GENESIS – ZEVENENVEERTIGSTE HOOFDSTUK
GENESIS 47 : 1 - 31
1. En Jozef kwam en hij boodschapte Farao en hij zei: Mijn vader en mijn broers en
hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee en alle dingen die zij hebben,
zijn gekomen uit het land Kanaän; en zie, zij zijn in het land Gosen.
2. En vanuit het deel van zijn broers nam hij vijf mannen en hij stelde hen voor Farao.
3. En Farao zei tot de broers van hem: Wat zijn uw werken; en zij zeiden tot Farao:
Herder van het kleinvee zijn uw knechten, ook wij, ook onze vaders.
4. En zij zeiden tot Farao: Om als vreemdelingen te verkeren in het land zijn wij
gekomen, omdat er geen weide is voor het kleinvee dat uw knechten hebben, omdat de
honger zwaar is in het land Kanaän; en nu, ik bid u, dat uw knechten wonen in het
land Gosen.
5. En Farao zei tot Jozef, al zeggende: Uw vader en uw broers zijn tot u gekomen.
6. Het land van Egypte is vóór u, dit; in het beste van het land doe uw vader en uw
broers wonen; dat zij wonen in het land Gosen; en indien gij kent en er zijn onder hen
mannen van kloekheid; en gij zet hen tot vorsten van het vee over hetgeen ik heb.
7. En Jozef deed zijn vader Jakob komen en hij stelde hem voor Farao; en Jakob
zegende Farao.
8. En Farao zei tot Jakob: Hoe vele zijn de dagen der jaren van uw leven.
9. En Jakob zei tot Farao: De dagen der jaren van mijn vreemdelingschappen zijn
dertig en honderd jaren; slechts weinig en boos zijn de dagen der jaren van mijn leven
geweest en zij hebben niet bereikt de dagen der jaren des levens van mijn vaderen, in
de dagen van hun vreemdelingschappen.
10. En Jakob zegende Farao en hij ging uit van voor Farao.
11. En Jozef deed zijn vader en zijn broers wonen en hij gaf hun een bezitting in het
land van Egypte, in het beste van het land, in het land Rameses, gelijk als Farao
geboden had.
12. En Jozef onderhield zijn vader en zijn broers en het ganse huis van zijn vader, met
brood, tot de mond van het kleine kind.
13. En er was geen brood in het gehele land, omdat de honger zeer zwaar was en het
land van Egypte en het land Kanaän leed van voor de honger.
14. En Jozef verzamelde alle zilver dat in het land van Egypte en in het land Kanaän
gevonden werd, voor de opbrengst die zij kochten; en Jozef deed het zilver komen tot
Farao’s huis.
15. En het zilver was verteerd vanuit het land van Egypte en vanuit het land Kanaän;
en zij kwamen, geheel Egypte, tot Jozef, al zeggende: Geef ons brood en waarom
zouden wij naast u sterven, omdat het zilver ontbreekt.
16. En Jozef zei: Geeft uw kudden vee en ik zal u geven tot uw kudden vee, indien het
zilver ontbreekt.
17. En zij deden hun kudden vee komen tot Jozef en Jozef gaf hun brood voor de
paarden en voor het vee van de kudde van kleinvee en voor het vee van de kudde van
grootvee en voor de ezels; en hij voorzag hen van brood voor al hun vee in dit jaar.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2524
18. En dit jaar was geëindigd en zij kwamen tot hem in het tweede jaar en zij zeiden
tot hem: Wij zullen het aan de heer niet verhelen, daar toch het zilver verteerd is en
het vee van het beest tot de heer; niet is overgebleven vóór de heer dan alleen ons
lichaam en onze grond.
19. Waarom zouden wij sterven tot uw ogen, ook wij, ook onze grond; koop ons en
onze grond voor brood en wij zullen leven, wij en onze grond, knechten voor Farao;
en geef zaad en wij mogen leven en niet sterven en de grond zij niet verwoest.
20. En Jozef kocht alle grond van Egypte voor Farao, omdat de Egyptenaren
verkochten eenieder zijn veld, aangezien de honger sterk over hen geworden was en
het land kwam aan Farao.
21. En het volk, hij bracht het over tot de steden, van het einde van de grens van
Egypte en tot het einde ervan.
22. Alleen de grond van de priesters kocht hij niet, omdat een deel was vastgesteld
voor de priesters door Farao en zij aten hun vastgesteld deel dat Farao hun gegeven
had; deswege verkochten zij hun grond niet.
23. En Jozef zei tot het volk: Ziet, ik heb u heden gekocht, uw grond voor Farao; ziet,
zaad voor u en bezaait de grond.
24. En het zal geschieden in de inkomsten en gij zult een vijfde aan Farao geven en
vier delen, het zal voor u zijn, tot zaad des velds en tot uw spijze en voor hen in uw
huizen en tot spijze voor uw kleine kinderen.
25. En zij zeiden: Gij hebt ons levend gemaakt; dat wij genade vinden in de ogen des
heren en wij zullen Farao knechten zijn.
26. En Jozef stelde het tot een inzetting tot op deze dag over de grond van Egypte:
voor Farao tot het vijfde; alleen de grond van de priesters, alleen de hunne, was niet
voor Farao.
27. En Israël woonde in het land van Egypte, in het land Gosen; en zij hadden een
bezitting daarin en zij waren vruchtbaar en vermenigvuldigden zeer.
28. En Jakob leefde in het land van Egypte zeventien jaren en het was, de dagen van
Jakob, de jaren zijns levens, zeven jaren en veertig en honderd jaren.
29. En de dagen van Israël naderden om te sterven en hij riep zijn zoon Jozef en hij zei
tot hem: Indien ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen, leg, ik bid u, uw hand
onder mijn dij en doe barmhartigheid en waarheid met mij, dat gij mij, ik bid u, niet
begrave in Egypte.
30. En ik ligge met mijn vaderen en gij drage mij vanuit Egypte en gij begrave mij in
hun graf; en hij zei: Ik, ik zal doen naar uw woord.
31. En hij zei: Zweer mij; en hij zwoer hem; en Israël kromde zich in op het hoofd des
beds.
INHOUD
6059. Nadat het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, te weten Israël, verbonden was met
het innerlijke hemelse, te weten Jozef, waarover in het vorige hoofdstuk, wordt in dit
hoofdstuk in de innerlijke zin gehandeld over het inbrengen van de ware dingen van de Kerk
die in het natuurlijke zijn, in het wetenschappelijke; de ware dingen van de Kerk die in het
natuurlijke zijn, zijn de zonen van Jakob; het algemene ware is daar Jakob; het
wetenschappelijke waarin die ware dingen zijn ingebracht, is Farao.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2525
6060. Daarna wordt gehandeld over de wetenschappelijke dingen, hoe die in orde zijn
gebracht door het innerlijke hemelse, te weten Jozef, namelijk dat eerst de wetenschappelijke
ware dingen daarna de ware dingen van het goede en de goede dingen van het ware en
tenslotte het gehele natuurlijke ten aanzien van de wetenschappelijke dingen, onder hun
algemene zijn gebracht.
6061. Tenslotte wordt gehandeld over de wederverwekking van het geestelijk goede vanuit
het natuurlijke, namelijk Israël.
DE INNERLIJKE ZIN
6062. vers 1 . En Jozef kwam en hij boodschapte Farao en hij zei: Mijn vader en mijn broers
en hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee en alle dingen die zij hebben, zijn
gekomen uit het land Kanaän; en zie, zij zijn in het land Gosen.
En Jozef kwam en hij zei, betekent de tegenwoordigheid van het innerlijk hemelse in het
natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn en vandaar de invloeiing en de
doorvatting; mijn vader en mijn broers, betekent het geestelijk goede in het natuurlijke en de
ware dingen van de Kerk daar; hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee,
betekent de innerlijke en de uiterlijke goede dingen van het ware; en alle dingen die zij
hebben, betekent al wat daaruit is; zijn gekomen uit het land Kanaän, betekent dat zij van de
Kerk zijn; en zie, zij zijn in het land Gosen, betekent dat zij zijn in het midden van het
natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn.
6053. En Jozef kwam en hij boodschapte Farao en hij zei; dat dit de tegenwoordigheid van het
innerlijk hemelse in het natuurlijke betekent, waar de wetenschappelijke dingen zijn en
vandaar de invloeiing en de doorvatting, staat vast uit de betekenis van tot iemand komen,
namelijk de tegenwoordigheid, zoals in nr. 5934; uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het
innerlijk hemelse, waarover de nrs. 5869, 5877; uit de betekenis van boodschappen, namelijk
het invloeien, waarover nr. 5966; uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke en
vandaar het wetenschappelijke in het algemeen, nrs. 5799, 6015; en uit de betekenis van
zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk doorvatten, nrs. 1791, 1815, 1819,
1822, 1898, 1919, 2080, 2619, 2862, 3509, 5687; daaruit blijkt dat met Jozef kwam en hij
boodschapte Farao en hij zei, de tegenwoordigheid wordt aangeduid van het innerlijk hemelse
in het natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn en vandaar de invloeiing en de
doorvatting.
Over de invloeiing van het innerlijke in het natuurlijke of het uiterlijke en over de doorvatting
van dit is eerder vele malen gesproken en het werd getoond dat het natuurlijke blijft bestaan
en leeft vanuit de invloeiing uit het innerlijke, dat wil zeggen, door het innerlijke uit de Heer;
het natuurlijke immers heeft zonder de invloeiing daaruit niet enig leven, omdat het in de
natuur van de wereld is en daaruit alles trekt en de natuur van de wereld is geheel en al zonder
leven; daarom, opdat het natuurlijke bij de mens zal leven, moet er invloeiing zijn uit de Heer,
niet alleen rechtstreeks uit Hem, maar ook door middel van de geestelijke wereld en dus bij de
mens in zijn innerlijke, want dit is in de geestelijke wereld; daaruit nu moet er invloeiing zijn
in het natuurlijke opdat het zal leven; het natuurlijke van de mens is gevormd om daaruit het
leven op te nemen; dit nu wordt verstaan onder de invloeiing van het innerlijk hemelse in het
natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2526
Vanuit de invloeiing uit het innerlijke ontstaat de doorvatting in het uiterlijke of in het
natuurlijke, dat door Farao wordt uitgebeeld, want de invloeiing en de doorvatting stemmen
wederzijds met elkaar overeen, nr. 5743.
6064. Mijn vader en mijn broers; dat dit het geestelijk goede in het natuurlijke betekent en de
ware dingen van de Kerk daar, staat vast uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is,
namelijk het geestelijk goede in het natuurlijke, zoals in de nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817,
5819, 5826, 5833; en uit de uitbeeldingen van de zonen Israëls, namelijk de ware dingen van
de Kerk in het natuurlijke, waarover de nrs. 5414, 5879, 5951; de invloeiing en de
doorvatting, waarover hiervoor, nr. 6063, zijn over die dingen, namelijk over het geestelijk
goede en over de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke.
6065. Hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee; dat dit de innerlijke en de
uiterlijke goede dingen van het ware betekent, staat vast uit de betekenis van de kudden van
kleinvee, namelijk de innerlijke goede dingen en van de kudden van grootvee, namelijk de
uiterlijke goede dingen, nrs. 5913, 6048; dat het de goede dingen van het ware zijn die worden
aangeduid, komt omdat het geestelijk goede, dat door Israël wordt uitgebeeld, het goede van
het ware is, nr. 4598.
De goede dingen die in de hemel en bij de mens zijn, zijn vanuit tweevoudige oorsprong,
namelijk vanuit de oorsprong in de wil en vanuit de oorsprong in het verstand; in het goede
vanuit de oorsprong in de wil zijn de Oudsten geweest, die van de hemelse Kerk waren; maar
in het goede vanuit de oorsprong in het verstand zijn de Ouden geweest, die van de geestelijke
Kerk waren; in het eerstgenoemde goede zijn zij die in de binnenste of derde hemel zijn, in
het laatstgenoemde echter zijn zij die in de middelste of tweede hemel zijn; wat en hoedanig
het verschil is, is meermalen in de ontvouwingen gezegd; het goede dat vanuit de oorsprong
in de wil is, is het goede waar vanuit het ware is, maar het goede dat vanuit de oorsprong in
het verstand is, is het goede dat vanuit het ware is, of het goede van het ware; dit goede is in
zich niets anders dan het ware met de daad.
6066. En alle dingen die zij hebben; dit betekent alles wat daaruit is, zoals eerder in nr. 6046.
6067. Zijn gekomen uit het land Kanaän; dat dit betekent dat zij van de Kerk zijn, staat vast
uit de betekenis van uit een bepaald land komen, namelijk daaruit zijn; en uit de betekenis van
het land Kanaän, namelijk het rijk van de Heer in de hemelen en het rijk van Hem op aarde, te
weten de Kerk, waarover de nrs. 1607, 3038, 3481, 3686, 3705, 4447, 4454, 5136.
6068. En zie, zij zijn in het land Gosen; dat dit betekent dat zij zijn in het midden van het
natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn, staat vast uit de betekenis van Gosen,
namelijk het midden of het binnenste in het natuurlijke, nrs. 5910, 6028, 6031.
Dat het in het midden van het natuurlijke is, daarmee is het als volgt gesteld: wanneer de
goede en de ware dingen die van de Kerk zijn, dat wil zeggen, die vanuit het Woord van de
Heer zijn, erkend zijn en met het geloof opgenomen in het natuurlijk, dan houden die het
midden daar; want de dingen die rechtstreeks onder de beschouwing zijn, zijn in het midden;
de dingen echter die niet rechtstreeks onder de beschouwing vallen, zijn aan de zijden;
vandaar verschijnen de dingen die in het midden zijn, helder, maar die welke aan de zijden
zijn, duister; het is hiermee gesteld zoals met het gezicht van het oog; de dingen die daar
rechtstreeks onder zijn, zijn in het midden, dat wil zeggen, in het middelpunt en verschijnen
helder; maar die welke niet rechtstreeks daaronder zijn, zijn afgelegen van het midden, dat wil
zeggen aan de zijden en verschijnen duister; het innerlijk oog immers, dat het verstandelijk
gemoed is en het gezicht heeft uit het licht van de hemel, beschouwt de dingen die in het
natuurlijke zijn en die de wetenschappelijke dingen zijn, buiten zich, zoals het uitwendige oog
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2527
de objecten of het veld van de objecten buiten zich beschouwt; het innerlijk gezicht wordt
bepaald tot die dingen die het meest verlustigen en die ter harte gaan en vestigt daarop een
rechtstreekse blik, zoals ook het uiterlijke gezicht op eendere dingen op de velden van de
objecten; zo dus wordt het innerlijk gezicht bepaald tot de wetenschappelijke dingen die het
meest samenstemmen met het ware en het goede waarin de mens is; deze wetenschappelijke
dingen zijn dan voor hem in het midden.
Dat het innerlijk gezicht de wetenschappelijke dingen beschouwt, komt daarvandaan omdat
het geestelijk is en vandaar wordt bepaald tot de geestelijke dingen, dus tot de
wetenschappelijke dingen, want deze vallen onder de geestelijke beschouwing.
6069. vers 2-6. En vanuit het deel van zijn broers nam hij vijf mannen en hij stelde hen voor
Farao. En Farao zei tot de broers van hem: Wat zijn uw werken; en zij zeiden tot Farao:
Herder van het kleinvee zijn uw knechten, ook wij, ook onze vaders.
En zij zeiden tot Farao: Om als vreemdelingen te verkeren in het land zijn wij gekomen,
omdat er geen weide is voor het kleinvee dat uw knechten hebben, omdat de honger zwaar is
in het land Kanaän; en nu, ik bid u, dat uw knechten wonen in het land Gosen.
En Farao zei tot Jozef, al zeggende: Uw vader en uw broers zijn tot u gekomen.
Het land van Egypte is vóór u, dit; in het beste van het land doe uw vader en uw broers
wonen; dat zij wonen in het land Gosen; en indien gij kent en er zijn onder hen mannen van
kloekheid; en gij zet hen tot vorsten van het vee over hetgeen ik heb.
En vanuit het deel van zijn broers, nam hij vijf mannen, betekent vanuit de ware dingen van
de Kerk enige; en hij stelde hen voor Farao, betekent het inbrengen in de wetenschappelijke
dingen; en Farao zei tot de broers van hem, betekent de doorvatting ten aanzien van de ware
dingen van de Kerk in het natuurlijke; wat zijn uw werken, betekent, over de functies en de
nutten; en zij zeiden tot Farao: Herder van het kleinvee zijn uw knechten, betekent dat zij tot
het goede leiden; ook wij, ook onze vaders, betekent dat het zo is vanaf de Ouden; en zij
zeiden tot Farao, betekent het continue van de doorvatting; om als vreemdelingen te verkeren
in het land zijn wij gekomen, betekent dat het was om het leven te zoeken in de
wetenschappelijke dingen; omdat er geen weide is voor het kleinvee dat uw knechten hebben,
betekent dat de wetenschappelijke dingen ontbreken waarin de goede dingen van het ware
zijn; omdat de honger zwaar is in het land Kanaän, betekent dat er gebrek is aan zulke dingen
in de Kerk; en nu, ik bid u, dat uw knechten wonen in het land Gosen, betekent opdat zij in
het midden van hen leven; en Farao zei tot Jozef, al zeggende, betekent de doorvatting in het
natuurlijke waar de wetenschappelijke dingen zijn; uw vader en uw broers zijn tot u gekomen,
betekent ten aanzien van de invloeiing van het innerlijke hemelse in het geestelijk goede
vanuit het natuurlijke en in de ware dingen van de Kerk daar; het land van Egypte is vóór u,
dit, betekent dat de wetenschappelijke dingen van het natuurlijk gemoed onder het toezicht
zijn van het innerlijk hemelse; in het beste van het land doe uw vader en uw broers wonen,
betekent dat zij in het binnenste ervan mogen leven; dat zij wonen in het land Gosen, betekent
waar het midden is; en indien gij kent en er zij onder hen mannen van kloekheid, betekent de
voortreffelijker dingen in de leer; en gij zet hen tot vorsten van het vee over hetgeen ik heb,
betekent dat zij de primaire dingen van de wetenschappelijke dingen zouden zijn.
6070. En vanuit het deel van zijn broers nam hij vijf mannen; dat dit betekent uit de ware
dingen van de Kerk enige, staat vast uit de uitbeelding van de zonen van Jakob, die hier de
broers zijn, namelijk de ware dingen van de Kerk, waarover de nrs. 5403, 5419, 5427, 5458,
5512; en uit de betekenis van vijf, namelijk enige, waarover de nrs. 4638, 5291.
6071. En hij stelde hen voor Farao; dat dit het inbrengen in de wetenschappelijke dingen
betekent, staat vast uit de uitbeelding van Farao, namelijk het wetenschappelijke in het
algemeen, nrs. 5799, 6015; het inbrengen wordt aangeduid met voor hem stellen, want het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2528
doel waarom hij hen voorstelde, was om in te brengen, dat wil zeggen, de ware dingen van de
Kerk, want deze zijn de zonen van Jakob.
Ten aanzien van de ware dingen, dat die moeten worden ingebracht in de wetenschappelijke
dingen van de Kerk, zie de nrs. 6004, 6023, 6052; maar omdat dit heden ten dage een
onbekende zaak is, moet het nog verder worden toegelicht; de wetenschappelijke dingen van
de Kerk zijn heden ten dage de dingen die van de letterlijke zin van het Woord zijn; als aan
die wetenschappelijke dingen niet de ware dingen vanuit de innerlijke zin worden ingebracht,
kan het gemoed tot elke ketterij worden afgeleid; maar als de ware dingen daarin zijn
gebracht, kan het gemoed niet tot ketterijen worden afgeleid; zo bijvoorbeeld kan degene die
vanuit de letterlijke zin van het Woord heeft geput, dat God toornt, straft, in verzoeking leidt,
in de hel werpt en het boze doet, tot valse voorstellingen over God worden afgeleid, zoals dat
uit het Goede zelf, dat God is, ook het boze kan voortkomen, dus wat aan Hem
tegenovergesteld is, terwijl toch het goede uit het goede en het boze uit het boze komt; maar
dit wetenschappelijke verschijnt met een ander aangezicht als daaraan de innerlijke ware
dingen worden toegevoegd, zoals dit ware: dat het het boze bij de mens is dat de mens doet
toornen, dat in verzoekingen leidt, straft, in de hel werpt en vanuit zich aanhoudend boze
dingen voortbrengt; en dat het met die dingen is gesteld zoals met de wetten in de
koninkrijken; de wetten zijn vanuit de koning, de boze dingen van de straf echter zijn niet
vanuit de koning, maar vanuit hen die boze dingen doen.
Eveneens dit ware, dat het de hellen zijn waar vanuit al het boze is en dat dit wordt
toegestaan, omdat het onvermijdelijk is ter wille van de mens; deze immers is in het boze en
zijn leven is daaruit; en daarom, indien hij niet in het boze wordt gelaten, kan hij niet in het
vrije zijn en dus niet hervormd worden; niettemin komt uit God niets dan het goede, want
voor zoveel de mens het toelaat, buigt God het boze tot het goede.
Ook dit ware, dat de meest algemene dingen eerst geloofd moeten worden en dat die
naderhand verlicht moeten worden door de afzonderlijke ware dingen; dus dit
wetenschappelijk algemene, dat alle dingen die ook maar gebeuren, uit God zijn, dus
eveneens de boze dingen van de straf; maar hoe die uit God zijn, moet naderhand geleerd
worden en verder hoedanig en vanwaar datgene is wat vanuit toelating plaatsvindt.
Evenzo dit ware, dat elke eredienst van God noodzakelijkerwijs het beginsel moet leiden
vanuit de heilige vrees en in welke vrees dit is gelegen dat God de goeden beloont en de
bozen straft; de eenvoudigen en de kleine kinderen geloven dit, omdat zij nog niet begrijpen
wat de toelating is; en dit volgens de woorden van de Heer: ‘Vreest liever Hem Die zowel het
lichaam als de ziel kan verderven in de gehenna’, (Mattheüs 10:28); wanneer zij dus in het
begin uit vrees het boze niet durven te doen, wordt geleidelijk de liefde met het goede
ingebracht en dan beginnen zij te weten en te doorvatten dat niets dan het goede uit God is en
dat het boze uit henzelf is; en tenslotte dat al het boze uit de hel is.
Bovendien doorvatten degenen die in de hemel zijn, dat niets dan het goede uit God is;
degenen echter die in de hel zijn, zeggen dat al het boze uit God is, omdat Hij het toelaat en
niet wegneemt; maar diegenen van hen die in de wereld der geesten zijn, krijgen dit antwoord,
dat zij, indien hun het boze werd afgenomen, geen leven zouden hebben en evenmin zou de
mens die in het boze is het leven hebben; en dat het boze dat in hen is, zichzelf straft volgens
de wet en dat zij door de boze dingen van de straf er zich tenslotte van onthouden de boze
dingen te doen en eveneens dat de bestraffing van de bozen de bescherming van de goeden is.
Daarbij komt nog dat zij die in het boze zijn en ook zij die in een uiterlijke eredienst zonder
een innerlijke zijn, zoals de Joden zijn geweest, in elk geval in de vrees voor God moeten zijn
en geloven dat Hij straft; vanuit de vrees immers voor God kunnen zij het goede doen, nooit
echter vanuit de liefde.
Wanneer deze en tal van andere ware dingen in dat wetenschappelijke worden ingebracht,
verschijnt het met een geheel ander aangezicht; dat wetenschappelijke immers wordt dan
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2529
zoals een doorzichtig vat waarin de ware dingen doorheen schijnen en maken dat het vat niet
anders wordt gezien dan als een enkel algemeen ware.
6072. En Farao zei tot de broers van hem; dat dit de doorvatting betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, waarover nr. 6063; en uit de uitbeelding van
Farao, namelijk het natuurlijke en het wetenschappelijke in het algemeen, nr. 6063; en uit de
uitbeelding van de zonen van Jakob, die hier de broers zijn, namelijk de ware dingen van de
Kerk in het natuurlijke, nr. 6064; daaruit blijkt dat met ‘Farao zei tot de broers van hem’ het
doorvatten van het natuurlijke wordt aangeduid ten aanzien van de ware dingen van de Kerk
daar.
6073. Wat zijn uw werken; dat dit betekent ten aanzien van de functies en de nutten, staat vast
uit de betekenis van de werken, namelijk de goede dingen, nr. 6048, dus de nutten en de
functies, want deze zijn de goede dingen; alle goede dingen die de goede dingen van de
naastenliefde worden genoemd, zijn niets anders dan nutten en nutten zijn niets anders dan
werken jegens de naaste, jegens het vaderland, jegens de Kerk en jegens het rijk van de Heer;
ook wordt de naastenliefde zelf, in zich beschouwd, niet naastenliefde voordat zij
daadwerkelijk wordt en een werk wordt; iemand liefhebben immers en hem niet het goede
doen wanneer men kan, is niet liefhebben; maar hem het goede doen wanneer men kan en wel
vanuit het hart, is hem liefhebben en dan liggen binnenin de daad zelf of in het werk alle
dingen van de naastenliefde jegens hem bevat; de werken immers zijn de samenvatting van
alle dingen van de naastenliefde en het geloof bij de mens en die zijn het die de geestelijke
dingen worden genoemd en zij worden ook goede dingen door de uitoefening ervan, dat wil
zeggen door de nutten.
De engelen die in de hemel zijn, verlangen, omdat zij in het goede zijn vanuit de Heer, niets
liever dan nutten te verrichten; deze zijn de verkwikkelijke dingen zelf van hun leven en zij
genieten ook volgens de nutten gezegendheid en gelukzaligheid, nrs. 453, 454, 696, 997,
3645; dit leert de Heer ook bij Mattheüs: ‘De Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid
Zijns Vaders, met Zijn engelen en dan zal Hij eenieder vergelden naar zijn werken’,
(Mattheüs 16:27); onder de werken worden hier niet de werken verstaan zodanig als die in de
uiterlijke vorm verschijnen, maar zodanig als ze in de innerlijke vorm zijn; zij hebben
namelijk het hoedanige van de naastenliefde in zich; de engelen zien de werken niet anders en
omdat de werken de samenvatting zijn van alle dingen van de naastenliefde en van het geloof
bij de mens en het leven maakt dat de naastenliefde naastenliefde en het geloof is, dus het
goede, had daarom de Heer Johannes meer lief dan de overige discipelen en lag deze bij het
avondmaal aan Zijn borst, (Johannes 21:20); want door hem werden de goede dingen van de
naastenliefde of de werken uitgebeeld; zie de voorreden tot Genesis in de hoofdstukken 18 en
22; daarom ook zei de Heer tot hem: ‘Volg Mij’ en niet tot Petrus, door wie het geloof werd
uitgebeeld; zie dezelfde voorreden; en daarom zei het geloof, namelijk Petrus, door wie het
geloof werd uitgebeeld, verontwaardigd: ‘Heer, wat echter deze; Jezus zei hem: Indien Ik wil
dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan; gij, volg Mij’, (Johannes 21:19,21-23);
hiermee werd ook voorzegd dat het geloof de werken zou verachten en dat die niettemin bij
de Heer zijn; zoals eveneens duidelijk kan vaststaan uit de woorden van de Heer tot de
schapen en de bokken, (Mattheüs 25:34-36), waar niets anders dan de werken worden
opgesomd.
