'

Hoofdstuk X

 

Hoe de allerheiligste Maria toelichtingen op de Tien Geboden ontving en hoe zij deze toepaste.

 

WL. 8

Juist zoals de leerstellingen van het Katholieke geloof behoren tot de activiteit van het verstand, zo behoren de Geboden tot de activiteit van de wil. Ofschoon alle vrije daden, zowel die, welke nodig zijn voor het beoefenen der ingestorte deugden, als degene, die nodig zijn voor de beoefening der verworven deugden, van de activiteit der wilskracht afhangen, hangen ze daar toch niet alle op dezelfde wijze van af, want de akten van geloof komen rechtstreeks uit het verstand voort en steunen slechts op de wil in zoverre als zij daardoor met een oprechte, devote en eerbiedige genegenheid worden aangenomen. De duistere daden en waarheden des geloofs leggen hun aanname niet aan het verstand op zonder medewerking van de wil en daarom wacht het verstand de beslissing van de wil af. Maar in het beoefenen der deugden, welke op het geloof stoelen, handelt de wil voor zichzelf en steunt slechts op het verstand om leiding te ontvangen tot het vervullen van dat waartoe besloten is. De wil is zo vrij en onafhankelijk, dat hij geen bevel van het verstand toelaat, noch enige vorm van geweld. Dit is de orde door de Heer gegrondvest, opdat niemand tegen zijn wil zou gedwongen worden Hem te dienen, noch door noodzaak, noch door geweld; maar dat, in overeenstemming met de Apostel iedereen God zou kunnen dienen in onbeperkte vrijheid en blijheid. (V Mar. 106:1/6).

 

WL. 9

Nadat de gezegende Maagd op zulk een Goddelijke wijze geïnstrueerd was in de artikelen en de dogma's van ons heilig geloof, werd zij begunstigd door een nieuw visioen van de Godheid, gelijksoortig aan dat wat in het vorige hoofdstuk beschreven werd. Dit werd haar toegestaan met het doel in haar een vernieuwing van het begrip der Tien geboden te brengen. Daarin werden haar met grote duidelijkheid en volheid alle geheimen der Geboden geopenbaard, zodra deze door de Goddelijke barmhartigheid waren opgelegd tot leiding der mensen naar het eeuwige leven en zoals deze aan Mozes gegeven waren op de Twee Tafelen. Op de eerste van deze Tafelen waren de drie voorschriften geschreven, welke betrekking hebben op de eredienst van God; op de tweede, de zeven welke slaan op onze omgang met onze naasten. De Verlosser der wereld, haar allerheiligste Zoon, zou ze allen in de harten der mensen herschrijven (I Pet. 1:4), terwijl onze Koningin en Vrouwe zou beginnen met het in praktijk brengen van alles wat in elk ervan vervat was. Zij begreep ook hun onderling verband en hoe noodzakelijk ze voor de mensen waren om het deelgenootschap aan de Godheid te verkrijgen. Zij begreep volkomen de billijkheid, rechtvaardigheid en wijsheid, waarmee ze door de Goddelijke wil gegrondvest waren; en dat een heilige, onbesmette, lieflijke, lichte, zuivere, ware en praktische wet vormden voor de schepselen. Zij zag hoe goed ze waren aangepast aan de menselijke natuur en hoe ze daarop betrekking hadden, hoe gemakkelijk het was ze met vreugde en waardering te vervullen en hoe hun Schepper de hulp van Zijn genade aanbood voor het nakomen dezer voorschriften. Onze grote Koningin zag in dit visioen vele andere verheven mysteries en geheimen, betreffende de heilige Kerk, welke in verband stonden met degenen, die de Goddelijke geboden zouden nakomen en met hen, die ze zouden verachten en overtreden. (V Mar. 107:1/9). 

 

WM. 0

De gezegende Vrouwe verkreeg door dit visioen een brandende en volijverige liefde voor de Goddelijke wet. Zij spoedde zich onmiddellijk naar haar allerheiligste Zoon, in wiens ziel zij de Goddelijke wetten duidelijk weerspiegeld zag en zij begon in overeenstemming met de genaden, welke zij ontvangen had, in zichzelf deze wetten na te volgen. Tegelijkertijd werd haar door overvloedige verlichting duidelijk gemaakt, hoe aangenaam het de Heer was haar tot een levend model te maken voor de naleving van deze geboden. Zoals ik reeds meerdere malen zei, is het waar, dat onze grote Vrouwe een vertrouwde ingestorte kennis van al deze mysteries bezat, tot harer doorlopende leiding, maar toch werd deze kennis van dag tot dag vernieuwd en versterkt. Aangezien de omvang en diepte van deze mysteries oneindig waren, bleef er immer een onmeetbaar terrein met nieuwe geheimen voor haar innerlijke visie open. Bij deze gelegenheid werden haar door de Goddelijke Leraar vele nieuwe punten uitgelegd en Hij legde haar de nieuwe wetten en voorschriften van Zijn Evangelie in hun onderling verband en in de volgorde, waarin zij te houden zouden zijn in de strijdende Kerk, voor. Ook over elke afzonderlijke wet verkreeg zij nieuw en bijzonder licht. Ofschoon onze begrensde begripsmogelijkheid deze hoge en soevereine sacramenten niet kan omvatten, bleef er voor de hemelse Vrouwe geen verborgen. Want wij kunnen haar die diepgaande kennis onmogelijk afmeten aan onze kortzichtigheid. (V Mar. 108:1/9). 

 

WM. 1

Met een allernederigst en willig hart onderwierp zij zich aan het aannemen van al Zijn geboden en smeekte zij God haar te onderrichten en haar Zijn Goddelijke genade te schenken om alles wat Hij geboden had na te komen. De Heer antwoordde haar als volgt: "Mijn Moeder, gij zijt degene, die Ik van alle eeuwigheid gekozen en voorbestemd heb tot het groter welbehagen van Mijn Vader, één in Godheid met mij. Onze eeuwige liefde, welke Ons aanzet de zegeningen van onze Godheid mede te delen aan de schepselen en hen zodoende op te heffen tot deelhebbing aan onze glorie en ons geluk, heeft deze heilige en zuivere wet gegrondvest, waardoor het aan de stervelingen mogelijk gemaakt wordt het einddoel, waartoe ze geschapen zijn, te bereiken. (V Mar. 109:1/3). 

Deze, onze wens, zal in u volmaakt in vervulling gaan, Mijn geliefde Duif, want in uw hart zal onze Goddelijke wet zo duidelijk en diep gegrift worden, dat ze vanaf het eerste moment van uw bestaan tot in de eeuwigheid niet zal uitgewist worden; en op geen enkele wijze zal ze onvervuld of doelloos zijn in u, zoals dit het geval is met andere kinderen van Adam. Sla er acht op, liefste Sulamitische, dat deze wet geheel zuiver en onbevlekt is en dat wij ze juist daarom in u willen neerleggen, omdat gij eveneens zuiver en onbevlekt zijt en in wie al onze plannen en handelingen verheerlijkt worden." (V Mar. 109:4/5).

 

WM. 2

Deze woorden, welke zonder enig beletsel harerzijds in de hemelse Moeder verwezenlijkt werden, verrijkten en verheerlijkten haar met het volle begrip en de aanname van de Tien Geboden en alle mysteries, welke daarin vervat waren. Zij liet haar verstand door het hemelse licht leiden, paste haar wil aan de wil van de Goddelijke Leraar aan en dacht zich in, in de bedoeling van het eerste en edelste van alle geboden: "Gij zult de Heer uw God liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand" (Mat. 22:37), want in deze woorden zou dit gebod later door de Evangelisten worden gegeven; en veel vroeger gebeurde het reeds door Mozes in Deuteronomium. Haar geest maakte zich er meester van, met alle toevoegingen door de Heer aangebracht: dat de mensen dit gebod in hun harten moeten bewaren; dat vaders het aan hun kinderen moeten leren; dat de mensen erover moeten mediteren in en buiten hun huizen, op hun reizen, gedurende hun slaap en als zij waakten, en dat zij het steeds voor de ogen hunner ziel zouden houden. (V Mar. 110:1/3). 

Juist zo diep als haar begrip van dit gebod was, zo groot was ook haar ijver om alles te vervullen wat de Heer daardoor wenst te bevelen. Geen ander kind van Adam zou erin slagen het gebod volmaakt te vervullen gedurende zijn sterfelijk leven, doch Maria slaagde daarin en meer volkomen dan de hoogste en vurigste Serafijn en alle heiligen en gelukkigen in de hemel. Ik zal mij niet laten ophouden dit verder uit te spinnen, want in het eerste gedeelte van deze geschiedenis heb ik in voldoende mate de liefde van de gezegende Maagd belicht, toen ik sprak over haar deugden. Bij deze gelegenheid schreide zij bittere tranen wegens de zonden, welke tegen dit grote Gebod zouden bedreven worden; en zij nam de tekortkomingen en zonden der stervelingen op zich om daarvoor door haar liefde genoegdoening te geven. (V Mar. 110:4/7).

 

WM. 3

Op het eerste voorschrift volgen de twee anderen: de naam van God niet te onteren voor valse of ijdele eden en Hem te eerbiedigen door Zijn feesten in acht te nemen en ze te heiligen. Deze Geboden begreep de Moeder der Wijsheid en zij drong er in door, schreef ze in haar devoot en nederig hart en zij besloot de allerhoogste eerbied en aanbidding aan de Godheid te brengen. Zij dacht diep na over de beledigingen, welke door de schepselen jegens het onveranderlijk wezen van God en tegen Zijn oneindige goedheid bedreven werden door valse en ijdele getuigenissen of door Godslasteringen tegen God en Zijn heiligen. In haar smart over de arrogante overtredingen van deze geboden door de redelijke wezens bedreven, bezwoer zij de engelen van haar lijfwacht de engelbewaarders van alle mensen op te dragen deze smaad jegens God te voorkomen en de mensen ervan terug te houden door heilige inblazingen en door de vreze des Heren om valse eden af te leggen of Gods heilige naam te misbruiken. Daarenboven smeekte zij de Almachtige Zijn lieflijkste zegeningen uit te storten over diegenen, die zich niet ophouden met valse eden en Zijn heilige naam eerbied bewijzen. (V Mar. 111:1/5). 

 

WM. 4

Met betrekking tot het vieren der feestdagen, de inhoud van het derde Gebod, stelde de engelbewaarder van de grote Koningin haar op de hoogte van alle feesten, welke de Kerk zou instellen, alsmede met de wijze waarop ze te vieren waren. Zoals ik reeds op de juiste plaats daartoe gezegd heb, was zij reeds begonnen met de voltrokken mysteries uit haar leven te herdenken, zoals het feest van de heilige Drie-eenheid en feesten van haar allerheiligste Zoon en de engelen. Om deze en andere mysteries, waaraan later door de Kerk luister zou worden bijgezet te vieren, nodigde zij haar hemelse hofhouding uit en zond zij in vereniging met de engelen lofgezangen en dankzeggingen op aan de Heer. De dagen, welke in het bijzonder bestemd waren tot Gods aanbidding werden door haar geheel in aanbidding doorgebracht. Het was niet zo, dat haar activiteiten ooit haar inwendige aandacht verhinderden, noch werden aan haar ziele-vruchten daardoor beletselen gesteld, maar zij wilde de feesten van de Heer heiligen op de wijze, welke de nieuwe wet der genade voorschreef; en zij deed dit als de eerste discipel van de Verlosser der wereld en streefde ernaar deze wet geheel te vervullen. (V Mar. 112:1/5).

 

WM. 5

De allerheiligste Maria bezat hetzelfde begrip en dezelfde kennis van de zeven Geboden, die betrekking hebben op onze plichten jegens onze naasten. Wat het vierde Gebod betreft, vader en moeder te eren, begreep zij zeer goed, wie onder de naam van ouders vielen; hoe, na de eer welke aan God toe kwam, de eer aan de ouders daarop volgde; hoe de kinderen met alle eerbied deze eerbetuiging moesten brengen en wat de verplichtingen waren van de ouders jegens hun kinderen. Zij zag de rechtvaardigheid van het vijfde Gebod, dat moord verbiedt, want de Heer is Meester over het leven en het aanzijn des mensen en heeft daar macht over, zelfs meer dan de eigenaar, dus veel meer dan de één of andere mede-sterveling. aangezien het leven het eerste der natuurlijke goederen is en de basis voor genade dankte zij de Heer voor de bescherming, welke Zijn Geboden daaraan gegeven hadden. Zij zag alle mensen als schepselen van Zijn hand, in staat Zijn genade en glorie te ontvangen en vrijgekocht door het Bloed van haar Zoon. Zij bad daarom met grote ernst, dat deze Geboden getrouwelijk zouden worden nagekomen in de Kerk van God. (V Mar. 113:1/6). 

Onze allerzuiverste Vrouwe begreep de aard van het zesde Gebod op dezelfde wijze als de gelukzaligen, die geen voorzorgen tegen de menselijke hartstochten nodig hebben en daar niet door bewogen worden. De allergezegendste Vrouwe, geheel behoed voor elke zondensmet, bezag de aard van dit Gebod zelfs van een hoger standpunt van genade dan dat der heiligen. Dat waren de gevoelens, welke opgewekt werden in dit grote Toonbeeld der zuiverheid, toen zij haar liefde daarvoor liet blijken en haar smart uitsprak over de onzuiverheden door de mensen begaan, waardoor zij opnieuw het hart van de Almachtige verwondde (Cant. 4:9), en, volgens volgens onze manier van spreken, haar Goddelijke Zoon troost verschafte voor de overtredingen, welke het mensdom op dit gebied maakt. Aangezien zij wist, dat in de nieuwe wet van het Evangelie de naleving van dit Gebod zou uitwerken, dat de mogelijkheid geschapen werd tot het vormen van congregaties van maagden en mannen, die ongeschonden zuiverheid door geloften zouden beloven. Zij smeekte de Heer hen deze zegening ongebroken te garanderen. De Heer stemde in met deze smeekbede van Zijn allerzuiverste Moeder en Hij verzekerde haar, dat als beloning voor hun zuiverheid de daaraan toegewijden het voorrecht zouden hebben haar na te volgen, die de Maagdelijke Moeder van het Lam was (Ps. 44:15). Met onvergelijkelijke vreugde dankte zij de Heer voor de spreiding, welke Hij op deze wijze aan de maagdelijkheid, welke zij in de nieuwe wet had ingebracht, zou geven. Ik zal niet uitweiden over de onschatbare waarde van deze deugd, omdat ik hierover reeds in het eerste gedeelte en op andere plaatsen sprak. (V Mar. 113:7/14). 

 

WM. 6

Even opmerkelijk was Maria's begrip van de andere Geboden, van het zevende: "Gij zult niet stelen"; van het achtste: "Gij zult geen valse getuigenis geven"'; van het negende: "Gij zult de vrouw van uw naaste niet begeren"; van het tiende: "Gij zult de goederen en bezittingen van uw naaste niet begeren." Elk dezer Geboden ontlokte aan haar grote daden van innerlijke inwilliging en bereidheid en voor elk daarvan bracht zij de Heer lof en dank, omdat Hij in Zijn wijsheid de mensen deze probate middelen verschaft had tot het bereiden van hun eeuwig geluk, en had vastgelegd in deze weldadige en zo goed aangepaste wetten. Want zij voorzag, dat de mensen, indien zij zich daaraan zouden houden, niet slechts de eeuwige beloning, welke hen toekwam, zouden veiligstellen, doch tevens waarachtig vrede en rust zouden genieten, aangepast aan ieders staat en omstandigheden. Want indien alle redelijke schepselen zich zouden onderwerpen aan de rechtvaardige eisen van Gods wet en zouden besluiten Zijn Geboden op te volgen en te onderhouden, dan zouden ze het verrukkelijke en uitgelezen geluk kunnen smaken, dat het gevolg is van een goed geweten. Alles wat de wereld aan menselijke genoegens verschaffen kan, is onvergelijkbaar met het getrouw zijn aan de Goddelijke wet in alle dingen, grote en kleine (Mat. 25:21). Deze weldaad danken wij aan Christus, onze Verlosser, Die ons bevestigde in het doen van goede daden en ons zodoende van zoete rust, vrede, troost en vele andere zegeningen in dit leven verzekerde. Indien wij daarvan niet alleen genieten, dan is dit het gevolg van het niet nakomen van Zijn Geboden. Het zwoegen, de tegenspoed en het zich-niet-gelukkig-voelen, zijn de aan de overtredingen der mensen onafscheidelijk verbonden gevolgen; en ofschoon iedereen zijn aandeel heeft in de oorzaak van zijn moeilijkheden, zijn wij, indien enigerlei tegenslag ons treft, doch dwaas genoeg om daar anderen de schuld van te geven in plaats van ons zelf. (V Mar. 114:1/8). 

 

WM. 7

Wie zou er in staat zijn de kwade gevolgen van dit leven van oneerlijke handelswijzen, verboden door het zevende Gebod, te schatten? Wie kan taxeren, wat de gevolgen zijn van het ontbreken van tevredenheid met eigen levenslot, in vertrouwen op de hulp van de Heer, Die noch de vogels in de lucht, noch het kleinste wormpje der aarde ooit zal vergeten? Wat voor ellende en beproevingen worden ondergaan door Christelijke volkeren, omdat hun leiders niet tevreden zijn met de grootte van de landen, welke hen ter besturing door de hoogste Koning gegeven zijn? Zij trachten hun invloed en overwicht uit te breiden en beroven de wereld van vrede, rustig bezit en zielen, die bestemd zijn hun Schepper te dienen. Niet minder is het kwaad en de tweedracht, welke veroorzaakt wordt door valse getuigenis en leugens, welke de oneindige Waarheid beledigen en de menselijke omgang belemmeren in de weg leggen, door het zaad der afgunst uit te zaaien en rust en vrede uit de harten der mensen te verdrijven. Zowel het ene als het andere verhindert de Schepper daarin Zijn woontent op te slaan, wat toch Zijn wens is. Het begeren van de vrouw van een ander en het overspel doen de heilige huwelijkswet, verheven tot Sacrament, geweld aan; en hoeveel verborgen en publieke schandalen hebben ze veroorzaakt en veroorzaken ze nog immer onder Katholieken? Indien wij overdenken hoeveel overtredingen er zichtbaar voor de ogen der wereld bedreven en hoevele meer er verborgen blijven voor de mensen, terwijl ze door God gezien worden, de nooit-falende en rechtvaardige Rechter, Die ze zelfs reeds nu straft, moeten wij er dan niet van overtuigd zijn, dat Hij des te strenger zal toeslaan met zijn straffen naar mate Hij nu onze zonden niet heeft willen tellen en de Christelijke rijken maar heeft laten voorbestaan? (V Mar 115:1/8). 

 

WM. 8

Al deze grote waarheden zag onze grote Koningin in de Heer. Ofschoon ze geheel op de hoogte was van de zondigheid der mensen, die zo lichtvaardig de eerbied en het eerbetoon, dat hun God toekwam, omdat Hij voor hen allerminzaamst deze noodzakelijke wetten en voorschriften tot stand had gebracht, in de wind sloegen, werd de allervoorzichtigste Vrouwe door deze menselijke zwakheid niet geërgerd noch verwonderde haar de ondankbaarheid der schepselen; maar als een liefhebbende Moeder had zij medelijden met de stervelingen; en met brandende liefde dankte zij de Almachtige voor Zijn weldaden en trachtte zij genoegdoening te geven voor de overtredingen van de evangelische wet en vroeg zij om de genade haar volmaaktheid te onderhouden. De samenvatting van al deze Geboden: God te beminnen boven alles en onze naasten gelijk ons zelve, begreep de allerheiligste Maria volmaakt; alsmede de waarheid, dat het juiste begrip en het juiste beoefenen van deze twee Geboden de volmaaktheid der ware deugd is. Hij, die ze in praktijk brengt, is niet ver af van het Koninkrijk Gods; en het onderhouden van deze Geboden gaat uit boven het opdragen van brandoffers, zoals de Heer Zelf ons leert in het Evangelie (Mar. 12:30/33). Maar naar evenredigheid van het begrip, dat onze Koningin van deze voorschriften had, werden ze door haar in praktijk gebracht. Zij vervulde ze zoals ze in het Evangelie vervat zijn, zonder weglating van de minste tittel of jota. Deze hemelse Prinses beoefende de leer van de Verlosser volmaakter dan alle heiligen en gelovigen der heilige Kerk. (V Mar. 116:1/7). 

 

Onderrichting welke de hemelse Vrouwe en Koningin mij gaf.

 

WM. 9

Mijn dochter, toen het Woord van de eeuwige Vader voortkwam uit Zijn hart en menselijkheid in mijn schoot aannam, kwam Hij om hen, die in duisternis ronddolen en in de schaduwen des doods verkeren, te verlichten (Luc. 1:79) en hen hun verloren geluk terug te geven. Om hen tot licht, tot weg, tot waarheid en tot leven te zijn, was het noodzakelijk hen een wet te geven, welke zo heilig was, dat zij erdoor gerechtvaardigd zouden worden; zo duidelijk, dat zij erdoor verlicht zouden worden; zo veilig, dat zij wederom moed konden vatten; zo machtig, dat ze erdoor bewogen moesten worden; zo probaat, dat ze erdoor geholpen werden; zo waar, dat deze wet vreugde en verrukking aan allen zou brengen, die haar zouden onderhouden. (V Mar. 117:1/2). 

De onbevlekte wet van het Evangelie heeft de macht in zich dit alles teweeg te brengen en zelfs nog meerdere andere prachtige uitwerkingen; en God heeft de redelijke wezens zo geschapen, dat al hun geluk, lichamelijk en geestelijk, tijdelijk en eeuwig, uitsluitend afhankelijk is van het onderhouden van deze wet. Daarom zal het u niet moeilijk vallen te oordelen over de blinde onkunde, waarmee de dodelijke vijanden der stervelingen hun geslagen hebben (Gal. 3:1), aangezien alle mensen door de ongeregelde verlangens en de jacht naar geluk deze Goddelijke wet, waaruit dit alleen maar kan voortkomen, verwaarlozen, waardoor er zo weinigen het geluk bereiken. (V Mar. 117:3/4). 

 

WN. 0

Nu gij dit weet, dient gij uw hart voor te bereiden, opdat de Heer Zijn heilige wet daarin kan schrijven. Vergeet en verwijder van u alles wat zichtbaar en aards is, opdat al uw vermogens bevrijd worden en los staan van elke voorstelling, behoudens degene welke daarin door de vinger van God werden verankerd en vervat zijn in de leerstellingen en voorschriften der evangelische waarheden. Opdat uw verlangens niet in de kiem gesmoord zullen worden, dient gij de Heer dag en nacht te vragen u waardig te maken voor de weldaden en beloften van mijn allerheiligste Zoon. Bedenk dat achteloosheid in u veel afzichtelijker is dan in anderen, want niemand anders is door Zijn Goddelijke liefde zo nagejaagd of geholpen met gelijke weldaden en hulp. Op de dagen van overvloed zowel als op dagen van bezoeking en tegenslag dient gij uw schuld aan de Heer zowel als Zijn jaloerse ijver indachtig te zijn, zodat geen gunsten u in vervoering brengen noch lijden en pijnen u bedrukken. In welke van de twee toestanden gij u ook bevinden moogt, blijf immer de Goddelijke wet, welke in uw hart gegrift is, indachtig, houd u er aan zonder ze te schenden, bij voortduring, met alle aandacht en volmaaktheid. (V Mar. 118:1/6).

Wat betreft de liefde voor uw naasten moet gij steeds de eerste regel toepassen, namelijk: doe voor anderen wat gij voor uzelf gedaan zou willen hebben, want dit is de standaard voor de omgang tussen mensen onderling. Indien gij wenst, dat zij goed over u denken en zich goed jegens u gedragen, dan moet gij ditzelfde doen tegenover uw broeders en zusters. Indien gij voelt, dat ze u beledigen in kleine dingen, vermijd dan om hen enige aanleiding daartoe te geven. Indien gij anderen iets ziet bedrijven, wat onaangenaam is voor hun naasten, doe dit dan nimmer, want gij zijt ervan op de hoogte hoezeer dit tegen de wet, gegrondvest door de Allerhoogste, in gaat. Betreur uw eigen fouten, maar ook die van uw naasten; want ze worden bedreven tegen Gods wet; dat is ware liefde tot de Heer en ware naastenliefde. Treur over de kwellingen, door anderen ondergaan, alsof gij ze zelf onderging; dan volgt u mij na. (V Mar. 118:7/12). 

 

 

Hoofdstuk XI

 

De diepe kennis van de allerheiligste Maria betreffende de zeven Sacramenten, welke Christus de Heer zou instellen en aangaande de vijf Geboden der Kerk.

 

WN. 1

Ter completering van de schoonheid en de rijkdommen der heilige Kerk zou haar Stichter, Christus onze Verlosser, terecht de zeven sacramenten instellen, die dienst zouden doen als algemene schatkamer van al Zijn verdiensten. Het zou zelfs zo zijn, dat de Schepper van al deze weldaden in één daarvan Zelf aanwezig zou blijven als voedsel en troost voor de gelovigen en als onderpand voor het later te genieten geluk Hem van aangezicht tot aangezicht te mogen aanschouwen in alle eeuwigheid. Tot vervolmaking van de kennis en de genade van de allerheiligste Maria was het noodzakelijk, dat de volheid van deze sacramentele weldaden zou worden overgeplant in haar grote en vurige ziel, opdat in volledige omvang en op dezelfde wijze als dit in het hart van haar Zoon het geval was, ook op de "tafelen harer geest" deze wet der genade zou geschreven worden. In Zijn afwezigheid zou zij de Lerares der Kerk zijn en zij zou de eerste Christenen moeten leren, hoe ze deze Sacramenten moeten vereren en naar beste volmaaktheid daarvan zouden kunnen genieten. (V Mar. 119:1/4). 

 

WN. 2

Door nieuw inzicht werd daarom elk van deze mysteries in het bijzonder, in het innerlijk van haar allerheiligste Zoon, geopenbaard. Wat betreft het eerste Sacrament zag zij, dat de oude wet der Besnijdenis op eervolle wijze zou afgeschaft worden en dat daarvoor het bewonderenswaardige en lieflijke Sacrament van het Doopsel zou worden ingesteld. Haar werd medegedeeld, dat het uitwendig teken van dit Sacrament gewoon natuurlijk water was en dat het formulier de namen der drie Personen, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, zou bevatten, waardoor het geloof in de allerheiligste Drie-eenheid er onvoorwaardelijk in werd betrokken. Zij begreep hoe Christus, de Schepper van dit Sacrament, daaraan de kracht zou verbinden alle zonden van de dopeling weg te nemen en hem volmaakt te heiligen. Zij zag de bewonderenswaardige gevolgen, welke dit Sacrament in de mensen teweeg zou brengen, hoe ze herboren zouden worden tot aangenomen kinderen Gods en erfgenamen des hemels, hoe hen de deugden van geloof, hoop en liefde zouden worden ingestort met vele andere deugden, en hoe hun ziel het merkteken verkreeg van kinderen der heilige Kerk. Al deze uitwerkingen van dit heilige Sacrament werden aan de allerheiligste Maria geopenbaard. Daarop smeekte zij haar Goddelijke Zoon haar dit Sacrament op de daarvoor gepaste tijd toe te dienen. Dit beloofde Hij haar, en zoals ik later zal beschrijven, vervulde Hij Zijn belofte na enige tijd. (V Mar. 120:1/8). 

