Uitroepen van de ziel tot God
Klachten van de ziel bij haar scheiding van God tijdens dit leven
PA. 1
O mijn leven, o mijn leven, hoe kun je het volhouden gescheiden te zijn van het ware leven? Waarmee houdt je jezelf bezig in deze diepe eenzaamheid? Wat kun je doen als al je werken zo vol gebreken en onvolkomenheden zijn? O mijn ziel, wie kan je troosten, blootgesteld dat je bent aan deze onstuimige en stormachtige zee? Ik huil als ik bedenk wat ik ben, en ik huil nog meer omdat ik zo lang heb geleefd zonder te huilen. O Heer, hoe zoet zijn Uw wegen! Maar wie kan daarin lopen zonder angst? Ik beef, opdat mijn leven voorbij zou gaan zonder iets te doen voor U; en wanneer ik U probeer te dienen, niets dat ik doe stelt mij tevreden, omdat ik niets kan doen om U het minste deel van de schuld die ik U schuldig ben terug te betalen. Ik heb het gevoel dat ik mezelf zou opeten in Uw dienst; maar als ik naar mijn eigen ellende kijk, zie ik dat ik niets goeds kan doen dan wat U mij in staat stelt te doen. (Ter. 1:1/9).
O mijn God en mijn Barmhartigheid, wat zal ik niet doen om de machtige werken van Uw genade in mijn ziel ongedaan te maken? Al Uw werken zijn heilig, rechtvaardig en van onschatbare waarde, en gemaakt met wonderbaarlijke wijsheid, omdat U, o Heer, Zelf de wijsheid bent. Als mijn begrip haar wonderen zou onderzoeken, mijn wil klaagt; want het zou niets hebben om de hoop van Zijn liefde te verstoren. O mijn God, mijn geest zou U graag kennen, en het is overweldigd door Uw onuitsprekelijke grootheid; mijn hart brandt om van U te genieten, maar kan dat niet, omdat het geboeid is in de donkere gevangenis van dit sterfelijke leven. Dus de activiteit van mijn begrip is een obstakel voor mijn liefde, hoewel het haar aanvankelijk een hulp was, door de beschouwing van Uw grootheid, waaraan ik mijn onvoorstelbare kleinheid leerde afmeten. Maar waarom spreek ik zo, mijn God? (Ter. 1:10/15).
Bij wie klaag ik? Wie hoort mij anders dan U, mijn Vader en Schepper? En wat heb ik nodig om te spreken, om U mijn moeite bekend te maken, als Ik duidelijk zie dat U in mijn hart bent? Zo dwalen mijn gedachten af. Maar helaas, o God van mijn ziel, wie zal mij verzekeren dat ik niet van U gescheiden ben? O leven, hoe bitter ben je, die me zelfs tot op het laatste moment zo weinig zekerheid kan geven over het belangrijkste van de wereld! Wie kan naar U verlangen, wanneer het enige voordeel dat van U kan worden verkregen of gehoopt, namelijk God in alle dingen te behagen, zo onzeker is en omgeven door zoveel gevaren? (Ter. 1:16/22).
Hoe de ziel die God liefheeft wordt verdeeld tussen het verlangen om van Hem te genieten en de verplichting om haar naaste te helpen
PA. 2
Ik denk vaak, mijn liefhebbende Meester, dat als iets ons in enige mate zou kunnen troosten om zonder U te leven, het een leven van eenzaamheid is, want daar de ziel in Hem rust Die haar ware steun is. Maar helaas kan ze maar al te vaak niet van U genieten in volmaakte vrijheid, en dus wordt haar lijden verdubbeld. En toch is dit lijden vreugde voor datgene wat ze voelt wanneer ze wordt losgerukt uit die eenzame omgang met haar Schepper om met de schepselen te praten. (Ter. 2:1/3).
Maar waar komt het vandaan, o God, dat een ziel die er alleen naar streeft U te behagen, moe wordt van de rust? O machtige liefde van God, hoe verschillend bent U van de aardse liefde, die geen metgezellen zou hebben, opdat zij haar niet beroven van een deel van haar geliefde! Maar de liefde van God wordt meer en meer ontstoken hoe groter het aantal harten dat Hem liefheeft; en het enige verdriet dat te zien is dat vele mensen Hem niet liefhebben. (Ter. 2:4/6).
Daarom, o mijn Soevereine Goedheid, te midden van de overweldigende zoetheid en innerlijke troost die de ziel met U geniet, is ze bedroefd als ze denkt aan de grote menigte van hen die deze hemelse vreugden afwijzen, en het aantal ongelukkige zielen die ze voor altijd zal kwijtraken. Ze probeert dan met alle middelen het aantal van Uw vrienden te vergroten, en offert gewillig haar rust op in de hoop bij anderen een verlangen op te wekken naar het geluk dat zij geniet. (Ter. 2:7/8).
Maar, o mijn hemelse Vader, zou het niet beter zijn om deze verlangens opzij te zetten voor een tijd van minder overvloedige troost, en deze gezegende momenten geheel te schenken aan het genot van U? O Jezus, groot inderdaad is de liefde die U aan de mensenkinderen geeft, aangezien de meest bijzondere dienst die wij U kunnen bewijzen, is U te verlaten uit liefde voor hen, en voor hun geestelijk welzijn. Wat zeg ik? Het is zelfs zo dat we U vollediger bezitten. We voelen weliswaar een minder waarneembare zoetheid; maar we maken er onze vreugde van U te behagen, en we zien dat alle geneugten van de aarde, zelfs die welke van U lijken te komen, geen vastheid hebben tenzij ze vergezeld gaan van de liefde van onze naaste. Hij die hem niet liefheeft, heeft U niet lief, o meest liefhebbende Meester, want door het vergieten van Uw Goddelijke bloed, zelf tot de laatste druppel, hebt U ons de liefde getoond die u uitdraagt aan de zonen van Adam. (Ter. 2:9/14).
Gedachten van de heilige over de overweging van haar zonden, en van de barmhartigheid van God
PA. 3
O mijn God, mijn ziel wordt overweldigd door verdriet als ik denk aan de heerlijkheid die U hebt bereid voor degenen die Uw wil tot het einde volbrengen, het werk en het lijden waarmee Uw Zoon het voor hen heeft gekocht; als ik denk aan onze onwaardigheid, en hoe de overmaat van Uw liefde, Die ons heeft geleerd lief te hebben, door voor ons te sterven, een hele andere beloning verdient dan onze ondankbaarheid. Hoe is het mogelijk, o Heer, dat dit alles uit onze gedachten zou gaan, en dat mensen U zo ver zouden vergeten dat ze het waagden U te beledigen? O mijn liefhebbende Heiland, is het mogelijk dat we U aldus zouden vergeten, en dat, ondanks onze ondankbaarheid, Uw Soevereine Goedheid ons nog zou gedenken? (Ter. 3:1/3).
Zelfs wanneer onze zonden U door een dodelijke slag in het hart hebben getroffen, doet Gij, alles vergetend, Uw hand uitstrekken om ons uit onze val te halen en onze zielen te genezen van hun ongeneeslijke razernij, opdat zij zich tot U mogen wenden en U smeken om hen gezond te maken. Ik ben Gezegend door zo'n liefhebbende Meester! Gezegend zij Zijn overvloedige genade! Eeuwige lof voor Zijn tedere mededogen! O mijn ziel, zegene deze grote God voor altijd! O wat een zware straf moet Hij verdragen door het gewicht ervan, om Zijn weldaden neer te leggen op de ondankbare! Verwaardig Uzelf, O mijn God, om een remedie toe te passen op dit grote kwaad. (Ter. 3:4/10).
O mensenkinderen, hoe lang zullen jullie nog verhard zijn in jullie hart? Hoe lang zal uw hardheid strijden tegen de naastenliefde van deze meest geliefde Jezus! Denken we dat onze boosaardigheid altijd de overhand zal hebben tegen Hem? Nee, nee; het leven van de mens gaat voorbij als een bloem in het veld, en de Zoon van de Maagd zal komen om het verschrikkelijke vonnis uit te spreken. O almachtige God, aangezien U over ons moet oordelen, of we het nu willen of niet, waarom overwegen we niet hoe diep het ons interesseert om U in dit leven te behagen, zodat U ons uiteindelijk gunstig gezind bent in dat laatste vreselijke uur? Maar zijn er mensen die zich niet verheugen dat zij door zo'n rechtvaardige Rechter zullen worden geoordeeld? Gezegend zijn de zielen, o Heer, die zich op dat verschrikkelijke uur met U zullen verheugen! (Ter. 3:11/17).
O mijn Meester en mijn God, wat is de angst van de ziel die, na door U opgewekt te zijn, uit haar val ontwaakt. Om te zien hoe ellendig het zichzelf heeft verloren voor een paar vluchtige momenten van plezier; een ziel die, wetende, o God van mijn hart, o soevereine Goedheid, dat Gij nooit in de steek laat degenen die U liefhebben, en altijd beantwoordt degenen die U aanroepen, die vastbesloten zijn, met de hulp van Uw genade, U trouw te dienen, zelfs tot de dood! Hoe komt het dat we niet sterven elke keer als we ons herinneren dat we de kostbare gaven van onze dooponschuld hebben verloren? Helaas! het beste leven dat we kunnen leven is om te sterven van schaamte en verdriet. Hoe kan een ziel die U intens liefheeft, o mijn Goddelijke Meester, zo'n angst doorstaan? (Ter. 3:18/22).
Maar wat zeg ik? Vergeef, o Heer mijn zinloze woorden. Ben ik de wonderen van Uw liefde vergeten, de oneindige omvang van Uw barmhartigheid? Ben ik vergeten dat U voor zondaars in de wereld ernstig bent, dat U ons voor zo'n enorme prijs hebt verlost en voor onze valse genoegens hebt betaald door de kwelling van Uw pijnlijke geseling? U hebt mijn blindheid genezen door de sluier die ter bespotting over Uw Goddelijke ogen werd geplaatst, en mijn ijdelheid door de wrede doornenkroon die Uw hoofd doorboorde. O Heer, Heer! Al deze dingen dienen slechts om het verdriet te vergroten van degenen die U liefhebben. De enige gedachte die mij troost is, dat hoe meer mijn goddeloosheid bekend zal worden, des te heerlijker zal Uw Goddelijke barmhartigheid verheven worden tot in alle eeuwigheid. En ik weet niet, o mijn God, of dit verdriet niet mijn hele leven lang zal duren, zelfs niet tot de dag waarop ik u in heerlijkheid zal aanschouwen en verlost zal worden van alle ellende van deze ballingschap. (Ter. 3:23/31).
Gebed dat God de heilige in staat zou stellen de tijd terug te winnen die ze niet had besteed aan het liefhebben en dienen van Hem
PA. 4
O mijn God, mijn ziel lijkt enige voorsmaak van hemelse rust te hebben, als ik denk aan wat mijn vreugde zal zijn als ik door Uw genade op een dag kom om U te bezitten. Maar ik zou U eerst dienen, want door mij te dienen, hebt U voor mij dit geluk gekocht waarop ik hoop. (Ter. 4:1/2).
Wat zal ik dan doen, o Heer? O God, van wie ik hou, wat kan ik voor U doen? O, hoe laat zijn mijn verlangens naar U ontstoken! En hoe vroeg, o mijn God, begon Gij mij te zoeken en te trachten bezit te nemen van mijn hart, mij roepende om mij geheel aan Uw dienst te wijden! O Heer, wilt U dan dit ellendige schepsel in de steek laten? Wilt Gij deze arme bedelaar verwerpen, die zich nu geheel aan Uw wil wil geven? Is er een grens, o Heer, aan de veelheid Uwer barmhartigheden, of aan de vrijgevigheid Uwer milddadigheid? O mijn God, hoe glorieus kunt Gij niet voor een dag de rijkdom van Uw oneindige goedheid in Uw dienaar laten zien! Maak mij Uw almacht bekend door in mijn ziel, door een intense daad van liefde, alle jaren terug te geven die ik heb verloren door ze door te brengen zonder U lief te hebben. Spreek ik buitensporigheden uit als mannen gewoon zijn om te zeggen "verloren tijd keert nooit terug"? Nee, gezegend zij de God van mijn ziel! Ik erken, o Heer, Uw soevereine macht; en indien Gij almachtig zijt (zoals Gij in waarheid zijt), wat is dan onmogelijk voor Hem die alle dingen kan doen? Het is genoeg, o Heer, het is genoeg Gij doorziet het. Hoe ellendig ik ook ben, ik geloof beslist dat U kunt doen wat U wilt; en hoe groter de wonderen die ik geloof van U hoor, des te vaster geloof ik dat U nog grotere werken in mij kunt doen, en met een des te zekerder geloof, geloof ik dat U zult doen wat ik vraag. (Ter. 4:3/16).
Wie kan zich verwonderen over de wonderen van Hem die alle dingen kan doen? U weet, o mijn God, dat ik te midden van al mijn ellende nooit heb opgehouden Uw soevereine macht en oneindige barmhartigheid te erkennen. Hierin heb ik U tenminste niet beledigd. O Heer, voorzeker om het in mijn voordeel te onthouden. O mijn God, geef mij toch alle tijd terug die ik verloren heb; herstel het door de uitstorting van Uw genade in mijn ziel, nu en voor altijd, zodat ik voor U mag verschijnen in het huwelijksgewaad. "Als U wilt, U kunt." (Ter. 4:17/22).
Over de klacht van Marta, en hoe een ziel die God liefheeft, bij Hem kan klagen over haar ellende
PA. 5
O Heer, mijn God, is het mogelijk dat ik U om nieuwe genaden zou durven vragen, terwijl ik U zo slecht heb gediend en zo achteloos heb verspild wat ik al van U heb ontvangen? Hoe kunt U iemand vertrouwen die U al zo vaak heeft verraden? Wat zal ik doen, o Goddelijke Trooster van verlaten zielen, o hemelse Arts van allen die tot U komen voor genezing? Zal ik zwijgen over de behoeften van mijn ziel (!), en wachten tot het U zal behagen om hen te verlossen? Nee, zeker niet, omdat ik heel goed weet, o zoete en liefhebbende Heiland, hoe talrijk onze wensen zijn, en welke troost we zouden moeten vinden door ze voor U neer te leggen? U heeft ons bevolen het U te vragen, en U hebt beloofd ons te geven wat we vragen. (Ter. 5:1/6).
Ik mediteer vaak over de klacht van de heilige Marta. Ik denk niet dat ze alleen over haar zuster klaagde; maar wat haar het meest verdriet deed, was de gedachte, dat U haar werk niet opmerkte noch aandacht schonk haar bij U te willen hebben. Misschien dacht ze dat U haar niet zo lief had als haar zuster; en dit moet haar veel maar pijn hebben gedaan dan het werk om U te dienen, waar ze zoveel van hield; liefde verandert arbeid in rust. Dat dit het gevoel van haar hart was komt hierin duidelijk naar voren, dat ze geen enkel woord tot haar zuster spreekt, maar haar hele klacht tot U richt, en zelfs waagt, in de buitengewone vrijmoedigheid van haar liefde, U een gebrek aan zorg voor haar te verwijten door te zeggen "Trekt Gij het U niet aan?" En Uw antwoord, o Heer, laat zien waar haar klacht vandaan komt; want Gij verklaart haar dat alleen liefde waarde geeft aan alle dingen, en dat "het enige dat nodig is" is zo'n liefde voor U als wil, dat triomfeert over elk obstakel dat op zijn weg kan worden geplaatst. (Ter. 5:7/11).
Maar, o mijn God, hoe zullen we ooit van U houden zoals U het verdient bemind te worden, tenzij het U behaagt om Uw liefde voor ons te verenigen tot onze liefde voor U. Zal ik dan klagen bij deze grote heilige? O nee, ik heb geen reden tot klagen; want Gij, mijn God, bent nooit opgehouden mij tekenen van Uw liefde te geven, ver boven alles wat ik zou kunnen vragen of verlangen. Als ik U iets te verwijten heb, dan moet het de overmaat aan geduld zijn waarmee Uw goedheid mij tot op de dag van vandaag heeft gedragen. Wat zal dan zo'n ellendig schepsel van U vragen? Ik zal het wagen, Heer, om het gebed van de heilige Augustinus tot U te richten: "Geef me iets om U te geven, zodat ik een deel van de immense schuld die ik U schuldig ben, kan kwijten. Onthoud dat ik Uw schepsel ben, en maak mij mijn Schepper bekend, zodat ik Hem kan liefhebben." (Ter. 5:12/18).
Hoe pijnlijk is dit leven voor een ziel die vurig verlangt naar God?
PA. 6
O Soevereine Meester van alle schepselen, mijn God en mijn Vreugde, hoe lang moet ik wachten om van Uw gezegende tegenwoordigheid te genieten? Welke remedie biedt Gij aan iemand die niets op aarde kan vinden, en die geen rust bij U kan proeven? O lang leven, ik leef wreed, een leven dat geen leven is! O, hoe eenzaam is mijn ziel in deze eenzaamheid! Hoe onherstelbaar is dit kwaad! Hoe lang nog, o Heer, hoe lang nog? Wat zal ik doen, mijn enige Goed? Zal ik verlangen om U niet te verlangen? (Ter. 6:1/8).
O mijn God en mijn Schepper, U doorboort ons met de pijlen van Uw liefde en laat een steek in de wond achter; Gij verwond, en de wonden zijn ongeneeslijk; Gij doodt, om een krachtiger leven te bezielen. U doet wat U wilt, o liefhebbende Meester, omdat U almachtig bent. Hoe kan een worm van de aarde, zoals ik, zulke tegengestelde uitersten van vreugde en lijden verdragen? Het zij zo, o Heer, aangezien het Uw wil is, want mijn enige verlangen is om U lief te hebben. Maar, o mijn Schepper, hoe intens is het lijden! Vergeef mij deze klachten van mij, afgedwongen door angst, die U alleen kunt verlichten. Mijn ziel zit opgesloten in zo'n donkere kerker, dat ze alleen maar naar vrijheid kan hijgen; en toch, om die te verkrijgen, zou ze geen haartje willen afwijken van Uw aanbiddelijke Wil. O mijn God, ik smeek U, houd op de kwellingen van mijn ziel te vergroten door haar meer en meer te kwetsen met Uw liefde, of maak er onmiddellijk een einde aan door ze voor Uzelf te nemen. O dood, dood, ik weet niet wie zou kunnen helpen om u te vrezen, als degene ook maar een deel van zijn leven heeft doorgebracht zonder God lief te hebben! En aangezien dit mijn ellende is, wat vraag ik en wat verlang ik? Om de rechtvaardige straf van mijn zonden te ontvangen? Laat het niet zo zijn, mijn Heiland, aangezien mijn losprijs U zoveel heeft gekost. O mijn ziel, verlaat God om Zijn eigen wil te volbrengen. (Ter. 6:9/21).
