De naam Jeruzalem.

 

X. 43

Volgens de jongste interpretaties, die verdere twijfel uitsluit, is de oorspronkelijke spelling Uru-

Salim en in deze, zijn oudste vorm, betekend de naam: stad van (de afgod) Salim. Dit is een

Amorrese of Kanaänitische godheid aan wie de stad was toegewijd. Volgens  een oosters

gebruik werden immers vele steden genoemd naar de afgod die er uitsluitend of op een bijzondere

wijze vereerd werd. Men kan dit vergelijken met Pi-tum, Mata-ra. Ook werd de stad zonder

meer Salim of Salem genoemd, zonder het eerste lid Uru, in het Hebreeuws 'IR'.

       

Tot voor kort verklaarde men de naam Jeruzalem door “stad van vrede”, maar ook deze

verklaring behoudt haar waarde. De Joodse rabbijnen wijzigden, om de verfoeilijke naam van de

afgod weg te hebben, de naam Salim in Sjalem (ook Salem), in het meervoud of liever tweevoud

Salaam (Sjalom), met de betekenis van rust, vrede, welvaart, rijkdom. In de Hebreeuwse tekst van

het Oud Testament leest men overal, vijf passages uitgezonderd, Jerusalaïm (Jérusalem).

       

Deze nieuwe schrijfwijze en betekenis is veel zinvoller dan de eerste. Inderdaad, Jeruzalem is de

stad van Jezus dood, de stad van de verzoening tussen God en de mens, de stad waar het

mensdom alle verloren hemelse goederen terug bekomen heeft. De lettergreep 'JE' is hier, zoals

aan vele andere stadsnamen, toegevoegd zonder verandering in de betekenis, en later meestal

weer weggevallen, bijvoorbeeld: Jericho, nu er-Riha.

       

Wie op God betrouwen, zijn als de berg Sion die in Jeruzalem woont, zal niet wankelen; zoals

het door bergen omringd en versterkt is, zo is het volk van de Heer door Hem omgeven en

beschermd tot in eeuwigheid. Stad van mijn hart, Jeruzalem.

 

 

Algemene ligging van Jeruzalem.

 

X. 44

Palestina ten westen van de Jordaan is een strook land langs de kust in de zuidoosthoek van de 

Middellandse Zee. Het land is van noord naar zuid doorlopen door een bergrug die slechts op een

paar plaatsen even onderbroken is. Geografisch hangt de bergketen samen met de Libanon en ze

verlengt zich tot voorbij Hebron in het zuiden. Aan de westvoet van de keten heeft men de smalle

kustvlakte die van noord naar zuid even verbreedt als een gevolg van de uitwijking van de kust

naar het zuidwesten.

       

Aan de oostkant van de keten loopt de Jordaanvallei, die van noord naar zuid een sterk verval

heeft: bij het meer Hoeleh of Merom is het niveau van de vallei 2 meter boven de zeespiegel,

bij het meer Gennezaret 212 er onder, bij de Dode Zee 394.

       

Op de hoogvlakte en hoogste hellingen van die bergketen ontstaan ontelbare ravijnen die bij hun

oorsprong meest onbeduidende bodemplooien zijn, doch in hun afdalende loop hetzij westwaarts

naar de Middellandse Zee, hetzij oostwaarts naar de Jordaanvallei hun bedding steeds dieper

uitgraven. Wanneer nu twee ravijnen zich verenigen, sluiten ze een soort landtong in, die

verschillen kan van vorm, maar meest drie- of vierhoekig is. Van beide vormen vindt men een

voorbeeld op onze kaart van Jeruzalem. Versterkte steden zijn niet zelden op zulke landtongen

gebouwd. Om ze onneembaar te maken behoefde men dan slechts aan één kant die tong of soort

schiereiland stevig te versterken om ze schier onneembaar te maken.

       

Ook het oorspronkelijke, zowel als het uitgebreide Jeruzalem lag op zulk een landtong, op

een niveau van gemiddeld 750 meter boven de zeespiegel.

 

 

Nadere beschrijving van de ligging van het Jeruzalem uit Jezus tijd.

 

X. 45

Het Jeruzalem uit Jezus tijd was dus aan drie zijden door diepe ravijnen ingesloten. Aan de

westkant had men de Geënnom- (of Ben-Hinnom) vallei, nu wadi er-Rabâbi geheten; ze loopt

een eind ver langs de stad naar het zuiden, wendt zich dan naar het oosten en omsluit zodoende de

gehele zuidkant van de stad. Voorbij de zuidoosthoek van de stad verenigt deze vallei zich met de

uit het noorden komende Kedronvallei (of:van Josafat), nu dal van Mevrouw Maria, Sitti Mariam

geheten. Aan de overzijde van de vallei verheft zich de Olijfberg, van op wiens top men de

heerlijkste aanblik geniet op het tempelplein en verder op de gehele stad die zich halfcirkelvormig

om het plein uitstrekt. Op een nader punt van de berghelling ploft de blik in de diepe

Kedronvallei.

       

In het noorden was het stadsterrein met het gebergte verbonden. Van die kant uit kon men de stad

gelijkvloers benaderen en was ze in oorlogstijd prachtisch slechts alleen aanvechtbaar. Daarom

haar sterke verdedigingsmuren aan die kant. Ze had er drie, zegt Flavius Josephus, maar men

versta dit goed: deze muren lagen op een afstand van elkaar en werden achtereenvolgens

gebouwd om nieuwe wijken, die bij de stad gevoegd waren, te omringen. Twee waren

geheel of gedeeltelijk binnenmuren geworden.