Dat het geloof echter de Heer zou verwerpen, blijkt uit de uitbeelding door Petrus daarin dat
hij Hem driemaal verloochende; dat hij dit ’s nachts deed, betekent de laatste tijd van de Kerk,
wanneer er geen naastenliefde meer is, nr. 6000; en dat hij het driemaal deed, betekent dat die
tijd dan volledig is ingetreden, nrs. 1825, 2788, 4495, 5159; dat het was voordat de haan
kraaide, betekent voordat het nieuwe van de Kerk zou ontstaan, want de ochtendschemering
en de morgen, die op de nacht volgen, betekenen het eerste van de Kerk, nrs. 2405, 5962.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2530
6074. En zij zeiden tot Farao: Herder van kleinvee zijn uw knechten; dat dit betekent dat zij
tot het goede leiden, staat vast uit de betekenis van de herder van het kleinvee, namelijk hij
die tot het goede leidt, nr. 6044, hier de ware dingen die tot het goede leiden, omdat de ware
dingen van de Kerk de zonen van Jakob zijn.
6075. Ook wij, ook onze vaders; dat dit betekent dat het zo is vanaf de Ouden, staat vast uit de
betekenis van de vaders, namelijk diegenen die van de Oude Kerk waren, nr. 6050.
In het Woord worden, waar over de Joden en de Israëlieten wordt gehandeld, op tal van
plaatsen de vaders met lof vermeld; degenen die in de letterlijke zin blijven, verstaan onder de
vaders daar geen anderen dan Abraham, Izaäk en Jakob en eveneens de zonen van Jakob;
maar in de innerlijke zin worden daar onder de vaders, wanneer het in de goede zin is, niet
dezen verstaan, maar zij die van de Oudste Kerk waren, die vóór de vloed was en zij die van
de Oude Kerk waren, die na de vloed was; beiden werden vaders genoemd omdat van hen de
Kerk afstamde en de dingen die van de Kerk zijn waren afgeleid; onder de vaders worden
diegenen verstaan die van de Oude Kerk waren, bij Mozes: ‘Aan uw vaders heeft Jehovah lust
gehad om hen lief te hebben en Hij heeft hun zaad na hen uitverkoren’, (Deuteronomium
10:15); en bij dezelfde: ‘Gedenk aan de dagen der eeuwigheid, versta de jaren van geslacht
en van geslacht, toen de Allerhoogste aan de natiën de erfenis gaf, toen Hij de zonen des
mensen scheidde, heeft Hij de grenzen der volken gesteld naar het getal der zonen Israëls;
maar toen Jesurun vet werd, verzaakte hij God; zij offeren aan demonen, aan de goden die
van nabij gekomen waren en die uw vaders niet gekend hebben’, (Deuteronomium
32:7,8,15,17); deze dingen staan in het profetische gezang van Mozes, waarin over de Oude
Kerk wordt gehandeld van vers 7 tot 15 en over de nakomelingen van Jakob van vers 15 tot
44; de staat van de Oudste Kerk, die vóór de vloed was, wordt aangeduid met de dagen der
eeuwigheid; en de staat van de Oude Kerk, die na de vloed was, met de jaren van geslacht en
van geslacht; de staat van hun goede met de erfenis die de Allerhoogste aan de natiën gaf; en
de staat van hun ware daarmee dat de Allerhoogste de zonen des mensen scheidde, de grenzen
van de volken stelde naar het getal van de zonen Israëls; dat dit getal, of twaalf, alle ware
dingen van het geloof in de samenvatting zijn, zie de nrs. 577, 2089, 2129, 2130, 3272, 3858,
3913; daaruit blijkt dat met de vaders diegenen worden aangeduid die van de Oude Kerken
zijn.
Eender in deze volgende plaatsen; bij Jesaja: Ons huis der heiligheid en ons sieraad, waar
onze vaders U geloofd hebben, is tot een brand des vuurs geworden’, (Jesaja 64:11).
Bij Jeremia: ‘Heeft niet uw vader gegeten en gedronken; maar hij deed gericht en
gerechtigheid; toen ging het hem wel’, (Jeremia 22:15).
Bij dezelfde: ‘Zij hebben gezondigd tegen Jehovah, het habitakel der gerechtigheid en de
hoop van hun vaders, tegen Jehovah’, (Jeremia 50:7).
Bij David: ‘O God, wij hebben het met onze oren gehoord, onze vaders hebben ons verteld het
werk dat Gij gewerkt hebt in hun dagen, in de dagen der oudheid’, (Psalm 44:2); zo ook de
vaders bij, (Daniël 11:24,37,38); dat diegenen die van de Oude Kerken waren, onder de
vaders op deze plaatsen worden verstaan, verschijnt niet in de letterlijke zin, maar vanuit de
innerlijke zin, waarin gehandeld wordt over de Kerk en over haar goede en ware dingen; ook
wordt de Kerk zelf, omdat zij het hemels huwelijk is, dat wil zeggen, het huwelijk van het
goede en het ware, in het Woord ten aanzien van het goede ‘vader’ en ten aanzien van het
ware ‘moeder’ genoemd, nrs. 3703, 5581.
6076. En zij zeiden tot Farao; dat dit de aanhoudende doorvatting betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, nr. 6063; en uit de uitbeelding van Farao,
namelijk het natuurlijke in het algemeen, waarover eerder; dat het aanhoudende van de
doorvatting uit het natuurlijke wordt aangeduid, komt omdat ‘zij zeiden tot Farao’ even
tevoren ook werd gezegd, nr. 6074 en nu weer opnieuw.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2531
6077. Om als vreemdelingen te verkeren in het land zijn wij gekomen; dat dit betekent dat het
was om het leven te zoeken in de wetenschappelijke dingen, staat vast uit de betekenis van als
vreemdeling verkeren, namelijk onderricht worden en verder ook leven, nrs. 1463, 2025; zo is
dus komen om als vreemdeling te verkeren, komen om het leven te zoeken; en uit de
betekenis van het land, hier van het land van Egypte, namelijk waar het wetenschappelijke is,
dus het wetenschappelijke; dat Egypte het wetenschappelijke is, werd vaker getoond.
Dat het leven van het ware in de wetenschappelijke dingen is, of dat de ware dingen hun leven
in de wetenschappelijke dingen zoeken, daarover moet men weten dat alle dingen die in de
geestelijke wereld zijn en vandaar alle dingen die in de natuurlijke wereld zijn, steeds verder
zoeken waarin zij kunnen zijn en als oorzaak in de uitwerking kunnen werken, en wel om
aanhoudend iets voort te brengen; dit verdere is als het ware het lichaam en dat wat zoekt
daarin te zijn is als het ware de ziel; dit streven houdt niet op dan in de laatste dingen van de
natuur, waar de inactieve dingen voorkomen; in de natuurlijke wereld blijkt dit uit de
afzonderlijke dingen; ook in de geestelijke wereld; in deze zoekt het goede te leven in de ware
dingen en de ware dingen zoeken te leven in de wetenschappelijke dingen en de
wetenschappelijke dingen in de zinlijke en de zinlijke dingen in de wereld.
Wat in het bijzonder de ware dingen in de wetenschappelijke dingen betreft, moet men weten
dat de innerlijke ware dingen weliswaar kunnen worden gebracht in de wetenschappelijke
dingen, maar de ware dingen hebben daarin geen leven voordat daarin het goede is; in het
goede is het leven en in de ware dingen vanuit het goede en zo in de wetenschappelijke
dingen vanuit het goede door de ware dingen; dan is het goede zoals een ziel voor de ware
dingen en door de ware dingen voor de wetenschappelijke dingen, die zoals een lichaam zijn;
kort gezegd: de naastenliefde jegens de naaste maakt het geloof levend en bezielt het en door
het geloof de wetenschappelijke dingen die van het natuurlijk gemoed zijn.
Er zijn heden ten dage weinigen die weten dat de ware dingen en de wetenschappelijke dingen
onderscheiden zijn; de oorzaak hiervan is deze, dat weinigen in de ware dingen van het geloof
vanuit de naastenliefde zijn; en de ware dingen van het geloof waarin niet de naastenliefde is,
zijn niets anders dan wetenschappelijke dingen; zij zijn immers in het geheugen niet anders
dan de andere dingen die daar zijn; maar wanneer de ware dingen van het geloof zijn vanuit
de naastenliefde of wanneer daarin de naastenliefde is, onderscheiden zij zich op
onmiskenbare wijze van de wetenschappelijke dingen en verheffen zich daar soms uit en dan
bezien zij de wetenschappelijke dingen onder zich; dit kan zeer duidelijk vaststaan uit de staat
van de mens na de dood; deze kan dan redelijk denken en spreken over de ware en goede
dingen van het geloof en wel met veel meer inzicht dan in het leven van het lichaam, maar hij
kan geen wetenschappelijke dingen vanuit het geheugen tevoorschijn halen; deze zijn bij hem
zoals vergeten en uitgewist, hoewel hij ze allemaal met zich draagt, nrs. 2475-2477, 2479,
2480-2486; daaruit kan vaststaan dat de ware dingen van het geloof, die in zich geestelijk zijn
en de wetenschappelijke dingen, die in zich natuurlijk zijn, onderling zijn onderscheiden; en
dat de ware dingen van het geloof worden opgeheven vanuit de wetenschappelijke dingen
naar de hemel door de aandoening van het goede van de naastenliefde.
6078. Omdat er geen weide voor het kleinvee is dat uw knechten hebben; dat dit betekent dat
de wetenschappelijke dingen ontbreken waarin de goede dingen van het ware zijn, staat vast
uit de betekenis van de weide, die voor het kleinvee is, namelijk de wetenschappelijke dingen
waarin de goede dingen van het ware zijn, dus zijn ‘geen weide’ de wetenschappelijke dingen
waarin niet de goede dingen van het ware zijn.
De weide in de innerlijke zin is dat wat het geestelijk leven onderhoudt en vooral is dit het
wetenschappelijke ware; hiernaar verlangt immers de ziel van de mens zoals het lichaam naar
spijs; daarvandaan is de voeding en daarom is weiden onderricht worden, nr. 5201; dat de
wetenschappelijke en de ware dingen de ziel van de mens onderhouden, blijkt duidelijk uit het
verlangen naar weten bij de mens en verder ook uit de overeenstemming van de spijs met de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2532
wetenschappelijke dingen, nrs. 1480, 3114, 4792, 5147, 5293, 5340, 5342, 5576, 5579, 5915;
deze overeenstemming openbaart zich ook bij de mens wanneer hij spijs nuttigt; indien hij dit
doet onder het spreken en horen, worden de vaten die de chijl opnemen, geopend en wordt hij
vollediger gevoed dan indien hij alleen eet; de geestelijke ware dingen en het onderricht
daarin zouden een zodanige uitwerking bij de mens hebben indien zij in de aandoening van
het goede waren; dat de ware dingen het geestelijk leven voeden, komt vooral duidelijk uit bij
de goede geesten en de engelen in de hemel; beiden zijn in het aanhoudend verlangen naar
weten en wijs zijn en wanneer hun deze geestelijke spijs ontbreekt, zijn zij in een verlating en
in een lusteloosheid van leven en in een honger; en zij worden niet verkwikt en in het
gezegende van hun leven opgeheven dan wanneer aan hun verlangens is voldaan.
Opdat echter de wetenschappelijke dingen aan de ziel tot heilzaam voedsel strekken, moet
daarin het leven zijn vanuit de goede dingen van het ware; indien het leven niet daaruit is,
onderhouden de wetenschappelijke dingen weliswaar het innerlijk leven van de mens, maar
zijn natuurlijk leven, echter niet zijn geestelijk leven.
Dat de weide in de innerlijke zin datgene is wat het geestelijk leven van de mens onderhoudt,
blijkt ook uit andere plaatsen in het Woord, zoals bij Jesaja: ‘Ik heb u gegeven tot een verbond
des volks, om het land te herstellen, om te zeggen tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen die in
duisternis zijn: Onthult u; op de wegen zullen zij weiden en op alle hellingen zal hun weide
wezen’, (Jesaja 49:8,9); op de wegen weiden voor onderricht worden in de ware dingen; dat
de wegen de ware dingen zijn, nrs. 627, 2333; en dat weiden is onderricht worden, nr. 5201;
op alle hellingen een weide, voor onderhouden worden vanuit het goede; de hellingen immers
zijn evenals de bergen de goede dingen van de liefde, nrs. 795, 796, 1430, 2722, 4210.
Bij Jeremia: ‘Wee de herders die het kleinvee van Mijn weide verderven en verstrooien’,
(Jeremia 23:1); de weide voor zulke dingen die het geestelijk leven onderhouden.
Bij dezelfde: ‘De vorsten van Zion zijn zoals herten geworden; zij hebben geen weide
gevonden’, (Klaagliederen 1:6); zij hebben geen weide gevonden, voor dat zij niet het ware
van het goede hebben gevonden.
Bij Ezechiël: ‘Ik, Ik zal Mijn kleinvee zoeken; in een goede weide zal Ik hen weiden en in de
bergen der hoogte Israëls zal hun kooi zijn; zo zullen zij nederliggen in een goede kooi en een
vette weide zullen zij weiden op de bergen Israëls’, (Ezechiël 34:11,14); de goede en de vette
weide op de bergen Israëls, voor de goede dingen van het ware.
Bij dezelfde: ‘Is het u te weinig, de goede weide afgeweid te hebben, het overige van uw
weiden echter vertreedt gij met de voeten’, (Ezechiël 34:18).
Bij Hosea: ‘Ik heb u gekend in de woestijn, in het land der droogte; toen hun weide was, toen
zijn zij verzadigd; zij zijn verzadigd en hun hart is verheven’, ((Hosea 13:5,6).
Bij Joël: ‘Het beest zucht, de kudden van ossen zijn ontsteld, daarom dat zij geen weide
hebben; ook de kudden van het kleinvee der veestapels zijn in verlatenheid’, (Joël 1:18).
Bij David: ‘Jehovah is mijn herder, in een weide van gras zal Hij mij doen nederliggen, tot
wateren der rusten zal Hij mij heenleiden, mijn ziel zal Hij verkwikken’, (Psalm 23:1-3).
Bij dezelfde: ‘Jehovah heeft ons gemaakt en niet wij, Zijn volk en het kleinvee Zijner weide;
deswege zijn wij van Hem, het volk van Hem en het kleinvee der weide van Hem’, (Psalm
100:3); de weide in die plaatsen voor de ware dingen waarin de mens wordt onderricht, daar
voor zulke dingen die het geestelijk leven beogen; het geestelijk leven immers is zodanig dat
het, indien die weide daaraan ontbreekt, versmacht en als het ware wegkwijnt, als het ware
een lichaam wanneer daaraan de spijs ontbreekt.
Dat de weide het goede en het ware is welke de ziel of de geest van de mens verkwikken en
onderhouden, blijkt duidelijk uit de woorden van de Heer bij Johannes: ‘Ik ben de deur;
indien iemand door Mij zal zijn binnengegaan, die zal gezaligd worden; en hij zal ingaan en
uitgaan en weide vinden’, (Johannes 10:9); weide voor de goede en de ware dingen, die
diegenen hebben die de Heer erkennen en van Hem alleen het leven zoeken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2533
6079. Omdat de honger zwaar is in het land Kanaän; dat dit betekent dat er gebrek is aan
zulke dingen in de Kerk, staat vast uit de betekenis van de honger, namelijk het gebrek aan het
goede, nr. 5893; en uit de betekenis van het land Kanaän, te weten de Kerk, nr. 6067.
6080. En nu, ik bid, dat uw knechten wonen in het land Gosen; dat dit betekent opdat zij in
het midden van hen leven, staat vast uit de betekenis van wonen, namelijk leven, nrs. 1293,
3384, 3613, 4451, 6051; en uit de betekenis van het land Gosen, namelijk het midden of het
binnenste in het natuurlijke, nrs. 5910, 6028, 6031, 6068.
6081. En Farao zei tot Jozef, al zeggende; dat dit de doorvatting betekent in het natuurlijke,
waar de wetenschappelijke dingen zijn, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk
doorvatten, waarover meermalen eerder; uit de uitbeelding van Farao, namelijk het
natuurlijke, waar het wetenschappelijke is, nrs. 5799, 6015, 6063; en uit de uitbeelding van
Jozef, namelijk het innerlijke, vanwaar de doorvatting in het natuurlijke is, nr. 5469.
6082. Uw vader en uw broers zijn tot u gekomen; dat dit betekent ten aanzien van de
invloeiing van het innerlijk hemelse in het geestelijk goede vanuit het natuurlijke en in de
ware dingen van de Kerk daar, staat vast uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is,
namelijk het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819,
5826, 5833; en uit de uitbeelding van zijn zonen, die hier de broers zijn, namelijk de ware
dingen van de Kerk in het natuurlijke, nrs. 5414, 5879, 5951; dat het de invloeiing van het
innerlijk hemelse is, komt omdat het tot Jozef werd gezegd, door wie het innerlijk hemelse
wordt uitgebeeld, nrs. 5869, 5877; en de invloeiing in het natuurlijke of in het uiterlijke komt
uit het innerlijke.
6083. Het land van Egypte is voor u, dit; dat dit betekent dat de wetenschappelijke dingen van
het natuurlijk gemoed onder het toezicht zijn van het innerlijk hemelse, staat vast uit de
betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed waar de wetenschappelijke
dingen zijn, nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; en uit de betekenis van voor u, namelijk onder
het toezicht van het innerlijk hemelse, dat Jozef is, nrs. 5869, 5877.
6084. In het beste van het land doe uw vader en uw broers wonen; dat dit betekent dat zij in
het binnenste ervan mogen leven, namelijk van de wetenschappelijke dingen, staat vast uit de
betekenis van het beste van het land, namelijk het binnenste van het natuurlijk gemoed, waar
de wetenschappelijke dingen zijn, waarover hierna; het land van Egypte immers, is dat
gemoed, zoals in nr. 6083; uit de betekenis van wonen, namelijk leven, nrs. 1293, 3384, 3613,
4451, 6051; en uit de uitbeelding van Israël en van zijn zonen, die hier de vader en de broers
zijn, die daar zullen leven, namelijk het geestelijk goede vanuit het natuurlijke en de ware
dingen van de Kerk daar, nr. 6082.
Dat het beste het binnenste is, komt omdat datgene het beste is wat rechtstreeks onder het
gezicht wordt gehouden; het oog wordt altijd gericht tot dat wat het meest aandoet en
verlustigt; en dat wat rechtstreeks onder het gezicht wordt gehouden, is eveneens het
binnenste, omdat het in het middelpunt is en vandaar voor de ogen in het grootste licht; de
overige dingen rondom zijn in de omtrekken en vandaar minder helder en tenslotte duister,
omdat die niet zo verlustigen en aandoen; zo is het ook gesteld met de wetenschappelijke
dingen voor het innerlijk gezicht; de objecten van dit gezicht zijn geen andere dan
wetenschappelijke dingen en ware dingen; het zijn de verkwikkingen en het goede in de
objecten, die het gezicht daarheen richten; maar men moet weten dat de ware dingen en de
daarmee samenstemmende wetenschappelijke dingen rechtstreeks onder het gezicht komen,
dat wil zeggen, in het binnenste zijn bij hen die door de geestelijke en de hemelse dingen
worden verlustigd en worden aangedaan, want voor hen zijn deze dingen de beste; maar de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2534
valse dingen en de daarmee samenstemmende wetenschappelijke komen rechtstreeks onder
het gezicht, dat wil zeggen, zijn in het binnenste bij hen die worden aangedaan en verlustigd
door de boze dingen van de liefde van zich en van de wereld; zie ook hierover nr. 6068.
6085. Dat zij wonen in het land Gosen; dat dit betekent waar het midden is, staat vast uit de
betekenis van wonen, namelijk leven, zoals eerder in nr. 6084; en uit de betekenis van het
land Gosen, namelijk het midden of het binnenste in het natuurlijke, waarover de nrs. 5910,
6028, 6031, 6068.
6086. En indien gij kent en er zij onder hen mannen van kloekheid; dat dit de voortreffelijker
dingen in de leer betekent, staat vast uit de betekenis van de mannen van kloekheid, namelijk
de voortreffelijker dingen in de leer; de man immers betekent de inzichtsvolle en eveneens het
ware, nrs. 158, 265, 1007, 3134, 4823, dus de leer; en het kloeke betekent het voortreffelijke;
want de kloekheid wordt in de oorspronkelijke taal uitgedrukt met een woord dat ook
krachten en deugd betekent en die in de innerlijke zin de dingen zijn die macht hebben, dus
voortreffelijker zijn.
6087. En gij zet hen tot vorsten van het vee over hetgeen ik heb; dat dit betekent dat zij de
primaire dingen van de wetenschappelijke dingen zouden zijn, staat vast uit de betekenis van
de vorsten, namelijk de primaire dingen, nrs. 1482, 2089, 5044; en uit de betekenis van het
vee, namelijk de ware dingen waar vanuit het goede is, nrs. 6016, 6045, 6048, hier de
wetenschappelijke dingen waarin die zijn, omdat er wordt gezegd over dat vee dat ik heb,
namelijk Farao, door wie niet de ware dingen worden uitgebeeld waarin het goede is, maar de
wetenschappelijke dingen waarin die zijn.
6088. vers 7-10. En Jozef deed zijn vader Jakob komen en hij stelde hem voor Farao; en
Jakob zegende Farao.
En Farao zei tot Jakob: Hoe vele zijn de dagen der jaren van uw leven.
En Jakob zei tot Farao: De dagen der jaren van mijn vreemdelingschappen zijn dertig en
honderd jaren; slechts weinig en boos zijn de dagen der jaren van mijn leven geweest en zij
hebben niet bereikt de dagen der jaren des levens van mijn vaderen, in de dagen van hun
vreemdelingschappen.
En Jakob zegende Farao en hij ging uit van voor Farao.
En Jozef deed zijn vader komen, betekent de tegenwoordigheid van het algemeen ware uit het
innerlijke; en hij stelde hem voor Farao, betekent het inbrengen in het algemene van de
wetenschappelijke dingen; en Jakob zegende Farao, betekent de gelofte tot verbinding en tot
de vruchtmaking daaruit; en Farao zei tot Jakob, betekent de doorvatting in het natuurlijke,
waar de wetenschappelijke dingen zijn, ten aanzien van het algemeen ware van de Kerk; hoe
vele zijn de dagen der jaren uws levens, betekent over de staat van het leven van het
natuurlijke vanuit het geestelijke; en Jakob zei tot Farao, betekent het antwoord; de dagen der
jaren van mijn vreemdelingschappen, betekent ten aanzien van het opeenvolgende van het
leven; dertig en honderd jaren, betekent de staat en het hoedanige; slechts weinig en boos zijn
de jaren van mijn leven geweest, betekent dat de staat van het leven van het natuurlijke vol
van verzoekingen is; en zij hebben niet bereikt de dagen van de jaren van het leven van mijn
vaderen, betekent dat hij niet is opgeheven tot de staat van het leven van de vroegere vaderen;
in de dagen van hun vreemdelingschappen, betekent ten aanzien van de staat van hun leven;
en Jakob zegende Farao, betekent de gelofte, als eerder, tot verbinding en tot de vruchtmaking
daaruit; en hij ging uit van voor Farao, betekent de scheiding voor een tijd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2535
6089. En Jozef deed zijn vader komen; dat dit de tegenwoordigheid betekent van het
algemeen ware uit het innerlijke, staat vast uit de betekenis van doen komen of aanbrengen,
namelijk tegenwoordig doen zijn en van tot iemand komen, namelijk de tegenwoordigheid,
nrs. 5934, 6063; en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk de leer van het natuurlijk ware en
ook het natuurlijk ware, waarover de nrs. 3305, 3509, 3525, 3546, 4538, hier het ware in het
algemeen, omdat zijn zonen de ware dingen in het bijzonder uitbeelden; dat het uit het
innerlijke is, komt omdat Jozef het innerlijke is, waaruit het ware in het natuurlijke is.
Het algemeen ware wordt de vader van Jozef genoemd, omdat eerst van alle dingen bij de
mens het algemeen ware wordt ingebracht; dit wordt daarna verrijkt met de bijzondere ware
dingen en tenslotte ontstaat de beschouwing ervan uit het innerlijke of de rede en het verstand;
dit blijkt duidelijk bij de mens, want bij hem groeit het oordeel vanaf de kindsheid; eender is
het gesteld met de geestelijke ware en goede dingen wanneer de mens opnieuw geboren of
wederverwekt wordt; nadat echter het innerlijke is ontstaan uit het algemeen ware in het
natuurlijke, wordt de staat omgekeerd en erkent het innerlijke niet langer het ware in het
natuurlijke als vader, maar als knecht; dat het knecht wordt, wordt aangegeven met de droom
van Jozef over zijn vader, namelijk dat de zon en de maan en elf sterren zich voor hem
neerbogen; en daarom zei zijn vader: ‘Wat is dit voor een droom die gij gedroomd hebt;
zullen wij al komende komen, ik, en uw moeder en uw broers, om ons voor u ter aarde te
buigen’, (Genesis 37:9,10); en daarom wordt zijn vader door de zonen voor Jozef zo vaak
knecht genoemd, (Genesis 43:28; 44:24,27,30,31); en eveneens was Jozef heer in het ganse
land van Egypte en dus ook over zijn vader.
6090. En hij stelde hem voor Farao; dat dit het inbrengen in het algemene van de
wetenschappelijke dingen betekent, staat vast uit wat eerder in nr. 6071 is ontvouwd.
6091. En Jakob zegende Farao; dat dit de gelofte tot verbinding en tot de vruchtmaking
daaruit betekent, staat vast uit de betekenis van zegenen, namelijk hier de gelofte tot
verbinding, namelijk van het ware met het wetenschappelijke in het natuurlijke, want
daarover wordt hier gehandeld; zegenen betekent tal van dingen; het sluit alle dingen in die
goed en eveneens die welke heilrijk zijn, in de geestelijke zin; vandaar betekent het begiftigd
worden met het goede van de liefde en de naastenliefde, nrs. 3185, 4981; en eveneens de
verbinding, nrs. 3504, 3514, 3530, 3565, 3584; en ook de vruchtmaking vanuit de aandoening
van het ware, nr. 2846; en verder de gelofte tot het heilrijke, nr. 3185; hier dus de gelofte tot
datgene waarover hier wordt gehandeld, namelijk tot de verbinding en zo tot de
vruchtmaking; de vruchtmaking immers volgt uit de verbinding, want wanneer de verbinding
heeft plaatsgevonden, groeit het goede en wordt het ware vermenigvuldigd; dan is er immers
een huwelijk van het goede en het ware, waar vanuit die dingen zijn; tevoren kan dit niet
plaatsvinden, tenzij zoals vanuit hoererij, maar het goede dat daaruit is, is onecht en eveneens
het ware; het goede dat daaruit is, beschouwt zich zelf en het ware smaakt daarnaar.
6092. En Farao zei tot Jakob; dat dit de doorvatting betekent in het natuurlijke, waar de
wetenschappelijke dingen zijn, ten aanzien van het algemeen ware van de Kerk, staat vast uit
de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, nr. 6063; uit de uitbeelding van Farao,
namelijk het natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn, nrs. 5799, 6015; en uit de
uitbeelding van Jakob, namelijk het algemeen ware van de Kerk, waarover eerder in nr. 6089.
6093. Hoe vele zijn de dagen der jaren uws levens; dat dit betekent over de staat van leven
van het natuurlijke vanuit het geestelijke, staat vast uit de betekenis van de dagen, verder van
de jaren, te weten de staten, nrs. 23, 487, 488, 493, 893, 2788, 3462, 3785, 4850; en uit de
betekenis van het leven, namelijk het geestelijk leven, nrs. 5407, 5890, hier het geestelijk
leven in het natuurlijke of het natuurlijke vanuit het geestelijke.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2536
6094. En Jakob zei tot Farao; dat dit het antwoord betekent, staat zonder ontvouwing vast.
6095. De dagen der jaren van mijn vreemdelingschappen; dat dit betekent over het
opeenvolgende van het leven, staat vast uit de betekenis van de dagen en de jaren, namelijk de
staten, nr. 6093; en uit de betekenis van de vreemdelingschappen, namelijk het leven en het
onderricht, nrs. 1463, 2025, 3672, dus de opeenvolgende staat van het leven.
6096. Dertig en honderd jaren; dat dit de staat en het hoedanige betekent, staat hieruit vast dat
alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie de nrs. 575, 647, 648, 755, 813, 1963, 2075,
2252, 3252, 4264, 4495, 4670, 5265; dus de staat en het hoedanige van de zaak waarover
wordt gehandeld; en daarom betekent dit getal in het bijzonder de staat en het hoedanige van
het leven die Jakob tot dusver had gehad, dat wil zeggen, de staat en het hoedanige van het
geestelijk leven dat het natuurlijke nu had vanuit het geestelijke.
6097. Slechts weinig en boos zijn de dagen der jaren van mijn leven geweest; dat dit betekent
dat de staat van het leven van het natuurlijke vol van verzoekingen is, staat vast uit de
betekenis van de dagen en de jaren, namelijk de staten, nrs. 6093, 6095; en uit de betekenis
van het leven van Jakob, namelijk het geestelijk leven in het natuurlijke, zoals eerder in nr.
6093; de verzoekingen in die staat worden daarmee aangeduid dat zij boos zijn geweest; alle
verzoekingen verschijnen boos; de oorzaak hiervan is dat zij innerlijke angsten en smarten
zijn en als het ware verdoemenissen; dan wordt immers de mens in de staat van zijn boze
dingen gebracht, dus tussen de boze geesten, die beschuldigen en zo het geweten kwellen;
niettemin verdedigen de engelen, dat wil zeggen, door de engelen verdedigt de Heer, Die hem
in hoop en vertrouwen houdt, door de krachten tot de strijd uit het innerlijke, waar vanuit hij
weerstand biedt; het natuurlijke wordt vooral in verzoekingen gebracht wanneer het het
geestelijke moet ontvangen, omdat daar de boze dingen van het leven en de valse dingen van
de leer zetelen; daarom zegt Jakob dit van zichzelf; door hem immers wordt hier het
natuurlijke ten aanzien van het ware uitgebeeld.
6098. En zij hebben niet bereikt de dagen der jaren van het leven van mijn vaderen; dat dit
betekent dat hij niet is opgeheven tot de staat van hun leven, staat vast uit de betekenis van
bereiken, namelijk hier opgeheven worden, waarover hierna; en uit de betekenis van de dagen
en de jaren van het leven, namelijk de staten van het geestelijk leven, zoals eerder in de nrs.
6093, 6095, 6097.
Dat bereiken hier is opgeheven worden, komt omdat zijn vaders Izaäk en Abraham meer
verheven, dat wil zeggen, meer innerlijke dingen uitbeeldden dan hij; Abraham beeldde in de
hoogste zin het Goddelijke Zelf van de Heer uit, Izaäk het Goddelijk Redelijke van de Heer en
Jakob Zijn Goddelijk Natuurlijke; dat Abraham het Goddelijke Zelf van de Heer heeft
uitgebeeld, zie de nrs. 1965, 1989, 2011, 3245, 3251, 3305, 3439, 3703, 4615; en Izaäk het
Goddelijk Redelijke, nrs. 1893, 2066, 2072, 2083, 2630, 2774, 3012, 3194, 3210, 4615; en
Jakob het Goddelijk Natuurlijke ten aanzien van het ware en ten aanzien van het goede, nrs.
3305, 3509, 3525, 3546, 3576, 3599, 4286, 4538, 4570, 4615; vandaar ook wordt door
Abraham het hemelse bij de mens uitgebeeld, door Izaäk het geestelijke en door Jakob het
natuurlijke, de oorzaak hiervan is dat de wederverwekking van de mens een beeld is van de
Verheerlijking van de Heer, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, 4402, 5688.
Hieruit blijkt nu dat met zij hebben niet bereikt de dagen van de jaren van het leven van mijn
vaderen, wordt aangeduid dat hij niet is opgeheven tot de staat van hun leven.
6099. En Jakob zegende Farao; dit betekent de gelofte tot verbinding en tot vruchtmaking
daaruit, zoals eerder in nr. 6091.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2537
6100. En hij ging uit van voor Farao; dat dit de scheiding voor een tijd betekent, staat vast uit
de betekenis van uitgaan, namelijk gescheiden worden, hier gescheiden worden voor een tijd
van het natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn, die door Farao worden uitgebeeld.
Hiermee, dat met uitgaan de scheiding voor een tijd wordt aangeduid, is het als volgt gesteld:
in het voorafgaande is gehandeld over de verbinding van het geestelijk goede vanuit het
natuurlijke, dus Israël en verder van de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke, te weten
zijn zonen, met het innerlijk hemelse, namelijk Jozef, maar nog niet over de verbinding met
het natuurlijke, alleen over het inbrengen; maar in wat nu volgt wordt over die verbinding
gehandeld, van vers 13 tot 27 van dit hoofdstuk; zie de inhoud nrs. 6059, 6060; vandaar komt
het dat met Jakob ging uit van voor Farao, de scheiding voor een tijd wordt aangeduid.
6101. vers 11,12. En Jozef deed zijn vader en zijn broers wonen en hij gaf hun een bezitting in
het land van Egypte, in het beste van het land, in het land Rameses, gelijk als Farao geboden
had.
En Jozef onderhield zijn vader en zijn broers en het ganse huis van zijn vader, met brood, tot
de mond van het kleine kind.
En Jozef deed zijn vader en zijn broers wonen, betekent het leven van het geestelijk goede en
van de ware dingen van de Kerk uit het innerlijk hemelse; en hij gaf hun een bezitting in het
land van Egypte, in het beste van het land, betekent in het binnenste van het natuurlijk
gemoed, waar de wetenschappelijke dingen zijn; in het land Rameses, betekent het binnenste
van het gemoed en het hoedanige ervan; gelijk als Farao geboden had, betekent met de
instemming van het natuurlijke, waar de wetenschappelijk dingen zijn; en Jozef onderhield
zijn vader en zijn broers en het ganse huis van zijn vader met brood, betekent dat uit het
innerlijk hemelse een aanhoudende invloeiing is van het goede in het geestelijk goede en in de
ware dingen van de Kerk in het natuurlijke, vanwaar hun leven is; tot de mond van het kleine
kind, betekent eenieder volgens het hoedanige van het goede van de onschuld.
6102. En Jozef deed zijn vader en zijn broers wonen; dat dit het leven betekent van het
geestelijk goede en van de ware dingen van de Kerk uit het innerlijk hemelse, staat vast uit de
betekenis van wonen, namelijk leven, nrs. 1293, 3384, 3613, 4451, 6051; uit de uitbeelding
van Israël, die hier de vader is en het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, waarover de nrs.
5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833; uit de uitbeelding van zijn zonen, die hier
de broers zijn, dus de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke, nrs. 5414, 5879, 5951; en
uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869, 5877; waaruit blijkt dat
met Jozef deed zijn vader en zijn broers wonen, het leven wordt aangeduid van het geestelijk
goede en van de ware dingen van de Kerk uit het innerlijk hemelse.
6103. En hij gaf hun een bezitting in het land van Egypte, in het beste van het land; dat dit
betekent in het binnenste van het natuurlijk gemoed waar de wetenschappelijke dingen zijn,
staat vast uit de betekenis van de bezitting, namelijk de standplaats van het geestelijk leven,
nr. 2658; uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed, waar de
wetenschappelijke dingen zijn, nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; en uit de betekenis van het
beste van het land, namelijk het binnenste, waarover eerder in nr. 6084; daaruit blijkt dat met
hij gaf hun een bezitting in het land van Egypte, in het beste van het land, de standplaats
wordt aangeduid van het geestelijk leven in het binnenste van het natuurlijk gemoed waar de
wetenschappelijke dingen zijn.
6104. In het land Rameses; dat dit het binnenste van het gemoed en het hoedanige ervan
betekent, staat hieruit vast dat alle namen, zowel van personen als van plaatsen die in het
Woord voorkomen, dingen betekenen, nrs. 1888, 3422, 4298, 4442, 5095, 5225; en omdat het
land Gosen het binnenste van het natuurlijk gemoed is, nrs. 5910, 6028, 6031, 6068, is
daarom Rameses, dat de beste landstreek in het land Gosen was, het binnenste van het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2538
geestelijke in het natuurlijk gemoed; hoedanig echter het binnenste ervan is, kan door de mens
nauwelijks worden begrepen; het bevat immers ontelbare en eveneens onuitsprekelijke
dingen, die alleen in het licht van de hemel kunnen worden gezien, dus door de engelen; zoals
ook het hoedanige van de overige namen, zowel van plaatsen als van personen die in het
Woord voorkomen.
6105. Gelijk als Farao geboden had; dat dit betekent met de instemming van het natuurlijke,
waar de wetenschappelijke dingen zijn, staat vast uit de betekenis van gebieden, namelijk de
invloed, nrs. 5486, 5732; hier echter de instemming, omdat het natuurlijke dat door Farao
wordt uitgebeeld, al het zijn heeft uit het innerlijke door invloeiing; en daarom schijnt dat wat
het natuurlijke gebiedt, weliswaar erdoor bevolen, maar het is uit het innerlijke, dus is het een
instemming; het natuurlijke van de mens verhoudt zich tot het innerlijke bijna zoals de spraak
van de mens tot zijn denken; het schijnt alsof de spraak van de mens gebiedt of beveelt, maar
het is het denken.
6106. En Jozef onderhield zijn vader en zijn broers en het ganse huis van zijn vader, met
brood; dat dit betekent dat uit het innerlijk hemelse een aanhoudende invloeiing is van het
goede in het geestelijk goede en in de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke, vanwaar
hun leven is, staat vast uit de betekenis van met brood onderhouden, namelijk de invloeiing
van het goede; onderhouden immers is hier aanhoudend invloeien, vanwaar de mens het
geestelijk leven heeft; en het brood is het goede van de liefde, nrs. 276, 680, 2165, 2177,
3464, 3478, 3735, 3813, 4211, 4217, 4735, 4976, 5915; uit de uitbeelding van Jozef, namelijk
het innerlijk hemelse, waarover de nrs. 5869, 5877; uit de uitbeelding van Israël, die hier de
vader is, namelijk het geestelijk goede vanuit het natuurlijke; uit de uitbeelding van zijn
zonen, die hier de broers zijn, namelijk de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke, nr.
6102; en uit de betekenis van het ganse huis van zijn vader, namelijk in één samenvatting
alles wat van het geestelijk goede is en vanuit dat goede; daaruit blijkt dat met Jozef
onderhield zijn vader en zijn broers en het ganse huis van zijn vader, met brood, de
aanhoudende invloeiing van het goede van de liefde uit het innerlijk hemelse wordt aangeduid
in het geestelijk goede en in de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke en in alle dingen
die van het geestelijk goede zijn en vanuit dat goede zijn.
6107. Tot de mond van het kleine kind; dat dit betekent eenieder volgens het hoedanige van
het goede van de onschuld, staat vast uit de betekenis van tot de mond, namelijk eenieder
volgens het hoedanige; en uit de betekenis van het kleine kind, namelijk het goede van de
onschuld, nrs. 430, 2126, 3183, 5608.
Dat de invloeiing uit het innerlijk hemelse in het geestelijk goede en in de ware dingen van de
Kerk in het natuurlijk is volgens het hoedanige van het goede van de onschuld, daarmee is het
als volgt gesteld: het is de onschuld die uit het binnenste al het goede van de naastenliefde en
van de liefde kwalificeert; de Heer immers vloeit door de onschuld in de naastenliefde en
zoveel als er van onschuld is, zoveel wordt er van naastenliefde opgenomen; de onschuld
immers is het wezenlijke zelf van de naastenliefde, nrs. 2780, 3111, 3183, 3994, 4797, 6013.
Wat de onschuld is, kan men als in een spiegel aan kleine kinderen zien, namelijk dat zij hun
ouders liefhebben en hen alleen vertrouwen en dat zij ook om niets anders bezorgd zijn dan
om hun ouders te behagen; zo is voor hen voedsel en kleding niet slechts tot noodzaak, maar
ook ter verlustiging; en omdat zij hun ouders liefhebben, doen zij vanuit de verkwikking van
de aandoening al wat de ouders aangenaam is, dus niet alleen maar wat deze gebieden, maar
ook wat zij menen dat hun ouders gebieden willen; en bovendien hebben zij hun blik in het
geheel niet op zichzelf gevestigd; behalve tal van andere dingen; maar men moet weten dat de
onschuld van de kleine kinderen niet de onschuld is, maar slechts een afbeelding ervan; de
onschuld zelf woont alleen in de wijsheid; zie de nrs. 2305, 2306, 3494, 4797; en het is
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2539
wijsheid zich zo jegens de Heer te gedragen als werd gezegd van de kleine kinderen jegens
hun ouders, vanuit het goede van de liefde en van het geloof.
6108. vers 13-26.
En er was geen brood in het gehele land, omdat de honger zeer zwaar was en het land
van Egypte en het land Kanaän leed van voor de honger.
En Jozef verzamelde alle zilver dat in het land van Egypte en in het land Kanaän
gevonden werd, voor de opbrengst die zij kochten; en Jozef deed het zilver komen tot
Farao’s huis.
En het zilver was verteerd vanuit het land van Egypte en vanuit het land Kanaän; en
zij kwamen, geheel Egypte, tot Jozef, al zeggende: Geef ons brood en waarom zouden
wij naast u sterven, omdat het zilver ontbreekt.
En Jozef zei: Geeft uw kudden vee en ik zal u geven tot uw kudden vee, indien het
zilver ontbreekt.
En zij deden hun kudden vee komen tot Jozef en Jozef gaf hun brood voor de paarden
en voor het vee van de kudde van kleinvee en voor het vee van de kudde van grootvee
en voor de ezels; en hij voorzag hen van brood voor al hun vee in dit jaar.
En dit jaar was geëindigd en zij kwamen tot hem in het tweede jaar en zij zeiden tot
hem: Wij zullen het aan de heer niet verhelen, daar toch het zilver verteerd is en het
vee van het beest, tot de heer; niet is overgebleven vóór de heer dan alleen ons
lichaam en onze grond.
Waarom zouden wij sterven tot uw ogen, ook wij, ook onze grond; koop ons en onze
grond voor brood en wij zullen leven, wij en onze grond, knechten voor Farao; en geef
zaad en wij mogen leven en niet sterven en de grond zij niet verwoest.
En Jozef kocht alle grond van Egypte voor Farao, omdat de Egyptenaren verkochten
eenieder zijn veld, aangezien de honger sterk over hen geworden was en het land
kwam aan Farao.
En het volk, hij bracht het over tot de steden, van het einde van de grens van Egypte en
tot het einde ervan.
Alleen de grond van de priesters kocht hij niet, omdat een deel was vastgesteld voor de
priesters door Farao en zij aten hun vastgesteld deel dat Farao hun gegeven had;
deswege verkochten zij hun grond niet.
En Jozef zei tot het volk: Ziet, ik heb u heden gekocht, uw grond voor Farao; ziet, zaad
voor u en bezaait de grond.
En het zal geschieden in de inkomsten en gij zult een vijfde aan Farao geven en vier
delen, het zal voor u zijn, tot zaad des velds en tot uw spijze en voor hen in uw huizen
en tot spijze voor uw kleine kinderen.
En zij zeiden: Gij hebt ons levend gemaakt; dat wij genade vinden in de ogen des
heren en wij zullen Farao knechten zijn.
En Jozef stelde het tot een inzetting tot op deze dag over de grond van Egypte: voor
Farao tot het vijfde; alleen de grond van de priesters, alleen de hunne, was niet voor
Farao.
En er was geen brood in het gehele land, betekent dat het goede niet langer verscheen; omdat
de honger zeer zwaar was, betekent de verlating; en het land van Egypte en het land Kanaän
leed van de honger, betekent dat dit was in het natuurlijke en binnen de Kerk; en Jozef
verzamelde alle zilver, betekent al het ware en aanwendbare wetenschappelijke; dat in het
land van Egypte en in het land Kanaän gevonden werd, betekent dat in het natuurlijke en in de
Kerk was; voor de opbrengst die zij kochten, betekent dat zij daarmee werden ondersteund; en
Jozef deed het zilver komen tot Farao’s huis, betekent dat dit alles werd betrokken op het
algemene in het natuurlijke; en het zilver was verteerd vanuit het land van Egypte en vanuit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2540
het land Kanaän, betekent dat het ware en aanwendbare wetenschappelijke niet meer zichtbaar
was in het natuurlijke en binnen de Kerk vanwege de verlating; en zij kwamen, geheel Egypte
tot Jozef, betekent de toevoeging aan het innerlijk; al zeggende: Geef ons brood, betekent de
smeekbede om ondersteuning van het geestelijk leven; en waarom zouden wij naast u sterven,
omdat het zilver ontbreekt, betekent dat er anders vanwege het gebrek aan het ware de
geestelijke dood zou zijn; en Jozef zei, betekent het innerlijke waaruit antwoord is; geeft uw
kudden vee en ik zal u geven voor uw kudden vee, betekent dat zij de goede dingen van het
ware zouden aanbieden en ondersteund zouden worden; indien het zilver ontbreekt, betekent
indien het ware niet langer zichtbaar voor hen is; en zij deden hun kudden vee komen tot
Jozef, betekent de goede dingen van het ware, dat zij werden aangeboden; en Jozef gaf hun
brood, betekent de ondersteuning ten aanzien van het geestelijk leven; voor de paarden,
betekent de wetenschappelijke dingen vanuit het verstandelijke; en voor het vee van de kudde
van kleinvee en voor het vee van de kudde van grootvee, betekent de innerlijke en de
uiterlijke goede dingen van het ware; en voor de ezels, betekent de dienstige dingen; en hij
voorzag hen van brood voor al hun vee, betekent de ondersteuning door de invloeiing van het
goede uit het innerlijke; in dit jaar, betekent de periode van die staat; en dit jaar was
geëindigd, betekent de verlating na de periode van die staat; en zij kwamen tot hem in het
tweede jaar, betekent de aanvang van de volgende staat; en zij zeiden tot hem: Wij zullen het
aan de heer niet verhelen, betekent de doorvatting dat het aan het innerlijke bekend is; daar
toch het zilver verteerd is, betekent het ware dat niet zichtbaar is vanwege de verlating; en het
vee van het beest, tot de heer, betekent, het goede van het ware, eender; niet is overgebleven
vóór de heer dan alleen ons lichaam en onze grond, betekent dat de bewaarplaatsen van het
goede en het ware geheel en al verlaten zijn; waarom zouden wij sterven tot uw ogen, ook wij,
ook onze grond, betekent, dat er, indien zij verlaten waren, niet langer geestelijk leven onder
het innerlijke zou zijn; koop ons en onze grond voor brood, betekent de toe-eigening van het
ene en het andere om door het goede ondersteund te worden; en wij zullen leven, wij en onze
grond, knechten voor Farao, betekent de totale onderwerping; en geef zaad, betekent zo de
invloeiing van het goede van de naastenliefde en van het ware van het geloof; en wij mogen
leven en niet sterven, betekent het geestelijk leven daaruit en niet langer de vrees voor de
verdoemenis; en de grond zij niet verwoest, betekent dat het gemoed opgekweekt moet
worden door de wetenschappelijke dingen van de Kerk; en Jozef kocht de gehele grond van
Egypte voor Farao, betekent dat het innerlijke zich het gehele natuurlijke gemoed, waar de
wetenschappelijke dingen zijn, toe-eigende en onder het algemeen toezicht stelde; en de
Egyptenaars verkochten eenieder zijn veld, betekent het afstand doen en de onderwerping van
alle dingen die de Kerk van dienst zijn; aangezien de honger sterk over hen geworden was,
betekent omdat de verlating tot aan de wanhoop toe was; en het land kwam aan Farao,
betekent dat alle dingen onderworpen werden aan het natuurlijke dat onder het toezicht van
het innerlijke is; en het volk, hij bracht het over tot de steden, betekent dat de
wetenschappelijke ware dingen met de leerstellige dingen in betrekking werden gebracht; van
het einde van de grens van Egypte tot het einde ervan, betekent de uitbreiding door het gehele
natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn; alleen de grond van de priesters kocht hij
niet, betekent dat het innerlijke zich vanuit het natuurlijke de vermogens verwierf om het
goede op te nemen, omdat die uit het innerlijke zelf zijn; omdat een deel was vastgesteld voor
de priesters door Farao, betekent dat het geordend was door het natuurlijke dat onder het
toezicht van het innerlijke was; en zij aten hun vastgesteld deel dat hun Farao gegeven had,
betekent dat de goede dingen zich niet méér hadden toegeëigend dan wat volgens de ordening
was; daarom verkochten zij hun grond niet, betekent dat zij daarom niet nodig hadden daarvan
afstand te doen en ze te onderwerpen; en Jozef zei tot het volk, betekent de invloeiing van het
innerlijke in de wetenschappelijke ware dingen; ziet, ik heb u heden gekocht en uw grond,
voor Farao, betekent dat het zich die heeft verworven en aan het algemene in het natuurlijke,
dat onder het toezicht van het innerlijke is, onderworpen; ziet, zaad voor u en bezaait de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2541
grond, betekent het goede van de naastenliefde en het ware van het geloof, die moeten worden
ingeplant; en het zal geschieden in de inkomsten, betekent de vruchten daaruit; en gij zult een
vijfde aan Farao geven, betekent de overblijfselen, dat zij zullen zijn tot het algemene dat
onder het toezicht van het innerlijke is; en vier delen voor u, betekent de dingen die nog niet
overblijfselen zijn; tot zaad des velds, betekent tot de voeding van het gemoed; en tot uw
spijze en voor hen in uw huizen, betekent opdat daaruit het goede van het ware zal zijn in alle
en de afzonderlijke dingen; en tot spijze voor uw kleine kinderen, betekent in de dingen die
van de onschuld zijn; en zij zeiden: Gij hebt ons levend gemaakt, betekent het geestelijk
leven, niet anders noch ergens anders vandaan; dat wij genade vinden in de ogen des heren,
betekent de wil om zo onderworpen te zijn en de vernedering; en wij zullen Farao knechten
zijn, betekent dat zij van hun eigene afstand doen en het onderwerpen aan het natuurlijke dat
onder het toezicht van het innerlijke staat; en Jozef stelde het tot een inzetting, betekent dat
wat besloten is vanuit instemming; tot op deze dag, betekent tot in het eeuwige; over de grond
van Egypte: Voor Farao, tot het vijfde, betekent als eerder, de overblijfselen; alleen de grond
der priesters, alleen de hunne, was niet voor Farao, betekent de vermogens om het goede op te
nemen, dat die rechtstreeks uit het innerlijke zijn.
6109. En er was geen brood in het gehele land; dat dit betekent dat het goede niet langer
verscheen, staat vast uit de betekenis van het brood, namelijk het goede van de liefde en van
de naastenliefde, nr. 6106; en uit de betekenis van geen in het gehele land, namelijk dat het
niet langer verscheen.
In wat nu volgt, wordt gehandeld over het innerlijk hemelse, namelijk dat het alle dingen in
het natuurlijke in de orde heeft gebracht onder het algemene, opdat er verbinding zou
plaatsvinden van de wetenschappelijke dingen met de ware dingen van de Kerk en door die
ware dingen met het geestelijk goede en door dit goede met het innerlijk hemelse; maar omdat
het in de orde brengen van de wetenschappelijke dingen onder het algemene niet anders kan
plaatsvinden dan door verwoestingen van het goede en verlatingen van het ware en terstond
daarop door ondersteuningen, wordt daarom nu in wat volgt in de innerlijke zin over deze
dingen gehandeld; maar deze dingen vinden bij de mens zelden plaats zolang hij in de wereld
leeft, vanwege verschillende oorzaken; in het andere leven echter vinden zij plaats bij allen
die worden wederverwekt; en omdat deze dingen niet plaatsvinden bij de mens in de wereld,
is het niet te verwonderen indien deze zaken hem als onbekend verschijnen en hem
voorkomen als verborgenheden waarover hij vroeger niets heeft gehoord.
6110. Omdat de honger zeer zwaar was; dat dit de verlating betekent, staat vast uit de
betekenis van de honger, namelijk het gebrek aan het goede en aan erkentenissen, nrs. 1460,
3364, 5277, 5279, 5281, 5300, 5579, 5893; dus is de zeer zware honger de verlating, nrs.
5360, 5376, 5415, 5576.
Wat betreft de verlating, moet men weten dat de ware en de goede dingen en de erkentenissen
ervan, het geestelijk leven maken van hen die in de hemel zijn; die dingen zijn de hemelse en
de geestelijke spijzen waardoor zij worden gevoed; die spijzen worden aan hen dagelijks door
de Heer gegeven; wanneer het morgen voor hen is, worden de goede dingen toegediend;
wanneer het middag is, worden de ware dingen toegediend; maar wanneer het avond is
ontbreken zij en wel tot aan de ochtendschemering en tot de morgen opnieuw; dan worden zij
in de verlustiging gehouden die zodanig is dat zij naar die dingen meer verlangen dan de
hongerige mens naar voedsel op aarde; deze staat wordt aangeduid met honger en dit is een
soort van verlating, maar niet zodanig als die is bij degenen die in de lagere aarde zijn, nrs.
698, 699, 1106-1113.
Dat de hemel van de engelen zozeer hongert naar de ware en de goede dingen en naar de
erkentenissen ervan, kan nauwelijks iemand in de wereld geloven, degenen immers die op
niets anders uit zijn dan op gewin en op roem en zich aan wellusten overgeven, zullen zich
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2542
daarover verwonderen dat zulke dingen voor de engelen van het leven zijn en zij zullen
zeggen, ‘Wat heb ik aan erkentenissen van het goede en het ware; wat voor leven komt
daaruit voort?
De dingen die het leven en de verkwikkingen van het leven geven zijn: rijkdommen,
eerbewijzen en wellusten’; maar laten zij weten dat het leven vanuit deze dingen het leven van
het lichaam is, maar niet het leven van de ziel; en dat het eerstgenoemde leven met het
lichaam vergaat, het laatstgenoemde echter blijft tot in eeuwigheid; en dat zij die in de wereld
in het geheel niet over het geestelijk leven denken, slecht voor zichzelf zorgen.
Voor wat verder de verlating betreft, deze is ter wille van de honger; immers de goede en de
ware dingen worden opgenomen volgens het verlangen daarnaar en de verlangens die vanuit
de honger, bewerken, wanneer die verkregen zijn, het heilrijke en het gelukzalige; daarom
worden in het andere leven degenen die in de verlating zijn, kort daarop verkwikt en worden
machtig wat zij verlangen; door zulke beurtwisselingen worden allen vervolmaakt.
Het is opmerkenswaardig dat de beurtwisselingen van de dag in de natuurlijke wereld,
namelijk: morgen, middag, avond, nacht en weer opnieuw de morgen, geheel en al de
beurtwisselingen in de geestelijke wereld uitbeelden, met alleen dit verschil dat de
beurtwisselingen in de geestelijke wereld invloeien in het verstand en in de wil en de dingen
tot stand doen komen die van het leven zijn; de beurtwisselingen in de natuurlijke wereld
echter vloeien in de dingen die van het lichaam zijn en onderhouden die en wat verder
opmerkenswaard is, is dat de schaduwen van de avond en de duisternis van de nacht niet
vanuit de Heer komen, maar vanuit het eigene van de engelen, geesten en de mensen; de Heer
immers als Zon is aanhoudend licht en vloeit in; maar de boze en valse dingen vanuit het
eigene, omdat die bij mensen, geesten en engelen zijn, wenden en keren hen van de Heer af en
leiden hen zo in de schaduwen van de avond en de bozen in de duisternis van de nacht, net als
de zon van onze wereld; deze verlicht aanhoudend en vloeit in, maar de aardbol keert zich
door zijn draaiing van haar af en voert zichzelf in schaduwen en duisternis.
Dat deze dingen in de natuurlijke wereld plaatsvinden heeft als oorzaak, dat de natuurlijke
wereld ontstaat uit de geestelijke wereld en daaruit eveneens blijft bestaan; vandaar komt het
dat de gehele natuur het uitbeeldende theater van het rijk van de Heer is, nrs. 3483, 4939; dat
die beurtwisselingen in de geestelijke wereld zijn, is opdat allen die in de hemel zijn,
aanhoudend vervolmaakt worden; vandaar zijn ook zulke beurtwisselingen in de natuurlijke
wereld, want anders zouden alle dingen daar door droogte te gronde gaan.
Maar men moet weten dat er in de hemel geen nacht is, maar alleen de avond, die de
ochtendschemering overneemt en de morgen voorafgaat; maar in de hel is wel de nacht; daar
zijn ook beurtwisselingen, maar het tegendeel van de beurtwisselingen in de hemel; daar is de
morgen de hitte van de begeerten, de middag is de brand van de valsheden; de avond is de
angst en de nacht is de marteling; toch heerst door al deze beurtwisselingen heen de nacht; het
zijn slechts de variaties van de schaduw en de duisternis van de nacht, die deze
beurtwisselingen teweegbrengen.
Verder moet men weten dat de beurtwisselingen in de geestelijke wereld bij de een niet
eender zijn aan die van de ander en verder dat de beurtwisselingen daar niet zijn
onderscheiden in gezette tijden; het zijn immers de variaties van de staat die deze
teweegbrengen; want in plaats van de tijden in de natuurlijke wereld zijn er staten in de
geestelijke wereld, nrs. 1274, 1382, 2625, 2788, 2837, 3254, 3356, 4814, 4916, 4882, 4901.
6111. En het land van Egypte en het land Kanaän leed van voor de honger; dat dit betekent
dat dit was in het natuurlijke waar de wetenschappelijke dingen zijn en binnen de Kerk, staat
vast uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed waar de
wetenschappelijke dingen zijn, waarover de nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; en uit de
betekenis van het land Kanaän, namelijk de Kerk, nr. 6067; en uit de betekenis van de honger,
namelijk de verlating, nr. 6110; daaruit blijkt dat met het land van Egypte en het land Kanaän
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2543
leed van voor de honger, de verlating wordt aangeduid in het natuurlijke waar de
wetenschappelijke dingen zijn en binnen de Kerk.
6112. En Jozef verzamelde alle zilver; dat dit al het ware en aanwendbare wetenschappelijke
betekent, staat vast uit de betekenis van verzamelen, namelijk tot één samenbrengen; uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk hemelse, waarover vaak eerder; en uit de
betekenis van het zilver, namelijk het ware, nrs. 1551, 2954, 5658; hier echter het ware en
aanwendbare wetenschappelijke, want het wordt gezegd van het zilver in het land van Egypte
en in het land Kanaän, zoals hierna volgt; vandaar komt het dat met ‘Jozef verzamelde alle
zilver’, wordt aangeduid dat het innerlijke hemelse al het ware en aanwendbare
wetenschappelijke tot één samenbracht.
Dat wetenschappelijke wordt waar en aanwendbaar genoemd, dat niet door begoochelingen
wordt verduisterd, die, zolang die niet uiteengeslagen kunnen worden, het wetenschappelijke
niet aanwendbaar maken; en eveneens dat wetenschappelijke dat niet verdraaid is geworden
door toevoegingen aan valse en boze dingen door anderen of door iemand zelf, want wanneer
deze eenmaal in enig wetenschappelijke zijn geprent, blijven zij; daarom is het
wetenschappelijke dat niet aan die euvels lijdt, een waar en aanwendbaar wetenschappelijke.
6113. Dat in het land van Egypte en in het land Kanaän gevonden werd; dat dit betekent dat in
het natuurlijke en in de Kerk was, staat vast uit de betekenis van het land van Egypte,
namelijk het natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn, nr. 6111; en uit de betekenis
van het land Kanaän, te weten de Kerk, nr. 6067.
Onder de Kerk wordt hier datgene verstaan wat van de Kerk is bij de mens; de mens is een
Kerk wanneer hij in het goede en het ware is en de groepen van zulke mensen maken de Kerk
in het algemeen.
6114. Voor de opbrengst die zij kochten; dat dit betekent dat zij daarmee werden ondersteund,
staat vast uit de betekenis van de opbrengst, namelijk het ware van de Kerk, nr. 5402; en uit
de betekenis van kopen, namelijk toe-eigenen, waarover de nrs. 4397, 5374, 5397, 5406,
5410, 5426; vandaar is het ondersteund worden, want er wordt gehandeld over de geestelijke
spijs, die met de opbrengst wordt aangeduid, deze spijs, eenmaal toegeëigend, ondersteunt het
geestelijk leven.
6115. En Jozef deed het zilver komen tot Farao’s huis; dat dit betekent dat dit alles werd
betrokken op het algemene in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van doen komen,
namelijk betrekken op en binnenleiden; uit de betekenis van het zilver, namelijk het ware en
aanwendbare wetenschappelijke, nr. 6112; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het
natuurlijke in het algemeen, nr. 5160, 5799, 6015; vandaar is het huis van Farao het algemene
in het natuurlijke, omdat dit alles daar in de samenvatting is.
Dat de ware en de aanwendbare wetenschappelijke dingen betrokken worden op het
algemene, daarover moet men weten dat alle wetenschappelijke dingen en ook alle ware
dingen, onverschillig welke die zijn, om iets te zijn, op het algemene betrokken moet worden
en gesteld en samengehouden moeten worden in het algemene en onder het algemeen
gezamenlijke; indien dit niet plaatsvindt, worden die terstond verstrooid; opdat immers de
wetenschappelijke dingen en de ware dingen iets zijn, moet daarover een vorm worden
aangebracht waarin zij elkaar wederzijds zullen beogen, wat niet kan plaatsvinden tenzij zij
onder een algemene worden vergezelschapt; en daarom is het het algemene dat ze in een vorm
samenhoudt en maakt dat elk daarin zijn hoedanige heeft; het algemene zelf moet ook
tezamen met andere algemene dingen in betrekking worden gebracht onder meer algemene
dingen en de meer algemene dingen weer onder het meest algemene; anders zouden ook de
algemene dingen, maar ook de meer algemene dingen verstrooid worden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2544
Het meest algemene universele waar vanuit alle dingen worden samengehouden, is de Heer
Zelf en datgene wat samenhoudt is het uit Hem voortgaande Ware; de meer algemene dingen
zijn de algemene gezelschappen in de geestelijke wereld waarin het Goddelijk Ware invloeit
en deze in het algemeen van elkaar onderscheidt; de algemene dingen zijn de minder
algemene gezelschappen, onder elk meer algemeen gezelschap; de meer algemene
gezelschappen zijn het waarmee de leden, organen en ingewanden in de mens
overeenstemmen; deze zijn door een wonderbaarlijke samenschakeling in zo’n vorm dat zij
elkaar wederzijds beogen en elkaar dus wederzijds samenhouden en zich ook als één
vertonen.
In de mens is het meest algemeen universele dat de afzonderlijke dingen samenhoudt, de ziel,
dus is het eveneens het uit de Heer voortgaande Goddelijk Ware, want dit vloeit aanhoudend
in en maakt dat de ziel zodanig is.
Het is het uit de Heer voortgaande Goddelijk Ware dat het Woord wordt genoemd, waardoor
alle dingen zijn geschapen, (Johannes 1:1-3) of waardoor alle dingen zijn ontstaan, dus
waardoor alle dingen blijven bestaan.
Dat alle dingen in de algehele natuurlijke wereld onder een algemene zijn en de afzonderlijke
dingen onder het hunne en dat zij anders niet kunnen blijven bestaan, zal degene die op die
dingen in de natuur acht wil slaan, klaarblijkend duidelijk worden.
6116. En het zilver was verteerd vanuit het land van Egypte en vanuit het land Kanaän; dat dit
betekent dat het ware en aanwendbare wetenschappelijke niet meer zichtbaar was in het
natuurlijke en binnen de Kerk vanwege de verlating, staat vast uit de betekenis van verteerd
zijn, namelijk niet meer zichtbaar zijn; uit de betekenis van het zilver, namelijk het ware en
aanwendbare wetenschappelijke, nr. 6112; uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk
het natuurlijke waar de wetenschappelijke dingen zijn, nr. 6111; en uit de betekenis van het
land Kanaän, namelijk de Kerk, nr. 6067; dat het is vanwege de verlating, blijkt uit wat
voorafgaat, nr. 6110.
6117. En zij kwamen geheel Egypte, tot Jozef; dat dit de toevoeging aan het innerlijke
betekent, staat vast uit de betekenis van tot hem komen, namelijk toegevoegd worden; uit de
betekenis van Egypte, namelijk het wetenschappelijke, waarover eerder; en uit de uitbeelding
van Jozef, namelijk het innerlijke, waarover ook eerder.
Dat al het wetenschappelijke in het natuurlijke onder het toezicht van het innerlijke was,
wordt daarmee aangeduid dat Jozef over het ganse land Egypte heersende was; maar het is de
verbinding van de ware dingen van de Kerk met de wetenschappelijke dingen in het
natuurlijke, die nu in de innerlijke zin worden beschreven.
6118. Al zeggende: Geef ons brood; dat dit de smeekbede betekent om ondersteuning van het
geestelijk leven, staat vast uit de betekenis van geven, wanneer het wordt gezegd met
betrekking tot brood, namelijk ondersteunen; en uit de betekenis van het brood, namelijk het
geestelijk leven; met het brood immers wordt in het bijzonder het goede van de liefde en van
de naastenliefde aangeduid, maar in het algemeen wordt het geestelijk leven aangeduid, want
dan wordt onder het brood alle spijs verstaan, zoals in nr. 2165 werd getoond; en wanneer alle
spijs in het algemeen wordt verstaan, is dit het geestelijk leven, want spijs in het algemeen is
in de geestelijke zin al het goede van de liefde en eveneens al het ware van het geloof; deze
twee zijn het die het geestelijk leven maken.
6119. En waarom zouden wij naast u sterven, omdat het zilver ontbreekt; dat dit betekent dat
er anders vanwege het gebrek aan het ware de geestelijke dood zou zijn, staat vast uit de
betekenis van sterven, namelijk de geestelijke dood, waarover hierna; en uit de betekenis van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2545
het ontbreken van het zilver, namelijk het gebrek aan het ware; dat het zilver het ware en
aanwendbare wetenschappelijke is, zie nr. 6112.
Daarmee dat er de geestelijke dood is wanneer er gebrek aan het ware is, is het als volgt
gesteld; het geestelijk leven bestaat in de uitoefeningen volgens de ware dingen, dus in nutten;
want degenen die in het geestelijk leven zijn, streven en verlangen naar de ware dingen ter
wille van het leven, dat wil zeggen, om daarnaar te leven en dus ter wille van de nutten; voor
zoveel als zij dus ware dingen kunnen putten van waaruit de nutten kunnen worden gedaan,
zijn zij in het geestelijk leven, omdat zij voor zoveel in het licht van inzicht en wijsheid zijn;
wanneer dus de ware dingen ontbreken, wat gebeurt wanneer de staat van schaduw komt, die
in het Woord met de avond wordt aangeduid, nr. 6110, dan is het geestelijk leven in nood; dan
immers doen zich zulke dingen voor die van de schaduw zijn, dat wil zeggen, die van de
geestelijke dood zijn; want dan worden zij niet zoals tevoren in het licht gehouden, maar voor
een deel in hun eigene gebracht; vandaar doet zich vanwege de schaduw het beeld van de
geestelijke dood, dat wil zeggen, van de verdoemenis voor.
Dat met de dood de geestelijke dood of de verdoemenis wordt aangeduid, staat vast uit zeer
vele plaatsen in het Woord, waaruit alleen de volgende mogen worden aangevoerd; bij Jesaja:
‘Hij zal in gerechtigheid de armen richten en met rechtmatigheid zal Hij de ellendigen des
lands berispen; daarentegen zal Hij het land slaan met de roede Zijns monds en met de geest
Zijner lippen zal Hij de goddeloze doen sterven’, (Jesaja 11:4); daar over de Heer; de roede
des monds en de geest der lippen voor het Goddelijk Ware, waar vanuit het gericht is; sterven
voor verdoemd worden.
Bij dezelfde: ‘Hij zal de dood verzwelgen tot in het eeuwige en de Heer Jehovih zal de traan
afwissen van over alle aangezichten’, (Jesaja 25:8).
Bij dezelfde: ‘De doden zullen niet leven, de Refaïm zullen niet opstaan; daarom dat Gij
bezocht hebt, Gij hebt hen uitgeblust’, (Jesaja 26:14).
Bij dezelfde: ‘Uw doden zullen leven, mijn lijk, zij zullen opstaan’, (Jesaja 26:19).
Bij dezelfde: ‘Gij hebt gezegd: Wij hebben een verbond met de dood uitgehouwen en met de
hel hebben wij een gezicht gemaakt; ulieder verbond met de dood zal worden afgeschaft en
uw gezicht met de hel zal niet bestaan’, (Jesaja 28:15,18).
Bij Jeremia: ‘Gij verwacht het licht, maar Hij zal datzelve stellen tot een schaduw des doods,
Hij zal het tot donkerheid stellen’, (Jeremia 13:16).
Bij Ezechiël: ‘Gij hebt Mij ontwijd bij Mijn volk voor handvollen gerst en voor stukken
broods, om zielen te doden die niet moeten sterven en om zielen levend te maken die niet
moeten leven’, (Ezechiël 13:19,22).
Bij Hosea: ‘Vanuit de hand der hel zal Ik hen verlossen, vanuit de dood zal Ik hen bevrijden;
o dood, Ik zal uw pestilentiën zijn; o hel, Ik zal uw verderf zijn’, (Hosea 13:14).
Bij David: ‘Gij verheft mij vanuit de poorten des doods’, (Psalm 9:14).
Bij dezelfde: ‘Verlicht mijn ogen, opdat ik misschien niet de dood slape’, (Psalm 13:4).
Bij dezelfde: ‘De koorden des doods hadden mij omgeven en de koorden der hel’, (Psalm
18:5,6).
Bij dezelfde: ‘Als het vee zullen zij in de hel worden gesteld, de dood zal hen weiden’, (Psalm
49:15).
Bij Johannes: ‘Ik heb de sleutels der hel en des doods’, (Openbaring 1:18).
Bij dezelfde: ‘Die overwint zal geen schade lijden in de tweede dood’, (Openbaring 2:11).
Bij dezelfde: ‘Ik ken uw werken, dat gij de naam hebt dat gij leeft, maar gij zijt dood; zijt
wakende en versterk de overgebleven dingen, die op sterven staan’, (Openbaring 3:1,2).
Bij Mattheüs: ‘Het volk zittende in de duisternis heeft een groot schijnsel gezien en de
zittenden in de streek en schaduw des doods, hun is een licht opgegaan’, (Mattheüs 4:16).
Bij Johannes: ‘Die Mijn woord hoort en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, zal het eeuwige
leven hebben en zal niet in het gericht komen, maar is overgegaan uit de dood tot het leven’,
(Johannes 5:24).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2546
Bij dezelfde: ‘Ik ga heen en gij zult Mij zoeken, maar in uw zonde zult gij sterven; Ik heb u
gezegd dat gij zult sterven in uw zonden; indien gij immers niet gelooft dat Ik ben, gij zult
sterven in uw zonden; zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal de dood niet zien
tot in het eeuwige’, (Johannes 8:21,24,51,52).
Omdat de dood de verdoemenis betekende, was het diegenen die van de uitbeeldende Kerk
waren, verboden de doden aan te raken; en indien zij ze aanraakten, waren zij onrein en
moesten zij gereinigd worden, (Ezechiël 44:25; Leviticus 15:31; 21:1-3; 22:8; Numeri 6:6-12;
19:11 e.v.)
6120. En Jozef zei; dat dit het innerlijke betekent waaruit antwoord is, staat vast uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijke, waarover eerder; dat dit het antwoord is, is
duidelijk.
6121. Geeft uw kudden vee en ik zal u geven voor uw kudden vee; dat dit betekent dat zij de
goede dingen van het ware zouden aanbieden en ondersteund zouden worden, staat vast uit de
betekenis van de kudden vee, namelijk de goede dingen van het ware, nrs. 6016, 6045; en uit
de betekenis van geven voor haar, namelijk brood, te weten de ondersteuning van het
geestelijk leven, nr. 6118.
6122. Indien het zilver ontbreekt; dat dit betekent indien het ware niet langer zichtbaar voor
hen is, staat vast uit de betekenis van het ontbreken van het zilver, namelijk het gebrek aan het
ware, dus dat het ware niet langer zichtbaar is, nrs. 6116, 6119.
Het ware wordt niet zichtbaar genoemd, omdat het ware in de staat van verlating schijnt, bijna
zoals weggevlucht; niettemin is het aanwezig, want al het ware en goede die door de Heer ooit
aan de mens, geest en engel gegeven worden, blijven en daarvan wordt niets weggenomen;
maar in de staat van verlating worden zij door het eigene verduisterd, zo dat zij niet
verschijnen; maar wanneer de staat van het licht weer terugkeert, vertonen zij zich aanwezig
en zichtbaar; daaruit blijkt wat onder het niet zichtbare ware wordt verstaan.
6123. En zij deden hun kudden vee komen tot Jozef; dat dit betekent dat de goede dingen van
het ware werden aangeboden, staat vast uit de betekenis van doen komen, namelijk
aangeboden worden; en uit de betekenis van de kudden van vee, namelijk de goede dingen
van het ware, nrs. 6016, 6045.
6124. En Jozef gaf hun brood; dat dit de ondersteuning betekent ten aanzien van het geestelijk
leven, staat vast uit de betekenis van brood geven, namelijk de ondersteuning van het
geestelijk leven, nr. 6118.
6125. Dat ‘voor de paarden’ betekent de wetenschappelijke dingen vanuit het verstandelijke,
staat vast uit de betekenis van de paarden, namelijk de verstandelijke dingen, waarover de nrs.
2760-2762, 3217, 5321; en omdat daarvan wordt gesproken met betrekking tot Egypte,
waarmee de wetenschappelijke dingen worden aangeduid, zijn de paarden hier de
wetenschappelijke dingen vanuit het verstandelijke.
Wat de wetenschappelijke dingen vanuit het verstandelijke zijn, moet gezegd worden: de
mens heeft een verstandelijk deel en hij heeft een wilsdeel en deze niet alleen in zijn
innerlijke mens, maar ook in de uiterlijke; het verstandelijke bij de mens neemt toe en groeit
vanaf de kindertijd tot zijn manlijke leeftijd en bestaat in de beschouwing van de zaken vanuit
zulke dingen die van de ondervinding en van de wetenschap zijn en verder in de beschouwing
van de oorzaken uit de werkingen, en tevens van de gevolgen vanuit de opeenvolgende orde
van de oorzaken; zo bestaat het verstandelijke in het begrip en de doorvatting van zulke
dingen die van het burgerlijke en zedelijke leven zijn; het ontstaat vanuit de invloeiing van het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2547
licht vanuit de hemel; daarom kan ieder mens ten aanzien van het verstandelijke vervolmaakt
worden; het verstandelijke wordt eenieder gegeven volgens de toevoeging, volgens het leven
en volgens de gemoedsaard en het ontbreekt ook aan niemand indien hij slechts van gezond
gemoed is; en het wordt de mens te dien einde gegeven dat hij in het vrije en in de eigen
keuze kan zijn, dat wil zeggen, in het vrije om het goede of het boze te kiezen; indien hij het
verstandelijke niet heeft zodanig als het beschreven is, kan hij vanuit zichzelf dat niet doen en
dus kan hem evenmin iets worden toegeëigend.
Verder moet men weten dat het het verstandelijke van de mens is dat het geestelijke opneemt,
dus dat het een ontvanger is van het geestelijk ware en goede; niets immers van het goede, dat
wil zeggen van de naastenliefde en niets van het ware, dat wil zeggen van het geloof, kan
iemand worden toegevoegd die niet het verstandelijke heeft, maar zij worden toegevoegd
volgens zijn verstandelijke; daarom ook wordt de mens niet wederverwekt door de Heer
voordat hij in de volwassen leeftijd is wanneer hij het verstandelijke heeft; tevoren valt het
goede van de liefde en het ware van het geloof zoals zaad in een geheel en al onvruchtbare
bodem; en wanneer de mens is wederverwekt, dan verricht het verstandelijke dat nut dat hij
ziet en doorvat wat het goede en vandaar wat het ware is; het verstandelijke immers draagt de
dingen die van het licht van de hemel zijn, over in de dingen die van het schijnsel van de
natuur zijn, waarvandaan die in deze verschijnen, zoals de innerlijke aandoeningen van de
mens in een ongeveinsd aangezicht; en omdat het verstandelijke dat nut verricht, wordt
daarom in het Woord op vele plaatsen waar over het geestelijke van de Kerk wordt gehandeld,
ook over het verstandelijke ervan gehandeld; hierover, vanuit de Goddelijke barmhartigheid
van de Heer, elders.
Hieruit kan nu vaststaan wat onder de wetenschappelijke dingen vanuit het verstandelijke
wordt verstaan, namelijk dat het de wetenschappelijke dingen zijn die de zaken bevestigen die
de mens verstandelijk begrijpt en doorziet, hetzij deze dingen boos of wel goed zijn; het zijn
deze wetenschappelijke dingen die in het Woord met de paarden vanuit Egypte worden
aangeduid; zoals bij Jesaja: ‘Wee hun die nederdalen in Egypte om hulp en zij steunen op
paarden en zij vertrouwen op de wagen, omdat er vele zijn en op ruiters, omdat zij zeer sterk
zijn en zij zien niet op tot de Heilige Israëls en zij zoeken Jehovah niet; want Egypte is een
mens, niet God en zijn paard vlees, niet geest’, (Jesaja 31:1,3); paarden vanuit Egypte voor de
wetenschappelijke dingen vanuit het verdraaide verstandelijke.
Bij Ezechiël: ‘Hij rebelleerde tegen hem door zijn gezanten te zenden in Egypte, opdat het
hem geven zou paarden en veel volk; zal hij gedijen, zal hij ontkomen die dit doet’, (Ezechiël
17:15); paarden vanuit Egypte ook voor de wetenschappelijke dingen vanuit het verdraaide
verstandelijke, die worden geraadpleegd in de zaken van het geloof en het Woord, dat wil
zeggen, de Heer, wordt niet geloofd, tenzij vanuit dat verdraaide verstandelijke; dus wordt
nooit geloofd, want in het verdraaide verstandelijke regeert het ontkennende.
Dat zodanige wetenschappelijke dingen werden vernietigd, wordt daarmee uitgebeeld dat de
paarden en de wagens van Farao verdronken in de zee Suf; en omdat die dingen met paarden
en de valse leerstellingen met wagens worden aangeduid, worden daarom paarden en wagens
daar zo vaak genoemd, zie, (Exodus 14:17,18,23,26,28); en vandaar in het gezang van Mozes
en Mirjam: ‘Ingegaan is het paard van Farao, voorts zijn wagen, voorts zijn ruiters in de zee;
maar Jehovah heeft over hen de wateren der zee doen wederkeren.
Zingt Jehovah, omdat Hij al verhogende Zich heeft verhoogd; het paard en zijn ruiter heeft
Hij geworpen in de zee’, (Exodus 15:19,21).
Eendere wetenschappelijke dingen worden ook aangeduid die aan de koning over Israël
werden voorgeschreven, bij Mozes: ‘Indien zij een koning begeren, vanuit het midden der
broederen zal een koning over hen worden gesteld; zo hij slechts niet de paarden voor zich
vermenigvuldige en ook het volk niet terugleide in Egypte om paarden te vermenigvuldigen’,
(Deuteronomium 17:15,16); de koning beeldde de Heer uit ten aanzien van het Goddelijk
Ware, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4789, 4966, 5044, 5068; dus ten
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2548
aanzien van het inzicht; dit immers is, wanneer het echt is, vanuit het Goddelijk Ware; dat het
inzicht door het Woord, dat het Goddelijk Ware is, moet worden verworven, niet echter door
de wetenschappelijke dingen vanuit het eigen verstandelijke, wordt daarmee aangeduid dat de
koning de paarden niet zou vermenigvuldigen en het volk niet in Egypte zou terugleiden om
paarden te vermenigvuldigen.
6126. En voor het vee van de kudde van kleinvee en voor het vee van de kudde van grootvee;
dat dit de innerlijke en de uiterlijke goede dingen van het ware betekent, staat vast uit de
betekenis van het kleinvee, namelijk de innerlijke goede dingen en uit de betekenis van het
grootvee, namelijk de uiterlijke goede dingen, nr. 5913; en omdat het de goede dingen van het
ware zijn die worden aangeduid, wordt er gezegd: het vee van de kudde van kleinvee en het
vee van de kudde van grootvee; het vee is het goede van het ware, nrs. 6016, 6045, 6049.
6127. En voor de ezels; dat dit de dienstige dingen betekent, staat vast uit de betekenis van de
ezels, namelijk de dienstige dingen, nrs. 5958, 5959.
6128. En hij voorzag hen van brood voor al hun vee; dat dit de ondersteuning betekent door
de invloeiing van het goede uit het innerlijke, staat vast uit de betekenis van voorzien van
brood of brood geven aan hen, namelijk de ondersteuning van het geestelijk leven, waarover
eerder in nr. 6118; uit de betekenis van het vee, namelijk het goede van het ware, nr. 6126; en
uit de uitbeelding van Jozef, die hen voorzag, namelijk het innerlijke, waarover eerder; dat het
is door de invloeiing van het goede uit het innerlijke, volgt hieruit, omdat alle ondersteuning
van het geestelijk leven in het natuurlijke plaatsvindt door de invloeiing uit het innerlijke, dat
wil zeggen, door het Innerlijke uit de Heer.