Dit is alles wat je hoeft te doen. Dien uw Heer en hoop dat Zijn barmhartigheid uw lijden zal verlichten, wanneer uw boetedoening u op de één of andere manier de vergeving van uw zonden zal hebben ingelost. Verlang niet om te genieten totdat je hebt geleden. Maar, o mijn ware Meester en Mijn Koning, ik zal niet in staat zijn te doen wat ik zeg, tenzij Uw almachtige hand mij ondersteunt en Uw liefdevolle genade mij bijstaat; hiermee kan ik alle dingen doen. (Ter. 6:22/25).
De buitengewone goedheid van God, wiens vreugde het is om bij de mensenkinderen te zijn
PA. 7
O mijn enige hoop, mijn Vader, mijn Schepper, mijn ware Heer, mijn Broeder, wanneer ik mediteer op Uw woorden: "Mijn vreugde is het om bij de mensenkinderen te zijn," mijn ziel is vervuld met een buitengewone vreugde. O Heer van hemel en aarde, maar welke zondaar zou moet putten uit deze woorden? Is het mogelijk, o mijn God, dat U geen andere kunt vinden, schepselen waarin u zich kunt verheugen, dat U wordt gedreven om Uzelf te troosten met zo'n ellendige kleine aardworm als ik? O hemelse Vader, toen Jezus Christus, Uw Zoon, werd gedoopt, werd er een stem uit de hemel gehoord die zei: "In Hem was Uw welbehagen". Vergelijkt U ons dan, o mijn God, met Deze, Uw Goddelijke Zoon? O grenzeloze genade! O gunst oneindig boven onze woestijnen! En wij stervelingen zijn in staat op het te vergeten! O mijn God, die alle dingen weet, denk aan onze ellende en sta ervoor in om een oog van medelijden te werpen op onze zwakheid. (Ter. 7:1/9).
En jij, mijn ziel, overdenk de vreugde en de liefde waarmee de Eeuwige Vader Zijn Zoon kent, en de Eeuwige Zoon Zijn Vader; en de vurige liefde waardoor de Heilige Geest Zich met Hen beiden verenigt: en bedenk dat er in deze liefde en deze kennis noch verandering noch vermindering kan zijn, want deze Drie zijn Eén. Deze Drie Allerhoogste Personen kennen elkaar en houden van elkaar, en genieten van elkaar op een onuitsprekelijke en onbegrijpelijke manier. Wat hebt U dan nodig, o mijn God, van mijn liefde? Waarom verlangt U ernaar? Wat kan het U baten? O, gezegend zij U, God van mijn hart, voor eeuwig en voor altijd; laat alle schepselen U loven, en laat hun lof eeuwig zijn als Uzelf. (Ter. 7:10/15).
Verheug je, o mijn ziel, dat je God wordt bemind zoals Hij verdient bemind te worden; verheug je en wees blij dat Zijn goedheid en uitmuntendheid bekend zijn zoals ze behoorden te worden gekend. Dank Hem duizendmaal dat Hij ons op aarde Zijn geliefde Zoon heeft gegeven, door Wie Hij aldus volkomen gekend is, opdat Hij op aarde gekend en bemind mag worden zoals Hij gekend en bemind wordt in de hemel. O mijn ziel, onder de beschutting van Zijn bescherming, vrees niet om tot je God te naderen; en aangezien Hij er behagen in schept om bij je te zijn, smeek Hem dan dat niets in deze wereld je van jouw kant mag beletten zich te verheugen in Hem, in de beschouwing van Zijn grootheid en van Zijn oneindige aanspraken op onze lofprijzing en onze liefde. Smeek Hem je te helpen Zijn heilige Naam te verheerlijken, opdat je met waarheid kunt zeggen: "Mijn ziel maakt de Heer groot." (Ter. 7:16/19).
Gebed voor zondaars die zo blind zijn dat ze niet willen zien
PA. 8
O Heer, mijn God, Uw woorden zijn woorden van leven, waarin de mensen het geluk zouden vinden waarnaar ze verlangen. Maar welk wonder, o mijn God, dat we in de dwaasheid en zwakheid waartoe onze slechte werken ons hebben teruggebracht, de herinnering aan Uw heilige woorden verliezen? O grote God, God van mijn hart, Schepper van alle dingen, wat is de hele schepping die Gij uit het niets hebt getrokken, in vergelijking met wat ooit in Uw macht is om te scheppen? Gij zijt almachtig, en Uw werken zijn onbegrijpelijk. Laat dan niet toe dat Uw woorden, o Heer, ooit uit mijn gedachten verdwijnen. (Ter. 8:1/5).
U hebt gezegd: "Kom tot Mij, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u verkwikken." Wat willen we nog meer verlangen, o Goddelijke Meester? Wat vragen we? Wat zoeken we? En waarom komen de slaven van de wereld om, omdat zij hun verkwikking en rust bij U zoeken? Mijn God, mijn God, wat een mysterie is dit, wat een vreselijke en beklagenswaardige blindheid om zo de rust te zoeken waar het nooit zal worden gevonden! O mijn Schepper, heb medelijden met Uw schepselen! Bedenk dat we onszelf niet begrijpen, dat we niet weten wat we willen, en ver weg dwalen van de rest wat we verlangen. Geef ons licht, o mij God; want we hebben het veel meer nodig dan de man die blind geboren werd. Hij verlangde vurig het licht te aanschouwen, dat voor hem verborgen was; maar wij zijn blind en willen dat blijven. Welke fout is zo hopeloos als deze? Hier, o Heer, is een gelegenheid om Uw kracht te tonen en de oneindige overvloed van Uw barmhartigheid te openbaren. (Ter. 8:6/12).
O God van mijn hart, de enige ware God, het is een groot ding dat ik U vraag, om zelfs degenen lief te hebben die niet van U houden, om open te staan voor degenen die niet kloppen en om degenen te genezen die niet alleen plezier hebben in hun ziekte, maar eraan werken om het te vergroten. U hebt gezegd o meest dierbare Redder Jezus, dat U op aarde aandringt "om zondaars te redden". En zie hier, o Heer, ware zondaars. En Gij, o hemelse Vader, overweeg niet, ik smeek U, onze blindheid, maar aanschouw de rivieren van bloed die door Uw Zoon zijn vergoten voor onze verlossing. Laat Uw barmhartigheid schijnen te midden van de duisternis van onze ellende. Onthoud, o Heer, dat wij het werk van Uw handen zijn, en red ons in Uw goedheid en Uw genade. (Ter. 8:13/18).
Gebed dat God door Zijn genade degenen zal verlossen die hun eigen ellende niet voelen en er niet van willen worden verlost
PA. 9
O Redder van mijn ziel, die één en al liefde en mededogen is, U hebt gezegd: "Kom tot Mij, allen die dorst hebben, en Ik zal u te drinken geven." Brandend is inderdaad de dorst van die ongelukkige zielen die verteerd worden door het verlangen naar aardse dingen; grote behoefte hebben zij aan dat hemelse water, opdat zij niet in die vlammen omkomen. (Ter. 9:1/2).
Ik weet, o mijn liefhebbende Meester, dat U het hen niet zult weigeren, want U hebt het beloofd, en U kunt Uw woord niet breken. Maar als ze zijn opgegroeid te midden van die vlammen, zodat ze zich niet bewust zijn geworden van hun woede, als ze in hun waanzin niet hun grootste gevaar beseffen, welk middel kan dan tegen hen worden toegepast? Toch was het om zo'n groot kwaad te genezen dat Gij ernstig in de wereld kwam. O Heer, begin met hen; want de tederheid en diepte van Uw mededogen wordt het meest glorieus geopenbaard in het helen van de diepste en meest verstokte wonden van onze ziel. (Ter. 9:3/6).
Bedenk, o Heer, hoe Uw vijanden dagelijks in vrijmoedigheid toenemen. Heb medelijden met hen die geen medelijden met zichzelf hebben; en aangezien zij niet tot U willen komen, smeek ik U, o Heer, om tot hen te komen. Ik smeek U in hun naam, want die dode mannen zullen zeker opstaan en tevoorschijn komen uit hun graven, wanneer ze eenmaal hun eigen ellende beginnen te zien, en U leren kennen en de zoetheid van Uw barmhartigheid proeven. O leven, die alleen leven geeft, weiger mij dat levende water niet dat U hebt beloofd aan allen die ernaar verlangen. Ik verlang het, mijn Jezus, ik vraag het, ik kom tot U om het te ontvangen. Verberg U niet voor mij, o Heer, want U weet hoezeer ik het nodig heb, en dat er geen andere remedie is voor een ziel die U met Uw liefde hebt verwond. (Ter. 9:7/12).
O mijn Heiland, welke grote reden hebben we te vrezen, zolang we in dit leven blijven, waar we ons tussen twee tegengestelde vuren bevinden! De één verschrompelt en vernietigt de ziel, de andere zuivert haar en bereidt haar voor op het eeuwige genot van U. O levende fonteinen, die vloeien uit de liefdevolle wonden van Mijn God, hoe overvloedig zullen jullie stromen, zelfs tot aan het einde van de wereld, om onze zielen te verfrissen en te versterken; en hoe veilig zal hij door de gevaren van dit ellendige leven gaan, die drinkt van Uw levengevende wateren! (Ter. 9:13/15).
Hou klein is het aantal ware dienaren van God; Gebed voor die verharde zielen die weigeren op te staan uit de dood van de zonde
PB. 0
O God van mijn ziel, hoe klaar staan we om U te beledigen, hoe nog meer bent U bereid om onze overtredingen te vergeven! Vanwaar, o Heer, komt onze krankzinnige aanmatiging voort? Is het dat we in de grootheid van Uw barmhartigheid de grootheid van Uw gerechtigheid uit het oog verliezen? "De smarten van de dood hebben mij omringd", zei Uw profeet destijds, sprekende in Uw persoon. O hemel! o hemel! O hemel! wat een verschrikkelijk iets is de zonde, die God met smarten omvatte, die God ter dood bracht. O God van Mijn ziel, deze smarten omvatten U nog steeds! Waarheen kunt U gaan om aan hen te ontsnappen? Mannen doorboren en verwonden U aan alle kanten dodelijk. (Ter. 10:1/10).
O Christenen, het is tijd om uzelf op te wekken ter verdediging van Uw Koning, en alzo om Hem heen te verzamelen nu Hij door alle mensen in de steek is gelaten. Hij heeft nog maar zeer weinig trouwe onderdanen; de menigte volgt de standaard van Lucifer. En wat nog verfoeilijker is, verraders, die zich Zijn vrienden noemen, verraden Hem in het geheim, zodat er nauwelijks iemand is op wie Hij Zijn vertrouwen kan stellen. O enige echte Vriend, wat een slechte terugkeer maakt hij die U op deze manier verraadt! O trouwe Christenen, ween met uw God; want de tranen van mededogen die Hij over Lazarus vergoot, waren niet alleen voor hem, maar voor alle zondaars tot het einde der tijden die koppig zouden weigeren hun graven te verlaten op de roep van Zijn Goddelijke Stem. (Ter. 10:11/15).
O mijn Soeverein Goed, hoe zichtbaar zijn op dit uur voor U de zonden die ik tegen U heb begaan! Laat ze vanaf dit moment ophouden, o Heer, laat ze ophouden, en met hen de zonden van de wereld. Wek deze dode zielen op; laat Uw roep zo krachtig zijn, dat ze wakker worden voor dat Leven waarvoor ze de kracht ontberen om het te vragen, en laat ze met Uw stem tevoorschijn komen uit het graf van hun valse genoegens. O mijn Goddelijke Meester, Lazarus heeft U gevraagd hem niet op te voeden. U deed dat machtige wonder op het gebed van een zondige vrouw; er is er nu één aan Uw voeten, veel zondiger dan zij; toon dan nogmaals de grootsheid van Uw barmhartigheid; ellendig als ik ben, vraag ik het voor degenen die het niet voor zichzelf willen vragen. U weet, o mijn Soevereine Heer, de pijn die ik verdraag wanneer ik ze in zo'n diepe vergeetachtigheid van de kwellingen zie die ze in alle eeuwigheid moeten doorstaan, als ze niet naar U terugkeren. (Ter 10:16/22).
O gij, die gewend is in alles de grillen van uw eigen wil te volgen en te leven in de geneugten, de feesten en de genietingen van de wereld, heb medelijden met uzelf. Bedenk dat er een dag zal komen waarop gij voor altijd, ja, voor altijd, zult worden onderworpen aan alle woede van de machten der hel. Bedenk dat dezelfde Rechter die u nu smeekt, dan uw vonnis zal uitspreken, en dat gij niet verzekerd bent van nog een moment van leven. Waarom weigert u dan eeuwig te leven? O, de hardheid van mensenharten! Laat Uw grenzeloze genade hen verzachten, o mijn God. (Ter. 10:23/28).
Angstige toestand van een ziel die, op het moment van de dood, het vonnis van haar eeuwige veroordeling hoort
PB. 1
O mijn God, mijn God, heb medelijden met mij! Hoe zal ik uitdrukken wat ik voel bij de gedachte aan een ziel die, na hier bemind, gewaardeerd, gediend, verwend en verzorgd te zijn, op het laatste moment ontdekt dat ze hopeloos verloren is, en dat voor alle eeuwigheid? Wat een beangstigend moment, wanneer alle waarheden van het geloof, die niet langer over het hoofd kunnen worden gezien of kunnen worden genegeerd, in een verschrikkelijke realiteit voor haar opduiken! Ze is voor altijd weggerukt van de genoegens die ze, naar het lijkt, ze nog maar net begon te proeven; en zo is het in werkelijkheid ook, want alles wat met het leven voorbijgaat, is slechts een vluchtige ademtocht. Ze bevindt zich te midden van dat afschuwelijke en wrede gezelschap waarin ze voor altijd moet wonen. Ze neemt haar plaats in in dat lawaaierige meer, gevuld met slangen, die haar martelen met hun giftige steken. Ze gaat die akelige duisternis binnen, alleen verlicht door een lugubere vlam, die slechts dient om de afschuwelijke bezienswaardigheden om haar heen zichtbaar te maken! (Ter. 11:1/7).
O, hoe zwak zijn deze woorden in vergelijking met de werkelijkheid! Wie had dan, o Heer, de ogen van die arme ziel bedekt met zo'n dikke sluier dat ze de afgrond niet voor zich zag totdat ze er voor altijd in was verzwolgen? Wie, o Heer, had haar oren gesloten, zodat ze niet hoorde wat haar zo vaak was verteld over de intensiteit en de eeuwige duur van deze kwellingen? O leven zonder einde, o eindeloze straf, hoe komt het dat je geen angst hebt voor die tedere en tere slaven van hun eigen lichaam die bang zijn om één enkele nacht op een hard bed door te brengen? (Ter. 11:8/11).
O Heer mijn God, ik ween over de tijd dat ik deze waarheden niet begreep. En aangezien U de pijn kent die ik lijd bij het zien van het aantal ongelukkige zielen die weigeren te luistere naar hen, smeek ik U nu om één ziel te verlichten. O Heer, tenminste één, die het middel kan zijn om vele anderen te verlichten. Hemelse Vader, ik vraag het niet in mijn eigen naam, want ik ben het niet waard om gehoord te worden, maar voor de verdiensten van Uw Zoon. Kijk naar Zijn wonden, en zoals Hij degenen die ze toebrachten vergaf, zo vergeef U, o grote God, ons om Zijnentwil. (Ter. 11:12/16).
Hoe laf zijn de mensen in de dienst van God, hoe onbevreesd om Hem te beledigen
PB. 2
O mijn God, mijn ware kracht, hoe komt het dat wij, die zo laf zijn in alle dingen, zo onbevreesd zijn in het beledigen van U? Het is tegen U dat de kinderen van Adam al hun kracht inzetten. O, zij die aan overmatige dwaasheid en blindheid lijden! Als ze het volledige bezit van hun verstand hadden gehad, zouden ze nooit, zelfs niet met de gecombineerde kracht van het hele menselijke ras, de wapens opnemen om tegen hun Schepper een onophoudelijke oorlog te voeren, tegen Hem die hen in één moment in de afgrond zou kunnen doen storten. Maar in hun blindheid gedragen ze zich als gekken, ze zoeken en vinden de dood waar hun waanzinnige verbeelding het leven dacht te vinden. Wat kan er gedaan worden, o God, voor deze arme, verwarde zielen, welk middel kan hun waanzin genezen? (Ter. 12:1/6).
Men zegt dat razernij de zwakken kracht geeft; en waarlijk is het zo met degenen die van U afwijken. Ze zwichten laaghartig en passief voor de tiran die over hen heerst, en ze keren al hun woede tegen U, Degene die hen met zegeningen heeft beladen. O, onbegrijpelijke wijsheid van mijn God, ik heb alle liefde nodig die U draagt om deze waanzin van ons te doorstaan, om zo geduldig op ons herstel te wachten, want U werkt op zovele verschillende manieren en door het gebruik van zovele Goddelijke remedies voor ons herstel. Ik schrik als ik mannen tegelijkertijd zo laf en zo brutaal zie. Wanneer de geringste inspanning moet worden gedaan om een oorzaak van zonde te vermijden, of om te ontsnappen aan een gevaar dat het eeuwige verlies van hun ziel bedreigt, zijn ze zo bang en zwak van hart, dat ze zichzelf ervan overtuigen dat ze het niet kunnen ook al zouden ze willen; en tegelijkertijd, o mijn God, ontbreekt het hen niet aan moed en durf om Uw majesteit zo afschuwelijk aan te vallen. (Ter. 12:7/11).
Hoe is dit mogelijk, o Heer? Wie geeft hen deze kracht? Is het de leider die ze volgen? Maar is hij niet Uw slaaf, gebonden in het eeuwige vuur? Hoe kan hij zijn vaandel tegen U opheffen? Hoe kan deze overwonnen ellendeling anderen de moed geven om U te weerstaan? Hoe kunnen ze er zo waanzinnig voor kiezen om hem te volgen die hulpeloos en beroofd uit zijn hemelse erfenis is geworpen? Wat kan hij schenken wiens enige deel is de eeuwige ondergang. (Ter. 12:12/19).
Waarom is dit, dan, mijn God? Waarom is het, mijn Schepper? Waarom zijn wij zo sterk tegen U en zo zwak tegen de duivel? Als U zelfs, o mijn Koning, ons geen gunst verleende in dit leven, want als we in deze wereld iets konden verkrijgen van de vorst van de duisternis, zou het dan niet de dwaasheid zijn om ons aan hem te hechten? U, Heer, bewaart voor ons een eeuwigheid van geluk zonder legering, terwijl hij ons slechts bedrieglijke genoegens te bieden heeft, en beloften die ons naar het verderf lokken. Hoe zal hij met ons omgaan, die een rebel en een verrader van U is geweest? (Ter. 12:20/25).
Wat een vreemde blindheid, wat een hopeloze waanzin is dit, o mijn Koning en mijn God! Wij dienen dit, Uw doodsvijand, met Uw eigen gaven, en we vergoeden U voor de overmaat van Uw liefde voor ons door hem lief te hebben die U haat, en die U zal haten in alle eeuwigheid! Hebt U niet genoeg gedaan, o mijn liefhebbende Verlosser, in het bloed dat U voor ons hebt vergoten, de striemen, de onuitsprekelijke angsten en de ondraaglijke kwellingen die Uw liefde voor ons verduurde om ons voor altijd aan Uw dienst te hechten? En wanneer we de eer van Uw eeuwige Vader zouden moeten wreken, zo onwaardig beledigd in Uw persoon (want U, Heer verlangt geen wraak, maar heeft iedereen vrijelijk vergeven), ondankbaar en ongevoelig als we zijn, nemen we als vrienden en metgezellen degenen die U met zo'n barbaarsheid hebben behandeld. Maar aangezien we ervoor kiezen om onder de banier van hun helse kapitein te marcheren, zullen we ongetwijfeld hun lot delen en voor eeuwig met hen in zijn gezelschap verblijven. Grote God, dat is het ellendige lot dat ons staat te wachten, tenzij Uw barmhartigheid ons tot onszelf herstelt en ons het verleden vergeeft. (Ter. 12:26/31).
O stervelingen, kom eindelijk tot jezelf! Kijk op naar uw Koning; u zult Hem vol genade vinden. Maak eindelijk een einde aan uw ondankbare rebellie en keer al uw woede en al uw kracht tegen die onverzoenlijke vijand die oorlog tegen u voert. Kom eindelijk tot bezinning en vraag met luide kreten en vele tranen licht van Hem die de wereld licht geeft. Voor de liefde van God, zie waarheen uw goddeloze oorlogvoering u brengt. U gebruikt al uw kracht om Hem nogmaals ter dood te brengen die, om u leven te geven, aan het kruis stierf. Bedenk dat Hij het is die u verdedigt tegen uw vijanden. En als dit alles nog niet genoeg is, laat dan deze waarheid u tenminste beangstigen, dat u Zijn macht niet kunt weerstaan, en dat u vroeg of laat uw gedurfde minachting voor Hem in eeuwigheid zult moeten boeten. Is het omdat u die allerhoogste Majesteit ziet vastgeketend en vastgebonden uit liefde voor ons, dat u Hem zo stoutmoedig beledigt? Wat deden Zijn moordenaars meer dan Hem met slagen te overladen en Hem met wonden te bedekken, nadat ze Hem aan de pilaar hadden vastgebonden? O mijn God, wat hebt U geleden voor degenen die zo weinig ontroerd zijn door dat lijden! Er zal een dag komen waarop Uw gerechtigheid zal uitbarsten en zal laten zien dat het gelijk is aan Uw barmhartigheid. Christenen, leg deze waarheden voor u neer en maak ze het onderwerp van uw diepste meditatie. Nooit zullen we echt in staat zijn om de grootmoedigheid van de gaven van onze Heer aan ons te begrijpen. Tenzij, Zijn gerechtigheid gelijk zou zijn aan Zijn goedheid, wat zou er dan worden van degenen die het verdienden om erdoor berecht en veroordeeld te worden? (Ter. 12:32/46).
Over het geluk van de heiligen in de hemel, en over het ongeduld van de mensen die ervoor kiezen liever een moment te genieten van de valse geneugten van dit leven dan te wachten op de ware en eeuwige vreugden der hemel
PB. 3
O heilige zielen, hoe gezegend is uw lot, die reeds genieten, zonder enige angst te hebben om het ooit te verliezen, deze ware en volmaakte gelukzaligheid in de hemel, en dat lof zingen over mijn God in een eeuwige stroom van gelukzaligheid! Welnu, moge u zonder onderbreking uw gezangen van vreugde zingen! Hoe jaloers ben ik op uw vrijheid van de angst die mijn hart doorboort bij het zien van de grote overtredingen begaan in dit ellendige leven tegen mijn God, de wonderbaarlijke ondankbaarheid waarmee Zijn weldaden worden terugbetaald, en de blinde en betreurenswaardige ongevoeligheid voor de ondergang van de menigte zielen die satan dagelijks naar de hel sleept! (Ter. 13:1/3).
O gezegende zielen, hemelse zielen, kom ons in onze ellende te hulp. Ik bemiddel voor ons bij die God die oneindig rijk is aan barmhartigheid, opdat Hij één druppel van uw geluk in onze harten mag uitstorten en één straal van het licht op onze geest mag werpen die u verlicht, om ons een idee te geven van dat eeuwige gewicht van heerlijkheid dat Gij bereidt voor hen die moedig voor U vechten tijdens de korte droom van dit ellendige leven! O liefhebbende zielen, zielen ontstoken met de liefde van onze God, verkrijg voor ons enig begrip van uw gelukzaligheid in de zekerheid dat uw geluk eeuwig is, en van de altijd nieuwe vreugde waarmee u de zekerheid overweegt dat het nooit zal eindigen. (Ter. 13:4/6).
O mijn God, hoe groot is onze ellende? Het schijnt dat we van deze waarheden niet onwetend zijn, en zelfs dat we ze geloven; maar we zijn zo weinig gewend om aan ze te denken, ze zijn zo vreemd voor ons, dat we ze in feite niet kennen, of verlangen om ze te kennen. (Ter. 13:7/8).
O egoïstische mensen, verslaafd aan uw smaak en uw genoegens, is het mogelijk dat u, in plaats van een tijdje te wachten om de volheid van de vreugde te bezitten, nu een jaar, een dag, een uur, misschien een moment te wachten, want u draagt uw dwaasheid zo ver door dat u uw eeuwige geluk opoffert aan een één of ander ellendig zintuiglijk genot! O mijn God, hoe weinig vertrouwen hebben we in U, om U zo weinig tijd te gunnen (!) en hoe anders bent U met ons omgegaan! O liefhebbende Vader, wat een onschatbare rijkdom hebt U ons toevertrouwd, ja, Uw geliefde Zoon, met Zijn drieëndertig jaar onuitsprekelijke lijden, en de oneindige verdiensten van Zijn wrede en pijnlijke dood! En die onschatbare zegeningen die Gij eeuwen voor onze geboorte voor ons weglegde, niet afgeschrikt door de vooruitziende blik van onze toekomstige ondankbaarheid! U bent in alle dingen van tevoren bij ons geweest; zodat, met zo'n schat in onze handen, het alleen van ons afhangt om er gebruik van te maken om eeuwige rijkdommen in de hemel te verkrijgen. (Ter. 13:9/13).
En u, o gezegende zielen, daar u zo nuttig gebruik hebt gemaakt van de talenten die u zijn toevertrouwd, en daarmee een erfenis van eeuwige vreugde hebt verworven, leer ons profiteren van uw voorbeeld. Kom ons te hulp; en aangezien u dicht bij de Bron van het leven bent, put water hieruit voor ons die omkomen van de dorst in dit land van ballingschap. (Ter. 13:14/15).
Hoe zoet zal het aangezicht van onze Heere Jezus Christus zijn bij het laatste oordeel voor de goeden, en hoe verschrikkelijk voor de goddelozen
PB. 4
O mijn God en mijn ware Heer, zij die U niet kennen, hebben U niet lief. Wat een gewichtige waarheid is dit! Hoe zeer, o Heer, zijn zij te beklagen die u niet willen kennen! Het uur van de dood is een angstig uur; en hoe verschrikkelijk, o mijn Schepper, zal de dag van Uw rechtvaardig oordeel zijn! Jezus, mijn Redder en mijn enige Goed, ik denk vaak aan de zoetheid van Uw gelaat voor degenen die U liefhebben en aan wie U toestaat lief te hebben. Het lijkt mij dat één blik van die liefdevolle ogen een voldoende beloning is voor jarenlange trouwe dienst. (Ter. 14:1/6).
Oh, hoe moeilijk is het om dit te laten begrijpen door degenen die niet uit ervaring weten de zoetheid van de Heer! O Christenen, Christenen, onthoud dat u tot de broeders van deze grote God bent gemaakt! Bedenk wie Hij is en veracht Hem niet; want zoals Zijn gelaat troost is voor degenen die Hem liefhebben, zo zal het verschrikkelijk en vol toorn zijn voor Zijn vijanden en vervolgers. Oh, hoe ver zijn we van het erkennen dat de zonde niets anders is dan een oorlogvoering die we voeren tegen God, een conflict van al onze zintuigen en van al de krachten van de ziel, die met elkaar wedijveren in het beramen van verraad tegen hun Schepper en hun God! (Ter. 14:7/10).
U weet, mijn liefhebbende Meester, dat alleen al de gedachte Uw Goddelijke gelaat woedend aan te moeten zien op de vreselijke dag des oordeels, mij vaak grotere angst heeft bezorgd dan alle martelingen en alle verschrikkingen van de hel, en dat ik U toen smeekte, zoals ik U nu smeek, behaagd te zijn in Uw barmhartigheid om mij te behoeden voor zo'n vreselijke zielenleed. Welk een kwaad zou mij ooit kunnen overkomen als ik dit nader! Laat alle andere ellende samenkomen om mij te treffen, o mijn God, maar verlos mij van deze eeuwige angst. Laat me U nooit in de steek laten, o mijn Heiland, en laat me nooit ophouden te genieten van het visioen van Uw Goddelijke schoonheid. Uw Vader heeft U aan ons gegeven; sta mij niet toe, o mijn dierbare Meester, zo'n kostbare schat te verliezen. (Ter. 14:11/15).
Ik beken, eeuwige Vader, dat ik er slecht op heb gelet; maar deze fout is niet onherstelbaar, zolang we in deze plaats van ballingschap zijn. (Ter. 14:16).
O mijn broeders, mijn broeders, die zijn zoals ik, kinderen van God, laten we bitter wenen over onze vroegere overtredingen. U weet dat Hij heeft gezegd dat als wij ons van deze zonde bekeren, Hij ze niet meer zal gedenken. O grenzeloze genade (!) wat verlangen we nog meer? Schamen we ons niet om zoveel te vragen? (Ter. 14:17/20).
Maar het is onze taak om te ontvangen wat ons wordt aangeboden door de wonderbaarlijke genade van onze Heer en onze God. Sindsdien verlangt Hij niets anders van ons dan onze liefde, die we zouden kunnen weigeren aan Hem die niet geweigerd heeft Zijn bloed te vergieten en Zijn leven voor ons te geven! Bedenk dat Hij niets anders vraagt dan wat in ons eigen voordeel is. Maar helaas, o Heer, wat een waanzin, wat een blindheid tonen wij! We voelen wijselijk het verlies van een onbeduidend voorwerp aan. Het verlies van een naald baart ons zorgen. De valkenier is verdrietig bij het verlies van zijn valk, alleen vanwege het plezier dat hij schept als hij hem ziet vliegen in de lucht; maar wij zijn ongevoelig voor het verlies van deze Koninklijke Adelaar, voor het verlies van de Majesteit van God Zelf, en van het eeuwige koninkrijk en het eindeloze geluk dat Hij voor ons heeft bereid. Hoe is dit, o Heer? Hoe kan dit? Ik beken, dat ik dit niet begrijp. Verlos ons, o Heer, van deze verbazingwekkende dwaasheid; genees ons van deze buitengewone blindheid. (Ter. 14:21/31).
De troost van de ziel onder de vermoeidheid van haar lange ballingschap
PB. 5
Helaas, helaas, o mijn God, hoe lang duurt de tijd van deze verbanning; en hoe smacht ik naar het verlangen om U te aanschouwen, mijn liefhebbende Meester, wat kan de ziel doen die gevangen wordt gehouden in deze gevangenis? O Jezus, hoe lang is het leven van een mens, alhoewel we zeggen dat het kort is! Het is kort, inderdaad, om een eindeloos leven te verwerven; maar het duurt erg lang voor een ziel verteerd door verlangen haar God wil aanschouwen. Welke troost, o Heer, schenkt Gij aan dit martelaarschap? Er is niets anders dan het te verdragen uit liefde voor U. O mijn God, zoete rust van hen die U liefhebben, trek U niet terug uit een hart dat U zoekt; want U alleen vermeerdert en verzacht de kwellingen die Uw liefde de ziel oplegt. (Ter. 15:1/6).
Ik ben verteerd, o Heer, met het verlangen om U te behagen, en uit U kan ik geen troost vinden in deze wereld. Zult U ontevreden zijn over mijn verlangen om tot U te komen? Zie, aanschouw mij dan aan Uw voeten, o Heer. Als het nodig is dat ik zou leven om U enige dienst te bewijzen, aanvaard ik dat graag, net als Uw grote geliefde Martin, al het werk en lijden dat op aarde mij wacht; maar helaas, helaas, mijn liefhebbende Meester, wie ben ik en wie was hij? Hij had de werken en ik heb alleen maar woorden; dit is alles wat ik U kan aanbieden. Laat mijn verlangens, o mijn God, voor iets van waarde voor U zijn, en let niet op mijn gebrek aan verdiensten. Sta toe, o Heer, dat we het allemaal verdienen om van u te houden. Omdat we moeten leven, laten we voor U leven. Laten we eindelijk eens ophouden om onze eigen verlangens en onze eigen belangen te volgen; want wat kunnen we nu beter zoeken of winnen dan U te behagen? (Ter. 15:7/15).
O mijn God, o mijn God, wat moet ik doen om U te behagen? Ellendig en gebrekkig zijn al mijn diensten, ook al zou ik u er velen kunnen bezorgen. Waarom zou ik dan langer vastgeketend blijven in deze droevige gevangenis? Ik begrijp, o Heer; dat het is opdat ik Uw wil kan volbrengen. Welke grotere zegen kan ik verlangen? Wacht dan, wacht dan, o mijn ziel, want je kent noch de dag noch het uur; waak ijverig, want alles zal snel voorbijgaan, hoewel naar je vurige verlangen wat zeker is twijfelachtig lijkt en wat kort is lang lijkt. Bedenk dan dat hoe langer uw strijd voor God duurt, des te meer zult u uw liefde voor Hem tonen, en des te groter zult u genieten van uw liefhebbende Heer in een eeuwigheid van vreugde en geluk. (Ter. 15:16/22).
Dat alleen God verlichting kan geven aan de ziel die Hij met Zijn liefde heeft verwond
PB. 6
O mijn God en mijn enige Meester, het is een grote troost voor de ziel, die de angst van eenzaamheid voelt in haar afwezigheid van U, om te weerspiegelen dat u overal aanwezig bent. Maar deze gedachte kan haar niet troosten wanneer de stromen van haar liefde heftiger worden en de pijn van Uw afwezigheid wreder wordt gevoeld. Haar geest is verstoord, haar rede is verduisterd en deze troostende waarheid is voor haar verborgen. Haar geest is gevuld met één gedachte, dat ze ver van U is; en ze vindt geen balsem voor de wond toegebracht door Uw afwezigheid. Want het hart dat intens liefheeft, kan geen raad of troost ontvangen dan behalve van Hem die het met Zijn liefde heeft verwond, en die alleen een geneesmiddel kan toepassen op de wond die Hij heeft toegebracht. Wanneer U wilt, o Heer, kunt U die wond snel genezen; maar totdat Gij haar geneest, is er voor de ziel noch genezing noch troost dan in het lijden voor U. O ware Geliefde van onze zielen, met wat een goedheid, wat een zoetheid, wat een onuitsprekelijke teken van tederheid, wat een vreugde in het diepste van het hart, met wat een overvloedige troost geneest Gij de wonden die zijn toegebracht door de pijlen van Uw liefde! Maar, o mijn God, mijn troost in al mijn lijden, wat heb ik nodig om te zeggen dat U alleen hen kunt genezen? (Ter. 16:1/8).
Wat een dwaasheid, wat een waanzin zou het zijn om je voor te stellen dat een menselijke remedie hen zou kunnen genezen die gewond zijn geraakt door het vuur van Uw Goddelijke liefde! Wie in deze wereld kan de diepte van die wonden doorgronden, de oorzaken ervan vaststellen, of verlichting voorschrijven voor zo wrede en toch zo zoete martelingen! Te kostbaar is dit lijden om door de arme mensenkunst te worden verlicht. (Ter. 16:9/11).
Welnu, de echtgenote kan in het Hooglied zeggen: "Mijn geliefde is van mij en ik ben van hem". Mijn geliefde is van mij, zegt ze; want het is niet mogelijk dat een liefde als deze zou beginnen met iets zo gemeen als mijn liefde. Maar als mijn liefde zo gemeen is, waar komt ze dan vandaan, o mijn Goddelijke Echtgenoot, dat ze bij geen enkel schepsel stopt en zelfs naar haar Schepper kan opstijgen? En waarom, o mijn God, waarom noemt mijn Geliefde mij de Zijne? O ware liefhebber van mijn ziel, het is Uw werk; het is U die begint met deze wedstrijd van liefde. Gij verbergt Uzelf, en zie, alle zintuigen en alle krachten van de ziel zijn vervuld met angst en ervaren de verlatenheid door U verlaten te zijn. Gewond door U, o Soevereine Schoonheid, en ver van U verwijderd, zoeken zij U, zoals de echtgenote van het Hooglied, in de straten en op openbare plaatsen, en smeken de dochters van Jeruzalem om hun de tijding van hun God te brengen. Wanneer dit conflict eenmaal is begonnen, wat zullen ze dan doen? Tegen wie zullen zij ten strijde trekken, maar tegen Hem die reeds bezit heeft genomen van de vesting waarin zij wonen, dat wil zeggen, van het hogere deel van de ziel? (Ter. 16:12/20).
O mijn Geliefde, indien Gij hen van daar hebt verbannen, is het slechts om hun de verdienste te geven het te heroveren op hun overwinnaar, opdat zij, vermoeid van Uw afwezigheid, zich kunnen haasten om hun wapens neer te leggen, opdat zij sterker mogen worden door het verlies van hun kracht, en met meer succes vechten voor hun nederlaag; kortom, in de wetenschap dat zij zichzelf overwinnen, en zo mogen zegevieren over hun overwinnaar. O mijn ziel, wat een vreselijk conflict had je te verduren toen je in deze enge toestand was; en hoe getrouw is het beeld dat ik ervan heb getekend! Mijn Geliefde is dan de mijne, en ik ben de Zijne. Wie zal het op zich nemen deze twee hartstochtelijke vuren te scheiden of te blussen? Hij zou zeker tevergeefs werken, want die twee brandende harten zijn nu nog maar één. (Ter. 16:21/25).
