'

DRIEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK
2894. Bij Johannes leest men: ‘
In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en God was het Woord.
Dit was in den beginne bij God.
Alle dingen zijn door Hem gemaakt, en zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.
In Hem was het leven, en het leven was het licht der mensen.
Maar het licht verschijnt in de duisternis, doch de duisternis heeft hetzelve niet begrepen.
En het Woord is vlees geworden en heeft in ons gewoond; en wij hebben Zijn heerlijkheid
gezien, een heerlijkheid als des Enigverwekte van de Vader, vol van genade en waarheid’,
(Johannes 1:1-5,14).
Weinigen weten wat hier onder het Woord wordt verstaan.
Dat het de Heer is, blijkt uit elke bijzonderheid; maar de innerlijke zin leert, dat onder het
Woord de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke wordt verstaan, want er wordt
gezegd, dat het Woord vlees is geworden en in [onder] ons gewoond heeft en wij Zijn
heerlijkheid hebben gezien.
En daar onder het Woord het Goddelijk Menselijke wordt verstaan, wordt daaronder al het
ware ten aanzien van Hem en uit Hem, in Zijn rijk in de hemelen en in Zijn Kerk op aarde
verstaan.
Vandaar wordt er gezegd, dat in Hem het leven was en het leven het licht der mensen was en
het licht in de duisternis verschijnt.
En aangezien het ware daaronder wordt verstaan, wordt onder het Woord elke openbaring
verstaan, dus ook het Woord zelf of de Heilige Schrift.
2895. Wat het Woord in het bijzonder betreft, dit bestond te allen tijde, maar niet het Woord
dat wij heden ten dage hebben.
Er was een ander Woord in de Oudste Kerk die vóór de vloed bestond; een ander Woord in de
Oude Kerk, die na de vloed bestond; in de Joodse Kerk echter het Woord dat door Mozes en
de profeten is geschreven; en tenslotte het Woord dat is geschreven door de evangelisten in de
nieuwe Kerk.
De reden waarom het Woord te allen tijde is geweest, is deze, dat er door het Woord
gemeenschap is van de hemel met de aarde; en dat het Woord over het goede en ware handelt,
waardoor de mens tot in eeuwigheid gelukkig leven zal; en daarom handelt het Woord in de
innerlijke zin over de Heer alleen, want al het goede en ware is uit Hem.
2896. Het Woord in de Oudste Kerk, die vóór de vloed bestond, was geen geschreven Woord,
maar het werd eenieder die tot de Kerk behoorde geopenbaard.
Want zij waren hemelse mensen en dus in de innerlijke gewaarwording van het goede en
ware; zoals de engelen, met wie zij ook omgang hadden; zo hadden zij het Woord dus in hun
harten geschreven, zie de nrs. 597, 607, 895, 920, 1114-1125.
Omdat zij hemelse mensen waren en omgang hadden met de engelen, waren voor hen alle
dingen die zij zagen en met enig zintuig konden vatten, uitbeeldend en aanduidend voor
hemelse en geestelijke dingen die in het rijk van de Heer zijn; zodat zij weliswaar de wereldse
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1116
en aardse dingen met hun ogen zagen of met en ander zintuig vatten, maar daaruit en daardoor
dachten zij over de hemelse en geestelijke dingen.
Op deze en op geen andere wijze konden zij met de engelen spreken, want de dingen die bij
de engelen zijn, zijn hemels en geestelijk en wanneer zij tot de mens komen, vallen zij in
dergelijke dingen als er bij de mens in de wereld zijn.
Dat elk van de dingen in de wereld de dingen, die in de hemelen zijn, uitbeeldt en aanduidt, is
nu vanaf het eerste hoofdstuk van Genesis tot hier toe aangetoond.
Vandaar kwamen de dingen van uitbeeldende en aanduidende aard, die, toen de gemeenschap
met de engelen begon op te houden, verzameld werden door hen, die onder Henoch worden
verstaan, en dat dit werd aangeduid door deze woorden: ‘Henoch wandelde voor zich heen
met God, en niet meer, want God nam hem weg’, (Genesis 5:24) zie ook nr. 521.
2897. Het Woord echter in de Oude Kerk die na de vloed bestond, kwam daarvandaan; daar
de mens van deze Kerk geestelijk en niet hemels was, wist hij, maar werd hij niet innerlijk
gewaar wat de dingen van uitbeeldende en aanduidende aard inhielden; en daar zij Goddelijke
dingen inhielden, gingen zij in hun gebruik over en werden in hun Goddelijke eredienst
opgenomen; en dit ter wille hiervan, dat zij gemeenschap zouden hebben met de hemel; want
zoals gezegd, alle dingen die in de wereld zijn, beelden uit en betekenen dergelijke dingen
zoals er in de hemel zijn.
Ook hadden zij een geschreven Woord, hetgeen bestond uit historische en profetische
gedeelten, net als het Woord van het Oude Testament; maar in de loop van de tijd ging dat
Woord verloren; de historische gedeelten werden ‘De Oorlogen van Jehovah’ genoemd en de
profetische gedeelten werden ‘Uitspraken’ genoemd, zoals blijkt bij Mozes, (Numeri
21:14,27) waar zij worden aangehaald.
De historische gedeelten ervan waren in de profetische stijl geschreven en waren voor het
merendeel verdichte geschiedenissen, zoals die in de eerste elf hoofdstukken van Genesis,
zoals duidelijk blijkt uit hetgeen daaruit afkomstig is bij Mozes, waar het volgende voorkomt:
‘Daarom wordt gezegd in het Boek der Oorlogen van Jehovah: Waheb in Sufa, en de rivieren
van Arnon, en de afloop der rivieren, die zich naar de woning van Ar wendt, en leunt aan de
grens van Moab’, (Numeri 21:14,15).
De profetische gedeelten ervan waren geschreven als de profetische gedeelten van het Oude
Testament, zoals eveneens duidelijk blijkt uit hetgeen daaruit afkomstig is bij Mozes, waar het
volgende voorkomt: ‘Daarom zeggen de Uitspraken [of degenen die de profetische uitspraken
geven] : Komt tot Hesbon; de stad van Sihon zal gebouwd en bevestigd worden, want er is
een vuur uitgegaan van Hesbon, een vlam uit de stad van Sihon; zij heeft verteerd Ar van
Moab, de heren der hoogten van Arnon.
Wee u, Moab, gij volk Kemosch zijt verloren; hij heeft zijn zonen, die ontliepen en zijn
dochters in de gevangenis geleverd aan Sihon, de koning der Amorieten.
En wij hebben hen met pijlen aangevallen; Hesbon is vergaan tot Dibon toe; en wij hebben
verwoest tot Nofah toe, welke tot Medeba reikt’, (Numeri 21:27-30).
Dat deze profetieën hemelse verborgenheden inhouden, zoals de profetieën van het Oude
Testament, blijkt duidelijk, niet alleen hieruit, dat zij door Mozes werden overgeschreven en
aangepast aan de staat van de dingen, waarover toen gehandeld werd, maar ook daaruit, dat
men bijna dezelfde woorden leest bij Jeremia, ingelast bij hem in de profetieën; en dat daarin
evenveel hemelse verborgenheden liggen als er woorden zijn, kan blijken uit hetgeen over de
innerlijke zin van het Woord is gezegd.
Die woorden luiden bij Jeremia als volgt: ‘Een vuur is uitgegaan van Hesbon en een vlam van
tussen Sihon en heeft de hoek van Moab en de kruin der zonen van het gedruis verteerd; wee
u Moab, het volk van Kemosch is vergaan, want uw zonen zijn weggenomen in
gevangenschap, en uw dochters in gevangenschap’, (Jeremia 48:45,46).
Hieruit blijkt ook duidelijk, dat ook dat Woord eveneens een innerlijke zin had.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1117
Ten aanzien van de Oude Kerk die na de vloed bestond, zie de nrs. 640,641, 765, 1238, 1327,
2385.
2898. Dat bij hen profetieën bestonden, die in de innerlijke zin over de Heer handelden en
over Zijn rijk, kan niet alleen hieruit blijken, maar ook uit de profetieën van Bileam, die uit
Syrië was, waarover bij Mozes, (Numeri 23:7-10,18-25; 24:3-10,15-25) deze zijn uitgedrukt
in een dergelijke stijl als de overige profetieën van het Woord en klaarblijkelijk voorzeggen
zij de Komst van de Heer, in deze woorden: ‘Ik zie Hem, en nu niet, ik aanschouw Hem, en
niet nabij; er zal een ster voortgaan uit Jakob en er zal een scepter uit Israël opkomen, en zal
de hoeken van Moab verbreken, en al de zonen van Seth verstoren’, (Numeri 24:17).
Deze profetieën worden eveneens Uitspraken genoemd, want hetzelfde woord wordt gebruikt,
zoals men daar kan zien, (Numeri 23:7,18; 24:3,15,20).
2899. Daarna volgde het Woord in de Joodse Kerk, dat eveneens door middel van
uitbeeldingen en aanduidingen was geschreven, opdat het een innerlijke zin in zich zou
hebben, die in de hemel verstaan werd en dat er zo dus gemeenschap zou zijn en het rijk van
de Heer in de hemelen verenigd zou worden met het rijk van de Heer op aarde.
Wanneer niet alle dingen elk afzonderlijk, die in het Woord zijn, uitbeelden en alle woorden
elk afzonderlijk, waarmee de dingen zijn neergeschreven, Goddelijke dingen betekenen, die
van de Heer zijn, dus hemelse en geestelijke dingen, die tot Zijn rijk behoren, is het Woord
niet Goddelijk.
En omdat het wel zo is, kon het nooit in een andere stijl geschreven zijn; want door middel
van deze stijl en nooit door een andere, stemmen de menselijke dingen en woorden overeen
met de hemelse dingen en voorstellingen ten aanzien van de kleinste jota.
Vandaar komt het, dat wanneer het Woord slechts door een klein kind gelezen wordt, de
Goddelijke dingen, die daarin zijn, door de engelen worden waargenomen; zie nr. 1776.
2900. Wat het Woord van het Nieuwe Testament betreft, dat bij de evangelisten is: aangezien
de Heer gesproken heeft uit het Goddelijke zelf, waren alle dingen elk afzonderlijk, die Hij
sprak, uitbeeldingen en aanduidingen van Goddelijke dingen, dus van de hemelse dingen van
Zijn rijk en Zijn Kerk, zoals meermalen in het voorafgaande werd aangetoond.
GENESIS 23 : 1 – 20
1. En de levens van Sarah waren honderd jaren en twintig jaren en zeven jaren, de
jaren der levens van Sarah.
2. En Sarah stierf in Kiriath Arba, dat is Hebron, in het land Kanaän; en Abraham
kwam om over Sarah te rouwen en om haar te bewenen.
3. En Abraham stond op van over de aangezichten van zijn dode; en hij sprak tot de
zonen Cheths, zeggende:
4. Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geeft mij het bezit van een graf bij u en ik
zal mijn dode van voor mij begraven.
5. En de zonen Cheths antwoordden Abraham, zeggende tot hem:
6. Hoor ons, mijn heer, gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode
in de keur onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, van te begraven
uw dode.
7. En Abraham stond op en boog zeer neder voor het volk des lands, voor de zonen
Cheths.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1118
8. En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw ziel, dat ik mijn dode begrave van
voor mij, hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron, de zoon van Zohar.
9. En hij geve mij de spelonk van Machpelah, die hij heeft, die in het einde van zijn
veld is, dat hij dezelve mij in vol zilver geve, in het midden van u, tot bezit van een
graf.
10. En Efron zat in het midden van de zonen Cheths; en Efron de Chittiet antwoordde
Abraham, in de oren van de zonen Cheths, voor al degenen die ter poorte zijner stad
ingingen, zeggende:
11. Neen, mijn heer, hoor mij; het veld geef ik u, en de spelonk, die daarin is, die geef
ik u; voor de ogen van de zonen van mijn volk geef ik u die; begraaf uw dode.
12. En Abraham boog zich neder voor het volk des lands.
13. En hij sprak tot Efron, in de oren van het volk des lands, zeggende: Nochtans als
gij, zo het u belieft, mij wilt horen: ik zal het zilver des velds geven, neem het van mij
aan en ik zal mijn dode aldaar begraven.
14. En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem:
15. Mijn heer, hoor mij, een land van vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen
mij en tussen u; en begraaf uw dode.
16. En Abraham hoorde naar Efron; en Abraham woog Efron het zilver, waarvan hij
gesproken had in de oren van de zonen Cheths, vierhonderd sikkelen zilvers, onder de
koopman gangbaar.
17. En het veld van Efron, dat in Machpelah was, dat voor Mamre was, het veld en de
spelonk, die daarin was, en alle boom die in het veld was, die rondom in zijn ganse
grens was, werd gevestigd.
18. Aan Abraham tot een verwerving voor de ogen van de zonen Cheths, van al
degenen, die ter poorte zijner stad ingingen.