       

Aan het Jeruzalem uit Jezus tijd beantwoordt de tegenwoordige “ommuurde” stad niet adequaat,

en nog veel minder de laatste reusachtige Israelische uitbreiding in onze tijd tot 2 en zelfs 3

kilometer in alle richtingen, behalve ten oosten. De huidige “ommuurde” stad verschilt van de stad

in Jezus tijd in het volgende: de vooruitspringende noordwesthoek en tuinenwijk (oude heuvel

Gareb), (Jer. 31:39) zijn er na Jezus dood door Agrippa I aan toegevoegd in het jaar 42. Door de

verhalen van Katarina Emmerick wordt onze overtuiging bevestigd dat de wijk of heuvel Bezeta

ten noorden van de tempelberg en ten oosten van de tuinenwijk, in Jezus tijd reeds lang tot de

stad behoorde en ommuurd was, waarschijnlijk al sinds koning Manassa (693-639).

       

Heeft de huidige ommuurde stad, 9 jaren na Christus dood, de noordwesthoek er bij gewonnen,

zo heeft de toenmalige stad; 100 jaren na Jezus dood, onder keizer Hadrianus, heel haar zuidelijk

gedeelte verloren; door een nieuwe muur werd het buiten de stad gesloten en is er sedertdien

buiten gebleven. Dit terrein is van noord naar zuid ongeveer 400 meter lang terwijl zijn breedte

700 meter bedraagt. Om dus de uitgebreidheid van de stad uit Jezus tijd te hebben, moeten

wij van de tegenwoordige ommuurde stad de noordwesthoek wegdenken en het zuideklijk terrein

met de gegeven afmeting er aan toevoegen. De dikke lijn op het stadsplan van de kaart doet het

stadsoppervlak van toen klaar uitkomen.

       

Dit zuidelijk gedeelte heeft een grote rol gespeeld in Jezus lijdensgeschiedenis en ook in de

ontluiking van de Kerk na de eerste Pinksterendag. Inderdaad, op de westelijke heuvel lagen het

Cenakel en de gerechtshoven van Annas en Kajafas; het oostelijk gedeelte van dit uitgesloten

stadsdeel heet Ofel. Dit is het oorspronkelijke Jeruzalem; één van zijn oudste namen is Sion,

naam die van de Jebusietische burcht overgegaan is op stad en heuvel. De naam Sion ging

vervolgens over op de tempelberg met het heiligdom en tenslotte, na de eerste westwaarts

uitbreiding van de stad onder Salomon, op de westelijke heuvel. Zelfs heeft deze heuvel de naam 

Sion het langst behouden, want, in het Christelijk spraakgebruik overgegaan zijnde, duidde hij

uitsluitend de westelijke heuvel aan. De heuvels Ofel en tempelberg verloren hun oudere naar

Sion en zo kwam een dwaling in zwang die eerst een halve eeuw geleden weer rechtgezet werd; ze

bestond hierin dat men meende dat in de Bijbel door de naam Sion altijd de westelijke heuvel

bedoeld is.

       

Deze naam heeft echter ook een dichterlijke en figuurlijke betekenis om de hele stad met de

tempel en ook het volk of de natie aan te duiden. Vandaar de hedendaagse veel gebruikte

namen: Sionisme, Sionisten.

 

 

Nadere beschrijving van het stadsterrein of hoogvlakte.

 

X. 46

Aan de west-, zuid- en oostkant stak Jeruzalem, zoals gezegd als een vesting boven diepe valleien

uit, doch het stadsterrein was verre van een effen hoogvlakte. De gemiddelde hoogte van het

stadsterrein is 750 meter. Sommige punten bereiken er 775, zoals bijvoorbeeld westelijk Sion,

Bezeta, en Gareb. Andere punten dalen tot 710, tot 700 en zelfs bij de zuidpunt van Ofel tot

655. Hier valt de rotsheuvel ineens 5 meter diep; aan zijn zuidvoet verenigen zich de Geënnom-

en Kedronvallei, waarin op dit punt ook de stadvallei uitmondt. Uit hun samenloop ontstaat

hier een tamelijk ruime vlakte.

       

Het terrein van het Jezustijdse Jeruzalem was in zijn gehele lengte, vanaf de Hoekpoort of

tegenwoordige Damaskuspoort tot de Bronpoort bij de zuidpunt van Ofel doorsneden door een

vallei die wij noemen kunnen de stadsvallei, omdat ze de stad middendoor in tweeën snijdt, of ook

Siloëvallei, omdat op de bodem van haar zuidelijk einde de twee beroemde Siloëvijvers lagen.

Wij zouden kunnen aantonen dat het foutief is deze middelvallei Tyropoeonvallei te noemen,

ten ware Flavius Josephus zelf een zeer onjuiste beschrijving van de stad gegeven zou hebben.

Wij vinden trouwens bij hem ook de naam Siloëvallei.

       

Hoewel deze middelvallei reusachtig opgevuld werd, is ze nog goed merkbaar en in Jezus tijd was

ze nog vrij diep; ze gaf aan het stadsterrein het uitzicht en de vorm van twee heuvelketens die,

parallel met de vallei, even gebogen van noor-noordwest naar zuid-zuidoost gericht waren. In

hoogte en breedte wint het de westelijke keten op de oostelijke, vooral bij hun zuidpunt

(768 en 772 tegenover 665 meter).

 

 

De oostelijke heuvelketen van zuid naar noord bezichtigd.

 

X. 47

In de oostelijke keten onderscheidt men van zuid naar noord, de heuvels Ofel, de

tempelberg en Bezeta; de laatste naam betekent “Nieuwe Wijk”.

       

1) Ofel. De heuvel Ofel stijgt vanaf de zuidpunt met zijn niveau van 665 meter geleidelijk met

een aantal terrassen omhoog tot tegen de grondmuren van het tempelplein, waar hij een vrij

ruime hoogvlakte vormt met een niveau van 720 meter. In zijn geheel vormt de heuvel een

driehoek met de punt in het zuiden en de kortste zijde in het noorden. Op die kleine heuvel Ofal

was het oorspronkelijke, door David veroverde Jeruzalem gelegen, de beginkern der latere

uitgebreide stad. Die heuvel droeg ook de naam van David.

       

Van zuid naar noord is zijn lengte 600 meter en zijn gemiddelde breedte 100. De oostelijke lange

zijde daalt tamelijk steil naar de Kedronvallei af, de westelijke naar de Siloëvallei, thans veel

minder diep dan ten tijde van Jezus, want ze is in deze omgeving bijna 20 meter opgevuld. In

Jezus tijd was de heuvel niet alleen ten oosten omgeven door de buitenste stadsmuur, maar hij had

nog zijn oude westmuur, een binnenmuur geworden, bewaard. De oostmuur eindigde aanvankelijk

waar nu zich de zuidoosthoek van het tempelplein bevindt. Later boog hij naar het oosten uit,

vervolgde zijn loop naar het noorden, parallel met de tempelpleinmuur en liet tussen deze en

zich een smalle ruimte voor een stadswijk; ook had die muur meerdere poorten, ondermeer de

Waterpoort (Neh. 3:26), waardoor men de gevangen genomen Jezus de stad binnenbracht; ze

lag ongeveer 110 meter ten zuiden van de zuidoosthoek van het tempelplein en 220 meter 

ten noorden van de bron Gihon.

       

In de westmuur van Ofel lag de valleipoort, ongeveer 220 meter ten zuiden van de

zuidwesthoek van het tempelplein. Opgravingen hebben deze poort met aan weerszijden een

stuk muur blootgelegd en de archeologie heeft aangetoond dat deze poort in gebruik is geweest

tot aan de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Christus. Katarina Emmerick vertelt dat de

soldatenbende met de gevangen Jezus door een oostelijke poort (Waterpoort) de wijk Ofel

binnenkwam, de wijk doorkruiste en, na even weer gedaald te zijn, hem verliet door de

tegenovergestelde poort; de stoet daalde verder af tot op de bodem van de vallei om daarna een

lange weg te volgen die naar Sion opklom en naar het huis van Annas leidde.

       

2) De middelste heuvel of tempelberg. Geografisch vormt de tempelberg één geheel met Ofel;

de bodem stijgt in noordelijke richting. De bovenvlakte van de oorspronkelijke heuvel werd

kunstmatig uitgebreid en geëffend tot een reusachtig plein voor de tempel en alle nodige

bijgebouwen en voorhoven. Hier beschrijven wij deze heuvel niet nader, omdat er zich een

betere gelegenheid voor zal aanbieden in het artikel over de tempel.

       

Het eerste tempelplein, door Salomon aangelegd, werd kort voor Christus, door Herodes

uitgebreid naar het noorden. Bij deze gelegenheid werd ook, vooral in de noordwesthoek de

rotsbodem geëffend, misschien ook reeds vroeger door de Makkabeeën en dit werk uitvoerend

heeft men een geweldige rotsbank behouden met aan de westkant een zuidwaartse uitsprong of

haak, zodat de bank aan die kant een soort winkelhaak vormt.

       

Van oost naar west is hij 110 meter lang en zijn breedte is gemiddeld 40 meter. Hij omsluit samen

met de winkelhaak als een muur de noordwesthoek van het plein. Aan de zuidkant verheft hij zich

loodrecht 10 meter hoog boven het plein, bereikt een niveau van 750 meter en met twee trappen

stond hij met het plein in verbinding. Aan de noordkant verhief hij zich evenwel, volgens de

plaatsen, maar 5 en 6 meter boven de grond. De huidige gebouwen op de rotsbank dienden onder

het Turkse bewind tot kazerne; nu worden ze als Mohammedaanse school gebruikt, indien de

Israëliërs er althans niet aan veranderd hebben.
       

       

De bodem aan de noordkant was aanvankelijk een rotsgracht van 70 meter breed en deze was

bedoeld als een versterking van de burcht, die de Makkabeeën er boven op gebouwd hadden. Bij

de verbouwing en uitbreiding van de burg door Herodes werd die brede gracht gebruikt voor

gebouwen en pleinen en voor een straat die van oost naar west liep, maar ook gesloten gehouden

kon worden. Herodes richtte die oude burcht in tot een burchtpaleis, dat hij Antonia noemde. De

burcht beheerst, zegt Flavius Josephus het tempelplein en dit plein de gehele stad, zodat de

bezetter van de burcht ook meester is en van plein en van stad. Vandaar dat Pilatus in de Antonia

zijn intrek nam, toen hij in het jaar van Jezus dood naar Jeruzalem kwam om de opstandigheid

van het volk te beteugelen, gistingen en onlusten te voorkomen. De toestroom van volk op de 

grote feesten gaf daar soms aanleiding toe en niet zelden was het tempelplein het toneel van

rumoerige, zelfs bloedige taferelen. In een handomdraai konden dan de soldaten langs de twee

trappen het plein bereiken en de orde handhaven. Men moet er geen ogenblik aan twijfelen:

de Antoniaburg is het pretorium van het Evangelie.

