'

GENESIS - VIJFDE HOOFDSTUK.
De hemel en de hemelse vreugde.
449. Wat de hemel en de hemelse vreugde is, weet nog niemand; zij die over het een en ander
hebben nagedacht, hebben er zich zo’n algemene en grove voorstelling van gevormd, dat het
er nauwelijks een mag heten.
Bij de geesten, die zojuist uit de wereld in het andere leven komen, kon ik heel goed nagaan
wat voor een begrip zij zich gevormd hadden van de hemel en de hemelse vreugde; want, aan
zichzelf overgelaten, alsof zij nog in de wereld waren denken zij op dezelfde wijze.
Slechts enkele voorbeelden mag ik aanhalen.
450. Enigen, die in de wereld zelfs meer dan anderen verlicht schenen te zijn in het Woord,
hadden zich zo’n valse voorstelling van de hemel gevormd, dat zij meenden in de hemel te
zijn, wanneer zij in de hoogte waren en van daaruit dat wat beneden hen was, konden regeren,
dus zich in eigen heerlijkheid en uitnemendheid boven anderen bevonden.
Opdat dezen, die in zo’n inbeelding verkeerden, hun dwaling mochten inzien, werden zij in de
hoogte geheven, en het werd hun toegestaan, van daar uit iets beneden hen te regeren; maar
zij werden met schaamte gewaar, dat dit een hemel van inbeelding is, en dat de hemel niet in
de hoogte gelegen was, maar dat deze overal is, daar waar men in liefde en naastenliefde leeft
of in het rijk van de Heer, niet echter daar waar men boven de ander wil uitblinken; want meer
willen zijn dan anderen is niet de hemel, maar de hel.
451. Een geest, die in het leven van het lichaam meer dan anderen, over macht had beschikt,
had ook in het andere leven de zucht tot heersen behouden; het werd hem echter gezegd, dat
hij in een ander rijk was, dat eeuwig is, en dat zijn heersen op aarde gestorven was, en dat nu
volstrekt niemand geacht wordt dan naar het goede en het ware, en naar de barmhartigheid
van de Heer waarin men zich bevindt; verder dat het met dit rijk gesteld is als met een rijk op
aarde, alwaar niemand geacht wordt dan om wille van zijn vermogen en zijn gunst bij de
vorst; het vermogen is hier het goede en ware en de gunst bij de vorst de barmhartigheid van
de Heer; wil hij op een andere wijze heersen, dan is hij een oproerling, want hij is in het rijk
van een ander; toen hij dit hoorde, schaamde hij zich.
452. Ik sprak met geesten die meenden, dat de hemel en de hemelse vreugden daarin bestaan,
dat zij de grootste zijn; maar hun werd gezegd, dat in de hemel de grootste is, die de kleinste
is, want wie de kleinste wil zijn, heeft de grootste zaligheid, en aangezien hij de grootste
zaligheid geniet, die de kleinste is, volgt daaruit, dat hij de grootste is; wat is de grootste zijn
anders dan de gelukzaligste zijn?
Daarnaar streven de machtigen door hun macht en de rijken door hun rijkdom; en verder werd
gezegd, dat de hemel niet daarin bestaat, dat men begeert de kleinste te zijn om de grootste te
wezen, want dan streeft en begeert men om de grootste te zijn, maar dat het de hemel is, dat
men van harte het welzijn van anderen boven het eigen welzijn beoogt, en anderen wil dienen
om hun gelukzaligheid, niet uit zelfzuchtige beweegredenen, maar uit liefde.
453. Sommigen hebben zo’n grove voorstelling van de hemel, dat zij er alleen maar bij
denken, dat men ergens wordt binnengelaten; ja zelfs, dat het een kamer is, waarin men
binnengelaten wordt door een deur die open gaat, en binnengeleid door hen die daar als
deurwachters staan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 135
454. Sommigen zijn van mening dat de hemel bestaat in een leven van ledigheid, waarbij zij
door anderen bediend worden; maar hun werd gezegd, dat er nooit enige zaligheid in gelegen
is, altijd maar te willen rusten en daarin zijn geluk te zoeken, want op die wijze zou iedereen
de zaligheid van de anderen ten eigen behoeve opeisen, en indien eenieder dit zou willen, zou
niemand die hebben.
Zo’n leven zou geen werkzaam, maar een ijdel leven zijn, waarin zij zouden versuffen, terwijl
het hun toch bekend kon zijn, dat er zonder een werkzaam leven geen levensgeluk mogelijk
is; het engelenleven bestaat in het nuttig zijn en in de goedheden van de naastenliefde, want
zij smaken geen groter geluk dan de uit de wereld aangekomen geesten voor te lichten en te
onderwijzen, de mensen te dienen en de kwade geesten bij hen te regeren, zodat dezen hun
grenzen niet te buiten gaan, en de mensen het goede in te geven; verder de doden tot het leven
van eeuwigheid op te wekken, en hen verder, zo mogelijk, wanneer de zielen van dien aard
zijn, in de hemel binnen te leiden.
Hierin smaken zij meer gelukzaligheid dan ooit beschreven kan worden; op deze wijze zijn zij
beelden van de Heer; op deze wijze hebben zij de naaste meer lief dan zichzelf; daarom is dit
de hemel; vandaar ook bestaat de gelukzaligheid van de engelen in nut, door nut en naar
gelang van het nut, dat wil zeggen: al naar de goedheden van de liefde en van de
naastenliefde.
Degenen echter die van zo’n voorstelling uitgingen als zou de hemelse vreugde daarin bestaan
dat men niets uitvoerde en in ledigheid de eeuwige vreugde genoot, werd, nadat hun het
voorgaande was gezegd, tot hun beschaming ook nog te voelen gegeven wat dat voor een
leven zou zijn, en zij werden gewaar dat het een allertreurigst leven is, en dat zij, daar zo dus
alle vreugde verloren gaat, er na korte tijd van walgden en er zich van afkeerden.
455. Iemand die onder de knapste geleerden in het Woord was geweest, had, toen hij in de
wereld leefde, van de hemelse vreugde deze voorstelling: als bestond zij in het licht van de
heerlijkheid, gelijk het licht wanneer de zonnestralen van goud schijnen, maar ook in een
leven van ledigheid.
Opdat hij zijn dwaling zou inzien, werd het hem vergund in zo’n licht te zijn, en hij voelde
toen in het midden van het licht zo’n welbehagen alsof hij, zoals hij ook zei, in de hemel was;
maar hij kon het er niet lang in uithouden, want al snel kreeg hij er genoeg van en de vreugde
verging tot niets.
456. Zij die het allermeest ontwikkeld waren, zeiden dat de hemelse vreugde bestaat in een
leven zonder betrachting van het goede van de naastenliefde, alleen in het loven en prijzen
van de Heer, en dat dit het werkzame leven is; maar er werd gezegd, dat het loven en prijzen
van de Heer niet een werkzaam leven is, maar slechts een uitwerking daarvan; want de Heer
behoeft geen lofprijzingen, maar wil dat men de goedheden van de naastenliefde betracht, en
naar gelang daarvan ontvangt men van de Heer gelukzaligheid.
Doch die allermeest ontwikkelden konden zich vanuit deze goedheden van de naastenliefde
hoegenaamd geen vreugde voorstellen, alleen maar slavernij.
Dat het echter de hoogste vrijheid is en met onuitsprekelijke gelukzaligheid verbonden,
getuigen de engelen.
457. Bijna allen, die uit de wereld in het andere leven komen, menen, dat de hel voor eenieder
dezelfde is, en dat de hemel voor eenieder dezelfde is, hoewel er zich toch in beide oneindige
verscheidenheden en variaties voordoen.
De hel is nooit geheel dezelfde hel voor ieder mens, noch ooit geheel dezelfde hemel als voor
de ander.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 136
Wanneer ik alleen maar dacht dat twee wezens volkomen dezelfde of gelijk aan elkaar konden
zijn, ontzetten diegenen zich, die in de geestenwereld en in de engelenhemel zijn, en zeiden
dat alle eenheid wordt gevormd uit de samenstemming van velen, en dat de eenheid van dien
aard is als de samenstemming, en dat er nooit een absolute eenheid kan bestaan, maar slechts
een samenstemmende eenheid; op deze wijze vormt elk gezelschap in de hemel een eenheid
en alle gezelschappen tezamen, of de gehele hemel, een eenheid; en dit vanuit de Heer alleen,
door de liefde.
Een engel somde alleen nog maar de meest algemene soorten van vreugde op van de geesten,
dat wil zeggen.van de eerste hemel, en het waren er omstreeks 478; hieruit kon men opmaken
hoe ontelbaar veel minder algemene soorten er bestaan, en van elk van die soorten hoe
ontelbaar veel onderdelen; en wanneer het er hier al zoveel zijn, hoe oneindig veel soorten
van gelukzaligheden moeten er dan wel zijn in de hemel van de engelgeesten, en hoeveel te
meer nog in de hemel van de engelen!
458. Kwade geesten meenden soms dat er nog een andere hemel bestond dan die van de Heer;
het werd hun daarom toegestaan overal te gaan zoeken waar zij maar konden, maar tot hun
beschaming vonden zij nergens een andere hemel; want de kwade geesten renden in waanzin
rond, zowel uit haat tegen de Heer, als uit helse pijn, en halen zich zulke fantasieën in het
hoofd.
459. Er zijn drie hemelen: de eerste, waar de goede geesten zijn, de tweede, waar de
engelgeesten zijn en de derde, waar de engelen zijn.
Zowel de engelgeesten als de engelen worden in hemelse en in geestelijke onderscheiden.
De hemelse zijn zij, die door de liefde het geloof ontvangen van de Heer, zoals zij die van de
Oudste Kerk waren, waarover reeds gehandeld is; de geestelijke zijn zij, die door de
erkentenissen van het geloof van de Heer de naastenliefde ontvangen, en naar gelang zij deze
ontvangen, ernaar handelen.
Het vervolg aan het einde van dit hoofdstuk.
GENESIS 5 : 1 - 32
1. Dit is het boek van de geboorten van de Mens, ten dage als God de mens schiep; in
de gelijkenis Gods schiep Hij hem.
2. Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende ze, en noemde hun naam Mens, ten dage
als zij geschapen werden.
3. En de Mens leefde dertig en honderd jaren; en hij gewon in zijn gelijkenis, naar zijn
beeld; en hij noemde zijn naam Seth.
4. En de dagen van de Mens, nadat hij deze Seth gewonnen had, waren achthonderd
jaren; en hij gewon zonen en dochters.
5. En de dagen van de Mens, die hij leefde, waren negenhonderd jaren, en dertig
jaren; en hij stierf.
6. En Seth leefde vijf jaren en honderd jaren, en gewon Enos.
7. En Seth leefde, nadat hij deze Enos gewonnen had, zeven jaren en achthonderd
jaren; en hij gewon zonen en dochters.
8. En al de dagen van Seth waren twaalf jaren en negenhonderd jaren; en hij stierf.
9. En Enos leefde negentig jaren en hij gewon Kenan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 137
10. En Enos leefde, nadat hij deze Kenan gewonnen had, vijftien jaren en achthonderd
jaren; en hij gewon zonen en dochters.
11. En al de dagen van Enos waren vijf jaren en negenhonderd jaren; en hij stierf.
12. En Kenan leefde zeventig jaren en hij gewon Mahalalel.
13. En Kenan leefde, nadat hij deze Mahalalel gewonnen had, veertig jaren en
achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochters.
14. En al de dagen van Kenen waren tien jaren en negenhonderd jaren; en hij stierf.
15. En Mahalalel leefde vijf jaren en zestig jaren, en hij gewon Jared.
16. En Mahalalel leefde, nadat hij deze Jared had gewonnen, dertig jaren en
achthonderd jaren, en hij gewon zonen en dochters.
17. En al de dagen van Mahalalel waren vijfennegentig jaren en achthonderd jaren;
en hij stierf.
18. En Jared leefde twee en zestig jaren en honderd jaren, en hij gewon Henoch.
19. En Jared leefde, nadat hij deze Henoch gewonnen had, achthonderd jaren; en hij
gewon zonen en dochters.
20. En al de dagen van Jared waren twee en zestig jaren en negenhonderd jaren; en
hij stierf.
21. En Henoch leefde vijfenzestig jaren, en hij gewon Methuselach.
22. En Henoch wandelde voor zich heen met God, nadat hij deze Methuselach
gewonnen had, driehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochters.
23. En al de dagen van Henoch waren vijf en zestig jaren en driehonderd jaren.
24. En Henoch wandelde voor zich heen met God, en was niet meer, want God nam
hem weg.
25. En Methuselach leefde zeven en tachtig jaren en honderd jaren, en hij gewon
Lamech.
26. En Methuselach leefde, nadat hij deze Lamech gewonnen had, twee en tachtig
jaren en zevenhonderd jaren; en hij gewon zonen en dochters.
27. En al de dagen van Methuselach waren negen en zestig jaren en honderd jaren; en
hij stierf.
28. En Lamech leefde twee en tachtig jaren en honderd jaren; en hij gewon een zoon.
29. En hij noemde zijn zoon Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk, en
over de smart van onze handen, vanwege de aardbodem, die JEHOVAH vervloekt heeft.
30. En Lamech leefde, nadat hij Noach gewonnen had, vijf en negentig jaren en
vijfhonderd jaren, en hij gewon zonen en dochters.
31. En al de dagen van Lamech waren zeven en zeventig jaren en zevenhonderd jaren;
en hij stierf.
32. En Noach was een zoon van vijfhonderd; en Noach gewon Sem, Cham en Jafet.
INHOUD.
460. In dit hoofdstuk wordt in het bijzonder gehandeld over de voortzetting van de Oudste
Kerk in de nakomelingen, bijna tot aan de vloed.
461. Het is de Oudste Kerk zelf, welke hemels was, die Mens genoemd werd en gelijkenis van
God, vers 1.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 138
462. De tweede Kerk, welke niet zo hemels was als de Oudste Kerk, werd Seth genoemd,
waarover in vers 2 en 3.
463. De derde Kerk heette Enos, vers 6. De vierde Kerk Kenan, vers 9. De vijfde Kerk
Mahalalel, vers 12. De zesde Kerk Jared, vers 15. De zevende Kerk Henoch, vers 18. De
achtste Kerk Methuselach, vers 21.
464. De Kerk, welke Henoch heette, wordt beschreven, hoe zij uit de openbaringen en
gewaarwordingen van de Oudste Kerk een leer heeft gevormd, welke, hoewel zij in die tijd
van geen nut was, toch behouden werd ten behoeve van het nageslacht, wat is uitgedrukt
door:.‘Henoch was niet meer, want God nam hem weg’, vers 22, 23, 24.
465. De negende Kerk werd Lamech genoemd, vers 25.
466. De tiende, moeder van drie Kerken na de vloed, is Noach; deze Kerk is de Oude Kerk te
noemen, vers 28, 29.
467. Lamech wordt beschreven, hoe bij deze Kerk niets van de innerlijke gewaarwording van
de Oudste Kerk meer over was; en Noach als de nieuwe Kerk, vers 29.
DE INNERLIJKE ZIN.
468. Uit hetgeen in het vorige hoofdstuk is gezegd en aangetoond, blijkt, dat met namen
ketterijen en leringen zijn aangeduid; hieruit kan blijken, dat de namen in dit hoofdstuk niet
personen, maar zaken betekenen, en hier leringen of Kerken, die, hoezeer ook veranderd,
bewaard zijn gebleven van de Oudste Kerk tot op Noach.
Maar met de Kerk is het zo gesteld, dat zij na verloop van tijd afneemt, en tenslotte maar
onder weinigen overblijft; deze weinigen bij wie zij ten tijde van de vloed overbleef, zijn
Noach genoemd.
Dat de ware Kerk afneemt en bij weinigen overblijft, kan men ook zien aan andere Kerken,
die eveneens hebben afgenomen.
Zij, die overblijven, worden in het Woord overblijfselen genoemd, of het overgelatene, en wel
in het midden of middelpunt van het land.
Het gaat daarmee zowel in het algemeen als in het bijzonder, dat wil zeggen evenzo met de
Kerk als met de enkele mens.
Worden van de Heer niet bij eenieder overblijfselen in stand gehouden, dan moet hij wel een
eeuwige dood sterven, want in de overblijfselen is het geestelijke en hemelse leven; evenzo is
het in het algemeen of in het algeheel het geval; wanneer er niet te allen tijde enigen waren,
bij wie de Kerk of het ware geloof is, dan zou het menselijk geslacht te gronde gaan.
Want om wille van slechts enkelen werd, zoals bekend is, een stad, ja zelfs een heel rijk
gespaard.
Het is daarmee gesteld als met het hart in de mens: zolang het hart gezond is, kunnen de
omliggende ingewanden leven, maar wanneer dit kwijnt, deelt de uittering zich aan alles mee,
en de mens sterft.
Het zijn de laatste overblijfselen, die met Noach zijn aangeduid, want van deze afgezien, was,
zoals in het volgende hoofdstuk, vers 12 blijkt, de gehele aarde verdorven.
Van deze overblijfselen bij elk mens en in de Kerk is hier en daar bij de profeten sprake, zoals
bij Jesaja: ‘En het zal geschieden, dat wie overgebleven is in Sion, overgelaten in Jeruzalem,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 139
heilig zal heten – ieder die in Jeruzalem ten leven is opgeschreven’, (Jesaja 4 : 3); alwaar aan
de overblijfselen, waarmee de overblijfselen van de kerk, en zo ook van de mens van de Kerk
worden aangeduid, heiligheid wordt toegeschreven, want de overgelatenen in Zion en
Jeruzalem konden uit hoofde daarvan, dat zij overgelaten waren, niet heilig zijn.
Ook bij Jesaja: ‘Het zal te dien dage geschieden, dat de overblijfselen van Israël en de
ontkomenen van het huis van Jakob niet meer steunen zullen op die, die ze sloeg; en zij zullen
steunen op Jehovah, de Heilige van Israël, in waarheid; de overblijfselen zullen weerkeren;
de overblijfselen van Jakob tot de sterke God’, (Jesaja 10 : 20, 21, 22).
Bij Jeremia: ‘In die dagen en op die tijd, zal Israëls ongerechtigheid gezocht worden, maar zij
zal er niet zijn, en de zonden van Juda, en zij zullen niet gevonden worden, want Ik zal degene
vergeven, die Ik zal overlaten’, (Jeremia 50 : 20).
Bij Micha: ‘De overblijfselen van Jakob zullen in het midden zijn van vele volken, als een
dauw van Jehovah, als regendruppels op het kruid’, (Micha 5 : 6).
Het overschot of de overblijfselen van de mens of de Kerk zijn ook uitgebeeld door de
tienden, die heilig waren; vandaar ook is het getal tien heilig, en wordt tien gebruikt om de
overblijfselen aan te duiden, zoals bij Jesaja: ‘Jehovah zal de mensen ver verwijderen, en de
verlating zal groot wezen in het midden van het land, en nog een tiende deel is daarin, en het
zal weerkeren; is daarin nog een tiende deel, dan zal dit weer verwoest worden.
Evenals van een steeneik en een eik na het vellen een tronk overblijft, zo zal zijn tronk een
heilig zaad zijn’, (Jesaja 6 : 12, 23); waar het overblijvende de stam der heiligheid wordt
genoemd.
Bij Amos: ‘Zo heeft de Heer Jehovah gezegd: De stad die uitgaat met duizend, zal honderd
overlaten, en die uitgaat met honderd, zal het huis Israëls tien overlaten’, (Amos 5 : 3); op
deze en op vele andere plaatsen worden in de innerlijke zin de overblijfselen, waarvan sprake
is, aangeduid.
Dat ter wille van de overblijfselen van de Kerk een stad behouden wordt, blijkt uit hetgeen
aan Abraham over Sodom wordt gezegd: ‘En hij zei: De Heer worde toch niet toornig, als ik
nog eenmaal spreek; misschien worden er daar tien gevonden.
En Hij zei: Ik zal haar niet verwoesten ter wille van de tien’, (Genesis 18 : 32).
469. vers 1. Dit is het boek van de geboorten van de mensen, ten dage als God de mens
schiep; in de gelijkenis GODS schiep Hij hem.
Het boek van de geboorten is de opsomming van degenen, die van de Oudste Kerk waren; ten
dage als God de mens schiep, wil zeggen dat hij geestelijk is geworden; in de gelijkenis Gods
schiep Hij hem, betekent, dat hij hemels is geworden: zo is de beschrijving van de Oudste
Kerk.
470. Dat het boek van de geboorten de opsomming is van degenen, die van de Oudste Kerk
waren, blijkt voldoende uit het volgende, want de namen betekenen hier, tot aan het elfde
hoofdstuk of tot Eber, nergens personen, maar zaken.
In de oudste tijden was het mensengeslacht onderscheiden in huizen, families en geslachten.
Man en vrouw met hun kinderen, en daarnaast nog enigen uit de familie van diegenen die
dienden, vormden een huis; een grotere of kleinere groep van huizen, waarvan het ene in de
nabijheid van de andere woonde, maar toch niet tezamen, vormde een familie; een groter of
kleiner getal van zo’n familie vormde een geslacht.
471. Dat zij dus zo, namelijk alleen met elkaar, woonden, slechts in huizen, families en
geslachten onderscheiden, vond hierin zijn oorzaak, dat de Kerk op deze wijze in
ongeschonden staat werd bewaard; dat alle huizen en families van een stamvader zouden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 140
afhangen, en op die manier in de liefde en in de ware godsverering zouden blijven; bovendien
ook, daar ieder huis een bijzondere inborst had, van elk ander onderscheiden; want het is
bekend, dat de kinderen en zelfs de nakomelingen, van hun ouders de inborst en zulke
karakteristieke kenmerken overnemen, dat men ze aan het gelaat en aan tal van andere dingen
kan onderkennen; opdat nu de geaardheden niet door elkaar zouden lopen, maar streng
onderscheiden zouden blijven, behaagde het de Heer, dat zij op deze wijze woonden.
Alleen zo was de Kerk een levende uitbeelding van het rijk van de Heer, want in het rijk van
de Heer zijn ontelbare gezelschappen, een elk van de ander onderscheiden, al naar de
verscheidenheden van liefde en geloof ; dat wil zeggen, zoals eerder is gezegd, de zin van het
alleen wonen; en dit is, als eveneens reeds is gezegd, het in tenten wonen; en dit is het wat,
naar het de Heer behaagde, ook de Joodse Kerk zou doen door in huizen, families en in
geslachten gescheiden te zijn, en daarin, dat eenieder alleen binnen de kring van de familie
een huwelijk zou aangaan; de reden was dezelfde, waarover, door de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, in het volgende.
472. Ten dage als God de mens schiep, wil zeggen, dat hij geestelijk werd; en in de gelijkenis
Gods schiep hij hem, wil zeggen, dat hij hemels is geworden; dit volgt uit wat eerder is
gezegd en aangetoond.
Het woord ‘scheppen’ heeft in de eigenlijke zin betrekking op de mens, wanneer hij nieuw
wordt geschapen of wedergeboren; en het woord ‘maken’, wanneer hij volmaakt wordt, om
welke reden er in het Woord een streng onderscheid wordt gemaakt tussen scheppen,
formeren en maken, zoals ook eerder in het tweede hoofdstuk is getoond, waar gehandeld
wordt over de geestelijke mens, die hemels werd: ‘God rustte van al zijn werk, dat God
makende schiep’, en hier en daar elders, waar het scheppen de geestelijke mens betreft, en het
maken, dat wil zeggen: volmaken, de hemelse mens. Zie de nrs. 16 en 88.
473. Dat gelijkenis van God, de hemelse mens is, en beeld van God, de geestelijke, is
eveneens eerder aangetoond, want het beeld is naar de gelijkenis en de gelijkenis is het
evenbeeld, want de hemelse mens wordt geheel en al door de Heer geregeerd, als een
gelijkenis van Hem Zelf.
474. Daar er dus over de geboorte of voortplanting van de Oudste kerk gehandeld wordt,
wordt hier eerst beschreven, dat zij vanuit een geestelijke een hemelse geworden is, want
hieruit volgen dan de voortplantingen.
475. vers 2.
Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende hen, en noemde hun naam Mens, ten dage als zij
geschapen werden.
Door man en vrouw wordt het huwelijk tussen geloof en liefde aangeduid; door hun naam
Mens te noemen, wordt aangeduid, dat de Kerk bedoeld is, die op een bijzondere wijze Mens
wordt genoemd.
476. Het is al eerder gezegd en aangetoond, dat met man en vrouw het huwelijk tussen geloof
en liefde wordt aangeduid, namelijk dat het mannelijke of de man het verstand betekent; en
wat met het verstand te maken heeft, heeft alles met het geloof te maken; en dat de vrouw de
wil betekent, of wat met de wil te maken heeft; heeft alles met de liefde te maken, waarom zij
ook Eva genoemd werd, naar het leven dat enkel en alleen van de liefde komt.
Daarom wordt door de vrouw ook de Kerk aangeduid, zoals eveneens eerder is aangetoond,
en door het mannelijke de man van de Kerk.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 141
Hier nu wordt gehandeld over de staat van de Kerk toen zij geestelijk was en spoedig daarop
hemels werd, waarom het mannelijke voorafgaat, juist zoals in hoofdstuk, (Genesis 1: 26, 27).
Het woord scheppen heeft ook betrekking op de geestelijke mens; maar kort daarop, wanneer
het huwelijk tot stand is gekomen, of de Kerk hemels is geworden, wordt niet meer man en
vrouw, maar Mens gezegd, die beiden tezamen betekent krachtens het huwelijk: daarom volgt
vlak daarop: en Hij noemde hun naam Mens’, waarmee de Kerk wordt aangeduid.
477. Dat de mens de Oudste Kerk is, werd eerder al meermalen gezegd en aangetoond; want
in de hoogste zin is alleen de Heer Zelf de Mens; vandaar wordt de hemelse Kerk Mens
genoemd, omdat zij gelijkenis is; maar in de algemene zin wordt ieder een mens genoemd, die
menselijk verstand heeft, want de mens is mens naar het verstand, en de een meer mens dan
de ander, ofschoon het onderscheid tussen mens en mens zou moeten zijn overeenkomstig het
geloof van de liefde tot de Heer.
Dat de Oudste Kerk en elke ware Kerk, en vandaar zij, die van de Kerk zijn, of van de liefde
tot en het geloof in de Heer uitgaan, voornamelijk mens genoemd worden, blijkt uit het
Woord, zoals bij Ezechiël: ‘Ik zal de mens op u talrijk maken: het ganse huis Israëls; de
steden zullen weer bewoond en de puinhopen herbouwd worden.
Ja, Ik zal mens en dier op u talrijk maken, zij zullen zich vermenigvuldigen en vruchtbaar
zijn; Ik zal u bevolken als in de oude tijden en u weldoen meer dan in uw beginselen; en gij
zult weten, dat Ik Jehovah ben.
Ik zal mensen op u doen verkeren, en wel mijn volk Israël, die zullen u in bezit krijgen; gij zult
hun tot een erfdeel zijn en hen niet langer van kinderen beroven’, (Ezechiël 36 :.10, 11, 12);
alwaar de Oudste Kerk is aangeduid door de oude tijden; de Oude Kerken door de beginselen;
de oorspronkelijke Kerk of die van de natiën, door het huis Israëls en het volk Israëls, welke
kerken mensen worden genoemd.
Bij Mozes: ‘Gedenk aan de dagen der eeuwigheid, versta de jaren van geslacht tot geslacht,
toen de Allerhoogste aan de volken de erfenis uitdeelde, toen Hij de zonen van de mens
vaneen scheidde, heeft Hij de landpalen van de volken gesteld naar het getal van de zonen
Israëls’, (Deuteronomium 32 : 7, 8); waar de Oudste Kerk wordt verstaan onder dagen der
eeuwigheid; de Oude Kerk onder geslacht en geslacht; zonen van de mens heten zij die in het
geloof aan de Heer waren, en dit geloof is het getal van de zonen van Israël.
Dat de wedergeborene een mens wordt genoemd, blijkt bij Jeremia: ‘Ik zag de aarde aan, en
ziet, zij was woest en ledig; en naar de hemelen, en hun licht was er niet; ik zag, en ziet, er
was geen mens, en alle vogelen aan de hemel waren weggevlogen’, (Jeremia 4 : 23, 25); waar
aarde staat voor de uiterlijke mens, de hemel voor de innerlijke mens; de mens voor de liefde
tot het goede, de vogel aan de hemelen voor het verstand van het ware.
Bij dezelfde: ‘Ziet, de dagen komen, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda zal
bezaaien met het zaad van de mens en met het zaad van het beest’, (Jeremia 31 : 27); waar de
mens voor de innerlijke mens staat, het beest voor de uiterlijke.
Bij Jesaja: ‘Laat gijlieden af van de mens, wiens adem in zijn neus is, want hoe hoog is hij te
achten’, (Jesaja 2 : 22); waar sprake is van de verwoesting van de mens, zodat er geen goeds
en waars meer over is.
Ook bij Jesaja: ‘De inwoners van het land zullen verbrand worden en de mens zal tot weinig
worden overgelaten’, (Jesaja 24 : 6); de mens hier voor hen die geloof hebben.
Bij dezelfde: ‘De paden zijn verlaten, die door het pad gaat, houdt op; hij heeft het verbond
ijdel gemaakt, de steden veracht, de mens niet geacht, de aarde treurt en kweelt’, (Jesaja 33 :
8, 9); voor de mens die in de Hebreeuwse taal Enos heet.
Bij dezelfde: ‘Kostbaarder zal Ik de mens maken dan puur goud, en de mens dan goud en
Ofir, daarom zal Ik de hemel beroeren, en de aarde zal bewogen worden van haar plaats’,
(Jesaja 13 : 12, 13); hier wordt de mens eerst Enos genoemd, daarna Adam.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 142
478. Hij wordt alleen Adam genoemd, omdat het Hebreeuwse woord Adam mens betekent;
dat overigens Adam nergens als eigennaam voorkomt, maar alleen in de betekenis van Mens,
valt hier en eerder duidelijk daaruit op te maken, dat het woord niet in het enkelvoud maar in
het meervoud staat, en voor beiden geldt, zowel voor de man als de vrouw; beiden tezamen
heten zij Mens.
Dat het beiden geldt, kan eenieder uit de woorden zien, want er wordt gezegd: ‘Hij noemde
hun naam Mens, ten dage dat zij geschapen werden’.
Evenzo in het eerste hoofdstuk: ‘Laat ons de mens maken in ons beeld, en zij zullen
heerschappij hebben over de vissen in de zee’, (Genesis 1 : 26, 28).
Hieruit kan men ook opmaken dat er niet gehandeld wordt over een zeker mens, het eerst van
allen geschapen, maar over de Oudste Kerk.
479. Zoals eerder is aangetoond, betekent in het Woord de naam noemen of met de naam
noemen, het onderkennen van de aard, hier de aard van de Oudste kerk, namelijk daarin, dat
de Mens uit de aardbodem genomen is, of van de Heer wedergeboren, want Adam is de
aardbodem; en vervolgens, wanneer hij hemels is geworden, dat hij, boven de anderen, Mens
is door het geloof uit de liefde tot de Heer.
480. Dat zij Mens genoemd werden ten dage als zij geschapen werden, blijkt ook uit het
eerste hoofdstuk, vers 26, 27; namelijk aan het einde van de zesde dag, die gelijk staat met de
vooravond van de sabbat, of wel wanneer de sabbat, of de zevende dag was ingegaan; want de
zevende dag of de sabbat is, zoals eerder aangetoond, de hemelse mens.
481. vers 3. En de Mens leefde dertig en honderd jaren; en hij gewon in zijn gelijkenis, naar
zijn beeld; en hij noemde zijn naam Seth.
Met dertig en honderd jaren wordt de tijd aangeduid voordat de nieuwe Kerk ontstond, en
omdat zij vrijwel op de Oudste Kerk leek, wordt er van haar gezegd, dat zij in haar gelijkenis
en naar haar beeld is geboren; naar de gelijkenis betreft het geloof, en het beeld de liefde;
deze Kerk werd Seth genoemd.
482. Het is nog niemand bekend, wat de jaren en de getallen van de jaren, welke in dit
hoofdstuk voorkomen, in de innerlijke zin betekenen; zij, die bij de zin van de letter blijven
staan, houden het voor jaren in de tijdrekening; toch bevat dit hier tot aan het twaalfde
hoofdstuk toe niets historisch, al lijkt het in de zin van de letter zo, maar het geheel en elke
bijzonderheid daarvan omvat iets anders; zo de namen, zo ook de getallen.
In het Woord komt herhaaldelijk het getal drie voor, verder ook zeven, en overal betekenen zij
iets heiligs of onschendbaars met betrekking tot staten, welke tijden of andere dingen in zich
sluiten of uitbeelden; hetzelfde zowel in de kleinste tijdruimten als in de grootste, want zoals
de delen het geheel vormen, evenzo vormen de kleinste de grootste, want zij moeten zich op
gelijke wijze verhouden, opdat het geheel uit de gedeelten, of het grootste uit het kleinste
evenredig bestaat, zoals bij Jesaja: ‘Nu spreekt Jehovah, zeggende: Binnen drie jaren, als de
jaren van een huurling, en de heerlijkheid van Moab zal veracht zijn’, (Jesaja 16 : 14).
Bij dezelfde: ‘De Heer heeft tot mij gezegd: Nog binnen een jaar, gelijk de jaren van een
dagloner, en al de heerlijkheid van Kedar zal ten onder gaan’, (Jesaja 21 : 16); waar zowel de
kleinste als de grootste tijdruimten worden aangeduid.
