dat gij noch in gedachte, woord of daad uw naaste ooit ergernis zult geven; en dat gij al uw onderhorigen en, voor zover dat mogelijk is, elke andere persoon in uw omgeving verhindert, uw naasten ergernis te geven. Overweeg dit grondig, mijn liefste, omdat ik u dat vraag; want het is een zeer Goddelijke leerstelling, die slechts weinig wordt begrepen door de stervelingen. Laat daarbij het enige geneesmiddel tegen deze drift zijn: het overtuigend voorbeeld mijner nederigheid en volgzaamheid, de uitwerking van mijn oprechte liefde, niet slechts jegens mijn echtgenoot, maar jegens alle kinderen van de hemelse Vader; want ik achtte hen en beschouwde hen als verlost en voor een hoge prijs gekocht (I Pet. 1:18). Met oprechte trouw en vindingrijke liefde moet gij over uw religieuzen waken. De Goddelijke Majesteit voelt zich zeer beledigd door een ieder die dit bevel niet nakomt, want dit bevel is op bijzondere wijze door mijn Zoon ingeprent, Die dit een nieuw bevel (Joh. 15:12) noemde; doch Zijn verontwaardiging is onvergelijkelijk groter tegen religieuzen die dit bevel overtreden. Daaronder zijn er velen, die zich als volmaakte kinderen van de Vader en Leermeester dezer deugd dienden te onderscheiden; doch zij werpen haar van zich af en worden zodoende verfoeilijker en afzichtelijker in Zijn ogen dan mensen in de wereld. (IV Mar. 43:1/15). 

 

 

Hoofdstuk V

 

De heilige Jozef besluit zich geheel te wijden aan de dienst van de Allerheiligste Maria; De gedragingen van Hare Majesteit en andere bijzonderheden van het Leven van Maria en Jozef.

 

UX. 9

De allergetrouwste Jozef was, na ingelicht te zijn over het mysterie en het sacrament van de menswording, vervuld van zulke hoge en passende gevoelens jegens zijn Echtgenote, dat hij, ofschoon hij steeds heilig en volmaakt geleefd had een geheel vernieuwd man was geworden. Hij besloot de hemelse Vrouwe volgens een geheel nieuwe regel tegemoet te treden en met dieper eerbied, zoals ik later nog zal vertellen. Dit kwam uit de wijsheid van deze heilige voort en was passend wegens de uitzonderlijke grootheid van zijn Echtgenote; want de heilige Jozef had door hemelse voorlichting zeer goed gezien, dat hij de dienaar en zij de Meesteresse van hemel  en aarde was. Om aan zijn verlangen te voldoen haar als de Moeder van God te eren en te eerbiedigen betuigde hij haar, als ze alleen waren, steeds uiterlijk eerbetoon op zeer eerbiedige wijze en op zijn knieën. Hij liet niet toe, dat zij hem bediende en hem verzorgde, noch dat zij allerlei nederige diensten zoals het schoonmaken van het huis of het reinigen der borden op zich nam. Al deze dingen wilde hij nu, in zijn grote geluk, zelf doen om toch vooral geen inbreuk te maken op de waardigheid der Koningin. (IV Mar. 44:1/6).

 

UY. 0

Maar de hemelse Vrouwe, de nederigste onder de nederigen, en door niemand in deemoed geëvenaard, regelde al deze dingen zodanig, dat zij de erepalm der victorie in al deze deugden kon wegdragen. Zij smeekte de heilige Jozef niet voor haar te knielen, want ofschoon deze daad de Heer, Die zij in haar schoot droeg, toe kwam, was er uiterlijk geen onderscheid tussen Zijn en haar persoon te maken zolang als Hij in haar verbleef. De heilige liet zich overtuigen en voldeed aan de wensen van de Koningin des hemels; slechts bij tijden, als zij dit niet kon waarnemen, bleef hij deze eerbetuiging aan de Heer Die zij in haar schoot droeg betonen, als ook aan haar als Zijn Moeder, waarbij bij hem de gedachte voorzat Beiden overeenkomstig hun eigen volmaaktheden te eren. Wat betreft de opgesomde werkjes en diensten ontstond tussen hen een na-ijver in nederigheid. Want de heilige Jozef kon het niet over zich verkrijgen deze werken aan de Koningin en Vrouwe over te laten en hij trachtte steeds haar daarin voor te zijn. Zijn hemelse Echtgenoot was van ditzelfde verlangen vervuld en trachtte de heilige Jozef deze werkjes uit handen te nemen. Maar aangezien hij zich van deze plichten kweet gedurende de tijd van haar contemplatie, frustreerde hij haar verlangen steevast hem te dienen en de huishoudelijke werken te verrichten, welke zij tot haar plichten van dienares rekende. In haar bedroefdheid hierover vroeg zij de Heer in een nederig gebed de heilige Jozef op te dragen haar niet te beletten de beoefening der nederigheid, waarnaar zij verlangde, te betrachten. Aangezien deze deugd grote waarde heeft voor het Goddelijk tribunaal en daar immer welkom is, wordt geen gebed, voortkomend uit nederigheid, daar als klein en nietig beschouwd. Nederigheid geeft probaatheid aan elk gebed en doet het onveranderlijk Wezen van God naar de barmhartigheid overhellen. God aanhoorde haar gebed en Hij droeg de engelbewaarder van de gezegende echtgenoot op hem op de volgende wijze te onderrichten: "Hinder de nederige verlangens niet van haar, die oppermacht heeft over al het geschapene in hemel en op aarde. Sta haar toe u te dienen en geef haar de grootst mogelijke eerbied in uw binnenste, en aanbidt immer en waar dan ook het mensgeworden Woord. Het is Zijn wil, en gelijkelijk ook de wil van de hemelse Moeder, te dienen, en niet om gediend te worden, opdat de wereld de kennis van het leven en de pracht der nederigheid leert kennen. In sommige der werkjes kunt u haar behulpzaam zijn, maar aanbidt steeds de Heer der schepping, Die in haar is." (IV Mar. 45:1/14). 

 

UY. 1

Door dit bevel van de Allerhoogste onderricht, liet de heilige Jozef toe, dat de Prinses haar nederigheid kon beoefenen, en zo konden zij beiden het offer van hun wil aan God brengen: de allerheiligste Maria door in al haar daden van deugd, welke zij zonder mankeren met de hoogst mogelijke volmaaktheid onder de diepste nederigheid en gehoorzaamheid jegens haar echtgenoot stelde; en de heilige Jozef door de Almachtige te gehoorzamen onder heilige en voorzichtige verlegenheid, welke veroorzaakt werd door het aanschouwen van haar, die hij als zijn Meesteresse en Meesteresse van de wereld, als ook Moeder van zijn God en Schepper erkende, hem verzorgend en hem bedienend. Op deze wijze maakte de voorzichtige heilige het gemis aan nederigheid, welke hij niet in de werken, welke nu door zijn Echtgenote verricht werden kon beoefenen, goed. Deze regeling scheen hem nog deemoediger te maken en vervulde hem met eerbiedige vreze. In deze vreze aanschouwde hij de allerheiligste Maria, steeds indachtig aan de Schat in haar maagdelijke schoot, onder doorlopende aanbidding, verheerlijking en lofprijzing van de Heer. Zijn toename in heiligheid en eerlijkheid werd enige malen beloond doordat het Goddelijke Kind zich op wonderschone wijze aan hem openbaarde: hij zag Hem in de schoot van zijn allerzuiverste Moeder als het ware ingesloten in allerhelderst kristal. De oppermachtige Koningin sprak met de roemrijke heilige over de menswording, want het was nu niet meer nodig zo uiterst gereserveerd te zijn in haar hemelse woorden, omdat hij het licht ontvangen had en onderricht was in de verheven sacramenten van de hypostatische vereniging der Goddelijke en menselijke naturen in de maagdelijke woontent van zijn Echtgenote. (IV Mar. 46:1/6). 

 

UY. 2

Geen menselijke tong is in staat de hemelse woorden en gesprekken van de allerheiligste Maria en de gezegende Jozef weer te geven. Voor zover het mij mogelijk was, zal ik enige ervan in de volgende hoofdstukken beschrijven. Maar wie zou in staat zijn de indrukken weer te geven, welke het hart van deze minzame en toegewijde heilige bestormden bij het zien van zichzelf als echtgenoot van haar, die de ware Moeder was van zijn Schepper, en bij het bediend worden door haar, alsof zij de minste slavin was, terwijl hij tegelijkertijd haar in heiligheid en waardigheid boven de hoogste serafijn verheven wist, slechts ondergeschikt aan God? Als de Goddelijke rechterhand het huis van Obededom verrijkte met zegeningen, omdat het voor een korte tijd de zinnebeeldige ark van het oude Testament (I Par. 13:14) gehuisvest had, wat voor zegeningen zou Hij dan wel niet uitstorten over de heilige Jozef, aan wie Hij de ware Arke met de daarin omsloten Wetgever had toevertrouwd? Onvergelijkelijk groot was de vreugde en het geluk van deze heilige! Niet slechts omdat hij in zijn huis de levende en waarachtige Arke van het nieuwe Testament, het altaar, het offer en de tempel mocht herbergen en onder zijn schutse nemen; maar ook omdat hij op waardige wijze, als een trouwe dienaar (Mat. 24:45) daartoe aangesteld door de Heer Zelf, voor hen zorgen mocht, al hun benodigdheden voor Zijn familie te juister tijd bij elkaar mocht brengen en als een getrouwe uitdeler (Os. 14:20) daarvan mocht fungeren. Laten alle geslachten en volkeren hem erkennen en zegenen, laten allen zijn verdiensten roemen, want niemand anders is zo zeer door de Allerhoogste begunstigd. Ik, die een onwaardig en arm wormpje ben, vergeleken bij het uitstralende licht van deze prijzenswaardige sacramenten, ik verhef en loof deze Heer God, belijd hem als heilig, rechtvaardig, barmhartig, wijs en prijzenswaardig in de wijze, waarop Hij al Zijn grote werken uitvoert. (IV Mar. 47:1/8). 

 

UY. 3

Het eenvoudige maar gezegende huisje van de heilige Jozef bevatte drie kamers, welke bijna de gehele ruimte ervan innamen. Dit waren de beschikbare woonruimte voor de twee Echtgenoten, want zij hadden noch een mannelijk noch een vrouwelijke bediende. In één deze kamers sliep de heilige Jozef, in een tweede waren de gereedschappen van zijn timmermansvak opgeborgen; de derde kamer werd door de Koningin des hemels gebruikt als slaapkamer. Er stond een rustbank in door de heilige Jozef eigenhandig vervaardigd. Deze indeling hadden zij sinds hun huwelijk gemaakt en vanaf de dag, waarop zij dit huisje betrokken hadden, was hierin niets veranderd. Voordat hij van haar waardigheid op de hoogte was, ging de heilige Jozef slechts zelden naar haar toe als zij zich in haar vertrek bevond; want als zij zich teruggetrokken had in haar verblijf, werkte hij, tenzij de één of andere kwestie het noodzakelijk maakte haar advies te vragen. Maar nadat hij ingelicht was over zijn grote geluk was de heilige man met groter zorg vervuld voor haar welzijn; en om de vreugde van zijn hart duidelijker te voelen bezocht hij de souvereine Vrouwe veelvuldiger in haar verblijf om haar bevelen in ontvangst te nemen. Maar hij benaderde haar steeds onder zeer grote bescheidenheid en deemoedige vreze, en alvorens tot haar te spreken, stelde hij zich eerst op de hoogte van datgene waar zij mee bezig was. Vele malen trof hij haar aan in extase, opgeheven van de aarde en schitterend van bovenaards licht, op andere momenten zag hij haar in gezelschap van haar engelen, waarmee zij zich onderhield, of hij trof haar aan in kruisvorm om de aarde uitgespreid, sprekende tot de Heer. Haar allergelukkigste echtgenoot was getuige van deze gunsten. Maar als hij de grote Vrouwe in deze houding aantrof, dan wilde hij haar deugd-beoefeningen niet verstoren. Dan liet hij zijn blikken slechts eerbiedig op haar rusten; en soms werd zijn bescheidenheid beloond door het aanhoren van de welluidendste hemelse muziek, waarmee de engelen hun Koningin verlustigden, en werd hij een heerlijke geur gewaar, welke hem vertroostte en hem geheel met jubel en geestesvreugde vervulde. (IV Mar. 48:1/12). 

 

UY. 4

De twee heilige echtgenoten leefden alleen in hun huis, want zoals ik reeds zei, hadden zij geen bedienden, niet slechts wegens hun nederigheid, maar ook om beter in staat te zijn de wonderen, welke zich tussen hen afspeelden, in het geheel niet bestemd voor buitenstaanders, verborgen te houden. Daarom ging de Prinses des hemels ook niet uit, tenzij zeer dringende zaken in Gods dienst of tot hulp van de naaste haar daartoe verplichtte. Indien er iets nodig was, dan vroeg zij dit aan die gelukkige buurvrouw, die, zoals ik reeds gezegd heb voor de heilige Jozef had gezorgd ten tijde van Maria's verblijf ik het huis van Zacharias. Deze vrouw ontving daarvoor van Maria grote gaven, waardoor niet alleen zij, maar ook haar gehele familie buitengewone heiligheid en volmaaktheid bereikte door de tussenkomst van de Koningin en Meesteresse der wereld. De allerheiligste Maria bezocht haar tijdens enige van haar ziekten en zij zowel als haar familie werden rijkelijk gezegend door hemelse weldaden. (IV Mar. 49:1/5). 

 

UY. 5

De heilige Jozef zag zijn hemelse Echtgenote nooit slapend, noch wist hij uit eigen ervaring of zij wel ooit sliep, ofschoon hij haar soms smeekte toch wat rust te nemen, in het bijzonder gedurende de tijd van haar heilige zwangerschap. De rustplaats van de Prinses was de lage bank, welke, zoals ik zei, door de heilige Jozef gemaakt was. Er op lagen de dekens waarvan zij zich in haar korte en heilige slaap bediende. Haar onderkleed was een soort tuniek van katoen gemaakt, maar iets minder ruw dan de gewone en gangbare stoffen. Deze tuniek was dezelfde, waarmee zij de tempel had verlaten, zij droeg deze immer, ze versleet niet, werd niet oud of vuil en geen mens had ze ooit gezien, noch wist de heilige Jozef dat zij een dergelijk kleed droeg; want hij zag haar nooit enig ander deel van haar kleding dan haar opperkleed, dat elkeen kon zien. dit had een grijze kleur, zoals ik eerder zei, slechts dit kleed en haar hoofddoeken werden zo nu en dan gewijzigd, niet omdat ze vuil waren geworden, maar omdat ze, zichtbaar als ze waren voor elkeen, niet zouden opvallen door steeds gelijk te blijven. Niets van wat zij rond haar allerzuiverst en maagdelijk lichaam droeg werd vuil of versleet; want zij transpireerde niet en was niet onderhevig aan de straffen, welke de zonde-volle lichamen der kinderen van Adam waren opgelegd. Zij was in alle opzichten zeer zuiver en de werken harer handen waren als kristallen sieraden; en met dezelfde zuiverheid zorgde zij voor de kleren van andere benodigdheden van de heilige Jozef. Het voedsel wat zij tot zich nam was eenvoudig en karig; maar zij nam elke dag iets tezamen met haar echtgenoot; zij at nooit vlees, ofschoon hij dit wel deed, en zij maakte het voor hem klaar. Haar voedsel bestond uit vruchten, vis, gewoon brood en groenten; maar zij nam daarvan precies wat nodig was om het lichaam te voeden en natuurlijke warmte te behouden, zonder iets overtolligs, dat aanleiding zou kunnen hebben gegeven tot schadelijk bederf; en dezelfde regel paste zij toe op de vloeistoffen, welke zij tot zich nam, ofschoon haar vurige liefdedaden meermalen een uitzonderlijke gloed ten gevolge hadden. Deze regel voor de hoeveelheden voedsel kwam zij haar gehele leven na, ofschoon zij zich wat de soort voedsel betrof aanpaste aan de omstandigheden, zoals ik later vertellen zal. (IV Mar. 50:1/10). 

 

UY. 6

In al deze dingen toonde de allerzuiverste Maria volledige volmaaktheid, zonder enige fout of gebrek aan genade; en al haar daden zowel in de natuurlijke als in de bovennatuurlijke orde bereikten de allerhoogste toppen van pracht. Maar ik heb geen woorden om dat te kunnen beschrijven; want ik ben nooit tevreden als ik merk hoe mijn woorden te kort schieten, en wanneer ik het grote verschil bemerk tussen wat zij uitbeelden en wat ik aanschouw in dit sublieme Schepsel. Ik ben bij voortduring bedroefd over mijn onmacht en ontevreden met mijn begrensde termen en beschrijvingen, en ik vrees dat ik ver boven mijn krachten gegrepen heb door met dit werk te beginnen. Maar de kracht der gehoorzaamheid geeft mij een mij onbekende zoete sterkte, welke mijn aarzeling overwint en mijn traagheid opheft; zij bemoedigt mij door mij de grootheid mijner taak en de kleinheid mijner mogelijkheden duidelijk voor ogen te stellen. Ik werk onder gehoorzaamheid en daardoor hoop ik te overwinnen. En zij is dan ook mijn enige verontschuldiging. (IV Mar. 51:1/6). 

 

Onderrichting mij door de Koningin des hemels, de allerheiligste Maria gegeven.

 

UY. 7

Mijn dochter, ik wens dat gij ijverig en leergierig de les der nederigheid, welke mijn gehele leven u geeft, zult volgen; dit moet uw eerste en grootste zorg zijn, indien gij de zoete omhelzingen van de Heer wenst te genieten, uzelf van Zijn gunst wilt verzekeren en de schatten van licht wilt bezitten, welke voor de trotsen verborgen zijn (Mat. 11:25). Want zonder de betrouwbare basis der nederigheid kunnen deze schatten aan niemand worden toevertrouwd. Laat geheel uw streven erop gericht zijn uzelf in uw eigen ogen en gedachten te vernederen, opdat uit uw uitwendige daden de deemoed van uw innerlijk zal kunnen blijken. Het moet verwarrend werken en tevens een aanmoediging zijn tot nederigheid voor u en voor alle zielen, die de Heer als hun Vader en Bruidegom bezitten, als zij zien dat de aanmatiging en trots der wereldlijke wijsheid sterker is in hun volgelingen dan nederigheid en zelfkennis in de kinderen des lichts. Beschouw de waakzaamheid, de onvermoeide studie en zorg der ambitieuze en omhoog strevende mensen. Kijk eens naar hun strijd om de achting der wereld te verwerven, nooit strevensmoe, ofschoon dit alles toch ijdel en waardeloos is: ziet hoe zij zich uiterlijk gedragen overeenkomstig de verkeerde ideeën, welke zij van zichzelf hebben; hoe zij proberen te zijn wat zij niet zijn, en hoe ze zich inspannen om door valse voorwendsels de schatten te verkrijgen, welke zij, ofschoon dat slechts aardse schatten zijn, niet verdienen. Daarom moet het een reden tot verwarring en schaamte zijn voor de goeden, dat bedrog de zonen des verderfs met groter kracht aanspoort dan de waarheid de uitverkorenen aanmoedigt; dat het getal van hen, die in de wereld ernaar streven hun God en Schepper te dienen, zo klein is in vergelijking met hen, die de ijdelheid hun dienstbaarheid betonen, en dat er zo weinigen zijn uitverkoren ofschoon toch allen geroepen zijn (Mat. 20:16). (IV Mar. 52:1/7). 

 

UY. 8

Streef er daarom naar, mijn dochter, om vorderingen te maken in deze wetenschap der nederigheid en voor uzelf de palm des overwinning te behalen te midden der kinderen der duisternis; bestudeer, in tegenstelling met hun trots, wat ik deed om de duisternis in deze wereld te overwinnen door de nederigheid na te jagen. De Heer en Ik wensen, dat gij hierin zeer bedreven zult worden. Mis geen enkele kans om de deemoed te beoefenen en sta niemand toe u daarbij te hinderen; en als gelegenheden tot het beoefenen dezer deugd u ontbreken of schaars zijn, jaag ze dan na en vraag God ze u te zenden; want het is Zijne Majesteit aangenaam dit soort zorg en dit streven naar dat wat Zijn wens is, in u te zien. Alleen al wegens Zijn welbehagen daarin zou gij uiterst ijverig daden van nederigheid moeten stellen, gij, dochter van Zijn huis, Zijn dienares en bruid, want dit wordt u reeds geleerd door de gewone menselijke verhoudingen. Ziet hoe een vrouw in haar huis en familie zich gedraagt tot het welzijn van haar gezin, en hoe zij geen kans voorbij laat gaan om daaraan bij te dragen; niets is haar te veel, en als er iets, hoe klein ook, verloren gaat (Luc. 15:8), dan windt zij zich daarover op. Dit is het gevolg van wereldlijke hebzucht; en er is geen enkele reden om te veronderstellen, dat de hemelse wijsheid minder vrucht zou opleveren of onvoorzichtiger met de ontvangen gaven zou doen omspringen. Daarom wens ik, dat gij geen zorgeloosheid of vergeetachtigheid betracht omtrent de dingen, welke u zo nauw betreffen en u geen gelegenheid voorbij laat gaan om de nederigheid te beoefenen en voor de glorie van de Heer te zwoegen; maar dat gij Zijn giften najaagt en ernaar zult streven verdiensten daaruit te vergaren als een getrouwe dochter en bruid. Dan zult gij ontvangen wat gij verlangt: genade in de ogen van de Heer en in de Mijne. (IV Mar. 53:1/8). 

 

 

Hoofdstuk VI

 

Enige der uitspraken en gesprekken van de Allerheiligste Maria en Jozef over Goddelijke zaken. Meerdere wonderschone voorvallen. 

 

UY. 9

Voordat de heilige Jozef onderricht was over het mysterie der menswording, maakte de Prinses des hemels gebruik van daartoe geëigende gelegenheden om hem enkele passages uit de Heilige Schrift voor te lezen, in het bijzonder stukken van de Profeten en van de Psalmen. Zij las ze niet slechts voor, maar als zeer onderlegde Lerares legde ze hem de teksten ook uit, en haar heilige echtgenoot, die de verheven waarheden daarin zeer goed kon bevatten, stelde haar vele vragen en was telkens weer verbaasd over de hemelse antwoorden van zijn Echtgenote. Hij ondervond daardoor grote vertroosting, en beiden loofden en prezen de Heer. Maar nadat hijzelf onderricht was in het grote sacrament, sprak hij met onze Koningin als met Degene Die zelf Helpster zou zijn bij de bewonderenswaardige werken en geheimenissen van onze Verlossing. Want nu waren zij in staat openlijk en duidelijk te spreken over de Goddelijke profetieën en uitspraken, welke de ontvangenis van het Woord door een Maagd en moeder, Zijn geboorte, Zijn opvoeding en Zijn allerheiligst leven betroffen. Al deze zaken werden door Hare Hoogheid besproken en uitgelegd, en zij schetste op voorhand de gedragslijn welke zij zouden moeten volgen als de lang verwachte dag van de geboorte van het Kind zou zijn aangebroken, zij Hem in haar armen zou houden, Hem met maagdelijke melk uit haar borsten zou voeden, en de heilige echtgenoot zelf deelgenoot zou zijn in het grootste geluk dat ooit aan mensen beschoren zou zijn. Over Zijn Lijden en Dood en over de uitspraken van Isaïas en Jeremias, sprak de allervoorzichtigste Koningin echter slechts zelden; want aangezien haar echtgenoot zeer gevoelig was, vond zij het beter niet uit te weiden of vooruit te lopen op dat wat hij zich herinnerde van de profeten van de oude schrijvers over de komst en het Lijden van de Messias. De allervoorzichtigste Maagd wachtte daarmee totdat de Heer meer in het bijzonder dergelijke openbaringen zou toestaan, of totdat zij de heilige wil op dit punt zelf beter zou kennen. (IV Mar. 54:1/8). 

 

UZ. 0

Haar trouwe en gezegende echtgenoot werd geheel ontvlamd door haar lieflijke woorden en door de gesprekken, welke zij samen voerden. Met vreugdetranen in de ogen zei hij tot zijn hemelse Echtgenote: "Zou het dan werkelijk mogelijk zijn, dat ik in uw kuise armen mijn God en Verlosser zal mogen aanschouwen? Dat ik Hem zal horen spreken, Hem zal mogen aanraken, en mijn ogen Zijn Goddelijk gelaat zullen aanschouwen, en dat het zweet van mijn aangezicht zo gezegend zal zijn, omdat de arbeid die dit te voorschijn doet komen, werk is in Zijn dienst en voor Zijn onderhoud? Dat Hij met ons tezamen zal wonen, wij met Hem aan dezelfde tafel zullen eten, met Hem zullen praten en ons met Hem zullen mogen onderhouden? Vanwaar overkomt mij dit grote geluk, dat geen mens ooit verdienen kan? O, wat heb ik er toch spijt van, dat ik zo arm ben! Ik zou de rijkste paleizen willen bezitten om Hem te vergenoegen, en vele, vele schatten, om ze Hem te kunnen aanbieden!" (IV Mar. 55:1/7). 

En de oppermachtige Koningin antwoordde: "Mijn meester en echtgenoot, er is inderdaad overvloedige reden, dat uw verlangens uitgaan naar allerlei mogelijkheden tot de ontvangst van uw Schepper; maar deze grote God en Heer wil deze wereld niet betreden met de luister van praalzieke rijkdom en met koninklijke majesteit. Hij heeft daar geen behoefte aan (Ps. 15:2) en komt niet van de hemel af voor dergelijke ijdelheden. Hij komt om de wereld te verlossen en de mensen te zetten op het pad van het eeuwige leven (Joh. 10:10); en dit zal geschieden door middel van nederigheid en armoede; onder deze omstandigheden wil Hij geboren worden, leven en sterven, opdat in de harten der mensen de kluisters der hebzucht en trots, welke hen afhouden van hun zaligheid, zullen geslaakt worden. Daartoe verkoos Hij ons arm en nietig huisje, en wilde Hij niet dat wij rijk zouden zijn in schijngoederen, bedrieglijke en tot vergaan gedoemde waarden, welke slechts bestaan uit ijdelheid der ijdelheden en waarvan het bezit de geest aantast (Eccl. 1:24), het begrip niet tot zijn recht doet komen en het verstand doet verduisteren." (IV Mar. 55:8/11). 

 

UZ. 1

Bij een andere gelegenheid vroeg de heilige aan de allerzuiverste Vrouwe hem de natuur en het wezen der deugden uit te leggen, in het bijzonder de liefde tot God, opdat hij in staat zou zijn zich waardig te gedragen tegenover de mensgeworden Allerhoogste, en niet als een onbruikbare en ongeschikte dienaar zou verworpen worden. De Koningin en Lerares der deugden voldeed aan deze verzoeken en verklaarde hem de natuur der deugden benevens de wijze, waarop ze in volle volmaaktheid moesten beoefend worden. Maar deze gesprekken voerde zij op zulk een nederige en wegcijferende wijze, dat het niet de indruk maakte, dat zij de Lerares van haar echtgenoot was, ofschoon zij dit in feite was, maar het gelukte haar, haar inlichtingen onder het mom van een gesprek te geven, of alsof zij tot de Heer sprak, of, bij bepaalde gelegenheden, stelde zij vragen aan de heiige Jozef, waarin het antwoord al opgesloten lag. Onder alle omstandigheden wist zij haar diepe deemoed te bewaren, zonder ook maar door het minste gebaar daar vanaf te wijken. Deze zich afwisselende gesprekken en Schriftlezingen werden onderbroken door arbeid hunner handen, als de omstandigheden dit noodzakelijk maakten. Het harde en vermoeiende werk van de heilige Jozef werd niet weinig verlicht door de bewonderenswaardige woorden van onze Vrouwe, en door haar zeldzaam beleid onderrichtte zij de heilige Jozef, zodat zijn werk meer een oefening van deugd scheen te zijn dan alleen maar het werk zijner handen. De zachtzinnige Duive, wees op de gezegende vruchten der arbeid. Met de voorzichtigheid ener allerwijste maagd, diende zij haar vertroostende woorden toe. In eigen ogen beschouwde zij zich onwaardig om door haar echtgenoot onderhouden te worden en zij voelde zich door het harde zwoegen van de heilige Jozef bij hem in de schuld te staan als iemand die grote aalmoezen en royale giften ontvangt. Al dit soort overwegingen veroorzaakten in haar diepe gevoelens van verplichting, alsof zij het meest onnutte schepsel op aarde was. Daarom, en ofschoon zij de heilige Jozef niet kon bijstaan bij de uitoefening van zijn vak, omdat dit de krachten van een vrouw te boven ging en niet passend zou geweest zijn bij de eenvoud en de reserve van de hemelse Koningin, diende zij hem in alles wat haar paste als een nederige dienstmeid, want zij zou haar nederigheid en dankbaarheid geweld hebben aangedaan als zij minder had teruggegeven voor de trouwe diensten van de heilige Jozef. (IV Mar. 56:1/11).

 

UZ. 2

Eén van de vele wonderschone gebeurtenissen welke plaats hadden tijdens de zwangerschap van de allerheiligste Maria en waargenomen door de heilige Jozef was, dat er vele vogels rond Maria kwamen zwermen, hun opwachting makend aan de Koningin en Meesteresse van al het geschapene. Zij stelde zich rond haar op, als het ware een koor vormend, en lieten hun zangen in de schoonste harmonie weerklinken, even lieflijk als hun bezoek aan de hemelse Vrouwe was. Voor de heilige Jozef was dit wonder tot op die dag nooit zichtbaar geweest, en vol bewondering en vreugde sprak hij tot zijn oppermachtige Echtgenote: "Hoe is het mogelijk, mijn Meesteresse, dat deze eenvoudige vogels de onredelijke schepselen hun verplichtingen tegenover u beter begrijpen dan ik? Het is toch redelijk, dat, als zij u erkennen, dienen en eerbied bewijzen overeenkomstig hun krachten, gij mij ook toestaat wat ik verplicht ben jegens u." (IV Mar. 57:1/4). 

De allerzuiverste Maagd antwoordde hem: "Mijn meester, in de gedragingen van deze kleine vogels geeft de Schepper ons een krachtig motief om al onze kracht en vermogens tot Zijn eer en lof te gebruiken, op dezelfde wijze als zij hun Schepper in mijn schoot aanvaarden en erkennen. Ik ben echter slechts een schepsel en verdien geen verering, en het zou verkeerd zijn indien ik deze  zou aanvaarden; het is mijn plicht om alle schepselen aan te zetten de Allerhoogste te prijzen, omdat hij heeft neergezien op Zijn dienstmaagd en mij verrijkt heeft met de schatten van de Godheid." (Luc. 1:48) (IV Mar. 57:5/6). 

 

UZ. 3

Het kwam voor, en zelfs verscheidene malen, dat de hemelse Vrouwe en haar echtgenoot zo arm en behoeftig waren, dat hen de meest noodzakelijke levensbehoeften ontbraken; want zij waren zeer vrijgevig jegens de armen en vonden het niet nodig om voorraden voedsel en kleding aan te leggen, zoals dit gebruikelijk is door de kinderen dezer wereld in hun gebrek aan vertrouwen en hebzucht (Mat. 6:25). De Heer beschikt het zo, dat het geloof  en het geduld van Zijn allerheiligste Moeder en van de heilige Jozef niet ijdel waren, want deze behoeftigheid was een bron van onvergelijkelijke troost voor onze Vrouwe, niet slechts wegens haar liefde tot de armoede, maar ook wegens haar bewonderenswaardige nederigheid. Zij beschouwde zichzelf onwaardig tot het ontvangen van voedsel, maar ook omdat zij boven vele anderen was uitverkoren om het ontbreken daarvan te mogen ondergaan. Daarom prees zij de Heer voor deze armoede, voor zover dit haar betrof, maar verzocht de Allerhoogste te voorzien in de behoeften van de heilige Jozef, omdat hij een rechtvaardig en heilige man was en de gunsten van de Almachtige zeker waard zou zijn. De Heer vergat Zijn armen niet geheel en al (Ps. 73:19), want terwijl Hij hen toe stond deugden te beoefenen en verdiensten te vergaren, verschafte Hij hen voedsel als dit nodig was (Ps. 144:15). Dit verzorgde Zijn Voorzienigheid op verschillende manieren. Soms bewoog Hij de harten hunner buren tot het geven van de één of andere gift of tot het betalen van een schuld. Soms, en dat gebeurde regelmatig, zond Elisabeth hen gaven vanuit haar huis; want sinds zij in haar huis de Koningin des hemels gehuisvest had, liet deze toegewijde vrouwe niet na haar van tijd tot tijd een geschenk te zenden, welke geste de nederige Prinses steeds beantwoordde door het één of ander werk harer handen terug te zenden. Bij bepaalde gelegenheden stelde de gezegende Vrouwe, tot meerdere eer van God, de Heer gegeven krachten als Meesteresse van al het geschapene in werking; dan beval zij de vogels in de lucht haar enige vissen uit de zee of vruchten des velds te brengen en zij voerden haar bevelen stipt uit; soms brachten zij brood in hun bekjes, hen gegeven door de Heer. En vele malen was de allergelukkigste echtgenoot de heilige Jozef getuige van al deze gebeurtenissen. (IV Mar. 58:1/10). 

 

UZ. 4

Ook werden zij bij bepaalde gelegenheden door de heilige engelen op bewonderenswaardige wijze uit hun nood geholpen. Om enige deze grote wonderen, welke door toedoen der engelen aan de allerheiligste Maria en de heilige Jozef geschiedden, goed te begrijpen is het noodzakelijk de grootmoedigheid en het krachtige geloof van deze heilige man in ogenschouw te nemen, want deze deugden waren zo groot in hem, dat zelfs geen schaduw van hebzucht of begerigheid ingang kon vinden in zijn ziel. Ofschoon hij voor anderen werkte, zoals ook zijn hemelse Echtgenote deed, vroeg hij nooit om enig loon en stelde hij nimmer een prijs vast voor zijn werk of vroeg daar betaling voor. Zij volbrachten al hun werk, niet uit winstbejag, maar uit gehoorzaamheid aan een verzoek of uit naastenliefde en lieten het betalen van loon geheel aan hun werkgevers over. Zij ontvingen dit loon, niet een rechtvaardige betaling hunner arbeid, maar als een vrijwillig gegeven aalmoes. Dit is de volmaakte heiligheid, welke de heilige Jozef leerde uit het hemelse voorbeeld, hem in zijn huis gegeven door de allerheiligste Maagd. En door deze omstandigheid, namelijk dat hij niet voor zijn werk betaald werd, kwam het soms voor dat zij noch voedsel noch enige levensbehoefte in huis hadden, totdat de Heer voor hen zorgde. Op een bepaalde dag verstreek het uur voor de maaltijd zonder dat zij iets hadden dat hen tot voedsel zou kunnen dienen. Zij volhardden in hun gebeden tot een zeer laat uur, bedankten de Heer voor deze ontbering en hoopten, dat Hij Zijn almachtige hand zou openen (Ps. 144:16). Intussen bereidden de heilige engelen de maaltijd en zetten op de tafel enig fruit, het witste brood dat maar denkbaar is en enige vissen, benevens een soort gelei van uitzonderlijke smaak en voedingswaarde. Daarna vervoegden zich enige engelen bij hun Koningin en enige anderen riepen de heilige Jozef, haar echtgenoot. Zij kwamen uit hun afzondering en op het aanschouwen van het feestmaal, door de hemel aangericht, dankten zij de Allerhoogste onder tranen van vurige dankbaarheid en namen het voedsel tot zich; en daarna prezen zij de Almachtige in verheven lofzangen. (IV Mar. 59:1/12). 

 

UZ. 5

Vele andere gelijksoortige voorvallen speelden zich bijna dagelijks af in het huisje van de allerheiligste Maria en haar echtgenoot; want aangezien zij alleen waren, was er geen noodzaak deze wonderen voor buitenstaanders verborgen te houden. De Heer aarzelde niet ze voor Zijn geliefden, aan wie de medewerking met alle werken van Zijn krachtige arm was toevertrouwd, te volvoeren. Ik wil echter hier nog opmerken dat, als Maria, hetzij alleen, hetzij in vereniging met de heilige Jozef en de heilige engelen lofzangen zong, daarmee nieuwe zangen bedoeld werden, zoals de heilige Anna, de moeder van Samuel, of Mozes, Ezechias en andere Profeten zongen, als hen zegeningen door de Heer geschonken werden. Indien alle gezangen (Kon. 2:1) (Deut. 32:1) enzovoort gecomponeerd en gezongen door de Koningin des hemels zouden opgetekend worden, dan zouden ze een lijvig boek vormen, waarvan de inhoud ongehoorde bewondering in deze wereld zou brengen. (IV Mar. 60:1/4). 

 

Onderrichting mij door deze Koningin en Vrouwe gegeven.

 

UZ. 6

Veel geliefde dochter, ik wens, dat de kennis van de Heer in veelvoud in u vernieuwd wordt, en dat gij de kennis van de stem (Wis. 1:7) verwerft, opdat gij zult weten en dit ook aan de stervelingen kunt doorgeven, hoe gevaarlijk het bedrog en zondige achting is, waarmee zij, als minnaars der leugen, de tijdelijke en zichtbare goederen beschouwen (Ps. 4:4). Hoeveel mensen leven niet in de ban hunner onbegrensde hebzucht? Zij allen stellen hun hoop gewoonlijk op goud en materiële rijkdommen. Om ze te vermeerderen spannen ze alle krachten van hun natuurlijk wezen in. Zo verbrengen zij de gehele tijd van hun leven, welke hen gegeven werd om eeuwige rust en geluk te verwerven, met dit soort ijdelheden. Zij verliezen zichzelf in deze duistere labyrinten en doolhoven, alsof ze niets afweten van God en Zijn Voorzienigheid; want zij denken er niet aan Hem te vragen om datgene wat zij verlangen en matigen hun verlangens niet zodanig, dat zij zichzelf ertoe kunnen brengen Hem daarom te vragen en erop te vertrouwen, dat zij dit ook uit Zijn handen zullen ontvangen. Daarom zullen ze alles verliezen, omdat ze vertrouwen stellen in de leugenachtige en bedrieglijke vooruitzichten van hun eigen pogen. Dit soort blinde hebzucht is de wortel van alle kwaad (I Tim. 6:20), want de Heer is vertoornd door dit grote kwaad. Hij laat de stervelingen verstrikt raken in de lage slavernij der hebzucht, waardoor hun verstand verduisterd en hun wil verhard wordt. Al spoedig zal de Allerhoogste, tot hun groter straf, zijn liefhebbende zorg van deze afschuwwekkende schepselen terugtrekken en hen Zijn vaderlijke bescherming ontzeggen, waardoor zij vervallen in het diepste ongeluk, dat mensen in dit leven treffen kan. (IV Mar. 61:1/10).

 

UZ. 7

Ofschoon het waar is, dat niets voor de ogen van de Heer verborgen is (Ps. 138:6), zullen toch de overtreders en vijanden van Zijn wet, die Hem beledigt hebben, Zijn minzame oplettendheid en zorg van Zijn Voorzienigheid moeten ontberen en geheel worden overgelaten aan hun eigen verlangens (Ps. 80:13). Zij zullen het vaderlijk vooruitzien, dat voor hen, die in de Heer vertrouwen, werkt, moeten missen. Zij, die op eigen kracht en op het goud, dat zij kunnen aanraken en voelen, vertrouwen, zullen de vruchten van dit soort vertrouwen oogsten. Maar even ver als het Goddelijk Wezen en de Goddelijke kracht verwijderd is van de kleinheid en de begrensdheid der stervelingen, even ver is het resultaat der menselijke hebzucht, verwijderd van de hulp en de bescherming der eeuwige Voorzienigheid, welke betoond wordt aan de nederigen van harte, die daarin hun vertrouwen gesteld hebben (Ps. 17:31). Op deze ziet Zijne Majesteit met de minzaamste liefde neer, Hij verlustigd Zich in hen, voedt ze aan Zijn borst en komt hun wensen en noden tegemoet. Ik en mijn heilige echtgenoot Jozef waren arm, en bij tijden steeg de nood zeer hoog, maar nooit ging daarvan zoveel kracht uit, dat wij in onze harten de besmetting der hebzucht zouden hebben toegelaten. Wij hielden ons uitsluitend bezig met de glorie van de Allerhoogste en vertrouwden volledig op Zijn getrouwe en liefdevolle zorgen. Dit was het, dat Hem zozeer behaagde, zoals gij begrepen en beschreven hebt; daarom zorgde Hij voor ons op verschillende manieren en beval zelfs de engelen om voor ons voedsel gereed te maken. (IV Mar. 62:1/8). 

 

UZ. 8

Ik zou niet willen zeggen, dat de stervelingen moeten gaan toegeven aan luiheid en nalatigheid; integendeel, het is rechtvaardig, dat allen werken (Ps. 48:7); en niets doen is een zeer grote en laakbare zonde. Uitrusten noch zwoegen dienen ongeregeld te zijn; noch moet het schepsel op eigen kracht vertrouwen; noch dient hij de Goddelijke liefde te verliezen door grote angstvalligheid; noch meer na te jagen dan noodzakelijk is voor een eenvoudige levenswandel. Hij moet ook niet bevreesd zijn, dat de Goddelijke Voorzienigheid zou nalaten hem van het nodige te voorzien en hij moet niet in verwarring geraken of wanhopen, als het schijnt, dat de Schepper zijn hulp uitstelt. Maar het is ook niet goed dat hij, die in overvloed leeft (Eccl. 31:8), zich niet meer zou inspannen en zou vergeten dat een man moet werken en zwoegen. Zo moeten zowel rijkdom als armoede als van God afkomstig worden beschouwd, en daarvan moet op een heilige en wettige wijze gebruik worden gemaakt tot meerdere eer van de Schepper en de Heerser aller dingen. Als de mensen deze richtlijnen zouden volgen, zou niemand zonder de hulp van de Heer, Die een goede Vader is, zijn, en dan zouden de armen niet tot zonde gebracht worden door hun armoede noch de rijken door hun welvaart. ((IV Mar. 63:1/6). 

Van u, mijn dochter, verlang ik het in praktijk brengen dezer regels, en door u wens ik ze in te prenten aan andere stervelingen. In het bijzonder dient gij uw onderhorigen deze leerstellingen bij te brengen door hen mede te delen niet in verwarring te geraken of lafhartig te zijn als hen iets ontbreekt, noch te veel zorg te besteden aan hun eten en hun kleding (Mat. 6:25), maar leer hen te vertrouwen op de Allerhoogste en Zijn Voorzienigheid. Want als zij Zijn liefde beantwoorden, zal hen nooit ontbreken wat zij nodig hebben, dit verzeker ik u. Spoor hen ook aan hun woorden en gesprekken steeds op heilige en Goddelijke dingen te richten, laten zij zich bezighouden met de lof en de eer van de Heer, in overeenstemming met de Bijbel en de heilige geschriften. Zorg er voor, dat hun gesprekken in de hemel zijn (Fil. 3:20) met de Allerhoogste en met mij, die voor hen Moeder en Overste is, en laat hen omgaan met de engelen, die zij als voorbeeld dienen te nemen voor hun heilige liefde. (IV Mar. 63:7/11). 

 

 

Hoofdstuk VII

 

Met een groot verlangen naar de Geboorte van het Goddelijk Kind vervaardigt Maria luiers en het verdere benodigde linnengoed.

 

UZ. 9

De Goddelijke zwangerschap van de Moeder van het eeuwige Woord was reeds ver voortgeschreden. Ofschoon zij ervan op de hoogte was, dat de benodigde dekentjes en het linnengoed gereed moesten zijn voor dat de tijd der baring zou zijn aangebroken, wenste zij in al deze dingen te werk te gaan met de volheid der hemelse voorzichtigheid. Teneinde geheel te voldoen aan alle vereisten van een gehoorzame en getrouwe dienares wenste zij niets te regelen dan nadat zij daar verlof en goedkeuring van de Heer en van haar heilige echtgenoot voor verkregen zou hebben. Ofschoon zij zulk soort dingen, welke behoorden bij haar functie van uitverkoren Moeder van haar allerheiligste Zoon, zelf had kunnen afhandelen, wilde zij toch niets ondernemen voor dat zij tot de heilige Jozef gesproken had. Daarom zei zij tot hem: "Mijn meester, het wordt tijd om de zaken, benodigd bij de geboorte van mijn allerheiligste Zoon, gereed te maken. Ofschoon het de wens is van Zijne Majesteit als één van de kinderen der mensen behandeld te worden, Zichzelf met hen te vernederen en met hen te lijden, is het toch rechtvaardig, dat wij Hem erkennen als onze God, onze ware Koning en Heer, en Hem onze toegewijde dienst bewijzen door zorgzaam alles wat Hij als Kind nodig mocht hebben, gereed te maken. Indien gij mij daartoe verlof geeft, zal ik beginnen de dekentjes en het linnengoed tot Zijner beschutting en bescherming gereed te maken. Met eigen handen heb ik reeds een stuk linnen geweven, dat Hem als eerste luier van dienst kan zijn. U zou ik willen vragen een lapje wollen goed te bekomen, van zachte samenstelling en eenvoudige kleur, waarvan ik dan een dekentje zal kunnen maken, en later zal ik een naadloos overkleed voor Hem weven, dat Hem past. Om elke fout te vermijden zullen wij nu bijzondere gebeden opzenden om Zijne Hoogheid te vragen ons op de juiste wijze voor te lichten, opdat wij Zijn wil leren kennen en naar Zijn welbehagen zullen handelen." (IV Mar. 64:1/10). 

 

VA. 0

"Mijn Echtgenote en Vrouwe", antwoordde de heilige Jozef, "indien mijn eigen harte-bloed nodig zou zijn om mijn Heer en God te dienen en zodoende uw bevelen te volbrengen, dan zou ik dat gaarne offeren onder de grootste folteringen; maar nu dat niet kan doen, zou ik willen dat ik grote rijkdommen bezat om de meest kostbare stoffen te kunnen kopen en ze u bij deze gelegenheid aan te bieden. Geef uw bevelen, zoals gij denkt dat ze zijn moeten, dan zal ik u dienen als uw slaaf." (IV Mar. 65:1/2). 

Beiden begaven zich in gebed, en ieder afzonderlijk hoorden zij het antwoord van de Heer, waarin herhaald werd wat de oppermachtige Koningin reeds verscheidene malen gehoord had en dat nu zowel aan haar als aan de heilige Jozef werd medegedeeld: "Ik ben van de hemel naar de aarde gekomen om de nederigheid te verheffen en de trots te vernederen, de armoede te eren en de rijkdommen te minachten, de ijdelheden uit te roeien en de waarheid te bevestigen, en om op waardige wijze de waarde der arbeid te vergroten. Daarom is het Mijn wil, dat gij Mij uiterlijk geheel in overeenstemming met de nederige positie, welke Ik ga innemen, zult behandelen, alsof ik het natuurlijk kind van uw beiden was, en dat gij Mij in uw binnenste erkent als de Zoon van Mijn eeuwige Vader, en Mij de eerbied en liefde geeft, welke Mij als Godmens toe komen." (IV Mar. 65:3/4). 

 

VA. 1

Aangemoedigd door deze Goddelijke stem en om de wijste weg te vinden tot het grootbrengen van het Goddelijk Kind, overlegden de allerheiligste Marie en de heilige Jozef met elkaar, op welke manier zij de alleredelste en volmaaktste aanbidding, welke ooit door schepselen aan de ware God bewezen werd, verbergen konden onder de behandeling, welke in de ogen der wereld een natuurlijk kind van hen beiden toe kwam; want dit zou de opinie der wereld zijn en dit gedrag had de Heer Zelf aan hen opgedragen. Na tot overeenstemming gekomen te zijn, voldeden zij aan dit bevel van de Heer op zulk een volmaakte wijze, dat dit de bewondering van de hemel afdwong. Hierover zal ik verderop nog spreken. Zij besloten beiden, dat zij, in overeenstemming met de bescheiden middelen, welke hun armoede toestond, alles wat ze maar missen konden in de dienst van het Goddelijke Kind zouden besteden, zonden overdrijving, maar ook zonder iets achterwege te laten; want het sacrament des Konings zou verborgen moeten blijven onder nederige armoede, ofschoon ze toch tegelijkertijd hun brandende liefde, voor zover dat mogelijk was, wilden tonen. De heilige Jozef verkreeg als betaling voor enig verricht werk twee lappen wol, overeenkomende met de beschrijving van zijn hemelse Echtgenote; de ene wit, de andere gekleurd als de moerbei, gemengd met grijs, beiden van de beste kwaliteit, welke hij maar kon vinden. Hiervan maakte de hemelse Koningin de eerste kleine kleertjes voor haar allerheiligste Zoon; en van het stuk linnen, dat zij zelf gesponnen en geweven had, vervaardigde zij de luiers en hemdjes. Door zulke handen geweven was dit een uitgelezen lap geworden. Zij was er mee begonnen op de eerste dag van het betreden van hun huisje in Nazareth, want zij had dit als geschenk voor de tempel bestemd. Ofschoon het linnen nu tot een ander, veel hoger doel zou dienen, bood zij toch alles wat ervan overbleef, na er de uitzet voor het Goddelijk Kind uit vervaardigd te hebben, als een gift aan de tempel van Jeruzalem aan, zoals in haar oorspronkelijke bedoeling gelegen had. Alle benodigdheden voor het Goddelijk Kind maakte de grote Vrouwe zelf in geknielde houding en onder het storten van tranen van onuitsprekelijke Godsvrucht. De heilige Jozef vergaarde bloemen en grassen, waaruit de ijverige Moeder, tezamen met andere aromatisch materiaal, kostelijke essences trok. Hiermee besprenkelde zij de heilige gewaden van het Voorwerp tot Offerande, dat zij verwachtte; daarna vouwde zij ze op en borg ze in een kist, waarin zij ze later mee zou nemen, zoals ik verderop vertellen zal. (IV Mar. 66:1/12). 

 

VA. 2

Al deze handelingen van de Prinses des hemels moeten niet zoals ik ze hier geschetst heb op dorre, koude en droge wijze beschouwd worden, maar integendeel vol onvergelijkbare gratie en lieflijkheid, vervuld van heiligheid en hoog verheven verdiensten, en van een groter volmaaktheid dan door het menselijk verstand begrepen kan worden; omdat zij al deze werken verrichtte als de Moeder der Wijsheid en de Koningin aller deugden. In voorbereiding van de verschijning van de allerheiligste menselijkheid van haar Zoon in deze wereld vierde zij de inwijding van de levende tempel van God. De oppermachtige Koningin begreep beter dan de gehele rest der schepping hoe onuitsprekelijk groot het mysterie van de menswording van een God en Diens komst in de wereld was. Niet uit een geest van twijfel, maar ontvlamd van liefde en verering, herhaalde zij menigmaal de woorden van Salomon toen hij de tempel bouwde: "Hoe kan het mogelijk zijn dat God onder de mensen op aarde zou willen wonen? Indien alle hemelen en de hemel der hemelen U niet kunnen omvatten, hoe kan dit menselijk lichaam U, Die tot mens wordt in mijn schoot, dat bevatten?" (IV Mar. 67:1/5). 

Maar als de tempel van Salomon, slechts dienend tot het door God aanhoren van de gebeden welke daarin gestort zouden worden, gebouwd en opgedragen werd zonder goud, zilver, schatten en offers te sparen, wat moest de Moeder van de ware Salomon dan wel doen voor het optrekken en toewijden van de levende tempel (Col. 2:9), waarin de volheid der ware Godheid, de eeuwige en ondoorgrondelijke God zou wonen? Al deze ontelbare offers en schatten van de zinnebeeldige tempel werden door de allerheiligste Maria, niet in goud, zilver, of rijke stoffen herhaald, want God zocht zulke rijkdommen niet in de levende tempel, maar in heldhaftige deugden en in lofzangen, waardoor zij de genaden en gaven van de Allerhoogste vruchten deed afwerpen. Zij droeg het offer harer brandende liefde op en zocht alle heilige geschriften af naar hymnen, gezangen en psalmen ter verheerlijking en lofprijzing van dit mysterie, waaraan zij de uitdrukking van haar eigen verheven gevoelens toevoegde. Op mystieke en toch algeheel werkelijke wijze werkte zij de oude zinnebeelden en afschilderingen door haar deugden en door innerlijke en uiterlijke daden tot leven. Zij riep alle schepselen op en nodigde hen uit God te prijzen, eer en glorie te geven aan de Schepper, en hun vertrouwen in hun heiliging te bouwen op Zijn komst in de wereld. En in vele dezer oefeningen deelde de gezegende Jozef, haar echtgenoot. (IV Mar. 67:6/11). 

 

VA. 3

Geen menselijke tong kan begrijpen en geen geschapen verstand kan tippen aan de sublieme hoogte van verdienste, welke de Prinses der hemels bereikte, noch weten in welke mate de Allerhoogste hierdoor verheugd en voldaan was. Indien de minste graad van genade, welke door elk schepsel verdiend kan worden door een daad van deugd, meer waarde heeft dan het gehele geschapen heelal, wat voor schatten van genade moet zij dan verdiend hebben, wier daden in waarde niet slechts alle offers, offerandes en brandoffers van de oude wet en alle verdiensten van het menselijk ras overtroffen, doch zelfs ver verheven waren boven de akten van deugd van de hoogste serafijn? De graad van liefde waarmee de hemelse Vrouwe verlangde haar Zoon en ware God te mogen aanschouwen, Hem in haar armen te ontvangen, Hem aan haar borsten te voeden, voor Hem te mogen zorgen met eigen handen, met Hem te mogen omgaan, en Hem, mensgeworden uit haar eigen vlees, te mogen aanbidden, bereikte zulk een hoogte, dat zij in de gloed harer liefde de geest gegeven zou hebben en daardoor verteerd zou zijn, als zij niet door diezelfde God voor de dood zou zijn behoed en niet geholpen en gesterkt zou zijn geworden door Zijn wonderbaarlijke tussenkomst. Ja, vele malen zou zij haar leven verloren hebben, indien die niet in stand gehouden was door haar allerheiligste Zoon, want vele malen zag zij Hem in haar maagdelijke schoot en met Goddelijke duidelijkheid zag zij Zijn menselijkheid verenigd met Zijn Godheid, sloeg zij de innerlijke daden van deze allerheiligste Ziel, gade, de toestand en houding van Zijn lichaam, beluisterde zij de gebeden, welke Hij opdroeg voor haar, voor de heilige Jozef voor het gehele menselijke ras en voor de uitverkorenen in het bijzonder. Al deze, zowel als andere mysteries waren een open boek voor haar, en bij het aanschouwen daarvan werd zij geheel en al ontvlamd door de wens Hem na te volgen en te verheffen, omdat zij de verslindende vlammen, welke verlichten doch niet doen ondergaan, in zich droeg (Ex. 3:2). (IV Mar. 68:1/5). 

 

VA. 4

Te midden van deze vlammen van Goddelijke liefde sprak zij soms tegen haar allerheiligste Zoon: "Mijn grote Liefde, Schepper van het heelal, wanneer zullen mijn ogen het licht van Uw Goddelijk gelaat aanschouwen? Wanneer zullen mijn armen geconsacreerd worden tot altaar van het Slachtoffer, waarop de eeuwige Vader wacht? Wanneer zal ik de aarde mogen kussen, waarover Uw Goddelijke voeten gelopen hebben, en wanneer zal ik, als Uw Moeder, de lang verbeide kus van mijn Geliefde ontvangen (Cant. 1:1), zodat ik Uw Geest zal kunnen inademen uit Uw eigen mond? Wanneer zult Gij, het ongenaakbare licht, de ware God van de ware God, Licht van het Licht (Joh. 1:9), Uzelf aan ons, stervelingen, openbaren, na zovele eeuwen voor onze ogen verborgen geweest te zijn? Wanneer zullen de kinderen van Adam, beladen met de schuld hunner zonden, hun Verlosser kennen (Bar. 3:38), hun heil aanschouwen en in hun midden hun Leraar, Broeder en ware Vader verwelkomen? O Licht van mijn ziel, mijn sterkte, mijn Geliefde, voor Wien ik stervend leef! Zoon van mijn schoot, hoe kan ik een Moeder zijn zonder te weten hoe ik mijn plichten moet vervullen, en ik niet verdien een slavin te worden genoemd? Hoe zal ik ooit in staat zijn U waardig te behandelen, ik, die slechts een lage onbetekenende worm ben? Hoe zal ik voor U kunnen zorgen, U kunnen dienen? Gij zijt de heiligheid zelve, de oneindige goedheid, en ik ben slechts stof en as? Hoe zal ik U kunnen toespreken of in Uw aanwezigheid verkeren? O, Gij Meester van mijn wezen, Die mij gekozen hebt, dat allerkleinste kind onder de dochters van Adam, wil mij leiden en besturen, richt mijn verlangens en ontvlam mijn neigingen, opdat ik met al mijn krachten zal wandelen in Uw welbehagen! En wat is mijn taak, mijn enige Vreugde, als Gij, uit mijn schoot voortgekomen in deze wereld Uw taak op U neemt, zult gaan lijden, versmaad zult worden en zult sterven voor het menselijk geslacht; zal mij dan niet worden toegestaan U in deze offers te volgen? Gij zijt mijn leven en mijn wezen; laat dan ook dezelfde reden, het zelfde motief, dat U Uw Dood zal brengen, ook de mijne veroorzaken; want zij zijn verbonden tot één geheel. Het is niet nodig, dat Gij sterft om de wereld te redden, veel minder zal daartoe voldoende zijn, ja genoeg om duizenden werelden te redden; laat mij in Uw plaats sterven, en laat mij de smaad, welke U zal worden aangedaan, ondergaan, dan kunt Gij, door Uw liefde en licht, de wereld heiligen en de duisternis voor de stervelingen verdrijven, en indien het niet mogelijk is het decreet van de eeuwige Vader, dat vraagt om overvloedige Verlossing (Efe. 2:4) ter zijde te leggen, en Uw overgrote Liefde bevredigd moet worden, zie da genadig neer op mijn verlangens en laat mij deel hebben aan alle werken van Uw leven, want Gij zijt mijn Zoon en Heer." (IV Mar. 69:1/15). 

 

VA. 5

De verscheidenheid van deze en vele andere liefde gevoelens door de Koningin geuit, maakt haar allerschoonste in de ogen (Est. 2:9) van de Prins der eeuwigheden, Die omsloten werd door de maagdelijke kamer van haar schoot. Al haar innerlijke roerselen waren in overeenstemming met de daden van deze allerheiligste  en vergoddelijkte menselijkheid; want als waardige Moeder van deze Zoon nam zij die nauwkeurig waar en volgde ze na. Soms knielde het Goddelijk Kind en bad tot de Vader, soms nam Hij de kruisvorm aan, alsof Hij Zich reeds toen wilde voorbereiden. Vanuit deze schuilplaats (zoals ook nu nog van de hoogste troon in de hemel) schouwde Hij en Hij begreep door de kennis van Zijn allerheiligste ziel alles, wat Hij ook nu nog weet, en geen der schepselen van de huidige, vervlogen of toekomstige tijd, met al hunne gedachten en daden, was verborgen voor Zijn blik. Hij zorgde voor alle dingen als Heer en Verlosser. Aangezien deze mysteries ook geopenbaard waren aan Zijn hemelse Moeder en aangezien zij tevens begiftigd was met alle genaden en gaven welke noodzakelijk waren om in overeenstemming met Hem te handelen, bracht zij zulke grote vruchten van heiligheid voort, dat geen menselijke woorden deze zouden kunnen beschrijven. Maar indien ons oordeel niet verdraaid was, en wijzelf niet uitermate verhard waren, dan zou het voor ons onmogelijk zijn onbewogen te blijven in liefhebbende smart en dankbare erkenning bij het aanschouwen en ondervinden van deze grote en bewonderenswaardige werken. (IV Mar. 70:1/7). 

 

Onderrichting, mij gegeven door Maria, de allerheiligste Koningin.

 

VA. 6

De les welke in dit hoofdstuk vervat is, mijn dochter, moet zijn, dat gij bij voortduring aandacht besteed aan de eerbied, waarmee gij alle dingen, welke bestemd en gewijd zijn voor de heilige dienst, behandelt; en tegelijkertijd komt gij dan tot het besef, hoe laakbaar de oneerbiedigheid is, waarmee de priesters van de Heer Hem beledigen, indien zij geen achting hebben voor de heilige voorwerpen. Zij dienen de verontwaardiging van Zijne Majesteit indachtig te zijn en moeten deze niet te licht opvatten, want hun onbeleefdheid en ondankbaarheid, welke zij gemeenlijk tonen bij het hanteren der heilige ornamenten en vaten, wordt zwaar aangeslagen. En nog groter is de toorn van de Heer jegens hen, die inkomen en stipendia toucheren van Zijn heilig bloed, indien ze deze gebruiken voor lage ijdelheden en onwelvoeglijke vermaken. Voor hun onderhoud en hun gemak jagen ze alles na wat kostbaar en waardevol is, terwijl ze voor de lof en aanbidding van de Heer al genoegen nemen met het allergoedkoopste, het meest gangbare en het allergewoonste. Als dit voor komt, in het bijzonder wat betreft het linnengoed, dat in aanraking komt met het Lichaam en het Bloed van mijn allerheiligste Zoon, zoals corporaal en kelkdoekjes, dan kunt gij begrijpen, dat de heilige engelen, die aanwezig zijn bij dit allerverhevenste en sublieme offer, als het ware geslagen worden door afschuw, hun ogen sluiten bij de aanblik daarvan en vol verbazing zijn, dat de Allerhoogste dit ondergaat en deze onbeschaamde aanmatigingen verdraagt. Ofschoon niet allen op deze wijze zondigen, zijn er toch vele, die zo handelen; en slechts weinigen onderscheiden zich in uitwendige eerbied en zorgvuldigheid bij de Goddelijke eredienst en behandelen de heilige voorwerpen met de eer die hen toekomt. Deze vormen slechts een klein aantal en zelfs zij hebben niet allen de zuivere instelling, zij geven hun eerbied niet uit reverentie maar uit ijdelheid of om andere menselijke motieven. Zo zijn zij, die hun Schepper vanuit de geest der waarheid aanbidden en eerbiedigen, met een zuivere oprechte instelling, zeer schaars geworden. (IV Mar. 71:1/8). 

 

VA. 7

Wat moeten onze gevoelens zijn, mijn liefste, als wij enerzijds ons verdiepen in het ondoorgrondelijke Wezen van God, Die in Zijn goedheid ons geschapen heeft tot Zijn meerdere eer en glorie: en dit als werkelijk fundament nemen van de wet onzer natuur en de gehele geschapen wereld, en wij anderzijds zien met welk een ondankbaarheid de mensen de gaven van de aller-vrijgevigste Schepper beantwoorden, door de dingen welke juist voor Zijn dienst bestemd zijn daaraan te onthouden en voor hun eigen gebruik de grootste kostbaarheden en waardevolle zaken afzonderen, zodat er voor hun Schepper slechts waardeloze en verachtelijke dingen dezer wereld overblijven. Aan deze zonde wordt weinig gedacht en zij wordt nauwelijks erkend. Daarom wens ik, dat gij gedurende de tijd dat gij overste zijt, niet slechts deze zonde betreurt in oprechte smart, maar ook dat gij, waar dit maar mogelijk is, deze grove fout tracht goed te maken. Geef aan de Heer het allerbeste; en draag uw zusters op, dat zij met een oprecht en toegewijd hart zorgen voor het in orde houden en het reinigen van de heilige voorwerpen; en beschouw deze opdracht niet slechts als gegeven voor uw klooster alleen, maar tracht andere arme kerken corporalen en misgewaden te zenden, indien zij die nodig mochten hebben. Laat uw zusters ervan overtuigd zijn, dat de Heer hun ijver voor Zijn eredienst belonen zal en dat Hij de armoede en de zorgen van hun klooster als een Vader zal verlichten, waardoor het nooit armer zal kunnen worden. Dit is de meest passende bezigheid en een zaak welke heel in het bijzonder de bruiden van Christus aangaat, en hieraan dienen zij de tijd welke overblijft na de vervulling hunner koorplichten en na de verplichtingen door de gehoorzaamheid opgelegd volbracht te hebben, te gebruiken. Indien alle zusters zich doelbewust met deze eervolle, prijzenswaardige en aangename werken zouden bezighouden, zouden zij nimmer iets te kort komen en een engelachtig bestaan hebben in dit leven. Omdat zij deze dienst niet bewijzen aan de Heer, vervallen velen van hen, losgelaten door Gods hand, in gevaarlijke lichtzinnigheden en vermaken, welke gij wegens hun laagheid niet moet beschrijven, en waaraan gij slechts moet denken om ze met geheel uw hart te betreuren, trachtend God voor dit soort beledigingen te behoeden. (IV Mar. 72:1/8). 

 

VA. 8

Maar omdat ik mijn bijzondere reden heb om met welgevallen neer te zien op de zusters in uw klooster is het mijn wens, dat gij hen uit mijn naam en op mijn gezag waarschuwt en hen liefdevol aanmaant steeds teruggetrokken en dood voor de wereld te leven, onder volledige vergetelheid van alles wat daarin plaats heeft; dat zij onder elkaar spreken over de hemel, en dat zij, boven alles, de onderlinge vrede en liefde, waartoe ik u zo dikwijls heb aangespoord (Fil. 3:20), bewaren. (IV Mar. 73:1).

Indien zij mij hierin gehoorzamen, dan bied ik hen mijn bescherming aan, en zal ik zelf hun Moeder zijn, tot hulp en verdediging, op dezelfde wijze als ik dat voor u ben; en tevens beloof ik mijn blijvende en probate bemiddeling voor allen, die mij niet mishagen, bij mijn allerheiligste Zoon. Te dien einde dient gij ze aan te sporen mij bij voortduring lief te hebben en toegewijd te zijn; grif dat in hun harten; op deze wijze trouw zijnde zullen zij bereiken wat gij voor hen wenst, en nog veel meer, want ik zal dat voor hen bewerkstelligen. Opdat zij zich met opgewektheid en vreugde gaan bezighouden met het vervaardigen van de zaken, welke nodig zijn voor de eredienst, en zij alles wat daarmee verband houdt bij zullen ondernemen, dient gij hen in het geheugen te brengen wat ik voor mijn allerheiligste Zoon en in de tempel verricht heb. Ik wil dat gij begrijpt hoe vol van bewondering de heilige engelen over mijn ijver, mijn zorgzame bezigheden en de netheid waarmee ik alles wat tot de dienst van mijn Zoon en Heer behoorde, behandelde. Deze liefhebbende en eerbiedige zorg deed mij alles wat nodig was voor Zijn grootbrenging van te voren gereed maken, zodat er nooit gebrek was aan iets dat noodzakelijk was voor Zijn kleding en tot Zijn vertroosting (zoals sommigen verondersteld hebben); want mijn voorzichtigheid en mijn liefde zouden op dit gebied geen nalatigheid of onachtzaamheid geduld hebben. (IV Mar. 73:2/6). 

 

 

Hoofdstuk VIII

 

Het edict van Caesar Augustus wordt bekend gemaakt. Alle onderdanen van het Keizerrijk moeten geregistreerd worden. Wat de Heilige Jozef deed, toen hij dit vernam.

 

VA. 9

Het was door de onveranderlijke wil van de Voorzienigheid beschikt, dat de Eniggeborene van de Vader in de stad Bethlehem (Mich. 5:2) geboren zou worden; en in overeenstemming daarmee hadden de Heiligen en Profeten uit vervlogen tijden (Jer. 10:9) dit voorspeld; want de decreten van de absolute wil van God zijn onfeilbaar; en aangezien niemand ze weerstaan kan (Est. 13:9), zouden de hemel en de aarde eerder vergaan, dan dat zij niet tot vervulling zouden geraken (Mat. 24:35). Na de vervulling van dit onveranderlijk decreet werd door de Heer zeker gesteld door middel van een edict van Caesar Augustus, afgekondigd voor het gehele Romeinse Keizerrijk, waarin de registratie of de volkstelling der gehele wereld bevolen werd, zoals door de heilige Lucas is opgetekend (Luc. 2:1). Het Romeinse Keizerrijk omvatte toentertijd het grootste deel der alsdan bekende wereld, en daarom noemden zij zichzelf meesters der wereld, waarbij zij alle andere naties stilzwijgend voorbij gingen. Het doel van deze volkstelling was, dat alle inwoners zich als onderdanen van de keizer bekenden en een bepaalde belasting aan hun wereldlijke heer zouden betalen. Voor deze volkstelling moest iedereen naar zijn geboortestad gaan en aldaar worden ingeschreven. Dit edict werd ook in Nazareth bekend gemaakt, en de heilige Jozef hoorde ervan toen hij een boodschap deed. Hij keerde droevig ontsteld naar zijn huis terug en deelde zijn hemelse Echtgenote het nieuws, dat zich over dit edict verspreid had, mee. De allervoorzichtigste Maagd antwoordde hem: "Laat dit edict van onze wereldlijke regeerder u niet ontstellen, mijn meester en echtgenoot, want alles wat ons overkomt is door de Heer en Koning van hemel en aarde beschikt; en in alle gebeurtenissen zal Zijn Voorzienigheid ons bijstaan en leiden (Eccl. 22:28). Laten wij ons in Zijn handen overgeven, dan zullen wij niet teleurgesteld worden." (IV Mar. 74:1/9). 

 

VB. 0

De allerheiligste Maria was met alle geheimen, welke haar allerheiligste Zoon betroffen, op de hoogte; Zij kende de profetieën en hun vervulling. Zij wist dus, dat de Eniggeborene van de Vader en van haar in Bethlehem geboren zou worden, als een Vreemde en een Onbekende. Maar zij zei daar niets van tegen de heilige Jozef; want zonder daartoe opdracht te hebben van de Heer ontsloot zij Zijn geheimen niet. Alles wat haar niet opgedragen was om te onthullen, verborg zij met bewonderenswaardige voorzichtigheid, niettegenstaande haar verlangen haar trouwe en heilige echtgenoot te troosten. Zij wenste zichzelf aan zijn leiding en regelingen te onderwerpen, zonder de rol te spelen van iemand die eigendunkelijk is, zoals ons door het Boek der Wijsheid geleerd wordt (Prov. 3:7). Zij overlegden tezamen wat hen te doen stond, want de zwangerschap van de hemelse Vrouwe was reeds ver voortgeschreden en haar baring was nabij. (IV Mar. 75:1/6). 

De Heilige Jozef sprak: "Koningin van hemel en aarde en mijn Meesteresse, indien gij geen bevel van de Almachtige tot het tegendeel ontvangen hebt, dan schijnt het mij het beste toe, dat ik alleen ga. Maar, ofschoon dit bevel alleen slaat op de hoofden van gezinnen, durf ik het toch niet aan u zonder hulp achter te laten, noch kan ik buiten u, en ik zou geen rustig ogenblik meer kennen, indien ik niet bij u zou zijn, want mijn hart kent geen rust buiten uw aanblik. Uw hemelse baring kan elk ogenblik plaats hebben, dus kan ik u niet vragen om mee te gaan naar Bethlehem, waarheen het edict ons oproept; en ik ben bevreesd u enig risico te doen lopen, zowel wegens uw toestand als wegens mijn armoede. Indien uw baring onderweg zou plaats hebben en vergezeld zou gaan van ongemakken welke ik niet zou kunnen verlichten, dan zou mijn hart breken. Dit zijn de angstaanjagende gedachten, die mij overstelpen. Ik bid u, Vrouwe, ze aan de Allerhoogste voor te leggen en Hem te smeken mijn wens in te willigen en het niet noodzakelijk te maken, dat ik van u zou moeten scheiden." (IV Mar. 75:7/12). 

 

VB. 1

De nederige Echtgenote gehoorzaamde aan de heilige Jozef en ofschoon zij niet onbekend was met de heilige wil, wilde zij toch deze daad, passend aan een onderdanige Echtgenote, niet achterwege laten. Zij legde de vurige wens van de heilige Jozef aan de Heer voor en ontving het volgende antwoord: "Mijn liefste Duive, geef toe aan de wensen van Mijn dienaar Jozef en doe wat hij voorstelt. Vergezel hem op zijn reis. Ik zal bij u zijn en u met vaderlijke liefde bijstaan in de wederwaardigheden, welke gij om Mijnent wil zult moeten doorstaan; ofschoon ze zeer zwaar zullen zijn, zal Mijn machtige arm u in staat stellen alle te doen overwinnen. Uw gang zal schoon zijn in Mijn ogen (Cant. 7:1); vrees niet, want dit is Mijn wil." (IV Mar. 76:1/5). 

Daarom gaf de Heer, in het bijzijn van de hemelse Maria, een nieuw en bijzonder bevel aan de engelen en hij schreef hen voor, dat zij haar gedurende deze reis moesten omringen met bijzondere zorgen, geheel passend bij de luisterrijke mysteries, die tot stand gebracht zouden worden. Buiten de duizend engelen, die haar als beschermers reeds ten dienste stonden, beval de Heer aan negen duizend anderen hun Koningin en Meesteresse van af de eerste dag harer reis te begeleiden en haar te dienen tot erewacht. Dit deden zij, als getrouw dienaars van de Heer, zoals ik later nog vertellen zal. De grote Koningin was vernieuwd en gesterkt door nieuwe voorlichting voor de moeilijkheden en bezoekingen, welke veroorzaakt zouden worden door de vervolging van Herodes en andere gebeurtenissen bij de geboorte van het Goddelijke Kind (Mat. 2:16). Toen haar onoverwinnelijk hart op deze wijze was voorbereid, droeg zij zichzelf zonder enige ongerustheid aan de Heer op en zij dankte Hem voor alles wat Hij zou gaan doen en gaan regelen met betrekking tot de komende gebeurtenissen. (IV Mar. 76:6/10). 

 

VB. 2

Zij keerde na dit hemelse onderhoud naar de heilige Jozef terug en kondigde hem aan, dat het de wil van de Allerhoogste was, dat zij zijn wensen inwilligde en hem zou vergezellen op zijn reis naar Bethlehem. Jozef werd vervuld van nieuwe troost en nieuwe vreugde en hij erkende de grote gunst welke hem door de rechterhand van de Allerhoogste gegeven was. Hij dankte door innige daden van dankbaarheid en nederigheid en wendde zich tot de hemelse Echtgenote met de volgende woorden: "Mijn Vrouwe, bron van mijn geluk en uitverkiezing, de enige reden tot verdriet op deze reis zal nu gevormd worden door de vermoeienissen, welke u zult moeten verduren, omdat ik niet over rijkdommen beschik, waarmee ik van alles zou kunnen kopen om uw pelgrimstocht te vergemakkelijken. Maar we zullen familieleden, kennissen en vrienden van ons geslacht in Bethlehem aantreffen; ik hoop, dat ze ons gastvrij zullen ontvangen en dat gij daar zult kunnen uitrusten van de reis, als de Heer het beschikt zoals uw dienaar het wenst." (IV Mar. 77:1/4). 

Zo maakte de heilige echtgenoot de heilige Jozef liefderijke plannen, maar de Heer had alles reeds beschikt op een wijze, welke hem niet bekend was; en daarom ondervond hij de grote bitterheid van de teleurstelling, toen al zijn liefderijke verwachtingen op niets uit liepen, zoals wij zullen zien. De allerheiligste Maria zei aan de heilige Jozef niets van wat zij van de Heer vernomen had betreffende de hemelse Geboorte, ofschoon zij wel wist, dat dit zou verschillen met wat hij verwachtte. Zij moedigde hem eerder aan en sprak: "Mijn echtgenoot en mijn meester, ik verheug mij erop u te vergezellen. Wij zullen deze reis maken als arme mensen, in de Naam van God, want de Allerhoogste zal de armoede, welke Hij zo liefderijk is tegemoet gekomen, niet versmaden. Onder Zijn bescherming en met Zijn hulp in de dingen die wij nodig hebben, en door ons zwoegen, zullen wij in vertrouwen op weg gaan. Geef, mijn meester, al uw moeilijkheden aan de Heer." (IV Mar. 77:5/10). 

 

VB. 3

Te zelfder tijd stelden zij de dag van hun vertrek vast; en Jozef ging in de stad Nazareth ijverig op zoek naar een lastdier, dat de Meesteresse der wereld zou moeten dragen. Hij had daar moeite mee, want vele mensen gingen ter voldoening aan het keizerlijk edict naar verschillende steden. Maar na veel gevraag lukte het de heilige Jozef toch een eenvoudig klein beestje te vinden, dat, als wij zulke schepselen gelukkig kunnen noemen, wel tot de meest gelukkige van alle onredelijke dieren gerekend mag worden, want het was niet slechts bevoorrecht omdat het de Koningin der gehele schepping en de gezegende Vrucht van haar schoot, de Koning der koningen en de Heer der heren, zou mogen dragen, maar het zou zelfs op een later tijdstip aanwezig zijn bij Zijn Geboorte (Isa. 1;3) en vanaf die dag aan zijn Schepper de erkenning en hulde geven, welke Hem door de mensen ontzegd werd, zoals ik later zal vertellen. Zij zorgden voor de reisbenodigdheden, want de reis zou vijf dagen duren. De hemelse reizigers rustten zich op dezelfde wijze uit als bij hun vorige reis tot het bezoeken van Elisabeth in het huis van Zacharias. Zij namen wat brood, fruit en enige vissen mee. Daaruit bestond hun dagelijks voedsel. Aangezien de hemelse Vrouwe wist, dat zij langer zouden wegblijven dan de heilige Jozef verwachtte, voegde zij daar ongezien het linnengoed en de eerste kledingstukken ten gebruike bij haar hemelse baring aan toe, want zij wenste alles overeenkomstig de verheven bedoelingen van de Heer en in voorbereiding van de gebeurtenissen welke zij verwachtte, te regelen. Hun huis lieten zij achter onder de hoede van een buurman, totdat ze zouden terugkeren. (IV Mar. 78:1/9). 

 

VB. 4

De dag van hun vertrek naar Bethlehem was aangebroken. Wegens de grote eerbied waarmee de trouwe en gelukkige Jozef zijn oppermachtige Echtgenote behandelde, zocht hij haar op allerlei manieren, en voor zover dat in zijn macht lag, te behagen. Zeer hartelijk vroeg hij haar hem toch al haar wensen kenbaar te maken en hem te willen wijzen op alles wat hij wellicht vergeten had en dat zou kunnen strekken tot haar welzijn, gemak en rust, benevens hem te zeggen alles wat het welbehagen van de Heer, Die zij in haar schoot droeg, zou kunnen uitmaken. De nederige Koningin dankte hem voor zijn liefderijke attenties en voerde deze terug op de glorie en de dienst van haar allerheiligste Zoon. Zij troostte hem en wekte hem op de moeilijkheden der reis dapper tegemoet te treden, onder de verzekering, dat de Almachtige zijn zorgen op hoge prijs stelde. Zij vertelde hem ook, dat het de wil van Zijne Majesteit was, dat zij met geduld en een opgewekt hart de moeilijkheden, welke hun armoede met zich bracht op deze reis, moesten dragen. Bij de aanvang van de reis knielde de Koningin des hemels aan de voeten van de heilige Jozef en vroeg hem zijn zegen. Ofschoon de man Gods terugschrok van deze vraag en heftig protesteerde wegens de waardigheid zijner Echtgenote, was zij ook nu wederom onoverwinnelijk in haar nederigheid en overreedde zij hem haar te zegenen. De heilige Jozef voldeed onder grote schuchterheid en zeer eerbiedig aan haar verzoek, wierp zich toen onder een stortvloed van tranen aan haar voeten en vroeg haar hem opnieuw aan haar allerheiligste Zoon op te dragen en voor hem vergeving en genade te verkrijgen. Zo voorbereid togen zij in het hartje van de winter, waardoor de reis nog moeizamer en lastiger werd, van Nazareth naar Bethlehem. Maar de Moeder van God, Die het eeuwige Leven in zich droeg, had voor niets anders aandacht dan voor de Goddelijke handelingen en de samenspraken met de Heer. Zij sloeg Hem gade in de maagdelijke woontent harer schoot, volgde Zijn werken na, en zij verschafte Hem op deze wijze meer welbehagen dan de gehele rest der schepselen. (IV Mar. 79:1/12). 

 

Onderrichting, mij door de Allerheiligste Maria, de Koningin gegeven.

 

VB. 5

Mijn dochter, in alles wat gij geschreven hebt over mijn leven, in elk van de hoofdstukken, en in alle geheimenissen, welke gij tot nu toe verklaard hebt, zult gij de bewonderenswaardige Voorzienigheid van de Allerhoogste en Zijn vaderlijke liefde tot mij, Zijn nederige dienares, hebben aangetroffen. Ofschoon de menselijke mogelijkheden aan een mens niet gedogen volledig binnen te dringen in de bewonderenswaardige werken van Zijn hoge Wijsheid, noch ze op juiste wijze te kunnen achten, moet hij toch met al zijn krachten trachten ze te vereren en deelgenoot worden aan de gunsten welke de Heer mij betoonde, door ernaar te streven mij na te volgen. Want de mensen moeten niet denken, dat het uitsluitend om mijnentwil en slechts in mij was, dat Hij Zichzelf heilig, krachtig en oneindig goed betoonde. Indien enige of alle zielen zichzelf aan Zijn leiding zouden toevertrouwen, dan kunnen zij ervan verzekerd zijn, dat ze zeer spoedig diezelfde trouw, nauwgezetheid en liefderijke probaatheid zouden ondervinden waarmee Zijne Majesteit alle dingen regelde, welke iets met Zijn eer en Zijn dienst te maken hadden in mijn leven. Zij zouden tevens dezelfde gevoelens ondervinden, deze Goddelijke emoties, welke ik voelde, als ik mijzelf geheel liet leiden door Zijn wil. En zij zouden de overvloed van gaven, welke als in een oneindige oceaan in Zijn Godheid besloten liggen, over zich voelen komen. En juist zoals het water van de zee voortjaagt naar elke plaats waar zich maar een geschikte opening bevindt, zo zullen ook de genaden en zegeningen van de Heer vloeien over de redelijke schepselen, als zij zich maar openstellen en deze vloed niet belemmeren. Deze waarheid is voor de mensen verborgen, omdat ze zich de tijd niet gunnen om de werken van de Almachtige te beschouwen en te overwegen. (IV Mar. 80:1/8). 

 

VB. 6

Ik wens, dat gij deze waarheid bestudeert, dat gij haar in uw hart grift, en uit mijn eigen daden de werking van uw eigen innerlijk leert kennen, zodat gij leert begrijpen wat er in u omgaat. Daarnaast dient gij gehoorzaam en onderdanig te zijn aan anderen en steeds de goede raad van anderen boven uw eigen inzicht en oordeel te stellen. Dit moet gij zover doorvoeren, dat, om uw oversten en geestelijke leiders te gehoorzamen, gij zelfs geen acht slaat op datgene, wat gij voorziet en wat tegengesteld is aan hun verwachtingen; juist zoals ik deed, toen ik wist  dat, wat mijn heilige echtgenoot Jozef verwachtte, niet zou plaats hebben op onze reis naar Bethlehem. En zelfs als de één of andere gelijk met u geplaatste of zelfs een lagere geplaatste u dergelijke dingen beveelt, zwijg dan en laat niets blijken van uw vooruitziende blik. Volbreng alles wat geen zonde of onvolmaaktheid is. Luister naar iedereen met aandacht en onder stilzwijgen, daar kunt gij van leren; als gij moet spreken, doe dit dan langzaam en bedachtzaam, want dat zijn de hoofdelementen van een voorzichtig en wijs gesprek. Wees steeds indachtig, dat gij bij al uw ondernemingen steeds de zegen van de Heer vraagt, opdat gij niet zult afdwalen van datgene wat Hem behaagt. Indien gij daartoe de gelegenheid hebt, vraag dan ook de toestemming en de zegen van uw geestelijke vader en leidsman, opdat er niets aan de volmaaktheid en de verdiensten van uw werken moge ontbreken, zodat ook aan mij die vreugde verschaft wordt, die u mij kunt geven. (IV Mar. 81:1/8). 

 

 

Hoofdstuk IX

 

De reis van de Allerheiligste Maria van Nazareth naar Bethlehem in gezelschap van de heilige echtgenoot Jozef en de heilige beschermengelen.

 

VB. 7

De allerzuiverste Maria en de roemrijke heilige Jozef vertrokken van Nazareth naar Bethlehem, zonder reisgezelschap, arm en onaanzienlijk in de ogen van de wereld. Geen van de stervelingen sloeg hen hoger aan, dan bleek uit hun armoede en eenvoud. Doch o, hoe goed waren de sacramenten van de Allerhoogste verborgen voor de hovaardigen, hoe ondoordringbaar was hun omhulsel voor de wereldse wijsheid! Zij gingen niet zonder reisgezelschap op pad en waren niet arm of veracht, maar rijk en prachtvol om aan te zien. Zij waren de overgrote liefde van de eeuwige Vader geheel en al waard, en in Zijn ogen verdienden zij de hoogste eer. Zij droegen de Schat van de hemel met zich, de Godheid Zelf. Alle levenloze wezens erkenden de levende en ware Ark van het Testament (Joz. 3:16) met groter zekerheid dan de wateren der Jordaan hun eigen grondvorm en schaduw erkenden, als zij hoffelijk doorgang verleenden en het pad voor haar  en die haar volgden offerden. Zij werden begeleid door de tienduizend engelen, die, zoals reeds werd medegedeeld, door God Zelf waren aangesteld als dienaars van Hare Majesteit gedurende de gehele reis. Deze hemelse eskadrons marcheerden voort als haar gevolg, in menselijke vormen zichtbaar voor de hemelse Vrouwe, en straalden meer dan evenzovele zonnen. Zij ging in hun midden, beter bewaakt en verdedigd dan de rustbank van Salomon, waar omheen de zestig dapperen van Israël stonden, omgord met hun zwaarden (Cant. 3:7). En boven deze tienduizend engelen waren er nog vele anderen, die van de hemel neerdaalden als boodschappers van de eeuwige Vader en Zijn, in Diens allerheiligste Moeder, mens geworden Eniggeborene, en wederom opstegen van de aarde als hun gezanten, met boodschappen en smeekbeden aan de hemelse Vader. (IV Mar. 82:1/11).

 

VB. 8

Te midden van deze koninklijke stoet trokken de allerheiligste Maria en Jozef, onttrokken aan de blikken der mensen, voort op hun weg, in de zekerheid, dat hun voeten niet zouden gekneusd worden door de steen des aanstoots (Ps. 40:12), omdat de Heer Zijn engelen bevolen had hun verdediging en bewaking op zich te nemen. Dit bevel vervulden deze getrouwe uitvoerders, als onderdanen van hun grote Koningin, met bewondering en vreugde, onder de aanschouwing van de aanwezigheid van zulke grote sacramenten, volmaaktheden en onmetelijke schatten der Godheid, opgetast in een eenvoudige Schepsel, waarin al deze onderscheidingen werden verenigd tot een waardigheid en een gratie, welke ver verheven was boven de  mogelijkheid der engelen zelf. Zij maakten nieuwe gezangen ter ere van de Heer, Die zij als de hoogste Gloriekoning zagen zitten op Zijn gouden troon (Cant. 3:9); en ter ere van de hemelse Moeder, die gelijk was aan Zijn levende en onvergankelijke strijdwagen, of gelijk de vruchtbare korenaar van het beloofde land, de levende korrel omsluitend (Lev. 23:10); of gelijk aan een schip van de rijke koopman, dat het graan naar het huis van het brood brengt, opdat het, stervende in de aarde, vermenigvuldigd zal worden voor de hemel (Joh. 12:24). Hun reis duurde vijf dagen, want wegens de zwangerschap van zijn Echtgenote, kortte de heilige Jozef elke dag de af te leggen trajecten in. De oppermachtige Koningin ondervond geen nachtelijke duisternis op haar weg; want toen hun reis enige malen moest voortgezet worden na het ondergaan der zon verspreidden de heilige engelen zoveel licht rond hen heen, dat geen zonnen in hun middagpracht daarmee zouden kunnen wedijveren. Dit licht en het aanschouwen van de engelen werd ook door de heilige Jozef te dien tijde genoten. Dan vormden zij hemelse koren, waarin zij met de twee heilige reizigers in beurtzang prachtige hymnen en lofzangen ten beste gaven, waardoor de velden in nieuwe hemelen herschapen werden. Gedurende deze gehele reis genoot de Koningin zowel van het aanschouwen van haar schitterende dienaren als van de lieflijke innerlijke gesprekken, welke zij met hen onderhield. (IV Mar. 83:1/8). 

 

VB. 9

Aan deze prachtige gunsten en vreugden werden door de Heer enige ongemakken en lasten, welke de Goddelijke Moeder op haar weg ontmoette, toegevoegd. Want de opeenhoping van volk in herbergen, door het keizerlijk edict teweeg gebracht, was voor de bescheiden en teruggetrokken levende Moedermaagd en haar echtgenoot zeer onaangenaam. Wegens hun armoede en hun bedeesde reserve werden ze met minder gastvrijheid en onderscheiding behandeld dan de anderen, in het bijzonder de rijken; want de wereld oordeelt naar uiterlijke kentekenen en persoonlijke invloed en deelt in overeenstemming daarmee haar gunsten uit. Onze heilige pelgrims moesten meermalen onheuse bejegingen ondergaan in de herbergen, waarbij ze doodmoe van hun dagreis aankwamen, en in enige dezer herbergen weigerde men hen zelfs de toegang, omdat ze als waardeloos volk en niet-goed-genoeg werden aangeslagen. Meerdere malen kwam het voor, dat de Meesteresse van hemel en aarde de één of andere hoek in een gang werd aangewezen; terwijl het ook voor kwam, dat zelfs dit hun niet beschoren was en zij verplicht werden plaatsen op te zoeken, welke nog nederiger en onaantrekkelijker waren in de ogen der wereld. Maar in welke plaatsen zij ook verbleven, en hoe minderwaardig deze ook waren, de hovelingen des hemels schaarden zich onmiddellijk rond hun oppermachtige Koning en souvereine Koningin. Sloten hen als ware in met een ondoordringbare muur en hielden de verschrikkingen van de nacht buiten de bruidskamer van Salomon. Haar trouwe echtgenoot Jozef, ziende hoe goed de Meesteres des hemels door de engelenscharen bewaakt werd, strekte zich dan uit en legde zich te rusten; want zij haalden hem daartoe over wegens de vermoeienissen, welke de reis met zich bracht. Zij echter vervolgde haar hemelse gesprekken met de tienduizend engelen harer lijfwacht. (IV Mar. 84:1/9). 

 

VC. 0

In het Hooglied beschrijft Salomon in beeldspraak en gelijkenissen vele grote geheimenissen van de Koningin des hemels, maar in het derde hoofdstuk zinspeelt hij in het bijzonder op de gebeurtenissen, welke plaats hadden in haar zwangerschap en gedurende de reis. Gedurende deze periode werd letterlijk in vervulling gebracht wat gezegd werd over de rustbank van Salomon (Cant. 3:7), over zijn strijdwagen en gouden sponde, over de lijfwacht, daarom heen opgesteld, in het genot van het Goddelijk schouwen; als ook alle andere uitspraken, welke in deze profetieën vervat zijn. Wat ik daarover opgemerkt heb, zal voldoende zijn om ze te doen begrijpen. Zij moeten onze bewondering opwekken voor de schitterende sacramenten van Gods handelswijze voor des mensen bestwil. (IV Mar. 85:1/4). 

Wie zou in staat zijn om niet geroerd te worden? Of wie is zo trots, dat hij niet beschaamd wordt? Of zo onverschillig, dat hij niet verwonderd is over zulke wonderbaarlijke uitersten? De oneindige en ware God, verborgen en geborgen in de maagdelijke schoot van een lieflijk Meisje, vol gratie en schoonheid, onschuldig, zuiver, minzaam en aangenaam in de ogen van God en van de mensen, ver uitgaande boven alles wat de Heer God ooit geschapen heeft of zal scheppen! En dan te zien, hoe deze grote Vrouwe, terwijl zij de Schat der Godheid draagt, veracht, vervolgd, niet geteld en uitgeworpen wordt door de blinde arrogantie en de trots dezer wereld! En anderzijds te zien hoe zij, ondanks dat zij in een hoek gedrukt wordt, bemind en geacht wordt door de Drie-eenheid Gods, onthaald wordt op Zijn liefkozingen, bediend wordt door Zijn engelen, en daardoor geëerd, verdedigd en geholpen wordt onder de grootste zorgzaamheid en oplettendheid! O, kinderen der mensen, vol onbegrip en hardvochtigheid! (Ps. 4:3). Hoe bedrieglijk zijn uwe wegen en hoe verkeerd is uw oordeel door de rijken te achten en de armen te minachten (Joh. 2:2), de trotsen te verheerlijken en de kleinen te vernederen, de bluffers toe te juichen en de rechtvaardigen uit te werpen! Uw keuze is blind, uw oordeel vol onjuistheid. Gij zult u misrekenen in al uw verlangens. Gij jaagt rijkdommen en schatten na, maar gij zult uzelf verarmen en vruchteloos werk verrichten. Indien gij de ware Arke Gods in uw huis zou ontvangen hebben, dan zou de hand van de Almachtige u gezegend hebben, zoals Hij Obededom gezegend heeft (II Kon. 6:11), maar nu gij haar onwaardig bejegend hebt, zullen velen van u de straf van Oza ondergaan. (IV Mar. 85:5/16). 

 

VC. 1

De hemelse Vrouwe sloeg de verschillende zielen, die zij ontmoette, gade, en doorgronde ze tot in hun diepste diepten van genade of schuld. Van verscheidene zielen wist zij ook of ze uitverkoren dan wel verdoend waren, of zij zouden volharden, vallen, of wederom zouden opstaan. Deze verschillen bewogen haar tot het beoefenen van heldhaftige deugden, zowel voor de ene als de andere soort. Voor vele van hen verkreeg zij de genade der eindvolharding, voor anderen haar probate hulp om uit de staat van zonde tot de genadestaat te komen; voor wederom anderen bad zij tot de Heer onder meevoelende tranen, waarbij zij intens verdriet had over de verdoemden, maar haar bidden trof geen doel. Vele malen, als deze smart haar meer had aangegrepen dan de vermoeienissen van de reis, verlieten haar krachten haar; dan kwamen de heilige engelen haar te hulp, en zij droegen haar, terwijl zij schitterden in pracht en schoonheid, opdat zij zich zou kunnen herstellen en uit kon rusten. Zij troostte de zieken, de bedroefden en behoeftigen, die zij onderweg ontmoette door aan haar allerheiligste Zoon te vragen om hen te hulp te komen in hun geslagenheid. Zij hield zich verre van de menigte en was in stilte vervuld van de Vrucht harer Goddelijke zwangerschap, Die voor allen zichtbaar was. Dit was het antwoord, dat de Moeder van Barmhartigheid gaf op de ongastvrije houding der stervelingen. (IV Mar. 86:1/8).

 

VC. 2

Het geschiedde, tot nog groter verwijt aan de menselijke ondankbaarheid, dat zij op één dezer winterse dagen een reisdoel bereikte onder koude regen en sneeuwstormen (want de Heer spaarde hen niet in dit opzicht) en zij verplicht waren te schuilen in de beestenstallen, omdat de eigenaars daarvan hen geen betere rustplaats wilden aanbieden. De onredelijke beesten betoonden hen de hoffelijkheid en minzaamheid, welke hen geweigerd werd door hun medemensen. Zij trokken zich eerbiedig terug bij de binnenkomst van hun Schepper en Zijn Moeder, Die Hem in haar maagdelijke schoot droeg. Weliswaar had de Koningin der schepping de winden, de vrieskou en de sneeuw kunnen gelasten haar niet te hinderen, maar zij wilde dat bevel niet geven en zichzelf het lijden, in navolging van haar allerheiligste Zoon, zelfs voor Zijn intrede in de wereld, niet onthouden. Daarom ondervond zij tot op zekere hoogte de barheid van het weer. De trouwe heilige Jozef deed alles wat mogelijk was om haar daartegen te beschermen; en nog meer deden de heilige engelen, en wel in het bijzonder de heilige prins Michiël, die ter rechter zijde van de Koningin bleef, zonder haar ook maar één moment te verlaten. Verscheidene malen, als de vermoeienis haar overmande, leidde hij haar aan zijn arm over de weg. Telkens wanneer de Heer dit toestond, beschermde hij haar ook tegen de weersinvloeden en verrichtte hij vele andere diensten aan de hemelse Koningin en de gezegende Vrucht van haar schoot, Jezus. (IV Mar. 87:1/8). 

 

VC. 3

Zo kwamen onze reizigers, op verschillende en wonderschone wijze geholpen om vier uur van de vijfde dag, een zaterdag, in Bethlehem aan. Aangezien het wintertijd was, was de zon aan het ondergaan en de nacht reeds naderbij. Zij kwamen de stad binnen en dwaalden door vele straten om een onderdak of een herberg te vinden, waar zij de nacht zouden kunnen doorbrengen. Zij klopten aan bij hun kennissen en verwanten, maar zij werden nergens toegelaten en meerdere malen heengezonden onder ruwe woorden en beledigingen. De Koningin volgde haar echtgenoot deemoedig door de menigte terwijl hij van het ene huis naar het andere, van de ene deur naar de volgende liep. Ofschoon zij wist, dat de harten en de huizen der mensen voor hen gesloten zouden zijn, en ofschoon het voor haar eerbaarheid pijnlijker was haar toestand te moeten onderwerpen aan de blikken van het publiek dan het tevergeefs trachten een onderdak voor de nacht te vinden, wenste zij toch de heilige Jozef te gehoorzamen en deze onwaardigheid en onverdiende schande te dragen. Al dwalende door de straten passeerden zij het inschrijvingskantoor, waar zij hun namen opgaven en de belasting bijdrage betaalden ten einde te voldoen aan het edict en niet nogmaals verplicht te zijn daarvoor terug te komen. Zij zetten hun speurtocht voort en probeerden wederom vele huizen. Maar na meer dan vijftig adressen te hebben bezocht, bleek hen, dat ze niet welkom waren en overal werden weggezonden. De hemelse geesten waren verbaasd over deze verheven mysteries van de Allerhoogste, welke duidelijk het geduld en de volgzaamheid van Zijn maagdelijke Moeder, als ook de ongevoelige hardheid der mensen aantoonden. Maar tegelijkertijd zegende zij de Almachtige in Zijne werken en verborgen sacramenten, omdat Hij vanaf die dag aanving de armoede en de deemoed onder de mensen te verheffen en te eerbiedigen. (IV Mar. 88:1/11). 

 

VC. 4

Het was negen uur in de avond toen de allergetrouwste Jozef zich vol bittere hartverscheurende smart tot zijn voorzichtige Echtgenote wendde en sprak: "Mijn liefste Vrouwe, mijn hart breekt bij de gedachte niet in staat te zijn u een onderdak te verschaffen, dat u waardig is en dat ik voor u zou wensen, en zelfs niet in staat te zijn u enige bescherming tegen de weersomstandigheden of een plaats om uit te rusten te vinden, iets dat toch zelden of nooit zelfs aan de armsten en meest verachten in deze wereld wordt geweigerd. Zonder twijfel verbergt de hemel door het toe te staan, dat de harten der mensen zo onberoerd blijven, dat ze ons zelfs geen onderkomen willen verschaffen, het één of andere mysterie. Ik herinner mij nu, Vrouwe, dat zich buiten de muren der stad een grot bevindt, welke de schaapsherders en hun kudde tot schuilplaats dient. Laten wij daar heengaan, wellicht is daar niemand in, en zullen wij daar van de hemel enige hulp ontvangen, welke de mensen dezer aarde ons ontzeggen." (IV Mar. 89:1/4). 

De allervoorzichtigste Maagd antwoordde: "Mijn echtgenoot en meester, laat uw liefhebbende hart u niet verontrusten, omdat uw vurige wensen, opgewekt door de liefde voor de Heer, niet verwezenlijkt kunnen worden. Aangezien ik Hem in mijn schoot draag, smeek ik u dankbaar te zijn voor de wijze, waarop Hij het zo beschikt heeft. De plaats waarover u spreekt, lijkt mij zeer geschikt. Laten uw tranen van droefheid veranderen in tranen van vreugde en laten wij de armoede, de niet genoeg te waarderen en kostbare schat van mijn allerheiligste Zoon, liefderijk omarmen. Hij is van de hemel gekomen om haar na te jagen, laten wij Hem dan, met zielenvreugde, gelegenheid geven haar te ondergaan; het zal voor mij een zeer grote vreugde zijn, indien gij voor mij deze omstandigheden schept. Laat ons met vreugde op pad gaan, waarheen de Heer ons ook leiden mag." (IV Mar. 89:5/10). 

De heilige engelen vergezelden het hemelse paar en spreidden prachtig licht op hun weg. Toen ze aan de stadspoort kwamen, zagen zij, dat de grot daar verlaten lag en niet bewoond was. Vervuld van hemelse troost dankten zij de Heer voor deze gunst, waarna geschiedde, wat ik in het volgende hoofdstuk vertellen zal. (IV Mar. 89:11/13).

 

Onderrichting, welke de allerheiligste Maria, de Koningin des Hemels, mij gaf.

 

VC. 5

Mijn liefste dochter, indien gij een zacht en volgzaam hart hebt, dan zullen deze geheimenissen, waarover gij geschreven hebt en door u begrepen werden, gevoelens van liefde en genegenheid in u teweeg brengen jegens de Schepper van al deze wonderen. Ik wens dat gij, als u dit alles overdenkt, van nu af aan met nieuwe en groter oplettendheid de wereld minacht en haar niet telt. En zeg mij, liefste, indien God u zal aanzien met ogen vol liefde wegens de verachting welke gij opbrengt jegens deze wereld, zou gij dat geschenk dan niet willen bezitten dat zo goedkoop gekocht kan worden en van zo onschatbare waarde is? Wat heeft de wereld u te bieden, zelfs als zij u hoog aanslaat en zeer vereert? En wat verliest gij, als gij haar veracht? Is haar gunst niet geheel en al ijdelheid en bedrog? (Ps. 4:3). Is zij niet gelijk aan een voorbijgaande schaduw, ongrijpbaar voor hen die haar najagen? Daaruit blijkt dat, al had gij alle wereldlijke voordelen in uw bezit, het toch geen geweldig iets zou zijn, ze te verachten als waardeloze dingen. Overweeg hoe weinig gij over hebt ter liefde Gods voor mijn liefde en die der engelen. En als de wereld u niet zo minacht als u wel zou wensen, minacht haar dan uit eigen vrije wil, om in vrijheid en ongehinderd de volheid van het hoogste Goed en de volledigheid Zijner heerlijke liefde en omgang te kunnen genieten. (IV Mar. 90:1/10). 

 

VC. 6

Mijn allerheiligste Zoon heeft de zielen dusdanig lief, dat Hij mij heeft aangesteld als Lerares en Levend Voorbeeld van nederigheid en verachting der wereldlijke ijdelheden en arrogantie. Hij beschikte voor Zijn eigen glorie zowel als om mijnentwil, dat ik, Zijn Dienares en Moeder, zonder onderdak zou zijn en weggezonden zou worden door stervelingen, opdat Zijn geliefde zielen later met meer gemak ertoe zouden overgaan Hem te verwelkomen, en Hem zodoende met een liefdeslist zouden verplichten bij hen te komen en te blijven. Hij joeg ook gebrek en armoede na, niet omdat Hij ze nodig had tot vervolmaking Zijner deugdpraktijk, maar om aan de stervelingen de kortste en zekerste weg te leren tot het bereiken van de hoogten der Goddelijke liefde en de vereniging met God. (IV Mar. 91:1/3). 

 

VC. 7

Gij weet heel goed, liefste, dat gij bij voortduring door het Goddelijk licht vermaand en onderricht zijt het aardse en zichtbare te vergeten en u te omgorden met sterkte (Prov. 31:17), uzelf aan te sporen mij na te volgen, en in uzelf, in evenredigheid met uw mogelijkheden, de werken en deugden uit mijn leven na te doen. Dit is het allereerste doel van de kennis, welke gij ontvangt door het schrijven dezer geschiedenis; want gij hebt in mij een volmaakt voorbeeld, waarnaar gij uw levensloop en levenshouding op dezelfde wijze kunt inrichten zoals ik dit deed in navolging van mijn allerliefste Zoon. Gij dient de vrees, in u gerezen door het bevel mij na te volgen, als zou dit uw krachten te boven gaan te matigen, en uzelf integendeel te bemoedigen door de woorden van mijn allerheiligste Zoon uit het Evangelie van de heilige Mattheus: "Gij dient volmaakt te zijn, zoals Mijn hemelse Vader volmaakt is." (Mat. 5:48). Dit bevel van de Allerhoogste, opgelegd aan Zijn Heilige Kerk is niet onmogelijk te volvoeren, en indien zijn getrouwe kinderen zich van hun kant op de kuiste wijze daarvoor openstellen, zal Hij niemand van hen de genade onthouden om deze gelijkenis met de hemelse Vader te verwerven. Dit alles heeft mijn allerheiligste Zoon voor hen verdiend. Maar de verlagende vergetelheid en nonchalance der mensen verhindert hen in zichzelf de vruchten der Verlossing tot rijping te brengen. (IV Mar. 92:1/6).

 

VC. 8

Van u in het bijzonder verwacht ik deze volmaaktheid, en door de zoete liefdeswet welke mijn onderricht begeleidt, nodig ik u daartoe uit. Overdenk en overweeg, daartoe in staat gesteld door het Goddelijke licht, de verplichting, waaronder ik u stel, en werk aan uzelf om daaraan als een getrouw en ijverig kind te beantwoorden. Laat geen moeilijkheid of ongemak u in verwarring brengen noch afhouden van welke deugdoefening ook, om het even hoe zwaar dit zij. En wees niet tevreden met het streven naar Gods liefde en verlossing voor u alleen; indien gij mij op volmaakte wijze wilt navolgen, en alles wilt vervullen wat de Evangeliën leren, dan dient gij te werken aan de verlossing van andere zielen en de verheerlijking van de Heilige Naam van mijn Zoon, als een instrument in Zijn handen tot volbrenging van machtige werken tot Zijn grotere verheugenis en glorie. (IV Mar. 93:1/4). 

 

 

Hoofdstuk X

 

Christus onze Verlosser wordt geboren uit de Maagd Maria te Bethlehem, Judea.

 

VC. 9

Het paleis, dat de oppermachtige Koning der koningen en de Heer der heren gekozen had voor de ontvangst van Zijn eeuwige en mensgeworden Zoon in deze wereld was een zeer arme en onbetekenende hut of grot, waarheen de allerheiligste Maria en Jozef gegaan waren, nadat hen elke gastvrijheid en de meest alledaagse vriendelijkheid door hun medemensen geweigerd waren, zoals ik in het voorgaande hoofdstuk beschreven heb. Deze plek stond zo laag aangeschreven dat, ofschoon de stad Bethlehem vol vreemdelingen was, op zoek naar een onderdak, geen van hen zichzelf zo wilde verlagen om daar gebruik van te maken als slaapgelegenheid, want geen hunner vond dit geschikt of wenste al daar te verblijven, behalve de Leraar en de Lerares der deemoed en armoede, Christus onze Heiland en Zijn allerzuiverste Moeder. Op die grond had de wijsheid van de eeuwige Vader deze plaats voor Hen gereserveerd en in al haar naaktheid, eenzaamheid en armoede geconsacreerd als de eerste tempel van licht (Mal. 4:2) (Ps. 111:4) en als het huis van de ware Zon der gerechtigheid, Die voor de rechtschapenen zou opgaan uit de schitterende Dageraad Maria, waardoor de nacht der zonde zou overgaan in het daglicht der genade. (IV Mar. 94:1/3). 

 

VD. 0

De allerheiligste Maria en de heilige Jozef traden binnen in de verblijfplaats, welke op deze wijze voor hen gereserveerd was en door de gloed van de tienduizend engelen hunner lijfwacht konden zij gemakkelijk vaststellen hoe arm en verlaten het daar was, hetgeen zij als gunst beschouwden en tegemoet traden onder tranen van troost en vreugde. Zonder dralen vielen de twee heilige reizigers op de knieën en verheerlijkten de Heer, dankten Hem voor Zijn weldaad, waarvan ze wisten, dat Hij deze bewerkstelligd had en Zijn wijsheid, uit Zijn eigen verborgen redenen. In dit mysterie had Maria een juister inzicht; want zodra zij het inwendige van de grot door haar heilige voetstappen geheiligd had, voelde zij een volheid van vreugde, welke haar geheel in vervoering bracht en bezielde. Zij smeekte de Heer alle inwoners der naburige stad met vrijgevige hand te zegenen, want door haar te versmaden hadden zij haar de gelegenheid gegeven de grote gunsten, welke haar in deze verwaarloosde grot wachten, te ontvangen. De grot bestond uitsluitend uit naakte en ruwe rotsen, zonder enige natuurlijke schoonheid of aangebrachte versierselen; het was een plaats bestemd voor schuilplaats van beesten; en toch had de eeuwige Vader deze uitgekozen tot schuil- en woonplaats van Zijn eigen Zoon. (IV Mar. 95:1/5). 

 

VD. 1

De hemelse geesten, die als een leger hun Koningin en Meesteres bewaakten, splitsten zich in groepen zoals de bewakers van een hof in een koninklijk paleis plegen te doen. Zij vertoonden zich ook aan de heilige Jozef in zichtbare gedaanten; want bij deze gelegenheid was het passend, dat hij deze gunst mocht genieten, enerzijds tot het lenigen van zijn smart, door hem het schouwspel te gunnen van deze armelijke behuizing, zo prachtig opgesmukt en getooid door hun hemelse aanwezigheid, anderzijds om hem te bemoedigen en op te beuren voor de gebeurtenissen, welke de Heer van plan was gedurende die nacht, op deze door alle mensen verlaten plek, te doen plaats hebben. De grote Koningin en Heerseres, die reeds ingelicht was omtrent het mysterie, dat zich daar zou afspelen, begon de grot  welke al spoedig als koninklijke troon en heilige zetel der barmhartigheid zou dienen, met eigen handen te reinigen; want zij wilde deze gelegenheid tot het beoefenen harer nederigheid niet laten voorbijgaan noch wenste zij haar Eniggeborene de eerbied en aanbieding te onthouden, welke vervat was in deze voorbereiding en reiniging van Zijn tempel. (IV Mar. 96:1/3). 

 

VD. 2

De heilige Jozef, immer bedacht op de majesteit zijner hemelse Echtgenote (welke zij, naar zijn mening, geheel vergat door haar vurig verlangen naar vernedering), smeekte haar hem dit werk niet te laten ontgaan, want hij beschouwde dit als zijn eigen taak; en hij haastte zich de vloer en de hoeken der grot schoon te maken, niettegenstaande de deemoedige Koningin doorging met hem daarbij te helpen. De heilige engelen, aanwezig in zichtbare gedaante, stonden (overeenkomstig onze wijze van spreken) aan de grond genageld door dit verlangen naar nederigheid en wedijveren al spoedig met elkaar om dit werk te verrichten, of liever, om dit nog duidelijker te zeggen, hadden zij in de kortst mogelijke tijd de gehele grot gereinigd en op orde gebracht en vervuld met heilige geuren. De heilige Jozef legde een vuur aan met materiaal wat hij daartoe verzameld had. Aangezien het zeer koud was, zetten zij zich rond dit vuur om zich te warmen. Zij gebruikten iets van het voedsel, dat zij bij zich hadden en genoten dit sober maal onder onvergelijkelijke zielenvreugde. De Koningin des hemels was dusdanig in beslag genomen door het aanstaande mysterie van haar baring, dat zij geen voedsel tot zich genomen zou hebben als de gehoorzaamheid aan haar echtgenoot haar daartoe niet genoopt had. (IV Mar. 97:1/6). 

 

VD. 3

Na het eten dankten zij de Heer, zoals zij gewoon waren. Na enige tijd in gebed te hebben doorgebracht en beraadslaagd te hebben over de geheimenissen van het mensgeworden Woord, voelde de allervoorzichtigste Maagd het naderen van de allergezegendste Geboorte. Zij verzocht haar echtgenoot de heilige Jozef zich te ruste te begeven en te gaan slapen, aangezien de nacht reeds ver gevorderd was. De man Gods willigde het verzoek van zijn Echtgenote in en drong er bij haar op aan hetzelfde te doen, waartoe hij een soort rustbed maakte uit de kledingstukken, welke in hun bezit waren en daarbij een kribbe of voederbak, daar achtergelaten door de herders voor hun dieren, gebruikte. De heilige Jozef trok zich daarna terug in een hoekje bij de ingang van de grot en begon daar te bidden, terwijl hij Maria achter liet in het deel van de grot, dat hij op hier omschreven wijze tot slaapvertrek had ingericht, en werd onmiddellijk door de Geest Gods bezocht en voelde een lieflijke bijzondere invloed, welke hem in vervoering en in extase bracht. Daarin werd hem alles getoond wat zich gedurende die nacht in deze gezegende grot afspeelde; want hij verkreeg pas weer zijn bewustzijn, toen zijn hemelse Echtgenote hem riep. Dat was de slaap welke de heilige Jozef in die nacht genoot, meer verheven en meer gezegend dan de slaap van Adam destijds in het paradijs (Gen. 21:2). (IV Mar. 98:1/7). 

 

VD. 4

De Koningin van alle schepselen werd geroepen van haar legerstede door een luide stem van de Allerhoogste, welke haar met lieflijke kracht boven al het geschapene verhief en in haar nieuwe werkingen van Gods kracht te weeg bracht; want dit alles was één van de meest bijzondere en bewonderenswaardige extases van haar allerheiligst leven. Ook zij werd onmiddellijk vervuld met nieuwe verlichting en Goddelijke invloeden, zoals ik reeds op andere plaatsen beschreven heb, totdat zij het klare schouwen der Godheid bereikte. De sluier viel en zij zag intuïtief de Godheid Zelf in dusdanige glorie en volheid van inzicht, dat dit noch begrepen noch beschreven kan worden door de gecombineerde vermogens van mensen en engelen. Alle kennis van de Godheid en de menselijkheid van haar allerheiligste Zoon, welke zij ooit in vorige visioenen ontvangen had, werd vernieuwd en daarenboven werden andere geheimen uit de onuitputtelijke archieven van Gods hart aan haar geopenbaard. Ik heb geen gedachten of woorden, welke voldoende en adequaat zouden zijn tot het uitdrukken van datgene wat ik door het Goddelijk licht daarvan heb mogen zien; en hun overvloed en menigvuldigheid hebben mij overtuigd van de armoede en de gebrekkigheid van het juiste uitdrukken in een geschapen taal. (IV Mar. 99:1/5). 

 

VD. 5

De Allerhoogste kondigde Zijn Maagdelijke Moeder aan, dat de tijd van Zijn komst in de wereld was aangebroken en op welke wijze dit nu zou volbracht en uitgevoerd worden. De allervoorzichtigste Vrouwe zag in dit visioen het doel en de verheven omvang van deze prachtige mysteries en sacramenten, zowel in zoverre zij God zelf als ook in zoverre zij de schepselen tot wier voordeel zij in het begin gedecreteerd waren, betroffen. Zij wierp zich languit voor de troon van Zijn Godheid neer en gaf Hem glorie, bracht Hem dank en lof voor haarzelf en voor alle schepselen, zoals dit geheel paste bij de onuitsprekelijke barmhartigheid en neerbuigendheid Zijner Goddelijke liefde. Te zelfdertijd verzocht zij de Goddelijke Majesteit haar nieuw licht en genade te verlenen om zich op waardige wijze te kwijten van de dienst, de aanbidding en het opvoeden van het vleesgeworden Woord, dat zij in haar armen zou mogen dragen en voeden met haar maagdelijke melk. Deze bede werd door de hemelse Moeder met de grootst mogelijke nederigheid uitgebracht, zoals slechts door iemand die volkomen op de hoogte is van de omvang van dit nieuwe sacrament kon geschieden. Zij voelde zichzelf onwaardig om het ambt van opvoedster van de mensgeworden God te vervullen, met Hem als Moeder om te gaan, een taak waarvoor zelfs de hoogste serafijn ongeschikt zou zijn. Voorzichtig en nederig overwoog de Moeder der wijsheid deze zaak. En juist omdat zij zichzelf verdeemoedigde tot in het stof en haar nietigheid in de aanwezigheid van de Almachtige erkende, hief Hij haar op en bevestigde haar opnieuw als Moeder van God. Hij beval haar dit ambt en deze bediening uit te oefenen als een wettige en ware Moeder van Hemzelf; Zij moest Hem behandelen als de Zoon van de eeuwige Vader en tegelijkertijd als de Zoon harer schoot. Dit alles kon zeer goed worden toevertrouwd aan deze Moeder, waarin een pracht vervat was, welke door woorden niet kan worden uitgedrukt. (IV Mar. 100:1/10). 

 

VD. 6

De allerheiligste Maria bleef meer dan een uur in deze extase en behield het zalig schouwen gedurende die tijd. Onmiddellijk daarna begon haar Goddelijke baring. Op het moment waarin zij het bestuur harer zinnen herkreeg voelde en zag zij het lichaampje van het Goddelijk Kind bewegen in haar maagdelijke schoot. Zij zag hoe Hij Zich bevrijdde en losmaakte van de plaats, waarin Hij volgens de natuurlijke gang van zaken negen maanden verbleven had, en Zich gereed maakte om uit de heilige bruidskamer te treden. Deze beweging veroorzaakte haar geen pijn of smarten, zoals het geval is bij de andere dochteren van Adam bij hun bevallingen, integendeel, zij vervulde haar met onvergelijkelijke vreugde en verheugenis, waardoor in haar ziel en in haar maagdelijk lichaam verheven Goddelijke werkingen werden veroorzaakt, welke het voorstellingsvermogen der mensen verre te boven gingen. Haar lichaam werd door de hemelse schoonheid dusdanig vergeestelijkt, dat zij nauwelijks meer op een menselijk en aards schepsel geleek. Haar gelaat verspreidde lichtstralen als een vleesgeworden zon; het straalde met onbeschrijflijke ernst en majesteit, ontvlamd door brandende liefde. Zij knielde in de kribbe, haar ogen gericht op de hemel, haar handen tezamen gevouwen op haar borst, haar ziel verslonden in de Godheid, en zijzelf geheel en al verheerlijkt. In deze houding, op het einde van de hemelse extase schonk de allerverhevenste Vrouwe de Eniggeborene van de Vader en haarzelf, onze Verlosser Jezus, waarlijk God en waarlijk mens, aan de wereld. Het was middernacht, op een zondag, 5199 jaar na het scheppen der eerste mens, welke datum door de Rooms Katholieke Kerk gegeven wordt en mij geopenbaard is als waar en zeker. (IV Mar. 101:1/10). 

 

VD. 7

Er zijn nog andere wonderbaarlijke omstandigheden en bijzonderheden, welke door alle gelovigen worden aangenomen als begeleidingen van deze Allergoddelijkste Geboorte. Maar aangezien de enige getuigen de Koningin des hemels en haar hovelingen waren, kunnen ze niet met zekerheid worden vastgesteld, uitgezonderd degene welke door de Heer Zelf in Zijn Heilige Kerk worden geopenbaard aan allen, of aan enige bijzondere zielen op bepaalde wijze worden medegedeeld. Aangezien over deze zo sublieme en eerbiedwaardige voorvallen enig  verschil van mening bestaat, ontving ik, direct na het bekendmaken van mijn openbaring aan mijn oversten en leidslieden het bevel, onder gehoorzaamheid, het Goddelijk orakel opnieuw te raadplegen en de Koningin des hemels, mijn Moeder en Meesteresse, als ook de heilige engelen die mij omringen, verdere bijzonderheden te vragen, welke noodzakelijk waren voor een duidelijker uiteenzetting inzake de allerheiligste baring van Maria, de Moeder van Jezus, onze Verlosser. Om aan dit bevel te voldoen trok ik mij terug om beter inzicht te krijgen van deze zelfde gebeurtenissen. Zij werden mij op de volgende wijze uiteengezet: (IV Mar. 102:1/5). 

 

VD. 8

Op het einde van het zalig schouwen van de Moeder, Maagd gebleven, dat ik beschreven heb, werd de Zon der Gerechtigheid, de Eniggeborene van de eeuwige Vader en Maria, allerzuiverst, schoon, stralend en onbevlekt, geboren, en deze liet haar onberoerd in haar maagdelijke integriteit en zuiverheid achter, meer verheerlijkt dan ooit en voor altijd heilig; want Hij spleet haar maagdelijke bruidskamer niet, maar drong er doorheen zoals de stralen van de zon een kristallen schrijn doordringen, waardoor het oplicht in prismatische schoonheid. Voordat ik de wonderbare wijze beschrijf, waarop dit plaats had, dien ik te zeggen, dat het Goddelijk Kind geheel zuiver en los van elke band geboren werd, zonder het beschermde schild "secundina" genaamd, waarmee andere kinderen gemeenlijk geboren worden en waardoor zij omgeven zijn in de schoot hunner moeders. Ik zal mij niet laten ophouden door het geven van een uitleg omtrent de oorzaak van de misvatting, welke deze verklaring tegenspreekt. Men kan volstaan met de wetenschap en de veronderstelling, dat voor het ontstaan en de geboorte van het mensgeworden Woord de arm van de Almachtige alles wat substantieel en onvermijdelijk tot een normale menselijke voortplanting behoorde, uitzocht en daar gebruik van maakte, opdat het Woord Zichzelf waarlijk een ontvangen en verwekt mens kon noemen en geboren was uit de substantie van Zijn Moeder, altijd-Maagd. Wat betreft de andere omstandigheden, welke niet essentieel maar accidenteel tot het verwekken en geboorte behoren, moeten wij, nadenkende over Christus onze Heer en de allerheiligste Maria, niet slechts afstand nemen van alles wat in welk opzicht dan ook verband houdt met enige zonde of daar het gevolg van is, en dit sluit dan tegelijkertijd de erfzonde en de persoonlijke zonden uit, maar ook van alles dat niet noodzakelijk is om tot de essentie van verwekken en geboren-worden te geraken en dat enige onzuiverheid of overbodigheid insluit, welke hoe dan ook, de waardigheid van Maria als de Koningin des hemels en als waarachtig Moeder van Christus onze Heer, zouden schaden. Want vele van dergelijke onvolmaaktheden der zonde of der natuur, waren niet noodzakelijk noch voor de waarachtige menselijkheid van Christus noch voor Zijn taak als Verlosser of Leraar; en alles wat niet noodzakelijk was voor deze drie doeleinden en alles wat door ontbreken zou bijdragen tot grotere waardigheid van Christus en Zijn Moeder moest Beiden noodzakelijk ontbreken. Ook dienen wij niet geringschattend te denken over de wonderbaarlijke tussenkomst van de Schepper der natuur en der genade ten gunste van haar, Die Zijn waardige Moeder was, gereedgemaakt, opgetooid en uitzonderlijk schoon voor dit doeleinde: want de Goddelijke rechterhand verrijkte haar te allen tijde met giften en genaden en ging tot de uiterste grenzen van Zijn Almacht, slechts daarin beperkt door het wezen van een gewoon schepsel. (IV Mar. 103:1/7). 

 

VD. 9

In overeenstemming met deze waarheid werd haar Moederschap niet geschaad door haar Maagd-blijven bij Zijn ontvangenis en geboorte, door de werking van de Heilige Geest. Ofschoon zij haar maagdelijkheid op natuurlijke weg had kunnen verliezen, zonder ook maar in het minst te zondigen, zou toch, in dat geval de Moeder van God het bijzondere voorrecht van maagdelijkheid ontbeerd hebben. Daarom moeten wij zeggen, dat de Goddelijke kracht van haar allerheiligste Zoon de maagdelijkheid van haar intact hield, zodat zij dit voorrecht bleef behouden. Zo zou ook het Goddelijk Kind hebben kunnen geboren worden met de reeds genoemde "secundina" of vliezen waarin anderen geboren worden; maar dit was niet noodzakelijk om als natuurlijke Zoon van de gezegende Moeder geboren te worden; daarom had Hij de keus ze mee te nemen uit de maagdelijke en moederlijke schoot, juist zoals Hij niet verkoos andere straftributen van onzuiverheid aan de natuur te betalen, welke andere menselijke wezens moeten opbrengen bij hun intrede in het licht. Het zou niet rechtvaardig zijn, dat het mensgeworden Woord onderworpen zou zijn aan alle wetten van Adams zonen; maar het was in overeenstemming met Zijn miraculeuze Geboorte, dat Hij vrij zou zijn van alles wat veroorzaakt kon zijn door het bederf en de onzuiverheid der materie. Op deze wijze zouden ook deze vliezen of secundina niet ten prooi vallen aan het bederf, buiten de maagdelijke schoot, omdat ze nauwe betrekkingen met Zijn allerheiligste lichaam gehad zouden hebben, daarmee verbonden  en samengesteld waren uit het bloed en de substantie Zijner Moeder; daarom zou het ook niet raadzaam geweest zijn ze buiten haar voor bederf te bewaren, noch zou het passend geweest zijn daaraan dezelfde voorrechten en betekenis te verlenen als aan Zijn Goddelijk lichaam, indien ze het lichaam van Zijn allerheiligste Moeder zouden verlaten hebben, zoals ik zal uitleggen. Het wonder, dat zou hebben moeten geschieden om dit heilig omhulsel buiten de moederschoot te doen verdwijnen, kon passender in het inwendige daarvan plaats hebben. (IV Mar. 104:1/7).

 

VE. 0

Het Goddelijk Kind werd onbezwaard door enige lichamelijke of materiële substantie, welke Hem niet toebehoorde, uit de maagdelijke woontent geboren. Maar Hij kwam in glorie en heerlijkheid, want de Goddelijke en oneindige wijsheid had gedecreteerd en beschikt, dat de glorie Zijner allerheiligste ziel zich bij Zijn Geboorte zou mededelen aan Zijn lichaam, dat het op dezelfde wijze zou delen in de gloriegaven als later in Zijn Verheerlijking op de berg Tabor in het bijzijn van de Apostelen zou geschieden (Mat. 17:2). Dit wonder was niet noodzakelijk tot het doorstralen der menselijke hof en het ongeschonden behouden van de maagdelijke integriteit; want zonder deze Verheerlijking zou God dit door andere wonderen tot stand hebben kunnen brengen. Dit zeggen de heilige theologen, die in deze Geboorte geen ander wonder ontdekken dan dat het Kind geboren werd zonder de maagdelijkheid van de Moeder te schaden. Het was Gods wil dat de allergezegendste Maagd het lichaam van haar Zoon, de Godmens, voor het eerst in een verheerlijkte staat zou zien, en wel om twee redenen. De ene was, dat de allervoorzichtigste Moeder door dit Goddelijk visioen de allerhoogste eerbied zou verkrijgen voor de Majesteit van Hem, die zij als haar Zoon de waarachtige Godmens, zou moeten behandelen. Ofschoon haar Zijn dubbele natuur reeds was medegedeeld, beschikte de Heer het zo, dat zij door een visuele demonstratie vervuld zou worden met nieuwe genaden, overeenkomende met de grootheid van haar allerheiligste Zoon, welke aldus op zichtbare wijze aan haar geopenbaard werd. De tweede reden was door dit wonder de trouw en heiligheid van de Goddelijke Moeder te belonen; want haar allerzuiverste en kuise ogen, welke uit liefde voor haar allerheiligste Zoon, van alle aardse dingen hadden afgekeerd, zouden Hem nu, pasgeboren, in Zijn glorie zien en op deze wijze verblijd en beloond worden voor haar trouwe en heerlijke liefde. (IV Mar. 105:1/8). 

 

VE. 1

De heilige evangelist Lucas deelt ons mede, dat de Moedermaagd, na haar eerstgeboren Zoon ter wereld gebracht te hebben, Hem in doeken wikkelde en in een kribbe neerlegde. Hij zegt niet, dat zij Hem uit haar maagdelijke schoot in haar armen ontving; want dit is niet het doel van zijn verhaal. Maar de twee souvereine prinsen de heilige Michaël en de heilige Gabriël waren bij deze gelegenheid de helpers van de Maagd. Zij stonden in menselijke gedaanten op passende afstand klaar, toen het mensgeworden Woord, met Goddelijke kracht de maagdelijke woontent doorstralend, verscheen, en zij ontvingen Hem in hunne handen onder onuitsprekelijke eerbied. Op dezelfde wijze als een priester de heilige hostie opheft ter aanbidding voor het volk, boden deze twee hemelse bedienaren haar gloriërende en stralende Zoon aan Zijn verheerlijkte Moeder aan. Dit alles geschiedde in een korte spanne des tijds. Op het zelfde moment waarop de heilige engelen op deze wijze het Goddelijke Kind aan Zijn Moeder aanboden, zagen Zoon en Moeder elkaar in de ogen, en in deze blik verwondde zij met heerlijke liefde het allerliefste Kind en werd zij tegelijkertijd verheven en verheerlijkt in Hem. Vanaf de armen der heilige prinsen sprak de Prins van alle hemelen tot Zijn heilige Moeder: "Moeder, word zoals Ik, want op deze dag wil Ik u, in ruil voor het menselijk bestaan, dat gij Mij gegeven hebt, een ander en meer verheven bestaan geven in genade, waarbij uw bestaan als een gewoon schepsel gelijk wordt aan Mij, Die God en Man ben." (IV Mar. 106:1/8). 

De allervoorzichtigste Moeder antwoordde: "Trahe me post Te, curremus in odorem unguentorum tuorum" (Cant. 1:3). Richt mij op, verhef mij, Heer, en ik zal U najagen omgeven door de geuren Uwer zalven. Op dezelfde wijze werden vele der mysteries uit het Hooglied vervuld; en andere gesprekken, welke tussen het Goddelijke Kind en de Maagdelijke Moeder gewisseld werden, hadden reeds in dat boek der gezangen gestaan, zoals: "Mijn Geliefde naar mij, en ik naar Hem; Zijn verlangen is het bij mij te zijn" (Cant. 2:16). "Zie toch, gij zijt schoon, mijn vriend, en uw ogen zijn als duivenogen. Ziet mijn geliefde, want gij zijt schoon;" en nog vele andere sacramentele woorden, waarvan de vermelding dit hoofdstuk onnodig zou verlengen. (IV Mar. 106:9/13).

 

VE. 2

Naast de uitingen van liefde welke de allerheiligste Maria uit de mond van haar allerheiligste Zoon hoorde, dienden zijn woorden tevens om haar de innerlijke daden van Zijn allerheiligste ziel, verenigd met de Godheid, te doen begrijpen; opdat zij gelijk zou kunnen worden aan Hem door ze na te volgen. Dit was één van de grootste zegeningen, welke de allertrouwste en gelukkige Moeder uit de handen van haar Zoon, waarachtig God en mens, mocht ontvangen, niet slechts omdat deze woorden van af die dag gedurende haar gehele leven waarachtig bleven, maar omdat haar daardoor de middelen werden gegeven Zijn eigen Goddelijk leven na te volgen zo getrouw als dit maar mogelijk was voor een gewoon schepsel. Tegelijkertijd zag de hemelse Vrouwe de allerheiligste Drie-eenheid en voelde zij Haar aanwezigheid. Zij hoorde de stem van de eeuwige Vader zeggen: "Dit is mijn geliefde Zoon, waarin Ik mijn welbehagen heb." (Mat. 17:5) (IV Mar. 107:1/4). 

De allervoorzichtigste Moeder, geheel verheerlijkt door de stroom van zovele sacramenten, antwoordde: "Eeuwige Vader en verheven God, Heer en Schepper van het heelal, sta mij opnieuw toe Uw zegen te ontvangen en in mijn armen de Verlangde der volkeren te mogen dragen (Agg. 2:8); en leer mij om als uw onwaardige Moeder en nietige slavin Uw heilige wil te vervullen." (IV Mar. 107:5).

Onmiddellijk hoorde zij een stem zeggen: "Ontvang uw Eniggeboren Zoon, volg Hem na en voed Hem op; en vergeet niet, dat gij Hem zult moeten opofferen, als Ik u dat vraag." (IV Mar. 107:6). 

De verheerlijkte Moeder antwoordde: "Aanschouw het schepsel Uwer handen, tooi mij met Uw genade, opdat Uw Zoon en mijn God mij als Zijn slavin zal willen ontvangen; en ik zal getrouw zijn in Zijn dienst, indien Gij mij met Uw Almacht bijstaat; en reken het mij niet aan als hoogmoed, dat ik, als onbetekenend schepsel, mijn eigen Heer en Schepper in mijn armen houd en aan mijn borst voed." (IV Mar. 107:7).

 

VE. 3

Na dit gesprek, zo vol van geheimenissen, schortte het Goddelijk Kind het wonder Zijner verheerlijking op, of liever: Hij luidde het nieuwe wonder in, het wonder van het buiten werking stellen van het effect der glorie in Zijn allerheiligste lichaam, dit uitsluitend tot Zijn ziel beperkend. Daar nam Hij het wezen aan van iemand die tot lijden in staat is. In deze vorm zag de allerzuiverste Moeder Hem nu, en nog steeds op haar knieën aanbad zij Hem met grote nederigheid en eerbied. Zo ontving zij Hem uit handen van de heilige engelen. En toen zij Hem dan in haar armen zag liggen, sprak zij tot Hem en zei: "Mijn liefste Liefde en licht van mijn ogen, Gij wezen van mijn ziel, Gij zijt te rechter tijd in deze wereld gekomen als de Zon der Gerechtigheid (Mel. 4:2), om de duisternissen van zonde en dood te verdrijven! Ware God van de ware God, red Uw dienaren en laat alle vlees Hem zien, Die over hen het heil zal brengen (Is. 9:2). Laat mij, Uw dienares, Uw slavin zijn, en vul mijn tekorten aan, opdat ik in staat zal zijn U op juiste wijze te dienen. Laat mij, mijn Zoon, juist zo zijn als Gij verlangt dat ik in Uw dienst zal zijn." (IV Mar. 108:1/8). 

Dan keerde de allervoorzichtigste Moeder zich tot de eeuwige Vader om Zijn Eniggeborene aan Hem op te dragen, zeggende: "Verheven Schepper van het heelal, hier is het altaar en het offer dat aanvaardbaar is in Uw ogen (Mal. 3:4). Zie van dit uur af met barmhartigheid neer op het menselijk geslacht; en voorzover wij Uw toorn verdiend hebben, laat nu de tijd aanbreken, dat Gij in Uw Zoon en de mijne voldoening zult vinden. Laat Uw rechtvaardigheid nu rusten en Uw barmhartigheid de overhand hebben; want daartoe heeft het Woord Zichzelf met zondig vlees bekleed (Rom. 8:3), en is het een Broeder geworden van stervelingen en zondaren (Fil. 2:7). Op deze grond erkend ik hen als broeders en ik bemiddel voor hen vanuit de diepste diepte mijner ziel. Gij, Heer, hebt mij tot Moeder gemaakt van Uw Eniggeborene, zonder enige verdienste mijnerzijds, want deze waardigheid stijgt boven elke verdienste van een schepsel uit; maar ik dank gedeeltelijk aan de mensheid, dat ik dit onvergelijkelijke, grote geluk mag smaken, want het is om hen, dat ik de Moeder ben van het mensgeworden Woord, de Verlosser van hen allen. Ik zal hen mijn liefde niet onthouden, en mijn zorg en waakzaamheid voor hun verlossing zal niet verslappen. Ontvang, eeuwige God, mijn wensen en smeekbeden voor datgene wat in overeenstemming is met Uw welbehagen en Uw wil." (IV Mar. 108:9/15).

 

VE. 4

De Moeder van barmhartigheid keerde zich ook tot de stervelingen en sprak hen met de volgende woorden toe: "Beur uzelf op, gij bedroefden, en verblijd u, gij ontroostbaren; sta op, gij die gevallen zijt, keer tot rust, gij zoekenden. Laat de rechtvaardigen zich verheugen en de heiligen zich verblijden; laten de hemelse geesten losbarsten in nieuwe jubel, laten de Profeten en Aartsvaders in het voorgeborchte nieuwe hoop koesteren, en laten alle generaties de Heer prijzen en Hem verheerlijken, Die Zijn wonderen vernieuwt. Komt, komt o gij armen, komt kleinen, zonder vrees, want in mijn armen draag ik de tot Lam geworden Leeuw, de Almachtige, Die zwak is geworden, de Onoverwinnelijke, Die nu overwonnen is. Komt, om het leven te verwerven, haast u om uw verlossing te verkrijgen, nader om eeuwige rust te vinden, omdat ik dit voor u allen heb, en aan u om niet wil geven zonder afgunst. Wees niet traag, wees niet zwaarmoedig, gij zonen der mensen en Gij, o zoetste vreugde mijner ziel, sta mij die kus van U toe, waarnaar alle schepselen haken." (IV Mar. 109:1/5). 

Daarmee liet de allergezegendste Moeder haar allerzuiverste en hemelse lippen op het Kind rusten, om liefhebbende strelingen van het Goddelijke Kind te ondergaan, Dat van Zijn kant, als haar waarachtige Zoon, daarnaar verlangd had. (IV Mar. 109:6). 

 

VE. 5

Hem in haar armen houdend, diende zij als altaar en heiligdom, waaromheen de tienduizend engelen, in zichtbare gedaanten, hun mensgeworden Schepper aanbaden. En aangezien de allergezegendste Drie-eenheid op bijzondere wijze aanwezig was bij de geboorte van het Woord, was de hemel als het ware zonder zijn bewoners, want het gehele hemelse hof had zich naar die gezegende grot van Bethlehem begeven en aanbad de Schepper in Zijn kleed en habijt van pelgrim (Fil. 2:7). En in hun harmonieuze lofprijzing zetten zij het nieuwe gezang: "Glorie in excelsis Deo, et in terra pax hominibus bonae voluntatie" (luc. 22:14), in. Op de meest lieflijke en weidse wijze, herhaalden zij dit, aan de grond genageld van verwondering over de nieuwe wonderen, welke op dat moment gewrocht werden, als ook in bewondering voor de onuitsprekelijke voorzichtigheid, gratie, nederigheid en schoonheid van deze aanminnige Maagd van vijftien jaren oud, die zulke onmetelijke en schitterende sacramenten als waardig Behoedster en Bedienares waren toevertrouwd. (IV Mar. 110:1/4). 

 

VE. 6

De tijd om de heilige Jozef de trouwe echtgenoot van de bescheiden en attente Vrouwe, te roepen, was aangebroken. Zoals ik hiervoor reeds zei was hij geheel verslonden, in extase, waarin hem door Goddelijke openbaring alle geheimenissen van deze gezegende Geboorte, welke zich gedurende deze nacht hadden afgespeeld, bekend waren gesteld. Maar het was passend, dat hij het vleesgeworden Woord, voordat andere stervelingen Die gezien zouden hebben, zag, en met al zijn lichamelijke vermogens en zintuigen zou aanbidden en eerbied zou kunnen betuigen; want hij was boven alle anderen uitverkoren als de trouwe bewaker van dit grote sacrament. Op de wens van zijn hemelse Echtgenoot trad hij uit zijn extase en keerde tot het normale bewustzijn terug. Zijn eerste blik viel op het Goddelijke Kind in de armen van de Moedermaagd, genesteld tegen haar heilige gelaat en borst. Daar aanbad hij Hem onder de grootste nederigheid en onder tranen van vreugde. Hij kuste Zijn voeten onder grote vreugde en bewondering, waaraan hij zonder twijfel gestorven zou zijn, als de Goddelijke macht hem niet in stand had gehouden; en hij zou zeker het gebruik zijner zinnen verloren hebben, als dit niet verijdelt zou zijn. Toen de heilige Jozef met de aanbidding van het Kind begon, verzocht de allervoorzichtigste Moeder haar Zoon te mogen opstaan (want tot dat moment was zij geknield gebleven), en terwijl de heilige Jozef haar de luiers en het linnengoed, dat zij meegebracht had, aanreikte, kleedde zij Hem met onvergelijkelijke eerbied, Godsvrucht en tederheid. Na Hem aldus ingewikkeld en gekleed te hebben, legde Zijn Moeder Hem met hemelse wijsheid in de kribbe, zoals dit is opgetekend door de heilige Lucas (Luc. 2:7). Daartoe had zij op een steen, wat stro en hooi geschikt, om te dienen als eerste rustplaats voor de Godmens op aarde, na degene welke Hij in haar armen gevonden had. Door Goddelijke beschikking spoedde zich een os, van een naburig veld naar de grot, en deze stond naast het lastdier dat de Koningin daar gebracht had. De gezegende Moeder beval hen met de middelen welke hen ten dienste stonden hun Schepper te erkennen en te aanbidden. De nederige dieren gehoorzaamden aan hun Meesteres en strekten zich uit voor het Kind. Het verwarmende met hun adem en Hem de diensten bewijzend, welke de mensen Hem geweigerd hadden. En zo werd dan de Godmens tussen twee beesten geplaatst, gewikkeld in doeken, en werd de profetie wonderlijk vervuld, waarin gezegd werd: "de os kent zijn eigenaar, en de ezel de kribbe van zijn meester; maar Israël heeft Mij niet willen kennen, en Mijn volk heeft er niets van begrepen." (IV Mar. 111:1/15). 

 

Onderrichting van de Allerheiligste Koningin Maria

 

VE. 7

Mijn dochter, indien de mensen hun harten zouden openstellen, en zij oprecht en waardig dit grote sacrament der liefde van de Allerhoogste zouden willen overwegen, dan zou dit een machtig middel zijn om hen op hun levenspad bij te staan en hen te laten genieten van de liefde van hun Schepper en Verlosser. Want aangezien de mensen een gezond verstand hebben ontvangen, zouden zij slechts hun vrije wil moeten gebruiken om dit sacrament met de eerbied welke zijn grootheid vraagt, te benaderen. En wie zou dan zo verhard zijn, dat hij niet bewogen wordt bij de aanblik van hun mensgeworden God, in armoede vernederd, veracht, onbekend, de wereld binnentredend in een grot, liggende in een kribbe, omgeven door redeloze dieren, slechts beschermd door een doodarme Moeder en verworpen door de waanwijze arrogantie der wereld? Wie zou dan nog durven, de ijdelheid en de trots, welke zo openlijk door de gedragingen van de Schepper van hemel en aarde verafschuwd en veroordeeld werden, aan te hangen? Niemand mag de nederigheid, armoede en behoeftigheid verafschuwen, welke de Heer bemind heeft en voor Zichzelf verkoos, om ons de weg van het eeuwige leven te leren kennen. Slechts weinigen hebben de rust om deze waarheid en dit voorbeeld tot zich te laten doordringen: en wegens deze lage ondankbaarheid zullen er slechts weinige zijn, die de vruchten van deze grote sacramenten plukken. (IV Mar. 112:1/6). 

 

VE. 8

Maar als de minzaamheid van mijn allerheiligste Zoon zo groot was om u zo rijkelijk licht en kennis te verschaffen omtrent deze overgrote zegeningen, dan zult gij kunnen begrijpen, welk een verplichting tot medewerking met dit licht Hij u heeft opgelegd. Om daaraan te voldoen herinner Ik u er aan en vermaan ik u toch alles wat van deze aarde is te vergeten en uit uw gedachten te bannen; dat gij toch niets moge najagen en met niets moet bezig zijn dan alleen met datgene wat u kan helpen om u terug te trekken en los te maken van de wereld en haar bewoners; opdat gij, met een hart ontdaan van alle aardse bindingen, uzelf openstelt om in dat hart de geheimen der armoede, nederigheid en Goddelijke liefde van de mensgeworden God te vieren. Doe uw voordeel met mijn voorbeeld en ontleen daaraan de eerbied, vreze en achting, waarmee gij Hem moet behandelen; zie toe hoe ik deed, toen ik Hem in mijn armen hield; volg mijn voorbeeld na, telkens wanneer gij Hem in uw hart ontvangt in het eerbiedwaardig sacrament der heilige Eucharistie, waarin dezelfde Godmens, geboren uit mijn schoot, aanwezig is. In dit heilig Sacrament ontvangt en bezit u Hem even wezenlijk en Hij verblijft in u zeker, als toen ik Hem bezat en met Hem sprak; slechts de wijze waarop verschilt. (IV Mar. 113:1/4). 

 

VE. 9

Ik wil zelfs, dat gij tot het allerhoogste gaat in deze heilige eerbied en vreze; en ik wens, dat gij goed oplet en ervan overtuigd zult zijn, dat bij het binnenkomen in uw hart in het heilig sacrament uw God u met dezelfde woorden vermaant, als die gij opgetekend hebt, toen Hij ze tot mij richtte: Wordt zoals ik. Zijn komst van de hemel op de aarde, Zijn geboren-worden in armoede, zijn leven en sterven daarin, waardoor Hij zo'n zeldzaam voorbeeld van minachting voor de wereld en haar ijdelheden heeft gegeven; de kennis, welke gij omtrent Zijn gedragingen verkregen hebt, en waarin gij door Goddelijke wijsheid zo diep doordrongen zijt: al deze dingen moesten voor u zijn gelijk levende stemmen, waarop gij acht dient te slaan en die gij dient vast te leggen in de diepste diepten van uw hart. Al deze voorrechten zijn u geschonken, opdat gij de gewone genaden tot hun uiterste spankracht zult weten te gebruiken; hoe dankbaar moet gij mijn allerheiligste Heer en Zoon zijn, hoe ernstig moet uw streven erop gericht zijn Hem een geschenk terug te geven even groot als Zijn goedheid, alsof Hij van de hemel gekomen was om u alleen te verlossen, en, alsof Hij al Zijn wonderen en al Zijn leerstellingen in de Heilige Kerk voor niemand anders dan voor u alleen bevestigd had. (IV Mar. 114:1/3).                                                                       

 

'

Maak jouw eigen website met JouwWeb