       

Katarina Emmerick schijnt onderscheid te maken tussen paleis van Pilatus en burcht Antonia,

maar goed toeziende bemerken wij dat zij onder het paleis van Pilatus zijn woning verstaat op het

oostelijke gedeelte van de rotsbank, en onder burcht het westelijke gedeelte, dat samenhing

met het soldatenplein, dat men nu ten onrechte als het lithostrotos beschouwt. Dit plein was door

de gebouwen van de kazerne omgeven, en haar gebouwen sprongen aan de noordkant ietwat

vooruit op het forum. Aan de noordkant van het westeijke deel van de rotsbank daalde uit de

burcht in westelijke richting een andere trap af naar het soldatenplein, dat een onderdeel was van

de burcht en zijden had van 40 bij 50 meter. Onze zienster geeft aan dat complex nu eens de naam

van kazerne, dan eens van wachthuis of ook soldatenplein. Het was geplaveid met stenen van 1

meter in het vierkant en 30 centimeter dik; men vindt er nog op een grote steen een tekening

waarop een soldatenspel weergegeven is. We zullen zien in “Bitter Lijden” wat Katarina verstaat

onder het lithostrotos of Gabbata van Johannes (Joh. 13:19) en daar ook een nadere beschrijving

van de burcht geven, of liever Katarina ons die laten geven, maar reeds hier plaatsen wij

een grondplan er van, opgemaakt met de gegevens van Katarina, in overeenstemming gebracht met

de resultaten van de archeologie. Dit plan moet zeker de aandacht van vakmensen gaande maken.

       

3) Met het noordelijk deel van de burg zijn we reeds gekomen op de eerste helling van de 3e heuvel

uit de oostelijke keten, namelijk Bezeta. In het noorddeel nabij de stadsmuur, even ten oosten van

de hoek- of Damaskuspoort is het niveau 775 meter, even hoog in de noordoosthoek. In Jezus

tijd was deze heuvel reeds meerdere eeuwen bij de stad ingelijfd en ommuurd. Hiervoor zullen

wij verdere enkele argumenten aanvoeren. In zijn oostdeel bevatte de Bezetamuur de oude

Schaapspoort (nu Mariapoort). Van uit deze poort liep en loopt nog een weg recht naar het

westen en de burg. Zuidelijk van die weg loopt nabij de poort de reusachtige, thans gevulde

en in speelplein omgeschapen schaapsvijver. De weg vormt de scheidslijn tussen tempelberg

en Bezetaheuvel.       

 

 

De westelijke heuvelketen, van noord naar zuid bezichtigd.

 

X. 48

De huidige Damaskuspoort was toen een Hoekpoort. Aanstonds voorbij de poort wendde de muur

zich naar het zuiden, om, na een bepaald traject, aan te lopen tegen een hoek van de muur van

Ezekias. De muur van Bezeta noemen wij de muur van Manasse. Die van Ezekias, welke zich van

deze hoek naar het oosten richtte om zich na een paar draaien bij de Antoniaburcht aan te sluiten,

was in Jezus tijd een binnenmuur geworden, doch het stuk dat zich van dezelfde hoek naar het

zuiden richtte, was een buitenmuur gebleven. In zijn loop liet hij Kalvarië eerst rechts of ten

westen op een afstand van 100 meter. Een eind voorbij Kalvarië draaide hij en liep met in- en

uitsprongen naar het westen, Kalvarië nu rechts of noordelijk latend, weer op een afstand van 100

meter. Tenslotte wendde hij zich met hoeken nogmaals zuidwaarts om weldra de stadsmuur van 

Salomon te bereiken; dit trefpunt bevond zich ongeveer 100 meter ten oosten van de huidige

Jaffapoort. Deze poort wordt soms ook Betlehemspoort genoemd, maar in Jezus tijd bestond

deze poort nog niet en is dus geenszins de door Katarina zo vaak vermelde Betlehemspoort.

Haar Betlehemspoort lag in de as van de Jaffapoort, 90 meter meer oostelijk; men vindt ze

op de kaart.

    

 

  

Pretorium of ambtshuis van burcht van de landvoogd. De gegevens van Katarina passen

wonderwel bij dieder archeologie. Het resultaat is een heerlijk beeld van het pretorium.

 

1) De heuvel Gareb. Op de pas beschreven manier lag Kalvarië buiten de stad in een buitenhoek

van de muren en behoorde tot de tuinenwijk. Uit de stadsvallei, waar het niveau 720 meter is,

stijgt de bodem naar de oude stadsmuur en bereikt daar 755 meter. Buiten de muur is een kleine

daling, waarop Kalvarië volgt met nog eens het niveau van 755 meter. Tussen Kalvarië en het

Heilige Graf, 35 meter meer westelijk, is weer een kleine diepte. Voorbij de heuvel van het

Heilige Graf stijgt de bodem vrij snel naar de latere en tegenwoordige, toen nog niet

bestaande stadsmuur, die de top van de heuvel Gareb insluit en vandaar noordoostwaarts

naar de oude Hoekpoort loopt.

  

   

  

Uit het oosten gezien verdient het terrein en de heuvel die men Kalvariëberg noemt, de naam

“berg”. Voor een afstand immers van 300 meter bedraagt de klimming 35 meter. In de

noordwesthoek heeft de heuveltop een ruime oppervlakte met een niveau van 780 meter. Deze

heuvel met zijn oosthelling of tuinenwijk lag in Jezus tijd buiten de stad. Als heuvel was hij

gescheiden van de Sionberg door een brede strook dieper en ongelijke grond en door een nogal

aanzienlijke, nu opgevulde dwarsvallei  die vanaf de Betlehems- en zelfs Jaffapoort recht

oostwaarts afdaalde naar de stads- of Siloëvallei in de richting van de tempel (zie kaart).

       

        2) De Sionberg. Deze berg vertoont van noord naar zuid twee toppen of ruime hoogvlakten.

De noordelijkste, niveau 775 meter, is bekroond en bedekt met de gebouwen van het grote

uitgestrekt Armenische klooster. De noordwesthoek van deze berg Sion, waarop Salomon

Jeruzalem uitbreidde, was ingenomen door een burgpaleis van Herodes, die wij met een dwaze

bijnaam “de grote” noemen, op een niveau van nog 755 meter. Nu is het een soort vesting of

citadel; deze bevat in haar noordoosthoek het voetstuk van één der drie torens die deel uitmaakten

van Herodes paleis. Ten onrechte heeft men er de naam “toren van David” aan gegeven. Onder het

Turkse bewind diende de citadel tot kazerne en buskruitmagazijn, nu tot een stadsmuseum.

       

Ten zuiden van het Armenische klooster vertoont de bodem een kleine daling ter plaatse waar

nu de stadsmuur loopt, waarin op dit punt de Sion- of Davidpoort gelegen is.

       

Daarna verheft de bodem zich weer en vormt de zuidelijke Sionkruin of -top (niveau 668 en 672

meter) waarop het Cenakel van Christus en de burg van David gelegen waren.

       

 

 

Op gelijke afstand tussen Sionpoort en Cenakel was het rechtshuis van Annas gelegen en op de

oosthelling van de zuidelijke Sionkruin, ruim 200 meter ten oosten van het Cenakel en 250 meter

ten noordwesten van de Siloëvijver lag het gerechtshof van Kajafas. Deze oostelijke helling is

lang en daalt zacht naar de Siloëvallei en -vijvers af, doch de zuid- en westhellingen zijn kort,

hoog en steil.

       

3) De heuvel Akra. Een derde hoogtepunt of heuvel van de berg Sion is de uitsprong van de

noordelijke helft van de Sionberg naar de tempel toe. Akra is een heuvel tussen het grote

Armenische klooster en de zuidwesthoek van het tempelplein; hij bevindt zich binnen de

huidige 16e eeuwse stadsmuur en buiten de lijn van de westelijke heuvelketen; het niveau is er

755 meter. Deze heuvel heeft aan de omgeving en aan de naburige stadswijk ten noorden in de

vallei en op de helling zijn naam gegeven. Dit stadsgedeelte ligt hier laag en is de laagstad van

Flavius Josephus. Volgens beide was dit het dichtst bevolkte gedeelte van de stad. In dit dicht

bevolkte gedeelte kwam men, zegt de Joodse geschiedschrijver, wanneer men uit één van de 

westelijke poorten van het tempelplein kwam. Door deze wijk laat Katarina Emmerick Jezus

van het gerechtshuis van Kajafas naar Pilatus geleid worden.

       

Ten noorden van het gerechtshof van Kajafas daalde een trapweg in oostelijke richting naar de

stadsvallei af en kwam met een boog bij de Siloëvijvers uit. Even voorbij het gerechtshof

scheidden zich van deze weg twee zijwegen af in noordelijke richting; deze wegen zijn

teruggevonden en blootgelegd. Eén daarvan zal waarschijnlijk de weg geweest zijn, die zich door

de wijk Arkra naar de noorderwijken van de stad en naar het paleis van Pilatus en het forum

richtte. Jezus betrad hem na het morgenvonnis.

 

 

De Kedronvallei.

 

X. 49

We volgen de naar Siloë afdalende trapweg. Langs de buitenste westelijke ringmuur van de

vijver komen wij bij de bronpoort. Door deze poort de stad verlatend, betreden wij een ruime

vlakte, gevormd door de samenloop van de Kedron- en Geënnomvallei, waarin op dit punt ook de

stadsvallei uitmondt. Wij gaan noordwaarts de Kedronvallei op en bevinden ons weldra tussen de

heuvel Ofel links en het dorp Silo (Silwan) rechts. Het hangt tegen de westhelling van de

Ergernisberg, die de zuidelijke verlenging is van de Olijfberg. Tussen beide plaatsen in de buurt

van de bron Gihon was over de Kedronbeek een brug geslagen. Zowat 220 meter ten noorden

van die bron hebben wij op onze tocht, links, de Waterpoort in de stadsmuur van Ofel; deze

muur volgt hoog op de helling de rand van de heuvel en de poort ligt ongeveer 120 meter ten

zuiden van de zuidoosthoek van het tempelplein. Tegenover deze hoek begint aan de

oostzijde van de Kedronbeek naast de weg een rij van vier fameuze grafmonumenten, namelijk

van 1) Zakarias (niemand weet welke Zakarias); 2) van Jakobus; 3) van Absalon; 4)

van Josafat.

       

Twee en twee liggen ze op geringe afstand van elkaar; ze dateren uit de tijd voor Christus,

zodat Hij ze in het voorbijgaan gezien zal hebben. Tegenover het monument van Absalon ligt over

de Kedron een tweede brug. Het is dezelfde of de opvolgster van die, waarlangs de gevangen

genomen Jezus teruggebracht werd. Achter deze grafmonumenten strekt zich een Joods kerkhof

uit, maar tussen dit kerkhof en de Olijfhof verbreedt aanzienlijk de Kedronvallei. Hier

ontvouwt zich tussen de beek en de voet van de Olijfberg een kleine, met olijfbomen beplante

vlakte; de verbreding duurt tot en met de tuin van Getsemani, ongeveer 400 meter ver. De hof van

Getsemani was, volgens de zienster een onderdeel van de Olijfhof die zich noordwaarts en 

oostwaarts op de berghelling verder uitstrekte. Getsemani heeft een trapeziumvorm en ongelijke

zijden waarvan de twee langste 53 meter en de kortste 50 meter lang zijn.

       

Aan de noordrand van Getsemani liep een weg met honderden trappen de berg van Jezus

Hemelvaart op. Ongeveer 25 meter noordelijker dan deze weg ligt de grot van Jezus doodsstrijd;

ze behoorde, zoals Getsemani, tot de Olijfhof. De weg door Jezus gevolgd om deze grot te

bereiken, liep langs Getsemani, waarin bij de ingang aan de zuidkant, acht van zijn Apostelen

achterbleven, terwijl de Heer met de drie anderen zijn weg vervolgde.

       

Het pad door Jezus gevolgd werd in de 4e eeuw afgesloten door de aldaar gebouwde

doodstrijdkerk, die met haar hoofdeinde tot in de rots der Apostelen drong. Deze kerk werd

opgegraven en is sedert 1925 door een nieuwe kerk op dezelfde plaats vervangen. Hierdoor werd

het genoemde pad opnieuw versperd. Door rots der Apostelen is hier bedoeld een rotshoogte aan de

overkant van het pad. De weg, die van de Olijfberg komt en langs Getsemani westwaarts loopt,

bereikt weldra de 3e brug over de Kedron. De brug voorbij, verdeelt hij zich in twee wegen,

die naar de Schaapspoort en de Gulden Poort leiden.

       

Nog moet vermeld worden, als gelegen naast de grot Jezus doodsangst, de onderaardse Kerk van

het graf van Maria; ze is voorafgegaan door een klein pleintje. Alleen de voorgevel is

bovengronds. Men daalt langs een brede trap met vele treden diep in de grond af in noordelijke

richting en komt in een brede, langwerpige ruimte die van west naar oost gericht is en waarin men

een klein rotsgraf als het graf van Maria vereert; de echtheid is op zijn minst zeer, zeer

twijfelachtig, ook in strijd met de mededelingen onzer zienster. Uit haar verhalen echter kunnen

wij opmaken wat aanleiding tot deze valse traditie gegeven kan hebben (W.03).

       

In de noordoosthoek van het genoemde voorpleintje van de kerk leidt een gang naar de

ingang van de spelonk van Jezus doodsangst.

 

 

Uitbreiding van het oorspronkelijke Jeruzalem.

 

X. 50

Het aanvankelijke Uru-Salim (Salim = de kleine, driehoekige heuvel Sion, later Ofel), was bij de

aankomst der Israëlieten uit Egypte bewoond door Jebusieten. Zoals alle sterke vestingen was dit

heuveltje aan drie kanten door diepe valleien ingesloten; alleen aan zijn noordkant met het

bergland verbonden. De heuvel had aan zijn oostvoet een bron die voor elke stad onmisbaar was;

in de Bijbel heet ze Gihon en nu wordt ze Mariabron genoemd, als een bron waar Maria water

zou zijn komen putten. Een burg der Jebusieten op de heuvel heette Sion; deze naam ging

over op de heuvel, vervolgens op de noordelijke heuvel of tempelberg, zodat men zeggen kon

dat God verbleef in zijn woning op de Sion.

       

Na enige jaren in Hebron geregeerd te hebben, besloot koning David Urusalim tot zijn hoofdstad te

maken en hij wist ze door list op de Jebusieten  te veroveren. Hij bouwde zijn paleis in het

noorderdeel van het stadje en ten zuiden van de berg die later de tempelberg zou worden. Hij

versterkte zijn stad met nieuwe muren, maar meteen ook de omgeving en zo, tot groter veiligheid

van zijn stad, bouwde hij op de westelijke hoge en brede heuvel een vesting die hij burcht van

David noemde. Nog in Christus tijd bestond die burg, doch in vervallen toestand, volgens onze

zienster. Ook volgens Flavius Josephus bouwde David daar een burcht. Katarina spreekt ook van

een forum, zacht afhellend, naast de oostzijde van de burg en het lijdt geen twijfel of dit forum is

het dat door Flavius Josephus de “hoge markt” genoemd wordt. Even ten zuidoosten van die burg 

lokaliseert Katarina het Cenakel van Jezus, dat, naar haar zeggen, oorspronkelijk een wapenhuis

ten dienste van de helden van David zou geweest zijn. Hiermee had David een aanvang gemaakt

met het plan om zijn hoofdstad een aanzienlijke uitbreiding te geven. De verwezenlijking echter

van dit plan, zoals ook van de bouw van een tempel, was aan zijn zoon Salomon voorbehouden.

Ondertussen was men begonnen met aan de tempelberg en aan de westelijke heuvel de naam

Sion toe te kennen, zoals boven al gezegd is.

       

Voor zijn tempel liet Salomon het grote plein aanleggen, dat boven al vermeld is maar in het artikel

Tempel in dit nummer uitvoeriger zal beschreven worden. Aan de zuidkant van dit plein,

op een lager niveau, bouwde hij een nieuw paleis, als een verbindingsschakel tussen stad

en tempel.

       

Zijn hoofdstad Sion op de kleine heuvel breidde hij uit naar het westen en omringde met

verdedigingsmuren de hele westelijke heuvel, zoals het op onze kaart te zien is. Dit is de

traditionele en juiste opvatting: “David omgaf met een muur zijn stad, de stad van David (heuvel

Sion), maar Salomon ommuurde Jeruzalem, de uitgebreide stad.” Dit blijkt daghelder uit de

beschrijving die Flavius Josephus geeft van de door Salomon gebouwde muur, waarvoor wij

naar onze kaart verwijzen. Ook lezen wij in de Heilige Schrift: “Salomon bouwde (naast veel

andere bouwwerken) ook de muur van Jeruzalem (I Kon. 9:15).

       

Wanneer eeuwen na Salomon ook deze stad geheel bewoond en dicht bevolkt was, ja de

bevolking niet meer kon bevatten en in tijd van oorlog aan vluchtelingen geen onderkomen meer

kon geven, werd door koning Ezekias in een kritieke periode, toen de Assyriërs in aantocht

waren, een nieuwe wijk bij Jeruzalem gevoegd. De door Ezekias bijgebouwde muur zullen wij

hier evenmin beschrijven als die van Salomon; men kan zijn loop nagaan op de kaart, waar de

“muur van Ezekias” aangetekend is; hij sluit nabij de Betlehemspoort tegen de muur van Salomon

aan en loopt met draaien, hoeken, in- en uitsprongen tot tegen de rots, waar later eerst de burg

Baris, naderhand de Antonia van Pilatus gebouwd werd. Te oordelen naar meerdere overblijfselen 

van deze muur is de loop die hij op de kaart volgt, op zijn minst zeer waarschijnlijk.

       

Dan hebben wij nog een volgende uitbreiding die wij best toeschrijven aan koning Manassa. Zijn

loop is kort te beschrijving als volgt: zijn uitgangspunt is bij een hoek, gemaakt door de muur van

Ezekias, 110 meter ten noordoosten van Kalvarië. Van dit punt liep hij noordwaarts tot bij de

Hoekpoort. Hier draaide hij naar het noordoosten, liep in die richting zowat 8 of 900 meter ver en

wende zich naar het zuiden, bevatte de Schaapspoort en vervolgde nog verder zijn loop tot tegen

de eetzaal in de noordoosthoek van het toenmalige tempelplein. Die eetzaal grenst aan de Gouden

Poort. Vanaf de Hoekpoort is de richting van Mannasse`s muur dezelfde als die van de

tegenwoordige muur. De muur die nog verder vanaf de eetzaal een smalle wijk laat tussen

zichzelf en de grondmuur van het tempelplein kan ook best aan Manassa worden

toegeschreven. 

 

Dit steunt inderdaad op schriftuurpassages:

       

1) Wij kunnen wijzen op de beschrijving der muren in het boek Nehemias, hoofdstuk 3, dat

zonder de ommuring van de smalle wijk en van Bezeta niet te verklaren is.

       

2) “Hierna, zo lezen wij in II Par.33,14 (dat is na zijn terugkeer uit de Babylonische

gevangenschap) bouwde Manassa een buitenmuur voor de stad David, westelijk van (de bron)

Gihon in de Kedronvallei en bij de ingang naar de Vispoort. Manassa omgaf zodoende Ofel

(heuvel), en hij maakte de muur zeer hoog.”

       

De muur die hij bouwde aan de westkant van de bron Gihon, omgaf Ofel, waarvan de smalle wijk

ten oosten van de tempel een verlenging was. Manassa bouwde bij de ingang naar de Vispoort.

Deze lag in een laag stadsgedeelte, op de bodem van de middelvallei, zoals wij reeds zagen,

ongeveer ter plaatse waar nu de 5e kruiswegstatie van Simon van Cyrene aangetekend is. De

staande uitdrukking “ingang naar”, bijvoorbeeld de ingang naar Chamat, duidt een plaats of punt

aan, van waaruit een natuurlijke weg zoals een dal of vallei, naar de genoemde plaats of stad loopt.

De ingang naar Chamat is de vallei tussen de Libanon en de grote Hermon die als een boulevard is

naar de veel verdere gelegen stad Chamat. De Israëliërs gebruiken nog deze uitdrukking: een

plaats heet Meboot Beitir; ingang naar Bettir. Bedoeld is hiermee een dorp 4 kilometer ten 

westen van Bettir, 10 kilometer ten zuidwesten van Jeruzalem (Guide bleu,389). Als Manasse bij

de ingang naar de vispoort bouwde, dan is deze ingang te zoeken bij de Hoekpoort van waar

men de natuurlijke weg van de stadsvallei volgt om de Vispoort te bereiken. Manasse omgaf

Ofel, zegt verder de tekst, waarin de naam Ofel in zijn algemene betekenis van “heuvel” best

mogelijk op de heuvel Bezeta slaat, alsmede op de smalle wijk, die een verlenging van Ofel is en

op deze heuvel zelf. Men moet hier geen geloof hechten aan hen die het bestaan van die smalle

wijk ontkennen. Resten van de muur die deze wijk omgaf, zijn aan te wijzen 12 kilometer ten

oosten van de Gouden Poort,…enz. En zonder deze smalle wijk kan men geen verklaring

vinden voor Neh. 3, zoals gezegd.

       

3) Resten van de oude poort onder de tegenwoordige Damaskuspoort en de onderste delen van de

muur die van deze poort naar het oosten, daarna zuidwaarts loopt, vertonen de kenmerken van

zulk een ouderdom, dat meerdere archeologen niet geaarzeld hebben om poort en muur aan

Manassa toe te schrijven (Suppl.D.B. Jérusalem,c.939) (Guide,342). Dus sta ik hoegenaamd

niet alleen met deze mening.

       

4) Wij lezen bij Flavius Jozefs “Niet alleen herstelde Manasse de oude muren, maar hij bouwde er

ook nieuwe” (Ant.II,163). Flavius Josephus stelt in een passage Agrippa I voor, niet als de eerste

bouwer van de muur rond Bezeta, maar als de verbreder en verhoger van die muur, die

bijgevolg reeds bestond: “Nu wijdde Agrippa zijn zorgen aan hetgeen Jeruzalem betrof; hij wendde

de staatsgelden aan tot de verbreding en verhoging van de muren van de nieuwe stad (wijk

Bezata)” (Ant.III,340-1). Deze argumenten mogen volstaan om onze opvatting te staven, hoewel

nog een paar opwerpingen weerlegd zouden kunnen worden, indien de plaats daartoe ons niet

ontbrak.

       

De laatste uitbreiding van de stad bewerkte Agrippa I; hij omsloot met een muur de

noordwesthoek, de heuvel Gareb met de tuinenwijk.

 

 

Voornaamste stadspoorten van Jeruzalem.

 

X. 51

Van een aantal stadspoorten in de Bijbel genoemd, is de ligging hetzij onbekend of de Schrift

duidt met een andere naam één van de gekende poorten aan; de gekende zullen wij nu in

volgorde in ogenschouw nemen.

       

De muren van nu met hun omtrek van 4870 meter, die aan de zuidkant een aanzienlijk gedeelte

van de oude stad uitsluiten, dateren van 1534; ze zijn gemiddeld 1 meter dik, hebben torens,

bastions, in- en uitsprongen en een hoogte die volgens de plaatsen verschilt van 12 tot 15 meter. In

die muren zijn resten, grondslagen en zelfs boven de grond tot op een zekere hoogte lange

stukken van de muren van het bijbelse Jeruzalem bewaard.

       

De poort van Jaffa, de enige in de westelijke muur, is van binnen hoekig, dat is de richting

verandert, maakt een hoek. Om deze reden en haar engte werd in 1898 aan haar zuidkant een

ruime bres in de muur geslagen om voor de Duitse keizer Willem een rechte en hem waardige

intocht in de stad te bereiden. Deze doorgang blijft, en hoewel de poort feitelijk overbodig

geworden is, blijft ze behouden.

       

Steeds heeft de Jaffapoort meer dan de andere een druk verkeer gekend, want wie uit het westen

komen, gaan langs deze enige westelijke poort in de stad. In de mond der Arabieren heet ze ook

“poort van Hebron” of “poort van Betlehem”. In Jezus tijd bestond ze nog niet en de poort die door

onze zienster poort van Betlehem genoemd wordt, ligt een 90-tal meters meer oostelijk, in de

muur van Ezekias.

       

De volgende poort is in de noordwesthoek. Om deze hoek loopt een rotsgracht van 180 meter

lang en 15 meter breed. In de noordelijke uitsprong van de muur is sedert lang een poort

aangebracht, die door het volk nog steeds “de nieuwe poort”, Bab el-Djedid genoemd wordt.

       

De muur in noordoostelijke richting volgend, komen wij bij de oude Hoekpoort, die ook bij

Jeremia 31:38 deze naam draagt, maar nu Damaskuspoort heet. Het is ook de Vispoort uit

Nehemia 3:3, opvolgster van de Vispoort in de muur van Ezekias. De Christenen noemden

haar in de 5e eeuw en nog lang daarna Stefanuspoort, naar de eerst martelaar die buiten

deze poort op een afstand van 250 meter gestenigd werd. De oudheidskenmerken van deze poort

en de volgende muur zijn eerder hier vermeld. Voorbij de poort bestijgt de muur 80 meter ver de

steile helling van de heuvel Bezeta; hij maakt hier een zuidwaartse insprong en hier is onder de

muur de ingang naar de koninklijke spelonken of steengroeven die zi