Opwekking van de jongen van Naïm. (Luc. 7:11/16).

 

I. 67

Zondag, 17 november.

Heden, zondag, reeds zeer vroeg, zag ik Jezus met zijn toekomstige apostelen, vele leerlingen en een

aantal andere lieden, die te Gabara en vandaar te Kafarnaüm geweest waren, op weg naar de

Esdrelonvlakte gaan; zij waren in twee groepen verdeeld (een talrijke schare, lezen wij bij

Lucas) (Luc. 7:11); de ene ging voor, de andere achter Jezus, die zelf met enige leerlingen meestal in

het midden ging; Hij onderwees hier en daar in het veld, wanneer zij een groep mensen ontmoetten

en zelf een weinig uitrustten. De weg leidde (eerst) boven de vissersplaats van Petrus. (Jezus heeft de

visserij van Petrus of de heuvel Oreimeh als verzamelplaats aangeduid). Van hier gingen zij dwars

door het dal van Magdalum ( is vlakte Gennezaret), dat zich uitstrekt oostelijk (beter noordoostelijk)

van de berg die zich boven Gabara verheft. Toen ging Jezus door de dalen ten oosten van Batulie en

Gischala en door het gewest van de twee steden die rechts en links van zijn weg lagen, toen Hij van

Dabrat naar Gischala ging. Jezus kon heden 9 à 10 uren ver gereisd zijn; zij gingen bij herders binnen

in een herberg op hun weg, 3 à 4 uren van Naïm; zij hadden de beek Kison reeds eenmaal

overschreden (1). Jezus heeft hen onderweg herhaaldelijk onderricht en hen er ondermeer op

gewezen hoe zij de valse leraren moesten onderscheiden (Mat. 7:15/20).

 

Wacht u voor de valse profeten, die in schapevacht tot u komen, maar van binnen zijn zij

roofgierige wolven. Aan hun vruchten zult gij hen kennen: men leest toch geen druiven van

dorens of vijgen van distels? Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte

boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een

slechte boom goede vruchten dragen. Iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt

uitgehouwen en in het vuur geworpen. Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen. (Mat. 7:15/20).

 

Commentaar:

 

1) Overzicht van Jezus weg. Aan het zuideinde van de vlakte Gennezaret gekomen, slaat Hij rechts

de duivenvallei (wadi Hamam) in, gaat tot tegen de baden van Betulië, slaat nu links af, passeert tussen

de heuvels Nimrin en Qoroen Hattin, volgt een eindje ver de bovenloop van de beek Roemmaneh.

Nu links draaiend laat Hij Gischala rechts en volgt de richting van de huidige grote weg naar het

zuiden. Aan deze weg liggen, een uur ten noordoosten van de Tabor, de resten van een oude herberg,

die nu Soek el-Khan heet. We stellen ons voor dat Jezus hier stilhoudt en overnacht.

De volgende dag volgt Jezus zuidwaarts dezelfde weg die bij de zuidoostvoet van de Tabor in de

Esdrelonvlakte uitkomt. Op dit punt is Jezus nog anderhalf uur van Naïm dat naar het zuidwesten

gelegen is. Wat de hier door Katarina gebruikte naam Kison betreft, dit is fout. Verkeerdelijk geeft zij

aan alle beken in dit gewest de naam Kison; dit is een rivier met vele vertakkingen, maar ze vloeien

alle naar het westen. Hier vloeien ze naar de Jordaan, na in de rivier el-Bireh uitgemond te zijn.

 

I. 68

Maandag, 18 november.

Naïm is een mooie stad met sterke huizen en heeft ook Engannim geheten; het ligt op een aangename

heuvel ten zuiden van de beek Kison (beter gezegd: el-Bireh, oudtijds wellicht Aedron), een uur van

de voet van de Tabor; het ziet uit het zuidwesten naar Endor. Jizreël ligt meer naar het zuiden,

maar men kan het wegens het gebergte (de kleine Hermon) niet zien liggen. Naïm heeft (ten noorden

en ten westen) de prachtige Esdrelonvlakte voor zich en kan drie of vier uren ten zuidoosten van

Nazaret liggen. Ten noorden van Naïm vloeit de voormelde beek (niet de Kison); Jezus was haar reeds

overschreden in de richting van het noordoosten naar het westen.

 

De grond is hier buitengewoon vruchtbaar (zoals de gehele Esdrelonvlakte), vruchtbaar in granen,

boomvruchten en wijn. De weduwe Maroni bezit een hele berg met de weelderigste wijngaarden

bedekt. Jezus kwam met ongeveer dertig reisgezellen naar Naïm, (een talrijke menigte (Luc. 7:11).

Onderweg waren reeds verscheidene van Hem gescheiden en naar huis gegaan. De weg over de

heuvels werd hier smaller. (Vanaf 4 kilometer ten noorden van Naïm begint de bodem vrij vlug uit de

vallei op te stijgen). Eén groep ging voor Hem en één kwam na Hem en Hij ging in het midden.

Het was omstreeks negen uur in de voormiddag, toen zij Naïm naderden. Onlangs werd mij bekend

gemaakt dat Jezus, toen Hij hier zeer nabij was (I.22), met opzet niet naar Naïm was gegaan,

hoewel de jongen reeds ziek was, omdat Hij hem van de zware dood wilde verlossen en daardoor aan

het geloof een grote uitbreiding wilde geven.

 

Toen de leerlingen op de smalle weg reeds tot de poort naderde, zag ik een groep Joden,

in rouwmantels gehuld, met het lijk uit de poort komen. Ik heb altijd horen zeggen dat de Joden

groepsgewijze zonder orde hun doden naar het graf vergezellen; hier ging het ook juist zo;

zij liepen er als een zwerm omheen. Vier mannen droegen het lijk tussen zich in een kist.

Deze was geplaatst op dwarshouten, die in het midden geboogd of uitgesneden waren; de kist had de

vorm van een menselijk lichaam en was licht als een gevlochten korf en boven was het deksel er aan

bevestigd. Tussen de leerlingen door, die zich aan de weg in twee rijen schaarden, ging Jezus de

naderende lijkstoet tegemoet en sprak: “Blijf staan!” Nu legde Hij de hand op de kist en sprak:

“Zet de kist neer!” Toen zetten zij de kist neer; de mensen traden achteruit, de leerlingen stonden

aan beide zijden. De moeder met verscheidene vrouwen, waaronder de drie bekende weduwen,

de broer van ene dezer (namelijk van Mara), die van Kislot was, was Maroni’s eerste man geweest,

waren het lijk gevolgd, en stonden nu, na juist de poort uitgetreden te zijn, meerdere schreden van

de Heer verwijderd; zij waren gesluierd en zeer treurig; de moeder stond vooraan; zij was zeer stil

en weende en kon wel denken: “Ach! Nu komt Hij, als het te laat is!”

 

I. 69

En het geschiedde kort daarna, dat Hij reisde naar een stad, genaamd Naïn. En zijn discipelen

reisden met Hem, en een grote schare. Toen Hij dicht bij de stadspoort gekomen was, zie, een dode

werd uitgedragen, de enige zoon zijner moeder, die weduwe was, en veel volk uit de stad was bij

haar. En toen de Here haar zag, werd Hij met ontferming over haar bewogen en Hij zeide tot haar:

Ween niet. En naderbij gekomen raakte Hij de baar aan, de dragers stonden stil, en zeide:

Jongeling, Ik zeg u, sta op! En de dode ging overeind zitten en begon te spreken, en Hij gaf hem aan

zijn moeder. En vrees beving hen allen en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot profeet is

onder ons opgestaan, en: God heeft naar zijn volk omgezien. En dit gerucht over Hem

verbreidde zich in het ganse Joodse land en in de gehele omtrek. (Luc. 7:11/17).

 

Jezus zei tot haar zeer vriendelijk en toch ernstig: “Ween niet, vrouw!” De droefheid van de

omstanders ontroerde Hem, want de weduwe maakte zich in de stad zeer bemind door haar grote

weldadigheid jegens wezen en armen. Nochtans was er ook menig boos en vals mens onder hen en uit

de stad kwamen er nog meer andere bij.

 

Jezus vroeg om water en een tak; men bracht tot één van de leerlingen een keteltje met water en

men brak in een tuin een hysoptwijgje af en reikte het aan de Heer over en Hij zei tot de dragers:

“Opent de kist en maakt de windsels los!”

 

Terwijl zij dit deden, verhief Jezus de ogen ten hemel en sprak: “Ik prijs U, Vader, Heer van hemel

en aarde, omdat Gij dit alles voor de schranderen en scherpzinnige geesten verborgen gehouden,

maar het aan de eenvoudigen bekend hebt gemaakt. Ja, Vader, zo is het Uw welbehagen geweest.

Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven, en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand

kent de Vader dan de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren. Komt allen tot Mij, gij,

die belast en beladen zijt en Ik zal u sterken. Neemt mijn juk op u en leert van Mij, naar mijn

voorbeeld, nederig en zachtmoedig van hart te zijn en dan zult gij rust voor uw zielen vinden,

want mijn juk is zoet en mijn last is licht.” (Mat. 11:25/30).

 

Te dien tijd hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij

deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja,

Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U. Alle dingen zijn Mij overgegeven door

mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon

en wie de Zoon het wil openbaren. (Mat. 11:25/27).

 

Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert

van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen;

want mijn juk is zacht en mijn last is licht. (Mat. 11:28/30).

 

Referentie

 

Zo zegt de Here: Gaat staan aan de wegen, en ziet en vraagt naar de oude paden, waar toch de

goede weg is, opdat gij die gaat en rust vindt voor uw ziel; maar zij zeggen: Wij willen die niet

gaan. (Jer. 6:16).

 

Nadat zij het deksel hadden afgenomen, zag ik het lijk in de kist liggen, omwonden als een busselkind.

Het lijk op de handen omhoog tillend, maakten zij de windsels los, rolden ze op, ontdekten het

aangezicht en de gebonden handen; en het lichaam lag uiteindelijk nog slechts in een doek gehuld.

 

Jezus zegende het water, doopte er de tak in en besprengde het omstaande volk. Toen zag ik vele

kleine donkere gestalten, zoals insecten, kevers, padden, slangen en kleine zwarte vogels uit vele

omstanders komen en wegzweven. Wel is waar scheen mij dit door niemand anders dan door mij

gezien te worden, maar het maakte de mensen meer in zichzelf gekeerd en ontroerd; zij kwamen mij

helderder en zuiverder voor.

 

I. 70

Nu sprenkelde Jezus met de tak water op de jongeling en maakte met de hand een kruis over hem en

hierop zag ik als een donkere, zwarte gestalte als een wolk uit het lichaam wijken, en Jezus sprak tot

de dode jongen: “Sta op.” Het lijk richtte zich op in zittende houding en de jongen zag nieuwsgierig

en verwonderd rondom zich. Vervolgens zei Jezus: “Geef hem een kleed!” En zij hingen hem een

mantel om. Nu ging de jongen overeind staan en sprak: “Wat is er aan de hand? Hoe kom ik hier?” (1).

Zij deden hem sandalen aan, toen trad hij uit de kist en Jezus nam hem bij de hand en leidde hem in

de armen van zijn toesnellende moeder en zei: “Hier heb je, je zoon terug, maar ik vorder hem voor

jou terug, herboren in de doopwateren!”

 

De moeder was zo buiten zichzelf van vreugde, verbaasdheid en eerbied, dat zij er niet aan dacht

Jezus te bedanken; onder het storten van tranen hield zij haar zoon in de armen geklemd.

 

Zij trokken met hem naar huis; het volk zong lofzangen. Jezus volgde hen met de leerlingen in het

huis van de weduwe, dat zeer groot en met tuinen en pleinen omgeven was. Nu kwamen daar vele

vrienden van alle kanten toegesneld; zij verdrongen elkander om de jongen te zien; hij werd gebaad

en hij legde een wit kleedje en gordel aan.

 

Men waste Jezus en de leerlingen de voeten en bood hun een voorgerecht aan, en ook begon er in

het huis aanstonds een zeer vreugdige en overvloedige uitdeling van geschenken aan de armen die

zich om het huis verzameld hadden om, met de hoop iets te krijgen, hun gelukwensen aan te bieden.

Er werden kleren, lijnwaad, graan, brood, lammeren, vogels en ook muntstukken uitgedeeld.

Ondertussen onderwees Jezus in de hof van de weduwe de samengestroomde menigte.

 

Martialis in zijn wit kleedje was zeer vrolijk, liep heen en weer, liet zich bezien en deelde ook zelf

uit; hij was blij als een kind en het was vermakelijk om te zien hoe de jongen, toen zijn

schoolkameraden door hun leraren in het voorhof geleid werden, op hen afkwam. Vele van die

schoolkinderen waren voor hem verschrikt als voor een geest; en hij liep op hen toe en joeg hen voor

de grap met gemaakte buikstem vrees aan; en zij vluchten achteruit; anderen lachten met die

vreesachtige en hingen de dappere uit; zij gingen naar hem toe, schudden hem gelukwensend de hand

en zagen zelfvoldaan en geringschattend op de benauwden neer, zoals een groter knaap een paard,

of een ander dier aanraakt, waarvoor een kleinere nog bang is.

 

Commentaar:

 

1) Hoe kom ik hier. De jongen komt uit een andere wereld. Dit is ook de vraag van iemand die uit

een extase komt. Voorbeelden zij er bij de vleet. Over Jozefa Menendez lezen wij: “Nadat de duivel

haar had losgelaten, die haar naar de hel meegevoerd had, waar zij de pijnen der hel uren lang

doorstaan had, kwam zij stilaan tot bezinning. De uren in de hel doorgebracht, leken haar eeuwen

geweest te zijn; zij kreeg geleidelijk contact met de personen en plaatsen rondom haar en vroeg dan:

“Waar ben ik? Leef ik dan nog? Wie zijt gij?” Zij kent slechts langzaam haar omgeving terug;

alles schijnt haar reeds lang geleden te zijn.” (Un appel à I`Amour,blz.245). In D.93 zegde Katarina

“De genezen bezetenen zeiden dat zij zich hun vorige toestand niet meer herinnerden.”

 

Katarina noemt de jongen Martialis. In de kerkgeschiedenis is een Martialis beroemd, maar het is

onzeker of het die opgewekte jongen van Naïm geweest is. “Hij was, lezen wij in Pet.Bol, 30 juni,

een groot geloofsverkondiger, tijdgenoot van Christus, ijverige medewerker van Sint Petrus en de

overige apostelen, groot wonderdoender en zelf apostel van Aquitanië en eerste bisschop van

Limoges.”

 

I. 71

Nu werd in het huis en in de voorhoven een gastmaal aangericht en allen namen er deel aan.

Petrus, als verwante van de weduwe, zij was de dochter van de broer van zijn schoonvader,

was opvallend verblijd; ook was hij zeer vertrouwd in het huis, waar hij zich bijna als de huisvader

gedroeg.

 

Jezus riep de genezen jongeling dikwijls, in het bijzijn der verzamelde scharen, tot zich en

onderrichtte hem; ik begreep wel dat Hij datgene wat Hij hem zei, sprak ten aanhoren en tot stichting

van de aanwezigen en dat zij er door getroffen werden. Maar ik heb niet gehoord dat Hij over hem

als over een gestorvene sprak; Hij sprak steeds als had de dood, die door de zonde in de wereld

gekomen was, hem gebonden, geketend, om hem tenslotte af te maken in het graf, als had hij blind

in de duisternis geworpen moeten worden en te laat de ogen moeten opendoen daar, waar geen

erbarmen, geen hulp meer te verhopen is. Doch alvorens het zo ver was, had Gods barmhartigheid,

ten aanzien van de deugd zijner ouders en van enige zijner voorouders, voor de ingang zijn banden

losgemaakt; maar nu moest hij zich door de doop ook laten ontbinden van de ziekte der zonde,

opdat hij niet uiteindelijk in een nog verschrikkelijker gevangenschap terecht zou komen.

 

Jezus leerde over de deugd van de ouders, die in latere tijd de kinderen ten goede komt, en hoe,

om de gerechtigheid der oudvaders God Israël tot nog toe had geleid en gespaard; maar nu dit zelfde

volk, gestorven door de zonde, in lijkwindsels gewonden en reeds gekist en toegedekt, aan de rand

van het graf gekomen was, net als deze jongeling, was zijn barmhartigheid voor de laatste maal tot

zijn volk gekomen. Johannes had de wegen bereid en met sterke stem geroepen om de harten uit de

doodsslaap op te wekken en de Vader erbarmde zich nu voor de laatste maal en opende voor de

waarheid, het licht en het leven de ogen van allen, die ze niet hardnekkig gesloten wilden houden.

Hij vergeleek het volk in zijn verblindheid met de jongeling: in lijkdoeken gewonden en gekist,

ontmoette dit volk nu het Heil buiten de poorten der stad en reeds bij de rand van het graf.

 

Door de volgende punten van gelijkheid vestigde Hij hun aandacht op het tragische, het kritische van

het ogenblik: indien nu deze dragers hun oren voor zijn stem hadden gesloten, de kist op zijn bevel

niet hadden neergezet en geopend, noch het omwikkelde lijk losgewonden, maar hardnekkig hun weg

hadden vervolgd, de levende, maar zwaar geboeide des doods, levend begraven hadden, welk een

ontzetting, afgrijselijke ramp ware dit geweest?! Welnu, juist zo handelden de valse Leraars,

de Farizeeën, die het arme volk van het leven der boetvaardigheid (geloof in Jezus, berouw en doop)

verwijderd houden, het met de banden van hun wetten boeien, het in de kist van hun gebruiken en

vormelijke observanties sluiten en het zo in het eeuwige graf werpen. Hij smeekte en vermaande dus

het volk om toch de aangeboden barmhartigheid van zijn Hemelse Vader aan te nemen en zich tot de

boetvaardigheid, de doop en het leven te spoeden.

 

I. 72

Merkwaardig was het dat Jezus hier met wijwater zegende; ik houd het er voor, dat het geweest is

om de boze geesten te verdrijven, die een zekere macht op verscheidene aanwezigen hadden.

Immers, enige van dezen waren geërgerd, anderen nijdig en nog anderen met een heimelijk

leedvermaak vervuld, omdat Hij, naar zij meenden, de jongen niet van de dood zou kunnen opwekken.

Ik heb al die slechte gevoelens in allerlei gedaanten van ongedierte uit hen zien wegtrekken.

Bij de opwekking van de jongeling zag ik ook, hoe zich uit het lijk, krachtens de zegen met het water

een kleine wolk van vele kleinere en grotere gestalten of schaduwen van insecten verhief en dan in

de aarde verdween.

 

Ik dacht daarbij hoe ik anderen door Jezus van de dood opgewekt had zien worden. Toen riep Hij de

ziel van de overledene terug, die ik ver van hem in de kring van haar schuld had zien staan,

en zij kwam boven het lichaam gezweefd en zonk er in, waarna het zich verhief. Maar hier bij de

jongen van Naïm geschiedde het anders; ik zag de ziel niet afgescheiden, niet terugkeren; ik zag als

hief zich de dood als een verstikkende last van het lichaam af.

 

Toen na de maaltijd de avond naderde, ging Jezus met de leerlingen naar een andere tuin der weduwe

van Naïm Maroni (een andere dan die genoemd is in I.71) aan het zuidelijke einde van de stad;

de weg door de stad was in heel zijn lengte met allerlei ellendigen en zieken afgezet en Jezus genas

ze; dit verwekte in de stad een grote beweging. Het was reeds donker, toen Jezus in de tuin kwam.

Daar waren verzameld: Maroni, de drie weduwen, de huisgenoten en vrienden en enige

synagogenleraars; voorts de genezen knaap en enige andere jongens. Men zag verscheidene lusthuizen

in de tuin, en voor een uitzonderlijk mooi lusthuis, waarvan het dak op zuilen rustte, die men met

schotten kon afsluiten, was een fakkel onder palmbomen hoog opgesteld; zijn licht viel tot in de zaal.

 

Eerst leraarde en vertelde Jezus al wandelend; daarna at men enige vruchten tot verkwikking en Jezus

hield een mooie lering in het (schone) lusthuis. Ook met de verrezen jongeling sprak Hij dikwijls en

wel met opzet ten aanhoren van anderen tot hun stichting; het was een wondermooie avond in de tuin.

Tenslotte gingen zij in Maroni’s huis de nacht doorbrengen; in de zijgebouwen was plaats voor allen.

 

 

Beslechting van huwelijksgeschillen.

 

I. 73

Dinsdag, 19 november.

Op de tijding van Jezus komst en verblijf te Naïm en van de opwekking van de jongeling waren vele

mensen en zieken uit het gehele gewest nog gisteravond en in de nacht aangekomen en de straat voor

het huis van Maroni was in heel haar lengte met lange rijen van zulke zieken afgezet.

Jezus genas er een deel van des morgens en herstelde ook de vrede in een aantal gezinnen.

Verscheidene vrouwen kwamen Hem namelijk vragen of Hij hun geen scheidingsbrief kon geven;

zij deden met misbaar hun beklag bij Hem over hun mannen met wie zij niet konden leven,

maar dit was een hinderlaag van de Farizeeën. Daar dezen, door zijn wonderen beschaamd,

hier niets tegen Hem konden uitrichten en niettemin al zijn handelingen met nijd en verbeten woede

gadesloegen, zo hoopten zij Hem nu tot uitspraken die de echtscheiding betroffen, te brengen,

om Hem op grond van valse leer als een dwaalleraar te kunnen aanklagen.

 

Maar Jezus sprak tot de klagende vrouwen: “Breng Mij een kom melk en een kom water, dan zal Ik u

antwoorden.” Zij gingen en kwamen uit een naburig huis met twee schalen, de ene vol melk,

de andere vol water. Jezus goot de melk en het water door elkaar heen en zei: “Scheidt Mij dit,

zoals de melk weer alleen en ook het water alleen is, en dan zal Ik u scheiden!”

 

Daar de vrouwen wedervoeren dat Hij een onmogelijke zaak van hen verlangde, sprak Jezus dat zij

van Hem hetzelfde verlangden, een even onmogelijke zaak en Hij weidde hierop uit over de

onontbindbaarheid van de echt, verklarend dat Mozes alleen om de versteendheid en ontaarding van

de mensen de scheiding gelegaliseerd had (Mat. 19:3/10) (Mar. 10:1/13). Maar gans gescheiden konden

zij niet worden, want zij waren één lichaam en één vlees; en ook wanneer zij niet tezamen leefden,

moest de man de vrouw en kinderen toch onderhouden en geen van beiden mochten hertrouwen.

 

En er kwamen Farizeeën tot Hem om Hem te verzoeken, en zij zeiden: Is het geoorloofd zijn

vrouw weg te zenden om allerlei redenen? Hij antwoordde en zeide: Hebt gij niet gelezen, dat de

Schepper hen van den beginne als man en vrouw heeft gemaakt? En Hij zeide: Daarom zal een

man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees

zijn. Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de

mens niet. Zij zeiden tot Hem: Waarom heeft Mozes dan bevolen een scheidbrief te geven en haar

(daarmede) weg te zenden? Hij zeide tot hen: Mozes heeft u met het oog op de hardheid uwer

harten toegestaan uw vrouwen weg te zenden, maar van den beginne is het zo niet geweest.

Doch Ik zeg u: Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij en een andere trouwt,

pleegt echtbreuk. De discipelen zeiden  tot Hem: Indien voor een man de zaak met zijn vrouw zo

staat, is het niet raadzaam te trouwen. Doch Hij zeide tot hen: Niet allen vatten dit woord, alleen zij,

aan wie het gegeven is. Er zijn immers gesnedenen, die zo uit de moederschoot geboren zijn, en

er zijn gesnedenen, die door de mensen gesneden zijn, en er zijn gesnedenen, die zichzelf gesneden

hebben, ter wille van het Koninkrijk der hemelen. Die het vatten kan, die vatte het. (Mat. 19:3/12).

 

En Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Judea en het Overjordaanse, en weder

kwamen de scharen bij Hem samen en weder leerde Hij hen, zoals Hij gewoon was. (Mar. 10:1).

 

En er kwamen Farizeeën tot Hem en vroegen Hem, om Hem te verzoeken: Is het een man

geoorloofd zijn vrouw weg te zenden? Hij antwoordde en zeide tot hen: Wat heeft Mozes u

geboden? Zij zeiden: Mozes heeft toegestaan een scheidbrief te schrijven en haar (daarmede) weg

te zenden. Jezus zeide tot hen: Met het oog op de hardheid uwer harten heeft hij u dat gebod

geschreven. Maar van het begin der schepping heeft Hij hen als man en vrouw gemaakt; daarom zal

een man zijn vader en moeder verlaten, en die twee zullen tot één vlees zijn. Zo zijn zij niet meer

twee, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. En thuis

vroegen de discipelen Hem weder naar die zaak. En Hij zeide tot hen: Wie zijn vrouw wegzendt

en een andere trouwt, pleegt echtbreuk ten opzichte van haar; en indien zij haar man verlaat

en een ander trouwt, pleegt zij echtbreuk. (Mar. 10:2/12).

 

Referentie

 

En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep

Hij hen. (Gen. 1:27).

 

man en vrouw schiep Hij hen, en Hij zegende hen en noemde hen "mens" ten dage, dat zij

geschapen werden.(Gen. 5:2).

 

Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen

tot één vlees zijn.(Gen. 2:24).

 

Of weet gij niet, dat wie zich aan een hoer hecht, één lichaam (met haar) is? Want, zegt Hij, die twee 

zullen tot één vlees zijn. (I Kor. 6:16).

 

Daarom zal een man (zijn) vader en (zijn) moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee

zullen tot één vlees zijn. (Efe. 5:31).

 

Wanneer iemand een vrouw genomen en gehuwd heeft, dan zal, als hij haar geen genegenheid

toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft, en hij een scheidbrief geschreven

en haar die overhandigd heeft, waarna hij haar uit zijn huis heeft weggezonden; en als zij dan uit

zijn huis vertrokken, haar weegs gegaan en de vrouw van een ander geworden is; en als dan de

laatste man een afkeer van haar krijgt, een scheidbrief schrijft, haar die overhandigt en haar uit zijn

huis wegzendt; of als de laatste man, die haar tot vrouw genomen heeft, gestorven is, dan zal de

eerste echtgenoot, die haar weggezonden heeft, haar niet opnieuw tot vrouw mogen nemen,

nadat zij verontreinigd is geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des Heren; gij

zult geen zonde brengen over het land dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal.

(Deut. 24:1/4).

 

Doch hun, die getrouwd zijn, beveel ik niet, maar de Here, dat een vrouw haar man niet mag

verlaten, is dit toch gebeurd, dan moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen en

een man moet zijn vrouw niet verstoten. (I Kor. 7:10/11).

 

Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here, uw God, u

geven zal. Gij zult niet doodslaan. Gij zult niet echtbreken. Gij zult niet stelen. Gij zult geen

valse getuigenis spreken tegen uw naaste. (Ex. 20:12/16).

 

Eer uw vader en uw moeder, zoals de Here, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd

worden en het u wel ga in het land, dat de Here, uw God, u geeft. Gij zult niet doodslaan. En gij

zult niet echtbreken. En gij zult niet stelen. En gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw

naaste. (Deut. 5:16/20).

 

Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw

naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de Here. (Lev. 19:18).

 

Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet

begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste

liefhebben als uzelf. (Rom. 13:9).

 

Indien gij echter de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord: Gij zult uw naaste liefhebben

als uzelf, dan doet gij wel. (Jak. 2:8).

 

Hij ging ook met hen mee in de huizen hunner mannen en sprak met deze alleen, en dan met de

vrouwen en mannen tegelijk, en Hij beschuldigde de beide partijen, doch het meest de vrouwen en

bewerkte hun verzoening; zij weenden beiden en bleven mekaar getrouw en waren gelukkiger dan te

voren. De Farizeeën waren zeer grimmig, omdat hun opzet mislukt was. Jezus genas deze morgen nog

meerdere blinden, door aarde in zijn hand te mengen met speeksel en door met dit mengsel hun ogen

te bestrijken.

 

 

Jezus te Megiddo.

 

Eerst een kort woord over vier voorname steden, dat de volgende zakelijke mededelingen van

Katarina zal ophelderen:

 

1) Naïm. Dit eerste woord slaat op het voorgaande. Katarina beklemtoont de mooie aangename ligging.

Dit komt treffend overeen met de betekenis van de naam Naïm, namelijk aangenaam, bevallig.

Nu in het Arabisch Nain. ; de Hebreeuwse M gaat in het verwante Arabisch vaak over in N.

Naïm ligt 8 kilometer ten zuid-zuidwesten van de Tabor, op een heuvelkruin of vlakte,

niveau 225-250 meter, langs de noordelijke helling van de kleine Hermon, 290 meter lager dan de top

van dit gebergte, niveau 515 meter. De Franciscanen hebben daar nu een kleine kerk op de plaats waar

een oude traditie het wonder lokaliseert, namelijk nabij de oostelijke rand van de hoogvlakte.

Een 200-tal meters ten zuidoosten van deze plaats vindt men grotten en rotsgraven.

Naar deze was men met het lijk van de jongen op weg en verliet men juist de poort, toen Jezus

hier aankwam en op de lijkstoet botste.

 

2) Megiddo. Deze stad, teruggaand tot het 4e millennium en één der oudste steden van de wereld,

neemt ook in de geschiedenis van Israël een voorname plaats in. Haar ligging werd in de voorgaande

eeuw vermoed en in de 20e eeuw met zekerheid bekend. Misschien werd geen stad zo stelselmatig,

grondig en volledig volgens de afschilfering methode onderzocht als Megiddo. Zo heeft een

strategische ligging namelijk op een kruispunt van wegen, speciaal aan de weg die de twee vijandige

grootmachten Egypte met Assyrië en het verdere oosten met elkaar verbond. Langs deze weg moesten

de legers dezer landen in de beoorloging van elkander voorbij. Meer bepaald, ligt Megiddo bij het

punt waar uit zuidwestelijke richting een pas uit het Samaritaans bergland in de vlakte Esdrelon

uitkomt. Hier was het dat de vrome koning Josias het Egyptische leger van koning Nechao de

doortocht wilde versperren, maar hij leed de nederlaag en sneuvelde in de strijd (II Kron. 35:20/24)

(II Kon. 23:29/30). Door deze bergpas loopt nu de moderne grote landweg.

 

De omgeving van Megiddo, ja, soms de hele Esdrelonvlakte werd ook vlakte van Megiddo genoemd

en de vele waterrijke bronnen noemde men de “wateren van Megiddo” (Recht. 5:19)

(II Kron. 35:22...enz.). Samen vormen ze de bestendige beek die nu w Ledjoen heet en haar water na

een loop van 8 kilometer in de Kison uitstort; ze is er de waterrijkste bijrivier van. Haar naam Legio

heeft ze ontleend aan de stad legio.

 

De imposante heuvel, waarop Megiddo teruggevonden is, heet nu Moetesellin, en men vermoedt dat

deze naam in laatste instantie teruggaat tot de gouverneurs, die door Salomon over deze stad en

omgeving district aangesteld werden (I Kon. 4:12); hij betekend gouverneur. Megiddo was één van

Salomo`s vestingsteden, door hem herbouwd en versterkt. Ook kon de “paardenkoning” hier,

aan de rand van Esdrelonvlakte, zijn vele paarden bij rijtochten en in gevechten best gebruiken.

Ook zijn “de paardenstallen van Salomon” één van de ophefmakendste vondsten die men op de heuvel

Moetesellim heeft gedaan. Eén complex stallen werd teruggevonden in het noordoosten der stad,

nabij de grote noordelijke poort; een ander complex in het zuidwesten, nabij de kleiner zuidelijke

poort; de stadsmuren volgden de rand van de ronde heuvelvlakte. Een andere voornaam bouwwerk

werd gevonden aan de oostkant van de stad; het bestond uit een open binnenplaats met aan drie

zijden overdekte lange vertrekken. Dit zou wel het gebouw kunnen zijn, op wiens ronde binnenplaats

wij Jezus straks zieken zullen zien genezen.

 

3) Legio. Het is de naam van de stad die in Christus tijd de rol en het belang van het vervallen

Megiddo had overgenomen. Van Legio is een uitgestrekt ruïneveld overgebleven. De Arabische naam

Ledjoen is een vervorming van het Latijnse woord Legio, legioen, naam die aan deze plaats verbonden

bleef, nadat een Romeins legioen hier lange tijd gekampeerd had. Ledjoen ligt op de linker- of

noordkant van de beek Ledjoen, ten zuiden van de hoge heuvel van Megiddo en strekt zich

noordwaarts 1 kilometer ver tot 200 meter van de heuvel Moetesellim of Megiddo uit.

 

Legio erfde ook het handelsbelang van Megiddo, gezien zijn ligging op een kruispunt van wegen,

waar vele karavanen voorbij kwamen. Vandaar dat Katarina hier ook een tollenaarsbedrijf en

meerdere herbergen vermeldt. Nog vindt men een karavaanherberg aan de zuidkant van de beek en

het dorp Ledjoen, een herberg die ook heden nog dienst doet. Uit het ruïneveld kan men besluiten

dat de stad Ledjoen zich uitstrekte van de beek over een lage heuvel 1 kilometer ver tot in de buurt

van de heuvel Moetesellim. In het zuiden ligt ook nog een brug over de beek, waarover men uit het

huidige dorp in het landschap komt, waar wij Jezus straks zullen zien komen om de arbeiders toe te

spreken.

 

4) Dabbeset, de stad van Bartolomeus. Is een grensstad van de stam Zabulon, in zijn zuidwesthoek,

nabij de Kison. Hoewel de stad niet teruggevonden is, moet ze ongeveer liggen te Tell esj-Stemmam.

Verder zal Katarina zeggen: “In het begin van zijn reis van Naim naar Megiddo kon Jezus Dabbeset

zien liggen; later, wanneer Hij Megiddo naderde, niet meer, wegens de vooruitspringende hoogten

van Megiddo. Hij ging dus eerst westwaarts, sloeg dan zuidwestkant af; zodra zij de kleine

heuvelketen rechts hadden, verdween Dabbeset er achter.

 

Om de middag verliet Hij Naïm. Maroni, de jongeling en al haar huisgenoten, de genezenen en vele

goede burgers uit de stad deden Hem uitgeleide. Enige wachten Hem op voor de poort, bezongen in

psalmen zijn lof en wuifden Hem met groene takken tegen. Hij ging met de leerlingen westwaarts,

aan de noordzijde van de Kison (De naam is hier goed gebruikt, als wij onder Kison ook zijn

vertakkingen verstaan). De bergen die in het zuiden de vallei van Nazaret sluiten, had Hij ter

rechterzijde en Hij ging over een riviertje dat van noord naar zuid (van het noordoosten naar het

zuidwesten) in de Kison vloeit, als daalde het van Nazaret af. (Het begint bij Kislot, het huidige Iksal).

 

Hij onderwees op de overzijde van dit riviertje landarbeiders die op het veld zaaiwerk aan het

verrichten waren. Eerst tegen de avond ging Hij met de leerlingen de nieuwe voorstad van Megiddo

binnen (namelijk Legio). Het ligt aan de voet van een gebergte (namelijk het Samaritaans gebergte,

dat hier een verlenging is van de Karmelketen). Aan de westzijde van dit gebergte komt men in het

dal Sjabloon (moet zijn: Saron, naam van de kustvlakte tussen Jaffa en de Karmelkaap).

Hij ging hier in een herberg, waarvoor Hij nog deze avond een leerrede hield. Als de mensen op de

velden Jezus met zijn gezelschap zagen naderen, zag ik hen naar hun kleren lopen en ze aantrekken;

onder hun arbeid hadden zij die afgelegd. (Het dal van Nazaret is de door heuvels ingesloten vallei,

waarin Nazaret gelegen is, met het dal of wadi, die tussen de twee toppen van de valse

afstortingsberg in de Esdrelonvlakte uitmondt).

 

I. 74

Woensdag, 20 november. 1 Kislew. Nieuwe Maan.

Megiddo zelf ligt op de hoogte (heuvel Moetesellim) en is vervallen, ja, half verwoest. Midden in de

stad staat een deels ineengestorte, deels ook met gras begroeide bouwrest; ze heeft hier en daar nog

halve bogen; dit zal oudtijds wel een kasteel van de koningen van Kanaan geweest zijn (Jos. 12:21) (1).

Ik hoorde ook dat Abraham in dit gewest is geweest (2). Ook is hier in de buurt de deugdzame koning

Josias door de Egyptenaren verslagen en dodelijk gewond geworden. Ik zag dat hij in deze stad

gestorven is (3).

 

Een nieuwe en levendiger wijk van Mediggo is de voorstad (Legio), waar Jezus is ingegaan;

ze bestaat uit een lange rij van gebouwen aan de voet van de heuvel (Moetesellim), waar een grote

handelsweg van uit Ptolemaïs voorbij loopt. Daarom staan hier vele grote herbergen en wonen hier

ook tollenaars, die Jezus lering gisteren gehoord hebben; ze kwamen heden weer bij Hem en hadden

het besluit genomen boetvaardigheid te doen en zich te laten dopen. De Farizeeën van deze plaats

waren hierover ten zeerste verbitterd.

 

Er is hier een zeer grote menigte zieken verzameld en in de morgen kwamen er nog gedurig nieuwe

bij. Jezus liet hun door de leerlingen zeggen dat Hij tegen de avond tot hen zou komen en Hij regelde

hoe zij gerangschikt en geplaatst moesten worden en de leerlingen zorgden daarvoor. Bij de ingang

voor de stad Megiddo was een groot rond grasplein, met muren en gebouwen omgeven.

Ook deze groep gebouwen was een weinig vervallen. In deze omtrek werden de zieken volgens

de aard van hun ziekte in een kring geplaatst.

 

Jezus trok des namiddags met de leerlingen weer het landschap in, naar een dal ten oosten van de

stad en onderrichtte op zijn rondwandeling de zaaiarbeiders in parabelen. Ook vele van de reeds

geschoolde leerlingen onderwezen hen; zij bereidden ook groepen dagloners, die verderaf werkten,

op Jezus komst en lering voor. Aan hen die Hij verliet, verklaarden zij vele gezegden van de Heer,

die zij niet goed verstaan hadden en zij vertelden hun ook Jezus wonderen. Hetzelfde onderricht

werd meestal herhaald, zodat de mensen die achteraf bijeenkwamen en Jezus leer bespraken,

allen hetzelfde wisten. Alleen hadden de aandachtiger en dieper denkende toehoorders alles beter

doorgrond en dezen gaven dan daarvoor uitleg aan de trageren van begrip. Daar de mensen in dat

warme land dikwijls onder hun arbeid moesten rusten, zo onderwees Jezus hen in die tussenpozen,

of ook wanneer zij gingen zitten schaften.

 

Commentaar:

 

1) Kasteel der koningen van Kanaän. Megiddo is een oude, Kanaänietische koningsstad (Jos. 12:21).

Dat er na 12 eeuwen nog veel van overbleef, is aanneembaar, te meer daar Salomo, zijn gouverneurs

of latere oversten het hersteld zullen hebben (I Kon. 4:12) (I Kon. 9:19). In opgravingen vermeldt

J.simons aan de oostkant van de stad een gebouwencomplex met drie vleugels en een open

binnenplein. In Nouv. Revue théol.1938,blz.85 zegt hij er nog over: “Blijkbaar is dit het paleis geweest

van een plaatselijke vorst of van een stadsbestuurder of landvoogd. Het bestond waarschijnlijk reeds

in de 15e, 14e of 13e eeuw voor Christus. Tijdens de opgravingen werd hier een hele verzameling

kunstschatten ontdekt.”

 

 

 

2) Abraham in dit gewest. Te Betel sprak God tot Abraham: “Sta op en doorwandel het land, Ik wil het

u geven” (Gen. 13:17). Aan de noordvoet van de heuvel Moetesellim ontspringt in een grot met

rondgewelfde ingang een rijke bron die een beek vormt. Bij de bewoners van dit gewest bestaat een

traditie dat Abraham, door met zijn stok op de rots te slaan, de overvloedige bron ten behoeve van

de stad heeft doen ontspringen. Deze traditie of legende is vermeld bij de Arabische

geschiedschrijvers en geografen Jaqoet en Ibn el-Faqih. Ik hoorde dat Abraham in dit gewest is

geweest, zegt Katarina. Dus kan zij dit van de inlanders gehoord hebben, terwijl ze hier bij Jezus was.

 

3) Josias in deze stad gestorven. “Gedurende zijn regering rukte Farao Necho, de koning van Egypte,

naar de rivier de Eufraat tegen de koning van Assjoer op. Koning Josias trok tegen hem op,

maar sneuvelde reeds bij de eerste ontmoeting te Megiddo; zijn dienaren brachten zijn lijk op een

wagen van Megiddo naar Jeruzalem” (II Kon. 23:29/30) (II Kron. 35:23/24).

 

 

Leerlingen van Johannes bij Jezus.

 

I. 75

Terwijl ik Jezus met de leerlingen op weg zag door de velden, ontwaarde ik enige, me dunkt vier

leerlingen van Johannes, die na een lange reis hier aankwamen; zij groetten de leerlingen, voegden

zich bij hen en luisterden toe; zij hadden stroken vel om de nek en riemen om hun middel.

Deze waren niet door Johannes gezonden, hoewel zij met hem en zijn leerlingen verkeerden;

het waren mislopen en ontaarde leerlingen van Johannes; zij spanden ook met de Herodianen samen

en waren uitgezonden om te spioneren, vooral om uit te horen wat Jezus leerde over zijn Rijk;

zij waren veel strenger, hoffelijker en fijner van manieren dan de leerlingen van Jezus.

Bij hen was het vel van Johannes reeds in een soort stool van schaapsvel, en zijn lering in een stijf,

sektarisch formalisme veranderd.

 

 

Andere leerlingen van Johannes

Het geval (Mat. 11:1/15) (Luc. 7:17/30). 

 

Omstreeks 5 uur kwam er nog een andere groep leerlingen van Johannes aan; zij waren met hun

twaalven. Twee van hen waren door Johannes gestuurd als eigenlijke gezanten en de overigen waren

als getuigen meegekomen. Op het ogenblik van hun aankomst begaf Jezus zich juist uit het landschap

naar Megiddo terug en zij volgden de andere leerlingen op de voet. Enige van hen waren bij de laatste

wonderen van Jezus tegenwoordig geweest en tot Johannes teruggelopen. Ook waren sommige

leerlingen van Johannes, aanstonds na de opwekking van de jongeling van Naïm van de schare

afgeweken en naar Macherus gesneld (Luc. 7:18), waar zij tot Johannes zeiden: “Wat is er aan de

hand? Wat beduidt dat? Wat is daarvan te denken? Hoe zit dat allemaal ineen? Dit alles hebben wij van

Hem gezien, zulke woorden van Hem gehoord! Maar anderzijds zijn, zijn leerlingen veel vrijer in het

vasten dan wij! Veel lakser in alle wetsonderhoudingen! Wie moeten wij volgen? Wie mag Hij zijn?

Waarom geneest Hij alle zieken, troost en helpt Hij geheel vreemde mensen, en verzet Hij geen

enkele stap om u te verlossen?

 

I. 76

Johannes nu hoorde in de gevangenis de werken van de Christus en liet Hem door zijn discipelen

de vraag overbrengen: Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten? En Jezus

antwoordde en zeide tot

Maak jouw eigen website met JouwWeb