Dat we niet weten wat we van God moeten vragen - Vurig verlangt ze ernaar deze wereld te verlaten om van de volmaakte vrijheid te genieten, die bestaat in de vrijheid van de mogelijkheid om te zondigen
PB. 7
O mijn God! O Wijsheid, grenzeloos, oneindig, voorbij het begrip van engelen en mensen! O Liefde, voorbij elk bevattingsvermogen! Die van mij houdt oneindig veel meer dan ik van mezelf kan houden, aan U geef ik mijzelf over. En waarom, mijn liefhebbende Meester, zou ik meer verlangen dan het Uw wil is om mij te geven? Waarom zou ik mezelf vermoeien in het vragen naar de verlangens van mijn hart? U ziet duidelijk waarheen al de gedachten van mijn geest en alle verlangens van mijn hart zich strekken; maar ik weet het zelf niet. Ik weet niet wat goed voor mij is; dus misschien vind ik nu iets een verlies waarvan ik dacht dat het een winst was. Zou ik, bijvoorbeeld, van U moeten vragen om mij te verlossen van een één of ander lijden dat U tot mijn versterving had bestemd, wat, o God, zou ik dan van U moeten vragen? Als ik U zou vragen om mij dit lijden te sturen, zou het misschien buiten de macht van mijn zwakke geduld kunnen liggen om het te verdragen; of als ik als overwinnaar uit de beproeving zou komen, zou ik me misschien, omdat ik zo onvolmaakt in nederigheid ben, kunnen inbeelden dat ik iets had gedaan, terwijl U het alleen bent, o God, die alle dingen doet. Als ik zou bidden voor lijden, zou het misschien zijn in iets dat mijn eer en reputatie niet zou aantasten, wat ik noodzakelijk acht voor Uw dienst, en dit, naar het mij voorkomt, zonder een motief van eigen liefde. En toch zou dat wat mij een vermindering van reputatie lijkt, precies dat kunnen zijn wat in Uw Goddelijke doel bedoeld was om te vergroten, om mij meer macht te geven om U te kunnen dienen, het enige doel wat ik voor ogen heb. (Ter. 17:1/12).
Ik zou nog veel meer dingen kunnen toevoegen om mezelf te bewijzen dat ik mezelf niet begrijp. Maar aangezien ik weet dat ze U bekend zijn, waarom zou ik hier meer over zeggen of waarom heb ik überhaupt hier iets over gezegd? O mijn God, het is dat op de dagen dat ik mijn ellende het diepst voel, wanneer mijn redeneren bedekt is met een dikke wolk, ik mag zoeken en proberen mezelf te vinden in deze woorden die ik heb geschreven. Ik voel mij vaak zo ellendig, zo zwak, zo laf, dat ik me afvraag wat er is geworden van Uw dienaar, van haar die geloofde dat, in de kracht van de genaden die ze al van U had ontvangen, ze alle stormen kon trotseren in deze wereld. Nee, mijn God, ik zal voortaan nooit meer op iets vertrouwen wat ik voor mezelf zou willen. Mijn wil zal zijn dat Uw wil voor mij verordent wat U behaagt, want mijn enige goed bestaat erin U te behagen; en als U, mijn God, mij alles zou geven wat ik verlang, dan zie ik duidelijk in dat ik mezelf zou vernietigen. (Ter. 17:13/18).
Hoe blind is de wijsheid van mensen, hoe bedrieglijk is hun vooruitziendheid! O mijn God, wiens kennis onfeilbaar is, sta ervoor in om dingen voor mij te regelen volgens Uw wil, en niet volgens de mijne. Straf mij niet, o Heer, door mij te geven wat ik vraag of verlang, wanneer het niet in overeenstemming is met de doeleinden van Uw liefde. Moge de Goddelijke liefde voor eeuwig branden in mijn hart, dit is mijn enige wens! Moge het zelfs vanaf dit moment in mij sterven, en moge een ander, groter dan ikzelf, en die meer van mij houdt dan ik van mezelf hordt, leven en heersen in mijn ziel! Moge Hij leven en mij leven geven; en moge ik Zijn gevangene zijn, mijn ziel verlangt geen andere vrijheid! Hoe kan hij vrij zijn die niet onderworpen is aan de Almachtige? Kan een gevangenschap zwaarder of ellendiger zijn dan die van een ziel die uit handen van haar Schepper is ontsnapt? Gelukkig zijn zij, o Heer, die zo sterk aan U zijn gebonden door de ketenen van Uw genaden en Uw weldaden, dat ze geen macht hebben om ze te breken. "Liefde is zo sterk als de dood, het is hard en onbuigzaam als de hel." O, gelukkig is hij die zijn dodelijke slag uit Uw hand ontvangt en door U in die hel van Goddelijke liefde wordt geworpen, vanwaar hij niet hoopt, of liever niet vreest, ooit daaruit te vertrekken! (Ter. 17:19/29).
Helaas, o Heer, zolang dit vluchtige leven duurt, is het leven van de eeuwigheid altijd in gevaar! O leven, de hindernis voor mijn geluk, waarom mag ik geen einde aan u maken! Ik verdraag u omdat mijn God u verdraagt; Ik zorg voor u omdat u van Hem bent; verraad mij dan niet, wees niet ondankbaar tegen mij. O Heer, hoe lang duurt mijn verbanning nog? Ongetwijfeld is de langste pelgrimstocht te kort om Uw eeuwigheid te winnen; maar hoe lang is een enkele dag, een enkel uur, voor de ziel die niet weet dat ze U mogelijk beledigd heeft, en vreest dat ze U zal beledigen? (Ter. 17:30/34).
O vrije wil, wat een ellendige slaaf ben je naar je vrijheid, tenzij je gefixeerd bent door de liefde en door de vrees van Hem die je geschapen heeft! O, wanneer zal die gelukkige dag komen waarop je in de oneindige oceaan van de Soevereine Waarheid zult worden gedompeld; wanneer je geen vrijheid meer zult hebben of ernaar zult verlangen om te zondigen, omdat je vrij zult zijn van alle onvolmaaktheid en zalig verenigd zult zijn met je God, om voor alle eeuwigheid het leven van je Schepper en je Meester te leven! Hij is gelukkig omdat hij zichzelf kent, van zichzelf houdt en van zichzelf geniet, zonder de mogelijkheid te hebben om iets anders te doen. Hij heeft niet en kan niet hebben de vrijheid om zichzelf te vergeten, of op te houden zichzelf lief te hebben, want in Hem zou zo'n vrijheid een onvolmaaktheid zijn. O mijn ziel, je zult nooit je rust binnengaan voordat je volmaakt verenigd bent met je Soeverein Goed, totdat je zult weten wat Hij weet, liefhebben wat Hij liefheeft en genieten van wat Hij geniet. Dan zal er geen verandering of onstandvastigheid meer in je wil zijn, want de genade van God zal je zo wonderbaarlijk hebben veranderd, dat je niet langer in staat zult zijn om dat Soevereine Goede te vergeten noch te verlangen om Hem te kunnen vergeten noch om op te houden van Hem te genieten in de eeuwige vervulling van Zijn liefde. (Ter. 17:35/40).
Gezegend zijn zij die zijn geschreven in het boek van dat onsterfelijke leven. Maar mijn ziel, als je van dit aantal bent, waarom ben je zo bedroefd en waarom val je me lastig? Hoop op God; want in deze ballingschap zal ik nog steeds mijn zonden aan Hem belijden en Zijn barmhartigheden verkondigen. Dit loflied zal ik zingen voor mijn Heiland en Mijn God, en ik zal mijn zuchten daarmee vermengen. Er zal een dag komen, hoop ik, dat ik alleen Zijn glorie zal bezingen, want dan zal mijn ziel niet langer de bitterheid van de wroeging voelen; al haar zuchten en angsten zullen voor altijd voorbij zijn. Maar tot die tijd, "zal in stilte en in hoop mijn kracht zijn." Ik verkies liever te leven en te sterven in de hoop op het eeuwige leven, en in de werken om het te bereiken, dan om alles te bezitten wat deze wereld bevat, met al zijn vluchtige genoegens. "Verlaat mij niet, o Heer, want op U hoop ik. Laat mijn hoop niet beschaamd worden." Laat mij U altijd dienen en doe met mij wat U wilt. (Ter. 17:41/50).
Aanwijzingen over het gebed en over het leven van het gebed
Motieven van de heilige Teresa voor de totstandkoming van haar hervorming
PB. 8
Net toen ik begon met de stichting van het klooster van Sint-Jozef in Avila, hoorde ik van de problemen in Frankrijk, van de verwoestingen die daar door de ketters werden aangericht, en hoe zij dagelijks aan kracht wonnen. Dit alles raakte mij diep. Ik weende in de tegenwoordigheid van God en smeekte Hem om een remedie voor zo'n groot kwaad. Het leek me alsof ik gewillig duizend levens zou hebben gegeven om zelfs maar één van het enorme aantal zielen te redden die zichzelf in dat koninkrijk vernietigden. Maar aangezien ik slechts een vrouw was, en ook zo'n slechte vrouw, en ook niet in staat was om God de dienst te bewijzen die ik wenste, dacht ik, zoals ik nog steeds denk, dat aangezien Hij zoveel vijanden en zo weinig vrienden heeft, ik elke inspanning zou moeten gebruiken om die vrienden zo goed mogelijk te maken. (Ter. 18:1/5).
Zo besloot ik alles te doen wat van mij afhing, de evangelische raadgevingen met de grootste volmaaktheid uit te oefenen en te proberen de religieuzen met wie ik samenleefde ertoe te bewegen hetzelfde te doen. Voor de vervulling van dit ontwerp vertrouwde ik op de grote goedheid van God, die nooit faalt om degenen te helpen die alles hebben afgezworen uit liefde voor Hem. Ik hoopte dat deze goede dochters, zoals mijn verlangens hen voorstelden, mijn fouten zouden bedekken door hun deugden; en ik dacht dat we God konden behagen door onszelf over te geven aan het gebed voor predikers en geestelijken en voor geleerde mannen die schrijven ter verdediging van de kerk. O mijn Verlosser, hoe kan ik op dit onderwerp ingaan zonder dat mijn hart aan stukken wordt gescheurd? Wie zijn nu de Christenen? Moeten dan Uw grootste vijanden worden gevonden onder degenen die U als Uw vrienden verkozen heeft, op wie U Uw uitgelezen gunsten uitstort, in wiens midden U woont en aan wie U Uzelf geeft door de sacramenten? Waarlijk, mijn God, zij die nu de wereld verlaten, geven niets op; want wat kunnen we van mensen verwachten, daar ze zo weinig trouw aan U tonen? Verdienen wij dat zij ons beter behandelen dan dat zij U behandelen? Hebben wij hen meer goed gedaan dan dat Gij hebt gedaan, opdat wij mogen hopen dat zij meer van ons zullen houden dan dat zij van U houden? Wat kunnen we dan verwachten van de wereld, die door de genade van God uit haar besmettelijke en noodlottige atmosfeer is weggerukt? (Ter. 18:6/15).
De ware aard van vereniging met God
PB. 9
ik heb sommigen ontmoet die zich schijnen voor te stellen dat het essentiële punt in het gebed de oefening van het begrip is; en als ze hun geest op God gericht kunnen houden, hoewel ze zichzelf veel geweld aandoen, beschouwen ze zichzelf onmiddellijk als zeer spirituele personen, en als ze onwillekeurige afleidingen ervaren, of gedwongen zijn hun geest op iets anders te richten zelfs als het om goede en verdienstelijke dingen gaat, worden ze onmiddellijk zwaar bedroefd en denken dat ze niets doen. (Ter. 19:1).
Maar de ware bekwaamheid van de ziel bestaat niet uit veel nadenken, maar uit veel liefhebben. En als je mij vraagt hoe deze liefde kan worden verkregen, antwoord ik door te besluiten de Goddelijke Wil te doen en voor God te lijden, en door dat te doen en zo te lijden wanneer er aanleiding is voor actie en lijden. (Ter. 19:2/3).
O, hoe drukt de Goddelijke liefde het hart van hen die de Heer werkelijk liefhebben en de verlangens van Zijn hart kennen! Hoe weinig rust nemen zij, als zij van enig nut kunnen zijn bij het bevorderen van het welzijn van een ziel en het vergroten van haar liefde voor God; of als ze haar enige troost kunnen bieden, of haar kunnen bevrijden van enig gevaar! Hoe weinig kijken zulke zielen naar hun eigen belang of hun eigen gemak! En wanneer zij door hun werken geen goed kunnen doen, trachten zij door hun gebeden iets te doen, waarbij zij onze Heer opdringen ten behoeve van die talrijke zielen die zij bedroefd in gevaar zien voor eeuwige vernietiging; en aldus beweend over hun lot, offeren ze hun eigen rust op, en besteden geen aandacht aan hun eigen geluk, overwegende hoe ze het beste de wil van God kunnen volbrengen. En zo is het ook met de gehoorzaamheid: het zou vreemd zijn als wij, wanneer God ons duidelijk zegt iets voor Hem te doen, ervoor zouden kiezen om Hem aan te staren, omdat we zo onszelf het meest zouden behagen! Dit zou een vreemde manier zijn om vooruit te komen in de liefde van God; om Zijn handen te binden, en Hem te dwingen ons voorwaarts te leiden op een weg naar eigen keuze! (Ter. 19:4/9).
Heer, hoe ver zijn Uw wegen boven onze gedachten! En wat verlangt Gij van een ziel die reeds vastbesloten is U lief te hebben en zichzelf geheel in Uw handen over te geven, anders dan dat ze gehoorzaam zou zijn, dat ze in alle dingen zou vragen wat het meest tot Uw glorie neigt, en een vurig verlangen heeft om het te volbrengen? Ze hoeft geen nieuwe wegen te zoeken, of tussen hen te kiezen, want haar wil is nu Uw wil. U, o Heer, neemt de zorg op U om haar te leiden op het pad waarop zij de grootste vooruitgang zal boeken. En hoewel de overste misschien niet de moeite neemt om haar te leiden op de voor haar meest voordelige weg, maar haar alleen mag inzetten voor die taken waarvan hij denkt dat die het best tot het welzijn van de gemeenschap zullen leiden, toch leidt Gij, o mijn God, haar, en al haar bezigheden op zo'n manier ter beschikking stellend dat ze, zonder te begrijpen hoe, merkt dat ze grote spirituele vooruitgang boekt, en met zo'n trouw gehoorzaamt aan elk gebod van haar superieuren, dat het zelfs voor haarzelf een zaak van verbazing is. (Ter. 19:10/14).
Zo'n ziel was een religieuze met wie ik een paar dagen geleden sprak, die door gehoorzaamheid vijftien jaar zo bezig was geweest met zijn taken en ambten, dat hij zich gedurende die hele periode niet herinnerde één uur voor zichzelf te hebben gehad. Al dat wat hij kon doen was wat vrije tijd op de dag stelen om aan het gebed te wijden, en deze vooral zorgvuldig te besteden aan het zuiveren van zijn geweten. Dit was de meest gehoorzame ziel die ik ooit heb gekend, en hij drukte deze deugd zelfs af op iedereen met wie hij sprak. Onze Heer heeft hem rijkelijk beloond; want zonder dat hij weet hoe, geniet hij die kostbare zielsvrijheid die de volmaakten bezitten, en waarin al het geluk is waarop in dit leven kan worden gehoopt; want niets verlangend, bezit hij alle dingen. Zulke zielen vrezen noch begeren iets op aarde; kwellingen storen hen niet; kortom niets kan hen van hun vrede beroven, want niets kan hen beroven van God, want alles hangt alleen van Hem af: of de angst om Hem te verliezen, dat zou het enigste kunnen zijn wat hen zou kunnen storen. Al het andere in deze wereld is in hun ogen alsof het niet zo is, omdat het hun noch vreugde geeft noch wegneemt. O gezegende gehoorzaamheid! gezegend zelfs in de afleidingen die het oplegt, omdat de ziel daar wordt verheven tot zo'n hoge graad van volmaaktheid! (Ter. 19:15/21).
Heb moed, dan, mijn dochters; laat er geen droefheid zijn, wanneer gehoorzaamheid u oproept tot externe werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld in de keuken, tussen de potten en de schalen; onthoudt dat onze Heer met u meegaat om u te helpen zowel in uw uiterlijke als in uw innerlijke taken. Ik herinner me dat een religieus me eens vertelde dat hij in zichzelf had besloten altijd te doen wat zijn superieuren hem zouden opdragen, ongeacht welke moeite het hem ook zou opleveren. Op een avond, toen hij behoorlijk uitgeput was van de arbeid, en nauwelijks in staat was om op zijn benen te staan, wilde hij uitrusten. Hij was net gaan zitten, of zijn overste kwam en vond hem, en beval hem een spade te nemen en in de tuin te gaan graven. Hoewel volkomen uitgeput zei de goede man niets; hij nam zijn spade, en toen hij via een bepaalde doorgang de tuin in ging, die ik vele jaren daarna zag, werd aan mij verteld, toen ik in dezelfde stad een huis stichtte, dat onze Heer aan hem verscheen met Zijn kruis op Zijn schouders, en zo zwak en vermoeid dat het hem deed begrijpen dat wat hij toen leed niets was in vergelijking met wat zijn Heiland had moeten doorstaan. (Ter. 19:22/26).
Ik geloof dat het is omdat de duivel heel goed weet dat er geen pad is dat ons eerder naar de hoogste perfectie leidt dan die van de gehoorzaamheid, dat hij daarom zoveel moeilijkheden opwerpt onder de schijn van het goede, om ons ervan te laten walgen. Laat deze waarheid goed begrepen worden, en de mensen zullen duidelijk zien dat de hoogste perfectie niet bestaat in innerlijke vreugden noch in sublieme vervoeringen noch in visioenen noch in het hebben van de gave der profetie, maar in het in overeenstemming brengen van onze wil in een dergelijke overeenstemming met de Wil van God, dat wat Hij van ons verlangt en weten, en dat ook met onze hele genegenheid zullen verlangen, om het bittere net zo vreugdevol te ontvangen als wat zoet en aangenaam is, als het maar in overeenstemming is met de Wil van Zijn Goddelijke Majesteit. (Ter. 19:27/28).
Ik zou vooral willen dat het begrepen wordt, over de reden waarom gehoorzaamheid, naar mijn mening, zo snel en zo zeker een middel is om tot deze gelukkige staat te komen, dat is om onze eigen wil zo te beheersen dat we hem volledig kunnen wijden in oprechtheid aan God, het moet onderworpen zijn aan de rede. De gehoorzaamheid is het kortste en meest effectieve middel om het in deze onderwerping te brengen. Om dit met argumenten te bewerkstelligen komt het nooit tot een conclusie en is bovendien een gevaarlijke methode, want de natuur en de eigenliefde zullen aan de andere kant altijd zoveel goede redenen hebben, dat we nooit tot een conclusie zullen komen; om datgene wat onze rede het beste acht, lijkt het ons vaak dwaas, omdat we niet in de zin hebben om het te doen. (Ter. 19:29/31).
De liefde van God, Zijn tekenen en Zijn voordelen
PC. 0
O onze goede Meester, geef ons wat verdedigingswapens, dat we kunnen ontsnappen aan de strikken van onze vijand in onze gevaarlijke oorlogsvoering! Weet, mijn dochters, dat dit Zijn liefde en angst is, die Zijne Majesteit ons heeft gegeven om te gebruiken; want de liefde zal onze pas doen versnellen, en de angst zal ons voorzichtig maken waar we onze voeten neer zetten, dat we niet op de weg vallen waar zoveel struikelblokken zijn en waar we doorheen moeten reizen zolang we leven: dus gewapend, ik kan u veilig verzekeren dat u niet zult worden misleid. (Ter. 20:1/2).
U kunt zich afvragen met welke middelen u zult ontdekken of u deze deugden van hoop en angst bezit. U hebt reden om deze vraag te stellen, want een zeker en duidelijk bewijs daarvan kan niet worden gegeven; omdat als we zeker waren dat we de liefde van God bezaten, zouden we er ook zeker van moeten zijn om in een staat van genade te zijn. Maar observeer, zusters, er zijn enkele bewijzen die zelfs de zeer blinden kunnen zien; ze zijn niet verborgen, en hoewel we ze niet zouden willen horen, huilen ze hardop en zullen worden gehoord; want er zijn maar weinig die ze in perfectie hebben, en daarom manifesteert het zich des te meer in degenen die dat hebben. De liefde en de angst voor God zijn als twee sterke kastelen, van waaruit oorlog wordt gevoerd tegen de wereld en de duivel. (Ter. 20:3/6).
Zij die God werkelijk behagen, door al het goede lief te hebben, al het goede te zoeken, al het goede aan te moedigen, al het goede te prijzen, zich altijd met het goede verenigen en het goede erkennen en verdedigen, houden van niets anders dan de waarheid, en van de dingen die het waard zijn om bemind te worden. Denkt u dat het mogelijk is voor hen die oprecht van God houden dat zij ook van ijdelheden, rijkdom, wereldse dingen, wereldse genoegens, of wereldse eerbewijzen houden? Ze hebben geen aanvaringen, ze dragen geen afgunst met zich mee; hun enige doel is om hun Geliefde alleen te behagen; ze sterven van verlangen naar Zijn liefde, en dus brengen ze hun leven door in het bestuderen hoe ze Hem het beste kunnen behagen. Het is onmogelijk dat de liefde van God, als het inderdaad Zijn ware liefde is, verborgen zou blijven, zoals we zien in de voorbeelden van de heilige Paulus en de heilige Maria Magdalena. De één verscheen vanaf de derde, de andere vanaf de eerste dag zichtbaar gewond door de liefde van God; want er zijn verschillende graden van liefde, en het is min of meer zichtbaar naar gelang zijn kracht. Als het gering is, manifesteert het zich maar weinig; als het groot is, manifesteert het zich vollediger; maar overal waar de liefde voor God is, hetzij groot hetzij klein, het zal zich openbaren, als het groot is, met grote gevolgen; indien klein, met onbeduidende dingen. (Ter. 20:7/12).
Het zal dan niet moeilijk voor u zijn om de liefde te herkennen, als ze waarachtig is, en ik begrijp niet hoe ze verborgen kan blijven; want als ons wordt verteld dat het onmogelijk is om de liefde die we voor schepselen koesteren te verbergen, en dat hoe meer we ernaar streven, het des te zekerder zichzelf onthult, hoe zou het dan mogelijk moeten zijn om zo'n vurige liefde te verbergen als dat wat we aan God dragen, een liefde die zo rechtvaardig is, een liefde die steeds groter wordt, omdat ze steeds duizend nieuwe redenen ontdekt om lief te hebben, zonder er één tegen te vinden; en ten slotte een liefde waarvan het fundament en de beloning de liefde van God is, die, opdat we nooit aan Zijn liefde zouden twijfelen, deze aan ons heeft geopenbaard door zoveel moeite en verdriet, zelfs door het offer van Zijn eigen leven? (Ter. 20:13).
Helaas, mijn Heiland, hoe gemakkelijk kunnen zij die deze twee soorten liefde hebben ervaren het verschil tussen hen onderscheiden! Ik smeek Uw Goddelijke Majesteit om het aan ons te openbaren terwijl we nog in dit leven zijn. Want wat een troost zal het zijn in het uur van onze dood te weten dat we zullen worden beoordeeld door Hem Die we boven alles hebben liefgehad! We zullen Hem onbevreesd de lijst aandragen waarop de schuld staat die we Hem verschuldigd zijn, en we zullen de hemel niet beschouwen als een vreemd land, maar als ons eigen ware land; aangezien Hij daar is Die wij zo hebben liefgehad, en Die ons ook zo heeft liefgehad, die liefde heeft dit voordeel boven alle aardse liefde, dat, op voorwaarde dat We Hem liefhebben, we er niet aan kunnen twijfelen dat Hij ons liefheeft. (Ter. 20:14/17).
Bedenk hoe groot het geluk is om deze liefde te bezitten, en wat een ongeluk het is om deze niet te bezitten; want als we het niet hebben, vallen we in de wrede handen van de verleider, de vijand van al het goede en de vriend van van elk soort kwaad. Waartoe zal die arme ziel dan worden gereduceerd als ze, na de pijnen en verschrikkingen van de dood te hebben doorgemaakt, zal worden omringd door die wrede en meedogenloze handen, en, in plaats van enige rust te genieten na zoveel lijden, zal worden neergeslagen meteen in de afgrond van de hel, waar een afschuwelijke menigte slangen het aan alle kanten omringt! Wat een verschrikkelijke en angstaanjagende verblijfplaats! Wat een betreurenswaardige en ellendige rustplaats! Als zij die van hun gemak houden en die het grootste risico lopen in deze ellende terecht te komen, de ongemakken van een slecht onderkomen nauwelijks kunnen verdragen, zelfs niet voor één enkele nacht, wat denk je dat ze moeten doorstaan om een hele eeuwigheid in die vreselijke woning te moeten doorbrengen? Laten we niet verlangen om op ons gemak te leven; we hebben het goed zoals we zijn: de ongemakken van dit huidige leven kunnen worden vergeleken met een nacht doorgebracht in een ellendige herberg. Laten we God prijzen voor ons lijden; en terwijl we in deze wereld zijn, laat ons leven er één zijn van boetedoening. (Ter. 20:18/24).
O, hoe zoet zal zijn dood zijn, die boete zal hebben gedaan voor al zijn zonden, zodat hij, ontsnappend aan het vagevuur, vanaf het moment dat hij dit leven verlaat, de glorie van de gezegenden kan binnengaan; en aldus bevrijd van elke vorm van angst, zal hij de volmaakte vrede genieten! Zou het geen grote lafheid zijn om niet naar dit geluk te streven, aangezien het bereiken ervan niet onmogelijk is? Laten we God op zijn minst vragen dat als onze ziel, wanneer ze het lichaam verlaat, in een staat van lijden moet verkeren, ze op een plaats mag zijn waar we het gewillig zullen verdragen, waar we mogen leven in de hoop op haar voleinding, en waar we niet zullen vrezen dat onze Goddelijke Echtgenoot heeft opgehouden van ons te houden, of ons van Zijn genade heeft beroofd. (Ter. 20:25/27).
Ik ben heel diffuus geweest over dit onderwerp, maar niet zo veel als ik had kunnen wensen; want wat is er heerlijker dan over zo'n liefde te spreken? Wat, dan, is het bezit? O Heer, geef het mij, als het U zo behaagt. Schenk mij genade om dit leven niet op te geven totdat ik niets meer verlang, noch in staat ben iets lief te hebben, behalve U alleen. Geef ook als het U behaagt, dat ik dit woord 'liefde' alleen met betrekking tot U mag gebruiken, aangezien er geen stevigheid is behalve in U; en alles wat niet op U gegrondvest is, moet snel op de grond vallen. We horen het vaak door de mensen in de wereld zeggen: "Zo iemand heeft mijn vriendelijkheid nooit terugbetaald", of "Zij houdt niet van mij." Werkelijk, ik kan het niet helpen om te lachen als ik het hoor; waarvoor is die persoon jou iets schuldig en waarop vond je je bewering dat ze van je zou moeten houden? Het zou je alleen maar duidelijker moeten laten inzien wat de wereld is, omdat juist die liefde die je voor haar uitdraagt een oorzaak van kwelling en onrust voor je zal worden. Als God je hart eenmaal echt heeft aangeraakt, zul je er een bittere spijt van hebben dat je hebt laten opnemen door deze lagere genegenheden, die, in vergelijking met Zijn liefde, niets anders zijn dan kinderspel. (Ter. 20:28/36).
De weg van perfectie is zoeter dan mensen veronderstellen
PC. 1
O Heer, mijn God, hoe duidelijk verschijnt Uw almacht! We mogen niet twijfelen aan Uw wil, aangezien U alle dingen mogelijk maakt, hoe onmogelijk ze ook voor de natuur mogen lijken, opdat we zouden begrijpen dat er niets anders nodig is dan alleen U oprecht lief te hebben en alles in alle ernst te verzaken om Uwentwil, opdat Gij, o mijn Heer, elk ding voor ons gemakkelijk zal maken. Het lijkt erop dat U ons graag zou willen overtuigen, dat het moeilijk is om Uw wet na te leven; maar ik zie er geen, o Heer, en ik begrijp ook niet hoe de weg die naar U leidt, eng kan worden genoemd. Ik vind het een koninklijke weg, en geen smal pad, een weg waarlangs hij die moedig loopt, veilig loopt. Omdat het ver verwijderd is van de gelegenheden tot zonde, ontmoeten we geen struikelstenen of andere hindernissen. Maar ik noem dat een smal pad en een zeer gevaarlijke die aan weerszijden steile afgronden heeft, waar één enkele verkeerde stap de onvoorzichtige reiziger naar beneden kan laten vallen en hem in duizend stukken doet verpletteren. Hij die U liefheeft, o eeuwige God, en zichzelf zonder voorbehoud aan U geeft, wandelt veilig langs deze brede koninklijke weg; en als hij misschien struikelt, strekt Gij, o Heer, uw hand naar hem uit; en als hij soms zou vallen, toch zal zo'n val, ja, zelfs vele vallen, hem niet vernietigen, als hij maar van U houdt en niet van de dingen van de wereld, en toch zijn nederigheid vasthoudt. (Ter. 21:1/7).
Ik kan niet begrijpen waarom mensen zo bang zijn om de weg van volmaaktheid te betreden. Moge onze Heer ons in Zijn goedheid schenken om te begrijpen wat een slechte zekerheid te vinden is te midden van zoveel duidelijke gevaren die we tegenkomen als hij de stelregels en meningen van de wereld volgt, en dat de echte zekerheid bestaat in het trachten steeds verder en verder op de weg van God voort te gaan! Laten we onze ogen op Hem richten en niet bang zijn dat deze Zon van Gerechtigheid zal ondergaan of ons zal laten dwalen bij nacht. We zullen niet verloren gaan als we Hem niet eerst verlaten. Mensen zijn niet bang om tussen leeuwen door te gaan, die allemaal klaar staan om ze in stukken te scheuren, ik bedoel dat wat de wereld eer, genoegens en geneugten noemt; terwijl de duivel ons hier bang maakt voor een kleine muis. Duizend keer heb ik me hierover verbaasd, en tienduizend keer heb ik met tranen mijn grote blindheid en slechtheid willen verkondigen, als dat zo zou zijn, zou ik anderen kunnen overhalen hun ogen voor deze waarheden te openen. Moge Hij hen de ogen openen die dat kunnen in Zijn goedheid en moge Hij nooit toestaan dat de mijne opnieuw blind worden! Amen. (Ter. 21:8/15).
Groot voordeel van moed in dienst van God
PC. 2
Zijne Majesteit houdt van moedige zielen, als hun moed maar gepaard gaat met nederigheid, en ze vrij zijn van vertrouwen in zichzelf. Ik heb nog nooit zo'n ziel op de weg zien achterblijven; en aan de andere kant heb ik nog nooit een laffe ziel, hoe nederig ook, in vele jaren zoveel vooruitgang zien boeken als een edelmoedige ziel in zeer korte tijd. Ik sta versteld als ik bedenk hoeveel er kan worden gedaan door onszelf te animeren om grote dingen te doen; want hoewel de ziel misschien niet voldoende kracht heeft om ze onmiddellijk uit te kunnen voeren, neemt ze toch een vlucht die haar in staat zal stellen heel hoog te vliegen, hoewel ze, als een vogel wiens vleugels nog zwak zijn, soms vermoeid raakt en gedwongen wordt om even uit te rusten. Ik ben vaak geholpen door na te denken over de woorden van de heilige Paulus: "Ik kan alle dingen doen in Hem Die mij kracht geeft." Wat mezelf betreft, ik wist heel goed dat ik niets kon doen. Ik heb ook veel profijt gehad aan de woorden van de heilige Augustines: "Geef wat U beveelt, en beveel wat U wilt." Ik heb vaak gedacht dat de heilige Petrus geen kwaad deed door zichzelf in zee te werpen, hoewel hij daarna angstig werd. Deze eerste besluiten zijn van groot belang, hoewel het noodzakelijk is dat we discreet te werk gaan en niets doen zonder het advies van een overste. Maar we moeten ervoor zorgen dat hij niet iemand is die ons leert voort te kruipen (maar te bespoedigen) op de weg van perfectie; en nederigheid moet altijd onze gids zijn, opdat we mogen begrijpen dat onze kracht alleen van God komt. (Ter. 22:1/9).
We moeten echter eerst begrijpen wat voor soort nederigheid dit moet zijn; want ik denk dat de duivel grote schade toebrengt aan de genen die het gebed beoefenen en hen ervan weerhoudt verder te gaan, door hen een verkeerd idee te geven van de ware aard van nederigheid, en door hen te laten denken dat het een soort van trots is om heroïsche verlangens te hebben, om te wensen voor het martelaarschap en om de heiligen na te volgen. Hij vertelt ons, of laat ons veronderstellen, dat de daden van de heiligen door ons, zondaars, moeten worden bewonderd, maar niet worden nagevolgd. Dit zeg ik ook; maar ik zeg daarbij dat we moeten overwegen wat alleen door ons kan worden bewonderd en kan worden nagebootst. Het zou bijvoorbeeld niet gepast zijn voor een zwak en ziek persoon om veel te gaan vasten, of om strenge boetedoeningen te doen, of om een woestijn in te gaan waar hij noch voedsel noch iets anders nodig voor hem zou kunnen vinden. Maar we moeten ervan overtuigd zijn dat we, door de Goddelijke hulp, mogen streven naar een grote minachting voor de wereld, en voor haar eer en rijkdom. We kunnen de heiligen ook navolgen in liefdevolle eenzaamheid, stilzwijgen en vele andere deugden beoefenen die onze ellendige lichamen niet zullen vernietigen, die we zo zorgvuldig bewaren, zelfs met het risico onze ziel te verwonden. De duivel doet veel van zijn kant om deze overmatige zorg voor ons lichaam te bevorderen; want als hij ziet dat we enige vrees hebben voor onze gezondheid, wil hij niets liever dan ons ervan te overtuigen dat het minste genoeg zal zijn om ons lichaam te doden, of op zijn minst onze gezondheid te vernietigen; en als we de gave van tranen zouden hebben, zal hij proberen ons angstig te maken dat we daardoor ons gezichtsvermogen verliezen. Ik ben door deze verleidingen gegaan en daarom weet ik wat ze zijn; en ik weet ook dat we geen beter gebruik van het leven of onze gezondheid kunnen wensen dan ze allebei te verliezen voor zo'n zaak. Omdat ik zelf zo zwak in gezondheid was, was ik niet in staat iets te doen, totdat ik besloot om helemaal geen rekening meer te houden met mijn gezondheid, noch zorgen om mijn lichaam te hebben: zelfs nu kan ik maar weinig doen; maar zodra het onze Heer behaagde mij deze list van de duivel te ontdekken, vertelde ik hem, telkens wanneer hij mij het gevaar voorhield mijn gezondheid te verliezen, dat mijn dood van weinig betekenis zou zijn; als hij mij de noodzaak van rust voorstelde, zei ik hem dat ik nu geen gemak wilde, maar het kruis; enzovoort. Hoewel ik nog steeds erg zwak ben, zie ik duidelijk dat mijn zwakheden in sommige gevallen werden verergerd door de verleidingen van de duivel, of door mijn eigen lafheid, en omdat ik niet zo aardig en delicaat ben als vroeger, geniet ik nu een veel betere gezondheid dan in de dagen dat ik er zo goed voor zorgde. Het is daarom van groot belang dat degenen die beginnen met het geestelijke gebed te beoefenen, niet gestoord of bevreesd worden door deze overbezorgde gedachten. Laat ze me op dit punt geloven, want ik heb daar enige ervaring mee; en misschien heeft het enig nut deze mijn fouten te noemen, zodat anderen gewaarschuwd worden door mijn voorbeeld. (Ter. 22:10/21).
Er is ook een andere verzoeking waartegen, hoewel het de schijn van een ijver voor de deugdzaam heeft, we op onze hoede moeten zijn, die voortkomt uit de problemen die we voelen vanwege de zonden en gebreken die we bij anderen waarnemen. De duivel probeert ons ervan te overtuigen dat dit verdriet alleen voortkomt uit ons verlangen dat ze God niet moeten beledigen, en dat we verontrust zijn omdat Zijn eer wordt beledigd. Dan verlangen we er meteen naar om dit kwaad te verhelpen, en worden daardoor zo rusteloos dat ons gebed wordt verstoord; en de grootste misvatting is dat we denken een deugd te doen tot volmaaktheid en grote ijver voor Gods heerlijkheid. Ik spreek niet van die aandoeningen die worden veroorzaakt door openbare zonden, indien deze in een gemeenschap bedreven worden, noch van andere rampen van de kerk, zoals ketterijen, waardoor we zien dat zoveel zielen verloren gaan; want dit is een zeer heilige beproeving, en omdat het heilig is, verstoort het de ziel niet. Maar de veilige manier voor een ziel die het gebed beoefent, is zich los te maken van alle dingen en alleen aan zichzelf te denken en aan hoe het God kan behagen. Laten we daarom altijd proberen de deugden en goede eigenschappen die we bij anderen waarnemen te beschouwen, en hun gebreken te verbergen door rekening te houden met onze eigen grote zonden. De reflectie dat ze beter zijn dan wij, zal ons in de tijd leiden naar het bereiken van grote perfectie. (Ter. 22:22/28).
Verschillende manieren om onszelf te misleiden
PC. 3
Ik kende iemand heel intiem die vaak communiceerde, nooit kwaad over iemand sprak, grote tederheid had in gebed, thuis woonde in bijna een voortdurende eenzaamheid, en zo zachtaardig was, dat wat er ook tegen haar gezegd werd, ze nooit enige manier van woede toonde: welke ik beschouw als geen geringe deugd. Ze was nooit getrouwd geweest en had ook niet meer de leeftijd om te trouwen; en ze had veel tegenspoed doorstaan zonder morren. Toen ik haar in deze toestand zag en niet in staat was enige zonde in haar op te merken, en ook vernemend dat ze heel nauw over al haar handelingen waakte, zag ik haar als een persoon die veel in gebed was, en als een zeer volmaakte ziel: maar toen ik haar beter leerde kennen, merkte ik dat ze alleen kalm was als het haar eigen belang niet aanging, en zodra dit werd aangeraakt, ze zich meteen zo gevoelig toonde als ik had gedacht dat ze afstandelijk was; dat ze, ondanks het schijnbare geduld waarmee ze luisterde naar wat haar werd gezegd, zo vol zelfvertrouwen was, dat ze niet de minste toespeling kon verdragen die afbreuk zou doen aan haar waardigheid; en dat ze zo nieuwsgierig was naar alles wat er gaande was, en zoveel plezier genoot in haar eigen gemak en troost, dat ik het moeilijk vond te begrijpen hoe ze zelfs maar een uur in eenzaamheid kon verblijven. Ze rechtvaardigde haar daden op zo'n manier, dat het (om haar te geloven) een grote fout voor haar zou zijn geweest om één van hen als een zonde te beschouwen. Dus, terwijl bijna iedereen haar als een heilige beschouwde, vervulde ze me met mededogen, vooral toen ik zag dat alle vervolgingen die ze me vertelde die ze had geleden voornamelijk uit haar eigen schuld waren voortgekomen; dus ik benijdde haar niet om haar heiligheid. Deze persoon, en twee anderen die ik heb gekend, die net als zij geloofden dat ze heiligen waren, hebben me met een grotere angst dan de grootste zondaars die ik ooit heb gekend geïnspireerd. (Ter. 23:1/6).
Smeek God, mijn dochters, om ons met Zijn genade te verlichten, opdat we nooit op deze manier worden misleid, en dank Hem oprecht dat Hij ons zo'n grote gunst heeft verleend dat Hij ons in een huis heeft gebracht dat aan Zijn dienst is gewijd, waar, welke pogingen de duivel ook doet om ons te verblinden, hij niet zo makkelijk kan slagen dan als we in de wereld waren geweest; want hoewel er onder de seculieren sommigen zijn die, in hun verlangen om volmaakt te zijn, geloven dat ze al geschikt zijn voor de hemel, is het moeilijk te weten of ze werkelijk zo zijn als ze zichzelf voorstellen; maar in kloosters is dit gemakkelijker te onderscheiden, en ik heb er nooit moeite mee gehad om het te onderscheiden, omdat we daar, in plaats van onze eigen wil te vervullen, moeten doen wat ons wordt opgedragen; integendeel, degenen die in de wereld leven, hoewel ze een oprecht verlangen hebben om God te behagen, is hun eigen karakter duidelijk zichtbaar en hoewel ze zichzelf niet willen misleiden, kunnen ze dit gevaar niet vermijden, omdat ze handelen naar hun eigen wil, of als ze zich soms verzetten, is het niet met zo'n grote versterving van hun wil als die van een religieus. We moeten, behalve die personen die zich onderwerpen aan een directeur die in staat is om hen te leiden, hun ware nederigheid niet toestaan zodat ze daardoor niet zoveel vertrouwen in zichzelf gaan stellen. (Ter. 23:7/8).
Er zijn anderen, die, nadat onze Heer hun de genade heeft gegeven om te begrijpen de leegheid van alle dingen hier beneden, uit liefde voor Hem afstand hebben gedaan van rijkdom en genoegens om een leven van boete te aanvaarden: maar ze waarderen hun eigen reputatie zo hoog, en bijgevolg zo discreet en voorzichtig, dat ze ook niets willen doen wat niet aangenaam is in de ogen van de mensen. Deze twee dingen, mijn dochters, zijn het niet eens: en het ongeluk is dat deze personen zich zo weinig bewust zijn van hun fout, dat ze altijd de kant van de wereld kiezen in plaats van die van God. De meesten weten niet hoe ze het geringste moeten verdragen dat in hun nadeel wordt gezegd, hoewel hun geweten hen van de waarheid ervan overtuigt. Dit is niet om het kruis te omarmen, maar om het te torsen; kunnen we ons voorstellen dat het hen zo zwaar lijkt? Terwijl iemand die ervan houdt, het gemakkelijk vindt om het niet alleen te omarmen, maar zelfs te dragen. Ik roep jullie op, mijn dochters, om diep te overwegen dat als gevolg van de gelofte die jullie hebben gedaan, de wereld voortaan als niets voor jullie zou moeten zijn. Wat! Kunt u, nadat u afstand hebt gedaan van uw eigen wil, die van alle dingen de moeilijkste is, enige genegenheid behouden voor dat bedrieglijke soort geluk dat te vinden is in rijkdom, eer en genoegens? Waar bent u bang voor? Beseft u niet dat u, om te voorkomen dat wereldse mensen iets in uw nadeel denken of zeggen, u ongelooflijk veel moeite zou moeten doen om hen te plezieren? Ter. 23:9/18).
Er zijn andere personen (en ik zal met hen eindigen), van wie we, als we hun acties onderzoeken, reden hebben om aan te nemen dat ze grote vooruitgang hebben geboekt, en die niettemin halverwege op hun weg blijven staan. Ze staan niet stil bij wat er van hen gezegd kan worden, noch op dit valse punt van eer; maar zij oefenen zichzelf niet in versterving, noch verzaken zij hun eigen wil. Hoewel ze klaar lijken om alles te lijden en voor heiligen door te gaan, geven ze toch de voorkeur aan hun eigen belang boven de Zijne als er zich een belangrijke gelegenheid met betrekking tot de glorie van God aandient. Niettemin, nemen ze het niet waar, en beelden zich integendeel in, dat ze alleen aan God denken, en niet aan de wereld, wanneer ze iets vrezen wat daar het resultaat van zou kunnen zijn, of vrezen dat een goed werk een groot kwaad kan voortbrengen. Het zou lijken alsof de duivel hen leerde te profeteren over het kwaad dat over duizend jaar zou plaatsvinden. Deze personen zouden zich niet, zoals de heilige Petrus, in zee werpen, noch zouden ze de talloze andere heiligen imiteren die niet bang zijn geweest hun rust op te geven en hun leven te riskeren in dienst van hun naaste. Zij zijn zeer bereid zielen te helpen nader tot onze Heer te naderen, op voorwaarde dat zulk hulp hun eigen vrede niet verstoort en dat zij er geen gevaar mee lopen. (Ter. 23:19/25).
Over de verachting van wereldse eer
PC. 4
Wanneer onze Heer een zekere mate van deugdzaamheid aan een ziel begint te geven, moet ze die zorgvuldig koesteren, anders loopt ze het risico haar te verliezen; dit geldt zowel voor zaken die betrekking hebben op onze reputatie en eer als voor vele andere zaken. Wij, die denken dat we volledig losgekoppeld zijn van alle (wereldse) dingen, zijn dat in werkelijkheid vaak niet; daarom hebben we grote behoefte om in dit opzicht voorzichtig te zijn, want als iemand nog enige zorg voelt voor de ereplaats, laat hem me geloven dat zijn ziel is gebonden door een keten die geen bestand kan verbreken, dan alleen de genade van God, verenigd met gebed en onze eigen inspanningen; en deze ketting lijkt me zo sterk, dat het me niet verwondert dat het onze vooruitgang zo sterk belemmert. Ik ken enkele personen wiens daden zo heilig en subliem zijn, dat we het niet kunnen helpen ze met bewondering te bekijken en uit te roepen: "O mijn God, hoe kan het toch dat zo'n ziel nog steeds aan de aarde kleeft, die zulke grote dingen voor U doet?" Ik antwoord, een zekere mate van eerzucht houdt haar hier vast; en, wat nog erger is, ze kan het niet waarnemen; en dat omdat de duivel haar doet geloven dat ze verplicht is voor haar eer te zorgen. (Ter. 24:1/4).
Maar laten zulke zielen naar mij luisteren; voor de liefde van onze Heer, ik smeek ze om mij te geloven, een arme kleine ellendige mier, die onze Heer in Zijn naam zou moeten spreken; laat hen er zeker van zijn dat, tenzij ze zichzelf van deze rups bevrijden, hoewel het de boom misschien niet volledig vernietigt, omdat er misschien nog andere deugden overblijven (hoewel door wormen opgegeten), het toch nooit een mooie boom zal worden, noch anderen laat bloeien die in zijn buurt staan, omdat het niet de vrucht van het goede voorbeeld zal dragen. Ik zeg het keer op keer dat elke aanhechting, hoe gering ook, op het punt van eerzucht is als een valse noot bij het bespelen van een orgel, die de hele harmonie bederft. Dit is een kwaad dat de ziel in alle opzichten schaadt, in het gebedsleven is het een zeer grote plaag. (Ter. 24:5/7).
Want in dat gebedsleven trachten wij ons met God te verenigen door de raadgevingen van Jezus Christus op te volgen, Die beladen was met kwetsuren en valse beschuldigingen; en toch willen wij tegelijkertijd heel voorzichtig zijn met onze eer en reputatie. Maar we zullen nooit aan het einde van onze reis komen dan alleen langs dezelfde weg waarlangs onze Heer is gegaan. Onze Goddelijke Verlosser zal niet in onze ziel wonen tenzij we ernaar streven om met Zijn genade met Hem in overeenstemming te komen, door in veel dingen zelfs dat op te geven wat ons recht is. Maar sommigen zullen misschien zeggen: "Ik heb in dit soort zaken geen gelegenheid om iets voor Hem op te geven." Ik geloof dat onze Heer niemand zal toestaan die zo'n verlangen heeft om zo'n groot goed te verliezen, maar dat Zijne Majesteit de dingen zo zal regelen dat hij meer kansen zal hebben dan dat hij tot nu toe heeft verlangt om deze deugd te verwerven. Laten we dan allemaal onze handen aan het werk zetten; want ik wil u mededelen dat sommige dingen die ik deed, niets anders waren dan strohalmen, die nergens anders geschikt voor waren dan in het vuur te worden geworpen, maar werden toch allemaal aanvaard door onze Heer: moge Hij voor altijd geprezen worden! Naast mijn andere onvolkomenheden had ik heel weinig kennis van het brevier of breviarium, of van één van de ambten van het koor; en dit kwam voort uit mijn grote onvoorzichtigheid en mijn overgave aan ijdelheden: terwijl ik tegelijkertijd novices zag die me konden onderwijzen. Ik stelde ze geen vragen, uit angst dat ze mijn onwetendheid zouden ontdekken; maar kort daarna kreeg ik een goede gelegenheid, en deze gunst wordt gewoonlijk door God verleend. (Ter. 24:8/15).
Dus toen Hij mijn ogen een beetje had geopend, vroeg ik, toen ik ook maar de minste twijfel had, de jongste in huis om me te informeren; en in plaats van mij op die manier in hun achting te verminderen, steeg ik eerder in hun aanzien. Onze Heer gaf me met genoegen vanaf die tijd een beter geheugen. Ik was ook een slechte zangeres, en ik maakte me daar zorgen over, niet uit angst om blunders te maken in de tegenwoordigheid van God, want dat zou een deugd zijn geweest; maar omdat zovelen me hoorden; en dus was ik zo verontrust, puur vanwege mijn reputatie, dat ik mezelf echt veel erger vrijsprak dan ik had moeten doen. Later dacht ik dat het beter was om de zusters ronduit te vertellen dat ik niet goed kon zingen, wat werkelijk het geval was. In het begin had ik hier wat moeite mee, maar daarna werd het me een genoegen; en zo blijkt dat wanneer een ziel er niets om geeft dat haar fouten bekend zijn, ze in staat is haar plicht veel beter te doen. En toen ik afstand deed van dit ongelukkige verlangen naar eer, dat ik meende te kunnen verwerven door te zingen, begon ik veel beter te zingen dan voorheen; en dus, wanneer we zulke armzalige handelingen verrichten als deze, is Zijne Majesteit verheugd om waarde en betekenis hieraan te geven, omdat ze ter wille van Hem worden gedaan, hoewel ze in werkelijkheid niets zijn, en ik ben er zeker van dat ik niets ben. (Ter. 24:16/21).
Hij stelde me ook in staat om in nederigheid vooruit te gaan, door alle zusters vooruitgang zien te maken behalve ikzelf, want ik was nooit ergens goed voor; wanneer ze echter het koor verlieten, bleef ik om hun mantels op te vouwen, want het leek me alsof het engelen waren, die daar de lof van onze Heer zongen. Dit bleef ik doen totdat ze het hoorden; en toen schaamde ik me niet een beetje, want mijn deugd was niet zo ver gevorderd dat ik bereid was dat ze deze praktijk van mij zouden kennen: niet omdat ik nederig was, maar alleen dat ze me zouden uitlachen, omdat ik zo goed als nergens geschikt voor was. (Ter. 24:22/23).
Kleine gehechtheden, grote hindernissen op de weg naar perfectie
PC. 5
Als een rijk persoon, die geen kinderen heeft of iemand aan wie hij zijn bezit kan nalaten, een deel van zijn vermogen verliest, maar toch voldoende overhoudt voor zijn eigen onderhoudt en dat van zijn huishouden, zou die persoon dan zo verontrust en ongemakkelijk zijn als wanneer hij geen brood te eten had, zal onze Heer hem vragen om alle dingen te verzaken voor Zijn liefde? Men kan zeggen dat hij verontrust is over zijn verlies, omdat hij zijn geld aan de armen zou hebben nagelaten. Maar ik ben er zeker van dat God meer liefheeft dat we ons aanpassen aan wat Zijne Majesteit voorschrijft, en proberen onze zielen stil te houden, dan dat we deze liefdadigheid jegens de armen uitoefenen. (Ter. 25:1/3).
Een ander heeft een overvloed om van te leven, en iets over om te sparen. Er doet zich een mogelijkheid voor om extra rijkdom te verwerven. Als het hem als een geschenk wordt aangeboden, laat hij het dan nemen; maar om ernaar te zoeken, en wanneer dit wordt verkregen om naar meer en meer te streven, laat de bedoeling dan altijd zo goed zijn (en goed moet het zijn, want, zoals ik al zei, deze personen zijn werkelijk vroom en deugdzaam), maar laten ze zichzelf er toch van verzekeren nooit de herenhuizen te zullen betreden die het dichtst bij die van de koning liggen. Het is precies hetzelfde met dergelijke personen wanneer de kans bestaat dat ze veracht worden, of dat hun eer op de één of andere manier wordt geraakt, hoe gering ook; er blijft in hun geest een zeker onbehagen achter die ze niet gemakkelijk van zich af kunnen schudden om te overwinnen. (Ter. 25:4/7).
U denkt misschien, zusters, dat ik van het onderwerp afdwaal, en dat wat ik nu zeg u niet aangaat, omdat we in dit huis geen rijkdom hebben, noch verlangen, noch zoeken, en niemand ons kwaad doet. Deze vergelijkingen hebben dus, zou je kunnen zeggen, helemaal niets met ons te maken. Toch kunnen ze van nut zijn bij de vele gelegenheid die kunnen gebeuren, wat, om hier te vermelden, niet handig of nodig is. Door deze vergelijkingen zult u ontdekken of u geheel en al los bent van alle genegenheid voor die dingen die u hebt verlaten; want bepaalde kleine gelegenheden doen zich vaak voor waardoor u uzelf voldoende kunt testen en weet of u de beheersing over uw hartstochten hebt overwonnen. En geloof me, volmaaktheid bestaat niet in het al dan niet dragen van een religieus habijt, maar in het streven naar deugdzaamheid en in het onderwerpen van onze eigen wil in alle dingen van God. Het bestaat ook uit het regelen van ons leven in overeenstemming met dat wat Zijne Majesteit ook voor ons zal bepalen, en in het verlangen om niet onze eigen wil maar de Zijne te doen. Maar aangezien we dit punt nog niet hebben bereikt, laten we onszelf vernederen, zoals ik al zei; want nederigheid, zusters, is de zalf voor onze ziel, en als we die bezitten, zal onze Heer, de Goddelijke Geneesheer, komen en ons genezen, hoewel Hij het een tijdje kan uitstellen. (Ter. 25:8/14).
De boetedoeningen die de personen over wie ik heb gesproken verrichten, zijn even zorgvuldig geregeld als hun leven, die ze met alle angst bewaren, om, zo zeggen ze, onze Heer te dienen. In hun verstervingen gebruiken ze grote discretie, opdat ze hun gezondheid niet schaden. Er is geen angst dat ze zichzelf zullen ombrengen, want hun gezonde verstand zal daarvoor zorgen. Zo'n liefde is inderdaad niet wenselijk omdat het ons van de rede berooft; maar ik wou dat we zo'n rede hadden om niet tevreden te zijn met het alleen dienen van God op deze manier, door altijd op dezelfde plaats stil te blijven staan, zodat we nooit aan het einde van onze reis zullen komen. En toch denken we dat we altijd vooruitgaan, en dat met veel inspanning en moeite, want geloof me, dit is een erg vermoeiende weg, die goed zal zijn als we onszelf er niet helemaal in verliezen. Mijn dochters, als we van het ene land naar het andere moesten reizen die we gemakkelijk te voet in één week zouden kunnen volbrengen, hoe zou u het dan vinden als we vanwege de herbergen, de wind, de sneeuw, de regen en door de slechte wegen, een jaar onderweg waren? Zou het dan niet beter zijn om de reis onmiddellijk af te maken? Want we zullen zeker al deze ongemakken tegenkomen, en ook met het vijandschap van de oude slang te maken te krijgen. Terwijl we zo voorzichtig te werk gaan, vertraagt alles ons, omdat we voor alles bang zijn, en daarom hebben we geen moed om voorwaarts te gaan, alsof we bij deze herenhuizen zouden kunnen komen, en anderen de moeilijkheden van deze weg zouden kunnen laten verdragen! Nee, dit is onmogelijk! Laten we daarom uit liefde voor God, zusters, voorwaarts gaan, en laten we onze rede en angsten in Zijn handen leggen; laten we boven deze natuurlijke zwakte uitstijgen en aan onze superieuren, om wie het gaat, overlaten om voor dit ellendige lichaam te zorgen, en laten we aan niets anders denken dan om ons te haasten om het gezicht te zien van onze Heer en onze God! (Ter. 25:15/25).
We hebben inderdaad maar weinig lekkernijen; toch kan te veel zorg voor onze gezondheid ons misleiden, en onze gezondheid zal tenslotte niet beter zijn voor al onze zorgen. Dit weet ik, en ik weet eveneens dat volmaaktheid niet bestaat in lichamelijke boetedoeningen, die het minst belangrijke onderdeel zijn. Onze vooruitgang hangt, zoals ik al zei, af van de voortgang die we maken met grote nederigheid. We moeten ons daarom altijd voorstellen dat we zelf maar een klein eindje hebben gereisd, en geloven dat onze zusters zich ver voor ons uit zijn gehaast; en we behoren niet alleen te verlangen, maar ons ook zo in te spannen alsof we het meest verachtelijke en goddeloze wezen van alle schepselen zijn. Als we dit doen, zullen we bewijzen dat onze staat goed is; anders zullen we ons hele leven blijven waar we zijn, beladen met duizenden kwellingen en ellenden; omdat we onszelf niet hebben achtergelaten, wordt onze reis erg moeilijk en pijnlijk, omdat we reizen onder de zware last van deze klei. Dat wat, naar mijn mening, voor hen die door de barmhartigheid van God hoger in Zijn dienst willen stijgen, buitengewoon goed van pas zal komen, is zeer zorgvuldig te zijn en prompt te gehoorzamen; en het zou zeer nuttig zijn, zelfs voor de mensen in de wereld, om, zoals velen doen, iemand te kiezen die zij mogen gehoorzamen, om te voorkomen dat zij in wat dan ook hun eigen wil doen; want dit is het die ons over het algemeen bedriegt en kwetst. En hierin moeten ze niet een persoon zoeken met dezelfde gezindheid en dezelfde ideeën als zijzelf, die hen kan vleien in plaats van ernaar te streven hen los te maken van de wereld, maar iemand die haar bedrog kent, omdat ze zo beter in staat zullen zijn om het bedrog te ontdekken; en ook omdat, wanneer we dingen zien die ons op het eerste gezicht onmogelijk lijken gemakkelijk door anderen worden volbracht die zich daardoor hebben geheiligd, ook wij ons daardoor buitengewoon aangemoedigd voelen. Als we hun vlucht zien, wagen we het om ook deze vlucht te nemen, gelijk jonge vogels, die, hoewel ze in het begin nog niet hoog kunnen vliegen, toch beetje bij beetje opstijgen, in navolging van hun ouders. Dit is een grote hulp, aangezien ik dit weet uit eigen ervaring. (Ter. 25:26/34).
Personen die het verst gevorderd zijn in genade, behoren te leven in voortdurende angst om te vallen
PC. 6
Het is inderdaad een zeer grote ellende om in deze wereld te leven, waar we altijd aan hen gelijk moeten zijn die hun vijanden bij de poort hebben, die noch kunnen eten noch kunnen slapen, maar verplicht zijn om hun wapens voortdurend in hun handen te hebben, altijd in angst en vrees dat de vijand aan één of andere kant een bres zal slaan, en zo meester van het kasteel zal worden. O mijn Heer, mijn God, hoe wilt U dat wij zo'n ellendig leven liefhebben? Zouden we kunnen afzien van wensen en bidden om opgenomen te worden, maar in de hoop om het te verliezen voor Uw zaak, of het geheel aan Uw dienst te besteden, omdat we weten dat we zo Uw welbehagen zullen verwezenlijken? Maar voor dit, mijn God, zouden we dan niet met de heilige Thomas moeten zeggen: "Laat ons met Hem sterven," aangezien leven zonder U, en in de angst om U misschien voor altijd te verliezen, niets anders is dan vele doden te sterven? Daarom zeg ik u, mijn dochters, dat de zegening waar we om moeten vragen, is om tenminste zekerheid te hebben bij de Gezegenden; want, te midden van deze angsten, welk genoegen kan hij hebben die geen genoegen vindt in het behagen van God? Bedenk dat sommige heiligen veel grotere angsten hebben gehad dan dezen, en toch zijn we er niet zeker van dat, als we vallen, God Zijn hand zal uitstrekken (ik bedoel, Zijn speciale hulp) om ons op te laten staan, en dat we genade zullen hebben om boete te doen zoals zij deden. Ik verzeker u, mijn dochters, dat terwijl ik deze woorden schrijf, ik zo angstig ben dat ik niet weet hoe ik kan schrijven, noch hoe ik moet leven, wanneer ik over dit onderwerp nadenk, zoals ik heel vaak doe. Bid, mijn dochters, dat Zijne Majesteit ooit in mij mag leven; want welke zekerheid kan er anders zijn voor zo'n leven als het mijne, dat zo goddeloos is geweest? (Ter. 26:1/8).
Maar Zijne Majesteit weet dat ik alleen op Zijn genade kan vertrouwen; en omdat ik daardoor alleen anders kan worden dan ik ben, ik heb geen andere remedie dan alleen daar mijn toevlucht te nemen, en te vertrouwen op de verdiensten van Zijn Zoon, en op die van de Heilige Maagd, Zijn Moeder, wiens habijt u en ik, hoewel op de meest onwaardige manier, dragen. Dank Hem dat u de ware dochters van deze Vrouwe bent; en daarom, met zo'n goede Moeder, hoeft u zich er niet voor te schamen dat ik zo slecht ben. Volg haar na, en stelt u zich voor wat de grootsheid van deze Vrouwe moet zijn, en wat een grote eer het is om haar als Patrones te hebben, zodat mijn zonden, die ik als ellendig schepsel heb begaan, haar heilige orde niet in het minst hebben kunnen bezoedelen. Maar voor één ding wil ik u waarschuwen: wees niet te zeker omdat de orde zo heilig is, of omdat u de dochter bent van zo'n Moeder; want David was een grote heilige, maar u weet hoe het einde van Salomo was. Ook moet u niet te veel rekening houden met de omslotenheid en boetedoening waarin u leeft; noch dat uw voortdurende gesprek met God, of uw ononderbroken gebedsoefening, u veiligheid zullen geven; noch uw scheiding met de wereld; noch uw afschuw voor wereldse dingen. Dit alles is zeer goed, maar niet voldoende, zoals ik heb gezegd, om ons van gevaar te bevrijden. Denk dan regelmatig aan dit vers en mediteer erover: "Gezegend is de man die de Heer vreest." (Ter. 26:9/15).
De ernstige aard van moedwillige dagelijks zonden
PC. 7
Wie gaat niet onbedoeld vele dagelijkse zonden! Maar moge God ons verlossen van een moedwillige zonde, hoe klein ook! Want ik begrijp niet hoe we de vrijmoedigheid kunnen hebben, om tegen zo'n grote Heer op te staan, ook al denken we dat het maar een zeer kleine aangelegenheid is, veel meer juist als we weten dat er niets zo kleins is dat niet onze Majesteit op zo'n vreselijke manier beledigt, en vooral als we bedenken dat Hij voortdurend naar ons staat te kijken. Daarom lijken mij de zonden die met voorbedachte rade zijn begaan, net alsof we zouden zeggen: "Heer, hoewel deze zonde U misschien mishaagt, toch zal ik hem begaan. Ik zie nu dat Gij het ziet, en dat het U mishaagt. Hier ben ik me ook terdege van bewust; maar ik volg liever mijn eigen fantasie en verlangen dan Uw wil te doen." Welnu, is een overtreding van deze aard dan klein te noemen? Voor mij lijkt deze fout niet klein, maar groot, ja, juist heel groot. (Ter. 27:1/8).
Vertrouwen in de goedheid en de kracht van God, en minachting die wij behoren te voelen voor de duivel
PC. 8
O, hoe goed is God! O, hoe goed en machtig is de Heer! Hij geeft niet alleen raad, maar ook remedies. Zijn woorden zijn werken. Hoe wordt hierdoor ons geloof versterkt en onze liefde vergroot! Zo roep ik vaak in mijn geheugen op hoe onze Heer, toen een storm op zee opstak, de winden en de golven beval te gaan liggen, en er kwam een grote kalmte; en ik sprak toen: Wie is Deze aan wie alle krachten van mijn ziel gehoorzamen, en Die in een oogwenk zo'n verblindend licht kan laten schijnen om zo'n dikke duisternis te verjagen, en Die dat hart zacht maakte wat voorheen zo hard als steen leek; en Wie geeft het water van de zoete tranen waar er eerst zo'n lange en grote droogte heerste? Wie inspireert deze verlangens? Wie geeft zo'n moed? Wat heb ik gedacht, of waar zou ik voor moeten vrezen? Wat is dit? Ik verlang ernaar deze Heer te dienen en ik wens niets anders dan Hem te behagen. Ik doe afstand van alle plezier en gemak, en elk ander goed, behalve het doen van Zijn wil; en van dit goede ben ik zeker, zoals ik gerust kan bevestigen. Aangezien dan deze Heer zo machtig is, zoals ik zie dat Hij is, en aangezien alle duivels Zijn slaven zijn (en hieraan kan ik geen twijfel hebben, aangezien het uit geloof is), wat voor kwaad kunnen ze mij dan aandoen, daar ik een dienaar van deze Heer en Koning ben? Waarom heb ik misschien niet genoeg kracht om met alle machten van de hel te vechten? (Ter. 28:1/14).
Deze vijanden durven alleen degenen aan te vallen die zich aan hen overgeven, of ze doen hun aanvallen alleen als God het toestaat voor het grotere welzijn van Zijn dienaren, die ze verleiden en kwellen. Ik zou willen dat het Zijne Majesteit zou behagen om ons Hem te vrezen Die we zouden moeten vrezen, en om ons te laten begrijpen dat we grotere schade ontvangen van één dagelijkse zonde dan van alle machten van de hel bij elkaar, dit is zeker waar. Maar wanneer wij, door onze genegenheid voor eer, rijkdom en genoegens, de duivels macht over ons geven, door lief te hebben en te begeren wat wij liever zouden moeten verafschuwen, dan zullen deze duivels ons inderdaad veel kwaad doen; want we stellen hen in staat om tegen ons te vechten met onze eigen wapens, die we in hun handen geven, en waarmee we ons zouden moeten verdedigen. (Ter. 28:15/17).
Wat een groot kwaad is dit! Maar als we nu besluiten om al deze dingen te verafschuwen uit liefde voor God, en Zijn kruis te omhelzen, en hem in alle ernst te dienen, dan vliegt de duivel weg van deze resoluties zoals we zouden moeten vluchten voor de plaag. Het is de vriend van de leugen, en het is de leugen zelf. Hij wil niets te maken hebben met iemand die in waarheid wandelt. Maar wanneer hij ons begrip eenmaal verduisterd ziet, spant hij zich vakkundig in om het nog meer te verduisteren, hij helpt ons onszelf te verblinden; en aangezien hij ons als kinderen beschouwt, behandelt hij ons als zodanig, omdat hij ziet dat we al onze voldoening stellen in de ijdele dingen van deze wereld, die alleen als speelgoed geschikt zijn voor kinderen. Met zulke zielen worstelt hij min of meer als hij hoop op succes ziet. Moge onze Heer schenken dat dit nooit mijn geval zal zijn; maar moge Hij mij liever, in Zijn genade, ervoor zorgen dat ik dat gemak en die rust neem, wat inderdaad echt gemak en echte rust is; en dat de eer ware eer is en dat wat plezierig is ook ware plezier is, en het niet gaat om het zoeken van vals gemak, valse rust, valse eer en vals plezier, want dan geef ik geen spriet om alle duivels in de hel, want ze zullen bang voor me zijn. Ik begrijp die angsten niet waarmee we uitroepen: "De duivel! de duivel!", terwijl we veel beter kunnen zeggen: "O mijn God! mijn God!" en laat zo de duivel beven. (Ter. 28:18/25).
Weten we niet dat de duivel zich niet kan bewegen tenzij onze Heer het hem toestaat? Wat is dan de oorzaak van al onze angsten? Ik moet bekennen dat ik meer angst heb voor degenen die angst voor de duivel hebben, dan voor de duivel zelf. (Ter. 28:26/28).
Over vergeving van verwondingen, naar het voorbeeld van onze Goddelijke Heer
PC. 9
O mijn Heer, bent U niet ons patroon en voorbeeld? Zeker bent U dat. Waar bestond nu Uw eer uit, o Goddelijke Meester? Hebt U het niet verloren, door zelfs tot de dood vernederd te worden? Nee, Heer; maar U hebt gewonnen de eer voor ons allemaal. O, voor de liefde van God, zusters, bedenk eens hoe hopeloos we de weg zullen verliezen als we deze weg van menselijke eer volgen, aangezien het van meet af aan verkeerd is; en God geve, dat geen ziel verloren gaat voor het in acht nemen van deze ellendige punten van eer, zonder te bedenken waaruit eer bestaat! We denken dat we veel hebben gedaan als we een kleine onbeduidende belediging of kwetsing vergeven die niet zo genoemd mag worden; en als we een buitengewone slechte daad hebben gedaan, komen we en smeken God om het ons te vergeven, aangezien we anderen hebben vergeven. Laat ons begrijpen, o mijn God, dat we onszelf niet kennen, en dat we komen met lege handen; en wilt Gij het in Uw vrije barmhartigheid, ons vergeven. (Ter. 29:1/8).
Maar hoe hoog moet God onze naastenliefde in schatten, daar onze goede Jezus vele andere dingen aan Zijn Vader had kunnen voorstellen, en had kunnen zeggen: "Vergeef ons, o Heer, omdat we grote boetedoening doen, of omdat we veel bidden en vasten, en alle dingen voor U hebben nagelaten; en omdat we U buitengewoon liefhebben; omdat we ons leven voor U zouden verliezen." Vele andere van dergelijke dingen zou Hij genoemd kunnen hebben; en toch zei Hij alleen: "Zoals wij hen vergeven." Omdat Hij misschien wist dat we zo'n grote liefhebbers waren van deze ellendige eer, en omdat het een plicht is die zo moeilijk uit te voeren is, sprak Hij er alleen over en bood het namens ons aan Zijn Vader aan. (Ter. 29:9/11).
Nutteloze excuses van lauwe religieuzen
PD. 0
Soms hoor ik religieuzen zeggen, om hun eigen lauwheid te verontschuldigen, dat God buitengewone genaden schonk aan de heilige stichters van hun orden, omdat hun deugden als het ware het fundament zouden zijn van deze spirituele gebouwen, en dat is in werkelijkheid de waarheid; maar zouden deze personen niet moeten bedenken dat ook zij, door hun deugdzame voorbeeld, verplicht zijn als fundament te dienen voor degenen die na hen zullen komen? Als wij, die nog leven, niet verslappen, en als degenen die ons opvolgen ook de exacte naleving van de regel handhaven, zal het spirituele bouwwerk blijven bestaan. Maar welk voordeel zal ik halen uit wat met zoveel moeite en moed tot stand is gebracht door de heiligen die mij voorgingen, als ik het door mijn schuld en gebrek aan deugdzaamheid laat instorten? Is het niet duidelijk dat degenen die tot de religie toetreden, in plaats van hun gedachten zo ver terug te laten gaan naar de stichters van hun orde, ze liever te richten op hun superieuren en andere religieuzen die voor hun ogen staan? In werkelijkheid is het een gemakkelijke manier om onze onvolmaaktheden te verontschuldigen, door te zeggen dat ze voortkomen uit het feit dat we niet in die vroege tijden hebben geleefd. Maar, o mijn Heiland, hoe ijdel en onredelijk zijn al zulke excuses! Is het niet duidelijk dat ze slechts dienen om ons te misleiden? Ik schaam me, mijn God, om zo nutteloos en zo ongeschikt te zijn voor Uw dienst; maar ik zie duidelijk in dat als Gij mij niet met dezelfde genaden hebt begunstigd die Gij aan degenen die voor mij waren verleende, ik het alleen maar kan toeschrijven aan mijn eigen zonden en onvolkomenheden. Ik kan niet zonder verdriet nadenken over het verschil tussen mijn leven en dat van hen, en ik kan er ook niet over praten zonder tranen te storten. Ik erken dat, verre van te profiteren van hun werk, ik ze onvruchtbaar heb gemaakt door het slechte gebruik dat ik ervan heb gemaakt; toch kan ik alleen mezelf de schuld geven, niet U, over Wie niemand kan klagen. Een religieuze die bemerkt dat elke versoepeling, hoe gering ook, in haar orde sluipt, zou door haar deugd moeten dienen om het heilige gebouw in stand te houden; noch hoeft ze te twijfelen aan Uw hulp om haar in staat te stellen dit te doen. (Ter. 30:1/11).
Gebed tegen de wens van de menselijke goedkeuring
PD. 1
O mijn Heer, als ik bedenk op hoeveel manieren U hebt geleden, en toch zonder het op enige manier te verdienen, weet ik niet wat ik van mezelf moet zeggen, noch waar mijn zintuigen waren toen ik niet naar lijden verlangde, noch wat ik deed toen ik me verontschuldigde. U weet, o God, dat als ik iets goeds in mij heb, het alleen door Uw milddadigheid is geschonken. En waardoor bent U ervan weerhouden mij veel in plaats van weinig te geven? Als het is omdat ik het niet verdien, ik verdien evenmin de gunsten die U mij al hebt geschonken. Is het mogelijk dat ik zou wensen dat iemand goed denkt over een schepsel dat net zo slecht is als ik, terwijl er zoveel slechte dingen tegen U, het Allerhoogste Goed, zijn gezegd? Lijdt het niet, o mijn God! Laat mij ook niet verlangen dat U iets zou moeten verduren om in Uw dienaar te blijven wat U ook maar het minst onaangenaam is. Zie, o Heer, mijn ogen zijn dof, en het kleinste ding is voldoende om ze te verblinden. Geef me licht; en laat mij werkelijk verlangen dat iedereen mij verafschuwt, aangezien ik U zo vaak heb verlaten, hoewel Gij mij zo trouw hebt liefgehad. Wat is dit voor dwaasheid, o mijn God. Wat denken we dat we zullen verkrijgen door schepsels te behagen? Waarom maken we ons zorgen dat we door alle mensen vals zouden worden beschuldigd, als we onschuldig voor U zijn? (Ter. 31:1/12).
God zal ons nooit in de steek laten als wij zelf niet falen
PD. 2
O Heer, al ons kwaad komt doordat we onze ogen niet op U gericht houden. Als we alleen aan de Ware Weg zouden denken, zouden we spoedig aan het einde van onze reis komen, maar we vallen duizend keer, en struikelen en dwalen af van de Weg, door onze ogen (zoals ik al zei) niet op de Ware Weg te houden. Het lijkt nooit te zijn betreden, zo nieuw lijkt het ons. We lijken, zeg ik, geen Christenen te zijn, noch hebben we ooit het lijdensverhaal in ons leven gelezen, omdat we het niet kunnen verdragen om zelfs in een onbeduidende kwestie te worden veracht. We antwoorden onmiddellijk: "We zijn geen heiligen" Als we iets onvolmaakts doen, moge God ons dan verlossen, zusters, van te zeggen: "We zijn geen engelen", "We zijn geen heiligen." Bedenk, dat hoewel we geen engelen of heiligen zijn, het een groot geluk is te bedenken dat als we ernaar streven, we met Gods hulp heiligen kunnen worden; en vrees niet dat Hij u in de steek zal laten, als u zelf niet faalt. (Ter. 32:1/7).
De noodzakelijkheid van innerlijke versterving
PD. 3
In het leven van volmaaktheid blijkt alles hard en moeizaam te zijn, en terecht, omdat het een oorlog tegen onszelf is; maar als we ermee beginnen, werkt God zo krachtig in de ziel en schenkt er zoveel gunsten aan, dat alles wat we in dit leven kunnen doen maar zo weinig lijkt. Welnu, aangezien wij nonnen dat hebben gedaan wat het moeilijkst is, door onze vrijheid op te offeren voor de liefde van God, ons te onderwerpen aan de macht van een ander, en zoveel verduren aan arbeid, vasten, stilte, opsluiting en het bijwonen van het koor, zodat, als we ooit zo naar ontspanning verlangden, we er zelden van zouden kunnen genieten, waarom, vraag ik, zijn we dan zo traag in de versterving van ons innerlijke, zonder welke we de rest niet volmaakt kunnen uitvoeren, terwijl daarmee de rest perfect en verdienstelijk wordt, en in staat zijn om al onze uiterlijke taken met groot gemak te verrichten in alle vreugde? (Ter. 33:1/2).
We zullen deze innerlijke versterving verwerven als we ons er geleidelijk aan wennen om niet onze eigen wil te doen of onze eigen begeerte te volgen, zelfs in hele kleine onbeduidende dingen, totdat we het lichaam volledig aan de geest hebben onderworpen. Ik zeg nogmaals, dat alles, of bijna alles, erin bestaat afstand te doen van alle zorg voor onszelf en voor ons eigen plezier; want het miste dat hij kan bieden, voor wie God serieus begint te dienen, is zijn leven, nadat hij zijn wil al aan Hem heeft gegeven. En waarom bent u bang om Hem dit te geven? Er is geen ware religieuze die werkelijk toegewijd is aan het gebed, en wenst te genieten van de Goddelijke vertroosting, maar zou verlangen om voor de Heer te sterven, en voor Hem allerlei kruislijden te ondergaan. Weet u niet, zusters, dat het leven van een goede religieuze, van iemand die gerekend wil worden tot de intieme vrienden van God, een langdurig martelaarschap is? Ik noem het lang, omdat het zo genoemd mag worden in vergelijking met degenen die in een oogwenk worden onthoofd; maar ons hele leven is kort, en sommige levens zijn zeer kort. En is het niet onzeker of ons leven zo kort mag zijn dat het over een uur eindigt, of juist op het moment dat we besloten hebben God met al onze kracht te dienen? Zoiets is niet onmogelijk; en tenslotte hebben we geen reden om rekenschap te geven aan datgene wat een einde heeft, en nog minder aan het leven waarin we geen enkele zekerheid hebben over één enkele dag. En wie erover nadenkt dat elk uur zijn laatste kan zijn, zal die niet weigeren het aan arbeid te besteden? (Ter. 33:3/11).
Geloof me, dan, de veiligste manier is om deze gedachten altijd voor ons te houden. Laten we daarom leren om in alles onze eigen wil te overschrijden; want hoewel we dit niet allemaal tegelijk kunnen doen, zult u het toch geleidelijk en onbewust bereiken door ijver en gebed. Het kan inderdaad heel streng lijken om te zeggen dat we onszelf in niets moeten behagen, omdat de vreugde die deze zelfverloochening vergezelt, en evenzo de voordelen die eruit voortvloeien, zelfs in dit leven, evenzeer niet worden genoemd. Maar aangezien uw regel u opdraagt dit alles in praktijk te brengen, is de grootste moeilijkheid overwonnen: prikkel daarom elkaar en help elkaar vooruit, en laat elk trachten de rest te overtreffen. (Ter. 33:12/15).
Let goed op de gedragingen van uw innerlijke, vooral als het om superioriteitswensen gaat. Mogen de verdiensten van het lijden van Christus ons ervan weerhouden om te zeggen of stil te staan bij gedachten als deze: "Ik ben de oudste in de orde" of "Ik heb meer gezwoegd dan anderen" of "Een ander wordt beter behandeld dan ik"! Als deze gedachten opkomen, moeten ze onmiddellijk worden onderdrukt; want wanneer u erover nadenkt, of erover praat, zullen ze een echte plaag worden. Roep daarom tot God en laat al uw gebeden dit tot einddoel hebben, dat u een remedie zult krijgen voor zo'n groot gevaar. U vraagt zich misschien af waarom ik hier zo op aandring; misschien vindt u wat ik zeg te streng, aangezien God Zijn gunsten verleent, zelfs aan hen die niet op deze manier zijn verlost. Ik geloof dat Hij dit doet omdat Hij het in Zijn oneindige wijsheid passend acht om hen daardoor te leiden om alle dingen te verlaten omwille van Hem. Ik houd geen rekening met de persoonlijke intreding van iemand in een religie en in het verzaken van alle dingen, omdat er gehechtheden kunnen zijn zelfs in religie; terwijl aan de andere kant in elke levensstaat een volmaakte ziel nederig en onthecht kan zijn, zij het met meer moeite, omdat orde en rust een grote hulp zijn bij onthechting. Maar geloof me, als er enige hunkering is naar eer of rijkdom (en dit kan zowel in kloosters als in de wereld gebeuren), degenen die zulke verlangens koesteren, hoewel ze misschien vele jaren in gebed hebben doorgebracht, of om meer correct te spreken, in speculatie (omdat een volmaakt gebed deze gebreken wegneemt), zullen nooit enige vooruitgang boeken, noch in staat zijn om enige vrucht te halen uit hun gebed. (Ter. 33:16/23).
Het verschil tussen ware en valse nederigheid
PD. 4
Wees op uw hoede, dochters, voor een zekere valse nederigheid, die, tot onze grote verontrusting, wordt gesuggereerd door de duivel, met betrekking tot de grootheid van onze zonden; want hierbij is hij gewend om zielen op vele manieren te storen om hen van de Heilige Communie af te houden, en van het bidden voor bepaalde bedoelingen, want de duivel overtuigt hen dat ze onwaardig zijn, en wanneer ze naderen om het Allerheiligste Sacrament te ontvangen besteden ze het meestal aan het bespreken of ze wel of niet goed voorbereid waren. De vijand zegeviert in zoverre dat ze een ziel laat geloven dat God haar, omdat ze zo'n grote zondares is, in de steek heeft gelaten, zodat ze bijna aan Zijn barmhartigheid twijfelt. Wat ze ook zegt, het lijkt haar gevaarlijk, en al haar acties zijn vruchteloos, hoe goed ze in werkelijkheid ook mogen zijn. Ze is nogal ontmoedigd, want ze voelt dat ze geen macht heeft om iets goeds te doen; want dat wat in anderen goed lijkt voor haar, lijkt slecht in haarzelf. (Ter. 34:1/4).
Besteed zeer veel aandacht, dochters, aan dit punt waarover ik nu ga spreken; want de ene keer kan het nederigheid en deugdzaamheid zijn om ons als zeer slecht te beschouwen, en een andere keer kan het een zeer grote verleiding zijn; en omdat ik dit heb meegemaakt, weet ik dat het waar is. Hoe groot onze nederigheid ook is, ze brengt de ziel niet in verwarring of in wanorde, maar brengt vrede, vreugde en kalmte. Mocht iemand bij het zien van haar eigen slechtheid duidelijk inzien dat ze het verdient om in de hel te zijn, en zo nauwelijks om genade durven te vragen, dan geeft dit verdriet, als het voortkomt uit ware nederigheid, een zekere zoetheid en voldoening, zodat ze er niet zonder zou willen zijn. Het verstoort of verkrampt de ziel niet, maar vergroot haar veeleer en maakt haar geschikt om God vuriger te dienen. Maar het andere soort verdriet brengt alles in de war en brengt de ziel in totale verwarring en is zeer pijnlijk. Ik geloof dat de duivel ons zo probeert te laten denken dat we nederig zijn, en tegelijkertijd, als hij kan, om God te wantrouwen. Wanneer u zich in deze toestand bevindt, vermijd dan zoveel mogelijk om aan uw eigen ellende te denken en mediteer over de genade van God, hoeveel Hij van u houdt, en hoeveel Hij voor u heeft geleden?. (Ter. 34:5/11).
Verschillende soorten van valse vrede
PD. 5
God behoed ons voor die verschillende soorten van vrede die de wereldse mensen genieten en die ervoor zorgen dat ze rustig blijven, ook al hebben ze misschien de grootste zonden begaan. Verdient zo'n vrede niet eerder een oorlogvoering te worden genoemd? Deze valse vrede is een teken van de vereniging van zulke zielen met die van de duivel; hij zal tijdens dit leven geen oorlog tegen hen voeren, anders zou hij hen ertoe bewegen dat ze hun toevlucht tot God nemen om hen uit zijn macht te verlossen. Laten ze van hun valse geluk genieten zolang het hen behaagt; ik hoop door de genade van God dat Hij zoiets nooit onder ons zal vinden. (Ter. 35:1/4).
Aangezien we in dit leven voortdurend oorlog moeten voeren tegen zoveel vijanden, kunnen we niet al te waakzaam zijn zowel over ons innerlijke als ons uiterlijke; want hoewel God ons grote genade in het gebed schenkt, zullen we toch, zodra we die hebben, op duizend kleine struikelblokken stuiten, die ons ertoe brengen bepaalde dingen door onachtzaamheid na te laten, andere niet met voldoende nauwkeurigheid uit te voeren, of we zullen in innerlijke moeilijkheden vallen en door verleidingen worden overvallen. In zoverre van te denken of te wensen geheel vrijgesteld te zijn van deze verleidingen en problemen, beschouw ik ze als grote gunsten van God, en zeer nuttig voor de ziel, om haar vooruitgang in deugd te bevorderen; maar ik kan het niet helpen dat ik vrees voor degenen die geen verdriet voelen over hun fouten, ook als het maar een dagelijkse zonde is, zou het ons altijd pijn moeten doen. (Ter. 35:5/6).
Als u mij liefhebt, schenk dan veel aandacht aan dit, ik smeek u: Is het niet waar dat een levend persoon de geringste prik van een speld of doorn voelt? Evenzo, als onze ziel niet dood is, maar bezield door een vurige liefde tot God, zullen we dan niet erg gevoelig zijn voor het minste dat niet in overeenstemming is met onze kloostergelofte en onze verplichtingen? (Ter. 35:7/8).
Mensen met scrupules (gewetenbezwaren) zouden moeten opmerken dat ik niet die fouten bedoel waarin we soms zonder na te denken of zelf onbewust vallen, maar degenen die we gewoonlijk begaan, waar we weinig rekening mee houden, waar we geen spijt van hebben, en zelfs niet proberen ze te corrigeren, omdat we ze als niets beschouwen, en zo slapen we in een valse en gevaarlijke rust. (Ter. 35:9).
Streef ernaar, mijn dochters, om niet altijd dezelfde fouten te hebben om uzelf er van te beschuldigen in uw biecht; en aangezien onze zwakheid zo groot is dat we niet weten hoe we deze moeten vermijden om er een paar te begaan, laten we dan op zijn minst proberen dat het niet altijd dezelfde zijn, anders raken ze diep in onze zielen, die heel moeilijk uit te roeien zullen zijn, en deze wortels zo weer andere voortbrengen. Het is net zoals een plant die, als hij elke dag wordt bewaterd, zo snel groeit dat, hoewel het in het begin gemakkelijk zou zijn geweest om hem met de hand uit te trekken, het daarna noodzakelijk wordt om een schoffel of een schop te gebruiken om hem te kunnen ontwortelen. Ter. 35:10/11).
Laten we God vragen ons te helpen op die momenten die we, in het uur van de dood en bij Zijn vreselijke oordeel, zullen zien dat ze zo belangrijk zijn geweest, vooral voor degenen die, net als wij, de eer hebben Hem als onze Echtgenoot te hebben in dit leven, die dan onze Rechter zal zijn. (Ter. 35:12).
Onder wereldse mensen kunnen we een ander soort vrede ontmoeten, minder gevaarlijk dan die waarover ik heb gesproken, het is de vrede van degenen die voorzichtig zijn, om zo het begaan van een doodzonde te vermijden, wat op zichzelf geen kleinigheid is in overweging nemende de manier waarop mensen tegenwoordig leven; maar ik ben ervan overtuigd dat ze er van tijd tot tijd in moeten vallen, omdat ze zo weinig rekenschap geven in het begaan van een groot aantal dagelijkse zonden, die op de rand van de doodzonde staan. Deze personen zijn niet bang om te zeggen, en ik heb ze vaak gehoord, "Wat! Zijn die dagelijkse zonden zo belangrijk voor u?" Zeker, heilig water zal ze uitwissen, en de kerk, net als een goede moeder, geeft ons ook andere remedies voor hen. Wat, mijn dochters, is betreurenswaardiger dan Christenen te horen die op deze manier durven te spreken! Ik roep u op, door uw liefde voor God, onder voorwendsel van deze remedies nooit enige zonde te begaan, hoe banaal ook. We kunnen altijd de gezindheid van dergelijk mensen vermoeden die troost wensen die de deugd doet verzwakken, neigen tot lauwheid, en aanleiding geven tot twijfel of de zonden die in deze staat worden begaan vergeeflijk of dodelijke zonden zijn. Moge God ons naar Zijn welbehagen verlossen van dit soort vrede! (Ter. 35:13/20).
Bij een beperkte en bekrompen geest van toewijding
PD. 6
Ik spoor u aan om alle dwang en bekrompenheid in de dienst van God te laten varen, omdat de ziel die eraan toegeeft, daardoor niet geneigd is tot enig goed, en vaak in scrupules of gewetensbezwaar vervalt die haar onbruikbaar maken voor zichzelf en anderen. Zelfs als ze niet scrupuleus wordt, zal ze, hoe goed ze zelf ook is, niet in staat zijn anderen te helpen om in vroomheid vooruit te komen, aangezien deze dwang zo tegen onze natuur ingaat, dat ze ons intimideert en beangstigt. Dus, hoewel deze personen overtuigd zijn dat uw weg een betere is dan die van hen, maar de angst hebben om in een staat van dwang te vervallen waarin ze u zien, zorgt ervoor dat ze alle verlangen verliezen om die te betreden. Tracht dan, voor zover u kunt, zonder God te beledigen, u zo te gedragen tegenover degenen met wie u moet leven, dat ze uw gesprek waarderen, dat ze uw manier van leven willen navolgen, en dat de deugd zo lieflijk en beminnelijk kan lijken in uw omgang met hen, dat ze, in plaats van hen angstig te maken, hen met eerbied en liefde kan inspireren. (Ter. 36:1/4).
Dit advies is erg belangrijk voor religieuzen; hoe heiliger ze zijn, des te waakzamer ze zouden moeten zijn om zachtaardig en liefdevol te zijn jegens hun zusters. Daarom, mijn dochters, wanneer het gesprek van uw zusters niet is zoals u zou willen, en ook al kan het u vele ergernissen opleveren, pas dan op dat u het nooit laat blijken, of dat u bij hen vandaan blijft. Op deze manier zullen ze van u houden en zult u nuttig voor ze zijn. Laten we er dus voor zorgen dat we iedereen tevreden stellen met wie we moeten praten, en dan vooral onze zusters. (Ter. 36:5/8).
Streef er grondig naar om deze belangrijke waarheid te begrijpen, dat God deze kleine dingen niet zozeer beschouwt als u zich voorstelt, en dat u daarom niet moet verkrampen in uw geest, wat u zal verhinderen om veel goeds te doen. Heb alleen, zoals ik heb gezegd, een zuivere bedoeling en een vastberaden wil om God niet te beledigen met scrupules, aangezien u in plaats van heilig te worden, in vele onvolkomenheden zou vallen, waarin de duivel u onmerkbaar naar zich toe zou trekken en u zou verhinderen om voor uzelf of voor anderen van zoveel nut te zijn als u zou zijn geweest als u een andere koers had gevolgd. (Ter. 36:9/10).
Het lijden van degenen die verdeeld zijn tussen God en de wereld, en hoe belangrijk het is om de beoefening van het mentale gebed niet op te geven
PD. 7
Ik wou dat ik verlof kon krijgen van mijn biechtvaders om te verklaren hoe vaak ik faalde in mijn verplichtingen jegens God toen ik niet werd gesteund door de sterke pijler van gebed! Ik bracht bijna twintig jaar op deze onstuimige zee door, voortdurend vallend en weer opstaand, hoewel ik zeer onvolmaakt opstond, omdat ik zo snel weer viel; en in dit soort leven, zo ver beneden de perfectie, hield ik bijna geen rekening met de dagelijkse zonden. Doodzonden vreesde ik inderdaad wel, maar niet zoals ik ze had moeten vrezen, omdat ik de gelegenheden om ze te begaan niet uit de weg ging. Ik kan verklaren dat dit één van de pijnlijkste levens is die u zich kunt voorstellen, want ik genoot niet van de zoetheid in het dienen van God, noch van de geneugten van de wereld. Toen ik mezelf vermaakte met werelds amusement, deed de herinnering aan wat ik God schuldig was, me pijn; en toen ik met Hem in gebed sprak, verontrustten wereldse genegenheden mij; en zo pijnlijk was het conflict, dat ik niet weet hoe ik dit een maand, laat staan jaren heb kunnen volhouden. Hierin zie ik duidelijk de grote barmhartigheid van God jegens mij, dat, terwijl ik nog zo in beslag werd genomen door de wereld, Hij me toch de moed gaf om mentaal te bidden. Ik zeg moed, want ik zie niet één ding in de wereld wat meer vrijmoedigheid vereist dan verraad te plegen tegen een Koning, wijs genoeg dat Hij het goed weet, en toch nooit van Zijn tegenwoordigheid af te wijken. Want hoewel het waar is dat we altijd in de tegenwoordigheid van God zijn, denk ik toch dat zij die in geestelijk gebed met Hem converseren, op een speciale manier in Zijn tegenwoordigheid zijn, omdat ze weten dat Zijn ogen op hen gericht zijn; terwijl anderen lang in Zijn tegenwoordigheid kunnen verblijven zonder eraan te denken dat Hij naar hen kijkt. (Ter. 37:1/8).
Nu, de reden waarom ik dit heb geschreven is, ten eerste, zoals ik al eerder heb gezegd, dat de barmhartigheid van God en mijn ondankbaarheid jegens Hem duidelijk te onderscheiden; en ten tweede, opdat begrepen mag worden hoe groot een zegen van God is op een ziel aan wie Hij de goede wil geeft om het mentale gebed te beoefenen, ook al heeft het in deze oefening geen grote perfectie bereikt. Want zij die daarin zal volharden, welke zonde ze ook begaat, welke verzoeking haar ook zal worden aangeboden, of welke val ze ook door de kunstgrepen van de duivel zal ondergaan, zal zeker veilig door onze Heer naar haar eindbestemming worden gebracht, de haven van de verlossing, zoals ik geloof dat Hij mij daar nu heeft gebracht. (Ter. 37:9/10).
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb