Petrus en Johannes gaan het Paasmaal in gereedheid brengen

(Mat. 26:17/20) (Mar. 14:12/17) (Luc. 22:7/14).

 

R. 44

Terugblik op de laatste handelingen: Gisteravond hielden Jezus en zijn vrienden hun laatste grote

maaltijd te Betanië, in het huis van Simon, die door Jezus van zijn melaatsheid was genezen. Onder

de maaltijd zalfde Magdalena Jezus voor de laatste keer. Hieraan had Judas opnieuw aanstoot

genomen en was naar Jeruzalem gelopen om met de hogepriesters over de uitlevering van Jezus

verder te onderhandelen. Na de maaltijd keerde Jezus uit het huis van Simon naar het huis van

Lazarus terug; een deel der apostelen daarentegen gingen overnachten in de herberg buiten Betanië

(te Boeqeia Dan). In de nacht kwam Nikodemus nog tot de Heer in het huis van Lazarus, had een

lang onderhoud met Hem en keerde voor dag, door Lazarus een stuk weg vergezeld, naar

Jeruzalem terug.

 

Op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden:

Waar wilt Gij, dat wij toebereidselen maken voor U om het Pascha te eten? Hij zeide: Gaat naar de

stad tot die-en-die en zegt tot hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijn

discipelen het Pascha. En de discipelen deden, zoals Jezus hun had opgedragen, en zij maakten

het Pascha gereed. (Mat. 26:17/19).

    

En op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, waarop men gewoon was het Pascha te

slachten, zeiden zijn discipelen tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij heengaan en toebereidselen

maken, opdat Gij het Pascha kunt eten? En Hij zond twee van zijn discipelen uit en zeide tot hen:

Gaat naar de stad en er zal u een man tegenkomen, die een kruik water draagt; volgt hem, en zegt

tot de heer van het huis, waar hij binnengaat: De Meester zegt: Waar is voor Mij het vertrek, waar

Ik met mijn discipelen het Pascha kan eten? En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, van al het

nodige voorzien. Maakt het daar voor ons gereed. En de discipelen gingen heen en kwamen in

de stad en vonden het, zoals Hij hun gezegd had en zij maakten het Pascha gereed.

(Mar. 14:12/16).

   

De dag der ongezuurde broden kwam, waarop het Pascha moest geslacht worden. En Hij zond

Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen, maakt het Pascha voor ons gereed, opdat wij het

kunnen eten. En zij zeiden tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij het gereed maken? Hij zeide tot hen:

Zie, wanneer gij de stad inkomt, zal u een man tegenkomen, die een kruik water draagt. Volgt

Hem in het huis, dat hij binnengaat, en zegt dan tot de heer van dat huis: De Meester zegt u: Waar is

het vertrek, waar Ik met mijn discipelen het Pascha kan eten? En hij zal u een grote bovenzaal

wijzen, van alles voorzien: maakt het daar gereed. En zij gingen heen en vonden het zoals Hij hun

gezegd had, en zij maakten het Pascha gereed. (Luc. 22:7/13).

 

De leerlingen hadden Jezus reeds gevraagd waar Hij voornemens was het paaslam te eten, en

hedenmorgen, voor het dagaanbreken, riep Jezus Petrus en Johannes tot zich en gaf hun

nauwkeurige aanwijzingen over alles wat zij zich in Jeruzalem aan te schaffen en voor het paaslam

in gereedheid te brengen hadden en zei hun: “Bij het beklimmen van de berg Sion (1) zult gij een

man met de waterkruik ontmoeten. Gij moet hem op de hielen volgen tot in het huis (van het

avondmaal) en hem zeggen: “De Meester laat u weten dat zijn tijd nabij is; Hij verlangt het

paasmaal bij U te houden.” Na dit gezegd te hebben, moet gij u door hem de eetzaal laten 

tonen, die tot dit doel reeds toegerust is en daar al het nodige in gereedheid brengen.

       

Commentaar:

       

1) Bedoeld is westelijk Sion. Die man was vermoedelijk water gaan halen in de vijver Siloë en was

nu door de apostelen, die geen last te dragen hadden en bijgevolg vlugger doorstapten, ingehaald.

De apostelen kenden reeds die man, want op het paasfeest het vorige jaar te Betanië, was hij de

huisvader van Jezus geweest, dat is, had de tafel voorgezeten en daarom noemt Matteüs hem

“een zeker man”, als om te zeggen: een bekende, een vriend van ons (Mat. 26:18). De Evangelist

zal wel een reden gehad hebben om de naam van de man niet te noemen.

 

R. 45

Hierop zag ik de twee apostelen te Jeruzalem in een vallei ten zuiden van de tempel naar de

noordzijde van de (westelijke) Sionberg opstijgen. Aan de zuidkant van de tempel stonden meerdere

rijen huizen. Hier tegenover volgden zij een opstijgende weg aan de ene kant van een beek, die

op de bodem van de diepe vallei vloeide en hen van de huizen scheidde. Toen zij nu op de berg

Sion, die hoger was dan de tempelberg, gekomen waren en zich naar het zuidelijke gedeelte van de

Sion richtten, troffen zij op een open ietwat opstijgende plaats in de buurt van een oud gebouw

(het Cenakel), dat door een ruime binnenplein omgeven was, de aangeduide man aan, volgden

hem en dicht bij het huis gekomen, stuurden zij hem de woorden toe, die Jezus hun bevolen had

hem te zeggen.

 

 

 

 

       

De man was buitengewoon blij, toen hij hen zag en hun boodschap vernam. Hij antwoordde dat

er wel reeds een maaltijd bij hem besteld was, de zaal was dus besproken, maar dat men hem niet

gezegd had voor wie, doch nu was hij zeer verheugd te vernemen dat het voor de Heer was. Deze

man was Heli, de zwager van Zakarias (en vader van Zakarias junior), bij wie Jezus, het vorige

jaar, te Hebron, na de sabbat, de dood van Johannes aan de familie had bekend gemaakt (K.26)

(waar men ook ziet dat onder sabbat hier een vasten en plaatselijk feest verstaan moet

worden). Heli had slechts één zoon; deze was een Leviet en hij was bevriend met Lukas, nog voor

deze een leerling van Jezus geworden was. Heli had benevens deze zoon nog vijf ongetrouwde

dochters. Hij ging jaarlijks met zijn dienstboden naar het paasfeest, huurde een zaal en richtte een

Paasmaal in voor mensen die geen huisvader (tafelvoorzitter of gastheer) hadden. Dit jaar nu had

hij een eetzaal (het Cenakel) gehuurd, die het eigendom was van Nikodemus en Jozef van

Arimatea. Hij liet de beide apostelen het voor deze gelegenheid gehuurde feesthuis zien.

 

 

Het Cenakel.

 

R. 46

Op het zuidelijk uiteinde van de berg Sion, niet ver van de thans vevallen en verlaten burg van

David en van de markt, die van de oostzijde naar die burg omhoog gaat, ligt in een ruim binnenhof

een sterk en oud gebouw tussen rijen lommerrijke bomen, die met hun takken door elkaar gegroeid

zijn. Het binnenplein is door een dikke, stevige muur omgeven. Ter rechter- en ter linkerzijde van

de ingang van het plein liggen nog andere gebouwen en woningen tegen de omheiningmuur

aangeleund. Zo vind men daar op het plein, rechts van de ingang, de woning van de keukenmeester

en heel dicht daarbij het huis waar zich de Heilige Maagd en de Heilige Vrouwen na Jezus dood

zeer dikwijls ophielden.

 

 

       

Het weleer veel ruimere cenakelgebouw was eenmaal het huis, waar de helden of dappere

legeraanvoerders van David woonden en zich in het hanteren van de wapenen en in de krijgskunde

oefende. Ook heeft daar, voor de opbouw van de tempel, de Ark des Verbond een tijdlang gestaan;

de sporen van haar verblijf in dat huis zijn nog herkenbaar in een onderaardse plaats. Ik heb ook

de profeet Malakias eens in dezelfde kelders verborgen gezien; hij stelde daar zijn voorzeggingen

op schrift over het Heilige Sacrament en het offer van het Nieuw Verbond (Mal. 1:10/11).

Ook Salomo beschouwde dit huis als eerbiedwaardig en had er iets voorafbeeldends te verrichten,

maar ik weet niet meer wat. Toen een groot gedeelte van Jeruzalem door de Babyloniërs verwoest

werd, bleef dit huis gespaard; ik heb veel daarvan gezien, doch op dit weinige na, ben ik alles

weer vergeten.

 

 

 

 

 

 

       

Dit gebouw was in een vervallen toestand, toen het in het bezit kwam van Nikodemus en van

Jozef van Arimatea, doch zij hadden het weer opgeknapt. Het hoofdgebouw hadden zij tot een

feestzaal voor paasgasten zeer gerieflijk ingericht en zij plachten die zaal met het naderen van

Pasen te verhuren, zoals zij het nu ook bij `s Heren laatste paasmaal deden. Buiten de paastijd

gebruikten zij het gehele gebouwencomplex, het jaar door, tot een magazijn van bouw- en

grafstenen, die er in grote hoeveelheid opgestapeld werden; ook diende dit gebouw hun tot een

steenhouwerwerkplaats. Jozef van Arimatea immers bezat in zijn geboortestreek steengroeven

van prima kwaliteit; hij dreef handel in grafstenen en allerlei behouwen lijstwerk en in zuilen die 

onder zijn toezicht vervaardigd werden.Nikodenus nam deel aan deze handel en gaf zich zelfs in

zijn vrije tijd uit liefhebberij ook over aan het beitelen van beelden. Buiten de feesttijd arbeidde

hij hier in de zaal en ook er onder in de kelderruimten. Door deze handel en beeldhouwkunst was

hij met Jozef van Arimatea zo bevriend geworden dat zij veel gezamenlijk ondernamen. 
        
   

R. 47

Gedurende het gesprek dat Petrus en Johannes, die door Jezus uit Betanië naar hier gezonden

waren, met de huisvader Heli voerden, zag ik Nikodemus in- en uitlopen in het bijgebouw, links op

het binnenplein, waarheen men vele stenen van bij de eetzaal aan het overbrengen was. Zoals reeds

gezegd, had Heli het Cenakel dit jaar voor het paasfeest gehuurd. Reeds sedert acht dagen heb ik

daar verscheidene mensen aan het werk gezien om stenen weg te ruimen, het binnenhof te reinigen

en de grote eetzaal voor het paasfeest in gereedheid te brengen. Ik meen zelfs leerlingen daar bij

gezien te hebben, meer bepaald, als ik me niet bedrieg, de neven van Jozef van Arimatea,

Aram en Temeni.

       

Het hoofdgebouw of eigenlijk Cenakel ligt bijna in het midden van de ommuurde hof, doch

meer naar achteren toe; het heeft de vorm van een rechthoek en is rondom omgeven door een lage

zuilengang, die zich met de veel hogere binnenzaal (middenzaal) tot een geheel laat verenigen,

wanneer men de verplaatsbare schutsels van tussen de kolommen wegneemt. Immers het gehele

eigenlijke gebouw is van binnen doorzichtig, want het rust op zuilen, doch de ruimten tussen de

zuilen zijn gewoonlijk met losse schermen dichtgezet. Het licht valt in de middenzaal binnen

door vensteropeningen die boven in de muren aangebracht zijn.

       

Aan de smalle voorkant heeft het gebouw een voorzaal, die drie ingangen heeft (Katarina zegt:

bogen). Uit deze voorplaats komt men in de hoge, mooi gevloerde middenzaal, waarin van de

zoldering verscheidene lampen neerhangen. Bij feestgelegenheden worden de muren van deze

zaal boven de zuilen tot halverhoogte met siertapijten of matten behangen en in de zoldering wordt

dan een (het gebruikelijke) luik geopend en overspannen met een floers dat als doorzichtig is

en een blauwe weerschijn heeft.

 

R. 48

Het achtereinde van de zaal is door een voorhangsel of gordijn van dezelfde stof als de

wandbekleding tot een aparte ruimte afgesloten. Zo krijgt deze zaal door haar indeling in drie

ruimten, een zekere gelijkenis met de tempel: het Cenakel heeft immers een voorzaal, een

Heilige (middenzaal) en een Heilige der Heiligen (afgezonderd achtereinde, hoewel daarachter nog

een stookplaats is). De afgezonderde plaats dient links en rechts tot het bergen en bewaren van

kleding, huisraad en benodigdheden van alle aard. In het midden ziet men een soort altaar: op een

voetstuk van drie opstijgende treden springt uit de achterwand een stenen bank vooruit in de vorm

van een rechthoekige driehoek. Van voren is de spits of rib, waar de twee zijvlakken zich 

verenigen, afgestompt. Dit soort altaar (zoals ik het noemde), moet het bovendeel zijn van de oven

of haard waarin de paaslammeren gebraden worden, want heden waren tijdens het maal zelfs de

treden rondom gans warm. Terzijde in deze kamer is een uitgang naar de plaats of gang achter

de muur waaruit de haard (of de oven) vooruitspringt; langs de genoemde zijde daalt men af naar die

plaats en daar wordt het vuur gestookt en onderhouden. Ook zijn (langs) daar nog vele andere

gewelven en kelders onder de zaal (bereikbaar). 

       

Bij de vooruitspringende oven in de zaal of liever achterplaats (het Heilige der Heiligen) is aan

weerzijden een inrichting of toerusting van kasten met schuifladen, die men uittrekken kan. Er zijn

(aan de oven of Paashaard) ook openingen, zoals een rooster van boven, en een plaats om vuur te

maken, (wellicht holte om heilig vuur te onderhouden, zoals later gesuggereerd wordt), gelijk

ook nog andere om het vuur te doven.

       

Ik kan het complex van de inrichting in haar geheel niet meer nauwkeurig en duidelijk

beschrijven, doch naar alle schijn is het een soort van oven voor het klaarmaken van paasbroden en

ander gebak, een haard waar reukwerken en sommige etensresten van het feestmaal verbrand

werden; kortom, het is een Paasoven.

 

R. 49

Boven deze oven of altaar steekt uit de wand een nisvormige houten kast vooruit en boven

(waarschijnlijk waar plafon en haardmuur zich verenigen) is een opening die van een

beweegbare klep voorzien is, vermoedelijk om de rook daarlangs te laten ontsnappen. De

nisvormige kast is bedekt of behangen met een voorhangsel, waarop men het afbeeldsel van een

paaslam ziet, dat een mes in de keel heeft zitten en daaruit schijnen druppels bloed op het altaar

neer te lekken; het is mij onmogelijk te zeggen hoe dat gemaakt was. In die muurkast of nis zijn

drie vakken of kleinere kasten van verschillende kleur, die men al draaiend open maakt en weer

dichtdoet, zoals sommige tabernakels. Hierin zag ik allerhande tafelgerei en komvormige schalen

voor paasmaaltijden staan en daar bewaarde men later ook het Heilige Sacrament.

       

In de zijgangen van het Cenakel zijn hier en daar schuine gemetselde legersteden of

slaapplaatsen waarop samengerolde dekens liggen. Onder het gebouw over geheel zijn lengte lopen

ruime kelders; hier in het achtergedeelte, onder de plaats waar nu de paashaard ingericht is, heeft

eenmaal een tijdlang de Ark des Verbond gestaan. Onder het huis lopen vijf riolen die alle

onreinheid, vuil spoelwater en uitgietsel bergafwaarts leiden; het huis ligt immers hoog (bijna op

het hoogste punt: 768 meter). Ook reeds vroeger heb ik, Jezus hier zien onderwijzen (K.58)

(O.87). Ook herbergden dikwijls leerlingen in de zijgangen (R.33).

       

Commentaar:

       

Op Katarina’s beschrijving van het Cenakel. Later geeft Katarina er nog aanvullende

bijzonderheden over, die evenwel nu reeds in onze tekeningen zijn verwerkt. Later, na Christus

dood en vooral na de neerdaling van de Heilige Geest over de apostelen in het Cenakel verenigd,

was dit huis het centrum van hun werking. Katarina had dus nog talloze keren de gelegenheid

om het gebouw te zien en zijn inrichtingen nog nader te bepalen. De tekeningen maken Katarina’s

beschrijving reeds bij een eerste lezing gemakkelijk te verstaan, zodat, afgezien van enkele punten,

commentaar overbodig wordt. Op deze enkele punten willen wij nog een bemerking maken en

tenslotte een korte samenvatting geven van het voornaamste en meest interessante wat over dit 

eerste Christelijk heiligdom te zeggen valt.

       

De helden van David (R.46) kan men vergelijken met de commando’s in onze tijd, manschappen

die niet terugdeinsden voor het offer van hun leven in dienst van hun koning. Geoefend in de

wapenkunde en de strijd vonden zij geen opdracht te zwaar of te gevaarlijk. In de Heilige

Schrift zijn zij op vele plaatsen genoemd; het waren helden in oudtestamentische geest en stijl:

geen boontje van heiligheid, maar vaak havenloze mensen zonder uitzicht, zwervers en vrijbuiters

die leefden van roof, althans op hun tochten in het begin (I Sam. 22:2) (I Sam. 23:13).

       

Jozef van Arimatea bezat in zijn geboortestreek steengroeven. Volgens T.67 en U.06 lag Arimatea

een paar uren ten noorden van Jeruzalem, aan de westkant van de weg op Nazaret. Aangezien

niemand er aan denkt Arimatea met er-Ram, dat wel een andere stad is, te vereenzelvigen, blijft

niets anders over dan Ram-Allah voor Arimatea te nemen. In beide namen is het hoofdelement Ram

hetzelfde. Ram-Allah = de hoogte of heuvel van de Allerhoogste. V.Guérin heeft heel het district

tussen Jeruzalem en Ramallah afgelopen, zoals overigens geheel Palestina (II Sam. 40/50).

Behalve de vele steengroeven in de lange wadi Beit-Hanina, wellicht de rivierbedding die

Katarina vermeldt, noemt Guérin nog 5 voorname plaatsen met steengroeven in dit district; hun

juiste ligging aanduiden zou ons onnodig te ver brengen. Wat ons alleen interesseert is het feit dat

die steengroeven daar verspreid gelegen zijn. Dit alleen geeft reeds een grote waarschijnlijkheid

aan deze mededeling van Katarina, ook aan onze vereenzelviging van Arimatea met Ramallah.

“Er zijn daar steile bergen, zegt Katarina waar men stenen uit trok. Die groeven behoorden toe

aan Jozef van Arimatea.”

       

Het Cenakel ligt niet ver van de burg van David. De afstand kunnen wij schatten op zowat 80

meter. Het is dezelfde burg waarvan Flavius Josephus zegt: “Op de berg waarop later de hoge stad

ontstond, bouwde David een burg en noemde hem naar zijn naam. Deze plaats noemen wij nu “de

hoge markt” (B.Jud.II,125). Katarina wijst de markt aan, aan de oostzijde van de burg. Deze

wordt nog vermeldt in het jaar 333 door de Pelgrim van Bordeaux: “Binnen de muur van Sion

vertoont zich de plaats waar David een paleis had: intra murum Sion paret locus ubi

palatium habuit David (Suppl.D.B.Cénacle,k.1075. Deze burg is te onderscheiden van wat men

nu te Jeruzalem de “toren van David” noemt, toren die 400 meter noordelijk gelegen is en

deel uitmaakte van het paleis van Herodes.

       

De woning van Maria. Ze ligt rechts als men het binnenhof intreedt. Dit binnenhof was ruim.

Ongeveer daar waar zich naar huis kon bevinden, of iets meer noordelijk heeft men nu de kerk

van de Benediktijnen, waarin men de dormitio van Onze Lieve Vrouw, dat is haar ontslapen of

dood in haar huis vereert. Ten onrechte wordt Maria’s ontslapen hier vereerd, maar men kan toch

toegeven dat men hier een huis of verblijf van Maria vereert dicht bij de plaats waar zij werkelijk

een tijdlang geleefd heeft. Het niveau waarop het Cenakel gelegen is, bereikt 768 meter.

       

Er zijn 5 riolen onder de berg, dat is in de schoot van de berg, onder de grond en in de omgeving

van het huis. Honderd meter ten zuidwesten van het Cenakel, enige meters onder de oude

Vuilnispoort of Essenerpoort mondt een riool uit op de helling van de berg. De poort zal

hiervandaan wel haar naam Vuilnispoort gekregen hebben (Neh. 3:14) (D.B.Jérus.,k.1358:comm.v.

Dignant op Neh.3:14). Op een schets in Guide, zijn een weinig meer naar het oosten twee

andere riolen aangetekend. Nog iets meer oostelijk en 30 meter ten westen van de Kajafaskerk

vond men een enorme bovendrempel, die de samenloop van twee riolen toedekte 

(Suppl.D.B.Eglise,k.745).

       

Het gebouw is onderkelderd. Bij dit punt dient een weinig langer stilgestaan te worden. De

zienster legt er tot driemaal toe de nadruk op. Tot in 1948 bleef dit een soort probleem, iets

onbekends waarvan zelfs de geleerden geen vermoeden schenen te hebben. Zelfs maakt

Meistermann in zijn zo goed gedocumenteerde “Guide de Terre Sainte” er geen melding van

(blz. 180/188). Geen wonder dat deze mededeling van Katarina over de kelders van het Cenakel

een open vraag bleef, te meer omdat ze sprak van een onderkeldering van het huis in zijn

gehele lengte.

       

Dat die kelders vergeten waren is begrijpelijk. Eeuwen lang bleef de toegang tot de opperzaal

voor de pelgrims door het fanatisme der Moslims ontoegankelijk; slechts met de grootste moeite

en door bijzondere vergunningen geraakte iemand of een groep er binnen. Nog moeilijker was de

toegang tot de benedenzaal. Reeds eeuwen geleden schenen de kelders, zoniet geheel vergeten, dan

toch over het algemeen onbekend. Toch werd verteld dat het graf van David zich bevond onder

het gelijkvloers, hoewel men een graf van David vereerde aan het oostelijk einde van de opperzaal

en ook juist er onder in de benedenzaal. “In de 15e eeuw maakten de Joden van Jeruzalem

de Muzelmannen diets dat het graf van David zich onder de benedenzaal bevond”, zegt

Meistermann in Guide,blz.183, maar deze zelf beschouwt dit als een bedrog van de kant der 

Joden.

       

Mislin in 1848 verzocht zijn Turkse gidsen om in het graf van David af te mogen dalen. “Zelfs de 

Mohammedanen dalen er nooit in af, luidde hun antwoord. De ingang blijft gesloten; de steen

die naar de onderaardse plaats toegang verleent, wordt nooit opgeheven, tenzij eenmaal in het jaar

om de geschenken van de sultan van Konstantinopel in de kelder te werpen. Een ongeluk treft zeker

hem die het waagt er in af te dalen.” Toen Quaresmius Custos of Bewaker van de berg Sion was,

dit is een minderbroeder, is hij meer dan eens in de kelder geweest, maar heeft er nooit een graf

van David gezien. Dit ten spijt, weet Mislin niets beters te doen dan zijn onderzoek te sluiten met

deze woorden: “Het schijnt dat het souterrain thans geheel gevuld is” (II,250).

       

Hierin heeft Mislin zichzelf bedrogen. Sedert de Joden in de oorlog van 1948 het Cenakel in

handen gekregen hebben, zijn de souterrains aan het licht gekomen en werd onze zienster, die het

bestaan van kelders bevestigde op een tijdstip dat ze vergeten en onbekend waren, in het gelijk

gesteld. Dat het gebouw in zijn gehele lengte onderkelderd is, blijkt ook uit de beschrijving er

van, die wij lezen in “Israël,Guides bleus”, blz.329/330: “Uit de militaire wachtzaal gaat men rechts

in een gang die leidt naar een ruime, gewelfde kelder. Daar is het graf, waar de Muzelmannen

en Joden zoveel eerbied voor hebben, hoewel het hier maar een fictieve, valse begraafplaats

is.” (uit I Kon.2:10 en Neh. 3:16, blijkt het duidelijk dat zijn begraafplaats in de oostelijke heuvel

is geweest). De Israëli’s hebben aan verscheidene onderaardse ruimten, zo leest men verder, die

aan de grafkelder van David grenzen, een symbolische herinnering verbonden aan feiten uit hun 

oud en jongst historisch verleden. Men daalt er met een trap in af. De verschillende ruimten zijn a)

de kamer van de Harp…b) de Kamer van de ballingen…“c) de kamer Haïm Weizmann, eerste

president van de nieuwe staat Israël, waar de door hem afgekondigde grondwet bewaard wordt.

Van hier heeft men een duidelijk zicht op de klaagmuur in de oude stad…d) de kamer van de

vervolgde slachtoffers…e) de kamer van de wetsrollen en eredienstvoorwerpen, door de

immigranten uit de ballingschap meegebracht…f) huis der herinneringen aan de tweede

tempel…”

       

In 1870 geloofde V.Guérin toch aan de onderkeldering van het Cenakel; hij schrijft in Terre

Sainte,blz.79: “Zelfs de meeste Muzelmannen verklaren dat Davids graf zich niet op het

gelijkvloers of de verdieping bevindt, maar in de crypte, die zich onder al deze gebouwen uitstrekt.”

Hier zijn wij zolang bij stilgestaan, omdat deze bijzonderheid zo sterk getuigd voor de

betrouwbare helderziendheid van Katarina.

       

Korte uitweiding over het Cenakel in het verleden en het heden: De naam Cenakel betekent eetzaal

en duidt in het Christelijk spraakgebruik de zaal aan, waar Jezus met zijn twaalf apostelen, de

avond voor zijn lijden, het laatste avondmaal of Paasmaal gevierd heeft. Bij deze gelegenheid

waste Hij de voeten van zijn apostelen en stelde Hij de Eucharistie in met haar dubbel aspect

van sacrament en van offer. Hij besloot de plechtigheid met een sublieme afscheidsrede. Na zijn

verrijzenis verscheen Hij hier aan zijn verzamelde apostelen, een eerste maal in afwezigheid van

de Heilige Tomas, een tweede maal in diens bijzijn. Tijdens de eerste verschijning stelde Hij het

sacrament van de biecht in; tijdens de tweede berispte Hij Tomas wegens zijn traag geloof en gaf

hem in zijn behouden wonden het onmiskenbaar bewijs van zijn verrijzenis. Dezelfde zaal was, 

50 dagen na de verrijzenis, het toneel van de neerdaling van de Heilige Geest over de apostelen,

leerlingen en heilige vrouwen. Het huis in zijn geheel diende hun tot verblijf na de verrijzenis

en Hemelvaart van Jezus en was het centrum van hun werking, de vergaderplaats zelfs van het

eerste concilie. Het bleef in de eerste eeuwen ononderbroken het eigendom van de vroegste

Kerk.

       

In de 4e eeuw, tussen 386 en 394 werd het oorspronkelijk huis, dat reeds tot een heiligdom of

kerk verbouwd was, vervangen door een reusachtige basiliek. Dit geschiedde onder de bisschop

Johannes van Jeruzalem (386/417). De zuidoosthoek van deze grootse kerk werd ingenomen

door het oude Cenakel. De authenticiteit van het Cenakel staat onbetwijfelbaar vast. Katarina

komt deze authenticiteit op ontegensprekelijk bevestigen.

       

Het gebouwencomplex dat na de verwoesting van de enorme basiliek aan het Cenakel bleef

herinneren, werd in de 15e eeuw door Muzelmannen aan de Franciscanen ontnomen en in 1524

werd de bovenzaal tot moskee verklaard; ze is het gebleven tot heden toe, want nadat de Israëli’s

het gebouw in 1948 hadden ingenomen, hebben zij de bovenzaal als moskee in het bezit en het

gebruik er van aan de Moslims gelaten, maar de rest hebben zij zich toegeëigend. De moskee

bleef toegewijd aan de profeet David.

 

 

       

De afbeelding van het Cenakelgebouw is veel verspreid, maar zonder uitleg kan men niet weten

hoe het bovenzaaltje, dat men met de naam Cenakel vereert, in dat ingewikkeld gebouwencomplex

ingesloten zit. Men zal nergens een volledige beschrijving vinden. Hier willen wij tenminste tonen

hoe men het zaaltje bereikt. Eerst doen wij opmerken dat de cijfers of getallen op de schets

hiernaast en op de afbeelding hier op dezelfde realiteiten aanduiden. Wanneer men uit het

noorden komt en de smalle weg [1], tussen arme huizen links en het Benedictijnenklooster

rechts het hoofdgebouw nadert, ziet men voor zich de brede, girale ingangspoort [2]. Het

gebouw biedt in zijn geheel een schilderachtige aanblik. Links van de ingang in de hoogte ziet

men het zogenaamde Cenakel uitsteken boven de huizen die er ten noorden tegen aangebouwd 

zijn. De koepel waarmede links het Cenakel eindigt overwelft een kamer of soort kapel, waarin

een vals graf van David wordt vereerd [19]; het kamertje is door een muur van het Cenakel

gescheiden en enige trappen hoger. Nog steeds buiten voor de ingang staande, ziet men hogerop

links een dikke kolom hoog oprijzen [4]; ze wijst de noordwesthoek van het Cenakelzaaltje aan en

beantwoordt aan de kolom die binnen in de zaal in het midden van de achtermuur ingewerkt zit.

Buiten ziet men nog meer naar links het boveneinde van de volgende kolom [5], terwijl een nog

verdere kolom [6] achter de aangebouwde huizen geheel verborgen zit. Deze twee kolommen [5]

[6] beantwoorden aan de twee kolommen die binnen het gewelf van het zaaltje schragen en ook

aan de twee die in de zuidmuur ingewerkt zijn. Deze buitenste kolommen zijn overblijfselen van de

oude grote kerken, waarin het oude Cenakel ondergebracht was. Het dubbel raam, schuin boven de 

ingangspoort (tussen 2 en 4), verlicht een voorplaats die aan de voorzaal van het oude Cenakel

schijnt te beantwoorden; ze dient tot houtlokaal (althans voor de Joodse verovering [7]. De

poort [2] verleent toegang tot een lange overdekte gang [3] tussen het houtlokaal links en

bijgebouwen rechts [8]. Men volgt de binnengang tot aan de eind-hoek van de minaret [9] die bij de

zuidwesthoek van het Cenakel oprijst. Tegen de zuidwand van de minaret stijgt een trap in

oostelijke richting [10] en komt boven op een geplaveid openluchtpleintje of terras [11]. Hier

wendt men zich links naar het noorden en komt na enkele meters bij de ingang [12] van de

opperzaal van het gebouw: het huidige Cenakel in strikte zin. Deze ingang is van latere datum.

Binnentredend in dit Cenakel, een meesterwerk van gotische bouwtrant [13], staat men achteraan

in de zuidwesthoek. Hier leidt een trap van 21 treden [14] naar het gelijkvloers. Naar het noorden

kijkend ziet men voor zich in de muur een deur [15], die buiten uitkomt op een dakterras. De

deur [16] is door een aangebouwd huis versperd en is dus buiten gebruik. Het Cenakel meet 15,50

meter bij 9,40; het is door twee middenkolommen in twee beuken verdeeld. Men ziet het

afgebeeld R.48. De zeer slanke en sierlijke gotische gewelven met hun hemelwaarts stijgende

lijnen doen denken aan gevouwen, ten hemel opgeheven handen.

        

        Aan het einde van de zaal ziet men tegen de oostwand een trap van acht treden [17], die leidt

naar een achterplaats van slechts 5 meter diep. Men bereikt eerst een voorplaatsje [19] onder de

grote koepel bevindt, dezelfde koepel waarop wij reeds buiten de aandacht hebben gevestigd. 

 

 

       

De bovenste verdieping of opperzaal van het cenakelgebouw dateert, wat zijn huidige toestand

betreft, van de 14e eeuw, maar op het gelijkvloers dateert de oost- en het grootste gedeelte van de

zuidwand uit de 4e eeuw; ze hebben deel uitgemaakt van de 4e en de 12e eeuwse basiliek. In deze

basilieken was het Cenakel ingesloten en nam er de zuidoosthoek van in. Het gelijkvloers heeft

dezelfde indeling in twee beuken met twee zuilen, en in een grote middenzaal en een kleiner

achterkamer, die door een voorplaatsje voorafgegaan is. Ook hier is in de kamer een praalgraf van

David aangebracht of ingericht. Noch in deze kamer, noch in de kamer vlak er boven, noch in de

kelder er onder heeft ooit een graf van David bestaan. Het strekt Katarina tot eer, dat zij 

nooit van een graf van David in het Cenakel gesproken heeft. 

       

Wat wij nu het eigenlijke Cenakel noemen, namelijk de middenzaal vanaf de houtplaats [7],

meegerekend tot en met de achterkamertjes en de achtermuur, waar men met de trap in de kelders

afdaalde, is niet het hele Cenakel uit de tijd van Christus. Tot het toenmalige Cenakel behoorde

een voorplaats en aan weerszijden twee zijgangen met slaaplegers langs de muren. Ook was

werkelijk in deze gangen slaapgelegenheid en daardoor konden zich hier gemakkelijk dag en

nacht 120 personen ophouden. Deze gangen schijnen wel lager geweest te zijn dan de middenzaal,

want deze was boven de kelders gelegen en daarom stak ze boven de omgeving uit. Vandaar dat

men nu nog met enige treden van buiten naar binnen gaat. Die verhoging boven de grond kon

opvallend of aanzienlijk zijn, als men er rekening mee houdt dat de bodem van alle heilige plaatsen 

of er omheen aanzienlijk verhoogd is door de opstapeling van dat puin dat van de oude grootse

kerken afkomstig is. Een zaal of huis, op deze manier boven de grond verheven, werd ook

hooghuis of hoogzaal genoemd, in het Arabisch Alijat, in het Perzisch Balachane, “wegens zijn

hoge ligging boven de grond” (Dapper,Perzië,63). Bovendien veronderstelt het verblijf van 120

personen gedurende lange tijd, dag en nacht, veel meer dan een zaaltje gelijk het tegenwoordige.

Het moet een Complex van gebouwen geweest zijn, zoals Katarina ons het Cenakel beschrijft.

 

 

Toebereidselen tot het Paasmaal.

 

R. 50

Na zijn ontmoeting en onderhoud met de twee apostelen ging Heli van Hebron over het voorhof

terug in het huis. Zij echter maakten rechtsomkeer en gingen noordwaarts door Sion (en zich

oostwaarts wendend, daalden zij) de berg af, gingen langs paden tussen hagen en kreupelhout (dit

zuidelijke gedeelte van Jeruzalem was grotendeels verlaten) over een brug naar de andere zijde van

de vallei (stads- of Siloëvallei) en kwamen voor de tempel bij de rijen huizen zuidelijk onder de

tempelpleinmuur. (In het komen lieten de apostelen deze huizen rechts liggen) (R.45). Hier stond

het huis van de oude Simon, die overleden was na de opdracht van Christus in de tempel; nu

woonden hier zijn zonen, waarvan er enkele tot de geheime leerlingen van Jezus behoorden. Eén

van hen, een lange man met zwart haar, was een tempelbediende en de apostelen spraken met hem.

Hierna daalde hij met hen af en zij gingen aan de oostkant van de tempel door dat (smal) gedeelte

van de wijk Ofel, waardoor Jezus op Palmendag zijn plechtige intrede in Jeruzalem had gedaan; en

zo kwamen zij aan de noordzijde van de tempel in de stad op de veemarkt (B.09).

       

Aan de zuidkant van deze markt zag ik in kleine omtuinde perkjes liefelijke lammetjes op het

gras rondspringen. Bij Jezus Intocht had ik gemeend dat men het zo ingericht had ter opluistering

van de plechtigheid, doch het zijn te koop gestelde paaslammeren. Ik zag de zoon van Simeon in

één van die afgesloten tuintjes binnentreden; de lammetjes dartelden om hem heen en stieten met

hun kop tegen hem, alsof zij hem kenden; hij pikte vier er van uit en deze werden naar het

Cenakel gebracht; hier zag ik hem in de namiddag deelnemen aan de toebereiding van het

paaslam.

 

R. 51

Ik zag Petrus en Johannes nog hier en daar in de stad gaan en allerlei inkopen doen. Ook zag ik

hen voor een poort ten noorden van de Kalvarieberg (Hoekpoort, huidige Damascuspoort), aan de

noordkant van de stad, in een herberg, waar zich een groot aantal leerlingen ophielden. Dit was

de eigenlijke herberg van de leerlingen voor Jeruzalem; ze stond onder het toezicht van Serail

(Veronika). Hier verzochten zij enige leerlingen naar het Cenakel te willen gaan; andere echter

stuurden zij uit met opdrachten, welke ik me niet bepaald meer herinner. Zij bezochten ook het

huis van Sarafia om daar nog het één en ander te bestellen. Serafia heeft ongeveer de leeftijd

van de Heilige Maagd en reeds vroeg was zij met de Heilige Familie bekend. Inderdaad, toen

Jezus als knaap op het paasfeest in Jeruzalem achtergebleven was, ontving Hij van Sarafia zijn

onderhoud. De apostelen namen hier allerlei gerei in ontvangst, dat voor een deel in gesloten 

korven door leerlingen naar het Cenakel gedragen werd. Zij ontvingen hier ook de kelk waarvan

de Heer zich straks zal bedienen voor de instelling van het Heilige Sacrament. 

 

 

De kelk van het Laatste Avondmaal.

 

R. 52

De kelk die de apostelen uit het huis van Serafia meenamen, is een zeer wonderbare, mysterieuze 

drinkbeker. Lange tijd had hij berust in de tempel tussen andere oudheden en kostbare

voorwerpen, waarvan de oorsprong en bestemming vergeten waren, zoals bij ons in het

Christendom menig ouderwets en heilig kleinood ten gevolge van rampzalige tijden in

vergetelheid geraakt. Herhaaldelijk heeft men in de tempel zeer oude drinkschalen en kleinodiën

van onbekende oorsprong buiten gebruik gesteld, zelfs verkocht of laten omwerken. En zo

geschiedde het dat door Gods beschikking deze allerheiligste drinkbeker, die men wegens zijn

onbekende materie niet omsmelten, noch tot andere doeleinden gebruiken kon, ofschoon men dit

vaak genoeg had geprobeerd, met ander oud, in onbruik geraakt gerei door jonge priesters

gevonden werd in een kast die in de schatkamers van de tempel stond. Hier lag hij als een oud

stuk vaatwerk geborgen en hij werd, evenals de rest, aan liefhebbers van antiquiteiten

vervreemd.

 

 

       

Serafia had deze kelk met heel zijn apparaat aangekocht. Hij had reeds meermalen dienst gedaan op 

feestmaaltijden van Jezus en op heden kwam hij bestendig in het bezit van de heilige

gemeenschap van Jezus Christus. Deze beker is niet altijd in de vorm en toestand geweest, waarin

hij nu is. Ik weet niet meer wanneer, en of niet door toedoen van de Heer zelf, hij de vorm en

samenstelling heeft gekregen, waarin hij zich nu bevindt; thans is er een hele draagbare toerusting

aan verbonden (en verscheidene kleine bekers behoren er bij); het gehele stel was door Gods

beschikking bestemd om te dienen bij de instelling van het Heilige Sacrament.

       

Op een onderstel of voetvlak, waaruit men nog een bordje of plankje kon trekken, maar ik herinner

me niet of het op zijn beurt nog iets heiligs bevatte (1), stond de grote drinkbeker en om hem heen

stonden zes kleinere bekers. In de kom van de grote kelk bevond zich nog een kleinere vaas en

hierop lag nog een schoteltje (of een soort van pateen) en boven dit schoteltje was een gewelfd

deksel gezet. In de voet van de kelk lag een lepeltje dat men er uitnemen kon. De drinkbekers

waren met fijne doekjes of kleedjes overhangen en het hele stel stond onder een kap, huif of

stolp, die naar ik meen, bestond uit leder en boven van een knop was voorzien. De grote kelk

bestaat uit de kuip en de voet; deze laatste zal er wel aan toegevoegd zijn, want hij was van een

andere materie dan de kom, die een bruinachtige, gepolijste massa was in de vorm van een peer, 

ingezet in goud en daarmee belegd; hij heeft twee kleine handgrepen, waarbij men hem optilt, want

hij is vrij zwaar. De voet is kunstig gesmeed uit donker gouderts; rondom ziet men er een slang

en een druiventrosje op geciseleerd. Daarboven is hij nog met edelstenen versierd; er ligt, zoals

reeds gezegd, een klein lepeltje in.

       

Commentaar:

       

1) Volgens de nummers R.67 en U.45 was dit plankje een louter verlengstuk of schuifje, waarop

dan een doekje of corporale uitgespreid werd om er de pateen op te plaatsen. Misschien zullen

bejaarde lezers zich hier en nog verder de vraag en het antwoord van de oude Catechismus

herinneren: “Van waar komen al de ceremoniën in de Heilige Mis? Van de apostelen en

andere oversten der Heilige Kerk.

       

R. 53

De grote kelk bleef later bij Jakobus de Mindere bewaard in de kerk te Jeruzalem en ik zie hem

nog ergens veilig verborgen liggen; eendaags zal hij opnieuw te voorschijn komen, zoals hij ook

bij deze gelegenheid weer  aan het licht gekomen is. De kleine bekers, die rondom de grote kelk

stonden, vielen andere kerken ten deel; één daarvan belandde te Antiochië en een tweede te Efeze;

de zeven bekers zijn bij ze

Maak jouw eigen website met JouwWeb