 

WN. 3

Een zelfde begrip verkreeg de grote Vrouwe van het tweede Sacrament: het Heilig Vormsel. Dit komt op de tweede plaats, omdat het Doopsel tot doel heeft de kinderen der Kerk voort te brengen, terwijl het Vormsel hen sterk en moedig maakt tot het belijden van het Doopsel ontvangen geloof, waarbij het de eerste genaden vermeerdert en de genaden van ieders staat daaraan toevoegt. Zij begreep het formulier, het uitwendig teken, het toedienen en de uitwerkingen van dit Sacrament en de eigen aard, welke daardoor aan de ziel gegeven werd, alsmede hoe door de heilige olie en het chrisma, welke de uitwendige tekenen van dit Sacrament uitmaken, het aroma van de goede werken van Christus wordt verzinnebeeld, waarin de gelovigen door het geloof deelhebben, terwijl hetzelfde, echter op andere wijze, ook door het formulier tot uitdrukking komt, namelijk door de woorden, welke gebruikt worden bij het toedienen van dit Sacrament. Onze grote Koningin reageerde op dit nieuwe inzicht door heldhaftige daden van lof en dank te stellen en zij smeekte volijverige, dat toch alle mensen gebruik zouden maken van deze sprankelende fonteinen van de Heer en van deze onvergelijkelijke schatten genieten zouden, onder erkenning en belijding van Hem als de ware God en Verlosser. Zij weende bittere tranen over het betreurenswaardige verlies van zovelen, die, ondanks de Evangelieverkondiging daar de heilzame helende werking niet van ondervonden. (V Mar. 121:1/5). 

 

WN. 4

Aangezien de zielen door hun zwakheid zo dikwijls de genade en vriendschap van God verliezen, zag de hemelse Vrouwe het nut en de noodzaak van het derde Sacrament, dat der Biecht, zeer goed in. Zij begreep de eisen, welke daarvoor gesteld waren, als ook de macht van de bedienaren en het gemak, waarmee de gelovigen zich van deze weldaad kunnen verzekeren. Als echte Moeder van barmhartigheid dankt zij de Almachtige op bijzondere wijze voor het verschaffen van dit krachtige medicijn tegen de herhaalde en dagelijkse fouten van haar kinderen. Zij wierp zich languit ter aarde en erkende uit naam van de heilige Kerk onder grote eerbied het heilige tribunaal der Biecht, waarin de Heer met onuitsprekelijke welwillendheid alle twijfels der zielen inzake hun rechtvaardiging of vervloeking opheft en doet verdwijnen, terwijl Hij het aan het oordeel der priesters overlaat al of niet de absolutie te geven. (V Mar. 122:1/4). 

 

WN. 5

Zeer bijzonder groot was het begrip van de allervoorzichtigste Vrouwe betreffende het boven alles uitgaande sacramentele mysterie van de allerheiligste Eucharistie. Haar doordringen in deze geheimenissen overtrof dat van de meest verheven serafijn. Want haar werd geopenbaard: de bovennatuurlijke wijze van de aanwezigheid van de menselijkheid en de Goddelijkheid van haar Zoon onder de gedaanten van brood en wijn, de kracht van de woorden der consecratie, waardoor brood en wijn veranderd worden in Zijn vlees en bloed, terwijl de gedaanten bleven; hoe Hij tegelijkertijd in zovele verschillende deeltjes aanwezig kan zijn; hoe het heilige mysterie van de Mis zou ingesteld worden, opdat Hij tot aan het einde der tijden geconsacreerd en geofferd kon worden aan de eeuwige Vader; hoe Hij geëerd en aanbeden moet worden in het heilig Sacrament in alle gebouwen van de Katholieke Kerk over de gehele wereld; welke uitwerkingen van genade Hij teweeg zou brengen in degenen, die Hem meer of minder voorbereid zouden ontvangen, en welke straffen degenen zouden worden toegediend, die Hem onwaardig zouden ontvangen. (V Mar. 123:1/3). 

Zij ontving ook inlichtingen over het geloof van de getrouwen en de zonden der ketters met betrekking tot dit mysterie; en in het bijzonder werd haar de onmetelijke liefde van haar Zoon geopenbaard, welke tot Zijn besluit geleid had Zichzelf als voedsel en spijs-van-het-eeuwige leven aan elk der stervelingen te geven. (V Mar. 123:4). 

 

WN. 6

Door dit en menig ander inzicht in de allerheiligste Eucharistie ontvlamde haar allerzuiverste hart in nieuwe liefdeband, waarvan de beschrijving het menselijk verstand tart. Zij had, na nieuw licht te hebben ontvangen over elk geloofsartikel en elk mysterie nieuwe lofliederen samengesteld, maar bij het beschouwen van dit grote Sacrament zwol haar hart meer dan ooit te voren in haar boezem. Zij putte zichzelf uit in nieuwe liefdesuitingen, aanbidding, lof, dankbetuigingen en nederigheid, als ook in smartgevoelens voor hen, die dit Sacrament tot eigen verdoemenis zouden misbruiken. Zij verlangde ernaar, dat dit Sacrament zou worden ingesteld en indien zij niet door de kracht van de Almachtige ondersteund zou zijn, dan had haar machtige emotie haar van het leven beroofd. Slechts de aanwezigheid van haar allerheiligste Zoon redde haar, matigde haar verlangens en stelde haar in staat het tijdstip van de instelling af te wachten. Maar reeds vanaf die tijd stelde zij er prijs op zich voor te bereiden op het ontvangen van het Heilig Sacrament en zij vroeg haar Zoon haar dit toe te staan, zodra dit een feit was geworden. Zij sprak de volgende woorden tot Hem: "Allerhoogste Heer en Leven van mijn ziel, zou het mij, daar ik slechts een onbetekend wormpje ben en het meest verachtelijke wezen onder de mensen, worden toegestaan U te mogen ontvangen? Zal ik dan werkelijk weer zo gelukkig zijn U wederom in mijn lichaam en ziel te mogen dragen? Zal mijn hart dan wederom Uw woontent en tabernakel zijn, waarin U zult kunnen rusten. En zal ik mij dan in Uw innige omarming mogen verlustigen en Gij aan de mijne vreugde beleven?" (V Mar. 124:1/10). 

 

WN. 7

De Goddelijke Meester antwoordde: "Mijn lieve Moeder, na Mijn Dood en Hemelvaart zult gij Mij vele malen in het Heilige Sacrament ontvangen, tot Uwer vertroosting, want Ik zal uw aller-oprechtst en liefhebbend hart bezoeken en als Mijn heerlijkste en aangenaamste rustplaats beschouwen." (V Mar. 125:1).

Na deze belofte ontvangen te hebben verdeemoedigde de grote Koningin zich opnieuw en terneer liggend in het stof dankte zij Hem op een wijze, welke de bewondering der hemelingen opwekte. Van dat uur af richtte zij al haar gedachten en daden op het doel; bereid te zijn tegen de strijd, dat het haar veroorloofd zou zijn haar allerheiligste Zoon in het heilig Sacrament te ontvangen; en gedurende al die jaren vergat zij dit nimmer en onderbrak zij deze akten harer wil nooit. Haar geheugen was sterker, meer vasthoudend dan dat van een engel en meer standvastig; daarenboven was haar bevattingsvermogen groter dan dat van alle engelen tezamen, zodoende, met deze en andere mysteries in gedachten, waren haar daden steeds in overeenstemming met haar grote kennis. Van die dag af smeekte zij ook de Heer, bij voortduring en onder aandringen, dat Hij de stervelingen licht zou verschaffen, opdat zij dit grootste van alle Sacramenten zouden eerbiedigen en dat zij het steeds waardig zouden ontvangen. Telkens wanneer wij dit heilige Sacrament in de juiste gesteldheid ontvangen (en zo moet dit toch gebeuren), dan danken wij dit, na de invloed van de Verlosser, aan de tranen en gebeden van deze hemelse Moeder, die deze genade voor ons verdiende. Indien één van ons dit Sacrament in staat van doodzonde ontvangt, laat hij zich dan bewust zijn, dat hij naast de heiligschennende belediging, welke hij zijn Heer en God aandoet, ook de allerheiligste Moeder beledigt; want hij geeft daarmee te kennen, dat hij geen achting heeft voor haar liefde, haar devote wensen, haar gebeden, tranen en zuchten. Laten wij ons inspannen om dit soort verschrikkelijke misdaden te vermijden. (V Mar. 125:2/8). 

 

WN. 8

Wat betreft het vijfde Sacrament, het Sacrament des Oliesel, begreep de allerheiligste Maria waarvoor dit was ingesteld, zijn substantie en formulier, alsmede het deel wat door de bedienaar gedragen wordt. Zij zag, dat de substantie de gezegende olijfolie zou zijn, dienende als een symbool van barmhartigheid; dat het formulier zou bestaan uit smeekbeden, welke uitgesproken zouden worden, terwijl de zintuigen, waarmede wij gezondigd hadden, geolied werden, en dat niemand anders als een priester dit Sacrament zou kunnen toedienen. Zij doorzag het doel en de resultaten der toediening, bestaande uit de hulp, welke de gelovigen worden geboden in doodsgevaar en de versterking van hen tegen de bekoringen en aanvallen van de duivel, welke zo veelvuldig en zo verschrikkelijk kunnen zijn in het laatste uur. (V Mar. 126:1/3). 

Zo ontving hij, aan wie dit Sacrament wordt toegediend, weer zielekracht, welke verloren is gegaan door voorafgaande zonden, als ook, indien dat nuttig zou zijn, wederom gezondheid voor het lichaam. Terzelfdertijd worden de zieken goed en devoot gestemd en wordt in hen de wens wakker gemaakt om God te zien, terwijl de dagelijkse zonden, inclusief enige uitwerkingen der doodzonden, vergeven worden; het lichaam wordt als het ware gezegend met het zegel des hemels (al is dit niet een onuitwisbaar zegel), zodat de duivel niet durft naderbij te komen op een plaats, waar de Heer door genade en Zijn Sacramenten Zijn intrek genomen heeft. Door de kracht van dit Sacrament verliest Lucifer macht en recht over de ziel, welke hij daarover uitoefent door de erfzonde en de persoonlijke zonden, zodat het lichaam der rechtvaardigen, dat zal opstaan en met de ziel van God genieten zal, op juiste wijze getekend is voor zijn vereniging met zijn ziel. Dit alles werd deze gelovige Moeder en Vrouwe duidelijk en zij dankte de Heer uit naam van alle gelovigen. (V Mar. 126:4/7). 

 

WN. 9

Betreffende het zesde Sacrament, het Heilige Priesterschap, begreep zij, dat haar allergezegendste Zoon, de vooruitziende Stichter van genade en Kerk, daardoor bekwame bedienaren Zijner Sacramenten tot heiliging van Zijn mystieke Lichaam en tot consecratie van Zijn Lichaam en Bloed wilde vormen, waardoor deze een waardigheid zouden verwerven, welke boven die van alle mensen en van de engelen zou uitgaan. Dit veroorzaakte in haar een dusdanige eerbied voor de waardigheid van priesters, dat zij vanaf dat moment hen begon te eerbiedigen en te leren. Zij vroeg de Almachtige hen tot waardige en probate priesters en bedienaren van Zijn genade te maken en de gelovigen tot hoge achting van de priesters te inspireren. Zij weende over de fouten der priesters en der gelovigen, gemaakt met betrekking tot hun verplichtingen tegenover elkaar. Maar aangezien ik reeds gesproken heb over de grote eerbied, welke de priester toe komt, zal ik daar nu niet verder over uitweiden. Alles wat met dit Sacrament te maken heeft, substantie, formulier, uitwerking en uitoefening van het priesterschap, werd de allergezegendste Moeder medegedeeld. (V Mar. 127:1/6). 

 

WO. 0

Zij werd ook onderricht omtrent het hoge doel van het Huwelijk, het zevende en laatste der Sacramenten, namelijk: het heiligen en zegenen van de voortplanting der gelovigen in de evangelische wet en de symbolisering van het mysterie van het geestelijk huwelijk en de nauwe verbondenheid van Christus met Zijn Kerk (Efe. 5:32). Zij begreep hoe dit Sacrament bestendigd moest worden, wat zijn inhoud en vorm was; welke grote weldaden er het gevolg van zouden zijn voor de gelovige kinderen van de Kerk, alsmede alle andere geheimenissen betreffende zijn uitwerkingen, noodzakelijkheid en kracht. Hiervoor stelde zij lof- en dankliederen samen, uit naam van de gelovigen, die in de weldaden daarvan zouden delen. Terzelfder tijd werd zij ingelicht over de riten en ceremoniën, welke door de Kerk in de toekomst zouden worden ingesteld voor de toediening der Sacramenten en voor de regeling der Goddelijke aanbidding door de gelovigen, alsmede over de wetten der heilige Kerk voor het bestuur der gelovigen, in het bijzonder over de vijf geboden der Kerk, namelijk, het Mishoren op feestdagen; het biechtspreken en communiceren op vastgestelde tijden; het vasten gedurende de daarvoor aangewezen dagen en het geven van tienden en eerstelingen van de akker aan de Heer. (V Mar. 128:1/4). 

 

WO. 1

In al deze voorschriften van de Kerk zag de allergezegendste Vrouwe de geheimenissen van onze rechtvaardiging, het doel ervan en de uitwerking door hen in de gelovigen veroorzaakt alsmede de noodzaak van hun aanwezigheid zijn in de nieuwe Kerk van God. Zij zag: hoe noodzakelijk het eerste van deze geboden voor de gelovigen was, het instellen van dagen, welke toegewijd zouden zijn aan de Heer, waarop de mensen hun God zouden gaan bezoeken en het heilig Misoffer, opgedragen voor de levenden en de doden, zouden bijwonen; hoe ze op deze wijze de geloofsbelijdenis zowel als de herinnering aan het Goddelijk Lijden en de Dood, waardoor zij verlost waren, zouden kunnen vernieuwen; hoe zij zoveel mogelijk zouden kunnen medewerken aan het opdragen van dit grote offer en deelgenoot zouden kunnen worden aan de vruchten, welke door de Kerk in het allerheiligste Mysterie der Mis geoogst zouden worden. (V Mar. 129:1/2).

Zij zag tevens hoe noodzakelijk het was onze trouw en ijver te stimuleren door het Sacrament der Biecht en de heilige Communie, waardoor wij de vriendschap en de liefde van de Almachtige wederom zouden terugwinnen. Want behoudens het gevaar, gelegen in het veronachtzamen of vergeten van deze twee Sacramenten, maken de mensen zich ook nog schuldig aan een grote belediging van God door Zijn wensen, gekristalliseerd in de instelling van deze Sacramenten te onzer bate, te negeren. Een dergelijke veronachtzaming kan niet bestaan zonder minachting van de Goddelijke goedheid, hetzij in stilte, hetzij uitgesproken; en dit is een zwaar vergrijp jegens God door hen die zich daaraan schuldig maken. (V Mar. 129:3/5). 

 

WO. 2

Ook begreep zij de laatste twee Geboden: te vasten en tienden te betalen. Zij zag in, dat het voor de mensen noodzakelijk was hun vijanden door onthouding en terugdringing der hartstochten te overwinnen, want het toegeven aan passies is de oorzaak, dat vele onachtzame Christenen het eeuwige geluk niet bereiken. De ongeregeldheden van het vlees voeden de hartstochten en het vlees wordt overwonnen door het vasten. De Leraar des Levens heeft ons hierin tot voorbeeld willen zijn, ofschoon Hij geen redenen had om de ongeregeldheden der zonde te overwinnen. De betaling van tienden zag de allerheiligste Maria als een bijzondere maatregel van de Heer om Hem door de gelovigen als de boven allen staande Schepper en heer te doen erkennen, door hen een bijdrage uit hun tijdelijke goederen te doen leveren als dankbetuiging aan Hem voor Zijn Voorzienigheid inzake de in stand houding van het leven. Het was daarenboven Zijn wens, dat deze bijdragen zouden dienen tot onderhoud Zijner priesters. Want in de wetenschap, dat hun onderhoud verzekerd werd door het zweet van het volk, zouden zij dankbaar zijn aan de Heer, Die op deze wijze voor hen zorgde en indachtig aan hun verplichting om de geestelijke welstand der zielen te verzorgen en hun gehele leven kunnen wijden aan de aanbidding van God en de uitbreiding van Zijn heilige Kerk. (V Mar. 130:1/7). 

 

WO. 3

Ik heb getracht zo beknopt mogelijk te zijn in mijn uitleg van deze grote mysteries, welke stilaan opbloeiden in het ontvlamde en grootmoedige hart van de Koningin des hemels, toen zij door de Almachtige onderwezen werd in de wetten en voorschriften der nieuwe Kerk van het Evangelie. De vrees om te wijdlopig te zijn en nog meer de angst om hierbij fouten te maken heeft mij weerhouden alles wat mij hierover innerlijk geopenbaard is en alles wat ik daarvan begrepen heb mede te delen. Het licht van ons heilig geloof, ondersteund door Christelijke devotie en voorzichtigheid, zal Katholieken tot de meest grote eerbied inspireren voor deze hoge mysteries. Dit zal hen leiden om met een levendig geloof de prachtige harmonie der Sacramenten, wetten, leerstellingen en geheimenissen in het Katholieke Geloof te overwegen, en hen laten zien hoe zij zichzelf vanaf haar begin heeft geleid en zal blijven leiden tot het einde der wereld. Dit alles werd in de ziel van de gezegende Vrouwe en Koningin als in een schatkamer neergelegd: in haar, volgens onze wijze van uitdrukken, bracht Christus Zijn Kerk tot de hoogst mogelijke volmaaktheid en zuiverheid; in haar legde Hij alle rijkdommen der nieuwe wet neer, opdat zij de Eerste zou zijn, die ze in hun gehele volheid zou kunnen genieten, en dat zij ze vrucht zou doen dragen, ze zou liefhebben, ze zou vermeerderen en uit naam van alle stervelingen er dankbaarheid voor zou tonen. Zij moest ook wenen over hun zonden, opdat de vloed der barmhartigheid voor het menselijk geslacht ongehinderd zou kunnen blijven doorstromen. De ziel van Maria zou de publieke getuigenis moeten zijn van allen wat God zou doen voor de Verlossing der mensen en het contract, waardoor Hij Zich verplichtte Zijn Verlossing te voltooien. Zij zou zowel de Helpster als het eeuwigdurend gedenkteken zijn van alle wonderen, welke Hij Zich voorstelde aan ons te verrichten. (V Mar. 131:1/8). 

 

Onderrichting mij gegeven door de Koningin des Hemels.

 

WO. 4

Mijn dochter, menigmaal heb ik u erop gewezen, hoe beledigend het jegens de Almachtige en hoe gevaarlijk het voor de stervelingen is, de mysterievolle en prachtige werken van Zijn Goddelijke barmhartigheid, ten bate van de mensen verricht, te vergeten en te veronachtzamen. Mijn moederlijke bezorgdheid dwingt Mij u te herinneren aan deze betreurenswaardige instelling der mensheid. Waar is het gezond verstand, waar is hun onderscheidingsvermogen, dat zij hun eeuwig heil en de glorie van hun Verlosser en Schepper vergeten? De poorten der genade staan open, maar zij gaan er niet binnen en zij vluchten van het licht en het leven en laten deze niet toe in hunne harten, die door de schaduwen des doods in duisternis gehuld zijn. O hoe onmenselijk wreed is de zondaar jegens zichzelf! Hij is besmet met de allerdodelijkste ziekte en wenst het geneesmiddel, dat hem wordt aangeboden, niet aan te nemen! Wie zou er niet gaarne iets geven om van de dood gered te worden en aan het leven te worden teruggeven? Welke zieke zou er gevonden kunnen worden, die niet dankbaar is aan zijn geneesheer voor zijn herstel van krachten, die toch spoedig aan hem ontnomen zullen worden door de dood en hem slechts dienen tot het opnieuw ondergaan van hard werk en velerlei gevaren? Waarom zijn ze dan zo dwaas en zo hardvochtig om zelfs niet dankbaar te zijn voor de zegeningen van Hem, die hen het eeuwige leven en het eeuwige geluk schenkt en hen redt van ontzettende, eeuwigdurende pijnen? (V Mar. 132:1/9). 

 

WO. 5

O mijn liefste dochter, hoe kan ik degenen, die op deze wijze mijn lieve Zoon en Heer minachten en Zijn barmhartigheid niet tellen, als kinderen aannemen? Hoe kan ik een Moeder voor hen zijn? De engelen en de heiligen des hemels begrijpen Zijn zachtmoedigheid en zij staan verbaasd over de lage en gevaarlijke ondankbaarheid der stervelingen. Zij zien hoe de rechtvaardigheid van het Goddelijk oordeel aan de gehele wereld geopenbaard zal worden. Ik heb u in voorafgaande delen van deze geschiedenis reeds vele dezer geheimen uiteengezet en nu heb ik daar nog vele aan toegevoegd, opdat gij mij nauwgezetter zult kunnen navolgen en met mij zult kunnen treuren over deze ongelukkige staat der stervelingen, door wie God zozeer beledigd is geworden en nog immer grotelijks beledigd wordt. Ween over hunne zonden en probeer ze tegelijkertijd goed te maken. Het is mijn wens, dat gij geen dag voorbij laat gaan zonder Hem nederig dank gebracht te hebben voor Zijn grootheid, want Hij heeft de grote Sacramenten ingesteld en niets dan miskenning daarvoor terug ontvangen. Ontvang ze met diepe eerbied, groot geloof en vast vertrouwen. In het bijzonder dient gij hoge achting te hebben voor het Sacrament der Biecht, en moet gij proberen uzelf op te wekken tot de instelling en de eisen, welke de heilige Kerk en haar leraren noodzakelijk achten voor een waardige ontvangst hiervan. Overweeg het elke dag met  een nederig en dankbaar hart; en stel de genezing, welke dit Sacrament daarover heeft, niet uit. Was en reinig uw ziel, want het is een verschrikkelijke zorgeloosheid zichzelf besmet te weten met zonden en dan in die staat voor langere tijd, ja zelfs gedurende een ogenblik, te blijven. (V Mar. 133:1/11). 

 

WO. 6

In het bijzonder wil ik u doen begrijpen, hoe groot de woede van de Almachtige is tegen hen, die de Sacramenten onwaardig ontvangen, vooral jegens hen, die het hoge Sacrament des Altaars in zondige staat naderen. O ziel, hoe ontzettend is deze zonde in de ogen des Heren en die der heiligen! Ja, niet slechts het onwaardig ontvangen van Hem, maar ook de oneerbiedigheden, welke in Zijn waarachtige tegenwoordigheid op het altaar gemaakt worden, zijn verschrikkelijk! Hoe kunnen diegenen nog kinderen der Kerk genoemd worden, die beweren in dit mysterie te geloven en het te eerbiedigen en toch niet slechts nalaten Hem te bezoeken in de vele plaatsen, waar Hij sacramenteel aanwezig is, maar zelfs zo oneerbiedig jegens Hem zijn als geen heiden zou durven te wagen tegenover zijn valse afgoden? Deze kwestie zou in vele preken aan de orde moeten komen en betreurd moeten worden en ik zeg u mijn dochter, dat de mensen van deze tijd op dusdanige wijze de rechtvaardigheid van de Heer hebben uitgedaagd, dat ik ze zelfs niet kan openbaren, wat ik, in mijn barmhartigheid als geneesmiddel voor dit kwaad zie. Maar laat hen weten, dat Zijn oordeel verschrikkelijk en zonder barmhartigheid zijn zal, want het wordt uitgesproken tegen de zondige en ontrouwe dienaars, die veroordeeld worden door de woorden uit hun eigen mond (Luc. 19:22). Dit kunt u allen, die u willen aanhoren mededelen; en raad hen aan om tenminste eenmaal per dag naar een kerk te gaan, waar hun God sacramenteel aanwezig is, om Hem te aanbidden en Hem eer te bewijzen. En zeg hen, dat ze de Heilige Mis bijwonen, want de mensen weten niet hoeveel zij verliezen door hun veronachtzaming van dit Heilige Offer. (V Mar. 134:1/8). 

 

 

Hoofdstuk XII

 

De voortdurende gebeden en smekingen van Christus, de Verlosser, voor ons welzijn; en hoe onze allerheiligste Moeder zich met Hem daarin verenigde en vele nieuwe verlichtingen ontving. 

 

WO. 7

Hoe meer ons begrensd uitdrukkingsvermogen de mysterieuze werken van Christus, onze Verlosser, en van Zijn allerheiligste Moeder tracht te verduidelijken en te prijzen, des te meer klaarblijkelijk wordt het, dat eenvoudige menselijke woorden onmogelijk de grootte van deze Sacramenten kunnen omspannen; want het is zoals Ecclesiassticus zegt: zij zijn boven alle woorden van lof verheven (Eccl. 43:33). Wij zullen ze nooit kunnen doorgronden of omvatten en er zullen steeds grotere geheimen overblijven dan degene, die wij getracht hebben te verklaren. Want degenen, die wij verklaren, zijn zeer onbeduidend, en wij verdienen niet om begrip te verwerven of te spreken over de weinige, die wij trachten te achterhalen. Het verstand van de hoogste serafijn is niet voldoende om de geheimen, welke tussen Jezus en Maria, gedurende de jaren, dat Zij tezamen waren, gewisseld werden, te overwegen en te doorzien. Zeer in het bijzonder is dit waar over de jaren, waarover ik nu spreek, waarin de Leraar des Levens haar in alles onderrichtte wat in de wet der genade zou gaan geschieden; namelijk: hoeveel deze nieuwe wet der genade tot stand zou brengen in dit zesde tijdsgewricht der wereld, welke deze zestienhonderd en zevenenvijftig jaren omvatten benevens de gehele onbekende toekomst tot het einde der wereld. Over dit alles ontving de allergezegendste Vrouwe onderricht in de school van haar Goddelijke Zoon; want Hij voorspelde haar alles met eigen woorden en deelde haar tijd en plaats mee van elk voorval, vestigde haar aandacht op koninkrijken en provincies en hun geschiedenis gedurende het bestaan van de Kerk. Dit alles werd haar zo duidelijk getoond, dat, indien zij zou zijn blijven leven, zij alle individuele leden der Kerk in hun gedaanten en met hun namen zou gekend hebben. Dit geschiedde dan ook met betrekking tot de personen, die zij later zag en waarmee zij zich later onderhield gedurende haar leven; want toen ze in haar tegenwoordigheid kwamen, kende zij ze reeds door haar innerlijke vermogens en begon ze te leren kennen door zintuigelijke ervaring. (V Mar. 135:1/8). 

 

WO. 8

De allerheiligste Moeder der Wijsheid begreep al deze mysteries in de ziel van haar Zoon en in de werking Zijner vermogens, maar zij drong daar niet zo diep in door als de allerheiligste Ziel van Christus, Die gelukzalig verenigd was met de Godheid, want de hemelse Vrouwe was een schepsel en genoot vooralsnog niet doorlopend het zalig schouwen. Ook begreep zij niet steeds het beeld, dat tot uitdrukking kwam in het zalig schouwen van deze  Goddelijke ziel van Christus, want dit geschiedde slechts dan, wanneer zij het intuïtieve visioen der Godheid genoot. Maar zij aanschouwde de inwendige vermogens van Christus betreffende de mysteries der strijdende Kerk in beelden en zij begreep hoe ze afhankelijk waren van Zijn allerheiligste wil en Hij geheel de ontwikkeling daarvan regelde en bestuurde met betrekking tot hun juiste tijd, plaats en gelegenheid. Ook werd zij gewaar, hoe de menselijke wil van de Verlosser Zich geheel aanpaste en geleid werd door de Goddelijke Wil en daardoor bezield werd bij alle beschikkingen en regelingen. De Goddelijke harmonie vloeide over in de wil en de vermogens van de gezegende Vrouwe, waardoor zij samenwerkte met de wil van haar Zoon, en door Deze, met de Goddelijke Wil. Zo bestond er een onuitsprekelijke gelijksoortigheid tussen Christus en de heilige Maria en was zij Christus Helpster bij de opbouw der nieuwe Wet. (V Mar. 136:1/6). 

 

WO. 9

Al deze verborgen sacramenten speelden zich gemeenlijk af in dat nederige bidvertrek van de Koningin, waarin het grootste van alle geheimen, de menswording van het Goddelijk Woord in haar maagdelijke schoot, had plaats gevonden. Ofschoon dit toch maar een klein en armelijk gemeubileerd vertrekje was, met naakte, ruwe wanden, omsloot dit toch de majesteit van Hem, Die oneindig is en straalde dit alle grootheid en heiligheid uit, welke sinds die tijd verbonden is met de rijke tempels en ontelbare heiligdommen van de wereld. In dit Heilige der heiligen bad de Hogepriester der nieuwe Wet gewoonlijk en besloot Hij Zijne gebeden met brandende smeekbeden tot tussenkomst voor de mensen. In die tijd sprak Hij ook tot Zijn maagdelijke Moeder over alle werken der Verlossing en deelde Hij haar de rijke gaven van genade mee, welke Hij over de kinderen des lichts in het nieuwe Testament en in Zijn Heilige Kerk zou uitstorten. Vele malen smeekte Hij Zijn eeuwige Vader niet toe te staan, dat de zonden en de ondankbaarheid der mensen hun Verlossing zouden beletten. Aangezien Christus door Zijn voorkennis op de hoogte was van de zonden van het menselijk geslacht en de verdoemenis van zovele ondankbare zielen, deed de gedachte voor hen te sterven Hem bij zulke gelegenheden meerdere malen bloed zweten. Ofschoon de Evangelisten, die nooit van plan waren alle gebeurtenissen van Zijn leven te beschrijven, dit zweten van bloed slechts één keer vermelden: vlak voor Zijn lijden, is het toch zeker dat dit meerdere malen en in de aanwezigheid van Zijn allerheiligste Moeder geschiedde. Dit is mij vele malen medegedeeld. (V Mar. 137:1/8). 

 

WP. 0

Onze gezegende Meester nam soms een knielende houding aan onder het gebed, soms ook strekte Hij Zich uit in de kruisvorm en bij tijden zwevend in deze zelfde houding, waarvan Hij zoveel hield. In het bijzijn van Zijn Moeder bad Hij gewoonlijk: "O allergezegendst Kruis! Wanneer zullen uw armen de mijne ontvangen, wanneer zal Ik op u mogen rusten en zullen Mijn armen, vastgenageld aan de uwe, zijn uitgespreid om alle zondaars te verwelkomen? (Mat. 9:13). Maar aangezien Ik van de hemel gekomen ben tot geen ander doel dan hen uit te nodigen Mij na te volgen en zich bij Mij aan te sluiten, staan Mijn armen van nu af tot in de eeuwigheid open om hen te omarmen en hen te verrijken. Komt dan allen, die blind zijt, komt naar het Licht. Komt allen, gij armen, naar de schatten Mijner genade. Komt gij kleinen, naar de liefkozingen, en verrukkingen, die uw werkelijke Vader u geven kan. Komt, gij bezochten en vermoeiden, want Ik zal uw zorgen doen verminderen en u verkwikken (Mat. 11:28). Komt, gij rechtvaardigen, want gij zijt van Mij, gij zijt Mijn erfgenamen. Komt, gij allen, kinderen van Adam, Ik ben de weg, de waarheid en het leven (Joh. 14:6), en Ik zal u niets weigeren van dat wat gij wenst te ontvangen. Eeuwige Vader, zij zijn de werken uwer handen, veracht hen niet, want Ik wil Mijzelf als een slachtoffer op het Kruis aanbieden om hen gerechtigheid en vrijheid terug te geven. Indien ze slechts willen, zal ik ze terugvoeren naar het heir van de uitverkorenen en naar hun hemels koninkrijk, waar Uw naam zal geëerd worden." (V Mar. 138:1/12). 

 

WP. 1

Bij al deze gebeden was de beminde Moeder aanwezig en in haar allerzuiverste ziel werd als in het zuiverste kristal het licht van de Eniggeborene weerkaatst. Zijn innerlijke en uitwendige gebeden vonden weerklank in haar, zodat zij Zijn smekingen en smeekbeden in dezelfde houdingen verrichtte. Toen de grote Vrouwe Hem voor het eerst bloed zag zweten, werd haar moederlijk hart met smart doorboord en vervuld met verwondering over de uitwerkingen in Christus onze Heer, door de zonden en ondankbaarheden door de mensen bedreven, door de Heer voorzien en door Haar gekend. Met doodsangst in haar hart keerde zij zich tot haar medemensen en riep uit: "O kinderen der mensen! Gij begrijpt niet hoezeer de Heer Zijn evenbeeld en gelijkenis in u hoogacht! Want als prijs voor uw redding offert Hij Zijn eigen bloed en Hij zal zelfs het vergieten daarvan tot de laatste druppel, voor uw heil, niet tellen. O ware het mij gegeven, dat ik uw wil met de mijne zou kunnen verenigen om u er toe te bewegen Hem lief te hebben en te gehoorzamen! Mogen alle dankbaren en rechtvaardigen onder de mensen, die er naar streven trouwe kinderen van hun Vader te zijn, gezegend zijn door Zijn rechter hand! Laat allen, die aan de brandende wensen van mijn Heer met betrekking tot hun redding tegemoet komen, vervuld worden met licht en met de schatten der genade. Ik wil gaarne de onbetekende slavin zijn van de kinderen van Adam en hen zodoende bewegen en helpen om een eind te maken aan hun zonden en hun eigen verwerping! (V Mar. 139:1/10). 

Heer en Meester! Leven en licht van mijn ziel! Wie kan zo hardvochtig en zo vijandig tegenover zichzelf zijn, dat hij zich niet aangespoord voelt door Uw weldaden? Wie is er zo ondankbaar en zo onopmerkzaam, dat hij geen acht zou slaan op Uw brandende liefde? Hoe kan ik in staat blijven de mensen, die zo begunstigd zijn uit Uw overvloed en zo ruw en opstandig tegen U, te verdragen? O kinderen van Adam! Laat uw onmenselijke wreedheden op mij neerkomen. Laat mij lijden, beledigd mij zoveel als ge wilt, maar betuig mijn Heer de eerbied en de liefde, welke gij Hem verschuldigd zijt voor Zijn liefdedaden. Gij, mijn Zoon en Heer, zijt Licht van het licht, Zoon van de eeuwige Vader, evenbeeld van Zijn wezen (Heb. 1:3), even blijvend, even groot, even oneindig als Hij, gelijk aan Hem in wezen en vermogens, omdat Gij met Hem één God en één oppermachtige Majesteit zijt (Joh. 10:30). Gij zijt onder duizenden uitverkoren (Cant. 5:10), schoon boven alle zonen der mensen, heilig, onschuldig en zonder enig tekort. Hoe kunnen de stervelingen van het Voorwerp van hun alleredelste liefde negeren, o eeuwige God? Hoe komt het dat zij de Oorsprong, van waaruit hun wezen geboren is, niet kennen, noch het Einde waarin hun waarachtig geluk is vervat? O, kon ik mijn leven maar geven, om alles aan het grote gevaar, waarin zij zich bevinden, te laten ontsnappen!" (V Mar. 139:11/23).

 

WP. 2

Vele andere gevoelens, voortkomende uit brandende liefde, bracht deze hemelse Vrouw met lieftallige eerlijkheid onder woorden. Het weergeven daarvan gaat de krachten van mijn hart en tong ver te boven. Maar in deze liefdesstaat en onder grote eerbied verwijderde zij het zweet van het gelaat van haar beminde Zoon. Soms trof zij Hem aan in een hiervan wel zeer verschillende toestand. Dan straalde Hij Zijn glorie uit en was Hij geheel verheerlijkt, zoals Hij ook later zou zijn op de berg Thabor (Mat. 17:2). Dan stond Hij te midden van een grote menigte engelen, die Hem als de Eniggeborene van de Vader en mensgeworden Zoon aanbaden en hymnen vol lof en dank in schone harmonie deden horen. De gezegende Vrouwe hoorde hunne stemmen en verenigde haar liederen met de hunne. Dit geschiedde op andere momenten ook zonder dat Hij in de verheerlijkte staat verkeerde, want de Goddelijke wil beschikte, dat de gevoelskant van de Goddelijke menselijkheid van het Woord van tijd tot tijd deze troost zou ondervinden, terwijl op andere tijden deze menselijkheid de uitvloeiing der glorie van de ziel in het lichaam zou genieten; doch dit laatste geschiedde slechts enige malen en wel met tussenpozen. Maar wanneer de hemelse Moeder Hem aantrof in deze verheerlijkte staat en Zijn gedaanteverandering bespeurde, of wanneer zij de hymnen der engelen hoorde opklinken, dan nam zij deel aan deze verrukkingen met zulk een brandende vreugde, dat, indien haar geest niet zo sterk geweest was en indien haar Heer en Zoon haar niet gesterkt had, zij haar natuurlijke krachten verloren zou hebben; en zelfs met al Zijn hulp moesten de heilige engelen de wegvloeiende krachten van haar lichaam bij deze gelegenheid sterken. (V Mar. 140:1/9). 

 

WP. 3

Vele malen, als haar Goddelijke Zoon in één van deze toestanden van Lijden of vreugde verkeerde en tot de eeuwige Vader bad, of, als het ware met Hem de hoogste mysteries der Verlossing besprak, dan keurde de Persoon van de Vader Zijn smeekbeden tot het heil der mensen goed of toonde aan de allerheiligste menselijkheid van Christus de geheime decreten der voorzienigheid, der verwerping en veroordeling van bepaalde zielen. Wanneer de gezegende Vrouwe dit soort samenspraken hoorde, vernederde zij zich in het stof. Met onvergelijkelijke eerbied en Godsvreze aanbad zij de Almachtige en verenigde zij zich met haar Zoon in Diens gebeden, smekingen en dankbetuigingen, welke voor het mensdom aan de eeuwige Vader werden opgedragen onder lofprijzing van al Zijn ondoorgrondelijke raadsbesluiten. Deze geheimen en mysteries bewaarde de allervoorzichtigste Maagd in haar hart en in haar geheugen, alwaar ze als materiaal en voedsel voor haar vurige liefde dienst zouden doen. Geen dezer zegeningen en verborgen gunsten waren haar niet tot nut of bleven onvruchtbaar. Zij werkte er mee in overeenstemming met de meest verborgen wensen van haar Heer. In dit alles vervulde zij de hoogste bedoeling van de Almachtige en al Zijn werken vonden in haar het passende antwoord, voor zover dit aan een gewoon schepsel maar mogelijk was. (V Mar. 141:1/7). 

 

Onderrichting, welke de Koningin des Hemels, Maria, mij gaf.

 

WP. 4

Mijn dochter, één van de redenen waarom de mensen mij Moeder van Barmhartigheid moeten noemen, is de kennis van mijn liefdevol verlangen om allen verzadigd te zien met de vloed der genade en allen de zoetheid van de Heer te doen smaken, zoals ikzelf mocht genieten. Ik roep allen op, ik nodig allen uit om samen met Mij naar de bron der Godheid te gaan. Laat de armsten, de meest bezochten naderbij komen, want indien zij mijn roepstem beantwoorden en mij navolgen, dan zal ik hen mijn bescherming en hulp geven en ik zal voor hen het verborgen manna, dat hen voedsel van leven zal geven (Apoc. 2:17), verkrijgen. Verloochen uzelf en laat alle werken van menselijke zwakheid achterwege. Beschouw en bestudeer uzelf in de spiegel van het ware licht, welke gij ontvangen hebt om de werken van mijn Zoon en de mijne beter te kunnen begrijpen, opdat gij die schoonheid zult verwerven, welke de hoogste Koning voor u heeft weggelegd. (V Mar. 142:1/5). 

 

WP. 5

Aangezien dit het belangrijkste middel tot vervolmaking van uw werken is, wens ik, dat gij deze raad in uw hart grift. Telkens wanneer gij enig innerlijk of uitwendig werk moet verrichten, dient gij op voorhand te overdenken of datgene wat gij gaat zeggen of doen overeenstemt met de werken van uw Heer en of gij daarmee wel de bedoeling hebt uw Heer te eren en uw naaste daarvan te laten profiteren. Zodra gij er zeker van zijt, dat dit uw drijfveren zijn, kunt gij dit werk in vereniging met Hem en ter Zijner navolging verrichten, maar als geen dezer drijfveren aanwezig is, kunt gij dat werk beter achterwege laten. Dit was mijn onveranderlijke leidraad in het navolgen van mijn Heer en Leraar, ofschoon er in mij geen tegenzin bestond om het goede te doen en slechts de wens aanwezig was om Hem volmaakt na te volgen. Deze navolging is de vrucht van Zijn heilige lessen, waarin Hij ons aanspoort alleen dat te doen wat het meest aangenaam is aan de eeuwige God en door Hem aanvaard zal worden. Daarenboven moet gij eraan denken, dat gij vanaf deze dag geen enkel werk onderneemt, niet spreekt of zelfs denkt, zonder mijn toestemming daarover ontvangen te hebben en met Mij overlegd te hebben als met uw Moeder en uw Lerares. En zodra ik u antwoord heb gegeven, moet gij God daarvoor bedanken. Indien ik u na herhaald vragen geen antwoord heb gegeven, dan beloof en verzeker ik u namens de Heer, dat Hij u toch inzicht zal geven in datgene wat het meest overeenstemt met zijn allervolmaaktste wil. In alle dingen dient gij uzelf aan de leiding van uw geestelijke leidsman te onderwerpen en deze goede gewoonte nimmer te vergeten. (V Mar. 143:1/9). 

 

 

Hoofdstuk XIII

 

De Allerheiligste Maria wordt drieëndertig jaar; Zij behoudt haar maagdelijk lichaam onveranderd tot aan haar verscheiden; Zij besluit bij te dragen aan het levensonderhoud van haar allerheiligste Zoon en de heilige Jozef door het werk harer handen. 

 

WP. 6

Nadat Jezus zijn twaalfde jaar bereikt had, hield onze grote Koningin en Vrouwe zichzelf meer in het bijzonder bezig met de oefeningen en mysteries, welke ik aangegeven heb, maar niet bij machte was in volle omvang in de vorige hoofdstukken te beschrijven. Onze Heiland volbracht Zijn jongelingsjaren, werd achttien jaar, en Zijn gezegende Moeder (zoals reeds werd aangegeven in de data in het tweede deel) bereikte haar volmaakte uitgroei in haar drieëndertigste jaar. Ik noem dat zo, omdat volgens de algemeen aangenomen verdeling van een mensenleven op de leeftijd van drieëndertig jaren de volledige en volmaakte uitgroei van het lichaam bereikt wordt en tegelijkertijd het einde der jeugdige vitaliteit, of, zoals sommigen menen, juist het begin daarvan intreedt. Welke mening men ook aanhangt, het is in ieder geval het einde van de natuurlijke volmaaktheid van het lichaam, welke slechts kort duurt; want de aan bederf onderhevige natuur blijft deze status niet behouden, doch begint haar neergaande beweging. Zij gedraagt zich als de maan, die zodra zij haar volheid bereikt heeft, begint af te nemen. Vanaf die tijd groeit het lichaam niet meer  en de toename in omvang kan bezwaarlijk een volmaaktheid genoemd worden, dit is eerder een natuurlijk gebrek. Daarom stierf Christus bij het bereiken van Zijn drieëndertigste jaar; want Zijn vurige liefde bracht Hem er toe te wachten totdat Zijn lichaam de volmaakte groei en vitaliteit bereikt had en in alle opdrachten in staat was de volmaaktste gaven der natuur en der genade bij dit offer in te sluiten. Het was niet zo, dat de Goddelijke genade in Hem moest groeien, maar slechts dat Zijn menselijke natuur geheel in overeenstemming zou zijn met de volheid der genade en dat er niets aan dit offer, gebracht voor het welzijn der mensen, zij het ook iets uiterlijks, zou ontbreken. In overeenstemming hiermee is men van mening, dat God Adam en Eva in menselijke staat schiep op drieëndertig jarige leeftijd. Het is inderdaad waar, dat in de eerste en tweede era der wereld de mens veel langer leefde en, indien men de perioden van de menselijke leeftijd te dien tijde zou willen vaststellen, er voor elk der perioden voor Davids tijd meer jaren zouden moeten worden uitgetrokken dan na diens tijd, waarin de ouderdom begint met de leeftijd van zeventig jaren. (V Mar. 144:1/10). 

 

WP. 7

Toen de Koningin des hemels haar drieëndertigste levensjaar bereikt had, had haar maagdelijke lichaam de volheid der natuurlijke groei bereikt. Zij was zo goed geproportioneerd en zo schoon, dat zij niet slechts de bewondering opwekte van de mensen, maar ook die der engelen. Zij was uitgegroeid tot een harmonische gestalte en leek in alle opzichten opvallend op haar Goddelijke Zoon, wat trekken en voorkomen betrof, toen Hij later deze leeftijd bereikte, steeds voor ogen houdende, dat Christus de meest volmaakte Man was, terwijl Zijn Moeder deze volmaaktheid als Vrouw bereikte. Andere stervelingen beginnen wat betreft hun lichaam de gevolgen van hun leeftijd te bemerken, het evenwicht der lichaamsvochten wordt verstoord. Het haar wordt wit, het gelaat rimpelig, het bloed stroomt niet zo snel meer, de krachten nemen af en het gehele beenderstelsel schijnt te schrompelen, ondanks goede zorgen. Maar bij de allerheiligste Maria was dit niet het geval, want de prachtige schoonheid en kracht, welke zij bezat bij haar drieëndertigste jaar, bleven onveranderd; en toen zij de zeventigjarige leeftijd bereikt had, was haar maagdelijk lichaam nog behept met dezelfde schoonheid en gaafheid als op de leeftijd van drieëndertig jaren, zoals ik later nog vertellen zal. (V Mar. 145:1/6). 

 

WP. 8

De gezegende Vrouwe was zich dit bijzondere voorrecht terdege bewust en zij dankte de Almachtige op de meest nederige wijze hiervoor. Zij begreep tevens, dat zij dit voorrecht verkregen had om de gelijkenis met haar Zoon in haar voor altijd te behouden, in aanmerking nemend de verschillen, welke haar afwijkende natuur en haar langer leven met  zich brachten, want de Heer bereikte de volledige lichamelijke uitgroei op drieëndertigste jarige leeftijd, terwijl zij deze gedurende haar veel langer leven behield. De heilige Jozef, nog niet zo heel erg oud ten tijde dat onze gezegende Vrouwe drieëndertig jaren telde, was een gebroken en uitgeputte man, wat betreft zijn lichamelijke krachten; want zijn doorlopende zorgen, zijn reizen en zijn zwoegen voor het levensonderhoud van zijn Echtgenote en dat van de Heer, hadden hem meer verzwakt dan verwacht kon worden op zijn leeftijd. De Heer had dit zo beschikt, want Hij wilde hem de beoefening van het geduld en van andere deugden bijbrengen en Hij liet zodoende toe, dat hij ziekten en lijden zou gaan verduren (zoals ik in het volgende hoofdstuk vertellen zal). Zijn allervoorzichtigste Vrouwe, wetend dat hij zeer verzwakt was en hem altijd bemind en gediend hebbend, beter dan ooit een vrouw haar man verzorgd had, sprak hem de volgende woorden toe: "Mijn echtgenoot en mijn meester, ik ben zoveel verplicht door uw trouwe gezwoeg, uw waakzaamheid en de zorgen, welke gij voor mijn welzijn gedragen hebt. Want in het zweet des aanschijns hebt gij mij tot nu toe onderhouden, mij, uw dienares, en mijn allerheiligste Zoon, de ware God; en hieraan hebt gij het grootste gedeelte van uw leven en uw gezondheid geofferd. Uit de handen der Almachtige zult gij het loon voor uw werken en de zoete zegeningen, welke gij verdiend hebt, ontvangen (Ps. 20:4). Maar ik smeek u, mijn meester, om voortaan uit te rusten van uw zwoegen, omdat uw verzwakte krachten dit niet meer kunnen opbrengen. Het is mijn wens om van nu af aan mijn dankbaarheid te tonen door in uw dienst te werken en voor het levensonderhoud te zorgen wat de Heer voor ons heeft weggelegd." (V Mar. 146:1/9). 

 

WP. 9

De heilige luisterde naar de woorden van zijn lieftallige Echtgenote onder tranen van nederige erkenning en troost. Ofschoon hij in het begin haar trachtte te overreden hem te laten doorwerken in zijn stiel, zwichtte hij ten leste en gehoorzaamde zijn Echtgenote, de Meesteresse van de wereld. Vanaf die tijd rustte hij uit van het harde werk zijner handen, waarmee hij het levensonderhoud voor alle Drie verdiend had. Zij gaven de timmermanswerktuigen als aalmoes weg, omdat zij niet wilden, dat er iets overtolligs in hun huis zou zijn. Nu de heilige Jozef geen werk meer om handen had, bracht hij zijn tijd geheel door met de overweging van de geheimenissen, waarvan hij de bewaker was en met het beoefenen van deugden. Aangezien hij het geluk had bij voortduring de omgang met de mensgeworden Goddelijke Wijsheid en met haar, die Daarvan de Moeder was, bereikte deze man van God zulk een hoogte van heiligheid, dat uitgezonderd zijn hemelse Echtgenote er niemand was, die hem daarin voorbij streefde en er geen schepsel zou zijn, die hem daarin benaderde. De gezegende Vrouwe en haar allerheiligste Zoon zorgden voor hem en verpleegden hem in zijn ziekte, zij troostte hem en spraken hem kracht in en bewezen hem voortdurende attenties. Er zijn geen woorden te vinden voor de nederigheid, de eerbied en de liefde, welke daardoor werden opgewekt in het dankbare hart van deze man Gods. Hij was de voortdurende bewondering en vreugde van de engelen en de verrukking voor de Allerhoogste. (V Mar. 147:1/9). 

 

WQ. 0

Van die tijd af nam de Meesteresse dezer wereld de taak op zich om door haar werk haar allerheiligste Zoon en haar echtgenoot te onderhouden, want dat was de wil van de eeuwige Wijsheid om Maria daardoor tot de allerhoogste toppen van alle deugden en volmaaktheden te voeren en haar een voorbeeld te doen zijn ter verwarring der dochteren en zonen van Adam en Eva. De Heer gaf ons deze sterke Vrouw, bekleed met schoonheid en sterkte tot voorbeeld, want op deze drieëndertig jarige leeftijd zou zij zich tonen, omgord met sterkte, gereed haar handen uit te strekken naar de armen, in staat het veld te kopen, de wijngaard te beplanten en door eigen werk de vruchten daarvan te plukken. Het hart van haar man stelde vertrouwen in haar en niet slechts dat van haar echtgenoot, de heilige Jozef, maar ook dat van Haar Zoon, de ware Godmens, de Leraar der armen en de Armste onder de armen: en zij werden niet bedrogen (Prov. 31:10). De grote Koningin ging Zich veel meer bezig houden met spinnen en met weven van linnen en wol, waardoor alles wat Salomon over haar in Spreuken zegt op mysterieuze wijze vervuld werd. Maar aangezien ik dit deel van de Heilige Schrift reeds op het einde van het tweede boek heb uitgelegd, zal ik dit hier niet herhalen, ofschoon veel van het toen gezegde tot deze periode van haar leven behoort. Innerlijk zowel als uitwendig bracht zij dit alles toen in praktijk. (V Mar. 148:1/6). 

 

WQ. 1

Aan de Heer ontbraken de mogelijkheden om zichzelf te onderhouden zeker niet en Hij zou eveneens goed voor het levensonderhoud van de heilige Jozef en dat van zijn gezegende Moeder hebben kunnen zorgen, want de mens leeft niet van brood alleen (Mat. 4:4); Hij zou dit hebben kunnen scheppen met een enkel woord, zoals Hij ons verzekert. Hij zou elke dag het noodzakelijke voedsel hebben kunnen scheppen, maar dan zou de wereld het wondere schouwspel gemist hebben van Maria, Zijn Heilige Moeder, Vrouwe van de gehele wereld, werkend voor hun onderhoud; en de Maagd zou de verdiensten van dit prijzenswaardig werk ontgaan zijn. Dit alles was zo beschikt door de Leraar van ons heil, met bewonderenswaardige voorzienigheid voor de glorie onzer Koningin en ter onzer onderrichting haar vlijt en zorg voor dit soort bezigheden kunnen moeilijk onder woorden gebracht worden. Zij werkte heel veel en omdat zij zeer teruggetrokken leefde, werd zij daarbij geholpen door die allergelukkigste vrouwe, waarover ik reeds vroeger sprak. Deze vrouwe hielp de grote Koningin bij bepaalde werken en deed de noodzakelijke boodschappen voor haar. Maar Maria beval haar nooit iets, indien zij haar hulp nodig had. Zij sprak tot haar in nederige vraagvorm en ontzag haar in alles, steeds erop bedacht haar wensen te vernemen, door haar te vragen, wat zij het liefste doen zou. (V Mar. 149:1/7). 

Haar gezegende Zoon at, juist als Zijn hemelse Moeder, nooit vlees; hun voedsel bestond uit vis, fruit en kruiden, en dit alles in zeer geringe hoeveelheden. Voor de heilige Jozef verschafte zij vlees en ofschoon Hun armoede en gebrek ook hierin wel moest blijken, werd deze gekruid door de goede wil en de lieftallige minzaamheid, waarmee zij dit aan haar echtgenoot toediende. De gezegende Vrouwe sliep weinig en zij bracht dikwerf gehele nachten werkend door; want de Heer stond toe, dat zij nu meer tijd aan dit werk besteedde dan in Egypte. Soms kwam het voor, dat zij ondanks al haar ijverig zwoegen niet voldoende verdiende voor het allernoodzakelijkste, want de heilige Jozef had nu behoefte aan duurder voedsel en betere kleding dan vroeger. Als dit voorkwam, maakte Christus onze Heer gebruik van Zijn almacht door datgene wat in hun bezit was te doen vermeerderen, of door de engelen te bevelen het noodzakelijke van elders aan te brengen. Maar nog veelvuldiger gestelde Hij Zijn allerheiligste Moeder in staat tot het vervaardigen van veel werk in een korte spanne tijds en vermenigvuldigde Hij op deze wijze het werk harer handen. (V Mar. 149:8/13). 

 

Onderrichting, welke de Koningin des Hemels mij gaf. 

 

WQ. 2

Mijn dochter, uit datgene wat gij geschreven hebt over mijn arbeid, zou gij een zeer verheven leer ter navolging en tot uw leiding kunnen putten; maar opdat gij deze niet zult vergeten, zal ik u dit nogmaals in het kort verklaren. Het is mijn wens, dat gij mij navolgt in de drie deugden, welke gij kunt aantreffen in wat gij geschreven hebt: het zijn de deugden der voorzichtigheid, naastenliefde en rechtvaardigheid, deugden, waaraan de stervelingen zo weinig aandacht schenken. Voorzichtigheid moet u leren voor uw naasten te zorgen, voor zover dit maar mogelijk is in uw staat. Naastenliefde moest u snel en volijverig hen te hulp doen snellen. Rechtvaardigheid moest u verplichten alle eisen der naastenliefde, zoals noodzaak en liefde u die wijzen, stipt te vervullen. Gij zou een oog voor de blinden, een oor voor de doven moeten zijn en uw handen zouden moeten werken voor hen, die verlamd zijn (Job. 29:15). Ofschoon gij wegens uw status in dit leven deze leer in hoofdzaak en bij voortduring op geestelijke wijze moet volbrengen, wens ik toch, dat ze u ook aanspreekt in zover dit de tijdelijke en lichamelijke noden van uw naasten vragen, waarbij u er naar streven moet mij op de meest getrouwe wijze na te volgen. Want ik zorgde ook voor de noodzakelijke dingen, waaraan mijn echtgenoot behoefte had en stond steeds klaar om hem bij te staan, omdat ik dit als mijn plicht beschouwde; en ik vervulde deze plicht onder vurige naastenliefde tot aan zijn dood. Ofschoon de Heer hem aan mij gegeven had tot mijn steun, onderhield ik hem getrouwelijk door mijn arbeid gedurende de tijd, dat hij daar zelf niet toe in staat was. Ik vatte dit op als mijn plicht; ik gebruikte de kracht, welke de Heer mij gegeven had en zou het als een grove fout gezien hebben, als ik dat niet volijverig volbracht had. (V Mar. 150:1/10). 

 

WQ. 3

De kinderen der Kerk besteden geen aandacht aan dit voorbeeld. Zij zijn zodoende tot grote verdorvenheid vervallen, die de rechtvaardige Rechter jegens hen verbittert. Want ofschoon alle stervelingen, die slechts sinds de erfzonde, waardoor iedereen het werken als straf werd opgelegd, maar ook vanaf het eerste begin, geschapen zijn om te werken (Gen. 2:15), is het werk niet gelijkelijk over de mensen verdeeld. De machtigen en rijken en zij die de wereld heren en edelen noemt, verschonen zich allen van deze wet en trachten deze last op de kleinen en armen der menselijke gemeenschap af te wentelen. De rijken houden hun trots hoog door het werk en het zweet der armen, en de machtigen zijn sterk door de zwakheid en hulpeloosheid der geringen. In vele dezer arroganten bereikt deze verdorvenheid door hun trots zulke uitersten, dat zij denken, dat dit alles hen toekomt en zij verachten, onderdrukken en vertrappen de armen (Jak. 2:6). Zij veronderstellen ten onrechte, dat anderen uitsluitend geschapen zijn om hen ontspanning, verrukking en alles wat de wereld aan goederen te bieden heeft, te verschaffen; en daar komt nog bij, dat zij zelfs de kleine lonen niet betalen, die voor deze diensten betaald moesten worden. In deze kwestie van het niet betalen van het juiste loon aan de armen en de dienaren en in meer dergelijke dingen zult gij grote zonden kunnen ontdekken tegen de orde en de wil van de Almachtige. Maar wees er verzekerd van, dat juist zoals de rijken de rechtvaardigheid en de rede tekort doen en omdraaien en weigeren om hun aandeel aan het werk der mensen te volbrengen, zo ook de barmhartigheid zich van hen zal afkeren en neer zal dalen op de verachten en geringen (Wis. 6:7). Zij die zich in hun trots hebben overgegeven aan verachtelijk nietsdoen, zullen gekastijd worden door de duivelen, die ze hebben nageaapt. (V Mar. 151:1/10). 

 

WQ. 4

Gij, mijn liefste, pas op voor dit soort zelfbedrog; laten de voordelen van de eerlijke arbeid u altijd voor ogen staan, overeenkomstig mijn voorbeeld; houdt u verre van de kinderen van Belial, die zo trotse ijdele toejuiching najagen en niets zullen bereiken. Acht u niet hoger dan anderen, omdat gij overste zijt; acht uzelf eerder lager en wees nederig, dienares van allen, die hen gaarne dient zonder onderscheid des persoons. Indien dit noodzakelijk zou zijn, wees dan bereid om voor hun onderhoud te werken en wees ervan overtuigd, dat dit niet alleen van u verwacht wordt als hun overste, maar ook omdat de religieuzen uw zusters zijn, dochters van de hemelse Vader en schepsels van de Heer, uw Bruidegom. Aangezien gij meer verkregen hebt uit Zijn vrijgevige handen, past het u meer te werken dan zij. Verlicht het werk der zwakken en lijdenden en doe hun werk zelf. Het is mijn wens, dat gij niet slechts zult vermijden anderen werk op te dragen wat gij zelf doen kunt en dat door u gedaan moet worden, doch dat gij zoveel mogelijk werk der anderen tot u trekt, omdat gij uzelf als lager-staand en als hun dienares beschouwt, zoals ik dat van u zou wensen. Aangezien gij niet al het werk wat verricht moet worden zelf kunt doen, spoor ik u aan grote billijkheid te betrachten, waardoor te veel werk op de schouders der zwakken komt te liggen, die nederig zijn om daartegen bezwaren te hebben. Het is mijn wens, dat gij diegenen, die arrogant zijn en trots en zichzelf te goed achten voor hard werk, zult vernederen, zonder hen te kwetsen, hen helpende hun lauwheid te onderdrukken, hun gebrek aan onderwerping te overwinnen en door hen onder het juk der heilige gehoorzaamheid te plaatsen in overeenstemming met hun geloften. Indien gij dit doet, dan doet gij hen in feite een grote weldaad, en gij vervult daar slechts uw plicht mee. Zie toe, dat zij uw handelswijze in dat licht zien. Gij zult dit alles kunnen bereiken, als gij slechts onpartijdig zijt en een ieder dat werk opdraagt, wat zij doen kan en wat haar past; verplicht en leid ieder zonder aanzien des persoons en strikte rechtvaardig; laten ze u het zwaarste en moeilijkste werk zelf zien doen. Daardoor zult gij een nederige vrijheid verkrijgen hen te bevelen, maar draag niemand iets op wat gijzelf doen kunt. Dan zult gij de vrucht en de beloning uwer arbeid ontvangen, omdat gij mij hebt nagevolgd en gehoorzaamd hebt in alles, wat ik u aangeraden en waaraan ik u herinnerd heb. (V Mar. 152:1/13). 

 

 

Hoofdstuk XIV

 

Over de kwalen en het lijden, dat de heilige Jozef in de laatste jaren van zijn leven te verduren had en hoe de Koningin des Hemels, zijn Echtgenote, hem in deze periode verpleegde. 

 

WQ. 5

Een veel voorkomende fout, welke allen maken, die tot het licht en de belijdenis van het heilig geloof in de school van Christus, onze Heer, geroepen zijn is, dat wij Hem te veel als onze Verlosser beschouwen en niet voldoende zien als onze Leraar in ons lijden (Luc. 24:26). Wij willen allen de vruchten der verlossing oogsten en de poorten der genade en glorie binnengaan; maar wij volgen Hem niet met gelijk elan na op de weg van het Kruis, waardoor Hij de eeuwige glorie binnenging en waartoe Hij ons uitnodigt (Mat. 16:24). Ofschoon wij als Katholieken niet in dezelfde dwaze dwalingen vervallen als de ketters, want wij weten en belijden, dat er zonder inspanning en arbeid geen beloning of bekroning kan bestaan (II Tim. 2:5) en dat het een onvergeeflijke Godslastering is zich de verlossing van Christus toe te eigenen om daardoor zonder berouw en zonder maat te kunnen zondigen, komt het toch voor, dat in de praktijk van de werken, welke door het geloof worden opgelegd, enige kinderen der Kerk slechts weinig verschillen van de kinderen der duisternis, want zij beschouwen moeilijke en pijnlijke werken als niet noodzakelijk voor hen, die Christus volgen noch voor deelhebbing aan Zijn glorie. (V Mar. 153:1/3). 

 

WQ. 6

Laten wij bij onze handelingen deze dwaling verwerpen en laten wij begrijpen, dat het lijden niet uitsluitend bestemd was voor Christus, onze Heer, maar ook voor ons. Laten wij inzien dat, toen Hij Zijn lijden onderging en stierf als Verlosser der wereld, Hij ook leed als onze Leraar, ons uitnodigde om Hem, als Zijn vrienden, te volgen op de weg van Zijn Kruis, zo zelfs dat Zijn meest nabije vrienden het grootste deel in het lijden ontvangen en geen de hemel waardig bevonden zal worden zonder de prijs betaald te hebben van persoonlijke inspanning. In navolging van Zijn Allerheiligste Moeder hebben de Apostelen, de Martelaren, Belijders en Maagden, en alle die tot Zijn volgelingen wilden behoren, hun kronen verdiend door lijden; en zij die daar het meest op ingesteld waren, hebben overvloedige beloning en hoge glorie verkregen. Men zou kunnen tegenwerpen, dat onze Heer tegelijkertijd God en mens was, en dat Hij door Zijn uitblinkend voorbeeld slechts bedoelde bewonderd te worden, niet nagevolgd. Maar dit is slechts een onbeschaamd en gedurfd voorwendsel onzerzijds, want Hij kan deze tegenwerping gemakkelijk ontzenuwen door te wijzen op het voorbeeld van Zijn Moeder, onze allerzuiverste en onschuldige Koningin, op dat van haar gezegende echtgenoot en van zovele mannen en vrouwen, zwak en vol gebreken zoals wijzelf, die veel minder schuld hadden dan wij, maar Hem toch gevolgd zijn op de weg van het Kruis. De Heer leed niet slechts om onze bewondering af te dwingen, doch opdat wij Zijn voorbeeld zouden volgen. En Zijn God-zijn stond Hem daarbij niet in de weg, want Hij stond toe, dat lijden en verdrukking Hem naar evenredigheid van Zijn onschuld en zondenloosheid teisterden. (V Mar. 154:1/7). 

 

WQ. 7

Langs de koninklijke weg van het Kruis leidde de Heer de echtgenoot van Zijn gezegende Moeder, de heilige Jozef, die Hij boven alle zonen der mensen beminde. Om zijn verdiensten en glorie te verhogen voordat de tijd waarin verdiensten konden worden vergaard tot afsluiting zou gekomen zijn, zond Hij hem in de laatste jaren van zijn leven bepaalde ziekten, koorts, hevige hoofdpijnen en zeer pijnlijke reumatiek, welke hem zeer aangrepen en verzwakten. Bij het ondergaan van deze kwalen en gebreken voegde zich het lijden van andere oorsprong, lieflijker maar uiterst pijnlijk, namelijk het vuur van zijn vurige liefde, dat zo hevig was, dat de vluchten en extases van zijn allerzuiverste ziel de beperkingen door zijn lichaam gesteld bij meerdere gelegenheden zouden doorbroken hebben, indien de Heer, aan Wien hij deze te danken had, hem niet gesterkt en getroost had in zijn liefdessmart. De Heer stond hem toe in deze lieflijke extases te verwijlen tot aan zijn dood. Door de natuurlijke zwakte van zijn uitgeteerde lichaam werden zij de bron van onuitsprekelijke verdiensten voor de gelukkige heilige, niet slechts door het lijden, dat daarmee gepaard ging, maar in het bijzonder door de liefde, waaruit deze smarten voortkwamen. (V Mar. 155:1/5). 

 

WQ. 8

Onze grote Koningin, zijn Echtgenote, was getuige van al deze mysteries, en, zoals ik reeds vertelde, kende zij de innerlijke werkingen van de ziel van de heilige Jozef. Zij was vervuld met grote vreugde, nu zij wist een echtgenoot te bezitten, die zo heilig was en zo bemind werd door de Heer. Zij aanschouwde en begreep de oprechtheid en de zuiverheid van zijn ziel; zijn brandende liefde; zijn verheven en hemelse gedachten; zijn geduld en berusting, gelijk aan die van een duif, in zijn smartelijk lijden en hevige pijnen. Zij wist, dat hij zich nimmer beklaagde noch over deze noch over andere beproevingen, noch ooit om hulp vroeg in zijn nood en beproeving, want hij droeg alles met onvergelijkelijke gelijkmoedigheid en zielegrootheid. Wanneer zijn allervoorzichtigste Echtgenote al deze heldhaftige deugden van de heilige Jozef waarnam en overwoog, bezag ze hem met een dusdanige eerbied, dat geen mens in staat is deze te schatten. Zij zwoegde, onder ongelooflijke vreugde, voor zijn onderhoud en gemak. Zijn grootste vertroosting was het, wanneer zij zijn eten met haar eigen maagdelijke handen bereidde en het hem toediende. Maar aangezien zij zelf haar diensten slechts heel gering achtte, vergeleken bij datgene wat haar echtgenoot eigenlijk nodig had, maakte zij bij wijlen uit liefde voor hem gebruik van haar macht als Koningin en Meesteres van heel de schepping en beval zij, dat het voedsel, dat zij hem toediende bijzondere kracht en nieuw leven aan deze heilige en rechtvaardige man Gods zou mededelen. (V Mar. 156:1/8). 

 

WQ. 9

Dit bevel van de grote Vrouwe, aan wie al het geschapene gehoorzaamde, werd opgevolgd; wanneer de heilige Jozef de spijzen, welke deze zegenbede versterkt hadden, proefde, en hun uitwerkingen speurde, zei hij tot de Koningin: "Mijn Vrouwe en Echtgenote, welk hemels voedsel verkwikt mij, geeft mij nieuwe kracht, vervult mij met vreugde en mijn ziel en geest met nieuwe verrukkingen?" (V Mar. 157:1).

De Koningin des hemels bediende hem in knielende houding en ontdeed hem eveneens in die houding van zijn schoeisel, toen hij daartoe niet meer in staat was en veel te lijden had. Soms ondersteunde zij hem met haar armen. De nederige heilige trachtte de kracht op te brengen enige van deze hulpverleningen te voorkomen, maar hij kon ze toch niet alle voorkomen, want zijn Echtgenote zag zijn zwakte, begreep zijn lijden en greep steeds op het moment in, waarop hij haar hulp het meest nodig had. Bij zulk gelegenheden was de hemelse Verpleegster steeds zeer snel en kwam zij op tijd om de juiste hulp te verstrekken. Zeer dikwijls troostte de Moeder van alle wijsheid en alle deugden hem door haar lieflijke woorden. In de laatste drie jaren van zijn  leven namen zijn kwalen zeer toe en verpleegde zij hem dag en nacht, terwijl haar enige andere bezigheid bestond uit de dienst en de verzorging, welke zij aan haar Zoon verschuldigd was. Jezus hielp haar bij tijden, waarin hij niet met andere noodzakelijke werken bezig was, met de zorg voor haar echtgenoot. Er was nog nooit zoveel zorg aan welke zieke dan ook besteed, en er zal ook nooit een andere zieke zijn, die zo goed verpleegd en getroost zou worden dan de heilige Jozef. Het geluk en de waardigheid van deze man Gods, de heilige Jozef, was wel zeer groot, want slechts hem kwam het toe haar tot zijn Echtgenote te hebben, die de Echtgenote was van de Heilige Geest. (V Mar. 157:2/10).

 

WR. 0

Maar de hemelse Vrouwe stelde zich niet tevreden met deze bewijzen van haar toewijding aan de heilige Jozef. Zij schakelde nog andere middelen in, welke haar ten dienste stonden, om tot verlichting van zijn lijden en zijn vertroosting te geraken. Vele malen vroeg zij de Heer uit haar vurige liefde haar de pijnen, welke haar echtgenoot teisterden, over te zenden en ze hem te ontnemen. Om dit gedaan te krijgen stelde de Moeder van alle heiligheid het tegenover de Allerhoogste zo voor, alsof zij de grootste schuld droeg van alle op aarde geboren schepselen, omdat zij hem nimmer op de juiste wijze geantwoord had op alles wat zij van hem had ontvangen; zij was de minste, verdiende dus al hun lijden en zij offerde zichzelf op alle pijnen en wijzen van lijden te ondergaan. Zij schilderde de heiligheid van de heilige Jozef, zijn zuiverheid, onschuld en het welbehagen, dat de Heer schiep in dat hart, gevormd naar dat van Zijn Zoon. Zij vroeg vele zegeningen voor hem en dankte Hem voor het scheppen van een man, die zijn gunsten zo zeer waard was, zo vol was van rechtvaardigheid en heiligheid. Zij nodigde de heilige engelen uit God dank te brengen voor de heilige Jozef, en onder het overwegen van de glorie en de wijsheid van de Heer, zoals deze in Zijn dienaar Jozef tot uiting kwamen, zong zij nieuwe lofliederen tot lof van de Allerhoogste. Want enerzijds zag zij het lijden en de pijnen van haar geliefde echtgenoot, welke haar medelijden en haar verdriet opwekten, maar anderzijds werd zij zijn verdienste gewaar en zag zij de vreugde, welke de Heer aan deze man beleefde, alsmede hoe de heilige zijn God verheerlijkte door zijn geduld. De hemelse Vrouwe beoefende verschillende deugden, waartoe de gelegenheid aanleiding gaf en van zulk hoog gehalte, dat zij de bewondering van de geesten der engelen opwekte. Maar nog groter dient de bewondering te zijn van ons, domme mensen, wanneer wij zien hoe dit eenvoudige Schepsel zoveel verschillende plichten vervulde en dat zij in haar beslommeringen, aan die van Martha gelijk, toch nimmer het schouwen onderbrak. Hierin volgde zij de geesten der engelen na, die ons, dienend, ons helpend, toch nooit de Allerhoogste, al was het maar voor één moment, uit het oog verliezen (Mat. 18:10). Maar Maria overtrof hen verre in oplettendheid jegens God, terwijl zij met lichamelijk werk bezig was, waarvoor deze geesten niet gebruikt zouden kunnen worden. Ofschoon zij een kind van Adam was, leefde zij als een hemelse geest, liet het meest verheven deel van haar wezen verwijlen in de verheven oefeningen harer Goddelijke liefde en stelde haar lichamelijke vermogens geheel ten dienste van de werken van liefde jegens haar echtgenoot. (V Mar. 158:1/13).

 

WR. 1

Wanneer de barmhartige Koningin de pijnlijkheid en de zwaarte van het lijden van de heilige Jozef aanschouwde, werd zij bij wijlen tot deernis bewogen. Dan vroeg zij nederig toestemming aan haar allerheiligste Zoon om de natuurlijke oorzaken van dat lijden te mogen gelasten te verdwijnen en zodoende een einde te maken aan het lijden van deze rechtvaardige man Gods. Aangezien al het geschapene haar onmiddellijk gehoorzaamde, werden de pijnen direct minder en kon de heilige man gedurende een bepaalde tijd, soms voor een dag, soms wat langer uitrusten van zijn beproevingen, totdat zijn lasten wederom, in overeenstemming met de besluiten van de Allerhoogste, en tot vermeerdering zijner verdiensten hem kwamen belagen. Soms ook beval zij de engelen, als hun Koningin (doch niet in de vorm van een bevel, maar in die van een verzoek), de heilige Jozef te vertroosten en hem te helpen, nu de toestand van zijn lichaam zo ernstig verzwakt was. Dan verschenen de engelen aan de heilige Jozef onder menselijke gedaanten, zeer schoon uitgedost, en zij begonnen hem te spreken over de Godheid en alle volmaaktheden daarvan. Dan zwollen hun stemmen aan in de schoonste harmonie en zongen zij hemelse muziek, hymnen en lofliederen, waardoor zijn afnemende krachten weer iets hersteld werden en de liefde van zijn ziel opnieuw ontvlamde. Tot vermeerdering van zijn vreugde deelden zij hem mede aan wie hij deze zegeningen en gunsten te danken had en zij spraken hem over de grote heiligheid van zijn maagdelijke Echtgenote, haar uitzonderlijke liefde voor hem en de diensten, welke zij hem bewees; en zij schilderden de pracht en uitgelezenheid van de grote Meesteres der wereld. Dit alles veroorzaakte een dusdanige uitwerking in de heilige Jozef en verhoogde zo zeer zijn verdiensten voor God, dat geen tong dit zou kunnen uitdrukken, noch enig menselijk verstand dit in dit leven zou kunnen omvatten. (V Mar. 159:1/8). 

 

Onderrichting, mij door de Koningin des Hemels, de Allerheiligste Maria, gegeven. 

 

WR. 2

Mijn dochter, één der meest deugdzame werken en een werk, dat ten zeerste het welbehagen van de Heer heeft en grote vruchten afwerpt voor de zielen, is de liefhebbende zorg voor de zieken. Daardoor wordt grotendeels de natuurwet vervuld, welke van ons vraagt onze naasten zo te behandelen als wijzelf behandeld zouden willen worden. In het Evangelie wordt dit werk aangeduid als één van de werken waarvoor de Heer de rechtvaardigen eeuwig zal belonen (Mat. 25:34); en het nalaten van deze plicht wordt aangewezen als één der redenen voor de eeuwige verdoemenis der zondaren. Ter zelfder plaatse wordt ook de rechtvaardigheid van deze vergelding verklaard; namelijk; aangezien de mensen de kinderen zijn van de eeuwige Vader, beschouwt de Heer alle goeds en alle kwaads aan onze naasten gedaan, als gepleegd jegens zijn eigen kinderen, waarvoor Hij op de bres staat, juist zoals dit een menselijke vader doen zou. Wat uzelf betreft, dient gij immer te overwegen, dat gij moeder zijt over uw zusters en dat zij, juist zoals uzelf, bruiden zijn van mijn gezegende Zoon. Het feit dat zij van Hem minder gunsten ontvangen hebben dan gij, moet u des te meer verplichten haar in ziekten en lijden bij te staan en te dienen. Juist om deze reden heb ik u reeds vroeger gezegd, dat gij uzelf moet beschouwen als de verpleegster van uw zuster, omdat gij minder zijt dan zij, wegens uw zeer grote verplichtingen. Ik verhef u op deze wijze tot een ambt, dat groot is in het huis van de Heer. Om daaraan goed te voldoen moet gij nimmer anderen iets opdragen ten dienste van de zieken, wat gijzelf kunt verrichten; en indien er dingen zijn, welke gij niet zelf kunt doen wegens uw andere verplichtingen, draag die dan op aan degenen, die u onder gehoorzaamheid verplicht zijn te dienen. Buiten de naastenliefde zijn er nog andere redenen waarom de religieuzen tijdens hun ziekte de allergrootste zorg en verpleging toekomen, namelijk, dat zij door hun ziekten en kwalen geen verlangen zouden voelen naar hun ouderlijk huis en de wereld terug te keren. Geloof mij, hierdoor komt veel kwaad het klooster binnen, want de menselijke natuur houdt niet van het lijden en zij wil liever grote gevaren voor de ziel riskeren dan dit lijden te ondergaan. (V Mar. 160:1/11). 

 

WR. 3

De naastenliefde, welke ik aan mijn echtgenoot de heilige Jozef betoonde, moet voor u een aansporing zijn om bedreven te worden in de uitoefening van deze leerstellingen. Deze naastenliefde is zeer traag en zelfs een getuigenis van onbeleefdheid, indien ze pas wordt toegepast als de ziekte om hulp vraagt. Ik wachtte nimmer, maar haastte mij om er te zijn, voordat het mij gevraagd werd. Mijn naastenliefde en oplettendheid voorkwam het vragen van mijn echtgenoot en was zodoende niet slechts een vertroosting door de hulp, welke ik hem bood, maar tevens deden mijn liefhebbende zorg en mijn attenties hem goed. Ik deelde in zijn lijden en lasten met echt-gevoeld medelijden; maar tegelijkertijd bracht ik dank aan de Allerhoogste en prees ik Hem voor de zegeningen, welke het lijden aan Zijn dienstknecht bracht. Indien ik op bepaalde momenten zijn lijden trachtte te verzachten, dan geschiedde dit niet om hem de gelegenheid tot het vergaren van verdiensten te ontnemen, maar opdat hij door deze hulp des te meer de Schepper van alle goedheid en heiligheid zijn eer zou betuigen; en tot de beoefening dezer deugden spoorde ik hem op deze wijze aan. Met dezelfde volmaaktheid dient gij deze edele deugd te beoefenen, zorgend voor de behoeften van de zieken en de zwakken, hen troostend door uw medelijden en raadgevingen, hen allerhand goede diensten bewijzend, zonder dat gij hen de verdiensten van hun lijden doet verliezen. Laat uw vleselijke liefde u niet in verwarring brengen, als uw zusters ziek worden; want daardoor verliezen vele zielen, zowel in de wereld als in het klooster, de verdiensten van hun lijden. Het verdriet veroorzaakt door het zien-lijden en het zien van het in gevaar verkeren van vrienden brengt de mensen van hun stuk. Zij beginnen te klagen en weigeren zich te onderwerpen aan de beschikkingen der Goddelijke Voorzienigheid. In al deze dingen heb ik u een voorbeeld gegeven en ik vraag u mij volmaakt na te volgen en in mijn voetstappen te treden. (V Mar. 161:1/11). 

 

 

Hoofdstuk XV

 

Over de gelukkige dood van de heilige Jozef en wat daar op volgde: Hoe Jezus, onze Verlosser, en de Gezegende Maria, onze Vrouwe, hem hielpen bij zijn verscheiden. 

 

WR. 4

Reeds gedurende acht jaren droeg de heilige Jozef zijn kwalen en pijnen; en zijn edele ziel had zich dag aan dag meer gezuiverd in de smeltkroes van lijden en Goddelijke liefde. Naarmate de tijd verstreek, namen zijn lichaamskrachten af en naderde hij het niet te vermijden tijdstip, waarop de tol des doods moet betaald worden door alle kinderen van Adam (Heb. 9:27). De verzorging en attenties van zijn hemelse Bruid, onze Koningin, namen hand over hand toe; zij stond hem bij en diende hem met ononderbroken nauwgezetheid. Toen haar, in haar verheven wijsheid, duidelijk werd dat dag en uur voor zijn vertrek van deze aarde vol beslommeringen nabij waren, ging de liefhebbende Vrouwe naar haar gezegende Zoon en sprak Hem als volgt toe: "Heer God, Allerhoogste, Zoon van de eeuwige Vader en Redder der wereld, ik zie door het Goddelijk licht, dat het uur, hetwelk Gij voor het verscheiden van Uw dienaar Jozef hebt vastgesteld, nadert. Ik smeek U en beroep mij op de barmhartigheid, welke Gij immer getoond hebt en op Uw grenzeloze goedheid, help hem in dat uur, sta hem bij met Uw almachtige kracht. Laat zijn dood even voortreffelijk zijn in Uw ogen, als de rechtvaardigheid van zijn leven u aangenaam was, opdat hij moge vertrekken in vrede en in de zekere hoop op de eeuwige beloning, welke hij zal ontvangen op de dag, dat U de poorten des hemels voor alle rechtvaardigen zult openen. Gedenk, mijn Zoon, de nederigheid en liefde van Uw dienaar, wees zijn uitzonderlijke verdiensten en zijn deugden indachtig, denk aan de trouw en de zorgzaamheid waarmee deze rechtvaardige man U en mij, Uw nederige dienstmaagd, in het zweet zijns aanschijns onderhouden heeft." (V Mar. 162:1/7). 

 

WR. 5

Onze Verlosser antwoordde: "Mijn Moeder, uw bede klinkt mij aangenaam in de oren en de verdiensten van Jozef zijn aanvaardbaar in Mijn ogen. Ik zal hem nu helpen en hem een plaats bereiden onder de prinsen van Mijn volk (Ps. 115:15), zo hoog, dat hij de bewondering der engelen zal afdwingen en hen en alle mensen zal dwingen hem hogelijkst te prijzen. Voor geen der uit mensen geborenen zal ik zo zorgen als voor uw bruidegom." (V Mar. 163:1/3). 

De grote Vrouwe dankte haar liefste Zoon voor Zijn belofte; en gedurende de negen dagen en nachten voor de dood van de heilige Jozef genoot deze ononderbroken van het gezelschap en de zorgen van Maria of haar Goddelijke Zoon. Op bevel van de Heer brachten de heilige engelen drie keer op elk der negen dagen hemelse muziek ten gehore, waarbij zij hun lofzangen afwisselden met zegeningen voor de ziekte. Daarenboven werd hun nederig, maar o zo kostbaar huisje vervuld met de lieflijkste geuren, die niet slechts de heilige Jozef opbeurden, maar ook verlevendigend werkten op allen, die in de buurt van hun woning kwamen. (V Mar. 163:4/6). 

 

WR. 6

Eén dag voor zijn dood, terwijl hij geheel vervuld was van Goddelijke liefde, door alle zegeningen, welke hij ondervond, werd hij opgenomen in een extase, welke vierentwintig uren duurde. De Heer Zelf bracht de kracht aan nodig om dit tussenspel te verdragen. In deze extase zag hij duidelijk het Goddelijk Wezen en daarin alles wat hij door het geloof had aanvaard: de onbegrijpelijke Drie-eenheid, het mysterie der menswording en Verlossing, de strijdende Kerk met al haar Sacramenten en mysteries. De gezegende Drie-eenheid vaardigde hem af als boodschapper van de Heiland naar de Patriarchen en Profeten in het voorgeborchte en beval hem hen gereed te maken voor hun opstijging uit de schoot van Abraham naar de eeuwige rust en het eeuwige geluk. Dit alles zag de allerheiligste Maria weerkaatst in de ziel van haar Goddelijke Zoon, tezamen met alle andere geheimenissen, zoals deze aan haar beminde echtgenoot werden bekend gemaakt. Zij dankte op de meest oprechte wijze haar Heer hiervoor. (V Mar. 164:1/6).

 

WR. 7

Toen de heilige Jozef uit deze extase kwam, straalde zijn gelaat met grote pracht en zijn ziel was geheel herschapen door het visioen van het Goddelijk Wezen. Hij vroeg zijn gezegende Echtgenote hem haar zegen te geven, maar zij vroeg aan haar Goddelijke Zoon dit in haar plaats te doen, wat Hij dadelijk deed. Toen viel de grote Koningin der nederigheid voor hem op haar knieën en vroeg de heilige Jozef haar te zegenen, als haar echtgenoot en hoofd van het gezin. Niet dan door Goddelijke aandrang daartoe bewogen vervulde de man Gods deze bede tot vertroosting van zijn allervoorzichtigste Echtgenote. Zij kuste de hand, waarmee hij haar had gezegend en vroeg hem de rechtvaardigen in het voorgeborchte te groeten uit haar naam. De allernederigste Jozef sloot zijn leven af met een daad van zelfvernedering; hij vroeg vergiffenis aan zijn hemelse Echtgenote voor alle tekortkomingen begaan in haar dienst en smeekte haar hem bij te staan in het uur van zijn dood. De heilige man dankte op de meest nederige wijze haar Zoon voor alle zegeningen in zijn leven ontvangen, in het bijzonder voor de hulp, welke hij genoten had tijdens zijn ziekte. De laatste woorden van de heilige Jozef tot zijn Echtgenote waren: "Gezegend zijt gij onder alle vrouwen en uitverkorenen boven alle schepselen. Mogen engelen en mensen u prijzen; mogen alle geslachten u kennen en uw waardigheid prijzen en verheffen; en moge in u de naam van de Allerhoogste gekend, aanbeden en verheven worden tot in de eeuwen der eeuwen; moge Hij eeuwig geprezen worden voor het scheppen van u, zo welgevallig in Zijn ogen en in de ogen der engelen. Ik hoop u terug te zien in het hemelse Vaderland." (V Mar. 165:1/10). 

 

WR. 8

Toen wende deze man Gods zich tot Christus, onze Heer, en hij wenste voor Hem neer te knielen. Maar de allerzoetste Jezus kwam naderbij, nam hem in Zijn armen, waar Jozef zijn hoofd op neder vlijde en sprak: "Mijn hoogste Heer en God, Zoon van de eeuwige Vader, Schepper en Verlosser van de wereld, zegen Uw dienaar, het werk Uwer handen; vergeef, o allerbarmhartigste Koning, de fouten die ik in Uw dienst en in de omgang met U heb begaan. Ik verhef en verheerlijk U en dank U eeuwig en uit de grond van mijn hart, voor mijn uitverkiezing in Uw onuitsprekelijke neerbuigendheid tot echtgenoot van Uw ware Moeder; moge Uw grootheid en glorie mijn dankbetuiging tot in alle eeuwigheid uitmaken." (V Mar. 166:1/3).  

De Verlosser van de wereld gaf hem Zijn zegen zeggende: "Mijn vader, rust in vrede en in de genade van Mijn eeuwige Vader en de Mijne. Ga naar de Profeten en Heiligen, die u verwachten in het voorgeborchte en breng hen het vreugdevolle nieuws van de nadering hunner verlossing." (V Mar. 166:4/5). 

Op deze woorden van Jezus, nog steeds rustend in Diens armen, gaf de allergelukkigste Jozef de geest en de Heer Zelf sloot hem de ogen. Op hetzelfde moment zette de menigte van engelen, die hun Koning en Koningin omgaven, lofgezangen in, met luide en welklinkende stemmen. Op bevel van de Heer brachten zij zijn allerheiligste ziel naar de plaats, waar de Patriarchen en Profeten bijeen waren. Daar werd hij onmiddellijk herkend door allen, gekleed als hij was in de grote pracht zijner onvergelijkelijke genaden, als de voedstervader en de intieme vriend van de Verlosser, de hoogste eerbied waardig. Juist zoals het mandaat en de wil van de Heer gewild hadden, bracht zijn komst onuitsprekelijke vreugde onder de ontelbare heiligen, door de aankondiging van hun naderende bevrijding. (V Mar. 166:6/10). 

 

WR. 9

Het is noodzakelijk, dat de lange ziekte en het langdurige lijden voorafgaande aan de dood van de heilige Jozef niet de enige reden was voor zijn verscheiden; want zelfs met al zijn kwalen zou hij langer hebben kunnen leven, indien hij daar niet het vuur van zijn intense liefde aan had toegevoegd. Opdat zijn dood meer de triomf zijner liefde dan de uitwerking der erfzonde zou zijn, stelde de Heer de bijzondere en wonderdadige hulp, waardoor zijn natuurlijke krachten in staat waren weerstand te bieden aan de hevigheid zijner liefde gedurende zijn leven, tijdelijk buiten werking. Zodra deze Goddelijke hulp werd opgeheven, moest de natuur het wel afleggen tegen zijn liefde, werden de banden en kettingen, waarmee zijn heilige ziel in haar sterfelijk lichaam werd vastgehouden onmiddellijk geslaakt en vond de scheiding van ziel en lichaam, waaruit de dood bestaat, plaats. Liefde werd zodoende de wezenlijke reden van de dood van de heilige Jozef, zoals ik reeds hierboven zei. Dit was dan ook de grootste en glorierijkste zijner kwalen, want daarin is de dood slechts een inslaping van het lichaam en het begin van het werkelijke leven. (V Mar. 167:1/5). 

 

WS. 0

Nadat haar echtgenoot gestorven was, maakte de grote Vrouwe zijn lichaam gereed voor de begrafenis in overeenstemming met de Joodse gebruiken. Geen andere handen dan de hare en die harer heilige engelen, die haar in lichamelijke vorm bijstonden, raakten hem aan. Opdat aan de allergrootste zedigheid voldaan zou worden door de Moedermaagd, kleedde God het lichaam van de heilige Jozef in een wonderbaarlijk licht, dat alles behalve zijn gezicht verborg; en zo zag zijn allerzuiverste Bruid, ofschoon zij hem kleedde voor de begrafenis, slechts zijn gelaat. Heerlijke geuren omgaven zijn lichaam en het bleef zo schoon en zo levensecht, dat de buren het gaarne kwamen aanschouwen en vol bewondering waren. Vergezeld van de Verlosser der wereld, Zijn allergezegendste Moeder en een grote schare engelen, en begeleid door hun vrienden en vele anderen, werd het heilige lichaam van de glorierijke heilige Jozef naar de algemene begraafplaats gedragen. (V Mar. 168:1/5). 

Maar bij al deze zaken en onder al deze omstandigheden behield de allervoorzichtigste Vrouwe haar kalmte en ernst, en haar gelaat vertoonde geen onvrouwelijke of ongeregelde opwinding; noch deed haar smart haar iets vergeten wat behoorde tot de diensten aan haar overleden echtgenoot of tot de dienst voor haar Goddelijke Zoon. In elk harer bewegingen was het koninklijk en grootmoedig gedrag van de Koningin van het menselijk geslacht te onderkennen. Zij herhaalde haar dankbare erkenning van de grote gunsten aan haar echtgenoot bewezen door de Zoon van God en aan Zijn voeten neergeknield sprak zij Hem met hernieuwde deemoed als volgt toe: "Heer en Meester van mijn gehele wezen, mijn ware Zoon, de heiligheid van mijn echtgenoot Jozef heeft U wellicht zo lang in mijn gezelschap doen verblijven; maar ofschoon ik daartoe onwaardig ben, smeek ik U, indachtig aan Uw goedheid, mij nu niet te verlaten; neem mij wederom aan als Uw dienstmaagd en aanschouw de nederige verlangens en wensen van mijn hart." (V Mar. 168:6/8). 

De Redder der wereld nam dit nieuwe aanbod van Zijn allerheiligste Moeder aan en Hij beloofde haar niet weg te gaan tot het tijdstip, waarop de gehoorzaamheid aan Zijn eeuwige Vader Hem zou verplichten Zijn openbaar leven van prediking te gaan beginnen. (V Mar. 168:9). 

 

Onderrichting door Maria, de Koningin des Hemels. 

 

WS. 1

Mijn liefste dochter, uw hart was zeker niet zonder bijzondere reden getroffen en met groot medelijden vervuld jegens hen, die op het punt staan te sterven en u wilde hen zeker helpen en bijstaan, juist in dat uur, want het is waar, zoals u reeds hebt opgemerkt, dat de zielen der mensen dan de meest ongelofelijke en gevaarlijke aanvallen van de duivelen te verduren hebben en tevens van eigen zwakheden  en van de schepselen, die hen omringen, de meeste gevaren dreigen. Dat uur is de grote beproeving des levens, waarin het laatste oordeel, eeuwige dood of eeuwig leven inhoudend, eeuwig lijden of eeuwige glorie bevattend, geveld zal worden. Aangezien de Allerhoogste u met deze gevoelens vervuld heeft in Zijn goedertierenheid, moge ook ik u aansporen om al uw krachten en vermogens in te spannen en daarnaar te handelen. Wees dus steeds indachtig, lieve vriendin, dat, wanneer Lucifer en zijn aanhangers uit de loop der natuurlijke gebeurtenissen kunnen vaststellen, dat iemand ten prooi is gevallen aan een gevaarlijke en dodelijke ziekte, zij onmiddellijk tot de aanval overgaan op de arme nietsvermoedende ziel en trachten met al hun boosaardigheid en met geheel hun geslepenheid door allerlei bekoringen haar te overwinnen. Wanneer zij maar een kans zien om deze zielen aan te vallen, dan proberen zij door extra razernij en boosaardigheid de korte tijd die hen nog rest, goed uit te buiten. (V Mar. 169:1/5). 

 

WS. 2

Als die tijd aanbreekt dan verzamelen zij zich als evenzovele bloeddorstige wolven en speuren ze naar de natuurlijke en aangekweekte zwakheden in de natuur, waarbij zij rekening houden met de neigingen, gewoonten en hebbelijkheden dezer ziel en precies weten, waar haar hartstochten de grootste zwakte hebben veroorzaakt. Op die punten richten zij hun sterkste aanvallen en hun wreedste wapentuig. Aan degenen, die een ongeregelde gehechtheid hebben voor het aardse leven suggereren ze, dat er geen groot levensgevaar is, en zij weerhouden anderen ervan om hen over de juiste toestand in te lichten. Zij, die nalatig zijn geweest in het ontvangen der Sacramenten, trachten zij te stijven in hun opvatting, zodat de ziel zonder de toediening der Sacramenten sterft, of beïnvloed de ziel dusdanig dat zij geen vruchten van het ontvangen daarvan heeft. Weer anderen vervullen zij met valse voorstellingen en met schaamte, zodat ze hun zonden niet belijden en hun geweten niet kunnen ontlasten. Of zij stichten verwarring in de geesten der stervenden, zodat ze niet meer in staat zijn het Sacrament der boete te ontvangen. Zij proberen gebruik te maken van de ijdelheid van bepaalde zielen en verleiden hen om zelfs in hun laatste uren ijdele en protserige plannen te maken over datgene wat voor hen gebeuren moet na hun dood. Zij, die gierig of zinnelijk zijn geweest trachten ze met hand en tand te doen vasthouden aan datgene, wat zij gedurende hun leven zo blindelings hebben nagejaagd. In het kort gezegd, deze wrede vijanden zullen zich van alle slechte gewoonten en hebbelijkheden der zielen bedienen om hun geest te vervullen met beelden van het geschapene en van de schepping en hen van hun heil af te trekken of hen daar ongeschikt voor te maken. Alle zondige daden en slechte gewoonten uit hun gehele leven zijn in de handen van ons aller vijand tot evenzovele onderpanden geworden voor de in bezitneming van de zondaar en wapens tot aanval en vernietiging in dit verschrikkelijke uur van de dood. Elke neiging, die ongeregeld gevolgd is, wordt als het ware een geheime weg om de zielevesting binnen te dringen. En is de duivel eenmaal binnen, dan breekt hij zijn verpestende adem uit, verspreidt de wolken zijner duisternis, zodat de ziel geen acht meer geeft op Goddelijke ingevingen, geen echt berouw meer heeft over zijn zonden en zijn zondig leven niet meer betreuren kan. (V Mar. 170:1/12). 

 

WS. 3

In het algemeen richten deze vijanden grote schade aan in de zielen in dat uur, door in hen de hoop op een langer leven wakker te houden, waarin ze dan zouden kunnen volbrengen, wat God nu van hen vraagt, door de suggesties, die de heilige engelen haar geven. Als ze aan dit bedrog toegeven, dan komen ze bedrogen uit en gaan verloren. Even groot is het gevaar voor hen die weinig eerbied hebben getoond voor de reddende genaden der Sacramenten: want deze geringschatting is een belediging voor de Heer en Zijn heiligen en de Goddelijke gerechtigheid beantwoord dit door deze zielen aan hun lot over te laten. Dit veroorzaakt grote schade aan hen, die deze hulp moeten missen. En in hun laatste uur worden ze alleen gelaten door de Heer, waarin zij toch verwachten hun heil te kunnen vinden. Er zijn maar weinig rechtvaardigen, die in hun laatste uur niet door deze oude slang met woede worden aangevallen. En als satan er prat op gaat zelfs heiligen in dat laatste uur geruïneerd te hebben, waarop moeten dan de zondigen, de nalatigen bogen, die heel hun leven doorgebracht hebben met zichzelf onwaardig te maken voor Goddelijke gunsten en genaden en die geen enkel verdienstelijk werk hebben om de aanvallen hunner vijanden te kunnen contrariëren? Mijn heilige echtgenoot de heilige Jozef was één dergenen die het voorrecht genoot de duivel in dat uur noch te zien noch diens invloed te bemerken; want zodra satan naderbij wilde komen om ook hem aan te vallen, zoals hij met alle andere mensen doet, voelde hij een sterke macht, welke hem op afstand hield; en de heilige engelen drongen hem terug in zijn afgrond. Satan en zijn trawanten voelden zich verdrukt en verpletterd. Zij geraakten in grote verwarring en onrust overviel hen. Als verdoofd riep Lucifer zijn bentgenoten bij elkaar in de hel om met hen te beraadslagen over die verrassende voorvallen; en hij droeg hen op nogmaals op zoek te gaan naar de Messias, desnoods de gehele aarde daarvoor af te zoeken, maar toen geschiedde wat gij later ter juister plaatse zult verhalen. (V Mar. 171:1/11).

 

WS. 4

Nu zult gij ook beter het grote gevaar in het stervensuur begrijpen, wanneer zowel de goede werken als onze slechte daden hun uitwerking zullen tonen. Ik zal u niet vertellen, hoe velen er op deze wijze verloren gaan, opdat uw oprechte liefde voor God u niet zou doen sterven van smart om dit verlies. Maar de algemene regel is: een goed leven geeft hoop op een goed einde; elke andere pijler is onbetrouwbaar; en mocht daar ooit heil op rusten, dan is dat toch heel zeldzaam en zuiver accidenteel. De beste voorzorg is een goed begin te maken, als het einde nog niet in zicht is; en daarom geef ik u de raad om bij het aanbreken van elke dag, als gij het daglicht weer ziet komen, dat gij ernstig overweegt of dit niet de laatste dag van uw leven zou kunnen zijn, en, indien dit de laatste dag zou zijn (want dat weet niemand), dat gij uw ziel veilig stelt, zodat gij de dood met een glimlach tegemoet kunt treden. Stel nooit, ook niet voor een enkel ogenblik het berouw over uw zonden uit, maak het vaste voornemen uw zonden te biechten zodra gij uzelf schuldig bevindt aan welke fout dan ook en herstel uw onvolmaaktheden, ook de kleinsten. In dit alles dient gij zo zorgvuldig te werk te gaan, dat gij uw geweten nimmer bezwaard laat met ook maar de kleinste fout, zonder daar spijt over te hebben en zonder uzelf rein gewassen te hebben door het bloed van mijn allerheiligste Zoon. Wees steeds in zo'n toestand, dat gij bereid zijt voor de rechtvaardigste Rechter te verschijnen, Die uw kleinste gedachte en al uw handelingen zal onderzoeken en beoordelen. (V Mar. 172:1/7). 

 

WS. 5

Om, in overeenstemming met uw Godvruchtige wensen, anderen, die in doodsgevaar verkeren te kunnen helpen, dient gij hen dezelfde raad te geven, die ik u nu verstrekt heb. Draag hen op voorzichtig te leven om gelukkig te kunnen sterven. Daarenboven dient gij elke dag van uw leven enig gebed te storten voor deze intentie. Vraag met grote vurigheid aan de Almachtige om het bedrog van de duivels te frustreren, de strikken te verscheuren, die hij spant voor hen, die in doodsgevaar verkeren, en dat Zijn rechterhand alle duivels moge beschaamd doen staan. Gij weet, dat ik mijn gebeden heb opgezonden voor de stervelingen en daarin dient gij mij na te volgen. En opdat gij hen des te beter zult kunnen helpen draag ik u op de duivels te bevelen de sponden der zieken te verlaten en hun vervolging te staken; en deze macht kunt gij zeer efficiënt gebruiken, ook al zijt gij ver van de zieken verwijderd; want gij zult hen bevelen in de naam van de Heer en gij zult hen dwingen te gehoorzamen voor Zijn groter eer en glorie. (V Mar. 173:1/6). 

 

WS. 6

Indien uw eigen zusters in doodsgevaar verkeren, onderricht hen dan in datgene, wat zij moeten doen. Wees hen behulpzaam bij het ontvangen van de heilige Sacramenten en zie er op toe, dat zij dit zoveel mogelijk herhalen zolang zij leven, in voorbereiding voor een goed afsterven. Tracht hen te bemoedigen en te vertroosten, spreek hen over de dingen van God en Zijn mysteries, vervat in de Heilige Schrift. Draag hen op hun goede voornemens en verlangens nieuw leven in te blazen en zichzelf gereed te maken om het licht en de genade van de Allerhoogste te ontvangen. Richt hun ogen op het vertrouwen, sterk hen tegen bekoringen en leer hen hoe ze daartegen kunnen optreden en hoe daar niet op in te gaan, laat hen ze voorkomen door er indachtig te zijn. De Almachtige zal u begrip voor hen bijbrengen, zodat u ieder zult kunnen zeggen, wat bij haar past; want de ziekten der ziel zijn moeilijk te achterhalen en nog moeilijker te genezen. Alles wat ik u nu gezegd heb, dient gij te beoefenen als de meest geliefde dochter van de Heer en in Zijn dienst uit te voeren. Ik zal voor u en voor degenen die u bij wilt staan in dat verschrikkelijke uur bijzondere voorrechten afsmeken. Wees niet karig met uw naastenliefde bij deze werken, want gij werkt niet slechts uit eigen kracht, maar door de kracht die God in u ten toon wil spreiden voor Zijn eigen glorie. (V Mar. 174:1/9). 

 

 

Hoofdstuk XVI

 

Over de leeftijd van de Koningin des Hemels bij de dood van de heilige Jozef; en enige voorrechten van haar heilige echtgenoot. 

 

WS. 7

De allergelukkigste der mensen, de heilige Jozef, bereikte een leeftijd van zestig jaar en enige dagen. Want op drieëndertig jarige leeftijd huwde hij met de gezegende Maagd en hij leefde met haar als echtgenoot iets langer dan zevenentwintig jaren. Toen de heilige Jozef stierf, had zij de eerste helft van haar tweeënveertigste jaar volbracht; want zij huwde de heilige Jozef op veertienjarige leeftijd (zoals werd medegedeeld in het eerste deel, tweede boek, hoofdstuk 27). De zevenentwintig jaren van haar gehuwde staat maakten haar eenenveertigste jaar vol, waarbij moet opgeteld worden de tijd van de achtste september tot aan de dood van haar gezegende echtgenoot. De Koningin des hemels vertoonde nog steeds dezelfde natuurlijke volmaaktheid als in haar drieëndertigste jaar, want, zoals reeds werd medegedeeld in het dertiende hoofdstuk van dit boek, zij vertoonde geen tekenen van achteruitgang of van meer gevorderde leeftijd of van zwakte, maar zij bleef steeds haar zelfde volmaakte vrouwelijke schoonheden behouden. Zij voelde de natuurlijke smart bij de dood van de heilige Jozef; want zij hield van hem als haar echtgenoot, als een man die uitblonk in volmaaktheid en heiligheid, en als haar beschermer en weldoener. De smart van deze zeer voorzichtige Vrouwe was niet overdreven en zeer volmaakt, zonder daarom minder diep-gevoed te zijn; want haar liefde was zeer groot, ja, des te groter naarmate zij inzicht kreeg omtrent de hoge plaats, die hij onder de heiligen zou innemen, opgetekend in het boek van het eeuwige leven en neergeschreven in de eeuwige gedachten van de Allerhoogste. Wij verliezen niet zonder smart, wat wij op gewone wijze liefhebben, daarom zal de smart over datgene wat wij zozeer liefhebben des te groter zijn. (V Mar. 175:1/8).

 

WS. 8

Het is niet de bedoeling van deze geschiedenis om in den brede de volmaaktheden en uitgelezenheid van de heilige Jozef te beschrijven, ook heb ik daartoe geen opdracht ontvangen, behoudens dan in zoverre het nodig is op zijn waardigheid en die van onze Koningin te wijzen, aan wier verdiensten, naast die van haar heilige Zoon, alle gaven en genaden, die de Almachtige aan deze glorierijke Aartsvader schonk, moeten toegeschreven worden. De hemelse Vrouwe was ofwel als instrument ofwel uit haar verdienste oorzaak van de heiligheid van haar echtgenoot en ten minste het uiteindelijke doel en voorwerp van deze heiligheid. Want alle grote volmaaktheid van zijn deugden en genaden waren de heilige Jozef geschonken om hem tot een waardige beschermer en echtgenoot van haar te maken, Die God als Zijn Moeder verkozen had. Naar deze standaard en naar de liefde van God voor Zijn allerheiligste Moeder dient de heiligheid van de heilige Jozef gemeten te worden; en naar wat ik van deze zaken begrijp, zou ik willen stellen dat, indien er in de wereld een andere man geweest zou zijn, volmaakter en waardiger dan de heilige Jozef, de Heer dan zeker hem zou gekozen hebben tot echtgenoot van Zijn Moeder. Maar aangezien de heilige Jozef door God gekozen was, was hij ook de meest volmaakte man op aarde. Na hem geschapen en bestemd te hebben tot dit hoge doel is het als zeker aan te nemen, dat God, in Zijn almacht, hem gereed en volmaakt maakte in verhouding tot de verhevenheid van dit doel. Zo zouden dus, naar onze wijze van denken, zijn heiligheid, deugden, gaven, genaden en ingestorte en natuurlijke gewoonten door Goddelijke invloed in overeenstemming gebracht worden met het doel waarvoor hij was uitverkoren. (V Mar. 176:1/7). 

 

WS. 9

Ik zie een zeker verschil in de genaden, welke aan deze Aartsvader geschonken waren en die welke andere heiligen toebedeeld kregen; want vele heiligen werden begiftigd met genaden en gaven, welke niet tot toename van hun eigen heiligheid bestemd waren, maar uitsluitend ten dienste staan van de werking van de Allerhoogste in andere zielen; het waren gaven en genaden, om niet door God gegeven en onafhankelijk van de heiligheid van de ontvanger. Maar in onze gezegende Aartsvader droegen alle Goddelijke gunsten vruchten van persoonlijke deugd en volmaaktheid ; want het geheimzinnige doel, waartoe zij bijdroegen en wat zij naderbij brachten, was zeer nauw verbonden met de heiligheid van zijn eigen leven. Naarmate hij meer op een engel ging lijken en naarmate  zijn heiligheid toenam, des te meer werd hij geschikt om de echtgenoot van de allerheiligste Maria te zijn, die zelf schatkamer en bewaarplaats van hemelse Sacramenten was. Hij zou een wonder van heiligheid moeten zijn, wat hij dan ook was. Deze wonderbare heiligheid begon bij de vorming van zijn lichaam in de moederschoot. Hierin kwam de Goddelijke Voorzienigheid zelf tussenbeide, Zij regelde de samenstelling van alle elementen van zijn lichaam dusdanig en woog de temperament zo zuiver tegen elkaar af, dat zijn lichaam gelijk werd aan die gezegende aarde, geschikt voor de woonplaats van een uitgelezen ziel en een harmonieuze geest (Wis. 8:19). Hij werd geheiligd in de schoot zijner moeder, zeven maanden na zijn ontvangenis en de zuurdesem der zonde werd voor de gehele verdere duur van zijn leven vernietigd, zodat hij nimmer enige onzuivere of ongeregelde neigingen onderging. Ofschoon hij het gebruik van zijn verstand niet tegelijk met deze eerste heiliging, die bestond uit de rechtvaardiging van de erfzonde, ontving, ondervond zijn moeder toch te dien tijde een zeer grote vreugde, afkomstig van de Heilige Geest. Zonder het wonder geheel te begrijpen verrichtte zij grote daden van deugd en geloofde, dat haar zoon, of wat dan ook uit haar geboren zou worden, schoon zou zijn in de ogen van God en de mensen. (V Mar. 177:1/9).  

 

WT. 0

Het heilige kind Jozef werd zeer schoon geboren, volmaakt naar het lichaam, waardoor hij zijn ouders en familie een zeer grote vreugde bereidde; zoiets als bij de geboorte van Johannes de Doper, ofschoon de oorzaak hiervan meer verborgen was. De Heer versnelde in hem het gebruik van zijn verstand, vervolmaakte dit in zijn derde levensjaar, schonk het ingestorte wijsheid en vermeerderde zijn ziel met nieuwe genaden en deugden. Vanaf die tijd begon het kind Gods door het geloof te kennen en tegelijkertijd door natuurlijk denken en door zijn kennis Hem als de oorzaak en Schepper van alle dingen te beschouwen. Hij luisterde met graagte en begreep zeer grondig alles wat hem over God en Diens werken verteld werd. Op deze prille leeftijd beoefende hij reeds de hoogste vormen van gebed en meditatie en vervulde met liefde alle deugden, eigen aan zijn jeugd, zodat, toen anderen omstreeks hun zevende jaar het gebruik van hun verstand verkregen, hij reeds als een volslagen man de deugden en de heiligheid beoefende. Hij had een vriendelijk voorkomen, was beminnelijk, vriendelijk, oprecht, niet slechts heilige neigingen ten toon spreidend, maar zelfs engelachtige daden stellend, steeds groeiend in deugd en volmaaktheid en steeds dichter naderend tot het huwelijk met de allerheiligste Maria door een volledig onberispelijk leven. (V Mar. 178:1/6). 

 

WT. 1

De bemiddeling van de gezegende Vrouwe bevestigde zijn goede kwaliteiten en deed deze nog toenemen; want zodra zij vernomen had, dat het de wens van de Heer was, dat zij de huwelijkse staat met hem zou delen, bezwoer zij de Heer de heilige Jozef te heiligen en hem de allerzuiverste gedachten en wensen, in overeenstemming met de hare, in te geven. De Heer luisterde naar haar gebeden en stond haar toe de uitwerkingen van Zijn rechter hand in het gemoed en de geest van de heilige Jozef te aanschouwen. Deze waren zo overvloedig, dat ze niet in menselijke woorden beschreven kunnen worden. Hij stortte de meest volmaakte gewoonten aller deugden in zijn ziel. Hij woog opnieuw al zijn vermogens tegen elkaar af in perfecte harmonie en vervulde hem met genade, welke in hem aanwezig bleef op bewonderenswaardige wijze. In de deugd en volmaaktheid der zuiverheid rees de heilige echtgenoot hoger dan de serafijnen, want de zuiverheid die zij zonder lichaam bezaten, bezat de heilige Jozef met zijn aardse lichaam en sterfelijk vlees. Nooit heeft enig beeld van de onzuiverheden der dierlijke en zinnelijke natuur, ook maar voor een moment, vat gekregen op zijn vermogens. Deze vrijheid van deze soort voorstellingen en zijn engelachtige eenvoud maakten hem als het ware geschikt voor het gezelschap en de tegenwoordigheid van de Allerzuiverste onder de schepselen; en zonder deze schitteringen zou hij niet waardig geweest zijn deze waardige post en dit zeldzame hoge ambt te bekleden. (V Mar. 179:1/8).

 

WT. 2

Hij blonk ook in andere deugden ten zeerste uit, in het bijzonder in de naastenliefde, want hij had zijn woonstede bij de bron van dat levende water, dat tot het eeuwige leven voert (Joh. 4:14); hij was steeds in de naaste omgeving van die vuurbol en liet zich zonder weerstand verteren. Het beste wat over de naastenliefde van onze heilige gezegd kan worden is wat ik reeds in het vorige hoofdstuk neerschreef, namelijk dat zijn liefde voor God de eigenlijke reden was van zijn dodelijke ziekte en van zijn dood. De wijze van zijn sterven was een voorrecht van zijn uitzonderlijke liefde, want zijn oprechte liefdesverzuchtingen overtroffen de zuchten, welke zijn ziekte met zich bracht en deed hen ophouden, omdat de eerste veel sterker waren. Aangezien de voorwerpen zijner liefde, Christus en Zijn moeder, steeds bij hem waren en aangezien Zij Beiden hem nader waren dan aan welk andere uit een vrouw-geboren man, moest zijn allerzuiverste en getrouwe hart onvermijdelijk verteerd worden door de liefde-uitingen in deze zeer nauwe verbondenheid. Gezegend zij de Schepper van zulke grote wonderen en gezegend zij de allergelukkigste der stervelingen, de heilige Jozef, die zo waardig deze liefde beantwoordde. Hij verdient het om gekend en verheven te worden door alle geslachten der mensen van alle landen, aangezien de Heer deze dingen in geen andere man gewrocht heeft en jegens niemand van hen zulk een liefde getoond heeft. (V Mar. 180:1/6). 

 

WT. 3

De Goddelijke visioenen en openbaringen welke aan de heilige Jozef werden toegestaan zijn door mij in de loop van deze geschiedenis opgesomd, maar er waren er veel meer dan ik beschrijven kon en de grootste was wel, dat hij bekend werd gesteld met de mysteries der verhouding van Christus en Zijn Moeder en het feit, dat hij al die jaren als de voedstervader van de Heer en de echtgenoot van de Koningin des hemels had doorgebracht. Maar mij werden nog enige andere voorrechten medegedeeld, welke aan de heilige Jozef door de Allerhoogste geschonken werden wegens zijn grote heiligheid. Deze zijn zeer belangrijk voor diegene, die op de juiste wijze zijn voorspraak inroepen. Juist door deze bijzondere voorrechten is de voorspraak van de heilige Jozef zeer krachtig: ten eerste, om de deugd van zuiverheid te verkrijgen en de zinnelijke neigingen van het vlees paal en perk te stellen; ten tweede, om machtige hulp te verkrijgen tot het vermijden van zonde en tot de vriendschap met God terug te keren; ten derde, om de liefde en Godsvrucht tot de allerheiligste Maria te doen toenemen; ten vierde, om de genade van een gelukkige dood en bescherming tegen de duivelen in dat uur te verkrijgen; ten vijfde, om de duivelen de schrik op het lijf te jagen door het noemen van zijn naam; ten zesde, om gezondheid en hulp in moeilijkheden te verkrijgen; ten zevende, om nakomelingschap in een familie te verkrijgen. Deze en vele andere gunsten heeft God beschikbaar voor hen, die op de juiste wijze en met goede gesteldheid de tussenkomst van de echtgenoot van onze Koningin, de heilige Jozef, zoeken. Ik bezweer alle getrouwe kinderen der Kerk om de devotie tot hem aan te houden. Zij zullen deze gunsten in werkelijkheid ondervinden, indien zij zichzelf in een toestand brengen, welke passend is om hen te ontvangen en hen te verdienen. (V Mar. 181:1/7). 

 

Onderrichting, mij door de Koningin des Hemels, de Allerheiligste Maria, gegeven.

 

WT. 4

Mijn dochter, ofschoon gij mijn echtgenoot, de heilige Jozef, als de meest edele onder de prinsen en heiligen van het hemelse Jeruzalem beschreven hebt, toch zult gij er niet in slagen zijn zeer verheven heiligheid duidelijk te maken noch kunnen de stervelingen deze ooit ten volle beseffen, voordat ze zijn geraakt tot het visioen van de Godheid. Dan zullen allen vervuld zijn van lof en verbazing, als de Heer hen in staat zal gesteld hebben dit Sacrament te begrijpen. Op de laatste dag, als alle mensen geoordeeld zullen worden, zullen de verdoemden hun zonden bitter wenen, omdat deze hen verhinderden gebruik te maken van deze machtige middelen van hun heil en zich tot deze voorspreker te richten om de vriendschap van de rechtvaardige Rechter te verwerven. Het gehele menselijke ras heeft de voorrechten aan mijn gezegende echtgenoot geschonken zeer onderschat en zij hebben nooit beseft wat zijn voorspraak bij God voor hen doen kan. Ik verzeker u, mijn liefste, dat hij één van de meest begenadigde persoonlijkheden is uit de Goddelijke omgeving en grote macht bezit om de arm der Goddelijke wrake tegen te houden. (V Mar. 182:1/5). 

 

WT. 5

Het is mijn wens, dat gij heel erg dankbaar zult zijn jegens God, dat Hij u dit inzicht geeft in dit mysterie, alsmede jegens mij, omdat ik u dit alles heb medegedeeld. Van nu af aan, gedurende de rest van uw leven dient gij vooruit te gaan in Godsvrucht en hartelijke liefde voor mijn echtgenoot. Gij dient God te zegenen voor het feit, dat Hij hem zo begiftigd heeft met voorrechten en Mij zo verrukt heeft door mij zijn schittering te doen aanschouwen. In alles wat gij nodig hebt, kunt gij u tot hem wenden en gebruik maken van zijn voorspraak. Gij moest er voor zorgen, dat velen hem gaan vereren en zorg vooral, dat uw eigen religieuzen zichzelf onderscheiden in devotie jegens hem. Dat wat mijn echtgenoot in de hemel aan de Heer vraagt, staat de Heer op aarde toe. Op zijn voorspraak berusten meerdere zeer bijzondere gunsten voor de mensen, indien zij zichzelf niet onwaardig maken ze te ontvangen. Al dit soort voorrechten waren de beloningen voor de minzame volmaaktheid van deze wonderbaarlijke heilige en zijn zeer grote deugden; want Goddelijke goedertierenheid wordt hiermee opgewekt en de Heer ziet met grote vrijgevigheid neer op de heilige Jozef, gereed om Zijn wondere genaden uit te storten over allen die gebruik maken van zijn bemiddeling. (V Mar. 183:1/8). 

 

 

Hoofdstuk XVII

 

De handelingen van de allerheiligste Maria na de dood van de heilige Jozef en enige harer betrekkingen met de heilige engelen. 

 

WT. 6

De Christelijke volmaaktheid kan in de beide levensstaten, die de Kerk onderscheidt, beoefend worden, zowel in het actieve leven als in het beschouwende leven. Tot het actieve leven behoren alle handelingen van ons lichaam en onze zinnen, beoefend in onze omgang met onze naasten in tijdelijke zaken. Zij omvatten een uitgebreid terrein en sluiten de beoefening der zedelijke deugden in, die de basis zijn van de volmaaktheid in ons actieve leven. Tot het contemplatieve, het beschouwende leven, behoren de innerlijke activiteiten van het verstand en de wil, die gericht zijn op de meest edele en geestelijke doeleinden, eigen aan de met rede begaafde mens. Daarom is het contemplatieve leven hoger dan het actieve, en, aangezien het rustiger, schoner en aangenamer verloopt, is het ook in zichzelf meer verkieslijk. Het richt zich meer direct naar het hoogste doel, dat is God, aangezien het bestaat uit de diepste kennis en liefde tot God en zodoende deel heeft aan de hoedanigheden van het eeuwige leven, dat geheel beschouwend is. Deze twee levenssoorten werden uitgebeeld door de twee zusters Martha en Maria (Luc. 10:41), de ene rustig en bedachtzaam, de andere vol zorg en in bezige staat; alsook dat andere zusterpaar, Lea en Rachel, de ene, vruchtbaar, maar onooglijk met zieke ogen, de andere schoon en lieftallig, doch onvruchtbaar in de aanvang. Want het actieve leven werpt meer vruchten af, ofschoon de ziel gepreoccupeerd is met vele verschillende bezigheden, waardoor zij in onrust verkeert en zich niet kan opheffen om door te dringen tot Gods hoge dingen; terwijl het contemplatieve leven zeer schoon is, ofschoon althans in de aanvang, niet zo vruchtbaar, omdat het vruchten moet voortbrengen als resultaat van gebed en verdiensten. Deze veronderstellen grote vooruitgang in de volmaaktheid en in de vriendschap met God, welke Gods vrijgevigheid doet nederdalen over andere zielen, en zegenrijke vruchten van grote kostbaarheid en in overvloed, ten gevolge heeft. (V Mar. 184:1/9). 

 

WT. 7

De combinatie van deze twee soorten levens vormt het hoogtepunt der Christelijke volmaaktheid. Maar de combinatie is zeer moeilijk. Wij treffen beide soorten van leven niet in één en dezelfde persoon verenigd aan, wel echter in uitzonderlijke wijze apart ontwikkeld in Martha en Maria, in Lea en Rachel, die ieder apart hetzij het actieve, hetzij het contemplatieve leven weerspiegelen. In geen van hen kon het actieve en het contemplatieve leven op de juiste wijze tegelijk bestaan, wegens de moeilijkheid om de beoefening ervan in één persoon samen te brengen en met enig goed resultaat te doen verlopen. Ofschoon de heiligen gezwoegd hebben om deze volmaakte combinatie te bereiken en alle leermeesters van het geestelijk leven getracht hebben de zielen daarheen te leiden; ofschoon er zovele onderrichtingen bestaan van geleerde en apostolische mensen en de voorbeelden van de Apostelen en de Stichters van de heilige Godsdienst, die getracht hebben beschouwing en actie met behulp der Goddelijke genade te verbinden, begrepen zij toch, dat het actieve leven, door de veelheid van zijn bezigheden en handelingen met alledaagse voorwerpen, het hart verstrooit en in verwarring brengt, zoals de Heer reeds aan Maria zei. Ofschoon zij, die daar middenin staan, stilte en rust opzoeken om zichzelf te kunnen richten op de hoogste voorwerpen der beschouwing, zal hun dit nooit lukken gedurende dit soort leven, zonder zeer grote moeilijkheden en dan nog slechts voor een zeer korte spanne tijds, door een speciaal voorrecht van de Allerhoogste. (V Mar. 185:1/6). 

Daarom zochten de heiligen, die zich wilden overgeven aan de beschouwing, de stilten en de woestijnen op, die dit soort leven mogelijk kunnen maken, terwijl de anderen, die het actieve leven wilden leven en zich wilden bezighouden met de zorg voor de zielen door hen te waarschuwen, toch immer enige tijd apart houden om zich terug te trekken uit de beslommeringen van te grote activiteiten en hun dagen verdeelden tussen contemplatief en actief leven. Door op deze wijze beide met grote volmaaktheid na te streven verwierven zij de verdiensten en beloningen van beide soorten leven, gebaseerd als ze waren op liefde en genade als voornaamste steunpilaren. (V Mar. 185:7/8).

 

WT. 8

De allergezegendste Maria alleen kon deze twee levens op volmaakte wijze samensmelten: de hoogste en vurigste contemplatie werd niet gehinderd door haar bezigheden van het actieve leven. In haar was de zorgzaamheid van Martha zonder de opwinding; en de stilte en rust van Maria, zonder dat het lichaam werkeloos was; Zij bezat de schoonheid van Rachel en de vruchtbaarheid van Lea; en slechts deze grote en voorzichtige Koningin was het levende voorbeeld van dat wat door deze gezusters werd verzinnebeeld. Ofschoon zij haar zieke echtgenoot verzorgde en hem zowel als haar allerheiligste Zoon door haar arbeid onderhield, onderbrak zij daarom niet haar hemelse beschouwingen, noch bekortte deze, noch was het voor haar noodzakelijk de stilte en de eenzaamheid op te zoeken, om de rust en vrede van haar hart te hervinden en het te verheffen boven de serafijnse hoogten. Maar, indien zij geheel alleen was en de heilige Jozef niet in haar gezelschap verkeerde, dan richtte zij haar oefeningen zo in, dat ze haar gehele tijd in innerlijke activiteit der Goddelijke liefde kon doorbrengen. Zij zag onmiddellijk, door haar inzicht in het innerlijk van haar allerheiligste Zoon, wanneer het Zijn wil was, dat zij de werkzaamheden ten behoeve van de heilige Jozef beëindigde en in plaats van dit harde en zware werk zich met Zijne Majesteit diende te verenigen in Zijn gebeden en Zijn verheven werken. (V Mar. 186:1/5).

 

WT. 9

De Heer deelde haar mede, dat voor de bescheiden maaltijden, welke Zij gebruikten, slechts zeer weinig werk nodig was; want vanaf die dagen zouden Zij nooit meer dan één maal per dag, tegen het vallen van de avond, eten, na tot die tijd uit egards tegenover de heilige Jozef een andere gewoonte gehad te hebben en steeds tot zijner vertroosting met hem de maaltijden gebruikt te hebben. Vanaf die tijd aten Jezus en Maria eenmaal per dag om ongeveer zes uur in de middag; dit maal bestond soms uitsluitend uit brood, soms voegde de gezegende Vrouwe daar vruchten, kruiden en wat vis aan toe. Dat was de enige voeding, welke de Oppermachtigen van hemel en aarde tot Zich namen. Ofschoon Zij steeds zeer matig geweest waren, nam deze matigheid toch nog toe, nadat Zij alleen waren achter gebleven en Zij maakten daar nimmer uitzonderingen op, hetzij dan dat de soort voedsel of de tijd waarop dit gebruikt werd soms gewijzigd werd. Wanneer zij ergens uitgenodigd waren, aten Zij een weinig van datgene wat Hen werd aangeboden, zonder dit geheel te weigeren, waarmee ze het gebruik inluidden, dat later door Jezus aan Zijn volgelingen zou worden opgedragen als richtlijn tijdens hun rondtrekken ter prediking. Het eenvoudige voedsel, dat door de Groten des hemels gebruikt werd, serveerde de grote Vrouwe aan haar Goddelijke Zoon op haar knieën. Soms maakte zij dit voedsel knielend gereed, indien de gedachte, dat dit moest dienen als voedsel voor de ware Zoon van God, over haar vaardig werd. (V Mar. 187:1/7). 

 

WU. 0

De tegenwoordigheid van de heilige Jozef was geen hinderpaal voor de allergezegendste Moeder om haar Zoon met alle verschuldigde eerbied te behandelen en zij miste geen enkel onderdeel van datgene wat deze eerbied voor Hem met zich bracht. Maar na de dood van de heilige Jozef wierp de grote Vrouwe zich meermalen plat ter aarde en maakte zij meer kniebuigingen, want er was nu meer gelegenheid toe, nu zij alleen door haar engelen omringd werd en de tegenwoordigheid van haar echtgenoot haar als man niet meer verhinderde haar Zoon deze eerbetuigingen te brengen. Vele malen bleef zij languit op de grond liggen, totdat de Heer haar beval op te staan; vele malen kuste zij Zijn voeten, Zijn handen, en steeds was zij tot tranen toe bewogen uit diepe nederigheid en de daaruit voortvloeiende eerbied. Zij verbleef in de nabijheid van haar Goddelijke Zoon steeds in een houding van aanbidding; Zij was immer in afwachting van Zijn wensen, Zijn welbehagen, en steeds erop uit Zijn innerlijke deugden te imiteren. Ofschoon elke fout haar vreemd was en zij niet schuldig kon bevonden worden zelfs niet van de kleinste onvolmaaktheid of nalatigheid in de dienst of de liefde voor haar allerheiligste Zoon, waren haar ogen (juist zoals die van de dienstmaagd, door de Profeet genoemd, alleen veel devoter) gericht op de handen harer Meester, teneinde de genaden te verkrijgen, die zij tot haar grotere volmaaktheid wenste te ontvangen. De menselijke geest kan zeker nooit bevatten, welke Goddelijke wijsheid haar hielp bij het verrichten van zovele en zulke grote werken in vereniging met het mensgeworden Woord gedurende de tijd, dat Zij getweeën leefden, zonder enig ander gezelschap dan de engelen hunner lijfwachten. Dat waren de enige ooggetuigen, die tot bewondering en de allerhoogste lof bewogen werden, nu zij zichzelf zo lager in wijsheid en zuiverheid bevonden als dat eenvoudige Schepsel, dat een zo grote heiligheid op bracht: want slechts zij beantwoordde ten volle aan alle genaden, die zij ontving. (V Mar. 188:1/7). 

 

WU. 1

Met de heilige engelen wedijverde de Koningin des hemels bij het verrichten der nederige diensten, die noodzakelijk waren voor het gemak van het Woord van God en de goede gang van zaken in Hun kleine woonstede, want er was niemand die daarbij hielp, behalve dan de hemelse Vrouwe en haar edele en trouwe dienaren en afgezanten, die tot dit doel menselijke vormen aannamen en vol goede zorgen waren voor alles wat er te doen was. De grote Koningin wenste al het ruwe werk zelf te doen, met eigen hand het huis schoon te houden en de meubels in goede staat te bewaren. Zij wenste zelf de borden en het kookgerei te wassen en de kamers op orde te houden; maar de hovelingen van de Allerhoogste, die zeer attent waren en zeer snel reageerden, ofschoon niet met dezelfde nederigheid in al hun handelingen, voorkwamen haar wensen en nog voordat de Koningin tijd had gehad om iets te verrichten, was dikwijls het  werk al gedaan. Soms, en bij wijlen zeer dikwijls, trof zij ze aan bij het werk, dat zij zich voorgenomen had te beginnen. Op haar verzoek staakten zij dan hun arbeid en lieten haar het werk afmaken, omdat ze wel zagen, dat zij dit, uitsluitend uit nederigheid en toewijding aan de dienst van haar Goddelijke Zoon, zelf wenste te verrichten. Bij die gelegenheden sprak zij de engelen als volgt toe: "Dienaren van de Allerhoogste, gij zijt zulke zuivere geesten, dat het licht der Godheid op zeer heldere wijze door u tot mij komt. Daarom is het niet passend voor u, dat gij deze eenvoudige werkjes verricht, ze komen niet overeen met uw staat, uw natuur en uw toestand. Dit is mijn taak, want behoudens het feit, dat ik slechts uit aarde gemaakt ben, ben ik de laagste der stervelingen en de laatste van alle dienaren van mijn Heer en Zoon. Sta mij toe, mijn vrienden, de diensten te verrichten, welke tot mijn plichten behoren, opdat ik daardoor verdiensten kan vergaren, die gij, door uw status en waardigheid, niet meer nodig hebt. Ik ken de waarde van deze dienstbare daden, welke door de wereld veracht worden, en de Heer heeft mij deze kennis gegeven, niet om ze door anderen te laten volvoeren, maar opdat ikzelf ze zou verrichten." (V Mar. 189:1/10). 

 

WU. 2

"Onze Koningin en Vrouwe", antwoordden de engelen, "het is waar dat deze werken in uw ogen en in Die van de Heer zo waardevol zijn als gij ze beschrijft; maar ook al verdient gij daarmee de kostbare beloning voor bescheidenheid, gij weet ook, dat wij tekort zouden schieten in gehoorzaamheid aan de Heer, indien wij met opzet enige der werken die de Heer ons toestaat uit te voeren, zouden overslaan. De verdiensten, die u ontgaan zouden, indien gij dit werk niet zou volvoeren, o Vrouwe, kunnen gemakkelijk worden goedgemaakt door de de Versterving, die het niet toegeven aan uw verlangen ze uit te voeren, met zich brengt." (V Mar. 190:1/2). 

De zeer voorzichtige Maagd beantwoordde deze argumenten met de volgende woorden: "Neen, mijn meesters en oppermachtige geesten, gij moet deze werken niet in dat licht zien; want indien gij u verplicht voelt mij als Moeder van uw grote Heer te dienen, omdat gij Zijn schepselen zijt, dient gij toch niet te vergeten, dat Hij mij uit het stof heeft doen opstaan en gebracht heeft tot deze grote waardigheid, en dat daarom mijn dankbaarheid voor deze weldaad veel groter moet zijn dan de uwe. Aangezien mijn verplichtingen groter zijn, moet ook mijn dankbaarheid groter zijn dan de uwe. Indien het uw verlangen is mijn Zoon te dienen, omdat gij Zijn schepselen zijt, dan moet ook ik dit doen, maar daarenboven moet ik Hem dankbaar zijn, omdat ik de Moeder ben van zulk een Zoon. Daarom zult gij mij steeds meer paraat vinden om nederiger te zijn dan uzelf; en ik zal dankbaar en als vernietigd staan jegens Hem in Zijn tegenwoordigheid." (V Mar. 190:3/6). 

 

WU. 3

Dit soort tweestrijd heerste er tussen de allerheiligste Maria en haar engelen; maar de zegepalm der nederigheid bleef in de handen van hun Koningin en Meesteres. De wereld weet ten rechte niets van deze mysteries, zij is dit ook niet waard wegens haar trotse instelling. Haar dwaze arrogantie vindt dergelijke bezigheden onbeduidend en verachtelijk, terwijl de hemelse hovelingen ze naar waarde schatten en de Koningin der Schepping ze als kostbare schatten najoeg. Maar laat ons de wereld maar overlaten aan haar opzettelijke of onbewuste onwetendheid. Nederigheid is nu eenmaal niet bestemd voor hen die hun hart hoog dragen en dienstbaarheid komt niet overeen met purper en fijn lijnwaad, noch zijn kostbare juwelen en mooie zijde te verenigen met het schoonschrobben van een huis; en daarenboven zijn deze kostbare edelstenen dezer deugden niet zo maar voor iedereen bestemd. Maar indien de besmetting der wereldse trots de scholen der nederigheid en geringschatting der wereld, namelijk: in de religieuze communiteiten zouden doordringen, en indien deze soort nederigheid zou opgevat worden als een soort schande, dan kunnen wij niet ontkennen dat deze gevoelens voortkomen uit schandelijke en laakbare trots. Indien wij, religieuzen, de zegeningen van dit soort werken verachten en ze net als de wereldlingen als een degradatie beschouwen, hoe zullen we dan worden bezien door de engelen en door onze Koningin, die dit soort werken als een grote eer beschouwden, terwijl zij ze in hun wezen miskennen? (V Mar. 191:1/7). 

 

WU. 4

Mijn zusters, dochters van deze grote Koningin en Vrouwe, tot u spreek ik, tot u die geroepen zijt tot de bruidskamer van de grote Koning, tot grote vreugde en zielsverrukking (Ps. 44:16)! Sta nimmer toe, dat gij van uw recht om kinderen van deze Moeder genoemd te worden, beroofd zou worden! (V Mar. 192:1/2). 

Indien zij, die de Koningin der engelen en mensen was, zichzelf zo klein maakte door deze eenvoudige en nederige werkjes te verrichten, door te schrobben en zichzelf met het allergewoonste werk te belasten, welke indruk moet dan de trots, de arrogantie van gewone slaven wel maken op haar en op de Heer? Laat dit soort verraad onze communiteit niet ontsieren, ze is uitsluitend geschikt voor Babylon en hare bewoners. Laten wij ons vereerd voelen door datgene wat de verheven Koningin als een kroon van verdienste beschouwde en laat voor ons het niet op dezelfde gretige wijze van aanpakken dezer werken, zoals dit en door de engelen en door Maria geschiedde, als een schande en een reden tot ernstig gewetensonderzoek zijn. Laat ons ijverig nederige en dienstbare werkjes najagen en laten wij de engelen eenzelfde soort tweestrijd doen ontstaan, die zo goed werd beoordeeld in de ogen van onze Koningin en haar allerheiligste Zoon, onze Bruidegom. (V Mar. 192:3/6). 

 

WU. 5

We dienen te begrijpen, dat zonder degelijke, werkelijke nederigheid het overmoedig is de beloning van geestelijke of voelbare troost te verwachten. En deze na te jagen zonder de nederigheid te bezitten is dwaasheid. Laat ons liever naar onze hemelse Lerares zien, die het volmaakte voorbeeld is van een heilig en schoon leven. In de grote Koningin wisselden de gunsten en verrukkingen des hemels zich af met zeer alledaagse bezigheden; en het kwam meermalen voor dat, wanneer zij met haar Zoon bad, dat de heilige engelen met zoetgevooisde stemmen de hymnen en lofliederen zongen door Maria zelf gecomponeerd tot lof van het oneindige Wezen van God en van de hypostatische vereniging van het Woord met de menselijke natuur in de tweede Persoon van de Drie-eenheid. De gezegende Vrouwe vroeg meermalen aan haar engelen deze hymnen tot haar Heer en Schepper te herhalen, en door om de beurt met hen strofen te zingen voegde zij daar weer nieuwe liederen aan toe. Zij gehoorzaamden haar en waren vol bewondering over de diepe wijsheid van alles wat zij op deze wijze voor hen componeerde. En wanneer haar allerheiligste Zoon zich terugtrok om te rusten, of gedurende de maaltijden, dan beval zij hen, als Moeder van de Schepper, vol zorg om Hem aangenaam te zijn, dat zij lieflijke muziek moesten maken, en de Heer stond dit toe als zij dit zo had bevolen en gaf toe aan de vurigheid van haar liefde en eerbied, waarmee zij hem diende in die tijd.  Indien ik alles moest neerschrijven wat mij werd medegedeeld over deze tijd, dan zou een veel langer verhaal noodzakelijk zijn en zeker een grotere geschiktheid dan die ik kan opbrengen. Uit dat wat ik heb laten doorschemeren, kan men enigszins de diepe mysteries van deze omgang opmaken en er in ieder geval aanleiding in vinden om de grote Vrouwe en Koningin te verheerlijken, die alle naties moge kennen en lofprijzen als gezegend onder de schepselen en als de Moeder van de Schepper en de Verlosser dezer wereld. (V Mar. 193:1/9).

 

Onderrichting mij door de Koningin des Hemels gegeven. 

 

WU. 6

Mijn dochter, het is mijn wens dat, voordat gij overgaat tot het verhalen van andere geheimen, gij eerst goed alles begrijpt wat de Heer mij beval in de omgang met mijn heilige echtgenoot, de heilige Jozef. Toen ik hem trouwde, beval God mij de regelmaat mijner maaltijden te veranderen, als ook andere uitwendige plichten te wijzigen, om mijzelf te kunnen aanpassen aan de veranderde omstandigheden; want hij was het hoofd van de familie en zoals dat gebruikelijk is, was ik dus zijn mindere. Hetzelfde gedrag werd ook door mijn allerheiligste Zoon gevolgd; ofschoon Hij waarachtig God was, onderwierp Hij zich voor de ogen der wereld toch aan hem, waarvan iedereen dacht, dat hij Zijn vader was. Zodra wij alleen waren, na de dood van mijn echtgenoot, die de oorzaak was geweest van de veranderingen in onze levens, deden Wij wederom juist als voorheen. De Heer verwachtte niet van de heilige Jozef, dat hij zich aan ons zou aanpassen, maar Hij wenste, zoals de gewone orde dit eiste, dat wij ons naar hem zouden voegen. Ook nam de Heer Zijn toevlucht niet tot wonderen om de noodzakelijkheid van het tot zich nemen van voedsel of het volgen van menselijke bezigheden te ontgaan; want in alle dingen handelde Hij als de Leraar van alle deugden en van alle volmaaktheden; Hij was een voorbeeld voor ouders en kinderen, voor prelaten, oversten en abten, voor onderdanen en lageren; ouders gaf Hij het voorbeeld van hun kinderen lief te hebben, hen te helpen, te voeden, te waarschuwen, terecht te wijzen en hen op de weg van hun heil te leiden zonder onachtzaamheid en zorgeloosheid te betrachten; kinderen leerde Hij hun ouders te achten, ze lief te hebben en te eren als de instrumenten tot hun bestaan, hen steeds vlot te gehoorzamen volgens de natuurlijke wet, die de gehoorzaamheid vraagt en het tegenovergestelde als monsterlijk verafschuwt; voor prelaten en oversten was Hij een voorbeeld in liefde voor hun ondergeschikten en als leermeesters voor hen; aan ondergeschikten leerde Hij zonder dralen te gehoorzamen, ook al stonden ze op ander gebied wellicht hoger dan de opdrachtgevers; want juist zoals de overste de vertegenwoordiger is van God, zo ook is de prelaat hoger in waardigheid, maar de juiste toepassing der naastenliefde leert beiden om steeds één van geest te zijn. (V Mar. 194:1/6). 

 

WU. 7

Om deze grote deugd te verwerven wens ik van u, dat gij u aanpast aan uw zusters en ondergeschikten, zonder enige plichtpleging of formaliteit en dat gij hen met grote oprechtheid en zachtmoedigheid tegemoet treedt. Bid met hen, wanneer zij bidden, werk en eet en neem uw recreatie met hen. Want werkelijke volmaaktheid in een klooster bestaat uit het zich aanpassen aan de gewone geest, en indien gij zo handelt, zult gij daarbij geleid worden door de Heilige Geest, Die alle goed-geregelde communiteiten bestuurt. Indien gij vasthoudt aan deze regel, dan kunt gij vorderingen maken in soberheid, door minder te eten dan de anderen, ofschoon dezelfde hoeveelheid voedsel voor elkeen wordt neergezet. Zonder op te vallen kunt gij, met een weinig bescheidenheid, afzien van dat wat u verlangt, uit liefde voor uw Bruidegom en mij. Indien een ernstige ziekte u dit niet verhindert, zorg dan bij de gezamenlijke oefeningen aanwezig te zijn, tenzij de gehoorzaamheid jegens uw oversten u dat zou beletten. Zorg dat gij bij alle gewone oefeningen aanwezig zijt met bijzondere eerbiedigheid, oplettendheid en devotie, want juist op deze tijden kunt gij het bezoek van de Heer verwachten. (V Mar. 195:1/7).

 

WU. 8

Het is daarenboven mijn wens dat gij uit dit hoofdstuk de les put de goede werken welke gij in mijn navolging verricht, verborgen te houden; want, ofschoon het eigenlijk niet nodig geweest was voor mij om af te zien van enig werk in tegenwoordigheid van de heilige Jozef, voegde ik toch de afzondering als een extra volmaaktheid en voorzichtigheid daaraan toe, omdat goede werken, welke in het verborgene verricht worden, juist daardoor meer prijzenswaardig zijn. Maar dit slaat niet op de normale en verplichte werken, want gij moet een goed voorbeeld geven en uw licht laten schijnen, waardoor elk schandaal en elke haarkloverij vermeden wordt. Er zijn vele werken, die in het geheim kunnen volbracht worden en die niet gemakkelijk aan het licht behoeven te komen noch reden zullen geven tot opvallen. In uw cel kunt gij vele kniebuigingen maken, gij kunt u in het stof neerwerpen, uzelf vernederen, de oppermachtige Majesteit van de Allerhoogste aanbidden en uw sterfelijk lichaam, dat de expansie van uw ziel belet als een offer voor de ongeregelde neigingen, welke tegen de rechtvaardigheid en redelijk ingaan, opdragen. Zo zondert gij geen enkel deel van uw wezen uit van de dienst van uw Schepper en Bruidegom; en gij kunt op deze wijze uw lichaam de schade, die het uw ziel toebrengt door hartstochten en aardse neigingen, doen betalen. (V Mar. 196:1/5). 

 

WU. 9

Met dit doel voor ogen dient gij uw lichaam steeds in de strengste onderwerping te houden. U mag het niets anders toestaan dan datgene wat nodig is om het in de juiste conditie te houden voor de activiteiten van de ziel en ervoor te waken, dat het zich niet uitleeft in hartstochten en neigingen. Versterf het en straf het af, net zolang tot het dood is voor alles wat de zinnen streelt en zo, dat zelfs de gewone handelingen, die nodig zijn om het leven in stand te houden u meer afkeer dan plezier berokkenen, meer naar bitterheid smaken dan op gevaarlijke genoegen gelijken. Ofschoon ik u bij andere gelegenheden reeds over de waarde van deze versterving en vernedering gesproken heb, zult u nu, door het voorbeeld, dat ik u gegeven heb, nog meer overtuigd zijn van de uitgesproken grote waarde hiervan. Ik beveel u nu geen dezer daden te verachten of hen als nauwelijks de moeite waard te beschouwen, doch integendeel, ze zeer hoog aan te slaan als schatten, welke u voor uzelf zult kunnen vergaren. Hierin moet gij egoïstisch zijn, en met liefde de gelegenheid aangrijpen dienstbaar werk te verrichten, zoals schrobben, het huis reinigen, allerlei slafelijk werk verrichten; en zieken en zwakken verzorgen, zoals ik reeds vroeger heb opgemerkt. Houd mijn voorbeeld voor ogen bij al dit soort werk, opdat mijn zorgvuldigheid en nederigheid een aansporing zij en gij vol vreugde zijt bij het imiteren van mij en u zou schamen indien u daarin tekort schoot. Wanneer ik, die de Heer sinds de aanvang van mijn bestaan nog nooit enig ongenoegen heb bezorgd, noch Hem beledigd heb, deze deugd van nederigheid zo hoog aansla om genade in Zijn ogen te vinden en opgericht te worden door Zijn rechterhand, hoeveel te meer is het dan noodzakelijk voor u om uzelf te vernederen tot in het stof en uzelf weg te cijferen uit Zijn gezichtsveld, gij, die in zonden ontvangen zijt en Hem zo dikwijls beledigd hebt? (Ps. 50:7). Verneder uzelf tot in het niets en erken dat het aanzijn, dat de Allerhoogste u gegeven heeft, wel heel slecht door u gebruikt is en dat daarom uw bestaan alleen al reeds een reden tot vernedering is. Zo zult gij uiteindelijk de schat der genade vinden. (V Mar. 197:1/10). 

 

 

Hoofdstuk XVIII

 

Geheimenissen en bezigheden van de grote Koningin en Vrouwe en haar allerheiligste Zoon ten tijde van Hun samenzijn. 

 

WV. 0

Zoals ik reeds op andere plaatsen heb gezegd, is de kennis van de sacramentele mysteries van Jezus  en Maria voorbehouden tot vergroting van de bijkomstige zaligheid van de uitverkorenen in het eeuwige leven. Het hoogste en geheel onuitsprekelijke dezer geheimenissen vond plaats gedurende de vier jaren, dat Zij tezamen leefden na de dood van de heilige Jozef en na de openbare prediking van onze Heer. Het is voor elk gewoon schepsel onmogelijk deze geheimen te begrijpen: hoeveel te meer moeite zal ik dan hebben, ongeletterd en on-verfijnd als ik ben, om op de juiste wijze datgene mede te delen wat aan mij daaromtrent te verstaan is gegeven. Maar in datgene wat ik zal mededelen, zal ook de reden voor mij onvermogen gevonden worden. De ziel van Christus onze Heer was een spiegel zonder enig gebrek, waarin de gezegende Moeder alle geheimenissen en sacramenten, die de Heer, als Hoofd en Schepper van de heilige Kerk, de Hersteller van het menselijk ras, de Leraar van eeuwige redding en de Engel van de grote raad volbracht in overeenstemming met de eeuwige raadsbesluiten der allergezegendste Drie-eenheid weerkaatst zag. (V Mar. 198:1/5). 

 

WV. 1

Met de uitvoering van dit werk Hem opgedragen door de eeuwige Vader bracht Christus onze Heer Zijn gehele aardse leven door en Hij deed dit met alle volmaaktheid, die mogelijk is aan een Godmens. Naarmate Hij de volbrenging en totaliteit der sacramenten naderde, werd ook de kracht van Zijn Goddelijke Wijsheid en Almacht duidelijker. Van al deze geheimenissen was onze grote Koningin en Vrouwe een ooggetuige en haar allerzuiverste hart was er de schatkamer van. In alle dingen werkte zij samen met haar Goddelijke Zoon, als Zijn hulp in de werken voor het herstel der mensheid. Om dus de plannen van de eeuwige Voorzienigheid en de gang van zaken bij de uitdeling der mysteries van het heil in hun geheel te kunnen begrijpen, was het nodig, dat zij ook de dingen, verborgen in de kennis van Christus onze Verlosser, de werken Zijner liefde en voorzichtigheid, waardoor Hij de adequate middelen om Zijn hoge doeleinden te bereiken bereidde, begreep. Bij het weinige, dat ik kan zeggen over de werken van de allerheiligste Maria, moet ik steeds de werken van haar allerheiligste Zoon vooronderstellen, want zij wekte met Hem samen en volgde Hem na als haar voorbeeld en model. (V Mar. 199:1/6). 

 

WV. 2

De Redder van de wereld was reeds zesentwintig jaren oud; en naarmate Zijn allerheiligste menselijkheid haar volmaakte uitgroei en haar einde naderde, openbaarde Christus zich meer en meer door toe te laten, dat Zijn activiteiten steeds duidelijker het doel der Verlossing toonden. Al deze mysteries beschrijft de Evangelist Lucas in deze weinige woorden, waarmee hij het tweede hoofdstuk sloot: "En Jezus nam toe in wijsheid en in jaren en in welbehagen bij God en bij de mensen." (V Mar. 200:1/2). 

Onder de mensen werkte Zijn gezegende Moeder met Hem samen en groeide zij in kennis met het toenemen van wijsheid in haar Zoon, zonder in onwetendheid te blijven van iets, dat de Zoon van God en de mensen maar kon mededelen aan een gewoon schepsel. Onder al deze verborgen en Goddelijke mysteries zag de grote Vrouwe, hoe haar Zoon en waarachtig God, gedurende deze jaren meer en meer uitbreiding gaf aan Zijn plannen niet slechts die van Zijn ongeschapen Godheid, maar ook die van Zijn menselijkheid, om alle stervelingen in hun geheel in te sluiten in Zijn Verlossing; hoe Hij Zijn waarde afwoog in de ogen van de eeuwige Vader en hoe, om tot de sluiting der hellepoorten te geraken en de mensen tot eeuwig geluk te brengen, Hij vanuit de hemel gekomen was om de bittere verschrikkingen en dood te ondergaan; en hoe, dit alles ten spijt, de dwaasheid en zondigheid van hen, die geboren werden nadat Hij Zichzelf op het Kruis vernietigd had, Hem eerder aanspoorden de poorten der hel verder open te gooien en de diepste krochten ervan te ontsluiten, om hen over te geven aan die verschrikkelijke en vreselijke kwellingen, welke hun blinde arrogantie maar steeds niet wilde inzien. (V Mar. 200:3/4). 

 

WV. 3

De kennis en de overweging van dit droeve lot veroorzaakten diepe smart en groot leed aan de menselijke natuur van Christus onze Heer en deden bij wijlen een bloedig zweet naar buiten komen. Onder deze pijnen hield de Goddelijke Leraar Zijn smeekbeden voor allen, die verlost zouden worden, vol. In overeenstemming met de wil van Zijn eeuwige Vader verlangde Hij ernaar als offerande te dienen voor de Verlossing der mensen. Want, ofschoon niet allen door Zijn verdiensten en offers verlost zouden worden, wist Hij, dat aan de Goddelijke gerechtigheid genoegdoening moest verschaft worden en de beledigingen van de Godheid moesten goed gemaakt worden door de straf, die de Goddelijke gerechtigheid van alle eeuwigheid voor de goddelozen en ondankbare zondaren op de dag der vergelding had vastgesteld. In deze diepe geheimen doordringend met haar grote wijsheid verenigde de liefdevolle Vrouwe zich met haar allerheiligste Zoon in de smartelijke beschouwing en in de zuchten voor deze ongelukkigen, terwijl terzelfdertijd haar hart door smart doorboord werd door het zware leed de vrucht harer schoot aangedaan. Meerdere malen stortte de lieftallige Duive tranen van bloed als zij haar Zoon bloed zag zweten, ten prooi aan Zijn smart. Want slechts deze allervoorzichtigste Vrouwe en haar Zoon, de ware God en mens, konden ooit beseffen, wat het betekende: enerzijds een God te zien sterven op het kruis om de hellekrochten te verzegelen, en anderzijds de hardheid en verblinding der sterfelijke harten te aanswchouwen, die zichzelf zonder om te zien in de kaken van de eeuwige dood wierpen. (V Mar. 201:1/7). 

 

WV. 4

Tijdens dit grote verdriet geschiedde het soms, dat de liefdevolle Moeder overvallen werd door dodelijke zwakheden, die zonder twijfel het einde van haar leven met zich gebracht zouden hebben, indien zij niet behouden gebleven ware door Goddelijke tussenkomst. Haar allerliefste Zoon beval soms de engelen haar, als dank voor haar trouw en liefhebbend medeleven, te troosten, haar in hun armen te nemen, of, bij andere gelegenheden, haar de liederen te doen horen, die zijzelf gecomponeerd had ter ere van de Godheid en de menselijkheid. Soms nam de Heer haar in Zijn armen en gaf Hij haar nieuwe hemels begrip van de uitzondering, die zij maakte op de zondenwet en de gevolgen daarvan. Soms, rustend in Zijn armen, zongen de engelen haar in bewondering toe, terwijl zij, geheel opgenomen en in vervoering van hemelse verrukkingen, nieuwe en buitengewone invloeden van de Godheid onderging. In zulke momenten werd de Uitverkorene, deze volmaakte en Enige, ondersteund door de linkerhand van de menselijkheid en tegelijkertijd verblijd en gestreeld door de rechterhand der Godheid (Cant. 2:6); haar liefhebbende Zoon en Bruidegom droeg de dochters van Jeruzalem op Zijn Geliefde niet te wekken uit haar slaap, welke de liefdessmarten genas, totdat zijzelf gewekt wenste te worden; en de bovenaardse geesten stonden als versteend van bewondering als ze haar boven hen allen verheven zagen, rustend op de schoot van haar geliefde Zoon, gekleed in schitterende gewaden door Zijn rechter hand; en zij zegenden en verhieven haar boven alle schepselen (Ps. 44:10). (V Mar. 202:1/5). 

 

WV. 5

De grote Koningin vernam de meest verborgen geheimen in betrekking tot de verlossing van de uitverkorenen door de kracht der Verlossing en zij zag ze opgetekend in het eeuwige geheugen van haar Zoon. Zij werd in staat gesteld te aanschouwen, hoe Hij Zijn verdiensten op hen toepaste en op adequate wijze voorspraak was voor hun heil, alsmede hoe Zijn liefde en genade, waarvoor de verworpenen zichzelf onwaardig hadden gemaakt werd toebedeeld aan de uitverkorenen naar mate hunner instelling. Onder deze laatsten herkende zij ook degenen, die de Heer in Zijn wijsheid en door Zijn zorgzaamheid had geroepen tot Zijn apostolaat en navolging, en hoe, door middel van Zijn verborgen, maar reeds lang uitgevaardigde decreten, Hij hen inlijfde in de gelederen van Zijn Kruis, dat zij later zelf aan de wereld bekend zouden maken; alsmede hoe Hij, zoals een goed generaal strategisch zou doen bij het uitdenken van een grote veldslag of een grote overwinning, de verschillende plichten over verschillende delen van zijn leger verdeelde, waarbij de moedigsten en de best-ingestelden de moeilijkste taken kregen toegewezen. Zo richtte Christus, onze Verlosser, ten einde de wereld te veroveren en de duivel door de kracht van Zijn Godheid als het Woord het tirannieke bezit daarvan te ontnemen, dit nieuwe leger in, wees de waardigheden en ambten van Zijn moedige en sterke kapiteins aan en deelde hen in over de posten, waar zij hun plicht zouden kunnen doen. Alle voorbereidingen en al het benodigde materiaal voor deze oorlog werden van te voren uitgedacht met Goddelijke wijsheid van Zijn allerheiligste wil in de volgorde waarin alles zou plaats vinden. (V Mar. 203:1/5). 

 

WV. 6

Dit was alles een open boek voor de allervoorzichtigste Moeder. Haar werd tevens het voorrecht gegeven velen der uitverkorenen door ingegeven beelden te leren kennen, in het bijzonder de Apostelen en de discipelen en een groot aantal van de tot de heilige Kerk geroepenen in de eerste maar ook in latere tijden. Door deze bovennatuurlijke kennis, die God haar gegeven had, kende zij de Apostelen en vele anderen, voordat zij met hen in contact gekomen was en juist zoals de Goddelijke Meester voor hen gebeden had en hun roeping verkregen had, voordat Hij hen tot Zich riep, zo maakte ook de hemelse Vrouwe hen tot Voorwerp harer gebeden. Zo had de Moeder aller genade ook haar aandeel in de gunsten en genaden, die de Apostelen ontvingen voordat ze hun Moeder gezien of gesproken hadden, en die hen geschikt maakten hun roeping en apostolaat te aanvaarden. Naarmate de tijd van Zijn openbaar optreden naderde, verdubbelde de Heer Zijn gebeden en smekingen voor hen en zond Hij hen meer en duidelijker inspiraties. Op dezelfde wijze namen ook de gebeden der hemelse Vrouwe toe en groeiden zij in vurigheid; en toen zij zich later met de Heer verbonden hadden en ook haar aanschouwden, zei zij over hen, zowel als over vele anderen sprekend: "Deze mensen, mijn Zoon en Meester, zijn de vruchten van Uw gebeden en Uw heilige verlangens." En zij zond dankliederen en lofgezangen, omdat zij Zijn wensen vervuld zag en omdat zij hen, die geroepen waren vanaf het begin der wereld als Zijn volgelingen, aanschouwde. (V Mar. 204:1/7). 

 

WV. 7

Bij de voorzichtige beschouwingen van deze wonderen had onze grote Koningin de gewoonte haar niet te evenaren hymnen te zingen, waarin zij haar lof en bewondering uitte, terwijl ze heldhaftige liefdedaden verrichtte en het verborgen oordeel van de Allerhoogste aanbad. Geheel verheerlijkt en doordrongen van het vuur, dat van de Heer kwam om de wereld te verteren, sprak zij, soms alleen in haar innerlijk, maar soms ook op luide toon: "O oneindige liefde! O openbaring van onuitsprekelijke goedheid! Waarom kennen de stervelingen U niet? Hoe komt het dat Uw tederheid zo'n slechte weerklank vindt? O, aanschouw de werken, het lijden, de zuchten en smeekbeden van mijn Geliefde, kostbaarder dan parels, schoner dan alle schatten der wereld! Wie is er zo ongelukkig en zo ondankbaar deze schatten te versmaden? O kinderen van Adam, wie zult gij kunnen vinden, die bereid is vele malen voor u te sterven, opdat uw onkunde ontmaskerd wordt, uw hardheid verzacht en uw ongelukken opgeheven?" (V Mar. 205:1/8). 

Na deze vurige uitroepen sprak de gezegende Moeder rechtstreeks met haar Zoon en de hoogste Koning troostte haar en verblijdde haar hart door haar eraan te herinneren, hoe welgevallig zij was voor de Allerhoogste, hoeveel genade en glorie er te verdienen was voor de uitverkorenen in vergelijking met de ondankbaarheid en de hardheid van de verworpenen. In het bijzonder toonde Hij haar Zijn liefde voor haar en die van de gezegende Drie-eenheid en deelde Hij haar mee, hoezeer God verheugd was over haar trouwe medewerking en onbesmette zuiverheid. (V Mar. 205:9/10). 

 

WV. 8

Ook toonde de Heer haar, wat Hij dacht te doen bij Zijn openbare prediking; hoe zij Hem kon helpen en met Hem kon meewerken in de zaken en het bestuur van de nieuwe Kerk. Zij vernam de verloochening door Petrus, het ongeloof van Thomas, het verraad van Judas, en andere voorvallen die in de toekomst zouden plaats hebben. Vanaf dat ogenblik besloot de plichtgetrouwe Vrouwe hard te werken om deze verraderlijke leerling te redden en zij voerde dit besluit uit, zoals ik later vertellen zal. De ondergang van Judas begon, toen hij haar goede wil miskende en door het koesteren van een soort afkeer tegen de Moeder van God. Deze grote geheimen en sacramenten werden de hemelse Vrouwe medegedeeld door haar allerheiligste Zoon. De wijsheid en kennis, welke Maria in zich had, was zo groot, dat elke poging om deze geheel te verklaren wel moet falen; want slechts de kennis van de Heer overtrof die van Maria, die op haar beurt verre die van alle serafijnen en cherubijnen bij elkaar overtrof. Maar indien onze Heer en Verlosser Jezus, en Maria, Zijn allerheiligste Moeder, al deze giften van genade en kennis in dienst der mensheid stelden; en indien één enkele zucht van Christus, onze Heer, van onschatbare waarde was voor de schepselen; en als die van Zijn Moeder, ofschoon ze niet dezelfde waarde hadden, omdat ze afkomstig waren van een gewoon schepsel, meer waarde hadden in de ogen van God dan alle handelingen van heel de schepping tezamen genomen; tot welke enorme waarde zullen hun samengevoegde verdiensten dan stijgen, als wij optellen wat Zoon en Moeder voor ons deden, in hun smeekbeden, hun tranen, bloedig zweet, vreselijke martelingen en dood op het Kruis, en alle andere handelingen, waarin de Moeder de Goddelijke Zoon als Zijn Medehelpster en Deelhebster aan al Zijn daden terzijde stond! (V Mar. 206:1/7). 

O ondank der mensen! O hardheid van ons vleselijke hart, harder dan diamant! Waar blijft ons inzicht? Waar blijft ons verstand? Waar blijft zelfs het meest gewone medelijden en de dankbaarheid der menselijke natuur? Wordt deze niet bewogen door medelijden en smart door tastbare voorwerpen, dikwijls oorzaken van eeuwige vervloeking? Waarom trekt deze natuur zich niets aan van het leven en het lijden van de Heer, de enige reden tot geluk en vrede in het leven hiernamaals? (V Mar. 206:8/14).

 

Onderrichting mij gegeven door de Koningin des Hemels, de Allerheiligste Maria.

 

WV. 9

Mijn dochter, ook al zou gij of enig ander schepsel in staat zijn de taal der engelen te spreken, dan zou gij toch nooit de zegeningen en de gunsten, welke de rechterhand van de Allerhoogste over mij uitstortte in deze laatste jaren van het samenleven van mijn Zoon met mij kunnen beschrijven. Die werken van de Heer zijn van een hogere orde, ver boven de bevattingsmogelijkheid van u en de rest der stervelingen. Maar aangezien gij zulke uitzonderlijke verlichtingen verkregen hebt omtrent deze sacramenten, is het mijn wens, dat gij de Almachtige prijst en verheft voor alles wat Hij voor mij deed en voor het feit, dat Hij mij uit het stof deed opstaan door zulke verheven gunsten. Ofschoon uw liefde voor de Heer spontaan moet zijn als van een toegewijde dochter en een liefhebbende bruid, verwacht kan worden, niet egoïstisch noch gedwongen, wens ik toch, dat gij, tot steun in uw menselijke zwakheid en versterking van uw vertrouwen, met liefde denkt aan de grote vrijgevigheid van de Heer jegens hen die Hem met kinderlijke vreze liefhebben. O mijn liefste dochter, indien de mensen geen beletselen zouden opwerpen door hun zonden en zich niet zouden verzetten tegen deze oneindige Goedheid, hoe overweldigend zouden dan de gunsten en zegeningen zijn, welke hen zouden toebedeeld worden! Om in uw eigen gedachtengang te spreken: gij zou Hem verbolgen moeten zien en als door smart geslagen door de tegenstand, welke de mensen aan Zijn grenzeloze goedheid bieden. En zij gaan zover in hun tegenstand, dat ze er aan gewend zijn onwaardig bevonden te worden Zijn zoetheid te genieten en zij kunnen er zelfs niet aan geloven, dat anderen ooit deelhebben aan Zijn mildheid en zegeningen welke Hij zozeer aan allen wenst te geven. (V Mar. 207:1/7). 

 

WW. 0

Zorg ervoor, dat gij dankbaar blijft voor de nooit ophoudende arbeid van mijn allerheiligste Zoon voor alle mensen, alsmede voor datgene wat ik in vereniging met Hem gedaan heb, zoals ik u dat getoond heb. Katholieken in het bijzonder moeten het Lijden en de Dood des Heren meer gedenken, omdat de Kerk hen deze zo dikwijls onder ogen brengt, ofschoon er maar weinigen zijn, die daar dankbaar voor zijn. Maar er zijn er nog minder die aan de andere werken van mijn Zoon en mij aandacht schenken. Want de Heer liet geen uur, wat zeg ik, geen moment voorbijgaan zonder de tijd te gebruiken om giften en gaven en genaden, tot vrijkoop van alle mensen van de eeuwige verdoemenis, te verkrijgen en hen deelgenoot te maken van Zijn glorie. Deze werken van de Heer, onze mensgeworden God, zullen evenzovele aanklachten zijn tegen de nalatigheden en hardvochtigheden van de gelovigen, zeer in het bijzonder op de dag van het laatste oordeel. (V Mar. 208:1/5). 

Indien gij, die zowel het licht als de leerstellingen van de Allerhoogste ontvangen hebt en daarenboven nog mijn onderrichtingen, niet dankbaar zou zijn, zou uw verwarring nog veel groter zijn dan die van de anderen, omdat uw schuld veel meer afschuw teweeg zou brengen. Gij dient niet slechts de algemene zegeningen, maar ook alle bijzondere, welke gij elke dag weer opnieuw ondervindt, te beantwoorden. Wacht u voor het gevaar der nalatigheid en gedraag u zoals het mijn dochter en discipel betaamt. Leg u toe op een goed leven, op de wijze die u het beste past en stel dit geen moment uit. Tot dit doel moet gij acht slaan op de innerlijke verlichtingen en op de onderrichtingen van uw geestelijke lijders, de priesters van de Heer. Wees er verzekerd van dat, als gij beantwoordt aan enige der genaden en gaven, de Allerhoogste Zijn almachtige handen zal openen en u met rijkdommen en schatten zal overladen. (V Mar. 208:6/11). 

 

 

Hoofdstuk XIX

 

Christus onze Heer begint aan de voorbereiding van Zijn openbare Prediking door aan enigen de aanwezigheid van de Verlosser in de wereld bekend te maken; Zijn allerheiligste Moeder helpt Hem daarbij. De krachten der hel worden onrustig. 

 

WW. 1

Het vuur der Goddelijke Liefde brandde in de boezem van onze Verlosser en Meester als in een gesloten oven, totdat de tijd, bestemd voor het openbaar maken, zou zijn aangebroken. Want als de tijd daartoe rijp zou zijn, zou Hij blijk geven van de brandende liefde van Zijn hart door Zijn openbare prediking en wonderen, en ten leste zelfs door de vaas Zijner menselijkheid te breken en heel Zijn liefde uit te storten. Ofschoon het waar is, zoals Salomon zegt, dat vuur niet in de boezem verborgen kan blijven zonder de klederen te schroeien (Prov. 6:27) en ofschoon de Heer Zijn liefde steeds toonde door daarvan vonken en vlammen in al Zijn handelingen te laten doordringen vanaf de tijd Zijner menswording, kunnen wij toch zeggen, in vergelijking met dat, wat Hij nog doen zou op de door Hem gekozen tijd en in vergelijk met Zijn innerlijke liefdebrand, dat de vlammen Zijner liefde tot op dat uur onzichtbaar en ingesloten waren. De Heer had nu Zijn volmaakte volwassenheid bereikt; Hij was zevenentwintig jaar. Volgens onze manier van uitdrukken scheen het, dat Hij Zich niet langer kon inhouden en de aandrang der liefde zowel als de wens om de wil van de eeuwige Vader te vervullen voor de redding der mensen te groot werd. Hij was vervuld van smartelijke liefde, bad en vastte veel en begon zich onder het volk te bewegen en met de stervelingen om te gaan. Vele malen bracht hij de nachten op de bergen door, in gebed verzonken; en soms bleef Hij twee of drie dagen weg van het huis en van Zijn allerheiligste Moeder. (V Mar. 209:1/7). 

 

WW. 2

De allervoorzichtigste Vrouwe concludeerde uit deze afwezigheid en de kleine reizen van haar Zoon, dat de tijd voor Zijn zwoegen en lijden naderde. Zij voelde het zwaard, gereed gemaakt voor haar toegewijde en minzame liefde, reeds haar hart en ziel doorboren; en zij putte zich uit in de allertederste liefdedaden voor haar Geliefde. Gedurende Zijn afwezigheid waren haar hemelse hovelingen en vazallen, de heilige engelen, in zichtbare vorm rondom haar en de grote Vrouwe sprak met hen over haar smart. Zij zond ze als boodschappers naar haar Zoon en Heer, opdat zij haar berichten zouden brengen over Zijn bezigheden en oefeningen. De heilige engelen gehoorzaamden hun Koningin en door hun vele berichten was zij in staat in haar eenzaamheid toch de hoogste Koning Christus in al Zijn gebeden, smekingen en oefeningen te volgen. Telkens wanneer de Heer terugkwam, ontving zij Hem, uitgestrekt op de grond. Dan aanbad zij Hem en dankte Hem voor de zegeningen, die Hij voor de zondaars verdiend had. Zij bediende Hem zoals alleen een liefhebbende Moeder dat kan en probeerde Hem juist die verkwikking te geven, waarvan zij wist, dat Hij die nodig had als lijdende man; want het kwam meermalen voor, dat Hij twee of drie dagen had doorgebracht zonder te rusten, voedsel of slaap. Zoals dit reeds beschreven is, was de allergezegendste Moeder geheel op de hoogte van het zwoegen en de zorgen welke de ziel van de Verlosser terneer drukten. De Heer hield haar daarvan steeds op de hoogte, als ook van Zijn nieuwe verrichtingen, benevens de zegeningen aan vele zielen medegedeeld door nieuw licht, betrekking hebbend op de Godheid en in verband staande met de verlossing. (V Mar. 210:1/10). 

 

WW. 3

Vol van deze kennis zei de grote Koningin aan haar allerheiligste Zoon: "Mijn Heer, hoogste en ware geluk der zielen! Ik zie, o licht van mijn ogen, dat Uw vurige liefde voor de mensen U geen rust gunt noch bevredigd zal zijn totdat daarmee de eeuwige zaligheid voor hen is verworven; dit is het doel van Uw liefde en tegelijk het werk, dat U is opgedragen door de eeuwige Vader. Uw woorden en kostbare werken zullen ongetwijfeld vele harten naar U trekken; maar, o mijn liefste Lief, het is mijn wens, dat alle stervelingen tot U worden aangetrokken en dat allen beantwoorden aan Uw grote zorg voor hen en Uw grote naastenliefde. Beschouw mij als Uw slavin, o Heer, met een hart, dat bereid is al Uw wensen te vervullen, bereid ook om haar leven op te offeren, indien dat noodzakelijk zou zijn, opdat alle schepselen zich onderwerpen aan de verlangens van Uw allervurigste liefde, die zich zo totaal inzet om hen tot Uw genade en Uw vriendschap te brengen." (V Mar. 211:1/4). 

De Moeder van barmhartigheid werd aangezet tot deze offerande door haar vurige wens, dat de onderrichtingen en het zwoegen van onze Verlosser en Meester de juiste vruchten zouden afwerpen. Aangezien de allervoorzichtigste Vrouwe ten volle overtuigd was van hun waarde en hun waardigheid, wilde zij niet, dat ze voor één enkele ziel zouden verloren gaan, noch dat de mensen daarvoor ondankbaar zouden zijn. In haar grote naastenliefde wilde zij de Heer bijstaan, of liever gezegd: haar naasten helpen, die Zijn woorden hadden gehoord en Zijn werken hadden gezien, door hen aan deze gunsten te doen beantwoorden en hun kansen niet te doen verliezen om gered te worden. Zij werd verteerd door de wens de Heer op de juiste wijze te danken en te prijzen voor Zijn bewonderenswaardige vrijgevigheid jegens de zielen. Zij trachtte de schuld der erkenning en dankbaarheid terug te betalen, niet slechts voor die genaden die hun uitwerking niet gemist hadden, maar ook voor die genade, die door de schuld der mensen teloor waren gegaan. Deze dankbaarheid werd door onze grote Vrouwe op bewonderenswaardige wijze en in het verborgene gebracht. Want aan alle werken van Christus onze Heer had zij haar deel, op uiterst verheven wijze, niet slechts in zoverre zij medewerkte als oorzaak, maar ook in zoverre het de uitwerking betrof. Zij werkte zo hard voor elke ziel, alsof zijzelf de begunstigde was. Hierover zal ik nog meer zeggen in het derde deel van dit werk. (V Mar. 211:5/13). 

 

WW. 4

Haar allerheiligste Zoon antwoordde op dit aanbod van de allerliefste Moeder: "Liefste Moeder! De tijd, waarop Ik, in overeenstemming met de wil van Mijn eeuwige Vader, moet beginnen met het voorbereiden van enige harten op de ontvangst van Mijn licht en leer en hen moet inlichten over het tijdstip, waarop de mensen gered zullen worden, is reeds aangebroken. Het is Mijn wens, dat gij Mij bij dit werk terzijde staat en Mij helpt. Smeek Mijn Vader Zijn licht in de harten der stervelingen te zenden en hun zielen te doen ontwaken, zodat ze met eerlijke bedoelingen de boodschap over de aanwezigheid van hun Redder en Leraar in deze wereld mogen ontvangen." (V Mar. 212:1/4). 

Vanaf die dag vergezelde Zijn Moeder Hem, in overeenstemming met Zijn eigen wens, op al Zijn tochten vanuit de stad Nazareth. (V Mar. 212:5). 

 

WW. 5

Onze Heer maakte steeds meer tochten in de drie jaren, die Zijn openbaar Doopsel en Prediking voorafgingen; in gezelschap van onze grote Koningin maakte Hij vele reizen in de omgeving van Nazareth en naar de provincie Nephtali, zoals door Isaïas voorzegd was (Is. 5:2), als ook naar andere delen van het land. In Zijn samenspraken met de mensen begon Hij de komst van de Messias aan te kondigen, waarbij Hij hen verzekerde, dat Hij reeds in de wereld was aangekomen en verbleef in het territorium van Israël. Hij vertelde hen hierover zonder hen te zeggen, dat Hij het was, die zij verwachtten, want de eerste getuigenis, dat Hij de Zoon van God was, werd in het openbaar gegeven door de eeuwige Vader, toen de stem uit de hemel aan de Jordaan gehoord werd: "Dit is Mijn welbeminde Zoon, waarin Ik Mijn welbehagen heb" (Mat. 3:17). (V Mar. 213:1/3).

Zonder in het bijzonder de nadruk te leggen op Zijn waardigheid sprak de Eniggeborene in algemene termen, als iemand die weet waar hij het over heeft, met grote stelligheid. Zonder enig openbaar wonder te verrichten of enige andere openbare demonstratie te gebruiken bij Zijn onderrichtingen vergezelde Hij deze toch met innerlijke inspiraties en verlichtingen, welke Hij in de harten van degenen liet neerdalen, waarmee Hij sprak en omging. Zo maakte Hij hun harten door het geloof bereid, zodat zij Hem op een later tijdstip met graagte in persoon zouden ontvangen. (V Mar. 213:4/6). 

 

WW. 6

Hij maakte kennis met diegenen, waarvan Hij door Zijn Goddelijke kennis wist, dat zij bereid en in staat (of liever gezegd: meer in staat) zouden zijn het zaad der waarheid te ontvangen. Tot de minder ontwikkelden sprak Hij over de tekenen van de komst van de Verlosser, die allen kenden, zoals de komst van de drie Koningen en de moord op de Onnozele Kinderen en meer dergelijke gebeurtenissen. Tegenover de meer ontwikkelden haalde Hij de getuigenissen der Profeten aan, die alreeds vervuld waren en Hij legde hen deze waarheden uit met de kracht en overtuiging van een Goddelijke Leraar. Hij bewees hen, dat de Messias alreeds in Israël gekomen was; en Hij toonde hen het Koninkrijk Gods en de weg om daarheen te geraken. Aangezien Hij in Zijn uiterlijke verschijning zoveel schoonheid, gratie, vrede, beminnelijkheid en vriendelijke wijze van optreden ten toon spreidde, en aangezien alles wat Hij zei, ofschoon versluierd, toch zo duidelijk en sterk doordrong, en aangezien Hij daarbij Zijn gehele innerlijke genadeschat deed meespreken, was de vrucht van deze onderrichting zeer groot. Vele zielen verlieten de paden der zonde, anderen legden zich toe op de deugden, en allen werden onderricht en in staat gesteld de grote geheimenissen te begrijpen, zeer in het bijzonder: dat de Messias reeds met Zijn Rijk begonnen was. (v Mar. 214:1/6). 

 

WW. 7

Aan deze werken van barmhartigheid voegde de Goddelijke Leraar nog vele andere toe; want Hij troostte de bedroefden, verlichtte de verdrukten, bezocht de zieken en door smart overstelpten, bemoedigde degenen, die terneergeslagen waren, verschafte raad aan de onwetenden, stond degenen, die in doodstrijd verkeerden bij, schonk velen in het geheim gezondheid naar het lichaam, hielp anderen, die in grote moeilijkheden verkeerden, en geleidde hen tezelfdertijd op het pad des levens en der ware vrede. Allen, die met vertrouwen tot Hem kwamen, of Hem aanhoorden met devotie en oprechte geest, werden van licht vervuld en van de machtige gaven der Godheid. Het is niet mogelijk de onschatbare en bewonderenswaardige werken van de Verlosser gedurende deze drie jaren voor Zijn Doop en openbare prediking op te sommen. Alles werd op geheimzinnige wijze verricht, zodat Hij, zonder Zich als de Heiland te doen kennen, veel goeds kon brengen in ontelbare zielen. Bij bijna al deze werken was onze grote Vrouwe aanwezig als getrouwe getuige en medewerkster. Aangezien voor haar niets verborgen bleef, dankte zij uit naam van de schepselen en stervelingen, die zulke grote gaven uit de Goddelijke schatkamers ontvingen. Zij componeerde lofgezangen tot de Almachtige, bad voor de zielen, waarvan zij alle noden kende en verwierf voor hen, door haar gebeden, nieuwe zegeningen en gunsten. Zij nam ook zelf op zich hen te waarschuwen en hen advies te geven, waardoor zij hen naar de onderrichtingen van haar Zoon deed luisteren en hen enig begrip gaf voor de komst van de Messias. Maar zij verrichte dit soort werken merendeels onder vrouwen, voor wie zij de werken verrichtte, die haar Zoon onder de mannen volbracht. (V Mar. 215:1/9). 

 

WW. 8

Slechts weinig mensen vergezelden of volgden de Heiland en Zijn allergezegendste Moeder in deze eerste jaren; want de tijd om hen op te roepen tot volledig volgen Zijner leer was nog niet gekomen. Hij stond hen toe in hun huizen te blijven en oefende Zijn kracht uit door Goddelijke verlichting om hen tot meer volmaakt leven te brengen. De heilige engelen echter volgden de hemelse Leraar en Lerares overal en dienden hen als trouwe vazallen en dienaren. Ofschoon Zij meerdere malen terugkeerden naar Nazareth, waren Zij op dit soort tochten toch meer afhankelijk van de hulp van deze hemelingen. Sommige nachten brachten Zij in gebed door, in de open lucht, dan beschutten de engelen Hen tegen regen en wind; en somtijds brachten zij Hen voedsel. Soms ook bedelden de Heer en Zijn Moeder om voedsel, Zij weigerden geld of andere gaven, die niet noodzakelijk waren voor Hun levensonderhoud. Wanneer Zij ieder een eigen weg gingen, Jezus de zieken in de hospitalen bezocht en Zijn Moeder zich bezig hield met andere zieken, dan vergezelden de engelen Maria in zichtbare vormen. Door hun tussenkomst kon zij soms werken van barmhartigheid volbrengen en door hen bleef zij op de hoogte van de verblijfplaats van haar allerheiligste Zoon. Ik zal niet uitweiden en in bijzonderheden treden over de wonderen door Hen in deze tijd verricht, noch iets zeggen over de moeilijkheden, die Zij ondervonden op deze tochten in herbergen en door de hinderpalen, die de "vijand" op hun weg plaatste: het is voldoende, dat wij weten, dat de Leraar van het leven en Zijn allerheiligste Moeder werden beschouwd als arme pelgrims en dat Zij de weg van het lijden zochten, zonder enig werk, dat kon leiden tot onze redding, achterwege te laten. (V Mar. 216:1/9). 

 

WW. 9

Op deze wijze verspreidden de Goddelijke Meester en Zijn Moeder het nieuws van Zijn komst aan allerhand soort mensen, maar de armen waren degenen, die Hun voorliefde hadden. Zij zijn gemeenlijk vatbaarder voor Gods waarheid, omdat ze minder bezwaard zijn met zonden en begiftigd met meer licht, en omdat hun geest vrijer is en niet door ijdele zorgen wordt gehinderd zich te verheffen. Zij zijn tevens nederiger en vlugger om hun wil en verstand te onderwerpen en zich toe te leggen op een rechtvaardig en deugdzaam leven. Daarenboven preekt Jezus niet openlijk, Hij verrichtte geen duidelijke zichtbare wonderen en wendde Zich juist daardoor eerder tot de eenvoudigen en kleinen, die niet zoveel autoriteit behoeven om hen naar de waarheid te leiden. Toch was de aandacht van de oude slang opgewekt door veel van wat Jezus en Zijn Moeder deden, want niet al Zijn wonderen bleven verborgen, slechts de kracht waardoor zij geschiedden werd niet onthuld. Satan zag, dat door Zijn woorden en waarschuwingen velen tot boete gebracht werden, hun leven beterden en aan zijn tirannie ontsnapten; anderen gingen vooruit in deugd en in allen die naar de Leraar des levens luisterden zag de "vijand" een grote en nooit eerder opgemerkte verandering optreden. (V Mar. 217:1/6). 

 

WX. 0

Wat hem het meest verstoorde, was, dat hij niet kon slagen diegenen, die op het punt van overlijden waren, in zijn macht te krijgen. Ofschoon hij zijn boosaardige aanvallen in deze laatste uren der zielen in dit leven verdubbelde, kwam het meermalen voor, dat deze bloeddorstige draak bij het benaderen van de zieke om zijn macht uit te oefenen, daarbij gehinderd werd door de binnenkomst van Jezus en Maria en een sterke kracht hem oplichtte en met zijn duivelen in de diepste holen der hel slingerde. Indien Jezus en Maria reeds eerder in de ziekenkamer geweest waren, dan konden de duivelen daar niet binnentreden en geen invloed op de zieke uitoefenen, zodat deze stierf onder de machtige bescherming van de Heer. De duivel voelde deze Goddelijke macht zonder in staat te zijn de reden ervan te achterhalen. Hij brieste van onbeheerste woede en trachtte middelen te vinden om de schade te herstellen. Toen geschiedde, wat ik in het volgende hoofdstuk vertellen zal, aangezien ik dit hoofdstuk niet langer wil maken. (V Mar. 218:1/6). 

 

Onderrichting van de Allerheiligste Koningin Maria.

 

WX. 1

Mijn dochter, ik zie, dat gij verwonderd zijt over datgene, wat ik u verteld heb over de geheimzinnige werken van mijn Allerheiligste Zoon en mijn aandeel daarin. Want u ziet enerzijds hoe krachtig zij zijn en hoe diep de indruk was, die zij op de harten der mensen maakten en anderzijds, dat zij bijna allen tot nu toe verborgen bleven. U dient er niet over verwonderd te zijn, dat de mensen niet op de hoogte waren van deze mysteries, maar wel dat zij, na kennis genomen te hebben van zo vele anderen, die hun leven en dat van mijn Heer betroffen, daar eenvoudig geen acht op sloegen. Indien hun harten niet zo onedel waren en indien ze met liefde de Goddelijke waarheden zouden willen overwegen, dan zouden ze in het leven van mijn Zoon en in mijn leven zeer sterke redenen tot dankbaarheid aantreffen. Door de artikelen van het geloof en door zovele andere waarheden door de Kerk onderwezen, zouden vele werelden kunnen bekeerd worden. Want deze waarheden tonen duidelijk aan, dat de Eniggeborene van de eeuwige Vader Zichzelf met het sterfelijke vlees bekleedde, dat vlees van de zondige mens, om het menselijke geslacht te verlossen door de verschrikkelijke dood op het Kruis (Phi. 2:7), waardoor Hij voor hen het eeuwige leven verdiende door het verlies van Zijn eigen leven en hen terughield van een nooit eindigende dood. Indien deze zegening op juiste waarde geschat werd en de stervelingen niet zo ondankbaar waren jegens hun God en Heiland en zo wreed tegenover zichzelf, zou geen hunner de kans op redding verliezen of de eeuwige verdoemenis over zich afroepen. In uw verwondering, mijn liefste, dient gij zonder ophouden te bidden over het verschrikkelijke verlies door zovele zielen geleden, die hun God, hun plicht en zichzelf niet achten. (V Mar. 219:1/8). 

 

WX. 2

Bij vorige gelegenheden heb ik u reeds medegedeeld, dat het getal der verdoemden zo groot is en dat van hen, die zichzelf redden, zo klein, dat het niet nodig is om hierover nog verder uit te weiden. Want indien gij de gevoelens van een ware dochter van de Kerk en van een getrouwe bruid van Christus, mijn Zoon en Heer, zou hebben, dan zou u sterven bij het zien van deze grote massa ongelukkigen. Wat gij echter dient te weten, is, dat het gehele verlies en ongeluk, dat zich afspeelt in de Christelijke landen en onder Christelijke regeringen, zowel onder de hoofden als onder de volgelingen der Kerk, allen hun oorzaak hebben in de veronachtzaming en de minachting van Christus werken en van de werken zijner Verlossing. Indien er een middel zou zijn hen op te wekken tot dankbaarheid en tot een plicht van dankbaarheid jegens hun Schepper en Verlosser en tegenover mij, die hun Voorspreekster is, dan zou de wraak van de Goddelijke Rechter kunnen worden afgewend en zouden er niet zovele Katholieken verloren gaan. De eeuwige Vader, Die zeer nauwgezet de eer van Zijn Zoon bewaakt en zonder pardon de ontrouwe dienaren, die de wil van de Heer kennen, doch deze niet uitvoeren, bestraft, zou dan wellicht verzoend worden. (V Mar. 220:1/5). 

 

WX. 3

De gelovigen in de Kerk vinden de ter dood brenging van hun God door de ongelovige Joden een zeer zware zonde. Dat is juist, want het was een schandelijke misdaad, die de straffen, tegen dat volk uitgevaardigd, verdiende. Maar de Katholieken vergeten, dat hun eigen zonden nog schandelijker worden dan die der Joden, door andere oorzaken; want ofschoon hun dwaling een onschuldige dwaling was, dachten zij dat ze het goede deden; daarenboven leverde de Heer Zichzelf aan hen over en Hij liet toe, dat zij de raad uit de hel, waaraan zij door hun zonden waren overgeleverd, opvolgden (Luc. 22:53). In onze dagen zijn de Katholieken niet meer in onwetendheid, zij wandelen in het licht, waardoor ze de Goddelijke geheimen van de menswording en de Verlossing begrijpen. De heilige Kerk is gesticht, heeft zich verbreid, heeft roem verworven door vele wonderen, door de heiligen, door de heilige schrijvers, door de kennis en verkondiging van waarheden, welke de Joden niet kenden. (V Mar. 221:1/5).

Maar al deze menigvuldige voordelen, zegeningen, waarheden en verlichtingen ten spijt, leven er velen als ongelovigen, alsof ze voor hun ogen niet evenzovele beweegredenen hadden om hen te doen geloven of niet vele mogelijkheden tot bestraffing zagen om hen met vrees te vervullen. Hoe kunnen Katholieken zich dan, onder deze omstandigheden, verbeelden dat de zonden van anderen groter waren of afschuwelijker dan de hunne? Hoe zouden zij zich kunnen voorstellen, dat hun straffen niet veel zwaarder zouden zijn dan die der anderen? O, mijn dochter, overdenk deze dingen goed, en wees vervuld met heilige vreze. Verneder uzelf in het stof  en beken tegenover de Allerhoogste, dat gij de minste zijt Zijner schepselen. Beschouw de werken van Uw Meester en Verlosser. Volg ze na en pas ze toe om boete te doen voor uw eigen fouten. Volg ook mij na, voor zover gij daartoe vanuit den hoge geroepen wordt. En het is mijn wens, dat gij niet slechts voor eigen redding werkt maar ook voor de redding van uw naasten. Dat moet gij doen door voor hen te bidden en te lijden; door hen liefdevol te waarschuwen en meer voor hen te doen dan uw plicht is. Toon uzelf extra-behulpzaam jegens hen, die u beledigd hebben, wees geduldig met allen en verneder u tegenover de minste onder hen. En in overeenstemming met de richtlijnen, welke ik u reeds vroeger gaf, zeg ik u, wees er steeds attent op hem, die in doodsgevaar verkeren met zorgzaamheid en volijverige naastenliefde bij te staan. (Mar. 221:6/17).                       

 

 

'