'

GENESIS – EENENVEERTIGSTE HOOFDSTUK
GENESIS 41 : 1 - 57
1. En het geschiedde ten einde van een tweetal jaren der dagen en Farao was
dromende, en ziet, hij was staande aan de rivier.
2. En ziet, uit de rivier opklimmende zeven koeien, schoon van aanzien en vet van vlees
en zij weidden in het rietgras.
3. En ziet, zeven andere koeien, opklimmende na die uit de rivier, boos van aanzien en
schraal van vlees; en zij stonden bij de koeien op de oever der rivier.
4. En de koeien boos van aanzien en schraal van vlees aten de zeven koeien schoon
van aanzien en vet; en Farao ontwaakte.
5. En hij viel in slaap en hij droomde andermaal; en ziet, zeven aren opklimmende in
één halm, vet en goed.
6. En ziet, zeven aren, schraal en verzengd van de oostenwind, uitspruitende na
dezelve.
7. En de schrale aren verslonden de zeven vette en volle aren; en Farao ontwaakte, en
ziet, een droom.
8. En het geschiedde in de morgenstond, zijn geest was beroerd, en hij zond en hij riep
al de magiërs van Egypte, en al deszelfs wijzen; en Farao vertelde hun zijn droom, en
niemand die deze dingen uitlegde aan Farao.
9. En de vorst der schenkers sprak met Farao, zeggende: Ik gedenk heden aan mijn
zonden.
10. Farao was ontstoken over zijn knechten en hij gaf mij in bewaring ten huize van de
vorst der trawanten, mij en de vorst der bakkers.
11. En wij droomden een droom in één nacht, ik en hij, eenieder naar de uitlegging
zijns drooms droomden wij.
12. En daar was met ons een Hebreeuwse knaap, een knecht van de vorst der
trawanten; en wij vertelden hem en hij legde ons onze dromen uit, eenieder naar zijn
droom legde hij uit.
13. En het geschiedde, gelijk hij ons uitlegde, aldus was het; mij heeft hij
teruggebracht op mijn post en hem heeft hij gehangen.
14. En Farao zond, en hij riep Jozef, en zij deden hem haasten uit de kuil, en hij
schoor zich, en hij veranderde zijn klederen, en hij kwam tot Farao.
15. En Farao zei tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en niemand die dezelve
uitlegt; en ik heb over u gehoord, al zeggende, gij hoort een droom om die uit te
leggen.
16. En Jozef antwoordde Farao, al zeggende: Niet tot mij; God zal vrede antwoorden,
Farao.
17. En Farao sprak tot Jozef: In mijn droom, ziedaar mij staande aan de oever der
rivier.
18. En zie, uit de rivier opklimmende zeven koeien, vet van vlees en schoon van vorm,
en zij weidden in het rietgras.
19. En zie, zeven andere koeien, opklimmende na deze, dun en zeer boos van vorm en
mager van vlees; ik heb niet gezien gelijk deze in het ganse land van Egypte wat
slechtheid betreft.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2209
20. En de magere en boze koeien aten de eerste zeven vette koeien.
21. En zij kwamen tot haar ingewanden, en het was niet gekend dat zij tot haar
ingewanden gekomen waren, en haar aanzien was slecht, gelijk als in het begin, en ik
ontwaakte.
22. En ik zag in mijn droom, en zie, zeven aren opklimmende in één halm, vol en goed.
23. En zie, zeven aren, dor, schraal, en van de oostenwind verzengd, uitspruitende na
dezelve.
24. En de schrale aren verslonden de zeven goede aren; en ik zei tot de magiërs, en
niemand die mij te kennen gaf.
25. En Jozef zei tot Farao: De droom van Farao, één is die; hetgeen God is doende,
heeft Hij Farao te kennen gegeven.
26. De zeven goede koeien, zeven jaren zijn zij, en de zeven goede aren, zeven jaren
zijn die; de droom, één is die.
27. En de zeven schrale en boze koeien, opklimmende na haar, zeven jaren zijn zij; en
de zeven lege aren, verzengd van de oostenwind, zullen zeven jaren van honger zijn.
28. Dit is het woord dat ik tot Farao heb gesproken; hetgeen God is doende, heeft Hij
Farao doen zien.
29. Zie, zeven jaren komen, grote overvloed der opbrengst in het gehele land van
Egypte.
30. En er zullen opstaan zeven jaren van honger na dezelve; en aan de vergetelheid
zal prijsgegeven worden alle overvloed der opbrengst in het land van Egypte, en de
honger zal het land verteren.
31. En de overvloed der opbrengst in het land zal niet gekend worden van voor die
honger daarna, omdat hij zeer zwaar zal zijn.
32. En aangaande dat de droom tot Farao is herhaald twee malen, het is omdat het
woord is gevestigd van met God, en God haastende is dat te doen.
33. En nu zie Farao een inzichtsvolle en wijze man, en zette hem over het land van
Egypte.
34. Farao doe, en hij stelle overheden aan over het land en hij neme het vijfde van het
land van Egypte in de zeven jaren van de overvloed der opbrengst.
35. En zij vergaderen alle spijze van die komende goede jaren, en koren ophopen
onder de hand van Farao, spijze in de steden, en het bewaren.
36. En het zij spijze tot voorraad voor het land, tot de zeven jaren des hongers welke
in het land van Egypte zullen zijn, en het land zal niet uitgeroeid worden in de honger.
37. En het woord was goed in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn knechten.
38. En Farao zei tot zijn knechten: Zouden wij een man vinden zoals deze, in wie de
geest van God is.
39. En Farao zei tot Jozef: Nadat God u dit alles heeft doen bekennen, is niemand
inzichtsvol en wijs als gij.
40. Gij zult zijn over mijn huis en op uw mond zal al mijn volk kussen; alleen naar de
zetel zal ik groot zijn boven u.
41. En Farao zei tot Jozef: Zie, ik heb u gegeven over het gehele land van Egypte.
42. En Farao verwijderde zijn ring van over zijn hand en gaf hem op Jozefs hand, en
hij kleedde hem met klederen van fijn linnen, en legde een keten van goud over zijn
hals.
43. En hij deed hem rijden in de tweede wagen die hij had, en zij riepen vóór hem:
Abrech; en gevende hem over het gehele land van Egypte.
44. En Farao zei tot Jozef: Ik ben Farao; en zonder u zal geen man opheffen zijn hand
en zijn voet, in het gehele land van Egypte.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2210
45. En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paäneach, en hij gaf hem Asnath, de
dochter van Potifera, de priester van On, tot een vrouw; en Jozef ging uit over het
land van Egypte.
46. En Jozef was een zoon van dertig jaren in zijn staan voor Farao, de koning van
Egypte; en Jozef ging uit van voor Farao en hij ging door in het gehele land van
Egypte.
47. En het land maakte in de zeven jaren van de overvloed der opbrengst
verzamelingen.
48. En hij vergaderde alle spijzen der zeven jaren die in het land van Egypte waren, en
hij gaf de spijze in de steden; de spijze van het veld van de stad, hetwelk rondom haar
was, gaf hij in het midden van haar.
49. En Jozef hoopte koren op zoals het zand der zee, zeer veel, totdat hij ophield te
tellen, omdat er geen getal was.
50. En aan Jozef werd geboren, twee zonen, eer het jaar des hongers kwam, die
Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde.
51. En Jozef noemde de naam van de eerstverwekte Menasse, omdat God mij heeft
doen vergeten al mijn moeite en het gehele huis mijns vaders.
52. En de naam des tweeden noemde hij Efraïm, omdat God mij heeft doen vrucht
dragen in het land van mijn verdrukking.
53. En voleindigd waren de zeven jaren van de overvloed der opbrengst, welke in het
land van Egypte was geweest.
54. En de zeven jaren des hongers vingen aan te komen, gelijk als Jozef had gezegd;
en er was honger in al de landen; en in het gehele land van Egypte was brood.
55. En het gehele land van Egypte leed honger; en het volk riep tot Farao om brood;
en Farao zei tot geheel Egypte: Gaat tot Jozef; wat hij u zegt, doet.
56. En de honger was over alle aangezichten des lands en Jozef opende alle dingen
waarin was en hij verkocht aan Egypte; en de honger werd sterk in het land van
Egypte.
57. En de gehele aarde, zij kwamen in Egypte om te kopen, tot Jozef, omdat de honger
sterk was op de gehele aarde.
DE INHOUD
5191. In dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin gehandeld over de tweede staat van het
hemelse van het geestelijke, namelijk Jozef; over zijn verhoging boven de dingen die van het
natuurlijke of van de uiterlijke mens zijn, dus boven alle wetenschappelijke dingen daar, te
weten Egypte.
5192. Farao is het natuurlijke in het algemeen, dat nu rustte en alle dingen overliet aan het
hemelse van het geestelijke, namelijk Jozef.
De zeven jaren van overvloed der opbrengst in het land van Egypte zijn de wetenschappelijke
dingen, waaraan het goede uit het hemelse van het geestelijke kan worden toegevoegd; de
zeven jaren des hongers zijn de volgende staten, wanneer er niets goeds in de
wetenschappelijke dingen is dan alleen hetgeen is uit het Goddelijk hemelse van het
geestelijke, dat uit het Goddelijk Menselijke van de Heer is.
Hierover wordt in wat volgt in het bijzonder gehandeld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2211
DE INNERLIJKE ZIN
5193. vers 1,2,3,4. En het geschiedde ten einde van een tweetal jaren der dagen en Farao was
dromende, en ziet, hij was staande aan de rivier.
En ziet, uit de rivier opklimmende zeven koeien, schoon van aanzien en vet van vlees en zij
weidden in het rietgras.
En ziet, zeven andere koeien, opklimmende na die uit de rivier, boos van aanzien en schraal
van vlees; en zij stonden bij de koeien op de oever der rivier.
En de koeien boos van aanzien en schraal van vlees aten de zeven koeien schoon van aanzien
en vet; en Farao ontwaakte.
En het geschiedde ten einde van een tweetal jaren der dagen, betekent na de staat van de
verbinding; en Farao was dromende, betekent dat waarin voorzien was met betrekking tot het
natuurlijke; en ziet, hij was staande aan de rivier, betekent van grens tot grens; en ziet, uit de
rivier, betekent dat in de grens; opklimmende zeven koeien, betekent de ware dingen die van
het natuurlijke waren; schoon van aanzien, betekent die van het geloof waren; en vet van
vlees, betekent die van de naastenliefde waren; en zij weidden in het rietgras, betekent het
onderricht; en ziet, zeven andere koeien, opklimmende na die uit de rivier, betekent de valse
dingen die van het natuurlijke waren ook in de grens; boos van aanzien, betekent die niet van
het geloof waren; en schraal van vlees, betekent noch van de naastenliefde; en zij stonden bij
de koeien op de oever van de rivier, betekent dat zij in de grenzen waren waar de ware dingen
waren; en de koeien boos van aanzien en schraal van vlees aten, betekent dat de valse dingen
die niet van het geloof en niet van de naastenliefde waren, zouden verbannen; de zeven koeien
schoon van aanzien en vet, betekent de ware dingen van het natuurlijke die van het geloof en
van de naastenliefde waren; en Farao ontwaakte, betekent de staat van de verlichting.
5194. En het geschiedde ten einde van een tweetal jaren der dagen; dat dit betekent na de staat
van de verbinding, namelijk van de zinlijke dingen die van het uiterlijk natuurlijke zijn met
die welke van het innerlijk natuurlijke zijn, waarover in het voorgaande hoofdstuk is
gehandeld, staat vast uit de betekenis van een tweetal jaren der dagen of van de tijd van twee
jaren, namelijk de staat van de verbinding; immers een tweetal of twee betekent de
verbinding, nrs. 1686, 3519; en de jaren en eveneens de dagen betekenen de staten; dat de
jaren dit betekenen, zie de nrs. 487, 488, 493, 893; dat de dagen dit betekenen, nrs. 23, 487,
488, 493, 2788, 3462, 3785, 4850.
Dat twee de verbinding betekent, komt omdat alle en de afzonderlijke dingen die in de
geestelijke wereld en daaruit die welke in de natuurlijke wereld zijn, betrekking hebben op
twee dingen, namelijk op het goede en het ware; op het goede als op het handelende en
invloeiende en op het ware als op het ondergaande en opnemende; en omdat zij op die twee
betrekking hebben en nooit iets wordt voortgebracht tenzij die twee één worden door een
zekere gelijkenis van een huwelijk, komt het vandaar dat met twee de verbinding wordt
aangeduid.
Een dergelijke gelijkenis van een huwelijk is in alle en de afzonderlijke dingen van de natuur
en van de drie rijken ervan en zonder dit ontstaat hoegenaamd niets; opdat immers iets in de
natuur ontstaat, moet er warmte en licht zijn; de warmte in de natuurlijke wereld stemt
overeen met het goede van de liefde in de geestelijke wereld en het licht stemt overeen met
het ware van het geloof; die twee, namelijk de warmte en het licht, moeten als één handelen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2212
indien iets moet worden voortgebracht, maar indien zij niet eensgezind handelen, zoals dat
voorkomt in de winter, wordt er in het geheel niets voortgebracht; dat het hiermee geestelijk
eveneens zo is gesteld, blijkt duidelijk bij de mens; er zijn twee vermogens bij de mens,
namelijk de wil en het verstand; de wil is gevormd om de geestelijke warmte op te nemen, dat
wil zeggen het goede van de liefde en van de naastenliefde, en het verstand om het geestelijk
licht op te nemen, dat wil zeggen het ware van het geloof; indien deze twee bij de mens niet
één maken, wordt niets voorgebracht; het goede van de liefde immers zonder het ware van het
geloof bepaalt en kwalificeert niets en het ware van het geloof zonder het goede van de liefde
bewerkt niets; daarom moeten, opdat in de mens het hemels huwelijk zal zijn of opdat hij in
het hemels huwelijk zal zijn, die twee één bij hem maken.
Vandaar komt het dat de Ouden alle en de afzonderlijke dingen in de wereld en alle en de
afzonderlijke dingen bij de mens met huwelijken hebben gelijkgesteld, nrs. 54, 55, 568, 718,
747, 917, 1432, 2173, 2516, 2731, 2739, 2758, 3132, 4434, 4823, 5138; hieruit kan vaststaan
vanwaar het komt dat twee de verbinding betekent.
5195. En Farao was dromende; dat dit het voorzien betekent over het natuurlijke, staat vast uit
de betekenis van Farao, namelijk het natuurlijke, nrs. 5079, 5080, 5095, 5160; en uit de
betekenis van dromen, namelijk de voorzegging van toekomstige dingen, dus in de hoogste
zin het Vooruitzien, nrs. 3698, 4682, 5091, 5092, 5104; en omdat dit het vooruitzien is of het
voorziene, is het eveneens de voorzienigheid of datgene waarin voorzien is, want het ene
bestaat niet zonder het andere; immers de Voorzienigheid beschouwt de staat in de
opeenvolgingen tot in het eeuwige, waarin niet kan worden voorzien indien dit niet wordt
vooruitgezien; voorzien in de tegenwoordige dingen en niet tevens de toekomstige dingen
voorzien en zo niet in de tegenwoordige dingen tevens in de toekomstige dingen voorzien,
zou zonder einddoel zijn, zonder orde en dus zonder wijsheid en inzicht en dus niet vanuit het
Goddelijke; maar van Voorzienigheid wordt gesproken met betrekking tot het goede en van
Vooruitzien met betrekking tot het niet goede, nr. 5155; met betrekking tot het goede kan niet
worden gesproken van het Vooruitzien, omdat het goede in het Goddelijke is en ontstaat uit
het Goddelijke zelf en volgens het Goddelijke, maar met betrekking tot het niet-goede en tot
het boze, want dit ontstaat buiten het Goddelijke uit anderen die tegen het Goddelijke zijn;
omdat dus Voorzienigheid wordt gezegd met betrekking tot het goede, wordt het eveneens
gezegd van de verbinding van het natuurlijke met het hemelse van het geestelijke, waarover in
dit hoofdstuk wordt gehandeld; daarom wordt hier met dromen datgene aangeduid waarin
voorzien is.
5196. En ziet, hij was staande aan de rivier; dat dit betekent van grens tot grens, staat vast uit
de betekenis van de rivier, hier van de rivier van Egypte of van de Nijl, dit is de grens; dat de
rivier de grens is, komt omdat de grote rivieren, namelijk de Eufraat, de Jordaan en de Nijl en
bovendien de zee, de laatste grenzen van het land Kanaän waren en omdat het land Kanaän
zelf het rijk van de Heer uitbeeldde en vandaar alle plaatsen daar de verschillende dingen in
het rijk uitbeeldden, beeldden de rivieren dus de laatste dingen of de grenzen daar uit, nrs.
1866, 4116, 4240.
De Nijl of de rivier van Egypte beeldde de aan het verstandelijke deel onderworpen zinlijke
dingen uit en dus de wetenschappelijke dingen die daaruit zijn, want deze zijn de laatsten van
de geestelijke dingen van het rijk van de Heer.
Dat er wordt aangeduid van grens tot grens, komt omdat van Farao wordt gezegd dat hij
staande was aan de rivier; door Farao immers wordt het natuurlijke in het algemeen
aangeduid, nr. 5160; iets overzien uit het innerlijke tot aan het laatste toe, wordt uitgebeeld
door staan aan het laatste; zo gebeurt dit in de geestelijke wereld; en omdat er dan van grens
tot grens wordt overzien, wordt dit daarom met die woorden in de innerlijke zin aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2213
5197. En ziet, uit de rivier; dat dit betekent dat in de grens, staat vast uit de betekenis van de
rivier, namelijk de grens, waarover eerder in nr. 5196; dat uit de rivier is in de grens, komt
omdat zij daar verschenen.
5198. Opklimmende zeven koeien; dat dit betekent ‘waren de ware dingen van het
natuurlijke’, staat vast uit de betekenis van de koeien, namelijk de ware dingen van het
natuurlijke, waarover hierna; dat het er zeven waren, komt omdat zeven het heilige betekent,
nrs. 395, 433, 716 en dit getal vandaar heiligheid toevoegt aan de zaak waarover wordt
gehandeld, nr. 881; de zaak ook waarover hier wordt gehandeld, is heilig; er wordt immers
gehandeld over de verdere wedergeboorte van het natuurlijke door de verbinding ervan met
het hemelse van het geestelijke.
Dat de koeien of de vaarzen de ware dingen van het natuurlijke betekenen, kan hieruit
vaststaan dat de ossen en de jonge stieren de goede dingen van het natuurlijke betekenen, nrs.
2180, 2566, 2781, 2830; waar immers in het Woord het manlijke het goede betekent, daar
betekent het vrouwelijke het ware, en omgekeerd, waar het manlijke het ware betekent, daar
betekent het vrouwelijke het goede; vandaar komt het dat de koe het ware van het natuurlijke
betekent, omdat de os het goede ervan betekent.
Dat alle beesten, welke dan ook, die in het Woord worden genoemd, aandoeningen betekenen:
de boze en onnuttige dieren boze aandoeningen, maar de zachtaardige en nuttige dieren goede
aandoeningen, nrs. 45, 46, 142, 143, 246, 714, 715, 719, 776, 1823, 2179, 2180, 3218, 3519;
de oorzaak dat zij dit betekenen is vanuit de uitbeeldende dingen in de wereld der geesten;
wanneer immers in de hemel sprake is van aandoeningen, dan worden in de geestenwereld
dieren uitgebeeld, die overeenstemmen met de aandoeningen van dat geslacht waarover het
gesprek gaat, wat mij ook meermalen te zien is gegeven; en enige malen was ik daarover
verwonderd waar dit vandaan kwam, maar het werd doorvat dat de levens van de dieren niet
iets anders zijn dan aandoeningen; zij volgen immers hun aandoening vanuit het instinct
zonder rede en worden zo tot elk zijn nut gedreven; bij deze aandoeningen zonder rede passen
geen andere lichaamsvormen dan zodanige als die waarin zij op aarde verschijnen; vandaar
komt het dat wanneer het gesprek alleen over aandoeningen gaat, de laatste vormen ervan
eender aan de lichaamsvormen van zulke dieren verschijnen, want die aandoeningen kunnen
met geen andere vormen bekleed worden dan met die welke overeenstemmen.
Mij zijn eveneens vreemde dieren verschenen die in de wereld nergens bestaan; zij waren
vanuit onbekende aandoeningen en vanuit gemengde aandoeningen.
Vandaar nu komt het dat in het Woord met dieren aandoeningen worden aangeduid, maar wat
voor aandoeningen het zijn, blijkt nergens anders uit dan vanuit de innerlijke zin.
Dat met de ossen het goede van het natuurlijke wordt aangeduid, zie de eerder aangehaalde
plaatsen; en dat met de koeien de ware dingen van het natuurlijke worden aangeduid, kan
vaststaan uit die plaatsen waar zij worden genoemd, (zoals bij Jesaja 11:7; Hosea 4:16;
Amos4:1) en verder eveneens uit het water der afzondering waarmee men gereinigd moest
worden, dat werd bereid uit een rode koe, buiten het kamp tot as verbrand, waaraan cederhout,
hysop en dubbelgedoopt scharlaken werd toegevoegd en vermengd, (Numeri 19:2-11); dit
proces geeft, wanneer het door de innerlijke zin wordt ontsloten, te kennen dat met de rode
koe het onreine ware van het natuurlijke wordt aangeduid, dat rein werd gemaakt door de
verbranding en eveneens door zulke dingen als worden aangeduid met cederhout, hysop en
dubbelgedoopt scharlaken; het water beeldde vandaar het middel van de reiniging uit.
5199. Schoon van aanzien; dat dit betekent dat die van het geloof waren, staat vast uit de
betekenis van de schoonheid en van het aanzien; geestelijke schoonheid is de aandoening van
het innerlijk ware en het geestelijk aanzien is het geloof; vandaar wordt met schoon van
aanzien de aandoening van het ware van het geloof aangeduid, nrs. 553, 3080, 3821, 4985.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2214
Dat de geestelijke schoonheid de aandoening van het innerlijk ware is, komt daarvandaan
omdat het ware de vorm van het goede is; het is het goede zelf dat uit het Goddelijke in de
hemel is, en waaruit de engelen het leven hebben, maar de vorm van hun leven is door de
ware dingen die uit dat goede zijn; maar niet het ware van het geloof maakt de schoonheid,
maar de aandoening zelf die gelegen is in de ware dingen van het geloof en die aandoening is
uit het goede; met de schoonheid vanuit het ware van het geloof-alleen is het gesteld zoals
met de schoonheid van een geschilderd of gebeeldhouwd aangezicht, maar met de schoonheid
vanuit de aandoening van het ware die vanuit het goede is, is het gesteld zoals met de
schoonheid van een levend aangezicht, bezield vanuit de hemelse liefde; want zodanig als de
liefde of zodanig als de aandoening opblinkt uit de vorm van het aangezicht, zodanig is de
schoonheid; vandaar komt het dat de engelen in een onuitsprekelijke schoonheid verschijnen;
uit hun aangezichten blinkt het goede van de liefde op door het ware van het geloof, welke
niet alleen verschijnen voor het gezicht, maar ook worden doorvat uit de sferen die vanuit hen
zijn; de oorzaak dat daaruit de schoonheid is, is deze dat de gehele hemel de Grootste Mens is
en overeenstemt met alle en de afzonderlijke dingen bij de mens; diegene dus die in het goede
van de liefde en daaruit in het ware van het geloof is, is in de vorm van de hemel en dus in de
schoonheid waarin de hemel is, waar het Goddelijke uit de Heer het al in allen is.
Vandaar komt het eveneens dat zij die in de hel zijn, omdat zij tegen het goede en het ware
zijn, van een huiveringwekkende misvormdheid zijn en dat zij in het licht van de hemel niet
zoals mensen maar zoals monsters verschijnen.
Dat het geestelijk aanzien het geloof is, komt omdat aanzien en zien in de innerlijke zin is
verstaan en in een nog innerlijker zin geloof hebben, zie de nrs. 897, 2150, 2325, 2807, 3863,
3869, 4403-4421.
5200. En vet van vlees; dat dit betekent die van de naastenliefde waren, staat vast uit de
betekenis van vet of van de vetheid, namelijk het hemelse en wordt gezegd met betrekking tot
het goede dat van de liefde en van de naastenliefde is, nr. 353; en uit de betekenis van het
vlees, namelijk de wil, levend gemaakt door het goede uit de Heer, nrs. 148, 149, 780, 999,
3812, 3813, dus eveneens het goede dat van de liefde en van de naastenliefde is; hieruit volgt
dat met vet van vlees wordt aangeduid, die van de naastenliefde waren, wanneer met schoon
van aanzien wordt aangeduid, die van het geloof waren; zo worden dus de ware dingen van
het natuurlijke, die met de koeien worden aangeduid, beschreven door hun formele en door
hun essentiële; de dingen die van het geloof zijn, stellen het formele samen en de dingen die
van de naastenliefde zijn, stellen het essentiële samen; dat dit zo is, verschijnt niet vanuit de
letterlijke zin.
5201. En zij weidden in het rietgras; dat dit het onderricht betekent, staat vast uit de betekenis
van weiden, namelijk onderricht worden, waarover hierna; en uit de betekenis van het rietgras
of van het wat hogere gras dat bij de rivieren groeit, namelijk de wetenschappelijke dingen die
van de natuurlijke mens zijn.
Dat gras of kruid de wetenschappelijke dingen zijn, blijkt duidelijk uit het Woord; dus is
weiden in het rietgras, onderricht worden in de wetenschappelijke dingen over het goede en
het ware; de wetenschappelijke dingen immers zijn de middelen en zijn als het ware de
spiegels waarin het beeld van de innerlijke dingen zich vertoont en in dit beeld, en weer zoals
in een beeld, vertonen zich en beelden zich uit de ware en de goede dingen van het geloof, dus
de dingen die van de hemel zijn en geestelijke dingen worden genoemd.
Maar dit beeld verschijnt, omdat het innerlijk is, aan geen anderen dan aan hen die in het
geloof vanuit de naastenliefde zijn; dit wordt in de echte zin aangeduid met ‘weiden in het
rietgras’.
Dat weiden is onderricht worden, blijkt uit die plaatsen in het Woord waar men daarvan leest,
zoals bij Jesaja: ‘Voorts zal Hij uw zaad waarmee gij het land bezaait, regen geven en brood
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2215
van des lands inkomen en hetzelve zal vet en rijk zijn; zij zullen te dien dage uw kudden vee
weiden in een brede weide’. (Jesaja 30:23); kudden vee voor hen die in het goede en het ware
zijn; weiden in een brede weide voor overvloedig onderricht worden.
Bij dezelfde: ‘Ik heb u gegeven tot een verbond des volks om het land te herstellen, om de
verwoeste erfenissen te verdelen; om te zeggen tot de gebondenen: Gaat uit, tot hen die in de
duisternis zijn: Wordt ontsluierd; op de wegen zullen zij weiden, en op alle hellingen zal hun
weide zijn’, (Jesaja 49:8,9); daar over de Komst van de Heer; op de wegen weiden staat voor
onderricht worden in de ware dingen; dat de wegen de ware dingen zijn, zie de nrs. 627, 2333;
de weide voor het onderricht zelf.
Bij Jeremia: ‘Wee de herders die de kudde van kleinvee Mijner weide verderven en
verstrooien; deswege heeft Jehovah, de God Israëls, gezegd tegen de herders die Mijn volk
weiden’, (Jeremia 23:1,2); de herder voor degenen die onderrichten en de kudde van kleinvee
voor hen die worden onderricht, nrs. 343, 3795, dus is weiden onderrichten.
Omdat het gebruikelijk is geworden om hen die leren herders te noemen en hen die
onderwezen worden kudde van kleinvee, is het eveneens onder de zegswijzen opgenomen,
weiden te zeggen wanneer sprake is van een prediking of van onderricht vanuit de leer of het
Woord; maar dit gebeurt bij wijze van vergelijking, maar niet op aanduidende wijze zoals in
het Woord; dat van weiden in het Woord op aanduidende wijze wordt gesproken, heeft als
oorzaak dat wanneer in de hemel sprake is van onderricht en van de leer vanuit het Woord, in
de wereld der geesten, waar de geestelijke dingen op natuurlijke wijze voor het gezicht
verschijnen, groenende weiden met grassen, kruiden, bloemen en eveneens kudden van
kleinvee daar worden uitgebeeld; en wel met alle verscheidenheid volgens het hoedanige van
het gesprek in de hemel over het onderricht en de leer.
Bij dezelfde: ‘Ik zal Israël terugbrengen tot zijn habitakel, opdat hij weide in Karmel en
Basan en zijn ziel verzadigd worde in de berg van Efraïm en in Gilead’, (Jeremia 50:19);
weiden in Karmel en Basan voor onderricht worden in de goede dingen van het geloof en van
de naastenliefde.
Bij dezelfde: ‘Uit de dochter Zions is al haar eer uitgegaan; haar vorsten zijn zoals de herten
geworden, zij hebben geen weide gevonden’, (Klaagliederen 1:6).
Bij Ezechiël: ‘In een goede weide zal Ik ze weiden en in de bergen der hoogte Israëls zal hun
kooi zijn en zij zullen nederliggen in een goede kooi en een vette weide zullen zij afweiden op
de bergen Israëls’, (Ezechiël 34:14).
Bij Hosea: ‘Nu zal Jehovah hen weiden, zoals een schaap in de breedte’, (Hosea 4:16),
weiden in de breedte voor onderrichten in de ware dingen; dat de breedte het ware is, zie de
nrs. 1613, 3433, 3434, 4482.
Bij Micha: ‘Gij, Bethlehem Efrata , vanuit u zal Mij uitgaan Hij die een Heerser zal zijn in
Israël; Hij zal staan en zal weiden in de sterkte van Jehovah’, (Micha 5:1,3).
Bij dezelfde: ‘Weid Uw volk met Uw roede, de kudde van kleinvee Uwer erfenis die alleen
woont; laat ze weiden in Basan en Gilead, naar de dagen der eeuw’, (Micha 7:14).
Bij Zefanja: ‘De overblijfselen van Israël zullen weiden en rusten en ook geen die doet
verschrikken’, (Zefanja 3:13).
Bij David: ‘Jehovah is mijn Herder, in grazige weiden zal Hij mij doen nederliggen, tot
wateren der rusten zal Hij mij heenleiden’, (Psalm 23:1,2).
Bij dezelfde: ‘Hij heeft ons gemaakt en niet wij, Zijn volk en de kudde van kleinvee Zijner
weide; daarom zijn wij van Hem, Zijn volk en de kudde van kleinvee Zijner weide’, (Psalm
100:3).
In de Openbaring: ‘Het Lam dat in het midden des troons is, zal hen weiden en zal hen leiden
tot de levende bronnen der wateren’, (Openbaring 7:17).
Bij Johannes: ‘Ik ben de deur; indien iemand door Mij binnengaat, die zal gezaligd worden;
en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden’, (Johannes 10:9).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2216
Bij dezelfde: ‘Jezus zei tot Petrus: Weid Mijn lammeren; en ten tweede male: Weid Mijn
schapen; en ten derde male: Weid Mijn schapen’, (Johannes 21:15-17).
5202. En ziet, zeven andere koeien, opklimmende na die uit de rivier; dat dit de valse dingen
betekent die ook van het natuurlijke waren in de grens, staat vast uit de betekenis van de
koeien, namelijk de ware dingen van het natuurlijke, nr. 5198; vandaar komt het dat koeien in
de tegenovergestelde zin de valse dingen zijn; de meeste dingen in het Woord immers hebben
een tegenovergestelde zin, die wordt gekend vanuit de echte zin; dus omdat de koeien in de
echte zin de ware dingen van het natuurlijke zijn, zijn zij in de tegenovergestelde zin de valse
dingen van hetzelfde geslacht, dus de valse dingen in het natuurlijke; en uit de betekenis van
de rivier, namelijk de grens, waarover eerder in de nrs. 5196, 5197; dat zij in de grens waren,
blijkt ook hieruit dat er wordt gezegd dat zij opklommen uit de rivier; van opklimmen immers
wordt gesproken met betrekking tot de voortgang uit het uiterlijke naar de innerlijke dingen,
nrs. 3084, 4539, 4969.
Hoe het hiermee is gesteld, moet worden gezegd, omdat hierover in wat volgt wordt
gehandeld.
In het voorafgaande hoofdstuk is gehandeld over het uiterlijk natuurlijke en over de dingen
daar die tot de verstandelijke klasse behoorden en over de dingen die tot de klasse van de wil
behoorden en dat eerstgenoemde aangenomen en de laatstgenoemde verworpen werden.
Die welke tot de verstandelijke klasse behoorden, werden uitgebeeld door de schenker en die
tot de klasse van de wil behoorden, door de bakker; en omdat de dingen die tot de
verstandelijke klasse behoorden werden aangenomen, werden die ook ondergeschikt aan het
innerlijk natuurlijke; hierover is in het voorafgaande hoofdstuk gehandeld en dit was het
eerste van de wedergeboorte van het natuurlijke.
In dit hoofdstuk echter wordt gehandeld over de invloeiing van het hemelse van het
geestelijke in die dingen van het natuurlijke die werden behouden, namelijk in die dingen die
van het verstandelijke deel daar waren; deze zijn het die worden aangeduid met de koeien
schoon van aanzien en vet van vlees.
Maar omdat het natuurlijke ten aanzien van de verstandelijke dingen alleen niet herboren kan
worden, waren er eveneens dingen van de wil; in de afzonderlijke dingen immers moet iets
vanuit het verstand en tevens van de wil zijn, opdat het iets zal zijn en omdat de vorige dingen
van de wil verworpen waren, moet daarom een nieuwe wil in de plaats ervan invloeien.
Dit nieuwe wilsdeel is vanuit het hemelse van het geestelijke en daarover en over de
invloeiing ervan in het natuurlijke wordt in dit hoofdstuk gehandeld.
Hoe het met het natuurlijke in deze staat is gesteld, wordt in de innerlijke zin beschreven,
namelijk dat de ware dingen daar werden verbannen door de valse dingen en zo het
natuurlijke werd overgelaten aan het hemelse van het geestelijke, die dingen worden daarmee
aangeduid dat de goede koeien werden opgegeten door de boze en dat de volle aren werden
verzwolgen door de lege en daarna daarmee, dat Jozef voorziening heeft getroffen voor
geheel Egypte; maar over deze dingen zal, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer,
meer worden gezegd in wat volgt.
Het zijn bovendien zulke dingen die bezwaarlijk in het licht van het menselijk verstand
vallen; het zijn immers verborgenheden van de wederverwekking, die in zich ontelbaar zijn;
de mens weet daar nauwelijks enige van; de mens die in het goede is, wordt elk ogenblik
wedergeboren, vanaf de eerste kindsheid tot het laatste van zijn leven in de wereld en daarna
tot in het eeuwige, niet alleen ten aanzien van de innerlijke dingen, maar ook ten aanzien van
de uiterlijke; en dit door verbazingwekkende processen; deze zijn het die voor het merendeel
de wijsheid van de engelen uitmaken en dat deze onuitsprekelijk is en zulke dingen bevat die
het oor niet gehoord en het oog niet gezien heeft en die ook nooit in het denken van de mens
zijn opgekomen, is bekend.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2217
De innerlijke zin van het Woord handelt over zulke dingen en dus is die evenredig aan de
wijsheid van de engelen en deze zin wordt wanneer die daaruit in de letterlijke zin invloeit,
evenredig aan de menselijke wijsheid en doet vandaar op verborgen wijze diegenen aan die
vanuit het goede in het verlangen zijn om de ware dingen vanuit het Woord te weten.
5203. Boos van aanzien; dat dit betekent, die niet van het geloof waren, staat vast uit de
betekenis van schoon van aanzien, namelijk die welke van het geloof waren, nr. 5199;
vandaar zijn hier boos van aanzien die welke niet van het geloof waren.
5204. En schraal van vlees; dat dit betekent noch van de naastenliefde, staat vast uit de
betekenis van vet van vlees, namelijk die van de naastenliefde zijn, waarover nr. 5200;
vandaar zijn hier schraal van vlees die welke niet van de naastenliefde zijn, want zij zijn in het
tegenovergestelde.
5205. En zij stonden bij de koeien op de oever van de rivier; dat dit betekent dat zij in de
grenzen waren waar de ware dingen waren, staat vast uit de betekenis van staan bij de oever
van de rivier, namelijk in de grenzen; dat de rivier de grens is, zie de nrs. 5196, 5197; en uit
de betekenis van de koeien, namelijk de ware dingen van het natuurlijke, nr. 5198.
Hoe het met deze dingen is gesteld, namelijk dat de valse dingen stonden in de grenzen waar
de ware dingen waren, zal uit wat volgt blijken, in het bijzonder waar het tot het ontvouwen
komt van dat wat in de innerlijke zin wordt aangeduid met de honger van zeven jaren in het
land van Egypte, welke werd voorzegd en werd aangeduid met de zeven koeien boos van
aanzien en schraal van vlees en verder met de zeven aren schraal en verzengd door de
oostenwind.
5206. En de koeien boos van aanzien en schraal van vlees aten; dat dit betekent dat de valse
dingen die niet van het geloof en niet van de naastenliefde waren, verbannen, staat vast uit de
betekenis van eten, namelijk verteren, nrs. 5149, 5157, hier echter verbannen, omdat de ware
dingen die in het natuurlijke waren, voordat zij door het hemelse van het geestelijke levend
waren gemaakt en dus wederverwekt, als het ware verbannen waren door de valse dingen; uit
de betekenis van de koeien boos van aanzien, namelijk die welke niet van het geloof waren,
waarover vlak hiervoor in nr. 5203; en uit de betekenis van schraal van vlees, namelijk die
welke niet van de naastenliefde waren, waarover eveneens eerder in nr. 5204.
5207. De zeven koeien, schoon van aanzien en vet, dat dit de ware dingen van het natuurlijke
betekent die van het geloof en van de naastenliefde waren, staat vast uit de betekenis van de
koeien, namelijk de ware dingen van het natuurlijke, nr. 5198; uit de betekenis van schoon
van aanzien, namelijk die welke van het geloof waren, nr. 5199; en uit de betekenis van vet,
namelijk die welke van de naastenliefde waren, nr. 5200.
Wat de zaak zelf betreft, namelijk dat de ware dingen werden verbannen uit het natuurlijke
door de valse dingen in de grenzen, moet men weten dat dit plaatsvindt in de aanvang van
elke wederverwekking; de ware dingen immers die in de aanvang bij de mens worden
ingeboezemd, zijn weliswaar in zich ware dingen, maar zij zijn bij hem niet ware dingen
voordat het goede daaraan is toegevoegd; het toegevoegde maakt dat de ware dingen echte
ware dingen zijn; het goede is het wezenlijke en de ware dingen zijn de formele dingen ervan;
waarom in het begin valse dingen dicht bij de ware dingen zijn of in de grenzen waar de ware
dingen zijn, ook valse dingen zijn; maar naar gelang het goede met de ware dingen wordt
verbonden, vluchten de valse dingen weg.
Hiermee is het eveneens in werkelijkheid zo gesteld in het andere leven; daar richt zich de
sfeer van het valse naar de ware dingen volgens de invloeiing van het goede in de ware
dingen; wanneer slechts weinig van het goede invloeit, is de sfeer van het valse nabij;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2218
wanneer meer van het goede invloeit, verwijdert zich de sfeer van het valse; en wanneer het
goede geheel en al is toegevoegd aan de ware dingen, dan wordt de sfeer van het valse geheel
en al verstrooid.
Wanneer de sfeer van het valse nabij is, zoals gezegd, in de aanvang plaatsvindt, dan worden
de ware dingen als het ware verbannen, maar intussen worden zij in het innerlijke opgeborgen
en daar worden zij met het goede gevuld en van daar achtereenvolgens teruggezonden.
Dit is het wat wordt aangeduid met de zeven koeien en de zeven aren en in hetgeen volgt met
de zeven jaren van overvloed der opbrengst en met de zeven jaren van honger.
Maar wie niets weet over de wederverwekking en wie niets weet over de innerlijke staat van
de mens, vat deze dingen niet.
5208. En Farao ontwaakte; dat dit de staat van verlichting betekent, staat vast uit de betekenis
van ontwaken, namelijk verlicht worden, nr. 3715; en uit de uitbeelding van Farao, te weten
het natuurlijke, waarover eerder; waaruit blijkt dat met ‘Farao ontwaakte’ de staat van
verlichting in het natuurlijke wordt aangeduid.
Onder verlichting wordt hier een algemene verlichting verstaan uit het hemelse van het
geestelijke, dus uit het innerlijke.
De verlichting die komt of invloeit uit het innerlijke is algemeen uit het lagere, maar wordt
geleidelijk aan minder algemeen en tenslotte een bijzondere, naarmate de ware dingen vanuit
het goede daar worden ingeboezemd; elk ware vanuit het goede immers geeft licht en verlicht
eveneens.
Vandaar nu komt het dat eerder in nr. 5206 is gezegd dat de ware dingen vanuit het
natuurlijke waren verbannen, wat met dat doel plaatsvond opdat het natuurlijke op algemene
wijze verlicht zal worden uit het innerlijke en opdat daarna in de algemene verlichting of het
algemene licht de ware dingen daar in hun orde worden teruggeplaatst; vandaar wordt het
natuurlijke op bijzondere wijze verlicht.
De overeenstemming tussen het geestelijke en het natuurlijke bij de mens of tussen het
innerlijke en het uiterlijke van hem, vindt op deze wijze plaats; de ware dingen immers
worden eerst verworven, daarna worden die ware dingen als het ware verbannen, maar zij
worden niet verbannen maar opgeborgen, en dan wordt het lagere uit het hogere of het
uiterlijke uit het innerlijke op algemene wijze verlicht en in dat licht worden de ware dingen
in hun orde teruggeplaatst; vandaar worden daar alle ware dingen de beelden van hun
algemene en stemmen dan overeen.
Ook gaat in alle en de afzonderlijke dingen die ontstaan, niet slechts in de geestelijke, maar
ook in de natuurlijke wereld, het algemene vooraf en daarna worden daarin achtereenvolgens
de minder algemene en tenslotte de bijzondere dingen gelast; zonder een dergelijke inlassing
of invoeging zou hoegenaamd niets vast blijven, want al wat niet in enig algemene is en niet
van enig algemene afhangt, wordt verstrooid, zie de nrs. 917, 3057, 4269, 4325, 4329, 4345,
4383.
5209. vers 5-7. En hij viel in slaap en hij droomde andermaal; en ziet, zeven aren
opklimmende in één halm, vet en goed.
En ziet, zeven aren, schraal en verzengd van de oostenwind, uitspruitende na dezelve.
En de schrale aren verslonden de zeven vette en volle aren; en Farao ontwaakte, en ziet, een
droom.
En hij viel in slaap, betekent een duistere staat; en hij droomde andermaal, betekent datgene
waarin voorzien was; en ziet, zeven aren opklimmende in één halm, betekent de
wetenschappelijke dingen die van het natuurlijke zijn, verbonden; vet en goed, betekent
waaraan de dingen die van het geloof en van de naastenliefde zijn, konden worden ingepast;
en ziet, zeven schrale aren, betekent de wetenschappelijke dingen van geen nut; en verzengd
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2219
van de oostenwind, betekent vol begeerten; uitspruitende na dezelve, betekent daarnaast
verschijnend; en de schrale aren verslonden de zeven vette en volle aren, betekent de
verbanning van de goede wetenschappelijke dingen door de wetenschappelijke dingen van
geen nut; en Farao ontwaakte, betekent de algemene staat van verlichting; en ziet, een droom,
betekent in dat duistere.
5210. En hij viel in slaap; dat dit een duistere staat betekent, staat vast uit de betekenis van
slapen, namelijk een duistere staat; ook is de slaap in geestelijke zin niet iets anders, zoals het
wakker zijn ook niet iets anders is dan een heldere staat; er is immers een geestelijke slaap
wanneer de ware dingen in het duister zijn en een geestelijk wakker zijn, wanneer de ware
dingen in de helderheid zijn; voor zoveel zijn geesten ook wakker en omgekeerd in slaap;
daaruit blijkt dat in slaap vallen de duistere staat is.
5211. En hij droomde andermaal; dat dit betekent datgene waarin voorzien was, staat vast uit
de betekenis van dromen, namelijk datgene waarin voorzien is, nr. 5195.
5212. En ziet, zeven aren opklimmende in één halm; dat dit betekent de wetenschappelijke
dingen die van het natuurlijke zijn, verbonden, staat vast uit de betekenis van aren of halmen,
namelijk de wetenschappelijke dingen van het natuurlijke, waarover hierna; en uit de
betekenis van één halm, namelijk verbonden; de dingen immers die in één halm zijn, zijn naar
de oorsprong verbonden.
Dat aren of halmen de wetenschappelijke dingen betekenen, komt omdat koren het goede van
het natuurlijke betekent, nr. 3580; de wetenschappelijke dingen immers zijn de samenhouders
van het goede van het natuurlijke, zoals de aren dit zijn van het koren; in het algemeen
immers zijn alle ware dingen de vaten van het goede en dus eveneens de wetenschappelijke
dingen, want deze zijn de laagste ware dingen; de laagste ware dingen of de ware dingen van
het uiterlijk natuurlijke worden wetenschappelijke dingen genoemd, omdat zij in het
natuurlijk of uiterlijk geheugen van de mens zijn en omdat zij voor het merendeel deel hebben
aan het licht van de wereld en vandaar voor anderen getoond en uitgebeeld kunnen worden
door vormen van woorden, of door ideeën in woorden, gevormd door zulke dingen als van de
wereld en haar licht zijn; de dingen echter die in het innerlijk geheugen zijn, worden niet
wetenschappelijke maar ware dingen genoemd voor zover zij deel hebben aan het licht van de
hemel; ook zijn zij niet verstaanbaar dan door dat licht en kunnen zij niet geuit worden dan
door de vormen van woorden of door ideeën in woorden, gevormd door zulke dingen als van
de hemel en het licht ervan zijn.
De wetenschappelijke dingen die hier met de aren of halmen worden aangeduid, zijn de
wetenschappelijke dingen van de Kerk, nrs. 4749, 4844, 4964, 4965.
Dat er twee dromen waren, de ene over de zeven koeien en de andere over de zeven aren,
kwam omdat in de innerlijke zin wordt gehandeld over het ene en het andere natuurlijke: het
innerlijke en het uiterlijke en in wat volgt over de wedergeboorte van het ene en het andere;
met de zeven koeien werden de dingen aangeduid die van het innerlijk natuurlijke zijn en de
ware dingen van het natuurlijke worden genoemd, nr. 5198 en met de zeven aren de ware
dingen van het uiterlijk natuurlijke en die worden de wetenschappelijke dingen genoemd.
De innerlijke en de uiterlijke wetenschappelijke dingen worden aangeduid met de aren van de
rivier de Eufraat tot aan de rivier van Egypte, bij Jesaja: ‘Het zal verder te dien dage
geschieden, Jehovah zal afschudden van de aar der rivier tot aan de rivier van Egypte en gij
zult verzameld worden, de een tot de ander, gij zonen Israëls; het zal verder te dien dage
geschieden, een grote bazuin zal geblazen worden en diegenen zullen komen die verloren zijn
gegaan in het land van Aschur en de uitgedrevenen in het land van Egypte en zij zullen zich
nederbuigen voor Jehovah in de berg der heiligheid, in Jeruzalem’, (Jesaja 27:12,13); die
verloren zijn gegaan in het land van Aschur voor de innerlijke ware dingen en de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2220
uitgedrevenen in het land van Egypte voor de uiterlijke ware dingen of de wetenschappelijke
dingen.
De vergelijking met het gras, de aar, het koren sluit eveneens de wedergeboorte van de mens
in door de wetenschappelijke dingen, de ware dingen van het geloof en de goede dingen van
de naastenliefde, bij Markus: ‘Jezus zei: Alzo is het met het koninkrijk Gods gesteld gelijk of
een mens het zaad op de aarde uitwerpt; daarna slaapt hij en staat op nacht en dag, maar het
zaad spruit uit en groeit, terwijl hij zelf het niet weet; de aarde immers draagt van zelf vrucht,
eerst het gras, daarna de aar en daarna het koren in de aar; wanneer echter de vrucht zal
voortgebracht zijn, zal hij terstond de sikkel daarin zenden, omdat de oogst daar is’, (Markus
4:26-29); het koninkrijk Gods dat met het gras, de aar en het koren wordt vergeleken, is de
hemel bij de mens door de wederverwekking; hij immers die is wederverwekt heeft het
koninkrijk Gods in zich en wordt in beeld het koninkrijk Gods of de hemel; het gras is het
eerste wetenschappelijke, de aar is daaruit het wetenschappelijke van het ware; het koren is
daaruit het goede.
Ook de wetten die werden gegeven betreffende ‘de nalezingen der korenaren’, (Leviticus
19:9; 23:22) en verder over de vrijheid tot het afplukken van de aren uit het staande koren van
de metgezel, (Deuteronomium 23:25) en eveneens over het niet mogen eten van brood,
gerooste aren, noch groene aren voordat zij de gave Gods gebracht hadden, (Leviticus 23:14),
beeldden zulke dingen uit als met aren wordt aangeduid.
5213. Vet en goed; dat dit betekent waaraan de dingen die van het geloof en van de
naastenliefde zijn, konden worden ingepast, staat vast uit de betekenis van vet wanneer
daarvan wordt gesproken met betrekking tot de wetenschappelijke dingen, die door de aren
worden aangeduid, namelijk de dingen die ontvankelijk zijn voor het goede van het geloof en
dus waaraan de dingen die van het geloof zijn, kunnen worden ingepast; de wetenschappelijke
dingen immers zijn vaten en wanneer in verband daarmee van vettigheid wordt gesproken,
dan wordt de geschiktheid aangeduid om zulke dingen op te nemen die van het geloof vanuit
de naastenliefde zijn; en uit de betekenis van goede wanneer daarvan wordt gesproken met
betrekking tot de wetenschappelijke dingen die door de aren worden aangeduid, namelijk
ontvankelijk voor het goede van de naastenliefde, dus voor de dingen waaraan de dingen die
van de naastenliefde zijn, kunnen worden ingepast.
Dat vet betrekking heeft op de dingen die van het geloof zijn en goed op de dingen die van de
naastenliefde zijn, komt voort uit de gewoonte die overal in het Woord in acht wordt
genomen; wanneer immers een tweetal bijvoegingen op één zaak wordt toegepast, behelst
daar het ene de dingen die van het geloof zijn en het andere de dingen die van de
naastenliefde zijn en dit ter wille van het huwelijk van het ware en van het goede in de
afzonderlijke dingen van het Woord, nrs. 683, 793, 801, 2173, 2516, 2712, 4138, 5138.
Dat vet de dingen betekent die van het geloof zijn en goed de dingen die van de naastenliefde
zijn, blijkt ook aan de overeenkomstige plaatsen die voorafgaan met betrekking tot de koeien,
nrs. 5199, 5200.
De wetenschappelijke dingen waaraan de dingen kunnen worden ingepast die van het geloof
en van de naastenliefde zijn, zijn er zeer vele, zoals alle wetenschappelijke dingen van de
Kerk, die door Egypte in de goede zin worden aangeduid, nrs. 4749, 4844, 4964, 4965; dus
alle wetenschappelijke dingen die ware dingen zijn met betrekking tot overeenstemmingen, de
uitbeeldingen, aanduidende zaken, de invloeiing, de orde, het inzicht en de wijsheid,
aandoeningen, ja zelfs alle ware dingen van de innerlijke en de uiterlijke natuur, zowel de
zichtbare als de onzichtbare, omdat deze overeenstemmen met de geestelijke ware dingen.
5214. En ziet, zeven schrale aren; dat dit de wetenschappelijke dingen van geen nut betekent,
staat vast uit de betekenis van de aren, namelijk de wetenschappelijke dingen, nr. 5212; en uit
de betekenis van schraal, namelijk die van geen nut zijn; schraal wordt immers gezegd
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2221
tegenovergesteld aan vol en vol wordt gezegd van datgene waarin nut is of wat hetzelfde is,
waarin het goede is; al het goede immers is van het nut; daarom is schraal datgene wat van
geen nut is.
De wetenschappelijke dingen van geen nut zijn die welke geen ander doel hebben dan roem
en wellust; die doeleinden zijn van geen nut, omdat die de naaste niet baten.
5215. En verzengd van de oostenwind; dat dit betekent vol begeerten, staat vast uit de
betekenis van verzengd worden van de oostenwind, namelijk verteerd worden door het vuur
van de begeerten; de oostenwind immers en het oosten in de echte zin, is de liefde tot de Heer
en de liefde jegens de naaste, nrs. 101, 1250, 3249, 3708, 3762; vandaar zijn zij in de
tegenovergestelde zin de liefde van zich en de liefde van de wereld, dus de begerigheden en
de begeerten, want deze zijn van die liefden; met betrekking tot deze wordt gesproken van
vuur, om de oorzaak die in nr. 5071 is gehandeld; dus verzengd worden.
Er zijn immers twee oorsprongen van de warmte, zoals er eveneens twee oorsprongen van
licht zijn: de ene oorsprong van warmte is vanuit de zon van de wereld, de andere uit de Zon
van de hemel, die de Heer is; dat de zon van de wereld warmte uitgiet in haar wereld en in alle
dingen die daar zijn, is bekend; dat de zon van de hemel echter warmte in de algehele hemel
ingiet, is niet zo bekend, maar niettemin kan het bekend zijn indien men slechts nadenkt over
de warmte die innerlijk in de mens is en niets gemeen heeft met de warmte van de wereld, dat
wil zeggen, over de warmte die de levenswarmte wordt genoemd; daaruit kan men weten dat
deze warmte van een andere aard is dan de warmte van de wereld, namelijk dat de innerlijke
warmte levend is en de wereldse zonnewarmte niet levend en dat de innerlijke warmte omdat
die levend is, de innerlijke dingen van de mens ontsteekt, namelijk zijn wil en verstand en dat
zij het geeft aan hem om te verlangen en lief te hebben en ook aangedaan te worden; vandaar
eveneens zijn de verlangens, de liefden, de aandoeningen, geestelijke warmten en worden ook
zo genoemd; dat zij warmten zijn, blijkt ook duidelijk; vanuit de levende lichamen immers
ademt van alle kanten warmte uit, ook in de grootste koude; en eveneens wanneer de
verlangens en de aandoeningen, dat wil zeggen, de liefden groeien, wordt dan het lichaam in
dezelfde graad warm.
Het is deze warmte die in het Woord wordt verstaan onder hitte, vuur en vlam en het is in de
echte zin de hemelse en de geestelijke liefde, maar in de tegenovergestelde zin de lichamelijke
en de aardse liefde; daaruit kan vaststaan dat hier met verzengd van de oostenwind wordt
aangeduid: verteerd door het vuur van de begeerten en wanneer daarvan wordt gesproken met
betrekking tot de wetenschappelijke dingen, die de schrale aren zijn, dat wordt aangeduid, dat
zij vol begeerten zijn.
Dat met de oostenwind of de wind van het oosten de dingen worden aangeduid die van de
begeerten en daaruit van de fantasieën zijn, staat vast uit de plaatsen in het Woord, waar hij
wordt genoemd, bij David: ‘Hij deed de oostenwind voorttrekken in de hemelen en Hij bracht
de zuidenwind voort door Zijn kracht en Hij deed op hen neder regenen vlees zoals stof, zoals
zand der zee de gevleugelde vogel’, (Psalm 78:26,27); dat met het vlees dat die wind
aanvoerde de begeerten werden aangeduid en met de gevleugelde vogel de fantasie daaruit,
blijkt bij Mozes, (Numeri 11:31-35), dat de naam van die plaats waar de plaag van het volk
voorviel vanwege het eten van het vlees werd genoemd ‘de graven der begerigheid’, omdat
zij daar het volk begroeven; ‘hen die begerig waren geweest’.
Bij Ezechiël: ‘Ziet, zal de geplante wijnstok gedijen; zal hij niet, wanneer de oostelijke wind
hem zal hebben aangeroerd, al uitdrogende uitdrogen’, (Ezechiël 17:10); en bij dezelfde:
‘De wijnstok werd in toorn uitgerukt, hij werd ter aarde geworpen en de wind van het oosten
heeft zijn vrucht verdord; elke roede zijner sterkte, zij zijn afgebroken en zijn uitgedroogd; het
vuur heeft elkeen verteerd, een vuur immers is uitgegaan vanuit een roede zijner takken, het
heeft zijn vrucht verteerd, zodat in hem geen roede der sterkte is, een scepter om te heersen’,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2222
(Ezechiël 19:12,14); daar staat de oostelijke wind of de oostenwind voor de dingen die van de
begeerten zijn.
Bij Jesaja: ‘Hij heeft nagedacht over Zijn harde wind, en de dag des oostenwinds’, (Jesaja
27:8).
Bij Hosea: ‘De oostenwind zal komen, de wind van Jehovah, opstekende uit de woestijn en
zijn springader zal uitdrogen en zijn bron zal verdrogen; diezelve zal de schat van alle vat des
verlangens roven’, (Hosea 13:15); daar staat eveneens de wind van het oosten of de
oostenwind voor de dingen die van de begeerten zijn.
Evenzo bij Jeremia: ‘Zoals een oostelijke wind zal Ik hen verstrooien voor de vijand’,
(Jeremia 18:17).
Bij David: ‘Door de oostelijke wind zult Gij de schepen van Tharsis verbreken’, (Psalm 48:8).
Bij Jesaja: ‘Gij hebt Uw volk, het huis van Jakob, verlaten, omdat zij zijn vervuld met
oostenwind en de guichelaars [wichelaars] zijn Filistijnen’, (Jesaja 2:6).
Bij Hosea: ‘Efraïm is weidende de wind en hij achtervolgt de oostenwind elke dag
vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting’, (Hosea 12:2); de wind staat hier voor fantasieën
en de oostenwind voor de begeerten.
Iets eenders wordt ook in de innerlijke zin verstaan onder de oostelijke wind waardoor
‘sprinkhanen werden voortgebracht en waardoor de sprinkhanen in de zee werden
geworpen’, (Exodus 10:13,19) en eveneens waardoor ‘de wateren van de Schelfzee werden
verdeeld’, (Exodus 14:21).
5216. Uitspruitende na dezelve; dat dit betekent daarnaast verschijnend, staat vast uit de
betekenis van uitspruiten hier, namelijk verschijnen; en uit de betekenis van na deze, namelijk
daarnaast of in de grens, zoals werd aangeduid met de boze en de schrale koeien opklimmend
na de eerste, namelijk na de schone en vette koeien, nr. 5202; dat na deze is daarnaast, komt
omdat ‘na’ het opvolgende van de tijd is; en in de geestelijke wereld en dus in de geestelijke
zin, is er geen begrip van tijd, maar in plaats daarvan iets zodanigs van staat als daarmee
overeenstemt.
5217. En de schrale aren verslonden de zeven vette en volle aren; dat dit betekent dat de
goede wetenschappelijke dingen door de wetenschappelijke dingen van geen nut werden
verbannen, staat vast uit de betekenis van de schrale aren, namelijk de wetenschappelijke
dingen van geen nut, waarover nr. 5214; uit de betekenis van de vette en volle aren, namelijk
de wetenschappelijke dingen waaraan de dingen die van het geloof zijn en van de
naastenliefde, kunnen worden ingepast, nr. 5213, dus de goede wetenschappelijke dingen; en
uit de betekenis van verslinden, namelijk verbannen, eender als eten, zoals van de koeien
wordt gezegd in nr. 5206.
Dat de goede wetenschappelijke dingen worden verbannen door de wetenschappelijke dingen
van geen nut, of de ware dingen door de valse dingen, zie nr. 5207.
Zo is het dus ook in de geestelijke wereld gesteld, waar de valse dingen zijn, daar kunnen de
ware dingen niet blijven bestaan en omgekeerd, waar de ware dingen zijn, daar kunnen de
valse dingen niet blijven bestaan, want het ene verbant het andere; zij zijn immers
tegenovergestelden.
De oorzaak hiervan is deze dat de valse dingen vanuit de hel zijn en de ware dingen vanuit de
hemel zijn.
Het schijnt soms alsof de valse dingen en de ware dingen in één onderwerp zijn, maar het zijn
niet valse dingen die daar aan de ware dingen zijn tegenovergesteld, maar het zijn die welke
daaraan worden vergezelschapt door aanhechting; iets waar ware dingen en tevens valse
dingen, die tegenovergestelden zijn, blijven bestaan, wordt lauw genoemd en iets waarin valse
dingen en ware dingen zijn vermengd, wordt profaan genoemd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2223
5218. En Farao ontwaakte; dat dit de algemene staat van verlichting betekent, staat vast uit
wat eerder in nr. 5208 is ontvouwd, waar dezelfde woorden staan.
5219. En ziet, een droom; dat dit betekent in dat duistere, staat vast uit de betekenis van de
droom, namelijk de duistere staat, waarover de nrs. 1838, 2514, 2528, 5210.
Er wordt gezegd het duistere, omdat de ware dingen waren verbannen; waar immers de ware
dingen niet zijn daar is het duister, immers, het licht van de hemel vloeit alleen in de ware
dingen in, want het licht van de hemel is het Goddelijk Ware uit de Heer; vandaar zijn de
ware dingen bij engelen en geesten en eveneens bij de mensen, lichten die hulp aanbrengen,
maar zij hebben hun licht uit het Goddelijk Ware door het goede in de ware dingen; indien
immers de ware dingen niet vanuit het goede zijn, dat wil zeggen, indien de ware dingen het
goede niet in zich hebben, kunnen zij niet enig licht opnemen uit het Goddelijke; door het
goede nemen zij het op; het goede immers is zoals een vuur of een vlam en de ware dingen
zijn zoals de lichten daaruit.
Ook de ware dingen zonder het goede geven in het andere leven licht, maar zij geven licht
met een winterlicht en dit licht wordt dikke duisternis bij het licht van de hemel.
Hieruit kan vaststaan wat hier onder het duistere wordt verstaan, namelijk de staat van het
natuurlijke wanneer de goede wetenschappelijke dingen door de wetenschappelijke dingen
van geen nut zijn verbannen; het is zo’n duisternis dat op algemene wijze verlicht kan
worden, nrs. 5208, 5218; maar het duistere vanuit valse dingen kan dit geenszins, de valse
dingen immers zijn evenzovele duisternissen, die het licht van de hemel uitblussen en vandaar
een duisternis maken die niet verlicht kan worden vooraleer de valse dingen zijn verwijderd.
5220. vers 8. En het geschiedde in de morgenstond, zijn geest was beroerd, en hij zond en hij
riep al de magiërs van Egypte, en al zijn wijzen; en Farao vertelde hun zijn droom, en
niemand die deze dingen uitlegde aan Farao.
En het geschiedde in de morgenstond, betekent in die nieuwe staat; zijn geest was beroerd,
betekent de verwarring; en hij zond en hij riep al de magiërs van Egypte en al zijn wijzen,
betekent bij het raadplegen van de innerlijke en verder ook van de uiterlijke
wetenschappelijke dingen; en Farao vertelde hun de droom, betekent over de toekomstige
dingen; en niemand die deze dingen uitlegde aan Farao, betekent dat men niet wist wat
gebeuren zou.
5221. En het geschiedde in de morgenstond; dat dit betekent in de nieuwe staat, staat vast uit
de betekenis van het geschiedde of het was, het nieuwe insluitend, nrs. 4979, 4987; en uit de
betekenis van de morgenstond of de morgen, namelijk de staat van verlichting, nrs. 3458,
3723; deze staat is die nieuwe die bedoeld wordt, nr. 5218; hier wordt over die staat en het
hoedanige ervan gehandeld, namelijk dat daarin een verwarring was met als oorzaak het
duistere over de dingen die zouden gebeuren; maar over het hoedanige van die staat kan
nauwelijks iemand iets weten, tenzij hij in de geestelijke sfeer is en dan tevens in de
opmerkzaamheid voor de dingen die van binnen gaande zijn; anders kan hij zelfs niet weten
wat het is op algemene wijze verlicht te worden en op bijzondere wijze verlicht te worden en
zelfs niet wat het is verlicht te worden, te minder dat er in een algemene staat aanvankelijk
verwarring is en dat er niet eerder kalmte is dan wanneer de ware dingen vanuit het goede zijn
neergelegd in hun orde.
Hoe het hiermee gesteld is wordt helder doorvat door de engelen en ook de goede geesten,
omdat dezen in de geestelijke sfeer zijn; in zulke dingen wijs zijn en zulke dingen denken is
voor hen een verrukking, maar voor de mens die in de natuurlijke sfeer is en te meer voor
degene die in de zinlijke sfeer is en nog meer voor hem die in een grof-zinlijke sfeer is
vanwege de lichamelijke en de aardse dingen, zijn zulke dingen vervelend.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2224
5222. Zijn geest was beroerd; dat dit de verwarring betekent, staat vast uit de betekenis van in
de geest beroerd worden, namelijk verward worden.
Onder de geest wordt hier zoals eveneens soms elders in het Woord, de innerlijke aandoening
en het denken verstaan, welke eveneens van de geest van de mens zijn.
De Ouden noemden die dingen de geest, maar onder de geest in het bijzonder verstonden zij
de innerlijke mens die na de dood van het lichaam zal leven; maar heden ten dage wordt onder
de geest waar daarvan in zo’n zin wordt gelezen, alleen het denkvermogen verstaan en dit
zonder een ander subject dan het lichaam waarin het moet zijn; de oorzaak hiervan is dat men
niet langer gelooft dat de innerlijke mens de mens zelf is, maar dat de innerlijke mens, die
gewoonlijk de ziel of de geest wordt genoemd, slecht een gedachte is zonder een daaraan
aangepast subject en dus dat hij, omdat de gedachte zonder subject is waarin zij is, na de dood
van het lichaam zal worden verstrooid zoals iets etherisch of vlammends.
Iets zodanigs wordt heden ten dage onder de geest verstaan, zoals wanneer wordt gezegd:
beroerd worden in de geest, bedroefd worden in de geest, verblijd worden in de geest, juichen
in de geest, terwijl het toch de innerlijke mens zelf is die geest wordt genoemd, die beroerd,
bedroefd, verblijd wordt en juicht, en deze is de mens in een geheel en al menselijke vorm,
maar onzichtbaar voor de ogen van het lichaam en bij deze innerlijke mens is het denken.
5223. En hij zond en hij riep al de magiërs van Egypte en al deszelfs wijzen; dat dit betekent
bij het raadplegen van de innerlijke en verder van de uiterlijke wetenschappelijke dingen,
staat vast uit de betekenis van de magiërs, namelijk in de goede zin de innerlijke
wetenschappelijke dingen, waarover hierna; en uit de betekenis van de wijzen, namelijk de
uiterlijke wetenschappelijke dingen, waarover eveneens hierna.
Dat met de magiërs en de wijzen van Egypte de wetenschappelijke dingen worden aangeduid,
komt omdat Egypte onder die koninkrijken is geweest waar de uitbeeldende Oude Kerk was,
nrs. 1238, 2385; maar in Egypte werden voornamelijk de wetenschappelijke dingen van die
Kerk beoefend die betrekking hadden op de overeenstemmingen, op de uitbeeldende en
aanduidende dingen, waardoor met die wetenschappelijke dingen zaken werden ontvouwd
die geschreven waren in de boeken van de Kerk en die in hun heilige eredienst werden
gedaan, nrs. 4749, 4964, 4966; vandaar bleef het gehandhaafd dat met Egypte in het algemeen
de wetenschappelijke dingen werden aangeduid, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462 en eveneens met
Farao, de koning van Egypte.
De voorgangers bij hen, die in deze wetenschappelijke dingen bedreven waren en ze
onderwezen, werden magiërs en wijzen genoemd; diegenen die in de mystieke
wetenschappelijke dingen bedreven waren, werden magiërs genoemd, diegenen die in de nietmystieke
dingen bedreven waren, wijzen, dus zij die in de innerlijke wetenschappelijke
dingen bedreven waren, magiërs en zij die het in de uiterlijke wetenschappelijke dingen
waren, wijzen.
Vandaar komt het dat met hen zulke dingen in het Woord worden aangeduid.
Maar nadat zij de innerlijke wetenschappelijke dingen van de Kerk begonnen te misbruiken
en die in magische dingen verdraaiden, begon men met Egypte eveneens het
wetenschappelijke aan te duiden dat verdraait en evenzo met de magiërs en de wijzen.
De magiërs van die tijd kenden zulke dingen die van de geestelijke wereld zijn; zij leerden die
vanuit de overeenstemmingen en de uitbeeldende dingen van de Kerk; daarom hadden ook
velen van hen gemeenschap met de geesten en daaruit leerden zij bedrieglijke kunsten,
waardoor zij magische wonderen deden; maar zij die wijzen werden genoemd, bekommerden
zich niet om zulke dingen, maar losten raadselachtige dingen op en leerden de oorzaken van
de natuurlijke dingen; daarin bestond voornamelijk de wijsheid van die tijd en het vermogen
om zulke dingen in praktijk te brengen, werd wijsheid genoemd, zoals kan vaststaan uit wat
over Salomo wordt vermeld in het eerste Boek der Koningen: ‘De wijsheid van Salomo was
vermenigvuldigd boven de wijsheid van alle zonen van het oosten en boven alle wijsheid der
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2225
Egyptenaren, dermate dat hij wijzer was dan alle mensen, dan Ethan, de Ezrahiet en Heman
en Kalkol en Darda, de zonen van Mahol; hij sprak drie duizend spreuken en zijn lied was vijf
en duizend.
Bovendien sprak hij over de houten, van de cederbomen die in de Libanon zijn, tot aan de
hysop toe die uit de wand uitgaat; hij sprak ook van het beest en van de vogel en van het
kruipende dier en van de vissen.
Derhalve kwamen er uit alle volken om te horen de wijsheid van Salomo, van met alle
koningen der aarde, die van zijn wijsheid hadden gehoord’, (1 Koningen 4:30-34); en uit wat
over de koningin van Scheba wordt vermeld in hetzelfde boek, ‘dat zij kwam om hem met
raadselen te verzoeken en Salomo gaf haar al haar woorden te kennen; geen woord was er
verborgen voor de koning dat hij haar niet kon te kennen geven’, (1 Koningen 10:1 e.v.).
Daaruit blijkt wat in die tijd wijsheid werd genoemd en wie niet alleen in Egypte, maar ook
elders, zoals in Syrië, Arabië, Babel, wijzen werden genoemd; maar in de innerlijke zin wordt
met de Egyptische wijsheid, niets anders aangeduid dan de wetenschap van de natuurlijke
dingen en met de magie de wetenschap van de geestelijke dingen; dus met de wijzen de
uiterlijke wetenschappelijke dingen en met de magiërs de innerlijke wetenschappelijke dingen
en met Egypte de wetenschap in het algemeen, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, 4749, 4964,
4966.
Onder Egypte en de wijzen daar werd niet iets anders verstaan bij Jesaja: ‘Dwazen zijn de
vorsten van Zoan, de raad der wijze raadgevers van Farao is afgestompt; hoe wordt tot
Farao gezegd: Ik ben de zoon der wijzen, de zoon der koningen der oudheid; waar zijn nu uw
wijzen’, (Jesaja 19:11,12).
Dat diegenen magiërs werden genoemd die in de wetenschap van de geestelijke dingen waren
en vandaar eveneens in onthullingen staat vast uit de magiërs die uit de oostelijke streken naar
Jeruzalem kwamen en vroegen waar de geboren Koning der Joden was en zeiden dat zij Zijn
ster hadden gezien in het oosten en dat zij waren gekomen om Hem te aanbidden, (Mattheüs
2:1,2); en eveneens staat het vast uit Daniël, die de vorst der magiërs wordt genoemd, (Daniël
4:9), en elders: ‘De koningin zei tot de koning Belsazar: Er is een man in uw koninkrijk, in
wie de geest der heilige goden is en in de dagen uws vaders is licht en inzicht en wijsheid,
zoals de wijsheid der goden, in hem gevonden; derhalve stelde hem de koning Nebukadnezar,
uw vader, tot vorst der magiërs, der waarzeggers, der Chaldeeën, der beslissers’, (Daniël
5:11) en verder: ‘Er werd uit allen niet gevonden zoals Daniël, Hananja, Misaël en Azarja,
want toen zij stonden voor de koning, in elk woord van wijsheid van inzicht dat de koning hun
afvroeg, bevond hij hen tienmaal boven al de magiërs, de waarzeggers, die in zijn koninkrijk
waren’, (Daniël 1:19,20).
Dat onder magiërs in de tegenovergestelde zin diegenen worden verstaan die de geestelijke
dingen hebben verdraaid en vandaar magische dingen hebben beoefend, is bekend, zoals
degenen die vermeld worden in, (Exodus 7:9-12; 8:3,15; 9:11); magie immers was niets
anders dan een verdraaiing en een verdraaide aanhechting van zulke dingen die van de orde in
de geestelijke wereld zijn; daaruit daalde de magie neer; maar die magie wordt heden ten dage
natuurlijk genoemd en wel met als oorzaak dat niet langer iets boven of buiten de natuur
wordt erkend; het geestelijke, tenzij daaronder het innerlijk natuurlijke wordt verstaan, wordt
ontkend.
5224. En Farao vertelde hun de droom; dat dit betekent ten aanzien van de toekomstige
dingen, staat vast uit de betekenis van de droom, namelijk het vooruitzien, de voorzegging, de
afloop, nrs. 5091, 5092, 5104; dus de toekomstige dingen; hoe het hiermee in de innerlijke zin
is gesteld, staat vast uit de reeks van de dingen; er wordt in dit vers gehandeld over de nieuwe
staat van het natuurlijke, wanneer het in het duistere is met als oorzaak van de daaruit
verbannen ware dingen en dat dan daar verwarring heerst bij het raadplegen van de
wetenschappelijke dingen over de toekomstige zaken; wanneer immers een zodanig duistere
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2226
optreedt, dan komt terstond de gedachte op wat er gebeuren zal; omdat dit het algemene is in
elke zodanige staat, wanneer de mens wordt wederverwekt, wordt hier daarom in de innerlijke
zin die staat beschreven.
Maar zulke staten zijn heden ten dage onbekend, zowel omdat weinigen worden
wederverwekt als omdat zij die wel worden wederverwekt over zulke dingen niet nadenken.
Om de dingen die innerlijk bij de mens worden volvoerd, bekommert zich de mens heden ten
dage niet, omdat de uiterlijke dingen het geheel in beslag nemen en voor degene bij wie de
uiterlijke dingen het geheel in beslag nemen, dat wil zeggen, waar de uiterlijke dingen de
einddoelen van het leven zijn, zijn de innerlijke dingen van geen waarde.
Ten aanzien van dit duistere zouden zij zeggen: ‘Wat gaat mij dat aan, daar er niets van gewin
uit voortvloeit, noch iets van eer; waarom zou men denken over de staat van de ziel of over de
staat van de innerlijke mens, of deze in het duistere is wanneer de ware dingen verbannen
zijn, dan wel in helderheid wanneer de ware dingen daarin zijn neergelegd; waartoe dient het
dit te weten; of er een of andere innerlijke mens is en of er voor de ziel een andere staat is dan
die van het lichaam, daarover ben ik in twijfel, ja zelfs daarover of er enige ziel is die na de
dood leeft; wie is er uit de doden weergekeerd en heeft het te kennen gegeven?’
Zo spreekt heden ten dage de mens van de Kerk bij zichzelf en zo denkt hij wanneer hij iets
hoort of leest over de staat van de innerlijke mens.
Daaruit blijkt vanwaar het komt dat de dingen die van binnen bij de mens worden volvoerd,
heden ten dage in verborgenheid liggen en totaal niet worden geweten.
Zo’n duisternis van het verstand is er nooit bij de Ouden geweest; hun wijsheid bestond daarin
de innerlijke dingen aan te kweken en zo het ene en het andere vermogen, zowel het
verstandelijke als het wilsvermogen te vervolmaken en daardoor voor hun ziel voorziening te
treffen.
Dat de Ouden aan zulke dingen hun zorg gaven, blijkt duidelijk uit hun geschriften die ook
heden nog voorhanden zijn en eveneens uit het verlangen van allen om Salomo te horen, want
‘derhalve kwamen zij uit alle volken om de wijsheid van Salomo te horen, van met alle
koningen der aarde die van zijn wijsheid hadden gehoord’, (1 Koningen 4:34) en daarom
kwam de koningin van Scheba en vanuit de gezegendheid waarin zij kwam vanwege de
wijsheid van Salomo, zei zij: ‘Gezegend zijn uw mannen, gezegend deze uw knechten, die
gedurig voor u staan en uw wijsheid horen’, (1 Koningen 10:8); wie zou zich heden ten dage
vanwege dit gezegend noemen?
5225. En niemand die deze dingen uitlegde aan Farao; dat dit betekent dat men niet wist wat
gebeuren zou, staat vast uit de betekenis van uitleggen, namelijk weten wat gebeuren zou, nr.
5141; vandaar is niemand die uitlegde, niet weten; niemand immers is in de innerlijke zin de
ontkenning van iets, dus niet, want de idee van de persoon wordt in de innerlijke zin verkeerd
in de idee van een ding, zoals het idee van een man, echtgenoot, vrouw, echtgenote, zoon,
dochter, knaap, maagd, in de idee van het ware of van het goede en zoals eerder in nr. 5223 de
idee van de magiër en van de wijze in de idee van de innerlijke en uiterlijke
wetenschappelijke dingen.
De oorzaak hiervan is deze dat in de geestelijke wereld of in de hemel niet personen maar
dingen onder de beschouwing komen; personen immers begrenzen de idee en concentreren
haar op iets dat eindig is, terwijl dingen haar niet begrenzen en niet concentreren, maar haar
uitbreiden tot het Oneindige en dus tot de Heer.
Vandaar eveneens komt het dat men nooit enig persoon die in het Woord met name wordt
genoemd, in de hemel doorvat, maar in plaats ervan de zaak die door die persoon wordt
uitgebeeld, dus ook niet enig volk of enige natie, maar het hoedanige ervan; ja zelfs weet men
in de hemel ook in het geheel niet enig historische van het Woord over een persoon, een natie
en een volk, en dus weet men ook niet wie Abraham is, wie Izaäk en Jakob, wat het
Israëlitische volk en welke de Joodse natie, maar men doorvat daar wat Abraham, wat Izaäk,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2227
wat Jakob, wat het Israëlitische volk, wat de Joodse natie uitbeeldt; evenzo in de overige
dingen; vandaar is de spraak van de engelen onbegrensd en eveneens naar verhouding
universeel.
5226. vers 9-13. En de vorst der schenkers sprak met Farao, zeggende: Ik gedenk heden aan
mijn zonden.
Farao was ontstoken over zijn knechten en hij gaf mij in bewaring ten huize van de vorst der
trawanten, mij en de vorst der bakkers.
En wij droomden een droom in één nacht, ik en hij, eenieder naar de uitlegging van zijn
droom droomden wij.
En daar was met ons een Hebreeuwse knaap, een knecht van de vorst der trawanten; en wij
vertelden hem en hij legde ons onze dromen uit, eenieder naar zijn droom legde hij uit.
En het geschiedde, gelijk hij ons uitlegde, aldus was het; mij heeft hij teruggebracht op mijn
post en hem heeft hij gehangen.
En de vorst der schenkers sprak met Farao, betekent het denken vanuit het aan het
verstandelijke deel onderworpen zinlijke; zeggende, betekent de doorvatting daaruit; ik
gedenk heden aan mijn zonden, betekent over de staat van de ontbinding; Farao was ontstoken
over zijn knechten, betekent toen het natuurlijke zich afwendde; en hij gaf mij in bewaring ten
huize van de vorst der trawanten, betekent de verwerping van de zijde van de dingen die de
primaire voor de uitlegging zijn; mij en de vorst der bakkers, betekent het ene en het andere
zinlijke; en wij droomden een droom in één nacht, betekent wat werd vooruitgezien in het
duistere; ik en hij, betekent over het ene en het andere zinlijke; eenieder naar de uitlegging
van zijn droom droomden wij, betekent wat met het ene en het andere zou gebeuren; en daar
was met ons een Hebreeuwse knaap, betekent met als oorzaak van de verzoeking het
schuldeloze van de Kerk daarheen was verworpen; een knecht van de vorst der trawanten,
betekent waarin het ware was dat voornamelijk tot de uitlegging van dienst zou zijn; en wij
vertelden hem, betekent dat daaruit de doorvatting was; en hij legde ons onze dromen uit,
betekent wat er gelegen was in de dingen die in het duistere waren vooruitgezien; eenieder
naar zijn droom legde hij uit, betekent vanuit het ware; en het geschiedde, gelijk hij ons
uitlegde, aldus was het, betekent dat het zo gebeurde; mij heeft hij teruggebracht op mijn post,
betekent dat het zinlijke van het verstandelijke deel werd aanvaard; en hem heeft hij
gehangen, betekent dat het zinlijke van het wilsdeel werd verworpen.
5227. En de vorst der schenkers sprak met Farao; dat dit het denken vanuit het aan het
verstandelijke deel onderworpen zinlijke betekent, staat vast uit de betekenis van spreken,
namelijk denken, nrs. 2271, 2287, 2619; en uit de uitbeelding van de vorst der schenkers,
namelijk het aan het verstandelijke deel onderworpen zinlijke, waarover de nrs. 5077, 5082;
wat het denken vanuit het zinlijke is, zie nr. 5141.
5228. Zeggende; dat dit het doorvatten daaruit betekent, staat vast uit de betekenis van
zeggen, te weten doorvatten, waarover de nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080,
2619, 2862, 3509. 3395.
Wat de doorvatting daaruit is of de doorvatting vanuit het denken, kan niet bevattelijk worden
ontvouwd, omdat het heden ten dage volslagen onbekend is wat geestelijke doorvatting is en
dat wat onbekend is, treedt de zin niet binnen, hoezeer het ook beschreven wordt; de
doorvatting immers is niets anders dan de spraak of het denken van de engelen die bij de mens
zijn; wanneer die spraak of dat denken invloeit, wordt die de doorvatting dat het zo is of dat
het zo niet is, maar bij geen anderen dan bij hen die in het goede van de liefde en van de
naastenliefde zijn, want zij vloeit door het goede in; bij hen brengt die doorvatting gedachten
voort, want het waarneming is voor hen het algemene van het denken; maar doorvatting
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2228
vanuit het denken bestaat niet daadwerkelijk, maar schijnbaar; over deze verborgenheid kan
echter niet meer worden gezegd, omdat het, zoals gezegd, heden ten dage onbekend is wat de
doorvatting is.
5229. Ik gedenk heden mijn zonden; dat dit betekent over de staat van de ontbinding, staat
vast uit de betekenis van de zonden, namelijk de dingen die van de omgekeerde orde zijn, nr.
5076; en uit de betekenis van gedenken, namelijk de verbinding, nr. 5169; zo is dus ‘aan de
zonden gedenken’ verbonden worden met de dingen die van de omgekeerde orde zijn en dus
ontbonden worden van het natuurlijke dat door Farao wordt uitgebeeld; wat immers wordt
verbonden met de dingen die in de omgekeerde orde zijn, wordt ontbonden van de dingen die
in de orde zijn.
Dat gedenken de verbinding is, komt omdat het gedenken aan iemand in het andere leven,
verbindt, zodra immers een geest een ander gedenkt, vertoont zich deze aanwezig en eveneens
zodanig aanwezig dat zij met elkaar spreken.
Vandaar komt het dat engelen en geesten allen die zij gekend en van wie zij gehoord hebben,
kunnen treffen, hen aanwezig zien en met hen spreken, wanneer de Heer het toestaat dat zij
hun gedenken, nr. 1114.
5230. Farao was ontstoken over zijn knechten; dat dit betekent toen het natuurlijke zich
afwendde, staat vast uit wat eerder in de nrs. 5080, 5081 is ontvouwd, waar eendere woorden
staan.
5231. En hij gaf mij in bewaring ten huize van de vorst der trawanten; dat dit de verwerping
betekent van de zijde van de dingen die de primaire voor de uitlegging zijn, staat ook vast uit
wat eerder in de nrs. 5083, 5084 is ontvouwd; daar staan
eendere woorden
5232. Mij en de vorst der bakkers; dat dit het ene en het andere zinlijke betekent, staat vast uit
de uitbeelding van de vorst der schenkers, die hier onder ‘mij’ wordt verstaan, namelijk het
aan het verstandelijk deel onderworpen zinlijke in het algemeen, nrs. 5077, 5082; en uit de
uitbeelding van de vorst der bakkers, namelijk het aan het wilsdeel onderworpen zinlijke in
het algemeen, nrs. 5078, 5082; zo wordt met ‘mij en de vorst der bakkers’ het ene en het
andere zinlijke aangeduid; er wordt gezegd het ene en het andere zinlijke, omdat er in de mens
een tweetal vermogens is die zijn leven uitmaken, namelijk de wil en het verstand, waarop
alle en de afzonderlijke dingen die in de mens zijn betrekking hebben.
Dat er een tweetal vermogens in de mens zijn die zijn leven uitmaken, komt omdat er twee
dingen zijn die het leven in de hemel maken, namelijk het goede en het ware; het goede heeft
betrekking op de wil, het ware op het verstand; daaruit blijkt dat er twee dingen zijn die de
mens geestelijk en hem als gevolg ervan gezegend in het andere leven maken, namelijk de
naastenliefde en het geloof; de naastenliefde immers is het goede en het geloof is het ware; en
de naastenliefde heeft betrekking op de wil en het geloof op het verstand.
Op die beide, namelijk op het goede en op het ware, hebben ook alle en de afzonderlijke
dingen in de natuur betrekking; daaruit ontstaan zij en daaruit blijven zij bestaan.
Dat zij op die beide betrekking hebben, blijkt duidelijk uit de warmte en het licht; de warmte
heeft betrekking op het goede en het licht op het ware; daarom is ook de geestelijke warmte
het goede van de liefde en het geestelijk licht het ware van het geloof.
Daar alle en de afzonderlijke dingen in de gehele natuur op die beide, namelijk op het goede
en het ware, betrekking hebben en het goede wordt uitgebeeld in de warmte en het geloof in
het licht, kan eenieder oordelen hoedanig de mens is vanuit het geloof-alleen zonder
naastenliefde, of wat hetzelfde is, vanuit het alleen verstaan van het ware zonder het goede te
willen; is hij niet gelijk aan de staat van de winter, wanneer het licht blinkt, maar toch alle en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2229
de afzonderlijke dingen zijn verstard, omdat zij zonder warmte zijn; zodanig is de staat van de
mens die in het geloof-alleen is en niet in het goede van de liefde; zo iemand is in ijskoude en
in duisternis: in ijskoude omdat hij tegen het goede is en in duisternis omdat hij daarom tegen
het ware is; wie immers tegen het goede is, is eveneens tegen het ware, hoezeer het hem ook
mag toeschijnen dat hij het niet is, want het ene trekt het andere naar zijn zijde over; zodanig
wordt zijn staat na de dood.
5233. En wij droomden een droom in één nacht; dat dit betekent dat wat werd vooruitgezien
in het duistere, staat vast uit de betekenis van de droom, namelijk dat wat is vooruitgezien,
nrs. 3698, 5091; en uit de betekenis van de nacht, namelijk de staat van schaduw, nr. 1712,
dus het duistere.
5234. Ik en hij dat dit betekent over het ene en het andere zinlijke, staat vast uit de uitbeelding
van de schenker, die hier ‘ik’ is, namelijk het ene zinlijke en uit de uitbeelding van de bakker,
die hier ‘hij’ is, namelijk het andere zinlijke, nr. 5232.
5235. Eenieder naar de uitlegging van zijn droom droomden wij; dat dit betekent wat met het
ene en het andere zou gebeuren, staat vast uit de betekenis van de uitlegging, namelijk wat het
in zich zou hebben en wat plaats zou vinden, waarover de nrs. 5093, 5105, 5107, 5141; dus
wat er gebeuren zou, namelijk vanuit datgene wat voorzien was, wat wordt aangeduid met de
droom.
5236. En daar was met ons een Hebreeuwse knaap; dat dit betekent dat met als oorzaak de
verzoeking het schuldeloze van de Kerk daarheen was verworpen, staat vast uit de betekenis
van de knaap, namelijk het schuldeloze, waarover hierna; en uit de betekenis van de
Hebreeuwse, namelijk diegene die van de Kerk is, nr. 5136; dus dat wat van de Kerk is; dat
het met als oorzaak van de verzoeking daarheen verworpen was, wordt daarmee aangeduid
dat hij daar was, namelijk in de bewaring, want door de bewaring waarin Jozef was gezonden,
wordt de staat van de verzoeking aangeduid, nrs. 5036, 5037, 5039, 5044, 5045, over welke
staat in de hoofdstukken 39 en 40 is gehandeld.
Dat de knaap het schuldeloze betekent, komt omdat het kleine kind in de innerlijke zin het
onschuldige is; in het Woord immers wordt melding gemaakt van de zuigeling, het kleine
kind, de knaap en met hen worden de drie graden van de onschuld aangeduid: de eerste graad
met de zuigeling, de tweede met het kleine kind en de derde met de knaap; maar omdat bij de
knaap de onschuld begint te worden afgelegd, wordt met de knaap daarom dat onschuldige
aangeduid dat het schuldeloze wordt genoemd.
Omdat met hen de drie graden van de onschuld wordt aangeduid, worden met deze ook de
drie graden van de liefde en van de naastenliefde aangeduid; de oorzaak hiervan is dat de
hemelse en de geestelijke liefde - dat wil zeggen, de liefde tot de Heer en de liefde jegens de
naaste – niet kunnen bestaan dan alleen in de onschuld; maar men moet weten dat de onschuld
van zuigelingen, van kleine kinderen en van knapen slechts uiterlijk is en dat er bij de mens
geen innerlijke onschuld is, dan nadat hij opnieuw is geboren, dat wil zeggen, opnieuw als het
ware een zuigeling, een klein kind en een knaap is geworden.
Deze staten zijn het die met hen in het Woord worden aangeduid, want in de innerlijke zin
van het Woord wordt niets anders dan het geestelijke verstaan, dus de geestelijke geboorte,
die ook de wedergeboorte en ook de wederverwekking wordt genoemd.
Dat het onschuldige dat het schuldeloze wordt genoemd, met de knaap wordt aangeduid, staat
vast bij Lukas: ‘Jezus zei: Wie het koninkrijk Gods niet ontvangt als een knaap, zal in hetzelve
niet ingaan’, (Lukas 18:17); het koninkrijk Gods ontvangen als een knaap is de naastenliefde
in het geloof ontvangen vanuit de onschuld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2230
Bij Markus: ‘Jezus nam een knaap, stelde hem in het midden van hen en Hij nam hem in Zijn
armen op; Hij zei tot hen: Wie een van zulke knapen opneemt in Mijn naam, die neemt Mij
op’, (Markus 9:36,37; Lukas: 9:47,48); met de knaap werd hier de onschuld uitgebeeld; wie
deze opneemt, neemt de Heer op, omdat Hij het is vanuit Wie het al van de onschuld is; dat
een knaap opnemen in de naam van de Heer niet wil zeggen een knaap opnemen, kan eenieder
zien, dus dat het hemelse daardoor werd uitgebeeld.
Bij Mattheüs: ‘De knapen riepen in de tempel: Hosanna, de zoon van David; zij waren
verontwaardigd en daarom zei Jezus tot hen: Hebt gij niet gelezen dat Gij vanuit de mond der
kleine kinderen en der zuigelingen de lof hebt vervolmaakt’, (Mattheüs 21:15,16; Psalm 8:3).
Dat de knapen Hosanna de Zoon van David riepen, was opdat zou worden uitgebeeld dat de
onschuld alleen de Heer erkent en opneemt, dat wil zeggen, diegenen die onschuld hebben.
Daarmee ‘dat Gij vanuit de mond der kleine kinderen en de zuigelingen de lof hebt
vervolmaakt’, wordt aangeduid dat de lof langs geen andere weg tot de Heer kan komen dan
door de onschuld; door deze alleen vindt alle vergemeenschapping en alle invloeiing plaats en
dus de nadering..
Vandaar komt het dat de Heer zegt, bij dezelfde: ‘Indien gij u niet bekeert en wordt zoals de
knapen, zo zult gij het koninkrijk der hemelen niet ingaan’, (Mattheüs 18:3).
Ook in deze volgende plaatsen wordt met de knaap de onschuld aangeduid; bij Zacharia:
‘De straten der stad zullen vervuld worden met knapen en meisjes, spelend in haar straten’,
(Zacharia 8:5); daar wordt gehandeld over het Nieuwe Jeruzalem of over het rijk van de Heer.
Bij David: ‘Looft Jehovah, gij jongelingen en ook maagden, gij ouden met de knapen’, (Psalm
148:12).
Bij dezelfde: ‘Jehovah vernieuwt vanuit de kuil uw leven, Hij verzadigt uw mond met het
goede, opdat gij uw knapenjaren vernieuwt zoals de arend’, (Psalm 103:4,5).
Bij Joël: ‘Zij hebben het lot over Mijn volk geworpen, omdat zij de knaap hebben gegeven
voor een hoer en het meisje hebben verkocht voor wijn, die zij dronken’, (Joël 3:3).
Bij Jeremia: ‘Ik zal door u verstrooien de man en de vrouw en Ik zal door u verstrooien de
oude en de knaap en Ik zal door u verstrooien de jongeling en de maagd’, (Jeremia 51:22).
Bij Jesaja: ‘Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven op Wiens schouders is het
vorstendom; en Zijn Naam zal genoemd worden Wonderlijk, Raad, God, Held, Vader der
eeuwigheid, Vorst des vredes’, (Jesaja 9:5).
5237. Een knecht van de vorst der trawanten; dat dit betekent waarin het ware was dat
voornamelijk tot de uitlegging van dienst zou zijn, staat vast uit de benaming knecht, dat
betrekking heeft op het ware, nrs. 2567, 3409; en uit de betekenis van de vorst der trawanten,
namelijk de primaire dingen tot de uitlegging, waarover de nrs. 4790, 4966, 5084; en omdat
het ware van dienst is tot de uitlegging, namelijk van het Woord, wordt hier met een knecht
van de vorst der trawanten het ware aangeduid dat van dienst is.
5238. En wij vertelden hem; dat dit betekent dat daaruit de doorvatting was, staat vast uit de
betekenis van vertellen, namelijk doorvatten, nr. 3209.
5239. En hij legde ons onze dromen uit; dat dit betekent wat er gelegen was in de dingen die
in het duistere waren vooruitgezien, staat vast uit de betekenis van uitleggen, namelijk wat
daarin gelegen is, waarover de nrs. 5093, 5105, 5107; en uit de betekenis van de dromen,
namelijk de in het duister vooruit geziene dingen, nr. 5233.
5240. Eenieder naar zijn droom legde hij uit; dat dit betekent vanuit het ware; en het
geschiedde, gelijk hij ons uitlegde, aldus was het; dat dit betekent dat het zo gebeurde, kan
hieruit vaststaan, dat met die woorden de uitslag van de zaak wordt aangeduid, die vanuit het
ware zodanig was als hij had voorzegd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2231
5241. Mij heeft hij teruggebracht op mijn post; dat dit betekent dat het zinlijke van het
verstandelijke deel werd aanvaard, staat vast uit de betekenis van de schenker, die hier onder
‘mij’ wordt verstaan, namelijk het zinlijke van het verstandelijke deel, waarover eerder; en uit
de betekenis van op de post terugbrengen, namelijk in orde brengen en onderordenen, nrs.
5125, 5165 en dus eveneens aanvaarden.
5242. En hem heeft hij gehangen; dat dit betekent dat het zinlijke van het wilsdeel werd
verworpen, staat vast uit de betekenis van de bakker, die hier onder ‘hem’ wordt verstaan,
namelijk het zinlijke van het wilsdeel, waarover eerder; en uit de betekenis van ophangen,
namelijk verwerpen, nrs. 5156, 5167.
Het is niet nodig deze dingen verder te ontvouwen; het zijn immers zulke dingen die opnieuw
werden gezegd ter wille van de reeks.
5243. vers 14. En Farao zond, en hij riep Jozef, en zij deden hem haasten uit de kuil, en hij
schoor zich, en hij veranderde zijn klederen, en hij kwam tot Farao.
En Farao zond, betekent het overhellen van het nieuwe natuurlijke; en hij riep Jozef; betekent
om het hemelse van het geestelijke op te nemen; en zij deden hem haasten uit de kuil,
betekent de haastige verwerping van zulke dingen die hinderden vanwege de staat van de
verzoeking en vandaar de verandering; en hij schoor zich, betekent de verwerping en de
verandering ten aanzien van de dingen die van het uiterlijk natuurlijke zijn; en hij veranderde
zijn kleren, betekent ten aanzien van de dingen die van het innerlijk natuurlijke zijn, door
overeenkomende dingen aan te trekken; en hij kwam tot Farao, betekent zo
vergemeenschapping met het nieuwe natuurlijke.
5244. En Farao zond; dat dit het overhellen van het nieuwe natuurlijke betekent, staat vast uit
de uitbeelding van Farao, namelijk de nieuwe natuurlijke mens, nrs. 5079, 5080; het
overhellen om het hemelse van het geestelijke op te nemen, wordt daarmee aangeduid, dat hij
zond en Jozef riep; het overhellen zelf blijkt uit hetgeen volgt; namelijk dat hij hem over zijn
huis stelde en over het gehele land Egypte en zei dat op diens mond al zijn volk zou kussen,
verzen 40-43.
Hiermee is het als volgt gesteld: wanneer de staat vol is, dat wil zeggen, wanneer alle dingen
bereid zijn in het natuurlijke om de invloeiing uit het innerlijke of het hogere op te nemen en
om de dingen die invloeien aan zich toe te voegen, dan is het natuurlijke eveneens in het
overhellen, dat wil zeggen, in de aandoening om op te nemen; dus wordt het ene zo aan het
andere aangepast, wanneer de mens wordt vernieuwd uit de Heer
5245. En hij riep Jozef; dat dit betekent om het hemelse van het geestelijke op te nemen, staat
vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het geestelijke, waarover de nrs.
4286, 4585, 4592, 4594, 4963; dat daarmee dat hij riep, wordt aangeduid om dat op te nemen,
zie vlak hiervoor in nr. 5244.
5246. En zij deden hem haasten uit de kuil; dat dit de haastige verwerping betekent van zulke
dingen die hinderden vanwege de staat van de verzoeking en vandaar de verandering, staat
vast uit de betekenis van de kuil, namelijk de staat van de verwoesting en eveneens van de
verzoeking, nrs. 4728, 4744, 5038; en uit de betekenis van hem doen haasten daaruit, namelijk
de haastige verwerping van zulke dingen die daaruit zijn, namelijk vanuit de staat van de
verzoeking; wanneer immers de kuil de staat van de verwoesting is, dan is iemand daaruit
doen haasten, zulke dingen verwijderen die vanuit die staat zijn, dus verwerpen; zoals
eveneens blijkt uit wat nu volgt; hij verwierp immers die dingen die van de kuil waren; hij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2232
schoor zich immers en hij veranderde de klederen; de staat van de verzoeking in verhouding
tot de staat daarna is eveneens zoals de staat van de kuil of van de gevangenis: morsig en
onrein; wanneer immers de mens wordt verzocht, dan zijn onreine geesten dicht bij hem en
omringen hem en wekken de boze en valse dingen op die bij hem zijn en eveneens houden zij
hem daarin en overdrijven zij die tot aan de wanhoop toe; vandaar komt het dat de mens dan
in het onreine en morsige is; ook verschijnt die staat, wanneer die zich zichtbaar in het andere
leven vertoont – alle geestelijke staten kunnen daar voor het gezicht aan de dag worden
gebracht – dan zoals een van vuile plaatsen uitgewasemde nevel en eveneens wordt men een
stank daaruit gewaar; zodanig verschijnt de sfeer waarmee diegene is omringd die in
verzoeking is en eveneens diegene die in de verwoesting is, dat wil zeggen, die in de kuil in
de lagere aarde is, nr. 4728.
Maar wanneer de staat van de verzoeking ophoudt, dan wordt die nevel verstrooid en klaart
het op.
De oorzaak hiervan is deze dat de valse en de boze dingen bij de mens door verzoekingen
geopend en verwijderd worden; wanneer zij worden geopend, verschijnt dat nevelige en
wanneer zij worden verwijderd, verschijnt het opgeklaarde.
De verandering van die staat wordt ook daarmee aangeduid dat Jozef zich schoor en dat hij de
klederen veranderde.
De staat van de verzoeking kan ook worden vergeleken met die staat waarin de mens verkeert
wanneer hij onder rovers is; wanneer hij van hen ontsnapt, heeft hij borstelig haar, is ruig van
aangezicht en heeft verscheurde klederen aan; indien hij in de verzoeking bezwijkt, blijft hij
in die staat, maar indien hij in de verzoeking overwint, komt hij, nadat hij zijn aangezicht
heeft hersteld, zijn haren heeft gefatsoeneerd en zijn klederen veranderd, in een opgeruimde
en opgeklaarde staat; het zijn ook de helse geesten en genieën, die dan evenals rovers hem
omringen en aanvallen en de verzoekingen veroorzaken.
Hieruit blijkt nu dat met zij deden hem haasten uit de kuil, de haastige verwerping wordt
aangeduid van zulke dingen die hinderden vanwege de staat van de verzoeking en vandaar de
verandering.
5247. En hij schoor zich; dat dit de verwerping en de verandering betekent ten aanzien van de
dingen die van het uiterlijk natuurlijke zijn, staat vast uit de betekenis van scheren, te weten
hoofd en baard, namelijk zulke dingen verwerpen die van het uiterlijk natuurlijke zijn; het
hoofdhaar immers of het haar dat werd geschoren, betekent dat natuurlijke, nr. 3301; ook
stemt het haar zowel van het hoofd als van de baard in de Grootste Mens overeen met het
uiterlijk natuurlijke; daarom verschijnen ook de zinlijke mensen, dat wil zeggen diegenen die
niets dan alleen het natuurlijke hebben geloofd, noch wilden verstaan dat er iets bestaat dat
meer innerlijk is en zuiverder dan wat zij met de zinnen konden vatten, in het andere leven in
het licht van de hemel, harig en wel dermate dat hun aangezicht nauwelijks iets anders is dan
baardhaar; zulke harige aangezichten zijn mij vaak verschenen; daarentegen verschijnen
diegenen die redelijke, dat wil zeggen geestelijke mensen zijn geweest, bij wie het natuurlijke
naar behoren was ondergeordend, met een aantrekkelijke haardos, ja zelfs kan aan het haar in
het andere leven worden onderkend, hoedanig zij zijn ten aanzien van het natuurlijke; dat
geesten met hoofdhaar verschijnen, komt omdat de geesten in het andere leven geheel en al
verschijnen zoals de mensen op aarde; vandaar komt het ook dat de engelen die gezien
werden, in het Woord soms ook beschreven worden ten aanzien van de hoofdharen.
Hieruit kan vaststaan wat scheren betekent, zoals bij Ezechiël: ‘De priesters de Levieten, de
zonen van Zadok, zullen hun klederen uittrekken, in dewelke zij bedienende zijn en dezelve
nederleggen in de kameren der heiligheid en zij zullen andere klederen aantrekken; ook zullen
zij het volk niet heiligen met hun klederen; en zij zullen hun hoofd niet glad afscheren en het
hoofdhaar niet nederlaten, al scherende zullen zij hun hoofden scheren’, (Ezechiël 44:19,20);
daar wordt over de Nieuwe Tempel en over het nieuwe priesterschap gehandeld, dat wil
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2233
zeggen over de Nieuwe Kerk, waar andere klederen aantrekken de heilige ware dingen
betekent, het hoofd niet glad afscheren, het haar niet nederlaten, maar al scherende de hoofden
scheren, betekent het natuurlijke niet verwerpen, maar aanpassen zodat het samenstemt en dus
onderordenen.
Eenieder die gelooft dat het Woord heilig is, kan zien dat het met deze en de overige dingen
over de Nieuwe Aarde, de Nieuwe Stad en over de Nieuwe Tempel en het Nieuwe
Priesterschap bij de profeet in het geheel niet zo gesteld zal zijn als het daar in de letterlijke
zin wordt vermeld, zoals dat de priesters de Levieten, de zonen van Zadok, daar zullen
bedienen en dat zij dan de klederen der bediening zullen uittrekken en andere aantrekken en
dat zij de hoofden zullen scheren, maar dat alle en de afzonderlijke daar zulke dingen
betekenen die van de Nieuwe Kerk zijn.
Wat over de hogepriester, de zonen van Aharon en over de Levieten was ingesteld, bij Mozes:
‘De hogepriester onder zijn broederen, op wiens hoofd de olie der zalving uitgegoten is en die
zijn hand gevuld heeft om de klederen aan te trekken, zal zijn hoofd niet glad afscheren en zijn
klederen niet verscheuren’, (Leviticus 21:10); ‘De zonen Aharons zullen geen kaalheid op
hun hoofd brengen, noch de hoek van hun baard glad afscheren; zij zullen hun God heilig zijn
en niet de Naam van hun God ontwijden’, (Leviticus 21:5,6); ‘Gij zult aldus de Levieten
zuiveren: Spreng op hen de wateren der ontzondiging; en zij zullen het scheermes over hun
vlees doen doorgaan en zij zullen hun klederen wassen en zij zullen zuiver zijn’, (Numeri 8:7),
zou evenmin geboden zijn geweest, indien het geen heilige dingen in zich had gehad.
Dat de hogepriester zijn hoofd niet zou glad afscheren en zijn klederen niet scheuren, dat de
zonen Aharons op hun hoofd geen kaalheid zouden brengen noch de hoek des baards glad
afscheren en dat de Levieten, wanneer zij werden gezuiverd, met een scheermes over het
vlees zouden geschoren worden, wat voor heiligs is daarin en wat van de Kerk is daarin?
Maar een uiterlijk of een natuurlijk mens heeft, ondergeordend aan de innerlijke of de
geestelijke mens en zo de een en de ander ondergeordend aan het Goddelijke, dit is het
heilige, dat ook de engelen doorvatten wanneer die dingen van het Woord door de mens
worden gelezen.
Eender ‘dat de Nazireeër, die Jehovah heilig zou zijn, indien iemand nabij hem onvoorzien
plotseling gestorven zou zijn en het hoofd van zijn nazireeërschap zou bezoedeld hebben, zijn
hoofd zou scheren op de dag van zijn reiniging, op de zevende dag zou hij het scheren en
verder dat de Nazireeër op de dag, als de dagen van zijn nazireeërschap zouden vervuld
worden, aan de ingang van de tent der samenkomst het hoofd van zijn nazireeërschap zou
scheren en zou nemen het haar van zijn hoofd en het geven op het vuur dat onder het offer der
vrededingen is’, (Numeri 6:8,9,13,18); wat de Nazireeër was en welk heilige hij uitbeeldde,
zie nr. 3301; dat het heilige in zijn haren bestond, kan men nooit begrijpen tenzij men weet
wat het hoofdhaar is door de overeenstemming; dus met welk heilige het haar van de
Nazireeër overeenstemde; evenzo kan men niet begrijpen vanwaar Simson sterkte uit zijn
haren had, waarover hij tot Delila als volgt sprak: ‘Het scheermes is niet opgekomen op mijn
hoofd, omdat ik een Nazireeër Gods ben van mijn moeders baarmoeder af; indien ik glad
geschoren word, zo zal de sterkte van mij wijken en ik zal zwak worden en ik zal zijn zoals elk
mens; en Delila riep een man, die schoor zeven lokken van zijn hoofd af en zijn sterkte week
van over hem.
En daarna, toen het haar van zijn hoofd begon te wassen, gelijk het afgeschoren was, keerde
de sterkte tot hem weder’, (Richteren 16:17,19); wie kan zonder erkentenis vanuit de
overeenstemming weten dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijke werd
uitgebeeld door de Nazireeër en dat het nazireeërschap niet iets anders was en dat Simson
sterkte had krachtens dat uitbeeldende; wie niet weet en te meer wie niet gelooft dat er een
innerlijke zin in het Woord is en dat de letterlijke zin uitbeeldend is voor de dingen die in de
innerlijke zin zijn, zal nauwelijks iets heiligs in deze dingen erkennen, terwijl toch het
allerheiligste daarin is gelegen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2234
Wie niet weet en te meer wie niet gelooft dat er een innerlijke zin van het Woord is, die heilig
is, kan evenmin weten wat deze volgende dingen in hun schoot dragen, zoals bij Jeremia:
‘De waarheid is vergaan en is uitgeroeid uit hun mond, snijd af de haren van uw
nazireeërschap en werp ze weg’, (Jeremia 7:28,29).
Bij Jesaja: ‘Te dien dage zal de Heer afscheren door een gehuurd scheermes in de
overgangen der rivier, door de koning van Aschur, het hoofd en de haren der voeten en ook
de baard verteren’, (Jesaja 7:20).
Bij Micha: ‘Breng kaalheid en scheer u ter oorzake van de zonen van uw verrukkingen;
verwijd uw kaalheid, zoals de arend, omdat zij van u heengetrokken zijn’, (Micha 1:16); en
bovendien zal hij ook niet weten wat voor heiligs daarin ligt opgesloten dat over Elia wordt
vermeld dat hij was ‘een harig man en met een gordel van leder om zijn lenden’, (2 Koningen
1:8); en waarom ‘de knapen die Elisa kaal noemden, werden verscheurd door beren uit het
woud’, (2 Koningen 2:23,24); door Elia en door Elisa werd de Heer uitgebeeld ten aanzien
van het Woord; en dus werd door hen het Woord uitgebeeld, in het bijzonder het profetische;
zie de voorrede tot (Genesis 18) en nr. 2762; het harige en de gordel van leder betekende de
letterlijke zin; de harige man betekende die zin ten aanzien van de ware dingen, de gordel van
leder om de lendenen die zin ten aanzien van de goede dingen; de letterlijke zin immers is de
natuurlijke zin ervan, want die is vanuit die dingen die in de wereld zijn; en de innerlijke zin
is de geestelijke zin, omdat die is vanuit de dingen die in de hemel zijn; deze beide zinnen
verhouden zich zoals het innerlijke en het uiterlijke bij de mens; en omdat het innerlijke niet
is zonder het uiterlijke – want het uiterlijke is het laatste van de orde waarin het innerlijke
blijft bestaan – was het daarom onterend tegen het Woord, Elisa kaal te noemen, alsof het
zonder uiterlijke was, dus alsof het Woord zonder een aan het bevattingsvermogen van de
mens aangepaste zin was.
Hieruit kan vaststaan dat de afzonderlijke dingen van het Woord heilig zijn; maar de
heiligheid die daarin ligt, verschijnt niet tot het verstand tenzij voor degene die de innerlijke
zin ervan kent; niettemin verschijnt zij tot het bemerken ervan door de invloeiing vanuit de
hemel voor hem die gelooft dat het Woord heilig is; die invloeiing vindt plaats door de
innerlijke zin waarin de engelen zijn en hoewel deze zin door de mens niet wordt verstaan,
doet hij hem wel aan, omdat de aandoening van de engelen, die daar in zijn, wordt
vergemeenschapt; daaruit blijkt eveneens dat het Woord de mens is gegeven opdat hij
vergemeenschapping zal hebben met de hemel en opdat het Goddelijk ware dat in de hemel is,
hem door invloeiing zal aandoen.
5248. En hij veranderde zijn klederen; dat dit betekent ten aanzien van de dingen die van het
innerlijk natuurlijke zijn, door overeenkomende dingen aan te trekken, staat vast uit de
betekenis van veranderen, namelijk verwijderen en verwerpen; en uit de betekenis van de
klederen, namelijk de dingen die van het innerlijk natuurlijke zijn, waarover hierna; dat hij
overeenkomende dingen aantrok, die door de nieuwe klederen worden aangeduid, vloeit
daaruit voort.
Er wordt in het Woord meermalen van klederen melding gemaakt en daaronder worden die
dingen verstaan die beneden of buiten zijn en die dingen bedekken die boven of binnen zijn;
daarom wordt met de klederen het uiterlijke van de mens aangeduid, dus het natuurlijke, want
dit bedekt zijn innerlijke en geestelijke.
In het bijzonder worden met de klederen de ware dingen aangeduid die van het geloof zijn,
omdat deze de goede dingen bedekken die van de naastenliefde zijn; dit aanduidende ontleent
zijn oorsprong aan de klederen waarmee geesten en engelen bekleed verschijnen: geesten
verschijnen in klederen zonder glans, maar engelen in klederen met glans en als het ware uit
een glans, want de glans zelf rondom hen verschijnt zoals een kleed, geheel zoals de
bekleedselen van de Heer toen Hij van gedaante was veranderd, die waren zoals het licht,
(Mattheüs 17:2) en zoals flitsend wit, (Lukas 9:29); aan de klederen kunnen ook geesten en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2235
engelen worden gekend, hoedanig zij zijn ten aanzien van de ware dingen van het geloof,
omdat deze door de klederen worden uitgebeeld, maar de ware dingen van het geloof zodanig
als die in het natuurlijke zijn; hoedanig zij echter in het redelijke zijn, verschijnt vanuit het
aangezicht en de schoonheid ervan; de glans die hun klederen hebben, is vanuit het goede van
de liefde en van de naastenliefde; dit goede geeft door het doorschijnen de glans.
Hieruit kan vaststaan wat door de klederen in de geestelijke wereld wordt uitgebeeld, dus wat
de klederen zijn in de geestelijke zin.
De klederen echter die Jozef veranderde, namelijk die hij uittrok, waren de klederen van de
kuil of van de gevangenis, waarmee de begoochelingen en de valse dingen worden aangeduid,
die in de staat van de verzoekingen door de boze genieën en geesten worden opgewekt;
daarom wordt met ‘hij veranderde de klederen’ de verwerping en de verandering aangeduid
ten aanzien van de dingen die van het innerlijk natuurlijke zijn; en de klederen die hij aantrok,
waren zulke dingen die daarmee zouden overeenkomen, waarom ook het aantrekken van de
overeenkomende dingen wordt aangeduid.
Zie wat over klederen eerder is gezegd en getoond, namelijk dat de hemelse dingen niet
worden bekleed, maar de geestelijke en de natuurlijke, nr. 297; dat de klederen de naar
verhouding lagere ware dingen zijn, nrs. 1073, 2576; dat de klederen veranderen, uitbeeldend
was daarvoor, dat de heilige ware dingen werden aangetrokken, vandaar eveneens de
wisselklederen, nr. 4545; dat de klederen verscheuren uitbeeldend was voor de rouw over het
verloren en te gronde gegane ware, nr. 4763; wat wordt aangeduid met hem die binnentrad
zonder bekleed te zijn met het bruiloftskleed, nr. 2132.
5249. En hij kwam tot Farao; dat dit de vergemeenschapping betekent met het nieuwe
natuurlijke, staat vast uit de betekenis van komen, namelijk de vergemeenschapping, hier door
de invloeiing; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het nieuwe natuurlijke, waarover de
nrs. 5079, 5080, 5244.
Wat deze dingen die in dit vers staan, insluiten, blijkt uit wat ontvouwd is; er wordt immers
gehandeld over Jozef, hoe deze uit de kuil werd bevrijd en tot Farao kwam.
Door Jozef wordt in de innerlijke zin de Heer uitgebeeld ten aanzien van het hemelse van het
geestelijke en door Farao wordt de natuurlijke of de uiterlijke mens uitgebeeld; door de kuil
waarin Jozef was, wordt de staat van de verzoeking van de Heer uitgebeeld ten aanzien van
het hemelse van het geestelijke en met het roepen uit de kuil door Farao, wordt de staat van de
bevrijding van de verzoekingen aangeduid en verder de staat van de invloeiing en van de
vergemeenschapping daarna met het nieuwe natuurlijke.
Uit deze dingen blijkt dat in de innerlijke zin hier wordt beschreven hoe de Heer Zijn
Natuurlijke nieuw maakte en tenslotte Goddelijk.
Het zijn deze dingen die de hemelse engelen denken wanneer deze historische dingen door de
mens worden gelezen; zulke dingen te denken is voor hen ook ten hoogste verkwikkelijk,
want zij zijn in de Goddelijke sfeer van de Heer, dus als het ware in de Heer en dan zijn zij in
de doorvatting van de binnenste vreugde wanneer in het denken zijn over de Heer en over de
zaliging van het menselijk geslacht, daardoor dat de Heer het Menselijke in Zich Goddelijk
heeft gemaakt; en opdat de engelen in die meest hemelse vreugde zouden worden gehouden
en tevens in de wijsheid, is daarom dat Goddelijke proces ten volle in de innerlijke zin van het
Woord beschreven en daarin tevens het proces van de wederverwekking van de mens; de
wederverwekking van de mens immers is het beeld van de verheerlijking van de Heer, nrs.
3138, 3212, 3296, 3490, 4402.
Menigeen zal wellicht verwonderd vragen wat de engelen met elkaar spreken, dus wat de
mensen na de dood met elkaar die engelen worden met elkaar spreken; maar laten zij weten
dat het zulke dingen zijn die in de innerlijke zin van het Woord zijn bevat, namelijk over de
verheerlijking van de Heer, over Zijn rijk, over de Kerk, over de wederverwekking van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2236
mens door het goede van de liefde en het ware van het geloof; maar over deze dingen door
verborgenheden die voor het merendeel onuitsprekelijk zijn.
5250. vers 15,16. En Farao zei tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en niemand die dezelve
uitlegt; en ik heb over u gehoord, al zeggende, gij hoort een droom om die uit te leggen.
En Jozef antwoordde Farao, al zeggende: Niet tot mij; God zal vrede antwoorden, Farao.
En Farao zei tot Jozef, betekent de doorvatting van het hemelse van het geestelijke vanuit het
natuurlijke; ik heb een droom gedroomd, betekent de voorzegging; en niemand die dezelve
uitlegt, betekent de onwetendheid, wat daarin was; en ik heb over u gehoord, betekent het
vermogen van het hemelse van het geestelijke; al zeggende, gij hoort een droom om die uit te
leggen, betekent om te bemerken wat in de vooruitgeziene dingen is gelegen.; en Jozef
antwoordde Farao, betekent de erkentenis; al zeggende: Niet tot mij, betekent dat het niet
vanuit het menselijke alleen was; God zal vrede antwoorden, Farao, betekent vanuit het
Goddelijk Menselijke door de verbinding.
5251. En Farao zei tot Jozef; dat dit de doorvatting betekent van het hemelse van het
geestelijke vanuit het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische
dingen van het Woord, namelijk doorvatten, waarover meermalen eerder; uit de uitbeelding
van Farao, namelijk het natuurlijke, nrs. 5079, 5095, 5160; en uit de uitbeelding van Jozef,
namelijk het hemelse van het geestelijke, waarover de nrs. 4286, 4592, 4594, 4963, 5086,
5087, 5106, 5249; dat de doorvatting van het hemelse van het geestelijke vanuit het
natuurlijke wordt aangeduid, komt omdat de Heer door de een en de ander, namelijk door
Jozef en door Farao wordt uitgebeeld: door Jozef ten aanzien van het hemelse en door Farao
ten aanzien van het natuurlijke; vandaar wordt met Farao zei tot Jozef, het doorvatten van de
Heer aangeduid vanuit het hemelse van het geestelijke in het natuurlijke; maar wat en
hoedanig die doorvatting is, kan niet begrijpelijk worden gezegd, tenzij eerst iets van een idee
is gevormd over de geestelijke doorvatting en over het hemelse van het geestelijke en
eveneens over het natuurlijke zodanig als het van het geestelijke is onderscheiden; over die
dingen zijn weliswaar eerder enige dingen gezegd, maar die zouden weer moeten worden
opgeroepen.
5252. Ik heb een droom gedroomd; dat dit de voorzegging betekent, staat vast uit de betekenis
van de droom, namelijk het vooruitzien en vandaar de voorzegging, waarover de nrs. 3698,
5091, 5092, 5104, 5233; dat de droom hier de voorzegging is , blijkt ook uit wat volgt; in de
droom immers werd voorzegging gedaan ten aanzien van de zeven jaren van overvloed van de
opbrengst en over de zeven jaren van honger.
5253. En niemand die dezelve uitlegt; dat dit de onwetendheid betekent wat daarin was, staat
vast uit de betekenis van uitleggen, namelijk wat daarin was, waarover de nrs. 5093, 5105,
5107, 5141; vandaar wordt de onwetendheid omtrent dat wat daarin is, daarmee aangeduid dat
niemand die uitlegt.
‘Niemand’ is in de innerlijke zin niet niemand of geen, maar het is louter het ontkennende,
hier daarom ‘niet’, dus dat het niet geweten wordt of dat het onbekend is.
De oorzaak hiervan is deze dat in de innerlijke zin niet enig persoon en zelfs niet iets dat tot
een persoon bepaald is, wordt beschouwd, nr. 5225; en in het woord niemand of geen ligt iets
van de persoon in het algemeen opgesloten.
Er zijn drie dingen in het algemeen die vanuit de zin van de letter van het Woord vergaan,
wanneer die de innerlijke zin wordt, namelijk dat wat van de tijd, dat wat van de ruimte en dat
wat van de persoon is; de oorzaak hiervan is deze dat er in de geestelijke wereld geen tijd
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2237
noch ruimte is; deze twee zijn aan de natuur eigen, waarom men ook van de stervenden zegt
dat zij uit de tijd heengaan en dat zij de dingen verlaten die van de tijd zijn.
Dat in de geestelijke wereld niet iets wordt beschouwd dat tot een persoon is bepaald, vindt
hierin zijn oorzaak dat de beschouwing van een persoon in het spreken de idee vernauwt en
begrenst maar haar niet uitbreidt en onbegrensd maakt; het uitgebreide en onbegrensde in het
spreken maakt dat het universeel is en dat het ontelbare en eveneens onuitsprekelijke dingen
samenvat en kan uitdrukken, vandaar is de spraak van de engelen zodanig, bovenal de spraak
van de hemelse engelen, die naar verhouding onbegrensd is; vandaar vloeit het al van hun
gesprek in het Oneindige en in het Eeuwige in en dus in het Goddelijke van de Heer.
5254. En ik heb over u gehoord; dat dit het vermogen betekent van het hemelse van het
geestelijke; al zeggende, gij hoort een droom om die uit te leggen; dat dit betekent om te
bemerken wat in de vooruitgeziene dingen gelegen is, staat vast uit de betekenis van ‘over u
horen’, namelijk bemerken en kennen dat hij zodanig is en dus dat het vermogen zodanig is;
uit de uitbeelding van Jozef, tot wie die dingen worden gezegd, namelijk het hemelse van het
geestelijke, waarover de nrs. 4286, 4592, 4594, 4963, 5086, 5087, 5106; uit de betekenis van
horen, te weten bemerken, nr. 5017; uit de betekenis van de droom, namelijk het
vooruitgeziene, nr. 5252; en uit de betekenis van uitleggen, namelijk dat wat daarin gelegen
was, nr. 5253; hieruit blijkt, dat met ‘ik heb over u gehoord, al zeggende, gij hoort een droom
om die uit te leggen’ het vermogen wordt aangeduid van het hemelse van het geestelijke, om
te bemerken wat er gelegen is in de vooruitgeziene dingen.
5255. En Jozef antwoordde Farao; dat dit de erkentenis betekent, staat vast uit de betekenis
van op iets antwoorden wanneer men wordt ondervraagd, namelijk te kennen geven hoe het
gesteld is, dus de erkentenis.
5256. Al zeggende: Niet tot mij; dat dit betekent niet vanuit het menselijke alleen, kan
vaststaan uit de betekenis van niet tot mij of van niet tot mij behorend, wanneer over de Heer
wordt gehandeld, Die wordt uitgebeeld door Jozef, dus niet vanuit het menselijke alleen, maar
vanuit het Goddelijke, want het Goddelijke ziet vooruit en kent dus wat daarin gelegen is; de
Heer immers had het vooruitzien en de voorzienigheid toen Hij in de wereld was, weliswaar
in het Menselijke, maar vanuit het Goddelijke; maar daarna toen Hij verheerlijkt was, is het
vanuit het Goddelijke alleen, want het verheerlijkt Menselijke is het Goddelijke; het
menselijke is in zich beschouwd, niets anders dan de opnemende vorm van het leven uit het
Goddelijke, maar het verheerlijkt Menselijke van de Heer of Zijn Goddelijk Menselijke is niet
de opnemende vorm van het leven uit het Goddelijke, maar het is het Zijn zelf van het leven
en wat daaruit voortgaat is het leven; zodanig idee hebben de engelen over de Heer, maar zij
die heden ten dage uit de christelijke Kerk in het andere leven komen, hebben bijna allen een
idee over de Heer zoals over een ander mens, niet slechts een van het Goddelijke gescheiden
idee, hoewel zij het Goddelijke eveneens aan Hem toevoegen, maar ook een van Jehovah
gescheiden idee en wat meer is, ook gescheiden van het Heilige dat uit Hem voortgaat;
weliswaar zeggen zij één God, niettemin denken zij drie; en zij verdelen het Goddelijke
daadwerkelijk onder drie; zij onderscheiden het immers in personen en noemen eenieder God
en kennen aan eenieder een onderscheiden eigene toe; vandaar wordt van de christenen in het
andere leven gezegd dat zij drie goden vereren, omdat zij er drie denken, hoezeer zij ook één
zeggen.
Zij die echter heidenen zijn geweest en tot het christendom zijn bekeerd, aanbidden in het
andere leven de Heer alleen; de oorzaak hiervan is dat zij hebben geloofd dat het niet anders
heeft kunnen zijn dan dat de hoogste God Zich op aarde zoals een mens heeft geopenbaard en
dat de hoogste God de Goddelijke Mens is; en indien zij van de hoogste God niet die idee
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2238
hadden, zij er geen zouden hebben, en dus ook niet denken over God en Hem dus niet kennen,
te minder Hem liefhebben.
5257. God zal vrede antwoorden, Farao; dat dit betekent vanuit het Goddelijk Menselijke door
de verbinding, kan vaststaan uit wat vlak hiervoor in nr. 5256 is gezegd; en uit de betekenis
van de vrede die God zal antwoorden, namelijk vanuit het Goddelijk Menselijke van de Heer;
dat God het Goddelijke is, staat zonder ontvouwing vast; en dat de vrede in de hoogste zin de
Heer is, zie de nrs. 3780, 4681; dat het door de verbinding is, namelijk met het hemelse van
het geestelijke en door dit met het natuurlijke, komt omdat over die verbinding hier wordt
gehandeld.
5258. vers 17-24.
En Farao sprak tot Jozef: In mijn droom, ziedaar mij staande aan de oever der rivier.
En zie, uit de rivier opklimmende zeven koeien, vet van vlees en schoon van vorm, en zij
weidden in het rietgras.
En zie, zeven andere koeien, opklimmende na deze, dun en zeer boos van vorm en mager van
vlees; ik heb niet gezien gelijk deze in het ganse land van Egypte wat slechtheid betreft.
En de magere en boze koeien aten de eerste zeven vette koeien.
En zij kwamen tot haar ingewanden, en het was niet gekend dat zij tot haar ingewanden
gekomen waren, en haar aanzien was slecht, gelijk als in het begin, en ik ontwaakte.
En ik zag in mijn droom, en zie, zeven aren opklimmende in één halm, vol en goed.
En zie, zeven aren, dor, schraal, en van de oostenwind verzengd, uitspruitende na dezelve.
En de schrale aren verslonden de zeven goede aren; en ik zei tot de magiërs, en niemand die
mij te kennen gaf.
En Farao sprak tot Jozef, betekent het denken van het hemelse van het geestelijke vanuit het
natuurlijke; in mijn droom, betekent wat is vooruitgezien in het duistere; zie daar mij staande
aan de oever der rivier, betekent van grens tot grens; en zie, uit de rivier, betekent dat in de
grens; opklimmende zeven koeien, betekent de ware dingen van het natuurlijke waren; vet
van vlees, betekent die van de naastenliefde waren; en schoon van vorm, betekent die van het
geloof daaruit waren; en zij weidden in het rietgras, betekent het onderricht; en zie, zeven
andere koeien, opklimmende na deze, betekent de valse dingen die van het natuurlijke zijn,
daarnaast; dun en zeer boos van vorm, betekent die ijdel en van geen geloof waren; en mager
van vlees, betekent die evenmin van de naastenliefde waren; ik heb niet gezien gelijk deze in
het ganse land van Egypte wat slechtheid betreft, betekent zodanig dat zij op geen wijze met
de ware en de goede dingen konden worden verbonden; en de magere en de boze koeien aten,
betekent dat de valse dingen die niet van de naastenliefde en niet van het geloof waren,
verbanden; de eerste zeven vette koeien, betekent de ware dingen die van het geloof vanuit de
naastenliefde waren; en zij kwamen tot haar ingewanden, betekent de innerlijke verbanning;
en het was niet gekend dat zij tot haar ingewanden gekomen waren, betekent dat de ware
dingen van het goede niet langer werden bemerkt; en haar aanzien was slecht, gelijk als in het
begin, betekent dat er niets van vergemeenschapping en verbinding was; en ik ontwaakte,
betekent de staat van verlichting; en ik zag in mijn droom, betekent wat nog verder werd
voortuitgezien in het duistere; en zie, zeven aren opklimmend in één halm, betekent de
wetenschappelijke dingen die van het natuurlijke waren, verbonden; vol en goed, betekent
waaraan de dingen, die van het geloof en van de naastenliefde waren, konden worden
ingepast; en zie, zeven aren, dor, schraal en van de oostenwind verzengd, betekent
wetenschappelijke dingen van geen nut en vol begeerten; uitspruitende na dezelve, betekent
daarnaast verschijnend; en de schrale aren verslonden de zeven goede aren, betekent dat de
wetenschappelijke dingen van geen nut de wetenschappelijke van nut verbanden; en ik zei tot
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2239
de magiërs, betekent de beraadslaging met de innerlijke wetenschappelijke dingen; en
niemand die mij te kennen gaf, betekent dat vanuit die dingen niets werd bemerkt.
5259. En Farao sprak tot Jozef; dat dit het denken betekent van het hemelse van het
geestelijke vanuit het natuurlijke, staat vast uit wat eerder in nr. 5251 is gezegd, waar eendere
woorden staan, uitgezonderd alleen dat daar wordt gezegd, ‘Farao zei tot Jozef’, hier echter
dat ‘hij sprak tot hem’; hij zei, immers betekent de doorvatting, hij sprak, echter het denken,
nrs. 2271, 2287, 2619.
Dat met Farao sprak tot Jozef, het denken van het hemelse van het geestelijke vanuit het
natuurlijke wordt aangeduid en niet omgekeerd, komt omdat dat wat uiterlijk is nooit denkt
vanuit zich, maar vanuit het innerlijke, of wat hetzelfde is, dat wat lager is denkt niet dan uit
het hogere, hoewel het schijnt wanneer het innerlijke of het hogere denkt in het uiterlijke of in
het lagere, alsof het uiterlijke of het lagere vanuit zich dacht, maar dit is een begoocheling; het
is hiermee gesteld zoals met iemand die iets in een spiegel ziet en niet weet dat daar een
spiegel is; hij meent dat het ding daar is waar het verschijnt, terwijl het toch niet daar is ;
omdat nu het hemelse van het geestelijke het innerlijke of het hogere is en het natuurlijke het
uiterlijke of het lagere, wordt vandaar met Farao sprak tot Jozef, in de innerlijke zin het
denken aangeduid van het hemelse van het geestelijke vanuit het natuurlijke.
In één woord: niets wat beneden is, kan wat dan ook vanuit zich, maar dat het kan, dat heeft
het uit het hogere; en omdat dit zo is, volgt duidelijk dat uit het Hoogste alles is, dat wil
zeggen, uit het Goddelijke; dus, dat de mens vanuit het verstand denkt en vanuit de wil
handelt, dit heeft hij uit het Hoogste of uit het Goddelijke; maar dat hij vals denkt en boos
handelt, is vanuit de vorm die hij zichzelf heeft ingeprent; dat hij echter waar denkt en goed
handelt, is vanuit de vorm die hij uit de Heer had opgenomen; het is immers bekend dat een
en dezelfde macht en kracht uiteenlopende bewegingen voortbrengt volgens de
samenvoegingen in de middelste en de uiterste dingen; en zo brengt dus in de mens het leven
vanuit het Goddelijke uiteenlopende vormen van denken en uiteenlopend handelingen voort.

5260. De volgende dingen in deze reeks zijn bijna dezelfde als die welke eerder in dit
hoofdstuk vanaf nr. 5195 tot 5217 zijn ontvouwd; daarom wordt er van afgezien ze nog verder
te ontvouwen.
5261. vers 25-27. En Jozef zei tot Farao: De droom van Farao, één is die; hetgeen God is
doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven.
De zeven goede koeien, zeven jaren zijn zij, en de zeven goede aren, zeven jaren zijn die; de
droom, één is die.
En de zeven schrale en boze koeien, opklimmende na haar, zeven jaren zijn zij; en de zeven
lege aren, verzengd van de oostenwind, zullen zeven jaren van honger zijn.
En Jozef zei tot Farao, betekent de doorvatting van het natuurlijke vanuit het hemelse van het
geestelijke; de droom van Farao, één is die, betekent het eendere in het ene en het andere dat
vooruitgezien was; hetgeen God is doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven, betekent dat
wat waarin was voorzien, aan het natuurlijke te bemerken werd gegeven; de zeven goede
koeien, zeven jaren zijn zij, betekent de staten van de vermenigvuldiging van het ware in het
innerlijk natuurlijke; en de zeven goede aren, zeven jaren zijn die, betekent de staten van de
vermenigvuldiging van het ware in het uiterlijk natuurlijke; de droom, één is die, betekent dat
het ene en het andere zal zijn door de verbinding; en de zeven schrale en boze koeien,
opklimmende na haar, zeven jaren zijn zij, betekent de staten van de vermenigvuldiging van
het valse dat het innerlijk natuurlijke bestookt; en de zeven lege aren, verzengd van de oosten
wind, betekent de staten van de vermenigvuldiging van het valse dat het uiterlijk natuurlijke
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2240
bestookt; zullen zeven jaren des hongers zijn, betekent vandaar het gebrek aan en de
schijnbare beroving van het ware.
5262. Jozef zei tot Farao; dat dit de doorvatting betekent van het natuurlijke vanuit het
hemelse van het geestelijke, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen
van het Woord, namelijk doorvatten; uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van
het geestelijke; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke, over welke
afzonderlijke dingen vaak eerder is gehandeld.
5263. De droom van Farao, één is die; dat dit het eendere betekent in het ene en het andere dat
vooruitgezien was, staat vast uit de betekenis van de droom, namelijk dat wat vooruitgezien
is, nrs. 3698, 5091, 5092, 5104, 5233; uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke,
nrs. 5079, 5080, 5095, 5160; en uit de betekenis van één is die, namelijk hier het eendere in
het ene en het andere, te weten in het natuurlijke, het innerlijke en het uiterlijke; dat het
natuurlijke tweevoudig is, zie de nrs. 5118, 5126; want wat Farao droomde over de koeien,
was vooruitgezien ten aanzien van het innerlijk natuurlijke en wat hij droomde over de aren,
was vooruitgezien ten aanzien van het uiterlijk natuurlijke; en omdat het ene en het andere
natuurlijke één moet handelen door de verbinding, wordt het eendere in het ene en het andere
aangeduid.
5264. Hetgeen God is doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven; dat dit betekent dat wat
waarin was voorzien, aan het natuurlijke te bemerken werd gegeven, staat vast uit de
betekenis van hetgeen God is doende, namelijk wat waarin voorzien is, waarover hierna; uit
de betekenis van te kennen geven, nrs. 3608, 4856; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk
het natuurlijke, nr. 5263; daaruit blijkt dat met ‘hetgeen God is doende, heeft Hij Farao te
kennen gegeven’, wordt aangeduid dat hetgeen waarin voorzien was, aan het natuurlijke te
bemerken werd gegeven.
Dat ‘hetgeen God is doende’ wil zeggen: hetgeen waarin is voorzien, komt omdat al wat God,
dat wil zeggen, de Heer doet, de Voorzienigheid is, die, omdat zij vanuit het Goddelijke is, het
Eeuwige en het Oneindige in zich heeft: het Eeuwige omdat zij niet enige grens waaruit noch
enige grens waartoe beoogt, het Oneindige, omdat zij tegelijk in elk afzonderlijke het
universele en in het universele elk afzonderlijk beoogt; dit wordt de Voorzienigheid genoemd;
en omdat een zodanige in alle en de afzonderlijke dingen die de Heer doet, gelegen is, kan
Zijn doen door geen ander woord dan door het woord Voorzienigheid worden uitgedrukt.
Dat in alle en de afzonderlijke dingen die de Heer doet, het oneindige en het eeuwige is
gelegen, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer elders door voorbeelden
worden toegelicht.
5265. De zeven goede koeien, zeven jaren zijn zij: dat dit de staten van de vermenigvuldiging
van het ware in het innerlijk natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van de koeien,
namelijk in de goede zin de ware dingen van het innerlijk natuurlijke, nr. 5198; en uit de
betekenis van de jaren, namelijk de staten, nrs. 482, 487, 488, 493, 893; dat het er zeven
waren, komt omdat zeven het heilige betekent en vandaar de heiligheid toevoegt aan de zaak
waarover wordt gehandeld, nrs. 395, 433, 716, 881; en eveneens sluit het een volkomen
periode van de aanvang tot het einde in, nr. 728; vandaar komt het dat zeven koeien en zeven
aren in de droom werden gezien en daarna dat er zeven jaren van overvloed der opbrengst en
zeven jaren van honger zijn geweest; vandaar eveneens komt het dat de zevende dag werd
geheiligd en dat het zevende jaar in de uitbeeldende Kerk het sabbatjaar was, en dat er na
zevenmaal zeven jaar een jubileum was.
Dat zeven de heilige dingen betekent, is vanwege de betekenis van de getallen in de
geestenwereld; ieder getal sluit daar een of ander ding in; enige malen zijn mij zichtbaar
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2241
getallen verschenen, enkelvoudige en samengestelde, eenmaal ook in een lange reeks en ik
verwonderde mij wat zij mochten betekenen en er werd gezegd dat zij ontstonden vanuit de
spraak van de engelen en dat dingen eveneens door getallen soms plegen te worden
uitgedrukt; welke getallen niet verschijnen in de hemel, maar in de wereld der geesten, waar
zulke dingen zich aan het gezicht voordoen; dit kenden de Oudsten, die hemelse mensen
waren en met engelen spraken en vandaar vormden zij een kerkelijke berekening met getallen,
waarmee zij op universele wijze de dingen uitdrukten die zij op afzonderlijke wijze met
woorden uitdrukten; maar wat ieder getal had bevat, bleef niet bij de nakomelingen, alleen
wat de enkelvoudige getallen betekenden, namelijk: twee, drie, zes, zeven, acht, twaalf en
vandaar vierentwintig, tweeënzeventig en zevenenzeventig, vooral dat met zeven het heiligste
werd aangeduid, namelijk in de hoogste zin het Goddelijke Zelf en in de uitbeeldende zin het
hemelse van de liefde; vandaar komt het dat de staat van de hemelse mens werd aangeduid
met de zevende dag, nrs. 84-87.
Dat getallen dingen betekenen, blijkt duidelijk uit zeer vele getallen in het Woord, zoals uit
deze dingen bij Johannes: ‘Die inzicht heeft, rekene het getal van het beest; het is immers het
getal des mensen, namelijk zijn getal is zeshonderdzesenzestig’, (Openbaring 13:18); en elders
bij dezelfde: ‘De engel mat de muur van het heilige Jeruzalem, honderdvierenveertig ellen,
welke is de maat eens mensen, dat is, eens engels’, (Openbaring 21:17); het getal 144 is uit 12
met zichzelf vermenigvuldigd en daaruit is 72.
5266. En de zeven goede aren, zeven jaren zijn die; dat dit de staten van de
vermenigvuldiging van het ware in het uiterlijke natuurlijke betekent, staat vast uit de
betekenis van de aren, namelijk in de goede zin de wetenschappelijke dingen, nr. 5212, dus de
ware dingen van het uiterlijk natuurlijke, want deze worden de wetenschappelijke dingen
genoemd; en uit de betekenis van de jaren, namelijk de staten, nr. 5265; wat zeven is, zie ook
daar.
5267. De droom, één is die; dat dit betekent dat het ene en het andere zal zijn door de
verbinding, staat vast uit wat eerder in nr. 5263 is gezegd.
5268. En de zeven schrale en boze koeien, opklimmende na haar, zeven jaren zijn zij; dat dit
de staten van de vermenigvuldiging van het valse betekent dat het innerlijk natuurlijke
bestookt, staat vast uit de betekenis van de koeien, namelijk in de echte zin de ware dingen in
het innerlijk natuurlijke, nrs. 5198, 5265; en in de tegenovergestelde zin echter de valse
dingen daar, nr. 5202; daarom worden eerstgenoemde goede koeien genoemd en de andere
schrale en boze; uit de betekenis van opklimmen, namelijk het voortgaande naar de innerlijke
dingen, nr. 5202; en uit de betekenis van de jaren, namelijk de staten, nr. 5265.
Zoals zeven het heilige betekent, zo betekent het dus eveneens in de tegenovergestelde zin het
profane; de meeste dingen immers hebben in het Woord ook een tegenovergestelde zin; de
oorzaak hiervan is dat dezelfde dingen die in de hemel gebeuren, wanneer die naar de hel
neervloeien, in tegenovergestelde dingen worden verkeerd en daadwerkelijk tegenovergesteld
worden; vandaar worden de heilige dingen, die door het getal zeven worden aangeduid, daar
profaan.
Dat met zeven zowel de heilige als de profane dingen worden aangeduid, mag uit de zeven
alleen waar die in de Openbaring wordt vermeld, bevestigd worden; dat daar heilige dingen
worden aangeduid: ‘Johannes aan de zeven Kerken; genade en vrede uit Hem Die is, en Die
was en Die komen zal; en uit de zeven geesten die voor Zijn troon zijn’, (Openbaring 1:4);
‘Deze dingen zegt Hij Die de zeven geesten en de zeven sterren heeft’, (Openbaring 3:1)’;
‘Vanuit de troon gingen uit zeven lampen van vuur brandende voor de troon, welke zijn de
zeven geesten Gods’, (Openbaring 4:5); ‘Ik zag op de rechterzijde Desgenen Die op de troon
zat, een boek, geschreven van binnen en van achteren, verzegeld met zeven zegelen’,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2242
(Openbaring 5:1); ‘Ik zag, toen ziet, in het midden van de troon een Lam, staande als
geslacht, hebbende zeven hoornen en zeven ogen, welke zijn de zeven geesten Gods, die
uitgezonden zijn in het gehele land’, (Openbaring 5:6); ‘De zeven engelen werden zeven
bazuinen gegeven’, (Openbaring 8:2); ‘In de dagen der stem des zevenden engels moest het
mysterie Gods voleindigd worden’, (Openbaring 10:7); ‘De zeven engelen, hebbende de zeven
plagen, gingen uit de tempel uit, bekleed met wit en blinkend lijnwaad en omgord om de borst
met gouden gordels; toen gaf een van de vier dieren de zeven engelen zeven gouden fiolen’,
(Openbaring 15:6,7).
Dat zeven in de tegenovergestelde zin de profane dingen betekent, blijkt ook uit deze plaatsen
in de Openbaring: ‘Ziet, een grote rossige draak, hebbende zeven hoofden en tien hoornen en
op zijn hoofden zeven diademen’, (Openbaring 12:3); ‘Ik zag een beest opklimmende uit de
zee, hetwelk zeven hoofden had en tien hoornen en op zijn hoornen tien diademen, op zijn
hoofden echter een naam der lastering’, (Openbaring 13:1); ‘Ik zag een vrouw, zittende op
een scharlakenrood beest, vol van namen der lastering en het had zeven hoofden en tien
hoornen.
Hier is het inzicht, indien iemand wijsheid heeft: de zeven hoofden zijn zeven bergen, waar de
vrouw op dezelve zit en zij zijn zeven koningen.
Het beest dat was en niet is, die is de achtste koning en vanuit de zeven en gaat heen in
verderf’, (Openbaring 17:3,7,9,11).
5269. En de zeven lege aren, verzengd van de oostenwind; dat dit de staten van de
vermenigvuldiging van het valse betekent, dat het uiterlijk natuurlijke bestookt, staat vast uit
de betekenis van de aren, namelijk de wetenschappelijke dingen, die de ware dingen van het
uiterlijk natuurlijke zijn, nr. 5266, dus in de tegenovergestelde zin de valse dingen daar, nrs.
5202-5204; wat leeg en verzengd van de oostenwind is, zie hiervoor.
5270. Zullen zeven jaren des hongers zijn; dat dit het gebrek aan en de schijnbare beroving
van het ware betekent, staat vast uit de betekenis van de honger, namelijk het gebrek aan
erkentenissen, nrs. 1460, 3364, dus eveneens de beroving van het ware; dat de valse dingen
immers de ware dingen verbanden, zodat het scheen alsof zij er niet meer waren, wordt
daarmee aangeduid dat de magere en de boze koeien de zeven vette koeien aten en deze tot
haar ingewanden kwamen en het niet werd gekend dat zij tot haar ingewanden waren
gekomen; en verder daarmee dat de schrale aren de zeven goede aren verslonden, verzen
4,7,20,21,24, en de nrs. 5207, 5217.
Hoe het met deze dingen is gesteld, namelijk dat in het begin het ware in het ene en het andere
natuurlijke zal worden vermenigvuldigd en dat het daarna zozeer zal ontbreken dat het
nauwelijks verschijnt, is een verborgenheid die niemand kan weten tenzij het hem is gegeven
te weten hoe het gesteld is met de hervorming en de wederverwekking van de mens; omdat in
hetgeen volgt over deze zaak in de innerlijke zin wordt gehandeld, moet hier eerst in het kort
iets over die dingen worden gezegd.
De mens leert, wanneer hij wordt hervormd, eerst de ware dingen vanuit het Woord of de leer
aan en legt die in het geheugen neer; wie niet hervormd kan worden, gelooft wanneer hij de
ware dingen heeft geleerd en in het geheugen neergelegd, dat het voldoende is, maar dan
dwaalt hij schromelijk.
De ware dingen die hij had geput, moeten worden ingewijd in en verbonden met het goede; en
zij kunnen niet worden ingewijd in en verbonden met het goede, zolang in de natuurlijke
mens de boze dingen van de liefde van zich en van de wereld blijven; deze liefden waren de
eerste binnengeleiders waarmee de ware dingen geenszins kunnen worden verbonden; daarom
moeten, opdat er verbinding plaatsvindt, eerst de door die liefden binnengeleide en
vastgehouden ware dingen verbannen worden, hoewel zij niet worden verbannen, maar
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2243
ingetrokken, zodat zij niet verschijnen; daarom wordt er gezegd ‘de schijnbare beroving van
het ware’.
Wanneer dit heeft plaatsgevonden, dan wordt het natuurlijke uit het innerlijk verlicht en dan
wijken de boze dingen van de eigenliefde en van de wereld en naar de graad waarin zij
wijken, worden de ware dingen teruggelegd en met het goede verbonden.
De staat wanneer de mens schijnbaar van de ware dingen wordt beroofd, wordt in het Woord
de verlating genoemd en eveneens vergeleken met de avond, waarin de mens is voordat hij in
de morgen komt; daarom zetten in de uitbeeldende Kerk de dagen met de avond in.
5271. vers 28-32. Dit is het woord dat ik tot Farao heb gesproken; hetgeen God is doende,
heeft Hij Farao doen zien.
Zie, zeven jaren komen, grote overvloed der opbrengst in het gehele land van Egypte.
En er zullen opstaan zeven jaren van honger na dezelve; en aan de vergetelheid zal
prijsgegeven worden alle overvloed der opbrengst in het land van Egypte, en de honger zal
het land verteren.
En de overvloed der opbrengst in het land zal niet gekend worden van voor die honger
daarna, omdat hij zeer zwaar zal zijn.
En aangaande dat de droom tot Farao is herhaald twee malen, het is omdat het woord is
gevestigd van met God, en God haastende is dat te doen.
Dit is het woord dat ik tot Farao heb gesproken, betekent hetgeen het natuurlijke vanuit het
hemelse van het geestelijke heeft gedacht; hetgeen God is doende, betekent ten aanzien van
hetgeen waarin voorzien is; heeft Hij Farao doen zien, betekent de bemerking van het
natuurlijke; zie, zeven jaren komen, betekent de staten van de voorzienigheid; grote overvloed
der opbrengst in het gehele land van Egypte, betekent de vermenigvuldiging van het ware in
het ene en het andere natuurlijke; en er zullen opstaan zeven jaren des hongers na dezelve,
betekent de volgende staten, wanneer er gebrek is aan het ware; en aan de vergetelheid zal
prijsgegeven worden alle overvloed der opbrengst in het land van Egypte, betekent de
verwijdering van het ware en de schijnbare beroving ervan in het ene en het andere
natuurlijke; en de honger zal het land verteren, betekent tot aan de wanhoop toe; en de
overvloed der opbrengst in het land zal niet gekend worden, betekent dat niets ten aanzien van
het ware dat er eerder was, daar zal worden bemerkt; van voor die honger daarna, omdat hij
zeer zwaar zal zijn, betekent vanwege een zodanig gebrek; en ten aanzien van dat de droom
tot Farao is herhaald twee malen, betekent, omdat het vooruitgezien is met betrekking tot het
ene en het andere natuurlijke; het is omdat het woord is gevestigd van met God, betekent dat
het Goddelijk is; en God haastende is het te doen, betekent met het hele gebeuren.
5272. Dit is het woord dat ik tot Farao heb gesproken; dat dit betekent, hetgeen het natuurlijke
vanuit het hemelse van het geestelijke heeft gedacht, staat vast uit de betekenis van het woord,
namelijk dingen, waarover hierna; uit de betekenis van spreken, namelijk denken, nrs. 2271,
2287, 2619, 5259; uit de uitbeelding van Jozef, die hier spreekt, namelijk het hemelse van het
geestelijke; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke, waarover eerder; uit
deze dingen blijkt dat met ‘dit is het woord dat ik tot Farao heb gesproken’ die zaak wordt
aangeduid, of dat wat het natuurlijke vanuit het hemelse van het geestelijke heeft gedacht, nr.
5262.
Wat het woord betreft, in de oorspronkelijke taal wordt een ding door een woord uitgedrukt;
vandaar eveneens wordt de Goddelijke onthulling het Woord genoemd en eveneens de Heer
in de hoogste zin; en met het Woord wordt, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking
tot de Heer en eveneens tot de onthulling uit Hem, in de naaste zin het Goddelijk ware
aangeduid, waaruit alle dingen die dingen zijn, ontstaan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2244
Dat alle dingen die dingen zijn, door het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, zo dus door het
Woord, ontstonden en ontstaan, is een verborgenheid die nog niet is onthuld; men gelooft dat
daaronder wordt verstaan dat alle dingen werden geschapen daardoor, dat God zei en gebood,
zoals een koning in zijn rijk; maar dit wordt niet daaronder verstaan dat alle dingen door het
Woord zijn gemaakt en geschapen, maar het is het Goddelijk Ware dat voortgaat vanuit het
Goddelijk Goede, dat wil zeggen, dat voortgaat uit de Heer, waaruit alle dingen ontstonden en
ontstaan; het uit het Goddelijk Goede voortgaande Goddelijk Ware is het eigenlijke
werkelijke zelf en het eigenlijke wezenlijke zelf dat in het heelal is; dit maakt en schept; over
het Goddelijk Ware heeft nauwelijks iemand een ander idee dan zoals van een woord dat uit
de mond vloeit van iemand die spreekt en dat in de lucht wordt verstrooid; deze idee over het
Goddelijk Ware heeft die mening voortgebracht dat onder het Woord slechts een bevel wordt
verstaan en zo dat alleen op bevel alle dingen zijn gemaakt en dus niet vanuit enig werkelijke
dat is voortgegaan vanuit het Goddelijke van de Heer, maar, zoals gezegd, het uit de Heer
voortgaande Goddelijke Ware is het eigenlijk werkelijke en wezenlijke zelf, waar vanuit alle
dingen zijn; de vormen van het goede en vanuit het ware zijn daaruit; maar over deze
verborgenheid, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, meer in wat volgt.
5273. Hetgeen God is doende; dat dit betekent ten aanzien van dat waarin is voorzien, staat
vast uit de betekenis van hetgeen God is doende, namelijk dat waarin is voorzien, nr. 5264.
5274. Heeft Hij Farao doen zien; dat dit het bemerken van het natuurlijke betekent, staat vast
uit de betekenis van zien, namelijk verstaan en bemerken, waarover de nrs. 2150, 2325, 2807,
3764, 4567, 4723; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke, waarover eerder.
5275. Zie, zeven jaren komen; dat dit de staten van de voorzienigheid betekent, staat vast uit
de betekenis van de jaren, namelijk de staten, nrs. 487, 488, 493, 893; en uit de betekenis van
komen, namelijk de voorzienigheid; komen immers en gebeuren, wanneer het wordt gezegd
met betrekking tot het Goddelijke, of tot dat wat God doet, dat wat gebeurt vanuit de
Voorzienigheid, dus wat de voorzienigheid is; dat hetgeen God doet de Voorzienigheid is, zie
de nrs. 5264, 5273.
In wat volgt wordt gehandeld over de zeven jaren van de overvloed der opbrengst en over de
zeven jaren des hongers en met de jaren worden daar de staten aangeduid, met de jaren van de
overvloed der opbrengst de staten van de vermenigvuldiging van het ware in het natuurlijke
en met de jaren des hongers de staten van gebrek aan en beroving van het ware in het
natuurlijke; in het algemeen worden met de zeven jaren van de overvloed der opbrengst en
met de zeven jaren des hongers in het land van Egypte in de innerlijke zin de staten van de
hervorming en wederverwekking van de mens beschreven en in de hoogste zin de staten van
de verheerlijking van het Menselijke van de Heer.
Opdat die dingen zouden worden uitgebeeld, zijn zulke dingen gebeurd in het land van
Egypte; dat het daar plaatsvond, kwam omdat onder het land van Egypte en onder Farao in de
innerlijke zin het natuurlijke wordt verstaan, daar wordt over de verheerlijking in de Heer
gehandeld.
Men moet weten dat de dingen die in die tijd gebeurden en in het Woord zijn beschreven,
uitbeeldend waren voor de Heer Zelf, voor de verheerlijking van Zijn Menselijke en in de
uitbeeldende zin voor Zijn rijk en dus voor de Kerk in het algemeen en voor de Kerk in het
afzonderlijke en dus voor de wederverwekking van de mens, want door de wederverwekking
wordt de mens een Kerk in het afzonderlijke.
Dat de dingen die in die tijd plaatsvonden, uitbeeldend waren voor zulke dingen, was
voornamelijk ter wille van het Woord, opdat dit geschreven kon worden en opdat het Woord
op deze wijze zulke dingen kon bevatten die de Goddelijke, de hemelse en de geestelijke
dingen zouden uitbeelden in een doorlopende reeks en dus zo niet alleen de mens van de Kerk
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2245
maar ook de engelen in de hemel van dienst zijn; de engelen immers doorvatten daaruit de
Goddelijke dingen en worden zo door de heilige dingen aangedaan, die worden
vergemeenschapt aan de mens die vanuit aandoening het Woord leest, waarvandaan eveneens
hem het heilige gewordt.
Dit is de oorzaak dat zulke dingen in het land van Egypte zijn gebeurd.
5276. Grote overvloed der opbrengst in het gehele land van Egypte; dat dit de
vermenigvuldiging betekent van het ware in het ene en het andere natuurlijke, staat vast uit de
betekenis van de overvloed der opbrengst, namelijk de vermenigvuldiging van het ware,
waarover hierna; en uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk het ene en het andere
natuurlijke; met Egypte immers wordt de wetenschap aangeduid, zie de nrs. 1164, 1165,
1186, 1462, 4749, 4964, 4966 en omdat de wetenschap wordt aangeduid, wordt ook het
natuurlijke aangeduid; de oorzaak hiervan is dat datgene wetenschappelijk wordt genoemd dat
in het natuurlijke is; dus is het land van Egypte het natuurlijk gemoed waarin het
wetenschappelijke is; vandaar wordt met het gehele land van Egypte het ene en het andere
natuurlijke aangeduid, namelijk het innerlijke en het uiterlijke; dat het natuurlijke innerlijk en
uiterlijk is, zie de nrs. 5118, 5126.
Dat de overvloed der opbrengst de vermenigvuldiging van het ware betekent, komt omdat de
honger daaraan wordt tegenovergesteld, welke het gebrek aan het ware betekent; het woord
waarmee in de oorspronkelijke taal de overvloed der opbrengst wordt uitgedrukt, is een woord
waaraan de honger is tegenovergesteld en het betekent in de innerlijke zin een volle voorraad
en een voldoende mate van erkentenissen, omdat de honger het gebrek daaraan betekent.
Erkentenissen zijn niet iets anders dan de ware dingen van de natuurlijke mens, maar die hem
nog niet zijn toegeëigend; de vermenigvuldiging van zulke ware dingen wordt hier verstaan;
de erkentenissen worden niet ware dingen bij de mens voordat zij met het verstand worden
erkend, wat gebeurt wanneer zij door het zelf worden bevestigd en deze ware dingen worden
hem niet toegeëigend voordat hij volgens deze leeft; niets immers wordt de mens toegeëigend
dan dat wat van het leven wordt; zo immers is hijzelf daarin, omdat zijn leven daarin is.
5277. En er zullen opstaan zeven jaren des hongers na dezelve; dat dit de volgende staten
betekent, wanneer er gebrek is aan het ware, staat vast uit de betekenis van de jaren, namelijk
de staten, waarover de nrs. 482, 487, 488, 493, 893; uit de betekenis van de honger, namelijk
het gebrek aan erkentenissen, nrs. 1460, 3364; en uit de betekenis van ‘na dezelve’, namelijk
de volgende.
5278. En aan de vergetelheid zal prijsgegeven worden alle overvloed der opbrengst in het land
van Egypte; dat dit de verwijdering van het ware en de schijnbare beroving ervan in het ene
en het andere natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van vergeten of aan de
vergetelheid prijsgegeven worden, namelijk de verwijdering en vandaar de schijnbare
beroving; uit de betekenis van de overvloed der opbrengst, te weten de vermenigvuldiging
van het ware of het vermenigvuldigde ware, nr. 5276; en uit de betekenis van het land van
Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed of het natuurlijke van de mens, hier het ene en het
andere natuurlijke, nr. 5276.
Dat vergeten of aan de vergetelheid prijsgegeven worden, de verwijdering en de schijnbare
beroving is, komt omdat het zo gesteld is met het geheugen en vandaar met het denken; de
dingen waarover de mens denkt, zijn rechtstreeks onder zijn blik en de dingen die aan die
zaak verwant zijn, vertonen zich rondom in volgorde, tot aan de niet verwante dingen toe, die
het verst verwijderd zijn en dan in de vergetelheid zijn; de dingen die tegenovergesteld zijn,
worden daarvan gescheiden en hangen naar beneden en vertonen zich daaronder en houden de
dingen die boven zijn in evenwicht; deze ordening vindt plaats door het goede dat invloeit; zo
is het gesteld met elk denken van de mens; dat het daarmee zo gesteld is, blijkt uit het denken
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2246
in het andere leven; gedachten daar plegen zich immers soms in het licht van de hemel
zichtbaar te vertonen en dan verschijnt de vorm ervan in haar rangschikking; daaruit kan
vaststaan dat vergeten in de innerlijke zin niets anders is dan de verwijdering en de schijnbare
beroving.
5279. En de honger zal het land verteren; dat dit betekent tot aan de wanhoop toe, staat vast
uit de betekenis van de honger, namelijk het gebrek aan erkentenissen en vandaar de beroving
van het ware, nrs. 5277, 5278; en uit de betekenis van het land, hier van Egypte, namelijk het
natuurlijk gemoed, nrs. 5276, 5278; dat het is tot aan de wanhoop toe, komt omdat er wordt
gezegd de honger zal het land verteren; wanneer immers met het land het natuurlijk gemoed
wordt aangeduid en met de honger de beroving van het ware, dan wordt niet iets anders dan
de wanhoop aangeduid, want dan vindt op geestelijke wijze een vertering plaats.
Hier wordt de staat van de verlating beschreven door de beroving van het ware; het laatste van
die staat is de wanhoop.
Dat de wanhoop het laatste van die staat is, komt omdat daardoor het verkwikkelijke van de
liefde van zich en van de wereld wordt verwijderd en in de plaats daarvan het verkwikkelijke
van de liefde van het goede en het ware wordt ingeplant; de wanhoop immers bij hen die
moeten worden wederverwekt, is er een met betrekking tot het geestelijk leven, dus met
betrekking tot de beroving van het ware en goede, want wanneer deze mensen worden
beroofd van het ware en het goede, wanhopen zij ten aanzien van het geestelijk leven; vandaar
ontvangen zij het verkwikkelijke en het gezegende wanneer zij uit de wanhoop oprijzen.
5280. En de overvloed der opbrengst in het land zal niet gekend worden; dat dit betekent dat
niets over het ware dat er eerder was, daar bemerkt zal worden, staat vast uit de betekenis van
gekend worden, namelijk bemerkt worden; uit de betekenis van de overvloed der opbrengst,
namelijk het vermenigvuldigde ware, nrs. 5276, 5278; en uit de betekenis van het land, hier
van het land van Egypte, te weten het natuurlijk gemoed, waarover ook eerder in de nrs. 5276,
5278, 5279; daaruit blijkt dat met ‘de overvloed der opbrengst in het land zal niet gekend
worden’ wordt aangeduid dat niets over het ware dat er eerder was, in het natuurlijke zal
worden bemerkt.
In dit vers wordt gehandeld over de laatste staat van de verlating, wanneer de wanhoop
intreedt die aan de wederverwekking het naast voorafgaat; en omdat over deze zaak in dit vers
wordt gehandeld, moet het worden gezegd hoe het hiermee is gesteld.
Elk mens moet hervormd en opnieuw geboren worden of wederverwekt worden, opdat hij in
de hemel kan komen, immers ‘niemand kan, tenzij hij opnieuw verwekt worde, het Koninkrijk
Gods zien’, (Johannes 3:3,5,6).
De mens is in zonde geboren, die in een lange reeks uit de ouders, grootouders en
overgrootouders is toegenomen en erfelijk is geworden en zo is overgedragen in het
nageslacht; de mens die wordt geboren, wordt in zoveel erfboze dingen geboren, die
achtereenvolgens zo dus zijn aangegroeid; vandaar komt het dat hij niets dan zonde is,
waarom hij, indien hij niet wordt wederverwekt, geheel en al in de zonde blijft; om echter
wederverwekt te worden, moet hij eerst hervormd worden en wel door de ware dingen van het
geloof; hij heeft immers vanuit het Woord en vanuit de leer daaruit aan te leren wat het goede
is; de erkentenissen van het goede vanuit het Woord of de leer daaruit worden de ware dingen
van het geloof genoemd, want alle ware dingen van het geloof wellen op uit het goede en
vloeien tot het goede, zij beogen immers het goede als einddoel; deze staat is de eerste en
wordt de staat van de hervorming genoemd; in deze staat worden de meesten die in de Kerk
zijn binnengeleid vanaf de kindsheid tot de jongelingsjaren, toch worden er weinigen
wederverwekt; de meesten immers in de Kerk leren de ware dingen van het geloof of de
erkentenissen van het goede ter wille van roem en eer en ter wille van het gewin; wanneer dus
de ware dingen van het geloof door die liefden zijn binnengeleid, kan de mens niet opnieuw
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2247
worden geboren of wederverwekt worden voordat die liefden verwijderd zijn en opdat zij dus
worden verwijderd, wordt de mens in een staat van verzoeking gebracht, wat op de volgende
wijze plaatsvindt: die liefden worden door de helse bende opgewekt, want deze bende wil
daarin leven; maar dan worden door de engelen de aandoeningen van het ware en het goede
opgewekt die vanaf de kindsheid in de staat van de onschuld zijn ingeboezemd en daarna
innerlijk verborgen en tot dit nut bewaard; vandaar de strijd tussen de engelen en de boze
geesten en deze strijd wordt bij de mens gevoeld als verzoeking; en omdat het dan gaat om de
ware en de goede dingen, worden de ware dingen zelf, die tevoren waren ingeboezemd, door
de valse dingen die door de boze geesten zijn binnen geworpen, als het ware verbannen, zodat
die niet verschijnen; zie over deze zaak de nrs. 5268-5270; en naar gelang de mens zich dan
laat wederverwekken, wordt uit de Heer langs een innerlijke weg het licht van het ware uit het
goede ingeboezemd in het natuurlijke en in dit licht worden de ware dingen weer in orde
gebracht.
Zo is het dus gesteld met de mens die wordt wederverwekt; maar weinigen worden heden ten
dage in die staat toegelaten; weliswaar beginnen allen, voor zoveel als zij zich daartoe lenen,
met hervormd te worden door het onderricht in de ware en de goede dingen van het geestelijk
leven, maar zodra zij tot de leeftijd van de jongelingsjaren komen, laten zij zich door de
wereld wegsleuren en gaan dan zo heen tot de zijde van de helse geesten, door wie zij bij
graden dermate van de hemel worden vervreemd dat zij nauwelijks meer geloven dat er een
hemel is; vandaar kunnen zij ook niet in enige geestelijke verzoeking worden gebracht, want
indien zij daarin werden gebracht, zouden zij terstond bezwijken en dan zou hun latere staat
erger worden dan hun vorige, (Mattheüs 12:45).
Uit deze dingen kan vaststaan hoe het gesteld is met deze dingen die hier in de innerlijke zin
zijn bevat, namelijk met de staat van de hervorming en met de staat van de wederverwekking;
in dit vers wordt echter de laatste staat van de verzoeking beschreven, die de staat is van
wanhoop, waarover nr. 5279.
5281. Van voor die honger daarna, omdat hij zeer zwaar zal zijn; dat dit betekent vanwege
een zodanig gebrek, staat vast uit de betekenis van de honger, namelijk het gebrek aan
erkentenissen van het goede en dus het gebrek aan het ware, nrs. 5277, 5278; en vanwege een
zodanig gebrek tenslotte de wanhoop, nr. 5279; en uit de betekenis van zeer zwaar, namelijk
ontzaglijk.
Hier wordt in de voortzetting gehandeld over de laatste staat van de verlating, die er een is
van wanhoop en over de toenemende zwaarte ervan, nr. 5279.
5282. En aangaande dat de droom tot Farao is herhaald tweemaal; dat dit betekent omdat het
vooruitgezien is ten aanzien van het ene en het andere natuurlijke, staat vast uit de betekenis
van de droom, namelijk dat wat vooruitgezien is, nrs. 3698, 5091, 5092, 5104; uit de
uitbeelding van Farao, te weten het natuurlijke, nrs. 5079, 5080, 5095, 5160; en uit de
betekenis van tweemaal worden herhaald, namelijk ten aanzien van het ene en het andere
natuurlijke, namelijk het innerlijke en het uiterlijke; dat het natuurlijke tweevoudig is:
innerlijk en uiterlijk, zie de nrs. 5118, 5126; over het innerlijk natuurlijke werd vooruitgezien
in de eerste droom, waar over koeien werd gehandeld, nrs. 5198, 5202; over het uiterlijk
natuurlijke in de tweede droom, waar over aren werd gehandeld, nr. 5212; vandaar komt het
dat ‘twee maal worden herhaald’, wil zeggen: ten aanzien van het ene en het andere.
5283. Het is omdat het Woord is gevestigd van met God; dat dit betekent dat het Goddelijk is,
kan zonder verklaring vaststaan, want het Woord is, wanneer daarvan wordt gesproken met
betrekking tot God, het Goddelijk Ware; wanneer daarvan wordt gezegd dat het door God
gevestigd is, betekent het dat het in ieder geval zal gebeuren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2248
5284. En God haastende is het te doen; dat dit betekent met het gehele gebeuren, staat vast uit
de betekenis van doen, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot God, namelijk
de Voorzienigheid, nr. 5264; vandaar is het ook het gebeuren; want dat wat van de Goddelijke
Voorzienigheid is, gebeurt zeker; en uit de betekenis van haasten te doen, namelijk het gehele
gebeuren; haasten of haastig in de innerlijke zin is niet snel, maar het is het zekere en
eveneens het volle, dus met het gehele gebeuren; het haastige immers sluit de tijd in zich en in
de geestelijke wereld is er geen tijd, maar in plaats van tijd is er staat; en dus heeft het
haastige van de tijd daar betrekking op een zodanige staat die overeenstemt; het hoedanige
van de staat dat overeenstemt, bestaat daarin dat er tegelijkertijd dingen zijn die uitwerken,
waardoor het gebeuren zeker en vol is.
5285. vers 33-36. En nu zie Farao een inzichtsvolle en wijze man, en zette hem over het land
van Egypte.
Farao doe, en hij stelle overheden aan over het land en hij neme het vijfde van het land van
Egypte in de zeven jaren van de overvloed der opbrengst.
En zij vergaderen alle spijze van die komende goede jaren, en koren ophopen onder de hand
van Farao, spijze in de steden, en het bewaren.
En het zij spijze tot voorraad voor het land, tot de zeven jaren des hongers welke in het land
van Egypte zullen zijn, en het land zal niet uitgeroeid worden in de honger.
En nu zie Farao, betekent het vooruitzien van het natuurlijke; een inzichtsvolle en wijze man,
betekent over het invloeiende ware en goede; en zette hem over het land van Egypte, betekent
die in het natuurlijk gemoed alle dingen zullen ordenen; Farao doe, betekent het verder
vooruitzien; en hij stelle overheden aan over het land, betekent de ordening van de algemene
dingen in het natuurlijke; en hij neme het vijfde van het land van Egypte, betekent die
bewaard en daarna opgeborgen moeten worden; in de zeven jaren van de overvloed der
opbrengst, betekent die waren binnengebracht in die tijden toen de ware dingen met de goede
dingen waren vermenigvuldigd; en dat zij vergaderen alle spijzen, betekent alle dingen die
van het nut zijn; van die komende goede jaren, betekent die in die tijden moeten worden
geput; en koren ophopen, betekent al het goede van het ware tevens; onder de hand van Farao,
betekent naar de behoefte en vandaar ter beschikking in het natuurlijke; spijze in de steden,
betekent zodanige dingen in de innerlijke dingen van het natuurlijk gemoed; en het bewaren,
betekent dat zij daar opgeborgen moeten worden; en het zij spijze tot voorraad voor het land;
betekent dat zij daar zullen zijn tot elk nut van het natuurlijke; tot de zeven jaren des hongers,
betekent volgens de behoefte in het ontbreken; die in het land van Egypte zullen zijn, betekent
die in het natuurlijke zullen zijn; en het land zal niet uitgeroeid worden in de honger, betekent
opdat de mens niet te gronde zal gaan.
5286. En nu zie Farao; dat dit het vooruitzien van het natuurlijke betekent, staat vast uit de
betekenis van zien, namelijk vooruitzien, want zien sluit hier het actieve in, namelijk opdat
men het zal doen; wanneer zien echter niet insluit dat iets moet worden gedaan, betekent het
verstaan en bemerken, zoals in de nrs. 2150, 2325, 2807, 3764, 3863, 4403-4421, 4567, 4723,
5114 is getoond.
Met het vooruitzien van het natuurlijke is het als volgt gesteld: het natuurlijke van de mens of
zijn natuurlijk gemoed, dat beneden zijn redelijk gemoed is, ziet niet wat ook vooruit vanuit
zich, hoewel het wel zo schijnt alsof het dit uit zich doet, maar dit vooruitzien is uit het
innerlijke; dit ziet vooruit in het uiterlijke, bijna zoals een mens zichzelf in een spiegel ziet,
waarin het beeld verschijnt alsof het daar was; dit wordt eveneens in de innerlijke zin daarmee
voorgesteld dat Jozef het tot Farao zegt en door Jozef wordt het hemelse van het geestelijke
uitgebeeld, dat innerlijk is en door Farao het natuurlijke dat uiterlijk is; en Jozef verscheen
aan Farao als die inzichtsvolle en wijze man zelf over wie wordt gesproken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2249
5287. Een inzichtsvolle en wijze man; dat dit betekent ten aanzien van het invloeiende ware
en goede, staat vast uit de betekenis van de inzichtsvolle man, namelijk het ware en van de
wijze man, namelijk het goede daarvan.
Men moet weten dat in de innerlijke zin onder de inzichtsvolle en wijze man niet enige
zodanige man wordt verstaan, maar los van de persoon dat wat van de inzichtsvolle en de
wijze is, vandaar het ware en het goede; in het andere leven, vooral in de hemelen, vindt alle
denken plaats en vandaar alle spreken door van personen geabstraheerde dingen; daarom is
het denken en spreken daar universeel en naar verhouding onbegrensd; voor zoveel immers
als het denken en spreken tot personen, tot hun hoedanigheden in het bijzonder en voor zoveel
als het tot namen en ook tot woorden wordt bepaald, wordt het minder universeel en wordt het
ook tot een zaak bepaald en blijft daarin; maar voor zoveel als het niet tot die dingen wordt
bepaald, maar tot dingen die daarvan zijn geabstraheerd, wordt het door de zaak bepaald en
breidt het zich buiten zich uit en wordt een hogere en als gevolg daarvan een meer universele
beschouwing.
Dit blijkt duidelijk uit het denken van de mens: voor zoveel als dit de woorden beschouwt van
iemand die spreekt, beschouwt het niet de zin ervan en voor zoveel als het bij zich de
bijzondere dingen van het geheugen beschouwt en daarin blijft, doorvat het niet de
hoedanigheden van een zaak; en meer nog, voor zoveel het in de afzonderlijke dingen zichzelf
beschouwt, trekt het het denken samen en verwijdert het zich van de beschouwing van een
zaak in het universele; vandaar komt het dat voor zoveel als iemand zichzelf boven anderen
liefheeft, hij in die mate minder wijs is.
Daaruit blijkt nu waarom van personen geabstraheerde dingen in de innerlijke zin worden
aangeduid met dingen die in de zin van de letter tot personen zijn bepaald, nr. 5225.
In het Woord wordt hier en daar onderscheid gemaakt tussen de wijsheid, het inzicht en de
wetenschap; en onder wijsheid wordt datgene verstaan wat vanuit het goede is, onder inzicht
datgene wat vanuit het ware is en onder wetenschap dat ene en andere in het natuurlijke van
de mens; zoals bij Mozes: ‘Ik heb Bezaleël vervuld met de geest van God naar de wijsheid en
naar het inzicht en naar de wetenschap en naar alle werk’, (Exodus 31:1-3; 35:30,31) en bij
dezelfde: ‘Geeft u wijze mannen en inzichtsvolle en wetende, naar uw stammen, opdat ik hen
stelle tot uw hoofden’, (Deuteronomium 1:13).
5288. En zette hem over het land van Egypte; dat dit betekent die in het natuurlijk gemoed
alle dingen zullen ordenen, staat vast uit de betekenis van over iets zetten, namelijk iemand
aanstellen die zal ordenen en dus eveneens ordenen; en uit de betekenis van het land van
Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed, nrs. 5276, 5278, 5279; onder ‘hem’ wordt hier de
inzichtsvolle en de wijze man verstaan, met wie het ware en het goede wordt aangeduid;
daaruit blijkt dat met die woorden wordt aangeduid dat het ware en het goede alle dingen in
het natuurlijke zullen ordenen; het is ook het goede en het ware die alle en de afzonderlijke
dingen in het natuurlijk gemoed ordenen; zij vloeien immers in vanuit het innerlijke en
beschikken zo; wie niet weet hoe het gesteld is met het verstandelijk vermogen van de mens
en hoe de mens de dingen kan beschouwen, die doorvatten, analytisch denken, daaruit
gevolgtrekkingen maken en ze tenslotte overbrengen naar de wil en door de wil in de daad,
verwondert zich geenszins over deze dingen; hij meent dat alle dingen zo op natuurlijke wijze
vloeien, terwijl hij in het geheel niet weet, dat alle en de afzonderlijke dingen zijn vanuit de
invloeiing door de hemel uit de Heer en dat de mens zonder die invloeiing niet in het minst
kan denken en dat met het ophouden van die invloeiing alle denken ophoudt; vandaar weet hij
ook niet dat het uit de Heer invloeiende goede alle dingen ordent en tot iets soortgelijks als
een hemel vormt voor zoveel als de mens dit toestaat en dat vandaar het denken vloeit op een
met de hemelse vorm overeenkomende wijze; de hemelse vorm is die vorm waarin de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2250
hemelse gezelschappen zijn geordend en de hemelse gezelschappen zijn geordend volgens de
vorm die het goede en het ware aanbrengt dat uit de Heer voortgaat
5289. Farao doe; dat dit het verder vooruitzien betekent, staat vast uit wat eerder in nr. 5286 is
ontvouwd.
5290. En hij stelle overheden aan over het land; dat dit de ordening van de algemene dingen
in het natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van aanstellen over, namelijk ordenen;
uit de betekenis van de overheden, namelijk de algemene dingen, waarover hierna; en uit de
betekenis van het land, hier van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed, nr.
5288; dat de overheden de algemene dingen zijn, komt omdat het de algemene dingen zijn
waarin en waaronder de bijzondere dingen zijn, zie de nrs. 917, 4269, 4325, 4329, 4345,
4383, 5208; met de vorsten worden echter de primaire dingen aangeduid, nrs. 1482, 2089,
5044.
5291. En hij neme het vijfde van het land; dat dit betekent die bewaard en daarna opgeborgen
moeten worden, staat vast uit de betekenis van het vijfde nemen, hier sluit dit iets eenders in
als ‘vertienden’; vertienden betekent in het Woord overblijfselen maken en overblijfselen
maken is ware en goede dingen verzamelen en daarna opbergen; dat de overblijfselen ware en
goede dingen zijn die door de Heer zijn opgeborgen in de innerlijke mens, zie de nrs. 468,
530,560, 561, 661, 1050, 1906, 2284, 5135; en dat met de tienden in het Woord de
overblijfselen worden aangeduid, nrs. 576, 1738, 2280; eender met tien, nrs. 1906, 2284;
vandaar eveneens met vijf, omdat dit getal de helft is van het getal tien; de helft en het
dubbele sluiten ten aanzien van de getallen in het Woord iets eenders in, zoals twintig iets
eenders is als tien en vier iets eenders als twee, zes iets eenders als drie, vierentwintig iets
eenders als twaalf, enzovoort en eveneens iets eenders de nog verder vermenigvuldigde
getallen, zoals honderd en ook duizend iets eenders is als tien, tweeënzeventig en ook
honderdvierenveertig iets eenders als twaalf; wat dus de samengestelde getallen insluiten, kan
men weten uit de enkelvoudige getallen waaruit en waarmee zij zijn vermenigvuldigd; wat
ook de meer enkelvoudige getallen insluiten, kan men weten uit de voltallige, zoals wat vijf
betekent uit tien en wat tweeënhalf uit vijf, enzovoort.
In het algemeen moet men weten dat de vermenigvuldigde getallen iets eenders insluiten,
maar voller en dat de gedeelde getallen iets eenders insluiten, maar minder vol.
Voor wat betreft vijf in het bijzonder; dit getal heeft een tweevoudige betekenis, het betekent
slechts weinig en vandaar iets en het betekent de overblijfselen.
Dat het slechts weinig betekent, is vanwege de betrekking tot die getallen die veel betekenen,
namelijk tot duizend en tot honderd en vandaar eveneens tot tien; dat duizend en honderd veel
betekenen zie de nrs. 2575, 2636; dat vandaar eveneens tien dit betekent, nrs. 3107, 4638;
daarvandaan komt het dat vijf betekent slechts weinig en eveneens iets, nrs. 649, 4638; dat
vijf de overblijfselen betekent, is wanneer het betrekking heeft op tien en tien betekent, zoals
eerder gezegd, de overblijfselen; dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie de nrs.
575, 647, 648, 755, 813, 1963, 1988, 2075, 2252, 3252, 4264, 4495, 4670, 5265.
Wie niet weet dat er een innerlijke zin in het Woord is die niet in de letter verschijnt, zal
stellig verwonderd zijn dat getallen in het Woord ook dingen betekenen, de oorzaak hiervan is
vooral dat hij niet enig geestelijk idee vanuit de getallen kan vormen; maar dat niettemin de
getallen vanuit de geestelijke idee vloeien die de engelen hebben, zie nr. 5265; weliswaar kan
hij weten wat voor ideeën het zijn of wat voor dingen het zijn waarmee de getallen
overeenstemmen, maar vanwaar die overeenstemming is, ligt nog verscholen; zoals vanwaar
de overeenstemming is van twaalf met alle dingen van het geloof en de overeenstemming van
zeven met de heilige dingen en verder de overeenstemming van tien en ook van vijf, met de
door de Heer in de innerlijke mens opgeborgen goede en ware dingen, enzovoort; niettemin is
het genoeg dat men weet dat er overeenstemming is en dat vanuit die overeenstemming alle
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2251
getallen in het Woord iets in de geestelijke wereld betekenen, en dus dat het Goddelijke ook
daarin, geïnspireerd, verborgen schuilt; zoals bijvoorbeeld in deze volgende plaatsen, waar
vijf wordt genoemd, als in de gelijkenis van de Heer over ‘de mens die in den vreemde vertrok
en zijn knechten zijn vermogens overgaf, de een vijf talenten, de ander twee en de derde een;
en die vijf talenten had ontvangen, handelde daarmee en won andere vijf talenten; eender die
de twee had ontvangen, won andere twee; maar die het ene ontvangen had, verborg het zilver
van zijn heer in de aarde’, (Mattheüs 25:14 e.v.); wie niet verder dan de letterlijke zin denkt,
kan niet anders weten dan dat deze getallen, namelijk vijf, twee en een, slechts genomen zijn
om het historische van de gelijkenis behoorlijk samen te voegen en dat zij verder niet iets
meer bevatten, terwijl er toch ook in deze getallen zelf een verborgenheid is gelegen; met de
knecht immers die vijf talenten had ontvangen, worden diegenen aangeduid die goede en ware
dingen uit de Heer hebben toegelaten, dus degenen die overblijfselen hebben ontvangen; met
hem die er twee had ontvangen, worden diegenen aangeduid die op gevorderde leeftijd de
naastenliefde aan het geloof hebben aangebonden en met hem die er een had ontvangen
worden diegenen aangeduid die het geloof-alleen zonder de naastenliefde hebben; van dezen
wordt gezegd dat hij het zilver van zijn heer in de aarde verborg; met het zilver immers
waarvan met betrekking tot hem wordt gesproken, wordt in de innerlijke zin het ware
aangeduid dat van het geloof is, nrs. 1551, 2954; want het geloof kan zonder de naastenliefde
geen winst maken of vrucht dragen; zulke dingen liggen in die getallen.
Eender in de andere gelijkenissen, zoals over ‘de mens die in een ver gelegen streek reisde om
voor zichzelf een koninkrijk te ontvangen, dat hij aan zijn knechten tien mina’s gaf en hun zei
dat zij daarmee zouden handelen totdat hij komen zou; toen hij terugkeerde, zei de eerste:
Heer, uw mina heeft tien mina’s gewonnen; hij zei tot hem: Wel, gij goede knecht, omdat gij
over het minste getrouw zijt geweest, zo wees over tien steden.
De tweede zei: Heer, uw mina heeft vijf mina’s gemaakt; tot hem zei hij ook: Gij eveneens,
wees over vijf steden.
De derde had de mina weggelegd in een zweetdoek, maar de Heer zei: Neemt de mina van
hem weg en geeft haar aan hem die de tien mina’s heeft’, (Lukas 19:12 e.v.); hier ook
betekenen tien en vijf de overblijfselen, tien meer, vijf minder.
Hij die de mina in een zweetdoek weglegde, zijn diegenen die zich de ware dingen van het
geloof verwerven en ze niet met de goede dingen van de naastenliefde verbinden en die zo
niets van gewin of vrucht hebben.
Eveneens waar die getallen elders door de Heer worden genoemd, zoals over de ene die tot
het avondmaal was geroepen, dat hij zei: ‘Ik heb vijf juk ossen gekocht en ik ga heen om die te
beproeven’, (Lukas 14:19).
Over de rijke, dat hij tot Abraham zei: ‘Ik heb vijf broeders; dat iemand gezonden worde om
het hun te zeggen, opdat zij niet komen in deze plaats der marteling’, (Lukas 16:28).
Over ‘de tien maagden, waarvan vijf voorzichtig en vijf dwaas waren’, (Mattheüs 25:1-13);
eender in deze woorden van de Heer: ‘Meent gij dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de
aarde; neen, Ik zeg u, maar verdeling; want van nu aan zullen er vijf in één huis verdeeld zijn,
drie tegen twee en twee tegen drie’, (Lukas 12:51); en eveneens in deze historische
gebeurtenissen, dat de Heer ‘spijsde vijfduizend mensen met vijf broden en met twee vissen; en
dat Hij toen geboden had dat zij zouden nederzitten bij honderden en bij vijftigen; en dat zij,
nadat zij gegeten hadden twaalf korven brokken verzamelden’, (Mattheüs 14:15-21; Markus
6:38 e.v.; Lukas 9:12-17; Johannes 6:5-13); in deze plaatsen kan men, omdat zij historisch
zijn, nauwelijks geloven dat de getallen aanduiden, zoals het getal vijfduizend, dat het aantal
mensen was en verder het getal vijf, dat het aantal broden was en twee dat het aantal vissen
was en ook de getallen honderd en vijftig dat het aantal van de mensen was die nederzaten en
tenslotte twaalf, dat het aantal korven was waarin de brokken waren; terwijl toch in elk
afzonderlijk een verborgenheid is; de afzonderlijke dingen immers zijn met dat doel
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2252
voorgevallen vanuit de Voorzienigheid, opdat de Goddelijke dingen zouden worden
uitgebeeld.
In deze volgende plaatsen betekent vijf ook zulke dingen in de geestelijke wereld, waarmee
zij overeenstemmen, in de ene en de andere zin: de echte en de tegenovergestelde; bij Jesaja:
‘Er zullen daarin nalezingen overgelaten worden zoals in de afschudding van een olijfboom,
twee, drie beziën in het hoofd van de tak, vier, vijf in de takken der vruchtdragende’, (Jesaja
17:6,7).
Bij dezelfde: ‘Te dien dage zullen er vijf steden in het land van Egypte zijn, sprekende met de
lippen van Kanaän en zwerende Jehovah Zebaoth’, (Jesaja 19:18).
Bij dezelfde: ‘Een duizend voor het schelden van een, voor het schelden van vijf zult gij
vlieden, totdat gij over zult zijn zoals een mast op het hoofd des bergs en zoals een banier op
een heuvel’, (Jesaja 30:17).
Bij Johannes: ‘De vijfde engel heeft gebazuind; toen zag ik een ster uit de hemel gevallen op
de aarde en haar werd gegeven de sleutel van de put des afgronds; aan de sprinkhanen die
daarvan uitgingen, werd gezegd dat zij de mensen niet zouden doden die niet het zegel Gods
op de voorhoofden hadden, maar dat zij gepijnigd zouden worden vijf maanden’, (Openbaring
9:1,3-5,10).
Bij dezelfde: ‘Hier is het inzicht, indien iemand wijsheid heeft; de zeven hoofden zijn zeven
bergen, waar de vrouw op dezelve zit; en het zijn zeven koningen; vijf zijn gevallen en de een
is, de ander is nog niet gekomen en wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven’,
(Openbaring 17:9,10)
Eender was het uitbeeldende in het getal vijf in deze dingen, namelijk dat de schatting van een
man en van een vrouw zou zijn naar de jaren ‘van een maand tot vijf jaren en van vijf jaren
tot twintig’, (Leviticus 27:1-9).
En verder, dat indien ‘een veld gelost werd, een vijfde daaraan toegevoegd zou worden’,
(Leviticus 27:19); dat indien ‘de tienden werden gelost, zou ook een vijfde daaraan
toegevoegd worden’, (Leviticus 27:31); dat de overtollige eerstverwekten ‘gelost zouden
worden, vijf sikkels’, (Numeri 3:46 tot einde); dat het eerstverwekte van een onrein beest
‘gelost zou worden met een toegevoegde vijfde’, (Leviticus 27:27); dat in bepaalde
overtredingen als boete ‘een vijfde zou worden toegevoegd’, (Leviticus 22:14; 27:13,15;
Numeri 5:6-8); en dat ‘wie een os of een stuk vee gestolen en dit geslacht of verkocht zou
hebben, vijf ossen zou wedergeven voor de os en vierstukken vee voor een stuk vee’, (Exodus
21:37).
Dat het getal vijf een hemelse verborgenheid in zich bevat en iets eenders als tien, blijkt uit de
cherubs, waarover in het eerste Boek der Koningen: ‘Salomo maakte in het allerheiligste twee
cherubs van olijfboomhout, tien ellen elks hoogte; vijf ellen de vleugels des enen cherubs en
vijf ellen de vleugel des anderen cherubs, tien ellen van de einden zijns vleugels tot de einden
zijns vleugels, zo tien ellen de cherub, één maat en één verhouding voor beide cherubs’, (1
Koningen 6:23-27); en het blijkt ook uit de wasvaten rondom de tempel en verder uit de
kandelaren, waarover in hetzelfde Boek: ‘Dat vijf stellingen der wasvaten waren gezet naast
de schouder van het huis ter rechterzijde en vijf naast de schouder van het huis ter linkerzijde.
Voorts dat vijf kandelaren waren gesteld aan de rechterzijde en vijf aan de linkerzijde voor
het allerheiligste’, (1 Koningen 7:39,49).
Dat de koperen zee was ‘tien ellen van rand tot rand en vijf ellen de hoogte en dertig ellen de
omtrek’, (1 Koningen 7:23), was opdat de heilige dingen zouden worden uitgebeeld zowel
door de getallen tien en vijf als door dertig, welk getal weliswaar niet meetkundig aan de
middellijn beantwoordt, maar toch op geestelijke wijze datgene insluit wat met de omtrek van
dat vat wordt aangeduid.
Dat alle getallen dingen betekenen in de geestelijke wereld, blijkt duidelijk uit de getallen bij
Ezechiël, waar over de Nieuwe Aarde, over de Nieuwe Stad en over de Nieuwe Tempel wordt
gehandeld, die de engel ten aanzien van de afzonderlijke dingen mat, zie daar de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2253
hoofdstukken: 40-43; 45-49; de beschrijving van bijna alle heilige dingen wordt daar in
getallen voorgelegd; en wie daarom niet weet wat die getallen insluiten, kan nauwelijks iets
weten over de verborgenheden die daar zijn; het getal tien en het getal vijf komen daar voor in
de hoofdstukken: (Ezechiël 40:7,11,48; 41:2,9,11,12; 42:4; 45:11,14) en dan nog de
vermenigvuldigde getallen, namelijk: vijfentwintig, vijftig, vijfhonderd, vijfduizend; dat de
Nieuwe Aarde, de Nieuwe Stad en de Nieuwe Tempel daar het rijk van de Heer in de hemelen
betekenen en vandaar Zijn Kerk op aarde, staat vast uit de afzonderlijke dingen daar.
Deze dingen over het getal vijf zijn bijeengebracht om deze oorzaak dat hier en in wat volgt
over het land van Egypte wordt gehandeld, namelijk dat daar in de zeven jaren van overvloed
het vijfde deel van de opbrengst moest worden verzameld en bewaard ten behoeve van de
volgende jaren van honger; vandaar is getoond dat met het vijfde deel de goede en de ware
dingen worden aangeduid, uit de Heer bij de mens opgeborgen en tot het nut bewaard,
wanneer er honger, dat wil zeggen, wanneer er gebrek aan en beroving van het goede en ware
zal zijn; want indien zulke dingen niet uit de Heer bij de mens worden opgeborgen, dan zou er
niets zijn dat hem in de staat van de verzoeking en van de verwoesting kon opheffen en dus
niets waardoor hij zou kunnen worden wederverwekt; en dus zou hij zijn zonder het
heilsmiddel in het andere leven.
5292. In de zeven jaren van de overvloed der opbrengst; dat dit betekent welke waren
binnengebracht in die tijden toen de ware dingen met de goede dingen waren
vermenigvuldigd, staat vast uit de betekenis van de jaren, namelijk de staten en vandaar
eveneens de tijden, waarover hierna; en uit de betekenis van de overvloed der opbrengst,
namelijk de vermenigvuldiging van het ware of het vermenigvuldigde ware, nrs. 5276, 5278,
5280; hier dus de met de goede dingen vermenigvuldigde ware dingen, omdat de ware dingen
niet iets zijn tenzij met de goede dingen en de ware dingen worden niet in de innerlijke mens
opgeborgen - over welke zaak eerder in nr. 5291 - dan alleen die welke met de goede dingen
zijn verbonden.
Dat jaren niet alleen staten, maar ook tijden betekenen, komt omdat de jaren in de innerlijke
zin volledige staten betekenen, dat wil zeggen, volledige perioden van de aanvang van een
staat tot het einde; deze perioden kunnen niet anders dan door tijden worden uitgedrukt en ook
niet anders begrepen worden door hen die in de tijd zijn dan zoals tijden; dat jaren en dagen
zowel staten als tijden zijn, zie de nrs. 23, 487, 488, 493, 893, 2906.
5293. En dat zij vergaderen alle spijze; dat dit alle dingen betekent die van het nut zijn, staat
vast uit de betekenis van vergaderen, namelijk samenbrengen en bewaren; en uit de betekenis
van de spijs, namelijk de dingen die van het nut zijn; spijs betekent in de innerlijke zin
eigenlijk de dingen die de ziel van de mens voeden, dat wil zeggen, die hem voeden na het
leven van het lichaam, want dan leeft hij als ziel of geest en heeft hij niet langer stoffelijke
spijs nodig, zoals in de wereld maar geestelijke spijs, welke spijs al datgene is wat van het nut
is en al datgene wat tot het nut bevorderlijk is; wat tot het nut bevorderlijk is, is weten wat het
goede en ware is; wat van het nut is, is die dingen willen en doen.
Dit zijn de dingen waarmee de engelen worden gevoed en die daarom geestelijke en hemelse
spijzen worden genoemd; het gemoed van de mens, waar zijn innerlijk verstand en zijn
innerlijke wil is, of waar de bedoelingen of de doelen zijn, wordt ook niet met een andere spijs
gevoed, ook wanneer hij in het lichaam leeft; de stoffelijke spijs dringt niet tot daartoe door,
maar alleen tot de dingen die van het lichaam zijn, welke dingen die spijs onderhoudt met het
doel dat dat gemoed zijn spijs kan genieten terwijl het lichaam de zijne geniet, dat wil zeggen,
opdat dat gemoed gezond zal zijn in een gezond lichaam.
Dat de spijs in de geestelijke zin alles is wat van het nut is, komt omdat al het weten van de
mens en al zijn begrip en wijs zijn en dus ook al zijn willen, het nut tot doel moet hebben;
vandaar is volgens het hoedanige van het nut het hoedanige van zijn leven.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2254
Dat de spijs in de innerlijke zin alles is wat van het nut is, blijkt uit de woorden van de Heer:
‘Ik heb een spijs om te eten, welke gij niet weet.
De discipelen zeiden tegen elkaar: Heeft Hem iemand te eten gebracht.
Jezus zegt tot hen: Mijn spijs is dat Ik doe de wil van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn
werk volbrenge’, (Johannes 4:32,34) en elders:
‘Werkt de spijs die niet vergaat, maar de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, welke de
Zoon des Mensen ulieden zal geven; Dezen heeft de Vader verzegeld, God’, (Johannes 6:27).
5294. Van die komende goede jaren; dat dit betekent, die in die tijden moeten worden geput,
staat vast uit de betekenis van de jaren, namelijk de staten en ook de tijden, nr. 5292; de
komende goede jaren zijn dus die tijden, wanneer de ware dingen met de goede dingen
worden vermenigvuldigd, die worden aangeduid met de zeven jaren van de overvloed van de
opbrengst.
5295. En koren ophopen; dat dit betekent tevens al het goede van het ware, staat vast uit de
betekenis van ophopen, namelijk tezamen vergaren en bewaren; en uit de betekenis van koren,
namelijk het goede van het natuurlijke, nr. 3580, hier het goede van het ware dat in het
natuurlijke is; het goede van het ware is het ware met de wil en de daad.
Dat het koren het goede is, komt omdat het veld in de geestelijke zin de Kerk is; vandaar zijn
de dingen die van het veld zijn, zoals: zaad, het zaaisel, de oogst, het staande gewas, het koren
en eveneens de korenaar of aar en in het bijzonder tarwe, gerst en meer dingen, zulke dingen
die van de Kerk zijn; en de dingen die van de Kerk zijn, hebben alle betrekking op het goede
en het ware.
5296. Onder de hand van Farao; dat dit betekent naar de behoefte en vandaar ter beschikking
in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van de hand, namelijk de macht, nrs. 878, 3387,
4931-4937; vandaar is onder de hand ter beschikking in elke behoefte, want dat wat in
iemands macht is, is ter beschikking; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke,
waarover eerder.
5297. Spijze in de steden; dat dit zodanige dingen in de innerlijke dingen van het natuurlijk
gemoed betekent, staat vast uit de betekenis van de spijs, namelijk alle goede dingen die van
het nut zijn, dus de ware en de goede dingen, nr. 5293; en uit de betekenis van de steden,
namelijk de innerlijke dingen van het natuurlijk gemoed; in de universele zin betekenen
steden de leerstellige dingen van de Kerk, zie de nrs. 402, 2268, 2449, 2451, 2712, 2943,
3216, 4492, 4493; in de afzonderlijke zin echter betekenen zij de innerlijke dingen van de
mens waar de leerstellige dingen zijn, of liever, waar de met het goede verbonden ware
dingen zijn.
Dat de ware en de goede dingen bij de mens als het ware een burgerij vormen, zie nr. 3584;
vandaar wordt de mens zelf in wie de Kerk is, een stad Gods genoemd; het is met de betekenis
van de stad zo gesteld als met de betekenis van het huis; het huis in de universele zin betekent
het goede, in de afzonderlijke zin echter de mens, nr. 3128 en in het bijzonder zijn gemoed ten
aanzien van het daar verbonden goede en ware, nrs. 3538, 4973, 5023; en het huis met zijn
kamers, gebouwen rondom en voorhoven, is een burgerij in kleinste vorm.
De innerlijke dingen van het natuurlijk gemoed worden met steden aangeduid bij Jesaja:
‘Te dien dage zullen er vijf steden in het land van Egypte zijn, sprekende met de lippen van
Kanaän en zwerende Jehovah Zebaoth’, (Jesaja 19:18); en de goede en de ware dingen die in
de innerlijke dingen zijn, worden met steden aangeduid in de gelijkenis van de Heer bij
Lukas: ‘Hij zei tot hem die met één mina tien mina’s had gewonnen: Wel, gij goede knecht,
omdat gij over het minste getrouw zijt geweest, zo wees over tien steden; en hij zei tot de
ander die vijf mina’s had gewonnen: Gij eveneens, wees over vijf steden’, (Lukas 19:12 e.v.).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2255
Hier worden dus daarmee dat zij spijs in de steden zouden ophopen en bewaren, de met het
goede verbonden ware dingen aangeduid, dat zij opgeborgen moeten worden in de innerlijke
dingen van het natuurlijk gemoed en deze ware en goede dingen, wanneer die daar zijn
opgeborgen, worden overblijfselen genoemd, waarin het eigenlijke leven zelf van de
geestelijke mens bestaat en waar vanuit de mens geestelijk wordt gevoed in elke behoefte en
armoede, dat wil zeggen, in elke geestelijke honger.
5298. En het bewaren; dat dit betekent dat zij daar opgeborgen moeten worden, staat vast uit
de betekenis van bewaren, namelijk opbergen, te weten in de innerlijke dingen van het
natuurlijk gemoed en die worden aangeduid met de steden, waarover eerder in nr. 5297.
5299. Het zij spijze tot voorraad voor het land; dat dit betekent dat zij daar zullen zijn tot elk
nut van het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van de spijs, namelijk de goede en de ware
dingen, nr. 5293; uit de betekenis van tot voorraad, namelijk wat is opgeborgen tot elk nut,
omdat het is tot het nut van de volgende jaren des hongers; en uit de betekenis van het land,
hier van het land van Egypte, te weten het natuurlijk gemoed, waarover de nrs. 5276, 5278,
5279, 5288.
5300. Tot de zeven jaren des hongers; dat dit betekent volgens de behoefte in de
ontbrekingen, staat vast uit de betekenis van honger, namelijk gebrek aan het ware, nrs. 5277,
5278; dat het dan voor de behoefte is, is duidelijk, want jaren zijn in de innerlijke zin staten,
zoals eerder enige malen is aangetoond; hier dus tot die jaren tot die staten wanneer er
behoefte is.
5301. Welke in het land van Egypte zullen zijn; dat dit betekent die in het natuurlijke zullen
zijn, staat vast uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed, nrs.
5276, 5278. 5279, 5288.
Hier en elders wordt het natuurlijke gezegd en er wordt verstaan het natuurlijk gemoed; er zijn
immers een tweetal gemoederen bij de mens, namelijk: het redelijk gemoed en het natuurlijk
gemoed; het redelijk gemoed is van de innerlijke mens, maar het natuurlijk gemoed van de
uiterlijke mens; het natuurlijk gemoed of deze mens die wordt verstaan onder het natuurlijke
simpel gezegd; dat het gemoed de mens zelf is, zal men zien in de dingen die nu volgen.
5302. En het land zal niet uitgeroeid worden in de honger; dat dit betekent opdat de mens niet
te gronde ga, namelijk door gebrek aan het ware, staat vast uit de betekenis van uitgeroeid
worden, namelijk te gronde gaan; en uit de betekenis van het land, hier van het land van
Egypte, te weten het natuurlijk gemoed, nr. 5301; en omdat het het natuurlijk gemoed is, is
het de mens zelf, want de mens is mens krachtens zijn gemoed; immers, het gemoed zelf
maakt de mens uit en hoedanig het gemoed is, zodanig is de mens; met het gemoed wordt het
verstandelijke en het wilsdeel van de mens aangeduid, dus zijn eigenlijke leven zelf.
Zij die stompzinnig zijn, menen dat de mens een mens is krachtens de uitwendige vorm,
namelijk dat hij een zodanig aangezicht heeft als dat van een mens is.
Zij die minder stompzinnig zijn, zeggen dat de mens een mens is uit hoofde hiervan dat hij
kan spreken; en zij die nog minder stompzinnig zijn, zeggen dat de mens een mens is uit
hoofde hiervan dat hij kan denken; maar de mens is niet een mens krachtens die dingen, maar
uit hoofde hiervan dat hij het ware kan denken en het goede willen en dat hij dan wanneer hij
het ware denkt en het goede wil, de blik kan richten op het Goddelijke en dit als doorvatting
opnemen; hierin wordt de mens van de redeloze dieren onderscheiden; overigens maakt niet
dit dat de mens zoals mens verschijnt, dat hij kan spreken en kan denken, dat hij een mens is,
want indien hij het valse denkt en het boze wil, dan maakt het dat hij niet alleen zoals een
redeloos dier is, maar zelfs erger dan dat, want juist door die vermogens vernietigt hij het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2256
menselijke bij zich en maakt zich tot een wild dier; dit kan vooral vaststaan uit zulke mensen
in het andere leven, wanneer zij immers in het licht van de hemel verschijnen, maar ook
wanneer door de engelen een blik in hen wordt geworpen, dan verschijnen zij op dat ogenblik
zoals monsters en sommigen als wilde dieren, de sluwen zoals slangen en anderen weer
anders; maar wanneer zij van dat licht worden verwijderd en teruggebracht in hun eigen
schijnsel, dat zij in de hel hebben, dan verschijnen zij onder elkaar zoals mensen.
Hoe het hiermee echter gesteld is, namelijk dat de mens te gronde zou gaan bij het gebrek aan
het ware, indien hij geen goede en ware dingen had, uit de Heer in de innerlijke dingen
opgeborgen, die worden aangeduid met de spijs tot voorraad voor het land tot de zeven jaren
des hongers, opdat het land niet uitgeroeid worde in de honger, dit zal in het vervolg van dit
hoofdstuk worden gezegd.
5303. vers 37-40. En het woord was goed in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn
knechten.
En Farao zei tot zijn knechten: Zouden wij een man vinden zoals deze, in wie de geest van
God is. En Farao zei tot Jozef: Nadat God u dit alles heeft doen bekennen, is niemand
inzichtsvol en wijs als gij.
Gij zult zijn over mijn huis en op uw mond zal al mijn volk kussen; alleen naar de zetel zal ik
groot zijn boven u.
En het woord was goed in de ogen van Farao, betekent het welbehagen van het natuurlijke; en
in de ogen van al zijn knechten, betekent het welbehagen voor alle dingen in het natuurlijke;
en Farao zei tot zijn knechten, betekent het doorvatten van het natuurlijke met alle dingen
daar; zouden wij een man vinden zoals deze, in wie de geest van God is, betekent ten aanzien
van de invloeiing van het ware waarin het goede uit het innerlijke is, dus het hemelse van het
geestelijke; en Farao zei tot Jozef, betekent het doorvatten van het natuurlijke vanuit het
hemelse van het geestelijke; nadat God u dit alles heeft doen bekennen, betekent omdat God
het Vooruitzien en de Voorzienigheid heeft; is niemand inzichtsvol en wijs zoals gij; betekent
dat daaruit alleen het ware en het goede is; gij zult zijn over mijn huis, betekent dat het
natuurlijk gemoed daaraan ondergeordend en onderdanig zal zijn; en op uw mond zal al mijn
volk kussen, betekent dat alles daar onder de gehoorzaamheid aan hem zal zijn; alleen naar de
zetel zal ik groot zijn boven u, betekent dat het niettemin zal schijnen alsof het vanuit het
natuurlijke was, omdat het hemelse van het geestelijke door het natuurlijke werkt.
5304. En het woord was goed in de ogen van Farao; dat dit het welbehagen van het
natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van een goed woord zijn, namelijk behagen; in
de ogen wordt er gezegd vanwege een gebruikelijke spreekwijze, omdat het oog het innerlijk
gezicht betekent, dus het verstand, het doorvatten, de opmerkzaamheid en meer dingen die
van het gezicht zijn, nrs. 2701, 2789, 2829, 3198, 3202, 3820, 4083, 4086, 4339, 4403-4421,
4523-4534; vandaar wordt met het woord was goed in de ogen, het welbehagen aangeduid; en
uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke, waarover vaak eerder.
5305. En in de ogen van al zijn knechten; dat dit het welbehagen betekent voor alle dingen in
het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van dat het woord goed was in de ogen, namelijk
het welbehagen, nr. 5304; en uit de betekenis van de knechten, namelijk de dingen die in het
natuurlijke zijn, vooral die welke in het uiterlijk natuurlijke zijn; in het Woord wordt hier en
daar knecht gezegd en daaronder wordt in de innerlijke zin datgene verstaan wat aan iets
anders van dienst is, in het algemeen dat wat beneden is ten opzichte van dat wat boven is;
want het is vanuit de orde dat het lagere het hogere van dienst zal zijn en voor zover het van
dienst is, wordt het een knecht genoemd; hier zijn het evenwel de dingen die in het natuurlijke
zijn, die de knechten worden genoemd; het is immers het natuurlijke in het algemeen dat door
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2257
Farao wordt uitgebeeld; het algemene is dat waaraan de afzonderlijke dingen van dienst zullen
zijn, zoals aan het gemeenschappelijk belang in koninkrijken; dat Farao het natuurlijke in het
algemeen is, zie nr. 5160.
5306. En Farao zei tot zijn knechten; dat dit het doorvatten van het natuurlijke met alle dingen
daar betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord,
namelijk doorvatten, waarover de nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2061, 2238,
2619, 2862, 3395, 3509; uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke, nrs. 5079,
5080, 5095, 5160; en uit de betekenis van diens knechten, namelijk alle dingen in het
natuurlijke, waarover nr. 5305.
5307. Zouden wij een man vinden zoals deze, in wie de geest van God is; dat dit betekent ten
aanzien van de invloeiing van het ware waarin het goede uit het innerlijke is, dus het hemelse
van het geestelijke, staat vast uit de betekenis van de man, namelijk het ware, nrs. 3134, 3309,
3459; en uit de betekenis van de geest van God, namelijk het goede uit het innerlijke en dus
uit het Goddelijke; immers, de geest van God is dat wat uit het Goddelijke voortgaat en dus
uit het Goede zelf, want het Goddelijke is het Goede zelf; hetgeen vanuit dit voortgaat, is het
ware waarin het goede is en het is dit wat in het Woord met de geest van God wordt
aangeduid; de geest zelf immers gaat niet voort, maar het ware zelf waarin het goede is, of het
heilig ware; de geest is het instrumentale waardoor het wordt voortgebracht.
Dit ware waarin het goede is, is hier het hemelse van het geestelijke, dat door Jozef wordt
uitgebeeld.
Het is in de Kerk bekend dat Jozef in de geestelijke zin de Heer is en daarom wordt ook de
Heer de hemelse Jozef genoemd; maar men weet niet wat van de Heer Jozef uitbeeldt; de
Heer wordt immers uitgebeeld door Abraham en eveneens door Izaäk en ook door Jakob; Hij
wordt ook uitgebeeld door Mozes en Elia en door Aharon en eveneens door David, behalve
door tal van anderen in het Woord; maar toch niet hetzelfde door de een als door de ander.
Door Abraham wordt de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijke Zelf, door Izaäk ten
aanzien van het Goddelijk Redelijke, door Jakob ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijke,
door Mozes ten aanzien van de Wet of het historische Woord, door Elia ten aanzien van het
Profetische Woord, door Aharon ten aanzien van het Priesterschap en door David ten aanzien
van het Koningschap; wat echter door Jozef wordt uitgebeeld, zie de nrs. 3969, 4286, 4585,
4592, 4594, 4669, 4723, 4727, 4963, 5249.
Wat Jozef hier uitbeeldt, wordt het hemelse van het geestelijke vanuit het natuurlijke
genoemd; dit kan met geen ander woord gegeven worden; het hemelse immers is het goede
vanuit het Goddelijke, het geestelijke is het ware vanuit dat goede, dus is het het ware van het
goede vanuit Zijn Menselijke; dit was de Heer toen Hij in de wereld leefde, maar toen Hij
Zich had verheerlijkt, ging Hij boven dit uit en werd Hij het Goddelijk Goede zelf of Jehovah
ook naar het Menselijke; meer kan in het bijzonder over deze verborgenheid niet worden
gezegd; alleen dit dat Jozef daarom naar Egypte is gekomen en eerst in het huis van Potifar,
de vorst der trawanten, heeft gediend en vervolgens in bewaring is gehouden en daarna
heerser over Egypte is geworden, opdat hij zou uitbeelden hoe de Heer al voortschrijdend het
Menselijke in Zich Goddelijk heeft gemaakt, waarover het Woord geschreven zou worden,
dat Goddelijke dingen zou bevatten in de innerlijke zin, welke zin voornamelijk de engelen
van dienst zou zijn, van wie de wijsheid, die onbegrijpelijk en onuitsprekelijk is in verhouding
tot de menselijke wijsheid, in zulke dingen is en tevens de mensen van dienst zou zijn die de
historische dingen boven de overige dingen liefhebben en zulke dingen dan in hun gemoed
overwegen, waarin de engelen door de invloeiing uit de Heer de Goddelijke dingen
doorvatten.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2258
5308. En Farao zei tot Jozef; dat dit de doorvatting van het natuurlijke vanuit het hemelse van
het geestelijke betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van
het Woord, namelijk het doorvatten, waarover nr. 5306; uit de uitbeelding van Farao, namelijk
het natuurlijke; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het geestelijke,
waarover meermalen eerder.
5309. Nadat God u dit alles heeft doen bekennen; dat dit betekent omdat God het Vooruitzien
en de Voorzienigheid heeft, staat vast uit de betekenis van bekennen, wanneer daarvan wordt
gesproken met betrekking tot God, namelijk het vooruitzien en de voorzienigheid; van God
immers kan niet worden gezegd dat Hij bekent, want Hij kent vanuit Zich alle dingen en het
vermogen van bekennen bij de mens is vanuit Hem; en daarom is bekennen in God
vooruitzien en voorzien; vooruitzien is kennen uit het eeuwige tot in het eeuwige en voorzien
is doen wat is voorzien.
De oorzaak dat het hemelse van het geestelijke, het vooruitzien en de voorzienigheid heeft,
komt omdat hier in de innerlijke zin over de Heer wordt gehandeld, Die het hemelse van het
geestelijke is, dat door Jozef wordt uitgebeeld.
5310. Is niemand inzichtsvol en wijs zoals gij; dat dit betekent dat daaruit alleen het ware en
het goede is, staat vast uit de betekenis van de inzichtsvolle, namelijk het ware en uit de
betekenis van de wijze, te weten het goede, nr. 5287; dat het vanuit geen ander dan vanuit
Hem alleen is, wordt aangeduid met niemand, omdat niemand of geen in de innerlijke zin
ontkennend is, dus elk ander buitensluit; zie de nrs. 5225, 5253.
5311. Gij zult zijn over mijn huis; dat dit betekent dat het natuurlijk gemoed daaraan
ondergeordend en onderdanig zal zijn, staat vast uit de betekenis van het huis, namelijk het
gemoed, nrs. 3538, 4973, 5023; hier het natuurlijk gemoed, omdat mijn huis wordt gezegd
door Farao, door wie het natuurlijke wordt uitgebeeld; dat het natuurlijk gemoed
ondergeordend en onderdanig zal zijn, wordt daarmee aangeduid dat hij over dit zal zijn; wie
over iemands huis is, heerst in werkelijkheid en allen die daar zijn, zijn ondergeordend en
onderdanig, terwijl toch de heer des huizes naar de schijn de naam en de waardigheid
behoudt.
5312. En op uw mond zal al mijn volk kussen; dat dit betekent dat alles daar onder zijn
gehoorzaamheid zal zijn, staat vast uit de betekenis van op de mond kussen, namelijk
erkennen en doen wat hij gebiedt, dus gehoorzamen; en uit de betekenis van al mijn volk,
namelijk alles in het natuurlijke; met het volk worden de ware dingen aangeduid, zie de nrs.
1259, 1260, 3581, 4619; dus in het natuurlijke de erkentenissen van het goede en het ware en
de wetenschappelijke dingen, want deze zijn de ware dingen van het natuurlijke, nr. 5276.
5313. Alleen naar de zetel zal ik groot zijn boven u; dat dit betekent dat het niettemin zal
schijnen alsof het vanuit het natuurlijke was, omdat het hemelse van het geestelijke door het
natuurlijke handelt, staat vast uit de betekenis van groot zijn boven een ander, namelijk groter
zijn, hier naar de schijn of naar het aanzien; en uit de betekenis van de zetel of de troon, te
weten hier het natuurlijke; het natuurlijke immers wordt onder de zetel verstaan, wanneer het
hemelse van het geestelijke wordt verstaan onder hem die daarop zit; het natuurlijke immers
is gelijk als een zetel voor het geestelijke, hier voor het hemelse van het geestelijke; in het
algemeen is dat wat lager is, zoals een zetel voor het hogere; het hogere immers is en handelt
daarin en wel door het lagere en het schijnt alsof dat wat verricht wordt uit het lagere is,
omdat het zoals gezegd, daardoor plaatsvindt.
Dit wordt daaronder verstaan dat Farao tot Jozef zei: Alleen naar de zetel zal ik groot zijn
boven u.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2259
In het Woord wordt meermalen van zetel melding gemaakt waar gehandeld wordt over het
Goddelijk Ware en over het Gericht vanuit dit en met de zetel wordt daar in de innerlijke zin
datgene aangeduid wat van het Goddelijk Koningschap is en met de daarop zittende, de Heer
Zelf als Koning of als Rechter; maar de betekenis van de zetel gedraagt zich zoals de
betekenis van verscheidene andere dingen naar de betrekking op de zaak; wanneer het
Goddelijke Zelf en het Goddelijk Menselijke van de Heer wordt verstaan onder de zittende op
de zetel, dan wordt het Goddelijk Ware dat uit Hem voortgaat, onder de zetel verstaan;
wanneer echter het Goddelijk Ware dat uit Hem voortgaat, onder de zittende op de zetel wordt
verstaan, dan wordt de gehele hemel, die het Goddelijk Ware vervult, onder de zetel verstaan;
wanneer echter de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware in de hogere hemelen wordt
verstaan onder de zittende op de zetel, dan wordt het Goddelijk Ware dat in de laagste hemel
en ook dat in de Kerk is, verstaan onder de zetel; en dus gedragen zich de betekenissen van de
zetel naar de betrekking op de zaak.
Dat met de zetel datgene wordt aangeduid wat van het Goddelijk Ware is, heeft als oorzaak
dat met de koning in het Woord het ware wordt aangeduid en eveneens met het koninkrijk;
dat het met de koning wordt aangeduid, zie de nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4581,
4966, 5044, 5068; en dat het met het koninkrijk wordt aangeduid, nrs. 1672, 2547, 4691.
Wat echter onder de zetel of de troon in het Woord in het bijzonder wordt verstaan, blijkt daar
uit de reeks, zoals bij Mattheüs: ‘Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij de hemel, omdat hij
de Troon Gods is, noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij
Jeruzalem, omdat zij is de stad des groten Konings’, (Mattheüs 5:34,35); en elders bij
dezelfde: ‘Wie gezworen zal hebben bij de hemel, die zweert bij de Troon Gods en bij Hem
Die daarop zit’, (Mattheüs 23:22); daar wordt openlijk gezegd dat de hemel de troon Gods is;
met de aarde, die de voetbank van de voeten wordt genoemd, wordt datgene aangeduid wat
beneden de hemel is, dus de Kerk; dat de aarde de Kerk is, zie de nrs. 566, 662, 1066, 1067,
1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4535, 4447.
Eender bij Jesaja: ‘Zo zei Jehovah: De hemelen zijn Mijn Troon en de aarde is de voetbank
Mijner voeten’, (Jesaja 66:1); en bij David: ‘Jehovah heeft in de hemelen Zijn Troon
bevestigd’, (Psalm 103:19).
Bij Mattheüs: ‘Wanneer de Zoon des mensen zal gekomen zijn in Zijn heerlijkheid en al de
heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon Zijner heerlijkheid’, (Mattheüs
25:31); daar wordt gehandeld over het Laatste Gericht en de op de troon zittende wordt
Koning genoemd, (Mattheüs 25:34,40); de troon der heerlijkheid is daar in de innerlijke zin
het Goddelijk Ware dat vanuit het Goddelijk Goede in de hemel is; die op die troon zit is de
Heer, Die voor zover Hij Rechter is vanuit het Goddelijk Ware, daar Koning wordt genoemd.
Bij Lukas: ‘Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogste genoemd worden en de Heer God
zal Hem geven de Troon van David, Zijn vader’, (Lukas 1:32); dit zei de engel tot Maria; dat
daar de troon van David niet het koninkrijk is dat David had of een koninkrijk op aarde, maar
het koninkrijk in de hemel, staat voor eenieder vast; en daarom wordt met David ook niet
David aangeduid, maar het Goddelijk Koningschap van de Heer en met de troon wordt het
Goddelijk Ware aangeduid dat voortgaat en dat het Rijk van de Heer maakt.
Bij Johannes: ‘Ik was in de geest, toen, ziet, er was een Troon gesteld in de hemel en er zat
Een op de Troon en Die zat was in het aanzien de steen jaspis en sardius gelijk; een
regenboog was echter rondom de troon, in het aanzien gelijk een smaragd; rondom de troon
waren vierentwintig tronen en op de tronen zag ik vierentwintig ouderlingen zittende; van de
troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen, evenzo zeven lampen brandend van
vuur voor de troon, welke zijn de zeven geesten Gods.
Bovendien was voor de troon een glazen zee, kristal gelijk, tenslotte in het midden des troons
en rondom de troon, vier dieren, vol ogen van voren en van achteren.
Verder wanneer de dieren heerlijkheid en eer en dankzegging hebben gegeven Hem Die op de
troon zit, Die in de eeuwen der eeuwen leeft, zullen de vierentwintig ouderlingen voor Hem
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2260
Die op de troon zit vallen en aanbidden Hem Die leeft in de eeuwen der eeuwen en zullen hun
kronen voor de troon werpen’, (Openbaring 4:2 tot het einde); daar wordt de troon der
heerlijkheid des Heren en daarmee het Goddelijk Ware dat uit Hem voortgaat, beschreven,
maar door uitbeeldende dingen; indien iemand niet kent wat deze dingen betekenen, zal hij
nauwelijks wat dan ook kunnen weten van hetgeen in deze profetische dingen is gelegen,
maar hij zal geloven dat al zulke dingen zonder een hoger Goddelijke zijn; en zal ten aanzien
van het hemelse rijk, een aan een werelds rijk eendere voorstelling hebben, terwijl toch met de
in de hemel gestelde troon het Goddelijk Ware daar wordt aangeduid, dus de hemel ten
aanzien van het Goddelijk Ware; onder de op de troon zittende wordt de Heer verstaan; dat
Deze verscheen in het aanzien gelijk de steen jaspis en sardius, komt omdat met die stenen in
het algemeen en ook met alle kostbare stenen in het Woord, het Goddelijk Ware wordt
aangeduid, nrs. 114, 3858, 3862, en met stenen in het algemeen de ware dingen van het
geloof, nrs. 643, 1298, 3720, 3769, 3771, 3773, 3789, 3798; met de regenboog rondom de
troon worden de uit het goede doorschijnende ware dingen aangeduid en wel omdat de
kleuren in het andere leven vanuit het licht van de hemel zijn en het licht van de hemel is het
Goddelijk Ware; over de regenbogen in het andere leven zie de nrs. 1042, 1043, 1053, 1623-
1625; over de kleuren daar, nrs. 1053, 1624, 3993, 4530, 4922, 4677, 4741, 4742; met de
vierentwintig tronen rondom de troon, worden alle dingen van het ware in één samenvatting
aangeduid, eender als de dingen die met twaalf worden aangeduid; dat twaalf alle dingen van
het ware in één samenvatting zijn, zie de nrs. 577, 2089, 2129, 2130, 3272, 3858, 3913; de
bliksem, de donderslagen en de stemmen, die van de troon uitgingen, betekenen de
verschrikkingen die vanuit het Goddelijk Ware diegenen hebben die niet in het goede zijn; de
zeven van vuur brandende lampen zijn de aandoeningen van het ware vanuit het goede, die
ook aan hen die niet in het goede zijn, schadelijke dingen berokkenen, daarom worden zij de
zeven geesten Gods genoemd; en dat deze dingen schade berokkenden, blijkt uit wat daar
volgt; de glazen zee vóór de troon is al het ware in het natuurlijke, dus zijn het de
erkentenissen en de wetenschappelijke dingen; dat de zee die dingen is, zie de nrs. 28, 2850;
de vier dieren in het midden van de troon en rondom de troon, vol ogen van voren en van
achteren, zijn de verstandelijke dingen uit het Goddelijke in de hemelen; vier betekent de
verbinding ervan met de dingen van de wil; de ware dingen immers zijn van het verstandelijke
deel en de goede dingen zijn van het wilsdeel van de mens; vandaar wordt er gezegd dat zij
vol ogen waren van voren en van achteren, omdat de ogen de verstandelijke dingen betekenen
en vandaar in een hogere zin de dingen die van het geloof zijn, nrs. 2701, 3820, 4403-4421,
4523-4534; dat vier de verbinding is, eender als twee, nrs. 1686, 3519, 5194; de heiligheid
van het Goddelijk Ware, voortgaande uit de Heer, wordt in wat volgt beschreven.
Omdat met de vierentwintig tronen en de vierentwintig ouderlingen alle dingen van het ware
of alle dingen van het geloof in één samenvatting worden aangeduid en met twaalf eendere
dingen, zoals hiervoor is gezegd, zo blijkt hieruit wat onder de twaalf tronen, waarop de
twaalf apostelen zullen zitten, in de innerlijke zin wordt verstaan, namelijk alle dingen van het
ware, waar vanuit en volgens welke het gericht plaatsvindt; waarover bij Mattheüs: ‘Jezus zei
tot de discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij die Mij gevolgd zijt, in de wederverwekking,
wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op de troon Zijner heerlijkheid, dat ook gij zult
zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf stammen Israëls’, (Mattheüs 19:28); en bij
Lukas: ‘Ik verordineer u het koninkrijk, zoals de Vader Mij verordineerd heeft, opdat gij eet
en drinkt aan Mijn tafel in Mijn koninkrijk en zit op tronen, oordelende de twaalf stammen
Israëls’, (Lukas 22:29,30); dat de twaalf apostelen alle dingen van het ware zijn, zie de nrs.
2129, 2553, 3354, 3488, 3858; en dat de twaalf zonen van Jakob het zijn en vandaar de twaalf
stammen van Israël, nrs. 3858, 3921, 3926, 3939, 4060, 4603; en dat de apostelen zelfs niet
één persoon kunnen oordelen, nrs. 2129, 2553.
Eender bij Johannes: ‘Ik zag tronen en zij zetten zich op dezelve en het oordeel werd hun
gegeven’, (Openbaring 20:4); met de tronen worden daar ook alle dingen van het ware
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2261
aangeduid, vanuit welke en volgens welke het gericht plaatsvindt; iets eenders wordt ook
onder de engelen verstaan met wie de Heer zal komen tot het gericht, (Mattheüs 25:31); dat
met de engelen in het Woord iets van de Heer wordt aangeduid, zie de nrs. 1705, 1925, 2321,
2821, 3039, 4085; daar de ware dingen die vanuit het Goddelijke zijn, welke ware dingen in
het Woord ook gerichten worden genoemd, nr. 2235.
Elders wordt ook op zeer veel plaatsen aan Jehovah of de Heer een troon toegeschreven en
wel omdat in tronen het uitbeeldende van een koninkrijk is; wanneer in een hogere hemel
sprake is van het Goddelijk Ware en van het Gericht, dan verschijnt in de laatste hemel een
troon; vandaar komt het, zoals gezegd, dat een troon uitbeeldend is en dat daarom zo vaak in
het profetische Woord de troon wordt genoemd en eveneens dat vanaf de oudste tijden de
troon tot een onderscheidend teken van de koning is geworden en dat hij als onderscheidend
teken het koningschap betekent, zoals eveneens in de volgende plaatsen; bij Mozes:
‘Mozes bouwde een altaar en hij noemde de naam ervan Jehovah Nissi; bovendien zei hij:
Omdat de hand is op de troon van Jah, zo zal de oorlog van Jehovah tegen Amalek zijn van
geslacht tot geslacht’, (Exodus 17:15,16); wat de hand op de troon van Jah is en wat de oorlog
van Jehovah tegen Amalek van geslacht tot geslacht, kan niemand weten tenzij vanuit de
innerlijke zin, dus tenzij hij weet wat de troon is en wat Amalek; met Amalek worden in het
Woord de valse dingen aangeduid die de ware dingen bestrijden, nr. 1679; en met de troon het
Goddelijk Ware zelf dat bestreden wordt.
Bij David: ‘Jehovah, Gij hebt Mijn gericht en mijn rechtszaak gedaan, Gij hebt gezeten op de
troon, Rechter der Gerechtigheid; Jehovah zal in eeuwigheid blijven, Hij heeft tot gericht Zijn
troon bereid’, (Psalm 9:5,8).
Bij dezelfde: ‘Uw troon, o God, is tot in de eeuw en het eeuwige; de scepter van Uw
koninkrijk is een scepter der rechtheid’, (Psalm 45:7).
Bij dezelfde: ‘Wolk en donkerheid zijn rondom Hem, gerechtigheid en gericht de schraag van
Zijn troon’, (Psalm 97:2).
Bij Jeremia: ‘Te dier tijd zullen zij Jeruzalem noemen de troon van Jehovah en al de natiën
zullen tot haar vergaderd worden’, (Jeremia 3:17); Jeruzalem staat hier voor het geestelijk
rijk van de Heer; dit rijk wordt ook bij Ezechiël onder het Nieuwe Jeruzalem verstaan en
eveneens onder het Heilige Jeruzalem, neerdalende vanuit de hemel, in de Openbaring.
Het geestelijk rijk van de Heer is daar waar het Goddelijk Ware waarin het Goede is, het
principale is, maar het hemels rijk is daar waar het Goddelijk Goede waaruit het Goddelijk
Ware is, het principale is; daaruit blijkt waarom Jeruzalem de troon van Jehovah wordt
genoemd; en bij David: ‘In Jeruzalem zetelen tronen tot gericht’, (Psalm 122:5); Zion wordt
echter de troon der heerlijkheid van Jehovah genoemd bij Jeremia: ‘Hebt Gij Jehudah al
verwerpende verworpen, heeft Uw ziel gewalgd van Zion; versmaad niet om Uws Naams wil,
maak niet de troon Uwer heerlijkheid te schande’, (Jeremia 14:21); onder Zion wordt het
hemels rijk van de Heer verstaan.
Hoe de Heer wordt uitgebeeld ten aanzien van het gericht in de hemel, waar zulke dingen die
hier en daar bij de profeten worden vermeld, zichtbaar voor ogen worden gesteld, blijkt bij
Daniël: ‘Ik was ziende, totdat de tronen werden nedergeworpen en de Oude van dagen zich
zette; Zijn kleed was wit zoals sneeuw en het haar Zijns hoofds zoals reine wol; Zijn troon een
vlam van vuur, deszelfs raderen brandend vuur; een stroom van vuur uitstromende en
uitgaande vóór Hem; duizend duizenden bedienden Hem en een myriade van myriaden
stonden vóór Hem; het gericht zette zich en de boeken werden geopend’, (Daniël 7:9,10).
Zulke dingen die gezien worden zijn er voortdurend in de hemel; zij zijn alle uitbeeldend en
verschijnen vanuit het gesprek van de engelen in de hogere hemelen, welk gesprek, eenmaal
neergedaald, zulke dingen zichtbaar vertoont; de engelgeesten, aan wie uit de Heer de
doorvatting wordt gegeven, weten wat zij betekenen, zoals wat de Oude van dagen, wat het
kleed dat wit zoals sneeuw was, het hoofdhaar dat zoals reine wol was, de troon die zoals een
vlam van vuur was, de raderen die brandend waren, de van Hem uitstromende stroom van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2262
vuur; met de vlam van vuur en met de stroom van vuur wordt daar het Goede van de
Goddelijke Liefde uitgebeeld, nrs. 934, 4906, 5071, 5215.
Eender is het gesteld met de dingen bij Ezechiël: ‘Boven het uitspansel, hetwelk was boven
het hoofd der cherubim, was de gelijkenis eens troons, als het ware het aanzien van een
saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als het ware het aanzien eens
mensen, daarboven op zijnde’, (Ezechiël 1:26; 10:1); evenzo met de dingen in het eerste Boek
der Koningen: ‘Ik zag, zei de profeet Micha, Jehovah zittende op Zijn troon en het algehele
heir der hemelen staande nevens Hem, aan Zijn rechter- en aan Zijn linkerhand’, (1
Koningen 22:9); wie niet weet wat de afzonderlijke dingen uitbeelden en vandaar betekenen,
kan niet anders geloven dan dat de Heer een troon heeft zoals de koningen op aarde en zulke
dingen als daar worden vermeld; maar er zijn niet zulke dingen in de hemelen, maar zij
vertonen zich zichtbaar zo voor hen die in de laatste hemel zijn, waar vanuit zij, zoals vanuit
beelden, de Goddelijke verborgenheden zien.
Het koningschap van de Heer, waarmee het Goddelijk Ware wordt aangeduid dat uit Hem
voortgaat, werd ook uitgebeeld door de zetel, door Salomo gebouwd, waarover in het eerste
Boek der Koningen: ‘Salomo maakte een grote zetel van elpenbeen en hij overtoog die met
gelouterd goud; zes trappen tot de zetel en het hoofd van de zetel was van achteren rond;
handen aan deze en gene zijde tot de zitplaats; en twee leeuwen staande bij de handen en
twaalf leeuwen daar staande op de zes trappen aan deze en gene zijde’, (1 Koningen 18-21);
zo werd dus de troon der heerlijkheid uitgebeeld; de leeuwen zijn de strijdende en
overwinnende Goddelijke ware dingen, de twaalf leeuwen zijn al die ware dingen in één
samenvatting.
Omdat bijna alle dingen in het Woord ook een tegenovergestelde zin hebben, zo ook de zetel
of de troon en in die zin betekent hij het rijk van het valse, zoals bij Johannes:
‘Tot de engel der Kerk die in Pergamus is: Ik ken uw werken en waar gij woont, waar de
troon des Satans is’, (Openbaring 2:13).
Bij dezelfde: ‘De draak gaf aan het beest dat opklom uit de zee, zijn kracht en zijn troon en
grote macht’, (Openbaring 13:2).
Bij dezelfde: ‘De vijfde engel goot zijn fiool uit op de troon van het beest en zijn rijk werd
verduisterd’, (Openbaring 16:10).
Bij Jesaja: ‘Gij zei in uw hart: ik zal in de hemelen klimmen, ik zal mijn troon boven de
sterren Gods verhogen’, (Jesaja 14:13); daar wordt over Babel gehandeld.
5314. vers 41-44. En Farao zei tot Jozef: Zie, ik heb u gegeven over het gehele land van
Egypte.
En Farao verwijderde zijn ring van over zijn hand en gaf hem op Jozefs hand, en hij kleedde
hem met klederen van fijn linnen, en legde een keten van goud over zijn hals.
En hij deed hem rijden in de tweede wagen die hij had, en zij riepen vóór hem: Abrech
[eerbied]; en gevende hem over het gehele land van Egypte.
En Farao zei tot Jozef: Ik ben Farao; en zonder u zal geen man opheffen zijn hand en zijn
voet, in het gehele land van Egypte.
En Farao zei tot Jozef, betekent een verder doorvatten van het natuurlijke vanuit het hemelse
van het geestelijke; zie, ik heb u gegeven over het gehele land van Egypte, betekent de
heerschappij over het ene en het andere natuurlijke; en Farao verwijderde zijn ring van over
zijn hand, betekent het bevestigende ten aanzien van de macht die het tevoren had; en gaf hem
op Jozefs hand, betekent dat het haar geheel afstond aan het hemelse van het geestelijke; en
hij kleedde hem met klederen van fijn linnen, betekent de uiterlijke aanduiding van het
hemelse van het geestelijke; klederen van fijn linnen zijn de ware dingen vanuit het
Goddelijke; en legde een keten van goud over zijn hals, betekent de aanduiding van de
verbinding van de innerlijke dingen met de uiterlijke, door de uitwerking van het goede; en hij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2263
deed hem rijden in de tweede wagen, betekent de aanduiding dat daaruit alle leer van het
goede en het ware is; die hij had, betekent welke is door het natuurlijke; en zij riepen vóór
hem: Abrech, betekent de erkenning door het geloof en de aanbidding; en gevende hem over
het gehele land van Egypte, betekent de macht ervan, dat zij zodanig is; en Farao zei tot Jozef,
betekent een nog verdere doorvatting; ik ben Farao, betekent dat daaruit het natuurlijke is; en
zonder u zal geen man opheffen zijn hand, betekent dat uit het hemelse van het geestelijke
alles van de macht is in het geestelijke; en zijn voet, betekent alles van de macht in het
natuurlijke; in het gehele land van Egypte, betekent in het ene en het andere natuurlijke.
5315. En Farao zei tot Jozef; dat dit een verdere doorvatting betekent van het natuurlijke
vanuit het hemelse van het geestelijke, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische
dingen van het Woord, te weten doorvatten, waarover meermalen eerder; uit de uitbeelding
van Farao, namelijk het natuurlijke; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van
het geestelijke, waarover ook eerder; dat het de doorvatting van het natuurlijke vanuit het
hemelse van het geestelijke is, die wordt aangeduid, komt omdat het natuurlijke al zijn
doorvatting heeft vanuit dat wat hoger is dan het eerder genoemde, hier vanuit het hemelse
van het geestelijke, dat het hogere is.
5316. Zie, ik heb u gegeven over het gehele land van Egypte; dat dit de heerschappij over het
ene en het andere natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van ‘iemand geven over’,
namelijk de heerschappij; en uit de betekenis van al het land van Egypte, namelijk het ene en
het andere natuurlijke, nr.5276.
Er wordt nog uitvoeriger gehandeld over de heerschappij die Farao overgaf aan Jozef over het
land van Egypte, namelijk dat Farao zichzelf van zijn macht ontdeed en geheel Egypte aan
Jozef onderwierp; deze dingen hebben zo plaatsgevonden vanuit de Goddelijke
Voorzienigheid, opdat Jozef de uitbeelding zou aantrekken van het hemelse van het
geestelijke dat de Heer had toen Hij in de wereld was en waardoor de Heer Zijn natuurlijke en
eveneens Zijn zinlijke beschikte, opdat Hij het ene en het andere achtereenvolgens Goddelijk
zou maken; dit is gebeurd te dien einde dat het Woord dat over Jozef geschreven zou worden,
Goddelijke dingen zou bevatten en dus zulke dingen die in de hemelen allerheiligst zijn en die
geschikt zijn voor de engelen die in de hemelen zijn; de engelen immers zijn daar in de Heer,
omdat zij zijn in de sfeer van het Goddelijk Ware, voortgaande uit de Heer; daarom doen de
Goddelijke dingen die over de Heer en over de verheerlijking van Zijn Menselijke in de
innerlijke zin van het Woord zijn, hen dermate aan dat zij daaruit al het gezegende van hun
wijsheid en inzicht doorvatten.
5317. En Farao verwijderde zijn ring van over zijn hand; dat dit het bevestigende betekent ten
aanzien van de macht die het tevoren had, staat vast uit de uitbeelding van Farao, namelijk het
natuurlijke, waarover eerder; uit de betekenis van de ring, namelijk het bevestigende,
waarover hierna; en uit de betekenis van de hand, namelijk de macht, waarover de nrs. 878,
3091, 3387, 4931-4937, 5296; daaruit blijkt dat met hij verwijderde zijn ring van over zijn
hand, wordt aangeduid dat het natuurlijke afstand deed van de macht die het tevoren had; en
dat hij gaf hem op de hand van Jozef, zoals volgt, wordt aangeduid, dat het alle macht afstond
aan het hemelse en het geestelijke.
Dat de ring op de hand het bevestigende van de macht is, kan niet zozeer uit parallelplaatsen
in het Woord vaststaan, omdat ringen die op de hand zijn, nergens anders worden genoemd,
behalve bij Lukas, waar de vader van de zoon die alle dingen had verkwist, tot de knechten
zei: ‘Brengt uit het voornaamste opperkleed en trekt het hem aan en geeft een ring op zijn
hand en schoenen aan de voeten’, (Lukas 15:22), waar ook met de ring het bevestigende van
de macht in het huis zoals van een zoon gelijk tevoren, wordt aangeduid; maar toch blijkt het
uit de rituele dingen die vanaf de oude tijden bij ons zijn, zoals uit de rituele dingen van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2264
verlovingen en van huwelijksvoltrekkingen, maar ook inwijdingen, waarbij ringen op de hand
worden gegeven, waarmee ook het bevestigende van de macht wordt aangeduid; bovendien,
dat zegels, die eveneens op de hand waren, (Jeremia 22:24), de toestemming en de
bevestiging betekenen, zie nr. 4874.
5318 En hij gaf hem op Jozefs hand; dat dit betekent dat het de macht geheel afstond aan het
hemelse van het geestelijke, staat vast uit de betekenis van de ring geven op de hand van een
ander, namelijk het bevestigende dat men aan de ander de macht afstaat die men had, nr.
5317; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het geestelijke, waarover
vaak eerder.
5319. En hij kleedde hem met klederen van fijn linnen; dat dit de uiterlijke aanduiding van het
hemelse van het geestelijke betekent en dat klederen van fijn linnen de ware dingen vanuit het
Goddelijke zijn, staat vast uit de betekenis van de klederen, namelijk de ware dingen, nrs.
1073, 2576, 4545, 4763, 5248; dat klederen van fijn linnen de ware dingen vanuit het
Goddelijke zijn, komt omdat een kleed van fijn linnen uitermate blank en tevens glanzend was
en het ware vanuit het Goddelijke wordt uitgebeeld door klederen van zo’n blankheid en van
zo’n glans; de oorzaak hiervan is deze, dat de blankheid en de glans van de hemel is vanuit
het Licht dat uit de Heer is en het Licht dat uit de Heer is, is het Goddelijk Ware zelf, nrs.
1053, 1521-1533, 161901632, 2776, 3195, 3222, 3485, 3636, 3643, 3862, 4415, 4419, 4526,
5219; daarom, toen de Heer van gedaante veranderde voor Petrus, Jacobus en Johannes,
‘verschenen Zijn bekleedselen zoals het licht’, (Mattheüs 17:2); ‘blinkende, zeer blank zoals
sneeuw, hoedanige geen voller op aarde wit maken kan’, (Markus 9:3); ‘en bliksemend’,
(Lukas 9:29).
Het was het Goddelijk Ware zelf dat uit het Goddelijk Menselijke is, dat zo werd uitgebeeld;
maar het zijn de uiterlijke ware dingen die met de blankheid van de klederen in de hemelen
worden uitgebeeld, de innerlijke ware dingen echter met de blankheid en de glans van het
aangezicht.
Vandaar komt het dat bekleed worden met klederen van fijn linnen hier de uiterlijke
aanduiding is, namelijk van het ware voortgaande vanuit het hemelse van het geestelijke; het
was immers dit waarin toen het Goddelijke van de Heer was.
Met fijn linnen en met de klederen van fijn linnen wordt ook elders in het Woord het ware
aangeduid dat vanuit het Goddelijke is, zoals bij Ezechiël: ‘Ik bekleedde u met gestikt werk en
Ik schoeide u met dassenvel en gordde u aan met fijn linnen en bedekte u met zijde; zo waart
gij versierd met goud en zilver en uw klederen waren fijn linnen en zijde en gestikt werk’,
(Ezechiël 16:10,13); daar wordt gehandeld over Jeruzalem, waaronder in deze verzen de Oude
Kerk wordt verstaan; de ware dingen van die Kerk worden beschreven met klederen uit
gestikt werk, fijn linnen, zijde en met de versiering uit goud en zilver; met het gestikt werk
worden de wetenschappelijke ware dingen aangeduid, met het fijn linnen de natuurlijke ware
dingen en met de zijde de geestelijke ware dingen.
Bij dezelfde: ‘Fijn linnen in stiksel uit Egypte was uw uitbreidsel, dat het u tot een teken zou
zijn; hemelsblauw en purper, uit de eilanden van Elisa, was uw deksel’, (Ezechiël 27:7, waar
over Tyrus wordt gehandeld, waaronder ook de Oude Kerk wordt verstaan, maar ten aanzien
van de erkentenissen van het goede en het ware; en met het fijn linnen in stiksel uit Egypte,
dat haar uitbreidsel was, wordt het ware vanuit de wetenschappelijke dingen aangeduid, tot
een teken of een uiterlijk aanduidende van die Kerk.
Bij Johannes: ‘De kooplieden der aarde zullen wenen en klagen over Babylon, dat niemand
hun koopwaren meer koopt; koopwaren van goud en van zilver en van kostbare steen en van
parel en van fijn linnen en van purper en van zijde en alle vat van ivoor en alle vat uit het
kostbaarste hout en koper en ijzer en marmer’, (Openbaring 18:11,12); daar betekenen alle en
de afzonderlijke dingen zulke dingen die van de Kerk zijn, dus die van het ware en het goede
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2265
zijn, hier echter in de tegenovergestelde zin, omdat het van Babylon wordt gezegd; eenieder
kan zien dat zulke dingen nooit zouden zijn opgesomd in het Woord, dat uit de hemel is
neergedaald, tenzij er enig hemelse in de afzonderlijke dingen was gelegen; waartoe diende
een opsomming van wereldse koopwaren, waar over Babylon wordt gehandeld, waarmee de
profane Kerk wordt aangeduid; eender bij dezelfde: ‘Wee, wee, de grote stad, die bekleed was
met fijn linnen en purper en scharlaken, verguld met goud en kostbare steen en paarlen’,
(Openbaring 18:16).
Dat de afzonderlijke dingen een of ander hemels Goddelijke betekenen, blijkt duidelijk bij
dezelfde waar gezegd wordt wat fijn linnen is, namelijk dat het zijn de gerechtigheden der
heiligen: ‘De tijd van de bruiloft des Lams is gekomen en Zijn Echtgenote heeft zichzelf
bereid; toen is het haar gegeven dat zij bekleed zou worden met rein en blinkend fijn linnen;
het fijn linnen zijn de gerechtigheden der heiligen’, (Openbaring 19:8); dat het fijn linnen de
gerechtigheden der heiligen zijn, komt omdat al diegenen die in het Ware vanuit het
Goddelijke zijn, de Gerechtigheid van de Heer aantrekken; hun klederen immers zijn blank en
glanzend vanwege het licht dat uit de Heer is; daarom wordt het ware zelf in de hemel
uitgebeeld door het blanke, nrs. 3301, 3993, 4007; vandaar komt het eveneens dat zij die
vanuit de staat van de verwoesting in de hemel worden geheven, blank gekleed verschijnen,
omdat zij dan datgene uittrekken wat van de eigen gerechtigheid is en datgene aantrekken wat
van de Gerechtigheid van de Heer is.
Opdat het Ware uit het Goddelijke in de Joodse Kerk zou worden uitgebeeld, werd het
bevolen dat er eveneens boomwol of lijn linnen zou zijn in de klederen van Aharon en ook in
de gordijnen die rondom de ark waren, waarover bij Mozes: ‘Voor Aharon zult gij een tuniek
van boomwol weven en een huif van boomwol maken’, (Exodus 28:39); ‘Zij maakten tunieken
van boomwol, het werk des wevers, voor Aharon en zijn zonen’, (Exodus 39:27);
‘Het habitakel zult gij maken van tien gordijnen, van getweernde boomwol en van
hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken’, (Exodus 26:1; 36:8); ‘Gij zult de
voorhof van het habitakel maken; de behangselen voor de voorhof zullen zijn uit getweernde
boomwol’, (Exodus 27:9,18; 38:9); ‘De voorhang van de poort des voorhofs, het werk eens
stikkers, was van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en van getweernde
boomwol’, (Exodus 38:18); boomwol is fijn linnen, dat daarom werd bevolen, omdat de
afzonderlijke dingen die in de ark en rondom de ark waren en verder de afzonderlijke dingen
die op de klederen van Aharon waren, uitbeeldend waren voor de geestelijke en de hemelse
dingen; daaruit kan vaststaan hoe weinig het Woord slechts wordt verstaan indien men niet
weet wat zulke dingen uitbeelden en dat men nauwelijks iets verstaat, indien men gelooft dat
er geen ander heilige in het Woord is dan wat in de letter uitkomt.
Dat de engelen die in het ware vanuit het Goddelijke zijn, als het ware met fijn linnen bekleed
verschijnen, dat wil zeggen, in glanzende blankheid, blijkt bij Johannes waar over het ‘witte
paard’ wordt gehandeld: ‘Die op het witte paard zat, was bekleed met een bekleedsel dat met
bloed geverfd was; en Zijn Naam wordt genoemd het Woord; Zijn heirlegers in de hemel
volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn linnen’, (Openbaring 19:13,14);
uit deze dingen blijkt duidelijk dat het fijn linnen het uiterlijke aanduidende is van het ware
uit het Goddelijke, want Hij Die op het witte paard zat, is de Heer ten aanzien van het Woord;
dat Hij het Woord is, wordt daar openlijk gezegd; het Woord is het Ware zelf uit het
Goddelijke; dat het witte paard de innerlijke zin van het Woord is, zie de nrs. 2760,-2762;
vandaar zijn de witte paarden de ware dingen vanuit het Goddelijke, want alle dingen van de
innerlijke zin van het Woord zijn ware dingen vanuit het Goddelijke; daarom werden Zijn
heirlegers gezien op witte paarden en bekleed met wit en rein fijn linnen.
5320. En legde een keten van goud over zijn hals; dat dit de aanduiding betekent van de
verbinding van de innerlijke dingen met de uiterlijke, door de uitwerking van het goede, staat
vast uit de betekenis van de hals, namelijk de invloeiing en verder ook de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2266
vergemeenschapping van de hogere met de lagere dingen, of wat hetzelfde is, van de
innerlijke dingen met de uiterlijke, nr. 3542; vandaar is de keten, omdat die de hals omgordt,
de aanduiding van de verbinding van die dingen; de keten van goud betekent de verbinding
door het goede of door de uitwerking van het goede, omdat het goud het goede is, nrs. 113,
1551, 1552; het teken van de verbinding van het innerlijk ware met het uiterlijk ware wordt
aangeduid door de keten op de keel, bij Ezechiël: ‘Ik versierde u met sieraad en gaf
armringen op uw handen en een keten op uw keel’, (Ezechiël 16:11).
5321. En hij deed hem rijden in de tweede wagen; dat dit de aanduiding betekent dat daaruit
alle leer van het goede en het ware is, staat vast uit de betekenis van de wagen, namelijk de
leer van het goede en ware, waarover hierna; vandaar is hem doen rijden in de wagen het
aanduidende dat daaruit die leer is.
Deze dingen hebben betrekking op die welke eerder door Farao werden gezegd: ‘Gij zult zijn
over mijn huis en al mijn volk zal u op de mond kussen; alleen naar de zetel zal ik groot zijn
boven u’, vers 40.
Dat de leer van het goede en ware uit Hemzelf wordt aangeduid, komt omdat door Jozef de
Heer ten aanzien van het Goddelijk geestelijke wordt aangeduid, nrs. 3971, 4669, dus ten
aanzien van het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk Menselijke van de Heer, nrs. 4723,
4727 en uit dit Goddelijk Ware is het hemelse van het geestelijke.
Dat alles van de leer van het goede en het ware daaruit is, komt omdat de Heer de leer zelf is,
want alles van de leer gaat uit Hem voort en alles van de leer handelt over Hem; immers alles
van de leer handelt over het goede van de liefde en het ware van het geloof; die zijn uit de
Heer en daarom is de Heer niet alleen daarin, maar is Hij het ene en het andere; daaruit staat
vast dat de leer die over het goede en het ware handelt, over de Heer alleen handelt en dat die
voortgaat vanuit Zijn Goddelijk Menselijke.
Vanuit het Goddelijke Zelf kan geenszins iets van leer voortgaan, tenzij door het Goddelijk
Menselijke, dat wil zeggen door het Woord, dat in de hoogste zin het Goddelijk Ware uit het
Goddelijk Menselijke van de Heer is; dat wat rechtstreeks uit het Goddelijke Zelf voortgaat,
kunnen zelfs niet de engelen in de binnenste hemel vatten; de oorzaak hiervan is deze dat het
oneindig is en zo alle begrip, ook dat van de engelen, te boven gaat; maar dat wat vanuit het
Goddelijk Menselijke van de Heer voortgaat, kunnen zij wel vatten, want het handelt over
God als over de Goddelijke Mens, over Wie vanuit het Menselijke enig idee kan worden
gevormd en een idee die over het Menselijke is gevormd, wordt aanvaard, hoedanig die ook
mag zijn, als zij slechts vanuit het goede van de onschuld vloeit en in het goede van de
naastenliefde is; dit is het wat wordt verstaan onder de woorden van de Heer bij Johannes:
‘Niemand heeft ooit God gezien; de Enigverwekte Zoon, Die in de schoot van de Vader is,
heeft Hem uiteengezet’, (Johannes 1:8); bij dezelfde: ‘Gij hebt noch de stem van de Vader
ooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien’, (Johannes 5:37); en bij Mattheüs: ‘Niet wie ook
kent de Vader, dan de Zoon en die aan wie het de Zoon zal hebben willen onthullen’,
(Mattheüs 11:27).
Op zeer vele plaatsen in het Woord worden wagens vermeld en nauwelijks iemand weet dat
daarmee op die plaatsen de leerstellige dingen van het goede en ware worden aangeduid en
tevens de wetenschappelijke dingen die van de leerstellige dingen zijn; de oorzaak hiervan is
deze dat niet enig geestelijk idee binnenkomt, maar alleen het historisch natuurlijke, wanneer
een wagen wordt genoemd, zoals ook het geval is, wanneer de paarden die voor de wagen zijn
worden genoemd, terwijl toch met de paarden in het Woord de verstandelijke dingen worden
aangeduid, nrs. 2760-2762, 3217 en vandaar met de wagen de leerstellige en de
wetenschappelijke dingen ervan.
Dat de wagens de leerstellige dingen van de Kerk zijn en eveneens de wetenschappelijke, kon
voor mij vaststaan uit de wagens die in het andere leven zo vaak werden gezien; er is
eveneens een plaats aan de rechterzijde ter hoogte van de lagere aarde, waar wagens en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2267
paarden verschijnen, met stallen in volgorde opgesteld; daar wandelen en praten diegenen die
in de wereld geleerden zijn geweest en het leven als einddoel van de geleerdheid hebben
beschouwd; zulke dingen verschijnen aan hen vanuit de engelen in de hogere hemelen;
wanneer bij hen sprake is van de verstandelijke, leerstellige en wetenschappelijke dingen, dan
verschijnen aan de geesten daar zulke dingen.
Dat zulke zaken met wagens en paarden worden aangeduid, blijkt zeer duidelijk hieruit, dat
Elia verscheen, naar de hemel rijdend in een wagen van vuur en met paarden van vuur en dat
hij, en ook Elisa werden genoemd ‘Wagen Israëls en zijn ruiters’, waarover in het tweede
Boek der Koningen: ‘Ziet, een wagen van vuur en paarden van vuur kwamen tussen hen in en
Elia klom in een wervelwind in de hemel; en Elisa zag en riep: Mijn vader, mijn vader, wagen
Israëls en zijn ruiters’, (2 Koningen 2:11,12) en over Elisa in hetzelfde Boek: ‘Toen Elisa
krank was van zijn ziekte, waaraan hij stierf, daalde tot hem neder Joas, de koning van
Osraël en weende voor zijn aangezichten en hij zei: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en
zijn ruiters’, (2 Koningen 13:14); de oorzaak waarom zij zo werden genoemd is deze, dat door
de een en de ander, zowel door Elia als door Elisa, de Heer werd uitgebeeld ten aanzien van
het Woord; zie de voorrede tot (Genesis 18) en de nrs. 2762, 5247 einde.
Het Woord zelf is voornamelijk de leer van het goede en het ware, want daaruit is het al van
de leer, vanuit dezelfde oorzaak ook was het dat aan de knaap wie Jehovah de ogen opende,
rondom Elisa verscheen ‘de berg vol paarden en wagens van vuur’, (2 Koningen 6:17).
Dat de wagen het leerstellige is en het paard het verstandelijke, staat eveneens vast uit andere
plaatsen in het Woord, zoals bij Ezechiël: ‘Gij zult verzadigd worden op Mijn tafel met paard
en wagen, met de sterke en alle man des krijgs; zo zal Ik de natiën Mijn heerlijkheid geven’,
(Ezechiël 39:20; Openbaring 19:18); daar wordt gehandeld over de Komst van de Heer; dat
daar met paard en wagen geen paard en wagen wordt aangeduid, is voor eenieder duidelijk;
zij zullen immers daarmee op de tafel van de Heer niet verzadigd worden, maar met zulke
dingen die met paard en wagen worden aangeduid, namelijk met de verstandelijke en de
leerstellige dingen van het goede en ware.
Eendere dingen worden met paarden en wagens aangeduid in deze volgende plaatsen, bij
David: ‘Gods wagens zijn een tweetal myriaden, duizenden der vreedzamen, de Heer in hen,
Sinaï in het heiligdom’, (Psalm 68:18).
Bij dezelfde: ‘Jehovah bedekt zich met het licht als met een kleed, Hij rekt de hemelen uit
zoals een gordijn, Hij beschiet Zijn opperzalen met wateren, Hij stelt de wolken als Zijn
wagens, Hij wandelt op de vleugels des winds’, (Psalm 104:2,3).
Bij Jesaja: ‘De profetische uitspraak van de woestijn der zee: Zo heeft de Heer tot mij gezegd:
Zet een wachter die schouwe, hij verkondige; hij zag derhalve een wagen, een paar ruiters,
een ezelwagen, een kameelwagen en hij luisterde een luistering, een grote luistering; een
leeuw immers riep uit op de wachttoren: Heer, ik sta geduriglijk bij dag en op mijn wacht ben
ik gesteld alle nachten; voorts echter zie, een wagen van een man, een paar ruiters; en hij zei:
Gevallen, gevallen is Babel’, (Jesaja 21:6-8).
Bij dezelfde: ‘Dan zullen zij al uw broeders in alle natiën aanbrengen als gave voor Jehovah,
op paarden en op de wagen en op rosbaren en op muilen en op renners, tot de berg Mijner
heiligheid, Jeruzalem’, (Jesaja 66:20).
Bij dezelfde: ‘Ziet, Jehovah zal in vuur komen en Zijn wagens zoals een wervelwind’, (Jesaja
66:15).
Bij Habakuk: ‘Was Jehovah ontstoken tegen de rivieren, was Uw toorn tegen de rivieren, was
tegen de zee Uw ontsteking, dat Gij rijdt op Uw paarden; Uw wagens zijn het heil’, (Habakuk
3:8).
Bij Zacharia: ‘Ik hief mijn ogen op en zag, toen ziet, vier wagens, uitgaande van tussen twee
bergen, de bergen echter waren bergen van koper; aan de eerste wagen rode paarden, aan de
tweede wagen zwarte paarden; aan de derde wagen witte paarden en aan de vierde wagen
hagelvlekkige paarden’, (Zacharia 6:1-3).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2268
En bij Jeremia: ‘Zij zullen door de poorten van deze stad ingaan, koningen en vorsten,
zittende op de troon van David, rijdende op de wagen en op paarden, zij en hun vorsten, de
man van Jehudah en de bewoners van Jeruzalem; en deze stad zal bewoond worden tot in de
eeuw’, (Jeremia 17:25; 22:4); de stad die bewoond zal worden tot in de eeuw, is niet
Jeruzalem, maar de Kerk van de Heer, die door Jeruzalem wordt aangeduid, nrs. 402, 2117,
3654; de koningen die door de poorten van die stad zullen ingaan, zijn niet koningen maar de
ware dingen van de Kerk, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4966, 5044,
5068; en dus zijn de vorsten evenmin vorsten, maar de primaire dingen van het ware, nrs.
1482, 2089, 5044; de zittenden op de troon van David, zijn de Goddelijke ware dingen die uit
de Heer voortgaan, nr. 5313; de rijdenden op de wagen en op paarden zijn daaruit de
verstandelijke en de leerstellige dingen.
Wagens worden ook vele malen in de historische dingen van het Woord vermeld en omdat
alle historische dingen van het Woord uitbeelden en de woorden zulke dingen betekenen die
in het rijk van de Heer en in de Kerk zijn, betekenen de wagens daar eveneens eendere
dingen.
Omdat de meeste dingen in het Woord ook een tegenovergestelde zin hebben is het eveneens
met de wagens zo gesteld en in die zin, betekenen ze de leerstellige dingen van het boze en
valse en verder de wetenschappelijke dingen die ze bevestigen; zoals in deze plaatsen; bij
Jesaja: ‘Wee degenen die in Egypte nederdalen om hulp en op het paard steunen en
vertrouwen op de wagen, omdat er vele zijn en op ruiters, omdat zij zeer sterk zijn, maar zij
slaan het oog niet op de Heilige Israëls’, (Jesaja 31:1).
Bij dezelfde: ‘Door de hand van uw dienstknechten hebt gij de Heer gelasterd en gezegd:
Door de menigte van mijn wagen heb ik de hoogte der bergen beklommen, de zijden van de
Libanon, waar ik zal afhouwen de rijzigheid van zijn cederbomen, de keur van zijn
dennenbomen’, (Jesaja 37:24); dit is het profetische antwoord op de hoogmoedige woorden
van Rabsake, de legeraanvoerder van de koning van Aschur.
Bij Jeremia: ‘Ziet, wateren klimmen op van het noorden, welke zullen worden tot een
overlopende stroom en zij zullen overlopen het land en zijn volheid, de stad en die daarin
wonen; en huilen zal alle bewoner des lands, vanwege de stem van het geklater der hoeven
der paarden zijner sterken, vanwege het geraas van zijn wagen, van het gedruis zijner
raderen’, (Jeremia 47:2,3).
Bij Ezechiël: ‘Vanwege de overvloed zijner paarden zal u derzelver stof bedekken, vanwege
de stem des ruiters en des rads en des wagens, zullen uw muren beven, wanneer hij in uw
poorten zal gekomen zijn, naast de ingangen van een doorgebrokene stad; door de hoeven
zijner paarden zal hij al uw straten vertreden’, (Ezechiël 26:10,11).
Bij Haggaï: ‘Ik zal de troon der koninkrijken omkeren en verderven de sterkte der
koninkrijken der natiën; Ik zal ook omkeren de wagen en die daarop rijden en de paarden en
hun ruiters zullen nederdalen’, (Haggaï 2:2).
Bij Zacharia: ‘Ik zal de wagen uit Efraïm uitroeien en het paard uit Jeruzalem, Ik zal de boog
des krijgs uitroeien, daarentegen zal Hij de natiën vrede spreken’, (Zacharia 9:10).
Bij Jeremia: ‘Egypte klimt op zoals een stroom en zoals stromen worden zijn wateren
bewogen; hij zei immers: Ik zal opklimmen, ik zal de aarde bedekken, ik zal de stad en die
daarin wonen verderven; klimt op, gij paarden, raast, gij wagens’, (Jeremia 46:8,9).
Met de paarden en de wagens waarmee de Egyptenaren de zonen Israëls achtervolgden en
waarmee Farao de zee Suph inging, waar de raderen van de wagens werden heengedreven en
door tal van dingen ten aanzien van de paarden en wagens, die het merendeel van die
beschrijving uitmaken, (Exodus 14:6,7,9,17,23,25,26; 15:4,19) worden de verstandelijke, de
leerstellige en de wetenschappelijke dingen van het valse aangeduid en de redeneringen
daaruit, die de ware dingen van de Kerk verdraaien en uitblussen; de ondergang en de dood
van zulke dingen wordt daar beschreven.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2269
5322. Die hij had; dat dit betekent welke is door het natuurlijke, namelijk de leer van het
goede en het ware, staat vast uit de reeks van de dingen in de innerlijke zin, en verder uit wat
eerder in nr. 5313 is ontvouwd.
5323. En zij riepen vóór hem: Abrech; dat dit de erkenning door het geloof en de aanbidding
betekent, staat vast uit de betekenis van roepen, namelijk de erkenning door het geloof,
waarover hierna; en uit de betekenis van abrech, namelijk de aanbidding; abrech immers is in
de oorspronkelijke taal: buig de knieën en de buiging van de knieën is de aanbidding; alle
innerlijke strevingen immers die van de wil zijn, dus die van de liefde of van de aandoening
zijn, dus die van het leven zijn, hebben uiterlijke handelingen of gebaren die daarmee
overeenstemmen.
Deze handelingen of gebaren vloeien voort uit de overeenstemming zelf van de uiterlijke met
de innerlijke dingen; de heilige vrees en daaruit de vernedering, bijgevolg de aanbidding,
heeft daden of gebaren die daarmee overeenstemmen, namelijk de buiging van de knieën, het
neervallen op de knieën en eveneens het neerwerpen van het lichaam op de grond; in die staat
is er, indien de aanbidding vanuit echte vernedering is, of indien de vernedering vanuit de
echte heilige vrees is, een tekortschieten van de geesten en vandaar een ineen vallen van de
geledingen in het grensgebied of in het tussenliggende gebied waar het geestelijke met het
natuurlijke wordt verbonden, dus waar de knieën zijn; want de dingen die benden zijn, hebben
een overeenstemming met de natuurlijke dingen en de dingen die boven zijn, hebben een
overeenstemming met de geestelijke dingen; vandaar komt het dat de buiging van de knieën
het uitbeeldende teken van de aanbidding is; bij de hemelse mensen is deze daad spontaan,
maar bij geestelijke mensen is zij willekeurig.
In oude tijden boog men voor koningen, wanneer zij in een wagen reden, de knieën; de
oorzaak hiervan was dat de koningen de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Ware
en de wagen het Woord betekende.
Met de ritus van deze aanbidding werd aangevangen toen het bekend was wat zou worden
uitgebeeld en toen kenden de koningen de aanbidding niet aan zichzelf toe, maar aan het
koningschap zelf, van hen afgescheiden, hoewel aangebonden; het koningschap was voor hen
de Wet, die, omdat die uit het Goddelijk Ware is, aanbeden moet worden in de koning voor
zover hij daarvan de behoeder was; en dus kende de koning zelf niets van het koningschap
aan zichzelf toe dan alleen het behoeden van de wet en voor zoveel hij daarvan afweek, week
hij van het koningschap af, omdat hij wist, dat een aanbidding die ergens anders vandaan
komt dan van de Wet, dat wil zeggen, een andere aanbidding dan die welke van de wet in zich
is, afgoderij was.
Dat het koningschap het Goddelijk Ware is, zie de nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670,
4581, 4966, 5044, 5068; en dus is het koningschap de Wet, welke in zich het ware van het
koninkrijk is, waarnaar diegenen die daar wonen hebben te leven.
Hieruit kan vaststaan dat abrech of buig de knieën de aanbidding betekent.
Omdat roepen ook een daad is die overeenstemt met de levende belijdenis of met de
erkenning vanuit het geloof, was het daarom eveneens bij de Ouden een aangenomen ritueel
om te roepen, wanneer iets zodanigs werd aangeduid; en daarom wordt in het Woord hier en
daar roepen gezegd wanneer wordt gehandeld over de belijdenis en de erkenning vanuit het
geloof, zoals over Johannes de Doper bij Johannes: ‘Dat hij getuigde van Jezus en riep,
zeggende: Deze was het, van Wie ik zei: Die na mij komt, is vóór mij geweest, omdat Hij was
eer dan ik; ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt de weg des Heren recht’,
(Johannes 1:15,23).
Bij dezelfde: ‘Zij namen de twijgen van palmbomen en gingen Jezus tegemoet en riepen:
Hosanna, gezegend is Hij Die komt in de Naam des Heren, de Koning Israëls’, (Johannes
12:13).
Bij Lukas: ‘Jezus zei tot de farizeeën, dat indien zij zwegen, de stenen zouden roepen’, (Lukas
19:40).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2270
Omdat roepen de erkenning vanuit het geloof betekende en vandaar de opneming vanuit die
erkenning, leest men daarom enige malen van de Heer dat Hij riep, zoals bij, (Johannes
7:28,37; 12:44,45) en eveneens bij Jesaja: ‘Jehovah zal uitgaan zoals een held, zoals een man
der oorlogen zal Hij ijver opwekken, Hij zal schreeuwen en ook roepen’, (Jesaja 42:13).
Dat roepen in de tegenovergestelde zin de niet-erkenning is, dus de afkeer, zie de nrs. 5016,
5018, 5027 en dat het wordt gezegd van het valse, nr. 2240.
5324. En gevende hem over het gehele land van Egypte; dat dit de heerschappij betekent dat
zij zodanig is, staat vast uit de betekenis van hem geven over het gehele land van Egypte,
namelijk de heerschappij over het ene en het andere natuurlijke, nr. 5316, hier echter dat de
heerschappij ervan zodanig is, zoals in het in het voorafgaande werd beschreven, dus de
macht ervan dat zij zodanig is.
5325. En Farao zei tot Jozef; dat dit een nog verdere doorvatting betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen, uit de uitbeelding van Farao en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk
het doorvatten van het natuurlijke vanuit het hemelse van het geestelijke, nr. 5315, hier een
verder doorvatten omdat het opnieuw wordt gezegd.
5326. Ik ben Farao; dat dit betekent dat daaruit het natuurlijke is, staat vast uit de betekenis
van Farao, namelijk het natuurlijke, nrs. 5079, 5080, 5095, 5160; dat met ‘ik ben Farao’ wordt
aangeduid dat daaruit het natuurlijke is, blijkt uit wat direct daarna volgt; er wordt immers
gezegd; ‘Zonder u zal geen man opheffen zijn hand en zijn voet, in het gehele land van
Egypte’, waarmee wordt aangeduid dat alles van de mogendheid in het ene en het andere
natuurlijke daaruit is en omdat de dingen die in het natuurlijke zijn, onder die volgende
woorden worden verstaan, wordt daarom eerst gezegd ‘ik ben Farao’; onder ‘daaruit het
natuurlijke’ wordt verstaan dat vanuit het hemelse van het geestelijke het natuurlijke is; het is
hiermee als volgt gesteld: het natuurlijke bij de mens die opnieuw geschapen wordt, dat wil
zeggen, wordt wederverwekt, is geheel iets anders dan bij de mens die niet wordt
wederverwekt; het natuurlijke bij de mens die niet wordt wederverwekt, is het al, daaruit
denkt de mens en daaruit verlangt hij, echter niet vanuit het redelijke, te minder vanuit het
geestelijke, omdat deze zijn toegesloten en voor het merendeel uitgeblust; maar bij de mens
die wel wordt wederverwekt, wordt het geestelijke het al; dit schikt niet alleen het natuurlijke
om te denken en om te verlangen, maar het stelt ook het natuurlijke samen, geheel zoals de
oorzaak de uitwerking samenstelt; in elke uitwerking immers is niets wat handelt dan de
oorzaak; dus wordt het natuurlijke zoals geestelijk; de natuurlijke dingen immers die daar
zijn, zoals de wetenschappelijke dingen en de erkentenissen, die iets vanuit de natuurlijke
wereld trekken, doen niets vanuit zich; zij stemmen alleen daarmee in dat het geestelijke
werkt op het natuurlijke en door het natuurlijke en zo dus op natuurlijke wijze; eender als in
de uitwerking; in de uitwerking zijn meer dingen dan in de oorzaak, maar zij zijn zulke dingen
die alleen maken dat de oorzaak de uitwerking zelf kan verrichten in de uitwerking en zich in
die graad daadwerkelijk voortbrengen.
Uit dit weinige kan men zien hoe het gesteld is met het natuurlijke bij de mens die opnieuw
geschapen, dat wil zeggen, die wederverwekt is; iets zodanigs wordt verstaan onder ‘daaruit
het natuurlijke’, wat wordt aangeduid met ‘ik ben Farao’.
5327. En zonder u zal geen man opheffen zijn hand; dat dit betekent dat uit het hemelse van
het geestelijke alle macht in het geestelijke is, staat vast uit de betekenis van de hand,
namelijk de macht, nrs. 878, 3387, 4931-4937, 5296; vandaar wil ‘zonder u zal geen man zijn
hand opheffen’ zeggen dat zij niets van macht hebben dan alleen daarvandaan, en dus dat dit,
namelijk het hemelse van het geestelijke, alle macht heeft.
Dat de macht in het geestelijke met de hand wordt aangeduid, zal men hierna zien.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2271
5328. En zijn voet; dat dit betekent ‘alles van de macht in het natuurlijke’, staat vast uit de
betekenis van de voet, namelijk het natuurlijke, waarover de nrs. 2162, 3147, 3761, 3986,
4280, 4938-4952, hier de macht in het natuurlijke, want met de voet opheffen, wordt evenals
met de hand opheffen, de macht aangeduid, maar met de hand opheffen de macht in het
geestelijke en met de voet opheffen de macht in het natuurlijke; de dingen immers die boven
de voeten zijn in het lichaam hebben betrekking op geestelijke dingen; dit blijkt vooral uit de
Grootste Mens of uit de drie hemelen; wanneer de gehele hemel zich zoals één mens voor het
gezicht vertoont, dan heeft de binnenste of de derde hemel betrekking op het hoofd, de
middelste of de tweede hemel op het lichaam en de laatste of de eerste op de voeten; dat de
binnenste of derde hemel betrekking heeft op het hoofd, komt omdat hij hemels is; en dat de
middelste of de tweede hemel betrekking heeft op het lichaam, komt omdat hij geestelijk is en
dat de laatste of de eerste hemel betrekking heeft op de voeten, komt omdat hij natuurlijk is;
daarom wordt met de hals, omdat die tussenliggend is, de invloeiing aangeduid en de
vergemeenschapping van de hemelse dingen met de geestelijke dingen en met de knieën,
omdat die eveneens tussenliggend zijn, de invloeiing en de vergemeenschapping van de
geestelijke dingen met de natuurlijke dingen; hieruit blijkt dat met de hand opheffen het
geestelijke wordt aangeduid en met de voet opheffen de macht in het natuurlijke; en daarom
wordt van macht, die door de hand wordt aangeduid, gesproken met betrekking tot het
geestelijke, namelijk tot het ware vanuit het goede, nrs. 3091, 3563, 4931.
Onder het geestelijke wordt datgene in het natuurlijke verstaan dat van het licht van de hemel
is en onder het natuurlijke datgene in het natuurlijke dat van het licht van de wereld is, want al
het eerstgenoemde wordt geestelijk en al het laatstgenoemde natuurlijk genoemd.
5329. In het gehele land van Egypte; dat dit betekent in het ene en het andere natuurlijke, staat
vast uit de betekenis van het gehele land van Egypte, namelijk het ene en het andere
natuurlijke, nr. 5276.
Zodanig nu zijn de dingen die de engelen doorvatten wanneer de mens leest dat Farao zijn
ring van over zijn hand verwijderde en hem gaf op de hand van Jozef en hem bekleedde met
klederen van fijn linnen en een gouden keten over zijn hals legde en hem deed rijden in de
tweede wagen die hij had en dat zij vóór hem ‘abrech’ riepen, hem gevende over het gehele
land van Egypte; de engelen immers kunnen de historische dingen zelf geenszins vatten,
omdat het zulke dingen zijn die van de wereld zijn, niet echter die welke van de hemel zijn.
De dingen die van de wereld zijn, verschijnen niet aan hen, maar omdat er een
overeenstemming is van alle dingen die in de wereld zijn met de dingen die in de hemel zijn,
doorvatten daarom de engelen de hemelse dingen wanneer de mens de wereldse dingen
doorvat; indien dit niet zo was, zou er geenszins enige engel vanuit de hemel bij de mens
kunnen zijn; opdat hij dit echter kan zijn, werd het Woord gegeven, opdat daarin engelen het
heilig Goddelijke doorvatten, om het te kunnen vergemeenschappen aan de mens bij wie zij
tegenwoordig zijn.
5330. vers 45. En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paäneach, en hij gaf hem Asnath, de
dochter van Potifera, de priester van On, tot een vrouw; en Jozef ging uit over het land van
Egypte.
En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paäneach, betekent het hoedanige van het hemelse van
het geestelijke toen; en hij gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, tot
een vrouw, betekent het hoedanige van het huwelijk van het ware met het goede en van het
goede met het ware; en Jozef ging uit over het land van Egypte, betekent, toen het ene en het
andere natuurlijke van Hemzelf was.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2272
5331. En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paäneach; dat dit het hoedanige van het hemelse
van het geestelijke toen betekent, staat vast uit de betekenis van de naam en van de naam
noemen, namelijk het hoedanige, waarover de nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2628, 2724,
3006, 3237, 3421; Zafnath Paäneach betekent in de oorspronkelijke taal de onthuller van de
verborgen dingen en de opener van de toekomstige dingen, wat in de hemelse zin betekent het
Goddelijke daarin, want onthullen van verborgen dingen en het openen van toekomstige
dingen, is van God alleen; dit is het hoedanige dat die naam behelst en dit hoedanige is van
het hemelse van het geestelijke, want het hemelse van het geestelijke is het goede van het
ware waarin het Goddelijke is, of dat wat rechtstreeks uit het Goddelijke is; dit, namelijk het
hemelse van het geestelijke, waarin het Goddelijke is, had de Heer alleen toen Hij in de
wereld was en het was het Menselijke waarin het Goddelijke zelf kon zijn en dat kon worden
afgelegd toen de Heer al het Menselijke in Zich Goddelijk maakte.
5332. En hij gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, tot een vrouw; dat
dit het hoedanige betekent van het huwelijk van het ware met het goede en van het goede met
het ware, staat vast uit de betekenis van tot een vrouw geven, namelijk het huwelijk; dat dit
het huwelijk is van het goede met het ware en van het ware met het goede, komt omdat onder
de huwelijken in de geestelijke zin niet iets anders wordt verstaan en vandaar ook niet iets
anders onder de huwelijken in het Woord.
Met de dochter van de priester van On wordt het ware van het goede aangeduid; de dochter
immers is de aandoening van het ware en de priester is het goede; Jozef echter is het goede
van het ware waarin het Goddelijke is, wat hetzelfde is als het hemelse van het geestelijke;
daaruit blijkt dat het huwelijk van het ware met het goede en van het goede met het ware
wordt aangeduid.
Het is het hoedanige van dit huwelijk dat wordt aangeduid, maar dit hoedanige kan niet verder
worden uiteengezet, omdat dit hoedanige dat de Heer in de wereld had, niet begrepen kan
worden, zelfs niet door de engelen; er kan alleen enig schaduwachtig idee van gevormd
worden vanuit zulke dingen die in de hemel zijn, zoals uit de Grootste Mens en uit het
hemelse van het geestelijke dat daar is vanuit de invloeiing van het Goddelijke van de Heer;
niettemin is die idee zoals een grove schaduw vergeleken bij het licht zelf, want zij is uiterst
algemeen, dus naar verhouding nauwelijks iets.
5333. En Jozef ging uit over het land van Egypte; dat dit betekent toen het ene en het andere
natuurlijke van Hemzelf was, staat vast uit de betekenis van uitgaan, namelijk hier invloeien;
en uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed, waarover vaak
eerder, dus het ene en het andere natuurlijke; en omdat uitgaan betekent invloeien en het land
van Egypte het ene en het andere natuurlijke, wordt door die woorden met de voorafgaande
woorden het hoedanige van het hemelse van het geestelijke aangeduid en het hoedanige van
het huwelijk van het goede met het ware en van het ware met het goede, toen het hemelse van
het geestelijke door de invloeiing het ene en het andere natuurlijke tot het zijn maakte; wat het
zeggen wil het natuurlijke tot het zijne maken, zie nr. 5326.
5334. vers 46-49. En Jozef was een zoon van dertig jaren in zijn staan voor Farao, de koning
van Egypte; en Jozef ging uit van voor Farao en hij ging door in het gehele land van Egypte.
En het land maakte in de zeven jaren van de overvloed der opbrengst verzamelingen.
En hij vergaderde alle spijzen der zeven jaren die in het land van Egypte waren, en hij gaf de
spijze in de steden; de spijze van het veld van de stad, hetwelk rondom haar was, gaf hij in het
midden van haar.
En Jozef hoopte koren op, zoals het zand der zee, zeer veel, totdat hij ophield te tellen, omdat
er geen getal was.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2273
En Jozef was een zoon van dertig jaren, betekent de volle staat van de overblijfselen; in zijn
staan voor Farao, de koning van Egypte, betekent toen de tegenwoordigheid ervan in het
natuurlijke was; en Jozef ging uit van voor Farao, betekent toen het natuurlijke in het
algemeen behoorde tot het hemelse van het geestelijke; en hij ging door in het gehele land van
Egypte, betekent toen het de afzonderlijke dingen daar ondergeordend en onderdanig maakte;
en het land maakte in de zeven jaren van de overvloed der opbrengst verzamelingen, betekent
de eerste staten, toen de ware dingen in reeksen waren vermenigvuldigd; en hij vergaderde
alle spijze der zeven jaren, betekent de bewaring van het aan het goede aangebonden ware, dat
in de eerste tijden was vermenigvuldigd; die in het land van Egypte waren, betekent wat in het
natuurlijke was; en hij gaf de spijze in de steden, betekent dat het weggelegd werd in de
innerlijke dingen; de spijze van het veld van de stad, betekent de dingen die daaraan eigen
waren en daarmee overeenkwamen; hetwelk rondom haar was, gaf hij in het midden van haar,
betekent dat het de dingen die eerder in het uiterlijk natuurlijke waren, opborg in de innerlijke
dingen van het innerlijk natuurlijke; en Jozef hoopte het koren op, zoals het zand der zee, zeer
veel, betekent de vermenigvuldiging van het ware uit het goede; totdat hij ophield te tellen,
omdat er geen getal was, betekent een zodanig ware waarin het hemelse uit het Goddelijke
was.
5335. En Jozef was een zoon van dertig jaren; dat dit de volle staat van de overblijfselen
betekent, staat vast uit de betekenis van dertig, namelijk het volle van de overblijfselen,
waarover hierna; en uit de betekenis van de jaren, namelijk de staten, nrs. 482, 487, 488, 493,
893; het getal dertig betekent in het Woord iets van strijd en eveneens betekent het het volle
van de overblijfselen; dat het een tweevoudige betekenis heeft, heeft als oorzaak dat het is
samengesteld uit vijf en zes, met elkaar vermenigvuldigd en eveneens is samengesteld uit drie
en tien, ook met elkaar vermenigvuldigd; met betrekking tot vijf zesmaal genomen, betekent
het iets van strijd, nr. 2276, omdat vijf ‘iets’ betekent, nrs. 4638, 5291; en zes strijd, nrs. 649,
720, 737, 900, 1709; maar met betrekking tot drie maal tien genomen, betekent het het volle
van de overblijfselen, omdat drie het volle betekent, nrs. 2788, 4495 en tien de overblijfselen,
nrs. 576, 1906, 2284; dat een samengesteld getal iets eenders insluit als de enkelvoudige
waaruit het bestaat, nr. 5291; dat de overblijfselen de met het goede verbonden ware dingen
zijn die in de innerlijke dingen bij de mens uit de Heer zijn opgeborgen, zie de nrs. 468, 530,
560, 561, 576, 660, 1050, 1738, 1906, 2284, 5135.
De volheid van de overblijfselen wordt ook aangeduid door dertig en eveneens met zestig en
ook met honderd, bij Markus: ‘Het zaad dat in de goede aarde viel, gaf vrucht die opklom en
wies; en het ene droeg dertig en het andere zestig en het andere honderd’, (Markus 4:8,20); al
deze drie getallen betekenen, omdat die door vermenigvuldiging uit tien oprijzen, de volheid
der overblijfselen.
En omdat de mens niet eerder kan worden wederverwekt, dat wil zeggen, in geestelijke
worstelingen worden toegelaten waardoor wederverwekking plaatsvindt, dan wanneer hij
overblijfselen ten volle heeft ontvangen, werd het daarom ingesteld dat de Levieten niet
eerder een werk in de tent der samenkomst zouden doen dan wanneer zij dertig jaren hadden
vervuld; hun werk of functie wordt eveneens krijgsdienst genoemd, waarover het volgende bij
Mozes: ‘Neemt op de som der zonen van Kehath, uit het midden der zonen van Levi, van de
zoon van dertig jaren en daarboven, tot de zoon van vijftig jaren, al wie tot de krijgsdienst
komt, om het werk in de tent der samenkomst te doen’, (Numeri 4:2,3); eender wordt het
gezegd van Gerson en ook van de zonen van Merari, zie de verzen 22,23,29,30 en verder vers
35,39,43.
Iets dergelijks sluit het in dat David ‘toen hij een zoon van dertig jaren was, begon te
regeren’, (2 Samuël 5:4).
Hieruit blijkt nu, waarom de Heer Zich niet eerder dan toen Hij dertig jaren was, openbaarde,
(Lukas 3:123); toen immers was Hij in de volheid der overblijfselen, maar de overblijfselen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2274
die de Heer had, had Hij Zichzelf verworven en zij waren voor het Goddelijke en door deze
verenigde Hij het Menselijk Wezen met het Goddelijk Wezen en maakte Hij het Menselijk
Wezen Goddelijk, nr. 1906; vanuit Hem nu is het dat dertig jaren de volle staat ten aanzien
van de overblijfselen betekenen en dat de priesters Levieten in hun functies traden wanneer zij
dertig jaren oud waren; en dat David, omdat hij de Heer had uit te beelden ten aanzien van het
Koningschap, ook niet eerder begon te regeren; elk uitbeeldende immers wordt uit de Heer
afgeleid en vandaar beoogt elk uitbeeldende de Heer.
5336. In zijn staan voor Farao, de koning van Egypte; dat dit betekent toen de
tegenwoordigheid ervan in het natuurlijke was, staat vast uit de betekenis van voor iemand
staan, namelijk de tegenwoordigheid; en uit de uitbeelding van Farao, de koning van Egypte,
namelijk de nieuwe staat van het natuurlijke of de nieuwe natuurlijke mens, nrs. 5079, 5080
en dus het natuurlijke waarin nu het hemelse van het geestelijke is en dat het hemelse van het
geestelijke nu tot het zijne heeft gemaakt, wat eveneens wordt aangeduid met de daarop
volgende woorden ‘en Jozef ging uit van voor Farao’.
5337. En Jozef ging uit van voor Farao; dat dit betekent toen het natuurlijke er in het
algemeen tot behoorde, staat vast uit de betekenis van uitgaan, namelijk ertoe behoren,
waarover hierna; uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het geestelijke; en
van Farao, namelijk het natuurlijke, waarover eerder.
Dat uitgaan is ertoe behoren of het zijne zijn, blijkt uit de dingen die voorafgaan en die volgen
en eveneens uit de geestelijke zin van dat woord; uitgaan immers of voortgaan is in die zin,
zich voor een ander tegenwoordig vertonen in een aan hem aangepaste vorm, dus zich als
dezelfde vertonen, maar in een andere vorm; in deze zin wordt uitgaan gezegd ten aanzien van
de Heer bij Johannes: ‘Jezus zei aangaande Zichzelf: Ik ben vanuit God uitgegaan en kom’,
(Johannes 8:42); ‘De Vader heeft u lief, dewijl gij Mij hebt liefgehad en hebt geloofd, dat Ik
van God ben uitgegaan; Ik ben uit de Vader uitgegaan en ben in de wereld gekomen;
wederom verlaat Ik de wereld en ga tot de Vader.
De discipelen zeiden: Wij geloven dat Gij uit God uitgegaan zijt’, (Johannes 16:27,28,30);
‘Zij hebben waarlijk bekend dat Ik uit God ben uitgegaan’, (Johannes 17:8).
Om toe te lichten wat er wordt verstaan onder uitgaan of voortgaan, mogen voorbeelden
dienen: van het ware wordt gezegd dat het uitgaat of voortgaat vanuit het goede, wanneer het
ware de vorm is van het goede, of wanneer het ware het goede is in een vorm die het verstand
kan vatten; van het verstand kan ook worden gezegd dat het uitgaat of voortgaat vanuit de wil,
wanneer het verstand de gevormde wil is, of wanneer het de wil is in een voor het innerlijk
gezicht waarneembare vorm; eender kan van het denken, dat van het verstand is, worden
gezegd, dat zij uitgaat of voortgaat wanneer zij spraak wordt; en van de wil, wanneer hij
handeling wordt; het denken bekleedt zich met een andere vorm, wanneer zij spraak wordt,
niettemin is het het denken dat zo uitgaat of voortgaat; de woorden immers en de klanken
waarmee zij zich bekleedt, zijn niets dan toegevoegde dingen, die maken dat het denken op
aangepaste wijze wordt bemerkt; eender wordt de wil een andere vorm wanneer hij handeling
wordt, niettemin is het de wil die zich in een zodanige vorm vertoont; de gebaren en de
bewegingen waarmee hij zich bekleedt, zijn niets dan toegevoegde dingen, die maken dat de
wil op aangepaste wijze verschijnt en aandoet; van de uiterlijke mens kan ook worden gezegd
dat hij uitgaat of voortgaat uit de innerlijke, ja zelfs op substantiële wijze, omdat de uiterlijke
mens niets anders is dan de innerlijke mens en zo is gevormd dat hij op overeenkomende
wijze kan handelen in de wereld waarin hij is; hieruit kan vaststaan wat uitgaan of voortgaan
in de geestelijke zin is, namelijk dat door het uitgaan of voortgaan, wanneer daarvan wordt
gesproken met betrekking tot de Heer, het Goddelijke is gevormd als mens, en dus aangepast
aan het begrip van de gelovigen; het ene en het andere evenwel één.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2275
5338. En hij ging door in het gehele land van Egypte; dat dit betekent toen het de
afzonderlijke dingen daar ondergeordend en onderdanig maakte, namelijk in het natuurlijke,
staat vast uit de betekenis van het gehele land van Egypte, te weten het ene en het andere
natuurlijke, nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; dat dat land doorgaan is de afzonderlijke
dingen in het natuurlijke onderordenen en onderdanig maken, volgt uit wat voorafgaat.
5339. En het land maakte in de zeven jaren van de overvloed der opbrengst verzamelingen;
dat dit de eerste staten betekent, toen de ware dingen in reeksen waren vermenigvuldigd, staat
vast uit de betekenis van de zeven jaren, namelijk de eerste staten; zeven jaren immers gingen
vooraf, waarin overvloed van opbrengst was en zeven volgden, waarin honger was; dat jaren
staten zijn, zie de nrs. 482, 487, 488, 493, 893; uit de betekenis van de overvloed der
opbrengst, namelijk de vermenigvuldiging van het ware, nrs. 5276, 5280, 5292; daarmee dat
het land maakte, wordt aangeduid dat deze vermenigvuldiging plaatsvond in het natuurlijke;
het land immers is hier het natuurlijke, nr. 5338; en uit de betekenis van de verzamelingen,
namelijk de reeksen; met de reeksen die met de verzamelingen worden aangeduid is het als
volgt gesteld: bij de mens die hervormd wordt, worden eerst de algemene ware dingen
binnengebracht, daarna de bijzondere dingen van de algemene dingen en tenslotte de
afzonderlijke dingen van de bijzondere dingen; de bijzondere dingen worden onder de
algemene gerangschikt en de afzonderlijke onder de bijzondere dingen, nrs. 2384, 3057, 4269,
4325 einde, 4329 midden, 4345, 4383, 5208; die rangschikkingen of ordeningen worden in
het Woord aangeduid met bundels, hier met schoven of verzamelingen en zij zijn niets anders
dan reeksen, waarin de vermenigvuldigde ware dingen worden gerangschikt of geordend.
Deze reeksen gedragen zich bij de wederverwekte mens volgens de ordeningen van de
gezelschappen in de hemelen, maar bij de niet-wederverwekten die ook niet wederverwekt
kunnen worden, volgens de ordeningen van de gezelschappen in de hellen; vandaar is de mens
die in het boze en daaruit in het valse is, een hel in kleinste vorm en de mens die in het goede
en daaruit in het ware is, een hemel in kleinste vorm; maar over deze reeksen zal, vanuit de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders meer worden gezegd.
5340. En hij vergaderde alle spijze der zeven jaren; dat dit de bewaring betekent van het aan
het goede aangebonden ware, dat in de eerste tijden was vermenigvuldigd, staat vast uit de
betekenis van vergaderen, namelijk hier bewaren, want hij vergaderde ze en gaf ze in de
steden en in het midden, waarmee wordt aangeduid dat hij het ware opborg in de innerlijke
dingen, dus dat het dit bewaarde, want het strekte tot nut in de jaren van honger; uit de
betekenis van de spijs, namelijk al datgene waarmee de innerlijk mens wordt gevoed; dat dit
het goede en het ware is, kan vaststaan uit de overeenstemming van de aardse spijs waarmee
de uitwendige mens wordt gevoed, met de geestelijke spijs waarmee de innerlijke mens wordt
gevoed; hier is het dus het aan het goede aangebonden ware, want dit is het wat in de
innerlijke dingen wordt bewaard en opgeborgen; met de zeven jaren worden de eerste staten
aangeduid, toen de ware dingen waren vermenigvuldigd, nr. 5339; daaruit blijkt dat met hij
vergaderde alle spijze der zeven jaren, de bewaring wordt aangeduid van het aan het goede
aangebonden ware, dat in de eerste tijden was vermenigvuldigd.
Gezegd wordt de bewaring van het aan het goede aangebonden ware, maar omdat weinigen
weten wat het aan het goede aangebonden ware is en te minder hoe en wanneer het ware aan
het goede wordt aangebonden, moet het daarom worden gezegd; het ware wordt met het
goede verbonden wanneer de mens de verkwikking gewaarwordt in het weldoen van de naaste
ter wille van het ware en het goede, maar niet ter wille van zich of van de wereld; wanneer de
mens in die aandoening is, worden de ware dingen die hij dan hoort of leest of denkt,
verbonden met het goede, wat men ook gewoonlijk kan bemerken aan de aandoening van het
ware ter wille van dat doel.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2276
5341. Die in het land van Egypte waren; dat dit betekent hetgeen in het natuurlijke was, staat
vast uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed, waarover de
nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301, dus het natuurlijke.
5342. En hij gaf de spijze in de steden; dat dit betekent dat het het weglegde in de innerlijke
dingen, namelijk de aan het goede aangebonden ware dingen, staat vast uit de betekenis van
geven hier, namelijk wegleggen; uit de betekenis van de spijs, namelijk het aan het goede
aangebonden ware, waarover eerder in nr. 4340; en uit de betekenis van de steden, namelijk
de innerlijke dingen van het natuurlijk gemoed worden weggelegd en daar bewaard tot nut
van het volgende leven, vooral tot nut in verzoekingen, wanneer de mens wordt
wederverwekt, is een verborgenheid die weinigen heden ten dage weten; en daarom moet het
gezegd worden hoe het daarmee is gesteld; met de zeven jaren immers van de overvloed der
opbrengst, worden de eerste vermenigvuldigde ware dingen aangeduid en daarmee dat het
koren in de steden en in het midden werd weggelegd, wordt aangeduid dat die aan het goede
aangebonden ware dingen werden opgeborgen in de innerlijke dingen van de mens; en met de
zeven jaren des hongers en met de ondersteuning toen uit de verzamelingen, wordt de staat
aangeduid van de wederverwekking door de aan het goede aangebonden ware dingen,
opgeborgen in de innerlijke dingen; de verborgenheid is deze: de mens wordt vanaf de
vroegste kindsheid tot aan de eerste knapenjaren door de Heer in de hemel binnengeleid en
wel onder de hemelse engelen, door wie hij in de staat van de onschuld wordt gehouden; en
van deze staat is het bekend dat de kleine kinderen die hebben tot aan het eerste van de
knapenjaren; als de leeftijd van de knapenjaren begint, legt hij bij graden de staat van
onschuld af, maar wordt wel in een staat van naastenliefde gehouden door de aandoening van
de wederzijdse naastenliefde jegens zijn gelijken en die staat duurt bij verscheidenen voort tot
aan de jongelingsjaren; dan is hij onder de geestelijke engelen; omdat hij dan aanvangt vanuit
zich te denken en daarnaar te handelen, kan hij niet langer in de naastenliefde worden
gehouden, zoals eerder; dan roept hij immers de erfboze dingen op, waardoor hij zich laat
leiden; als deze staat komt, dan worden de goede dingen van de naastenliefde en van de
onschuld die hij eerder had ontvangen, verbannen volgens de graden waarin hij de boze
dingen denkt en ze metterdaad bevestigt, toch worden zij niet verbannen maar door de Heer
naar de innerlijke dingen heengeleid en daar opgeborgen; maar omdat hij de ware dingen nog
niet kent, zijn daarom de goede dingen van onschuld en naastenliefde die hij in die twee staten
had ontvangen nog niet gekwalificeerd; de ware dingen immers geven de hoedanigheid aan
het goede en het goede geeft het wezen aan de ware dingen; daarom wordt hij van die leeftijd
aan door onderwijzingen en vooral door eigen denken en de bevestigingen daaruit met ware
dingen doordrenkt; voor zoveel hij dus in de aandoening van het goede is, worden door de
Heer de ware dingen met het goede bij hem verbonden, nr. 4340 en tot nutten opgeborgen.
Het is deze staat die wordt aangeduid met de zeven jaren van overvloed der opbrengst; het
zijn die aan het goede aangebonden ware dingen die in de eigenlijke zin overblijfselen worden
genoemd; voor zoveel als de mens zich dus laat wederverwekken, zijn de overblijfselen het
nut van dienst, want voor zoveel wordt door de Heer vanuit die tevoorschijn gehaald en in het
natuurlijke teruggebracht, opdat er overeenstemming van de uiterlijke met de innerlijke
dingen of van de natuurlijke met de geestelijke dingen wordt voortgebracht; dit vindt plaats in
de staat die met de zeven jaren des hongers wordt aangeduid; dit is de verborgenheid.
De mens van de Kerk gelooft heden ten dage dat men, onverschillig hoedanig iemands leven
ook is, niettemin vanuit barmhartigheid in de hemel kan worden opgenomen en daar de
eeuwige gezegendheid smaken; hij meent immers dat het alleen een toelating is; maar dan
dwaalt hij schromelijk; niemand immers kan in de hemel worden toegelaten en opgenomen
worden tenzij hij het geestelijk leven heeft ontvangen en niemand kan het geestelijk leven
ontvangen tenzij hij wordt wederverwekt en niemand kan wederverwekt worden dan alleen
door het met het ware van de leer verbonden goede van het leven; daaruit heeft hij het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2277
geestelijk leven; dat niemand in de hemel kan komen tenzij hij het geestelijk leven door de
wederverwekking heeft ontvangen, zegt de Heer duidelijk bij Johannes: ‘Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg u: tenzij dat iemand opnieuw verwekt worde, hij kan het koninkrijk Gods
niet zien’, (Johannes 3:3); en direct daarna: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: zo iemand niet
verwekt is geweest vanuit water en geest, hij kan in het koninkrijk Gods niet ingaan’,
(Johannes 3:5); water is het ware van de leer, nrs. 2702, 3058, 3424, 4976 en geest is het
goede van het leven; door de doop gaat niemand in, maar de doop is de aanduiding van de
wederverwekking, die de mens van de Kerk indachtig moet zijn.
5343. De spijze van het veld van de stad; dat dit de dingen betekent die daaraan eigen waren
en daarmee overeenkwamen, namelijk de aan het goede aangebonden ware dingen in de
innerlijke dingen, staat vast uit de betekenis van de spijs, namelijk de aan het goede
aangebonden ware dingen, nrs. 5340, 5342; de ware dingen die aan de innerlijke dingen eigen
zijn en daarmee overeenkomen, worden aangeduid met de spijze van het veld van de stad, de
oorzaak hiervan is dat het veld tot de stad behoorde en de omgeving ervan uitmaakte; de
dingen die de omgeving uitmaken, betekenen in de innerlijke zin de overeenkomende en
daaraan eigen dingen; daarom wordt ook direct daarop gezegd, ‘hetwelk rondom haar was gaf
hij in het midden van haar’.
Dat de dingen die de omgeving uitmaken, de daaraan eigen en de daarmee overeenkomende
dingen betekenen, komt omdat alle aan het goede aangebonden ware dingen in reeksen zijn
gerangschikt en de reeksen zijn zodanig dat in het midden of in het binnenste van elke reeks
het aan het goede gebonden ware is en rondom dit midden of binnenste zijn de daaraan eigen
en daarmee overeenstemmende ware dingen en zo in volgorde tot aan het buitenste, waar zij
verdwijnt; de reeksen zelf zijn onderling ook eender gerangschikt, maar die variëren volgens
de veranderingen van staat.
Dat er zulke rangschikkingen van het aan het goede gebonden ware dingen zijn, wordt
gewoonlijk in het andere leven aan het gezicht zelf te vertoont; in het licht van de hemel
immers, waarin het inzicht en de wijsheid is, kunnen zulke dingen zichtbaar naar voren
worden gebracht, niet echter in het licht van de wereld, noch in het licht van de hemel bij de
mens bij wie de innerlijke dingen niet zijn geopend, maar toch kunnen zij door hem worden
erkend vanuit een redelijke beschouwing en zo redelijk worden gezien vanuit het licht van de
hemel.
Deze rangschikkingen ontlenen hun oorsprong aan de rangschikkingen van de gezelschappen
van de engelen in de hemel, want zoals deze zijn gerangschikt, zo zijn eveneens de reeksen
van de aan het goede gebonden ware dingen bij de wederverwekte mens gerangschikt; die
stemmen immers daarmee overeen.
5344. Hetwelk rondom haar was, gaf hij in het midden van haar; dat dit betekent dat het de
dingen die eerder in het uiterlijk natuurlijke waren, opborg in de innerlijke dingen van het
innerlijk natuurlijke, staat vast uit de betekenis van rondom, namelijk de dingen die buiten
zijn, dus die in het uiterlijk natuurlijke zijn; en uit de betekenis van het midden, namelijk de
dingen die binnen zijn, nrs. 1074, 2940, 2973, dus die in het innerlijk natuurlijke zijn; dat in
het midden van haar of van de stad is in de innerlijke dingen van het innerlijk natuurlijke,
komt omdat met de stad de innerlijke dingen worden aangeduid, nrs. 5297, 5342.
De innerlijke dingen van het innerlijk natuurlijke zijn die dingen daar die geestelijk worden
genoemd en de geestelijke dingen daar zijn die dingen die uit het licht van de hemel zijn,
vanuit welk licht die dingen daar worden verlicht die uit het licht van de wereld zijn en die
eigenlijk de natuurlijke dingen worden genoemd; in de geestelijke dingen daar zijn de aan het
goede aangebonden ware dingen opgeborgen; de geestelijke dingen daar zijn die welke
overeenstemmen met de gezelschappen van engelen die in de tweede hemel zijn; met deze
hemel heeft de mens gemeenschap door de overblijfselen; het is deze hemel die wordt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2278
geopend wanneer de mens wordt wederverwekt en het is deze hemel die wordt gesloten
wanneer de mens zich niet laat wederverwekken; de overblijfselen immers of de in de
innerlijke dingen opgeborgen ware en goede dingen zijn niets anders dan de
overeenstemmingen met de gezelschappen van die hemel.
5345. En Jozef hoopte het koren op, zoals het zand der zee, zeer veel; dat dit de
vermenigvuldiging van het ware uit het goede betekent, staat vast uit de betekenis van
ophopen, namelijk hier vermenigvuldigen; uit de betekenis van het koren, namelijk het ware
met de wil en met de daad, nr. 5295, welke vermenigvuldiging, wanneer die met het zand van
de zee wordt vergeleken, betekent, dat het vanuit het goede is, hier vanuit het goede van het
hemelse van het geestelijke door invloeiing; het ware immers in de innerlijke dingen wordt
nooit ergens anders vandaan dan vanuit het goede vermenigvuldigd; de vermenigvuldiging
van het ware die niet vanuit het goede is, is niet een vermenigvuldiging van het ware, omdat
het niet het ware is, hoezeer het ook in de uiterlijke vorm als het ware verschijnt; het is een
zekere nabootsing, waarin niet het leven is en omdat dit dood is, treedt het niet tot het ware
toe; want het ware moet, opdat het bij de mens het ware zal zijn, uit het goede leven, dat wil
zeggen, door het goede uit de Heer en wanneer het zo leeft, kan met betrekking daartoe van
vermenigvuldiging worden gesproken in geestelijke zin; dat de vermenigvuldiging van het
ware alleen vanuit het goede is kan hieruit vaststaan dat niets vermenigvuldigd kan worden,
tenzij vanuit iets dat aan een huwelijk eender is; het ware kan niet met iets anders dan met het
goede een huwelijk ingaan; indien het met iets anders is, is het niet een huwelijk, maar
echtbreuk; dat wat dus vanuit het huwelijk wordt vermenigvuldigd, is wettig en dus het ware;
dat wat daarentegen vanuit echtbreuk wordt vermenigvuldigd, is niet wettig, maar onecht en
dus niet het ware.
5346. Totdat hij ophield te tellen, omdat er geen getal was; dat dit betekent een zodanig ware
waarin het hemelse uit het Goddelijke was, kan hieruit vaststaan, dat het ware waarin het
hemelse uit het Goddelijke was, kan hieruit vaststaan, dat het ware waarin het hemelse uit het
Goddelijke is, eindeloos is, dus zonder getal; een zodanig ware had alleen de Heer toen Hij in
de wereld was, Die hier door Jozef wordt uitgebeeld en over de verheerlijking van Zijn
natuurlijke hier in de hoogste zin wordt gehandeld.
5347. vers 50-52. En aan Jozef werd geboren, twee zonen, eer het jaar des hongers kwam, die
Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde.
En Jozef noemde de naam van de eerstverwekte Menasse, omdat God mij heeft doen vergeten
al mijn moeite en het gehele huis mijns vaders.
En de naam des tweeden noemde hij Efraïm, omdat God mij heeft doen vrucht dragen in het
land van mijn verdrukking.
En aan Jozef werd geboren, twee zonen, betekent daaruit het goede en het ware; eer het jaar
des hongers kwam, betekent, die waren door het natuurlijke; die Asnath, de dochter van
Potifera, de priester van On, hem baarde, betekent die vanuit het huwelijk waren; en Jozef
noemde de naam van de eerstverwekte Menasse, betekent het nieuwe wilsdeel in het
natuurlijke en het hoedanige ervan; omdat God mij heeft doen vergeten al mijn moeite,
betekent de verwijdering na de verzoekingen en het gehele huis mijns vaders, betekent de
verwijdering van de erfboze dingen; en de naam van de tweede noemde hij Efraïm, betekent
het nieuwe verstandelijke in het natuurlijke en het hoedanige ervan; omdat God mij heeft
doen vrucht dragen, betekent daaruit de vermenigvuldiging van het ware vanuit het goede; in
het land van mijn verdrukking, betekent waar hij verzoekingen heeft geleden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2279
5348. En aan Jozef werd geboren, twee zonen; dat dit betekent daaruit het goede en het ware,
namelijk vanuit de invloeiing van het hemelse van het geestelijke in het natuurlijke, staat vast
uit de betekenis van geboren worden, namelijk wedergeboren worden, dus het geboren
worden van het ware vanuit het goede of van het geloof uit de naastenliefde, waarover de nrs.
4070, 4668, 5160; dat de geboorten waarover in het Woord wordt gehandeld, geestelijke
geboorten zijn, zie de nrs. 1145, 1255, 1330, 3263, 3279, 3860, 3866, en uit de betekenis van
de zonen, hier Menasse en Efraïm, te weten het goede en het ware, waarover hierna; met
Menasse immers wordt de wil van het nieuwe natuurlijke aangeduid en met Efraïm het
verstandelijke ervan, of wat hetzelfde is, met Menasse wordt het goede van het nieuwe
natuurlijke aangeduid, omdat van het goede wordt gesproken met betrekking tot de wil en met
Efraïm het ware ervan, omdat van het ware wordt gesproken met betrekking tot het
verstandelijke; ook elders wordt, waar men leest dat twee zonen zijn geboren, met de een het
goede aangeduid en met de ander het ware, zoals met Ezau en Jakob; dat met Ezau het goede
wordt aangeduid, zie de nrs. 3302, 3322, 3494, 3504, 3576, 3599; dat met Jakob het ware
wordt aangeduid, nrs. 3305, 3509, 3525, 3546, 3576; evenzo met de twee zonen van Jehudah
uit Tamar, Perez en Zera, nrs. 4927-4929; en hier dus met Menasse en Efraïm; hier wordt nu
gehandeld over de geboorte van dezen, omdat in het vlak voorafgaande werd gehandeld over
de invloeiing van het hemelse van het geestelijke in het natuurlijke en vandaar over de
wedergeboorte van dit, die enig en alleen door het goede en het ware plaatsvindt.
5349. Eer het jaar des hongers kwam; dat dit betekent die waren door het natuurlijke, staat
vast uit de betekenis van eer het jaar des hongers kwam, namelijk toen de staat van de
vermenigvuldiging van het ware uit het goede voortduurde, deze staat wordt aangeduid met
de jaren van de overvloed van de opbrengst en zo vóór de staat van de verlating, die wordt
aangeduid met de jaren des hongers; omdat in de vorige staat het ware uit het goede in het
natuurlijke werd vermenigvuldigd en zo aan het hemelse van het geestelijke het goede en het
ware werd geboren door het natuurlijke, wordt daarom dit gevolgd met die woorden
aangeduid.
5350. Die Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde, dat dit betekent
die vanuit het huwelijk waren, kan vaststaan uit wat eerder in nr. 5332 is gezegd.
5351. En Jozef noemde de naam van de eerstverwekte Menasse; dat dit de nieuwe wil in het
natuurlijke betekent en het hoedanige ervan, staat vast uit de uitbeelding van Menasse in het
Woord, namelijk het geestelijk goede in het natuurlijke, dus het nieuwe wilsdeel; dat die naam
het hoedanige insluit, kan uit de namen vaststaan die eveneens aan anderen werden gegeven
en tevens ten aanzien van het hoedanige worden ontvouwd, zoals de naam Menasse met deze
woorden: ‘Omdat God mij heeft doen vergeten al mijn moeite en het gehele huis mijns
vaders’; zo wordt dus het hoedanige beschreven dat met Menasse wordt aangeduid;
bovendien wordt, wanneer wordt gezegd ‘hij noemde de naam’ ook aangeduid dat de naam
zelf het hoedanige bevat; de naam immers en de naam noemen betekent het hoedanige, zie de
nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006, 3421.
Dat de eerstverwekte, die Menasse werd genoemd, het geestelijk goede en het natuurlijke
betekent of de nieuwe wil daar, komt omdat het goede daadwerkelijk het eerstverwekte is in
de Kerk of bij de mens die een Kerk wordt; het ware echter is niet het eerstverwekte, maar
toch schijnt het alsof dit het is, zie de nrs. 352, 367, 2435, 3325, 3494, 4925, 4926, 4928,
4930; wat eveneens hieruit kan vaststaan dat bij de mens de wil voorafgaat, want het willen
van de mens is het eerste van zijn leven en zijn verstaan volgt daarop en voegt zich toe aan
zijn willen; dat wat vanuit de wil voortgaat, wordt het goede genoemd bij hen die uit de Heer
de nieuwe wil ontvangen hebben door de wederverwekking, maar het boze bij hen die het niet
hebben willen ontvangen; dat wat echter vanuit het verstandelijke voortgaat, wordt het ware
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2280
genoemd bij de wederverwekten, maar het valse bij de niet-wederverwekten; maar omdat de
nieuwe wil van de mens niet voor de zin waarneembaar verschijnt dan alleen door het
verstandelijke – het verstand immers is de wil in vorm of de voor de zin gevormde wil –
meent men daarom dat het ware dat uit het verstandelijke voortgaat, het eerstverwekte is,
terwijl dit toch niet dan een schijn is om de oorzaak hiervoor gezegd; vandaar komt het dat er
oudtijds over gestreden werd, of het ware dat van het geloof is, het eerstverwekte van de Kerk
was, dan wel het goede dat van de naastenliefde is; degenen die vanuit de schijn hun
gevolgtrekking maakten, zeiden dat het ware dit was; degenen echter die niet vanuit de schijn
hun gevolgtrekking maakten, erkenden dat het goede het was; vandaar ook komt het dat zij
heden ten dage het geloof het eerste en het wezenlijke zelf van de Kerk maken, de
naastenliefde echter het secondaire en het niet-wezenlijke; maar zij zijn veel wijder dan de
ouden in de dwaling voortgegaan door vast te stellen dat het geloof-alleen zaligt; onder het
geloof in de Kerk wordt al het ware van de leer verstaan, onder de naastenliefde echter al het
goede van het leven; zij noemen de naastenliefde en haar werken weliswaar de vruchten van
het geloof, maar wie gelooft dat de vruchten iets tot het heil bijdragen, wanneer men gelooft
dat de mens wordt gezaligd door het geloof in het laatste uur van zijn leven, hoe hij ook
tevoren heeft geleefd en wanneer zij door het leerstellige nog de werken die van de
naastenliefde zijn van het geloof scheiden door te zeggen dat het geloof-alleen zaligt, zonder
de goede werken, of dat de werken die van het leven zijn, niets tot het heil bijdragen; o, wat
een geloof! En o, wat een Kerk!
Zij aanbidden een dood geloof en verwerpen het levende geloof, terwijl toch het geloof
zonder de naastenliefde is zoals een lichaam zonder ziel; dat een lichaam zonder ziel uit de
aanblik verwijderd en weggeworpen wordt, omdat het stinkt, is bekend; eender is het ook
gesteld met het geloof zonder de naastenliefde in het andere leven.
Al diegenen zijn in de hel die in het zogenaamde geloof zonder de naastenliefde zijn geweest,
maar al diegenen zijn in de hemel die wel in de naastenliefde zijn geweest; het leven immers
van eenieder blijft, de leer echter blijft voor niet meer dan voor zoveel zij vanuit het leven
trekt.
Dat met Menasse de nieuwe wil in het natuurlijke wordt aangeduid, of wat hetzelfde is, het
geestelijk goede daar, kan niet zo elders in het Woord vaststaan zoals dat met Efraïm het
nieuwe verstandelijke in het natuurlijke of het geestelijk ware daar wordt aangeduid;
niettemin kan men vanuit Efraïm over Menasse een gevolgtrekking maken; waar immers dan
in het Woord twee worden vermeld, wordt met de een het goede en met de ander het ware
aangeduid; daarom zal men in wat hierna volgt, waar van Efraïm sprake is, zien dat met
Menasse het geestelijk goede in het natuurlijke, dat van de nieuwe wil is, wordt aangeduid.
5352. Omdat God mij heeft doen vergeten al mijn moeite; dat dit de verwijdering na de
verzoekingen betekent, staat vast uit de betekenis van vergeten, namelijk de verwijdering,
waarover de nrs. 5170, 5278; en uit de betekenis van de moeite, namelijk de worstelingen, dus
de verzoekingen; vandaar komt het dat met ‘God heeft mij doen vergeten al mijn moeite’ de
verwijdering na de verzoekingen wordt aangeduid, namelijk de verwijdering van de boze
dingen die smart veroorzaakten; dat die zaken worden aangeduid, blijkt ook wat over Jozef in
het land Kanaän bij de broeders en daarna wat over hem in Egypte wordt vermeld; in het land
Kanaän, dat hij in de kuil werd geworpen en verkocht; in Egypte dat hij diende en ettelijke
jaren lang in de kerker werd gehouden; en dat daarmee de verzoekingen werden aangeduid, is
eerder getoond en dat die het zijn die onder de moeite worden verstaan, is duidelijk.
5353. En het gehele huis van mijn vader; dat dit de verwijdering van de erfboze dingen
betekent, staat vast uit het huis van de vader, namelijk hier de erfboze dingen; met het huis
immers wordt in de innerlijke zin de mens aangeduid en wel zijn òf redelijke òf natuurlijk
gemoed, in het bijzonder echter het wilsdeel daar, dus het goede of het boze, omdat daarvan
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2281
wordt gesproken met betrekking tot de wil, nrs. 710, 2233, 2234, 3128, 4973, 4982, 5023; en
omdat dit zo is, worden met het huis van de vader hier de erfboze dingen aangeduid.
Het hoedanige dat met Menasse wordt aangeduid, is in deze en in de voorgaande woorden
bevat; Menasse betekent in de oorspronkelijke taal het vergeten en dus in de innerlijke zin de
verwijdering, namelijk zowel van de daadwerkelijke als van de erfboze dingen; wanneer
immers deze zijn verwijderd, verrijst een nieuwe wil; de nieuwe wil immers ontstaat door de
invloeiing van het goede uit de Heer; de invloeiing van het goede uit de Heer is continu bij de
mens, maar het zijn de boze dingen, zowel de daadwerkelijke als de erfboze, die verhinderen
en in de weg staan dat hij wordt opgenomen; daarom ontstaat de nieuwe wil pas wanneer zij
verwijderd zijn.
Dat het dan ontstaat, blijkt duidelijk bij diegenen die rampspoed en ellende hebben en ziek
zijn; omdat hierin de liefden van zich en van de wereld worden verwijderd, waaruit alle boze
dingen zijn, denkt de mens goed over God en over de naaste en wil hij hem eveneens wel;
eender in de verzoekingen, die geestelijke smarten zijn en vandaar innerlijke ellenden en
vertwijfelingen; hierdoor voornamelijk worden de boze dingen verwijderd en nadat ze
verwijderd zijn, vloeit het hemels goede uit de Heer in; vandaar het nieuwe wilsdeel in het
natuurlijke, dat Menasse is in de uitbeeldende zin.
5354. En de naam van de tweede noemde hij Efraïm; dat dit het nieuwe verstandelijke in het
natuurlijke en het hoedanige ervan betekent, staat vast uit de betekenis van de naam en van de
naam noemen, namelijk het hoedanige, waarover de nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724,
3006, 3421; en uit de uitbeelding van Efraïm, namelijk het verstandelijke in het natuurlijke,
waarover hierna; wat het nieuwe verstand en wat de nieuwe wil is, die met Efraïm en Menasse
worden aangeduid, moet eerst worden gezegd; het is in de Kerk weliswaar bekend dat de
mens opnieuw verwekt, dat wil zeggen, wederverwekt moet worden, om in het koninkrijk
Gods te kunnen ingaan; dit is bekend omdat de Heer dit met openlijke woorden heeft gezegd
bij, (Johannes3:3,5); wat het echter is, opnieuw verwekt te worden, is niettemin aan weinigen
bekend; de oorzaak hiervan is deze, dat weinigen weten wat het goede en het boze is; dat zij
niet weten wat het goede en het boze is, heeft als oorzaak dat zij niet weten wat de liefde
jegens de naaste is; indien zij dit wisten, zouden zij ook weten wat het goede is en vanuit het
goede wat het boze is; al datgene immers is goed wat vanuit de echte liefde jegens de naaste
komt; maar in dit goede kan niemand zijn vanuit zich; het is immers het hemelse zelf dat uit
de Heer invloeit; dit hemelse vloeit aanhoudend in, maar de boze en de valse dingen staan in
de weg zodat het niet kan worden opgenomen; opdat het dus kan worden opgenomen, is het
noodzakelijk dat de mens de boze dingen verwijdert en voor zoveel hij kan ook de valse
dingen en zich zo schikt om de invloeiing op te nemen; wanneer de mens na de verwijdering
van de boze dingen de invloeiing opneemt, dan ontvangt hij de nieuwe wil en een nieuw
verstand; vanuit de nieuwe wil voelt hij de verkwikking in het goeddoen van de naaste zonder
enig zelfzuchtig doel en vanuit het nieuwe verstand bemerkt hij de verkwikking in het leren
wat het goede en het ware is ter wille van deze en ter wille van het leven; omdat dit nieuwe
verstandelijke en de nieuwe wil ontstaat door de invloeiing uit de Heer, erkent en gelooft
daarom degene die is wederverwekt dat het goede en het ware waardoor hij wordt aangedaan,
niet vanuit hem is, maar vanuit de Heer; en verder dat alles wat vanuit hemzelf of vanuit het
eigene is, niets dan het boze is; hieruit blijkt wat het is opnieuw verwekt te worden en verder
wat de nieuwe wil en het nieuwe verstand is; maar de wederverwekking, waardoor het nieuwe
verstand en de nieuwe wil is, vindt niet in één ogenblik plaats, maar gebeurt vanaf de vroegste
kindsheid tot aan het laatste van het leven en daarna in het andere leven tot in het eeuwige en
dit door Goddelijke middelen die ontelbaar en onuitsprekelijk zijn; de mens immers is vanuit
zichzelf niets dan het boze, dat aanhoudend, zoals vanuit een oven, opwalmt en voortdurend
ernaar streeft het goede dat geboren wordt uit te blussen; een zodanig boze verwijderen en in
de plaats ervan het goede doen inwortelen kan niet anders geschieden dan door een gehele
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2282
levensloop en door Goddelijke middelen, die ontelbaar en onuitsprekelijk zijn; van deze
middelen zijn er in deze tijd nauwelijks enige bekend, de oorzaak ervan is dat de mens zich
niet laat wederverwekken en ook niet gelooft dat de wederverwekking iets is, omdat hij niet
gelooft aan een leven na de dood; het proces van de wederverwekking, dat onuitsprekelijke
dingen bevat, maakt voor het merendeel de wijsheid van de engelen uit en het is zodanig dat
het door geen engel tot in het eeuwige ten volle kan worden uitgeput; vandaar komt het dat in
de innerlijke zin van het Woord hierover voornamelijk wordt gehandeld.
Dat Efraïm het nieuwe verstandelijke in het natuurlijke is, blijkt uit zeer veel plaatsen in het
Woord, voornamelijk bij de profeet Hosea, die veel over Efraïm handelt, bij wie deze dingen
staan: ‘Ik ken Efraïm en Israël is voor Mij niet verborgen, dat gij, Efraïm, alleszins
gehoereerd hebt, Israël bevlekt is.
Israël en Efraïm zullen vervallen door hun ongerechtigheid, ook Jehudah zal met hen
vervallen.
Efraïm zal tot verlatenheid zijn ten dage der bestraffing.
En Ik zal Efraïm zijn zoals een mot en de huize van Jehudah zoals een houtworm.
En Efraïm heeft zijn krankheid gezien en Jehudah zijn wonde en Efraïm ging tot de Assyriër
en hij zond tot de koning Jareb en deze kon ulieden niet genezen’, (Hosea 5:3,5,9,11-13).
Verder bij dezelfde: ‘Toen Ik Israël genas, toen werd Efraïms ongerechtigheid onthuld en de
boze dingen van Samaria, omdat zij leugen hebben gedaan; en de dief komt, daar buiten
verspreidt zich de bende.
En Efraïm was zoals een dwaze duif, zonder hart; zij riepen Egypte, zij gingen heen tot
Assyrië; wanneer zij zullen gaan, zal Ik Mijn net over hen uitspreiden’, (Hosea 7:1,11,12 e.v.)
Verder: ‘Israël is verzwolgen; nu zullen zij onder de natiën zijn, zoals een vat waarin het
verlangen niet is; wanneer zij zijn opgeklommen tot Assyrië, een eenzame woudezel; Efraïm
verschaft zich liefden om hoerenloon’, (Hosea 8:8,9).
‘Israël, zij zullen niet wonen in het land van Jehovah en Efraïm zal in Egypte wederkeren en
in Assyrië zullen zij het onreine eten’, (Hosea 9:3).
‘Omgeven hebben zij Mij met leugen, Efraïm en het huis Israëls met arglist; en Jehudah
heerst nog met God en is getrouw met de heiligen; Efraïm weidt zich met wind en achtervolgt
de oostenwind; elke dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting en zij sluiten een verbond
met de Assyriër en de olie wordt naar Egypte afgevoerd’, (Hosea 12:1,2); behalve ten aanzien
van Efraïm meermalen elders bij dezelfde, zoals in hoofdstuk, (Hosea 4:16-18; 5:3,5,9,11-13;
7:8,9; 9:8,11,15,16; 10:6,11; 11:3,8,9; 12:9,15; 13:1,12; 14:9).
In al deze plaatsen wordt onder Efraïm het verstandelijke van de Kerk verstaan, onder Israël
het geestelijke van haar en onder Jehudah het hemelse ervan; en omdat het verstandelijke van
de Kerk met Efraïm wordt aangeduid wordt daarom vaak over Efraïm gezegd dat hij heen
gaat naar Egypte en naar Assyrië; met Egypte immers worden de wetenschappelijke dingen
aangeduid en met Assyrië de redeneringen vanuit die dingen; van beide wordt gesproken met
betrekking tot het verstandelijke; dat Egypte het wetenschappelijke is zie de nrs. 1164, 1165,
1186, 1462, 2588, 3325, 4749, 4964, 4966; en dat Aschur of Assyrië de rede of de redenering
is, nrs. 119, 1186.
Eender wordt in de volgende plaatsen met Efraïm het verstandelijke van de Kerk aangeduid;
bij Zacharia: ‘Jubel zeer, gij dochter Zions, klink op, gij dochter van Jeruzalem, ziet, uw
Koning komt u; Ik zal de wagen vanuit Efraïm uitroeien en het paard vanuit Jeruzalem; en Ik
zal uitroeien de boog des krijgs; daarentegen zal Hij de natiën vrede spreken en Zijn heersen
zal zijn van de zee tot aan de zee en van de rivier tot aan de einden der aarde.
Ik zal Mij Jehudah spannen, Ik zal Efraïm met de boog vullen en Ik zal uw zonen opwekken, o
Zion, met uw zonen, o Javan’, (Zacharia 9:9,10,13); daar wordt gehandeld over de Komst van
de Heer en over de Kerk van de natiën; de wagen vanuit Efraïm en het paard vanuit Jeruzalem
uitroeien, staat voor al het verstandelijke van de Kerk; Efraïm met de boog vullen, voor het
nieuwe verstandelijke geven; dat de wagen het leerstellige is, zie nr. 5321; het paard het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2283
verstandelijke, nrs. 2760-2762, 3217, 5321; en dat de boog ook het leerstellige is, nrs. 2685,
2686, 2709; het leerstellige immers hangt van het verstandelijke af, want al naar men dat
verstaat, zo gelooft men het; het verstand van het leerstellige maakt het hoedanige van het
geloof; vandaar ook worden de zonen van Efraïm schutters met de boog genoemd, bij David:
‘De zonen van Efraïm, die gewapend waren, schutters met de boog, keerden zich af ten dage
van de slag’, (Psalm 78:9).
Bij Ezechiël: ‘Zoon des mensen, neem u een hout en schrijf daarop: Voor Jehovah en voor de
zonen Israëls, zijn metgezellen; neem daarna een hout en schrijf daarop: Voor Jozef, het hout
van Efraïm en van het gehele huis Israëls, zijn metgezellen; verbindt ze daarna, het ene met
het andere, u tot één hout, opdat beide zijn tot één in Mijn hand; ziet, Ik zal het hout van Jozef
nemen hetwelk geweest is in de handen van Efraïm en van de stammen Israëls, zijn
metgezellen en Ik zal hen die daarop zijn, toevoegen met het hout van Jehudah en Ik zal ze
maken tot één hout, opdat zij één zijn in Mijn hand’, (Ezechiël 37:16,17,19); ook daar wordt
onder Jehudah het hemelse van de Kerk verstaan: onder Israël het geestelijke van haar en
onder Efraïm het verstandelijke van deze Kerk; en dat deze één worden door het goede van de
naastenliefde, wordt daarmee aangeduid dat er één hout uit de twee zal worden; dat het hout
het goede is dat van de naastenliefde en vandaar van de werken is, zie de nrs. 1110, 2784,
2812, 3720, 4943.
Bij Jeremia: ‘Er is een dag, de hoeders vanuit de berg van Efraïm zullen roepen: Staat op,
laat ons opklimmen naar Zion tot Jehovah, onze God; Ik zal Israël tot een vader zijn en
Efraïm, Mijn eerstverwekte is hij’, (Jeremia 31:6,9).
Bij dezelfde: ‘Al horende heb ik Efraïm horen klagen: Gij hebt mij getuchtigd en ik ben
getuchtigd geworden, zoals een ongewend kalf; bekeer mij, opdat ik bekeerd zij; is niet
Efraïm Mij een kostbare zoon; is hij niet het kind der verrukkingen; want nadat Ik tegen hem
zal hebben gesproken, al gedenkende zal Ik zijner wederom gedenken’, (Jeremia 31:18,20).
Bij dezelfde: ‘Ik zal Israël tot zijn habitakel terugbrengen, opdat hij weide in Karmel en
Basan en in de berg van Efraïm en in Gilead zijn ziel verzadigd worde’, (Jeremia 50:19).
Bij Jesaja: ‘Wee de kroon der hovaardigheid, voor de dronkenen van Efraïm en voor de
afvallende bloem en voor de heerlijkheid van zijn sieraad, die is op het hoofd der vallei der
vetten, verward door de wijn’, (Jesaja 28:1); in deze plaatsen eveneens wordt met Efraïm het
verstandelijke van de Kerk aangeduid; het verstandelijke van de Kerk is het verstand bij de
mens van de Kerk over de ware en de goede dingen, dat wil zeggen, ten aanzien van de
leerstellige dingen van het geloof en de naastenliefde, dus het begrip, de opvatting of de idee
daarover; het ware zelf is het geestelijke van de Kerk en het goede is het hemelse ervan, maar
het ware en het goede wordt bij de een anders verstaan dan bij de ander; hoedanig dus het
verstand van het ware is, zodanig is het ware bij eenieder; eender is het gesteld met het
verstand van het goede.
Wat het wilsdeel van de Kerk is, dat met Menasse wordt aangeduid, kan men weten vanuit het
verstandelijke, dat Efraïm is; het wilsdeel van de Kerk gedraagt zich als haar verstandelijke,
namelijk dat het bij eenieder wordt gevarieerd; Menasse betekent het willen bij Jesaja:
‘In de ontsteking van Jehovah Zebaoth is het land verduisterd en het volk is geworden zoals
een voedsel des vuurs; zij zullen niet verschonen de man zijn broeder; zij zullen eten, de man,
het vlees van zijn arm, Menasse en Efraïm en Efraïm en Menasse, zij tezamen tegen Jehudah’,
(Jesaja 9:18-20); zij zullen eten de man, het vlees van zijn arm, Menasse Efraïm en Efraïm
Menasse, staat daarvoor dat het willen van de mens van de Kerk zal zijn tegen zijn verstaan
en het verstaan tegen zijn willen.
Bij David: ‘God heeft gesproken door Zijn heiligheid; Ik zal opspringen, Ik zal Sichem delen
en Ik zal het dal van Sukkoth afmeten; Gilead is Mijn en Menasse is Mijn en Efraïm is de
sterkte Mijns hoofds’, (Psalm 60:8,9).
Bij dezelfde: ‘O herder Israëls, lene het oor, Die Jozef zoals een kudde leiddet, Die op de
cherubim zit, ontflits, voor Efraïm en Benjamin en Menasse, wek Uw macht op’, (Psalm
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2284
80:2,3); ook daar staat Efraïm voor het verstandelijke van de Kerk en Menasse voor het willen
van haar, hetzelfde blijkt ook uit de zegening van Efraïm en van Menasse door Jakob vóór
zijn dood, (Genesis 48); en eveneens hieruit dat Jakob Efraïm aanvaardde in de plaats van
Ruben en Menasse in de plaats van Simeon, daar in vers 3 en 5; door Ruben immers werd het
verstandelijke van de Kerk uitgebeeld of het geloof met het verstand en de leer, nrs. 3861,
3866 en door Simeon, het geloof met de daad of de gehoorzaamheid en de wil om het ware te
doen, waar vanuit en waardoor de naastenliefde is, dus het ware met de daad, dat het goede is
van de nieuwe wil, nrs. 3869-3872.
De oorzaak waarom Jakob, toen Israël, Efraïm boven Menasse zegende door de rechterhand
op hem te leggen en zijn linkerhand op Menasse, vers 13-20 daar, was dezelfde als zij voor
Jakob was, toen hij de eerstgeboorte van Ezau op zichzelf afleidde en dezelfde oorzaak als het
voor de zonen van Jehudah uit Tamar, Perez en Sera was, namelijk dat Sera, die de
eerstverwekte was , niettemin na Perez uitging, (Genesis 38:28-30); de oorzaak was namelijk
dat het ware van het geloof, dat van het verstandelijke is, schijnbaar op de eerste plaats is,
wanneer de mens wordt wederverwekt en dan het goede van de naastenliefde, dat van de wil
is, schijnbaar op de tweede plaats, terwijl toch het goede daadwerkelijk op de eerste plaats is
en klaarblijkend, wanneer de mens is wederverwekt, zie daarover de nrs. 3324, 3539, 3548,
3556, 3563, 3570, 3576, 3603, 3701, 4243, 4244, 4337, 4925, 4926, 4928, 4930, 4977.
5355. Omdat God mij heeft doen vrucht dragen; dat dit daaruit de vermenigvuldiging van het
ware vanuit het goede betekent, staat vast uit de betekenis van doen vrucht dragen, namelijk
de vermenigvuldiging, te weten van het ware vanuit het goede; van vruchtmaking immers
wordt gesproken krachtens het goede en van vermenigvuldiging met betrekking tot het ware,
nrs. 43, 55, 913, 983, 1940, 2846, 2847; vandaar is Efraïm in de oorspronkelijke taal genoemd
naar de vruchtmaking en het hoedanige ervan is bevat in deze woorden, ‘want God heeft mij
doen vrucht dragen in het land mijner verdrukking’; het hoedanige is dat het ware vanuit het
goede werd vermenigvuldigd in het natuurlijke na de verzoekingen die hij daar heeft geleden.
Wat de vermenigvuldiging van het ware uit het goede is, moet in het kort worden gezegd:
wanneer de mens in het goede is, dat wil zeggen, in de liefde jegens de naaste, dan is hij ook
in de liefde van het ware; voor zoveel als hij vandaar in dat goede is, wordt hij door het ware
aangedaan; want het goede is in het ware, zoals de ziel in haar lichaam; zoals dus het goede
het ware vermenigvuldigt, zo plant het zich voort en indien het goede van de echte
naastenliefde is, plant het zich voort in het ware en door het ware tot in het eindeloze, want er
bestaat geen einde noch voor het goede noch voor het ware; het Oneindige is in alle en de
afzonderlijke dingen, omdat alle en de afzonderlijke dingen vanuit het Oneindige zijn;
niettemin kan dat eindeloze nooit op enige wijze tot het Oneindige reiken, omdat er geen
verhouding bestaat van het eindige met het Oneindige.
In de Kerk bestaat er heden ten dage zelden een vermenigvuldiging van het ware; de oorzaak
hiervan is deze dat er heden ten dage niet het goede van de echte naastenliefde is; men gelooft
dat het genoeg is de dogma’s van het geloof te weten die van de Kerk zijn waarin men is
geboren en deze met verschillende dingen te bevestigen; maar degene die in het echte goede
van de naastenliefde en vandaar in de aandoening van het ware, is daarmee niet tevreden,
maar hij wil vanuit het Woord verlicht worden wat het ware is en dat zien voordat hij het
bevestigt; hij ziet het ook vanuit het goede, want het bemerken van het ware is vanuit het
goede; de Heer immers is in het goede en geeft het bemerken; wanneer hij daaruit het ware
ontvangt, groeit dit tot in het eindeloze; het is daarmee gesteld zoals met een zaadje dat
uitgroeit tot een boom en zaadjes voortbrengt en deze daarna een tuin, enzovoort.
5356. In het land van mijn verdrukking; dat dit betekent waar hij verzoekingen heeft geleden,
staat vast uit de betekenis van het land, hier het land van Egypte, te weten het natuurlijke,
waarover de nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; en uit de betekenis van de verdrukking,
namelijk de verzoeking, nr. 1846; daaruit blijkt dat met in het land van mijn verdrukking
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2285
wordt aangeduid in het natuurlijke, waar hij verzoekingen heeft geleden en dus dat daar het
ware vanuit het goede werd vermenigvuldigd; omdat die vruchtmaking of vermenigvuldiging
van het ware vanuit het goede vooral door verzoekingen plaatsvindt, werd het daarom zo
gezegd.
Dat die vruchtmaking vooral door verzoekingen plaatsvindt, heeft deze oorzaken dat de
verzoekingen de liefde van zich en van de wereld verwijderen, dus de boze dingen; zijn deze
verwijderd, dan vloeit de aandoening van het goede en het ware in uit de Heer, zie nr. 5354.
De verzoekingen geven ook het hoedanige van het bemerken van het goede en het ware, door
de tegenovergestelde dingen die de boze geesten dan ingieten; vanuit die bemerkte
tegenovergestelden worden de verhoudingen verkregen, waar vanuit elke hoedanigheid is;
niemand immers weet wat het goede is, tenzij hij ook weet wat het niet-goede is, noch wat het
ware is, tenzij hij weet wat het niet-ware is.
De verzoekingen bevestigen ook de goede en de ware dingen; de mens immers strijdt dan
tegen de boze en de valse dingen en door te overwinnen komt hij in een sterker bevestigende;
bovendien worden ook door de verzoekingen de boze en de valse dingen getemd, zodat die
niet meer durven oprijzen; zo worden dus de boze dingen met de valse dingen naar de zijden
geworpen en hangen daar, maar slap, naar beneden; de goede dingen echter met de ware
dingen zijn in het midden en volgens de ijver van de aandoening worden zij omhoog geheven,
dus tot de hemel naar de Heer, uit Wie de opheffing is.
5357. vers 53-57. En voleindigd waren de zeven jaren van de overvloed der opbrengst, welke
in het land van Egypte was geweest.
En de zeven jaren des hongers vingen aan te komen, gelijk als Jozef had gezegd; en er was
honger in al de landen; en in het gehele land van Egypte was brood.
En het gehele land van Egypte leed honger; en het volk riep tot Farao om brood; en Farao zei
tot geheel Egypte: Gaat tot Jozef; wat hij u zegt, doet.
En de honger was over alle aangezichten des lands en Jozef opende alle dingen waarin was
en hij verkocht aan Egypte; en de honger werd sterk in het land van Egypte.
En de gehele aarde, zij kwamen in Egypte om te kopen, tot Jozef, omdat de honger sterk was
op de gehele aarde.
En voleindigd waren de zeven jaren van de overvloed der opbrengst, betekent na de staten van
de vermenigvuldiging van het ware; welke in het land van Egypte was geweest, betekent in
het natuurlijke; en de zeven jaren des hongers vingen aan te komen, betekent de volgende
staten van de verlating; gelijk als Jozef had gezegd, betekent zoals het was voorzien uit het
hemelse van het geestelijke; en er was honger in al de landen, betekent de verlating overal in
het natuurlijke; en in het gehele land van Egypte was brood, betekent de overblijfselen vanuit
de vermenigvuldigde ware dingen vanuit het goede; en het gehele land van Egypte leed
honger, betekent de verlating in het ene en het andere natuurlijke; en het volk riep tot Farao
om brood, betekent de behoefte aan het goede voor het ware; en Farao zei tot geheel Egypte,
betekent het bemerken; gaat tot Jozef, betekent dat het vanuit het hemelse van het geestelijke
is; wat hij u zegt, doet, betekent als er slechts gehoorzaamheid is; en de honger was over alle
aangezichten des lands, betekent dat er verlating was tot aan de wanhoop toe; en Jozef opende
alle dingen waarin was, betekent de vergemeenschapping vanuit de overblijfselen; en hij
verkocht aan Egypte, betekent de toe-eigening; en de honger werd sterk in het land van
Egypte, betekent de toenemende zwaarte; en de gehele aarde, zij kwamen in Egypte, betekent
dat de ware en de goede dingen werden samengebracht in de wetenschappelijke dingen die
van de Kerk zijn; om te kopen, betekent de toe-eigening daaruit; tot Jozef, betekent waar het
hemelse van het geestelijke is; omdat de honger sterk was op de gehele aarde, betekent dat er
overal, behalve daar, verlating in het natuurlijke was.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2286
5358. En voleindigd waren de zeven jaren van de overvloed der opbrengst; dat dit betekent na
de staten van de vermenigvuldiging van het ware, staat vast uit wat eerder in de nrs. 5276,
5292, 5339 is ontvouwd, waar eendere woorden staan.
5359. Welke in het land van Egypte was geweest; dat dit betekent in het natuurlijke, staat vast
uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijke, waarover de nrs. 5080,
5095, 5276, 5278, 5280, 5288.
5360. En de zeven jaren des hongers vingen aan te komen; dat dit de volgende staten van
verlating betekent, staat vast uit de betekenis van de jaren, namelijk de staten, waarover de
nrs. 482, 487, 488, 493, 893; en uit de betekenis van de honger, namelijk het gebrek aan
erkentenissen van het ware en het goede, nrs. 1460, 3364; dus de verlating.
Dat de honger dat gebrek of de verlating is, komt omdat de hemelse en de geestelijke spijs
niets anders is dan het goede en het ware; deze zijn het waarmee engelen en geesten worden
gevoed en waarnaar zij in de honger hongeren en in de dorst dorsten; daarom ook stemmen
met die spijzen de stoffelijke spijzen overeen, zoals brood met de hemelse liefde en wijn met
de geestelijke liefde en bovendien alle en de afzonderlijke dingen die van het brood of van de
spijs en van de wijn en de drank zijn; wanneer dus zulke dingen ontbreken, is er honger en het
wordt in het Woord verwoesting en verlating genoemd; verlating wanneer de ware dingen
ontbreken en verwoesting wanneer de goede dingen ontbreken; op vele plaatsen in het Woord
wordt over die verlating en verwoesting gehandeld en het wordt daar beschreven met: de
verlating des lands, der koninkrijken, der steden, der natiën, der volken, en het wordt
eveneens genoemd: uitlediging, afsnijding, voleinding, het woeste en het ledige; en die staat
zelf wordt genoemd: de grote dag van Jehovah, de dag van Zijn ontsteking en wraak, de dag
van duisternis en van dikke duisternis, van de wolk en van de donkerheid, de dag der
bezoeking en ook de dag wanneer de aarde zal vergaan, en dus de laatste dag en de dag des
Gerichts; en omdat zij de innerlijke zin van het Woord niet verstonden, hebben zij tot nu toe
gemeend dat het een dag is waarop de aarde zal vergaan en dat dan pas de wederopstanding
en het Gericht zullen plaatsvinden, omdat men niet weet dat met de dag daar de staat wordt
aangeduid en met de aarde de Kerk en dus met ‘de dag wanneer de aarde zal vergaan’ de staat
wanneer de Kerk te gronde zal gaan; daarom wordt in het Woord, wanneer over deze
ondergang wordt gehandeld, ook over de nieuwe aarde gehandeld, waaronder een nieuwe
Kerk wordt verstaan; over de nieuwe aarde en de nieuwe hemel, zie de nrs. 1733, 1850, 2117,
2118, 3355, 4535; die laatste staat van de Kerk, die aan de staat van de nieuwe Kerk
voorafgaat, wordt in het Woord eigenlijk onder de verwoesting en de verlating verstaan en
daarmee beschreven; met de verlating en de verwoesting wordt in het Woord ook de staat
beschreven die aan de wederverwekking van de mens voorafgaat, welke staat hier wordt
aangeduid met de zeven jaren des hongers.
5361. Gelijk als Jozef had gezegd; dat dit betekent zoals het was voorzien uit het hemelse van
het geestelijke, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord,
namelijk doorvatten, waarover meermalen in het voorafgaande; en daarom is het, wanneer
daarvan wordt gesproken met betrekking tot de Heer, Die hier Jozef is, doorvatten vanuit Zich
en dus voorzien; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het geestelijke,
waarover de nrs. 5249, 5307, 5331, 5332.
5362. En er was honger in al de landen; dat dit de verlating overal in het natuurlijke betekent,
staat vast uit de betekenis van de honger, namelijk de verlating, nr. 5360; en uit de betekenis
van alle landen, namelijk overal in het natuurlijke; dat het land het natuurlijk gemoed is, dus
het natuurlijke, zie de nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2287
5363. En in het gehele land van Egypte was brood; dat dit de overblijfselen betekent vanuit de
vermenigvuldigde ware dingen vanuit het goede, staat hieruit vast dat onder het brood in het
gehele land van Egypte het koren wordt verstaan dat in de zeven jaren van de overvloed der
opbrengst was verzameld en in de steden weggelegd en dat daarmee de in de innerlijke dingen
van het natuurlijk gemoed opgeborgen overblijfselen werden aangeduid, is eerder hier en daar
gezegd en getoond; vandaar worden met het brood in het gehele land van Egypte de
overblijfselen aangeduid vanuit de vermenigvuldigde ware dingen vanuit het goede; dat de
overblijfselen hier het brood in het land van Egypte zijn, blijkt eveneens hieruit, dat de jaren
van honger reeds ingezet waren, waarin het land van Egypte evenzeer honger leed als de
overige landen, met deze uitzondering dat het voorraden had die de overige landen niet
hadden; en daarom volgt nu ook ‘en het gehele land van Egypte leed honger’.
5364. En het gehele land van Egypte leed honger; dat dit de verlating in het ene en het andere
natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van de honger, namelijk de verlating, nrs.
5360, 5362; en uit de betekenis van het gehele land, namelijk het ene en het andere
natuurlijke, nr. 5276.
5365. En het volk riep Farao om brood; dat dit de behoefte aan het goede voor het ware
betekent, staat vast uit de betekenis van roepen, namelijk de uiting van iemand die pijn lijdt en
die treurt, dus van een behoeftige; uit de betekenis van het volk, namelijk het ware, nrs. 1259,
1260, 3295, 3581; uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke, nrs. 5079, 5080,
5095, 5160; en uit de betekenis van het brood, namelijk het hemelse van de liefde, dus het
goede, waarover de nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3464, 3478, 3735, 3813, 4211, 4217, 4735,
4976; hieruit volgt dat ‘het volk riep tot Farao om brood’ wordt aangeduid de behoefte aan het
goede voor het ware in het natuurlijke, weliswaar schijnt deze zin verwijderd te zijn van de
historische zin van de letter, maar daar evenwel degenen die in de innerlijke zin zijn, niet iets
anders onder: roepen, onder volk, onder Farao en onder brood verstaan dan wat is gezegd, zo
volgt dus dat die zin daaruit voortvloeit.
Hoe het is gesteld met de behoefte aan het goede voor het ware, moet worden gezegd; het
ware heeft behoefte aan het goede en het goede heeft behoefte aan het ware en wanneer het
ware behoefte heeft aan het goede, wordt het ware met het goede verbonden en wanneer het
goede behoefte heeft aan het ware, wordt het goede met het ware verbonden; de wederkerige
verbinding immers van het goede en het ware, namelijk van het ware met het goede en van
het goede met het ware, is het hemels huwelijk; in de eerste tijden, wanneer de mens wordt
wederverwekt, wordt het ware vermenigvuldigd, maar niet het goede en omdat het ware dan
niet het goede heeft om daarmee verbonden te kunnen worden, wordt daarom het ware
ingetrokken en weggelegd in de innerlijke dingen van het natuurlijke, om daaruit tevoorschijn
geroepen te worden volgens de aanwassingen van het goede; in deze staat is het ware in de
behoefte aan het goede en eveneens vindt er volgens de invloeiing van het goede in het
natuurlijke een verbinding plaats van het ware met het goede; toch vindt vanuit deze
verbinding niet enige vruchtmaking plaats; wanneer de mens echter is wederverwekt, dan
groeit het goede en naarmate het groeit is het in de behoefte aan het ware en verwerft het zich
eveneens het ware om daarmee verbonden te kunnen worden; vandaar de verbinding van het
goede met het ware; wanneer dit plaatsvindt, wordt het ware vanuit het goede en het goede
vanuit het ware bevrucht; dat dit zo plaatsvindt, is ten zeerste onbekend in de wereld, maar ten
zeerste bekend in de hemel; maar indien het in de wereld bekend was, niet slechts met de
wetenschap maar ook met de doorvatting wat de hemelse liefde of de liefde tot de Heer en wat
de geestelijke liefde of de liefde jegens de naaste is, dan zou het ook bekend zijn wat het
goede is, want al het goede is van die liefden; en het zou bovendien bekend zijn dat het goede
naar het ware verlangt en het ware naar het goede en dat zij volgens het verlangen en het
hoedanige ervan worden verbonden; dit zou hieruit blijken dat wanneer het ware wordt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2288
gedacht, zich tegelijk het daaraan toegevoegde goede vertoont en dat wanneer het goede
wordt opgewekt, zich tegelijk het daaraan toegevoegde ware vertoont, het ene en het andere
met een aandoening, verlangen en verkwikkelijke of met een heilige verzuchting; en vandaar
zou men het hoedanige van de verbinding kennen; maar omdat men niet vanuit enige
innerlijke gewaarwording of doorvatting weet wat het goede is, kunnen zulke dingen ook niet
tot de erkentenis komen; datgene immers waarmee men niet bekend is, verstaat men niet, ook
al ontmoet men het; en omdat men niet weet wat het geestelijk goede is, namelijk dat het de
liefde jegens de naaste is, wordt er daarom in de wereld, vooral onder de geleerden,
geredetwist wat het hoogste goede is; en nauwelijks iemand heeft gezegd dat het dat
verkwikkelijke, heilzame, gezegende en gelukzalige is dat men gewaarwordt uit de
wederzijdse liefde zonder zichzelf en de wereld als doel te beogen en dat de hemel zelf maakt;
hieruit blijkt ook dat men heden ten dage in de wereld in het geheel niet weet wat het
geestelijk goede is en te minder dat het goede en het ware met elkaar een huwelijk vormen en
dat hierin de hemel is en dat degenen die daarin zijn, in wijsheid en inzicht zijn en dat zij
heilzame en gelukzalige dingen hebben met eindeloze en onuitsprekelijke verscheidenheid,
waarvan de wereld er zelfs niet één kent en vandaar ook niet erkent noch gelooft dat het er is,
terwijl het toch de hemel zelf of de hemelse vreugde zelf is, waarover de Kerk zoveel spreekt.
5366. En Farao zei tot geheel Egypte; dat dit het bemerken betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen, in de historische dingen van het Woord, namelijk doorvatten, waarover
de nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2061, 2080, 2862, 3509, 3395; uit de uitbeelding
van Farao, namelijk het natuurlijke in het algemeen, nr. 5160; en uit de betekenis van geheel
Egypte, namelijk het ene en het andere natuurlijke, nrs. 5276, 5364; hieruit blijkt dat met
Farao zei tot geheel Egypte, het bemerken wordt aangeduid in het ene en het andere
natuurlijke, in het algemeen en in het bijzonder.
5367. Gaat tot Jozef; dat dit betekent dat het vanuit het hemelse van het geestelijke is, staat
vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het geestelijke, waarover vaak
eerder; tot hem gaan betekent dat het daaruit is, namelijk het goede voor het ware, dat met het
brood wordt aangeduid waarom het volk riep tot Farao, nr. 5365.
5368. Wat hij u zegt, doet; dat dit betekent, wanneer er slechts gehoorzaamheid is, staat vast
uit de betekenis van doen wat iemand zegt, namelijk gehoorzamen; hiermee wordt aangeduid
dat het goede aan het ware wordt aangebonden in het natuurlijke, als slechts het natuurlijke
zich aanvoegt en gehoorzaamt; over het aanvoegen en gehoorzamen van het natuurlijke zal
ook iets worden gezegd; degenen die alleen in wereldse dingen zijn en te meer degenen die in
lichamelijke dingen zijn en nog meer degenen die in aardse dingen zijn, kunnen niet vatten,
wat het is dat het natuurlijke zich moet aanvoegen en gehoorzamen; zij menen dat het niet dan
alleen één iets is dat in de mens werkt en dus dat er niet iets anders is dat in hem beveelt en
iets anders dat gehoorzaamt, terwijl het toch de innerlijke mens is die moet bevelen en de
uiterlijke die moet gehoorzamen en dan gehoorzaamt wanneer hij niet de wereld maar de
hemel ten doel heeft, niet zichzelf maar de naaste, dus wanneer hij de lichamelijke en
wereldse dingen als middelen, maar niet als einddoel beschouwt; en hij beschouwt die dingen
dan als middelen en niet als einddoel, wanneer hij de naaste meer liefheeft dan zichzelf en de
dingen die van de hemel zijn, meer dan de dingen die van de wereld zijn; wanneer het dus zo
is, dan gehoorzaamt het natuurlijke; het natuurlijke is hetzelfde als de uiterlijke mens.
5369. En de honger was over alle aangezichten des lands; dat dit betekent toen de verlating
was tot aan de wanhoop toe, staat vast uit de betekenis van de honger, namelijk de verlating,
nrs. 5360, 5362, 5364; en uit de betekenis van het land, namelijk het natuurlijke; wanneer er
wordt gezegd dat er honger is over alle aangezichten daarvan, wordt de wanhoop aangeduid,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2289
omdat dan overal verlating is; het dieptepunt immers en het laatste van de verlating is de
wanhoop, nrs. 5279, 5280.
5370. En Jozef opende alle dingen waarin was; dat dit de vergemeenschapping vanuit de
overblijfselen betekent, staat vast uit de betekenis van openen, te weten hier
vergemeenschappen; alle dingen waarin was, zijn de opslagplaatsen waar het koren was; dat
daarmee de overblijfselen zijn aangeduid, is eerder enige malen gezegd; dat de overblijfselen
de door de Heer in de innerlijke dingen opgeborgen goede en ware dingen zijn, zie de nrs.
468, 530, 560, 561, 660, 661, 798, 1050, 1738, 1906, 2284, 5135, 5342, 5344.
5371. En hij verkocht aan Egypte; dat dit de toe-eigening betekent, staat vast uit de betekenis
van verkopen, namelijk aan iemand toe-eigenen, want wat verkocht wordt, wordt van degene
die het koopt ; dat verkopen en kopen de toe-eigening is, zal men hierna zien in nr. 5374.
5372. En de honger werd sterk in het land van Egypte; dat dit de toenemende zwaarte
betekent, namelijk van de verlating, staat vast uit de betekenis van de honger en van het land
van Egypte, namelijk de verlating in het natuurlijke en die zwaarte wordt daarmee aangeduid
dat hij sterk werd.
5373. En de gehele aarde, zij kwamen in Egypte; dat dit betekent dat de goede en de ware
dingen werden samengebracht in de wetenschappelijke dingen die van de Kerk zijn, staat vast
uit de betekenis van de aarde; de betekenis van de aarde of het land in het Woord is
verschillend: in het algemeen betekent het de Kerk, vandaar ook de dingen die van de Kerk
zijn, namelijk de goede en de ware dingen; en omdat het de Kerk betekent, betekent het ook
de mens van de Kerk, want deze is de Kerk in het bijzonder; en omdat het de mens van de
Kerk betekent, betekent het datgene wat mens is in hem, namelijk het gemoed; vandaar komt
het dat met het land van Egypte eerder hier en daar het natuurlijk gemoed werd aangeduid;
hier wordt echter niet het land van Egypte bedoeld, maar de aarde of het land in het algemeen
en dus de dingen die van de Kerk zijn, namelijk de goede en de ware dingen; dat de betekenis
van de aarde of het land verschillend is, zie de nrs. 620, 636, 2571; dat zij in het algemeen de
Kerk betekent, nrs. 566, 662, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355,
3404, 4447, 4535.
Dat met ‘de gehele aarde, zij kwamen in Egypte’ wordt aangeduid dat de goede en de ware
dingen werden samengebracht in de wetenschappelijke dingen, staat vast uit de betekenis van
Egypte in de eigenlijke zin, namelijk de wetenschap en dus de wetenschappelijke dingen, zie
de nrs. 1164, 1165, 1186, 1462; en dat de wetenschappelijke dingen, die met Egypte in de
goede zin worden aangeduid, de wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, nrs. 4749, 4964,
4966; dat dit de innerlijke zin van deze woorden is, blijkt niet alleen uit de betekenis van de
woorden, namelijk van de aarde of het land, wanneer niet het land van Egypte wordt bedoeld
en eveneens van Egypte in de eigenlijke zin; en verder omdat het in het meervoud wordt
gezegd, namelijk ‘zij kwamen, de gehele aarde’, maar ook uit het verband zelf van de dingen
in de innerlijke zin; in het verband immers volgt nu dat de ware en de goede dingen van de
overblijfselen worden samengebracht in de wetenschappelijke dingen; het is hiermee immers
als volgt gesteld: wanneer de mens wordt wederverwekt ten aanzien van het natuurlijke,
worden alle en de afzonderlijke goede en ware dingen samengebracht in de wetenschappelijke
dingen; die welke niet in de wetenschappelijke dingen daar zijn, zijn niet in het natuurlijke;
want het natuurlijk gemoed bestaat ten aanzien van dat deel dat aan het verstandelijke is
onderworpen, alleen uit wetenschappelijke dingen; de wetenschappelijke dingen die van het
natuurlijke zijn, zijn de laatste van de orde; de eerdere dingen moeten in de laatste zijn opdat
zij in die sfeer bestaan en verschijnen; en bovendien streven alle eerdere dingen naar de
laatste als naar hun grenzen of einden en bestaan tezamen daarin, zoals oorzaken in hun
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2290
werkingen, of zoals de hogere dingen in de lagere als in hun vaten; de wetenschappelijke
dingen, die van het natuurlijke zijn, zijn zulke laatsten; vandaar komt het dat de geestelijke
wereld haar grens vindt in het natuurlijke van de mens, waarin zich de dingen die van de
geestelijke wereld zijn, op uitbeeldende wijze vertonen; indien de geestelijke dingen zich niet
op uitbeeldende wijze in het natuurlijke zouden vertonen, dus door zulke dingen die in de
wereld zijn, dan zouden die geenszins begrepen worden; hieruit kan vaststaan dat wanneer het
natuurlijke wordt wederverwekt, alle innerlijke ware en goede dingen die vanuit de geestelijke
wereld zijn, in de wetenschappelijke dingen worden samengebracht, opdat die verschijnen.
5374. Om te kopen; dat dit de toe-eigening betekent, staat vast uit de betekenis van kopen,
namelijk zich verwerven en zo toe-eigenen; de geestelijke verwerving en toe-eigening vindt
plaats door het goede en het ware; hiermee stemt de verwerving en de toe-eigening overeen
met die welke in de wereld plaatsvindt door zilver en goud; zilver immers is het ware en goud
is het goede in geestelijke zin; vandaar betekent de koop de toe-eigening, zoals eveneens in
deze plaatsen in het Woord, bij Jesaja: ‘Alle gij dorstige, ga tot de wateren en wie geen zilver
heeft, ga, koop en eet, en ga, koop zonder zilver en zonder prijs, wijn en melk’, (Jesaja 60:1;
Jeremia 13:1,2,11).
Bij Mattheüs: ‘Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in het veld,
welke een mens gevonden hebbende verborg; en in zijn vreugde gaat hij heen en verkoopt al
wat hij heeft en hij koopt dat veld.
Wederom is het koninkrijk der hemelen gelijk aan een mens die schone paarlen zoekt; hij ging
heen en verkocht alle dingen die hij had en kocht dezelve’, (Mattheüs 13:44-46); en bij
dezelfde: ‘De voorzichtige maagden zeiden tot de dwaze: Gaat tot de verkopers en koopt u
olie; als deze heengingen om te kopen, kwam de Bruidegom’, (Mattheüs 25:9,10).
Omdat kopen de toe-eigening betekende, worden daarom in het Woord de dingen die met
zilver zijn gekocht, terdege onderscheiden van de dingen die op andere wijze werden
verworven; ook waren de knechten die met zilver waren gekocht, zoals eigenen en in een
lagere graad evenals de geborenen van het huis; daarom worden zij ook hier en daar tezamen
vermeld, zoals in Genesis: ‘Al besnijdende zal de geborene van uw huis en de met uw zilver
gekochte besneden worden’, (Genesis 17:13); en bij Leviticus: ‘Indien de priester een ziel zal
gekocht hebben met de koop van zilver en de geborene van zijn huis, dezen zullen van zijn
brood eten’, (Leviticus 22:11); daaruit kan vaststaan wat wordt aangeduid met ‘de verlosten
van Jehovah’ in het Woord, namelijk dat het diegenen zijn die het goede en het ware hebben
opgenomen, dus diegenen aan wie de dingen die van de Heer zijn, zijn toegeëigend .
5375. Tot Jozef; dat dit betekent, waar het hemelse van het geestelijke is, staat vast uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het geestelijke, waarover vaak eerder; het
hemelse van het geestelijke is het goede van het ware uit het Goddelijke.
5376. Omdat de honger sterk was op de gehele aarde; dat dit betekent dat er overal, behalve
daar, verlating in het natuurlijke was, staat vast uit de betekenis van de honger, namelijk de
verlating, waarover eerder; en uit de betekenis van de aarde of het land, namelijk het
natuurlijke, waarvan ook eerder; dat zij overal is behalve daar, namelijk in de
wetenschappelijke dingen waar het hemelse van het geestelijke is, volgt uit wat voorafgaat.
Hoe het is gesteld met de verlating van het natuurlijke of met de beroving van het ware daar,
is eerder gezegd; maar omdat over die zaak in wat volgt nog verder wordt gehandeld, moet
het nogmaals worden gezegd: de mens die binnen de Kerk is geboren, leert vanaf de eerste
knapenjaren vanuit het Woord en vanuit de leerstellingen van de Kerk wat het ware van het
geloof is en ook wat het goede van de naastenliefde is; maar wanneer hij opgroeit in leeftijd,
begint hij aan de ware dingen van het geloof die hij heeft geleerd, ofwel bij zichzelf te
bevestigen of bij zichzelf te ontkennen; hij beschouwt ze dan immers met zijn eigen visie,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2291
waardoor hij maakt dat die ware dingen of hem worden toegeëigend of verworpen worden;
niets immers kan iemand worden toegeëigend wat niet vanuit eigen beoordeling wordt erkend,
dat wil zeggen, dan dat waarvan iemand vanuit zichzelf en niet vanuit een ander, weet dat het
zo is; dus konden de ware dingen die hij vanaf de knapenjaren had geput, niet dieper in zijn
leven binnengaan dan tot de eerste ingang, vanwaar zij meer innerlijk kunnen worden
toegelaten of ook naar buiten geworpen; bij hen die worden wederverwekt, dat wil zeggen, bij
hen van wie de Heer voorziet dat zij zich laten wederverwekken, worden die ware dingen zeer
vermenigvuldigd, want zij zijn in de aandoening de ware dingen te weten, maar wanneer zij
dichter tot de daad zelf van de wederverwekking naderen, worden zij als het ware van die
ware dingen beroofd, want zij worden naar binnen getrokken; en dan schijnt de mens in de
verlating; toch worden die ware dingen achtereenvolgens in het natuurlijke teruggezonden en
daar met het goede verbonden wanneer de mens wordt wederverwekt; maar bij degenen die
niet worden wederverwekt, dat wil zeggen bij hen van wie de Heer voorziet dat zij zich niet
laten wederverwekken, worden de ware dingen weliswaar meestal vermenigvuldigd, want zij
zijn in de aandoening zulke dingen te weten, ter wille van roem, eer en gewin; maar wanneer
zij in leeftijd vorderen en die ware dingen aan hun eigen visie onderwerpen, dan geloven zij
ze niet of ontkennen ze of verdraaien ze in valse dingen; en zo worden dus de ware dingen bij
hen niet meer naar binnen getrokken maar naar buiten geworpen; niettemin blijven zij in het
geheugen ter wille van de doeleinden in de wereld, zonder leven; ook deze staat wordt in het
Woord verlating of verwoesting genoemd, maar hij verschilt van de eerstgenoemde staat
hierin dat de verlating van de eerstgenoemde staat schijnbaar is, maar de verlating van deze
staat volledig is; in de eerstgenoemde staat immers wordt de mens niet van de ware dingen
beroofd, maar in deze staat wordt hij daarvan volledig beroofd.
Over de verlating van de eerstgenoemde staat werd in de innerlijke zin in dit hoofdstuk
gehandeld en wordt nog verder in het volgende gehandeld en zij is het welke wordt aangeduid
met ‘de honger van zeven jaren’; over deze zelfde verlating wordt meermalen elders in het
Woord gehandeld, zoals bij Jesaja: ‘Waak op, waak op, Jeruzalem, die gedronken hebt uit de
hand van Jehovah de beker Zijns toorns; twee dingen zijn u wedervaren, wie zal u beklagen;
woestheid en verbreking, honger en zwaard; wie is er dat Ik u zal troosten; uw zonen
bezwijmden, zij lagen aan het hoofd van alle straten; deswege hoort, doe dit, gij verslagene
en dronkene, maar niet van wijn; zie, Ik heb uit uw hand genomen, de beker der gejaagdheid,
de droesems van de beker Mijner ontsteking, gij zult niet meer voortgaan die te drinken, maar
Ik zal hem in de hand zetten van hen die u bedroeven’, (Jesaja 51:17 tot het einde); hier wordt
de staat van verlating beschreven waarin de mens van de Kerk is die een Kerk wordt, of die
wordt wederverwekt; die verlating wordt woestheid, verbreking, honger en zwaard genoemd
en verder beker des toorns en der ontsteking van Jehovah, beker der gejaagdheid; de ware
dingen waarvan hij dan wordt beroofd, zijn de zonen die bezwijmen en liggen aan het hoofd
van alle straten; dat de zonen de ware dingen zijn, zie de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623,
2803, 2813, 3373; en dat de straten zijn waar de ware dingen zijn, nr. 2336; vandaar wil
‘liggen aan het hoofd van alle straten’ zeggen dat de ware dingen verstrooid schijnen; dat de
verlating schijnbaar is en dat daardoor, zoals door verzoekingen, de wederverwekking
plaatsvindt, is duidelijk, want er wordt gezegd ‘dat zij niet meer zal drinken, maar dat Hij de
beker zal zetten in de hand van hen die haar bedroeven’.
Bij Ezechiël: ‘Deswege, omdat zij u van rondom verwoesten en opslokken, opdat gij een
erfenis zou zijn voor de overblijfselen der natiën, derhalve, gij bergen Israëls, hoort het woord
van de Heer Jehovih: Zo zei de Heer Jehovih tot de bergen en tot de heuvelen, tot de beken en
tot de dalen en tot de verlatene woestheden en tot de eenzame steden welke tot een roof en tot
een spot geworden zijn voor de overblijfselen der natiën die in de omtrek zijn; Ik heb in Mijn
ijver en in Mijn ontsteking gesproken, ter oorzake van de smaad der natiën, welke gij
gedragen hebt; zo niet de natiën die voor u aan de omtrek zijn, dezen hun smaad zullen
dragen; maar gij, o bergen Israëls, zult uw tak geven en gij zult uw vrucht dragen voor Mijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2292
volk Israël; want ziet, Ik ben bij u en Ik zal u aanzien, opdat gij bebouwd en bezaaid wordt;
voorts zal Ik de mens op u vermenigvuldigen, het algehele huis Israëls en de steden zullen
bewoond en de woeste plaatsen zullen gebouwd worden; Ik zal u doen wonen naar uw
oudheden en Ik zal het goede doen meer dan in uw aanvangen’, (Ezechiël 36:3-12); hier ook
wordt over de verlating gehandeld die aan de wederverwekking voorafgaat; de verlating
wordt aangeduid met de verlatene woeste plaatsen en de eenzame steden welke tot roof en tot
spot zijn geworden, maar de wederverwekking met de tak geven en vrucht dragen, hen
aanzien opdat zij bebouwd en bezaaid worden, opdat de mens vermenigvuldigd worde, de
steden bewoond en de woeste plaatsen gebouwd worden en met doen wonen naar de
oudheden en het goede doen meer dan in de aanvangen.
Hoedanig het met de verlating is gesteld, blijkt uit degenen die in de verlating zijn in het
andere leven; zij die daar in de verlating zijn, worden door boze geesten en genieën gekweld;
dezen immers gieten bij hen de overredingen van het boze en valse in en wel dermate dat zij
er bijna door worden overstroomd; vandaar verschijnen de ware dingen niet; maar naarmate
de tijd van de verlating een einde neemt, worden zij in die mate door het licht vanuit de hemel
verlicht en dan worden de boze geesten en genieën verdreven, eenieder in zijn hel waar zij
straffen ondergaan; dit is het wat daarmee wordt aangeduid dat ‘de steden tot roof en tot spot
geworden zijn voor de overblijfselen der natiën die in de omtrek zijn en dat de natiën die aan
de omtrek zijn, hun smaad zullen dragen’; en eerder, bij Jesaja daarmee, dat ‘de beker zal
worden gezet in de hand van hen die bedroeven’ en eveneens elders bij Jesaja, dat ‘de
verwoestende verwoest zal worden’, (Jesaja 33:1) en bij Jeremia: ‘Ik zal bezoeking doen over
de verwoesters en hen stellen tot verlatingen der eeuw’, (Jeremia 25:12).
Bij Jesaja: ‘Uw vernietigers zullen uw zonen haasten en uw verwoesters zullen van u
heengaan; hef uw ogen op rondom, en zie, allen worden vergaderd, zij komen tot u; want wat
betreft uw verwoestingen en het land uwer vernietiging, gij zult benauwder zijn dan voor de
bewoner, uw verslinders zullen verre heengaan’, (Jesaja 49:17-19); ook daar en in dat hele
hoofdstuk wordt gehandeld over de verlating van hen die worden wederverwekt en over de
wederverwekking en de vruchtmaking na de verlating en tenslotte over de bestraffing van hen
die verdrukten, (Jesaja 49:26).
Bij dezelfde: ‘Wee u, gij verwoestende, wanneer gij niet verwoest zijt; wanneer gij voleindigd
hebt te verwoesten, zult gij verwoest worden’, (Jesaja 33:1); daar, evenals eerder, wordt
gezegd dat diegenen worden gestraft die verwoesten.
Bij dezelfde: ‘Dat Mijn uitgestotenen in u vertoeven; Moab, wees gij hun een schuilplaats
voor de verwoester, want de onderdrukker heeft opgehouden, de verwoesting is geëindigd’,
(Jesaja 16:4).
Bij dezelfde: ‘De dag van Jehovah is voorbij, zoals een verwoesting uit Schaddai zal hij
komen’, (Jesaja 23:6); verwoesting uit Schaddai voor verwoesting in verzoekingen; dat God
ten aanzien van de verzoekingen door de Ouden Schaddai werd genoemd, zie de nrs. 1992,
3667, 4572.
Bij dezelfde: ‘Dan zullen zij niet dorsten; in de woestheden zal Hij hen leiden, wateren uit de
rots zal Hij hun doen uitvloeien en Hij zal de rots klieven, zodat wateren uitvloeien’, (Jesaja
48:21); ten aanzien van de staat na de verlating.
Bij dezelfde: ‘Jehovah zal Zion troosten, troosten zal Hij al haar woestheden, dermate dat Hij
haar woestijn stelt zoals Eden en haar eenzaamheid zoals de tuin van Jehovah; blijdschap en
vreugde zal daarin gevonden worden, belijdenis en de stem des gezangs’, (Jesaja 51:3),
eender, want zoals eerder gezegd, de verlating is te dien einde dat de mens wordt
wederverwekt, dat wil zeggen dat na de afscheiding van de boze en valse dingen, de ware
dingen met de goede dingen en de goede dingen met de ware dingen worden verbonden; de
wederverwekte mens ten aanzien van het goede is het, die met Eden wordt vergeleken en ten
aanzien van de ware dingen met de tuin van Jehovah.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2293
Bij David: ‘Jehovah heeft mij doen opklimmen vanuit de kuil der verwoesting, vanuit de
modder van het slijk en Hij heeft mijn voeten op een rots gesteld’, (Psalm 40:3).
De verwoesting en de verlating van de mens van de Kerk of van de Kerk bij de mens werd
uitgebeeld door de gevangenschap van het Joodse volk in Babel en de opwekking van de Kerk
door de terugkeer vanuit die gevangenschap, waarover hier en daar bij Jeremia, vooral in
(Jeremia 32:37 tot einde); de verlating immers is een gevangenschap; dan immers wordt de
mens als het ware gebonden gehouden, waarom dan ook met hen die gebonden, in de kerker,
in de kuil, zijn, diegenen worden aangeduid die in de verlating zijn, zie de nrs. 4728, 4744,
5037, 5038, 5085, 5096.
Over de staat van de verlating en van de verwoesting bij hen die niet worden wederverwekt,
wordt ook hier en daar in het Woord gehandeld; in deze staat zijn zij die de ware dingen
geheel en al ontkennen of ze in valse dingen verdraaien; dit is de staat van de Kerk omstreeks
het einde, wanneer er geen geloof noch naastenliefde meer is; bij Jesaja: ‘Ik zal ulieden
bekend maken wat Ik Mijn wijngaard zal doen, door te verwijderen zijn haag, opdat hij zei tot
afweiding, door te verscheuren zijn muur, opdat hij zei tot vertreding; daarna zal Ik hem tot
een verlating stellen; hij zal niet besnoeid, noch gewied worden, opdat doorn en struik
opklimmen; ja, Ik zal de wolken gebieden dat zij op hem geen regen doen regenen’, (Jesaja
5:5-7).
Bij dezelfde: ‘Zeg tot dit volk; Hoort horende, maar verstaat niet en niet ziende, maar bekent
niet; maak het hart dezes volk vet en maak zijn oren zwaar en verkleef zijn ogen, opdat het
misschien niet zie met zijn ogen en met zijn oren hore en zijn hart versta en zich bekere, om
zich te genezen; voorts zei ik: Hoelang Heer? Dewelke zei: Totdat de steden verwoest zullen
worden, zodat zij zonder bewoner zijn en de huizen, zodat daarin geen mens zij; en het land
tot een eenzaamheid wordt gebracht; Hij zal de mens verwijderen; en de woestijnen, het zal
vermenigvuldigd worden in het midden des lands; nauwelijks een tiende deel zal langer
daarin zijn en nochtans zal het zijn ter verbanning’, (Jesaja 6:9 tot het einde).
Bij dezelfde: ‘De overblijfselen zullen wederkeren, de overblijfselen van Jakob tot de
machtige God, want de voleinding is beslist, overstroomd van gerechtigheid, want voleinding
en beslissing is de Heer Jehovih Zebaoth doende in het ganse land’, (Jesaja 10:21-23).
Bij dezelfde: ‘Jehovah maakt het land ledig en ledigt het uit en Hij zal deszelfs aangezichten
omkeren; ledigende zal geledigd worden het land, het zal treuren, verward worden het
bewoonbare land, kwijnen en verward worden zal het wereldrond, vervloeking zal het land
verteren, de most zal treuren, de wijnstok kwijnen, het overige in de stad woestheid, tot aan
verwoesting toe zal de poort geslagen worden; verbrekende is het land verbroken,
verscheurende is het land verscheurd, bewegende is het land bewogen, waggelende waggelt
het land zoals een dronkaard’, (Jesaja 24:1tot het einde).
Bij dezelfde: ‘De paden zijn verwoest; die over de weg gaat, houdt op; het land treurt, het
kwijnt; de Libanon is beschaamd, verwelkt, Saron is zoals een woestijn geworden’, (Jesaja
33:8,9).
Bij dezelfde: ‘Ik zal verlaten maken en opslokken tegelijk, Ik zal bergen en heuvelen woest
maken en al hun kruid zal Ik doen verdorren’, (Jesaja 42:14,15).
Bij Jeremia: ‘Ik zal aan de vervloeking overleveren alle natiën rondom en Ik zal ze stellen tot
een verlating en tot een belaching en tot woestheden der eeuw; en Ik zal uit hen afschaffen de
stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, de
stem der molens en het licht der lamp, opdat het ganse land zij tot verlating en verwoesting;
het zal geschieden als de zeventig jaren vervuld zijn, Ik zal over de koning van Babel en over
deze natie hun ongerechtigheid bezoeken en over het land der Chaldeeën en Ik zal hem stellen
tot verlatingen der eeuw’, (Jeremia 25:9-12 e.v.).
Bij dezelfde: ‘Tot een verlating, tot een smaadheid, tot een verwoesting en tot een vloek zal
Bozra worden en al haar steden zullen worden tot woestheden der eeuw; Edom zal worden tot
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2294
een verlating; al wie voorbij haar gaat, zal zich verbazen en fluiten over al haat plagen’,
(Jeremia 49:13-18).
Bij Ezechiël: ‘Zo zei de Heer tot de bewoners van Jeruzalem over het land Israëls: Zij zullen
hun brood met kommer eten en hun wateren zullen zij met verbijstering drinken, opdat zijn
land verwoest worde van zijn volheid, vanwege het geweld van al de bewoners daarin; de
bewoonde steden zullen verwoest worden en het land zal verlaten worden’, (Ezechiël
12:19,20).
Bij dezelfde: ‘Als Ik u zal geven tot een verlaten stad, zoals de steden die niet bewoond
worden; als Ik tegen u een afgrond zal doen opklimmen, vele wateren hebben u overdekt en Ik
zal u doen nederdalen met de nederdalenden in de kuil, tot het volk der eeuw en Ik zal u doen
wonen in de aarde der lagere dingen, in de verlating van eeuwigheid aan met de
nederdalenden in de kuil’, (Ezechiël 26:19-21), waar van Tyrus sprake is.
Bij Joël: ‘Een dag van duisternis en van dikke duisternis, een dag der wolk en van
donkerheid; vóór hem verteert een vuur en achter hem ontvlamt een vlam; zoals de tuin van
Eden is het land vóór hem, maar achter hem een woestijn van woestheid’, (Joël 2:2,3).
Bij Zefanja: ‘De dag van Jehovah is nabij, een dag van ontsteking is deze dag, een dag des
angstes en der benauwing, een dag der woestheid en der verwoesting, een dag van duisternis
en van dikke duisternis, een dag der wolk en van beschaduwing; door het vuur des ijvers van
Jehovah zal het ganse land verteerd worden, omdat Ik een voleinding en wel een haastige, zal
maken met al de bewoners des lands’, (Zefanja 1:15 tot het einde).
Bij Mattheüs: ‘Wanneer gij zult hebben gezien de gruwel der verlating, voorzegd door Daniël,
de profeet, staande in de heilige plaats; dat alsdan die in Judea zijn, vlieden in de bergen’,
(Mattheüs 24:15; Markus 13:14; Daniël 9:27; 12:10-12).
Hieruit staat vast dat de verlating een schijnbare beroving van het ware is bij hen die worden
wederverwekt, maar een totale bij hen die niet worden wederverwekt.
Vervolg over de overeenstemming met de Grootste Mens,
hier ook over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden met hem.
5377. Aan het einde van het voorafgaande hoofdstuk werd gehandeld over de
overeenstemming van bepaalde inwendige organen van het lichaam met de Grootste Mens,
namelijk van de lever, de alvleesklier, de maag en van enkele andere; hier echter zal
voortgezet worden over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, de urineleiders, de
urineblaas en verder met de darmen met hem; immers al wat in de mens is, zowel in de
uitwendige als in de inwendige, heeft een overeenstemming met de Grootste Mens; zonder
overeenstemming met hem, dat wil zeggen, met de hemel, of wat hetzelfde is, met de
geestelijke wereld, ontstaat nooit iets en blijft bestaan; de oorzaak hiervan is dat het niet enig
verband heeft dan dat wat eerder is en dus ook niet met het Eerste, dat wil zeggen met de
Heer; wat zonder samenhang is en dus onafhankelijk, kan zelfs niet één moment blijven
bestaan; immers dat het blijft bestaan, is uit het verband met en de afhankelijkheid van dat
waaruit het al van het ontstaan is, want het blijven bestaan is een voortdurend ontstaan.
Vandaar komt het dat niet alleen alle en de afzonderlijke dingen bij de mens overeenstemmen,
maar ook alle en de afzonderlijke dingen in het heelal; de zon zelf stemt overeen en eveneens
de maan, want in de hemel is de Heer de Zon en eveneens de Maan; de vlam en de warmte
van de zon, maar ook het licht, stemmen overeen; het is immers de Liefde van de Heer jegens
het gehele menselijke geslacht, waarmee de vlam en de warmte en het Goddelijk Ware,
waarmee het licht overeenstemt; de gesternten zelf stemmen overeen, het zijn de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2295
gezelschappen van de hemel en de woonplaatsen ervan, waarmee de overeenstemming van de
gesternten is; niet dat zij daar zijn, maar zij zijn in een zodanige orde; al wat onder de zon
verschijnt, stemt overeen, zoals alle en de afzonderlijke subjecten in het dierenrijk en
eveneens alle en de afzonderlijke subjecten in het plantenrijk; indien niet in al deze dingen en
in de afzonderlijke dingen een invloeiing vanuit de geestelijke wereld was, zouden zij in één
ogenblik bezwijken en in ineenvallen; dit is mij door veel ondervinding te weten gegeven;
want het werd getoond met welke dingen in de geestelijke wereld tal van dingen in het
dierenrijk en nog meer dingen die in het plantenrijk zijn, overeenstemmen; en eveneens dat zij
zonder die invloeiing geenszins blijven bestaan; want wanneer het eerdere is weggenomen,
valt noodzakelijk het latere, eender wanneer het eerdere van het latere is gescheiden.
Omdat er vooral een overeenstemming is van de mens met de hemel en door de hemel met de
Heer, is het vandaar dat de mens zodanig in het andere leven in het licht van de hemel
verschijnt als hij overeenstemt; vandaar verschijnen de engelen in een onuitsprekelijke
blankheid en schoonheid, de helsen echter in een niet uit te drukken zwartheid en
wanstaltigheid
5378. Bepaalde geesten kwamen tot mij, maar zij bewaarden het stilzwijgen; toch spraken zij
daarna, maar niet als verscheidenen, maar allen als één; vanuit hun woorden begreep ik dat zij
zodanig waren dat zij alle dingen wilden weten en alle dingen begeerden te verklaren en zich
zo daarin te bevestigen dat iets zo is; zij waren bescheiden en zeiden dat zij niets doen vanuit
zich, maar uit anderen, hoewel het schijnt alsof het uit henzelf is; toen werden zij door
anderen bestookt; er werd gezegd dat dit werd gedaan door hen die het gebied van de nieren,
van de urineleiders en de urineblaas samenstellen; maar zij antwoordden hun bescheiden;
maar toch bestookten en tergden zij hen; een zodanige natuur immers hebben zij die tot het
gebied van de nieren behoren; daarom namen zij, omdat zij door bescheidenheid niets tegen
hen konden uitrichten, hun toevlucht tot iets zodanigs als met hun gemoedsaard strookte,
namelijk door zich wijd uit te zetten en zo schrik aan te jagen; vandaar schenen zij groot te
worden, maar slechts als één enkele, die naar het lichaam zo opzwol dat hij zoals Atlas tot de
hemel scheen te reiken; een speer verscheen in zijn hand, maar toch wilde hij, uitgezonderd
dat hij schrik aanjoeg, niets van schade berokkenen; vandaar vluchtten degenen die tot het
gebied van de nieren behoorden weg; toen verscheen er een die de vluchtenden achtervolgde
en een ander die van voren tussen de voeten van dat grote lichaam doorvloog; en het scheen
eveneens alsof die grote houten klompen aanhad, die hij naar hen die tot de nieren behoorden
toewierp.
Door de engelen werd mij gezegd dat die bescheiden geesten die zich groot maakten,
diegenen waren die betrekking hebben op het buikvlies; het buikvlies is een gezamenlijk vlies
dat alle ingewanden van het onderlichaam omgordt, zoals het borstvlies alle ingewanden van
de borst; en omdat dat vlies zo uitgestrekt en betrekkelijk groot is en eveneens gemakkelijk
kan opzwellen, is het hun daarom geoorloofd, wanneer zij door anderen worden bestookt, zich
zo groot naar de schijn te vertonen en dan tevens schrik aan te jagen, vooral aan hen die het
gebied van de nieren, de urineleiders en de urineblaas samenstellen; deze ingewanden of
vaten immers liggen in de verdubbeling van het buikvlies en worden daardoor
bijeengehouden; door de houten klompen werden de laagste natuurlijke dingen uitgebeeld,
zodanig als de dingen zijn die de nieren, de urineleiders en de urineblaas opzuigen en
afvoeren; dat de schoenen de laagste natuurlijke dingen zijn, zie de nrs. 259, 4938 tot 4952;
eveneens hierin dat zij zeiden niets vanuit zich maar vanuit anderen te doen, hadden zij
betrekking op het buikvlies, dat ook zodanig is.
5379. Op uitbeeldende wijze werd eveneens getoond hoe het gesteld is, wanneer degenen die
de kronkeldarm samenstellen, hen die in het gebied van het buikvlies zijn, bestoken; zij die de
kronkeldarm samenstellen, zijn opgeblazen, zoals de kronkeldarm met zijn wind; wanneer
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2296
dezen hen wilden aanvallen, verscheen als het ware een wand die in de weg was gesteld en
wanneer zij die wand trachtten om te gooien, verrees steeds een nieuwe wand, zo werden zij
van hen afgekeerd.
5380. Het is bekend dat er afscheidingen en uitscheidingen zijn en dat die in een reeks zijn,
van de nieren tot in de urinebuis; in het eerste van de reeks zijn de nieren, in het midden ervan
de urineleiders en in het laatste de urineblaas; degenen die in de Grootste Mens die gebieden
samenstellen, zijn eender in een reeks en hoewel zij van één geslacht zijn, verschillen zij
niettemin zoals de soorten van dat geslacht; zij spreken met een schorre, als het ware in
tweeën gespleten stem en zij begeren zich in het lichaam binnen te dringen, maar dat is slechts
een streven; hun ligging ten opzichte van het menselijk lichaam is zodanig; zij die op de
nieren betrekking hebben, aan de linkerzijde van het lichaam zijn, het meest nabij onder de
voorarm; zij die op de urineleiders betrekking hebben, zijn naar links verder van het lichaam
af en zij die op de urineblaas betrekking hebben, nog verder; samen vormen zij van de
linkerzijde naar de vooraan gelegen dingen toe bijna een parabool, want zo strekken zij zich
uit naar de vooraan gelegen dingen aan de linkerzijde, dus in een tamelijk lange weg; dit is de
ene algemene weg naar de hellen, de andere is door de darmen, want aan beide zijden loopt
die in de hellen uit; degenen die in de hellen zijn, stemmen immers overeen met zulke dingen
die door de darmen en de urineblaas worden afgescheiden; de valse en de boze dingen immers
waarin zij zijn, zijn niets anders dan urine en uitwerpselen in de geestelijke zin.
5381. Degenen die het gebied van de nieren, de urineleiders en de urineblaas in de Grootste
Mens samenstellen, zijn van zo’n aard dat zij niets liever willen dan te onderzoeken en uit te
vorsen hoedanig de anderen zijn en zij zijn het eveneens die begeren te kastijden en te
straffen, als er slechts iets van gerechtigheid bij betrokken is.
De taken van de nieren, van de urineleiders en de urineblaas zijn ook zodanig, want zij
onderzoeken het bloed dat in hen is uitgeworpen daarnaar, of daar iets van onnut en schadelijk
bloedwater is en zij scheiden het eveneens van het nuttige af en kastijden het daarna, want zij
stoten het omlaag naar de lagere dingen en onderweg en daarna kwellen zij het op
verschillende wijzen; dit zijn de taken van hen die in het gebied van die delen samenstellen.
Maar de geesten en gezelschappen van de geesten waarmee de urine zelf, vooral stinkende
urine, overeenstemt, zijn hels; zodra immers de urine van het bloed is gescheiden, is het,
hoewel het zich in de buisjes van de nieren of van binnen in de urineblaas bevindt, toch buiten
het lichaam, want dat wat is afgescheiden, maakt niet meer enige kringloop in het lichaam en
draagt dus niet iets tot het ontstaan en het blijven bestaan van zijn delen bij.
5382. Dat degenen die het gebied van de nieren en van de urineleiders samenstellen dadelijk
klaar staan om te onderzoeken of uit te vorsen hoedanig de anderen zijn, wat zij denken en
wat zij willen en dat zij in de begeerte zijn om de oorzaken te vinden en hen voor enige schuld
aansprakelijk te stellen, met het doel vooral om hen te kunnen kastijden, heb ik vele malen
ervaren en over die begeerte en over dat doel met hen gesproken; verscheidenen van dat
geslacht waren in de wereld, toen zij daar leefden, rechters geweest en toen van harte
verheugd geweest wanneer zij een oorzaak die zij voor gerecht hielden, hadden gevonden om
boete op te leggen, te kastijden en te straffen.
De werking van die geesten wordt waargenomen in de streek aan de rug, waar de nieren, de
urineleiders en de urineblaas zijn.
Zij die tot de urineblaas behoren, strekken zich uit naar de gehenna, waar ook sommigen van
hen als het ware gerechtszitting houden.
5383. De manieren waarop zij het gemoed van anderen onderzoeken of uitvorsen, zijn zeer
talrijk; maar het is geoorloofd alleen de volgende aan te voeren: zij brengen andere geesten
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2297
ertoe om te spreken, wat in het andere leven plaatsvindt door een invloeiing die niet
begrijpelijk kan worden beschreven; en indien dan het gesprek dat zij hebben dan volgens die
invloeiing verloopt, oordelen zij daarnaar dat zij zodanig zijn; zij brengen ook een staat van
aandoening binnen; maar zij die zo onderzoeken, behoren tot de grovere geesten; anderen
doen echter weer anders; er zijn er die gelijk als zij aankomen, de gedachten, de verlangens en
de daden van een ander opmerken en verder ook wat hem smart heeft gedaan; dit grijpen zij
aan en indien zij de oorzaak rechtmatig vinden, verdoemen zij eveneens..
Wonderlijk is in het andere leven, iets wat nauwelijks iemand in de wereld kan geloven: zodra
er een geest tot een andere komt en te meer wanneer hij tot de mens komt, dan kent hij
terstond diens gedachten en aandoeningen en wat hij dan gedaan heeft en dus zo zijn gehele
tegenwoordige staat, geheel en al alsof hij lange tijd bij hem was geweest; zodanig is de
vergemeenschapping, maar er zijn verschillen van die bemerkingen: er zijn er die de
innerlijke dingen doorvatten en er zijn er die alleen de uiterlijke doorvatten; indien dezen in
de begeerte zijn van weten, onderzoeken zij de innerlijke dingen van anderen op verschillende
wijzen.
5384. De wijzen waarop degenen die het gebied van de nieren en de urineleiders en van de
urineblaas, tuchtigen, zijn eveneens verschillend; meestal verwijderen zij de verkwikkingen
en de vrolijke dingen en brengen onverkwikkelijke zaken en droevige dingen aan; door deze
begeerte hebben die geesten gemeenschap met de hellen, maar door de gerechtigheid van de
oorzaak die zij opzoeken alvorens te kastijden, hebben zij gemeenschap met de hemel;
daarom worden zij in dat gebied gehouden.
5385. Hieruit kan vaststaan wat het betekent dat in het Woord wordt gezegd dat Jehovah de
nieren en het hart beproeft en doorvorst en ook de nieren kastijdt, zoals bij Jeremia: ‘Jehovah
beproeft de nieren en het hart’, (Jeremia 11:20); bij dezelfde: ‘Jehovah beproeft de gerechte,
Hij ziet de nieren en het hart, (Jeremia 20:12); bij David: ‘Gij beproeft de harten en de nieren,
o Gerechte God’, (Psalm 7:10); bij dezelfde: ‘Jehovah onderzoek mijn nieren en mijn hart’,
(Psalm 26:2); bij dezelfde: ‘Jehovah, Gij bezit mijn nieren’, (Psalm 139:13); bij Johannes:
‘Ik ben het, die nieren en hart doorvors’, (Openbaring 2:23); met de nieren worden daar de
geestelijke dingen en met het hart de hemelse dingen aangeduid, dat wil zeggen, met de
nieren worden de dingen aangeduid die van het ware zijn en met het hart de dingen die van
het goede zijn; de oorzaak hiervan is deze, dat de nieren het bloedwater zuiveren en het hart
het bloed zelf; vandaar wordt met de nieren beproeven, onderzoeken en doorvorsen,
aangeduid de hoeveelheid en de hoedanigheid van het ware of de hoeveelheid en de
hoedanigheid van het geloof bij de mens beproeven, onderzoeken en doorvorsen; dat dit
wordt aangeduid, blijkt ook bij Jeremia: ‘Jehovah, Gij zijt nabij in hun mond, maar verre van
hun nieren’, (Jeremia 12:2); en bij David: ‘Jehovah, zie, Gij verlangt waarheid in de nieren’,
(Psalm 51:8); dat ook de kastijding aan de nieren wordt toegeschreven, blijkt eveneens bij
David: ‘In de nachten kastijden mij mijn nieren’, (Psalm 16:7).
5386. Er zijn ook elders in het lichaam afscheidende en uitscheidende dingen: in de hersenen
zijn holten en tepelvormige uitstekels, die daar de slijmachtige bestanddelen afvoeren; en
bovendien overal klieren: de slijm- en speekselklieren in het hoofd en zeer vele in het lichaam
en myriaden aan de huid, waardoor het zweetvocht en de fijnere verbruikte stoffen worden
afgescheiden; daarmee stemmen in de geestelijke wereld in het algemeen de
vasthoudendheden van meningen overeen en verder eveneens de zwarigheden van het
geweten in onnodige dingen; enigen van hen verschijnen boven het hoofd, op gemiddelde
afstand, die zodanig zijn dat zij bedenkingen opwekken in dingen waarin niets van
bedenkelijkheid moet zijn; vandaar worden zij, omdat zij de gewetens van de eenvoudigen
bezwaren, gewetensbezwaarders genoemd; wat het ware geweten is, weten zij niet, want in
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2298
alles wat zich voordoet stellen zij het geweten; wanneer immers enige bedenking of twijfel is
gegeven, dan ontbreekt het, indien het gemoed angstig is en daaraan blijft kleven, nooit aan
bevestigende en dus zo bezwarende dingen; wanneer zulke geesten aanwezig zijn,
veroorzaken zij een voelbare benauwdheid in het deel van het onderlichaam vlak onder het
middenrif; eveneens zijn zij in de verzoekingen bij de mens aanwezig; ik heb met hen
gesproken en heb bemerkt dat zij niet enige uitbreiding van denken hebben om bij nuttiger en
noodzakelijker zaken te kunnen blijven stilstaan, want zij konden geen aandacht geven aan
redenen, omdat zij hardnekkig vasthielden aan hun mening.
5387. Degenen echter die met de urine zelf overeenstemmen, zijn hels, want urine is, zoals
eerder gezegd, buiten het lichaam, omdat het reeds van het bloed is gescheiden en eigenlijk
niets dan een onrein en verbruikt bloedwater is, dat verworpen is; daarover mag het volgende
worden meegedeeld: een zekere geest werd eerst als van binnen in het lichaam waargenomen,
maar spoedig daarop beneden aan de rechterzijde; toen hij zich daar voordeed, was hij
onzichtbaar; hij kon zich met een kunstgreep onzichtbaar maken; toen hij werd ondervraagd,
gaf hij in het geheel geen antwoord; door anderen werd gezegd dat hij in het leven van het
lichaam zeeroverij had bedreven; in het andere leven immers wordt aan de sfeer van het leven
van de aandoeningen en van de gedachten duidelijk bemerkt, wie en hoedanig iemand is
geweest, omdat het leven van eenieder hem bijblijft; hij varieerde de plaats, door nu eens aan
de rechterzijde en dan weer aan de linkerzijde te verschijnen; ik doorvatte dat hij dit deed uit
vrees dat men zou weten wie hij was en hij gedwongen zou worden om iets te bekennen; door
andere geesten werd gezegd dat zulke geesten bij het minste gevaar uiterst beducht en uiterst
vermetel zijn wanneer er niets van gevaar dreigt en dat zij tegengesteld zijn aan hen met wie
de urinelozing overeenstemt; zij trachten deze op alle mogelijke wijze nadeel toe te brengen;
en opdat ik daaraan niet zou twijfelen, werd het mij door ondervinding getoond; toen degenen
die met de urinelozing overeenstemden, zich enigszins terugtrokken en die zeerover aanwezig
was, werd de urinelozing geheel en al tot stilstand gebracht en zij werd eveneens
teruggedrongen met gevaar; maar toen zij werden teruggeroepen, versterkte de urinelozing
zich volgens de tegenwoordigheid; dat hij een zeerover was geweest, bekende hij daarna en
zei dat hij zich behendig had kunnen verbergen en op sluwe en bedreven wijze zijn
achtervolgers misleiden en dat hij nu de urinestanken veel liever had dan helder water en dat
het de stinkende urinewalm is, waaraan hij zich het meest verlustigt en wel dermate dat hij
zijn woonplaats wil hebben in poelen, ja zelfs in potten van stinkende urine.
Het werd eveneens getoond hoe zijn aangezicht was; hij had geen aangezicht, maar een zwart
baardachtig iets in de plaats van een aangezicht.
Daarna werden ook andere zeerovers, die niet zo bedreven waren, ontboden; dezen spraken
eveneens slechts weinig en wat wonderlijk is, zij knarsten met de tanden; ook zij zeiden dat
zij de urine boven alle vochten liefhadden en de drabbige meer dan de andere; maar zij
hadden niet in de plaats van een aangezicht iets baardachtigs zoals die eerdere, maar een soort
van afgrijselijke rijen tanden; de baard immers en de tanden betekenen de laagste natuurlijke
dingen; dat zij zonder aangezicht waren, betekent dat zij niets van redelijk leven hadden; want
dat niet enig aangezicht verschijnt is een teken dat er geen overeenstemming is van de
innerlijke dingen met de Grootste Mens; eenieder immers verschijnt in het licht van de hemel
in het andere leven volgens de overeenstemming, vandaar de helsen in een
huiveringwekkende wanstaltigheid.
5388. Een zekere geest was bij mij; hij sprak met mij; in het leven van het lichaam had hij
geen geloof gehad en ook had hij aan niet enig leven na de dood geloofd; ook hij was een van
de bedrevenen geweest; hij had de gemoederen kunnen vangen door ten gunste van hen te
spreken en door in te stemmen, daarom bleek in eerste instantie niet uit zijn spreken dat hij zo
was geweest; hij kon ook vlot spreken, zoals een rivier of zoals een goede geest; maar hij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2299
werd daaraan pas onderkend dat hij er niet van hield over de dingen te spreken die van het
geloof en van de naastenliefde zijn; dan immers kon hij met zijn denken niet volgen, maar
trok hij zich terug; en daarna werd vanuit de afzonderlijke dingen doorvat dat hij een
mooiprater was geweest met het doel te bedriegen; immers de vleierijen verschillen volgens
de doeleinden; indien immers het doel de vriendschap is of het verlangen te converseren of
andere eendere dingen en eveneens een geoorloofd gewin, is het niet zo boos, maar indien het
doel is verborgenheden te ontlokken en zo een ander te verplichten tot boze diensten, dus in
het algemeen indien het doel is iemand te schaden, dan is het boos; zo’n doel had deze geest
gehad; hij ging ook lijnrecht in tegen hen die in het gebied van de nieren en van de
urineleiders zijn; ook hij zei dat hij de walm van urine boven alle geuren liefhad; hij
veroorzaakte ook een pijnlijke samentrekking of beklemming in de lagere streek van de buik.
5389. Er zijn horden van geesten die rondzwerven en bij beurten naar dezelfde plaatsen
terugkeren; de boze geesten vrezen hen zeer, want zij kwellen hen met een bepaald soort
marteling; er werd gezegd dat zij overeenstemmen met de grootste holwijdte of het hogere
deel van de urineblaas in het algemeen en met de spierbanden die zich van daar naar de
sluitspier toe samentrekken waar de urine door een wijze van wringing wordt uitgestoten; die
geesten leggen zich toe op dat deel van de streek van de rug, waar de ‘paardenstaart’ is; hun
manier van werken vindt plaats door snelle heen- en weerbewegingen die niemand kan
verhinderen; het is een wijze van samentrekking en intrekking die naar de hogere dingen
gericht en in een kegelvorm toegespitst is; de boze geesten die binnen die kegel worden
geworpen, vooral van hoger af, worden door dit heen- en weerwringen jammerlijk gekweld.
5390. Met de onreine uitscheidingen stemmen ook andere geesten overeen, namelijk die in de
wereld hardnekkig zijn geweest in hun wraak; zij verschenen mij vooraan naar links toe; met
die onreine uitscheidingen stemmen ook diegenen overeen die de geestelijke dingen tot
onreine aardse dingen naar beneden halen; die kwamen ook nabij en zij droegen vuile
gedachten met zich mee, waaruit zij ook vuile dingen spraken, maar eveneens dingen die rein
waren en tot onreine dingen ombogen en in zulke dingen verdraaiden; verscheidenen van dit
slag waren uit het laagste gepeupel geweest, ook uit anderen die in de wereld tot de
voornamere hadden behoord; dezen hadden in het leven van het lichaam weliswaar niet op die
manier gesproken in hun samenzijn met anderen, niettemin hadden zij toch wel zo gedacht; zij
hadden zich immers ingehouden zo te spreken als zij dachten, om zo niet in opspraak te
komen en vriendschapsbetrekkingen, gewin en eerbewijzen te verliezen; toch was hun
gesprek onder hun gelijken, wanneer zij in het vrije waren, zodanig als dat van het laagste
allooi geweest en nog smeriger, omdat zij met enig verstandelijk vermogen waren begiftigd,
maar zij misbruikten dat om ook de heilige dingen van het Woord en van de leer te
bezoedelen.
5391. Er zijn eveneens nieren die bijnieren worden genoemd en ook wel nierbeurzen; de taak
ervan is niet zozeer het bloedwater af te scheiden, maar het bloed zelf en het zuiverder bloed
langs een korte kringloop naar het hart over te brengen en dus eveneens te verhoeden dat de
zaadvaten die in de nabijheid liggen, al het zuiverder bloed wegdragen; maar het voornaamste
werk verrichten zij in de embryo’s en eveneens in pasgeboren kinderen.
Het zijn kuise maagden die dat gebied in de Grootste Mens samenstellen; licht tot angst
geneigd en bevreesd om verstoord te worden, liggen zij rustig neer aan het linkerdeel van de
lagere zijde; indien iets over de hemel en indien iets over de verandering van haar staat wordt
gedacht, worden zij angstig en zuchten zij wat mij enige malen duidelijk te voelen is gegeven;
wanneer mijn gedachten tot kleine kinderen werden geleid, voelden zij een aanmerkelijke
vertroosting en een innerlijke vreugde, wat zij ook openlijk bekenden; eveneens wanneer iets
waarin niet het hemelse was, werd gedacht, werden zij ook angstig; hun angst komt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2300
hoofdzakelijk daarvandaan dat zij van zo’n gemoedsaard zijn dat zij hun denken op één zaak
gevestigd houden en niet door verscheidenheid de angsten uiteenslaan; dat zij tot dat gebied
behoren, komt omdat zij zo eveneens het gemoed van de ander bestendig in bepaalde
gedachten houden; daarvandaan verrijzen en openbaren zich zulke dingen die in een reeks
samenhangen, die moeten worden weggetrokken of waarvan de mens gereinigd moet worden;
zo liggen ook de innerlijke dingen beter voor de engelen open, want wanneer zulke dingen die
verduisteren en afkeren, eenmaal verwijderd zijn, wordt de ziening helderder en vindt plaats
door invloeiing.
5392. Wie diegenen zijn die het gebied van de darmen in de Grootste Mens samenstellen, kan
enigermate vaststaan uit hen die op de maag betrekking hebben; want de darmen zijn een
voortzetting van de maag en de functies van de maag nemen daar toe en worden daar
verscherpt tot aan de laatste darmen, die de kronkeldarm en de endeldarm zijn; daarom zijn
degenen die daarin zijn, dicht bij de hellen die de drekkige worden genoemd.
In de streek van de maag en van de darmen zijn zij die in de aarde van de lagere dingen zijn;
en dezen worden, omdat zij vanuit de wereld onreine dingen met zich meebrachten, die aan
hun denken en aandoeningen vastkleven, daarom enige tijd daar gehouden totdat zulke dingen
afgewist, dat wil zeggen, ter zijde geworpen zijn; wanneer dus deze dingen eenmaal ter zijde
zijn geworpen, kunnen zij tot de hemel worden opgeheven.
Degenen die daar zijn, zijn nog niet in de Grootste Mens; zij zijn immers zoals de
voedingsstoffen die in de maag zijn neergelaten en die niet, dan alleen wanneer zij van de
onreinheden gereinigd zijn, in het bloed en dus in het lichaam, worden binnengelaten; zij die
met meer aardse droesems zijn bezoedeld, zijn onder hen, in de streek van de darmen; maar
de uitwerpselen zelf die ontlast worden, stemmen met de hellen overeen die de drekhellen
worden genoemd.
5393. Het is bekend dat de kronkeldarm zich breed uitstrekt en dus ook diegenen die in dat
gebied zijn; zij strekken zich naar voren naar links in een kromme lijn uit en gaan voort naar
de hel; in die hel zijn zij die met geen barmhartigheid waren begiftigd en zonder geweten het
menselijk geslacht hebben willen verderven, namelijk door moorden en plunderen, zonder
ontzien en onderscheid, om het even of zij weerstand bieden dan wel niet, of het mannen zijn
dan wel vrouwen; van een zodanige wrede gezindheid is het merendeel van de soldaten en
van hun officieren, die niet in de gevechten maar na de gevechten met wreedheid tegenover
de overwonnenen en weerlozen optreden en met woede doden en plunderen; ik heb met
engelen over zulke mensen gesproken, hoedanig zij zijn als zij aan zichzelf zijn overgelaten
en wanneer het hun vergund wordt te handelen zonder de wet en vanuit het vrije, namelijk dat
zij veel wilder zijn dan de ergste wilde dieren, die zich niet op die wijze op de slachting van
hun eigen soort storten, maar zich alleen verdedigen en zich verzadigen met die dieren die
hun tot voedsel zijn bestemd, maar wanneer zij verzadigd zijn, zulke dingen niet doen; anders
de mens die vanuit wreedheid en wildheid handelt; de engelen waren daarover met afgrijzen
vervuld dat het menselijk geslacht zodanig is; zij verheugen zich dan pas van harte en zwellen
van trots, wanneer zij het gehele slagveld overdekt zien met neergevelde legerscharen en
stromen van bloed, zonder de vreugde dat het vaderland bevrijd is, maar alleen daarover dat
zij voor grote mannen en helden doorgaan; en toch noemen zij zich christenen en geloven
toch wel in de hemel te zullen komen, waar toch niets dan vrede, barmhartigheid en
naastenliefde is; zulke mensen zijn in de hel van de kronkel- en de endeldarm.
Diegenen echter in wie iets menselijks was geweest, verschijnen vooraan naar links in een
kromme lijn, binnen een bepaalde wand; maar niettemin is er in hen veel van de liefde van
zich.
In hen in wie een ontzag voor het goede is, wordt dit soms uitgebeeld door bijna vurige, niet
wit blinkende sterretjes.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 41
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2301
Er verscheen aan mij een wand als van gips met beeldhouwwerk, dicht aan de linker
ellenboog, deze wand werd uitgestrekter en tegelijk hoger; en de kleur helde hogerop naar
hemelsblauw over; er werd gezegd dat dit uitbeeldend was voor sommigen van dat soort, die
beter waren geweest.
5394. Zij die wreed en echtbrekers zijn geweest, houden in het andere leven van niets zozeer
als van vuilnis en uitwerpselen; de stanken vanuit zulke dingen zijn voor hen hoogst zoet en
verkwikkelijk; en zij verkiezen deze boven alle verkwikkingen; de oorzaak hiervan is deze dat
zij overeenstemmen; die hellen zijn deels onder de billen, deels onder de rechtervoet en deels
diep vooraan; deze hellen zijn het waarin de weg door de endeldarm leidt.
Iemand die daarheen was overgebracht en van daar met mij sprak, zei dat daar alleen latrines
verschijnen; zij die daar waren, spraken met hem en leidden hem naar verschillende latrines
die daar zeer talrijk zijn; daarna werd hij naar een andere plaats, een weinig aan de
linkerzijde, geleid en toen hij daar was, zei hij dat een allerafschuwelijkste walm uit de holen
daar opwasemde; en dat hij niet een voet kon bewegen zonder bijna in een of ander hol te
vallen; vanuit de holen wasemde ook een lijkenstank op; de oorzaak hiervan was deze dat het
de wreden en de sluwen waren, die zich daar bevonden, voor wie de lijkenstank hoogst
verkwikkelijk is.
Maar over dezen moet worden gehandeld in wat hierna volgt, waar sprake is van de hellen en
in het bijzonder van de drek- en de lijkenhellen.
5395. Er zijn er die niet leven ter wille van enig nut voor het vaderland, noch voor de
gezelschappen daar, maar om voor zichzelf te leven, zonder enige verkwikking te hebben in
ambten, maar alleen daarin, geëerd en vereerd te worden, om welk einddoel zij ook naar
ambten dingen; en bovendien in eten, drinken, spelen, converseren, met geen ander doel dan
dat van de wellust; dezen kunnen in het andere leven geenszins in het gezelschap van goede
geesten zijn, te minder in dat van de engelen; bij dezen immers maakt het nut het
verkwikkelijke en de hoeveelheid en de hoedanigheid van het verkwikkelijke hangt voor hen
eveneens af van de nutten; het rijk van de Heer immers is niets anders dan een rijk van nutten;
wanneer in een aards koninkrijk eenieder geacht en geëerd wordt volgens het nut, hoeveel te
meer dan niet in het hemelse rijk.
Zij die alleen voor zichzelf en voor de wellust hebben geleefd, zonder een ander nut als doel,
zijn ook onder de billen en vertoeven in allerlei vuilnis volgens de soorten en de doeleinden
van de wellusten.
5396. Bij wijze van aanhangsel mag het volgende worden meegedeeld: er was rondom mij
een grote schare van geesten die zich lieten horen zoals een zeker vloeiend ongeordende; zij
klaagden en zeiden dat nu alles te gronde ging; want in die schare scheen niets
vergezelschapt, wat maakte dat zij een ondergang vreesden; zij meenden ook een totale
ondergang, wat het geval is wanneer zulke dingen gebeuren.
Maar in het midden van hen vernam ik een zachte en tegelijk een tedere engelentoon, waarin
niets dan alleen het geordende was; engelenkoren waren daar van binnen en de schare van
geesten waarin het ongeordende was, was van buiten; deze stroom engelengeluid hield lange
tijd aan; en er werd gezegd dat daardoor werd uitgebeeld hoe de Heer onsamenhangende en
ongeordende dingen die van buiten zijn, regeert vanuit het vredige in het midden, waardoor de
ongeordende dingen in de omtrekken, elk uit de dwaling van zijn natuur, in de orde worden
gebracht.
Einde hoofdstuk eenenveertig

'