Bij Habakuk: ‘Jehovah, ik hoorde het gerucht van U, ik heb, o Jehovah, Uw werk gevreesd, in
het midden van de jaren maak het levend, in het midden van de jaren maak het bekend’,
(Habakuk 3 : 2); waar het midden van de jaren staat voor de Komst van de Heer; ook in
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 143
kleinere tijdruimten voor elke Komst van de Heer, zo bijvoorbeeld wanneer de mens wordt
wedergeboren; in grotere tijdruimten, wanneer de Kerk van de Heer opnieuw verrijst.
Het wordt ook het jaar van de verlosten genoemd; bij Jesaja: ‘De dag van de wraak is in Mijn
hart, en het jaar van Mijn verlosten is gekomen’, (Jesaja 63 : 4); evenzo betekenen ook de
duizend jaren, gedurende welke de satan gebonden zal zijn, (Openbaring 20 : 2, 3, 7) en de
duizend jaren van de eerste opstanding, (Openbaring 20 : 4, 5, 6); geenszins duizend jaren,
maar staten; want evenals de dagen worden, zoals eerder is aangetoond, ook de jaren voor de
staat genomen, en de staten worden beschreven door het getal van de jaren.
Hieruit kan duidelijk zijn, dat de tijden in dit hoofdstuk ook staten in zich sluiten, want elke
Kerk was in een andere staat van innerlijke gewaarwording dan de andere, al naar de
verschillen van gemoedsaard, overgeërfd of zelf aangeworven.
483. Door de namen, welke volgen, als door: Seth, Enos, Kenan, Mahalalel, Jared, Henoch,
Methuselach, Lamech en Noach worden evenzoveel Kerken aangeduid, wiens eerste en
voornaamste diegene was, welke Mens heette.
Het voornaamste van de Kerken was de innerlijke gewaarwording, waarom de verschillen
tussen de Kerken van die tijd hoofdzakelijk verschillen van innerlijke gewaarwording waren.
Ten aanzien van de innerlijke gewaarwording mag hier vermeld worden, dat in de ganse
hemel alleen de innerlijke gewaarwording van het goede en het ware heerst, en wel een
zodanige als niet beschreven kan worden, met talloze verschillen, zodat het ene gezelschap
niet dezelfde innerlijke gewaarwording heeft als de andere; er bestaan daar geslachten en
soorten van gewaarwordingen, en de geslachten zijn ontelbaar, en de soorten van elk van die
geslachten zijn eveneens ontelbaar, waarover door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer,
in hetgeen volgt.
Daar er ontelbare geslachten en van elk van die geslachten ontelbare soorten zijn, en nog
ontelbaarder onderverdeelde soorten, kan men nagaan hoe weinig, ja, zo goed als niets de
wereld vandaag de.dag van de hemelse en geestelijke dingen weet, dat zij niet eens weet wat
innerlijke gewaarwording is, en zo zij er van hoort, niet gelooft dat zoiets bestaat; en zo ook
met andere dingen.
De Oudste Kerk beeldde het hemelse rijk van de Heer uit, ook wat de verscheidenheden van
de geslachten betreft, maar omdat men er vandaag de dag volslagen onkundig van is wat de
innerlijke gewaarwording ook in de meest algemene zin is, zo zou het vermelden van de
geslachten en soorten van waarnemingen van die Kerken niets anders zijn dan het aandragen
van vreemde en onbekende dingen.
De Oudsten waren om deze reden onderscheiden in huizen, families en geslachten, opdat er
geslachten en soorten van innerlijke gewaarwordingen zouden zijn, en zij niet anders dan
volgens de voortplantingen van de gemoedsaard door de ouders zouden worden overgebracht;
vandaar wonen zij, die van de Oudste Kerk waren, ook in de hemel tezamen.
484. Dat de Kerk, Seth genaamd, de Oudste Kerk het meest nabij kwam, blijkt uit dat wordt
gezegd, dat de mens gewon in zijn gelijkenis, naar zijn beeld, en hij noemde zijn naam Seth;
de gelijkenis geldt het geloof, en het beeld de liefde; want dat zij niet geweest is als de Oudste
Kerk, wat betreft de liefde tot de Heer en het geloof hieruit voortvloeiend, blijkt daaruit, dat
kort tevoren werd gezegd: ‘Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende ze, en noemde hun
naam Mens’, waarmee de geestelijke mens van de zesde dag wordt aangeduid, zoals eerder is
gezegd; vandaar was zijn gelijkenis als de geestelijke mens van de zesde dag, dat wil zeggen:
de liefde was niet zozeer hoofdzaak, hoewel toch het geloof met de liefde verbonden was.
485. Dat hier onder Seth een andere Kerk wordt bedoeld dan die, welke eerder in hoofdstuk 4
: 25 met Seth beschreven werd, zie men ter plaatse (nr. 435).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 144
Dat Kerken van verschillende leringen met dezelfde namen zijn genoemd, komt hierin uit, dat
in het vorige hoofdstuk vers 17 en 18, Henoch en Lamech zijn genoemd, terwijl hier andere
Kerken eveneens met Henoch en Lamech zijn aangeduid, vers 21, 30.
486. vers 4.
En de dagen van de mensen, nadat hij deze Seth gewonnen had, waren achthonderd jaren; en
hij gewon zonen en dochters.
Dagen betekenen tijden en staten in het algemeen; jaren tijden en staten in het bijzonder; door
zonen en dochters worden de waarheden en goedheden aangeduid welke zij innerlijk gewaar
werden.
487. Dat dagen, tijden en staten in het algemeen betekenen, is in het eerste hoofdstuk
aangetoond, waar de scheppingsdagen niets anders betekenen.
Het is heel gewoon in het Woord om iedere tijd in het algemeen een dag te noemen, zoals hier
in de volgende verzen 5, 8, 11, 14, 17, 20, 23, 27, 31 duidelijk blijkt, waarom ook de staten
van de tijden in het algemeen eveneens door dagen worden aangeduid; en wanneer er jaren
aan toegevoegd worden, dan betekenen de tijden van de jaren de aard van de staten, en
vandaar de staten in het bijzonder.
De Oudsten hadden hun getallen, waarmee zij de verschillende dingen van de Kerk
aanduidden, zoals de getallen: drie, zeven, tien, twaalf en zo meer, die zij uit deze en andere
getallen, samenstelden, en zo dus de staten van de Kerken samenvatten.
Vandaar bevatten deze getallen verborgenheden, waarvan de verklaring heel wat eist; het was
een berekening van de staten van de Kerk.
Iets dergelijks komt herhaaldelijk in het Woord voor, hoofdzakelijk in het profetische.
Ook in het ritueel van de Joodse Kerk zijn getallen aangewend, zowel voor tijden als voor
maten, bijvoorbeeld bij: de slachtoffers, de spijsoffers, de offeranden en zo meer, en vooral
betekenen zij de heilige dingen, waarop zij zijn toegepast.
Wat daarom hier achthonderd en in het volgende vers negenhonderd en dertig, en verder in de
volgende verzen de jaartallen aan bijzonderheden in zich sluiten, is meer, dan ooit kan
aangegeven worden, namelijk de veranderingen van staat van hun Kerk, gerekend naar hun
algemene staat.
In wat nu volgt zal, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, gezegd worden, wat de
eenvoudige getallen tot twaalf betekenen; wanneer men dit niet vooruit weet, kan men niet
begrijpen, wat de samengestelde getallen betekenen.
488. Dat de dagen de staten in het algemeen beduiden, en de jaren de staten in het bijzonder,
kan, als gezegd, ook uit het Woord blijken; zoals bij Ezechiël: ’Gij hebt uw dagen doen
naderen, en zijt tot uw jaren gekomen’, ( Ezechiël 22 : 4).
Hier is van hen sprake, die gruwelen bedrijven en de maat van de zonde vol maken; op deze
wijze worden op de staat van dezen hier de dagen in het algemeen, de jaren in het bijzonder
betrokken.
Bij David: ‘Gij zult dagen tot de dagen van de koning toedoen, zijn jaren zullen zijn als van
geslacht tot geslacht’, (Psalm 61 : 7); ten aanzien van de Heer en Zijn rijk waar ook dagen en
jaren staan voor de staat van Zijn rijk.
Bij dezelfde: ‘Ik overdacht de dagen vanouds, de jaren van de eeuwen’, (Psalm 77 : 6); waar
de dagen vanouds de staten van de Oudste Kerk zijn, en de jaren van de eeuwen de staten van
de Oude Kerk.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 145
Bij Jesaja: ‘De dag van de wraak is in Mijn hart, en het jaar van Mijn verlosten is gekomen’,
(Jesaja 63 : 4); voor de laatste tijden, waar de dag van de wraak staat voor de staat van
verdoemenis, en het jaar van de verlosten, voor de staat van gelukzaligheid.
Evenzo bij dezelfde: ‘Om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah, en de dag
van de wraak van onze God, om alle treurenden te troosten’, (Jesaja 61 : 2); waar eveneens
van dagen, zo ook van jaren wordt gesproken, welke staten betekenen.
Bij Jeremia: ‘Vernieuw onze dagen als vanouds’, (Klaagliederen 5 : 21); hier duidelijk voor
de staat.
Bij Joel: ‘De dag van Jehovah komt, want hij is nabij; een dag van duisternissen en
donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis; zoals vanouds niet geweest is, en na
hetzelfde niet meer zal zijn tot in jaren van geslacht tot geslacht’, (Joël 2 : 1, 2, 11); waar de
dag staat voor de staat van duisternis, donkerheid, wolken en dikke duisternis, van eenieder in
het bijzonder, en van allen in het algemeen.
Bij Zacharia: ‘Ik zal de ongerechtigheid van dat land op een dag wegnemen, op die dag zult
gij elkaar, de man zijn metgezel, roepen tot onder de wijnstok en tot onder de vijgenboom’,
(Zacharia 3 : 9. 10); en elders: ‘Het zal een dag zijn, die Jehovah bekend is, niet dag, noch
nacht, en het zal geschieden, ten tijde van de avond, dat het licht zal wezen’, (Zacharia 14 : 7);
waar het duidelijk staten betreft, want er staat: het zal een dag zijn, niet dag, noch nacht, ten
tijde van de avond zal het licht wezen.
Verder is het ook duidelijk uit wat er in de Tien Geboden staat: ‘Eerst uw vader en uw
moeder, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga op de aardbodem’,
(Deuteronomium 5 : 16; 25 : 15); waar het verlengen van de dagen niet een lang leven
betekent, maar een gelukzalige staat.
In de zin van de letter kan men niets anders zien, dan dat de dag een tijd aanduidt, maar in de
innerlijke zin betekent hij een staat.
De engelen, die in de innerlijke zin van het Woord zijn, weten niet wat tijd is, want zij hebben
geen zon en geen maan om de tijden te onderscheiden; vandaar weten zij niet wat dag en jaar
is, maar wel wat een staat en de veranderingen daarvan zijn.
Vandaar verdwijnt voor de engelen, die in de innerlijke zin van het Woord zijn, alles wat tot
de stof, tot de ruimte en tot de tijd behoort, zo bijvoorbeeld wat er in de zin van de letter bij
Ezechiël staat: ‘De dag is nabij, en de dag van Jehovah is nabij, de dag van de wolk, en het
zal de tijd van de heidenen zijn’, (Ezechiël 30 : 3); en bij Joël: ‘Ach, die dag! Want de dag van
Jehovah is nabij, en als een verwoesting’, (Joël 1 : 15); waar de dag van de wolk voor de wolk
of de valsheid staat; de tijd van de heidenen voor de heidenen of de kwaadheid; de dag van
Jehovah voor de verwoesting; wanneer het tijdsbegrip terzijde wordt gesteld, blijft het begrip
van de toestand van de dingen, die zich in die tijd bevonden, bestaan.
Op dezelfde wijze is het gesteld met de dagen en jaren in dit hoofdstuk, die zo vaak genoemd
worden.
489. Dat zonen en dochters de waarheden en goedheden betekenen, welke zij innerlijk gewaar
werden, en wel de zonen de waarheden en de dochters de goedheden, kan uit zeer veel
plaatsen bij de profeten blijken; want de ontvangenissen en de geboorten van de Kerk zijn in
het Woord, als bij de Ouden, zonen en dochters genoemd, zoals bij Jesaja:
‘De heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot de glans van uw opgang; hef uw ogen
rondom op, en zie, die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen,
en uw dochters zullen aan uw zijde gevoed worden; dan zult gij het zien en samenvloeien.en
uw hart zal vervaard zijn en verwijd worden’, (Jesaja 60 : 3, 4, 5); waar de zonen voor de
waarheden en de dochters voor de goedheden staan.
Bij David: ‘Ontzet mij en red mij van de hand van de zonen van de vreemdeling, van wie de
mond ijdelheid spreekt; onze zonen zijn als planten, welke groot geworden zijn in hun jeugd;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 146
onze dochters als hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een tempel’, (Psalm 144 :
11, 12); de zonen van de vreemdeling voor onechte waarheden of valsheden; onze zonen voor
de leerstellingen van het ware, onze dochters voor de leerstellingen van het goede.
Bij Jesaja: ‘Ik zal zeggen tot middernacht: geef, en tot de middag, houd niet terug, breng mijn
zonen van verre en mijn dochters tot het uiteinde van de aarde, breng voort het blinde volk,
dat ogen heeft, en de doven, die oren hebben’, (Jesaja 43 : 6, 8); hier staan de zonen voor de
waarheden, de dochters voor de goedheden; de blinden voor hen, die de waarheden zullen
zien; de doven voor hen, die zullen gehoorzamen.
Bij Jeremia: ‘De schaamte heeft de arbeid van onze vaderen opgegeten, van onze jeugd aan;
hun kleine en hun grote vee, hun zonen en hun dochters’, (Jeremia 3 : 24); zonen en dochters
voor de waarheden en de goedheden.
Dat kinderen en zonen voor de waarheden staan, bij Jesaja: ‘Nu zal Jakob niet beschaamd
worden, en nu zullen zijn aangezichten niet verbleken, want als hij zijn kinderen zal zien, het
werk van Mijn handen, zullen zij in het midden van hem Mijn Naam heiligen, en zullen de
Heilige Jakobs heiligen, en de God van Israël vrezen, en die dwalende van geest zijn, zullen
inzicht hebben’, (Jesaja 29 : 22, 23, 24); de Heilige Jakobs, God van Israël voor de Heer,
kinderen voor de wedergeborenen, die inzicht in het goede en ware hebben, zoals de tekst het
zelf verklaart.
Bij dezelfde: ‘Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt, want de zonen van de
verlatene zijn meer dan de zonen van de getrouwde’, (Jesaja 54 : 1); zonen van de verlatene
voor de waarheden van de oorspronkelijke kerk of die van de heidenen, zonen van de
getrouwde voor de waarheden van de Joodse Kerk.
Bij Jeremia: ‘Mijn tent is verstoord, en al mijn banden zijn verscheurd; mijn zonen zijn van
mij uitgegaan en zij zijn er niet’, (Jeremia 10 : 20); zonen voor waarheden.
Bij dezelfde: ‘Zijn zonen zullen zijn als eertijds, en hun gemeente zal voor Mij bevestigd
worden’, (Jeremia 30 : 20); voor de waarheden van de Oude Kerk.
Bij Zacharia: ‘Ik zal uw zonen, O Zion, opwekken, met uw zonen, o Javan en Ik zal u stellen
als het zwaard van een machtige’, (Zacharia 9 : 13); voor de waarheden van het geloof uit de
liefde.
490. Dat de dochter voor goedheden staat, komt vaak in het Woord voor, zoals bij David:
‘Dochters van koningen zijn onder uw kostelijkheden, de koningin staat aan uw rechterhand,
in het fijnste goud van Ofir; de dochter van Tyrus is daar met een geschenk, geheel eervol is
de dochter van de koning innerlijk, haar kleding is van gouden borduursel, in de plaats van
uw vaderen zullen uw zonen zijn’, (Psalm 45 : 10-17); waar het goede en schone van de liefde
en van het geloof door de dochter wordt beschreven.
Vandaar werden de Kerken dochters genoemd, en wel vanwege de goedheden, zoals dochter
Zions, en dochter van Jeruzalem, (Jesaja 37 : 22); en op tal van andere plaatsen; zij worden
ook dochters van het volk genoemd, (Jesaja 22 ; 4); dochter van Tarsis, (Jesaja 23 : 10);
dochter van Zidon, aldaar (vers 12); dochters in het veld, (Ezechiël 26 : 6, 8).
491. Hetzelfde wordt aangeduid door de zonen en dochters in dit hoofdstuk, vers 4, 7, 10, 13,
16, 19, 26, 30, maar zoals de Kerk is, zo zijn de zonen en dochters, of de goedheden en
waarheden; hier zijn het de waarheden en goedheden welke zij duidelijk waarnamen, want zij
worden toegeschreven aan de Oudste Kerk, het hoofd en de moeder van de overige Kerken en
de daarop volgende.
492. vers 5.
En de dagen van de Mens, die hij leefde, waren negenhonderd jaren, en dertig jaren; en hij
stierf.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 147
Door dagen en jaren worden hier, als eerder, tijden en staten aangeduid; dat hij stierf,
betekent, dat een dusdanige innerlijke gewaarwording ophield te bestaan.
493. Er behoeft wel niet langer bij te worden stilgestaan, dat dagen en jaren, tijden en staten
betekenen; hier dient alleen nog gezegd te worden, dat de wereld niet zonder maten en tijden
kan zijn, waarop de getallen worden toegepast, daar zij in de laatste graden van de natuur is.
Maar zo vaak zij worden toegepast, betekenen de getallen van dagen en jaren, verder ook van
maten, iets dat los is van tijden en maten, al naar de betekenis van het getal; zo bijvoorbeeld,
dat de zes dagen de arbeid zijn, en de zevende heilig is, waarover hiervoor; dat een jubelfeest
ieder negenenveertigste jaar zou worden uitgeroepen, en ieder vijftigste jaar gevierd; dat er
twaalf stammen van Israël zouden zijn, en evenveel apostelen van de Heer; zeventig
ouderlingen, zoals ook evenveel discipelen van de Heer; en zo nog veel meer.
Hier zijn het getallen die iets bijzonders betekenen, los van datgene waarop zij zijn toegepast,
en wanneer zij er los van staan, zijn het staten, door die getallen aangegeven.
494. Dat gestorven zijn betekent, dat een dusdanige innerlijke gewaarwording ophield te
bestaan, blijkt uit de betekenis van het woord sterven, dat alles aanduidt hetgeen ophoudt dat
te zijn, wat het was, zoals bij Johannes: ‘Schrijf aan de engel van de Kerk, die te Sardis is: Dit
zegt, die de zeven geesten en de zeven sterren heeft: Ik ken uw werken, dat gij de naam hebt,
dat gij leeft, maar gij zijt dood; zijt wakende en versterk het overige, dat sterven zou, want ik
heb uw werken niet volmaakt gevonden voor God’, (Openbaring 3 : 1, 2).
Bij Jeremia: ‘Ik zal uw moeder, die u gebaard heeft, uitwerpen in een ander land, waarin
gijlieden niet geboren zijt, en daar zult gij sterven’, (Jeremia 22 : 26); waar moeder voor Kerk
staat.
Want het is met de Kerk, zoals gezegd is, zo gesteld, dat zij afneemt en ontaardt en dat de
oude ongereptheid te gronde gaat, om deze reden vooral, dat het erfboze toeneemt, want
iedere ouder voegt aan het erfboze een nieuw kwaad toe; al het werkelijk kwade bij de ouders
wordt tot een tweede natuur, en wanneer het zich vaak herhaalt, wordt het tot natuur en voegt
zich bij het overgeërfde, en wordt in de kinderen voortgeplant en zo dus in de nakomelingen.
Op deze wijze vermeerdert het erfboze in de nakomelingen tot in het onmetelijke, wat
eenieder kan onderkennen aan de kwade inborst van de kinderen, die geheel en al gelijk is aan
die van hun ouders en voorouders.
Geheel verkeerd is de mening van degenen, die menen dat er geen ander erfboze bestaat dan
dat, wat, naar zij zeggen, van Adam af is ingeplant, zie nr. 313, terwijl toch eenieder door zijn
daadwerkelijke zonden het erfboze schept en aan het van zijn ouders overgeërfde toevoegt, en
het zo dus ophoopt, wat in elk nageslacht blijft voortbestaan; dit wordt alleen bij diegenen
verzacht, die door de Heer worden wedergeboren; dit is de voornaamste oorzaak, waarom
elke Kerk ontaardt, zoals ook de Oudste Kerk.
495. Op welke wijze de Oudste Kerk afnam, kan niet blijken, als men niet weet wat innerlijke
gewaarwording is, want de Oudste Kerk was een kerk met innerlijke gewaarwording,
hoedanige er vandaag de dag geen bestaat.
De innerlijke gewaarwording van de Kerk bestaat hierin, dat men van de Heer uit gewaar
wordt wat goed en waar is, evenals de engelen; niet zozeer wat het goede en het ware van de
burgerlijke samenleving is, maar het goede en ware van de liefde tot en van het geloof aan de
Heer; aan de door het leven bevestigde geloofsbelijdenis kan men zien van welke aard de
gewaarwording is, en of zij er is.
496. vers 6.
En Seth leefde vijf jaren en honderd jaren, en gewon Enos.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 148
Seth is, als eerder gezegd, de tweede Kerk, minder hemels dan de Oudste, de moederkerk,
maar nochtans een der Oudste.
Dat hij vijf en honderd jaren leefde, betekent, als eerder, tijden en staten; dat hij Enos gewon,
betekent, dat uit die Kerk een andere Kerk voortkwam, welke Enos heette.
497. Dat Seth de tweede Kerk is, minder hemels dan de Oudste, de moederkerk, maar
niettemin een van de Oudste Kerken, blijkt uit wat eerder over Seth bij het derde vers is
gezegd.
Het is met de Kerken, als eveneens reeds gezegd, zo gesteld, dat zij langzamerhand, en in de
loop van de tijd, naar haar wezenlijke aard afnemen, hoofdzakelijk om de eerder aangegeven
redenen.
498. Dat hij Enos gewon betekent, dat een andere Kerk, Enos geheten, uit die Kerk
voortkwam; dit blijkt tevens daaruit, dat de namen in dit hoofdstuk niets anders dan Kerken
aanduiden.
499. vers 7, 8.
En Seth leefde, nadat hij deze Enos gewonnen had, zeven jaren en achthonderd jaren; en hij
gewon zonen en dochters.
En al de dagen van Seth waren twaalf jaren en negenhonderd jaren; en hij stierf.
De dagen en de jaartallen betekenen hier, als vroeger, tijden en staten; zonen en dochters
hebben hier dezelfde betekenis als vroeger; op dezelfde wijze als hij stierf.
500. vers 9.
En Enos leefde negentig jaren en hij gewon Kenan.
Enos betekent, zoals gezegd, de derde Kerk, nog minder hemels dan de Kerk Seth, maar toch
een der Oudste.
Door Kenan wordt de vierde Kerk aangeduid, welke op de vorige volgde.
501. Het was met de Kerken, welke in de loop van de tijd op elkaar volgden, en waarvan de
een uit de ander geboren werd, zo gesteld, als het met de vruchten of met het zaad ervan het
geval is; in het midden of binnenste daarvan bevinden zich als het ware de vruchten van de
vruchten, of als het ware de zaden van de zaden, waaruit de naar hun orde opeenvolgende
bestanddelen om zo te zeggen leven; want hoe verder daarvan weg naar de omtrek, des te
minder van het wezen van de vrucht of van het zaad, tot er tenslotte niets meer over zijn dan
velletjes of schillen, waarin de vruchten of zaden eindigen.
Of het is daarmee als met de hersenen, in het binnenste waarvan de fijnste organische delen
zijn, bastachtige zelfstandigheid genoemd, waarin en waardoor de werkingen van de ziel
voortgaan; na deze komen in volgorde de omhulsels, eerst de dunnere, dan de dikkere, voorts
de algemene, hersenvliezen genoemd, en deze worden omgrensd door nog meer algemene en
tenslotte door het meest algemene: de schedel.
502. Deze drie Kerken, de Mens, Seth en Enos, vormen de Oudste Kerk, nochtans met een
onderscheid in volmaaktheid, wat de innerlijke gewaarwordingen betreft.
Het innerlijk gewaarworden van de eerste Kerk verminderde gaandeweg in de volgende en
werd meer algemeen, evenals bij de vrucht of het zaad, of bij de hersenen het geval is, zoals
gezegd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 149
De volmaaktheid bestaat in het vermogen tot in bijzonderheden helder waar te nemen, en dit
vermogen vermindert, wanneer het waarnemen niet meer zo tot in bijzonderheden, maar
algemener geschiedt; een donkerder gewaarworden treedt dan in de plaats van het helder
gewaarworden, en langzaam begint het te verdwijnen.
503. Het innerlijk gewaarworden van de Oudste Kerk bestond niet alleen daarin, dat zij
gewaar werden wat goed en waar is, maar in de gelukzaligheid en de vreugde om het goede te
doen; zonder de gelukzaligheid en de vreugde van het goede te doen, is het innerlijk
gewaarworden niet levend, want hieruit leeft het.
Het leven van de liefde en van het geloof daaruit, zoals de Oudste Kerk bezat, is het leven
voor zover het in de nutbetrachting, of in het goede en ware van de nutbetrachting is gelegen;
uit en door en naar gelang van de nutbetrachting wordt van de Heer het leven gegeven; wat
onnut is kan geen leven hebben, want al wat onnut is wordt weggeworpen; hierin waren de
Oudsten gelijkenissen van de Heer, en vandaar werden zij ook beelden in hun innerlijke
gewaarwording; het innerlijk gewaarworden is weten wat goed en waar is, dus wat van het
geloof is; wie in de liefde is, vindt zijn genoegen niet in weten, maar in het doen van het
goede en ware, dat wil zeggen, in het betrachten van nut.
504. vers 10 en 11.
En Enos leefde, nadat hij deze Kenan gewonnen had, vijftien jaren en achthonderd jaren; en
hij gewon zonen en dochters.
En al de dagen van Enos waren vijf jaren en negenhonderd jaren; en hij stierf.
Hier hebben, op dezelfde wijze de dagen en de jaartallen, verder de zonen en dochters, als ook
dat hij stierf, een soortgelijke betekenis.
505. Als gezegd is Enos de derde Kerk, een van de Oudste, maar minder hemels, vandaar
minder met innerlijke gewaarwording begiftigd als de Mens genoemde moederkerk.
Deze drie zijn het, welke de Oudste Kerk vormen, om zo te zeggen de kern van de vrucht of
van het zaad in vergelijking tot de volgende; de volgende Kerken stellen echter,
vergelijkenderwijs gesproken, haar vliezige natuur voor.
506. vers 12. En Kenan leefde zeventig jaren en hij gewon Mahalalel.
Kenan betekent de vierde Kerk, Mahalalel de vijfde.
507. De Kerk, Kenan genoemd, kan niet zo op een lijn worden gesteld met de drie meer
volmaakte kerken, want de innerlijke gewaarwording, bij de vorige tot in bijzonderheden
scherp, begon toen van meer algemene aard te worden, en wel vergelijkenderwijs zoals de
eerste en tere vliezen zich verhouden tot de kern van de vrucht of van het zaad; deze staat
wordt niet beschreven, maar wordt toch duidelijk uit het volgende, zo bijvoorbeeld uit de
beschrijving van de Kerken die Henoch en Noach zijn genoemd.
508. vers 13 en 14.
En Kenan leefde, nadat hij deze Mahalalel gewonnen had, veertig jaren en achthonderd
jaren; en hij gewon zonen en dochters.
En al de dagen van Kenan waren tien jaren en negenhonderd jaren; en hij stierf.
Met de dagen en de jaartallen is het gesteld als eerder gezegd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 150
Zonen en dochters betekenen hier, als vroeger, waarheden en goedheden welke zij gewaar
werden, maar op een meer algemene wijze.
Dat hij stierf, beduidt op dezelfde wijze, dat zij ophield van dien aard te zijn.
509. Er zij hier alleen opgemerkt, dat alles zich verhoudt al naar de staat van de Kerk.
510. vers 15. En Mahalalel leefde vijf jaren en zestig jaren, en hij gewon Jared.
Mahalalel betekent, als gezegd, de vijfde Kerk, Jared de zesde.
511. Daar het innerlijk gewaarworden afnam en van een in bijzonderheden tredend en klaar
onderscheidend waarnemen meer en meer tot een algemeen of duister gewaarworden werd, zo
ging het ook met het leven vanuit de liefde of nutbetrachting; want zoals het leven vanuit
liefde of nutbetrachting zich verhoudt, zo ook het gewaarworden; uit het goede het ware
weten is hemels; ook was het leven van degenen die de Kerk, Mahalalel geheten, vormden
van dien aard, dat zij de verlustiging in het ware verkozen boven de bekoring van de
nutbetrachtingen, hetgeen mij in het andere leven door ondervinding in verband met geesten
die op hen leken, te weten werd gegeven.
512. vers 16 en 17.
En Mahalalel leefde, nadat hij deze Jared had gewonnen, dertig jaren en achthonderd jaren,
en hij gewon zonen en dochters.
En al de dagen van Mahalalel waren vijfennegentig jaren en achthonderd jaren; en hij stierf.
Hiermee is het evenzo gesteld als met dergelijke dingen eerder.
513. vers 18..En Jared leefde twee en zestig jaren en honderd jaren, en hij gewon Henoch.
Als gezegd, betekent Jared de zesde Kerk en Henoch de zevende.
514. Van de Kerk, die Jared wordt genoemd, wordt ook geen gewag gemaakt.
Maar van welke aard zij was, kan men afleiden uit de Kerk Mahalalel, welke voorafgaat en uit
de Kerk Henoch, welke volgt, tussen welke zij het midden houdt.
515. vers 19 en 20.
En Jared leefde, nadat hij deze Henoch gewonnen had, achthonderd jaren; en hij gewon
zonen en dochters.
En al de dagen van Jared waren twee en zestig jaren en negenhonderd jaren; en hij stierf.
Ook met dit is het zo gesteld als met het voorgaande.
Dat hun leeftijd niet zo groot geweest is, als die van Jared 962 jaren en die van Methuselach
969, kan ook eenieder wel duidelijk zijn; verder ook uit datgene wat door de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer gezegd zal worden bij het derde vers van het volgende hoofdstuk,
waar staat: ‘Hun dagen zullen zijn honderd en twintig jaren’; vandaar betekent het getal van
de jaren niet de leeftijd van de een of andere mens, maar de tijden en staten van de Kerk.
516. vers 21.
En Henoch leefde vijfenzestig jaren, en hij gewon Methuselach.
Als gezegd betekent Henoch de zevende kerk en Methuselach de achtste.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 151
517. Van welke aard de Kerk Henoch was, wordt beschreven in hetgeen hier direct op volgt.
518. vers 22.
En Henoch wandelde voor zich heen met God, nadat hij deze Methuselach gewonnen had,
driehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochters.
Wandelen met God betekent de leer ten aanzien van het geloof.
Dat hij zonen en dochters gewon, betekent de leerstellingen ten aanzien van de waarheden en
goedheden.
519. Er waren er in die tijd, die uit de gewaarwordingen van de Oudste Kerk en de op haar
volgende Kerken een leer maakten om tot richtsnoer te dienen, en opdat men aan de hand
daarvan mocht weten wat goed en waar is.
Zij die zo waren aangelegd, werden Henoch genoemd, hetgeen is aangeduid met de woorden:
en Henoch wandelde voor zich heen met God; zo noemden zij ook een andere leer, die dan
ook wordt aangegeven met de naam Henoch, die ‘onderwijzen’ betekent.
Het komt ook uit in de betekenis van het woord ‘wandelen’, en daarin dat het heet: hij heeft
gewandeld met God, en niet met Jehovah.
Wandelen met God is onderwijzen en leven naar de leer van het geloof, en wandelen met
Jehovah is een leven vanuit liefde leven.
Wandelen is een plechtige uitdrukking voor leven, zoals bijvoorbeeld ‘wandelen in de wet’,
‘wandelen in de inzettingen’, wandelen in de waarheid’.
Wandelen heeft eigenlijk betrekking op de weg, welke die van de waarheid is, en vandaar die
van het geloof of die van de geloofsleer.
Wat wandelen in het Woord beduidt, kan uit de navolgende plaatsen enigermate blijken:
‘Hij heeft gewezen, o mens! Wat goed is, en wat eist Jehovah van u, dan recht te doen en de
liefde der barmhartigheid, en u te verootmoedigen, wandelend met uw God’, (Micha 6 : 8);
wandelen met God betekent ook hier leven naar al hetgeen is aangewezen.
Hier wordt echter gezegd met God, terwijl er bij Henoch een ander woord gebruikt wordt, dat
ook ‘van met’ God betekent, zodat het een uitdrukking met tweevoudige betekenis is.
Bij David: ‘Gij hebt mijn voeten gered van aanstoot, om te wandelen voor God in het licht der
levenden’, (Psalm 56 : 14); waar wandelen voor God betekent: in de waarheid van het geloof
en dit is het licht van de levenden.
Evenzo bij Jesaja: ‘Het volk, de in duisternis wandelenden, zien een groot licht’, (Jesaja 9 : 1).
De Heer bij Mozes: ‘Ik zal in het midden wandelen, en zal u tot God zijn, en gij zult Mij tot
volk zijn’, (Leviticus 26 : 12); voor: zij zullen leven naar de leer van de wet.
Bij Jeremia: ‘Zij zullen ze uitspreiden voor de zon en voor de maan en voor het ganse heir der
hemelen, die zij liefhadden en die zij dienden, en die zij nawandelden, en die zij zochten’,
(Jeremia 8 : 2); hier wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen de dingen die vanuit de
liefde en die vanuit het geloof zijn; die vanuit de liefde zijn aangeduid door liefhebben en
dienen, en die vanuit het geloof door wandelen en zoeken.
Bij de profeten wordt de zin van de woorden streng in acht genomen, en nooit het ene woord
voor het andere gebruikt.
Maar wandelen met Jehovah, of voor Jehovah, betekent in het Woord het leven vanuit de
liefde leven.
520. vers 23 en 24 .
En al de dagen van Henoch waren vijf en zestig jaren en driehonderd jaren.
En Henoch wandelde voor zich heen met God, en was niet meer, want God nam hem weg.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 152
Dat al de dagen van Henoch 365 jaren waren, betekent weinige; dat hij voor zich heen
wandelde met God, is als tevoren de leer ten aanzien van het geloof.
De woorden: ‘En was niet meer, want God nam hem weg’, betekenen, dat deze leer werd
bewaard ten behoeve van het nageslacht.
521. Dat de woorden ‘en was niet meer, want God nam hem weg’ betekenen, dat deze leer
werd bewaard ten behoeve van het nageslacht, heeft bij Henoch deze zin, dat hij, als gezegd,
het innerlijk gewaarworden van de Oudste Kerk in een leer onderbracht, wat in die tijd niet
geoorloofd was, want iets anders is het, uit innerlijke gewaarwording te weten, en iets anders
uit de leer te leren.
Zij, die in de innerlijke gewaarwording zijn, hebben het niet nodig aan de hand van een
ontworpen leer te leren kennen, wat zij weten; ter wille van de duidelijkheid een voorbeeld:
wie goed weet te denken, behoeft niet kunstmatig te leren denken, want daarmee zou zijn
vermogen, goed te denken, verloren gaan, zoals het geval is met hen, die in het stof van het
intellect blijven steken; aan hen die uit innerlijke gewaarwording denken, wordt het door een
innerlijke weg van de Heer gegeven te weten, wat goed en waar is; daarentegen wordt het
hun, die uit de leer denken, gegeven door een uiterlijke weg of door de zinnen van het
lichaam; het onderscheid hier tussen is als tussen licht en duisternis; hierbij komt nog, dat de
innerlijke gewaarwordingen van de hemelse mens geenszins beschreven kunnen worden, want
zij werken door tot in het allerkleinste en allermeest bijzondere, met alle verscheidenheid al
naar de staten en omstandigheden.
Daar het echter voorzien was, dat het gewaarworden van de Oudste Kerk verloren zou gaan,
en dat men later door leerstellingen zou leren wat goed en waar is, of door de duisternis tot het
licht komen, daarom wordt hier gezegd dat God hem wegnam, dat wil zeggen, dat Hij de leer
bewaard heeft ten behoeve van het nageslacht.
522. Van welke aard het gewaarworden van diegenen is geweest die Henoch heetten, is mij
ook te kennen gegeven: het was een duister gewaarworden van algemene aard, zonder enig
onderscheiden in bijzonderheden, want het gemoed bepaalt dan zijn aandacht buiten zichzelf
bij leerstukken.
523. vers 25.
En Methuselach leefde zeven en tachtig jaren en honderd jaren, en hij gewon Lamech.
Methuselach betekent de achtste kerk, Lamech de negende.
524. Van de aard van deze Kerk wordt niets in het bijzonder vermeld; maar dat het
gewaarworden algemeen en duister geworden was, blijkt uit de beschrijving van de Kerk die
Noach heette, dus dat de zuiverheid afnam en met de zuiverheid de wijsheid en het inzicht.
525. vers 26 en 27.
En Methuselach leefde, nadat hij deze Lamech gewonnen had, twee en tachtig jaren en
zevenhonderd jaren; en hij gewon zonen en dochters.
En al de dagen van Methuselach waren negen en zestig jaren en honderd jaren; en hij stierf.
Het is daarmee evenzo als met de vorige.
526. vers 28. En Lamech leefde twee en tachtig jaren en honderd jaren; en hij gewon een
zoon.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 153
Lamech betekent hier de negende Kerk, van zo’n algemene en duistere innerlijke
gewaarwording van het ware en goede, dat het bijna geen gewaarwording meer was, en dus de
Kerk verwoest was.
Door de zoon wordt de oorsprong van een nieuwe Kerk aangeduid.
527. Dat Lamech een Kerk betekent van zo’n algemene en duistere gewaarwording van het
ware en het goede, dat het bijna geen gewaarwording meer was en deze Kerk dan ook
verwoest was, kan blijken uit hetgeen voorafgaat en uit hetgeen volgt, want zij wordt in het
vers vlak hierna beschreven.
Lamech betekent in het voorgaande hoofdstuk bijna hetzelfde als hier: namelijk de
verwoesting.
Zie hierover in het vorige hoofdstuk de verklaringen bij vers 18, 19, 23, 24.
En hij, uit wie hij voortkwam, draagt bijna dezelfde naam, te weten Methusaël, zodat door de
namen bijna hetzelfde is aangeduid, door Methusaël en Methuselach iets stervends, door
Lamech het verdorvene.
528. vers 29.
En hij noemde zijn zoon Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk, en over de
smart van onze handen, vanwege de aardbodem, die Jehovah vervloekt heeft.
Door Noach wordt de Oude Kerk aangeduid; door ons troosten over ons werk en over de
smart van onze handen, vanwege de aardbodem, die Jehovah vervloekt heeft, wordt de leer
aangeduid, waardoor weer hersteld zou worden wat verdorven was.
529. Dat Noach de Oude Kerk betekent, of de moeder van de drie Kerken na de vloed, zal
blijken uit het vervolg, waar uitvoerig over Noach gehandeld wordt.
530. Zoals gezegd worden met de namen in dit hoofdstuk Kerken aangeduid, of, wat hetzelfde
is, leringen, want het is door de leer dat de Kerk bestaat en Kerk heet.
En zo duidt Noach de Oude Kerk aan, of de leer, die van de Oudste overbleef.
Hoe het met de Kerken of leringen gesteld is, werd al eerder gezegd, namelijk dat zij
afnemen, totdat er niets meer van de goedheden en waarheden van het geloof overblijft en dan
wordt de Kerk in het Woord verwoest genoemd; niettemin worden er steeds overblijfselen
bewaard, of enigen, bij wie het goede en het ware van het geloof overblijft, ofschoon het er
weinigen zijn; en wanneer bij hen niet het goede en het ware werd bewaard, zo zou er geen
verbinding van de hemel met het menselijk geslacht bestaan.
Wat de overblijfselen bij de mens in het bijzonder aangaat, hoe geringer zij zijn, des te minder
kunnen de dingen van zijn rede en kennis verlicht worden, want het licht van het goede en
ware vloeit in van de overblijfselen, of van de Heer, door de overblijfselen; bevonden er zich
geen overblijfselen bij de mens, dan was hij geen mens, maar veel erger dan een wild dier;
hoe minder overblijfselen hij heeft, des te minder is hij mens, en hoe meer hij heeft, des te
meer is hij mens.
Het is met de overblijfselen gesteld als met een hemels gesternte; hoe kleiner het is, des te
minder licht daarvan.
Het weinige dat van de Oudste Kerk overbleef, bleef bij hen, die de Kerk vormden, welke
Noach heette.
Het waren echter niet overblijfselen van de innerlijke gewaarwording, maar van
rechtschapenheid, verder van de leer ten aanzien van de gewaarwordingen van de Oudste
Kerken, vandaar dat nu eerst door de Heer een nieuwe Kerk in het leven is geroepen; en daar
zij een van de Oudste Kerk geheel afwijkende aanleg bezat, is zij de Oude Kerk te noemen, de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 154
Oude daarom, omdat zij aan het einde van de tijden vóór de vloed, en in de eerste tijd ná de
vloed bestond; over deze Kerk, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen
volgt.
531. Dat door ‘ons troosten over ons werk en over de smart van onze handen vanwege de
aardbodem, die Jehovah vervloekt heeft’ de leer wordt aangeduid, waardoor weer hersteld zou
worden wat verdorven was, zal eveneens, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer,
blijken in hetgeen volgt.
Met werk wordt aangeduid, dat zij niet dan met moeite en zorg konden waarnemen wat waar
is; door de smart van de handen vanwege de aardbodem, die Jehovah vervloekt heeft, dat zij
niets goeds konden doen; zo dus wordt Lamech of de verwoeste Kerk beschreven.
Werk en arbeid van onze handen heet het, wanneer zij uit zichzelf of uit het eigene moeten
navorsen wat waar is, en doen wat goed is; hetgeen daaruit ontstaat is de bodem die Jehovah
vervloekt heeft, dat wil zeggen, dat er niets dan het valse en kwade uit voortkomt.
Men zie echter onder nr. 245 wat het vervloeken van Jehovah betekent.
Het troosten daarentegen heeft betrekking op de zoon van.Noach, door wie een nieuwe
wedergeboorte wordt aangeduid, vandaar een nieuwe Kerk, welke de Oude is.
Door deze of door Noach wordt dus ook de rust aangeduid en vanwege de rust de troost, zoals
bij de Oudste Kerk de zevende dag, waarop de Heer rustte; zie nr. 84 tot 88.
532. vers 30 en 31.
En Lamech leefde, nadat hij Noach gewonnen had, vijf en negentig jaren en vijfhonderd
jaren, en hij gewon zonen en dochters. En al de dagen van Lamech waren zeven en zeventig
jaren en zevenhonderd jaren; en hij stierf.
Lamech betekent, als gezegd, de verwoeste Kerk.
De zonen en dochters van de ontvangenissen en geboorten van zo’n Kerk.
533. Daar ook van Lamech niets vermeld wordt, dan dat hij zonen en dochters gewon, die de
ontvangenissen en geboorten van zo’n Kerk uitmaken, valt hier niet verder bij stil te staan;
wat voor geboorten of zonen en dochters het zijn, kan men van de Kerk afleiden, want van
hoedanige aard de Kerk is, van zodanige aard zijn ook de geboorten.
Beide Kerken, Methuselach en Lamech genaamd, stierven kort voor de vloed uit.
534. vers 32. En Noach was een zoon van vijfhonderd; en Noach gewon Sem, Cham en Jafet.
Als gezegd, betekent Noach de Oude Kerk.
Sem, Cham en Jafet beduiden de drie Oude kerken, voortgekomen uit de Oude Kerk, Noach
genoemd.
535. Dat de Kerk die Noach heet niet gerekend mag worden tot de Kerken, welke vóór de
vloed waren, kan uit het 29ste vers blijken, ‘dat zij hen zou troosten over hun werk en over de
arbeid van hun handen vanwege de aardbodem, die Jehovah vervloekt heeft.’ De troost was
daarin gelegen, dat zij voortleven en voortbestaan zou.
Maar over Noach en zijn zonen, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen
volgt.
536. Daar er in het voorgaande meermalen sprake was van de innerlijke gewaarwordingen
van de Kerken, die vóór de vloed bestonden, en daar de innerlijke gewaarwording vandaag de
dag iets volslagens onbekends is, en zelfs dermate onbekend, dat men het voor een
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 155
voortdurende openbaring kan houden of voor iets dat is ingeplant, een ander, voor iets dat
louter is ingebeeld en weer een ander, voor wat anders, terwijl toch de innerlijke
gewaarwording het hemelse zelf van de Heer is, aan hen geschonken die in het geloof van de
liefde zijn.
Daar de innerlijke gewaarwording in de gehele hemel met ontelbare menigvuldigheid bestaat,
mag ik, opdat men een begrip van de innerlijke gewaarwording zal verkrijgen, door de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer in het volgende de innerlijke gewaarwording
beschrijven ten aanzien van de soorten ervan, zoals zij in de hemelen is.
Vervolg van de hemel en van de hemelse vreugde.
537. Een zekere geest sloot zich ter linker zijde bij mij aan en vroeg of ik wist hoe hij in de
hemel kon komen; het werd mij gegeven hem te antwoorden, dat het alleen aan de Heer staat
of iemand in de hemel wordt toegelaten, want Hij alleen weet van welke aard iemand is.
Zeer velen die uit de wereld komen, zijn van dien aard, dat zij niets anders zoeken dan in de
hemel te komen, terwijl zij toch helemaal niet weten wat de hemel en wat de hemelse vreugde
is, namelijk dat de hemel gelegen is in de wederkerige liefde, en dat de hemelse vreugde de
vreugde daarvan is.
Daarom worden zij, die in onwetendheid verkeren, eerst onderricht in wat de hemel en wat de
hemelse vreugde uitmaakt, zelfs door middel van eigen ervaringen.
En zo geschiedde met een geest, die pas uit de wereld was gekomen en de hemel begeerde;
opdat hij zou waarnemen van welke aard de hemel is, werd zijn innerlijk geopend, zodat hij
iets van de hemelse vreugde mocht voelen, maar zodra hij haar begon te voelen begon hij te
weeklagen en samen te krimpen en smeekte om bevrijding, terwijl hij zei dat hij van
gekweldheid niet leven kon; vandaar werd zijn innerlijk naar de hemel toe gesloten, en werd
hij in zijn vorige staat hersteld.
Hieruit kan men zien, door welk een gewetenswroeging en door welk een angst diegenen
gefolterd worden, die maar een korte tijd worden toegelaten, wanneer zij daarvoor de aard
niet hebben.
538. Er waren ook enigen, die alle pogingen aanwendden om in de hemel te komen, niet
wetend wat de hemel is; het werd hun gezegd, dat, wanneer zij niet in het geloof van de liefde
zijn, het even gevaarlijk is in de hemel te komen als in een vlam, toch bleven zij er naar
zoeken; toen zij tot de voorhof, of in de lagere sfeer van de engelgeesten waren gekomen,
werden zij dermate getroffen, dat zij zich ijlings achterwaarts neerstortten; hiermee werd het
hun bijgebracht hoe gevaarlijk het is, de hemel ook maar te naderen, vooraleer men door de
Heer is voorbereid om de aandoeningen van het geloof te ontvangen.
539. Een geest, die tijdens het leven van het lichaam in echtbreuk geen zonde had gezien,
werd ook, omdat hij het begeerde, tot de eerste drempel van de hemel toegelaten; toen hij die
drempel genaderd was, begon hij angstig te worden en bij zichzelf de stank als van een lijk
waar te nemen, totdat hij het niet langer uithield; het scheen hem toe alsof hij zou vergaan als
hij nog dichter naderde.
Hij werd daarom van deze plaats neergeworpen in de lagere aarde; hij was verontwaardigd dat
hij van de eerste drempel van de hemel in zulke kwellingen geraakte; dat kwam omdat hij
zich in een sfeer bevond geheel tegengesteld aan die van de echtbreuk.
Hij verkeert onder de onzaligen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 156
540. Bijna allen die in het andere leven komen, weten niet wat de hemelse gelukzaligheid is,
daar zij niet weten wat innerlijke vreugde is en van welke aard die is; zij maken er zich slechts
naar de lichamelijke en wereldse vrolijkheid en verheugingen een voorstelling van; zij achten
dus datgene wat zij niet kennen voor niets, terwijl toch daarmee vergeleken de lichamelijke en
wereldse verheugingen nietig en vuil zijn.
Daarom worden de rechtschapenen, die niet weten wat hemelse vreugde is, opdat zij het
weten en erkennen, eerst in paradijsachtige oorden gebracht, die alle voorstellingen van de
verbeelding te boven gaan, waarover, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in
hetgeen volgt.
Dan wanen zij zich in het hemels paradijs maar het wordt hun duidelijk gemaakt, dat dit niet
de waarlijk hemelse gelukzaligheid is, en dus wordt het hun gegeven de meer innerlijke staten
van de vreugde te kennen, welke tot in hun binnenste merkbaar zijn; daarna worden zij in een
staat van vrede gebracht, tot in hun binnenste, en zij bekennen dan dat niets daarvan ooit zou
zijn uit te spreken, noch uit te denken; tenslotte worden zij in een staat van onschuld gebracht,
eveneens tot in hun binnenste gevoel; daardoor wordt hun te kennen gegeven, wat het waarlijk
geestelijke en hemelse goede is.
541. Enige geesten, die niet wisten wat hemelse vreugde is, werden onverwachts in de hemel
verheven; zij werden eerst in die staat gebracht, dat zij daarheen verheven konden worden,
namelijk verdoofd wat het lichamelijk en de fantasieën betreft.
Daar vandaan hoorde ik er een tegen mij zeggen, dat hij nu eerst voelde, hoe groot de vreugde
in de hemel is en dat hij grotelijks had gedwaald door een andere voorstelling te hebben, en
dat hij nu zijn binnenste voelde, oneindig machtiger dan ooit in de hoogste graad bij welke
wellust ook in het leven van het lichaam, en hij noemde deze, waaraan men zich in de wereld
verlustigt, onrein.
542. Bij hen, die in de hemel worden gebracht om te weten, waarin deze bestaat, worden het
lichamelijke en de fantasieën in slaap gebracht, want met het lichamelijk en de fantasieën, die
men uit de wereld meebrengt, kan niemand de hemel binnengaan, ofwel zij worden door een
sfeer van geesten omgeven, door wie op wonderbaarlijke wijze al wat onrein is en in schrille
tegenstelling staat, wordt verzacht.
Bij sommigen wordt het innerlijk geopend, bij anderen vindt het weer op andere wijze plaats,
naar gelang van hun leven en het daarnaar gevormde gemoed.
543. Enige geesten wilden weten, wat hemelse vreugde is, waarom het hun vergund werd, het
binnenste van zichzelf te voelen tot op die graad, dat zij het niet meer konden uithouden; maar
toch was het niet de vreugde van de engelen, nauwelijks was zij voor het kleinste deel daaraan
verwant, wat mij door mededeling van hun vreugde te voelen werd gegeven; die vreugde was
zo gering, dat zij koud leek en toch noemden zij haar uiterst hemels, want het was hun
binnenste.
Hieruit bleek niet alleen, dat er graden zijn, maar ook dat het binnenste van de een nauwelijks
het buitenste of het midden van de ander nabij komt, verder ook, dat wanneer iemand zijn
binnenste ontvangt, hij in zijn hemelse vreugde is, en dat hij het nog meer innerlijke niet
uithoudt, en dat dit hem pijn veroorzaakt.
544. Enigen werden in de hemel van de onschuld die behoort tot de eerste hemel, toegelaten,
en van daaruit spraken zij met mij.
Zij bekenden, dat het een staat van zo’n vreugde en blijheid is, dat het onmogelijk was om er
ook maar enige voorstelling van te geven, maar dit was alleen in de eerste hemel, want er zijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 5.
…………………………………………………...…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2012 – www.swedenborg.nl HV pag. 157
drie hemelen, en in elk daarvan is een staat van onschuld met ontelbare verscheidenheden
ervan.
545. Opdat ik echter zou kunnen weten, wat en hoedanig de hemel en de hemelse vreugde is,
werd het mij door de Heer vaak en lang gegeven, de verrukkingen van de hemelse vreugde te
smaken; vandaar dat ik het door eigen ondervinding kan weten, maar geenszins kan
beschrijven; opdat men er nochtans alleen maar een voorstelling van kan hebben, kan ik
zeggen, dat het een gevoel is van ontelbare verrukkingen en vreugden, welke gelijktijdig iets
algemeens tevoorschijn brengen; in dit algemene of in dit algemene gevoel zijn harmonieën
van ontelbare gevoelens, welke niet helder onderscheiden tot waarneming komen, maar vaag,
daar de gewaarwording in de uiterste graad een algemene is.
Niettemin werd het mij gegeven te voelen, dat er een ontelbare verscheidenheid in gelegen is,
zodanig geordend, dat het geenszins beschreven kan worden; deze ontelbare verscheidenheid
vloeit, zoals die volgens de orde uit de hemel vloeit.
Zo’n orde is in elk kleinste deel van het gevoel gelegen, welke gevoelens slechts als een heel
algemene eenheid verschijnen en waargenomen worden, al naar de ontvankelijkheid van hem,
die er het voorwerp van is; kortom een onbegrensde veelheid van gevoelens in de meest
geordende vorm gelegen in elke algemene eenheid, en er is niets dat niet leeft en aandoet en
wel het binnenste, want de hemelse vreugden gaan van het binnenste uit.
Het werd ook waargenomen, dat de vreugde en de verrukking als uit het hart komen, om zich
met de grootste mildheid door alle binnenste vezels te verbreiden, en van deze uit in de
samengestelde vezels, met een zo innig gevoel van verrukking, dat iedere vezel wel niets
anders lijkt dan louter vreugde en verrukking, en op dezelfde wijze is elke waarneming en elk
gevoel dat daaruit voortkomt, vervuld met leven uit gelukzaligheid.
De vreugden van de wellusten van het lichaam verhouden zich tot deze vreugden, als een
logge en stekelige aardkluit tot een pure en allermildste zoelte.
546. Opdat ik zou weten hoe het met diegenen gesteld is, die in de hemel willen komen, en
niet van dien aard zijn dat zij daar kunnen wezen, verscheen mij, toen ik in een zeker hemels
gezelschap was, een engel als een kind, om het hoofd een krans van stralend blauwe bloemen,
en de borst omwonden met bloemenslingers van andere kleuren; hieraan mocht ik
onderkennen, dat ik in een gezelschap was, waar naastenliefde woont.
Daarna werden in dit zelfde gezelschap enige rechtschapen geesten toegelaten, die terstond
toen zij binnentraden, veel verstandiger werden en spraken als engelgeesten.
Vervolgens werden er geesten binnen gelaten, die uit zichzelf onschuldig wilden zijn, en van
wie de staat voor mij werd uitgebeeld door een kind, dat melk uit de mond spuwde; op deze
wijze gedragen zich zulken.
Verder werden er toegelaten die uit zichzelf verstandig meenden te zijn; hun staat werd door
hun aangezichten uitgebeeld, die er scherp getekend en er eigenlijk wel mooi uitzagen.
Zij verschenen met een puntige hoed, waar een stekel uitstak; zij zagen er echter niet uit als
gezichten van mensenvlees, maar als gesneden beelden zonder leven.
Van dien aard is de staat van degenen, die menen uit zichzelf geestelijk te zijn, en uit zichzelf
geloof te kunnen hebben.
Nog andere toegelaten geesten, die daar niet konden vertoeven, werden angstig en benauwd
en ijlden weg.
Einde vijfde hoofdstuk .

'