Omdat zo vaak van invloeiing wordt gesproken en misschien weinigen weten wat daaronder
wordt verstaan, moet het daarom worden gezegd; wat invloeiing is, kan blijken uit een
vergelijking met zulke dingen in de natuur die invloeien, zoals vanuit de invloeiing van
warmte uit de zon in alle dingen van de aarde, vanwaar het plantenleven komt en uit de
invloeiing van het licht in dezelfde objecten, vanwaar datgene is dat aan het plantenleven
bijstand verleent; en bovendien zijn daaruit de kleuren en de schoonheid; eender uit de
invloeiing van de warmte in de omvang van ons lichaam en verder van het licht in het oog;
evenzo uit de invloeiing van het geluid in het oor enzovoort; daaruit kan men begrijpen wat de
Invloeiing van het Leven uit de Heer is, Die de Zon van de hemel is, uit Wie de warmte is die
de Liefde is en het geestelijk licht dat het Geloof is; de Invloeiing zelf wordt ook duidelijk
gevoeld; de hemelse warmte immers, die de liefde is, maakt de levenswarmte die in de mens
is en het hemelse licht, dat het geloof is, maakt het verstandelijke licht dat in de mens is; maar
die worden gevarieerd volgens de opneming ervan.
6129. In dit jaar; dat dit de periode van die staat betekent, staat vast uit de betekenis van het
jaar, namelijk een volledige periode van begin tot einde, nr. 2906.
6130. En dit jaar was geëindigd; dat dit de verlating betekent na de periode van deze staat,
staat vast uit de betekenis van dit jaar was geëindigd, namelijk na de periode van deze staat;
dat het jaar de periode van een volledige staat is, zie nr. 6129; dat er verlating is na die
periode, blijkt uit wat nu volgt.
6131. En zij kwamen tot hem in het tweede jaar; dat dit de aanvang van de volgende staat
betekent, staat vast uit de dingen die voorafgaan, dus zonder verdere ontvouwing.
6132. En zij zeiden tot hem: Wij zullen het aan de heer niet verhelen; dat dit betekent dat het
aan het innerlijke bekend is, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, nr.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2549
6063; uit de uitbeelding van Jozef die hier de heer is, namelijk het innerlijke, waarover eerder;
en uit de betekenis van aan hem niet verhullen, namelijk bekend zijn; dat niet verhullen in de
innerlijke zin is, bekend zijn, komt omdat al wat in het natuurlijke ontstaat en in wording
komt, aan het innerlijke bekend is, omdat het natuurlijke daaruit al het zijne heeft, waarom
daaraan niets verborgen kan worden; niettemin wordt het zo gezegd in de uiterlijke zin, vooral
in de historische, zoals ook de Heer, wanneer Hij tot de mens spreekt, hem eerst ondervraagt
over de voorliggende zaak, hoewel die Hem ten volle bekend is, zoals de engel van Jehovah
tot Hagar, (Genesis 16:7,8); tot Abraham, (Genesis 18:9); tot Mozes, (Exodus 4:2); ook is het
uiterlijke op geen andere wijze voldaan; indien het immers iets niet uitspreekt, gelooft het niet
dat het geweten wordt.
6133. Daar toch het zilver verteerd is; dat dit betekent het ware dat niet zichtbaar is vanwege
de verlating, staat vast uit de dingen die eerder in nr. 6116 zijn genoemd, waar eendere dingen
staan.
6134. En het vee van het beest, tot de heer; dat dit betekent het goede van het ware eender,
staat vast uit de betekenis van het vee van het beest of van het vee van de kudde van kleinvee
en van grootvee, namelijk het innerlijk en het uiterlijk goede van het ware, waarover eerder,
nr. 6126; dat dit eender ook niet meer zichtbaar was vanwege de verlating, blijkt uit de dingen
die eerder in nr. 6133 zijn gezegd over het zilver.
6135. Niet is overgebleven vóór de heer dan alleen ons lichaam en onze grond; dat dit
betekent dat de ontvangers van het goede en het ware geheel en al verlaten zijn, staat vast uit
de betekenis van het lichaam, namelijk de bewaarplaats van het goede, waarover hierna; en uit
de betekenis van de grond, namelijk de bewaarplaats van het ware; dat de grond de ontvanger
en bewaarplaats van het ware is, komt omdat die de zaden opneemt; en met de zaden die
worden ingezaaid worden in het bijzonder de dingen aangeduid die van het geloof vanuit de
naastenliefde zijn, dus die welke van het ware vanuit het goede zijn, nrs. 1025, 1447, 1610,
1940, 2848, 3038, 3310, 3373; vandaar is de grond de ontvanger of bewaarplaats van het
ware; men zie ook de dingen die over de grond eerder zijn gezegd en getoond in de nrs. 566,
1068, 3671; dat die bewaarplaatsen verlaten zijn, wordt daarmee aangeduid dat er verder
‘niets is overgebleven voor mijn heer’.
Het lichaam in de echte zin betekent het goede dat van de liefde is en de grond het ware dat
van het geloof is; wanneer de ware dingen en de goede dingen van het ware, die met het zilver
en de kudden vee worden aangeduid, niet meer zichtbaar zijn vanwege de verlating, dan
wordt met het lichaam slechts de bewaarplaats van het goede en met de grond de bewaarplaats
van het ware aangeduid.
Dat het lichaam in de echte zin het goede betekent dat van de liefde is, komt daarvandaan dat
het lichaam of de gehele mens, die onder het lichaam wordt verstaan, de ontvanger van het
leven uit de Heer is, dus de ontvanger van het goede, want het goede van de liefde maakt het
leven zelf in de mens; de levenswarmte immers, die de liefde is, is de levenswarmte zelf en
indien deze warmte niet in de mens is, is de mens iets doods; vandaar nu komt het dat onder
het lichaam in de innerlijke zin het goede van de liefde wordt verstaan; en hoewel bij de mens
niet de hemelse liefde maar de helse liefde is, is niettemin het binnenste van zijn leven uit de
hemelse liefde; deze liefde immers vloeit aanhoudend in uit de Heer en maakt bij hem de
levenswarmte in haar beginsel, maar in de voortgang ervan wordt zij door de mens verdraaid;
vandaar de helse liefde, waaruit de onreine warmte is.
Dat het lichaam in de echte zin het goede van de liefde is, kon klaarblijkend vaststaan uit de
engelen; van hen golft, wanneer zij zich aanwezig vertonen, de liefde dermate uit dat men zou
geloven dat zij niets anders dan liefde zijn en dit vanuit hun gehele lichaam; ook verschijnt
hun lichaam blinkend en lichtend vanuit het licht dat daaruit is; het goede van de liefde
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2550
immers is gelijk aan een vlam die licht uit zich uitzendt, dat het ware van het geloof daaruit is;
wanneer dus de engelen in de hemel al zodanig zijn, wat dan niet de Heer Zelf, uit Wie het al
van de liefde bij de engelen is en Wiens Goddelijke Liefde als de Zon verschijnt, waar vanuit
de gehele hemel zijn licht heeft en allen die daar zijn, hun hemelse warmte, dat wil zeggen, de
liefde, dus het leven hebben.
Het is het Goddelijk Menselijke van de Heer dat op die wijze verschijnt en waar vanuit al die
dingen zijn; daaruit kan vaststaan wat onder het Lichaam van de Heer wordt verstaan,
namelijk de Goddelijke Liefde eender als onder Zijn Vlees, nr. 3813; ook is het Lichaam zelf
van de Heer, toen het verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt was, evenmin iets
anders; welk ander idee kan men hebben ten aanzien van het Goddelijke, dat Oneindig is?
Vanuit deze dingen kan men weten dat onder het Lichaam in het Heilig Avondmaal niets
anders wordt verstaan dan de Goddelijke Liefde van de Heer jegens het algehele menselijke
geslacht, waarover het volgende bij de evangelisten: ‘Jezus, het brood nemende en zegenende,
brak het en gaf het de discipelen en Hij zei: Neemt, eet, dit is Mijn Lichaam’, (Mattheüs
26:26; Markus 14:22; Lukas 22:19); dit is Mijn Lichaam, zei Hij over het brood, omdat met
het brood ook de Goddelijke Liefde wordt aangeduid, nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3464, 3478,
3735, 4735, 5915.
De Goddelijke Liefde wordt ook aangeduid met het Lichaam van de Heer bij Johannes:
‘Jezus zei: Ontbindt de tempel, in drie dagen evenwel zal Ik dezelve opwekken; maar Hij
sprak aangaande de Tempel van Zijn Lichaam’, (Johannes 2:19,21); de Tempel des Lichaams
is het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk Goede; dat de Tempel de Heer is ten aanzien van
het Goddelijk Ware, zie nr. 3720; en omdat het lichaam in de hoogste zin het Goddelijk
Goede van de Goddelijke Liefde van de Heer is, wordt vandaar van allen die in de hemel zijn,
gezegd dat zij in het Lichaam van de Heer zijn.
Dat het Lichaam van de Heer het Goddelijk Goede is, staat eveneens vast uit deze dingen bij
Daniël: ‘Ik hief mijn ogen op, en zag, ziet, een man bekleed met linnen, wiens lenden waren
gegord met goud van Ufaz en zijn lichaam gelijk tharsisch en zijn aangezicht gelijk het
aanzien van de bliksem en zijn ogen gelijk fakkels van vuur en zijn armen en zijn voeten gelijk
de glans van gepolijst brons; en de stem van zijn woorden gelijk de stem van een menigte’,
(Daniël 10:6); met het goud van Ufaz waarmee de lenden waren gegord, met het aanzien van
de bliksem dat het gezicht had, met de fakkels van vuur die de ogen hadden en met de glans
van brons die de armen en de voeten hadden, worden de goede dingen van de liefde
aangeduid; dat het goud het goede van de liefde is, zie de nrs. 113, 1551, 1552, 5658; en ook
het vuur, nrs. 934, 4906, 5215; en omdat het vuur dit betekent, heeft ook de bliksem die
betekenis; dat het brons het goede van de liefde en van de naastenliefde in het natuurlijke is,
nrs. 425, 1551; met tharsisch [turkoois], zoals het overige van het lichaam verscheen,
namelijk het lichaam midden tussen hoofd en lendenen, wordt het goede van de naastenliefde
en van het geloof aangeduid; de turkoois immers is een flitsende kostbare steen.
6136. Waarom zouden wij sterven tot uw ogen, ook wij, ook onze grond; dat dit betekent dat
er, indien zij verlaten waren, niet langer het geestelijk leven onder het innerlijke zouden zijn,
staat vast uit de betekenis van tot uw ogen, namelijk onder het innerlijke; door Jozef immers,
tot wie deze dingen werden gezegd, wordt het innerlijke uitgebeeld; uit de betekenis van ook
wij, ook onze grond, namelijk de bewaarplaatsen van het goede en het ware , zoals eerder in
nr. 6135, dus de bewaarplaatsen van het geestelijk leven; van die bewaarplaatsen wordt
gezegd dat zij sterven wanneer van binnen niet iets van geestelijk leven is; met sterven
immers wordt de verlating aangeduid, dat wil zeggen, de beroving van het goede en het ware,
die, namelijk het goede en het ware, het geestelijk leven maken.
6137. Koop ons en onze grond voor brood; dat dit de toe-eigening van het ene en het andere
betekent om door het goede ondersteund te worden, staat vast uit de betekenis van kopen,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2551
namelijk de toe-eigening , waarover de nrs. 4397, 5374, 5397, 5406, 5410, 5426; uit de
betekenis van wij en onze grond, namelijk de bewaarplaatsen van het goede en het ware, zoals
eerder in de nrs. 6135, 6136, dus het ene en het andere; en uit de betekenis van voor brood,
namelijk de ondersteuning uit het goede; dat het brood het goede zowel van de liefde als van
het geloof is, komt omdat daaronder ook alle spijs in het algemeen wordt verstaan, nr. 6118.
6138. En wij zullen leven, wij en onze grond, knechten voor Farao; dat dit de totale
onderwerping betekent, staat vast uit de betekenis van wij en onze grond, namelijk de
bewaarplaatsen van het goede en het ware, zoals eerder in de nrs. 6135-6137; en uit de
betekenis van de knechten, namelijk zonder het vrije vanuit het eigene zijn, nrs. 5760, 5763,
dus de totale onderwerping.
Onder bewaarplaatsen worden de vormen zelf van de mens verstaan, want de mensen zijn
niets anders dan vormen die het leven uit de Heer opnemen en die vormen zijn zodanig vanuit
overerving en vanuit daadwerkelijk handelen, dat zij het geestelijk leven dat uit de Heer is,
afwijzen; wanneer van die opnamemogelijkheden dermate afstand is gedaan dat zij niet langer
het vrije vanuit het eigene hebben, is er totale onderwerping; de mens die wordt
wederverwekt, wordt tenslotte door herhaalde verlatingen en ondersteuningen zover gebracht
dat hij niet langer van zichzelf maar van de wil van de Heer is en wanneer hij van de Heer is
geworden, komt hij in die staat dat hij, wanneer hij aan zichzelf wordt overgelaten, treurt en
door angst wordt aangegrepen en wanneer hij uit deze staat wordt verlost, in zijn heilrijke en
gezegende staat terugkeert; in een zodanige staat zijn alle engelen.
De Heer wil, om iemand gezegend en gelukkig te maken, een totale onderwerping, dat wil
zeggen, dat hij niet voor een deel van zichzelf en voor een deel van de Heer is; dan immers
zijn er twee heren die de mens niet tegelijk kan dienen, (Mattheüs 6:24); de totale
onderwerping wordt ook verstaan onder de woorden van de Heer bij Mattheüs:
‘Al wie vader en moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en al wie zoon en dochter
liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig’, (Mattheüs 10:37); met vader en moeder worden in
het algemeen de dingen aangeduid die van het eigene van de mens zijn vanuit de
daadwerkelijkheid.
Ook wordt het eigene van de mens met de ziel aangeduid bij Johannes: ‘Die zijn ziel liefheeft,
zal dezelve verliezen, maar die de ziel haat in deze wereld, zal dezelve bewaren tot het
eeuwige leven; indien iemand Mij bediend zal hebben, hij volge Mij; en waar Ik zijn zal,
aldaar zal ook Mijn dienaar zijn’, (Johannes 12:25,26); ook wordt de totale onderwerping
aangeduid met de woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Een andere discipel zei: Heer, vergun
mij eerst heen te gaan en mijn vader te begraven; maar Jezus zei tot hem: Volg Mij, en laat de
doden hun doden begraven’, (Mattheüs 8:21,22).
Dat er totale onderwerping moet zijn, staat klaarblijkend vast uit het primaire gebod van de
Kerk: ‘Gij zult de Heer uw God liefhebben vanuit uw ganse hart en vanuit uw ganse ziel en
vanuit uw ganse gemoed en vanuit al uw krachten; dit is het primaire gebod’, (Markus
12:30); zo moeten dus, omdat de liefde tot de Heer niet vanuit de mens komt, maar vanuit de
Heer Zelf, dus het gehele hart, de gehele ziel, het gehele gemoed en alle krachten die de
ontvangers zijn, van de Heer zijn, dus een totale onderwerping.
Zodanig is de onderwerping die wordt aangeduid met wij zullen leven, wij en onze grond,
knechten voor Farao; door Farao immers wordt het natuurlijke in het algemeen uitgebeeld, dat
onder het toezicht van het innerlijk hemelse is, in de hoogste zin onder het toezicht van de
Heer, Die in die zin Jozef is.
6139. En geef zaad; dat dit betekent, op die wijze de invloeiing van het goede van de
naastenliefde en van het ware van het geloof, staat vast uit de betekenis van het zaad, namelijk
het goede van de naastenliefde en het ware van het geloof, nrs. 1025, 1447, 1610, 1940, 2848,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2552
3038, 3310, 3373; dat zaad geven, de invloeiing is, is duidelijk, omdat ze in de mens komen
door de invloeiing uit de Heer.
6140. En wij mogen leven en niet sterven; dat dit het geestelijk leven daaruit betekent en niet
langer de vrees voor de verdoemenis, staat vast uit de betekenis van leven, namelijk het
geestelijk leven, nr. 5890; en uit de betekenis van sterven, te weten de verdoemenis, nr. 6119,
hier de vrees voor de verdoemenis, omdat er in de staat van verlating, wanneer de mens wordt
wederverwekt, niet verdoemenis, maar vrees voor de verdoemenis is.
6141. En de grond zij niet verwoest; dat dit betekent dat het gemoed opgewekt moet worden
met de wetenschappelijke dingen van de Kerk, staat vast uit de betekenis van de grond,
namelijk de ontvanger van het ware, zoals eerder in de nrs. 6135-6137; de ontvanger zelf is
het gemoed, hier het natuurlijk gemoed, omdat het de grond van Egypte is; en uit de betekenis
van verwoest worden, te weten zonder het zichtbare ware, hier zonder de wetenschappelijke
dingen van de Kerk, want met de Egyptenaren worden de wetenschappelijke dingen van de
Kerk aangeduid, nrs. 4749, 4964, 4966, 6004, die ook de ware dingen van het natuurlijke zijn.
Dat het land van Egypte het natuurlijk gemoed is waar de wetenschappelijke dingen zijn, zie
de nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; en daarom betekent de grond van Egypte dat gemoed in
het bijzonder; vandaar nu wordt met opdat de grond niet verwoest zij, het gemoed aangeduid
dat met wetenschappelijke dingen moet worden opgekweekt.
6142. En Jozef kocht de gehele grond van Egypte voor Farao; dat dit betekent dat het
innerlijke zich het gehele natuurlijke gemoed waar de wetenschappelijke dingen zijn, toeeigende
en onder het algemene toezicht stelde, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, te weten
het innerlijke, waarover meermalen eerder; uit de betekenis van kopen, namelijk zich toeeigenen,
waarover de nrs. 4397, 5374, 5397, 5406, 5410, 5426; uit de betekenis van de grond
van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed waar de wetenschappelijke dingen zijn, nr. 6141;
en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke in het algemeen, nrs. 5160, 5799,
6015; dus dat het voor Farao was, is het stellen onder het algemene toezicht in het natuurlijke.
6143. En de Egyptenaren verkochten eenieder zijn veld; dat dit het afstand doen en de
onderwerping van alle dingen die de Kerk van dienst zijn betekent, staat vast uit de betekenis
van verkopen, namelijk vervreemden zodat het niet langer van hen is, nrs. 4098, 4752, 4758,
5886, dus afstand doen en onderwerpen; en uit de betekenis van het veld, namelijk de leer die
van de Kerk is, nrs. 368, 2971, 3310, 3766; daaruit blijkt dat met de Egyptenaren verkochten
eenieder zijn veld, het afstand doen en de onderwerping wordt aangeduid van alle dingen die
de Kerk van dienst zijn.
6144. Dewijl de honger sterk over hen geworden was; dat dit betekent omdat de verlating tot
aan de wanhoop toe was, staat vast uit de betekenis van de honger, namelijk de verlating ten
aanzien van de dingen die van de Kerk zijn, nrs. 5415, 5576; en wanneer daarvan wordt
gezegd dat hij sterk is, is er wanhoop, nr. 5279; want het laatste van de verlating is de
wanhoop.
Dat de wanhoop het laatste van de verlating en van de verzoeking is, nrs. 5279, 5280, is
vanwege verschillende oorzaken, waarvan alleen deze dingen mogen worden aangevoerd;
door de wanhoop wordt inderdaad en voelbaar erkend dat er niets van het ware en het goede
uit henzelf is en dat zij vanuit zich verdoemd zijn, maar dat zij door de Heer worden bevrijd
van de verdoemenis en het heil invloeit door het ware en het goede; de wanhoop is ook
vanwege deze oorzaak dat het heilrijke van het leven, dat uit de Heer is, gevoeld wordt; want
wanneer zij vanuit die staat komen, zijn zij zoals diegenen die als ter dood veroordeelden uit
de kerker worden bevrijd; ook worden door de verlatingen en verzoekingen de met het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2553
hemelse leven strijdige staten doorvat; vandaar wordt het gevoel en de doorvatting van het
heilrijke en gelukzalige van het hemelse leven ingeboezemd; het gevoel en de doorvatting
immers van het heilrijke en gelukzalige komt nergens anders vandaan dan vanuit de
betrekking tot de tegendelen; opdat dus volle verhoudingen worden verkregen, worden de
verlatingen en verzoekingen tot het toppunt, dat wil zeggen, tot de wanhoop doorgevoerd.
6145. En het land kwam aan Farao; dat dit betekent dat alle dingen onderworpen werden aan
het natuurlijke dat onder het toezicht van het innerlijke was, staat vast uit de betekenis van het
land kwam aan hem, namelijk de toe-eigening en de onderwerping van alle dingen die met het
land worden aangeduid; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke in het
algemeen, waarover de nrs. 5160, 5799, 6015, tot waar de wetenschappelijke dingen, die met
Egypte worden aangeduid, waren samengebracht, nr. 6115; en het is onder het toezicht van
het innerlijke, omdat het gehele natuurlijke zowel in het algemeen als in het deel is; dat het
onder het toezicht van het innerlijke is, wordt daarmee aangeduid dat Jozef heersende was
over het gehele land van Egypte en eveneens daarmee dat hij was aangesteld als overste, over
het huis van Farao, (Genesis 41:40-43 en hoofdstuk 45), waar deze woorden staan: ‘Jozef zei
tot zijn broers: God heeft mij tot een vader voor Farao gesteld en tot een heer voor zijn gehele
huis en ik heers in het gehele land van Egypte’, vers 8; vandaar nu komt het dat van het
natuurlijke wordt gezegd dat het onder het toezicht van het innerlijke is.
6146. En het volk, hij bracht het over tot de steden; dat dit betekent dat de wetenschappelijke
ware dingen met de leerstellige dingen in betrekking werden gebracht, staat vast uit de
betekenis van het volk, namelijk de ware dingen, nrs. 1259, 1260, 3295, 3581, hier de
wetenschappelijke ware dingen, omdat ervan wordt gesproken met betrekking tot het volk van
Egypte; en uit de betekenis van de steden, namelijk de leerstellige dingen, nrs. 402, 2449,
3216, 4492, 4493; vandaar nu is het volk overbrengen tot de steden, de wetenschappelijke
ware dingen met de leerstellige dingen in betrekking brengen; deze dingen volgen uit de
zaken die voorafgaan, namelijk uit die dat de ware dingen in betrekking werden gebracht met
het algemene in het natuurlijke, nr. 6115; de leerstellige dingen immers zijn de algemene
dingen waarmee de waarheden in betrekking worden gebracht; de leer van de Kerk immers is
verdeeld in de hoofdstukken ervan en elk hoofdstuk is een algemene van de Kerk; vandaar
ook werd het volk tot de steden overgebracht door Jozef, opdat daardoor de betrekking van de
ware dingen tot de algemene dingen, dus tot de leerstellige dingen, zou worden uitgebeeld.
6147. Van het einde van de grens van Egypte en tot het einde ervan; dat dit de uitbreiding
betekent door het gehele natuurlijke waar de wetenschappelijke dingen zijn, staat vast uit de
betekenis van het einde van de grens tot het einde ervan, namelijk de uitbreiding over het
geheel; en uit de betekenis van Egypte, namelijk het wetenschappelijke in het natuurlijke,
waarover vaak eerder en vandaar het natuurlijke waar de wetenschappelijke dingen zijn; want
het natuurlijke is dat wat bevat en de wetenschappelijke dingen zijn de dingen zijn de inhoud
ervan; vandaar wordt met Egypte zowel het bevattende als de inhoud ervan aangeduid, dat wil
zeggen, zowel het natuurlijke als het wetenschappelijke; en daarom ook wordt met Farao,
koning van Egypte, het natuurlijke in het algemeen aangeduid, nrs. 5160, 5799; en eveneens
het wetenschappelijke in het algemeen, nr. 6015; en verder met het land van Egypte het
natuurlijk gemoed, nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301.
6148. Alleen de grond van de priesters kocht hij niet; dat dit betekent dat het innerlijke zich
vanuit het natuurlijke, vermogens verwierf om het goede op te nemen, omdat die vermogens
daar uit zijn, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, over wie deze dingen worden gezegd,
namelijk het innerlijke, waarover eerder; uit de betekenis van de grond, namelijk het
opnamevat van het ware, nrs. 6135-6137, hier het vermogen om het goede op te nemen; het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2554
vermogen immers is de ontvankelijkheid die daarin moet zijn opdat het opnamevat de
ontvanger kan zijn; dat vermogen komt uit het goede, dat wil zeggen, door het goede uit de
Heer; indien immers uit de Heer het goede van de liefde niet invloeide, zou nooit enig mens
het vermogen hebben om het ware, noch om het goede, op te nemen; de invloeiing van het
goede van de liefde uit de Heer maakt dat alle dingen binnenin de mens tot de opneming
wordt gerangschikt; dat het vermogen om het goede op te nemen vanuit het natuurlijke is,
wordt daarmee aangeduid dat de grond in Egypte was; met Egypte immers wordt het
natuurlijke ten aanzien van de wetenschappelijke dingen aangeduid, nr. 6142; uit de betekenis
van de priesters, namelijk het goede, waarover hierna; en uit de betekenis van niet kopen,
namelijk zich die vermogens niet toe-eigenen zoals het zich de ware dingen en de goede
dingen van het ware met de opnamevaten ervan had toegeëigend, wat door verlatingen en
ondersteuningen had plaatsgevonden; de oorzaak hiervan was dat die vermogens daaruit
waren, dat wil zeggen, uit het innerlijke waren; vandaar komt het dat met alleen de grond van
de priesters kocht hij niet, wordt aangeduid dat het innerlijke zich vanuit het natuurlijke de
vermogens verwierf om het goede op te nemen, omdat die daaruit zijn.
Met deze dingen is het als volgt gesteld: de vermogens om het ware en het goede op te nemen
zijn bij de mens rechtstreeks uit de Heer en niet enige hulp om zich die te verwerven komt
van de mens; de mens wordt immers altijd in het vermogen gehouden om het goede en het
ware op te nemen; vanuit dat vermogen heeft hij verstand en wil; maar dat hij niet opneemt,
komt omdat de mens zich tot het boze wendt; dan blijft weliswaar het vermogen aanwezig,
maar daarvoor wordt de toegang tot het denkende en het sensitieve afgesloten, waardoor het
vermogen om het ware te zien en het goede te voelen voor zoveel te gronde gaat als de mens
zich tot het boze wendt en zich daarin met leven en geloof bevestigt; dat de mens tot het
vermogen om het ware en het goede op te nemen in het geheel niets bijdraagt, is bekend
vanuit het leerstellige van de Kerk dat niets van het ware van het geloof en niets van het
goede dat van de naastenliefde is, uit de mens komt, maar uit de Heer; maar de mens kan dat
vermogen bij zich vernietigen; daaruit nu kan het vaststaan hoe het verstaan moet worden dat
het innerlijke zich vanuit het natuurlijke de vermogens verwierf om het goede op te nemen,
omdat die daaruit zijn; dat er wordt gezegd vanuit het natuurlijke, komt omdat de invloeiing
van het goede uit de Heer plaatsvindt door het innerlijke in het natuurlijke uit de Heer,
wanneer daar het vermogen om op te nemen is verworven, dan vindt de invloeiing plaats,
want dan is er opneming, nr. 5828.
Ten aanzien van, dat met de priesters de goede dingen worden aangeduid, moet men weten
dat er een tweetal dingen zijn die voortgaan uit de Heer, namelijk het Goede en het Ware; het
Goddelijk Goede werd uitgebeeld door de priesters en het Goddelijk Ware door de koningen;
vandaar komt het dat met de priesters de goede dingen worden aangeduid en met de koningen
de ware dingen; ten aanzien van het priesterschap en over het koningschap waarover wordt
gesproken met betrekking tot de Heer, zie de nrs. 1728, 2015, 3670; die beide, namelijk het
priesterschap en het koningschap, waren in de uitbeeldende Kerk in één persoon verbonden;
de oorzaak hiervan was dat het goede en het ware die voortgaan uit de Heer, verenigd zijn; en
zij zijn eveneens verbonden in de hemel bij de engelen; de persoon waarin die beide in de
Oude Kerk verbonden waren, werd Melchizedek of koning der gerechtigheid genoemd, dit
kan vaststaan uit Melchizedek die tot Abraham kwam, waarover het volgende: ‘Melchizedek,
koning van Salem, bracht brood en wijn uit en hij was priester voor de allerhoogste God; en
hij zegende Abraham’, (Genesis 14:18,19); dat hij de Heer uitbeeldde ten aanzien van het ene
en het andere, blijkt hieruit dat hij koning en tevens priester was en dat het hem vergund was
Abraham te zegenen en hem brood en wijn te bieden, die toen ook symbolen waren van het
goede van de liefde en van het ware van het geloof; dat hij de Heer uitbeeldde ten aanzien van
het ene en het andere, blijkt nog bij David: ‘Jehovah heeft gezworen en het zal Hem niet
berouwen: Gij zijt priester tot in het eeuwige, naar de wijze van Melchizedek’, (Psalm 110:4);
deze dingen zijn daar gezegd over de Heer; naar de wijze van Melchizedek is, dat Hij zowel
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2555
Koning als Priester is, dat wil zeggen, in de hoogste zin, dat uit Hem het Goddelijk Goede en
het Goddelijk Ware tezamen voortgaan.
Omdat de uitbeeldende Kerk ook bij de nakomelingen van Jakob zou worden ingesteld, zo
zou eveneens in één persoon verbonden het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware, die
verenigd uit de Heer voortgaan, worden uitgebeeld; maar vanwege de oorlogen en vanwege
de afgoderij van dat volk werden die beide in de aanvang verdeeld; en degenen die over het
volk regeerden werden leiders genoemd en daarna rechters; en zij die de heilige dingen
verrichten, werden priesters genoemd en zij waren vanuit het zaad van Aharon en Levieten;
maar daarna werden die beide functies in één persoon verbonden, zoals in Eli en in Samuël;
maar omdat het volk zodanig was dat er daar geen uitbeeldende Kerk gesticht kon worden,
maar slechts het uitbeeldende van de Kerk, vanwege het afgodische dat bij hen regeerde, werd
het daarom toegestaan dat die beide functies gescheiden werden en dat de Heer ten aanzien
van het Goddelijk Ware door koningen zou worden uitgebeeld en ten aanzien van het
Goddelijk Goede door priesters; dat dit had plaatsgevonden vanuit de wens van het volk, maar
niet vanuit het welbehagen van de Heer, staat vast uit de woorden van Jehovah tot Samuël:
‘Gehoorzaam de stem des volks in alles wat zij tot u zeggen; aangezien zij niet u verworpen
hebben, maar zij hebben Mij verworpen, dat Ik niet over hen regere; en gij zult hun het recht
des konings aanwijzen’, (1 Samuël 8:7; 12:19,20); dat die beide niet mochten worden
gescheiden, daarvan was de oorzaak dat het Goddelijk ware gescheiden van het Goddelijk
Goede, eenieder verdoemt; maar het Goddelijk ware verenigd met het Goddelijk Goede,
zaligt; vanuit het Goddelijk ware immers is de mens tot de hel verdoemd, maar door het
Goddelijk Goede, wordt hij daaruit weggenomen en in de hemel geheven; de zaliging is van
de Barmhartigheid, dus uit het Goddelijk Goede; er is echter verdoemenis wanneer de mens
die barmhartigheid weigert en dus dan het Goddelijk Goede van zich werpt; vandaar wordt hij
overgelaten aan het gericht vanuit het Ware; dat de koningen het Goddelijk Ware hebben
uitgebeeld, zie de nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4966, 5044, 5068.
Dat de priesters de Heer hebben uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijk Goede en vandaar
met hen het goede wordt aangeduid, kan vaststaan uit al die dingen in de innerlijke zin die ten
aanzien van het priesterschap werden ingesteld toen Aharon was gekozen en daarna de
Levieten; zoals dat alleen de hogepriester zou ingaan in het Heilige der heilige en daar
bedienen; dat de heilige dingen van Jehovah voor de priester zouden zijn, (Leviticus 23:20;
27:21); dat zij in het land geen deel en erfenis zouden hebben, maar dat Jehovah hun deel en
erfenis zou zijn, (Numeri 18:20; Deuteronomium 10:9; 18:1); dat de Levieten aan Jehovah
werden gegeven in plaats van de eerstverwekten en dat zij door Jehovah aan Aharon werden
gegeven, (Numeri 3:9,12,13,40; 8:16-19); dat de hogepriester met de Levieten in het midden
van het kamp zouden zijn, wanneer zij het opsloegen en wanneer zij verder trokken, (Numeri
1:50-54; 2:17; 3:23-38; 4:1-einde); dat niemand vanuit het zaad van Aharon, in wie enige vlek
was, zou toetreden om brandoffers en slachtoffers te offeren, (Leviticus 21:17-20), behalve
meer dingen, zoals die in, (Leviticus 21:9-13) en elders; al deze dingen beeldden in de
hoogste zin het Goddelijk Goede van de Heer uit en vandaar in de betrekkelijke zin het goede
dat van de liefde en van de naastenliefde is; de klederen van Aharon echter, die de klederen
der heiligheid werden genoemd, beeldden uit het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede,
waarover, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in de ontvouwingen over de
dingen die in Exodus zijn zal worden gehandeld.
Omdat het ware door de koningen en het goede door de priesters worden aangeduid, worden
daarom de koningen en de priesters in het Woord meermalen tezamen genoemd, zoals bij
Johannes: ‘Jezus Christus heeft ons gemaakt koningen en priesters van God en Zijn Vader’,
(Openbaring 1:6; 5:10); gezegd wordt dat zij koningen zijn gemaakt vanuit het ware, dat van
het geloof is en priesters vanuit het goede, dat van de naastenliefde is; dus zijn het ware en het
goede bij hen die in de Heer zijn, verbonden, zoals zij het in de hemel zijn, zoals eerder werd
gezegd; dit wordt verstaan onder koningen en priesters gemaakt worden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2556
Bij Jeremia: ‘Het zal te dien dage geschieden, het hart des konings en der vorsten zal vergaan
en de priesters zullen zich ontzetten en de profeten zullen zich verwonderen’ (Jeremia 4:9).
Bij dezelfde: ‘Het huis van Israël, zij zijn beschaamd; zijzelf, hun koningen, hun vorsten, en
hun priesters en hun profeten’, (Jeremia 2:26).
Bij dezelfde: ‘De koningen van Jehudah, de vorsten, de priesters en de profeten en de
bewoners van Jeruzalem’, (Jeremia 8:1); op deze plaatsen staan de koningen voor de ware
dingen, de vorsten voor de primaire ware dingen, nrs. 1486, 2089, 5044; de priesters voor de
goede dingen en de profeten voor hen die leren, nr. 2534.
Bovendien moet men weten dat Jozef de grond van de priesters niet kocht omdat dat
uitbeeldend was daarvoor, dat uit de Heer alle vermogen is om het ware en het goede op te
nemen; dit blijkt uit een eendere wet ten aanzien van de velden van de Levieten, bij Mozes:
‘Het veld van de voorstad der steden der Levieten zal niet verkocht worden, omdat het een
eeuwige bezitting voor hen is’, (Leviticus 25:34); hieronder wordt in de innerlijke zijn
verstaan dat geen mens iets van het goede van de Kerk voor zich mag opeisen, dat het goede
van de liefde en van de naastenliefde is, omdat dit uit de Heer alleen is.
6149. Omdat een deel was vastgesteld voor de priesters door Farao; dat dit betekent dat het
dus zo geordend was door het natuurlijke, dat onder het toezicht van het innerlijke was, staat
vast uit de betekenis van het vastgestelde deel, namelijk het geordende; en uit de uitbeelding
van Farao, namelijk het natuurlijke in het algemeen, nrs. 5160, 5799, 6015; en omdat die
ordening in het natuurlijke uit het innerlijke komt, wordt daarom daaraan toegevoegd onder
het toezicht van het innerlijke, wat ook daardoor werd uitgebeeld dat Jozef heer was over gans
Egypte en eveneens over het huis van Farao, zie nr. 6145.
6150. En zij aten hun vastgesteld deel dat hun Farao gegeven had; dat dit betekent dat de
goede dingen zich niet méér hadden toegeëigend dan wat volgens de ordening was, staat vast
uit de betekenis van eten, namelijk zich toe-eigenen, nrs. 3168, 3513, 3596, 3832, 4745; en uit
de betekenis van het vastgesteld deel, namelijk het geordende, zoals eerder in nr. 6149; zo
wordt dus met het vastgesteld deel eten aangeduid dat de goede dingen zich niet méér hadden
toegeëigend, dat wat volgens de ordening was; dat het uit het natuurlijke was, dat door Farao
wordt uitgebeeld, dat wil zeggen, in het natuurlijke onder het toezicht van het innerlijke, zie
nr. 6149.
6151. Deswege verkochten zij hun grond niet; dat dit betekent dat zij daarom niet nodig
hadden daarvan afstand te doen en ze te onderwerpen, staat vast uit de betekenis van
verkopen, namelijk afstand doen, nr. 6143, dus onderwerpen, want datgene waarvan afstand
wordt gedaan, wordt aan een ander onderworpen; en uit de betekenis van de grond, namelijk
van de priesters van Egypte, te weten het vermogen om het goede in het natuurlijke op te
nemen, waarover ook eerder, nr. 6148; dat zij het daarom niet nodig hadden, namelijk daarvan
afstand te doen en ze te onderwerpen, wordt aangeduid met ‘deswege niet’.
6152. En Jozef zei tot het volk; dat dit de invloeiing van het innerlijke in de
wetenschappelijke dingen betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk
doorvatten, nr. 6063 en omdat het wordt gezegd met betrekking tot het innerlijke, dat Jozef is,
is het de invloeiing, want wat wordt doorvat in het uiterlijke, vloeit in uit het innerlijke, zoals
vaak eerder getoond; en uit de betekenis van het volk, namelijk de wetenschappelijke ware
dingen, nr. 6146.
6153. Ziet, ik heb u heden gekocht en uw grond, voor Farao; dat dit betekent dat het zich die
heeft verworven en aan het algemene in het natuurlijke, dat onder het toezicht van het
innerlijke is onderworpen, staat vast uit de betekenis van kopen, namelijk toe-eigenen en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2557
verwerven, nrs. 4397, 5374, 5397, 5406, 5410, 5426; uit de betekenis van de grond, namelijk
de ontvanger van het ware , nrs. 6135-6137; dat het die heeft onderworpen, aan het algemene
aan het natuurlijke, wordt daarmee aangeduid dat hij voor Farao kocht, door wie het
natuurlijke in het algemeen wordt uitgebeeld, nrs. 5160, 5799, 6015; er wordt gezegd onder
het toezicht van het innerlijke, volgens de dingen die eerder in nr. 6145 zijn ontvouwd.
6154. Ziet, zaad voor u en bezaait de grond; dat dit het goede van de naastenliefde en het ware
van het geloof betekent, die moeten worden ingeplant, staat vast uit de betekenis van het zaad,
namelijk het ware vanuit het goede of het geloof vanuit de naastenliefde, dus het ene en het
andere, nrs. 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3038, 3310, 3373, 3671; uit de betekenis van
bezaaien, namelijk inplanten; en uit de betekenis van de grond, namelijk de ontvangers, nrs.
6135-6137; maar wanneer het ware en het goede is ingeplant, betekent de grond niet langer de
ontvanger, maar dat wat van de Kerk is, zoals het veld, nr. 566.
6155. En het zal geschieden in de inkomsten; dat dit de vruchten daaruit betekent, staat vast
uit de betekenis van de inkomsten, namelijk de vruchten; de oogst immers die van het veld
binnenkomt vanuit het veld, is de vrucht ervan.
6156. En gij zult een vijfde aan Farao geven; dat dit de overblijfselen betekent, dat zij zullen
zijn tot het algemene dat onder het toezicht van het innerlijke is, staat vast uit de betekenis
van vijf en van het vijfde deel, namelijk de overblijfselen, nrs. 5291, 5894; en uit de
uitbeelding van Farao, namelijk het algemene in het natuurlijke, zoals eerder gezegd in nr.
6153; er wordt gezegd onder het toezicht van het innerlijke, vanwege de oorzaak waarover
eerder in nr. 6145; wat de overblijfselen zijn, zie de nrs. 1050, 1738, 1906, 2284, 5135, 5897,
5898, namelijk dat ze de weggeborgen goede en ware dingen in de innerlijke mens zijn uit de
Heer; deze worden teruggebracht in de uiterlijke of natuurlijke mens wanneer deze in de staat
van het goede is, maar zodra deze in de staat van het boze komt, worden zij teruggetrokken en
weggeborgen; dat zij worden teruggetrokken en weggeborgen heeft als oorzaak dat zij niet
met de boze dingen vermengd mogen worden en zo te gronde gaan; wanneer de mens niet kan
worden wederverwekt, dan worden de overblijfselen bij hem goed bewaard in de innerlijke
dingen; maar wanneer de mens wordt wederverwekt, dan worden die voor zoveel uit de
innerlijke dingen in de uiterlijke dingen teruggebracht, als hij wordt wederverwekt, de
oorzaak hiervan is dat door de wederverwekking de innerlijke dingen met de uiterlijke worden
verbonden en één handelen; en dan worden zij eerst teruggebracht tot de algemene dingen,
daarna, achtereenvolgens tot de bijzondere dingen; daaruit, omdat hier in de innerlijke zin
over de wederverwekking van het natuurlijke wordt gehandeld, kan men weten wat daaronder
wordt verstaan dat die overblijfselen zullen zijn tot het algemene in het natuurlijke.
6157. En vier delen voor u; dat dit de dingen betekent die nog niet overblijfselen zijn, staat
vast uit de betekenis van vier delen, wanneer dit wordt gezegd ten aanzien van de van het
vijfde deel resterende dingen, waarmee het vijfde deel van de overblijfselen wordt aangeduid,
nr. 6156, namelijk de dingen die nog niet overblijfselen zijn.
Met vier wordt iets eenders aangeduid als met twee, namelijk dingen die paren en dingen die
verbonden zijn, nr. 1686, zoals het goede en het ware zijn; wanneer deze dingen nog niet
overblijfselen zijn geworden, worden zij hier aangeduid met vier delen; de goede en de ware
dingen immers worden niet overblijfselen voordat zij de mens worden toegeëigend en zij
worden de mens pas toegeëigend wanneer zij worden opgenomen vanuit de aandoening in het
vrije.
6158. Tot zaad des velds; dat dit betekent tot de voeding van het gemoed, staat vast uit de
betekenis van het zaad, namelijk het ware en het goede, dus het geloof en de naastenliefde,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2558
waarover eerder in nr. 6154; en uit de betekenis van het veld, namelijk in algemene zin de
Kerk, waarover de nrs. 2971, 3766 en in de bijzondere zin de Kerk bij de mens, dus de mens
in wie de Kerk is, dat wil zeggen, die het ware en het goede opneemt; wanneer deze een veld
wordt genoemd, is het zijn gemoed dat wordt verstaan, want de mens is mens niet vanuit de
uiterlijke vorm, maar vanuit zijn gemoed, dat wil zeggen, vanuit het verstand en de wil, die
het gemoed uitmaken en verder vanuit het ware van het geloof en het goede van de
naastenliefde, die het nog innerlijker gemoed uitmaken; het gemoed wordt, wanneer het in de
echte zin de mens is, gevoed en onderhouden door het ware en het goede; en omdat het ware
en het goede met het zaad worden aangeduid, worden daarmee ook de voeding aangeduid; dit
blijkt ook uit de zaken die daarop volgen: ‘Tot uw spijze en voor hen in uw huizen en tot
spijze voor uw kleine kinderen’; vandaar nu komt het, dat het zaad des velds de voeding van
het gemoed is.
6159. En tot uw spijze en voor hen in uw huizen; dat dit betekent opdat daaruit het goede van
het ware zal zijn in alle en de afzonderlijke dingen, staat vast uit de betekenis van de spijs,
namelijk het goede van het ware, waarover de nrs. 5410, 5426, 5487, 5582, 5588, 5655; en uit
de betekenis van hen die in de huizen zijn, namelijk alle en de afzonderlijke dingen van het
goede vanuit het ware; dus is ‘tot spijze voor hen in de huizen’ het goede van het ware in alle
en de afzonderlijke dingen.
Daarmee dat het goede van het ware in alle en de afzonderlijke dingen is, is het als volgt
gesteld: naarmate de mens wordt wederverwekt, voegt zich het goede in alle en de
afzonderlijke dingen van hem in hem; de aandoening van het goede wordt immers het
universeel regerende bij hem en datgene wat universeel regeert, regeert afzonderlijk, dat wil
zeggen, in alle en de afzonderlijke dingen; dit kan vaststaan uit de heersende aandoening bij
eenieder; deze aandoening, wat die ook is, is aanwezig in de afzonderlijke dingen van zijn wil
en ook in de afzonderlijke dingen van zijn denken; en hoewel die niet altijd in het denken
aanwezig schijnt te zijn, is die er toch; dat die niet verschijnt, komt omdat die aandoening in
die ogenblikken met de aandoeningen wordt bekleed die door de objecten worden
ingeboezemd en naarmate deze aandoeningen worden afgelegd, vertoont zich dan de
heersende aandoening zichtbaar; dit kan niet beter vaststaan dan uit de geesten en engelen;
geesten die boos zijn of bij wie het boze overheerst, zijn boos in alle en de afzonderlijke
dingen, ook wanneer zij het ware spreken en het goede doen, want daarmee beogen zij niets
anders dan anderen te bedriegen opdat dezen geloven dat zij goed zijn en zo misleiden zij
onder de schijn van het goede, wanneer dit plaatsvindt, wordt dit duidelijk gehoord aan de
klank alleen al van hun spraak en verder wordt het doorvat vanuit hun sfeer; de engelen in de
hemel, bij wie het goede heerst, dat wil zeggen, universeel regeert, zijn goed in alle en de
afzonderlijke dingen, dat wil zeggen, bij hen blinkt het goede uit de Heer op vanuit alle en de
afzonderlijke dingen; ook indien zij iets van het boze in de uiterlijke vorm doen, is toch het
doel of de bedoeling dat daaruit het goede moge voortkomen.
Hieruit kan vaststaan dat het goede daar waar het universeel regeert, in alle en de
afzonderlijke dingen regeert; want het universeel regerende ontstaat dan pas, wanneer alle en
de afzonderlijke dingen zodanig zijn en volgens het hoedanige en de hoeveelheid ervan is het
universele; want dat wat universeel wordt genoemd, is universeel uit hoofde hiervan dat het in
alle dingen afzonderlijk aanwezig is.
6160. En tot spijze voor uw kleine kinderen; dat dit betekent in de dingen die van de onschuld
zijn, staat vast uit de betekenis van de spijs, namelijk het goede van het ware, zoals eerder in
nr. 6159; en uit de betekenis van de kleine kinderen, namelijk de onschuld, nrs. 430, 3183,
5608.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2559
6161. En zij zeiden: Gij hebt ons levend gemaakt; dat dit het geestelijk leven betekent, niet
anders noch ergens anders vandaan, staat vast uit de betekenis van levend maken, namelijk
het geestelijk leven, nr. 5890; omdat in het voorafgaande werd gehandeld over de
levendmaking of wederverwekking van het natuurlijke en daar het hele verloop ervan werd
beschreven, dat zodanig en niet een ander is, wordt daarom daaraan toegevoegd dat het niet
anders noch ergens anders vandaan is.
6162. Dat wij genade vinden in de ogen des heren; dat dit de wil betekent om op die wijze
onderworpen te zijn en de vernedering, kan hieruit vaststaan dat die woorden nadat alle
dingen die zij hadden, waren afgestaan, woorden van erkenning zijn, dus eveneens van de wil
dat zij zo onderworpen waren en dus dat het woorden van vernedering zijn; dat deze dingen in
die woorden zijn gelegen, staat vast uit de staat waarin zij toen waren, welke staat ook blijkt
uit de reeks van de voorafgaande en van de volgende dingen.
6163. En wij zullen Farao knechten zijn; dat dit betekent dat zij van hun eigene afstand doen
en het onderwerpen aan het natuurlijke dat onder het toezicht van het innerlijke is, staat vast
uit de betekenis van de knechten, namelijk zonder het vrije vanuit het eigene zijn, nrs. 5760,
5763; dus van het eigene afstand doen; en uit de betekenis van voor Farao zijn, namelijk
onderworpen zijn aan het natuurlijke dat onder het toezicht van het innerlijke is, nr. 6145.
6164. En Jozef stelde het tot een inzetting; dat dit betekent dat wat besloten is vanuit
instemming, staat vast uit de betekenis van tot een inzetting stellen, namelijk besluiten vanuit
instemming, want dat wat tot een instelling wordt gesteld, vindt plaats vanuit instemming
beiderzijds en wordt gebracht onder de dingen die bij verdrag en zo als verplichting werden
opgelegd..
6165. Tot op deze dag; dat dit betekent tot in het eeuwige, staat vast uit de betekenis van tot
op deze dag, namelijk tot in het eeuwige, nrs. 2838, 4304.
6166. Over de grond van Egypte: voor Farao tot het vijfde; dit betekent de overblijfselen,
zoals eerder in nr. 6156.
6167. Alleen de grond van de priesters, alleen de hunne, was niet voor Farao; dit betekent de
vermogens om het goede op te nemen, dat die rechtstreeks uit het innerlijke zijn, zoals
eveneens eerder in nr. 6148.
Deze dingen die nu zijn gezegd over de verbinding van het natuurlijke met het innerlijke en
dus over de wederverwekking ervan door middelen die herhaalde verlatingen en
levendmakingen zijn, kunnen de mens van de Kerk heden ten dage wel niet anders dan zoals
niet eerder gehoorde dingen voorkomen; niettemin is het hiermee zo gesteld en het behoort in
het andere leven voor de geesten, ook voor de eenvoudigen onder hen, tot de welbekende
dingen; wanneer het Woord door de mens wordt gelezen, doorvatten daardoor zij die in het
andere leven zijn, omdat zij in de innerlijke zin van het Woord zijn, niet slechts alle dingen,
maar zien zij bovendien daarin ontelbare verborgenheden en zodanige als niet met enige
menselijke spraak kunnen worden uitgedrukt; deze die werden aangevoerd, zijn er naar
verhouding slechts weinige.
6168. vers 27-31. En Israël woonde in het land van Egypte, in het land Gosen; en zij hadden
een bezitting daarin en zij waren vruchtbaar en vermenigvuldigden zeer.
En Jakob leefde in het land van Egypte zeventien jaren en het was, de dagen van Jakob, de
jaren zijns levens, zeven jaren en veertig en honderd jaren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2560
En de dagen van Israël naderden om te sterven en hij riep zijn zoon Jozef en hij zei tot hem:
Indien ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen, leg, ik bid u, uw hand onder mijn dij en
doe barmhartigheid en waarheid met mij, dat gij mij, ik bid u, niet begrave in Egypte.
En ik ligge met mijn vaderen en gij drage mij vanuit Egypte en gij begrave mij in hun graf; en
hij zei: Ik, ik zal doen naar uw woord.
En hij zei: Zweer mij; en hij zwoer hem; en Israël kromde zich in op het hoofd des beds.
En Israël woonde in het land van Egypte, betekent dat het geestelijk goede leefde onder de
wetenschappelijke dingen die van de Kerk zijn; in het land Gosen, betekent, in het midden
ervan; en zij hadden een bezitting daarin, betekent, zo gegeven en geordend door het
innerlijke; en zij waren vruchtbaar en vermenigvuldigden zeer, betekent, daaruit de goede
dingen van de naastenliefde en de ware dingen van het geloof; en Jakob leefde in het land van
Egypte, betekent het ware van het natuurlijke dat in de wetenschappelijke dingen is; zeventien
jaren, betekent de staat daar; en het was, de dagen van Jakob, de jaren zijns levens, zeven
jaren en veertig en honderd jaren, betekent de algemene staat en de hoedanigheid ervan; en de
dagen van Israël naderden om te sterven, betekent de staat vlak voor de wederverwekking; en
hij riep zijn zoon Jozef, betekent de tegenwoordigheid van het innerlijke; en hij zei hem:
Indien ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen, betekent het verlangen; leg, ik bid u, uw
hand onder mijn dij, betekent de heilige verplichting; en doe barmhartigheid en waarheid met
mij, betekent de vernedering; dat gij mij, ik bid u, niet begrave in Egypte, betekent de
wederverwekking niet in de wetenschappelijke dingen; en ik ligge met mijn vaderen, betekent
het leven zodanig als de Ouden hadden; en gij drage mij vanuit Egypte, betekent opdat er
verheffing zij vanuit de wetenschappelijke dingen; en gij begrave mij in hun graf, betekent
een zodanige wederverwekking; en hij zei: Ik, ik zal doen naar uw woord, betekent dat het
dus zo zou gebeuren vanuit de Voorzienigheid uit het Goddelijke; en hij zei: Zweer mij,
betekent, dat het onherroepelijk zal zijn; en hij zwoer hem, betekent dat het onherroepelijk is;
en Israël kromde zich in op het hoofd des beds, betekent, dat het zich wendde tot de dingen
die van het innerlijke natuurlijke zijn.
6169. En Israël woonde in het land van Egypte; dat dit betekent dat het geestelijk goede leefde
onder de wetenschappelijke dingen die van de Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van
wonen, namelijk leven, nrs. 1293, 3384, 3613, 4451; uit de uitbeelding van Israël, namelijk
het geestelijk goede, nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833; en uit de betekenis
van het land van Egypte, te weten het natuurlijk gemoed waar de wetenschappelijke dingen
zijn, waarover de nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; dat Egypte de wetenschappelijke dingen
van de Kerk betekent, zie de nrs. 4749, 4964, 6004.
6170. In het land Gosen; dat dit betekent in het midden ervan, staat vast uit de betekenis van
het land Gosen, namelijk het midden of het binnenste in het natuurlijke, waarover de nrs.
5910, 6028, 6031, 6068, dus in het midden van de wetenschappelijke dingen, omdat Gosen de
beste landstreek in Egypte was.
6171. En zij hadden een bezitting daarin; dat dit betekent zo gegeven en geordend door het
innerlijke, staat vast uit de betekenis van de bezitting, namelijk de standplaats van het
geestelijk leven, nr. 6103; en omdat Jozef hun deze bezitting gaf, vers 11, wordt er aangeduid
dat die standplaats gegeven en geordend was door het innerlijke; dat dit wordt aangeduid,
volgt uit de reeks.
6172. En zij waren vruchtbaar en vermenigvuldigden zeer; dat dit betekent de goede dingen
van de naastenliefde en de ware dingen van het geloof, staat vast uit de betekenis van
vruchtbaar zijn, namelijk de goede dingen voortbrengen die van de naastenliefde zijn en uit de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2561
betekenis van vermenigvuldigen, namelijk ware dingen voortbrengen die van het geloof zijn,
nrs. 43, 55, 913, 983, 2846, 2847; vruchtbaar zijn immers wordt gezegd van vruchten, die in
de innerlijke zin de werken van de naastenliefde betekenen en vermenigvuldigd worden van
menigte, waarvan in de innerlijke zin wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen van
het geloof; ‘veel’ immers wordt in het Woord gezegd van de ware dingen, ‘groot’ echter van
de goede dingen.
6173. En Jakob leefde in het land van Egypte; dat dit het ware van het natuurlijke betekent dat
in de wetenschappelijke dingen is, staat vast uit de betekenis van leven, namelijk het
geestelijk leven, nr. 5890; uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het ware van het natuurlijke,
nrs. 3305, 3509, 3525, 3546, 3599, 3775, 4009, 4234, 4520, 4538; en uit de betekenis van het
land van Egypte, namelijk de wetenschappelijke dingen van de Kerk, zoals eerder in nr. 6169.
6174. Zeventien jaren; dat dit de staat daar betekent, staat vast uit de betekenis van zeventien,
namelijk van het begin tot het einde of van het begin tot het nieuwe, waarover de nrs. 755,
4670; en uit de betekenis van de jaren, te weten de staten, waarover de nrs. 487, 488, 493,
893; dus wordt hier met de zeventien jaren die Jakob in Egypte leefde, het begin aangeduid
van de staat van het geestelijk leven in het natuurlijke tussen de wetenschappelijke dingen tot
aan het einde ervan; dat alle getallen in het Woord aanduidingen van dingen zijn, zie de nrs.
575, 647, 648, 755, 813, 1963, 1988, 2075, 2252, 3252, 4264, 4495, 4670, 5265.
6175. En het was, de dagen van Jakob, de jaren zijns levens, zeven jaren en veertig en
honderd jaren; dat dit de algemene staat en het hoedanige ervan betekent, kan vaststaan,
indien de getallen zeven, veertig en honderd uit elkaar gevouwen worden; wat zeven betekent,
zie de nrs. 395, 433, 716, 728, 881, 5265, 5268; wat veertig is, in de nrs. 730, 862, 2272,
2273; en wat honderd is, in de nrs. 1988, 2636, 4400; maar de op deze wijze samengestelde
getallen kunnen niet gemakkelijk ontvouwd worden, want zij bevatten teveel dingen dan dat
zij in een kort begrip opgesteld en begrijpelijk uitgelegd kunnen worden; deze getallen
bevatten in het algemeen de volkomen staat van de door Jakob uitgebeelde zaak en het
hoedanige ervan; de engelen zien deze dingen in één samenvatting alleen uit dat getal; want
alle getallen in het Woord vallen bij hen in ideeën van dingen, wat ook hieruit bleek, dat soms
getallen in een lange reeks aan mij verschenen en dan werd door de engelen gezegd dat zij
dingen in een reeks behelzen waarover zij onder elkaar spraken; vandaar eveneens hadden de
Oudsten, die van de hemelse Kerk waren, een berekening die ook uit getallen bestond, waarin
hemelse dingen, die niet voor de voorstellingen van het natuurlijk gemoed zo begrijpelijk zijn,
waren neergelegd; maar deze dingen vergingen na hun tijden met de doorvatting van de
hemelse dingen, terwijl alleen de erkentenis overbleef wat in het algemeen de enkelvoudige
getallen betekenden; maar heden ten dage weet men ook niet meer dat de getallen in het
Woord iets behalve een getal betekenen; en daarom zal dit misschien tot de ongelooflijke
zaken behoren.
6176. En de dagen van Israël naderden om te sterven; dat dit de staat vlak voor de
wederverwekking betekent, staat vast uit de betekenis van naderen, namelijk nabij zijn, dus
vlak ervoor; uit de betekenis van de dagen, namelijk staten, nrs. 23, 487, 488, 493, 893, 2788,
3462, 3785, 4850; uit de uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede, nr. 6169; en uit
de betekenis van sterven, namelijk wederopstaan en opgewekt worden ten leven, namelijk tot
het geestelijk leven, nrs. 3326, 3498, 3505, 4618, 4621, 6036, dus wederverwekt worden;
want wie wordt wederverwekt staat weer op uit de geestelijke dood en wordt opgewekt tot
nieuw leven.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2562
6177. En hij riep zijn zoon Jozef; dat dit de tegenwoordigheid van het innerlijke betekent,
staat vast uit de betekenis van tot zich roepen, namelijk tegenwoordig voor zich stellen, dus de
tegenwoordigheid; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijke, zoals eerder in de
nrs. 6089, 6117, 6120, 6128, 6132, 6136, 6145, 6149, 6152, 6153, 6156, 6163, 6167.
6178. En hij zei hem: Indien ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen; dat dit het
verlangen betekent, staat vast uit de aandoening waarin Jakob was toen hij deze dingen met
Jozef sprak; deze aandoening is in deze formule gelegen; want ‘indien ik, ik bid u, genade
gevonden heb in uw ogen’, is alleen een formule, waardoor de aandoening, dus het verlangen
van de wil, wordt uitgedrukt, zoals eveneens in nr. 6162.
6179. Leg, ik bid u, uw hand onder mijn dij; dat dit de heilige verplichting betekent, staat vast
uit de betekenis van de hand onder de dij leggen, namelijk de verplichting door dat wat van de
echtelijke liefde is vanuit alle macht; met de hand immers wordt de macht aangeduid, nrs.
878, 3091, 4931-4937, 5328, 5544 en met de dij dat wat van de echtelijke liefde is, nrs. 3021,
4277, 4280, 4575, 5050-5062.
Het echtelijke in de hoogste zin is de vereniging van het Goddelijke en het Goddelijk
Menselijke in de Heer; daaruit is het één-zijn van het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware
in de hemel, want wat voortgaat uit de Heer is het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk
Goede; daaruit is de hemel de hemel en wordt huwelijk genoemd; het is immers de verbinding
van het goede en het ware daar, die voortgaan uit de Heer, die dit maakt; en omdat de Heer
het Goede daar is en de hemel het Ware daaruit, wordt daarom de Heer in het Woord
Bruidegom genoemd; en de hemel en de Kerk, wordt Bruid genoemd, want het goede en het
ware maken een huwelijk en hun verbinding is die welke wordt verstaan onder het echtelijke;
daaruit blijkt hoe heilig het was, verplicht te worden door het echtelijke, dat werd aangeduid
met de hand leggen onder de dij; vanuit dat huwelijk, namelijk van het Goede en het Ware,
daalt de echtelijke liefde neer, waarover en over welke heiligheid men zie de nrs. 2727-2759.
6180. En doe barmhartigheid en waarheid met mij; dat dit de vernedering betekent, staat vast
uit de betekenis van barmhartigheid doen, namelijk het goede van de liefde; en uit de
betekenis van waarheid doen, namelijk het ware van het geloof, waarover hierna; wanneer
deze woorden worden gezegd, zijn het woorden van smeking, dus van vernedering.
Dat barmhartigheid doen, het goede van de liefde is, komt omdat alle barmhartigheid van de
liefde is; wie immers in de liefde of de naastenliefde is, is eveneens in de barmhartigheid; en
dan wordt de liefde en de naastenliefde bij hem barmhartigheid wanneer de naaste in nood of
ellende is en hij hem in die staat hulp verleent; vandaar komt het, dat met de barmhartigheid
het goede van de liefde wordt aangeduid; dat waarheid doen het ware van het geloof is, komt
omdat al het ware van het geloof is; daarom ook wordt met hetzelfde woord in de
oorspronkelijke taal het geloof aangeduid.
Omdat het goede van de liefde en het ware van het geloof ten nauwste zijn verbonden en het
ene niet bestaat zonder het andere, was dit een plechtige formule bij de Ouden, omdat het aan
hen bekend was dat het goede van de liefde onafscheidelijk was van het ware van het geloof;
en omdat dit zo is, worden die beide in het Woord meermalen in verbinding genoemd, zoals
in Exodus: ‘Jehovah groot van barmhartigheid en waarheid’, (Exodus 34:16).
In het tweede Boek van Samuël: ‘David zei tot de mannen van Jabes; Jehovah doe met u
barmhartigheid en waarheid’, (2 Samuël 2:5,6).
En eveneens daar: ‘David tot Ittai de Gathiet: Keer weder en breng uw broers wederom met u
met barmhartigheid en waarheid’, (2 Samuël 15:20).
Bij Hosea: ‘De twist van Jehovah met de bewoners des lands, omdat er geen waarheid en
geen barmhartigheid is, en geen erkentenis van God in het land’, (Hosea 4:1).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2563
Bij David: ‘Alle wegen van Jehovah zijn barmhartigheid en waarheid voor de bewaarders
van Zijn verbond’, (Psalm 25:10).
Bij dezelfde: ‘Jehovah, Gij zult niet onthouden van mij Uw barmhartigheden; Uw
barmhartigheid en Uw waarheid zullen mij geduriglijk bewaren’, (Psalm 40:12).
Bij dezelfde: ‘De eeuwige barmhartigheden van Jehovah zal ik zingen, tot geslacht en
geslacht Uw waarheid met mijn mond; aangezien ik heb gezegd: Tot in het eeuwige zal de
barmhartigheid gebouwd worden, in de hemelen zelf zult Gij Uw waarheid bevestigen.
Gerechtigheid en gericht zijn de schraag Uws troons, barmhartigheid en waarheid staan voor
Uw aangezichten’, (Psalm 89:2,3,15).
Bovendien bij David, (Psalm 26:3; 36:6; 61:8; 62:4,11; 85:11; 86:15; 89:25,34, 92:3).
6181. Dat gij mij, ik bid u, niet begrave in Egypte; dat dit de wederverwekking niet in de
wetenschappelijke dingen betekent, staat vast uit de betekenis van begraven worden, namelijk
de wederopstanding en de wederverwekking, waarover de nrs. 2916, 2917, 4621, 5551; en uit
de betekenis van Egypte, namelijk de wetenschappelijke dingen, waarover vaak eerder; wat
de wederverwekking niet in de wetenschappelijke dingen is, zie het volgende in nr. 6183.
6182. En ik ligge met mijn vaderen; dat dit het leven betekent zodanig als de Ouden hadden,
staat vast uit de betekenis van liggen, namelijk leven; liggen immers is hier begraven worden
bij hen en omdat begraven worden wederopstanding en wederverwekking is, is liggen bij hen
het leven, want de wederopstanding is ten leven, zoals ook de wederverwekking; en uit de
betekenis van de vaderen, namelijk diegenen die van de Oude en van de Oudste Kerk zijn,
waarover nr. 6075, dus de Ouden.
6183. En gij drage mij vanuit Egypte; dat dit betekent opdat er verheffing zal zijn vanuit de
wetenschappelijke dingen, staat vast uit de betekenis van mij dragen, namelijk de verheffing,
want uit Egypte tot het land Kanaän wordt opklimmen genoemd, waarmee de verheffing
wordt aangeduid, nrs. 3084, 4539, 4969, 5406, 5817, 6007, dus met daarheen dragen vanuit
Egypte; en uit de betekenis van Egypte, namelijk de wetenschappelijke dingen, waarover
eerder.
Wat de verheffing uit de wetenschappelijke dingen is, moet in het kort worden gezegd; de
wederverwekking van het natuurlijke vindt plaats door het binnenleiden van het geestelijk
leven uit de Heer door de innerlijke mens in de wetenschappelijke dingen daar; over deze
binnenleiding werd in dit hoofdstuk gehandeld; maar wanneer de mens dan zo is
wederverwekt, dan wordt hij, indien hij zodanig is dat hij verder wederverwekt kan worden,
daaruit verheven tot het innerlijk natuurlijke dat onder het rechtstreekse toezicht is van het
innerlijke; maar als de mens niet zodanig is, dan is zijn geestelijk leven in het uiterlijk
natuurlijke; de verheffing vindt plaats door wegleiden uit de zinlijke en wetenschappelijke
dingen, dus door de verheffing daarboven; en dan komt de mens in de staat van innerlijk
denken en innerlijke aandoening en dus innerlijk in de hemel; degenen die in deze staat zijn,
zijn in de innerlijke Kerk; maar degenen die in de vorige staat zijn, zijn in de uiterlijke Kerk;
en dezen worden uitgebeeld door Jakob, maar eerdergenoemden door Israël; opdat dus Jakob
Israël zal zijn, en zo door hem als Israël het geestelijk goede zal worden uitgebeeld dat in het
innerlijk natuurlijke is, werden deze dingen gezegd.
6184. En gij begrave mij in hun graf; dat dit een zodanige wederverwekking betekent, staat
vast uit de betekenis van begraven worden, namelijk de wederverwekking, nr. 6181; dus is
begraven worden in hun graf of in hetzelfde graf een zodanige wederverwekking.
6185. En hij zei: Ik zal doen naar uw woord; dat dit betekent dat het dus zo zal plaatsvinden
vanuit de voorzienigheid uit het Goddelijke, staat vast uit de betekenis van doen naar iemands
woord, namelijk dat het zo zal gebeuren; dat daaraan wordt toegevoegd vanuit de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2564
Voorzienigheid uit het Goddelijke, komt omdat Abraham, Izaäk en Jakob drie dingen
uitbeeldden, maar die één maken: in de hoogste zin beeldde in de Heer Abraham het
Goddelijke Zelf uit, Izaäk het Goddelijk Redelijke en Jakob het Goddelijk Natuurlijke, nrs.
3305, 4615, 6098; en in de betrekkelijke zin bij de mens het Binnenste dat het hemels goede
is; het innerlijke dat het geestelijk goede is en het uiterlijke dat het natuurlijk goede is; deze
dingen worden aangeduid met die drie in één graf, omdat met het graf de wederopstanding ten
leven en de wederverwekking wordt aangeduid, nrs. 2916, 2917, 4621, 5551.
6186. En hij zei: Zweer mij; dat dit betekent opdat het onherroepelijk zal zijn, staat vast uit de
betekenis van zweren, namelijk de onherroepelijke bevestiging, nr. 2842.
6187. En hij zwoer hem; dat dit betekent dat het onherroepelijk is, staat vast uit de betekenis
van zweren, namelijk het onherroepelijke, zoals in nr. 6186.
6188. En Israël kromde zich in op het hoofd des beds; dat dit betekent dat het zich wendde tot
de dingen die van het innerlijk natuurlijke zijn, staat vast uit de betekenis van zich
inkrommen, namelijk hier, zich wenden; en uit de betekenis van het bed, namelijk het
natuurlijke, waarover straks; dus is het hoofd des beds dat wat in het natuurlijke hoger is, dat
wil zeggen, innerlijk; want met het hoofd wordt in het Woord, waar het wordt genoemd, het
innerlijke aangeduid en dit ten opzichte van het lichaam, dat het uiterlijke is.
Daarmee, dat hij zich wendde tot de dingen die van het innerlijk natuurlijke zijn, wordt
aangeduid dat het natuurlijk ware, dat Jakob is, werd verheven tot het geestelijk goede, dat
Israël is, volgens de dingen die eerder in nr. 6183 zijn gezegd en ontvouwd.
Dat het bed het natuurlijke is, komt omdat het natuurlijke beneden het redelijke is en het als
een bed van dienst is; het redelijke immers ligt als het ware op het natuurlijke; en omdat het
natuurlijke dus dan zo een onderlaag is, wordt het daarom een bed genoemd; zoals eveneens
bij Amos: ‘Zoals een herder ontrukte aan de mond des leeuws twee schenkelen of een stukje
van een oor, zo zullen de zonen Israëls, die wonen in Samaria, ontrukt worden in de hoek des
beds en in het uiteinde der sponde’, (Amos 3:12); in de hoek des beds voor in het laagste van
het natuurlijke; en in het uiteinde der sponde voor in het zinlijke; door het volk Israël immers,
waarvan de hoofdstad Samaria was, werd het geestelijk rijk van de Heer uitgebeeld; hiervan
wordt gezegd zoals van hun vader Israël hier, dat het is op het hoofd des beds, want het
geestelijk goede, dat door hun vader Israël wordt uitgebeeld, is het hoofd des beds; wanneer
zij zich echter vandaar wenden tot de dingen die van het laagste van het natuurlijke zijn en die
van het zinlijke zijn, wordt er gezegd dat zij zijn in de hoek des beds en in het uiteinde der
sponde.
Bij dezelfde: ‘Die dingen liggen op elpenbenen bedden en zich uitstrekken op hun sponden;
maar over de verbreking van Jozef worden zij niet aangedaan met smart’, (Amos 6:4,6);
elpenbenen bedden zijn de wellusten van het laagste van het natuurlijke, welke van de
hoogmoedigen zijn; niet over de verbreking van Jozef aangedaan worden met smart, voor zich
in het geheel niet daarom bekommeren dat het goede uit het innerlijke verstrooid is.
Bij David: ‘Indien ik zal zijn ingegaan binnen de tent mijns huizes, indien ik zal zijn
opgeklommen op de sponde mijner legerstede’, (Psalm 132:3); de tent mijns huizes voor het
heilige van de liefde, nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3312, 4394, 4128, 4599; opklimmen op de
sponde der legerstede, voor op het natuurlijke tot het ware, dat wil zeggen, vanuit het goede
van de liefde; dat ingaan binnen de tent des huizes en opklimmen op de sponde der legerstede
een profetische uitspraak is die men zonder de innerlijke zin niet kan weten, kan voor
eenieder vaststaan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2565
Vervolg over de invloeiing en over het verkeer van de ziel en het lichaam
6189. Dat er een tweetal engelen vanuit de hemel en een tweetal geesten uit de hel bij de mens
zijn en dat hij vandaar vergemeenschapping heeft met zowel de een als de ander, en eveneens
dat hij vandaar het vrije heeft om zich tot het ene of tot het andere te wenden, werd aan het
einde van de hoofdstukken 44 en 45 getoond; maar dat bij de mens alle en de afzonderlijke
dingen volgens zijn vrije invloeien: het boze uit de hel en het goede vanuit de hemel, dat wil
zeggen, door de hemel uit de Heer, is wat de mens niet weet en daarom misschien nauwelijks
zal geloven.
6190. Omdat over invloeiing wordt gehandeld en deze zo vaak wordt genoemd, moet het
tevoren worden gezegd wat invloeiing is; wat onder de geestelijke invloeiing wordt verstaan
kan niet beter vaststaan dan door de natuurlijke invloeiingen die in de wereld ontstaan en
verschijnen, zoals door de invloeiing van de warmte uit de zon in alle dingen van de aarde,
met alle verscheidenheid volgens de tijden van het jaar en de klimaten van de aardbol; en door
de invloeiing van het licht in dezelfde dingen, ook met alle verscheidenheid volgens de tijden
van de dagen en eveneens van de jaren en op verschillende wijze ook volgens de klimaten.
Vanuit de invloeiing van de warmte door de uitstroming uit de zon in alle dingen van de
aardbol, waarvandaan het plantenleven is en vanuit de invloeiing van het licht in dezelfde
dingen, waarvandaan het bevorderlijke van dat leven is en eveneens de kleuren en de
verschijningen van de schoonheden, eender vanuit de invloeiing van diezelfde warmte in het
oppervlak van ons lichaam en verder van het licht in het oog, evenzo vanuit de invloeiing van
het geluid in het oor en vanuit andere dergelijke invloeiingen, kan men begrijpen wat de
invloeiing van het leven uit de Heer is, Die de Zon van de hemel is, uit Wie de hemelse
warmte is, die het goede van de liefde is en het hemelse licht, dat het ware van het geloof is;
de invloeiing ervan wordt ook duidelijk gevoeld; de hemelse warmte immers die in de mens is
en het hemelse licht, dat het geloof is, maakt zijn verstand; want het ware dat van het geloof
is, dat voortgaat uit de Heer, verlicht zijn verstandelijke; maar het ene en het andere met veel
verscheidenheid, want zij gedragen zich volgens de wijzen van opneming door de mens.
6191. Dat de mens door engelen en geesten wordt geregeerd uit de Heer, is mij vanuit zulke
duidelijke ondervindingen te weten gegeven, dat daaromtrent ook niet de minste twijfel is
overgebleven; want nu al meerdere jaren achtereen vloeiden al mijn gedachten en al mijn
aandoeningen ten aanzien van de meest afzonderlijke dingen in door middel van geesten en
engelen; dit werd zo duidelijk te doorvatten gegeven, dat niets duidelijker is; ik doorvatte
immers, zag en hoorde, wie zij waren, hoedanig zij waren en waar zij waren; en wanneer in
het denken of in de wil iets strijdigs inviel, sprak ik met hen en berispte hen; en eveneens
bemerkte ik dat de macht om zulke dingen in te gieten door de engelen werd geremd en ook
op welke wijze en eveneens vaak dat zij verdreven werden en dat wanneer zij verdreven
waren in hun plaats nieuwe aanwezig waren, vanuit wie opnieuw invloeiing was; verder werd
het te bemerken gegeven, vanwaar die geesten waren of van welke gezelschappen zij de
subjecten waren; ook werd vaak de gelegenheid gegeven om met die gezelschappen zelf te
spreken; en hoewel alle dingen van het denken en van de aandoeningen ten aanzien van de
meest afzonderlijke dingen door geesten en engelen invloeiden, dacht ik niettemin als vroeger
en wilde ik zoals vroeger en ging ik met mensen om zoals vroeger; door niemand werd enig
verschil met het vorige leven waargenomen; ik weet dat nauwelijks iemand zoiets gelooft,
toch is het een eeuwige waarheid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2566
6192. Het is mij naar het leven getoond hoe de geesten bij de mens invloeien; wanneer zij bij
hem komen, trekken zij alle dingen van zijn geheugen aan, dus alle dingen die de mens van
kinds af aan geleerd en in zich opgenomen heeft en de geesten menen dat deze dingen van hen
zijn en dus treden zij als het ware als mens op bij de mens; maar het is hun niet veroorloofd
verder binnen te gaan bij de mens dan tot zijn innerlijke dingen die van het denken en van de
wil zijn, maar niet tot de uiterlijke dingen die van de handeling en de spraak zijn, deze immers
gaan tot daad over door de algemene invloeiing uit de Heer zonder de bemiddeling van
bijzondere geesten en engelen; maar hoewel geesten als mensen optreden bij de mens ten
aanzien van de dingen die van zijn denken en van zijn wil zijn, weten zij toch niet dat zij bij
de mens zijn; de oorzaak hiervan is dat zij alle dingen van zijn geheugen bezitten en geloven
dat deze niet van een ander maar van henzelf zijn; de oorzaak hiervan is eveneens dat zij de
mens geen schade toebrengen, want als geesten uit de hel bij de mens zijn, niet geloofden dat
deze dingen van hen waren, dan zouden zij op elke wijze daarnaar streven de mens naar
lichaam en naar ziel te verderven, want dit is de helse verkwikking zelf.
6193. Omdat de geesten alle dingen bezitten die van het denken en van de wil van de mens
zijn en de engelen die dingen die nog innerlijker zijn en zo de mens ten nauwste met hen
verbonden is, kan de mens daarom niet anders bemerken en voelen dan dat hij het zelf is die
denkt en voelt; het is immers met de vergemeenschapping in het andere leven als volgt
gesteld: in een gezelschap waarin gelijksoortige geesten zijn, gelooft eenieder dat datgene van
hem is wat van de ander is; daarom treden de goeden, wanneer zij in een hemels gezelschap
komen, ogenblikkelijk in alle inzicht en wijsheid van dat gezelschap binnen en wel dermate
dat zij niet anders weten dan dat deze in hen zijn; zo is het eveneens gesteld met de mens en
met de geest bij hem.
De dingen die van de geesten uit de hel invloeien, zijn boze en valse dingen, maar die welke
uit de engelen vanuit de hemel invloeien zijn ware en goede dingen; zo wordt door de elkaar
tegengestelde invloeiingen de mens in het midden gehouden en dus zo in het vrije.
De dingen die van de engelen invloeien, verschijnen, omdat zij door meer innerlijke dingen
invloeien, niet zo voor de uiterlijke zin zoals de dingen die uit de boze geesten invloeien.
De engelen zijn ook zodanig dat zij geenszins willen horen dat de invloeiingen van het goede
en het ware uit hen zijn, maar dat zij uit de Heer zijn; zij zijn verontwaardigd indien anders
wordt gedacht, want zij zijn in de heldere doorvatting dat het zo is en niets beminnen zij meer
dan dat zij niet uit zichzelf willen en denken, maar uit de Heer; maar omgekeerd toornen de
boze geesten indien hun wordt gezegd dat zij niet denken en willen vanuit zichzelf, omdat dit
tegen het verkwikkelijke van hun liefden is; en nog meer wanneer er wordt gezegd dat het
leven niet in hen is, maar dat het invloeit; wanneer hun dit door levende ondervinding wordt
getoond, wat vaak plaatsvindt, dan bekennen zij weliswaar dat dit zo is, want tegen de
ondervinding in spreken kunnen zij niet, maar toch ontkennen zij het na een poos en willen
dan ook niet dat dit verder uit ondervinding wordt bevestigd.
6194. Het is soms gebeurd dat ik bij mijzelf dacht en ook met anderen sprak zonder erover na
te denken dat geesten aanwezig waren die aanspoorden, maar gelijk erna spraken de geesten
met mij en vertelden de staat waarin zij toen waren geweest, namelijk dat zij niet anders
wisten dan dat zij het waren die dachten en wel bij mij op zo’n wijze dat degenen die er het
dichtstbij waren, geloofden dat zij het geheel en al zelf waren die dachten, degenen die verder
verwijderd waren hadden dat minder en zij die nog verder waren nog minder; eveneens werd
getoond welke gezelschappen in de geesten als in hun subjecten invloeiden.
6195. Lange tijd waren geesten bij mij, niet zozeer goede en ook niet zozeer boze, een weinig
boven het hoofd; zij konden diep in de aandoeningen invloeien en omdat zij dit wilden, traden
zij ook voor een tijd binnen en bonden zich zo aan mij aan dat het scheen alsof zij nauwelijks
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2567
gescheiden konden worden; ik sprak met hen hierover, dat het behoorde dat zij gescheiden
werden, maar zij konden het niet; toen zij dit probeerden en zich een weinig afscheidden,
verzwakten zij mijn denken zodanig dat ik alleen verward en afgebroken kon denken en in
mijn hoofd werd iets pijnlijks gevoeld zodanig als bij hen die in onmacht vallen.
Daaruit bleek hoe liefden verbinden en dat daaruit verbinding is van allen in het andere leven;
daarom bezitten de geesten die binnentreden in de aandoeningen zelf, de ander; zoals ook
gebeurt in de wereld, wanneer een mens iemand anders zijn liefde begunstigt; maar niet de
ware dingen verbinden, maar de aandoeningen van het ware.
Daaruit kon voor mij vaststaan hoe de mens verbonden wordt of met de hemel of met de hel,
namelijk dat het plaatsvindt door liefden; door de liefden van zich en van de wereld met de
hel, maar door de liefden van de naaste en van God met de hemel.
Verder stond eveneens vast dat de aan de hel gebonden mens nooit daarvan losgemaakt kan
worden, tenzij door Goddelijke middelen uit de Heer; dit werd ook getoond aan de hand van
hen die slechts door lichte aandoeningen met mij verbonden waren; ik werd van hen
losgemaakt niet dan door bemiddelende liefden, waardoor zij bij graden met anderen werden
verbonden; en naarmate zij werden gescheiden, schenen zij van mij gescheiden te worden
vooraan naar links; en de scheiding werd waargenomen door veranderingen van de staat van
de aandoeningen, want naarmate de aandoeningen werden veranderd, weken zij terug.
Daaruit blijkt ook waarvandaan de schijnbaarheden van afstanden in het andere leven zijn.
6196. Dat geesten met de mens volgens zijn liefden worden aangesloten, is mij vanuit
veelvuldige ondervinding bekend gemaakt; zodra ik begon iets in sterke mate lief te hebben,
waren geesten aanwezig die in een zodanige liefde waren en zij werden niet verwijderd
vooraleer de liefde ophield.
6197. Zo vaak in mijn denken en in de verlangens van mijn wil zich iets voordeed waarvan ik
niet wist vanwaar dat was, werd mij, wanneer ik dit wilde weten, getoond waar het vandaan
was, namelijk uit welke gezelschappen en soms door welke geesten die subjecten waren; en
eveneens spraken zij dan met mij en bekenden zij dat zij dit gedacht hadden en eveneens dat
zij wisten dat dit invloeide bij mij en mij toescheen alsof het in mij was.
Bedrieglijke geesten die rechtstreeks boven het hoofd verschijnen, vloeiden soms zo subtiel
bij mij in, dat ik niet wist waarvandaan het was en eveneens dat ik nauwelijks anders
doorvatte dan dat wat invloeide in mij was en uit mij, zoals het voor anderen gewoon is; maar
omdat ik zeker wist dat het ergens anders vandaan kwam, werd mij uit de Heer een zo’n fijne
doorvatting gegeven dat ik hun invloeiingen elk afzonderlijk bemerkte en ook waar zij waren
en wie zij waren; toen zij dit bemerkten, waren zij zeer verontwaardigd, vooral daarover dat ik
nadacht over dat wat uit hen was; deze overdenking vloeide in door de engelen.
Die geslepen geesten boezemden voornamelijk zulke dingen in die tegen de Heer waren; en
het werd toen eveneens gegeven daarover na te denken dat niemand in de hel de Heer erkent,
maar dat zij vol lastering tegen Hem zijn voor zoveel het hun geoorloofd is, maar dat zij niet
ongaarne de Vader als Schepper van het heelal horen noemen; daaruit kan als vanuit een zeer
duidelijke aanwijzing blijken dat het de Heer is Die de algehele hemel regeert, zoals Hijzelf
leert bij Mattheüs: ‘Mij is gegeven alle mogendheid in de hemel en op de aarde’, (Mattheüs
28:18); en dat zij aan de Heer zijn tegengesteld, omdat zij tegengesteld zijn aan de hemel,
waar de Heer het al in alle dingen is.
6198. Er waren geesten bij mij die meenden dat zij het zelf waren die leefden en dat ik
nergens anders vandaan het leven had dan uit hen, zodat zij mij waren; maar toen hun werd
gezegd dat zij gescheiden geesten waren en dat ook ik een geest was ten aanzien van mijn
innerlijke dingen, konden zij dit niet geloven; opdat zij het zouden weten, werden zij
gescheiden en zo werd getoond dat zij geesten op zichzelf waren; toch wilden zij het niet
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2568
geloven, maar hielden hun zienswijze hardnekkig vol; zij gingen een tijdlang weg en toen zij
terugkeerden waren zij in eenzelfde overreding.
Daaruit kan eveneens vaststaan dat geesten niet anders weten dan dat de dingen die bij de
mens zijn van hen zijn.
Maar degenen die zo hardnekkig geloven, worden niet gemakkelijk tot de mensen toegelaten,
omdat zij met moeite gescheiden kunnen worden; iets eenders is weliswaar in andere geesten
gelegd met als oorzaak dat zij de mens van dienst mogen zijn, maar met verschil.
6199. Een andere geest meende ook, dat hij mij was en wel dermate dat hij geloofde dat hij,
wanneer hij met mij mijn landstaal sprak, vanuit de zijne sprak; hij zei dat die taal de zijne
was; maar het werd getoond dat de taal die de geesten eigen is een geheel en al andere is en
dat die de universele taal van allen is en dat daarvanuit de ideeën invloeien in mijn landstaal
en dat zij zo dus niet vanuit zich maar in mij spreken; en dat dit een aanwijzing is dat zij niet
alleen in de dingen die van de mens zijn, komen, maar ook dat zij menen dat die van hen zijn.
6200. Omdat ik nu al sinds negen jaren aanhoudend in omgang met geesten en engelen ben
geweest, heb ik aandachtig gadegeslagen hoe het met de invloeiing is gesteld.
Wanneer ik dacht, verschenen de stoffelijke ideeën van mijn denken als het ware in het
midden van een soort golf en het werd waargenomen dat die golf niets anders was dan zulke
dingen die aan die zaak aan het geheugen waren toegevoegd en dat zo het volle denken aan de
geesten verscheen; maar dat tot de zin van de mensen dan niets anders komt dan wat in het
midden is en zoals stoffelijk verscheen; ik heb die omringende golf vergeleken met geestelijke
vleugels waardoor de zaak waarover wordt gedacht, opgeheven wordt vanuit het geheugen;
daaruit heeft de mens het bemerken van een zaak.
Dat in die rondom golvende materie talloze met de zaak overeenkomende dingen waren, kon
voor mij hieruit vaststaan dat de geesten, die in een subtielere sfeer waren, daaruit al die
dingen wisten die ik over die zaak ooit had gekend; en dat zij zo ten volle alle dingen die van
de mens zijn, opzuigen en aantrekken en de genieën, die alleen acht slaan op de begeerten en
de aandoeningen, de dingen die van de liefden zijn.
Een voorbeeld ter toelichting: wanneer ik dacht over een aan mij bekend mens, dan vertoonde
zich de voorstelling van hem zodanig als die voor de geest verschijnt wanneer zijn naam
wordt genoemd, in het midden, maar overal rondom vertoonden zich, iets zoals een vluchtig
golvends, alle dingen die ik over hen geweten en gedacht had vanaf de knapenjaren; vandaar
verscheen hij bij de geesten in één ogenblik geheel en al zodanig zoals hij in mijn gedachten
en aandoening was geweest; ook wanneer ik over de een of andere stad dacht, wisten de
geesten vanuit deze rondom golvende sfeer in één ogenblik alle dingen die ik gezien en
daarover geweten had; zo was het eveneens gesteld met de wetenschappelijke zaken.
6201. Zo verscheen mijn denken bij de geesten, wanneer ik een weinig onttrokken was aan de
zinlijke dingen, wanneer mijn denken echter in de zinlijke dingen was, dan verscheen zo’n
golvende sfeer niet, maar was alles stoffelijk en niet ongelijk aan het uiterlijk zichtbare; dit
wordt genoemd dat de mens in het zinlijke denken is; maar wanneer innerlijk wordt gedacht,
wordt er gezegd onttrokken worden aan de zinlijke dingen; dat de mens onttrokken kan
worden aan de zinlijke dingen, was de Ouden bekend; en daarom ook hebben enigen van hen
over die staat geschreven; zij die in de zinlijke staat van denken zijn, worden zinlijke mensen
genoemd en aan hen zijn eendere geesten toegevoegd; deze geesten vatten nauwelijks meer
dingen bij de mens dan die welke ook tot de gewaarwording van de mens raken, want zij zijn
grover dan de overigen.
Er werd waargenomen dat wanneer de mens in het zinlijke is en niet daaruit opgeheven, hij
niet anders denkt dan datgene wat van het lichaam en van de wereld is en dat hij nu niets
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2569
weten wil over de dingen die van het eeuwige leven zijn, ja zelfs dat hij afkerig is daarover te
horen.
Opdat ik zou weten dat het hiermee zo is gesteld, werd ik enige malen in het zinlijke
neergelaten en gelijk deden zich dan zulke dingen voor; en dan goten eveneens de geesten die
in deze grovere sfeer zijn, schandelijke en ergerlijke dingen in; maar zodra ik aan het zinlijke
werd onttrokken, werden zulke dingen verstrooid.
In een zinlijk leven is het merendeel van hen die toegeven aan de lichamelijke wellusten en
degenen die het geheel en al verworpen hebben anders te denken dan wat zij zien en horen en
nog meer zij die het verworpen hebben te denken over het eeuwige leven; daarom verachten
zij al deze dingen en wanneer zij daarvan horen walgen zij daarvan.
Heden ten dage stroomt het in het andere leven over van zulke geesten; uit de wereld immers
komen benden van hen en de invloeiing uit hen bij de mens is deze, dat hij alleen zijn eigen
zin doet en leeft voor zich en de wereld, maar niet voor anderen tenzij voor zoveel die hem en
zijn wellusten begunstigen.
Opdat de mens daaruit wordt opgeheven, moet hij over het eeuwige leven denken.
6202. Er werd ook een andere invloeiing waargenomen, die niet plaatsvindt door geesten die
bij de mens zijn, maar door andere, die vanuit een bepaald hels gezelschap in de sfeer van het
leven van de mens worden uitgezonden; dezen spreken onder elkaar over zulke dingen
waarvan de mens afkerig is; daaruit vloeit op algemene wijze het onbehaaglijke,
onverkwikkelijke, droevige of angstige met veel verscheidenheid in; zulke geesten zijn
meermalen bij mij geweest en in de streek van de maag werd ik diegenen gewaar die angsten
ingoten zonder dat ik wist van waar die waren; maar zij werden telkens ontdekt en dan hoorde
ik dat zij onder elkaar spraken en dat waren zulke dingen die tegen mijn aandoeningen
indruisten; gierigaards verschenen soms in dezelfde streek, maar een weinig hoger en zij
goten angst in vanwege de zorg voor het toekomstige; en het werd eveneens gegeven hen te
berispen en hun te zeggen dat zij betrekking hebben op zulke dingen in de maag die
onverteerd zijn, kwalijk stinken en dus de walging opwekken; ik heb ook gezien dat zij
verdreven werden; en toen zij verdreven waren hield het angstige gevoel geheel en al op; en
dit enige malen opdat ik zeker zou weten dat het daarvandaan was.
Zodanig is de invloeiing bij hen, die zonder enige oorzaak bedrukt zijn door een
melancholische angst; en eveneens bij hen die in geestelijke verzoeking zijn; maar dan
vloeien niet alleen zulke geesten in het algemeen in, maar ook wekken helse geesten in het
bijzonder de boze dingen op die de mens heeft bedreven en verdraaien en misduiden zij de
goede dingen waarmee de engelen strijden; in zo’n staat komt de mens die wordt
wederverwekt, daardoor dat hij in zijn eigene wordt neergelaten; en dit vindt plaats wanneer
hij zich al te zeer onderdompelt in wereldse en lichamelijke dingen en wanneer hij tot de
geestelijke dingen moet worden opgeheven.
6203. Met de oorsprong van de invloeiing van het boze uit de hel is het als volgt gesteld;
wanneer de mens zich eerst vanuit instemming, daarna met opzet en tenslotte vanuit de
verkwikking van de aandoening in het boze stort, wordt de hel die in een dergelijk boze is,
geopend, want de hellen zijn onderling volgens de boze dingen en alle verscheidenheden
ervan onderscheiden; en daarna volgt uit die hel ook een invloeiing; wanneer de mens dus dan
zo in het boze komt, kleeft dit aan, want de sfeer van de hel waar hij dan in is, is in haar
verkwikkelijke zelf wanneer zij in haar boze is; daarom laat het niet af maar dringt
onverzettelijk aan en maakt dat de mens eerst af en toe en daarna zo vaak zich iets daaraan
verwant voordoet, daarover denkt en tenslotte wordt dit bij hem het universeel regerende; en
wanneer dit plaatsvindt, dan zoekt hij zulke dingen bijeen die bevestigen dat het niet een boze
is en wel totdat hij zichzelf geheel en al overreedt en dan zoekt hij zoveel hij kan de uiterlijke
banden te verwijderen en vindt hij zulke dingen geoorloofd en vernuftig en tenslotte ook
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2570
gepast en eerzaam, zoals: echtbreuk, diefstal door kunstgrepen en listen, verschillende soorten
van aanmatiging en pralerij, verachting van anderen, beschimpingen, vervolgingen onder de
schijn van het gerechte en eendere dingen; het is daarmee gesteld als met klaarblijkelijke
diefstallen, namelijk dat de mens wanneer hij ze twee of driemaal met opzet begaat, daarna er
niet vanaf kan laten; zij kleven immers aanhoudend aan zijn denken vast.
6204. Bovendien moet men weten dat het boze dat in het denken binnenkomt, de mens niets
schaadt, omdat het boze aanhoudend door geesten vanuit de hel wordt ingegoten en
aanhoudend verdreven door de engelen; maar wanneer het boze binnenkomt in de wil, dan
schaadt het, want dan gaat het eveneens in de daad over zo vaak als de uiterlijke banden niet
tegenhouden; het boze gaat de wil binnen door het in het denken vast te houden door
instemming, vooral door de daad en de verkwikkingen daaruit.
6205. Vaak werd waargenomen dat boze geesten vooral de overredingen en de begeerten van
de mens aantrekken en dat zij, wanneer zij die aantrekken, de mens regeren vanuit
overheersing, want wie zich indringt in de begeerten van een mens en in zijn overredingen,
onderwerpt de mens aan zich en maakt hem tot een knecht van zich; maar de invloeiing van
de engelen vindt plaats volgens de aandoeningen van de mens, die zij zachtjes leiden en tot
het goede buigen en niet breken; de invloeiing zelf is stil en nauwelijks te bemerken; want dit
vindt plaats in de innerlijke dingen en aanhoudend door het vrije.
6206. Verder moet men weten dat al het boze invloeit uit de hel en al het goede door de hemel
uit de Heer; dat het boze echter de mens wordt toegeëigend, heeft als oorzaak dat de mens
gelooft en zich overreedt dat hij dit zelf denkt en uit zichzelf doet, en zo dit tot het zijne
maakt; indien hij geloofde zoals het hier werkelijk mee gesteld is, dan zou hem het boze niet
worden toegeëigend, maar zou hem het goede uit de Heer worden toegeëigend; want dan zou
hij direct als het boze invloeide, denken dat het was uit de boze geesten bij hem; en wanneer
hij dit zou denken, zouden de engelen dit afwenden en verwerpen; want de invloeiing van de
engelen is in datgene wat de mens weet en gelooft; maar niet in de dingen die de mens niet
weet en gelooft; de invloeiing immers wordt niet ergens anders vastgehouden dan daar waar
iets bij de mens is.
Wanneer de mens zich zo het boze toe-eigent, verwerft hij zich de sfeer van dat boze en het is
deze sfeer waaraan zich geesten uit de hel toevoegen die in de sfeer van een soortgelijk boze
zijn, want het eendere wordt met het eendere verbonden.
De geestelijke sfeer bij de mens of geest is de aan het leven van zijn liefden ontvloeiende
uitwaseming; vanuit die wordt al van verre gekend hoedanig hij is; volgens de sferen worden
allen in het andere leven, ook de gezelschappen onderling, verbonden en eveneens ontbonden;
want tegengestelde sferen botsen en stoten elkaar wederkerig af; vandaar zijn de sferen van de
liefden van het boze alle in de hel en de sferen van de liefden van het goede alle in de hemel,
dat wil zeggen, degenen die daarin zijn.
6207. De invloeiing van de engelen is vooral in het geweten van de mens; daar is het vlak
waarin zij werken; dit vlak is in de innerlijke dingen van de mens.
Het geweten is tweevoudig: innerlijk en uiterlijk; het innerlijk geweten is dat van het
geestelijk goede en ware, het uiterlijk geweten is dat van het gerechte en billijke; dit geweten
bestaat heden ten dage bij velen, maar het innerlijk geweten bij weinigen; niettemin worden
zij die zich in het bezit van het uiterlijk geweten verheugen in het andere leven gezaligd; zij
zijn immers zodanig dat zij, indien zij tegen het goede en het ware, of tegen het gerechte en
het billijke handelen, van binnen angstig en gemarteld worden, niet daarom dat daardoor eer
en gewin of faam verloren kan gaan, maar omdat zij tegen het goede en ware of het gerechte
en billijke hebben gehandeld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2571
Waar deze gewetens echter niet zijn, is een soort van laagste dat zich soms bedrieglijk als het
geweten voordoet, namelijk opdat zij het goede en het ware en het billijke en het gerechte
doen, niet vanuit de liefden voor die dingen, maar ter wille van zichzelf, van hun eer en
gewin; dezen worden eveneens angstig en gemarteld, wanneer tegenspoed hun overkomt;
maar dit geweten is geen geweten, omdat het is van de liefde van zich en van de wereld en
daarin is niet van liefde van God en van de naaste; en daarom verschijnt het ook niet in het
andere leven.
Zij die zodanig zijn, kunnen ook hogere ambten bekleden, zoals degenen die zich in het bezit
van een echt geweten verheugen, want in de uiterlijke vorm doen zij eendere dingen, maar ter
wille van hun eigen eer en faam; hoe meer zij dus voor het verlies van deze dingen vrezen,
des te beter kwijten zij zich van hun publieke ambten ten gunste van de naaste en het
vaderland; maar zij die voor het verlies ervan niet vrezen, zijn in het algeheel welzijn geheel
en al verwerpelijke leden.
Zij die in het valse geweten zijn, weten zelfs niet eens wat geweten is en wanneer zij van
anderen horen wat het is, lachen zij erom en geloven dat het iets van onnozelheid of van een
ziekte van het gemoed is.
Deze dingen zijn gezegd opdat men zal weten hoe het gesteld is met de invloeiing, namelijk
dat het geweten het vlak is waarin de engelen invloeien en wel in de aandoeningen van het
goede en het ware en van het gerechte en het billijke daar en dat zij zo de mens gebonden
houden, maar wel in het vrije.
6208. Er zijn nogal wat mensen die zich verheugen in het bezit van een natuurlijk goede
vanuit overerving, van waaruit zij het verkwikkelijke hebben in het weldoen van anderen,
maar niet vanuit het Woord of de leer van de Kerk, of vanuit hun godsdienstige de beginselen
ervan in zich hebben opgenomen om daaruit het goede te doen; zo konden zij dus ook niet
met enig geweten worden begiftigd, want dit komt niet uit het natuurlijk of overgeërfd goede,
maar vanuit de leer van het ware en het goede en volgens een leven daarnaar; wanneer zulke
mensen in het andere leven komen, verwonderen zij zich dat zij niet in de hemel worden
opgenomen en zeggen dan dat zij een goed leven hebben geleid; maar hun wordt gezegd dat
het goede leven vanuit het natuurlijke of overgeërfde niet het goede leven is, maar het leven
vanuit de dingen die zijn van de leer van het goede en ware en daaruit van het leven; door
deze dingen hebben mensen die zo zijn in zich geprente beginselen over het ware en het
goede en ontvangen zij een geweten dat het vlak is waarin de hemel invloeit.
Opdat zij weten hoe het hiermee gesteld is, worden zij in verschillende gezelschappen
gezonden en dan laten zij zich tot alle mogelijke boze dingen wegleiden alleen door
redeneringen en door de overredingen daaruit dat boze dingen goede dingen zijn en goede
dingen boze dingen en zo worden zij overal overreed en worden zij heengevoerd als kaf in de
wind; want zij zijn zonder beginselen en zonder vlak waarop de engelen kunnen werken en
hen van de boze dingen wegleiden.
6209. De invloeiing van de engelen bij de mens wordt niet bemerkt zoals de invloeiing van
geesten; wat immers uit engelen invloeit, is niet stoffelijk maar geestelijk en dit verschijnt
geheel zoals een luchtstroom, die uit de innerlijke engelen als het ware lichtend en uit de nog
innerlijker engelen als het ware vlammend; hierover meer, vanuit de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, aan het einde van de volgende hoofdstukken.
6210. Het is enige malen gebeurd dat ik sterk nadacht over wereldse dingen en over zulke
dingen als waarover de meeste mensen bezorgd zijn, namelijk over: bezittingen, de
verwerving van rijkdommen, over wellusten en eendere dingen; toen bemerkte ik, dat ik in het
zinlijke terugviel en dat ik, voor zoveel mijn denken daarin was ondergedompeld, verwijderd
was van de omgang met de engelen; daaruit bleek mij eveneens dat degenen die diep in zulke
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2572
zorgen zijn, geen verkeer met degenen in het andere leven kunnen hebben; wanneer immers
zulke gedachten het gehele gemoed in beslag nemen, halen die het gemoed naar beneden en
zijn zoals gewichten die neertrekken; en wanneer die voor einddoel worden gehouden,
verwijderen zij van de hemel, tot waar de mens niet kan worden opgeheven, tenzij door het
goede van de liefde en van het geloof.
Dit kon ook nog hieruit voor mij vaststaan: eens, toen ik door de woningen van de hemel
werd geleid en toen in een geestelijk idee was, gebeurde het dat ik plotseling verviel tot
gedachten over wereldse dingen en toen werd geheel die geestelijke idee verstrooid en werd
als niets.
6211. Ik heb mij er soms over verwonderd waarom niet de spraak en de handeling door
bijzondere geesten wordt geregeerd zoals het denken en de wil; maar ik werd onderricht, dat
de spraak volgt vanuit het denken en de handeling vanuit de wil en dat dit vanuit de orde
vloeit, dus door de algemene invloeiing; niettemin zijn er geesten aangewezen voor elk lid
van de spraak en voor elk lid van de handeling, maar deze geesten weten dat niet.
De algemene invloeiing is een aanhoudend streven uit de Heer door de algehele hemel in de
afzonderlijke dingen die van het leven van de mens zijn.
6212. Het is bekend vanuit het Woord dat er een invloeiing vanuit de wereld der geesten en
van uit de hemel geweest in de profeten; deels door dromen, deels door gezichten en deels
door spraak; en eveneens bij sommigen in de spraak zelf en in de gebaren zelf, dus in de
dingen die van het lichaam zijn; en dat zij dan niet spraken uit zich, noch handelden uit zich,
maar uit geesten die dan hun lichaam in beslag namen; sommigen gedroegen zich dan als
waanzinnigen, zoals Saul toen hij naakt neerlag, anderen dat zij zich verwondden, anderen
dan zij zich horens opzetten en eendere dingen meer; en omdat ik verlangde te weten hoe
diegenen door geesten werden aangedreven, werd het mij door levende ondervinding getoond;
ten einde dit te weten was ik een hele nacht lang bezeten door geesten, die mijn lichamelijke
dingen zo in beslag namen dat ik niet dan op uiterst duistere wijze kon voelen dat het mijn
lichaam was; die geesten verschenen toen zij kwamen als in verschillende vormen
opgestapelde wolkjes; merendeels toegespitst; de wolkjes waren zwart.
’s Morgens verscheen mij een wagen met een tweespan paarden, waarin een man was die
gereden werd; daarna verscheen mij een paard waarop iemand zat, die achterover van het
paard werd geworpen en daar neerlag terwijl het paard achteruitsloeg; daarna verscheen een
ander, zittend op een paard; het waren edele paarden.
Na deze dingen zeiden de engelen wat deze dingen die ik had gezien betekenden, namelijk dat
de wagen waarin de man was, de geestelijke zin betekende die gelegen was in de profetische
dingen die zij spraken en die zij uitbeeldden; dat het paard dat de daarop zittende had
afgeworpen en had achteruitgeslagen, het Joodse en Israëlitische volk betekende, bij wie de
profetische dingen waren, namelijk dat zij alleen in de uiterlijke dingen waren en dat het
verstandelijke hen zo verwierp en hen als het ware door achteruitslaan verwijderde; en dat de
ander die op een paard zat het verstandelijke betekende dat degenen hebben die in de
innerlijke zin van het profetische Woord zijn.
Vanuit die staat waarin ik een nacht lang tot aan de morgen was geweest, werd ik onderricht
op welke wijze de profeten, door wie de geesten spraken en handelden, bezeten waren
geweest, namelijk dat de geesten hun lichamen in beslag namen, dermate dat nauwelijks iets
overbleef, behoudens dat zij wisten dat zij het waren; er waren bepaalde geesten tot dit nut,
die de mens niet in bezit wilden nemen, maar alleen binnengaan in de lichamelijke
aandoeningen van de mens en wanneer zij in deze binnengingen, gingen zij in alle dingen van
het lichaam binnen.
De geesten die gewoonlijk bij mij waren, zeiden dat ik afwezig van hen was wanneer ik in die
staat verkeerde.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 47
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2573
De geesten die mijn lichaam bezaten, zoals oudtijds dat van de profeten, spraken daarna met
mij en zeiden dat zij toen in het geheel niets anders hadden geweten dan dat zij een leven
hadden zoals in het lichaam, behalve verscheidene andere dingen.
Bovendien werd er gezegd dat er ook andere invloeden bij de profeten zijn geweest, namelijk
dat zij meester waren over zichzelf en over hun denken, alleen dat geesten met hen spraken en
dan meestal van binnen in hen; maar dat het niet een invloeiing was in het denken en de wil,
maar dat het alleen een gesprek was dat tot hun gehoor doordrong.
6213. Dat de hel door de geesten daar het boze en het valse inwerpt en zij de ware en de
goede dingen verdraaien en uitblussen en dat de Heer door de engelen die invloeiingen
aanhoudend afwendt, wegneemt, verzacht en matigt, is mij door een bijna aanhoudende
ondervinding van verscheidene jaren zo vertrouwd geworden, dat ik zelfs niet aan enige
twijfel kan denken.
Maar opdat de engelen de invloeiingen uit de hel kunnen afwenden, moeten de ware dingen
van het geloof verbonden zijn met het goede van het leven bij de mens, waarin zij kunnen
invloeien; deze moeten voor hen het vlak zijn om te werken.
Maar indien de mens zulke dingen niet heeft, wordt hij weggevoerd door de hel en dan
bestuurt de Heer door de engelen hem ten aanzien van de uiterlijke dingen, die uiterlijke
banden worden genoemd en die van de eigen voorzichtigheid zijn, zodat hij in de uiterlijke
vorm verschijnt alsof hij de naaste en het vaderland liefhad; maar de oorzaak hiervan is zijn
eer, zijn gewin, van de faam daardoor, van de vrees voor de straffen van de wet en verder
voor de dood; deze zijn de uiterlijke banden waardoor de mens wordt bestuurd, wanneer de
innerlijke, die van het geweten zijn, niet aanwezig zijn.
Maar die uiterlijke banden bewerken niets in het andere leven; zij worden hem immers
afgenomen en wanneer zij zijn weggenomen verschijnt de mens zodanig als hij van binnen
was geweest.
6214. Hoe moeilijk het voor de mens is om te geloven dat geesten zijn gedachten weten, kon
voor mij hieruit vaststaan: voor ik met geesten sprak, gebeurde het dat een bepaalde geest mij
met weinig woorden aansprak over de dingen die ik dacht; ik was er vandaar verbaasd over
dat een geest dit wist, omdat ik meende dat zulke dingen verborgen en alleen aan God bekend
waren.
Daarna, toen ik met geesten begon te spreken, was ik verontwaardigd dat ik niets had kunnen
denken wat zij niet zouden weten en dat dit hinderlijk voor mij zou gaan worden; maar nadat
ik er na enige dagen aan gewend was geraakt, werd het mij vertrouwd.
Tenslotte werd het ook bekend dat geesten niet alleen alle dingen van het denken van de mens
en van zijn wil bemerken, maar ook veel dingen meer dan de mens zelf; en dat de engelen nog
meer dingen bemerken, namelijk de bedoelingen en de einddoelen, van eersten door
middelsten tot laatsten; en dat de Heer niet alleen weet hoedanig de gehele mens is, maar ook
hoedanig hij zal zijn tot in het eeuwige.
Daaruit kan vaststaan dat volstrekt niets verborgen is, maar dat wat de mens van binnen denkt
en beraamt, in het andere leven openligt zoals op klaarlichte dag.
6215. Het vervolg over de invloeiing en het verkeer van de ziel en het lichaam aan het einde
van het volgende hoofdstuk.
Einde hoofdstuk 47.
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb