Scivias II
Scivias visioen 2.1
EM. 9
En ik, een menselijke vrouw, die niet gloeit als sterke leeuwen en ook niet door hun uitademing
onderricht is, maar in de teerheid een gebrekkige rib blijft, zag zich door een geheimnisvolle adem
doorblazen worden, een lichtend vuur, dat onbegrijpelijk, onuitwisbaar, geheel levendig en als het ware
het gehele leven was. Het droeg in zich een hemelsblauwe vlam, die in zachte slagen gloeiend
brandde, die zo onafscheidelijk was als de ingewanden bij een mens zijn. En ik zag dezelfde vlam
knipperen en witgloeiend begon te worden. En zie, plotseling kwam er een donker rond gestalte uit
lucht tevoorschijn van enorme omvang, en deze deze vlam sloeg meerdere keren tegen hem aan, en
evenzo vaak kwamen vonken hieruit voort, totdat dit gestalte voltooid was; en zo straalden hemel en
aarde in hun volle vorm. Vervolgens strekte deze vlam, die in het midden van het vuur en de gloed
brandde, zich ook uit naar een kleine klomp klei, die op de grond bij deze gestalte uit lucht lag, en
verwarmde het, zodat het vlees en bloed werd, en blies het aan, zodat deze zich als een levende mens
oprichtte. Toen dit gebeurt was, reikte dit lichtende vuur door de vlam, die met een zachte adem
gloeiend brandde, de mens een oogverblindende bloesem aan, die aan deze vlam hing, zoals dauw
aan een grashalm hangt. De mens werd de geur via zijn neus gewaar, maar hij proefde haar smaak niet
met zijn mond en raakte haar niet aan met zijn handen, want hij keerde zich ervan af en storte zich in
de dichtste duisternis, waaruit hij niet meer kon opstaan. Maar deze duisternis echter groeide en
verspreidde zich steeds meer en meer in dit gestalte van lucht. Toen verschenen in deze duisternis
drie grote sterren, die in hun glans en schittering onderling verbonden waren, en na hen vele anderen,
kleine en grote, die in heldere glans schitterden, en tenslotte verscheen een zeer grote ster, die met zijn
wonderbaarlijke gloed straalde, en zijn glans op de genoemde vlam richtte. Maar dat ook op de aarde
dit licht gelijk het morgenrood verschijnt, waarin deze vlam zich op wonderbaarlijke wijze heeft
uitgegoten, zonder echter gescheiden te zijn van het genoemde vuur. En zo ontstak zich aan deze
gloed van het morgenrood de sterkste wil. (II Hil. 1:1/11).
En toen ik de ontsteking van deze wil nauwkeuriger wilde bekijken, werd voor mij in deze
aanschouwing een geheim zegel geplaatst, en ik hoorde een stem uit de hemel tot mij spreken: "Van
deze geheimenis zul je niet meer zien dan wat je vanwege het wonder des geloof gewaar wordt."
(II Hil. 1:12).
En ik zag uit de glans van het morgenrood een geheel verlichte mens tevoorschijn komen, die zijn glans
over de genoemde duisternis uitstortte, maar door hen zo werd teruggestoten, dat hij zich in een bloedige
rode en vale bleekheid veranderde, om vervolgens de duisternis met zo'n grote kracht terug te slaan, dat
de mens, die daar in lag, door hem beroerd, verlicht werd, en zo opgericht uit haar tevoorschijn kwam.
En zo verscheen deze verlichte mens, die uit het genoemde morgenrood tevoorschijn kwam, in zo'n
grote heerlijkheid, dat geen menselijke tong dit kan uitdrukken. Hij strekte zich uit tot de hoogste
hoogte der onmetelijke heerlijkheid, waar hij in volle pracht vruchtbaar en welriekend wonderbaarlijk
straalde. (II Hil. 1:13/15).
En ik hoorde uit het genoemde levende vuur een stem, die tegen mij zei: "O gij ellendige aardstof, als
vrouw ben je ongeschoold in elke lering van aardse leraren om de geschriften van filosofen met
inzicht te kunnen lezen, maar alleen door Mijn licht beroerd, zodat je innerlijke met een vuur gelijk
de gloeiende zon je treft, kun je ze begrijpen, roep daarom luid, verkondig en schrijf Mijn geheimen
op, die je in dit geheimnisvolle visioen hoort en ziet. Wees dus niet bedeesd, maar zeg dat wat je
herkent in je geest, zoals Ik het aan je mededeel, zodat zij zich zullen schamen, die Mijn volk de
juiste weg zouden moeten tonen, maar door de lichtvaardigheid in hunner manieren weigeren, de
gerechtigheid, die ze kennen, openbaar te verkondigen. Omdat ze hun kwade verlangens niet willen
loslaten, die zich aan hen vastklampen, alsof ze hun leraren waren, en hen ophitsen om voor het
aangezicht van de Heer te vluchten, zodat zij zich schamen om de waarheid uit te spreken. Daarom, jij
klein in geest, omdat je in je innerlijke door een geheimnisvolle adem onderricht wordt, verkondig
daarom, ondanks dat je wegens de zonde van Eva aan een man onderdanig bent, het volgende
werk, dat je in een betrouwbaar visioen wordt getoond." (II Hil. 1:16/19).
Over de almacht van God
EN. 0
Het lichtend vuur, dat je ziet, duidt de almachtige en levende God aan, die in Zijn stralende
heerlijkheid nooit door enige boosaardigheid verduisterd werd en onbegrijpelijk blijft, want Hij kan
door geen enkele verdeeldheid gespleten worden noch bij aanvang noch aan het einde noch kan Hij
door een vonk der kennis zijner schepselen begrepen worden, zoals Hij is. Hij is ook in zijn wezen
onuitwisbaar, want Hij is zelf die volheid, die nimmer ergens een einde beroerd heeft, en Hij is geheel
levendig: want niets is voor Hem zo verborgen dat Hij er geen weet van heeft; en Hij is als het ware
het hele leven zelf, omdat alles, wat leeft, van Hem dat leven ontvangt, zoals Job, door Mij
geinspireert, openbaart, wanneer hij zegt: (II Hil. 2:1/2).
Woorden van Job over datzelfde thema.
EN. 1
Wie weet niet, dat de hand des Heren dit alles gemaakt heeft? In Zijn hand rust de ziel al wat leeft en
de geest van ieder sterveling? (Job. 12:9/10). Wat betekent dat? Geen enkel schepsel is in zijn natuur
zo stompzinnig, dat hij de veranderingen in zijn kracht en de oorzaak hiervan, waarin hij vruchtbaar is,
niet zou kennen. Hoezo? De hemel heeft in zich het licht, het licht de lucht, de lucht de vogels; en de
aarde voedt de groene kracht (viriditas), de groene kracht de vruchten en de vruchten de levende
wezens. Dit alles getuigt van een krachtige hand die dat bevestigd heeft, dat wil zeggen, de geweldige
macht van de Almachtige, die alle wezens zo maakte dat het hen aan niets ontbreekt om in hun
behoeften te voorzien. En in de almacht van dezelfde Schepper ligt ook de beweging van alle levende
wezens, zowel in degenen die als vee het aardse zoeken en niet het vernuft hebben, die door God is
ingeblazen, als ook degenen die zijn opgestaan, die in het menselijke vlees wonen, waarin het
vernuft en de gave om te kunnen onderscheiden (discretio) en de wijsheid zijn. Hoe komt dat?
(II Hil. 3:1/9).
De ziel draait om de aardse dingen heen, in vele wisselvalligheden worstelt ze met wat de
menselijke natuur vereist. De geest verheft zich echter op tweeërlei manieren, want in zuchten en
kreunen verlangt hij naar God en hij streeft als het ware in opdracht naar bezit of leidingsbevoegdheid,
of naar een vrije keuze tussen verschillende dingen, omdat hij onderscheidingsvermogen heeft. Daarom
draagt de mens ook de gelijkenis met de hemel en de aarde in zich. Op welke manier? Hij heeft een
geestelijke omgeving waarin de duidelijke kennis, de levensadem en rede zichtbaar worden, hoe men
aan de hemel de lichten, de lucht en de vogels waarneemt. Hij heeft ook een schoot, waarin men vocht,
zaad en bevalling opmerkt, hoe op aarde de groene kracht, de vruchtvorming en de levende wezens
verschijnen. Wat betekent dat? O mens, je bent net als elk ander schepsel en je vergeet je Schepper;
en wat ondergeschikt aan jou is, gehoorzaamt hem, zoals het bedoeld is. En jij overtreedt Mijn
geboden? (II Hil. 3:10/18).
Het Woord is voor en na de aanname van de menselijke natuur
onafscheidelijk en eeuwig bij de Vader.
EN. 2
Je ziet echter, dat dit vuur "een hemelsblauwe vlam in zich droeg, die in zachte slagen gloeiend
brandde, die zo onafscheidelijk was als de ingewanden bij een mens." Dat betekent: het oneindige
Woord is voor aller tijden, voor het ontstaan van de schepping in de Vader. In de gloed Zijner liefde
(caritas) zou in de loop van de daarheen leidende tijden op wonderbare wijze zonder bevlekking en
zondige zwangerschap door de milde leveskracht (viriditas) van de Heilige Geest in het morgenrood
de gezegende maagdelijkheid mens worden. Maar zoals het voor de aanname van het vlees
onafscheidelijk in de Vader was, zo zou het ook na de aanname van de menselijke natuur
onafscheidelijk in Hem blijven. Want aangezien de mens niet kan leven zonder de levende beweging
van het hart, zo mag ook Zijn eniggeboren Woord niet gescheiden worden van de Vader.
(II Hil. 4:1/5).
Waarom de Zoon Gods woord wordt genoemd.
EN. 3
En waarom heet het Woord? Omdat, net zoals door de ruimte het gebonden (locale) woord, dat in
stofgeboren mens vergankelijk is, de bevelen van degenen die ze geven, inzichtelijk begrepen worden,
daar de mensen begrijpen en verstaan, welke grond de opdracht des bevelhebbende heeft, zo herkend
men ook door het woord dat nergens aan gebonden is, dat door het onuitwisbare leven, waarin het in
eeuwigheid leeft, onvergankelijk is, de werkelijke macht van de Vader; want de verschillende wezens
in de wereld voelen en erkennen het als de oorsprong van de schepping. En zoals men de macht en
positie van een mens aan zijn officiële woord kan herkennen, zo schijnt ook de heiligheid en de
goedheid van de Vader in het volmaakte woord door. (II Hil. 5:1/3).
Door de kracht van het Woord van God werd de hele schepping tot stand
gebracht en werd de mens door de Verlossing tot nieuw leven opgewekt.
EN. 4
Dat je echter dezelfde vlam "ziet knipperen en dat hij witgloeiend begon te worden," betekent: Het
Woord van God toonde zijn kracht als het ware fonkelend, toen de hele schepping er door werd
bezield, en het werd als het ware witgloeiend, toen het in het morgenrood en in de glans van de
maagdelijkheid vlees aannam. Zo stroomde uit Hem in de erkenning van God alle deugden, toen de
mens in de verlossing der zielen tot een nieuw leven kwam. (II Hil. 6:1/2).
Gods onbegrijpelijke macht heeft de wereld geschapen en de verscheidenheid
aan soorten (van levende wezens) te voorschijn geroepen.
EN. 5
"En zie, plotseling kwam er een donker rond gestalte uit lucht tevoorschijn van enorme omvang:"
Het is het beeld van de aarde in de duisternis van haar onvolledigheid, namelijk nog niet verlicht
door de volheid aan schepselen, en rond omdat het onder de onbegrijpelijke macht van God staat,
want de Godheid is nergens afwezig. In de geweldige kracht van God verheft het zich en wordt als het
ware in een ogenblik in de Goddelijke wil omhoog gedragen. "En deze vlam sloeg meerdere keren
tegen hem aan," gelijk een smid, " en evenzo vaak kwamen vonken hieruit voort, totdat dit geslalte
voltooid was; en zo straalden hemel en aarde in hun volle vorm." Omdat het Goddelijke woord de
gehele schepping overheerste, openbaarde het de kracht Zijner sterkte in de schepping van de
schepselen, die Hem dienen. Hij bracht uit dit gestalte de verschillende soorten schepselen voort, die in
de wonderbaarlijke oorsprong van hun schepping schitterden, zoals de smid zijn vormen bekwaam uit
erts vormt, totdat deze schepselen in de schoonheid van hun volmaaktheid schitterden. Omdat ze in de
hoogte en daaronder de schoonheid en ondersteuning van een volmaakte inrichting hadden, want de
bovensten waren een weerspiegeling van de ondersten en de ondersten een weerspiegeling van de
bovensten. (II Hil. 7:1/6).
Na de schepping van de overige schepselen werd de mens geschapen uit leem
van de aarde.
EN. 6
Dat "deze vlam, die in het midden van het vuur en de gloed brandde, zich ook uitstrekte naar een
kleine klomp klei, die op de grond bij deze gestalte uit lucht lag," betekent: Na de schepping van de
andere schepselen keek het woord van God in de machtige wil van de Vader en de liefde van de
Goddelijke mildheid (in de Heilige Geest) naar de arme, vervallen materie van zachte maar ook
taaie gebrekkigheid der menselijke natuur, waar zowel goede als slechte mensen uit tevoorschijn
zouden komen. Zij (de materie) was nog in de diepte van haar gevoelloosheid en zware hechtenis
en nog niet door de doordringende, verkwikkende of verlevendigende adem ontwaakt. "En verwarmde
het, zodat het vlees en bloed werd." Dat wil zeggen: met de groene kracht goot het (dat Woord) hem
warmte in, omdat immers de aarde de vleselijke materie voor de mensen is, die hem met zijn sap
voedt, zoals een moeder haar kinderen met melk voedt, "en blies het aan, zodat deze zich als een
levende mens oprichtte. Want het wekte haar (de materie) op door de kracht van boven, en bracht
op wonderbaarlijke wijze de mens tevoorschijn, die zich met een ziel in het lichaam onderscheidt van
andere schepselen. (II Hil. 8:1/5).
Adam had het milde gebod van inzichtelijke gehoorzaamheid ontvangen,
maar gehoorzaamde het advies van de duivel niet.
EN. 7
"Toen dit gebeurt was, reikte dit lichtende vuur door de vlam, die met een zachte adem gloeiend
brandde, de mens een oogverblindende bloesem aan, die aan deze vlam hing, zoals dauw aan een
grashalm hangt." Want na de schepping van Adam gaf de Vader, die de helderste heerlijkheid is, door
Zijn Woord in de Heilige Geest Adam het milde Gebod van de zuiverste gehoorzaamheid, die met het
Woord in de levenskracht (viriditas) der vruchtbaarheid verbonden is. Want door het Woord druppelde
van de Vader in de Heilige Geest de milde dauw der heiligheid naar beneden en bracht grote en talrijke
vruchten voort, gelijk reine of zuivere dauw op het gras valt en het zo tot een aansprekende wasdom
verwekt. "De mens werd de geur via zijn neus gewaar, maar hij proefde haar smaak niet met zijn
mond en raakte haar niet aan met zijn handen." Hoewel hij de Wet met inzichtelijke wijsheid bij wijze
van spreken met zijn neus opsnoof, nam hij echter haar kracht niet met de mond, in zijn innerlijke
omvang, als geheel in zich op, noch vervulde hij haar met de werken zijner handen tot de volheid van
gelukzaligheid. "Want hij keerde zich ervan af en storte zich in de dichtste duisternis, waaruit hij niet
meer kon opstaan." Doordat hij op advies van de duivel het Goddelijke gebod de rug toekeerde en zich
in de wijd openstaande kaken van de dood stortte, omdat hij God noch in het geloof noch in Zijn
werken zocht. Daarom kon hij zich niet tot deze ware kennis verheffen, omdat hij met deze zonden
belast was, totdat Hij kwam die Zijn Vader volledig zonder zonde gehoorzaamde. "Maar deze duisternis
echter groeide en verspreidde zich steeds meer en meer in dit gestalte van lucht." Want de macht van de
dood nam voortdurend toe in de wereld met de verspreiding van de ondeugden, omdat het inzicht
van de mensen die betrokken zijn bij de gruwel van de slecht geurende zonden, uitbarsten in
verschillende ondeugden. (II Hil. 9:1/10).
Abraham, Isaak, Jakob en de andere profeten hebben de duisternis in de
wereld met hun tekenen doordrongen.
EN. 8
"Toen verschenen in deze duisternis drie grote sterren, die in hun glans en schittering onderling
verbonden waren, en na hen vele anderen, kleine en grote, die in heldere glans schitterden," dit
betekent: Ze zijn gelijk zinnebeelden van de Goddelijke Drie-eenheid, de drie grote lichten, namelijk
Abraham, Isaak, Jakob, die zowel in hun gelovige doen als door hun bloedverwantschap met elkaar
verbonden zijn, en de duisternis der wereld met hun tekenen doordringen. Hen volgen zeer vele
andere profeten, namelijk kleinere en grotere, die door vele verbazingwekkende wonderen
schitteren. (II Hil. 10:1/2).
De bijzondere profeet Johannes, heeft, stralend van grote daden, de Zoon
van God aangekondigd.
EN. 9
"En tenslotte verscheen een zeer grote ster, die met zijn wonderbaarlijke gloed straalde, en zijn glans
op de genoemde vlam richtte." Dit is de bijzondere profeet, namelijk Johannes de Doper, die door zijn
gelovige, stralende werk in wonderen schitterde en daarin vooraf op het ware Woord wees, dat wil
zeggen, op de ware Zoon van God, omdat Hij niet toegaf aan de zonde, maar deze resoluut en moedig
wegdreef door werken van rechtvaardigheid. (II Hil. 11:1/2).
Door de menswording van Gods Woord werd het grote oude raadsbesluit
openbaar.
EO. 0
"Maar dat ook op de aarde dit licht gelijk het morgenrood verschijnt, waarin deze vlam zich op
wonderbaarlijke wijze heeft uitgegoten zonder echter gescheiden te zijn van het genoemde vuur,"
betekent: God plantte op de plaats van de ontkieming de heldere gloed van roodachtig licht. Hij zond
met vol verlangen Zijn Woord in Hem, scheidde zich niet van Hem, maar Hij reikte het Hem als een
rijpe vrucht aan en liet Hem als een geweldige bron opkomen, zodat elke gelovige keel daarvan zou
proeven, en vanaf dat moment niet meer van dorst zou uitdrogen. "En zo ontstak zich aan deze gloed
van het morgenrood de sterkste wil." Omdat in de helderheid van het roodachtige licht de groene
kracht of vitaliteit (viriditas) verscheen van het oude raadsbesluit, zodat alle vooruitgezonden scharen
Hem in schitterende gelukzaligheid bewonderden. (II Hil. 12:1/3).
De mens mag de geheimen van God niet verder navorsen, dan dat Hij zelf
openbaren wil.
EO. 1
Maar gij, o mens, daar gij de verhevenheid van dit raadsbesluit naar menselijke aard volledig wenst
te kennen, wordt een grendel (claustrum) van geheimhouding voorgeschoven; je mag namelijk de
geheimenissen van God niet verder onderzoeken dan dat de Goddelijke majesteit vanwege de liefde
voor de gelovigen je wil mededelen. (II Hil. 13:1).
De Zoon van God, die op aarde geboren werd, heeft door Zijn dood de duivel
overwonnen en leidde Zijn uitverkorenen terug tot Zijn erfenis.
EO. 2
Dat je "uit de glans van het morgenrood een geheel verlichte mens tevoorschijn ziet komen, die zijn
glans over de genoemde duisternis uitstortte, maar door hen zo werd teruggestoten, dat hij zich in een
bloedige rode en vale bleekheid veranderde, om vervolgens de duisternis met zo'n grote kracht
terug te slaan, dat de mens, die daar in lag, door hem beroerd, verlicht werd, en zo opgericht uit haar
tevoorschijn kwam," betekent: het Woord Gods. Het werd in de stralende glans van de onaangeroerde
maagdelijkheid zonder verwonding ontvangen en zonder pijn geboren, maar desondanks was het niet
van de Vader gescheiden. Hoezo? Toen de Zoon van God op aarde uit de moeder werd geboren,
verscheen Hij in de hemel in de Vader. Daarop raakten de engelen uitgelaten en zongen met vreugde de
mooiste lofliederen. Hij wandelde zonder enige zondigheid op aarde en zond de heldere gelukzaligheid
der leer en verlossing in de duisternis van het ongeloof; echter door het ongelovige volk verworpen en
naar het lijden geleid, vergoot Hij Zijn edelste bloed en bracht Zijn lichaam naar de duisternis van de
dood. Daardoor overwon Hij de duivel en bevrijdde Hij Zijn uitverkorenen van de onderwereld, die in
haar werden vastgehouden en neergeslagen waren. Door de aanraking met Zijn verlossing leidde Hij
hen barmhartig terug naar hun erfenis, die ze in Adam verloren hadden. Toen ze in hun erfenis
kwamen, klonken er pauken en citers, en elke klank van die muziekinstrumenten waren op ontelbare
manieren te horen, omdat de mens die daar in het verderf gelegen had, door de Goddelijke macht
bevrijd, reeds in de gelukzaligheid opgericht, en aan de dood ontsnapt was, zoals Ik door Mijn
knecht Hosea gesproken heb. (II Hil. 14:1/9).
Woorden van Hosea hierover.
EO. 3
"Gebonden is de schuld Efraïms, weggeborgen zijn zonde. De weeën van een barende zal over hem
komen; doch hij is een dwaze zoon, want hij zal in het verdriet der zonen niet rechtop staan. Uit de
hand van de dood zal Ik ze bevrijden, van de dood loskopen. Ik zal jouw dood zijn, oh dood, jouw
beet, gij onderwereld." (Hos. 13:12/14). Wat betekent dat? Met het gewicht van de ketenen is de
boosaardige ongerechtigheid van de duivel gebonden, zodat hij het niet verdient, van de ijver van God
verlost te worden, omdat hij Hem nooit in oprechte erkenning zag, zoals zij die Hem aanschouwen, en
Hem in geloof vrezen. Want de duivel staat altijd tegen God op en zegt: "Ik ben God." Hij liegt ook
altijd over de gezegende Heer, vandaar dat hij in tegenspraak tot de Christenen staat. En daarom is
zijn boosheid zo verborgen, dat zijn ten onder gaan, door de schandaden die hij heeft gepleegd in
walgelijke arrogantie, geen heilmiddel tot herstel waardevol genoeg is, om in de verlossing gedekt te
worden. Daarom zal ook hijzelf in de verharding van de pijn blijven, zoals een barende in de
wanhoop van de vertwijfeling niet gelooft of ze het kan overleven wanneer haar schoot wordt
geopend. Want dit ongeluk zal boven hem blijven, omdat hij door de gelukzaligheid verlaten is, daar
de wijsheid der zonen hem ontgaat, omdat hij niet uit zichzelf terugkeerde, zoals degene die uit zonde
terugkeerde naar zijn vader. (Luc. 15:17/18). (II Hil. 15:1/11).
Daarom zal hij nooit met vetrouwen meegaan in het berouw waarmee de heilskinderen van de
Goddelijke Zoon de dood der hardnekkige boosaardigheid vertrappen, die dezelfde sluwe slang
toonde, toen zij de eerste mens de arglistigheid ingaf, die hij niet kende. Maar omdat deze kinderen
het vergif van de zondige invloed afwijzen en aandacht schenken aan hun redding, zal Ik hen van het
knechtschap der afgoden bevrijden, want zij zijn in hun valsheid in de macht van de verderver. Door
haar geven de ongelovigen de eer van hun Schepper prijs, door verstrikt te raken in de strop van de
duivel en hun werken naar zijn wil volbrengen. (II Hil. 15:12/14).
En daarom zal Ik de zielen van degenen die Mij liefhebben en vereren, namelijk de zielen der
heiligen en rechtvaardigen, van helse pijn verlossen. Niemand kan namelijk worden bevrijd van de
duivelse ketenen, waarin hij wegens de schending van Gods geboden met de hardste dood omvat is,
behalve voor de verlosten, die Hij als Zijn uitverkorenen met Zijn eigen bloed heeft gered. Dan zal Ik
je, o dood, tot het punt van totale vernietiging brengen, omdat Ik zal wegnemen waar je meent in te
leven, zodat men je als een nutteloos karkas zal bestempelen. Want je zult in je sterkste kracht
neergeworpen daar liggen, zoals ook dat, wat door de ziel verlaten wordt, en tot de ondergang wordt
uitgestrekt. Want de bron van het levende water zal je verdrinken, terwijl de gelukzalige zielen door
de nieuwe mens, die geen kameraad van het giftige bedrog zal zijn, barmhartig tot het hemelse geluk
wekken. Daarom zal Ik tot jouw verwarring ook je beet zijn, gij onderwereld, omdat Mijn macht met
grote kracht elke buit van je weg zal nemen, die je op een bedrieglijke manier hebt geroofd. Zo zul je
ook, daar je met recht beroofd bent, nooit meer onbeschadigd en vol in je rijkdom verschijnen, maar je
zult met wonden en afschuwlijkheden getroffen worden en je schaamte voor altijd dragen.
(II Hil. 15:15/21).
Het lichaam van Gods Zoon, die drie dagen in het graf lag, opstond uit de dood
en zo werd de mensen de weg der waarheid van de dood naar het leven getoond.
EO. 4
"En zo verscheen deze verlichte mens, die uit het genoemde morgenrood tevoorschijn kwam, in zo'n
grote heerlijkheid, dat geen menselijke tong dit kan uitdrukken." Dit toont aan dat het edele lichaam
van Gods Zoon, die uit de lieflijke maagd geboren werd en drie dagen in het graf lag, de heerlijkheid
van de Vader beroerd heeft, om zo te bevestigen, dat drie Personen in die ene Godheid zijn, en Hij
ontving ook opnieuw de Geest en Hij steeg op in stralende onsterfelijkheid, zoals geen enkel mens
zich kan voorstellen of met woorden kan uitleggen. De Vader plaatste Hem met open wonden voor
de hemelse koren en sprak: ""Dit is Mijn geliefde Zoon" (Mat. 3:17), die Ik gezonden heb, om voor de
mensen te sterven." Daarop verhief zich een onbeschrijfelijke vreugde die het menselijke begrip te
boven gaat, omdat de hatelijke vergetelheid, waarin men niets van God wilde weten, zo onderdrukt
werd, dat het vernuft van de mensen, die door de influistering van de duivel te gronde was gegaan,
zich door de erkenning van God verhieven. Want door de volheid der gelukzaligheid is aan de mens
de weg van de waarheid getoond, waarop Hij van de dood naar het leven werd opgeheven.
(II Hil. 16:1/5).
De Zoon van God, die uit de dood opstond, verscheen meermalen aan Zijn
discipelen om hen aan te moedigen.
EO. 5
Maar net zoals de zonen van Israël, uit Egypte bevrijd, veertig jaar door de woestijn trokken en in het
land kwamen, vloeiende van melk en honing, zo toonde ook de Zoon van God, die uit de dood
opstond, veertig dagen lang Zijn goedaardigheid jegens Zijn discipelen en de gezegende vrouwen,
die om Hem weenden en ernaar verlangden Hem te zien; (Hij deed dat) om hen te versterken, zodat zij
niet aan hun geloof zouden twijfelen en zouden zeggen: "We hebben Hem niet gezien, daarom kunnen
wij niet geloven dat Hij onze redding is." Maar Hij openbaarde zich meermalen aan hen, om hen zo
te bemoedigen of te versterken, zodat zij niet afvallig zouden worden. (II Hil. 17:1/2).
Toen de Zoon van God naar de Vader opsteeg, werd Zijn bruid (de kerk)
met verscheidene versieringen gegrondvest.
EO. 6
"Hij strekte zich uit tot de hoogste hoogte der onmetelijke heerlijkheid, waar hij in volle pracht
vruchtbaar en welriekend wonderbaarlijk straalde," dat wil zeggen: De Zoon van God steeg op naar de
Vader, die in eenheid met Hem, de Zoon, en de Heilige Geest de alles overstijgende en overtreffende
hoogte van onuitsprekelijke vreugde en onuitsprekelijke jubel is. Daar verschijnt de Zoon in de
volheid met bovenmatige stralende heiligheid en gelukzaligheid glorieus aan Zijn gelovigen, die met
een zuiver en eenvoudig hart aan Hem als de ware God en Mens geloven. Want destijds werd ook
de nieuwe bruid van dit Lam met verscheidene versieringen gegrondvest; hierdoor moet zij met elke
vorm van deugden versierd worden voor de dappere strijd die het hele gelovige volk zal voeren tegen
de sluwe slang. (II Hil. 18:1/3).
Wie echter met wakende ogen ziet en met open oren hoort, zal Mijn geheimnisvolle woorden, die Mij, de
Levende ontstromen, omarmenen en kussen. (II Hil. 18:4).
Scivias visioen 2.2
EO. 7
Toen zag ik een zeer helder licht en daarin een saffier-kleurig gestalte van een mens, die door en door
gloeide met een zacht roodachtig vuur. En dat zeer heldere licht doorstroomde geheel dit roodachtige
vuur en het roodachtige vuur geheel dat zeer heldere licht en dat heldere licht en het roodachtige vuur
doorstroomden geheel het gestalte van deze mens, zodat ze in hun wezen als één enkel licht in die ene
sterkte in hun werkkracht waren. (II Hil. 19:1/2).
En wederom hoorde ik datzelfde levende licht tot mij spreken: (II Hil. 19:3).
De zin van Gods geheimen.
EO. 8
Dat is de zin van Gods geheimen, om helder en duidelijk waar te nemen en te begrijpen wat deze
volheid is, die nooit in een begin is gezien en waarin geen afname is, van de doordringende kracht, die
alle beken der sterken heeft gemaakt. Want wanneer de Heer niet vol van Zijn eigen levenskracht
(viriditas) was, wat zou dan Zijn werk zijn? Ogenschijnlijk zou het nietig zijn? En daarom kan men aan
het voltooide werk zien, wie zijn schepper is. (II Hil. 20:1/4).
De drie Personen.
EO. 9
Derhalve zie je "een zeer helder licht;" dit geeft weer dat het zonder smet is door misleiding, door
afname of door bedrog van de Vader met "daarin het saffierblauwe gestalte van een mens;" zij
vertegenwoordigt de Zoon zonder een smet door verharding, afgunst of slechtheid, die voor alle tijden
in Zijner Godheid, na door de Vader te zijn verwekt, was, toen Hij in de tijd Zijner mensheid op
aarde vlees aannam. "Die door en door gloeide met een zacht roodachtig vuur; " dit vuur zonder de
smet van droogte, sterfelijkheid of duisternis verwijst naar de Heilige Geest, van Wie de eniggeboren
Zoon van God het vlees na ontvangen en de tijd die er voor staat uit de Maagd geboren werd, en het
licht der ware heerlijkheid over de wereld heeft uitgestort. "En dat zeer heldere licht doorstroomde
geheel dit roodachtige vuur en het roodachtige vuur geheel dat zeer heldere licht en dat heldere licht
en het roodachtige vuur doorstroomden geheel het gestalte van deze mens, zodat ze in hun wezen als
één enkel licht in die ene sterkte in hun werkkracht waren," dat betekent: de Vader die de grootste
gerechtigheid vertegenwoordigt, maar niet zonder de Zoon en niet zonder de Heilige Geest is, en de
Heilige Geest die de harten van gelovigen ontsteekt, maar niet zonder de Vader en niet zonder de Zoon
is, en de Zoon, die de volheid van alle vruchtbaarheid is, maar niet zonder de Vader en de Heilige
Geest is, zijn onafscheidelijk in de majesteit van hunner Godheid. Want de Vader is niet zonder de Zoon
noch de Zoon zonder de Vader en noch de Vader noch de Zoon zonder de Heilige Geest of de Heilige
Geest zonder Hen beiden. Zo zijn deze drie Personen in hun wezen één God in die ene
ongeschonden Goddelijke majesteit, en die eenheid der Godheid leeft onafscheidelijk in deze drie
Personen; want de Godheid kan niet gespleten worden, omdat zij immers zonder enige verandering
onkwetsbaar blijft. Echter de Vader wordt geopenbaard door de Zoon, de Zoon door het ontstaan van
de schepselen en de Heilige Geest door de menswording van de Zoon. Hoezo? Het is de Vader die
voor alle tijden de Zoon heeft verwekt; de Zoon is het, door Wie alles bij aanvang van de schepping
door de Vader is geschapen, en het is de Heilige Geest die tegen het einde der tijden in de geslate
van een duif verscheen bij de doop van Gods Zoon. (II Hil. 21:1/8).
De mens mag nooit vergeten om die ene God in drie Personen vurig aan te
roepen.
EP. 0
Daarom mag een mens nooit vergeten om Mij, die ene God in deze drie Personen aan te roepen; want
daarom heb Ik ze aan de mensen geopenbaard, zodat hij des te gloeiender in liefde voor Mij kan
branden, aangezien Ik Mijn Zoon uit liefde voor hem in de wereld heb gezonden, zoals ook Mijn
geliefde Johannes getuigt, die zegt: (II Hil. 22:1).
Johannes over de liefde (caritas) Gods.
EP. 1
Hierin is Gods liefde jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft
gezonden, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben,
maar dat Hij ons heeft liefgehad, en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden.
(I Joh. 4:9/10). Wat betekent dat? Omdat God van ons hield, ontstond er een ander heil dan wat we
oorspronkelijk hadden, toen we erfgenamen waren van onschuld en heiligheid. Want de hemelse Vader
toonde Zijn liefde in onze bedreigingen, toen we misdadigers waren geworden; Hij zond namelijk Zijn
Woord, die alleen voor de mensenkinderen waren die in volle heiligheid waren, door Zijn Goddelijke
macht in de duisternis van de wereld te sturen. Daar bewerkte dit Woord al het goede, doordat Hij in
Zijn mildheid diegene tot het leven terugvoerde, die door de bevlekking der zonden nedergeworpen
waren en niet in de heiligheid konden terugkeren, die ze verloren hadden. Wat betekent dat?
(II Hil. 23:1/7).
Omdat door deze levensbron kwam de moederliefde (materna dilectio) van God naar ons, die ons tot
leven gevoed heeft en die onze helpster bij gevaren is; zij is de diepste en meest tedere liefde
(caritas), die ons tot berouw leidt. Hoezo? (II Hil. 23:8/9).
God dacht barmhartig aan Zijn grote werk en Zijn kostbare parel, namelijk de mens, die Hij maakte uit
het leem der aarde en aan wie hij de levensadem gaf. Op welke wijze? God zelf russte dat leven met
berouw uit, die in haar werkkracht nooit zal versagen. De listige slang bedroog namelijk de mens
door haar ijdele influistering; echter God wierp hem, door het berouw die nederigheid toont, op de
grond, die de duivel niet kende noch beoefende, want hij begreep niet hoe hij op het rechte pad
moest gaan. (II Hil. 23:10/13).
Daarom kwam deze redding uit liefde niet van ons, omdat we het noch begrepen noch konden, om God
tot onze redding lief te hebben; want Hij, de Schepper en Heer over alles, heeft Zijn volk zo lief gehad,
dat Hij voor deze redding Zijn Zoon heeft gezonden, het Hoofd en de Verlosser der gelovigen. Hij
heeft onze wonden schoongewassen en deze laten opdrogen. Uit Hem druppelde het zoetste water (dat is,
het bloed) waaruit al het goede der verlossing stroomt. Daarom, o mens, erken ook jij, dat geen enkele
benadeling door veranderlijkheid, God beïnvloedt. Want de Vader is de Vader, de Zoon is de Zoon en
de Heilige Geest is de Heilige Geest. Deze drie Personen leven namelijk ondeelbaar in de eenheid
van de Godheid. Hoe? (II Hil. 23:14/20).
De drie krachten van de steen.
EP. 2
Er zijn drie krachten in de steen, drie in de vlam en drie in het Woord. Hoezo? In steen zit vochtige
groene kracht (viriditas), tastbare stevigheid en roodachtig vuur. Het heeft de vochtige groene kracht
zodat het niet oplost en uiteenvalt, de tastbare stevigheid, om woning en bescherming te bieden, het
rode vuur echter, zodat het tot zijner hardheid verwarmd en bestendig wordt. De vochtige groene kracht
duidt de Vader aan, die nooit ouder wordt noch in Zijn kracht een einde heeft. De tastbare stevigheid
symboliseert de Zoon, die, uit de Maagd geboren, beroerd en aangeraakt kon worden, en het
roodachtige vuur duidt de Heilige Geest aan, die de harten van gelovigen ontsteekt en verlicht. Wat
betekent dat? (II Hil. 24:1/7).
Zoals een mens die met zijn lichaam regelmatig de vochtige groene kracht van een steen aanraakt, en
daardoor door ziekte verzwakt wordt, zo gaat ook de mens die naar de Vader wil kijken in de
onbestendigheid zijner gedachten, in zijn geloof te gronde. En net zoals mensen hun huizen bouwen
met de tastbare kracht van de steen, waardoor ze zichzelf beschermen tegen hun vijanden, zo is ook
de Zoon van God, de ware hoeksteen, de woonplaats van de gelovige mensen en beschermt ze tegen
boze geesten. Maar zoals het roodachtige vuur de duisternis verlicht en dat verbrandt wat het aanraakt,
zo verdrijft ook de Heilige Geest het ongeloof en verwijdert alle roest der zonde. (II Hil. 24:8/10).
Dus net zoals deze drie krachten in één steen zitten, zo is de ware Drie-eenheid in ware eenheid.
(II Hil. 24:11).
De drie krachten van de vlam.
EP. 3
Net zoals de vlam in die ene gloed drie krachten heeft, zo is ook die ene God in drie Personen. Hoe
komt dat? De vlam bestaat namelijk uit heldere glans, purperen levenskracht (viror) en vurige gloed.
De heldere glans heeft zij om te stralen, de purperen levenskracht om levendig te zijn, en de vurige
gloed om te branden. Aanschouw daarom in de heldere glans de Vader, die in Zijn vaderlijke
goedheid Zijn heerlijkheid over de gelovigen uitspreidt; waarin de purperen levenskracht, die in haar
woont, het vuur zijn sterkte laat tonen. Erken daarom de Zoon, die uit de Maagd het lichaam aannam
en aan de Godheid haar wonderen openbaarde. En in de vurige gloed, aanschouw de Heilige Geest,
die Zich gloeiend in de harten van de gelovigen uitgiet. Maar waar geen heldere glans noch purperen
levenskracht noch vurige gloed is, daar neemt men ook geen vlam waar. Zo wordt ook daar God niet
waardig aanbeden, waar niet de Vader noch de Zoon noch de Heilige Geest aanbeden wordt.
(II Hil. 25:1/9).
Net zoals deze drie krachten in een vlam worden onderscheiden, zo moet men in de eenheid der
Godheid drie Personen erkennen. (II Hil. 25:10).
De drie oorzaken van het menselijke woord.
EP. 4
Zoals men ook drie oorzaken in het woord kan waarnemen, zo moet men ook de Drievuldigheid in
de eenheid van de Godheid beschouwen. Hoezo? In het woord zitten het geluid, de kracht (statement)
en de adem. Het heeft het geluid, zodat men het kan horen, de betekenis, zodat men het begrijpt, en de
adem, zodat het zijn doel bereikt. In het geluid neemt men de Vader waar, die in Zijn onuitsprekelijke
macht alles openbaart, in de kracht van de Zoon, die wonderbaarlijk uit de Vader is voortgekomen, in
de adem echter de Heilige Geest, die liefelijk in Hem gloeit. Maar waar men het geluid niet hoort,
daar werkt noch de kracht noch verheft zich de adem, en daarom wordt daar het woord ook niet
begrepen. Want ook de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn niet van elkaar gescheiden, maar
werken eendrachtig samen. (II Hil. 26:1/7).
Daarom, net zoals deze drie oorzaken in één woord zijn, zo is de Goddelijke drievuldigheid in de
Goddelijke eenheid. Gelijk in de steen de vochtige groene kracht niet is en niet werkt zonder de
tastbare stevigheid, en het roodachtige vuur noch de tastbare stevigheid zonder de vochtige groene
kracht en het roodachtige vuur noch het roodachtige vuur niet zonder de vochtige groene kracht en
zonder de tastbare stevigheid, en hoe de heldere glans in de vlam noch is noch werkt zonder de
purperen levenskracht en de vurige gloed noch de purperen levenskracht zonder de heldere glans en de
vurige gloed noch de vurige gloed zonder de heldere glans en de purperen levenskracht, en zoals in
het woord het geluid niet is en werkt zonder de kracht van het statement en de adem, noch de kracht
van het statement zonder het geluid en de adem, noch de adem zonder het geluid en de kracht van het
statement, maar in hun werk onafscheidelijk zijn, zo leven ook deze drie Personen de ware Drie-eenheid
onafscheidelijk van de majesteit der Godheid en worden niet van elkaar gescheiden. (II Hil. 26:8/9).
Zo erken, o mens, die ene God in drie Personen. Doch je meent in de dwaasheid van je geest, dat God
machteloos is, dat het niet mogelijk is waarlijk in drie Personen te leven, maar in werkelijkheid maar
uit één enkele te bestaan. Wat betekent dat? God is echter in drie Personen de ware God, "de eerste en
de laatste" (Op. Joh. 1:-17-). (II Hil. 26:10/13).
De eenheid in Wezen.
EP. 5
Maar de Vader is niet zonder de Zoon noch de Zoon zonder de Vader noch de Vader en de Zoon zijn
zonder de Heilige Geest noch de Heilige Geest zonder Hen beiden. Want deze drie Personen zijn
onafscheidelijk in de eenheid van de Godheid. Hoe? Het woord klinkt uit de mond van de mens, toch
is de mond niet zonder het woord noch het woord zonder dat leven. En waar blijft dat woord? In
mensen. En waar komt het vandaan? Van mensen. Hoe? Van levende mensen. Zo is de Zoon in de
Vader, die de Vader, toen Hij door de Heilige Geest in de Maagd ontvangen werd, voor de redding van
de mensen naar de donkere aarde zond. Net zoals deze Zoon de Eniggeborene in de Godheid is, zo is
Hij ook de Eniggeborene in de maagdelijkheid; en zoals Hij de enige Zoon van de Vader is, zo is Hij
ook de enige Zoon van de moeder. Want net zoals de Vader Hem als enige voor de aanvang der tijden
had geschapen, zo heeft ook de maagdelijke moeder in die tijd Hem als enige gebaard, want na deze
baring is ze maagd gebleven. (II Hil. 27:1/3).
Daarom, o mens, erken in deze drie Personen jouw God, die je heeft geschapen in de kracht van Zijner
Godheid en die je van de ondergang heeft verlost. Dus vergeet je Schepper niet, zoals Salomo je vertelt
en hoe het geschreven staat. (II Hil. 27:4/5).
Woorden van Salomo.
EP. 6
"Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren
naderen, waarvan gij zegt: Ik heb daarin geen behagen;" (Pre. 12:1). Wat betekent dat? Onthoud in je
inzichtelijke geest wie je geschapen heeft; als je in de dagen van je valse zelfvertrouwen als het ware
meent, dat het je gegeven is om je eigen wensen achterna te lopen, door je in de hoogte te verheffen
en je in de diepte stort, in geluk rechtop staat en in de moeilijkheden valt. Want de levensdrang, die in
je is, streeft er altijd naar om voltooid te worden tot het moment dat het vervuld lijkt. Hoe komt dat?
Het kind ontwikkeld zich vanaf het eerste begin tot volledige vorm en blijft dan in de leeftijd als
volwasene; hij geeft zijn opgewektheid op, wat zich uit in dwaas gedrag. Echter met grote moeite
bekommert hij zich zorgvuldig om dat wat in zijn eigen belang aandacht nodig heeft, wat hij niet deed
toen hij nog in de eenvoud van zijn kinderjaren leefde. Zo zal ook de gelovige mens handelen. Hij zal
het kinderaard achter zich laten en opklimmen naar de volheid der deugden, zodat hij in zijn kracht
blijft, dat wil zeggen, hij verlaat de overmoed van zijn verlangen, die in de dwaasheid van de
ondeugden oplaait. Veeleer zal hij in zijn nood zijner bekommernissen overleggen, wat voor hem nuttig
is, terwijl hij voorheen op kinderlijke wijze de gebruiken van de kindertijd toegeëigend had.
(II Hil. 28:1/10).
Daarom, o mens, omvat God zo in het licht van je levenskracht, voordat het uur der rechtvaardiging
voor je werken komt, wanneer alles openbaar zal worden en niets onopgemerkt blijft. Want snel
zullen ook de tijden komen, die in hun duur niet zullen afnemen, waarover je naar je menselijke gevoel
murmelt en zegt:"Deze onzekerheden waarvan ik niet weet of ze tot geluk of tot veroordeling leiden,
bevallen me niet." Omdat het menselijke hart daarover altijd twijfelt, omdat het, terwijl het goed
doet, nood heeft, of het God nu wel of niet behaagt; en wanneer het kwaad begaan heeft, bang is of
het redding van vergeving zal ontvangen. (II Hil. 28:11/13).
Wie dit met wakende ogen ziet en met open oren hoort, zal Mijn geheimnisvolle woorden, die Mij, de
Levende, ontstromen, omarmen en kussen. (II Hil. 28:14).
Scivias visioen 2.3
EP. 7
Daarna zag ik als het ware een vrouwengestalte van zo'n grote gelijk een grote stad. Ze had een hoofd
gekroond met wonderbaarlijke sieraden, en armen waaruit een glans kwam gelijk mouwen, die van de
hemel tot de aarde straalde. Haar lichaam echter was gelijk een net met vele openingen doorboord, waar
een zeer groot aantal mensen doorheen gingen. Ze had echter geen benen en voeten, maar stond
alleen op haar romp vanaf een altaar, dat wil zeggen, voor het aangezicht van God. Ze omhelse hem met
uitgestrekte handen en keek met haar doordringende blik naar de hemel. Buiten haar heldere schittering
waarmee zij omgeven was, kon ik niet zien of zij een gewaad aan had. Op haar borst scheen een
roodachtige gloed gelijk het morgenrood; daar hoorde ik ook verscheidene muziekinstrumenten als
ook over haar en over het roodachtig schijnende morgenrood zingen. (II Hil. 29:1/7).
En dit gestalte spreidde haar glans gelijk een gewaad uit en sprak: "Ik moet ontvangen en baren." En
onmiddelijk als een bliksemflits haastte zich een schare engelen naar haar toe, die in haar stoven en
de zetel gereed maakten voor de mensen, die door dit gestalte voltooid moest worden. (II Hil. 29:8/9).
Hierna zag ik zwarte kinderen in de buurt van de aarde als vissen in de lucht bewegen en de openingen
binnengaan van waar het gestalte was doorboord. Zij echter zuchtte en trok hen naar boven naar haar
hoofd toe, waar ze uit haar mond tevoorschijn kwamen, maar ze bleef zelf ongedeerd. En zie, dat
heldere licht verscheen weer aan mij met daarin het menselijke gestalte, die geheel door het
roodachtige vuur werd doorstraald (in overeenstemming met het visioen die ik eerder heb gezien), en
elk van hen trok zijn zwarte huid van zich af en spreidde deze huid over de weg uit; en ook elk van
hen kleedde zich in een helder wit gewaad en een helder stralend licht opende zich voor hen, waarbij
zij tot ieder van hen woorden van zegenrijke vermaning sprak: (II Hil. 29:10/12).
"Leg de oude staat der ongerechtigheid af en bekleedt u met de nieuwe heiligheid. Omdat de poort
naar uw erfenis weer voor u openstaat. Bedenk aldus hoe u onderricht bent geworden, om Hem als
uw Vader te erkennen, tot Wie u zich heeft bekeerd. Ik heb u opgenomen en u heeft zich tot Mij
bekeerd. Blik nu daarom naar de beide paden, de ene naar het oosten, de andere naar het noorden.
Wanneer u evenwel met uw innerlijke ogen gewetensvol naar Mij kijkt, zoals u in het geloof is geleerd,
zal Ik u opnemen in Mijn koninkrijk. En wanneer u Mij op de juiste manier liefheeft, zal Ik doen wat
u wilt. Maar wanneer u Mij echter veracht en u zich van Mij afkeert, zodat u wegkijkt van Mij en Mij
niet kennen of begrijpen wilt wanneer Ik u met uw zondige zonden tot oprecht berouw terugroep,
maar u zich daarna nog steeds naar de duivel haast, alsof hij uw vader was, zal het verderf u inhalen;
dan zult u naar uw werken beoordeeld worden. Want hoewel Ik u het goede heb gegeven, wilde u
Mij niet erkennen." (II Hil. 29:13/21).
De kinderen echter, die door het lichaam van het genoemde gestalte waren gegaan, wandelden in de
glans (van de kerk), die haar omgeven had. En ze keek hen met goedheid aan en zei met droevige
stem: "Mijn kinderen hier zullen weer tot het stof terugkeren. Desalniettemin ontvang en baar ik
velen, die mij, hun Moeder, met verscheidene beproevingen vermoeien en benauwen; want ze
bevechten me met valse leraren en schismatici, met nutteloze twistgesprekken, met rovers en
moordenaars, echtbrekers en hoererijen en met andere dergelijke dwalingen. Echter zeer velen van hen
komen in ware bekering tot het eeuwige leven, ook zeer velen vervallen in valse verharding tot de
eeuwige dood." (II Hil. 29:22/25).
En weer hoorde ik die stem uit de hemel, die tot mij sprak: "De volledige bouw uit levende zielen,
die in de hemel uit levende stenen werd opgericht, is met immense versiering der deugden Zijner
kinderen getooid. Hij omvat ze, gelijk een zeer grote stad een enorme mensenmenigte omvat en een
breed net een ongehoorde hoeveelheid vis omvat, en die prachtig in hemelse deugden bloeit naar de
werken der gelovigen, die de Christelijke naam dragen." (II Hil. 29:26/27).
De opbouw van de kerk, die in de wedergeboorte in geest en water
voortdurend haar kinderen baart.
EP. 8
Daarom zie je "als het ware een vrouwengestalte van zo'n grote gelijk een grote stad." Het duidt de
bruid van Mijn Zoon aan, die voortdurend haar kinderen baart door wedergeboorte in geest en water;
want de dapperste Strijder heeft ze hiervoor ingezet, om met de wijdte der deugden in Zijn
uitverkorenen een zeer grote schare te omvatten en te vervolmaken. Het is voor geen enkele
tegenstander mogelijk haar door een vijandelijke aanval te veroveren, daar zij het ongeloof verdrijft en
zich in het geloof verspreidt, zodat men in de sterfelijke wereld kan herkennen, dat elke individuele
gelovige een goed voorbeeld is voor zijn of haar naaste, waardoor ze in het hemelse bereik zeer vele
deugden bewerken. Wanneer echter alle rechtvaardigen tot de kinderen van het licht zijn gekomen,
zal het goede werk dat zij hebben verricht, aan hen worden geopenbaard. In de sterfelijkheid van de as
kan men het nog niet herkennen, omdat het hier door de schaduw der bekoringen of aanvechtingen
verduisterd is. (II Hil. 30:1/5).
De kerk wordt bij haar totstandkoming met de apostelen en martelaren
gesierd.
EP. 9
"Ze had een hoofd gekroond met wonderbaarlijke sieraden." Want bij haar totstandkoming werd ze
in het bloed des Lams (Op. Joh. 7:14) gewekt, werd ze door apostelen en martelaren sierlijk versierd,
zij, die getrouwd is met Mijn Zoon als een ware bruidegom; want in Zijn bloed vormde zij zich
gelovig tot een betrouwbare bouw der heilige zielen. (II Hil. 31:1/2).
De kerk wordt met het priesterambt en de verdeling van aalmoezen versierd.
EQ. 0
"En armen waaruit een glans kwam gelijk mouwen, die van de hemel tot de aarde straalde." Dit zijn de
krachtige werken in priesters, die in de reinheid of zuiverheid van hun hart en hun handen in het
sacrament, het lichaam en het bloed van hun Verlosser, dat heiligste offer, brengen op het gewijde
altaar, in de kracht van goede werken; en het is ook dat heldere stralende werk in degenen, die
barmhartigheid tonen, dat wil zeggen, bij degenen, die met vrijgevigheid altijd bij ieders verdriet hulp
aanbieden, door met een vriendelijk hart aalmoezen onder de armen te verdelen en van ganser harte
zeggen: "Dit is niet mijn eigendom, maar behoort toe aan Degene die mij heeft geschapen." Want dit
van God ingegeven werk verschijnt voor Zijn ogen in de hemel, wanneer het Leven in de kerk
door gelovige mensen op aarde wordt voltrokken. (II Hil. 32:1/3).
De moederlijke goedheid van de kerk.
EQ. 1
"Haar lichaam echter was gelijk een net met vele openingen doorboord, waar een zeer groot aantal
mensen doorheen gingen." Dit is de moederlijke goedheid, die voor het winnen van gelovige zielen
doorlaatbaar is, door de verschillende hoogten van deugden, waarin gelovige mensen in vertrouwen
van het ware geloof nederig wandelen. Degene die zijn net uitwerpt om vis te vangen, is echter Mijn
Zoon, de Bruidegom van Zijn geliefde kerk, met wie Hij in Zijn bloed is getrouwd, om de val van de
verloren mens te herstellen. (II Hil. 33:1/3).
De kerk, die nog niet tot stralende volheid is uitgegroeid, zal ten tijde van de
zoon des verderf tot voltooiing worden gebracht.
EQ. 2
"Ze had echter geen benen en voeten," omdat ze nog niet tot de volheid van haar onwankelbaarheid
noch tot stralende volheid is gebracht; want ten tijde van de zoon des verderf, die de dwaling in de
wereld zal brengen, zal zij aan al haar ledematen lijden door vuur en bloed van de wreedste boosheid.
Door dit onheil met haar bloedende wonden zal ze tot voltooiing komen, en zal ze zich snel naar het
hemelse Jeruzalem haasten. Want daar zij als nieuwe bruid uit het bloed van Mijn Zoon lieflijk te
voorschijn kwam, treedt zij dan in deze gloed van liefde in dat Leven binnen, in de volheid van
vreugde over haar nakomelingschap. (II Hil. 34:1/3).
De kerk brengt haar kinderen met volledige toewijding in reinheid tot God.
EQ. 3
"Maar ze stond alleen op haar romp vanaf een altaar, dat wil zeggen, voor het aangezicht van God.
Ze omhelsde hem met uitgestrekte handen." Want ze is altijd zwanger en baart haar kinderen in een
echt reinigingsbad en biedt ze in de diepste nederigheid God aan door de zuivere gebeden van de
heiligen en de heerlijke geuren van verschillende verborgen en voor de hand liggende deugden. Deze
worden met de zuiverste bedoeling van de ogen van het hart naar voren gebracht zonder enige
bevlekking door huichelarij en zucht naar aardse roem, net zoals wierook wordt gereinigd van elke
storing door onaangename geuren. Dit goede werk is een aangenaam offer voor het aanblik van God,
waar de kerk voortdurend naar streeft. Want ze hunkert met heel haar verlangen naar de werken van
de vruchtbaarheid der deugden naar het hemelse en sticht met dertig, zestig en honderdvoudige
vrucht de hoge toren bij de hemelse beschermingsmuur. (II Hil. 35:1/6).
Geen enkele duivelse boosaardigheid kan de kerk verduisteren.
EQ. 4
Derhalve "keek ze met haar doordringende blik naar de hemel;" want haar opmerkzaamheid, die
ze trouw aan het hemelse wijdt, kan de boosaardigheid allerminst verduisteren, dat wil zeggen, geen
overreding van duivels bedrog en geen dwaling van het wankelende volk, ook niet de stormen die zich
in verschillende landen verspreiden, waar waanzinnigen zich in hun ongelovige woede mensen
gruwelijk verscheuren. (II Hil. 36:1).
Het menselijke verstand mag de geheimen van de kerk niet volledig
doorschouwen.
EQ. 5
"Buiten haar heldere schittering waarmee zij omgeven was, kon ik niet zien of zij een gewaad aan
had." Haar geheimen mag het menselijke verstand, die door de zwakte van zijn gebrekkigheid
bezwaard is, niet volledig doorschouwen, behalve dat zij in een hele heldere schittering schijnt, en door
een volle glans is omgeven. Want de ware Zon heeft haar met de helderste adem van de Heilige
Geest en de sierlijke versiering der deugden doorstraald. (II Hil. 37:1/3).
De maagdelijkheid van Maria.
EQ. 6
"Op haar borst scheen een roodachtige gloed gelijk het morgenrood;" want in de harten van
gelovigen schijnt met gloeiende overgave de integriteit van de meest gezegende Maagd, die de Zoon
van God heeft gebaard, "daar hoorde je ook een verscheidene aan muziekinstrumenten als ook over
haar en over het roodachtig schijnende morgenrood zingen." Omdat elke uiting van een gelovige,
zoals het in zijn verstand gegoten wordt, zal de maagdelijkheid van de Onbevlekte Maagd met al haar
innerlijke kracht in de kerk omvatten. (II Hil. 38:1/2).
De verspreiding van de geheimen van de ware Drie-eenheid.
EQ. 7
"En dit gestalte spreide haar glans gelijk een gewaad uit en sprak: 'Ik moet ontvangen en baren,'" dit
betekent: in de kerk worden de geheimen van de ware Drie-eenheid verspreidt, dat is haar gewaad die
ter bescherming van de gelovige mensen is. Door dit zullen zij zich tot een bouwwerk van levende
stenen oprichten, die in de bron van het reinste bad (de doop) wit worden. Zo bekent ze ook dat het
voor de redding noodzakelijk is, dat ze haar kinderen met zegeningen ontvangt en dat ze in de doop,
door die wedergeboorte uit geest en water, worden geboren. (II Hil. 39:1/3).
De dienst van de engelen staat ter beschikking van iedere gelovige.
EQ. 8
"En onmiddelijk als een bliksemflits haastte zich een schare engelen naar haar toe, die in haar stoven
en de zetel gereed maakten voor de mensen, die door dit gestalte voltooid moest worden." Omdat elke
gelovige mens terzijde wordt gestaan door de eerbied en liefde gebiedende dienst van de gezegende
geesten. Deze bereiden voor de gelovigen door hun geloof treden en zetels in diepe rust voor; aan hen
herkent men de gelukkige Moederkerk zelf, die tot de voltooiing van haar schoonheid moet worden
geleid. (II Hil. 40:1/3).
Over degenen, die in het geloof aan de heilige Drie-eenheid door de
Moederkerk wedergeboren worden, terwijl zij zelf ongeschonden blijft.
EQ. 9
"Hierna zag ik zwarte kinderen in de buurt van de aarde als vissen in de lucht bewegen en de
openingen binnengaan van waar het gestalte was doorboord." Dat is de zwartheid van die dwaze
mensen, die nog niet in het bad van de verlossing zijn afgewassen; maar hoewel zij het aardse
liefhebben, zich overal in overgeven en in hunner onbestendigheid hun woning openslaan, bereiken
zij niettemin toch de Moeder van de heiligheid, en wanneer zij de waarde van haar geheimen in
overweging nemen, ontvangen ze hun zegeningen, waardoor ze van de duivel zullen worden
weggerukt en aan God worden teruggegeven. Zo treden zij in de gemeenschap van de kerk binnen,
waarin gelovige mensen tot hun heil zalig gemaakt zullen worden, zodra ze tegen zichzelf zeggen:
"Ik geloof in God" en het overige wat bij het geloven hoort. (II Hil. 41:1/3).
"Zij echter zuchtte en trok hen naar boven naar haar hoofd toe, waar ze uit haar mond tevoorschijn
kwamen, maar ze bleef zelf ongedeerd." Omdat de gezegende Moeder innerlijk diep zucht, wanneer het
doopwater met het chrisma in heiliging door de Heilige Geest wordt ingewijd, zo vaak een mens door
de ware besnijdenis van de geest en het water vernieuwd zal worden. Wanneer hij zo aan de hoogste
gelukzaligheid wordt aangeboden, de oorsprong van allen, en een lid van Christus is geworden, zal hij
door het aanroepen van de Heilige Drie-eenheid gelijk door de mond van de Gezegende Moeder
tot redding herboren worden, terwijl deze Moeder generlei verwonding zal lijden, want zij zal eeuwig in
haar ongeschonden maagdelijkheid blijven, dat wil zeggen, in het katholieke geloof. Zij is uit het
bloed van de ware Lam, haar vertrouwde Bruidegom, voortgekomen, die geboren is uit de zuiverste
maagd zonder enige schending van integriteit. Zo zal ook deze Bruid onaangeroerd blijven, zodat
geen scheuring haar kan bederven. (II Hil. 41:4/8).
Toch zal ze in veel gevallen door slechte mensen achtervolgd moeten worden, maar met de hulp van
haar Bruidegom zal ze zich dapper verdedigen als een maagd, die vaak door duivelse kunsten en
verleidingen van veel mensen in wellustige verlangens uitgedaagd wordt. Maar toch wordt ze door
haar gebeden, die ze voor God uitstort, onmiddelijk bevrijd van haar verleidingen om haar
maagdelijkheid te behouden. Zo verzet ook de kerk zich tegen haar verschrikkelijke misleiders,
namelijk tegen de valse leer der ketters, zowel de Christelijke, als ook de Joodse en heidense, die
hen vijandig gezind zijn en hun maagdelijkheid, het katholieke geloof, willen vernietigen. Maar ze
verzet zich dapper, zodat ze niet verdorven raakt, omdat zij immer maagd was, is en immer blijven
zal. Want door het ware geloof, de grondstof (materia) van haar maagdelijkheid, blijft ze van alle
dwaling onaangetast, net zoals de eer van de kuise maagd in de grondstof (materia) van de kuisheid
van haar lichaam tegenover elke aanraking met verlangen onaangetast blijft. (II Hil. 41:9/13).
Daarom is de kerk ook de maagdelijke moeder van alle gelovigen. Ze ontvangt en baart ze namelijk in
het mysterie of geheimnis van de Heilige Geest, door ze aan God aan te bieden, zodat ze ook kinderen
van God genoemd worden. En net zoals de Heilige Geest de gezegende Moeder overschaduwde, zodat
ze de Zoon van God op wonderbare wijze zonder pijn ontving en baarde en toch maagd bleef, zo
verlicht ook de Heilige Geest die gelukkige Moeder der gelovigen, zodat ze zonder enige bevlekking
in eenvoud haar kinderen ontvangt en baart en maagd blijft. Wat betekent dat? (II Hil. 41:14/17).
Een gelijkenis van balsem, onyx en karbonkel.
ER. 0
Zoals balsem als zweetdruppels uit een boom sijpelt, en als krachtig medicijn die erin aanwezig is uit
een vaas van onyx gegoten wordt; en zoals de heldere glans die ongehinderd uitgaat van een
karbonkel, zo is ook de Zoon van God zonder enige schade berokkende weerstand uit de
Maagd geboren; en zo baart ook de kerk, Zijn bruid, haar kinderen zonder weerstand van dwaling,
terwijl zij toch maagd blijft in de ongereptheid van het geloof. (II Hil. 42:1).
De Heilige Drie-eenheid verschijnt bij de doop in de geopende hemel voor
gedoopten, neemt van hen de zwartheid der zonden af en trekt iedereen een
wit kleed aan.
ER. 1
"En zie, dat heldere licht verscheen weer aan mij met daarin het menselijke gestalte, die geheel door
het roodachtige vuur werd doorstraald (in overeenstemming met het visioen die ik eerder heb gezien),"
dit betekent: De ware Drievuldigheid in ware eenheid, de zeer heldere Vader, en in de Vader Zijn liefste
Zoon, die voor de aanvang der tijden naar Zijn Godheid in de Vader woonde, maar gedurende de tijd in
het vlees, na door de Heilige Geest te zijn ontvangen en uit de Maagd te zijn geboren, zoals je al
eerder in een visioen werd getoond, zo wordt het ook nu aan je getoond om je geloof te versterken.
Want de Heilige Drievuldigheid of Drie-eenheid verschijnt bij de heilige doop aan gedoopten in een
geopende hemel, zodat de gelovige mens dit geloof aanneemt, zoals hij ook die ene God in ware
Drievuldigheid vereren zal, die ook bij het eerste mysterie van de doop verschenen is. (Mar. 1:10/11)
(II Hil. 43:1/2).
"En elk van hen trok zijn zwarte huid van zich af en spreidde deze huid over de weg uit; en ook elk
van hen kleedde zich in een helder wit gewaad en een helder stralend licht opende zich voor hen,
waarbij zij tot ieder van hen woorden van zegenrijke vermaning sprak:" Want de Goddelijke almacht
kijkt naar de harten der mensen, neemt hen, in het bad van de doop, barmhartig het ongeloof van hun
zonden af en werpt ze over de weg heen, die Christus is. Want in Christus is geen dood, in Hem is
echter het Leven door een oprechte belijdenis en de reiniging van zonden. Door Hem wordt elke
gelovige met de stralende glans van het heil bekleed en met Hem wordt hem ook de heerlijkheid
van de gezegende erfenis geopend, waaruit de mens ooit werd verdreven. Hij wordt namelijk met de
woorden van de waarheid gewaarschuwd, om de oude gewoonte van zonde af te leggen en de nieuwe
genadegift voor zijn redding te aanvaarden. (II Hil. 43:3/6).
"De kinderen echter, die door het lichaam van het genoemde gestalte waren gegaan, wandelden in de
glans (van de kerk), die haar omgeven had," dit betekent: degenen van wie de gelukkige moeder door
de bron van de heilige doop de kerk is, zal in de Goddelijke wet, met wie deze moeder verlicht en
versierd is, blijven en het bewaren, zodat ze niet, wanneer zij het ongeloof hebben verworpen, zich
opnieuw met de zonden bevlekken waarvan ze gereinigd waren. (II Hil. 43:7).
De klacht van de kerk over de dwaling van haar kinderen.
ER. 2
"En ze keek hen met goedheid aan en zei met droevige stem: 'Mijn kinderen hier zullen weer tot het
stof terugkeren.'" Want terwijl de heilige Moeder hen met innige liefde (dilectio) liefheeft en uit het
diepste van haar hart met hen medelijden heeft, beklaagt ze zich erover, dat degenen die ze in het bad
van de wedergeboorte heeft gebaard, dat wil zeggen, die in de hemel weer rein zijn geworden,
gierig naar het aardse verlangen en zich wederom met zonden verontreinigen. Hoe komt dat? Omdat
velen het geloof alleen uiterlijk aannemen, maar het innerlijk door middel van verschillende
ondeugden bestrijden, gaan ze hierdoor meer de weg van de dwaling dan de weg van de waarheid
op; niettemin komen veel van hen uit hun dwaling weer tot bezinning, maar ook velen van hen blijven
in hun zondigheid, zoals ook de moeder met haar woorden suggereert, zoals hier wordt vermeld.
(II Hil. 44:1/4).
De mensen zijn twee tekens gegeven om zich te verdedigen.
ER. 3
Men erkent twee tekenen der wetgever die aan de mensen zijn overhandigd, namelijk de besnijdenis
bij de oudvaders en de doop bij de nieuwe leraren. Door hen zijn die mensen onder het juk gezet
gelijk een os in zijn span. Zelfs als hij werd gestraft met een zweep (stekel), zou hij nog steeds
kromme voren maken als hij niet aan het juk gebonden was. (II Hil. 45:1/3).
De gelijkenis met een jongeling.
ER. 4
Het is hetzelfde als wanneer een jongeling een één of andere weg op ging en zijn vader tegen hem zei:
"Blijf op het rechte pad" maar gaf hem echter geen zwaard of andere oorlogsuitrusting ter verdedigen.
Wat zou er dan gebeuren? Ongewapend zou hij vluchten; hij zal het noch wagen noch in staat zijn om
zich tegen het gevaar te verdedigen die hem tegemoetkomt en hem van zijn weg probeert af te houden,
maar hij zal zich verstoppen omdat hij niet met een geducht wapenpanser werd uitgerust, waarmee hij
zich kan verdedigen. Zo zou ook Mijn volk zonder bescherming zijn als zij niet gedoopt waren,
waardoor ze voor hun vijanden als een verschrikkelijk verschijnen, zij die met het chrisma van de
doop zijn verzegeld. Met hem verzet het zich dapper tegen degenen die het vernietigen willen,
namelijk zowel de schare der mensen als ook het leger van de duivel. (II Hil. 46:1/5).
Waarom aan Adam geen dubbele wet kon worden gegeven.
ER. 5
Aan Adam mocht echter geen dubbele wet worden opgelegd. Waarom? Ik gaf hem de wet in de boom,
toen hij naar Me keek in de onschuld van zijn hart. Maar hij verachtte Me, doordat hij met de listige
slang instemde. Dit was zo verderfelijk dat een sterfelijk oog Mij nooit meer zal kunnen zien, zolang
het in deze vergankelijke wereld blijft. Maar omdat Adam Mijn gebod overtreden had, was zijn
geslacht zonder wet tot de tijd, dat degene kwam, die de nobele geboorte van Mijn Zoon
aankondigde. (II Hil. 47:1/6).
De vermaning van de Heilige Geest, die zich openbaarde, bedreigde in Noach
de oude slang, in Abraham trof zij de besnijdenis aan haar kaak en de kerk
boeide haar.
ER. 6
De vermaning van de Heilige Geest toonde zich aan Noach, aangezien het menselijke ras op de rand
van de ondergang stond, toen Ik over de aarde de zondvloed bracht en de ark bouwde, omdat Ik voor
de eeuwigheid voorzag, dat na het slechte geslacht dat zich volledig met pikzwarte zonde had bevlekt,
een nieuw nakomelingsschap zou moeten ontstaan. Want nadat Adam was overleden dwaalde zijn
geslacht, die niet wist dat Ik God ben, en zeiden: "Wie is God? Wie is God?" En toen ontstond in hen al
het kwaad, omdat de oude slang met ontketende kracht tussen hen in rende en hen overhaalde naar
hun eigen wil te handelen. Ze waren namelijk destijds van de ketenen der gebondenheid vrijgelaten,
zodat voor de zondvloed de leer van de Heilige Geest haar (de slang) niet bedreigde, zoals ik
haar bedreigde in Noach. Door hem ontstond een nieuw nakomelingschap, omdat Ik Mijn volk zo
onderwees dat ze deze leer niet zouden vergeten. (II Hil. 48:1/6).
Omdat de leer van de Heilige Geest haar (de slang) eerst in Noach bedreigde, later werd ze bij de
besnijdenis door Abraham aan de kaak verwond, en vervolgens heeft de kerk haar geboeid, dit zal
duren totdat de wereld op de laatste dag zal vergaan. Echter Ik was het, die de duivel voor de
zondvloet toestond, zijn macht in de wereld uit te oefenen vanwege de oude strijd, waarin hij Adam
verslagen had, totdat hij zijn buik met het aas van alle zondigheid gevuld had; en dat liet ik derhalve
toe, omdat Mijn oordeel rechtvaardig is. Daarom verhief Ik mij als een berg in de zondvloed en
doodde Ik de zondaars, maar spaarde na Mijn geheime raadsbesluit Noach, die de duivel niet kon
beroven, omdat hij naar Mijn wil boven de zondvloed stond. En Ik wees in de zondvloed naar de
uitverkoren Spruit, namelijk Mijn Zoon, en kondigde hen een nieuw tijdperk aan, die zwijgend in
de wereld kwam en verkondigde, dat de Heilige Drie-eenheid waarachtig aanbeden moet worden.
Waarom? (II Hil. 48:7/11).
De betekenis van de drie vleugels.
ER. 7
Hij (de Spruit) openbaarde drie vleugels, die de Drie-eenheid aanduiden: daarin zult gij, synagoge,
Mij verloochenen en een vreemd volk zal Mij aannemen; en daardoor zult ook gij, o Abraham,
verheerlijkt worden. (II Hil. 49:1).
O Abraham, gij zijt omgeven door besnijdenis, ommuurd door het oude Verbond en u bent versierd
met het morgenrood van de zon, de kerk. Ik heb u en uw stam de besnijdenis gegeven totdat Mijn
Zoon de zonden van de mensen openlijk vergaf, en waar de vleselijke besnijdenis van de oude voorhuid
achterhaald raakte, toen in de heiliging van het doopbad, mijn Zoon, de bron van de doop, waarachtig
opborrelde. (II Hil. 49:2/3).
Ten tijde van de besnijdenis waren onbesneden mannen wetsovertreders.
ER. 8
Wie echter ten tijde van de besnijding uit jouw stam niet werd besneden, die aan hen destijds werd
geopenbaard, of ze nu jong of oud waren, heeft Mijn Verbond overtreden, met uitzondering van de
vrouwen die de besnijding niet werd opgelegd. Want de vrouw mag niet besneden worden, omdat in
haar lichaam de moederlijke tent verborgen ligt en niet kan worden beroerd, behalve wanneer vlees
zich met vlees verbind en omdat ze onder de heerschappij van de man staat, zoals een knecht onder
zijn heer. (II Hil. 50:1/2).
Aangezien bij de schepping van Adam drie machten zijn aangewezen,
zo zijn er in de mens drie machten voor het voortbrengen van
nakomelingen.
ER. 9
Want de man heeft bij zijn daad drie krachten, namelijk het verlangen, de voortplantingskracht en het
streven. Het verlangen wekt de voortplantingkracht op; daarom is in beiden het streven naar het te
volbrengen werk (cocti laboris) en dat van hun brandende wil. Dit is hoe de drie oorzaken worden
aangegeven in de schepping van Adam. De wil van God vormde in Zijn macht de mens en Hij
volbracht het met grote goedheid, toen Hij zelf de mens naar Zijn beeld en gelijkenis schiep
(Gen. 1:26). Maar erken in de wil van God het verlangen van de man, in de macht van God de
voortplantingskracht van de man en in de goedheid van de wil en de kracht Gods (erken) het streven
naar verlangen en de voortplantingskracht van de man. (II Hil. 51:1/5).
Op deze wijze wordt door de man en de vrouw het menselijke geslacht voortgebracht, omdat ook God
de mens uit het leem der aarde geschapen heeft. Zoals namelijk de aarde in haar kiemkracht
vruchtbare akkerland is, zo is ook de vrouw met de vochtigheid der geboorte voorbestemd om
kinderen te baren. Wat betekent dat? (II Hil. 51:6/9).
De vrouw heeft een tijd waarin haar innerlijke sap naar buiten treedt en zich in het vloeien der
levenskracht (viriditas) de hartstocht in haar verspreidt, anders zou ze de man niet vrijwillig
accepteren, maar door haar (innerlijke) afwijzing tegen hem zal ze niet met zijn wil instemmen en geen
kinderen baren. Want wanneer zij het sap der levenskracht niet in een gloed had, zou ze onvruchtbaar
blijven gelijk een dorre aarde, die niet kan worden gebruikt ten behoeve van de vruchtbaarheid. Maar
zelfs deze vochtige levenskracht van de vrouw heeft niet altijd het vuur van het vurige verlangen in
zich, wanneer ze niet van tevoren door een man aangeraakt is, die de brandende gloed van de lust
herkent, omdat in haar het verlangen niet zo sterk en gloeiend is als bij een man, wiens begeren en het
verwekken van kinderen zo sterk als een leeuw is. Zo heeft hij de macht van het verlangen en de
voortplantingsdaad, terwijl de vrouw de opgave heeft, zich aan het bevel van zijn wil te onderwerpen;
want ze is zelf verantwoordelijk voor het voortbrengen van kinderen, totdat zij hen ter wereld brengt.
(II Hil. 51:10/13).
Een vrouw die uit liefde tot God haar maagdelijkheid bewaard, wordt door
God rijk versierd.
ES. 0
Maar de vrouw die verlangt naar Mijn Zoon en uit liefde voor Hem haar maagdelijkheid wil
behouden, wordt in haar bruidskamer rijkelijk versierd, omdat ze uit liefde (caritas) voor Hem
verdraagt, dat ze niet in het vuur van het gloeiende verlangen zal wegsmelten, maar in kuisheid blijft.
Omdat ze in haar geestelijke huwelijk een man uit vlees veracht en verlangt naar Mijn Zoon, waarin ze
de herinnering aan een man uit vlees verwerpt. O gij kostbare spruiten, o gij lieflijke bloemen, die
zoeter ruiken dan alle andere welriekende geuren, wanneer de broze en gebekkige natuur gelijk het
morgenrood zich tot de echtverbintenis met Mijn Zoon verheft. Ze heeft hem intens lief met een kuise
liefde (dilectio), omdat ze Zijn bruid is en Hij haar bruidegom. Omdat dit soort maagden zeer van
Hem houden, zullen ze in het hemelse rijk worden versierd met bijzondere sieraden. Wat volgt
hieruit? (II Hil. 52:1/6).
Een man die uit liefde tot God afziet van een huwelijksgemeenschap, ontvangt
een aandeel aan het Leven van Gods Zoon.
ES. 1
Wanneer ook de voortplantingskracht van een man afstand doet, om een huwelijk aan te gaan, zodat
de man uit liefde tot Mijn Zoon in zijn jeugdige frisheid als wezen, wanneer hij in de bloei van zijn
voortplantingskracht is, toch nog zijn ledematen in bedwang houdt, zodat ze niet voldoen aan de wens
van het vlees, dan is Mij dat zeer waardevol, omdat de man zo zichzelf overwint. Daarom zal Ik hem
een aandeel geven in de rijkdom van Mijn Zoon en hem als een helder stralende spiegel voor diens
aangezicht stellen, omdat hij de duivel dapper weerstand heeft geboden, die de mensheid door
trouweloosheid met ernstige vervuilingen naar zich toe heeft getrokken. Daarmee het uit zijn strop
ontrukt kon worden, heb Ik Mijn Zoon in de wereld gezonden, die zonder enige vlek der zonde uit de
meest geliefde Maagd werd geboren. Hij bracht de bron des heils of verlossing (de doop), die Hij zelf
als een onschuldige lam geheiligd had, zodat de onreinheid van de oude schuld in Hem kon worden
uitgewist. Wat betekent dat? (II Hil. 53:1/5).
De bitterste onreinheid was het uitwissen van de overtreding van Adam, die Mijn Zoon wegnam, toen
Hij zelf in de bron des heils opsteeg en zo de schare Christenen op edele wijze wijdde, zodat de oude
slang, die de mens had misleid, in Zijn bad verdronk. Op welke manier? De Zoon is in
overeenstemming met de aard van Zijn Vader, ja Hij bewaardt Zijn erfenis. Wat betekent dat? Het
geslacht Adams werd uit het paradijs verdreven vanwege hun overtreding en in het bad der redding
door Mijn Zoon tot het leven teruggeroepen. Hoe? Hij sprak zelf over de ongelovigen, die zich tegen
Mijn geboden verzetten, het Woord des zegens, zodat ze verschrikt in hun geest in berouw om
vergeving vroegen, zoals Mijn dienstknecht Jesaja namens Mij getuigt, door te zeggen:
(II Hil. 53:6/12).
Woorden van de profeet Jesaja.
ES. 2
De zonen uwer verdrukkers zullen deemoedig tot u komen, aan uw voeten zullen al uw versmaders
zich neerwerpen (Jes. 60:14-). Wat betekent dat? O Gij, daar Gij de hemelse vrede en de heldere zon
zijt, door U zal de levende wortel ontspruiten, de wedergeboorte uit geest en water, wanneer men
ijverig naar U zal zoeken, om U te (her)kennen, zij die in het vuil van de goddeloze onreinheid onder
de zwaarste vloek gevangen zaten. Want ze zullen uiteindelijk zelf, als het ware, gebukt onder
vermoeienissen, tot de waarheid en gerechtigheid opstijgen. Hoe komt dat? (II Hil. 54:1/5).
Ze zullen de moederlijke zoetigheid van het ware geloof zuigen, zonder dat ze het met hun eigen
ogen herkennen, maar alleen doordat zij dit met een gelovig vertrouwen aannemen. En wie zijn zij?
Zij zijn degenen die in zonde van hen afstammen, die nooit met vurige liefde naar U hebben gekeken,
maar U hardnekkig teisteren, doordat zij U wreed onderdrukken, alsof U niet hun Heer was, en toch
hebben zij U in goede geaardheid teder liefgehad. (II Hil. 54:6/8).
En daarom zullen zij, als ze het ware geloof hebben gevolgd, U als koning aannemen en U als heer
aanbidden. Ze zullen zich haasten om Uw heilige wegen te volgen, die U hen heeft voorgeschreven,
zodat zij immer met opgeheven handen naar U kijken en U met goede werken tegemoetkomen,
namelijk om U in het geloof te aanschouwen, zonder enige terughoudendheid hierin te hebben. En
dat zullen allen doen die U hiervoor zonder schaamte en ontzag hebben verscheurd en U in haat en
nijd hebben verdeeld, terwijl zij U nu in de spiegel van het geloof gloeiend omarmen. Wat betekent
dat? (II Hil. 54:9/12).
De val van Adam sloot de hemel voor de mens, deze sluiting duurde tot de
tijd van Gods Zoon.
ES. 3
Want de val van Adam sloot de hemel gedurende Mijn onwil, toen de mens Mij verachtte en naar
de sluwe slang luisterde, waardoor ook alle paradijselijke heerlijkheid voor hem werd gesloten.
Deze sluiting duurde totdat Mijn edele Zoon naar Mijn wil de stromende Jordaan binnenging. Daar
schalde genadig Mijn stem, toen Ik zei: "Deze is Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn
welbehagen." (Mar. 1:11). Want dat was Mijn wil, om aan het einde der tijden de mensen door Mijn
Zoon te verlossen, die Mij in de reinste gloed zo aanhangt gelijk honing in een honingraat. Ik zond
Hem daarom ook in de bron, die voor Mij staat als de bron van het levende water, zodat ook Hij, als
bron des heils, die zielen uit de eeuwige dood zou opwekken aan wie vergeving van zonden door
de Heilige Geest in het water zou worden gegeven. Daarom verscheen ook daar de Heilige Geest,
omdat door Hem de gelovigen de vergeving van zonden werden gegeven; daar verwees namelijk de
Heilige Geest, vanwege het mystieke mysterie, in de gestalte van een duif, die van nature
eenvoudig en oprecht is, naar Mijn eniggeboren Zoon. Want ook de Heilige Geest is in eenvoud en
goedheid de nooit verdwijnende gerechtigheid van alle goede mensen. En dat was passend omdat Mijn
Zoon zonder enige smet werd geboren uit een maagd, zodat ook de mens die in de zonde van Man
en Vrouw geboren wordt, zonder zonde heerlijk en glorieus herboren wordt, zoals Mijn Zoon in het
evangelie tot Nikodemus zegt: (II Hil. 55:1/8).
Woorden van het Evangelie.
ES. 4
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wanneer iemand niet uit water en geest herboren wordt, kan hij het
koninkrijk Gods niet ingaan. (Joh. 3:-5). Wat betekent dat? Met aanhoudende zekerheid en niet
met onbestendige vertwijfeling zeg ik je, daar je uit ontbinding geboren bent: De mens die uit
brandende gloed is voortgekomen en in het vergiftige gestalte van het lichaam is gehuld, zal in zijn
milde nalatigheid beschaamd worden, wanneer hij niet in de ware vreugde der nieuwgeborene uit de
wateren der heiliging en de geest der verlichting herboren wordt. Hoe komt dat? De mens wordt
namelijk met levendgevende Geest gelijk water overspoeld; want zoals het water het vuil wegspoelt
en de Geest het levenloze tot leven wekt, zo zal de mens niet in staat zijn om de heilige erfenis van
het koninkrijk Gods zijn Schepper te bemachtigen, wanneer hij niet in de ware wedergeboorte wordt
gereinigd. Want door de eerste zonde van Adam, waarbij de duivel hem listig had bedrogen, is hij
gebonden. Hoe komt dat? (II Hil. 56:1/7).
Net zoals een dief die in het geheim binnendringt en de edele en kostbaarste schat van een koning steelt,
zo sloop zich in deze keel (van Adam) ook de duivel met deze pijnlijke ontvangenis van misleiding
heimelijk naar binnen, zodat hij daar dat kostbare kleinood der heilige onschuld en kuisheid, waarin de
Heilige Geest woont, boosaardig beroofd heeft. Daarom moet zij nu in heiliging door dat bad (de
doop) gereinigd worden. Want die doodbrengende gloed, die het begeren bij de versmelting der
passie doet ontsteken, om de geboden van de almachtige God te overtreden, moet in hem verdronken
worden, Hij die zijn wonderen nooit kwaadwillend verbergt, maar het (dat kleinood) in ongelooflijke
goedheid glorieus openbaart. (II Hil. 56:8/10).
Woorden van de vermanende God.
ES. 5
Luister dus naar Mijn Zoon bij deze uiteenzetting der wedergeboorte (de doop), die een openbaring
van Mijn koninkrijk is, en leer van Hem, om Mijn geboden te vervullen. Handel zo zoals het Mij
welgevallig is en hoed u, zodat de oude slang u niet verleidt. En u zult niet sterven, wanneer u uw
doopverbond bewaart, zoals het ook in de naam van de Heilige Drie-eenheid opgedragen is. En zo
vaak als u ook moge vallen, sta op met oprechte berouw volgens Mijner barmhartigheid van uw
zonden. (II Hil. 57:1/4).
O jullie, Mijn geliefde kinderen, erken de goedheid van jullie Vader, die jullie, bij een oprechte
bekentenis, en met ware vergeving, uit de muil van de duivel heeft bevrijd. Hij heeft jullie alle
goederen gegeven waarmee jullie je moeten inspannen om het hemelse Jeruzalem te bezitten, die
jullie door listig bedrog hebben verloren; want niemand kan zijn verloren erfenis terugwinnen
behalve door het zweet van zijn inspanning. Jullie kunnen echter de hemelse gelukzaligheid, dat wil
zeggen, jullie rechtmatige erfenis, gemakkelijk, door de inachtneming van een kleine wet, weer
verkrijgen. Omdat, zoals eerder gezegd, de Heilige Geest de macht van satan in de doop van de mens
verdrijft, door hem in de wedergeboorte als een nieuwe mens te heiligen, zodat hij de verloren
vreugde kan herwinnen. Wie ook altijd daarna streeft om gered te worden, zal niet worden
teruggewezen om in de reiniging van zijn zonden herboren te worden. (II Hil. 57:5/9).
In de besnijdenis van Abraham werd één lid besneden, bij de doop van
Christus alle leden.
ES. 6
Want Ik gaf de mannelijke nakomelingen van Abraham de besnijdenis van een lid; echter in Mijn
Zoon gebood Ik de mannen en vrouwen van alle volken de besnijding van al hun leden. Op welke
wijze? De besnijdenis van de doop vindt zijn oorsprong in de doop van Mijn Zoon en dat zal zo
blijven tot de laatste dag, en daarna zal haar heiligheid in de eeuwigheid blijven voortbestaan en
geen einde hebben. En degenen die zo in het bad van de doop besneden werden, zullen werkelijk
beschermd worden wanneer zij dit bad door rechtvaardige werken gelovig bewaard hebben. Want of
ze nu jong of oud zijn, Ik zal hen opnemen wanneer zij Mijn verbond bewaard hebben die zij met Mij
gesloten hebben, omdat zij namelijk in Mij geloven en Mij in de ware Drie-eenheid belijden, zij het
zelf of door anderen die voor hen spreken, zoals een kind of een stomme het woord uit een vreemde
mond verlangt; en Ik zal hen in de eeuwigheid niet vernietigen zoals degenen die weigeren deze bron
samen met de werken van het geloof te aanvaarden, naar de leer van Mijn Zoon, zoals dat in het
evangelie staat geschreven. (II Hil. 58:1/5).
Woorden van het evangelie
ES. 7
Wie gelooft en zich laat dopen zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.
(Mar. 16:16). Wat betekent dat? Een mens, die in zijn erkenning, wat zijn innerlijke oog is, dat ziet,
wat voor zijn uiterlijke oog verborgen is en daaraan niet twijfelt, gelooft stellig; en dat is het geloof.
Want wat de mens uiterlijk waarneemt, dat kent hij ook als uiterlijk, en wat hij innerlijk ziet, dat ziet hij
ook op een innerlijke manier. Wanneer derhalve de erkenning van de mens de ongelooflijke Godheid,
die het uiterlijke oog niet mag aanschouwen, gloeiend door de spiegel des levens grijpt, dan worden de
verlangens van het vlees tot op de grond uitgerekt en verstikt. (II Hil. 59:1/5).
Vandaar zucht ook de geest van die mens naar de ware hoogte, wanneer hij de wedergeboorte
ervaart, die de van de Heilige Geest ontvangen Mensenzoon bracht. Moeder Maria ontving Hem niet
van een in het vlees verlangende man, maar uit het geheim des Vaders van allen. En Hij kwam in
goedheid en openbaarde in het water de reinste spiegel, zodat de mens door Hem in de wedergeboorte
leeft. Want net zoals de mens uit het vlees geboren wordt, omdat de Goddelijke macht hem in de vorm
van Adam heeft geschapen, zo vernieuwt de Heilige Geest het leven van de ziel door het te overgieten
met water; Deze neemt de geest van de mens in zich op en brengt hem tot leven, zoals het eerder werd
gewekt in een golf van bloed toen het in het vat van het lichaam zichtbaar werd. Zoals namelijk het
gestalte van de mens daarbij liefdevol gevormd wordt, zodat hij mens genoemd kan worden, zo wordt
de geest van de mens voor de ogen van God in het water tot leven gewekt, zodat God hem tot de
erfenis van het leven erkent. (II Hil. 59:6/10).
Wie daarom de bron des heils met het verbond van gerechtigheid zo aanneemt, vindt in de verlossing
dat leven, omdat hij getrouw geloofde. Maar wie niet geloven wil, is dood, omdat hij de zuchten van
de geest niet kent, waarmee hij naar de hoogten van de hemel moet vliegen, maar er alleen naar
verlangt Hem met blinde ogen te beroeren, daar hij in de verduisterde kennis van het vlees zonder leven
is. Want bij hem ontbreekt de levende onderwijzing, die God de mens heeft ingeblazen, die tegen de
wil van het vlees naar Hem opklimt. Daarom zal hij bij zijn dood vanwege zijn ongeloof veroordeeld
worden, omdat hij het bad des heils heeft afgewezen. Ik heb namelijk noch een tijd nog een volksstam
van deze redding uitgesloten, maar Ik heb deze roeping door Mijn Zoon vriendelijk voor ieder volk
bepaald. (II Hil. 59:11/15).
God neemt in alle tijden en in elke leeftijd van elk geslacht, zowel
mannelijk als vrouwelijk in de doop hen liefdevol op.
ES. 8
Want op elk moment van de voorbijgaande uren (des levens) zal Ik mensen van welk geslacht dan ook
en hoe oud ze ook mogen zijn, man of vrouw, kind of grijsaard, wanneer hij wordt gedoopt in de
houding van toewijding, met behulp van barmhartigheid, opnemen. Ook wijs Ik het doopbad voor een
kind niet af, zoals zekere bedriegers ten onrechte beweren dat Ik een dergelijke presentatie verwerp,
zoals Ik ook in het Oude Testament de besnijdenis van een kind niet verworpen heb, hoewel het noch
met de stem er om vroeg noch met de wil heeft ontvangen, maar alleen zijn ouders het voor hem
voltrokken. (II Hil. 60:1/2).
Zo wijs Ik ook nu in de nieuwe genade van de doop een kind niet af, hoewel het niet met woorden of
met zijn toestemming om vraagt, doen dan alleen zijn ouders dat voor hem. (II Hil. 60:3).
Dat ter ere van de heilige Drie-eenheid zullen drie personen bij de dopeling
terzijde staan, een priester en twee (peetouders), die voor hem het geloof
belijden en die met deze gedoopte persoon geen vleselijke verbinding mogen
aangaan.
ES. 9
En toch zal ieder, wanneer hij naar het heil verlangt, de trouwe belofte vervullen die degenen voor hem
hebben afgelegd, die hem naar de heiligste bron brachten. Tot eer van de Heilige Drie-eenheid moeten
er drie personen zijn, namelijk de priester, die hem (met het doopwater) overgiet, en twee, die voor
hem de geloofsbelijdenis uitspreken. Wie echter op deze wijze door het bad van de doop met de
dopeling verbonden is, mag bij vleselijke voortplanting geen verbinding met de dopeling hebben,
omdat hij met hem door een geestelijk vaderschap verbonden is. Want bij de doop van Mijn Zoon liet
ik, de Vader, Mijn stem klinken; dit duidt op de priester, die bij het bad van de doop de zegen geeft. De
Heilige Geest verscheen in de vorm van een zachtaardig dier (de duif); dat betekent, de man die in de
eenvoud van zijn hart spreekt en bewijst, dat hier een mens gedoopt zal worden. En Mijn Zoon, die
in het vlees als dopeling aanwezig was, wijst, vanwege de gelukkige menswording van Mijn
Eniggeborene, op de vrouw, die als liefdevolle verpleegster Hem bijstaat. Wat? (II Hil. 61:1/7).
Vergelijking met een kind.
ET. 0
Maar net zoals een kind met melk en spijzen, die door anderen voor hem worden fijngemaakt,
lichamelijk wordt gevoed, zo moet hij ook de onderwijzing en de aan hem in de doop verkondigde geloof
met heel zijn hart in acht nemen. Wanneer het niet aan de borst van de moeder zuigt en de fijngemaakte
spijze niet eet, zal het onvermijdelijk sterven; het ontsnapt dus niet aan de wrede dood van de ziel, als
het niet het voedsel van haar welwillende moederkerk opneemt en de woorden van de gelovige leraren,
die hem bij de doop verkondigd werden, niet bewaard. Want het heeft de redding van de ziel en de
gelukzaligheid van het eeuwige leven teruggewezen. En net zoals een kind het lichamelijke voedsel
niet met zijn tanden kan kauwen en een ander het fijnmaakt om het tot zich te kunnen nemen, zodat het
niet sterft, zo moet het ook gebeuren wanneer het bij de doop nog geen woorden heeft om aan Mij te
belijden; Hij zal worden bijgestaan door geestelijke helpers die hem de spijze des levens zullen geven,
dat wil zeggen, die het katholieke geloof verkondigen, zodat het niet in de lus van de eeuwige dood
gevangen wordt. Hoe? (II Hil. 62:1/5).
De Heer geeft Zijn dienstknecht met bevelende stem zijn opdracht, en deze vervult hem in de
benauwdheid van zijn angst door zijn daden; en de moeder onderwijst haar dochter in liefde (caritas)
en deze voert haar woorden in nederigheid uit. Op dezelfde manier moeten degenen die toegewijd zijn
aan geloof de heilswoorden op gepaste wijze voortdragen voor de gedoopten, zodat zij ze uit liefde
voor het hemelse in gelovige toewijding vervullen. (II Hil. 62:6/7).
Alle zonden worden in de doop vergeven.
ET. 1
Want niemand wordt door deze grotere zondelast belast, wanneer hij in de naam van de allerheiligste
Drie-eenheid tot de heilige doop wordt toegelaten, waarbij Ik alle schuld zijner zonden verdelg, zoals
Ik ook bij een kind, dat met het water van de wedergeboorte wordt overgoten, de oude schuld van
Adam afwas. Maar je moet je er niet over verwonderen, o mens, dat in de bron van de doop de
mens van al zijn zonden gerechtvaardigd wordt, zodat hij barmhartig wordt ontheven van de last zijner
zonden. Want dat onschuldige Lam, dat zonder vlek van zonde in de bron van de doop opsteeg, neemt
in de doop door dat grote mysterie van Zijn menswording barmhartig de zondeschuld van de mens
weg. Doch Ik doorschouw en doorzoek alles heel nauwkeurig zowel in deze wereld als ook in de
eeuwigheid, waar de dood van het lichaam niet te vinden is, en waar alles open ligt. Wat betekent
dat? (II Hil. 63:1/5).
De hel komt tot uiting in de werken van de dood, en het eeuwige leven in de werken die tot leven leiden.
Hoezo? De dood wordt door de dood bewezen, want wanneer een mens zonder wroeging en zonder de
barmhartigheid Gods (omdat hij haar immers niet zoekt) naar het rechtvaardig oordeel van God in
zijn zonden sterft, zal zijn dood in de dood van de hel worden onderzocht. (II Hil. 63:6/8).
Zo worden ook degenen, die in de bron des zegens gedoopt worden, in de heiligheid van de tweede
geboorte bevestigd. Echter daar wordt Ik door het uitspreken van de zegen door een priester
aangeroepen, zodat Mijn oren de woorden van het geloof horen, ook al is degene die mij aanroept,
in de banden der zonden. (II Hil. 63:9/10).
Ook wanneer de priester een zondaar is, aanvaardt God nog steeds de
doopdienst van hem.
ET. 2
Want zelfs als deze priester een zondaar is, neem Ik nog steeds de doopdienst van hem aan, wanneer hij
hem, onder aanroeping van Mijn naam, gelovig uitoefent. Zijn zonde zal hem echter veroordelen,
wanneer hij zonder berouw in deze verharding blijft. Ik weiger echter niet de doopviering te
aanvaarden, wanneer hij Mij met woorden van het geloof aangeroepen heeft. Wat betekent dat?
(II Hil. 64:1/4).
De gelijkenis van de rijken.
ET. 3
Wanneer een rijke man een rentmeester heeft die zijn goederen eerlijk aan zijn ondergeschikten
toewijst en zo zijn ambt op betrouwbare wijze uitvoert, en wanneer deze rentmeester zich echter op een
andere manier schuldig maakt, zal zijn heer het dan niet verachten om een dienst van hem aan te nemen;
niettemin zal hij tot hem zeggen: "Je bent vanwege je daad een slechte knecht." Daarom houdt hij het
ook in zijn hart voor strafbaar, neemt echter desalniettemin een dienst der gerechtigheid genadig van
hem aan. Zo laat Ik niet na, daar Ik vele rentmeesters heb, om van een rechtmatig gezalfde priester, die
in zijn ambt trouw blijft, de schenking van Mijn Sacrament te aanvaarden, ofschoon hij in zijn
andere werken moet worden beschuldigd. Vanwege zijn andere onrechtvaardige daden beoordeel Ik
hem als dat hij met Mij in conflict is, maar Ik weiger echter niet, dat van hem te aanvaarden, wat van
Mij is. (II Hil. 65:1/4).
In een noodgeval, wanneer er geen priester aanwezig is, mag elke gelovige
dopen, mits de vorm van de doop gehandhaafd blijft.
ET. 4
Wanneer echter een niet-gedoopte in de mening is dat hij op het punt staat van sterven en gedoopt wil
worden, maar geen priester kan krijgen door wie hij gedoopt zou kunnen worden, dan is hij gedoopt
wanneer iemand hem onder aanroeping van de Drievuldige Majesteit (met water) overgoten heeft. Door
deze overgieting zal hij de vergeving van zonden en de genade van de hemelse gelukzaligheid
ontvangen. Want hij is in het katholieke geloof gedoopt en deze doop kan niet veranderd worden.
(II Hil. 66:1/3).
Zo mag bij deze aanroeping geen van deze drie onuitsprekelijke Personen weggelaten worden. Want
wanneer men uit ongeloof achterwege laat. één van Hen daarbij aanteroepen, dan is het niet de
waarheid die het heil brengt, maar veeleer brengt de vervalsing de misleiding met zich mee. Derhalve
zal bij de aanroeping van deze onuitsprekelijke Drie-eenheid geen van Hen ontbreken, omdat ook bij
de reinste doop van Mijn Zoon de Drie-eenheid niet ontbrak, maar haar wonderen op wonderbaarlijke
wijze daar zelf openbaarde. Daarom zullen ook alle mensen die daarnaar verlangen om gered te
worden, de wedergeboorte van hun leven tot redding ontvangen, en het niet nalaten haar te behouden,
om zo te voorkomen dat ze te gronde gaan. Wamt zoals een miskraam uitgestoten wordt, omdat ze
zonder warmte van het leven te gronde gaat, daar zij noch bij haar ontwikkeling noch bij haar
opwekking met baarmoeder verbonden is, zo blijft ook de mens in doodsgevaar zonder de vertroosting
van de Heilige Geest, die noch in zijn denken noch met zijn doen verbonden is met de sacramenten
van de kerk, die in haar wezen de moeder van alle heiligheid is. (II Hil. 66:4/8).
Dat zullen alle volken horen en begrijpen, die in de wedergeboorte uit Geest en water het koninkrijk
van God betreden willen, naar wat hen in de Heilige Schrift wordt beloofd door de genadegave
van de Heilige Geest. (II Hil. 66:9).
Wie dit met wakende ogen ziet en met open oren hoort, zal Mijn geheimnisvolle woorden, die Mij, de
Levende, ontstromen, omarmen en kussen. (II Hil. 66:10).
Scivias visioen 2.4
ET. 5
En toen zag ik zoiets als een grote ronde toren, die uit één enkele witte steen bestond. Hij had geheel
boven drie vensters waaruit zo'n heldere glans scheen, dat het dak van deze toren, die als een kegel hier
bovenuit torende, in de helderheid van deze glans duidelijker verscheen. De vensters zelf waren rondom
met prachtige smaragden bezet. De toren stond echter als het ware midden achter de rug van het eerder
genoemde vrouwengestalte, zoals een toren op een stadsmuur wordt gezet, zodat door zijn stevigheid
dit gestalte geenszins kon omvallen. (II Hil. 67:1/4).
Ook die kinderen, die door het lichaam van dit gestalte waren gegaan, zoals reeds gezegd werd, zag ik
in grote helderheid oplichten. Sommigen van hen waren vanaf het voorhoofd tot aan de voeten versierd
met een gouden glans, anderen hadden echter één en dezelfde glans, echter zonder dat goud. Van deze
kinderen keken sommigen naar de reine heldere glans, maar anderen echter naar een onrustige
roodachtige schijn, die zich naar het oosten toe uitstrekte. Maar van degenen die naar de reine heldere
glans keken, hadden enigen heldere ogen en krachtige voeten en gingen moedig in de schoot van dit
gestalte rond. Anderen echter, die zieke ogen en zwakke voeten hadden, werden door de wind her en
der neergeworpen. Maar ze hielden een staf in hun handen, zwermden voor het genoemde gestalte en
beroerden haar af en toe, zij het slechts zwak. Anderen echter, die heldere ogen hadden maar zwakke
voeten, zweefden voor het gestalte in de lucht heen en weer. Weer anderen hadden zieke ogen maar
krachtige voeten en gingen reeds dof voor de ogen van dit gestalte derwaarts. Maar van degenen die
naar de onrustige roodachtige gloed keken, liepen degenen die goed waren uitgerust, moedig in het
genoemde gestalte rond. Anderen echter scheurden zich van hen los, bevochten hen en onderdrukten
hun vastgelegde voorschriften. Sommigen van hen keerden door vruchtbare berouw deemoedig naar
hen terug, anderen echter bleven door hun koppigheid negeren in dodelijke arrogantie.
(II Hil. 67:5/15).
En wederom hoorde ik een stem uit de hemel, die tot mij sprak. (II Hil. 67:16).
Iedere gedoopte zal door de zalving van de bisschop getooid en gesterkt
worden.
ET. 6
Net als de nieuwe bruid van het Lam, zij heeft haar oorsprong in de zon van de gerechtigheid, die de
wereld in haar doop geheiligd heeft, na de verlichting door de overstroming in de vuurgloed van de
Heilige Geest tot voltooiing van haar schoonheid versierd en versterkt is, zo moet ook de gelovige
mens, die de wedergeboorte in Geest en water heeft ontvangen, door de zalving van een hogere
leraar getooid en gesterkt worden, zodat hij, gesterkt aan al zijn ledematen voor het bereiken van de
gelukzaligheid, de volle vrucht van de hoogste gerechtigheid voortbrengt en zo de schoonheid van
zijn gedaante ten volle bereikt. (II Hil. 68:1).
Daarom duidt deze toren die je ziet op de brandende gloed van de gaven der Heilige Geest, die de
Vader uit liefde voor Zijn Zoon naar de aarde zond. Zij ontstak de harten van Zijn discipelen door
vurige tongen, waardoor zij in naam van de ware Drie-eenheid sterker werden. Maar het feit dat ze
voor de nederdaling van deze vurige Heilige Geest in hun kamer waren opgesloten, wijst op hun
beperking in het lichaam, waardoor ze te bang waren om Gods rechtvaardigheid te verkondigen en te
zwak om de mishandelingen van hun tegenstanders te verdragen. En omdat ze Mijn Zoon in het vlees
gezien hadden, hadden zij Hem in het vlees lief, omdat hun innerlijke ogen gesloten waren. Daarom
zagen zij destijds niet de voor de hand liggende leer, die zij later over de hele wereld verspreidden
toen zij in de Heilige Geest versterkt werden. Door Zijn afdaling werden zij zo gesterkt, dat ze voor
geen enkele kwelling terugdeinsden, ja zelfs hardnekkig doorstonden. Dat is namelijk de kracht van
deze toren, waardoor de kerk zo versterkt wordt, zodat zij niet verslagen kan worden door enige
vorm van razernij der duivelse woede. (II Hil. 68:2/8).
In het vormsel wordt de onmetelijke en onvergankelijke gelukzaligheid van
de Heilige Geest geschonken.
ET. 7
"En toen zag ik zoiets als een grote ronde toren, die uit één enkele witte steen bestond," dit betekent: De
gelukzaligheid van de Heilige Geest is onmetelijk en levend, en het siert alle schepselen met genade,
zodat geen enkele verderfelijkheid haar in de integriteit van haar volledige gerechtigheid ledigt.
Omdat zij in zich een verzwelgende stroom draagt, zendt zij alle stromen der heiligheid in stralende
helderheid met kracht uit, waarin nooit enige smet te vinden was en is. Want de Heilige Geest zelf is
een gloeiende en stralende helderheid, die nooit aan kracht zal inboeten en de gloeiende deugden zal
doen ontbranden; en daarom wordt door haar alle duisternis verjaagd. (II Hil. 69:1/3).
In het vormsel wordt de onuitsprekelijke Drie-eenheid openbaar en
manifesteert zich in de meest levenskrachtige deugden.
ET. 8
"Hij had geheel boven drie vensters waaruit zo'n heldere glans scheen, dat het dak van deze toren, die
als een kegel hier bovenuit torende, in de helderheid van deze glans duidelijker verscheen.," omdat de
onuitsprekelijke Drie-eenheid in de uitgieting of uitstorting van de buitengewone gaven van de Heilige
Geest zich manifesteert. Want uit deze heilige Drie-eenheid stroomt door de leer van de apostelen
zo'n grote helderheid der rechtvaardigheid, dat daardoor ook de buitengewone sterke macht der
Godheid, die in de majesteit van Zijn almacht onbegrijpelijk is, het sterfelijke schepsel, dat wil zeggen,
de mens, duidelijker bekend wordt gemaakt, echter tot zover, als door het geloof van een diepgelovige
kan worden begrepen. (II Hil. 70:1/2).
"De vensters zelf waren rondom met prachtige smaragden bezet." Want de Drie-eenheid is door
krachtige deugden en door de inspanning van de apostelen, die nooit de droogte van lauwheid
bereikten, overal in de gehele wereld openlijk verkondigd. Op welke wijze? Het is bekend hoe
roofzuchtige wolven hen vanwege hun geloof der waarheid door allerlei ongemakken probeerden te
verscheuren. Daarom werden zij voor de harde uiteenzetting versterkt, zodat zij de kerk zouden
vergrootten door hun strijd, en hen voor de opbouw van het geloof, met krachtige deugden versterkten
en met meerdere verlichtingen versierden. En terwijl de kerk, onder de inspiratie van de Heilige Geest,
er zo door wordt gesterkt, wil en verlangt ze ook, dat in deze zalving haar kinderen worden versierd
met het zegel van de Heilige Geest, zoals de Heilige Geest de harten van de gelovigen met een
ondoorgrondelijke, mysterieuze barmhartigheid doordrongen heeft zodat hij, naar de wil van God, in
vurige tongen op de aarde naar beneden kwam. Daarom zal ook de mens, die door de doop des heils
overgoten is, door de zalving van de verheven leraar (de bischop) bevestigd worden, zoals ook de
kerk op een stevige rots is gesticht. (II Hil. 70:3/9).
De kerk, die door de zalving van de Heilige Geest beschermd is, kan nooit
door een zondefout omver worden geworpen.
ET. 9
"De toren stond echter als het ware midden achter de rug van het eerder genoemde vrouwengestalte,
zoals een toren op een stadsmuur wordt gezet, zodat door zijn stevigheid dit gestalte geenszins kon
omvallen." Want de Heilige Geest heeft op wonderbaarlijke wijze, in de sterke macht van de
menswording, die de ware Bruidegom van de kerk is, zijn wonderen verricht en zo sterk onthuld, de
kerk door Zijn bescherming te verdedigen, dat ze door die kracht, waarmee ze met Zijn vurige gaven
wordt beschermd, nooit door de fout van enige zonde omver zal worden geworpen. Want door de
hemelse bescherming zal ze zich aan de liefde van haar Bruidegom altijd zonder enige smet of rimpel
verheugen, omdat ook Mijn eniggeboren Zoon door de Heilige Geest werd ontvangen en op een
verheven wijze zonder smet uit een maagd werd geboren. Zo sprak Ik ook tot Mozes. (II Hil. 71:1/4).
Woorden van Mozes over datzelfde thema.
EU. 0
"De Here zeide: Zie, bij Mij is plaats, waar gij op de rots kunt staan; wanneer mijn heerlijkheid
voorbijgaat, zal Ik u in de rotsholte zetten en u met Mijn hand bedekken, totdat Ik ben voorbijgegaan.
Dan zal Ik Mijn hand wegnemen en gij zult Mij van achteren zien, maar mijn aangezicht zal niet
gezien worden. (Ex. 33:21/23). Wat betekent dat? Het wonder is nabij, dat volgens Mijn wil vervuld zal
worden. Maar je zult eerst onder de hardheid van de wettelijke voorschriften vechten, zodat je door
uiterlijke tekenen haar kracht kent, waarbij je haar zoetheid en zachtaardigheid, die in Mijn Zoon
openbaar werden, niet zult vinden. En deze hardheid van de wet, die je in Mijn gebod zult opschrijven,
zal zo lang in de hardheid van de versteende harten bestaan, totdat al die eer openbaar zal worden, die
jij en je navolgers aan Mij moeten betalen, totdat Mijn Zoon verschijnt. En wanneer zich dat in de wet,
die je nu opschrijft, wordt vervult, zal Ik verheerlijkt worden en je op een gespleten rots stellen.
Waarom? Ik zal je op de hardheid van de wet zetten, doordat Ik jou door Mijn gebod er boven plaats,
dat wil zeggen, jou lerares der der voortijd zal noemen. Dit zal Mijn Zoon doorboren, doordat Hij ze
meer als jij in geheimnisvolle woorden zal uitleggen, wanneer Ik Hem op de aangewezen tijd naar de
aarde stuur. En daarom zal Zijn kracht je beschermen, omdat Hij zelf scherpere woorden als jij zal
voortbrengen, en de regel in de wetsvoorschriften zal openen, totdat Hij bij Mij terugkeert. Wat
betekent dat? (II Hil. 72:1/12).
Hij zal zo lang de wereld lichamelijk de heilbrengende woorden schenken, totdat Hij in zijn vlees, die
Hij van de Maagd zal aannemen, lichamelijk door de dood heen zal gaan. Dan zal ook Ik Mijn hand
terugtrekken, want Ik zal Hem over de sterren naar Mij toetrekken, door al Zijn geheimen via de
Heilige Geest openbaar te maken, en zo zul je Zijn menswording aanschouwen, zoals men ook een
mens van achteren kan herkennen zonder hem van voren te zien. Want je zult Hem als de
vleesgewordene waarnemen, maar Zijn Godheid zul je niet begrijpen. Maar je zonen zullen Hem
beter zien, en wanneer Hij naar Mij is teruggekeerd, zullen zij erkennen dat Hij zichtbaar onder hen
was. (II Hil. 72:13/16).
De gedoopten worden via de bisschop door de zalving met chrisma versiert.
EU. 1
"Ook die kinderen, die door het lichaam van dit gestalte waren gegaan, zoals reeds gezegd, zag ik in
grote helderheid oplichten." Dit betekent: zij die in de onschuld van een zuiver hart door de bron van de
wedergeboorte een moeder, namelijk de kerk, ontvangen hebben, zoals je is getoond, zijn vanwege de
reiniging van hun zonden kinderen van het licht. "Sommigen van hen waren vanaf het voorhoofd tot
aan de voeten versierd met een gouden glans." Omdat ze vanaf het begin van hun goede werken, tot het
doel der heiligheid, in de zalving van ware gelovigheid, door de hand van de bisschop met het chrisma
versierd worden. Op welke wijze? Zoals goud met edelstenen versierd wordt, waarmee het is gezet, zo
wordt ook door het chrisma, waarmee de gedoopten door de hand van de hogere leraar (die van de
bisschop) gelovig gezalfd zijn, de versiering van de doop openbaar, zoals geschreven staat.
(II Hil. 73:1/6).
Woorden uit het boek der Koningen over hetzelfde thema.
EU. 2
"De koning stak ook de Kedron-beek over en het hele volk bewoog zich over het pad van de
olijfbomen, die naar de woestijn leidde." (II Sam. 15:23). Wat betekent dat? De Zoon van de Maagd,
die over de hele wereld heerst gelijk een aardse koning over het resterende volk, heeft de stortvloedige
wateren van het zaligmakende bad doorschreden, aangezien hij door de vermaningen van de Heilige
Geest met groot verlangen (Luc. 22:15) de weg des heils toont. Wat betekent dat? Hij heeft zelfs de
dood achter Zich gelaten, en liep naar het leven over, toen Hij in de wedergeboorte uit Geest en
water, dat wil zeggen, in de heerlijke versiering der hemelse stad Jeruzalem, die nooit ten onder gaat,
de grootste gelukzaligheid verkondigde. Vandaar trok dat gehele volk, die in Hem geloofde, over dit
verborgen pad, die één woestijn was, verlaten van de schoonheid des erfenis der Goddelijke
gerechtigheid. Door de inspiratie van de Heilige Geest, ging het in de zalving met olie terug tot de
overtreding van Adam, en overwoog, of het tot het heil wilde terugkeren of niet. Want de
zondewonde van de eerste mens moest door de dienst van een priester gezalfd worden. Dat was voor de
Zoon van de Maagd niet nodig, omdat Hij geheel in heiligheid werd ontvangen, zonder dat de schoot
van Zijn moeder werd verwond of onteerd en daardoor in de eer van de maagdelijkheid bleef.
(II Hil. 74:1/9).
Want wat door de wonden der duivelse influistering verzwakt en verward is, moet door de zalving met
olie versterkt en versierd worden, zodat het vernietigende slijn (livor) wordt verwijderd, die het
begeren van het vlees veroorzaakt. (II Hil. 74:10).
Wie gedoopt is maar niet gevormd, bezit wel de helderheid van het doopsel,
maar mist het sieraad van de gloed van de zalving, toegediend door een
hogere kerkleraar.
EU. 3
"Anderen hadden één en dezelfde glans, echter zonder dat goud." Omdat ze alleen worden gereinigd
in het bad van de doop, maar niet de zalving van hun hogere priester met chrisam hebben, die het
teken van de gloeiende Heilige Geest is. Wat betekent dat? De zalving van de vormeling schijnt door
het bisschopsambt als een gave van de Heilige Geest. Na de wedergeboorte in Geest en water moet
zij aan het gelovige volk, door de gave van de Heilige Geest, geschonken worden, wanneer de gelovige
mens op de zekere rots een vaste stand heeft verworven. Hoe? Mijn Zoon ontving de doop aan zijn
lichaam en heiligde haar zo in Zijn vlees, waarin Hij niet gedeeld is, omdat Hij alleen de Zoon der
enige Maagd is. En Hij wordt daarom Mensenzoon genoemd, omdat de Maagd Hem niet van een
man ontving, en Hem daardoor in de onberoerdheid van haar maagdelijkheid baarde. Na het lijden
en de glorie van Zijn opstanding drong Hij, toen Hij tot Mij terugkeerde, met hetzelfde vlees de hemel
binnen. vervolgens verlichtte de Heilige Geest de wereld met een vurige gloed, waarbij Hij de harten
van Zijn discipelen tot alle gerechtigheid versterkte, zoals Hij hun dat bekend maakte, wat voorheen
verborgen was. Hoe? (II Hil. 75:1/11).
De Heilige Geest ontstak hun hart zo, zoals de zon, wanneer zij vanachter een wolk tevoorschijn
komt en haar brandende gloed in haar stralende licht toont. Wat betekent dat? De liefde tot Mijn Zoon
brandde verborgen in hun hart en zo werden ze doordrongen met de gloed van de Heilige Geest en
openbaarde de bovenmatige sterke zon hun leer. Want dit is de getuigenis die de Heilige Geest aan de
kerk bekend heeft gemaakt: De dood kan Gods gerechtigheid niet weerstaan. (II Hil. 75:12/15).
Het vormsel zal tot ere van de Heilige Geest alleen door de bisschoppen
geschonken worden.
EU. 4
Daarom, zonen der waarheid, hoor en onderken het vormsel van de Heilige Geest, die Hij u vriendelijk
aanbiedt in de milde zalving van Zijn leergezag, aangezien Hij de leraar van alle zalving is. En daarom
kan deze zalving tot ere van de Heilige Geest alleen door een bisschop worden geschonken, omdat de
hele hiërachie van de kerk is ingesteld in de Heilige Geest, en daarom is deze zalving de zalving van
de Heilige Geest. (II Hil. 76:1/2).
Daarom heeft ook ieder mens, die de geheimenis van de wedergeboorte tot leven, ontvangen heeft,
wanneer hij niet op deze wijze gezalfd werd, de sieraden van de kerkelijke overvloed niet ontvangen,
volgens welke de kerk, als met de gloed van de Heilige Geest versierd, wordt geopenbaard, zoals
hiervoor is aangegeven. Maar zoals de kerk door de gaven van de Heilige Geest voltooid wordt, zo
zal ook de gelovige mens door de zalving van de Allerhoogste leraar, die een eergebiedende leraar is,
bevestigd worden; want de Heilige Geest opent met Zijn gloed het Christelijke volk op vurige wijze
de betrouwbare leer, en ontsteekt hen. (II Hil. 76:3/4).
Degenen die aan de vormeling de handen oplegt, zal geen vleselijke
voortplanting met hem (of haar) aangaan.
EU. 5
Daarom moeten degenen die de gezalfden bij deze zalving van de Heilige Geest hebben bijgestaan,
niet tot een vergankelijke voortplanting met hem (of haar) verbonden worden, omdat ze in de Heilige
Geest met hem verloofd zijn. Wat betekent dat? Het geloof brengt de mens tot deze zalving, en
derhalve duidt hij dit aan die zijn handen erop legt, hij die niet het vleselijke zoekt, maar naar het
geestelijke streeft. Want Mijn oog ziet de mens, die door zijn werken op de weg naar Mij is.
(II Hil. 77:1/4).
Wie na het doopsel terugkeert naar de duivel, wordt verdoemd tenzij hij
zich bekeerd. Wie evenwel trouw blijft aan het doopsel, wordt door God
opgenomen, daar de kerk voor haar kinderen tot God bidt.
EU. 6
Wanneer jij echter, o mens, Mij na de doop verlaat en tot de duivel terugkeert, zul je daarvoor naar een
rechtvaardig oordeel worden veroordeeld, omdat Ik je de grote gave van het verstand heb gegeven en
in het bad van de doop Mijn barmhartigheid heb getoond. Want allen namelijk die in de doop Mijn
barmhartigheid zoeken, vinden ze rijkelijk vanwege Mijn Zoon, die in de wereld kwam en veel
lijden moest doorstaan. Daarom moet jij, o mens, geduldig de worstelingen van je lichaam en je ziel
verdragen en zal Ik je omwille van Mijn Zoon opnemen. (II Hil. 78:1/3).
Ook mag niemand van het bad der doop uitgesloten worden, daar zij in Mijn naam gelovig zoeken,
want wanneer iemand Mij zoekt, Ik neem hem in liefde aan. Wanneer echter daarna zijn werken
verkeerd zijn, veroordelen zij zelf hem tot de dood. Daarom, o mens, laat je in de wedergeboorte tot
het heil reinigen en met de zalving der heiligheid zalven, vermijd de dood en volg het leven. Want
ook de moeder der gelovigen, de kerk, bidt gelovig voor haar kinderen zodat ze aan de dood
ontsnappen en het leven vinden. Hoezo? Ze heeft namelijk in haar kinderen een smekende stem, die
door God in haar gelegd is, totdat het volledige aantal van haar kinderen in de tent van de hemelse stad
is binnegegaan. En deze stem heeft ze dus, zodat ze Mij, daar Ik voor alle tijden ben, eraan herinnert,
altijd te aanschouwen en daarop te achten, dat Mijn eniggeboren Zoon mens geworden is, zodat Ik
haar kinderen, die ze zelf in de wedergeboorte van Geest en water heeft aangenomen, vanwege de
liefde voor Mijn Zoon, spaar. Want alleen door verlossing kunnen ze het hemelse koninkrijk
binnengaan. (II Hil. 78:4/11).
Drie manieren waarin de kerk als een klaroen schalt.
EU. 7
Daarom roept zij: vrees de Vader, heb de Zoon lief en gloei in de Heilige Geest! Waarom? Deze roep
van haar komt van Mij, de Vader, door Mijn Zoon in de Heilige Geest ingegeven. Hij is de stem, die
in haar klinkt gelijk een klaroen in een stad. En op geen andere manier spreekt ze met haar kinderen.
Deswege wordt ook de Almachtige God zo door Zijn Zoon daartoe aangemoedigd om genadig om te
gaan met de zonden van mensen, die vanwege het berouw zonder verdoemenis verdragen moet
worden, omdat de Zoon van God de mensheid zonder zonde heeft aangenomen. Hij zal zich niet
bekleden met bevlekt vlees, dat uit het zaad der zonde ontvangen wordt, want God is rechtvaardig en
de heerlijkheid van de hemel wordt door geen enkele vlek der zonde beroerd. Want hoe zou het zijn
als een mens, die met immense haat bevlekt is, het hemelse rijk binnenging, wanneer het niet door
Mijn vleesgeworden Zoon zonder bevlekking was geweest? Hij neemt immers de zondaars op die
door bekering gereinigd zijn. En wie kan dat doen buiten God? Daarom wendt de kerk zich ook tot haar
kinderen en voedt ze met moederlijke liefde (dilectio). (II Hil. 79:1/11).
De grote verscheidenheid aan gedoopten.
EU. 8
"Van deze kinderen keken sommigen naar de reine heldere glans, maar anderen echter naar een
onrustige roodachtige schijn, die zich naar het oosten toe uitstrekte," dit betekent: van de kinderen der
kerk, die hen in de onschuld van hun integriteit door de kracht van God baren, merken sommigen de
zuiverheid van het geestelijke leven op, die in de stralende kracht straalt, doordat zij uit liefde tot de
ware Zon dat aardse met voeten vertrappen. Echter sommigen van hen, die veel vergankelijk vermogen
bezitten, die vele verschillende ondeugden verwarren, en toch trouw in het juiste geloof gloeien,
zuchten ook vanwege het hemelse loon naar de eeuwigheid. "Maar van degenen die naar de reine
heldere glans keken, hadden enigen heldere ogen en krachtige voeten en gingen moedig in de schoot van
dit gestalte rond." Aangezien zij deze hemelse dingen zoeken, richten zij de blik op de juiste
beschouwing en zetten de stap naar een goede voltooiing, naar de geboden van God. Zo wandelen zij in
de innige omarming met de moederlijke liefde, omdat ze noch in het vergankelijke noch in het
eeuwige hun toegewijde houding verminderen. (II Hil. 80:1/5).
"Anderen echter, die zieke ogen en zwakke voeten hadden," dit omdat ze noch een duidelijke
bedoeling noch een daadkrachtige uitvoering hebben in het werk der volmaaktheid en "werden door
de wind her en der neergeworpen." Want door verschillende verzoekingen van arrogantie worden ze
gedreven tot inconsistent gedrag. (II Hil. 80:6/7).
"Maar ze hielden een staf in hun handen, zwermden voor het genoemde getalte en beroerden haar af en
toe, zij het slechts zwak." Omdat ze oprecht vertrouwen stellen in hun eigen werken, tonen ze zich aan
de kerk van God met valse praatjes en geven hen soms dwaas de schuld door hun wereldse slimheid.
Terwijl zij door hun schijnheilige voorwendsels voor de ogen van mensen als wijs verschijnen,
worden zij bij God door hun ijdele roem tot dwazen. (II Hil. 80:8/10).
"Anderen echter, die heldere ogen hadden maar zwakke voeten, zweefden voor het gestalte in de lucht
heen en weer." Want hoewel door de beschouwing hen de Goddelijke geboden bekend zijn, hinken ze
toch met hun voet om ze te vervullen, en tonen zich zo aan de bruid van Christus door heen en weer te
lopen in hun onbestendigheid. Want ze zoeken de wijsheid in een schaduwbeeld en menen haar in hun
macht te hebben, voordat het hen in hun hart beroerd, zodat zij geen kracht van haar ontvangen.
(II Hil. 80:11/13).
"Weer anderen hadden zieke ogen maar krachtige voeten en gingen reeds dof voor de ogen van dit
gestalte derwaats." Deze laatsten hebben een zwakke ijver voor het goede werk, terwijl ze toch moedig
vorderingen moeten maken in de werken van gerechtigheid. Maar in de voorschriften van de kerk lopen
ze niet onbevangen, omdat ze hun zin meer op het aardse dan op het hemelse richten. Daarom zijn
ze voor God dwaas, omdat ze met wereldse wijsheid willen begrijpen, wat ze niet kunnen realiseren.
(II Hil. 80:14/17).
"Maar van degenen die naar de onrustige roodachtige gloed keken, liepen degenen die goed waren
uitgerust, moedig in het genoemde gestalte rond." Want hoewel ze aardse goederen bezitten, dragen ze
toch in de schoot van de kerk de sieraden der vermoeienissen; ze minachten het niet om de voet van
de gerechtigheid op de Goddelijke wet te zetten, door de geboden van God in acht nemen, vreemden
op te nemen, de naakte te kleden en de hongerigen te spijzigen. (II Hil. 80:18/19).
O hoe gelukkig zijn zij, want ze nemen op deze wijze God op, en daarom woont ook Hij zelf bij hen!
(II Hil. 80:20).
"Anderen echter scheurden zich van hen los, bevochten hen en onderdrukten hun vastgestelde
voorschriften." Want zij verlaten de moederschoot en de zoete voeding van de kerk, vermoeien zich
met verschillende fouten en verscheuren hun wetten die God door verschillende onderdrukkingen heeft
ingesteld. Sommigen van hen keerden door vruchtbare berouw deemoedig naar hen terug." Want ze
straffen zichzelf door waardige bekering voor dat, waarin ze zwaar gefaald hebben, om zo weer tot leven
gewekt te worden. "Anderen echter bleven door hun koppigheid negeren in dodelijke arrogantie."
Want ze schatten het leven te gering in, en omdat hun hart verhard is, nemen ze vanwege hun
hardnekkige onbegrip het doodsoordeel op zich, zoals Ezechiël dat in zijn geheimnisvolle visioen
zegt. (II Hil. 80:21/26).
Woorden van Ezechiël over datzelfde thema.
EU. 9
"De koning zal rouw bedrijven en de vorst zal zich in ontzetting hullen en de handen van het volk
des lands zullen van schrik verlamd zijn. Overeenkomstig hun wandel zal Ik hun doen, naar hun
gedragingen zal Ik hen richten. En zij zullen weten, dat Ik de Here ben." (Eze. 7:27). Wat betekent dat?
Wanneer de ziel, waarin de koninklijke rede verblijft, voelt, dat de lust tot zondigen daar is, stemt ze er
slechts jammerlijk mee in, omdat ze het kwaad noemt. Hoezo? Omdat in de rede, wijsheid en kennis
door God worden ingeblazen; en hoewel zij met het lichaam instemt, beschouwt ze het kwaad als
ongepast, omdat ze weet dat het niet goed is. (II Hil. 81:1/7).
Wanneer zij door haar doen haar vlees bevlekt, zucht ze diep en verlangt ze naar God. En wanneer zij
onder verwaandheid of arrogantie een misdaad pleegt, zal het lichaam als een beschamende vorst
in ontzetting gehuld worden, omdat het zijn heerschappij in onreinheid uitoefent. Want zoals de mens
lijdt wanneer hij armoedige kleding draagt, zo treurt hij ook wanneer hij tot zijn eigen schaamte een
slechte reputatie heeft. Daarom worden ook deze mensen met hun verkeerde werken, die door hun
slechte daden op de grond zijn geworpen, door de hemelse geboden verward. Omdat ze niet het
gewaad van de redding dragen, dat wil zeggen, ze hebben niet de gelukzaligheid in de verbinding met
God. Wie namelijk dit geluk mist, zal in vreselijke verwarring vallen. En daarom zal Ik naar hen
handelen naar de weg van de ongerechtigheid, waarop zij immer verblijven, dat wil zeggen, omdat ze
de weg van de zonde volgen, en wanneer ze door de Heilige Geest worden vermaand, zij de
gerechtigheid op de weg van hun hart niet aannemen. Zo zal Ik met hen omgaan, door hen geen
barmhartigheid te tonen; want, omdat ze geen goede inzichten hebben vrezen ze Mij niet, maar
verachten Mij in razende woede, Ik, de Schepper van het heelal, en ze doen wat willen.
(II Hil. 81:8/15).
Daarom zal Ik ze ook naar hun eigen besluiten richten, die hun daden zijn, die zij naar hun eigen
verlangen hebben begaan. Ik zal hen niet de beloning van de gelukzaligheid geven, maar hen de
straffen in het verderf voor hun ogen tonen, omdat ze Mij geen eer hebben bewezen. En daardoor
zullen ze tot inzicht komen dat niemand hen zal kunnen bevrijden behalve Ik, daar Ik de Heer
over alles ben. (II Hil. 81:16/18).
Wie dit met wakende ogen ziet en met open oren hoort, zal Mijn geheimnisvolle woorden, die Mij, de
Levende, ontstromen, omarmen en kussen. (II Hil. 81:19).
Scivias visioen 2.5
EV. 0
Daarna zag ik dat een sneeuwwitte, gelijk aan een kristalheldere glans het genoemde vrouwengestalte
van de kruin tot de keel omstraalde. Maar van de keel tot haar navel was zij met een andere
roodachtige glans omgeven, waarbij van de keel tot de borst gelijk het morgenrood, echter vanaf de
borst tot de navel gelijk aan purper die met hyacint vermengd was. En waar zij als het morgenrood
schitterde, verspreidde de gloed zich tot aan de hemelse geheimenissen uit. Daarin verscheen
een buitengewoon mooi gestalte van een meisje met onbedekt hoofd en zwartachtig haar; ze was
gekleed met een rode tuniek, die tot op haar voeten neerdaalde. (II Hil. 82:1/4).
En ik hoorde een stem in de hemel tot mij spreken: "Dat is de bloesem in het hemelse Sion, de moeder
en de bloesem der rozen en de lelie der dalen. O jij bloesem, jij zult met de Zoon van de almachtige
Koning in de echt verbonden worden, want jij, wanneer jij in jouw tijd gesterkt bent, zult een zeer
bekend nageslacht voortbrengen." (II Hil. 82:5/6).
En rondom dit meisje zag ik een geweldige schare van mensen staan, stralender dan de zon. Ze
waren allen wonderbaarlijk met goud en edelstenen versierd. Sommigen van hen waren ook aan hun
hoofd met helderwitte sluiers omgeven, die vervolgens met een gouden hoofdband versierd waren.
Boven hun kruin verscheen het gelijkenisbeeld der heerlijkheid van de onuitsprekelijke Drie-eenheid,
zoals het mij verder naar boven toe zinnebeeldig werd getoond, die als het ware als een kogel in deze
sluiers was gedrukt. Op haar voorhoofd verscheen het Lam Gods, aan haar hals een menselijk
gestalte, aan het rechteroor een cherubijn en aan haar linkeroor een ander engelachtig gestalte, zodat
zich het beeld toonde van de heerlijkheid der hemelse Drie-eenheid, die zich als het ware in een
gouden straal zich over deze gestalten verspreidde. Maar onder hen verschenen anderen, die een
mijter op hun hoofd en het pallium episcopaat op hun schouders droegen. (II Hil. 82:7/12).
En wederom hoorde Ik de stem uit de hoogte spreken: "Dit zijn de dochters van Sion en bij hen is het
citerspel der zangers en alle soorten van muziek als ook de stem van alle jubel en de vreugde der
vreugden." (II Hil. 82:13).
Echter onder deze glans, waar het als het morgenrood scheen, zag ik tussen hemel en aarde de dikste
duisternis opdoemen, die zo verschrikkelijk was dat het met geen menselijke tong kon worden
uitgedrukt. (II Hil. 82:14).
En opnieuw hoorde ik een stem uit de hemel zeggen: "Wanneer de Zoon van God niet aan het kruis had
geleden, zou die duisternis het op geen enkele manier toelaten, dat de mens tot de hemelse heerlijkheid
zou reiken."(II Hil. 82:15).
Waar echter deze glans scheen gelijk purper vermengd met hyacint, omgaf het het genoemde
vrouwengestalte sterk. Echter een andere glans had gelijk een stralende witte wolk dit gestalte vanaf
de navel naar beneden toe eerbiedig omgeven, waar zij nog niet voltooid was. En deze drievoudige
glans verspreidde zich ver om dit gestalte uit, en maakte zeer vele zitplaatsen en treden zichtbaar, die
hierin goed passend waren gerangschikt. (II Hil. 82:16/18).
Maar toen ik dat zag, viel ik door voor mij een te groot sidderen, dat mij bevolen had, machteloos op
de grond en kon niemand antwoorden. En zie, daar beroerde mij een felle glans gelijk een hand,
waardoor ik mijn kracht en spraak herwon. En opnieuw hoorde ik deze stem tot mij spreken:
(II Hil. 82:19/21).
"Dat zijn grote geheimen. Aanschouw toch de zon, de maan en de sterren. Ik heb de zon gevormd
om overdag te schijnen en de maan en sterren om 's nachts te schijnen. De zon echter duidt Mijn Zoon
aan, die uit Mijn hart is voortgekomen en de wereld verlichtte toen Hij uit de Maagd werd geboren,
zoals ook de zon naar voren komt en de wereld verlicht, wanneer zij tegen het einde van de nacht
opkomt. De maan duidt echter de kerk aan, die in een waar hemels huwelijk met Mijn Zoon
verbonden is. En zoals de maan altijd het wassen en afnemen in zich draagt, en niet uit zichzelf gloeit,
maar wordt ontstoken door het licht van de zon, zo bevindt ook de kerk zich in een afwisselende
cirkelvormige baan. Want hun kinderen maken vaak vorderingen in deugden, maar zij vermoeien
zich in tegenspraak met hun gebruiken en in afleiding door wederwaardigheden, zodat zij (de
kerk) vaak in haar (geloofs) geheimen door woedende wolven wordt aangevallen, namelijk door
kwaadaardige mensen, slechte Christenen of door joden en heidenen. En daarbij wordt zij niet door
zichzelf tot kracht aangewakkerd om dat te verdragen, maar zij wordt in Mij door Mijn Zoon verlicht,
zodat zij in het goede blijft. De sterren echter, die zich in hun helderheid onderscheiden, duiden de
leden van de verschillende niveaus van de kerkelijke levens aan." (II Hil. 82:22/30).
De apostelen en hun opvolgers, de zalvenden, dat wil zeggen, de priesters,
omgeven de kerk met hun instructies met stralende glans.
EV. 1
"Daarna zag ik dat een sneeuwwitte, gelijk aan een kristalheldere glans het genoemde vrouwengestalte
van de kruin tot de keel omstraalde. Want de apostolische leer omgeeft de kerk, de ongeschonden bruid.
Zij heeft de reinste menswording verkondigd van Degene, die van de hemel in de schoot van de Maagd
afdaalde en de sterkste en meest stralende spiegel van alle gelovigen is. Want deze leer omgaf de kerk
vanaf het begin, zodra de bouw ervan begon, tot de tijd dat men de spijze des levens moedig kon
opnemen, waarbij zij deze heerlijk omstraalde. Op welke manier? (II Hil. 83:1/5).
De apostolische leer omstraalde de kerk bij haar hoofd, zodra de apostelen haar met hun predikingen
begonnen op te bouwen, namelijk als zij door verschillende gebieden trokken en medearbeiders
verzamelden, die zij (de kerk) in het katholieke geloof moesten versterken en die voor de hele
kerkelijke orde voor priesters en bisschoppen moesten zorgen, die de rechten van getrouwde mannen
en vrouwen en andere dergelijke aangelegenheden zouden bepalen. Daarom volgen de priesters
dezelfde leer na, waarbij zij overeenkomsten hebben met de priesters van het Oude Testament, die onder
de wet van de besnijdenis werkzaam waren, om het volk met innerlijke (geestelijke) spijzen te voeden;
daarom kozen de apostelen ook voor staten, waarmee zij onder Goddelijke inspiratie de kerk uitrusten.
Wat betekent dat? (II Hil. 83:6/8).
Want hun opvolgers trekken als hun vertegenwoordigers met hun genezende zalven (het Woord van
God) gelovig door de straten, dorpen, steden en andere gebieden en landen, en verkondigen het volk
de Goddelijke wet. Zij zijn namelijk de uitverkoren vaders en bestuurders, die elk volk met
onderwijzing de kerkelijke leer brengt en hen de spijze des levens schenken. Daarom moeten ze zich in
hun leven zo gedragen dat Mijn schapen niet door hun werken schade lijden, maar hen op de juiste
manier achterna lopen. (II Hil. 83:9/11).
Want zij (de priesters) hebben de taak, om het volk openlijk de spijze des levens aan te reiken en bij een
ieder bedachtzaam de geloofsplicht ordelijk in te richten, waarbij zij zichzelf zo in acht nemen, dat zij
geen vleselijke verbinding nastreven. Want ze zijn verplicht om de gelovigen de geestelijke spijze aan te
reiken en ook God het onbevlekte offer te brengen, zoals over Hem werd aangeduid in de onschuldige
Abel, zoals geschreven staat. (II Hil. 83:12/13).
Het voorbeeld van Abel
EV. 2
"Ook Abel bracht er één van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet;" (Gen. 4:4). Wat betekent
dat? Aan het begin van de wereld scheen de heiligheid der koninklijke openbaring op hem, daar hij in
zijn leven onschuldig was, terwijl de gave van de Almachtige God krachtig de hemel beroerde, maar
niet de aarde. Hoe kwam dat? Abel bracht namelijk in zijn rechtschapenheid God de zuivere bedoeling
van zijn wil daar, toen hij in zijn hart overwoog, Hem de eerstelingsgave uit zijn bezit te offeren en dat
ook in zijn volmaakte werk vervulde. Zo eerde hij zijn hemelse Vader en bewees Hem de eer die hij
verschuldigd was. (II Hil. 84:1/6).
Hoe Abel zijn kudde runde en hoe hij voor zijn herders zorgde en hoe hij ook van hun eerstelingen
en het voedzame vet van deze eerstelingenmet met eenvoudige toewijding aan God offerde, zo zullen
daarom ook de genoemde zalvers, die de kinderen van de kerk, dat wil zeggen, de schapen van
Christus leiden naar Zijn opdracht, door ze met de woorden van de kerkelijke leer en tucht
deugdelijk op te voeden, en ze voor de belagingen van de oude vijand dapper te beschermen; en
evenzo zullen zij in oprechte gezindheid Hem, die alles ziet, enkele gaven aanbieden. Op welke
manier? (II Hil. 84:7/8).
Omdat zij deze niet in elk opzicht perfect kunnen maken, moeten ze toch wat fruit, dat van hen komt,
God aanbieden, namelijk eerst de juiste intentie van hun wil, als het ware als een eenvoudige spruit
uit de eerstelingen van hun kudde, en dan zulks in deze wil volbrachte werk van hun handelen, als het
ware, als zoete vrucht van haar vet. Waardoor kwam het dat Abel God zo toegewijd vereerde? Zijn
intacte kuisheid had hem zo toegewijd gemaakt. (II Hil. 84:9/11).
De dienaren van de kerk moeten de kuisheid bewaren.
EV. 3
Daarom moeten degenen, die door die inwijding daartoe zijn ingezet, God dat heiligste offer brengen,
in de lieflijkheid der kuisheid en tot Zijn altaar naderen. Want wanneer zij zelf de grondleggers van
het verderf of corruptie zijn, hoe kunnen zij dan met een door verderfelijke ingestelde hand tot het
heilzame medicijn reiken. Opdat zij de anderen des te vrijmoediger het heilbrengende medicijn kunnen
aanreiken, wil Ik derhalve, dat zij Mijn Zoon in de liefde tot de kuisheid standvastig navolgen. Maar
wanneer zij zijn gevallen zullen ze zich haasten om zo snel mogelijk door berouw op te staan en
onmiddelijk de schande van de zonde als het ware naakt te ontvluchten, doordat zij naar het heilzame
medicijn verlangen en zo Abel gelovig volgen, wiens offer God aangenaam was. (II Hil. 85:1/4).
Degenen van hen die zich onderwerpen aan een kloosterregel, zonder het
priesterschap te hebben, verwerven hemels loon.
EV. 4
Maar degenen die, uit liefde voor Mijn Zoon, zich in beperking houden door zich te onderwerpen
aan de regel van hun superieuren, die ze op Mijn ingevingen geprezen hebben, volgen, zonder het
priesterschap te hebben, verdienen niettemin met deze priesters, ook al delen zij de lasten van hun
zorgen niet, het hemelse loon in de uitverkozen stad, omdat zij vanwege de eeuwige beloning aan
hun superieuren onderworpen waren. (II Hil. 86:1).
De staat van de edelste volmaaktheid der zalige maagdelijkheid.
EV. 5
"Maar van de keel tot haar navel was zij met een andere roodachtige glans omgeven," dit betekent: na
de instructie van de apostelen, toen de kerk zo versterkt werd dat zij de heilbrengende spijze waarlijk
kon onderscheiden en zij in haar innerlijke kracht in staat was om het op te nemen, verhief de edelste
perfectie zich in de kerkelijke orde. Hij proefde in gloeiende liefde de hemelse zoetigheid en doordat
hij zich in de strengste tucht nam, streefde hij naar een omgording met bijzondere sterkte. Hij had geen
aandeel in de bitterheid van het vlees, omdat hij afstand heeft gedaan van de band der menselijke
vereniging. Hoe? (II Hil. 87:1/4).
"Waarbij van de keel tot de borst gelijk het morgenrood," omdat deze perfectie zich van het proeven
der wonderbaarlijke opwekking tot de zoete voeding van de religieuze orde in de gelukzaligheid der
maagdelijkheid uitgebreid heeft, "echter vanaf de borst tot de navel gelijk aan purper die met hyacint
vermengd was." Want zij (de perfectie of vervolmaaktheid) heeft zich vanaf de voortreffelijke
onderwijzingen (noviciaat) tot de verplichting tot innerlijke kuisheid bewapend, namelijk doordat zij
het lijden van Mijn Zoon navolging gaf, omwille van de hemelse liefde, die zij gelovig in haar hart
droeg. "En waar zij als het morgenrood schitterde, verspreidde de gloed zich tot aan de hemelse
geheimenissen uit." Omdat deze perfectie, die in de ere van de maagdelijkheid bloeit, haar kracht niet
richt naar onderen, naar het aardse, maar op wonderbaarlijke wijze naar boven, tot dat, wat het
hemelse is. (II Hil. 87:5/8).
Het meisjesachtige gestalte.
EV. 6
"Daarin verscheen een buitengewoon mooi gestale van een meisje met onbedekt hoofd en
zwartachtig haar." Dat is het licht van de maagdelijkheid, die van alle bevlekking der menselijke
begeerte onaangetast is gebleven. Haar ziel is vrij van elke keten der verderf, maar toch is ze nog steeds
niet in staat om de kwelling van de duistere gedachten in haar kinderen volledig weg te nemen, die ze
desondanks dapper bestrijdt, om hen zo bij te staan. "Ze was gekleed met een rode tuniek, die tot
op haar voeten neerdaalde." Omdat ze in het zweet van haar inspanningen in deugdzame werken
verharde met als doel tot volledige zalige perfectie te komen; omringd door verschillende deugden,
bootst zij na wie de volheid van de heiligheid is. Zij is ook, zoals je in het geheim van het hemelse
licht getoond werd, de edelste spruit in het hemelse Jeruzalem, namelijk de roem en de sier van ieder,
die uit liefde voor de maagdelijkheid haar bloed vergoten hebben en die ook in de glans der
deemoedigheid voor Christus hun maagdelijkheid bewaarden en nu in zoete vrede rusten. Want ze is
met de Zoon van de Almachtige God, de Koning van het heelal, getrouwd en heeft Hem het edelste
nakomelingsschap gegeven, namelijk het voortreffelijke koor der maagden, toen zij in vrede van de
kerk bloeide en versterkt werd. (II Hil. 88:1/7).
De wonderbaarlijk versierde schare, die haar omringt.
EV. 7
"En rondom dit meisje zag ik een geweldige schare van mensen staan, stralender dan de zon. Ze
waren allen wonderbaarlijk met goud en edelstenen versierd,"dit betekent: Het verheven koor der
maagden omhelst de nobele maagdelijkheid in een stralende omhelzing; zij allen stralen voor God in
een stralender heiligheid, dan dat de zon op aarde verschijnt. Omdat ze zichzelf met voeten betraden,
hebben ze de dood manmoedig verslagen en worden daarom ook vanwege de verlichte werken, die zij
moedig voor Christus volbracht hebben, met de hoogste wijsheid wonderbaarlijk en sierlijk versierd.
"Sommigen van hen waren ook aan hun hoofd met helderwitte sluiers omgeven, die vervolgens
met gouden hoofdband versierd waren." Want zij, die in de heerlijkheid der maagdelijkheid schijnen,
wijzen hierop, dat degenen die streven naar de sier van de maagdelijkheid hun gedachten
beschermen tegen elke schadelijke gloed, en gezegend met de wonderbaarlijkste gloed der
kuisheid, gelovig de glans van de onschuld zullen grijpen. (II Hil. 89:1/5).
"Boven hun kruin verscheen het gelijkenisbeeld der heerlijkheid van de onuitsprekelijke Drie-eenheid,
zoals het mij verder naar boven toe zinnebeeldig werd getoond, die als het ware als een kogel in deze
sluiers was gedrukt." Want ze tonen aan, dat de intentie van de mens de eer van de glorieuze Goddelijke
Drie-eenheid, zoals je die in de openbaring der geheimenissen waarachtig van tevoren werd getoond, in
de omarming der liefde en in de volharding der kuisheid moet bewaren. (II Hil. 89:6/7).
"Op haar voorhoofd verscheen het Lam Gods, aan haar hals een menselijk gestalte, aan het rechteroor
een cherubijn en aan haar linkeroor een ander engelachtig gestalte." Dit maakt duidelijk, dat zij in hun
eerbiedige kuisheid de zachtaardigheid van Gods Zoon zullen navolgen, de overmoed van hun trotse
nek zullen afleggen en zichzelf als gebrekkig zullen beschouwen. Bij het gedijen van hun gehoor
omvatten zij de ware, onvergankelijke kennis, en wanneer bij dit horen een wederwaardigheid heeft
toegeslagen, zoeken ze de bescherming van de engelen, "zodat zich het beeld toonde van de heerlijkheid
der hemelse Drie-eenheid, die zich als het ware in een gouden straal over deze gestalen verspreidde,"
omdat de onuitsprekelijke Drie-eenheid niet ophoudt, in de gelovige mensen, die naar de deugden
streven en de duivelse verleidingen ontvluchten, wonder op wonder hun diepgaande wijsheid
bewerken. (II Hil. 89:8/10).
"Maar onder hen verschenen anderen, die een mijter op hun hoofd en het pallium episcopaat op hun
schouders droegen." Want onder degenen, die in de ere van de maagdelijkheid stralen, verblijven ook
enigen in de hemelse stad, die de waardigheid van de oudvaders en de eer van het hogere leergezag in
de wereld daadkrachtig in zich hadden en toch de sier van de maagdelijkheid niet verloren hebben.
Daarom worden, zoals je hoort, ook al degenen die met zuchten voor de hemelse liefde hun maagdelijk
bewaard hebben, in de hemelse woning, 'dochters van Sion' genoemd. Want ze hebben Mijn Zoon, de
bloei van de maagdelijkheid, nagebootst. En daarom zijn bij hen de zachte klanken der engelen, de
kiem aller tonen, als ook de zwevende kostbaarheden der gelukkige zielen en de gouden aanblik van
fonkelende edelstenen en paarlen. Hoezo? Omdat zij dat van de Zoon van God ontvangen, de klank die
van Zijn troon uitgaat, waarin het hele koor der maagden met groot verlangen mee instemt; dat wil
zeggen, doordat zij namelijk dat nieuwe lied meezingen, zoals de geliefde maagdelijke Johannes
getuigt, wanneer hij zegt: (II Hil. 89:11/17).
Woorden van Johannes over datzelfde thema.
EV. 8
"En zij zongen een nieuw lied voor de troon, voor de vier levende wezens en de oudsten"
(Op. Joh. 14:3). Wat betekent dat? In de gelovigen, die in goede bedoelingen de kuisheid omarmen
en hun maagdelijkheid uit liefde voor God ongedeerd bewaren, brengt hun goede wil wonderwel lof
voor haar Schepper naar voren. Hoezo? In het morgenrood van de maagdelijkheid, die immer de
Zoon van God aanhangt, is machtige lof verborgen; geen aardse plicht en geen bindende wet kan zich
ertegen verzetten. Met jubelende stem (Ps. 41:5) zingt ze ter ere van God het hemelse lied. Op welke
manier? (II Hil. 90:1/7).
Omdat dit lied een snelle loop heeft, komt het in de nieuwe vrijheid op wonderbaarlijke wijze naar
voren. Voordat de eniggeboren Zoon van God, de ware bloem van de maagdelijkheid, na Zijn
menswording van de aarde naar de hemel terugkeerde en zich zette aan de rechterhand van de Vader,
werd het niet gehoord. Maar zoals men nieuwe gebruiken, die men voorheen niet kende, wanneer men
ze ziet, met verbazing aanschouwd, zo vernam men nu in de hemel dit nieuwe mysterie, dat nog niet
eerder was gehoord. Het weerklonk ter ere van de maagdelijkheid voor de majesteit Gods, want God
kon dat doen, en (het weerklonk) voor de raderen die de vier delen der aarde doorliepen en de waarheid
met alle gerechtigheid en mensvriendelijkheid des Verlossers uitvoerden, gelijk de vier levende
wezens in het Nieuwe Testament, en voor de oudsten, die met de Heilige Geest vervuld, de weg van de
deugdzaamheid aan die mensen op hun levensweg toonden. Wat betekent dat? Omdat God in de
nieuwe genade de strengheid van het Oude Verbond verlicht heeft. (II Hil. 90:8/13).
Het is verstandig om de Godgewijde maagdelijkheid te bewaren.
EV. 9
Omdat echter de maagdelijkheid voor God zo heerlijk is, zullen degenen die het uit eigen wil aan God
hebben aangeboden, het verstandig bewaren. Want dit heilige voornemen, die met de grootste
toewijding aan de maagdelijkheid wordt gevat, moet trouw worden bewaard. Daarom moeten ook zij
die zich bij deze geheimenis hebben aangesloten, ervoor hoeden dat ze zich terugtrekken. Want ze zijn
de meest geliefde navolgers van Mijn Zoon, wanneer ze zichzelf op deze manier aan God aanbieden,
waarbij ze niet testamentair verdacht worden van een huwelijk en ook niet door een wereldse reden
belast worden, en de vleselijke verbinding afwijzen, zodat ze hiermee niet met alle verontrustingen des
vleses onderworpen zijn, maar alleen daarnaar verlangen, om zich bij de roemrijke onschuld van het
schuldloze Lam aan te sluiten. (II Hil. 91:1/4).
Daarom zal een man, die in zijn hart besluit zich niet met een vrouw (costa) te verenigen, maar
ernaar verlangt, uit liefde voor Mijn Zoon, in de kuisheid van de maagdelijkheid te willen blijven,
gemeenschap met Hem ontvangen, wanneer hij in de werken der kuisheid zal volharden; want deze
heilige gaven heeft hij in een gelofte van een onschendbaar verdrag der kerkelijke binding om de wil
van de hemelse beloning Mijn Zoon aangeboden. (II Hil. 91:5).
Maar wanneer diegene vervolgens dit verdrag opzegt en wegens de schandelijke steek des vleses een
overspelige relatie is aangegaan, heeft hij zijn vrijheid tot knechtschap gemaakt, omdat hij de eer
van zijn leven, waarmee hij Mijn Zoon keus zou navolgen, door zijn schandelijke lust nalatig ontwijd
heeft; want hij heeft ook een leugen uitgesproken, toen hij de gelofte deed om kuis te leven die hij niet
vervulde. Wanneer hij daarom onbezonnen in zijn schuld blijft, zal hij daarna het strenge oordeel van de
rechtvaardige Rechter ontvangen; want er zal geen schande of leugen zijn in de hemelse heerlijkheid.
(II Hil. 91:6/8).
Wie terugkeert na een gebroken gelofte van maagdelijkheid, wordt zonder de
bloei der maagdelijkheid niet als een meesteres maar als een dienares
opgenomen.
EW. 0
Wanneer hij echter voor zijn einde met bittere tranen boete heeft gedaan voor zijn schuld, neemt de
stroom van bloed van Mijn Zoon hem niettemin in zich op, omdat hij afschuw voelde voor zijn
overtreding; maar Hij plaatst hem niet onder Zijn metgezellen, die in de heerlijkheid der
ongeschondenheid bloeien, omdat hij bij het verlaten van zijn gemeenschap de vrijheid van Zijn
verdrag had opgegeven en zich weer in de knechtschap van de zonde teruggestoten had. (II Hil. 92:1).
Maar ook een meisje, dat naar haar eigen wil in een heilig huwelijk aan Mijn Zoon wordt aangeboden,
wordt door Hem genadig opgenomen, omdat zij op deze manier met Hem verbonden in gemeenschap
bij zich wil hebben. Op welke manier? Net zoals ze Hem in kuise liefde omarmt, zo heeft ook Hij haar
lief in Zijn geheimenis, want zij is voor Hem altijd aangenaam, omdat ze meer naar Hem dan naar het
aardse verlangt. Maar wanneer ze later haar verbond verbreekt, zal ze in de ogen van degenen die in
de hemelse vreugde verblijven, bevlekt zijn; daarom wordt zij ook, wanneer zij in deze misdaad blijft,
na rechtvaardig oordeel, van de hemelse heerlijkheid beroofd worden. Wanneer zij echter boete heeft
gedaan, wordt zij als een dienares en niet als een meesteres opgenomen. Want ze heeft de verloving
met de Koning opgegeven en een andere meer liefgehad dan Hij, die zij lief moest hebben. Zelfs
degene die zij door haar verleiding gekwetst heeft, zal evenzo boete doen, alsof hij de hemel had
gekwetst, wanneer hij zijn schuld wil verzoenen, zodat hij daarmee niet in het verderf van de dood
vallen, omdat hij het heeft aangedurfd een hemelse verloving te vernietigen. Wat betekent dat?
(II Hil. 92:2/9).
Een voorbeeld over datzelfde thema.
EW. 1
Wanneer namelijk een machtige heerser een zeer trouwe bruid heeft, die een knecht zijner knechten
door verleiding onteert, wat zal deze heer dan doen? Waarlijk, hij stuurt in razende toorn zijn leger uit
om hem te vernietigen, omdat hij hem in zijn diepste innerlijke heeft geraakt. Wanneer echter deze
dienstknecht uit angst het gehele leger smeekt, om voor hem op te komen, en daarbij huilend aan de
voeten van zijn meester valt, zodat hij hem spaart, dan laat de koning hem in zijn goedheid en wegens
zijn smeekbede in leven en geeft hem aan de gemeenschap van zijn medeknechten terug. Hij beloont
hem echter niet gelijk de andere huisgenoten en vertrouwde vrienden, hoewel hij hem onder de hem
gelijkgestelde medeknechten de verschuldigde gunst bewijst. Zo zal het ook met hem vergaan, die een
bruid van de eeuwige Koning verleid en verwond heeft. Deze Koning voert namelijk in een zeer
rechtvaardige toorn zijn oordeel uit en draagt hen over aan het verderf, omdat hij in deze daad Hem
gelijk een bedrieger vergeten heeft. (II Hil. 93:1/6).
Wanneer echter die ongelukkige mens de dag van diens ongenade van te voren wegneemt door
vergeving bij zijn Heer af te smeken, en huilend naar de mensheid van zijn Verlosser te kijken, om door
Zijn genade van zijn zonde te worden bevrijd, dan besteedt de Koning aandacht aan dit bloed, dat tot
redding van de mensheid werd vergoten, en tot liefde voor het hemelse volk; Hij ontrukt hem van zijn
schuld en de duivelse macht, zodat hij niet te gronde gaat, en neemt hem in de redding van gelukzalige
zielen op. Maar toch zal Hij hem niet eren met de geneugten van de koninklijke bruiloft, waarin de
andere vrienden van God zich verheugen met de heilige maagden die aan Mijn Zoon in het hemelse
huwelijk zijn toegewijd. Zo zal Hij degene die de maagdelijke kuisheid heeft verloren niet kronen
met het sieraad van de maagdelijkheid, ook al schenkt Hij hem vreugde onder de andere
uitverkorenen met een onvergelijkbaar loon in de hemelse stad. (II Hil. 93:7/9).
Er is een groot verschil tussen hemels verlangen en aards verlangen, zodat
de mens alleen door het bloed van Gods Zoon verlost wordt.
EW. 2
"Echter onder deze glans, waar het als het morgenrood scheen, zag ik tussen hemel en aarde de dikste
duisternis opdoemen, die zo verschrikkelijk was dat het met geen menselijke tong kon worden
uitgedrukt," dit betekent: Onder de glorie van de maagdelijkheid tussen geestelijke en vleselijke kennis
lag de val des voorvaders, die omringd was met de duisternis van ongeloof, zodat geen mens zijn
angstaanjagende gezicht kon verklaren. Hoezo? (II Hil. 94:1/2).
Met de Menswording van Gods Zoon, die uit de Maagd werd geboren, steeg het hemelse verlangen en
verlamde het aardse verlangen; want de overteding van Adam werd door het bloed van Gods Zoon in
de verlossing goedgemaakt, terwijl voorheen niemand, buiten de eniggeboren Zoon van God, die door
de Vader in de wereld werd gezonden, hen de toegang tot de hemel kon openen. Zoals je in de
symbolische openbaring verneemt, werd de mens derhalve door deze overtreding zo dusdanig
onderdrukt, dat hij de vreugde van de hemelse burgers niet kon bereiken, wanneer de Zoon van God
Zijn bloed niet had vergoten voor de redding van de mens. (II Hil. 94:3/4).
Van degenen, die in de gloed van liefde het lijden van Christus volgen en als
levendige welriekende geur ijverig de weg van de bijzondere wedergeboorte
bewandelen.
EW. 3
"Waar echter deze glans scheen gelijk purper vermengd met hyacint, omgaf het het genoemde
vrouwngestalte sterk." Dit geeft de perfectie daarvan aan, zij die in brandende liefde het lijden van Mijn
Zoon navolgen en de kerk met haar strenge zelfdiscipline verheerlijken. Op welke manier? Ze zijn de
hoge gebouwen, naar Goddelijk plan groeiende schatkamers; want toen de kerk reeds opgericht en
versterkt was, steeg uit haar tot haar sier een levende welriekende geur (de monniken) op, die de weg
van de bijzondere wedergeboorte prees. Wat betekent dat? Destijds ontstond een bewonderenswaardige
houding, die zich bij het voorbeeld van Mijn Zoon aansloot; want zoals Mijn Zoon van het overige volk
gescheiden in de wereld kwam, zo leeft ook deze schare van het volk gescheiden op de aarde. Als balsem
die op een geurige manier van een boom druipt, zo ontstond ook deze schare op een unieke wijze als
eerste in de verborgenheid van de woestenij, om vervolgens uit te groeien, gelijk een boom die zijn
takken verspreid, tot een geweldig aantal. En Ik heb deze schare gezegend en geheiligd, omdat zij voor
Mij bekoorlijke rozen- en leliebloemen zijn, die zonder menselijke inspanning ontkiemen in het veld. Zo
dwingt geen enkele wet deze schare om zo'n moeilijke weg te bewandelen, dikwijls betreedt zij hem,
omdat Ik haar mild inspireer, zonder enige wetsvoorschrift, vrijwillig, doordat zij meer doet, dan dat haar
geboden is. Daarom verdient zij hiervoor een zeer hoog loon, zoals het ook in het evangelie geschreven
staat, waar de Samaritaan die gewonde man naar een herberg bracht. (II Hil. 95:1/10).
Woorden van het evangelie over datzelfde thema.
EW. 4
"En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht
gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, wanneer ik terugkom." (Luc. 10:35). Wat betekent
dat? Op de eerste dag des heils, toen namelijk de Zoon van God op wonderbare wijze mens was
geworden en lichamelijk op de aarde verbleef, volbracht hij vele verbazingwekkende daden in Zijn
mensheid tot aan Zijn opstanding, waardoor Hij verwonde mensen voor hun genezing naar het ware
heilmiddel voerde. Echter op de tweede dag, dat wil zeggen, na Zijn opstanding, toen alle
geheimenissen der waarheid in de kerk openlijk werden ingezet, bracht Hij op een rijke symbolische
manier de openbaringen in het Nieuwe en Oude Testament naar voren, dat wil zeggen, de zekerste
verwijzing naar het eeuwige leven en het zoetste voedsel voor het gelovige volk. (II Hil. 96:1/4).
En deze geschriften gaf Hij in Zijn genade aan de herders der kerk, die voor Zijn kudde zorgen, en
sprak tot hen in woorden van zachte vermaning: Zorg in de kerkelijke instellingen voor de schare
Christenen, die Ik met Mijn bloed verlost en jullie toevertrouwd heb, dat jullie derhalve zorg
moeten dragen, dat zij niet in dat wat naar het leven leidt, dit door nalatigheden en dwalingen
verliezen. Alles echter, wat Ik jullie tot naleving heb overgegeven, en jullie in je goede wil daaraan
willen voegen, door meer te doen dan je is bevolen, zal Ik, daar Ik jullie Leider en Redder ben, die nu
de wereld verlaat en tot de Vader opstijgt, jullie dan ook dat loon voor jullie inzet en goede wil met
veelvuldige vrucht teruggeven; want Ik kom terug om de wereld te oordelen en het onvergankelijk te
maken, zodat het in de loop der tijden niet meer verzwakt wordt. En Ik zal zeggen: O gij trouwe en
rechtvaardige knecht, daar gij trouw dient, zal waar ook immer uw geloften meer toevoegen, het
dubbele loon ontvangen; want Ik houd hem in Mijn naam in ere, omdat hij Mij zeer geliefd heeft. En
Ik zal tot hem zeggen: "Gij trouwe en rechtvaardige knecht, omdat u trouw dient!" Wie meer toevoegt
aan zijn geloften, dan wettelijk is voorgeschreven, ontvangt dubbel loon; omdat Ik hem eer in Mijn
naam, omdat hij Mij zeer geliefd heeft. En Ik zeg: (II Hil. 96:5/10).
Het maagdelijke geslacht en de status, die de weg van de bijzondere
wedergeboorte prijst, bestaan niet in de voorschriften van de Wet
(Oude Testament).
EW. 5
Noch het maagdelijke geslacht nog de status van deze bijzondere toewijding noch die zij navolgen,
zoals degenen die in de woestijn leven, bestaan in de voorschriften van de Wet, zoals ook de profeten
van mensen niet onder de vleselijke Wet (Oude Testament) geplaatst werden, omdat zij alleen door
Mijn ingevingen optraden of plaatsvonden. Maar deze (de monniken) voegen meer toe dan wat hen is
voorgeschreven, wat het priesterschap en de overige rangen der priesterlijke diensten niet doen, omdat
dit bij Abraham en Mozes in het Oude Testament is geregeld. Zo hebben ook de apostelen uit dezelfde
Wet dit overgenomen, en doordat zij het in de Heilige Geest naar Mijn wil goed geordend, de kerk
tot behoud hebben doorgegeven. Echter ook de leer van de apostelen zelf werden in het evangelie door
Mijn Zoon bepaald, toen zij als Zijn discipelen over de hele wereld werden uitgezonden, om de
woorden van de waarheid te verspreiden. (II Hil. 97:1/4).
Wat kwam er dan? Toen de apostelen de weg van de redding of het heil verkondigden, verhief zich in
de liefde tot Mijn Zoon het heldere morgenrood der dochter Sions, namelijk zij, die haar vlees
voortdurend in tucht nam en de kwade verlangens in zich streng liet afsterven. En net zoals deze kuise
maagdelijkheid in brandende liefde Mijn Zoon volgde, zo heeft ook deze zeer liefdevolle staat van
unieke toeweiding Zijn menswording nagebootst. Zij zijn Mijn opgerichte tempel, die Mij gelijk
engelenkoren vereren en (be)lijden, dood en begrafenis van Mijn enig geboren Zoon aan hun lichaam
dragen, maar niet zo, dat zij door het zwaard of andere verschrikkingen sterven, waardoor mensen
zouden omkomen, maar doordat zij Mijn Zoon zo navolgen, dat ze de wil van het vlees opgeven,
waarbij ze afstand doen van alle wereldse dingen en de uiterlijke eer loslaten, waarin de wereld zich
verheugd, zoals het in het evangelie van Johannes staat geschreven: "Hij was de brandende lamp en gij
hebt u een tijdlang in Zijn licht willen verheugen." (Joh. 5:35). (II Hil. 97:5/8).
Het voorbeeld van Johannes over datzelfde thema.
EW. 6
"Hij nu, Johannes, droeg een kleed van kameelhaar en een lederen gordel om zijn lendenen;"
(Mat. 3:4-). Wat betekent dat? Hij, bij wie de Goddelijke genade buitengewone onthouding had
gewekt, verkreeg door dezelfde genade de verdediging van deze deugden, omdat hij in zijn hart eer en
wereldse roem veracht had; hij had ook door de beteugeling, die hij zich in het afsterven zijner gebreken
door het begeren van het vlees opgelegd heeft, de lichtzinnige bewegingen van zijn lichaam sterk
getemd, omdat hij grotere bouwwerken dan zijn voorgangers bouwde, dat wil zeggen, liep op harde en
ruwe wegen en zo werden de aardse verlangens verpletterd. Op welke manier? (II Hil. 98:1/4).
Omdat hij vastberaden zeer vele werken van deugden volbracht, en daarom had hij de kuisheid
vurig lief en toonde ook degenen de weg der genezing, die zij toegewijd zochten. Daarom moeten ook
degenen, die een levende welriekende geur (monniken) zijn, die weg van de bijzondere navolging
prijzen, deze Johannes, die in de diepste duisternis van de wereld scheen, door werkzame
uitoefening van zalige deugden in hun leven na te volgen; ze zullen de ongepaste buitensporige
wereldse aangelegenheden vermijden en daardoor, in de beteugeling van hun verstrooide geest zo hun
lichaam in toom houden, en het boze verlangen opgeven. Met voortreffelijke hulpmiddelen zoals
degenen voor hem hadden, die ingetogen de weg van God bewandelden en eenvoudige woningen
bouwden, helder straalden, zo zullen ze zich op de steile, smalle weg begeven, doordat zij dat, wat
deel uitmaakt van de wereldse genoegens, met voeten zullen vertrappen. Hoe? Door henzelf gering
te achten en haar lichaam door uitoefening van deugden te onderwerpen aan de dienst van Christus,
en ze zullen door hun strenge levenswijze de lichtvaardigheid afwenden. Zo schijnen zij, door hun
goede voorbeelden stralend voor de overige mensen, want ze volgen het koor der engelen getrouw na.
Op welke manier? Door minachting van het aardse; want zoals de engelen noch het aardse zoeken
noch begeren, zo volgen ook zij hen op wonderbaarlijke wijze na, omdat zij alles wat vergankelijk
is verachten. (II Hil. 98:5/12).
De monniken (vivens odor), die de weg van de bijzondere wedergeboorte
naleven, zullen na de behoefte en tot nut van de kerk een kerkelijke
leidingsambt overnemen, maar moeten zich onthouden van contacten met
wereldse aangelegenheden.
EW. 7
Mijn Zoon, de Verkondiger der heilbrengende sacramenten, die de Priester der priesters en de Profeet
der profeten en de Bouwer van de gezegende toren is. Zo zal daarom ook wie onder de mensen deze
oorspronkelijke welriekende geur samen met de bekwaamheid heeft, verkondiger en priester, profeet
en raadgever bij de opbouw van de kerk zijn, en mag van deze opgaven niet geheel uitgesloten worden,
wanneer in hem alleen het oog der helderheid schijnt. Hij moet zich ook niet verslapen om de kerk te
gebruiken, maar moet over haar hulp waken, waarbij hij zich onthoudt van wereldse aangelegenheden
en het contact met wereldse dingen laat varen. Want noch engelen noch priesters zullen de Goddelijke
gerechtigheid verbergen, maar deze naar Zijn gebod in waarheid verkondigen. Zo staat er wederom
over Johannes geschreven, die geen door de wind bewogen riet was ((Mat. 11:7), en wiens strenge
levenswijze ze volgen. (II Hil. 99:1/5).
Woorden in het evangelie over Johannes (de doper)
EW. 8
"En heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem liepen naar Hem uit, en lieten zich door Hem dopen in
de rivier de Jordaan onder belijdenis van hun zonden." (Mar. 1:5). Wat betekent dat? Onder zuchten
en kreunen ging uit het genoegen aan de laster, de wil der menschen, wier hart door angst voor de
dood uit liefde voor het leven door elkaar geschud werd, met de toevoeging, waarin de Goddelijke
genade werkte. Deze wil was geheel bereid voor een eenvoudige bekentenis, en om het visioen des
vredes eendrachtig te bewerkstelligen. Hoezo? Deze Johannes, de voorloper van de waarheid, had
hen zowel de bitterheid als ook de zoetheid bekend gemaakt. Daarom verlangden zij ook zelf van zijner
rechtschapenheid de boetedoop, zodat zij door de afkeer tegen slechte daden en het handhaven van
goede daden de bekentenis van hun misdaden zouden afleggen en het zo verdienden, tot Hem te
komen, die hen niet in de schaduw van het Oude Verbond het heilmiddel aankondigden, maar hen in het
licht van het Nieuwe Verbond het ware heil te zullen brengen. Maar zoals Johannes de mensen leerde,
die tot hem kwamen, en hen te dopen met het water uit de rivier en hun berouwvolle bekentenis afnam
ter ere van de komende Verlosser, die met Zijn komst de gelovigen dat heil bracht, degenen, die bij de
getuigenis der heiliging van de stralende werken meer toevoegen, en niet verzuimen dat te doen. Want
toen zij openlijk onder de inspiratie van de Heilige Geest in de verloochening tegenover wereldse dingen
een nieuwe strenge levenswijze naar dat voorbeeld (die van Johaanes) begonnen, wendden zij zich
tot dezelfde getuigenis der heiliging, omdat zij door de wedergeboorte uit geest en water met het
afleggen van het knechtschap des duivels de nieuwe mens aantrokken. (Efe. 4:24). Maar waar zich de
stekels een dringende behoefte vertonen, zullen zij de vragende door vermaning oprichten die naar de
helpende hand reikt, maar alleen wanneer zij door kerkelijke bevordering waardig worden geacht voor
deze opdracht. Ook daarin zullen ze hun voorloper Johannes gelovig navolgen, zodat zij in het nieuwe
licht waarachtig vervullen wat hij in de schaduw heeft getoond. (II Hil. 100:1/11).
Zij (de monniken) zijn namelijk de gordel van de kerk, omdat ze door de menswording van Mijn Zoon
gegrepen zijn en ook de dienst der engelen uitoefenen; want ze houden niet op om elk uur te zingen in
een koor of met een berouwvol gebed, echter niet met uitgestoten van geschreeuw gelijk nutteloze
droge stof zonder de grondlegging van berouw; ook weigeren ze niet om voor hun levensonderhoud te
moeten werken, echter zonder wereldse dingen met hun handen te verwerven, maar met liefde
(caritas) en nederigheid zichzelf nauwlettend te observeren. (II Hil. 100:12).
O, zij zijn Mijn sterkste en meest geliefde volk, want bij hen let Ik op elke nood, die Mijn Zoon in
Zijn vlees heeft geleden, omdat ook zij overeenkomstig Zijn dood sterven, wanneer zij hun eigen wil
opgeven, zich om de eeuwige levens wil onderwerpen aan een ambt van een hogere en zich naar het
bevel van hun meerdere aanpassen. (II Hil. 100:13).
Met hun gewaad, dat verschilt van de kleding van andere mensen, wordt op
de menswording en graflegging van Christus gewezen.
EW. 9
Derhalve is hun gewaad niet zoals de kleding van andere mensen, omdat het rein is, het duidt ook op
de onbevlekte menswording van Mijn Zoon, die heel anders is dan de oorsprong van andere mensen.
Want deze menswording beroerde geen wettelijke voorschrift voor man en vrouw, gelijk ook dit volk
door geen enkele geregistreerde wet tot deze binding gedwongen mag worden; maar degenen die ze
vrijwillig aanvaarden uit liefde voor God, door middel van een gelofte, moeten daarin volharden,
zodat ze niet door hun terug te trekken in het verderf storten zoals Lucifer, die het licht verliet en
daarvoor duisternis ontving. (II Hil. 101:1/2).
Dit gewaad namelijk vliegt volgens de beweging der hemelse geesten met zijn eenvoudige mouwen
rond en wijst naar de menswording en graflegging van Mijn Zoon. Want wie volhard in de
gehoorzaamheid, heeft in dit gewaad het symbool van deze menswording; ook het symbool van Zijn
begrafenis draagt hij in deze mantel, die in de werken van gerechtigheid afstand doet van wereldse
aangelegenheden. Daarom zullen degenen, die met zuivere bedoelingen dit gewaad aantrekken,
door een heilbrengende medicament verlicht worden. (II Hil. 101:3/5).
En daarom zullen degenen die bij de aanroeping van de Heilige Geest het onder een zegengebed
ontvangen, het niet van zich afwerpen. Degenen die het verachtten door hardnekkige boosheid, zullen
met hen zijn, die de rang van engel hebben veracht en in de dood zijn begraven. Wat betekent dat?
Omdat dit volk niet werd aangespoord door enige wettelijke bepaling tot deze beperking, maar
vrijwillig begon met het bewaren van Mijn verbond en zo Mijn kerk glans gaf met hun heilige manier
van leven. Op welke manier? Zoals men na het eerste licht van de dag het morgenrood van de zon
ziet, zo ontstond ook deze religieuze staat naar de woorden van de apostelen. Wat betekent dat?
(II Hil. 101:6/12).
Het eerste daglicht duidt de apostolische leer aan, het morgenrood het begin
van deze (kloosterlijke) levenswijze, de zon de bijzondere weg in Benedictes,
die als het ware een tweede Mozes is.
EX. 0
Het eerste daglicht duidt de gelovige woorden van de apostolische leer aan, het morgenrood toont
echter het begin van deze levenswijze , die na deze leer voor het eerst in de woestijn en in de
grotten opdook; de zon wijst vervolgens naar de bijzondere goed geordende weg bij mijn dienstknecht
Benedictus aan. Ik heb hem met gloeiend vuur doordrongen en leerde hem, in zijn religieuze gewaden
Mijn Zoon te eren en in de verloochening van zijn wil dit lijden te imiteren. Want deze Benedictus is
als het ware een tweede Mozes; hij lag in een steengrot en martelde en bestrafte zijn lichaam met
grote ernst uit liefde voor het (eeuwige) leven, net zoals de eerste Mozes op Mijn bevel de Wet op de
ruwe en harde stenen tafel schreef en aan de joden overhandigde. Maar zoals Mijn Zoon deze Wet met
de zoetheid van het evangelie doorbrak, zo maakte ook Mijn dienstknecht Benedictus de Regel van deze
orde, die voor hem een uiterst harde levenswijze was, door de milde ingeving van de Heilige Geest tot
een evenwichtige begaanbare weg. Op deze manier verzamelde hij een zeer grote schare voor zijn
orde, zoals ook Mijn Zoon door de mildheid van Zijn geur het Christelijke volk naar Zich toetrok.
(II Hil. 102:1/5).
En vervolgens ademde de Heilige Geest in de harten van zijner uitverkorenen, die naar het leven
zuchten, in: gelijk in het bad van de doop de overtredingen van de mensen worden weggewassen, zo
zullen ook zij als zinnebeeld van het lijden van Mijn Zoon de wereldse pracht afwerpen. Waarom? Net
zoals de mens in de heilige doop zich afkeert van de macht van de duivel, doordat hij zich van de
erfschuld losmaakt, zo doen ook dezen afstand van aardse aangelegenheden in het teken van hun
gewaad, zodat zij ook zij het merkteken van de engelen hebben. Hoezo? Naar Mijn wil zijn zij als
beschermer van Mijn volk ingezet. (II Hil. 102:6/10).
Zij die in deze levenswijze als waardig zijn bevonden, zullen in een noodgeval
van de kerk het verheven ambt des priesterschap aannemen.
EX. 1
Daarom moeten degenen onder hen die in deze levenswijze waardig zijn bevonden, tot herders van
Mijn kerk worden aangesteld, omdat ook de engelen, die door geen enkele tekortkoming in een aardse
aangelegenheid worden verteerd bewakers van Mijn volk zijn. Net zoals de engelen voor God in een
dubbele eredienst staan, zo hebben ook de religieuze orden een dubbele levensopgave. Hoezo? De
engelen dienen God onophoudelijk in de hemel en ook op aarde beschermen ze de mensen
voortdurend tegen de strikken van de duivel. Zo imeteert ook dit volk de status van de engelen na,
door dagelijks te dienen in het oordeel van de aardse God en de overige mensen door hun gebeden dag
en nacht te verdedigen tegen boze geesten. Wanneer Mijn kerk rechtvaardige herders heeft, zal daarom
het volk van een dergelijke orde hen met smeken en wenen te hulp komen, en wie daarin waardig
wordt geacht, moet, indien nodig, het hogere priesterambt overnemen en hen in Mijn ijver vastberaden
verlossen. (II Hil. 103:1/6).
Niemand zal zich overhaast bij hun levenswijze aansluiten, zonder door
innerlijke beproeving beproefd te zijn.
EX. 2
Echter niemand moet overhaast en als uit een slaap ontwaakt zich aansluiten bij hun religieuze orde,
zonder eerst in strenge tucht zijn geest door innerlijke beproeving beproefd te laten worden, zodat hij
niet, wanneer hij zijn eigen wil in plechtige gelofte aangenomen heeft, hem later in de verkeerdheid
van zijn dwaling opgeeft, en Mij zonder berouw bespot en hij in de verdoemenis in dodelijke ellende
te gronde gaat. Daarom, Mijn geliefde zonen, daar gij door tegenstellingen zeer heftig heen en
weer wordt gesleurd, sta snel op in nederigheid en liefde en ga moedig en eensgezind naar uw
heilige doel toe. (II Hil. 104:1/2).
De lekenstand, die de Wet van God in ere houden, verheerlijken de
kerk van God zeer.
EX. 3
"Echter een andere glans had gelijk een stralende witte wolk dit gestalte vanaf de navel naar beneden
toe eerbiedig omgeven, waar zij nog niet voltooid was." Dit is het leven der leken, die in de glans van
zuivere intentie de kerk met de volheid harer vruchtbaarheid tot het einde, waarop zij evenwel geen
vooruitgang meer boekt bij haar kinderen, in de eerbied als echte hulp ondersteund. Hoezo? In de
buurt van de navel ligt de kiem van de organen, waaruit al het menselijke leven voortkomt; daarom
wordt ook daar het volk der leken getoond, waardoor dezen het volledige aantal zullen bereiken. Want
daar worden koningen en hertogen, vorsten en stadhouders met hun onderdanen en ook de overigen,
de rijken, de armen en de behoeftigen, die met het overige volk samenleven, getoond. Door hen allen
wordt de kerk rijk uitgerust, want wanneer de leken de hun gegeven Goddelijke Wet gelovig navolgen,
dragen ze veel bij aan de verheerlijking van de kerk, namelijk wanneer ze God met vele omarmingen
omhelzen, zodat ze in oprechte nederigheid hun meerdere gehoorzamen en hun lichaam met aalmoezen
en nachtwaken, door onthouding en ook door het weduwschap en de overige goede werken, die God
onderhorig zijn, uit liefde tot God, zich in tucht houden. Daarom zijn Mij diegenen, die de voor hen
opgelegde Wet naar Mijn wil naleven, zeer lief. (II Hil. 105:1/7).
Noch mag een man zijn vrouw noch een vrouw haar man om een dergelijke
beslissing verlaten, tenzij het de wil van beiden is.
EX. 4
Wanneer echter iemand van hen verlangt in onthouding van wereldse dingen het juk van Mijn vrijheid
te dragen, moet hij zo snel mogelijk tot Mij komen, mits hij niet door een huwelijk gebonden is. Deze
verbinding mag hij niet lichtvaardig verbreken, alleen met de toestemming van zijn echtgenote.
Waarom? Noch de man mag zijn vrouw noch de vrouw haar man om deze beslissing verlaten, tenzij
het de wil van hen beiden is. Wanneer zij dan zo uitgebreid overlegd hebben, zullen zij ofwel beiden in
de wereld blijven of zich beiden van de wereld scheiden; want het kan niet zo zijn dat de ene voet
aan het lichaam blijft en de andere van het lichaam wordt afgesneden en de mens daarbij gezond blijft.
Zo is het niet gepast dat de man in de wereld leeft en de vrouw de wereld verlaat of dat de vrouw in de
wereld achterblijft en de man de wereld ontvlucht, wanneer zij in het hemelse leven hun glans willen
vinden. Want wanneer dit zonder maatregelen en overleg gedaan wordt, wordt het als roof en niet als
een offer gezien. Daarom moeten zij die in vleselijke verbinding naar wet en recht verbonden zijn,
eendrachtig samenleven. Noch zonder de toestemming van de ander noch zonder een bevel of het
advies van een kerkelijke autoriteit mag de één van de ander scheiden, zoals het wederom in het
evangelie staat geschreven. (II Hil. 106:1/9).
Woorden van het evangelie
EX. 5
"Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. (Mat. 19:-6). Wat betekent dat? God
nam bij de schepping van de mensheid vlees van vlees en verenigde het tot één enkele verbinding.
Zo heeft Hij bepaalt dat deze verbinding niet overhaast mag worden gescheiden. Hoezo? Omdat in de
vereniging van man en vrouw moet het als volgt zijn: waar door wettelijke bewijs vlees met vlees en
bloed met bloed verbonden wordt, mogen zij zich niet in dwaze haast scheiden; tenzij het geschiedt om
een rechtvaardige reden of vanwege een inzichtelijke gelofte die beide bindt. Want God heeft in het
mysterie van Zijn wijsheid deze vereniging van man en vrouw tot voortplanting van mensen gemaakt.
En omdat deze verbinding door Hemzelf tot stand is gebracht, mag de mens in zijn dwaze verlangens
deze twee delen niet scheiden. Ook mag geen van de beide partners de schenking van zijn bloed naar
vreemde oorden voeren. Want zoals God geboden heeft, dat geen mens een ander mag doden, zo
heeft Hij ook geboden, dat de mens in zijn harteloosheid van echtbreken zijn bloed niet van het
rechtmatige oord mag onttrekken. (II Hil. 107:1/10).
Daarom moet de mens ook de gloed van zijn verlangen onderdrukken en zijn vuur niet op een ander
vuur overdragen. Want wanneer deze ontstoken wil de gloed van een andere wil in gloeiende
verlangen in krachtvolle of zachte voorwendsels ontvangt, dan versmelten zij werkelijk door het
verlangen van zijn geest in de verenigende omarming van hun harten tot één. Dit omdat het uiterlijk
kijkende oog de innerlijke warmte in vuur en vlam zet. En wanneer ook het lichaam geen zonde met
dit (andere) lichaam begaat, zo bewerkstelligt toch de levendige wens in hen het hartstochtelijke doen,
zodat vanwege hun geweten hun hele innerlijke wezen wordt geschud. Daarom moeten de
schaamdelen van de uiterlijke mens met zo'n zorgvuldige waakzaamheid worden bewaakt, zodat niet
door onverstandige nalatigheid de innerlijke mens verwond wordt. (II Hil. 107:11/15).
De genoemde kerkelijke inrichtingen versterken de kerk door haar standen
en orden.
EX. 6
"En deze drievoudige glans verspreidde zich ver om dit gestalte uit." Dat betekent: tot eer van de
hemelse Drie-eenheid omgeven en versterken op wonderbare wijze deze drie kerkelijke standen de
gezegende kerk overal bij de uitbreiding van de voortkomende nakomelingen en de voortvloeiende
vruchtbare levenskrachten. "En maakte zeer vele zitplaatsen en treden zichtbaar, die hierin goed
passend waren gerangschikt." Dit zijn de verschillende standen der leken en geestelijken, waardoor de
kerk met milde eerbied haar kinderen in de goede manieren en tucht der deugden onderwijst en hen zo
naar het hemelse leidt. Hoe? Doordat zij het aardse verachten en het hemelse liefhebben. Wat betekent
dat? Omdat ze de wettelijke voorschriften die voor hen zijn opgesteld, uit liefde voor God gelovig
vervullen. (II Hil. 108:1/7).
In elke stand moet onder het bewaren van de eendracht afwijkende
gebruiken, buitengewoonheid en modetrends in levenswijzen en
kleding vermeden worden.
EX. 7
Maar zoals de drie Personen één God zijn, zo bestaat ook in deze drie standen die ene kerk, waarvan
de grondlegger de Schepper van al het goede is. Alles namelijk, wat Hij niet geschapen heeft, zal niet
kunnen bestaan. Daarom zullen ook die instellingen die hij niet gegrondvest heeft, onder grote
misleidingen te gronde gaan. Hoezo? God heeft dezen zelf niet geschapen, wat in het aanvliegen der
trots probeert te stijgen en zich niet wil onderwerpen aan dat wat hoger staat. Dit gebeurt wanneer een
lagere klasse ernaar streeft boven een hogere uit te stijgen, die volgens het oude voornemen naar Mijn
wens gegrondvest werd, om naar het verhevene te streven; het gebeurt ook wanneer sommigen zichzelf
belangrijk willen maken met verschillende kenmerken van hun kleding, naar hun gewoontes, zoals zij
zich in hun waan voorstellen, alsof de rang der engelen zich boven de rang der aartsengelen wilde
verheffen. En wat zou dat zijn? Als het ware niets zonder betekenis zouden zij zijn, die in hun
ijdelheid op deze manier de juiste orde van God wilden vernietigen. Echter dat mag niet geschieden.
(II Hil. 109:1/9).
Zo is het dus ook niet passend, dat Ik door degenen in de redeloosheid van hun bijzonderheid
aangeroepen wordt, die in hun voornemen altijd in de mode willen zijn; zij zijn onervaren in de
zelfkennis, om te leren, wat zich in hun diepste innerlijk bevindt, waardoor zij het goed geplaveide pad
en het goed geploegde veld der monnikenvaders verlaten, die de Heilige Geest hun heeft ingegeven.
Daarom verlaten velen van hen in grote hoogmoed de opgelegde Regel, die de kerk van de Vader heeft
gekregen. Zij doen dat met vele afsplitsingen in verscheidene aankledingen. Ze willen namelijk zelf
bij hun verscheidene omwegen vruchtbare bomen genoemd worden, maar ze kunnen zelfs geen
nutteloos riet worden genoemd. Zo wordt het ook aan de geliefde Johannes geopenbaard, zij die in
de lauwheid laks geworden zijn, worden verworpen, zoals geschreven staat. (II Hil. 109:10/14).
Woorden van Johannes over datzelfde thema
EX. 8
"Ik ken uw werken; dat gij noch koud noch heet zijt. Waart gij maar koud of heet! Maar omdat gij lauw
zijt zal Ik u uit Mijn mond spuwen. (Op. Joh. 3:15/16). Wat betekent dat? Jij dwaas, daar jij jezelf
smadelijk vermoeid, zal Ik, daar Ik je geheimen ken, je werken naar jouw wensen met alwetende ogen
bekijken. Je hebt noch de werken geheel versmaden die met het vuur van de vlamende verlichters
overeenkomen, noch heb je de werken die strenge vorst en ijs veroorzaken volledig verworpen.
Hoezo? Je bent noch bij slechte daden helemaal koud noch in goed handelen volledig heet, maar door
de onbestendigheid van je geest besluiteloos, gelijk een flauwe wind, omdat je bij geen van beiden weet,
wat je bent, omdat je de verdiende straf voor het kwaad niet beschouwd, noch de bijbehorende beloning
voor het goede. Hoezo? Je blikt in zo'n grote diepte dat je de bodem niet kunt vinden, en je streeft naar
zo'n hoge berg, dat je de top niet kunt beklimmen. (II Hil. 110:1/11).
O, het zou beter zijn als je jezelf als een nutteloze dienaar en zondaar zou beschouwen, dan zo lauw te
zijn, dat je nauwelijks aandacht schenkt aan de gerechtigheid. Want wanneer je zonder goede daden
zou zijn, zou je jezelf herkennen als een zondaar, of wanneer je verre zou houden van slechte werken,
zou je een zekere hoop hebben op dat leven. Nu echter ben je als een flauwe wind, die de vruchten noch
bevochtigt noch warmte brengt. Je bent als iemand die begint maar niet afmaakt, omdat je het goede
vluchtig aanraakt, maar je niet bij zijn voltooiing eraan verfrist, zoals een wind die langs de mond van de
mensen strijkt, en niet gelijk een spijze in zijn maag terechtkomt. Is dan een leeg geschal meer waard
dan een volbracht werk? Dat volbrachte werk is toch veel meer welkom dan een leeg geschal.
(II Hil. 110:12/17).
Arbeid daarom in stille deemoed en verhef je niet in hoogmoed of arrogantie, omdat zij als nietig
worden beschouwd, zij die de heilige gemeenschap hiervoor opgeven, die mij in zachte
gehoorzaamheid liefhebben, en in gepassioneerde opschepperij dat ondernemen, wat zij in
welwillende zachtmoedigheid zouden moeten vervullen, versmaden. (II Hil. 110:18).
Wanneer je echter verzocht hebt met de eerste stap der oprechtheid in de kracht van Mijn woorden
binnentedringen, wat het voedsel van de gelovigen is, en wanneer je daarbij verslapt en niet in beroering
komt en zo nog dieper valt, dan zal ook Ik vanwege je lauwheid en nalatigheid beginnen uit te spugen,
doordat Ik je met dezelfde kracht van Mijn woorden verstoot, omdat je door je werkzaamheid van je
doen, geen zoete smaak door je praktische werken verschaft en je niet naar het goed bekomende genot
verlangt. Daarom zul ook zo worden weggeworpen en vertreden gelijk dat voedsel, die vanwege
zijn smakeloze smaak uit de mond des mensen wordt gespuwd voordat het in zijn maag wordt
opgenomen. Maar wat volgt daaruit? (II Hil. 110:19/21).
De wind namelijk waait en de storm huilt, maar de wortels laten ze niet bloeien en brengen geen
scheuten voort. Want degenen die onder Mijn juk zouden moeten zijn, zijn uitgelaten en gaan hun
eigen weg zonder tucht. Wat betekent dat? Ze slaan het goede pad over en zetten zeer vele
nutteloze tenten op. Zulke mensen namelijk, die niet de gloed der gerechtigheid hebben, maar
innerlijke verzwakkingen, tonen noch ijver voor de Wet die hun is opgelegd, noch handelen ze naar
de levenswijze van hun voorvaderen, maar elk van hen plant in zichzelf iets speciaals en legt naar
zijn wil zich een wet op. Zo verheft hij zich naar zijn eigen voorstellingen en in grote onbestendigheid
in zijn opgeblazen trots omhoog. En omdat zij niet aan het rechtmatige Verbond van hun vaderen
vasthouden, zwerven zij immer, dan hierheen dan daarheen, in nieuwe onordelijkheden naar hun
eigen wil, in grotere onbestendigheid. (II Hil. 110:22/28).
Een vergelijking met bouwlieden
EX. 9
Daarom vergelijk ik hen ook met dwaze bouwlieden, die een groot gebouw in de hoogte willen
bouwen en niet de wijsheid van andere bouwlieden willen aannemen, die het beste weten hoe met
de vele raden om te gaan en verschillende bouwtests hebben doorstaan; ze kennen alle voorwaarden
met betrekking tot het bouwen en wenden zich tot alle gereedschappen op de juiste manier. Zij
echter vertrouwen ijdel en onverstandig op zichzelf, omdat ze wijzer willen lijken dan anderen; en
dus bouwen ze hun huizen zo weinig stevig, dat ze in de storm niet standhouden, en daarom zullen ze
door de winden worden neergehaald, daar zij ze immers niet op rotsen maar op zand gebouwd zijn.
(II Hil. 111:1/2).
Zo handelen ook zij, die in hun arrogantie, op zichzelf vertrouwen en wijzer willen lijken als hun
oude voorvaderen en niet willen wandelen volgens hun Verbond, maar naar hun eigen wil in grote
onbestendigheid voor zichzelf een wet opstellen. Derhalve worden ze vaak door duivelse
verzoekingen tot zonde gedreven, omdat ze niet op Christus vertrouwen, maar zich op de
onbestendigheid van hun gebruiken storten. (II Hil. 111:3/4).
Iedereen zal in nederigheid voldoen aan de instellingen van zijn voorganger
EY. 0
Zodat de inspiratie van de Heilige Geest, die bij de oudvaders werkte, niet door de influistering van
trots weggevaagd wordt, is het Mijn wil dat de gelovige mens in nederigheid voldoet, wat voor hem
door zijn voorgangers is bepaald, zodat hij zich daarmee niet meer gaat inbeelden om te verlangen,
dan hij in nederigheid naar zou moeten streven, door in lauwheid zich daaraan te onttrekken en zich
daarover zal schamen, zoals in het evangelie staat geschreven. (II Hil. 112:1).
Woorden van het Evangelie over datzelfde thema
EY. 1
"Wanneer gij door iemand op een bruiloft genodigd zijt, ga dan niet op de eerste plaats aanliggen.
Misschien is er iemand, voornamer dan gij, door hem genodigd; en dan zou hij, die u en hem
genodigd heeft, komen en tot u zeggen: Maak plaats voor deze, en dan zoudt gij tot uw schande de
laatste plaats moeten gaan innemen. (Luc. 14:8/9). Wat betekent dat? Wanneer je onder Goddelijke
ingevingen daartoe vermaand wordt, door je trouwe inspanningen tot die tent te komen, die altijd
aan huwelijksleven overvloedig is, onderwerp dan je geest in nederigheid, zonder je hooghartig te
verheffen. Want deze (tent) verheugd zich voortdurend in de maagdelijke twijg en in de Heilige
Moeder, namelijk de Kerk, de integriteit, waardigheid en heiligheid en is niet bedroefd over het
verderf, de wanorde en de vernietiging van de knop en de bloem. Hoe komt dat? (II Hil. 113:1/6).
Wanneer je uit liefde voor God de wereldse aangelegenheden verre van je liefde houd, dan zul als het
ware gelijk een prachtige bloem opgroeien, die in het hemelse Jeruzalem, zonder te verwelken, bij de
Zoon van God bloeit, waarin alle sieraden der zielen zichtbaar zijn. Want de oude mens brengt alle
menselijke gruweldaden naar voren, de nieuwe bouwt echter de hele heilige deugd op. Wanneer je tot
deze heiliging komt, behoedt je voor de oude slang die zichzelf uit de plaats van de zaligheid
verdreef, door te streven naar ijdele roem. Wat betekent dat? Als je iemand ziet die een groter aanzien
heeft als jij, pas dan op dat je niet in het oplaaien van je hart, je boven hem wil verheffen, door te
zeggen: "Ik wil boven hem of gelijk aan hem zijn!" Wanneer je jezelf op deze manier hebt verhoogd,
ben je dan gelijk aan een trouwe dienstknecht, omdat jij je heer tot woede uitdaagde, omdat jij jezelf
met hem vergelijkt. Wanneer je echter merkt dat iemand een sterker hulpmiddel heeft als jij en je neemt
het uit nijd weg, dan wandel je niet op de geëffende weg, maar loop je verdwaald door gebieden zonder
wegen. (II Hil. 113:7/13).
Streef er daarom naar om God met nederigheid te dienen en niet in verwaandheid te razen. Verhef je
ook niet in ijdele huichelarij over hen, die bij rechtvaardige afweging in een groter verlangen naar het
eeuwige leven schijnen, dan dat jij gloeit. Hij is namelijk tot het hoogtepunt van deze zaligheid, door
de hemelse gloed, van Hem geladen, die zich in alle goedheid openbaren, die de waarheid liefhebben,
zodat je niet, wanneer je voor het alwetende oog komt, Hij, die je tot nederige toewijding heeft geroepen
en in de gave van liefde door inspiratie vruchtbare vermaningen heeft gegeven, naar Zijn rechtvaardig
oordeel over jou zal oordelen met de woorden: "Jij, daar jij jezelf in oplaaiende trots tot deze plaats hebt
uitgerekt, wiens kameraad je niet bent, geef je ijdele eerzucht op, en verlaat in een daad van
gehoorzaamheid deze plaats, Mijn geliefde, de ereplaats die je onbezonnen hebt ingenomen." En wat
zal er dan met jou gebeuren? (II Hil. 113:14/17).
Want wanneer je op deze manier vernederd wordt, zul je door de onderdrukking van
teneergeslagenheid en verdriet de uiterste grens van vernedering beginnen te voelen, en zo
verafschuwen, dat je verworpen bent. Want de Wachter der zielen zal jou deze vreemde eer, die je
hebt gegrepen, wegnemen, omdat je jezelf met deze andere hebt vergeleken en meedogenloos hebt
geprobeerd te beroven, wat je niet mocht hebben; derhalve zal je ook worden afgenomen wat je
hebben wou, en gegeven worden wat je niet wilde hebben. Zo wordt ook de lagere stand, wanneer zij
zich over het hogere verheft, door Mijn rechtvaardig oordeel verworpen en verlaagd worden, want Ik wil
niet, dat zich de trots voor Mijn ogen anders toont dan in een schandelijke vernedering. Want wanneer
zich een maagd boven haar bazin verheft, zal zij door allen, die haar kennen, verachtenswaardiger
verschijnen, omdat zij verzocht heeft dat te worden, waar ze niet naar zou moeten streven.
(II Hil. 113:18/21).
Het evangelie over diegenen, die naar hun eigen hart wetten maken
EY. 2
Derhalve maken zij wetten naar hun hart en vragen daarbij niet naar Mijn wil, daardoor komen zij
eerder tot afvalligheid dan tot innerlijke wasdom, zoals Mijn Zoon wederom in het evangelie getuigt,
als Hij spreekt: "Elke plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden."
(Mat. 15:-13). Wat betekent dat? Elke kiem der besef van hart, geest en manieren ontwikkelt zich in de
fudamentele kracht waardoor de mens leeft, wanneer de mens in zichzelf zo zaait, zodat hij later in
gloeiende ijver zich met Hem verbindt op basis van wat hij uitvoeren wil. Hij (deze kiem) is dan
op een natuurlijke manier in de verwaande geest, in de lichtvaardigheid van het vlees of in de
overlopende bevlekking met een passende uitvlucht of afwisselende werkzaamheid ingeplant. Hij
schiet in de hoogte of naar beneden, zonder te onderscheiden wie zijn fundament is; want hij veracht
het om te weten of het nuttig of nutteloos is, en zal ook werkelijk, naar een rechtvaardig oordeel,
uitgeroeid worden. Want dit zaad in een dergelijk werk heeft niet de Vader geplant, die de hemel en
alle gerechtigheid bezit. En daarom wordt hij uitgerukt en zal verdorren, omdat hij niet door de
hemelse dauw opgroeide maar uit het sap van het vlees afkomstig is. Hoezo? Omdat de mens dit
werk in zijn dwaze kennis tot stand heeft gebracht en niet naar de gerechtigheid en de wil van zijn
Schepper wilde kijken, maar naar degene die het rad van zijn vlees onvermoeibaar aandrijft.
(II Hil. 114:1/9).
Wat namelijk aan de mens verschijnt, als ze hun ogen niet scherp op God willen houden, door
inbeeldingen in hun verstand somwijlen zelfs als goed verschijnen, zal ten verderve gaan, wanneer de
adem van de Heilige Geest het niet verwarmt; omdat het in lege roem is verdwenen. Wanneer namelijk
de ijdele mensen enerzijds door vermoeidheid worden gegrepen en anderzijds zich door valse roem
veranderen, verheffen ze zich vaak in trots, huichelarij en in de geest der ijverzucht, vaak verscheuren
zij zich ook in onwil, woede en tegenspraak tegenover de andere aanwijzingen die van Mij uit zijn
gegaan, waarbij zij zich ook bij het overige goede wederkerig opstellen, dat niet op lauwheid en afkeer
berust, maar op de gloed van het verlangen, voortschreidende van dag tot dag. (II Hil. 114:10/11).
Want wat van Mij uitgaat geeft de ziel een zoete aangename smaak, waarbij ze voortdurend volhardend
voortschrijdt en niet inconsequent terugblikt. Daarom is degene gelukkig, die vertrouwend op Mij,
zijn hoop en aanvang en einde van zijn werken niet op zichzelf, maar op Mij heeft gezet. Wie dat doet,
zal niet ten val komen; maar wie zonder Mij wil bestaan, zal te gronde gaan. En wie zijn zij?
Natuurlijk zij die zich door ijdele roem tot nieuwe mensen maken en vanwege de vermoeidheid die ze
voelen aan Mijn geboden, en daarom op zichzelf vertrouwen. Want Ik mag in Mijn gaven niet veracht
worden gelijk een oud kleed die voor het aanblik van het volk vervelend is, omdat deze in haar
eenvoud altijd nieuw is en des te eerbiediger, des te kostbaarder. (II Hil. 114:12/17).
Wat mensen bedenken zonder Mijn ingevingen in de ijdelheid van hun karakter, zal daarom ondanks
hun vergeefse inspanningen wegsmelten; en hoewel het soms lijkt te blijven bestaan in de ogen van
de mensen, werp Ik het niettemin van Mijn aangezicht weg, en beschouw het als niets, zoals het
wederom in het evangelie staat geschreven. (II Hil. 114:18).
Dergelijke woorden in het evangelie
EY. 3
"Laat hen gaan, blinden zijn zij, die blinden leiden. Indien een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden
in een put vallen." (Mat. 15:14). Wat betekent dat? Laat hen, die in hun daden verkeerd zijn, in hun
verkeerdheid vergaan, omdat zij zich niet willen bekeren in de juistheid van goede werken. En omdat
zij naar eigen inschatting zich als rechtvaardig beschouwen terwijl zij in hun daden leeg zijn, worden
ze hierdoor in hun lichtvaardigheid blind. Want ze minachten het, om op de weg van de gerechtigheid
te wandelen, en bevelen ieder mens aan om zich te haasten hun slechte daden te volgen, door liever
de weg van het onrecht dan de weg van de waarheid te bewandelen. Wanneer zij op deze manier
geen idee van rechtschapenheid hebben, omdat zij zichzelf als rechtvaardig inschatten maar
onrechtvaardig zijn, en wanneer zij aan degenen, die de ware leer niet kennen, het pad der valse
gerechtigheid tonen, vallen zij dan niet evenzo in de groeve van de vertwijfeling; want noch deze
noch die andere weten, waar ze heen gaan. (II Hil. 115:1/7).
Vanwege deze vernieuwingen verwerpt God sommigen, anderen duldt Hij
zwijgend, die Hij niettemin in de toekomst zal beoordelen.
EY. 4
Maar aan dezen verwerp Ik in Mijn onwil soms enige dingen voor de mensen; anderen echter duld Ik
bijwijlen zwijgend voor de mensen door Mijn doordringende blik te matigen, echter Ik straf ze in de
toekomst naar Mijn rechtvaardig oordeel. Wie gelovig is, moet zich daarom vermoeien om op de berg
der deugden op te stijgen en niet in de aardse laaglanden af te dalen. Hoezo? (II Hil. 116:1/3).
Van een lagere trede naar een hogere trede te gaan is toegestaan, echter
niet van een hogere naar een lagere
EY. 5
Wie op een lagere trede staat, kan naar een hogere trede opstijgen; maar wie op een hogere staat mag
niet voor een lagere buigen. Wat betekent dat? Stadhouders kunnen namelijk vorsten worden, vorsten
kunnen tot koningen opstijgen; het is niet passend dat koningen zich vernederen tot vorsten of
vorsten tot stadhouders. Want wanneer koningen zich zouden onderwerpen aan vorsten of vorsten
aan stadhouders, zou het hele volk zich verheffen in onwillig geschreeuw en hen verachten.
(II Hil. 117:1/4).
Zo kunnen leken het pad van de genoemde priesters inslaan, en die zich op het pad van deze priesters
bevinden kunnen zich aansluiten bij de genoemde monniken, die het pad van deze bijzondere
wedergeboorte volgen, echter het is niet gepast voor monniken, die het pad van de bijzondere
wedergeboorte volgen, om de priesters te overstijgen, en evenzo niet voor priesters om tot leken af te
dalen. Maar als de monniken, die het pad van de bijzondere wedergeboorte volgen, zich tot priesters
wijden of priesters in leken overgaan, zal door de zielen van rechtvaardigen over hen "Wee, wee, wee"
gesproken worden, en ze zullen door Mij verworpen worden, wanneer zij niet in waardige boetedoening
omkeren; want wanneer een hogere trede naar een lagere trede zakt, zullen beiden vernietigd worden.
(II Hil. 117:5/6).
Zo zal het ook hen vergaan die hun rechte pad verlaten en teruggaan. Want wie Mijn Zoon tot zich
heeft getrokken, wie zou een dergelijk zoon iets kunnen aandoen? Niemand, werkelijk niemand!
Verheug je daarom in de Vader, want Ik zie dikwijls in de geringere de grotere en in de grotere vind
Ik de geringere, omdat de trots ten val komt en de nederigheid opstijgt. (II Hil. 117:7/10).
Een voorbeeld van de zielen en engelen
EY. 6
Daarom bewaar liefde en nederigheid onder u, net zoals de zielen van rechtvaardigen met de engelen en
de engelen met de aartsengelen hebben. Want de zielen van de rechtvaardigen benijden de engelen niet
voor hun ambt en de engelen zijn niet onwillig over de glorie van de aartsengelen. Wat betekent dat?
De aartsengelen wijzen in grote noodsituatie op de belangrijke dingen, de engelen kondigen echter bij
de veelvuldige veranderingen het minder belangrijke aan. Maar de gelovige mensen gehoorzamen
nederig. Daarom moet iedereen trouw zijn ambt uitoefenen. Hoe? (II Hil. 118:1/7).
Want zij die een levende welriekende geur zijn, die de weg van de bijzondere wedergeboorte
volgen, zullen gelijk de aartsengelen, wanneer zich een belangrijke gebeurtenis voordoet in een
kerkelijke noodsituatie, de onvermijdelijke redenen voor hun hulp overdenken. Degenen die in
het priesterambt zijn, zullen als het ware gelijk engelen overeenkomstig hun blijvende bestemming in
de vaak terugkerende aangelegenheden de vastgestelde taken van dit ambt uitvoeren. En de mensen
die ernaar verlangen de hoogste gelukzaligheid te bereiken, moeten hun woorden aannemen.
Op welke manier? (II Hil. 118:8/11).
De monniken (vivens odor), die de weg van de bijzondere wedergeboorte
volgen, duiden op de krachtige graankorrel als voedsel, de priesters op de
zoet smakende vruchten en de leken het vlees.
EY. 7
Want de monniken (vivens odor), die het pad van de bijzondere wedergeboorte volgen, zijn als het
ware de graankorrels, die een gezonde en krachtig voedsel voor de mensen zijn. Zo is ook Mijn volk
streng en doet afstand van het genot der wereldse dingen. Echter de genoemde priesters zijn als fruit,
en degenen die ervan proeven bieden hen een zoete smaak aan; zo zijn ook zij door hun waarde voor
hun ambt aangenaam voor de mensen. Het gewone lekenvolk echter beschouwd men als vlees,
waaronder zich ook het reinste gevogelte bevind; want degenen die in de wereld leven, getuigen dat ze
naar het vlees leven, kinderen; onder hen vindt men nog steeds navolgers van de kuisheid, zoals
weduwen en onthouders, die door dat streven naar goede deugden naar het hemelse verlangen,
opvliegen. (II Hil. 119:1/4).
Deze drie kerkelijke standen begeven zich op twee wegen
EY. 8
Echter ook deze standen der kerkelijke orde begeven zich op twee wegen. Hoe? Een geestelijke en
een wereldse. Op welke manier? Gelijk de dag en de nacht. Wat betekent dat? Ze zijn geestelijk
gelijk de dag en werelds gelijk de nacht, omdat ze in het tijdelijke leven der mensen leven. Wat
betekent dat? De dag heeft de helderheid van de zon en de sereniteit van een heldere atmosfeer. Dit
geeft aan dat de geestelijke mens de monnikenstand en het genoemde priesterdom omvatten. De nacht
echter omvat het maanlicht met de sterren en de donkerheid der schaduwrijke duisternis. Dit geeft aan
dat de goede mensen in de wereld het rechtvaardige omvatten, die in hun werken schitteren, en dat
zondaars worden belast met de duisternis van hun misdaden. Wie echter de nacht van de wereld
heeft verlaten en zich uit liefde voor het leven tot de dag van de geestelijken heeft gewend, bewijst zich
in deze handeling standvastig, zodat hij niet, wanneer hij zich terugtrekt, aan de oude Adam gelijk is,
die de wet des levens overtrad, en in aardse zorgen werd gestoten. (II Hil. 120:1/13).
Daarom mag niemand overhaast de wereld verlaten en naar zijn eigen wil lichtzinnig een verbond
met Mij aangaan, zonder van tevoren door strenge beproeving beproefd te zijn. Want Ik wil niet dat
iemand die door het monniksgewaad Mijn Zoon uitverkoren heeft, Hem verlaat. Wie zich namelijk
met deze menswording bekleed en zijn kruis in de handen heeft genomen, is het dan passend dat hij
zijn Heer afwijst? Geenszins. Sla er acht op. (II Hil. 120:14/18).
Wie het teken van een Orde, die hij met een vrijwillig besluit van zijn hart
ontvangen heeft, afwerpt, zal naar strenge toetsing het Oordeel ontvangen.
EY. 9
Een mens die in de wil van zijn hart een gelofte heeft gedaan en met de toewijding van zijn ziel beloofd
heeft, Mijn juk, bij het afstand doen van de wereldse dingen, te dragen, en wanneer hij dan in de gloed
van zijn hart door de wil van zijn ziel ook dat teken van de Orde als fundament voor de juiste intensie
heeft ontvangen, zal hij daarin blijven, zodat hij niet later het Oordeel van een strenge toetsing
ontvangt, wanneer hij het in de geringschatting van een hardnekkig kwaad van zich afwerpt. Wat
betekent dat? Hij verachtte Degene wiens teken hij alleen ontving, vertrad Hem met zijn voeten, zoals
ook de Joden Hem veracht hebben, toen ze Hem in de waanzin van hun ongeloof aan het kruis nagelden.
Want zoals de Joden dit onrecht niet vreesden, zo schuwt ook hij niet, om dit lijden met zijn gelofte
te verwerpen. Wat de mens Mij namelijk belooft, moet hij ook vervullen, zoals ook David getuigt,
wanneer hij spreekt: (II Hil. 121:1/5).
Woorden van David over datzelfde thema
EZ. 0
"Met offers wil ik Uw huis binnengaan en mijn gelofte nakomen, die van mijn lippen kwamen."
(Ps. 65:13/14). Wat betekent dat? Met de intentie om goed en rechtvaardig te handelen, o mijn God, zal
ik de bepaling aangaan van Uw hoogheilige geschenk, dat wil zeggen, dat ik het leger van mijn lust
in gloeiende verlangen verlaat, zodat er voor mij niets zoeters is, dan naar U, Schepper van het heelal,
te verlangen. Daarom wil ik aan U mijn geloften inlossen, die mijn mond aan U samen met mijn ziel
voordroeg, want ik wil dat volbrengen, wat ik U, rechtvaardige Rechter, eerder in mijn vurige
verlangen toegezegd heb, namelijk mijn daden volgens U in te richten, die ik onverstandig heb
overtreden. Maar nu wil ik naar U terugkeren, door het kwade te vermijden en het goede te doen.
Want verstand en inzicht, die in mij gloeien, verlangen door de beslissing voor ware tucht meer naar U,
de levende God, te zuchten, dan door dwaasheid van een valse onwil de duivel te imiteren.
(II Hil. 122:1/6).
Daarom, o mens, wanneer gij op deze wijze uw hart hebt aangeboden aan Mij, overweeg dan hoe u dit
wijselijk kunt volbrengen. Mijn oog ziet namelijk zeer duidelijk wat de wil van de mens is, die tot Mij
spreekt. Waarbij Ik zeer streng opeis, wat van Mij is. (II Hil. 122:7/9).
Daarom, gij dwazen en zelfs meer dan dat, waarom legt u uzelf zulke zware lasten op, omdat u meent
dat het zo gemakkelijk is om uw vleselijke wil op te geven? Want door de Wet, die aan u in Mijn
geboden wordt gegeven, wordt u daartoe niet gedwongen om de wereld te verlaten, wanneer u niet van
tevoren zoveel hebt geoefend dat u de vleselijke verlangens in u kunt beteugelen. (II Hil. 122:10/11).
Die niet uit liefde tot God, maar in een aardse moeilijkheid verstrikt, het
teken van een Orde onoprecht ontvangen, lijken op Bileam
EZ. 1
Gij wordt echter met een flauwe wind vergeleken; want wanneer ijdele roem uw geest heeft
aangestoken, dan spreekt u uit een bitterheid en zegt: "Ik wil me niet langer meer met de wereld
bemoeien, want ik wil uit ellende voor haar vluchten. En waarom zou ik mezelf zo zinloos uitputten?"
Echter wanneer je dat in je innerlijke zegt, denk je, dat het zo zou gaan geschieden zoals jij je dat had
uitgedacht? Want velen zoeken mij met een wankelend hart, zodat men hen alleen uiterlijk aan de
tekens van hun Orde herkend. Ze zoeken Me niet met reine ogen en schouwen niet eenvoudig in de
ware leer rond, waar ze de aan duivel, die hen wil verslinden, kunnen ontkomen, zoals ook een duif vlucht,
die in het heldere water een roofvogel ziet, die haar probeert te ontvoeren. Zo ontvluchten dezen de
duivel niet, wanneer zij hem in de leerboeken zien aankomen, maar in de plotselinge verdoving, die
door hun verblindheid in hen is, lopen ze als een flauwe wind naar Me toe. (II Hil. 123:1/6).
Sommigen leggen hun eigen wil niet af, maar alleen hun wereldse kleding en treden in een geestelijke
Orde binnen, omdat zij in de wereld veel ellende en armoede moeten doorstaan en geen enkele rijkdom
mogen bezitten; en daarom verlaten zij de wereld omdat ze het niet zo kunnen krijgen zoals zij het
zouden willen. Anderen echter zijn in betrekking tot de wereld dom en eenvoudig, zodat zij voor de
mensen verachtelijk zijn, omdat ze niet over zichzelf kunnen beslissen; en zij ontvluchten derhalve de
wereld, omdat ze door hen bespot worden. Enkelen echter, die een gebrek en een zwakte aan hun
lichaam hebben en door de moeilijkheden veel lijden moeten verdragen, verlaten de wereld niet om
Mijnentwil, maar om zo van het onaangename lijden verlost te zijn. Anderen echter lijden door hun
wereldse heren, aan wie ze ondergeschikt zijn, in zo'n grote nood en onderdrukking, dat zij zich uit vrees
voor hen zich uit de wereld terugtrekken, niet om Mijn geboden te gehoorzamen, maar zodat deze
wereldse heren niet langer hun macht over hen kunnen uitoefenen. (II Hil. 123:7/10).
En al dezen komen niet vanwege de liefde tot de hemel, maar vanwege deze aardse bezwaren, die ze te
dragen hebben, tot het ordeleven, zonder daarop acht te slaan, of Ik gezouten of flauw, zoet of bitter, of
een bewoner van de hemel of de aarde ben. Wat betekent dat? Ze besteden noch aandacht aan de wortel
noch aan de zoetheid der heilige geschriften, en overwegen ook niet, hoe Ik in het hart van ieder mens
woon die het hemelse zoeken. En omdat zij het niet willen doorvorsen, geven ze de vrees voor Mij op
en treden volgens hun eigen wensen naar binnen; daarom zijn zij voor Mij vreemden en worden ze
beschouwd als afvalligen. (II Hil. 123:11/14).
Daarom zeg Ik ook niet, ze hebben de wereld verlaten en zijn tot Mij gekomen, maar eerder, ze zijn
daarin schuldig dat zij het knechtschap vrezen en de Heer verachten; want ze volgen aardse
beweegredenen en vereren Mij niet; en daarom gelden zij als angstig in het kleinste en overmoedig
in het grootste. Zo lijken ze dus op Bileam, die, toen hij het Israelische volk heerlijk in hun tenten zag,
op een hypocriete manier wenste, een vaste plaats bij hen te hebben. (II Hil. 123:15/16).
Het voorbeeld van Bileam
EZ. 2
"Moge mijn ziel de dood der oprechten sterven en ware mijn einde aan hen gelijk." (Num. 23:-10). Wat
betekent dat? Wanneer een mens op een gegeven moment door de zuchten van zijn ziel daartoe wordt
gebracht om werken van rechtvaardigheid te doen, dan wenst hij ze met een groeiend verlangen en
onder zuchten, en zegt in zijn hart: "Ik als ellendige, daar ik door vele zonden en verplichtingen
belemmerd ben, verlang ik vurig, dat mijn ziel in de onthouding van vleselijke verlangens alle
kwaadwillendheid en zonde opgeef en door berouw, waarin de rechtvaardigen zichzelf verachten, in
de woonplaats der goede werken blijf. Op welke manier? Zodat mijn einde in rechtvaardig
handelen wordt gevonden gelijk aan mensen die in Goddelijke gerechtigheid werken, zodat het doel
van mijn goede werken gelijk is aan het begin van hun goede bedoelingen!" Echter een mens die dit tot
zijn innerlijke zegt, handelt wanneer de tijd van deze zuchten voorbij is, en hij door de verzoekingen
van de boze geesten vergiftigd is, door vleselijke verlangens overwonnen, en tot de ongerechtigheid
terugkeert, zoals Bileam. Hij deed datzelfde, toen hij door de kwaadwillenheid van zijn bezetenheid
verleid werd. Hoezo? Omdat hij later in een tweespalt terechtkwam, waarin hij eerst Mijn volk wilde
vervloeken, toen Ik hem zowel door Mijn engel als door zijn ezelin tegemoettrad. Zo bracht Ik hem in
Mijn ijver niettemin daartoe, met de zegenwoorden, die Ik in zijn mond legde, Mijn volk te zegenen.
Echter na dit verlangen waarmee hij ernaar verlangde in zijn dood aan dit volk Israël gelijk te zijn,
keerde hij naar zijn eerdere tweespaltigheid terug en verstrooide dit volk omwille van zijn geld volgens
zijn dodelijke plan, door een schending van de trouw, zoals hij beloofde, toen hij zei: (II Hil. 124:1/10).
"Goed, ik ga tot mijn volk, echter ik zal hem verraden, wat jouw volk dit volk uiteindelijk zal aandoen."
(Num. 24:14). Wat betekent dat? Wanneer ik terugga naar het pad van mijn verlangens, die het vlees
tot ere reiken, dan zal ik me bezighouden met de verlangens, die ik eerder kende. Hoezo? Omdat Ik
weet wat Ik in Mijn vlees ben, die Ik eerbaar dien, zo toon Ik jou, o mens, daar ook jij in dezelfde
verlangens brandt als Ik, in de geheimenis van Mijn hart de drang van jouw begeren; want ook Ik ben
met deze oorzaken, die altijd in hem (de mens) aanwezig zijn, vertrouwd. Door de invloed van Mijn
lust ontsteek Ik jouw smeulende gloed, zodat je door het herkennen van de aardse dingen, die in je hart
bloeien, elk brandend verlangen uitdooft, waarin je eerder naar die werken streefde, die heilig genoemd
worden; op deze manier maak je er een einde aan en geef je ze bij gelegenheid zo op, alsof je ze nooit
gekend had. (II Hil. 124:11/16).
Daarom, o mens, zoals Bileam na dit rechtvaardige verlangen, waarin hij als eerste naar opkeek, zich
vervolgens tot de verleidelijke verlangens boog, zo handelen ook zij, die Mij huichelend zoeken,
wanneer zij degenen zien die de wereld daadwerkelijk achter zich hebben gelaten, die een eenvoudig
leven leiden en in een strenge gezegende levenswijze op een lovenswaardige manier oprecht volharden.
Ze omschrijven dit als voortreffelijk en aangenaam en passen, in plotselinge bevlogenheid,
onmiddelijk hun levenswijze aan, omdat ze willen leven zoals zij. Maar nadat ze zich op dezelfde
manier bij hen hadden aangesloten zoals Bileam naar het Israëlische volk keek, werden ze vervolgens,
door verschillende ondeugden die zij vroeger in hun hart hadden, toen zij in de wereld leefden, dikwijls
tot de vleselijke verlangens teruggetrokken, omdat dezen hen beheersen zoals voorheen. Wanneer ze
zo belemmerd worden, bevlekken ze zodoende Mijn uitverkoren kudde met hun gif en tegenstribbelen,
kwellen hen met vele innerlijke onrusten en verstrooien hen met hun slechte raden. Want daar zij zelf
bedriegelijk de wereld verlieten, riepen ze Mij in hun gebeden niet om hulp noch vroegen ze Mij bij de
beproevingen van hun lichaam, of ze bij dit voornemen konden blijven of niet. (II Hil. 124:17/21).
O dezen zijn onverstandig en onvruchtbaar, omdat zij zonder het ploegen van de Goddelijke wet en
zonder de levenskracht of vitaliteit (viriditas) van Zijn woord nutteloos zijn, omdat zij niet navorsen
wat zij moeten doen, en zij de smalle weg insloegen, zoals goede grond zich omziet om te weten
hoe zij goede vrucht kan voortbrengen. Daarom zullen zij het volgende in beschouwing moeten nemen:
O mens, vandaag, toen je in je vlees met een heftig verlangen ontbrandde, ben je aan de vuuroven
ontsnapt; want wie heeft je zoveel afkoeling gegeven zodat je in je lust aan de de o zo heftige brand
kon ontkomen? (II Hil. 124:22/23).
Wie het teken van een Orde onnadenkend heeft ontvangen en daar slechte
gebruiken van gemaakt heeft, zal in het verderf lopen.
EZ. 3
Degene die beslist heeft dit te doen, moet waarlijk met zijn innerlijke ogen aandacht schenken hoe hij
dat door Mij begint en het met Mijn hulp voltooid, zodat hij niet in het verderf loopt, wanneer hij er
onnadenkend aan is begonnen en het slecht volbracht heeft, zoals ook die oude vijand die op zichzelf
vertrouwde, en in Mijn toorn naar beneden stortte. Zo zullen ook zij verworpen worden, die niet op
Mij of op zichzelf achtslaan, omdat ze in de haast van grote zelfoverschatting zich met het lijden van
Mijn Zoon bekleden, en daarna in hun overweldigende weerbarstigheid dit afwijzen. Daarom zullen
degenen die het lijden van Christus op zich hebben genomen, acht slaan over hoe zij het op de juiste
manier zullen liefhebben, waartoe de profeet Jeremia, geïnspireerd door de Heilige Geest, vermaant,
wanneer hij zegt: (II Hil. 125:1/3).
Woorden van Jeremia over datzelfde thema
EZ. 4
"O, gij allen, Hij, die uw wegen ziet, aanschouw toch en zie, of er een smart is als de smart die Mij werd
aangedaan, waarmee de Heer Mij geslagen heeft, zoals Hij op de dag van Zijn toorn gesproken heeft."
(Kla. 1:12). Wat betekent dat? O gij allen, die de ondeugden opgeven, door afstand te doen van het
wereldse en het geestelijke na te volgen, door het pad te volgen dat de waarheid des Levens is, die Ik,
de Zoon van God ben, sla daarop acht bij het begin der goede werken, om zo niet Mijn smarten te
vergeten, wanneer gij begonnen zijt Mijn lijden na te volgen; en bij het volbrengen van de
gerechtigheid weet, dat elke smart of pijn die je uit liefde voor Mij jezelf oplegt, aan Mijn pijn gelijk is.
Hoe? (II Hil. 126:1/4).
Blijf, zonder moe te worden standvastig in de ontberingen die jullie om Mijnentwil tot het einde op
jullie nemen, zoals ook Ik Mijn lijden volhield om voor jullie te sterven. Want in Mijn lijden aan
het kruis, werd Ik als een druif in een wijnpers verpletterd, platgedrukt en verteden, zodat jullie Mijn
lichaam kunnen eten en Mijn bloed kunnen drinken." Zo heeft de Heer van de hemel en de aarde in
Zijn voorkennis met doordringende ogen gesproken, en wel bij het begin van de schepping, toen
Adam namelijk het Leven opgaf en de dood verkreeg. In die tijd voorzag Mijn hemelse Vader, dat Hij
bij het einde der tijden, door Mij, Zijn mensgeworden Zoon, geboren uit een maagd, waarbij Ik Mij zou
verweren met de sterkste krachten der gerechtigheid, deze oude verleider zou verslaan en de mensheid
ter verdediging van hemelse bijstand zou bevrijden. Aldus zal ook de mens, van welk geslacht en
leeftijd hij ook zij, die het lijden van Christus aantrekt, daarop acht slaan, dat hij het dapper
bewaard, zodat hij niet, wanneer hij het in zijn foutieve nalatigheid afgeworpen heeft, later, als hij
het terug wil hebben, niet kan vinden. (II Hil. 126:5/9).
Wie hun onmondige kinderen in de Ordestand willen inwijden, moeten dit niet
onverstandig doen, maar met inzicht en zonder dwang met hun toestemming.
EZ. 5
Daarom zullen ook degenen die hun kinderen dit lijden (van Christus) in de levenswandel van
nederigheid willen inwijden, dat niet in aanmatigend schielijk onverstandig doen, maar wijs in de
beproeving hunner beslissing, niet door hen te dwingen zonder toestemming van hun wil dat op
zich te nemen wat ze zelf niet kunnen dragen. Hoezo? (II Hil. 127:1/2).
Wanneer gij uw kind aan Mij aanbiedt, hoewel het nog niet de kennis van de onderscheidende geest
heeft, maar het nog in de eenvoud van zijn hele denkvermogen ligt, en je biedt het desondanks
zonder zijn wil toch op deze manier aan, zonder zijn toestemming te overwegen, dan heb je niet juist
gehandeld, omdat je een ram offerde. Hoezo? Wanneer een mens een ram offert bij Mijn altaar en deze
niet met touwen aan de hoorns heeft vastgebonden, zal de ram zeker vluchten. Zo is het ook wanneer
een vader of een moeder hun jonge zoon, die een ram is, tot Mijn dienst willen inwijden en daarbij
zijn wil, dat zijn zijn horens, noch door zorgvuldige opvoeding noch met verzoeken noch met smeken,
noch met voorzichtige aanmoedigingen in acht hebben genomen, waarmee de strikken van zijn binding
worden bedoeld; want door al dit moet de jongen vanwege de toestemming van zijn wil worden
vrijgelaten. Want wanneer hij niet door deze beproeving beproefd is, dan zal hij zeker met zijn lichaam
of in zijn hart vluchten, tenzij God hem beschermt door Zijn wonderbare werken. (II Hil. 127:3/7).
Maar, wanneer u o mens, deze jongen in zo'n strenge gevangenhouding lichamelijk streng opsluit,
zodat hij zich niet van de druk van zijn onwillige wil kan bevrijden, dan verschijnt hij voor Mij
vanwege deze gevangenschap die hem zonder toestemming ten onrechte is opgelegd, en zijn alle
vruchten van zijn lichaam en ziel krachteloos. Dan zeg Ik je, o mens, daar gij de maker van deze
binding bent: (II Hil. 127:8/9).
Het voorbeeld van de akker
EZ. 6
Een groene akker had Ik tot mijn beschikking. Heb Ik hem u, o mens, zo overgegeven, dat u hem elk
fruit kunt laten voortbrengen, naar uw wil? En wanneer u zaden in hem zaait, kunt u het dan tot fruit
laten opgroeien? Nee. Omdat u geen dauw schenkt noch regen stuurt noch de vochtigheid verdeelt
bij het groen worden noch brengt u warmte in de gloed van de zon; door dit alles moet de
overeenkomstige vrucht voortgebracht worden. Zo kunt U ook in het gehoor van de mens een woord
zaaien, maar U kunt het niet in zijn hart, die mijn akker is, de dauw van berouw noch de regen der
tranen noch de vochtigheid der toewijding onder de gloed van de Heilige Geest ingieten; door hen
allen echter moet de vrucht der heiligheid ontspruiten. (II Hil. 128:1/6).
En hoe waagde u het om de aan Mij in de doop geheiligde zo onnadenkend aan te raken, dat u hem
zonder zijn instemming in het engste vangnet der binding overgaf om Mijn juk te dragen? Hij werd
daardoor noch onvruchtbaar nocht levenskrachtig, omdat hij noch voor de wereld gestorven is noch
voor die wereld leeft. En waarom heeft u hem zo onderdrukt zodat hij geen van beiden kan? Doch Mijn
wonderbaarlijke werken, om hem te versterken, zodat hij het geestelijke leven verdraagt, mag niet door
mensen worden onderzocht. Ik wil immers niet dat zijn ouders zouden zondigen door hem zonder zijn
toestemming aan Mij op te offeren. (II Hil. 128:7/11).
Wanneer echter ouders hun zoon in Mijn dienst willen inwijden, zullen zij, voordat deze zoon zich
aanbiedt, zeggen: "Ik beloof God, dat ik ijverig voor mijn zoon zal zorgen totdat hij zijn redelijke
leeftijd heeft bereikt, ik zal voor hem bidden en smeken en hem aansporen, om in de dienst van God
trouw te blijven." En wanneer hij met Mij instemt, zal Ik Me haasten om hem aan Mijn Vader aan te
bieden; weigert hij echter Mij toestemming te geven hiervoor, moge Ik voor de ogen van Zijner
Majesteit zonder schuld zijn. (II Hil. 128:12/13).
Ouders die de jongen op deze manier naar de leeftijd van het vernuft hebben geleid en deze jongen
keert zich vervolgens af van dit, en wil niet met hen instemmen, dan zullen ook zij, omdat ze hun
bereidwilligheid tegenover hem, voor zover ze konden, getoond hebben, hem niet zonder zijn
toestemming aanbieden en ook niet dwingen, tot enige dienst te komen, noch zelf willen overnemen
noch willen vervullen. (II Hil. 128:14).
Zij die in boodaardige afgunst hen willen weerhouden om God te volgen,
plegen roof op God.
EZ. 7
Wie zich met een toegewijd hart aan Mij wil onderwerpen, moet daartoe ijverig vermaand worden,
zodat hij zijn doel bereikt, en hij mag niet door de afgunst van een kwaadwillende ziel hiervan
afgebracht worden. Want als iemand één van degenen die ernaar verlangen Mij te volgen van zijn
doel afhoudt, pleegt hij roof op God, omdat hij Mijn verbond in diens hart breekt. Daarom zal hij ook
op een dag bij de rechtvaardige Rechter verantwoording moeten afleggen, toen hij zich hardnekkig
verhardde in deze boosheid, omdat hij iemand, die Mij wilde dienen, er van afgebracht heeft; dat
echter mocht hij niet doen, zoals geschreven staat. (II Hil. 129:1/3).
Woorden van Mozes
EZ. 8
"Alles dat aan de Heer gewijd wordt, zij het een mens, een dier of grondbezit, mag niet verkocht of
ingelost worden." (Lev. 27:28). Want betekent dat? Wanneer een verlangende ziel met de volledige
inzet van haar erkenning zo de goede gezindheid in een mens beroerd, om iets te volbrengen, dan
bouwt deze wil het op en spreekt: "Dat is passsend bij de heerlijkheid van God." En zo belooft deze
mens aan God in oprechte toewijding en overeenkomstige eerbied, door het met de kus van zijn hart
aan te bieden, dat wil zeggen, door de wilskracht van zijn verlangen. En zo wordt diegene op deze
wijze aan God als gave der heiliging aangeboden. Hoe? Omdat God in deze mensen de opbouwende
wil ziet neemt Hij hen door de ring der heiliging aan, gelijk een man zijn bruid doormiddel van de
verlovingsring voor het levensverbond tracht te verzekeren, daarmee hij haar vanaf dat moment niet
meer zal afwijzen. (II Hil. 130:1/7).
Daarom, als God deze wilsbeslissing vanuit de kracht (viriditas) der mannelijke gezindheid van een
mens accepteert, die zichzelf zo bindt dat hij opgeeft wat hij had, en God meer geeft van wat hij bezit
dan hijzelf, dan zal deze binding met zo'n toewijding blijven bestaan en zal hij zijn toewijding niet
intrekken. Waarom? Omdat het inzicht van deze mens heeft herkend en omdat zijn goede gezindheid
ze heeft begrepen en zijn wil ter ere van God heeft opgebouwd. En daarom is het een mens geweest,
die zich op deze manier aan God offerde, of een aan de mens onderworpen dier, die op dezelfde
manier werd opgeofferd voor de glorie van God, of een vruchtbare akker, die ook op deze manier aan
God werd gewijd, derhalve mag het noch voor een hogere prijs worden weggegeven noch voor een
geringere als compensatie, zodat de eer van God niet als het ware tot een verachtelijke
waardebeoordeling komt. (II Hil. 130:8/11).
Degenen die vrijwillig in dienst van God treden en Hem daarna verachten en
negeren, moeten vermaand worden om terug te keren
EZ. 9
Maar aangezien niemand tegen zijn wil kan worden gedwongen om van het wereldse pad naar het
geestelijke pad te gaan, zo moet ook hij die met de overgave van zijn wil Mijn dienst begonnen is, maar
deze later verachtte en verwaarloosd heeft, naar rechtvaardige beslissing, terug worden geroepen,
zodat hij Mijn dienst weer op zich zal nemen. Hoe? Wanneer hij de juiste superieuren en geestelijke
leraren heeft, die Mijn ijver hebben, zullen zij hem weer in Mijn dienst terugroepen. Ze zullen dit
eerst doen door hem te sussen door middel van smeekbeden, vermaningen en overtuigen. Daarna
zullen ze hem met slagen en restricties door kou en honger en met soortgelijke straffen, bestraffen
zodat hij, door deze nood vermaand, zich de helse pijnen in gedachten oproept en uit vrees voor hen,
het bederf van zijn ziel wordt weggenomen. En wanneer hij zo wordt teruggeroepen, zal hij ook naar dat
pad terugkeren wat hij verlaten had, zoals ook hierover in het evangelie staat geschreven.
(II Hil. 131:1/6).
Woorden van het evangelie
FA. 0
"Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen, want Mijn huis moet vol worden."
(Luc. 14:-23). Wat betekent dat? Daar je een geestelijke herder, rechtvaardige leider en juiste
leermeester bent, verlaat je vroegere gewoonten, die je door je voorvader aan je kleven, en begeef
je op het moeilijke smalle pad en aan de samenstelling der onveranderlijke geboden, die zeer
onderhouden mannen met medewerking van de Heilige Geest hebben opgeschreven. Ontwaar ook in
Mijn ijver zeer nauwkeurig diegenen, die, terwijl ze onder jouw bevel en jouw leiding staan, of ze
dit op zich nemen ofwel geloven, uit eigen wil en niet door onterechte dwang van een ander mens
deze heilige belofte van Mijn verbond nakomen, en het niettemin later verachten en verlangen om naar
de oude ondeugden terug te keren. Dring bij hen met milde en bittere terechtwijzingen op aan, om
de kerkelijke tucht binnen te gaan, zodat het huis van Mijn vrijgevigheid zowel met strenge
terechtgewezenen als ook met de milde vermanenden gevuld wordt; want de ene moet met
verschillende tuchtingen en de andere met allerlei overtuigende woorden tot het Leven binnengeleid
worden. Hoe komt dat? (II Hil. 132:1/6).
Zoals een echte herder zijn verloren schaap bezorgd zoekt, zo moeten ook de geestelijke
leermeesters hun ondergeschikten, die in verschillende ondeugden ronddwalen, met veel
zorgvuldigheid zoeken, namelijk om hen met hun bekwaamheid daartoe te brengen, in het huis van de
gerechtigheid terug te brengen, waaruit ze vertrokken of wilden vertrekken, zodat de kerk enerzijds
met streng terechtgewezenen, anderzijds met milde vermaande schapen gevuld wordt en zo de
hemelse weide bereikt. (II Hil. 132:7).
Degenen die zonder discipline leven en niet gestraft willen worden, moeten
weggestuurd worden, zodat ze de kudden van de Heer niet besmetten.
FA. 1
Degenen die zo verhard zijn, dat ze noch door lichamelijke tuchtiging, die hen door hun superieuren
als leer door Mijn ijver tot hen wordt gebracht, noch uit vrees voor Mij, omdat Ik een God ben, die de
zonde niet wil, noch uit liefde voor het vergoten bloed van Mijn Zoon, die voor hem geleden heeft,
zich wil verbeteren, maar daarop bedacht is, Mijn trouwste vrienden, die zich haasten op Mijn
wegen, met verontreiniging te bezoedelen, zullen als wolven verdreven worden, zodat ze niet Mijn
kudde besmetten, zoals Mijn vriend Paulus waarschuwt, wanneer hij zegt: (II Hil. 133:1).
Woorden van de apostelen over hetzelfde thema
FA. 2
"Doet, wie niet deugt, uit uw mideen weg" (I Kor. 5:-13). Wat betekent dat? U, die aan het roer der
leiding staat, en u, daar u in de nederigheid der onderwerping blijft, verdrijf elk kwaad uit uw midden
dat de Godsvrucht veracht, en Mij, de Schepper van hemel en aarde, tegenspreekt. Verban het derhalve
door zo'n grondig onderzoek, dat het in uw geweten geen kleine wortels slaat en geen voet in uw
gemeenschap zet, zodat de zoete geuren van uw goede werken niet in u verdwijnen. Echter wie van hen
berouwvol wil omkeren en Mij, zijn Schepper, met een eerlijk hart zoekt, die zal Ik opnemen, ook
wanneer hij aan het einde van zijn leven zal komen, omdat Ik alles eerlijk beoordeel. (II Hil. 134:1/5).
Zij die zich huichelachtig bekeren, misleiden zich, en zij die zich van ganser
harte bekeren, worden door God aangenomen.
FA. 3
Wie echter de schat van zijn hart onderschept en verbergt, door te zeggen: "Wanneer ik niet het gevoel
heb dat ik de dood nabij ben, zal ik me niet afkeren van wereldse aangelegenheden", en zo stelt hij zijn
bekering uit totdat zijn ziel zijn laatste adem heeft uitgeblazen, en hij dan pas de wereld probeert af te
zweren, wanneer hij dus niet meer kan ademen en de hoop heeft opgegeven, om de huidige manier
van leven nog langer vol te kunnen houden, zo'n iemand bedriegt zijn eigen ziel. Omdat zijn bekering
huichelachtig is; heeft hij dit voor de grap gedaan en dit zal hem als pijn worden toegevoegd. Degene
echter, waarbij de dood nabij is, en die vanwege zijn zonden van ganser harte uit liefde voor Mij,
afstand doet van de wereld, dat wil zeggen, zolang hij nog leeft daarnaar verlangt, Mij gloeiend te
dienen, waarlijk, deze toewijding neem Ik met alle koren der engelen aan en schenk hem de glorie van
(eeuwig) leven. Want hoezeer een mens ook met zware schulden beladen is, wanneer hij zich met deze
zonden bezighoudt, door zijn overtredingen bitter te bewenen en dit met oprechte bedoelingen doet,
omdat hij Mij tot toorn heeft uitgedaagd, dan wek Ik hem op van de dood tot redding, en weiger hem
de hemelse erfenis niet, in overeenstemming met wat de psalmist David in Mijn Geest getuigt en
zegt: (II Hil. 135:1/4).
Woorden van David over datzelfde thema
FA. 4
"Op welke dag ik ook immer U aanroep, zie, ik heb erkend, dat U mijn God bent." (Ps. 55:10). Wat
betekent dat? In welk licht mijn leven ook immer is, een straal van hemelse verlichting schijnt door de
Goddelijke genade in mijn hart, omdat ik in duisternis lig, zodat ik in bittere berouw over mijn zonden
en in de verwonding van mijn onderdrukte hart U zal aanroepen, daar U allen die U met een rein hart
aanroepen, het heilmiddel Uwer Vaderlijke goedheid schenkt, en toen heb ik in deze bezoeking
herkend, dat U, die de barmhartigheid bewerkt, mijn God bent. Wat betekent dat? (II Hil. 136:1/4).
Wanneer U mij door Uw genade daarheen hebt geleid, om U, mijn God, in de werken der gerechtigheid
te erkennen, zodat ik in de slechte daden mezelf ten val breng, omdat U het bent, die dat doen kan, dan
neemt U mij op, daar ik U in eenvoud zoek en wenend naar U loop en U in de levenskracht van mijn
ziel herken. Want mijn lichaam beteugel ik in ware berouw en beschouw het als het ware als niets. En
wanneer een mens op zo'n manier zijn boete gedaan heeft, zal hij het heilmiddel voor zijn zonden
vinden. Hoezo? Omdat hij zich heeft afgescheiden van zijn zonden, en daarom door het oog van
berouw zal zien, dat wat hij eerder deed, in brandende kwaadaardige verlangens, zinloos is
geweest. (II Hil. 136:5/9).
Wie onboetvaardig de Heilige Geest gelasterd heeft en wie zichzelf in de dood
gestort heeft, die kent God niet.
FA. 5
Daarom moet niemand verzuimen om naar het heilmiddel der berouw te zoeken; en wanneer hij het
in lichamelijke gezond geminacht heeft, zal hij het toch aan het einde van zijn leven moeten proberen
te vinden, en Ik zal hem tot redding opnemen. Want hoewel het vuil bij zijn zonden groot is, wordt
het omwille van Mijn Zoon door een oprecht berouw weggewassen, behalve zij die onboetvaardig
lasteringen tegen de Heilige Geest hebben uitgesproken en zij die zichzelf verstokt in de dood hebben
gestort, deze beide (zonden) zijn als het ware één. Deze mensen ken Ik niet in de heerlijkheid van
het hemelse leven, zoals in het evangelie geschreven staat. (II Hil. 137:1/3).
Woorden van het evangelie
FA. 6
"Alle zonde en lastering zal de mens vergeven worden, maar de lastering tegen de Heilige Geest zal
niet vergeven worden." (Mat. 12:31). Wat betekent dat? Elke zonde, die in de uitwassen van het
vlees of in driftigheid, verbittering of andere soortgelijke zonden gepleegd worden, of het nu
godslastering is, die in de afgoderij te vinden is, waarin men God niet kent en een drogbeeld aanbidt,
of bij de aanroeping van demonen, waar men de ware God kent en toch in de menselijke slechtheid de
duivel aanroept, dit alles wordt vergeven in oprechte berouw, wanneer zij met tranen der
boetvaardigheid uit de grond van hun hart de ware God gelovig zoeken, die allen, die Hem aanroepen
(Ps. 85:5), medelijdend Zijn erbarmen toont. Want zelfs de mensen, die, doordat zij zich in zonden
onderdompelen en daardoor zich zwaar misdragen, zullen nog steeds, als ze ernaar zoeken, Zijn
behulpzame hand vinden, wanneer zij God, die in Zijn heerschappij en macht in de hemel als een
koning heerst, toch niet volledig afwijzen. Maar als ze volharden in hun ongeloof, zodat ze in deze
verkeerdheid niet meer tot inzicht komen, maar met een verstokt hart en een instemmende ziel God
volkomen loochenen, door bij zichzelf zo te spreken: "Wat is dat, wat God genoemd wordt? Want er
is geen God met barmhartigheid of waarheid, zodat hij mij zou kunnen of willen helpen," en zo
onboetvaardig daaraan zullen twijfelen, of ze van hun zonden kunnen worden gereinigd of op een één
of andere manier gered kunnen worden, en zo lasteren ze God en zullen vanwege hun kwaadwillige
verhardingen, wanneer ze hierin volharden, geen vergeving voor deze godslasteringen ontvangen.
Want ze verstikken de erkenning van hun hart zodanig, dat ze niet naar boven kunnen zuchten,
aangezien zij Hem beschouwen, door wiens barmhartigheid zij gered zullen worden, als iets niets,
zoals ook de psalmist David getuigt, door te zeggen: (II Hil. 138:1/7).
Woorden van David daarover
FA. 7
"De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God." Wat betekent dat? Door zijn dwaze spreken heeft hij, die
zonder wijsheid en inzicht was, God in zijn hart verloochend; want hij was te afgestompt om Hem te
herkennen. Hoezo? Omdat hij de ware God noch wilde kennen noch wilde begrijpen toen hij in zijn
verharde hart sprak: "Wat is God" God bestaat niet. En wat ben ik? Ik weet niet wat ik ben." Wie dit
zegt is afgestompt, omdat hij immers de ware wijsheid niet heeft, waarin God erkend wordt. Maar
ieder, die God in Zijn macht als heerser erkent, zonder huichelarij, is wijs, ook wanneer hij een
zondaar is. Wie echter in zijn hart daaraan vasthoudt om aan Gods barmhartigheid te twijfelen, en zegt:
"God is niets," die ken Ik niet, omdat hij Mij niet gekend heeft, en hem verloochen Ik, omdat hij Mij
verloochend heeft; en daarom wordt hij ook niet tot het Leven opgewekt en zal geen vreugde hebben,
omdat alle schepsels hem in de steek laten, daar hij hun Schepper als niets beschouwde.
(II Hil. 139:1/11).
Maar zelfs degenen die over hun zonden wanhopen, omdat zij vanwege de grote van hun last niet
geloven dat ze kunnen worden gered, zijn ongelovigen en zullen niet tot het Leven komen, omdat het in
tegenspraak is met Degene die iedereen dat Leven geeft. Maar wanneer één van al dezen, door berouw
bekeerd, Mij oprecht zoekt, zal hij Me vinden, want Ik zal niemand afwijzen, die met een zuiver hart
naar Me terugkeert. (II Hil. 139:12/13).
Wanneer iemand, die door de vloek van de vertwijfeling wordt overvallen, in
zijn kwelling daartegen vecht, zal hij door God sneller geholpen worden.
FA. 8
Wanneer echter de donkerste beproevingen van deze godslastering en vertwijfeling over een mens
gekomen zijn en hij noch met zijn hart noch met zijn wil noch in het genieten van de verkeerde smaak
mee instemde, maar zichzelf in deze strijd zeer martelde, dan kom Ik hem sneller te hulp als hij zich
dapper verzette in deze strijd en heeft doorstaan. Evenmin mag hij twijfelen vanwege deze
moeilijkheden; want Ik noem hem een moedige strijder tegen de grote stormen; Ik zal hem snel te hulp
komen en hem als een vriend beschouwen, omdat hij uit liefde voor Mij, zulke grote moeilijkheden
geduldig doorstaan heeft en eerbaar overwonnen. (II Hil. 140:1/2).
Wie ziel en lichaam scheidt, die God verbonden heeft, vervalt in het verderf
FA. 9
Echter wie, daar hij van Mij, de ware God, op geen enkele wijze in enig geloof of hoop in zijn hart iets
weten wil, zoals gezegd wordt, zo zal ook hij die zichzelf in de dood van het lichaam heeft gestort,
niet tot het Leven opstaan. Omdat hij niet wacht op de scheiding, die Ik voor de mensen bepaald heb,
maar zichzelf verscheurt zonder enige hoop op erbarmen. Daarom stort hij zich ook in het verderf,
omdat hij dat doodt waarmee hij boete had moeten inlossen. Wie dat van mensen scheidt, wat Ik in
mensen vastgelegd heb, bedekt zich met een grote schuld, zoals Mijn Zoon in het evangelie laat zien,
wanneer Hij zegt: (II Hil. 141:1/4).
Woorden van het evangelie
FB. 0
"Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal
vervallen aan het gerecht!" (Mat. 5:21). Wat betekent dat? Daar gij uw voet op het fundament van de
rots (de kerk) wil zetten, wees voorzichtig! Door dat geluid dat voortkomt uit de wortel van het
vernuft, heeft u vernomen, dat bij het schrijven van de Heilige Schrift, die de betekenis heeft die de
vinger Gods haar gaf, dat duidelijk aan hen werd getoond, die u in de oudheid voorgingen, dat ze in
mensen niet dat mogen scheiden wat door de Goddelijke orde in hen verbonden is. Wat betekent dat?
Hij, die Adam de boom der kennis van goed en kwaad verboden had, door te zeggen: "zodra gij
daarvan eet, zult gij sterven" (Gen. 2:17), heeft ook aan deze nakomeling Mozes gezegd: Gij zult
niet doden, en niet vernietigen wat naar het evenbeeld van God is geschapen. Maar net zoals Adam
bij het overtreden van het Goddelijke gebod zichzelf en zijn nakomelingsschap het Leven des Heils
ontnam, zo scheidt ook de mens, die het werk Gods in mensen vernietigt, van zijn ziel en zijn
lichaam de betrouwbare voortplantingskracht voor de heilbrengende werken af. Daardoor maakt
hij zich aan een Rechtelijke uitspraak schuldig en komt in een ellendige verbanning terecht.
(II Hil. 142:1/8).
Daarom stort iedereen, die een dergelijke wrede scheiding in een mens voorgenomen heeft, zich in het
diepste ongeluk; want hij heeft gescheiden, wat Mij toebehoort, omdat Ik immers lichaam en ziel
tegelijk in de mens heb gelegd. En wie is hij, die dit durfde te scheiden? En aangezien het al een grote
zondeschuld is wanneer iemand een ander mens dood, hoe zal het dan hem vergaan die zichzelf ter
dood brengt, en dat in het stof zendt waarmee hij zijn zonden moet inlossen? (II Hil. 142:9/11).
Want wie zichzelf doodt, bootst de afgewezen engel na, die eerst tot de zonde kwam en zich toen aan
het verderf overgaf, door zichzelf te doden. Op welke manier? Omdat hij God benijdde die noch een
begin heeft noch een einde zal nemen, en alles leidt wat in de hemel en op aarde is. En net zoals deze
trotste duivel niet naar Me wilde kijken, toen hij zich in het verderf stortte, zo wil ook deze mens, die
zichzelf verscheurt, Me niet kennen; daarom stort hij zich ook in de dood zoals die afgewezen engel
deed, toen hij zichzelf vernietigde. Want voordat hij in de afgrond stortte, wilde hij zijn goddeloosheid
over de vleugels van de wind omhoog brengen en verzoeken naar de hemelse gebieden te vliegen
gelijk een vogel in de lucht. Daarom stortte hij zichzelf in deze aanmatiging vanuit de gelukzaligheid
in het ongeluk. (II Hil. 142:12/17).
Echter Ik heb de mens uit aarde gevormd, zodat hij van nederige naar hogere oorden kan opstijgen,
en in het beginnen en voltooiien van goede werken gloeiende deugden in de hoogten kan opbouwen.
Daarom moet een mens, die lichaam en ziel heeft, zichzelf niet doden, daar hij tot goede werken kan
en tot berouw mag komen, zodat hij daarna niet op de plaats komt, waar hij noch werk noch berouw
kan hebben, zoals de duivel, toen hij zichzelf ombracht, en in de onderwereld werd gestoten.
(II Hil. 142:18/19).
Wie dit met wakende ogen ziet en met open oren hoort, zal Mijn geheimnisvolle woorden, die Mij, de
Levende, ontstromen, omarmen en kussen. (II Hil. 142:20).
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb