'

GENESIS
DRIEËNDERTIGSTE HOOFDSTUK
4332. Voorafgaand aan het vorige hoofdstuk werd ontvouwd, wat de Heer bij, (Mattheüs
24:32-35) heeft voorzegd ten aanzien van Zijn Komst; en dat daaronder de laatste tijd van de
vorige Kerk en de eerste van de Nieuwe Kerk werd verstaan, is daar en eerder op andere
plaatsen getoond; tot hiertoe werd gehandeld over de laatste tijd of het einde van de vorige
Kerk en over de eerste tijd of de aanvang van de Nieuwe Kerk; zie wat hierover aan hoofdstuk
31, nrs. 4056 tot 4060 en aan hoofdstuk 32, nrs. 4229 tot 4231 voorafgaat.
Nu moet ontvouwd worden wat in hetzelfde hoofdstuk bij de evangelist volgt van vers 36 tot
42, namelijk deze woorden, ‘Doch van die dag en uur weet niemand, ook niet de engelen der
hemelen, dan Mijn Vader alleen.
Maar gelijk de dagen van Noach, alzo zal ook zijn de komst van de Zoon des Mensen.
Want gelijk zij waren in de dagen voor de vloed, etende en drinkende, trouwende en ten
huwelijk uitgevende, tot de dag toe in welke Noach in de ark ging.
En zij bekenden niet totdat de vloed kwam en allen wegnam, alzo zal ook de komst van de
Zoon des Mensen zijn.
Alsdan zullen twee in het veld zijn, een zal aangenomen en een achtergelaten worden.
Twee zullen malen in de molen, een zal aangenomen en een achtergelaten worden’.
4333. Wat door deze woorden in de innerlijke zin wordt aangeduid, zal uit de volgende
ontvouwing blijken, namelijk dat beschreven wordt hoedanig de staat dan zal zijn, wanneer de
Oude Kerk verworpen en de Nieuwe geïnstaureerd wordt.
Dat het de verwerping van de Oude Kerk en de instauratie van de Nieuwe is die wordt
verstaan onder de voleinding der eeuw en onder de Komst van de Zoon des Mensen en in het
algemeen onder het Laatste Gericht, werd eerder meermalen getoond; en verder dat het
Laatste Gericht, reeds enige malen in dit aardrijk heeft plaatsgevonden, namelijk ten eerste:
toen de hemelse Kerk van de Heer, die de Oudste was, in de antediluvianen te gronde ging
door de overstroming van de boze en valse dingen, die in de innerlijke zin de vloed is.
Ten tweede: toen de geestelijke Kerk, die na de vloed was en de Oude Kerk wordt genoemd
en over een groot deel van de Aziatische wereld was verspreid, vanzelf ophield.
Ten derde: toen het uitbeeldende van de Kerk bij de nakomelingen van Jakob vernietigd werd,
wat plaatsvond toen de tien stammen in voortdurende gevangenschap weggevoerd en onder
de natiën verstrooid werden; en tenslotte toen Jeruzalem vernietigd werd en de Joden ook
uiteen werden geslagen; omdat er toen de voleinding der eeuw na de Komst van de Heer was,
zijn daarom tal van dingen die bij de evangelisten over de voleinding van die eeuw door de
Heer gezegd zijn, eveneens op die natie van toepassing en worden ook door sommigen heden
daarop toegepast; niettemin wordt daar in het bijzonder en voornamelijk gehandeld over de
voleinding der eeuw die nu te verwachten staat, namelijk over het einde van de christelijke
Kerk, waarover eveneens bij Johannes in de Openbaring wordt gehandeld; dit zal het vierde
en Laatste Gericht in dit aardrijk zijn.
Wat de woorden behelzen die vervat zijn in de eerder aangehaalde verzen 36 tot 42, zal uit de
innerlijke zin ervan blijken, die de volgende is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1806
4334. Doch van die dag en uur weet niemand, betekent de staat van de Kerk dan, ten aanzien
van de goede en de ware dingen, namelijk dat die staat aan niemand, noch op aarde, noch in
de hemel, zal verschijnen; want onder de dag en het uur wordt hier niet dag en uur of tijd
verstaan, maar de staat ten aanzien van het goede en ware; dat de tijden in het Woord staten
betekenen, zie de nrs. 2625, 2788, 2837, 3254, 3356; en dat ook de dagen die betekenen, nrs.
23, 487, 488, 493, 893, 2788, 3462, 3785; dat het de staat is ten aanzien van het goede en
ware, komt omdat over de Kerk wordt gehandeld, want het goede en ware maken de Kerk.
Ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen, betekent dat de hemel de staat van
de Kerk niet weet ten aanzien van het goede en ware in het bijzonder, maar de Heer alleen en
ook niet wanneer die staat van de Kerk zal aanbreken; dat het de Heer zelf is die onder de
Vader wordt verstaan, zie de nrs. 15, 1729, 2004, 2005, 3690; en dat het het Goddelijk Goede
in de Heer is dat de Vader wordt genoemd en het Goddelijk Ware dat uit het Goddelijk Goede
is, de Zoon, nrs. 2803, 3703, 3704, 3736; degenen die geloven dat een ander de Vader en een
ander de Zoon is en tussen hen een onderscheid maken, verstaan dus de Schrift niet.
Maar gelijk zij waren in de dagen voor de vloed, betekent de staat van de verwoesting van
degenen die van de Kerk zijn en die wordt vergeleken met de staat van de verwoesting van de
eerste of Oudste Kerk, van wie de voleinding der eeuw of Laatste Gericht in het Woord door
de vloed wordt beschreven; dat door de vloed de overstroming van de boze en valse dingen
wordt aangeduid en vandaar de voleinding van die eeuw, zie de nrs. 310, 660, 662, 705, 739,
790, 805, 1120; dat de dagen de staten zijn, zie eerder.
Etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, betekent hun staat ten aanzien
van de toe-eigening van het boze en het valse en vandaar de verbinding daarmee; dat eten de
toe-eigening van het goede is en drinken de toe-eigening van het ware, zie de nrs. 3168, 3513,
3596, dus in de tegenovergestelde zin de toe-eigening van het boze en het valse; dat trouwen
de verbinding met het boze is en ten huwelijk uitgeven de verbinding met het valse, kan
vaststaan uit wat over het huwelijk en de echtelijke liefde is gezegd en getoond, nrs. 686,
2173, 2618, 2728, 2729, 2737, 2738, 2739, 2803, 3132, 3155, namelijk dat het in de innerlijke
zin de verbinding is van het goede en het ware; hier is het echter in de tegenovergestelde zin
de verbinding van het boze en het valse.
Alles wat de Heer gesproken heeft, is omdat het Goddelijk is, niet zodanig in de innerlijke zin
als het in de letter is, zoals het eten en het drinken in het Heilig Avondmaal in de geestelijke
zin niet eten en drinken is, maar dat het goede van de Goddelijke Liefde wordt toegeëigend,
nrs. 2165, 2177, 2187, 2343, 2359, 3464, 3478, 3735, 4211, 4217; en zoals het echtelijke,
wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de Kerk en het rijk van de Heer, de
verbinding is van het goede dat van de liefde is, met het ware dat van het geloof is; daarom
wordt krachtens die verbinding het rijk van de Heer in het Woord het hemels huwelijk
genoemd.
Tot de dag toe in welke Noach in de ark ging, betekent het einde van de vorige Kerk en het
begin van de Nieuwe; want door Noach wordt de Oude Kerk in het algemeen aangeduid, die
op de Oudste volgde na de vloed, nr. 773 en elders; en door de ark de Kerk zelf, nr. 639; de
dag die enige malen in deze verzen genoemd wordt, betekent de staat, zoals hier vlak voor is
getoond.
En zij bekenden niet totdat de vloed kwam en allen wegnam, betekent dat de mensen van de
Kerk dan niet zullen weten dat zij overstroomd zijn van boze en valse dingen; dit is vanwege
het feit van de boze en valse dingen waarin zij zijn, niet zullen weten wat het goede van de
liefde is tot de Heer en het goede van de naastenliefde jegens de naaste en verder wat het ware
van het geloof is en dat dit ware daaruit is en niet kan bestaan dan alleen bij degenen die in
die liefde en in die naastenliefde leven; ook zullen zij niet weten dat het het innerlijke is dat
zaligt en verdoemt en niet het uiterlijke gescheiden van het innerlijke.
Alzo zal ook de komst van de Zoon des Mensen zijn, betekent het Goddelijk Ware en dat zij
het niet zullen aanvaarden; dat de Komst van de Zoon des Mensen het Goddelijk Ware is dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1807
dan onthuld zal worden, werd eerder bij vers 27 en 30 gezegd en in de nrs. 2803, 2813, 3704,
3003-3006, 3008, 3009.
Alsdan zullen twee in het veld zijn, een zal aangenomen en een achtergelaten worden,
betekent diegenen die binnen de Kerk in het goede zijn en hen die binnen de Kerk in het boze
zijn, dat zij die in het goede zijn, gezaligd zullen worden, en zij die in het boze zijn, verdoemd
zullen worden; dat het veld de Kerk is ten aanzien van het goede, zie de nrs. 2971, 3196,
3310, 3317, 3766.
Twee zullen malen in de molen, een zal aangenomen en een achtergelaten worden, betekent
diegenen die binnen de Kerk in het ware zijn, dat wil zeggen in de aandoening ervan vanuit
het goede, dat zij gezaligd zullen worden; en hen die binnen de Kerk in het ware zijn, dat wil
zeggen in de aandoening ervan vanuit het boze, dat zij verdoemd zullen worden; dat malen en
molen in het Woord dit betekenen, zal vaststaan uit wat nu volgt.
Hieruit blijkt nu dat door die woorden wordt beschreven hoedanig de staat zal zijn ten aanzien
van het goede en het ware binnen de Kerk, wanneer deze verworpen en een nieuwe Kerk
aangenomen wordt.
4335. Dat in het Woord zij die malen diegenen zijn die binnen de Kerk in het ware zijn vanuit
de aandoening van het goede en in de tegenovergestelde zin, zij die binnen de Kerk in het
ware vanuit de aandoening van het boze zijn, kan vaststaan uit de volgende plaatsen; bij
Jesaja: ‘Daal af en zit op het stof, maagd dochter van Babel; zit op de aarde, er is niet een
troon, dochter der Chaldeeën, neem de molen en maal meel, onthul uw haren, ontbloot de
voet, onthul de dij, ga door de rivieren’, (Jesaja 47:1,2); de dochter van Babel staat voor hen
bij wie de uiterlijke dingen heilig en goed verschijnen, maar de innerlijke dingen profaan en
boos, nrs. 1182, 1326; de dochter der Chaldeeën voor hen bij wie de uiterlijke dingen heilig
en waar verschijnen, maar de innerlijke dingen profaan en vals, nrs. 1368, 1816; de molen
nemen en meel malen, staat voor leerstellige dingen uitbroeden vanuit ware dingen die zij
verdraaien, want het meel betekent, omdat het uit tarwe of gerst is, de ware dingen vanuit het
goede, maar in de tegenovergestelde zin de ware dingen die zij verdraaien om te verleiden.
Bij Jeremia: ‘Ik zal van hen doen vergaan de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de
stem des bruidegoms en de stem der bruid, de stem der molens en het licht der lamp; en dit
ganse land zal zijn tot verwoesting en verlating’, (Jeremia 25:10,11); en bij Johannes:
‘Geen ambachtsman van enige kunst zal meer in Babylon gevonden worden, geen stem des
molens zal in haar meer gehoord worden en het licht der lamp zal in haar niet meer lichten en
de stem des bruidegoms en der bruid zal in haar niet meer gehoord worden’, (Apocalyps
18:21-23); de stem des molens zal in Babylon niet meer gehoord worden, staat voor: evenmin
het inzicht van het ware.
In de Klaagliederen: ‘Zij hebben de vrouwen in Zion verkracht, de maagden in de steden van
Jehudah; de vorsten zijn door hun hand opgehangen, de aangezichten der ouden zijn niet
geëerd geweest, de jongemannen werden heengevoerd om te malen en de knapen vallen onder
het hout’, (Klaagliederen 5:11-14); de jongemannen werden heengevoerd om te malen, staat
voor: om valse dingen uit te broeden, door de ware dingen aan te plooien en door zo te
overreden.
Bij Mozes: ‘Alle eerstgeborene in het land van Egypte zal sterven, van de eerstgeborene van
Farao af, zittende op zijn troon, tot de eerstgeborene der dienstmaagd die achter de molens
is’, (Exodus 11:5); de eerstgeborenen van Egypte staan voor de ware dingen van het geloof
die gescheiden zijn van het goede van de naastenliefde, waardoor die valse dingen worden, nr.
3325; de eerstgeborene der dienstmaagd die achter de molens is, staat voor de aandoening van
zo’n ware, vanwaar de valse dingen zijn; dit werd door die historische dingen uitgebeeld.
Bij dezelfde: ‘Men zal de molens en de molensteen niet te pand nemen, omdat hij de ziel is
van de verpander’, (Deuteronomium 24:6); deze wet werd daarom gegeven, omdat door de
molens de leerstellige dingen werden aangeduid en door de molensteen de ware dingen van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1808
leerstellige dingen en deze zijn het die ‘de ziel van de verpander’ worden genoemd; dat deze
wet zonder de geestelijke betekenis van de molens en van de molensteen niet gegeven zou
zijn en er niet gezegd zou zijn dat het zijn ziel was, blijkt duidelijk.
Dat het malen het aanduidende ontleent aan de uitbeeldende dingen die in de wereld van de
geesten bestaan, werd mij getoond; want er werden geesten gezien die daar als het ware
maalden, zonder nuttig doel, alleen voor hun genoegen; en omdat de ware dingen dan zonder
hun aandoening vanuit het goede zijn, verschijnen zij wel als ware dingen in de uiterlijke
vorm, maar omdat het innerlijke niet daarin is, zijn het hersenschimmen; en indien het
innerlijke boos is, dan worden zij aangewend om het boze te bevestigen en zo worden zij dus
valse dingen door aanplooiing aan het boze.
GENESIS 33 : 1 – 20
1. En Jakob hief zijn ogen op en ziet, Ezau kwam en met hem vierhonderd mannen; en
hij verdeelde de kinderen over tot Lea en over tot Rachel en over tot de beide
dienstmaagden.
2. En hij stelde de dienstmaagden en haar kinderen eerst en Lea en haar kinderen
daarachter en Rachel en Jozef daarachter.
3. En hijzelf ging voor hen door en hij boog zich zeven malen ter aarde, totdat hij
genaderd was tot zijn broeder.
4. En Ezau liep hem tegemoet en omhelsde hem en viel hem aan de hals en kuste hem
en zij weenden.
5. En hij hief zijn ogen op en hij zag de vrouwen en de kinderen en hij zei: Wie zijn
dezen u; en hij zei: De kinderen die God aan uw knecht genadiglijk verleend heeft.
6. En de dienstmaagden naderden, zij en haar kinderen en zij bogen zich neder.
7. En ook Lea naderde en haar kinderen en zij bogen zich neder; en daarna Jozef en
Rachel en zij bogen zich neder.
8. En hij zei: Wat is u al dat kamp hetwelk ik ontmoet heb; en hij zei: Om genade te
vinden in de ogen van mijn heer.
9. En Ezau zei: Ik heb veel, mijn broeder, het zij het uwe wat het uwe is.
10. En Jakob zei: Neen, ik bid u, indien ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen
en neem gij mijn gave aan uit mijn hand, daarom, omdat ik uw aangezichten gezien
heb zoals het zien van de aangezichten Gods en gij mij aanvaard hebt.
11. Neem, ik bid u, mijn zegen aan, welke u toegebracht is, omdat God mij genadiglijk
verleend heeft en omdat ik alles heb; en hij hield bij hem aan en hij nam aan.
12. En hij zei: Laat ons reizen en gaan en ik zal dicht naast u gaan.
13. En hij zei tot hem: Mijn heer weet dat de kinderen teder zijn en zogende kudden
van kleinvee en van grootvee zijn bij mij en dreven zij ze af een enige dag en alle
kudden van kleinvee zouden sterven.
14. Mijn heer ga, ik bid u, voor zijn knecht door, en ik, ik zal langzaam voortschrijden
naar de voet van het werk hetwelk voor mij is en naar de voet der kinderen, totdat ik
tot mijn heer kome, tot Seïr.
15. En Ezau zei: Laat mij, ik bid u, met u stellen van het volk hetwelk met mij is; en hij
zei: Waartoe dit; laat mij genade vinden in mijns heren ogen.
16. En Ezau keerde op die dag weder tot zijn weg, tot Seïr.
17. En Jakob reisde naar Sukkoth en bouwde voor zich een huis en maakte hutten voor
zijn verwerving; daarom noemde hij de naam van de plaats Sukkoth.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1809
18. En Jakob kwam tot Salem, de stad van Sichem, welke is in het land Kanaän, als hij
daarheen kwam uit Paddan Aram; en hij legerde zich tot de aangezichten van de stad.
19. En hij kocht het gedeelde des velds waar hij zijn tent spande, uit de hand der zonen
van Hemor, de vader van Sichem, voor honderd kesitah.
20. En hij richtte daar een altaar op en noemde het ‘El Elohee Israël’.
DE INHOUD
4336. Hier wordt in de innerlijke zin gehandeld over de verbinding van het Goddelijk
Natuurlijk Goede, te weten Ezau, met het goede van het ware, te weten Jakob; dus over de
onderwerping van het laatstgenoemde en de inboezeming in het Goddelijk Natuurlijk Goede;
hier wordt beschreven hoe dit proces plaatsvindt.
Tenslotte wordt gehandeld over de verwerving van de innerlijke ware dingen.
DE INNERLIJKE ZIN
4337. In de hoofdstukken die voorafgingen werd, waar van Jakob sprake was, in de innerlijke
zin gehandeld over de verwerving van het ware in het natuurlijke en die verwerving vindt
plaats opdat het met het goede verbonden kan worden, want al het ware is ter wille van dat
doel; Jakob is in de innerlijke zin dat ware en Ezau is het goede waarmee het ware verbonden
moet worden.
Voordat de verbinding plaatsvindt, schijnt het ware op de eerste plaats te zijn, maar na de
verbinding is het goede daadwerkelijk op de eerste plaats, zie de nrs. 3539, 3548, 3556, 3563,
3570, 3576, 3603, 3701, 3995.
Dit is het ook wat wordt aangeduid door de profetische uitspraak van Izaäk tot Ezau:
‘Op uw zwaard zult gij leven en zult uw broeder dienen en het zal zijn, wanneer gij zult
heersen en gij zult zijn juk verbreken van uw hals’, (Genesis 27:40); hier wordt nu gehandeld
over die staat; vandaar komt het dat Jakob Ezau zijn heer en zichzelf knecht noemt, in dit
hoofdstuk, verzen 5,8,13,14.
Men moet weten dat Jakob hier het goede van het ware uitbeeldt, maar het goede van het ware
is in zich beschouwd slechts het ware, want het ware wordt, zolang het alleen in het geheugen
is, het ware genoemd; maar wanneer het in de wil en daaruit in de daad is, wordt het het goede
van het ware genoemd; het ware doen is immers niets anders; al wat uit de wil voortgaat,
wordt het goede genoemd, want het wezenlijke van de wil is de liefde en de aandoening
daaruit; en al wat vanuit de liefde en de aandoening ervan gebeurt, heet het goede.
Ook kan het ware niet verbonden worden met het goede dat door de innerlijke mens invloeit
en van oorsprong Goddelijk is en hier door Ezau wordt uitgebeeld, voordat het ware naar wil
en daad het ware is, dat wil zeggen, het goede van het ware; want het goede dat door de
innerlijke mens invloeit en van oorsprong Goddelijk is, vloeit in de wil en gaat daar het goede
van het ware tegemoet dat door de uiterlijke mens is ingeboezemd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1810
4338. vers 1-3. En Jakob hief zijn ogen op, en zag, en ziet, Ezau kwam en met hem
vierhonderd mannen; en hij verdeelde de kinderen over tot Lea en over tot Rachel en over tot
de beide dienstmaagden.
En hij stelde de dienstmaagden en haar kinderen eerst en Lea en haar kinderen daarachter en
Rachel en Jozef daarachter.
En hijzelf ging voor hen door en hij boog zich zeven malen ter aarde, totdat hij genaderd was
tot zijn broeder.
Jakob hief zijn ogen op en zag, betekent de doorvatting en de opmerkzaamheid van het goede
van het ware, dat Jakob is; en ziet, Ezau kwam, betekent dat het Goddelijk natuurlijk Goede
kwam, en met hem vierhonderd mannen, betekent de staat; en hij verdeelde de kinderen over
tot Lea, betekent de schikking van de uiterlijke ware dingen onder hun aandoening; en over
tot Rachel, betekent de schikking van de innerlijke ware dingen onder hun aandoening; en
over tot de beide dienstmaagden, betekent onder de aandoening van de daaraan ten dienste
staande dingen; en hij stelde de dienstmaagden en haar kinderen eerst en Lea en haar kinderen
daarachter en Rachel en Jozef daarachter, betekent de orde van de algemene dingen aan
waarin de overige zijn; en hijzelf ging voor hen door, betekent het universele, dus alle dingen;
en hij boog zich zeven malen ter aarde, betekent de onderwerping van alle dingen; totdat hij
genaderd was tot zijn broeder, betekent de verbinding van de zijde van het goede uit het ware,
dat Jakob is.
4339. Jakob hief zijn ogen op en zag; dat dit de doorvatting en de opmerkzaamheid betekent
van het goede van het ware, dat Jakob is, staat vast uit de betekenis van ‘de ogen opheffen en
zien’, namelijk de doorvatting en de opmerkzaamheid; want de ogen opheffen is iets uiterlijks
dat overeenstemt met de verheffing van het gemoed, dat het innerlijke is, dus met de
doorvatting; vandaar stemt zien overeen met opmerkzaamheid.
Dat Jakob hier het goede van het ware uitbeeldt, zie nr. 4337.
4340. Dat ‘Ezau kwam’ betekent dat het Goddelijk Natuurlijk Goede kwam, staat vast uit de
betekenis van Ezau, namelijk het Goddelijk Goede in het natuurlijke, waarover nr. 3576.
4341. En met hem vierhonderd mannen; dit betekent de staat, hier de staat van de verbinding
van het Goddelijk Goede met het ware in het natuurlijke, want daarover wordt gehandeld;
vierhonderd betekent in het Woord de staat en de duur van de verzoeking, nrs. 1847, 2959,
2966; en omdat alle verbinding van het goede met het ware door verzoekingen plaatsvindt, is
het dus de staat van de verzoekingen die hier wordt verstaan; dat de goede dingen met de ware
dingen worden verbonden door verzoekingen, zie de nrs. 2272, 3318; en dat de verzoekingen
ontstaan wanneer het goede de leiding neemt, nrs. 4248, 4249; en verder dat de vereniging
van het Goddelijk Wezen van de Heer met Zijn Menselijk Wezen door verzoekingen werd
bewerkt, nr. 1737.
Het goede zelf dat met het ware moet worden verbonden, wordt niet verzocht, maar het ware;
en ook wordt het ware niet verzocht door het goede, maar door de valse en de boze dingen en
verder ook door begoochelingen en illusies en door de aandoening ervan die aan de ware
dingen in het natuurlijke kleven; want wanneer het goede invloeit, wat door de innerlijke weg
of door de innerlijke redelijke mens plaatsvindt, dan verdragen de voorstellingen van de
natuurlijke mens, die gevormd zijn door de begoochelingen van de zinnen en de illusies
daaruit, de nadering van het goede niet, want zij stemmen daarmee niet samen; vandaar de
angst in het natuurlijke en de verzoeking; het zijn deze dingen die in de innerlijke zin in dit
hoofdstuk daarmee beschreven worden dat Jakob bij de komst van Ezau met vierhonderd
mannen in vrees en vandaar in angst raakte en vandaar in de staat van onderwerping en
vernedering; want de verbinding van die dingen vindt nooit op een andere wijze plaats.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1811
Hieruit kan vaststaan dat door vierhonderd mannen de staat van de verzoekingen wordt
aangeduid, door vierhonderd die staat zelf; door de mannen echter de redelijke ware dingen
die met het goede verbonden zijn wanneer het invloeit in het natuurlijke; dat door de mannen
de verstandelijke en de redelijke dingen worden aangeduid, zie de nrs. 265, 749, 1007, 3134;
maar deze dingen zijn van dien aard dat zij in het duistere van de mens vallen; de oorzaak
hiervan is dat het onderscheid tussen het redelijke en het natuurlijke niet verschijnt wanneer
hij in het lichaam leeft, en in het geheel niet aan degenen die niet zijn wederverwekt en ook
maar heel weinig aan hen die wel zijn wederverwekt, want zij denken niet daarover na, ja,
bekommeren er zich zelfs ook niet om, want de erkentenissen van de innerlijke dingen van de
mens zijn bijna in vergetelheid geraakt, terwijl deze toch oudtijds het al van het inzicht bij de
mensen binnen de Kerk uitmaakten.
Toch kunnen deze dingen enigermate duidelijk zijn uit wat eerder over het redelijke en de
invloeiing ervan in het natuurlijke is getoond, namelijk dat het natuurlijke door het redelijke
wordt wederverwekt, nrs. 3368, 3671; het zijn deze ware dingen die vanuit het redelijke met
het goede in het natuurlijke invloeien, die in de innerlijke zin worden aangeduid door de
vierhonderd mannen die met Ezau waren.
4342. En hij verdeelde de kinderen over tot Lea; dat dit de schikking betekent van de
uiterlijke ware dingen onder hun aandoening, staat vast uit de betekenis van ‘verdelen over
tot’ namelijk de schikking; uit de betekenis van de kinderen of de zonen, namelijk de ware
dingen, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3373; en uit de uitbeelding van Lea,
namelijk de aandoening van het uiterlijk ware, waarover de nrs. 3793, 3819; vandaar zijn de
kinderen of de zonen hier de ware dingen van de uiterlijke aandoening, dus de uiterlijk ware
dingen; uiterlijke ware dingen heten die dingen die de zinlijke ware dingen worden genoemd,
dat wil zeggen, die welke rechtstreeks uit de wereld door de zintuigen van het lichaam
invloeien; de innerlijke ware dingen echter, die door de kinderen van Rachel worden
aangeduid, zijn die dingen die innerlijk in het natuurlijke zijn, dichter onder de blik van het
redelijke en waaraan de begoochelingen en de illusies daaruit niet zo aankleven als aan de
zinlijke dingen; want hoe innerlijker de ware dingen gaan, des te meer worden zij van de
wereldse en aardse dingen gezuiverd.
4343. En over tot Rachel; dat dit de schikking betekent van de innerlijke ware dingen onder
hun aandoening, staat vast uit de uitbeelding van Rachel, namelijk de aandoening van het
innerlijk ware, waarover de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; vandaar zijn haar kinderen of zonen
hier de innerlijke ware dingen; zie wat hier vlak voor is vermeld in nr. 4342 over de innerlijke
ware dingen.
4344. En over tot de beide dienstmaagden; dat dit betekent onder de aandoening van de
daaraan ten dienste staande dingen, staat vast uit de betekenis van de dienstmaagden, namelijk
de aandoeningen van de wetenschappen en van de erkentenissen, nrs. 1895, 2567, 3835, 3849
en verder de middelen, die van dienst zijn voor de verbinding van de uiterlijke mens met de
innerlijke, nrs. 3913, 3917; en uit de uitbeelding van Zilpa en Bilha, die hier de
dienstmaagden zijn en hier dus de als middelen van dienst zijnde uiterlijke aandoeningen, nrs.
3849, 3931.
4345. En hij stelde de dienstmaagden en haar kinderen eerst en Lea en haar kinderen
daarachter en Rachel en Jozef daarachter; dat dit de ordening betekent van de meer algemene
dingen, aan de staat waarin de overige zijn, kan vaststaan uit wat nu eerder over de betekenis
van de dienstmaagden, van Lea en van Rachel en hun kinderen is gezegd, namelijk dat de
dienstmaagden de aandoeningen van de wetenschappen en de erkentenissen zijn, dat Lea de
aandoening van het uiterlijke ware is en Rachel de aandoening van het innerlijk ware; de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1812
aandoeningen van de wetenschappen en van de erkentenissen zijn de meest uiterlijke, want
het zijn de wetenschappen en de erkentenissen zelf waaruit en waarin de ware dingen zijn; de
aandoening van het uiterlijk ware volgt daaruit, en is innerlijker; en de aandoening van het
innerlijk ware is nog innerlijker; hoe uiterlijker de ware dingen zijn des te algemener zijn zij
ook, en hoe innerlijker, des te minder algemeen zijn zij, en zij worden naar verhouding
bijzondere en afzonderlijke dingen genoemd.
Het is met de algemene dingen zo gesteld dat zij algemene dingen worden genoemd uit
hoofde hiervan dat zij uit bijzondere dingen bestaan, dus omdat zij de bijzondere dingen in
zich bevatten; algemene dingen zonder bijzondere dingen zijn niet algemene dingen, maar
vanwege de bijzondere dingen heten zij zo; het is daarmee gesteld als met het geheel en de
delen; het geheel kan niet een geheel heten tenzij er delen zijn, want vanuit de delen bestaat
het geheel; want er is niet iets in de natuur van de dingen, dat niet ontstaat en blijft bestaan
vanuit andere dingen; dat wat ontstaat en blijft bestaan vanuit andere dingen, wordt het
algemene genoemd en die dingen waar vanuit het is samengesteld en blijft bestaan, worden de
bijzondere dingen genoemd.
De uiterlijke dingen zijn die dingen die zijn samengesteld uit de innerlijke dingen en daarom
zijn de uiterlijke dingen betrekkelijk genomen de algemene dingen; zo is het gesteld met de
mens en zijn vermogens, namelijk hoe uiterlijker ze zijn, des te algemener zijn ze, want ze
zijn samengesteld uit meer innerlijke vermogens en deze weer uit de binnenste, volgens de
orde.
Het lichaam zelf en de dingen die van het lichaam zijn, zoals die welke de uitwendige zinnen
en de handelingen worden genoemd, zijn betrekkelijk genomen de meest algemene; het
natuurlijke gemoed en de dingen die van dat gemoed zijn, zijn minder algemene dingen,
omdat zij innerlijker zijn en zij worden betrekkelijk genomen de bijzondere dingen genoemd;
het redelijk gemoed echter en de dingen die van dat gemoed zijn, zijn nog innerlijker en zij
zijn betrekkelijk genomen de afzonderlijke dingen.
Deze dingen komen op levende wijze uit wanneer de mens van het lichaam wordt ontdaan en
een geest wordt; want dan is het duidelijk voor hem dat zijn lichamelijke dingen niets anders
dan de meest algemene dingen zijn geweest van die dingen die van zijn geest zijn en dat de
lichamelijke dingen ontstonden en bleven bestaan vanuit die dingen die van zijn geest zijn,
dus dat de dingen die van zijn geest zijn, betrekkelijk genomen de bijzondere dingen zijn
geweest; en wanneer dezelfde geest een engel wordt, dat wil zeggen, wanneer hij in de hemel
wordt geheven, dat hij dezelfde dingen die hij tevoren in het algemeen en dus in het duister
heeft gezien en gevoeld, dan in het bijzonder en in de helderheid ziet en voelt, want hij ziet en
voelt dan ontelbare dingen die hij tevoren als één ding had gezien en gevoeld.
Dit blijkt ook uit de mens zelf wanneer hij in de wereld leeft: de dingen die hij in zijn
kindsheid ziet en voelt, zijn de meest algemene; en die hij ziet en voelt in de knapen- en
jongelingsjaren, zijn de bijzondere dingen van die algemene en die welke hij ziet en voelt op
volwassen leeftijd, zijn de afzonderlijke dingen van die bijzondere dingen; want naarmate de
mens in leeftijd voortschrijdt, voegt hij bijzondere dingen in de algemene dingen van de
kindsheid en daarna voegt hij afzonderlijke dingen in de bijzondere, want hij gaat geleidelijk
verder naar de innerlijke dingen en vult de algemene dingen met bijzondere en de bijzondere
met afzonderlijke.
Daaruit kan nu vaststaan wat er verstaan wordt onder de orde van de algemene dingen aan
waarin de overige zijn, wat daarmee wordt aangeduid dat hij de dienstmaagden en hun
kinderen eerst stelde en Lea en haar kinderen daarachter en Rachel en haar kinderen
daarachter.
Evenzo is het gesteld met de mens wanneer hij wordt wederverwekt, of wat hetzelfde is,
wanneer bij hem de ware dingen met het goede verbonden worden en over deze zaak wordt
hier gehandeld; dan worden eerst de algemene aandoeningen met de ware dingen ervan, die
hier de dienstmaagden en hun kinderen zijn, in het goede gevoegd, daarna de minder
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1813
algemene dingen, dat wil zeggen, de bijzondere dingen, betrekkelijk genomen, die hier Lea en
haar kinderen zijn en tenslotte de nog minder algemene dingen, dat wil zeggen, de
afzonderlijke dingen, betrekkelijk genomen, die hier Rachel en Jozef zijn; want dan gaat de
mens evenzo als het ware de leeftijden door; eerst heeft hij de kindsheid, daarna de knapenen
de jongelingsjaren en tenslotte de volwassen leeftijd.
4346. En hijzelf ging voor hen door; dat dit het universele, dus alle dingen betekent, staat vast
uit de uitbeelding van Jakob, die hier ‘hijzelf’ is, namelijk het goede van het ware., dat wil
zeggen, het ware met de wil en met de daad, nr. 4337; het goede van het ware is het
universele van alle dingen, want de algemene dingen, de bijzondere en de afzonderlijke,
waarover vlak hiervoor, zijn van het universele, omdat zij daarin zijn.
4347. En hij boog zich zeven malen ter aarde; dat dit de onderwerping van alle dingen
betekent, staat vast uit de betekenis van zich ter aarde buigen, te weten een gevoel van
vernedering, nr. 2153 dus de onderwerping; de hoogste graad van de vernedering wordt
aangeduid door zeven malen en de onderwerping van alle dingen daarmee dat Jakob zich
boog, want Jakob beeldt het universele van alle dingen uit, zoals eerder in nr. 4346 is gezegd.
Wat de vernedering en de onderwerping aangaat, weinigen weten waarom deze er zal zijn
voor het Goddelijke, wanneer de mens in de eredienst is; vandaar weet men ook niet wat dit
uitwerkt; zij die niet in de erkentenis van de innerlijke dingen zijn, kunnen niet anders
geloven dan dat het Goddelijke de vernedering en de onderwerping van de mens wil, zoals de
mens die in de begeerte naar roem is, dus dat het Goddelijke daaruit heerlijkheid wil en wordt
aangedaan door de heerlijkheid die de mens daaraan toeschrijft; maar het is hiermee geheel
anders gesteld: het Goddelijke is niet in enige aandoening van de heerlijkheid, want wat voor
heerlijkheid heeft het Goddelijke uit de mens; maar het wil de vernedering en de
onderwerping niet om Zijnentwil maar ter wille van de mens; want als de mens in de
vernedering is, verafschuwt hij het boze en valse bij hemzelf, nrs. 2327, 2423, 3994; en op
deze wijze verwijdert hij ze en wanneer ze verwijdert zijn, kan het Goddelijke met het goede
en ware invloeien.
Eenieder kan dit bij zichzelf weten: wie hoogmoedig is, is in de liefde van zich en stelt zich
niet alleen boven anderen, maar bekommert zich ook niet in het minst om het Goddelijke; dus
verwerpt hij de invloeiing van het goede en vandaar de verbinding ervan met de ware dingen;
dit is de echte oorzaak van de vernedering van de mens voor het Goddelijke.
Daaruit blijkt dat het goede niet met de ware dingen verbonden, dus de mens niet
wederverwekt kan worden, tenzij hij zich vernedert en onderwerpt.
Met betrekking tot de ware dingen wordt van vernedering en onderwerping gesproken, omdat
de ware dingen invloeien door de uiterlijke mens, het goede echter door de innerlijke; de
dingen die door de uiterlijke mens invloeien, brengen begoochelingen met zich mee en
vandaar valse dingen met de aandoeningen ervan; de dingen echter die door de innerlijke
mens invloeien hebben dit niet, omdat het het Goddelijke is dat door deze mens invloeit en de
ware dingen tegemoet komt, opdat zij verbonden worden.
Daaruit blijkt nu wat er wordt verstaan onder de onderwerping van alle dingen, die daarmee
wordt aangeduid dat Jakob zich zeven malen ter aarde boog totdat hij genaderd was tot zijn
broeder.
4348. Totdat hij genaderd was tot zijn broeder; dat dit de verbinding betekent van de zijde van
het goede uit het ware, dat Jakob is, staat vast uit de betekenis van ‘naderen’, namelijk zich te
verbinden; uit de uitbeelding van Ezau, die hier de broeder is, namelijk het Goddelijk Goede
in het natuurlijke, waarover nr. 4337; en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van
het ware, waarover eveneens eerder in nr. 4337.
Hoe het hiermee gesteld is, werd eerder in nr. 4347 ontvouwd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1814
4349. vers 4. En Ezau liep hem tegemoet, en omhelsde hem en viel hem aan de hals en kuste
hem en zij weenden.
Ezau liep hem tegemoet, betekent de invloeiing van het Goddelijk Natuurlijk Goede; en hij
omhelsde hem, betekent de eerste verbinding van de liefde; en viel hem aan de hals, betekent
de tweede verbinding van alle dingen in dat universele; en kuste hem, betekent de innerlijke
verbinding vanuit de liefde; en zij weenden, betekent de uitwerking.
4350. Ezau liep hem tegemoet; dat dit de invloeiing van het Goddelijk Natuurlijk Goede
betekent, staat vast uit de betekenis van tegemoet lopen, namelijk de invloeiing; en uit de
uitbeelding van Ezau, namelijk het Goddelijk Natuurlijk Goede, nrs. 4337, 4340; dat tegemoet
lopen hier de invloeiing is, komt omdat het Goddelijk Goede door de innerlijke mens invloeit
en het ware tegemoet komt dat door de uiterlijke mens wordt ingeboezemd, opdat zij
verbonden worden; dit blijkt ook uit wat volgt, want er volgt, dat hij hem omhelsde, aan zijn
hals viel en hem kuste en men zal zien dat daarmee de verbinding door de liefde wordt
aangeduid.
4351. En omhelsde hem; dat dit de eerste verbinding van de liefde betekent, staat vast uit de
betekenis van omhelzen, namelijk de aandoening, nr. 3807; en omdat de aandoening van de
liefde is en de liefde de verbinding beoogt, is het vandaar de verbinding van de liefde die hier
wordt aangeduid; dat het de eerste verbinding van de liefde is, komt omdat er volgt dat hij
hem aan de hals viel en daarna dat hij hem kuste, wat de nauwere en meer innerlijker
verbindingen vanuit de liefde betekent.
Dat het omhelzen de uitwerking is die vanuit de verbinding van de liefde vloeit, is zonder
verdere ontvouwing duidelijk; dus dat het in de innerlijke zin die verbinding is; want de
dingen die van de innerlijke zin zijn, worden in het Woord door uiterlijke dingen voorgesteld.
4352. En viel hem aan de hals; dat dit de tweede verbinding betekent van alle dingen die in
dat universele zijn, staat vast uit de betekenis van aan de hals vallen, namelijk een nauwere
verbinding, want het is een nauwere omhelzing; door de hals wordt ook in de innerlijke zin de
invloeiing en de vergemeenschapping van de innerlijke en de uiterlijke dingen en vandaar de
verbinding aangeduid, zie de nrs. 3542, 3603; dat het de verbinding is van alle dingen of met
alle dingen in dat universele, komt omdat Jakob die hier ‘zijn’ is, het universele van alle
dingen ten aanzien van de ware dingen is, nr. 4346.
Hier wordt de verbinding van het goede met de ware dingen in het natuurlijke beschreven en
hiermee is het als volgt gesteld: het goede vloeit door de innerlijke mens in de uiterlijke en het
verbindt zich daar met de ware dingen die door de uiterlijke mens zijn ingebracht; het goede
immers dat door het innerlijke invloeit, is van de liefde, want er is niet enig geestelijk en
hemels goede dat niet van de liefde is; het is daaruit, en vandaar heet het het goede bij de
mens; het is de liefde zelf die in het goede en met het goede is, die verbindt; indien de liefde
niet daarin aanwezig was, zou er nooit enige verbinding kunnen zijn, want de liefde is niets
anders dan geestelijke verbinding, omdat die door die liefde plaatsvindt.
Die liefde komt nergens anders vandaan dan van de Heer, want Hij is de bron en de oorsprong
van alle hemelse en geestelijke liefde en dus van al het goede daaruit.
Die liefde is tweevoudig: hemels en geestelijk; de hemelse liefde is de liefde tot de Heer en de
geestelijke liefde is de liefde jegens de naaste en deze wordt de naastenliefde genoemd; het
zijn die liefden waaruit al het hemels en geestelijk goede is en die zich met de ware dingen
verbinden, die van het geloof worden genoemd; want de ware dingen van het geloof,
beschouwd zonder liefde, zijn slechts woorden zonder leven, maar door de liefde, dus door de
verbinding met het goede van de liefde, nemen zij het leven aan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1815
Daaruit kan vaststaan dat er nooit iets van geloof is, tenzij bij diegenen die in het goede van
de liefde zijn en dat het geloof is volgens de liefde.
En omdat er nooit iets van geloof is tenzij bij degenen die in het goede van de liefde zijn, is er
daarom ook niet enig vertrouwen of stellige verwachting; de stellige verwachting of het
vertrouwen, dat van het geloof wordt genoemd, is bij anderen dan bij hen die in de liefde en in
de naastenliefde zijn, òf onecht òf zodanig als ook bij de duivelse geesten bestaat wanneer zij
in een staat van vrees of angst zijn, of in een staat van overreding vanuit de liefde van zich en
van de wereld.
Maar omdat men heden het geloof zonder de goede dingen van de naastenliefde tot het
zaligmakend geloof heeft gemaakt, maar men toch uit de verte ziet dat de ware dingen van het
geloof niet kunnen zaligen, met als oorzaak dat zij ook bij de bozen bestaan, erkent men
daarom het vertrouwen en de stellige verwachting en noemt men die het geloof, maar men
weet niet wat het is en dat het ook bij de bozen kan bestaan en dat er geen geestelijk
vertrouwen is, dan alleen dat wat door het goede van de liefde en de naastenliefde invloeit,
maar niet dan, wanneer de mens in vrees of angst is of in de overreding vanuit de liefde van
zich en van de wereld, maar wanneer hij in een vrije staat is; ook niet bij anderen dan bij hen
bij wie het goede met de ware dingen is verbonden en ingeworteld door de voorafgegane
levensloop, dus niet ziekten, rampspoed, levensgevaar en bij de naderende dood; indien dat
vertrouwen of die stellige verwachting die in een gedwongen staat verschijnt, de mens
zaligde, dan zouden alle stervelingen gezaligd worden, want daartoe wordt eenieder
gemakkelijk gebracht; de Heer immers die het heil van allen wil, zou er iedereen mee
bedelen; maar over het vertrouwen en de stellige verwachting welke het geloof wordt
genoemd, moet elders, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, worden gezegd wat
het is, hoedanig het is en bij wie het is.
4353. En kuste hem; dat dit de innerlijke verbinding vanuit de liefde betekent, staat vast uit de
betekenis van kussen, namelijk de verbinding vanuit liefde, nrs. 3573, 3574, 4215; hier de
innerlijke verbinding.
In dit vers wordt in het algemeen gehandeld over de verbinding van het Goddelijk Goede van
het Natuurlijke, dat Ezau is, met het ware daar, dat Jakob is; in hetgeen volgt wordt echter
over de verbinding in het bijzonder gehandeld.
Wat die verbinding zelf aangaat, deze is het die de wederverwekking bij de mens maakt, want
de mens wordt daardoor wederverwekt dat de ware dingen bij hem met het goede worden
verbonden, dat wil zeggen, dat die dingen die van het geloof zijn, worden verbonden met die
dingen die van de naastenliefde zijn; het proces wordt hier en in wat volgt ten volle
beschreven.
Er wordt weliswaar over de Heer gehandeld, hoe Hij Zijn Natuurlijke Goddelijk had gemaakt
en dus hoe Hij het Goddelijk Goede had verenigd met het ware in het natuurlijke; maar omdat
de wederverwekking van de mens het beeld van de verheerlijking van de Heer is, nrs. 3138,
3212, 3296, 3490, zo wordt ook in de innerlijke zin tevens daarover gehandeld; en omdat de
wederverwekking in de idee van de mens kan vallen, maar niet zozeer de verheerlijking van
de Heer, daarom mag deze door eerstgenoemde worden toegelicht.
Uit wat werd ontvouwd, blijkt duidelijk dat de verbinding van het goede met de ware dingen,
waardoor de wederverwekking plaatsvindt, steeds innerlijker en innerlijker voortgaat, dat wil
zeggen dat de ware dingen geleidelijk innerlijker met het goede verbonden worden; want het
einddoel van de wederverwekking is dat de innerlijke mens met de uiterlijke wordt
verbonden, dus de geestelijke door het redelijke met het natuurlijke; zonder de verbinding van
de een en de ander is er geen wederverwekking; ook kan die verbinding niet plaatsvinden
voordat het goede eerst met de ware dingen in het natuurlijke verbonden is; het natuurlijke
immers zal het vlak zijn en de dingen die in het natuurlijke zijn, zullen overeenstemmen; dit is
de oorzaak waarom, wanneer het natuurlijke wordt wederverwekt, de verbinding van het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1816
goede met de ware dingen geleidelijk innerlijker wordt; want het geestelijke verbindt zich
eerst met die dingen die de binnenste zijn in het natuurlijke en daarna door deze met die
dingen die uiterlijker zijn.
Ook kan het innerlijke van de mens zich niet verbinden met zijn uiterlijke, tenzij het ware in
dit uiterlijke het goede van het ware wordt, dat wil zeggen, het ware met de wil en met de
daad, nr. 4337; dan immers kunnen zij voor het eerst verbonden worden, want de Heer vloeit
bij de mens in door de innerlijke mens en wel door het goede daar; het goede daar kan met het
goede in de uiterlijke mens verbonden worden, niet echter het goede met het ware
rechtstreeks; hieruit kan vaststaan dat het ware bij de mens eerst het ware met de wil en met
de daad moet worden, dat wil zeggen, het goede van het ware, voordat de verbinding van het
redelijke met het natuurlijke, of van de innerlijke mens met de uiterlijke, kan plaatsvinden.
Hoe echter het ware het goede van het ware wordt, kan voor eenieder duidelijk zijn die daarop
let; al het Goddelijk Ware schouwt deze twee geboden, namelijk God lief te hebben boven
alle dingen en de naaste zoals zichzelf; het zijn die geboden waaruit de ware dingen zijn en ter
wille waarvan de ware dingen zijn en waarop de ware dingen van dichterbij en van verderaf
gericht zijn; daarom worden de ware dingen, wanneer ze in de daad worden gebracht,
geleidelijk in hun beginsel en einddoel ingeboezemd, namelijk in de naastenliefde jegens de
naaste en in de liefde tot de Heer, en vandaar wordt het ware het goede, en dit wordt het goede
van het ware genoemd; wanneer dit gebeurt, dan kan dit goede met de innerlijke mens
verbonden worden en die verbinding wordt geleidelijk des te innerlijker naarmate innerlijkere
ware dingen in dat goede worden ingeplant; de daad gaat voorop, het willen van de mens
volgt, want wat de mens vanuit het verstand doet, dat doet hij eigenlijk uit de wil en tenslotte
trekt hij het door gewoonte aan en dan wordt het de redelijke of innerlijke mens ingeboezemd
en wanneer het de innerlijke mens is ingeboezemd, doet hij niet meer het goede vanuit het
ware, maar vanuit het goede; want dan begint hij daarin iets gezegends en als het ware iets
van de hemel gewaar te worden; dit blijft hem na de dood bij en daardoor wordt hij door de
Heer in de hemel geheven.
4354. En zij weenden; dat dit de uitwerking betekent, staat vast uit de betekenis van wenen,
namelijk de uitwerking van de smart en ook de uitwerking van de vreugde, waarover nr. 3801;
hier de uitwerking van de vreugde vanuit de verbinding van het goede met de ware dingen
door de liefde.
4355. vers 5-7. En hij hief zijn ogen op en hij zag de vrouwen en de kinderen en hij zei: Wie
zijn dezen u; en hij zei: De kinderen die God aan uw knecht genadiglijk verleend heeft.
En de dienstmaagden naderden, zij en hun kinderen en zij bogen zich neder.
En ook Lea naderde en haar kinderen en zij bogen zich neder; en daarna naderde Jozef en
Rachel en zij bogen zich neder.
Hij hief zijn ogen op, betekent de doorvatting; en hij zag de vrouwen en de kinderen, betekent
van de aandoeningen van het ware en van de ware dingen die zij hadden; en hij zei: Wie zijn
dezen u, betekent de erkenning; en hij zei: De kinderen die God aan uw knecht genadiglijk
verleend heeft, betekent de ware dingen vanuit de Goddelijke Voorzienigheid; en de
dienstmaagden naderden, zij en hun kinderen en zij bogen zich neder, betekent de zinlijke
wetenschappelijke dingen en de ware dingen ervan en hun onderwerping; en ook Lea naderde
en haar kinderen en zij bogen zich neder, betekent de aandoening van het ware van het geloof
ten aanzien van de uiterlijke dingen en de ware dingen ervan en hun onderworpen inleiding;
en daarna naderde Jozef en Rachel en zij bogen zich neder, betekent de aandoeningen van het
ware van het geloof ten aanzien van de innerlijke dingen en hun onderworpen inleiding.
4356. En hij hief zijn ogen op; dat dit de doorvatting betekent, staat vast uit de betekenis van
de ogen opheffen, namelijk de doorvatting, nrs. 4083, 4339.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1817
4357. En hij zag de vrouwen en de kinderen; dat dit betekent van de aandoeningen van het
ware en van de ware dingen die zij hadden, staat vast uit de betekenis van de vrouwen, hier
van de dienstmaagden, van Lea en van Rachel, te weten de aandoeningen van het ware, nrs.
3758, 3782, 3793, 3819, 4344; en uit de betekenis van de kinderen of van de zonen, namelijk
de ware dingen, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3373; hier de ware dingen die de
aandoeningen hadden.
4358. En hij zei: Wie zijn dezen u; dat dit de erkenning betekent, kan hieruit vaststaan dat
vragen in de zin van de letter niet vragen in de hoogste zin is, want de Heer, over wie in die
zin wordt gehandeld, heeft het niet nodig om de mens te ondervragen, want Hij kent alle en de
afzonderlijke dingen; vandaar betekent deze vraag ‘wie zijn dezen u’ de erkenning; door Ezau
wordt immers de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijk Goede en het
Goddelijk Goede erkent terstond de ware dingen die het met zich gaat verbinden; en dit doet
overigens elk goede, want het goede kan niet zijn zonder die dingen die het ware dingen
noemt, noch kunnen de ware dingen zijn zonder dat wat zij het goede noemen; zij verbinden
zich vanuit zichzelf; maar zodanig als het goede is, zijn de ware dingen die het met zich
verbindt; het is het goede dat ze erkent en het huwt zich zoals de echtgenoot met de
echtgenote; want de verbinding van het goede met de ware dingen is het huwelijk in de
geestelijke zin, nrs. 2508, 2618.
Dat het goede zijn ware erkent en het ware zijn goede en dat zij verbonden worden zie de nrs.
3101, 3102, 3161, 3179, 3180.
4359. En hij zei: De kinderen die God aan uw knecht genadiglijk verleend heeft; dat dit de
ware dingen vanuit de Goddelijke Voorzienigheid betekent, staat vast uit de betekenis van de
kinderen of de zonen, namelijk de ware dingen, waarover eerder in nr. 4357; en uit de
betekenis van ‘die God genadiglijk verleend heeft’, namelijk vanuit de Goddelijke
Voorzienigheid; want al wat God verleent is van Zijn Voorzienigheid.
4360. En de dienstmaagden naderden, zij en hun kinderen en zij bogen zich neder; dat dit de
zinlijke wetenschappelijke dingen en de ware dingen ervan en hun onderwerping betekent,
staat vast uit de betekenis van de dienstmaagden, namelijk de aandoeningen van de
wetenschappen en van de erkentenissen, die van de uiterlijke mens zijn, waarover nr. 4344;
dus de zinlijke wetenschappelijke dingen, waarover hierna; uit de betekenis van de kinderen
of de zonen, te weten de ware dingen, nr. 4357; en uit de betekenis van zich nederbuigen,
namelijk de onderwerping.
De zinlijke wetenschappelijke dingen die door de dienstmaagden worden aangeduid, zijn de
wetenschappelijke dingen van de uiterlijke zaken die van de wereld zijn en vandaar de meest
algemene van alle, nr. 4345 en het zijn die dingen die rechtstreeks door de uitwendige zinnen
binnentreden en met de zin zelf wordt doorvat; in die dingen zijn alle kleine kinderen en zij
dienen in niet geringe mate als vlakken voor de erkentenissen van de geestelijke zaken, want
de geestelijke zaken worden op de natuurlijke zaken gegrondvest en daarin uitgebeeld.
Omdat de ware dingen met het goede verbonden worden overeenkomstig de orde van de meer
algemene dingen, nr. 4345, wordt hier daarom vermeld dat de dienstmaagden en hun kinderen
zich het eerst nederbogen, dat wil zeggen, zich onderwierpen.
4361. En ook Lea naderde en haar kinderen en zij bogen zich neder; dat dit de aandoening van
het ware van het geloof ten aanzien van de uiterlijke dingen betekent en de ware dingen ervan
en hun onderworpen inleiding, staat vast uit de uitbeelding van Lea, te weten de aandoening
van het uiterlijk ware, nrs. 3793, 3819; dus de aandoening van het ware van het geloof ten
aanzien van de uiterlijke dingen; uit de betekenis van de kinderen of de zonen, namelijk de
ware dingen, waarover vlak hiervoor; en uit de betekenis van ‘zich nederbuigen’, namelijk de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1818
onderwerping, dat wil zeggen, de onderworpen inleiding in het Goddelijk Natuurlijk Goede,
dat door Ezau wordt uitgebeeld.
4362. En daarna naderde Jozef en Rachel en zij bogen zich neder; dat dit de aandoeningen van
het ware van het geloof ten aanzien van de innerlijke dingen en hun onderworpen inleiding
betekent, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemels geestelijke, nr. 4286; uit
de uitbeelding van Rachel, namelijk de aandoening van het innerlijk ware, waarover de nrs.
3758, 3782, 3793, 3819; en uit de betekenis van zich nederbuigen, namelijk de onderworpen
inleiding, nr. 4361.
Hoe het hiermee gesteld is, werd eerder bij vers 2 ontvouwd.
4363. vers 8-11. En hij zei: Wat is u al dat kamp hetwelk ik ontmoet heb; en hij zei:
Om genade te vinden in de ogen van mijn heer.
En Ezau zei: Ik heb veel, mijn broeder, het zij het uwe wat het uwe is.
En Jakob zei: Neen, ik bid u, indien ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen en neem gij
mijn gave aan uit mijn hand, daarom omdat ik uw aangezichten gezien heb zoals het zien van
de aangezichten Gods en gij mij aanvaard hebt.
Neem, ik bid u, mijn zegen aan, welke u toegebracht is, omdat God mij genadiglijk verleend
heeft en omdat ik alles heb; en hij hield bij hem aan en hij nam aan.
Hij zei: Wat is u al dat kamp hetwelk ik ontmoet heb, betekent de speciale dingen die daaruit
zijn; en hij zei: Om genade te vinden in de ogen van mijn heer; betekent de welgevallige
inwijding; en Ezau zei: Ik heb veel, mijn broeder, het zij het uwe wat het uwe is, betekent de
stilzwijgende aanvaarding, opdat hij zo de aandoening van het goede vanuit het ware zou
inboezemen; en Jakob zei: Neen, ik bid u, betekent de oorsprong van de aandoening; indien
ik, ik bid u genade gevonden heb in uw ogen en neem gij mijn gave aan uit mijn hand,
betekent het wederkerige van de aandoening, opdat zij ingeboezemd zou worden; daarom,
omdat ik uw aangezichten gezien heb zoals het zien van de aangezichten Gods en gij mij
aanvaard hebt, betekent de aandoening zelf met de doorvatting, waarmee zij wederkerig was
ingeboezemd; neem, ik bid u, mijn zegen aan, welke u toegebracht is, betekent de Goddelijke
dingen die moeten worden toegevoegd aan het Goddelijk Natuurlijk Goede; omdat God mij
genadiglijk verleend heeft, betekent vanuit de voorzienigheid; en omdat ik alles heb, betekent
zijn geestelijke rijkdommen; en hij hield bij hem aan en hij nam aan, betekent dat zij uit het
goede van het ware werd ingeboezemd door de aandoening die was ingeblazen door het
Goddelijk Goede.
4364. Hij zei: Wat is u al dat kamp hetwelk ik ontmoet heb; dat dit de speciale dingen
betekent die daaruit zijn, staat vast uit de betekenis van het kamp hier, namelijk de speciale
dingen, want het zijn die welke in het voorafgaande hoofdstuk, vers 14 en 15 werden vermeld,
namelijk ‘tweehonderd geiten en twintig geitenbokken, tweehonderd schapen en twintig
rammen, dertig zogende vrouwelijke kamelen en hun zonen, veertig vaarzen en tien varren,
twintig ezelinnen en tien ezelsveulens’ en dat deze de goede en de ware dingen met hun
dienstbaarheden waren waardoor de inwijding zou plaatsvinden, zie de nrs. 4263, 4264, dus
de speciale dingen; de speciale dingen zijn hier niets anders dan de dingen die bevestigen dat
de ware dingen waar en de goede dingen goed zijn; zij treden tot het denken en tot de
aandoeningen van de mens toe, dat wil zeggen, tot die dingen die hij kent en die hij liefheeft,
ten gunste waarvan hij ondersteunt en bevestigt dat het zo is.
De gaven die oudtijds in de Kerk aan koningen en priesters gegeven werden, sloten ook
dergelijke dingen in; het is bekend dat men een ander tot zijn gevoel of tot die dingen die men
goed en waar noemt, zowel door redenen als door aandoeningen brengt; het zijn de
bevestigende dingen zelf die onder de speciale dingen worden verstaan en hier worden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1819
aangeduid door het kamp; en daarom wordt gezegd dat dit kamp was, ‘om genade te vinden in
de ogen van mijn heer’, en daarna ‘indien ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen, neem
mijn gave aan uit mijn hand’.
Het is evenzo gesteld met de geestelijke dingen of met de dingen van het geloof wanneer die
verbonden worden met het goede van de naastenliefde.
De mens gelooft dat de goede en de ware dingen rechtstreeks uit de hemel invloeien, dus
zonder bemiddelende dingen bij de mens, maar daarin dwaalt hij schromelijk.
De Heer leidt eenieder door zijn aandoeningen en buigt hem zo door een stilzwijgende
voorzienigheid, want Hij leidt hem door het vrije, nrs. 1937, 1947; dat al het vrije van de
aandoening is of van de liefde, nrs. 2870, 2873; en vandaar dat alle verbinding van het goede
met het ware plaatsvindt in het vrije en niet in het gedwongene, nrs. 2875-2878, 2881, 3145,
3146, 3158, 4031.
Wanneer dus de mens in het vrije tot het goede is geleid, dan worden de ware dingen
aanvaard en ingeplant en dan begint hij daardoor aangedaan en zo geleidelijk aan in het
hemelse vrije binnengeleid.
Indien degene die is wederverwekt, dat wil zeggen, die de naaste liefheeft en meer nog hij die
de Heer liefheeft, over zijn vroeger leven nadenkt, dan zal hij zien dat hij door tal van dingen
van zijn denken en door tal van dingen van zijn aandoening is geleid.
Wat onder de speciale dingen die daaruit zijn, hier in het bijzonder wordt verstaan, kan door
voorbeelden beter uitkomen: het ware dat in het goede moet worden gebracht, is bijvoorbeeld
dit, dat de mens een leven heeft na de dood; indien dit niet door speciale dingen wordt
bevestigd, dan wordt het niet aanvaard; als hierdoor, dat de mens niet alleen kan denken over
die dingen die hij ziet en gewaarwordt, maar ook over die dingen die hij niet ziet of
gewaarwordt; dat hij ook daardoor kan worden aangedaan, dat hij door de aandoening
daarmee verbonden kan worden en dus zo met de hemel, ja zelfs met de Heer; en dat degene
die met het Goddelijke verbonden kan worden, in eeuwigheid niet kan sterven; deze en zeer
vele dergelijke dingen meer zijn de speciale dingen die zich pas voordoen voordat dit ware in
het goede wordt gebracht, dat wil zeggen, voordat het ten volle wordt geloofd; weliswaar
onderwerpt zich dit ware in het begin, maar toch bewerken die speciale dingen dat het wordt
aanvaard.
Tot voorbeeld kan ook dit ware dienen dat de mens een geest is en dat hij met een lichaam is
bekleed wanneer hij in de wereld leeft; ook dit is een ware dat in het goede moet worden
gebracht, want indien het niet is binnengebracht, bekommert hij zich niet om de hemel, want
dan denkt hij over zichzelf als over de wilde dieren; maar dit ware kan niet dan door speciale
dingen worden binnengebracht, zoals door deze, dat het lichaam dat hij met zich ronddraagt,
daar tot nutten van dienst is, namelijk opdat hij door stoffelijke ogen die dingen kan zien die
in de wereld zijn en door stoffelijke spieren kan handelen en dat de krachten die zij
ontwikkelen, opgewassen zijn tegen die dingen van zwaar gewicht daar; en dat er niettemin
innerlijk iets is wat denkt en wil en waarvan het lichaam het instrument is of stoffelijk orgaan
en dat de geest van hem hijzelf is of de mens zelf, die door die organische dingen handelt en
gewaarwordt; en dat hij dit door tal van ervaringen bij zichzelf kan bevestigen, als hij eenmaal
in het geloof is dat het zo is; al die dingen zijn de speciale dingen die vooraf worden gezonden
en die bewerken dat dit ware zelf in het goede wordt gebracht; en zij zijn daaruit.
Het zijn deze en dergelijke dingen die hier door het kamp worden aangeduid.
4365. En hij zei: Om genade te vinden in de ogen van mijn heer; dat dit de welgevallige
inwijding betekent, kan zonder verklaring duidelijk zijn; want ‘genade vinden’ wil zeggen dat
zij aangenomen mogen worden en de dingen die aangenomen zijn, worden welgevallig
ingewijd, dat wil zeggen, binnengebracht.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1820
4366. En Ezau zei: Ik heb veel mijn broeder, het zij het uwe wat het uwe is; dat dit de
stilzwijgende aanvaarding is, opdat hij zo de aandoening van het goede vanuit het ware zou
inboezemen, kan vaststaan uit de weigering hier, namelijk dat zij de toestemming insluit, want
hij nam het toch aan; het doel van de weigering wanneer iemand iets aanneemt, is soms opdat
de aandoening wordt ingeboezemd; zij wordt daardoor ook vermeerderd en gaat zo van goed
denken over in goed willen; de mens wordt van de Heer door bijna eendere dingen in het
geestelijk leven geleid als waardoor de mens anderen in het burgerlijk leven leidt; in het
burgerlijk leven is het gebruikelijk om te weigeren, te dien einde dat men vanuit de
aandoening, dus niet vanuit het denken alleen, maar ook vanuit het willen handelt, want
indien men niet zou aanvaarden, zou het doel dat hij beoogt verloren gaan; en daarom dringt
het doel aan totdat men er sterker aan denkt en het dus dan van harte wil.
Dat dit in het geestelijk leven niet zo verschijnt als in het burgerlijk leven, komt omdat het er
weinigen zijn bij wie het goede met de ware dingen verbonden wordt, dat wil zeggen, die
wederverwekt worden en omdat ook die weinigen die worden wederverwekt, niet over
dergelijke dingen nadenken, noch nadenken kunnen, want zij weten niet wat het geestelijk
goede is, omdat zij niet weten wat de naastenliefde en wat de naaste in de echte zin is; en
omdat zij die dingen niet weten, kunnen zij ook geen innerlijk idee hebben over het ware dat
van het geloof is; en bovendien scheiden zij het geestelijk leven dermate van het burgerlijk
leven, dat zij uit het laatstgenoemde geen idee durven putten over het eerstgenoemde; dat zij
overeenstemmen en dat het geestelijk leven in het burgerlijk leven wordt uitgebeeld, weten zij
in het geheel niet, ja sommigen laten zelfs niet eens een vergelijking toe; terwijl het hiermee
toch zo gesteld is dat men geen idee over het geestelijk leven kan hebben tenzij door die
dingen die in het burgerlijk leven zijn; wanneer dan ook het laatstgenoemde aan de kant is
gezet, dan valt het eerstgenoemde weg, totdat men het tenslotte niet meer gelooft; dit kan
duidelijk hieruit blijken dat men niet meer gelooft dat geesten en engelen onder elkaar
verkeren zoals de mensen en dat zij met elkaar spreken en dat zij over het eerbare en het
welvoeglijke en over het gerechte en het redelijke en over het goede en het ware, redeneren
evenzo als de mensen, maar veel volmaakter; en te minder dat zij elkaar wederzijds zien,
horen, onderzoeken, zich tot gezelschappen verbinden, samenwonen en zeer veel andere
dingen meer.
4367. En Jakob zei: Neen, ik bid u; dat dit de oorsprong van de aandoening betekent, kan
vaststaan uit wat eerder is gezegd, namelijk dat de weigering om de gave te aanvaarden, de
aandoening inboezemt, die zich hier daardoor openbaart dat hij zegt: Neen, ik bid u; daaruit
blijkt dat het de oorsprong van de aandoening is.
4368. Indien ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen en neem gij mijn gave aan uit mijn
hand; dat dit het wederkerige van de aandoening betekent, opdat zij ingeboezemd zou worden,
staat vast uit wat voorafgaat en volgt; want er wordt gehandeld over de verbinding van het
goede met de ware dingen in het natuurlijke, dus over de inboezeming van de aandoening
door het goede in het ware; dat het daarom was dat de door Jakob gezonden gave werd
geweigerd, namelijk opdat de aandoening aan het ware zou worden ingeboezemd, werd eerder
in nr. 4366 getoond; daarom wordt door het vlak voorafgaande ‘neen, ik bid u’ de oorsprong
van de aandoening aangeduid, nr. 4367; vandaar wordt door deze woorden ‘indien ik, ik bid u,
genade gevonden heb in uw ogen en neem gij mijn gave aan uit mijn hand’ het wederkerige
van de aandoening aangeduid, opdat zij ingeboezemd zou worden; want hij zegt dit uit goed
willen, dat wil zeggen uit aandoening; vandaar wordt in wat volgt gezegd ‘dat hij bij hem
aanhield’.
Onder het wederkerige van de aandoening, dat door het goede, namelijk Ezau, aan het ware,
namelijk Jakob, wordt ingeboezemd, wordt de aandoening van het ware verstaan; want er zijn
twee aandoeningen die hemels zijn, namelijk de aandoening van het goede en de aandoening
van het ware, waarover eerder enige malen is gehandeld; de aandoening van het ware ontleent
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1821
haar oorsprong nergens anders vandaan dan aan het goede; de aandoening zelf is daaruit, want
het ware heeft niet uit zich het leven, maar ontvangt het leven van het goede; wanneer de
mens dan ook door het ware wordt aangedaan, is het niet uit het ware, maar uit het goede dat
in het ware invloeit en de aandoening zelf maakt; dit wordt hier verstaan onder het
wederkerige van de aandoening opdat zij ingeboezemd zou worden.
Het is bekend dat er verscheidene mensen binnen de Kerk zijn die door het Woord van de
Heer worden aangedaan en aan het lezen ervan veel moeite besteden, toch zijn er maar
weinigen die het ten doel hebben om in het ware onderricht te worden, want de meesten
blijven bij hun dogma en alleen dit zoeken zij vanuit het Woord te bevestigen; deze mensen
verschijnen alsof zij in de aandoening van het ware zijn, maar zij zijn het niet; in de
aandoening van het ware zijn alleen zij die het liefhebben om in de ware dingen te worden
onderricht, dat wil zeggen, om te weten wat het ware is en met dat doel de Schriften te
doorvorsen.
In deze aandoening is niemand dan alleen degene die in het goede is, dat wil zeggen die in de
naastenliefde jegens de naaste is en nog meer degene die in de liefde tot de Heer is; bij hen
vloeit het goede zelf in het ware in en maakt de aandoening, want de Heer is in dat goede
aanwezig.
Dit kan door deze voorbeelden worden toegelicht: zij die in het goede van de echte
naastenliefde zijn en de woorden lezen die de Heer tot Petrus zei: Ik zeg u, dat gij zijt Petrus
en op deze rots zal Ik Mijn Kerk bouwen en de poorten van de hel zullen dezelve niet
overmogen; en Ik zal u geven de sleutels van het koninkrijk der hemelen en zo wat gij zult
gebonden hebben op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij zult ontbonden
hebben op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn’, (Mattheüs 16:15-19); dezen, namelijk
degenen die in de echte aandoening van het ware vanuit het goede van de echte naastenliefde
zijn, hebben het lief om onderricht te worden wat onder die woorden wordt verstaan en
wanneer zij horen dat de rots daar, waarop de Kerk gebouwd zal worden, het geloof van de
naastenliefde wordt aangeduid en dus ook door Petrus en dat op deze wijze aan dit geloof de
sleutels werden gegeven om de hemel te openen en te sluiten, zie de voorrede tot hoofdstuk
22 van Genesis, zo verheugen zij zich en worden door dat ware aangedaan, omdat zo de Heer
alleen, uit wie het geloof is, die macht heeft; maar zij die niet in de aandoening van het ware
vanuit het goede van de echte naastenliefde zijn, maar in de aandoening van het ware vanuit
een ander goede en meer nog indien het is vanuit de liefde van zich en van de wereld, worden
door dat ware niet aangedaan, maar zij worden bedroefd en tevens vertoornd, want zij willen
die macht voor het priesterschap opeisen; zij worden vertoornd omdat zij op deze wijze van
de heerschappij worden beroofd en zij worden bedroefd omdat zij worden beroofd van hun
minzaam neerbuigende hoogte.
Als voorbeeld kan ook dit dienen: Indien degenen die in de aandoening van het ware vanuit
het goede van de echte naastenliefde zijn, horen dat de naastenliefde de Kerk maakt, maar niet
het daarvan gescheiden geloof, zo nemen zij dat ware met vreugde op; maar zij die in de
aandoening van het ware zijn vanuit de liefde van zich en van de wereld, nemen dit niet op.
Zo verheugen zich ook diegenen zich die in de aandoening van het ware vanuit het goede van
de echte naastenliefde zijn, wanneer zij horen dat de liefde jegens de naaste niet inzet vanuit
henzelf, maar uit de Heer, maar zij die in de aandoening van het ware vanuit de liefde van
zich en van de wereld zijn, nemen dat ware niet op, maar houden stok en stijf vol dat die
liefde inzet vanuit henzelf; vandaar weten zij ook niet wat het is de naaste lief te hebben zoals
zichzelf.
Wanneer zij die in de aandoening van het ware vanuit het goede van de echte naastenliefde
zijn, horen dat het hemels gezegende is anderen goed te doen vanuit goed willen en niet voor
enig zelfzuchtig doel, dan verheugen zij zich; maar zij die in de aandoening van het ware
vanuit de liefde van zich en van de wereld zijn, willen dit niet en begrijpen het zelfs niet eens.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1822
Wanneer zij die in de aandoening van het ware vanuit het goede van de echte naastenliefde
zijn, worden onderricht dat de werken van de uiterlijke mens niets zijn, tenzij zij uit de
innerlijke mens voortgaan, dus uit goed willen, dan nemen zij dit met vreugde op; maar zij die
in de aandoening van het ware vanuit de liefde van zich en van de wereld zijn, prijzen de
werken van de uiterlijke mens, maar om het goede willen van de innerlijke mens bekommeren
zij zich niet, ja, ze weten ook niet dat het goede willen van de innerlijke mens na de dood
blijft en dat de daarvan gescheiden werken van de uiterlijke mens dood zijn en vergaan;
evenzo in alle overige dingen; hieruit blijkt dat de ware dingen van het geloof nooit met
iemand verbonden kunnen worden tenzij hij in het goede van de echte naastenliefde is, dus
alleen met het goede; en verder dat alle echte aandoening van het ware uit dat goede is;
eenieder kan dit bevestigd zien uit de ervaring die zich elke dag voordoet, namelijk dat zij die
in het boze zijn, niet geloven, maar dat diegenen geloven die in het goede zijn; daaruit blijkt
duidelijk dat het ware van het geloof verbonden wordt met het goede en nooit met het boze.
4369. Daarom, omdat ik uw aangezichten gezien heb zoals het zien van de aangezichten van
God en gij mij aanvaard hebt; dat dit de aandoening betekent met de doorvatting waarmee zij
wederkerig was ingeboezemd, staat vast uit de betekenis van ‘de aangezichten zien, zoals de
aangezichten van God’, namelijk de aandoening met de doorvatting, want door de
aangezichten worden de innerlijke dingen aangeduid, nrs. 358, 1999, 2434, 3527, 3573, 4066;
en door de aangezichten van God al het goede, nrs. 222, 223; en dit geeft, wanneer het
invloeit, de aandoening met de doorvatting; en uit de betekenis van ‘mij aanvaarden’,
namelijk de ingeboezemde aandoening; dat het de ingeboezemde aandoening is, blijkt uit wat
over de inboezeming van de aandoening vlak hiervoor is gezegd, dus uit de samenhang.
4370. Neem, ik bid u, mijn zegen aan, welke u toegebracht is; dat dit de Goddelijke dingen
betekent die moeten worden toegevoegd aan het Goddelijk Natuurlijk Goede, staat vast uit de
betekenis van de zegen hier, namelijk die dingen die in het voorafgaande hoofdstuk 32, vers
14 en 15 zijn vermeld en dat door die dingen de Goddelijke goede en ware dingen werden
aangeduid met de dienstbaarheden ervan, waardoor de inwijding moest plaatsvinden, zie de
nrs. 4263, 4264; en dat deze moeten worden toegevoegd aan het Goddelijk Natuurlijk Goede,
werd eerder in nr. 4364 ontvouwd.
4371. Omdat God mij genadiglijk verleend heeft; dat dit betekent vanuit de Voorzienigheid,
staat vast uit de betekenis van deze woorden hier, namelijk de Voorzienigheid, zie nr. 4359.
4372. En omdat ik alles heb; dat dit zijn geestelijke rijkdommen betekent, staat vast uit de
betekenis van ‘alles wat hij heeft’, hier zijn geestelijke rijkdommen; want het waren kudden
van kleinvee en van grootvee, waardoor zoals eerder werd getoond, de goede en de ware
dingen worden aangeduid; en deze zijn het die de geestelijke rijkdommen worden genoemd;
er wordt van geestelijke rijkdommen gesproken met betrekking tot het ware en van de nutten
ervan met betrekking tot het goede.
4373. En hij hield bij hem aan en hij nam aan; dat dit betekent dat zij uit het goede van het
ware werd ingeboezemd door de aandoening die was ingeblazen door het Goddelijk Goede,
kan vaststaan uit wat in nr. 4364 tot hiertoe werd ontvouwd; de aandoening zelf die aan het
goede van het ware werd ingeblazen door het Goddelijk Goede, werd daarmee betuigd dat hij
bij hem aanhield, nr. 4366.
Wat verder de aandoening van het ware betreft waarover in deze verzen werd gehandeld,
moet men weten dat zij uit het ware en dus in het ware schijnt te zijn, maar zij is niet uit het
ware, maar uit het goede, want in het ware is niets van leven dan datgene wat uit het goede is;
dat het schijnt alsof zij uit het ware was, daarmee is het in vergelijking zo gesteld als met het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1823
leven dat in het lichaam is en dat toch niet van het lichaam is, maar van de ziel en ook niet
van de ziel, maar door de ziel uit de Eerste van het leven, dat wil zeggen, uit de Heer; en toch
schijnt het alsof het van het lichaam was; en het is er ook mee gesteld als met het beeld in een
spiegel, dat in de spiegel verschijnt, terwijl het toch is van de invloeiende gestalte.
Dat de innerlijke zin van deze en van de voorafgaande woorden zodanig is, verschijnt
weliswaar niet aan hen die hun gemoed vasthouden in de historische dingen, want zij denken
aan Ezau en Jakob en aan de vooruit gezonden gave, omdat zij niet weten dat door Ezau het
Goddelijk Goede in het Natuurlijke wordt uitgebeeld en door Jakob het ware dat daar met het
Goddelijk Goede verbonden moet worden en dat hier door hun vriendschappelijk
samenspreken de aandoening wordt aangeduid die aan het ware door het goede werd
ingeblazen; niettemin verstaan de engelen die historische dingen niet anders wanneer zij door
de mens gelezen worden, want de engelen hebben geen ander idee dan een geestelijk en in
deze idee wordt de historische zin bij hen verkeerd; op deze wijze stemt het denken van de
engelen met het menselijk denken overeen; het zijn zulke voortdurende overeenstemmingen
die maken dat het Woord heilig en Goddelijk is, want zo wordt de letterlijke zin bij het
opklimmen geestelijk en wel tot aan de Heer toe, waar hij Goddelijk is; dit is de inspiratie.
4374. vers 12-16. En hij zei: Laat ons reizen en gaan en ik zal dicht naast u gaan.
En hij zei tot hem: Mijn heer weet dat de kinderen teder zijn en zogende kudden van kleinvee
en van grootvee zijn bij mij, en dreven zij ze af een enige dag en alle kudden van kleinvee
zouden sterven.
Mijn heer ga, ik bid u, voor zijn knecht door, en ik, ik zal langzaam voortgaan naar de voet
van het werk dat voor mij is en naar de voet van de kinderen, totdat ik tot mijn heer kome, tot
Seïr.
En Ezau zei: Laat mij, ik bid u, met u stellen van het volk dat met mij is; en hij zei: Waartoe
dit; laat mij genade vinden in mijns heren ogen.
En Ezau keerde op die dag weder tot zijn weg, tot Seïr.
Hij zei: Laat ons reizen en gaan, betekent het opeenvolgende; en ik zal dicht naast u gaan,
betekent dat zij verbonden moeten worden; en hij zei tot hem: Mijn heer weet dat de kinderen
teder zijn, betekent de ware dingen die nog niet het Goddelijk leven hebben verkregen; en
zogende kudden van kleinvee en van grootvee zijn bij mij, betekent de innerlijke en de
natuurlijke goede dingen die nog niet het Goddelijk leven hebben verkregen; en dreven zij ze
af een enige dag en alle kudden van kleinvee zouden sterven, betekent het uitstel en het
geleidelijke en dat zij anders niet leven zouden, dus dat zij tot de verbinding voorbereid
moeten worden; mijn heer ga, ik bid u, voor zijn knecht door, betekent een meer algemene
tegenwoordigheid; en ik, ik zal langzaam voortgaan, betekent de geleidelijke staat van de
voorbereiding; naar de voet van het werk hetwelk voor mij is; betekent overeenkomstig de
algemene dingen; en naar de voet van de kinderen, betekent overeenkomstig de ware dingen
die daar zijn; totdat ik tot mijn heer kome, tot Seïr, betekent totdat zij verbonden konden
worden; Seïr is de verbinding van de geestelijke dingen met de hemelse dingen in het
natuurlijke; en Ezau zei: Laat mij, ik bid u, met u stellen van het volk dat met mij is, betekent
dat enige dingen van het ware van het goede verbonden zouden worden; en hij zei: Waartoe
dit; laat mij genade vinden in mijns heren ogen, betekent de verlichting uit de
tegenwoordigheid innerlijk; en Ezau keerde op die dag weder tot zijn weg, tot Seïr, betekent
de staat van het Goddelijk Natuurlijk Goede toen, waaraan de goede dingen van het ware
waren toegevoegd; de weg is betrekkelijk genomen het goede van het ware.
4375. Hij zei: Laat ons reizen en gaan; dat dit het opeenvolgende betekent, namelijk van de
verbinding van het goede met het ware, staat vast uit de betekenis van reizen en gaan en dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1824
zij de voorgang tot de verdere dingen insluiten, is duidelijk, want de voortgang en het
opeenvolgende is vervat in de innerlijke zin van hetgeen nu volgt.
4376. En ik zal dicht naast u gaan; dat dit betekent dat zij verbonden moeten worden, staat
vast uit de betekenis van naast u gaan, namelijk de aansluiting en hier dus, dat zij verbonden
moeten worden, namelijk het goede met de ware dingen.
4377. En hij zei tot hem: Mijn heer weet dat de kinderen teder zijn; dat dit de ware dingen
betekent die nog niet het Goddelijke leven hebben verkregen, staat vast uit de betekenis van
de kinderen of de zonen, namelijk de ware dingen, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3373; en
uit de betekenis van teder, namelijk de verse dingen, dus die dingen die enig leven verkregen
hebben, maar nog niet het echte, hier het Goddelijke leven, omdat er gehandeld wordt over de
verheerlijking van de Heer ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijke.
Dit kan worden toegelicht door de dingen die bij de mens plaatsvinden die wordt
wederverwekt, want de wederverwekking van de mens is het beeld van de verheerlijking van
de Heer; de mens die wordt wederverwekt, doorloopt evenals de mens die geboren wordt, de
leeftijden, namelijk: de kindsheid, de knapenjaren, de jongelingsjaren of de jeugd en de
volwassenleeftijd, want de mens die wordt wederverwekt, wordt opnieuw geboren; wanneer
hij een klein kind is, hebben de ware dingen bij hem weliswaar leven, maar nog niet het
geestelijk leven; het zijn slechts algemene ware dingen zonder de bijzondere en afzonderlijke
dingen waarmee dan het goede wordt verbonden, dus alleen uiterlijk, maar niet innerlijk;
innerlijk wordt het geleidelijk verbonden, naarmate hij voortgaat in de volgende leeftijden.
Het is de staat van die kindsheid die daarmee wordt aangeduid dat de kinderen teder zijn en
ook met wat vlak daarop volgt, ‘en zogende kudden van kleinvee en van grootvee zijn bij mij
en dreven zij ze af een enige dag, en alle kudden van kleinvee zouden sterven’.
4378. En zogende kudden van kleinvee en van grootvee zijn bij mij; dat dit de innerlijke en de
natuurlijke goede dingen betekent die nog niet het Goddelijke leven hebben verkregen, staat
vast uit de betekenis van de kudden van kleinvee, namelijk de innerlijke goede dingen, nrs.
2566, 3783; uit de betekenis van de kudden van grootvee, namelijk de uiterlijke of natuurlijke
goede dingen, nrs. 2180, 2566, 2781; en uit de betekenis van de zogende, namelijk eveneens
de verse dingen, hier de geestelijke dingen die geboren worden in het natuurlijke; want in de
staat van de kindsheid, wanneer de mens wordt wederverwekt, zijn de geestelijke dingen er in
potentie, want het geestelijk leven gaat geleidelijk vanuit, onverschillig welke leeftijd, zoals
uit een ei voort; de leeftijd van de knapenjaren is als het ware een ei voor de leeftijd van de
jongelings- en jongemannenjaren en deze weer als een ei voor de volwassen leeftijd; op deze
wijze wordt de mens als het ware aanhoudend geboren; hieruit blijkt wat er wordt verstaan
onder de innerlijke en de natuurlijk goede dingen die nog niet het Goddelijk leven hebben
verkregen, die hier worden aangeduid door de zogende kudden van kleinvee en van grootvee;
zie ook wat eerder over de staat van de kindsheid is gezegd in nr. 4377.
4379. En dreven zij ze af een enige dag en alle kudden van kleinvee zouden sterven; dat dit
het uitstel en het geleidelijke betekent en dat zij anders niet zouden leven, dus dat zij tot de
verbinding voorbereid moeten worden, kan uit de samenhang zelf blijken; want in wat
voorafgaat, werd gehandeld over de verbinding van het goede met de ware dingen in het
algemeen; hier echter over dezelfde verbinding in het bijzonder; het proces zelf van de
inboezeming van het ware in het goede wordt hier in de innerlijke zin beschreven; hoedanig
dit proces is, kan weliswaar enigermate duidelijk worden door een ontvouwing in het
algemeen, maar niet ten aanzien van de verborgenheden ervan, die ontelbaar zijn; deze
verborgenheden komen alleen uit voor hen die in het licht van de hemel zijn en zij vertonen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1825
zich in een soort van grof beeld aan hen die in het licht van de wereld zijn, wanneer het licht
van de hemel daarin wordt toegelaten.
Dit kan toereikend hieruit blijken dat de mens wanneer hij wordt wedergeboren, de leeftijden
doorloopt evenals degene die geboren wordt en dat de voorafgaande staat altijd als een ei is
ten opzichte van de volgende, dus dat hij aanhoudend ontvangen en geboren wordt; en dit niet
slechts wanneer hij in de wereld leeft, maar ook wanneer hij in het andere leven komt, tot in
het eeuwige; toch kan hij verder niet zo vervolmaakt worden of hij is als het ware een ei ten
opzichte van die dingen die overblijven en die eindeloos zijn.
Hieruit blijkt hoe ontelbaar de dingen zijn die in verband met de wederverwekking van de
mens plaatsvinden en waarvan de mens er toch nauwelijks enige weet en dus hoeveel dingen
hier in de innerlijke zin zijn vervat, waar gehandeld wordt over de opeenvolgende staat en de
wijze van de inboezeming van het goede in de ware dingen.
4380. Mijn heer ga, ik bid u, voor zijn knecht door; dat dit een meer algemene
tegenwoordigheid betekent, staat vast uit de betekenis van ‘voor iemand doorgaan’, namelijk
hier, waar over de verbinding van het goede met de ware dingen wordt gehandeld, een meer
algemene tegenwoordigheid; want met de wederverwekking, die plaatsvindt door de
verbinding van het goede met de ware dingen, is het als volgt gesteld dat het het goede is dat
handelt en dat het het ware is dat zich laat handelen; en wanneer het goede zich aan de ware
dingen heeft aangeplooid en zich een tijdlang daarmee verbonden heeft, dan schijnt het ware
te reageren, maar het is niet het ware, maar het daarmee verbonden of daaraan toegevoegde
goede dat dóór het ware reageert; het is deze toevoeging die hier wordt verstaan onder de
meer algemene tegenwoordigheid.
Gezegd wordt de verbinding van het goede met de ware dingen, maar bedoeld wordt de mens
in wie het goede en het ware is, want van deze dingen kan niet worden gesproken zonder een
subject, dat de mens is.
In de hemel denkt en spreekt men op deze wijze in abstracte dingen; de oorzaak hiervan is dat
men niet aan zichzelf maar aan de Heer het goede en het ware toeschrijft en omdat het goede
en ware uit de Heer de gehele hemel vervult; het was ook bij de Ouden gebruikelijk om zo te
spreken.
4381. En ik, ik zal langzaam voortgaan; dat dit de geleidelijke staat van de voorbereiding
betekent, kan vaststaan uit de betekenis van langzaam voortgaan, namelijk hier, waar
gehandeld wordt over het inbrengen van het goede in het ware en over de opneming ervan
door het ware, het geleidelijke van de voorbereiding.
4382. Naar de voet van het werk hetwelk voor mij is; dat dit betekent overeenkomstig de
algemene dingen, kan vaststaan uit wat voorafgaat; onder de voet van het werk worden de
dingen verstaan die eerder zijn gezegd, namelijk ‘dat de kinderen teder zijn en zogende
kudden van kleinvee en van grootvee zijn bij mij en dreven zij ze af een enige dag en alle
kudden van kleinvee zouden sterven’; dat hiermee werd aangeduid dat het is overeenkomstig
de algemene dingen, blijkt uit wat daar gezegd werd; er wordt gezegd ‘de voet van het werk’
en daarna ‘de voet van de kinderen’, omdat door de voet het natuurlijke wordt aangeduid, zie
de nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280 en hier over het natuurlijke wordt gehandeld.
4383. En naar de voet van de kinderen; dat dit betekent overeenkomstig de ware dingen die
daar zijn, staat vast uit de betekenis van de kinderen of de zonen, namelijk de ware dingen,
waarover enige malen eerder; de ware dingen die daar zijn, zijn de ware dingen in de
algemene dingen; de algemene dingen toch zijn die dingen die eerder in nr. 4378 werden
vergeleken met een ei, want in de algemene dingen zijn de bijzondere dingen vervat en in
deze de afzonderlijke dingen, nrs. 4325, 4329, 4345; in de eerste staat, namelijk in de staat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1826
van de kindsheid, zijn de bijzondere dingen en in deze de afzonderlijke dingen daar in
potentie; daarna echter brengen zij voort en vertonen zij zich metterdaad en wel geleidelijk.
Zij die worden wederverwekt, worden op deze wijze door de Heer geleid, want zij worden
doordrenkt van de algemene dingen waarin die dingen zijn die volgen en die ook
achtereenvolgens tevoorschijn komen en wel in een onbegrijpelijke orde en reeks; want alle
en de afzonderlijke dingen zijn door de Heer voorzien, ook hoedanig die zullen zijn tot in het
eeuwige; daarom worden geen andere algemene ware dingen verbonden met het goede bij de
mens die wordt wederverwekt, dan alleen zulke waarin de bijzondere ware dingen ingepast
kunnen worden en in deze de afzonderlijke.
Niettemin zijn deze bijzondere dingen, ja zelfs de afzonderlijke dingen van de bijzondere
dingen in verhouding tot die welke nog overblijven, niets dan algemene dingen betrekkelijk
genomen, want in de afzonderlijke dingen zijn nog weer eindeloze dingen.
Dit bekennen ook de engelen, die toch weer in verhouding tot de mens in zo’n grote wijsheid
zijn dat de dingen die zij weten en doorvatten onuitsprekelijk zijn namelijk, dat zij naar
verhouding alleen de meest algemene dingen weten en dat de dingen die zij niet weten,
eindeloos zijn; zij durven niet te zeggen oneindig, omdat er geen betrekking en geen reden
bestaat tussen het eindige en het oneindige.
Daaruit kan men ook opmaken hoedanig het Woord is, dat, omdat het Goddelijk is, vanaf de
eerste oorsprong aan oneindige dingen in zich bevat en vandaar onuitsprekelijke dingen die de
wijsheid van de engelen zijn en tenslotte slechts zulke dingen die binnen het bereik van het
menselijk bevattingsvermogen vallen.
4384. Totdat ik tot mijn heer kome, tot Seïr; dat dit betekent totdat zij verbonden konden
worden, namelijk het ware dat Jakob is, met het goede, dat Ezau is, kan vaststaan uit de
betekenis van Seïr, namelijk de verbinding van de geestelijke dingen met de hemelse dingen
in het natuurlijke, dat wil zeggen, van het ware, dat van het geloof is met het goede dat van de
naastenliefde is; het is het goede waarmee het ware in het natuurlijke verbonden is en in de
hoogste zin het Goddelijk Natuurlijke van de Heer ten aanzien van het goede verbonden met
het ware daar, dat eigenlijk wordt aangeduid door Seïr in de volgende plaatsen in het Woord;
in de profetische uitspraak van Mozes over de zonen Israëls: ‘Jehovah is van Sinaï gekomen
en Hij is hunlieden opgegaan van Seïr, Hij blonk op van de berg Paran en Hij is gekomen uit
de tienduizenden der heiligheid’, (Deuteronomium 33:2,3).
In de profetie van Bileam: ‘Ik zie Hem en niet nu, ik aanschouw Hem en niet nabij; er zal een
ster opgaan uit Jakob en er zal een scepter uit Israël opstaan; en Edom zal de erfenis zijn en
Seïr zal de erfenis zijn van zijn vijanden en Israël makende sterkte’, (Numeri 24:17,18).
In het lied van Debora en Barak: ‘Jehovah, toen Gij uitgingt van Seïr, toen Gij uittraadt uit
het veld van Edom, beefde de aarde, de bergen vervloten; deze Sinaï voor Jehovah de God
Israëls’, (Richteren 5:4,5).
Bij Jesaja: ‘Tot mij roepende uit Seïr: Wachter, wat is er van de nacht, wachter, wat is er van
de nacht; de wachter zei: De morgen is gekomen en ook de nacht’, (Jesaja 21:11,12);
zie ook over Seïr in nr. 4240 en ook die hier werden aangevoerd.
4385. En Ezau zei: Laat mij, ik bid u, met u stellen van het volk dat met mij is; dat dit
betekent dat enige dingen van het ware van het goede verbonden zouden worden, staat vast uit
de betekenis van ‘met u stellen’, namelijk verbinden; en uit de betekenis van ‘het volk dat met
mij is’ namelijk enige dingen van het ware van het goede; dat het volk de ware dingen zijn,
zie de nrs. 1259, 1260, 2928, 3295, 3581; vandaar zijn ‘het volk dat met mij is’ de ware
dingen van het goede.
Wat de ware dingen van het goede zijn, werd enige malen eerder gezegd: het zijn die ware
dingen die voortgaan vanuit het goede en die het goede dat door de innerlijke mens in de
uiterlijke invloeit, met zich heeft; dat die ware dingen werden aangeduid door de vierhonderd
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1827
mannen die Ezau met zich had, zie eerder in nr. 4341; hier dus enige van die mannen, want er
wordt gezegd ‘van het volk dat met mij is’.
4386. En hij zei: Waartoe dit; laat mij genade vinden in mijns heren ogen; dat dit de
verlichting betekent uit de betrekkelijke innerlijke tegenwoordigheid, kan vaststaan uit wat
deze formule van onderwerping behelst, want daarmee wordt de naaste tegenwoordigheid
afgewezen, maar in een verwijderde tegenwoordigheid toegestemd en dit is hetzelfde als de
betrekkelijke innerlijke tegenwoordigheid, waaruit verlichting is.
4387. En Ezau keerde op die dag weder tot zijn weg, tot Seïr; dat dit de staat van het
Goddelijke Natuurlijk Goede betekent toen, waaraan de goede dingen van het ware waren
toegevoegd, staat vast uit de betekenis van de dag, namelijk de staat, waarover de nrs. 23,
487, 488, 493, 893, 2788, 3462; vandaar is ‘hij keerde weder op die dag’ de staat die het toen
aantrok; uit de uitbeelding van Ezau, namelijk het Goddelijk Natuurlijk Goede, waarover nr.
4340; uit de betekenis van de weg, namelijk het ware met de wil en met de daad, nrs. 4337,
4353; en uit de betekenis van Seïr, namelijk de verbinding van het ware met het goede,
waarover nr. 4384; uit deze dingen, tot één enkele zin samengevat, blijkt dat door die
woorden de staat van het Goddelijk Natuurlijk Goede toen, wordt aangeduid, waaraan de
goede dingen van het ware waren toegevoegd.
Dat dit door deze woorden wordt aangeduid, komt geenszins in de historische zin ervan uit,
maar toch is het dit wat zij in de geestelijke zin of de innerlijke zin behelzen; want de hemel,
die in de mens is, dat wil zeggen, de engelen die bij hem zijn, bekommeren zich niet het minst
om de wereldse historische dingen en zij weten ook niet wat Ezau is, noch wat Seïr is en
evenmin denken zij aan de dag waarop Ezau wederkeerde, noch aan de weg tot Seïr, maar zij
vatten uit de geestelijke dingen die daarmee overeenstemmen, ideeën en daaruit putten zij op
hetzelfde ogenblik zo’n zin; want dit bewerken de overeenstemmingen, waarmee het bijna zo
gesteld is als wanneer iemand een vreemde taal spreekt en de ander de zin ervan als uit zijn
eigen taal verstaat en ook niet wordt opgehouden door de anders klinkende en anders
gearticuleerde woorden; evenzo is het gesteld met de innerlijke zin van het Woord, die geheel
en al samenvalt met de universele taal waarin de engelen zijn, of met de geestelijke spraak
van hun denken; hun spraak is geestelijk, omdat hun denken is vanuit het licht van de hemel,
dat uit de Heer is.
4388. vers 17-20. En Jakob reisde naar Sukkoth en bouwde voor zich een huis en maakte
hutten voor zijn verwerving; daarom noemde hij de naam van de plaats Sukkoth.
En Jakob kwam tot Salem, de stad van Sichem, welke is in het land Kanaän, als hij daarheen
kwam uit Paddan Aram; en hij legerde zich tot de aangezichten van de stad.
En hij kocht het gedeelte van het veld waar hij zijn tent spande, uit de hand van de zonen van
Hemor, de vader van Sichem, voor honderd kesitah.
En hij richtte daar een altaar op en noemde het El Elohee Israël.
Jakob reisde naar Sukkoth, betekent de staat van het leven van het goede uit het ware toen; en
hij bouwde voor zich een huis, betekent de aanwassing van het goede uit het ware in die staat;
en maakte hutten voor zijn verwerving, betekent evenzo van die dingen die in het algemeen
het goede uit het ware toen had; daarom noemde hij de naam van de plaats Sukkoth, betekent
het hoedanige van die staat; en Jakob kwam tot Salem, de stad van Sichem, betekent de
innerlijke ware dingen van het geloof, die van de kalmte zijn; welke is in het land Kanaän,
betekent in het rijk van de Heer; als hij daarheen kwam uit Paddan Aram, betekent na de
vorige staat; en hij legerde zich tot de aangezichten van de stad, betekent de aanplooiing; en
hij kocht het gedeelte van het veld, betekent de toe-eigening van het goede vanuit het ware;
waar hij zijn tent spande, betekent het heilige; uit de hand van de zonen van Hemor, de vader
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1828
van Sichem, betekent de oorsprong van dat ware uit een Goddelijke stam ergens anders
vandaan; voor honderd kesitah, betekent het volle; en hij richtte daar een altaar op, betekent
de innerlijke eredienst; en noemde het El Elohee Israël, betekent dat deze was uit het
Goddelijk Geestelijke.
4389. Jakob reisde naar Sukkoth; dat dit de staat van het leven van het goede uit het ware toen
betekent, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het ware, waarover
eerder; hier het goede uit het ware toen, vanuit die dingen die daaraan waren toegevoegd door
het goede dat Ezau is, over welke dingen eerder is gehandeld; uit de betekenis van reizen,
namelijk de orde en de inzettingen van het leven, nr. 1293; dus de staat van het leven; en uit
de betekenis van Sukkoth, namelijk het hoedanige van die staat, waarover hierna in de nrs,
4391, 4392.
4390. En hij bouwde voor zich een huis; dat dit de aanwassing van het goede uit het ware in
die staat betekent, staat vast uit de betekenis van een huis bouwen, namelijk de uiterlijke mens
onderrichten in inzicht en wijsheid, nr. 1488; en omdat het inzicht is van het ware en de
wijsheid is van het goede, wordt hier door een huis bouwen de aanwassing van het goede uit
het ware aangeduid; dat het huis het goede is, zie de nrs. 2233, 2234, 3128, 3142, 3652, 3720;
wat het goede van het ware is, werd eerder in de nrs. 4337, 4353, gezegd, namelijk dat het het
ware met de wil en met de daad is; het is dit ware dat het goede wordt genoemd; en het
geweten dat vanuit het goede is, wordt het geweten van het ware genoemd.
Dit goede dat vanuit het ware is, groeit voor zoveel als de mens de naastenliefde betracht
vanuit goed willen, dus naar de mate en naar de hoedanigheid waarin hij de naaste liefheeft.
Dat in de ontvouwingen zo vaak het goede en het ware worden genoemd, heeft als oorzaak
dat alle dingen die in de hemel zijn en vandaar alle dingen die in de Kerk van de Heer zijn,
betrekking hebben op het ware en het goede; deze twee omsluiten in het algemeen alle dingen
die van de Leer zijn en die van het leven zijn, de ware dingen die van de Leer zijn en die van
het leven zijn en de goede dingen die van het leven zijn.
Het menselijk gemoed heeft ook in het universele geen andere objecten dan die welke van het
ware en van het goede zijn: zijn verstand de dingen die van het ware zijn en zijn wil de dingen
die van het goede zijn; hieruit blijkt dat het ware en het goede van een uiterst ruime betekenis
zijn en dat de afleidingen ervan onuitsprekelijk in getal zijn.
Vandaar komt het dat het ware en het goede zo vaak worden genoemd.
4391. En maakte hutten voor zijn verwerving; dat dit betekent evenzo in het algemeen voor
het goede en het ware toen, staat vast uit de betekenis van de verwerving, namelijk de goede
en de ware dingen in het algemeen; en uit de betekenis van hutten en tenten maken, namelijk
iets eenders als een huis bouwen, namelijk een aanwassing van het goede uit het ware
ontvangen, met dit verschil dat een huis bouwen minder algemeen is, dus innerlijk en hutten
of tenten maken meer algemeen is, dus uiterlijk; het eerstgenoemde was voor henzelf,
namelijk voor Jakob, voor zijn vrouw en kinderen, het laatstgenoemde voor de
dienstknechten, de kudden van kleinvee en van grootvee; hutten of tenten in het Woord
betekenen eigenlijk het heilige van het ware en zij worden daarin onderscheiden van de
tabernakels, die eveneens tenten worden genoemd; dat deze laatste het heilige van het goede
betekenen, nrs. 414, 1192, 2145, 2152, 4128; de eerstgenoemde worden in de oorspronkelijke
taal Sukkoth genoemd, deze echter Ohalim; het heilige van het ware is het goede dat uit het
ware is.
Dat dit de betekenis van de hutten of de tenten is die Sukkoth worden genoemd, blijkt ook uit
de volgende plaatsen in het Woord; bij David: ‘Jehovah God reed op een cherub en vloog en
Hij voer op de vleugelen des winds; duisternissen zette Hij tot Zijn verberging en Zijn
omtrekken tot Zijn tent, duisternissen der wateren, wolken der hemelen’, (Psalm 18:11,12); en
elders: ‘Hij boog de hemelen toen Hij nederdaalde en dichte duisternissen waren onder Zijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1829
voeten; en Hij reed op een cherub en vloog en Hij voer op de vleugelen des winds en Hij zette
duisternissen rondom Zich tot tenten, bindingen der wateren, wolken der hemelen’, (2 Samuël
22:10-12), waar gehandeld wordt over de Goddelijke Openbaring of het Woord.
‘Hij boog de hemelen toen Hij nederdaalde’, staat voor de innerlijke dingen verbergen;
‘dichte duisternissen waren onder Zijn voeten’, wil zeggen dat die dingen die aan de mens
verschijnen, naar verhouding duisternissen zijn; de letterlijke zin van het Woord is zodanig;
‘rijden op een cherub’ wil zeggen dat het zo is voorzien; ‘duisternissen rondom Zich zetten tot
tenten’ of ‘Zijn omtrekken tot Zijn tent’, wil zeggen het heilige van het ware in het
verborgene, namelijk binnenin de letterlijke zin; de bindingen der wateren en de wolken der
hemelen zijn het Woord in de letter; dat de wolken der hemelen het Woord in de letter zijn,
zie de voorrede tot hoofdstuk 18 van Genesis en nr. 4060.
Iets eenders wordt aangeduid door het volgende bij Jesaja: ‘Jehovah zal over alle habitakel
van de berg Zions en over zijn samenroepingen, scheppen een wolk des daags en een rook en
de glans des vuurs der vlam des nachts, want over alle heerlijkheid zal een beschutting
wezen; en er zal een tent zijn tot een schaduw des daags en tot een toevlucht en tot een
verberging tegen de overstroming en de regen’, (Jesaja 4:5,6); de wolk is ook hier de
letterlijke zin van het Woord en de heerlijkheid de innerlijke zin, zoals ook bij, (Mattheüs
24:30; Markus 13:26; Lukas 21:27); ook hier staat de tent voor het heilige van het ware.
Dat gezegd wordt dat de innerlijke ware dingen in het verborgene zijn, heeft als oorzaak, dat
men ze, indien ze onthuld waren, dan ontwijd zou hebben; zie de nrs. 3398, 3399, 4289; wat
ook door de volgende woorden bij David uiteengezet wordt: ‘Gij verbergt hen in het
verholene Uwer aangezichten, voor de verraderlijke raadslagen des mans; Gij versteekt hen
in een tent voor de twist der tongen’, (Psalm 31:21).
Dat de tent het heilige van het ware is, blijkt ook bij Amos: ‘Te dien dage zal Ik de gevallen
tent van David oprichten en Ik zal de scheuren dichten en de vernietigde dingen oprichten en
Ik zal bouwen als in de dagen der eeuwigheid’, (Amos 9:11); ‘de gevallen tent van David
oprichten’, wil zeggen het heilige van het ware herstellen nadat het vergaan is; David staat
voor de Heer met betrekking tot het Goddelijk Ware, nr. 1888, want de koning is het
Goddelijk Ware, nrs. 2015, 2069, 3009.
Omdat de tent het heilige van het ware betekende en tenten bewonen de eredienst daaruit
betekende, was daarom het feest der tenten, dat ‘het feest der tabernakelen’ wordt genoemd,
in de Joodse en Israëlitische ingesteld, (Leviticus 23:34,42,43; Deuteronomium 16:13,16),
waar dat feest ook ‘het feest Sukkoth’ of ‘het feest der tenten’ wordt genoemd.
4392. Daarom noemde hij de naam van de plaats Sukkoth; dat dit het hoedanige van die staat
betekent, staat vast uit de betekenis van de naam noemen, namelijk het hoedanige, zie de nrs.
144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006, 3421; en uit de betekenis van de plaats, namelijk de
staat, zie nrs. 2625, 2837, 3356, 3387, 4321; het hoedanige van deze staat is dat wat Sukkoth
behelst, namelijk dat hoedanige van de staat van het heilige dat het ware uit het goede toen
had; want Sukkoth betekent de tenten en de tenten betekenen het heilige van het ware, zoals
eerder in nr. 4391 werd getoond.
Iets eenders betekent ook Sukkoth bij David: ‘Ik zal Sichem delen en het dal Sukkoth afmeten:
Gilead is Mijn en Menasse is Mijn en Efraïm is de sterkte van Mijn hoofd, Jehudah Mijn
wetgever’, (Psalm 60:8; 108:8).
4394. En Jakob kwam tot Salem, de stad van Sichem; dat dit de innerlijke ware dingen van
het geloof betekent, die van de kalmte zijn, staat vast uit de betekenis van Salem, namelijk de
kalmte van de vrede, waarover hierna; en uit de betekenis van de stad Sichem, namelijk de
innerlijke ware dingen van het geloof, waarover in het volgende hoofdstuk, waar over Sichem
en de stad ervan wordt gehandeld; dat de stad het ware met het geloof is, zie de nrs. 402,
2268, 2449, 2451, 2712, 2943, 3216; dat Salem de kalmte van de vrede betekent, kan
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1830
vaststaan bij David: ‘God is bekend in Jehudah, Zijn naam is groot in Israël en in Salem is
Zijn tent en Zijn habitakel in Zion; daar heeft Hij verbroken de vurige kolen van de boog, het
schild en het zwaard en de oorlog’, (Psalm 76:2-4) waar duidelijk blijkt dat Salem de kalmte
van de vrede is, want er wordt gezegd dat Hij daar heeft verbroken de vurige kolen van de
boog, het schild, het zwaard en de oorlog en verder uit de betekenis ervan in de
oorspronkelijke taal, want Salem is de kalmte en de volmaaktheid; wat de kalmte van de
vrede is, zie de nrs. 1726, 3696; in die kalmte zijn de innerlijke ware dingen, dat wil zeggen,
diegenen die in de innerlijke ware dingen met het geloof en het leven zijn; maar zolang zij in
de uiterlijke ware dingen zijn en vooral wanneer zij uit de uiterlijke in de innerlijke komen, is
de staat onrustig, want dan zijn er de worstelingen van de verzoekingen.
Dit wordt ook hier door Jakob uitgebeeld, namelijk dat hij, na in vrees en angst voor Ezau te
zijn geweest, nu de staat van de kalmte bereikte,
4394. Welke is in het land Kanaän; dat dit betekent in het rijk van de Heer, staat vast uit de
betekenis van het land Kanaän, namelijk het rijk van de Heer, waarover de nrs. 1413, 1437,
1607, 3038, 3481, 3705; wanneer de mens in de innerlijke ware dingen is met het geloof en
het leven, dan is hij in het rijk van de Heer en in de staat van de kalmte en dan schouwt hij de
uiterlijke dingen zoals iemand vanaf een verheven heuvel een woelige zee beschouwt.
4395. Als hij daarheen kwam uit Paddan Aram; dat dit betekent na de vorige staat, staat vast
uit de betekenis van Paddan Aram, namelijk de erkentenissen van het goede en het ware,
waarover de nrs. 3664, 4107, 4112, maar de uiterlijke erkentenissen, die van dienst zijn om de
echte goede en ware dingen binnen te brengen, want daar was Laban en dat door hem de
aandoening van een zodanig goede wordt uitgebeeld, zie de nrs. 3612, 3665, 3778, 3974,
3982, 3986, 4063, 4189, 4206; daarom wordt gezegd ‘als hij daarheen kwam uit Paddan
Aram’, omdat het een komen was van de uiterlijke ware en goede dingen tot de innerlijke, dus
vanuit een vorige staat tot deze.
4396. En hij legerde zich tot de aangezichten van de stad; dat dit de aanplooiing betekent,
namelijk aan de goede dingen van dat ware, staat vast uit de betekenis van ‘zich legeren’,
namelijk eigenlijk de rangschikking overeenkomstig de orde, nr. 426; hier echter de
aanplooiing, want zich legeren betekent hier zijn verblijf vestigen met zijn kudden van grooten
kleinvee en die eerder in nr. 4364 een kamp werden genoemd; en uit de betekenis van tot
de aangezichten van de stad’ namelijk tot de goede dingen van dat ware, want de
aangezichten betekenen de innerlijke dingen, nrs. 358, 1999, 2434, 3527, 3573, 4066; dus de
aandoeningen van het goede en ware die opblinken uit het aangezicht; dat de stad het ware is,
zie de nrs. 402, 2268, 2449, 2451, 2712, 2943, 3216.
4397. En hij kocht het gedeelte van het veld; dat dit de toe-eigening van het goede vanuit het
ware betekent, staat vast uit de betekenis van kopen, te weten zich toe-eigenen en uit de
betekenis van het gedeelte van het veld, namelijk het goede dat vanuit het ware is; dat het veld
de Kerk is ten aanzien van het goede, dus het goede, zie de nrs. 2971, 3196, 3317, 3500, 3508,
3766.
4398. Waar hij zijn tent spande; dat dit het heilige is, staat vast uit de betekenis van de tent,
namelijk het heilige, zie de nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3210.
4399. Uit de hand der zonen van Hemor, de vader van Sichem; dat dit de oorsprong van dat
ware betekent uit een Goddelijke stam, ergens anders vandaan, zal blijken uit wat in het
volgende hoofdstuk gezegd moet worden, waar over Hemor en Sichem wordt gehandeld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1831
4400. Voor honderd kesitah; dat dit het volle betekent, staat vast uit de betekenis van honderd,
te weten de volle staat, nr. 2636; dus het volle; maar eigenlijk wordt hier door honderd het
vele aangeduid, want er wordt gehandeld over de toe-eigening van het goede vanuit de
innerlijke ware dingen, die worden aangeduid door de zonen van Hemor, de vader van
Sichem, nr. 4399; door de kesitah, die munten waren, worden in de innerlijke zin zulke ware
dingen aangeduid; dit woord is ook afgeleid van een woord dat ‘het ware’ betekent, (Psalm
60:6).
Over de verbinding van het goede met die ware dingen zal hierna in nr. 4402 worden
gesproken.
4401. En hij richtte daar een altaar op; dat dit de innerlijke eredienst betekent, staat vast uit de
betekenis van een altaar oprichten, namelijk de eredienst; want het altaar was het voornaamste
uitbeeldende van de Heer, nrs. 921, 2777, 2811; vandaar ook het voornaamste van de
eredienst; onder de eredienst wordt hier de innerlijke eredienst verstaan vanuit het Goddelijk
Geestelijke, waarover nu hierna gehandeld wordt.
4402. En noemde het El Elohee Israël; dat dit betekent vanuit het Goddelijk Geestelijke,
namelijk de innerlijke eredienst, staat vast uit de betekenis van El Elohee, waarover hierna; en
uit de betekenis van Israël, namelijk het geestelijke, nrs. 4286, 4292.
Met wat van vers 17 van dit hoofdstuk tot hiertoe is gezegd, is het als volgt gesteld: in dit
hoofdstuk wordt in de hoogste zin gehandeld over de Heer, hoe Hij Zijn Natuurlijke
Goddelijk heeft gemaakt; maar omdat die dingen, die in de hoogste zin over de Heer zijn, de
denkvoorstellingen van de mens te boven gaan, want het zijn Goddelijke dingen, zo mag het
worden toegelicht door zulke dingen die dichter in het bereik van de ideeën vallen, namelijk
door dit, hoe de Heer het natuurlijke van de mens wederverwekt; er wordt hier immers in de
innerlijke zin ook gehandeld over de wederverwekking van de mens ten aanzien van zijn
natuurlijke, want de wederverwekking van de mens is het beeld van de verheerlijking van de
Heer, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490; de Heer immers heeft Zich overeenkomstig de Goddelijke
orde verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt en overeenkomstig een zodanige orde
verwekt Hij ook de mens weder, dat wil zeggen, maakt Hij hem hemels en geestelijk; hier
wordt daarover gehandeld hoe Hij hem geestelijk maakt, want Israël betekent de geestelijke
mens.
De geestelijke mens is niet de innerlijk redelijke mens, maar de innerlijk natuurlijke.
Het is de innerlijk redelijke mens die de hemelse wordt genoemd.
Welk verschil er is tussen de hemelse en de geestelijk mens, werd eerder meerdere malen
gezegd; de mens wordt daardoor geestelijk, dat bij hem de ware dingen met het goede worden
verbonden, dat wil zeggen, die dingen die van het geloof zijn, met die dingen die van de
naastenliefde zijn en wel in zijn natuurlijke.
Daar worden eerst de uiterlijke ware dingen met het goede verbonden en daarna de innerlijke
ware dingen; over de verbinding van de uiterlijke ware dingen in het natuurlijke werd in dit
hoofdstuk gehandeld van vers 1 tot 17; en over de verbinding van de innerlijke ware dingen
met het goede van vers 17 tot het einde.
De innerlijke ware dingen worden op geen andere wijze met het goede verbonden dan door de
verlichting die door de innerlijke mens in de uiterlijke invloeit; vanuit die verlichting vertonen
zich de Goddelijke ware dingen niet anders dan op algemene wijze, vergelijkenderwijs
evenals ontelbare objecten zich aan het oog vertonen zoals één duister iets zonder
onderscheid; deze verlichting waar vanuit de ware dingen niet anders dan op algemene wijze
verschijnen, werd aangeduid door de woorden van Ezau tot Jakob: ‘Laat mij, ik bid u, met u
stellen van het volk met mij’, en door het antwoord van Jakob: ‘Waartoe dit; laat mij genade
vinden in uw ogen’, waarover de nrs. 4385, 4386.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1832
Dat de geestelijke mens betrekkelijk in het duister is zie de nrs. 2708, 2715, 2716, 2718, 2831,
2849, 2935, 2937, 3241, 3246, 3833; het is deze geestelijke mens die door Israël wordt
uitgebeeld, nr. 4286; een geestelijk mens wordt diegene genoemd uit hoofde hiervan dat het
licht van de hemel, waarin het inzicht en de wijsheid is, invloeit in die dingen die zijn van het
licht van de wereld, bij de mens en bewerkt dat die dingen die van het licht van de hemel zijn,
worden uitgebeeld in deze dingen die van het licht van de wereld zijn en dat zij dus zo
overeenstemmen.
Want het geestelijke is, in zich beschouwd, het Goddelijk Licht zelf dat uit de Heer is, dus het
inzicht van het ware en de wijsheid daaruit; maar dat licht valt bij de geestelijke mens in die
dingen die van het geloof van hem zijn en waarvan hij gelooft dat het ware dingen zijn, terwijl
het bij de hemelse mens in het goede van de liefde valt.
Maar deze dingen zijn, hoewel die helder zijn voor diegenen die in het licht van de hemel zijn,
toch duister voor hen die in het licht van de wereld zijn, dus voor de meesten heden en
misschien wel zo duister dat zij nauwelijks verstaan kunnen worden; omdat evenwel in de
innerlijke zin over deze dingen wordt gehandeld en zij zodanig zijn, mag er niet van worden
afgezien ze te openen; de tijd zal komen, wanneer er verlichting is.
Dat het altaar El Elohee Israël werd genoemd en daarmee de innerlijke eredienst vanuit het
Goddelijk Geestelijke werd aangeduid, komt omdat El Elohee in de hoogste zin hetzelfde is
als het Goddelijk Geestelijke en in de uitbeeldende zin de geestelijke Kerk van de Heer, of
wat hetzelfde is, de mens die zodanig is, zie de nrs. 4286, 4292.
El Elohee betekent in de oorspronkelijke taal God God en strikt naar de woorden genomen
God der goden.
In het Woord wordt Jehovah of de Heer op zeer veel plaatsen El genoemd in het enkelvoud,
ook Eloah, en Hij wordt ook Elohim in het meervoud genoemd, soms het een en het ander in
een en hetzelfde vers of in een en dezelfde reeks; wie de innerlijke zin van het Woord niet
weet, kan niet weten waarom dit zo is; dat El iets anders insluit en Eloah iets anders en ook
iets anders Elohim, kan eenieder hieruit opmaken dat het Woord Goddelijk is, dat wil zeggen,
aan het Goddelijke zijn oorsprong ontleent en dat het vandaar naar alle woorden, ja zelfs naar
het allerkleinste haaltje is geïnsprireerd.
Wat El insluit, wanneer het genoemd wordt en wat Elohim, kan vaststaan uit wat eerder hier
en daar is getoond, namelijk dat El en Elohim of God wordt gezegd, wanneer gehandeld
wordt over het ware; zie de nrs. 709, 2586, 2769, 2807, 2822, 3921, 4287; vandaar komt het
dat door El en Elohim in de hoogste zin het Goddelijk Geestelijke wordt aangeduid, want dit
is hetzelfde als het Goddelijk Ware, maar met dit verschil dat door El wordt aangeduid het
ware met de wil en met de daad, wat hetzelfde is als het goede van het ware, nrs. 4337, 4353,
4390; gezegd wordt Elohim in het meervoud, omdat onder het Goddelijk Ware alle ware
dingen worden verstaan die uit de Heer zijn; vandaar worden ook de engelen soms in het
Woord Elohim of goden genoemd, nr. 4295, zoals ook uit de hierna aangevoerde plaatsen zal
blijken.
Omdat nu El en Elohim in de hoogste zin de Heer betekenen ten aanzien van het ware,
betekenen zij Hem ook ten aanzien van de macht, want het is het ware waaraan macht wordt
toegekend; het goede immers handelt door het ware, wanneer het macht uitoefent, nrs. 3091,
4015; daarom wordt dan ook de Heer, waar in het Woord over de macht vanuit het ware
wordt gehandeld, El en Elohim of God genoemd; vandaar komt het ook dat El in de
oorspronkelijke taal eveneens de machtige betekent.
Dat in het Woord gezegd wordt El en Elohim waar over het Goddelijk Geestelijke wordt
gehandeld, of wat hetzelfde is, over het Goddelijk Ware en vandaar over de Goddelijke
Macht, kan verder nog uit de volgende plaatsen vaststaan; bij Mozes: ‘God zei tot Israël in de
gezichten des nachts: Ik, God der goden uws vaders, vrees niet van af te trekken naar Egypte,
omdat Ik u aldaar tot een grote natie zal stellen’, (Genesis 46:2,3); omdat daar tot Israël
wordt gesproken, die Hij tot een grote natie zal stellen en dus over het ware en de macht ervan
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1833
gehandeld wordt, zo wordt gezegd El Elohee, wat in de naaste zin betekent God der goden;
dat Elohim in de naaste zin de goden betekent, omdat daarvan wordt gesproken met
betrekking tot de ware dingen en de macht daaruit, blijkt ook duidelijk bij dezelfde:
‘Jakob bouwde aldaar een altaar en noemde de plaats El-Beth-El, omdat de Elohim hem daar
waren onthuld, als hij van voor zijn broeder vlood’, (Genesis 35:7); en elders bij dezelfde:
‘Jehovah uw God, Hijzelf de God der goden en de Heer der Heren, God (El) groot, machtig
en vreselijk’, (Deuteronomium 10:17); waar God der goden wordt uitgedrukt door ‘Elohee
Elohim en daarna God door El, aan wie grootheid en macht wordt toegeschreven.
Bij David: ‘Een groot God (El) is Jehovah en een groot Koning boven alle goden (Elohim), in
wiens hand de doorvorsingen der aarde zijn en de sterkten der bergen zijn Zijne’, (Psalm
95:3,4); daar wordt gezegd God of El, omdat er gehandeld wordt over het Goddelijk Ware en
de Macht daaruit, verder wordt er gezegd goden, omdat gehandeld wordt over de ware dingen
die daaruit zijn; want koning betekent in de innerlijke zin het ware, nrs. 1672, 2015, 2069,
3009, 3670; hieruit staat vast wat ‘de grote Koning boven alle goden’ behelst; de
‘doorvorsingen der aarde’ zijn ook de ware dingen van de Kerk, die de sterkten der bergen
worden genoemd vanwege de macht vanuit het goede.
Bij dezelfde: ‘Wie in de hemel zal zich met Jehovah vergelijken, zich met Jehovah
gelijkstellen onder de zonen der goden (Elohim), een vermogende God (El) in de
verborgenheid der heiligen, Jehovah God Zebaoth, wie is sterk als Gij, o Jah’, (Psalm 89:7-
9); daar staan de zonen der goden of Elim voor de Goddelijke Ware dingen en dat daaraan
macht wordt toegekend, blijkt duidelijk, want er wordt gezegd ‘vermogende God (El),
Jehovah God der heirscharen, wie is sterk als Gij’.
Evenzo elders bij dezelfde: ‘Geeft Jehovah zonen der goden, geeft Jehovah heerlijkheid en
sterkte’, (Psalm 29:1).
Bij Mozes: ‘Zij vielen op hun aangezichten en zeiden: God der goden (El Elohee), der geesten
van alle vlees’, (Numeri 16:22).
Bij David: ‘Ik heb gezegd: Gij zijt goden (Elohim) en zonen des Allerhoogste, gij allen’,
(Psalm 82:6; Johannes 10:34), waar zij goden worden genoemd naar de ware dingen, want de
zonen zijn de ware dingen, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2628, 3373, 3704.
Bij dezelfde: ‘Belijdt de God der goden (Elohee Elohim), belijdt de Heer der heren’, (Psalm
136:2,3).
Bij Daniël: ‘De koning zal doen naar zijn welgevallen en hij zal zich verhovaardigen en zich
verhogen boven alle god (El) en boven de God der goden (El Elohim) zal hij wonderlijke
dingen spreken’, (Daniël 11:36).
Hieruit blijkt dat El Elohee in de naaste zin de God der goden is en dat in de innerlijke zin van
goden wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen die uit de Heer zijn.
Dat gezegd wordt El of God in het enkelvoud waar gehandeld wordt over de macht die vanuit
het Goddelijk Ware is, of wat hetzelfde is, vanuit het Goddelijk Geestelijke van de Heer, kan
uit de volgende plaatsen vaststaan; bij Mozes: ‘Mijn hand zij voor God (El) om met ulieden
het boze te doen’, (Genesis 31:29); en elders: ‘En niet voor God (El) de hand’,
(Deuteronomium 28:32); en bij Micha: ‘En voor God (El) de hand’, (Micha 2:1).
‘Voor God de hand’, is dat er macht zij; dat de hand de macht is, zie de nrs. 878, 3387; en dat
de hand wordt gezegd met betrekking tot het ware, nr. 3091.
Bij David: ‘Ik zal Zijn hand in de zee zetten en in de rivieren Zijn rechterhand; Hij zal Mij
noemen: Mijn Vader Gij, Mijn God (El), de rotssteen Mijns heils’, (Psalm 89:26,27), waar
over de macht vanuit de ware dingen wordt gesproken.
Bij dezelfde: ‘De goddeloze zegt in zijn hart: God (El) heeft het vergeten Hij heeft Zijn
aangezichten verborgen, Hij ziet niet bij voortduur; sta op Jehovah God (El), hef Uw hand
op, waarom veracht de goddeloze God (Elohim)’, (Psalm 10:10-13) evenzo.
Bij dezelfde: ‘Jehovah, mijn rotssteen en mijn burg en mijn uithelper, mijn God (El), mijn
rots’, (Psalm 18:3) waar het gaat over de macht.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1834
Bij Jesaja: ‘Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, op wiens schouder is de
heerschappij; Zijn naam zal genoemd worden: Wonderlijk, Raad, God (El), Machtig, Vader
der eeuwigheid, Vorst des vredes’, (Jesaja 9:5).
Bij dezelfde: ‘Ziet, de God (El) mijns heils, ik zal vertrouwen en niet vrezen, omdat Hij mijn
sterkte is’, (Jesaja 12:2).
Bij dezelfde: ‘Ik, God (El), ook sinds de dag, Ik Zelf en niemand die uit Mijn hand ontrukt, Ik
doe, en wie zal het herroepen’, (Jesaja 43:12,13) ook daar over de macht.
Bij Jeremia: ‘Grote, machtige God (El) wiens naam is Jehovah der heirscharen’, (Jeremia
32:18).
In het tweede Boek van Samuël: ‘Met mijn God (El) zal ik over een muur springen, God (El),
Zijn weg is ongerept, de rede van Jehovah is zuiver; wie is God (El), behalve Jehovah; wie is
een rotssteen, behalve onze God (Elohim); God (El) is de sterkte van mijn toevlucht’, (2
Samuël 22:30-33).
Bij Mozes: ‘God (El) is niet een man, dat Hij liegen zou, of een zoon des mensen, dat het Hem
berouwen zou; zou Hij het gezegd hebben en niet doen; of gesproken hebben en het niet
bestendig maken; Hij heeft hen uit Egypte uitgevoerd, als de sterkten des eenhoorns is Hij
voor hem; te dien tijde zal tot Jakob en Israël gezegd worden wat God (El) gedaan heeft’,
(Numeri 23:19,21-23); waar over de innerlijke zin over de macht van het ware wordt
gesproken..
En bij dezelfde: ‘God (El), die hem uit Egypte heeft uitgevoerd, als de sterkten des eenhoorns
voor hem; Hij zal de natiën, zijn vijanden, verteren en hun beenderen breken en zijn pijlen
verbrijzelen’, (Numeri 24:8); dat de hoornen en de sterkten van de eenhoorn de macht van het
ware vanuit het goede betekenen, zie nr. 2832, behalve nog op vele andere plaatsen.
Omdat in het Woord de meest dingen ook een tegenovergestelde zin hebben, hebben dat ook
zo ‘god en goden’, die zo genoemd worden wanneer over het valse en over de macht vanuit
het valse wordt gehandeld, zoals bij Ezechiël: ‘Toespreken zullen hem de goden (Elim) der
sterken in het midden der hel’, (Ezechiël 32:21).
Bij Jesaja: ‘Gij hebt u verhit in de goden (Elim) onder alle groene boom’, (Jesaja 57:5), waar
gezegd wordt goden vanwege de valse dingen; evenzo elders.
Vervolg over de Grootste Mens en over de overeenstemming;
hier over de overeenstemming met het oog en met het licht.
4403. Hoedanig de geesten waren en tot welk gebied van het lichaam zij behoorden, werd mij
eveneens te bemerken en te weten gegeven uit hun ligging en plaats bij mij, en verder ook uit
het vlak waarin zij waren en uit de afstand daarin.
Degenen die mij nabij verschenen, waren merendeels subjecten van hele gezelschappen; want
de gezelschappen zenden geesten van zich uit naar anderen en door hen doorvatten zij de
gedachten en de aandoeningen en op deze wijze hebben zij vergemeenschapping; maar over
de zogenaamde subjecten of over de uitgezonden geesten, zal vanuit de Goddelijke
Barmhartigheid van de Heer, afzonderlijk gesproken worden; ten aanzien van hen werden de
volgende dingen waargenomen: degenen die boven het hoofd verschijnen en nabij het hoofd,
zijn diegenen die leren en zich ook gemakkelijk laten leren; die onder het achterhoofd zijn
diegenen die stilzwijgend en voorzichtig te werk gaan; die nabij aan de rug zijn, doen evenzo,
maar met verschil; die aan de borstkas of de borst zijn, zijn zij die in de naastenliefde zijn; die
aan de lendenen zijn, zijn zij die in de echtelijke liefde zijn; die aan de voeten zijn, zijn zij die
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1835
natuurlijk zijn; en die aan de voetzolen, zijn de meer grovere van dat soort; die aan het
aangezicht echter zijn van uiteenlopende gemoedsaard overeenkomstig de overeenstemming
met de zintuigen die daar zijn; zo zijn zij die verschijnen aan de neusvleugels diegenen die
over doorvatting beschikken; die aan de oren zijn zij die gehoorzamen en die aan de ogen zijn
zij die verstandig en wijs zijn, enzovoort.
4404. De uiterlijke zinnen, die er vijf zijn, namelijk: de tast, de smaak, de reuk, het gehoor en
het gezicht, hebben elk afzonderlijk een overeenstemming met de innerlijke zinnen; maar die
overeenstemmingen zijn heden nauwelijks aan iemand bekend, omdat men niet weet dat er
enige overeenstemmingen bestaan en te minder dat er een overeenstemming bestaat van de
geestelijke dingen met de natuurlijke, of wat hetzelfde is, van die dingen die van de innerlijke
mens zijn met die dingen die van de uiterlijke mens zijn.
Wat de overeenstemmingen van de zinnen betreft: de zin van de tast stemt in het algemeen
overeen met de aandoening van het goede; de zin van de smaak met de aandoening van
weten; de zin van de reuk met de aandoening van doorvatten; de zin van het gehoor met de
aandoening van leren en verder ook met gehoorzaamheid; de zin van het gezicht met de
aandoening van verstaan en wijs zijn.
4405. Dat de zin van het gezicht overeenstemt met de aandoening van verstaan en wijs zijn,
komt omdat het gezicht van het lichaam geheel en al overeenstemt met het gezicht van zijn
geest, dus met het verstand.
Want er zijn twee lichten: het ene dat van de wereld uit de zon is, het andere dat van de hemel
uit de Heer is; in het licht van de wereld is niets van inzicht, maar in het licht van de hemel is
het inzicht; voor zoveel als vandaar bij de mens die dingen die van het licht van de wereld
zijn, belicht worden door die dingen die van het licht van de hemel zijn, voor zoveel verstaat
de mens en is hij wijs; dus voor zoveel als zij overeenstemmen.
4406. Omdat het gezicht van het oog overeenstemt met het verstand, wordt daarom ook aan
het verstand een gezicht toegeschreven en dit wordt het verstandelijk gezicht genoemd; ook
worden die dingen die de mens gewaarwordt, de objecten van dat gezicht genoemd; en
eveneens wordt in de gewone spreektaal gezegd dat men de dingen ziet wanneer men ze
verstaat; en eveneens wordt met betrekking tot het verstand gesproken van licht en verlichting
en vandaar van helderheid en omgekeerd van schaduw en verduistering en vandaar van
donkerheid.
Deze en dergelijke uitdrukkingen zijn uit hoofde daarvan dat zij overeenstemmen, bij de mens
in het spraakgebruik gekomen, want zijn geest is in het licht van de hemel en zijn lichaam in
het licht van de wereld en het is de geest die in het lichaam leeft en hij is het ook die denkt;
vandaar zijn tal van dingen die innerlijk zijn, op deze wijze in de woorden gevallen.
4407. Het oog is het edelste orgaan van het aangezicht en het staat in een meer onmiddellijke
gemeenschap met het verstand dan de overige zintuigen van de mens; ook wordt het door een
subtieler atmosfeer gemodificeerd dan het oor; daarom dringt het gezicht ook langs een
kortere en meer innerlijke weg, dan de met het oor vernomen spraak, tot de innerlijke zinzetel,
die in de hersenen is.
Vandaar ook komt het dat bepaalde dieren, omdat zij het verstand ontberen, twee als het ware
plaatsvervangende hersenen binnen de holten van hun ogen hebben, want hun verstandelijke
hangt van hun gezicht af; met de mens is het echter niet zo gesteld, hij beschikt over ruime
hersenen, zodat zijn verstandelijke niet van het gezicht afhangt, maar het gezicht van het
verstandelijke.
Dat het gezicht van het verstandelijke afhangt, blijkt duidelijk hieruit dat de natuurlijke
aandoeningen van de mens zich op uitbeeldende wijze in het aangezicht aftekenen; maar de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1836
innerlijke aandoeningen, die van het denken zijn, verschijnen in de ogen door een bepaalde
vlam van leven en door een trilling van licht daaruit, die opflitst overeenkomstig de
aandoening waarin het denken is.
Dit weet de mens ook en hij neemt het waar, hoewel hij daarover niet door enige wetenschap
is onderricht; de oorzaak hiervan is dat zijn geest in gezelschap met geesten en engelen in het
andere leven is, die dit uit duidelijke doorvatting weten.
Dat ieder mens ten aanzien van zijn geest in gezelschap met geesten en engelen is, zie de nrs.
1277, 2379, 3644, 3645.
4408. Dat er een overeenstemming is van het gezicht van het oog met het verstandelijk
gezicht, verschijnt duidelijk aan hen die daarover nadenken; want de objecten van de wereld,
die alle iets uit het licht van de zon trekken, gaan door het oog binnen en leggen zich in het
geheugen neer en wel duidelijk onder een eendere visuele gedaante, want de dingen die
daaruit weer worden voortgebracht, ziet men van binnen; vandaar dat de verbeelding van de
mens en de voorstellingen ervan door de filosofen materiële voorstellingen worden genoemd;
wanneer deze objecten nog innerlijker verschijnen, brengen zij het denken teweeg en wel
eveneens onder een of andere visuele gedaante, maar zuiverder en de voorstellingen van dit
denken worden onstoffelijk en ook verstandelijk genoemd.
Dat er een innerlijk licht is, waarin het leven is en dus het inzicht en de wijsheid en dat dit
licht het innerlijk gezicht belicht en die dingen tegemoet komt die door het uiterlijk gezicht
zijn binnengegaan, blijkt overduidelijk; verder, dat het innerlijke licht werkt overeenkomstig
de rangschikking van de dingen die daar uit het licht van de wereld zijn.
De dingen die door het gehoor binnengaan, worden ook innerlijk verkeerd in eendere
gedaanten als die van de visuele dingen die vanuit het licht van de wereld zijn.
4409. Omdat het gezicht van het oog overeenstemt met het verstandelijke gezicht, stemt het
ook overeen met de ware dingen, want op het ware hebben alle dingen betrekking die van het
verstand zijn en eveneens op het goede, namelijk, opdat het niet alleen het goede weet, maar
ook door het goede wordt aangedaan.
Ook hebben alle dingen van het uiterlijk gezicht betrekking op het ware en het goede,
aangezien zij betrekking hebben op de symmetrie van de objecten, dus op de schoonheden
ervan en op de liefelijkheden daaruit.
Wie scherpzinnig is, kan zien dat alle en elk van de dingen in de natuur betrekking hebben op
het ware en het goede; en daardoor kan hij ook weten dat de gehele natuur het uitbeeldende
theater van het rijk van de Heer is.
4410. Door veel ondervinding is het mij duidelijk geworden dat het gezicht van het linkeroog
overeenstemt met de ware dingen die van het verstand zijn en het rechteroog met de
aandoeningen van het ware die eveneens van het verstand zijn; dus dat het linkeroog
overeenstemt met de ware dingen van het geloof en het rechteroog met de goede dingen van
het geloof.
Dat er zo’n overeenstemming is, komt omdat er in het Licht, dat uit de Heer is, niet slechts
licht, maar ook warmte is; het licht zelf is het ware dat uit de Heer voortgaat en de warmte is
het goede; vandaar en ook vanuit de invloeiing in de beide hersenhelften, is er zo’n
overeenstemming; want zij die in het goede zijn, zijn aan de rechterzijde van de Heer en zij
die in het ware zijn, aan de linkerzijde.
4411. Alle en de afzonderlijke dingen die in het oog zijn, hebben hun overeenstemmingen in
de hemelen, zoals de drie vochten: het waterige, het glasachtige en het kristallijne; en niet
alleen de vochten, maar ook de vliezen, ja zelfs ook elk deel; die dingen die de innerlijke
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1837
dingen van het oog zijn, hebben schonere en meer liefelijke overeenstemmingen, maar op
verschillende wijze in elke hemel.
Wanneer het Licht dat uit de Heer voortgaat in de binnenste of derde hemel invloeit, dan
wordt het daar opgenomen als het goede dat de naastenliefde wordt genoemd; en wanneer het
in de middelste of tweede hemel invloeit rechtstreeks of indirect, dan wordt het opgenomen
als het ware dat het vanuit de naastenliefde is; maar wanneer dit ware in de laatste of eerste
hemel invloeit, dan wordt het substantieel opgenomen en verschijnt daar zoals een paradijs en
elders zoals een stad waar paleizen zijn; zo volgen de overeenstemmingen elkaar op tot aan
het uiterlijk gezicht van de engelen toe; in de mens evenzo; in het laatste van de mens,
namelijk het oog, vertoont het zich stoffelijk door het gezicht, waarvan de objecten de dingen
zijn die van de zichtbare wereld zijn; de mens die in de liefde en de naastenliefde en vandaar
in het geloof is, heeft zijn innerlijke dingen zodanig, want hij stemt overeen met de drie
hemelen en hij is een heel kleine hemel in beeltenis.
4412. Er was iemand die mij bekend was geweest in het leven van het lichaam, maar niet ten
aanzien van zijn gemoed en innerlijke aandoeningen; hij sprak enige malen met mij in het
andere leven, maar een korte tijd uit de verte; hij gaf zich doorgaans te kennen door liefelijke
uitbeeldende dingen, want hij kon zulke dingen vertonen die behaagden, zoals allerlei kleuren
en mooi gekleurde vormen en zo schoon als engelen, versierde kleine kinderen en zeer vele
dergelijke dingen meer om liefelijk en verkwikkelijk te zijn; hij werkte door een licht en
zachte invloeiing en wel in het vlies van het linkeroog; door zulke dingen verschafte hij zich
toegang in de aandoeningen van anderen, met het doel om te behagen en hun leven te
verkwikken.
Door de engelen werd mij gezegd dat zulke geesten diegenen zijn die tot de vliezen van het
oog behoren en dat zij gemeenschap hebben met de paradijselijke hemelen, waar de ware en
de goede dingen in een substantiële vorm worden uitgebeeld, zie nr. 4411.
4413. Dat het licht van de hemel inzicht en wijsheid in zich heeft en dat dit het inzicht van het
ware en de wijsheid van het goede uit de Heer is, dat voor de ogen van de engelen als licht
verschijnt, werd mij door levende ondervinding te weten gegeven; ik werd opgeheven in het
licht dat fonkelde zoals het licht dat van diamanten uitstraalt; toen ik daarin gehouden werd,
scheen het mij toe alsof ik van de lichamelijke ideeën was weggeleid en in geestelijke ideeën
was binnengeleid en dus zo in die dingen die van het inzicht van het ware en het goede zijn;
de ideeën van het denken die de oorsprong aan het licht van de wereld ontleenden, schenen
toen van mij verwijderd en als het ware niet tot mij behoren, hoewel zij op duistere wijze
aanwezig waren.
Daardoor werd te weten gegeven dat voor zoveel als de mens in dat licht komt, hij in het
inzicht komt; vandaar komt het dat hoe meer inzicht de engelen hebben in een des te groter en
glansvoller licht zij zijn.
4414. In de hemel zijn er evenzovele verschillen van licht als er gezelschapen van engelen
zijn die de hemel samenstellen, ja zelfs als er engelen in elk gezelschap zijn; de oorzaak
hiervan is deze dat de hemel geordend is overeenkomstig alle verschillen van het goede en
ware, dus overeenkomstig alle staten van inzicht en wijsheid en dus overeenkomstig de
opnemingen van het licht dat uit de Heer is; vandaar komt het dat er nergens in de gehele
hemel een volstrekt eender licht is, maar het verschilt overeenkomstig de mengingen met het
vlammige en het blinkend witte en overeenkomstig de graden van de sterkte; want het inzicht
en de wijsheid zijn niets anders dan een uitmuntende aanpassing van het hemelse licht dat uit
de Heer is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1838
4415. Pas aangekomen zielen of nieuweling-geesten, dat wil zeggen, degenen die enige dagen
na de dood van het lichaam in het andere leven komen, zijn ten zeerste verwonderd dat er in
het andere leven licht is, want zij brengen deze onwetendheid met zich mee dat het licht
nergens anders vandaan is dan van de zon en van een materiële vlam; en te minder weten zij
dat er enig licht is dat het verstand verlicht, want dit hebben zij in het leven van het lichaam
niet bemerkt; en nog minder weten zij dat dit licht het vermogen tot denken geeft en door de
invloeiing in de vormen die uit het licht van de wereld zijn, alle dingen tevoorschijn brengt
die van het verstand zijn.
Indien dezen goed zijn geweest, dan worden zij tot hemelse gezelschappen opgeheven om
onderricht te worden en van gezelschap tot gezelschap, opdat zij door levende ondervinding
gewaarworden dat er in het andere leven licht is en dat dit sterker is dan ooit in de wereld
mogelijk is en opdat zij tevens daar gewaarworden dat zij voor zoveel in het inzicht zijn als zij
daar in het licht zijn.
Enigen die in de sferen van het hemelse licht waren opgeheven, spraken van daar met mij en
zij bekenden dat zij nooit zoiets hadden geloofd en dat het licht van de wereld naar
verhouding duisternis is; ook schouwden zij van daar door mijn ogen in het licht van de
wereld en zij werden dit niet anders gewaar dan als een duistere nevel en met medelijden
zeiden zij dat de mens zich in zoiets bevindt.
Uit wat gezegd werd, kan ook vaststaan waarom de hemelse engelen in het Woord engelen
des lichts worden genoemd; en dat de Heer het Licht en vandaar het leven voor de mensen is,
(Johannes 1:1-9; 8:12).
4416. Geesten verschijnen in het andere leven vanuit het licht waarin zij zijn; want het licht
waarin zij zien, stemt als gezegd, overeen met het licht waaruit zij doorvatten.
Zij die de ware dingen geweten en die ook bij zich bevestigd hebben en toch een leven van
het boze leefden, verschijnen in een sneeuwwit maar koud licht, zoals het winterlicht is; maar
wanneer zij diegenen naderen die in het licht van de hemel zijn, dan verdonkert hun licht
geheel en al en wordt als dikke duisternis; en wanneer zij zich van het licht van de hemel
verwijderen, dan wordt hun licht vervangen door een geelachtig schijnsel als van zwavel,
waarin zij dan evenals spoken verschijnen en hun ware dingen als hersenschimmen; want hun
ware dingen zijn dingen van een overredend geloof geweest, dat van dien aard is dat zij geloof
hebben omdat zij daardoor eer, gewin en roem hadden en dat het hun onverschillig is geweest
wat voor een ware het was, mits het maar aanvaard was.
Degenen die echter in het boze zijn en in de valse dingen daaruit, verschijnen in een schijnsel
als van kolenvuur; dit schijnsel wordt geheel en al donkerzwart bij het licht van de hemel;
maar de schijnsels zelf waaruit zij zien, variëren overeenkomstig het valse en het boze waarin
zij zijn.
Hieruit bleek ook waarom diegenen die een leven van het boze leiden, nooit uit een oprecht
hart geloof kunnen hebben in de Goddelijke ware dingen; want zij zijn in dat rookachtige
schijnsel, dat, wanneer daarin het hemelse licht valt, donker voor hen wordt, zodat zij noch
met de ogen, noch met het gemoed zien; bovendien worden zij dan angstig en sommigen
vallen als het ware in onmacht; vandaar komt het, dat de bozen nooit het ware kunnen
opnemen, maar alleen de goeden.
De mens die het leven van het boze leidt, kan niet geloven dat hij in zo’n schijnsel is, omdat
hij het schijnsel waarin zijn geest is niet kan zien, maar alleen het schijnsel waarin het gezicht
van zijn oog en vandaar zijn natuurlijk gemoed is; maar indien hij het schijnsel van zijn geest
zou zien en het zou ervaren hoe het worden zou als het licht van het ware en goede vanuit de
hemel daarin vloeide, dan zou hij duidelijk weten hoe ver hij verwijderd is van die dingen op
te nemen die van het licht zijn, dat wil zeggen, die van het geloof zijn en nog verder
verwijderd van doordrenkt te worden van die dingen die van de naastenliefde zijn, dus hoe ver
hij van de hemel afstaat.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1839
4417. Eens ging het gesprek met geesten over het leven, dat namelijk niemand iets van leven
heeft uit zich, maar uit de Heer, hoewel het schijnt alsof men uit zich leeft, zie nr. 4320; en
toen ging het gesprek eerst daarover wat het leven is, namelijk dat het is verstaan en willen, en
dat, omdat alle verstaan betrekking heeft op het ware en al het willen op het goede, nr. 4409,
het inzicht van het ware en de wil van het goede het leven is.
Maar redeneergeesten zeiden – want er zijn geesten die redeneergeesten genoemd moeten
worden, omdat zij over alle dingen redeneren of het zo is en doorgaans zijn zij in het duister
ten aanzien van elke waarheid – dezen dan zeiden, dat zij die in geen inzicht van het ware en
in geen wil van het goede zin, toch leven, ja zelfs geloven dat zij meer leven dan anderen.
Maar het werd gegeven aan hen te antwoorden dat het leven van de bozen hun weliswaar als
leven toeschijnt, maar dat het toch een leven is dat de geestelijke dood wordt genoemd en dat
zij dit hieruit konden weten, dat wanneer het ware verstaan en het goede willen het leven uit
het Goddelijke is, dan het valse verstaan en het boze willen niet het leven kan zijn, omdat de
boze en de valse dingen strijdig zijn met het leven zelf.
Om hen te overtuigen, werd getoond hoedanig hun leven was en toen dit zichtbaar werd,
verscheen dit zoals het schijnsel van kolenvuur, doormengd met rookwalm; wanneer zij in dit
schijnsel zijn, kunnen zij van geen andere mening zijn, dan dat het leven van hun denken en
van hun wil enig en alleen het leven is en wel nog des te meer omdat de oorzaak hiervan het
licht van het inzicht van het ware is, dat van het leven zelf is, en aan hen in het geheel niet
verschijnen kan, want zodra zij in dat licht komen, wordt hun schijnsel beneveld en wel
dermate dat zij volstrekt niets kunnen zien, dus ook niets doorvatten.
Ook werd getoond hoedanig de staat van hun leven toen was, door aan hen het verkwikkelijke
uit het valse te onttrekken, wat in het andere leven plaatsvindt door hen te scheiden van de
geesten bij wie zij in gezelschap zijn; toen dit had plaatsgevonden verschenen zij met een vaal
aangezicht zoals lijken, zodat men hen beeltenissen van de dood had kunnen noemen.
Over het leven van de dieren zal, vanuit de Goddelijk barmhartigheid van de Heer,
afzonderlijk worden gehandeld.
4418. Van hen die in de hellen zijn, wordt gezegd dat zij in duisternissen zijn, maar van hen
wordt gezegd dat zij in duisternissen zijn omdat zij in valse dingen zijn; want zoals het licht
overeenstemt met de ware dingen, evenzo stemmen de duisternissen overeen met de valse
dingen; want zij zijn, zoals eerder werd gezegd, in een schijnsel als dat van kolenvuur en in
zwavelig geel; het is dit schijnsel dat onder de duisternissen wordt verstaan, want
overeenkomstig het schijnsel, dus overeenkomstig het gezicht daaruit, is hun verstand, omdat
zij overeenstemmen.
Duisternissen worden het ook genoemd omdat die schijnsels duisternissen worden bij het
hemelse licht.
4419. Er was een geest bij mij, die, toen hij in de wereld leefde, vele dingen had geweten en
vandaar had geloofd dat hij wijzer was dan de anderen; daardoor had hij dingen willen
regeren; hij was door een zeker gezelschap tot mij uitgezonden om hun van dienst te zijn als
subject, of ter vergemeenschapping, nr. 4403; en ook om hem van hen te vervreemden,
aangezien hij lastig was doordat hij hen vanuit zijn inzicht wilde regeren.
Toen hij bij mij was, werd het gegeven om met hem te spreken over het inzicht vanuit het
eigene, namelijk dat dit inzicht in de christelijke wereld zozeer de overhand heeft, dat men
gelooft dat alle inzicht daaruit is en vandaar niet uit God, hoewel men, wanneer men vanuit de
leerstellige dingen van het geloof spreekt, zegt dat al het ware en goede vanuit de hemel, dus
uit het Goddelijke is en dus alle inzicht, want dit is van het ware en goede.
Maar toen die geest daaraan geen aandacht wilde schenken, zei ik dat hij er goed aan zou
doen, zich te verwijderen, omdat de sfeer van zijn inzicht verontrustend was; maar omdat hij
in de overreding was dat hij verstandiger was dan de anderen, wilde hij dit niet; toen werd
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 33
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1840
hem door de engelen getoond van welke aard het inzicht vanuit het eigene is en van welke
aard het inzicht uit het Goddelijke en wel door lichten, want zulke dingen worden in het
andere leven op wonderbaarlijke wijze aanschouwelijk gemaakt door schakeringen van licht;
het inzicht van het eigene werd getoond door een schijnsel dat als een dwaallicht verscheen,
waaromheen een duistere rand was en dat zich bovendien slechts op geringe afstand van zijn
haard verbreidde; verder werd getoond dat het terstond wordt uitgedoofd wanneer er door een
zeker gezelschap van engelen een blik in wordt geslagen, geheel en al zoals een dwaallicht bij
zonlicht of bij de dag verdwijnt.
Daarna werd getoond hoedanig het inzicht uit het Goddelijke is, ook door een licht; dit was
blinkend wit en meer lichtend dan het middaglicht van de zon en het breidde zich over elke
afstand uit en het vindt evenals het licht van de zon in het heelal zijn grens; en er werd gezegd
dat het inzicht en de wijsheid overal vandaan in de sfeer van dat licht binnentreedt en maakt
dat het ware en goede wordt doorvat met een vrijwel onbegrensd inzicht, maar wel
overeenkomstig de hoedanigheid van het ware vanuit het goede.
4420. Hieruit kan vaststaan dat die dingen die van het licht van de wereld bij de mens zijn,
overeenstemmen met die dingen die van het licht van de hemel zijn; en dus, dat het gezicht
van de uiterlijke mens, namelijk dat van het oog, overeenstemt met het gezicht van de
innerlijke mens, namelijk dat van het verstand; verder dat door lichten in het andere leven
verschijnt hoedanig het inzicht is.
4421. Het vervolg over de overeenstemming met het oog en met het licht aan het einde van
het volgende hoofdstuk.
Einde van hoofdstuk drieëndertig

'

Maak jouw eigen website met JouwWeb