19. En na deze begroef Abraham Sarah, zijn echtgenote, ter spelonk van het veld
Machpelah, over de aangezichten van Mamre, dat is Hebron, in het land Kanaän.
20. En het veld en de spelonk die daarin was, werd aan Abraham gevestigd tot een
bezitting van een graf, van de zonen Cheths.
INHOUD
2901. Hier wordt in de innerlijke zin gehandeld over een nieuwe geestelijke Kerk, die, nadat
de vorige geheel de geest had gegeven, door de Heer verwekt werd; en over de opneming van
het geloof bij hen, die van de Kerk zijn.
Sarah is hier het Goddelijk ware dat de geest gegeven heeft; de begrafenis is de
wederopwekking; Efron en de zonen Cheths zijn diegenen, bij wie het goede en ware van de
Kerk opgenomen werd; Machpelah, dat voor Mamre is, is de wederverwekking; Hebron in het
land Kanaän is de nieuwe Kerk.
2902. Er wordt gehandeld over het Goddelijk ware, namelijk dat het de geest gegeven heeft,
vers 1-3; en dat de Heer een nieuwe Kerk stichtte, vers 4; en goedgunstig opgenomen werd,
vers 5,6; waardoor vreugde, vers 7,12; dat hun eerste staat duister was, en zij geloofden, dat
het goede van de naastenliefde en het ware van het geloof uit henzelf was, vers 8-11,14,15;
maar zij werden onderricht, dat het goede en ware niet van henzelf, maar van de Heer is, vers
13; en zij zo dus werden verlost, vers 16; en wederverwekt, vers 17,18; en zo dus een nieuwe
Kerk, vers 19; uit de heidenen, vers 20.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1119
DE INNERLIJKE ZIN
2903. vers 1. En de levens van Sarah waren honderd jaren en twintig jaren en zeven jaren, de
jaren der levens van Sarah.
De levens van Sarah waren, betekent de tijden en staten van de Kerk ten aanzien van de
Goddelijke waarheden die voorafgingen; honderd jaren en twintig jaren en zeven jaren,
betekent de volheid daarvan; de jaren der levens van Sarah, betekent terwijl iets van het
Goddelijk ware op aarde overbleef.
2904. Dat de woorden ‘De levens van Sarah waren’ de tijden en staten van de Kerk betekenen
ten aanzien van de Goddelijke waarheden, die voorafgingen, kan blijken uit de betekenis van
‘levens’ hier en uit de uitbeelding van Sarah.
De levens betekenen hier, omdat ze de leeftijd en de tijdperken ervan gelden, namelijk:
kindertijd, jongelingschap, volwassen leeftijd en ouderdom, de staten, zoals alle tijden in het
algemeen aangeven; zie nrs. 2625, 2788, 2837; en daar in hetgeen volgt over de Kerk wordt
gehandeld, betekenen de levens daarom de tijden en staten van de Kerk.
Dat Sarah het Goddelijk ware is, zie de nrs. 1468, 1901, 2063, 2172, 2173, 2198, 2507.
Heruit volgt, dat hier door de woorden ‘de levens van Sarah waren’ in de innerlijke zin de
tijden en staten worden aangeduid van de Kerk ten aanzien van de Goddelijke waarheden die
voorafgingen.
Dat Sarah, toen zij leefde als de echtgenote van Abraham, het Goddelijk Ware van de Heer
uitbeeldde, verbonden met Zijn Goddelijk Goede, kan gezien worden uit de aangehaalde
plaatsen; en daar zij het Goddelijk ware van de Heer uitbeeldt, betekent zij dus ook het
Goddelijk ware van de Kerk, want in de Kerk bestaat er geen ander ware dan dat, wat van de
Heer is.
Het ware dat niet van Hem is, is niet waar, zoals ook blijkt uit het Woord en de daaruit
voortvloeiende leer van het geloof.
Uit het Woord bij Johannes: ‘Een mens kan geen ding nemen, zo het hem uit de hemel niet
gegeven zij’, (Johannes 3:27); en elders: ‘Zonder Mij kunt gij niets doen’, (Johannes 15:5).
Uit de leer van het geloof, namelijk dat het al van het geloof, dat wil zeggen, al het ware, van
de Heer komt.
Het is met de uitbeeldingen en aanduidingen in het Woord zo gesteld, dat alle in het algemeen
en elk in het bijzonder in de hoogste zin de Heer betreffen; vandaar komt het leven zelf van
het Woord; en daar zij de Heer betreffen, betreffen zij ook Zijn rijk, want de Heer is het al in
Zijn rijk.
De Goddelijke dingen, die van de Heer in Zijn rijk zijn, maken het rijk uit.
Voor zoveel daarom een engel, geest en mens van het goede en ware van de Heer opneemt en
gelooft dat het van de Heer is, is hij in Zijn rijk; voor zoveel hij echter niet opneemt en ook
niet gelooft, dat het van de Heer is, is hij niet in Zijn rijk.
Zo maken dus de Goddelijke dingen die van de Heer komen, Zijn rijk of de hemel uit; dit is
het, wat daaronder wordt verstaan, dat de Heer het al in Zijn rijk is.
2905. Dat ‘honderd jaren en twintig jaren en zeven jaren’ de volheid daarvan betekenen, blijkt
uit de betekenis van honderd, namelijk het volle, waarover in nr. 2636; en van twintig of
tweemaal tien, namelijk eveneens het volle, nr. 1988; en van zeven, namelijk het heilige, nrs.
395, 433, 716, 881; dus het is de volheid of het einde van het heilige van de Kerk, welke hier
wordt aangeduid.
Dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie de nrs. 482, 487, 647, 648, 755, 813,
1963, 1988, 2075, 2252.
De volheid daarvan, namelijk van de staten en tijden van de Kerk, betekent hun einde.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1120
Het is met de Kerk gesteld als met de leeftijden van de mens, waarvan de eerste de kindertijd
is, de tweede het jongelingschap, de derde de volwassen leeftijd, de vierde de ouderdom;
deze, namelijk de ouderdom wordt de volheid of het einde genoemd.
Het is er ook mee gesteld als met de tijden en staten van het jaar, waarvan de eerste de lente
is, de tweede de zomer, de derde de herfst en de vierde de winter en deze staat is het einde van
het jaar; het is eveneens zo gesteld met de tijden en staten van de dag: de eerste is die van de
dageraad, de tweede die van de middag, de derde die van de avond en de vierde die van de
nacht en wanneer deze laatste staat daar is, is de volheid daar of het einde.
Met deze voorbeelden worden in het Woord ook de staten van de Kerk vergeleken en
daardoor aangeduid, want door tijden worden staten aangeduid, zie nrs. 2625, 2788, 2837.
Het goede en ware bij hen die van de Kerk zijn, pleegt dus zo af te nemen; en wanneer er niet
langer het goede en ware is, of zoals gezegd wordt, wanneer er geen geloof meer is, dat wil
zeggen, geen naastenliefde, dan komt de Kerk tot haar ouderdom of tot haar winter of tot haar
nacht; en haar tijd en staat wordt dan genoemd beslissing, voleinding en vervulling, zie
nr.1857.
Dat van de Heer gezegd werd, dat Hij in de wereld kwam in de volheid der tijden of toen de
volheid daar was, betekent hetzelfde, want toen was er niet enig goeds meer, zelfs niet het
natuurlijk goede en vandaar ook niet enig ware.
Dit is het, wat in het bijzonder wordt aangeduid door hetgeen in dit vers staat.
2906. Dat de woorden ‘de jaren der levens van Sarah’ betekenen, terwijl er iets van het
Goddelijk ware op aarde overbleef, blijkt uit de betekenis van het jaar, namelijk een volledig
tijdperk van de Kerk, van het begin tot het einde; dus uit de betekenis van de jaren, namelijk
tijdperken, waarover eerder in nr. 2905; en uit de betekenis van de levens van Sarah, te weten
de staten ten aanzien van het Goddelijk ware, waarover eveneens eerder in nr. 2904; dus hier
betekent het de grens, toen er niet langer enig Goddelijk ware over was, hetgeen ook volgt uit
wat onmiddellijk voorafgaat.
Dat een jaar de volledige tijd van een staat van de Kerk betekent, van het begin tot het einde,
of wat hetzelfde is, een volledig tijdperk, en dat dus jaren, tijden of tijdperken binnen het
algemene tijdperk betekenen, kan blijken uit de volgende plaatsen in het Woord, bij Jesaja:
‘Jehovah heeft mij gezalfd om een blijde boodschap te brengen de verdrukten; Hij heeft mij
gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om de gevangenen vrijheid uit te roepen
en de gebondenen opening op elke wijze; om uit te roepen het jaar van het welbehagen van
Jehovah en de dag der wraak onze God’, (Jesaja 61:1,2); waar gehandeld wordt over de
komst van de Heer; het jaar van het welbehagen van Jehovah staat voor de tijd van de nieuwe
Kerk.
Bij dezelfde: ‘De dag der wraak is in Mijn hart en het jaar Mijner verlosten is gekomen’,
(Jesaja 63:4) eveneens over de komst van de Heer; het jaar der verlosten staat voor de tijd van
de nieuwe Kerk.
Bij dezelfde: ‘De dag der wraak van Jehovah, het jaar der vergeldingen om Zions twistzaak’,
(Jesaja 34:8) eveneens.
Dezelfde tijd wordt ook het jaar der bezoeking genoemd, bij Jeremia: ‘Ik zal het boze brengen
over de mannen van Anathoth, het jaar van hun bezoeking’, (Jeremia 11:23); bij dezelfde:
‘Ik zal over Moab het jaar van hunlieder bezoeking brengen’, (Jeremia 48:44).
Nog duidelijker bij Ezechiël: ’Na vele dagen zult gij bezocht worden, in het nageslacht der
jaren zult gij komen in het land, dat wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit
vele volken, op de bergen Israëls, die steeds tot verwoesting zullen zijn’, (Ezechiël 38:8); het
nageslacht der jaren staat voor de laatste tijd van de Kerk die dan ophoudt Kerk te zijn, en wel
diegenen die verworpen zijn, die eerder van de Kerk waren, terwijl anderen van elders worden
aangenomen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1121
Bij Jesaja: ‘Alzo heeft de Heer tot mij gezegd: Nog binnen een jaar, overeenkomstig de jaren
eens dagloners, en al de heerlijkheid van Kedar zal voleindigd worden’, (Jesaja 21:16); hier
eveneens voor de laatste tijd.
Bij Ezechiël: ‘In uw bloed dat gij vergoten hebt, zijt gij schuldig geworden en in uw afgoden
die gij gemaakt hebt, zijt gij bevlekt en hebt uw dagen doen naderen en zijt tot uw jaren
gekomen, daarom heb Ik u de natiën overgegeven tot smaad en alle landen tot spot’,
(Ezechiël 22:4); tot de jaren komen staat voor ‘tot aan het einde’, wanneer de Heer van de
Kerk terugtreedt.
Bij Jesaja: ‘Nu heeft Jehovah gesproken, zeggende: Binnen drie jaren, als de jaren eens
dagloners en de heerlijkheid van Moab zal verachtzaam gemaakt worden, in al de grote
menigte; en het overblijfsel weinig, gering wezen’, (Jesaja 16:14); binnen drie jaren staat ook
voor het einde van de vorige Kerk; dat drie het volledige en het begin is, zie de nrs. 1825,
2788; iets dergelijks betekent ook zeven en verder ook zeventig, zie de nrs. 720, 728, 901;
vandaar bij Jesaja: ‘En het zal geschieden te dien dage en Tyrus zal aan de vergetelheid
overgeleverd worden zeventig jaren, overeenkomstig eens konings dagen; ten einde van
zeventig jaren zal het Tyrus zijn als het lied van een hoer.
En het zal geschieden ten einde van zeventig jaren, en Jehovah zal Tyrus bezoeken, en zij zal
wederkeren tot het hoerenloon’, (Jesaja 23:15,17); zeventig jaren staat voor een volledig
tijdperk, vanaf dat de Kerk ontstond totdat zij de geest geeft, wat ook ‘eens konings dagen’ is,
want de koning betekent het ware van de Kerk; zie nrs. 1672, 1728, 2015, 2069.
De zeventig jaren gevangenschap, waarin de Joden verkeerden, sluiten ook iets dergelijks in,
waarover eveneens het volgende bij Jeremia: ‘Deze natiën zullen de koning van Babel dienen
zeventig jaren en het zal geschieden als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over de
koning van Babel en over die natie, het is gezegd door Jehovah, hun ongerechtigheid
bezoeken’, (Jeremia 25:11,12; 29:10).
Dat het jaar en ook de jaren de volledige periode van een Kerk zijn, of de tijd van haar duur,
kan verder nog blijken bij Maleachi: ‘Ziet, Ik zende Mijn engel en hij zal de weg voor Mij
bereiden en snellijk zal tot Zijn tempel komen de Heer, die gijlieden zoekt, en de engel des
verbonds, die gij begeert; ziet, Hij komt, heeft Jehovah Zebaoth gezegd; en wie zal de dag van
Zijn komst verdragen.
Dan zal de gave van Jehudah en Jeruzalem zoet wezen, als in de dagen der eeuw en als in de
oude jaren’, (Maleachi 3:1,2,4) waar over de komst van de Heer wordt gehandeld; de dagen
der eeuw staan voor de Oudste Kerk, de oude jaren voor de Oude Kerk, de gave van Jehudah
voor de eredienst vanuit hemelse liefde en de gave van Jeruzalem voor de eredienst vanuit
geestelijke liefde.
Dat hier niet Jehudah bedoeld wordt, noch Jeruzalem, blijkt duidelijk.
Bij David: ‘Ik overdacht de dagen van ouds en de jaren der eeuwen’, (Psalm 77:6) waar de
dagen van ouds en de jaren der eeuwen voor dezelfde Kerken staan.
Nog duidelijker komt het uit bij Mozes: ‘Gedenk aan de dagen der eeuw, versta de jaren van
geslacht en geslacht, vraag uw vader en hij zal het u bekend maken, uw ouden en zij zullen
het u zeggen; toen de allerhoogste aan de natiën de erfenis gaf, en Hij de zonen des mensen
vaneen scheidde’, (Deuteronomium 32:7,8).
Dat het jaar en de jaren de volle tijd van de Kerk zijn, blijkt ook duidelijk bij Habakuk:
‘Jehovah, ik heb Uw faam gehoord, ik heb gevreesd: Uw werk, Jehovah, behoud dat in het
leven in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren; in de toorn gedenk
der barmhartigheid.
God zal komen van Theman en de Heilige van de berg Paran’, (Habakuk 3:2,3) dit ten
aanzien van de komst van de Heer; in het midden der jaren voor: in de volheid der tijden; wat
de volheid der tijden is, zie men hiervoor in nr. 2905.
Zoals het jaar en de jaren de volle tijd betekenen tussen de beide grenzen ervan, namelijk het
begin en het einde, wanneer zij betrekking hebben op het rijk van de Heer op aarde, dat wil
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1122
zeggen, op de Kerk, evenzo betekenen zij het eeuwige, wanneer zij betrekking hebben op het
rijk van de Heer in de hemel; zoals bij David: ‘O God, Uw jaren zijn van geslacht tot geslacht
en Gij zijt het zelf, en Uw jaren zullen niet voleindigd worden; de zonen van Uw knechten
zullen verblijven en hun zaad zal voor U bevestigd worden’, (Psalm 102:25,28,29).
Bij dezelfde: ‘Gij zult dagen tot des Konings dagen toedoen; Zijn jaren zullen zijn als van
geslacht tot geslacht; en Hij zal eeuwig voor God wonen’, (Psalm 61:7,8) waar de jaren voor
het eeuwige staan, want er wordt gehandeld over de Heer en over Zijn rijk.
Dat de lammeren, die als brand- en slachtoffers geofferd werden, ‘zonen van hun jaar waren’,
(Leviticus 12:6; 14:10; Numeri 6:12; 7:15,21,27,33,39,45,51,57,63,69,75,81) en elders,
betekende de hemelse dingen van de onschuld in het rijk van de Heer, die eeuwig zijn;
vandaar ook de vermelding van het brandoffer van kalveren, ‘de zonen van een jaar’ als
hoogst welgevallig, bij, (Micha 6:6).
Dat een jaar in de innerlijke zin niet een jaar betekent, kan ook hieruit blijken, dat de engelen
die in de innerlijke zin van het Woord zijn, niet een voorstelling van enig jaar kunnen hebben;
maar aangezien een jaar een volle periode van tijd is in de natuur, die tot de wereld behoort,
hebben zij in plaats daarvan een voorstelling van de volheid met betrekking tot de staat van de
Kerk en van het eeuwige met betrekking tot de staten van de hemel; tijden zijn voor hen
staten, zie nrs. 1274, 1382, 2625, 2788, 2837.
2907. vers 2. En Sarah stierf in Kiriath Arba, dat is Hebron, in het land Kanaän; en Abraham
kwam om over Sarah te rouwen en om haar te bewenen.
Sarah stierf betekent de nacht ten aanzien van de waarheden van het geloof; in Kiriath Arba,
dat is Hebron in het land Kanaän, betekent in de Kerk; en Abraham kwam om over Sarah te
rouwen en om haar te bewenen, betekent de staat van de smart van de Heer.
2908. Dat de woorden ‘Sarah stierf’ de nacht ten aanzien van de waarheden van het geloof
betekenen, blijkt uit de betekenis van sterven, van de dode en van de dood, wanneer het op de
Kerk betrekking heeft, namelijk haar laatste tijd, wanneer alle geloof, dat wil zeggen, de
naastenliefde de geest heeft gegeven; dat deze tijd in het Woord hier en daar nacht wordt
genoemd, zie de nrs. 221, 709, 1712, 2353; dat sterven wil zeggen ophouden zo te zijn, nr.
494; en uit de uitbeelding van Sarah, namelijk het Goddelijk ware, waarover eerder in nr.
2904; hieruit blijkt duidelijk, dat dit hiermee wordt aangeduid.
2909. Dat de woorden ‘in Kiriath Arba, dat is Hebron, in het land Kanaän’ betekenen, in de
Kerk, kan blijken uit de betekenis van Kiriath Arba, namelijk de Kerk ten aanzien van het
ware; en uit de betekenis van Hebron in het land Kanaän, te weten de Kerk ten aanzien van
het goede.
In het Woord, vooral in het profetische, wordt, waar over het ware wordt gehandeld, ook over
het goede gehandeld, ter wille van het hemelse huwelijk, in alle bijzonderheden van het
Woord, men zie de nrs. 683, 793, 801, 2173, 2516, 2712; daarom wordt hier, wanneer Kiriath
Arba wordt vermeld, ook gezegd ‘dat is Hebron, in het land Kanaän’.
Dat het land Kanaän het rijk van de Heer is, zie nrs. 1413, 1437, 1607; en dat de plaatsen daar
onderscheiden van uitbeeldende aard waren, nrs. 1585, 1866.
Wat ‘Kiriath Arba, hetgeen Hebron is’ betreft, dit was de streek waar Abraham, Izaäk en
Jakob woonden.
Dat Abraham daar woonde, blijkt uit hetgeen voorafgaat: ‘Abraham kwam en woonde in
Mamre, dat in Hebron is’, (Genesis 13:18).
Dat Izaäk daar woonde, blijkt uit het volgende: ‘Jakob kwam tot Izaäk zijn vader, in Mamre,
in Kiriath Arba, hetwelk is Hebron, waar Abraham als vreemdeling had verkeerd, en Izaäk’,
(Genesis 35:27).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1123
Dat Jakob daar woonde: ‘Jozef werd door zijn vader Jakob tot zijn broeders uitgezonden uit
het dal Hebron’, (Genesis 37:14).
Uit de uitbeelding van deze drie personen, waarover eerder, blijkt dat ‘Kiriath Arba, hetwelk
is Hebron’ de Kerk uitbeeldde, voordat Jeruzalem dit deed.
Dat elke Kerk in de loop van de tijd afneemt, totdat zij niets van geloof en naastenliefde over
heeft, en dat zij dan vernietigd wordt, werd ook uitgebeeld door ‘Kiriath Arba, hetwelk is
Hebron’ namelijk dat het werd ingenomen door de Anakieten, door wie de afgrijselijke
overredingen van het valse werden aangeduid, nrs. 581, 1673.
Dat het door de Anakieten werd ingenomen, zie (Numeri 13:21,22; Jozua 11:21; 14:15;
15:13,14; Richteren 1:10) en dat het tot zijn einde of voleinding kwam en vernietigd werd,
werd daarmee uitgebeeld, dat alle dingen die daarin waren, door Jozua aan de verdoeming
werden prijsgegeven, (Jozua 10:36,37; 11:21) en dat de Anakieten door Jehudah en Kaleb
verslagen werden, (Richteren 1:10; Jozua 14:13-15; 15:3,14) en dat er opnieuw een nieuwe
Kerk kwam, werd daarmee uitgebeeld, dat Hebron aan Kaleb tot een erfenis werd toegewezen
ten aanzien van het veld en de dorpen, (Jozua 21:12); de stad zelf echter werd een ‘stad der
toevlucht’, (Jozua 20:7; 21:13) en een priesterlijke stad voor de zonen van Aharon, (Jozua
21:10,11) tot een erfdeel van Jehudah, (Jozua 15:54).
Hieruit blijkt duidelijk dat Hebron de geestelijke Kerk van de Heer in het land Kanaän
uitbeeldde; daarom ook werd het David op bevel van Jehovah geboden naar Hebron te gaan
en werd hij daar tot koning gezalfd over het huis van Jehudah; en nadat hij daar zeven jaren
en zes maanden had geregeerd, ging hij naar Jeruzalem en bezette Zion, zie (2 Samuël 2:1-11;
5:5; 1 Koningen 2:11) en toen begon voor het eerst de geestelijke Kerk van de Heer door
Jeruzalem te worden uitgebeeld en de hemelse Kerk door Zion.
2910. Dat de woorden ‘en Abraham kwam om over Sarah te rouwen en om haar te bewenen’
de staat van de smart van de Heer betekenen, namelijk over de nacht ten aanzien van de
waarheden van het geloof in de Kerk, blijkt uit de uitbeelding van Abraham, te weten de Heer,
waarover de nrs. 1893, 1965, 1989, 2011, 2172, 2501, 2833, 2836.
Dat rouwen en bewenen een staat van smart betekenen, blijkt zonder verklaring: rouwen
betreft de smart over de nacht ten aanzien van de goedheden in de Kerk en bewenen ten
aanzien van de waarheden.
In deze twee verzen is gehandeld over het einde van de Kerk; haar einde is daar wanneer er
geen naastenliefde meer is; hierover wordt in het Woord op vele plaatsen gehandeld, vooral
bij de profeten en bij Johannes in de Openbaring.
De Heer beschrijft dit einde eveneens door vele dingen bij de evangelisten en noemt het de
voleinding der eeuw en tevens de nacht.
Want met de Kerken is het als volgt gesteld: in den beginne is de naastenliefde voor haar de
grondslag; eenieder heeft dan de ander lief als een broeder en wordt door het goede
aangedaan, niet ter wille van zichzelf maar ter wille van de naaste, ter wille van de
gemeenschap, ter wille van het rijk van de Heer en bovenal ter wille van de Heer.
Maar in de loop van de tijd begint de naastenliefde te verkillen en op te houden te bestaan.
Daarna komt de haat van de een tegen de ander, welke haat, hoewel die niet in uiterlijke vorm
verschijnt – omdat de mensen in de burgerlijke samenleving onder wetten staan en in
uiterlijke banden zijn, die tegenhouden – niettemin van binnen gekoesterd wordt.
De uiterlijke banden die tegenhouden, komen uit de eigen- en wereldliefde voort en zijn de
liefden van eer en voorrang, de liefde tot winst en vandaar ook tot macht en zo dus de liefde
tot roem.
Onder deze liefden houdt de haat jegens de naaste zich verborgen en hij is van dien aard, dat
zulke mensen allen willen overheersen en alle dingen die anderen toebehoren willen bezitten;
en wanneer zij worden tegengewerkt, verbergen zij in hun gemoed verachting jegens de
naaste, zinnen op wraak, scheppen vermaak in zijn ondergang, ja zelfs bedrijven zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1124
wreedheden voor zover zij dat durven; in dergelijke dingen gaat tenslotte de naastenliefde van
de Kerk over, wanneer haar einde daar is en dan wordt van haar gezegd, dat er geen geloof
meer is, want waar geen naastenliefde is, is ook geen geloof; dit werd herhaaldelijk
aangetoond.
Er zijn vele Kerken geweest die vanuit het Woord bekend zijn en die zo’n einde hadden.
De Oudste Kerk verging op deze wijze omstreeks de vloed; de Oude Kerk, die na de vloed
bestond, eveneens; ook de tweede Oude Kerk, de Hebreeuwse genaamd en tenslotte de Joodse
Kerk, die nooit een Kerk was die van de naastenliefde uitging, maar slechts de uitbeelding
was van een Kerk, met als doel dat door de uitbeeldende dingen de gemeenschap met de
hemel zou blijven voortbestaan, voordat de Heer in de wereld kwam.
Daarna werd door de Heer een nieuwe Kerk verwekt, de Kerk van de heidenen genaamd en
die innerlijk was, want innerlijke waarheden werden door de Heer geopenbaard; maar deze
Kerk is nu in haar einde, aangezien er thans niet alleen geen naastenliefde meer is, maar in
plaats van naastenliefde haat, die, hoewel die niet in uiterlijke vorm verschijnt, niettemin van
binnen aanwezig is en zo vaak het bij eenieder mogelijk is, losbarst, dat wil zeggen, zo vaak
de uiterlijke banden dit niet verhinderen.
Behalve deze Kerken waren er nog zeer vele andere die niet zo beschreven zijn en die
eveneens afnamen en zichzelf vernietigden.
De redenen, waarom zij zo afnamen en zichzelf vernietigden zijn er vele.
Een daarvan is, dat de ouders boosheden ophoopten en door veelvuldig gebruik en gewoonte
tenslotte deze boosheden in hun natuur brachten en zo door overerving op hun nageslacht
overbrachten, want wat de ouders uit het daadwerkelijke leven door veelvuldig gebruik in
zich opnemen, dat wordt in hun natuur geworteld en wordt door overerving op het nageslacht
overgedragen en wanneer dit niet hervormd of wederverwekt wordt, zet het zich in de
geslachten voort en groeit steeds verder aan; vandaar wordt de wil lichter geneigd tot
boosheden en valsheden.
Maar wanneer de Kerk voleindigd is en te gronde gaat, verwekt de Heer steeds ergens een
nieuwe Kerk, maar zelden, zo ooit, vanuit de mensen van de vorige Kerk, maar uit de
heidenen die in onwetendheid verkeerden; over dezen wordt nu in hetgeen volgt gehandeld.
2911. vers 3. En Abraham stond op van over de aangezichten van zijn dode; en hij sprak tot
de zonen Cheths, zeggende.
Abraham stond op, betekent de verheffing; van over de aangezichten van zijn dode, betekent
in die nacht; en sprak tot de zonen Cheths, zeggende, betekent degenen bij wie de nieuwe
geestelijke Kerk zou zijn.
2912. Dat de woorden ‘Abraham stond op’ de verheffing betekenen, blijkt uit de betekenis
van opstaan, wat iets insluit van verheffing, zie nrs. 2401, 2785; hier verheffing boven de
smart, omdat een nieuwe Kerk zou opstaan in de plaats van de vorige die te gronde ging.
En dat de woorden ‘van over de aangezichten van zijn dode’ betekenen, in die nacht, blijkt uit
de betekenis van sterven, van de dood en van de dode, namelijk de nacht ten aanzien van de
staat van de Kerk, waarover eerder in nr. 2908.
2913. Dat de woorden ‘en hij sprak tot de zonen Cheths, zeggende’ degenen betekenen, bij
wie de nieuwe geestelijke Kerk zou zijn, kan blijken uit de betekenis van Cheth en van
Chittieten,
Er waren vele inwoners in het land Kanaän, die hier en daar in het Woord worden opgesomd
en onder hen waren de Chittieten; zie, (Genesis 15:20; Exodus 3:8,17; 13:5; 23:23;
Deuteronomium 7:1; 20:17; Jozua 3:10; 11:1,3; 12:8; 24:11; 1 Koningen 9:20) en elders.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1125
Het merendeel van hen was uit de Oude Kerk; deze strekte zich uit over verschillende landen
en ook over het land Kanaän, zie de nrs. 1238, 2385; allen die van deze Kerk waren, erkenden
de naastenliefde als het voornaamste en al hun leerstellige dingen behoorden tot de
naastenliefde of tot het leven.
Zij die de leerstellige dingen van het geloof beoefenden, werden Kanaänieten genoemd en van
de overige inwoners van Kanaän gescheiden, (Numeri 13:29) zie ook de nrs. 1062, 1063,
1076.
Onder de betere inwoners in het land Kanaän behoorden de Chittieten, wat ook hieruit kan
blijken, dat Abraham onder hen woonde en daarna Izaäk en Jakob en dat zij daar hun
begraafplaatsen hadden; en ook dat zij zich vroom en bescheiden jegens Abraham gedroegen,
zoals duidelijk blijkt uit wat in dit hoofdstuk over hen vermeld wordt, vooral in de verzen,
(Genesis 23:5,6,10,11,14,15).
Dit is de reden dat door hen, als door een rechtschapen natie, de geestelijke Kerk of het ware
van de Kerk wordt uitgebeeld en aangeduid.
Maar het geschiedde met dezen als met de overigen van de Oude Kerk, dat zij in de loop van
de tijd van de naastenliefde of het goede van het geloof afweken en vandaar werd door hen
daarna het valse van de Kerk aangeduid, zoals in, (Ezechiël 16:3,45) en elders.
Dat de Chittieten niettemin onder de meer geëerden behoorden, kan hieruit blijken, dat er
Chittieten bij David waren, als Achimelech, (1 Samuël 26:6, en Uriah, die een Chittiet was, (2
Samuël 11:3,6,17,21) wiens echtgenote Bathseba was, uit wie aan David Salomo werd
geboren, (2 Samuël 12:24).
Dat Cheth de meer uiterlijke erkentenissen betekent, die op het leven betrekking hebben en
die de uiterlijke waarheden van de geestelijke Kerk zijn, zie nr. 1203.
In dit vers wordt gehandeld over de nieuwe Kerk, die de Heer sticht, wanneer de vorige
vergaat; en in de volgende verzen wordt gehandeld over de opneming van het geloof bij hen.
Er wordt niet gehandeld over een of andere Kerk bij de zonen van Cheth, maar in het
algemeen over de verwekking van de geestelijke Kerk door de Heer, nadat de vorige ophield
of voleindigd is.
De zonen van Cheth zijn alleen maar diegenen die uitbeelden en aanduiden.
Zie wat eerder over de Kerken is gezegd, namelijk dat de Kerk in de loop van de tijd afneemt
en besmet wordt, nrs. 494, 501, 1327, 2422.
Dat zij van de naastenliefde afwijkt en boosheden en valsheden voortbrengt, nrs. 1834, 1835.
Dat de Kerk dan verwoest en verlaten wordt genoemd, nrs. 407-411, 2243.
Dat de Kerk bij de heidenen gesticht wordt en waarom, nr. 1366.
Dat er in de Kerk die verwoest wordt, altijd iets van de Kerk als een kern bewaard wordt, nrs.
468, 637, 931, 2422.
Dat het menselijk geslacht, wanneer er geen Kerk op het aardrijk was, te gronde zou gaan.
Dat de Kerk is zoals het hart en de longen in een grootste lichaam, dat wil zeggen, in het
menselijk geslacht, nrs. 637, 931, 2054, 2853.
Van welke aard de geestelijke Kerk is, nrs. 765, 2669.
Dat de naastenliefde en niet het daarvan afgescheiden geloof, de Kerk uitmaakt, nrs. 809, 916.
Dat de Kerk één zou zijn, wanneer ieder mens naastenliefde zou hebben, ofschoon zij naar
leerstellige dingen en eredienst zouden verschillen, nrs. 1285, 1316, 1798, 1799, 1834, 1844,
2385. Dat alle mensen op aarde die in de Kerk van de Heer zijn, hoewel over de wereld
verspreid, toch als het ware één vormen, zoals in de hemelen, zie nr. 2853.
Dat elke Kerk innerlijk en uiterlijk is, en beide tezamen één uitmaken, nrs. 409, 1083, 1098,
1100, 1242.
Dat de uiterlijke Kerk niets is, wanneer er geen innerlijke is, nr. 1795.
Dat de Kerk wordt vergeleken met de opgang en ondergang van de zon, met de tijden van het
jaar en verder ook met de tijden van de dag, nr. 1837.
Dat het Laatste Oordeel de laatste tijd van de Kerk is, nrs. 900, 931, 1850, 2117, 2118.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1126
2914. vers 4. Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geeft mij het bezit van een graf bij u en
ik zal mijn dode van voor mij begraven.
Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u, betekent hun eerste staat, dat de Heer, ofschoon hij
hun onbekend was, toch bij hen kon zijn; geeft mij het bezit van een graf bij u, betekent, dat
zij wederverwekt konden worden; en ik zal mijn dode van voor mij begraven, betekent, dat
Hij zo uit de nacht, die bij hen was, zou opkomen en verrijzen.
2915. Dat de woorden ‘Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u’ de eerste staat betekenen,
dat de Heer, ofschoon Hij hun onbekend was, toch bij hen kon zijn, blijkt uit de betekenis van
Abraham, namelijk de Heer, waarover vaak eerder; en uit de betekenis van ‘een vreemdeling
bij hen zijn en een inwoner bij hen zijn’ namelijk onbekend zijn en toch bij hen zijn.
Dat dit de innerlijke zin is, blijkt duidelijk uit dat wat voorafgaat en uit hetgeen volgt; want er
wordt gehandeld over een nieuwe Kerk en in dit vers over haar eerste staat, die van dien aard
is dat de Heer hun in het allereerst onbekend is, maar dat zij niettemin – omdat zij in het
goede van de naastenliefde en ten aanzien van het burgerlijke leven in het gerechte en billijke
en ten aanzien van het zedelijke leven in het eerzame en betamelijke leven – van dien aard
zijn, dat de Heer bij hen kan zijn, want de tegenwoordigheid van de Heer bij de mens is in het
goede en daarom in het gerechte en billijke en verder in het eerzame en betamelijke – het
eerzame is een samenvatting van alle zedelijke deugden; het betamelijke is er alleen de vorm
van – want dit zijn goedheden die in rangorde op elkaar volgen en bij de mens de bodems
zijn, waarop door de Heer het geweten gegrondvest wordt en als gevolg daarvan het inzicht en
de wijsheid.
Maar in diegenen die niet daarin zijn, namelijk vanuit het hart of vanuit de aandoening, kan
niets van de hemel worden ingezaaid; er is geen grond en ook geen aardbodem, dus niets dat
opneemt; en aangezien niets van de hemel kan worden ingezaaid, kan de Heer daar ook niet
tegenwoordig zijn.
Er wordt van de tegenwoordigheid van de Heer gesproken in verband met het goede, dat wil
zeggen, met de hoedanigheid van het goede; de hoedanigheid van het goede is
overeenkomstig de staat van de onschuld, van de liefde en van de naastenliefde, waarin de
waarheden van het geloof geplant zijn of geplant kunnen worden.
2916. Dat de woorden ‘geeft mij het bezit van een graf bij u’ betekenen, dat zij wederverwekt
kunnen worden, dit blijkt uit de betekenis van het graf.
Het graf betekent in de innerlijke zin van het Woord het leven of de hemel en in de
tegenovergestelde zin de dood of de hel.
Dat het betekent het leven of de hemel, komt omdat de engelen die in de innerlijke zin van het
Woord zijn, geen voorstelling van het graf hebben, aangezien zij ook geen voorstelling van de
dood hebben; daarom worden zij in plaats van het graf niets anders gewaar dan de
voortzetting van het leven, dus de wederopstanding; want de mens verrijst opnieuw ten
aanzien van zijn geest en wordt begraven ten aanzien van zijn lichaam, zie nr. 1854.
Daar de begrafenis de wederopstanding betekent, betekent die ook de wederverwekking, want
de wederverwekking is de eerste wederopstanding van de mens, want dan sterft hij ten
aanzien van de vorige mens en verrijst opnieuw ten aanzien van de nieuwe.
Door de wederverwekking wordt de mens van dood levend, vandaar de betekenis van het graf
in de innerlijke zin.
Dat de voorstelling van de wederverwekking zich aan de engelen voordoet, wanneer de
voorstelling van het graf oprijst, blijkt ook duidelijk over wat is meegedeeld in nr. 2299 ten
aanzien van kleine kinderen.
Dat het graf in de tegenovergestelde zin de dood of de hel betekent, komt omdat de boze mens
niet opnieuw tot het leven opstaan; wanneer daarom over de bozen wordt gehandeld en van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1127
een graf wordt gesproken, doet zich aan de engelen geen andere voorstelling voor dan die van
de hel.
Dit is de reden, dat de hel in het Woord ook graf wordt genoemd.
Dat het graf de wederopstanding en tevens de wederverwekking betekent, blijkt duidelijk bij
Ezechiël: ‘Daarom profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Heer Jehovih: Ziet, Ik zal uw graven
openen en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk en Ik zal u brengen tot de
aardbodem Israëls.
En gij zult weten, dat Ik Jehovah ben, als Ik uw graven zal hebben geopend en als Ik u uit uw
graven zal hebben doen opkomen, o Mijn volk.
En Ik zal Mijn geest in u geven en gij zult leven en Ik zal u op uw aardbodem zetten’,
(Ezechiël 37:12-14) waar de profeet handelt over de levend gemaakte doodsbeenderen en in
de innerlijke zin over de wederverwekking.
Dat er over de wederverwekking wordt gehandeld, blijkt allerduidelijkst, want er wordt
gezegd ‘wanneer Ik Mijn geest in u zal geven en gij zult leven en Ik zal u op uw aardbodem
zetten’.
De graven staan hier voor de vorige mens en zijn boosheden en valsheden; deze openen en
daaruit opkomen, wil zeggen: wederverwekt worden.
Zo vergaat de voorstelling van het graf en wordt als het ware afgelegd, wanneer de
voorstelling van de wederverwekking of van het nieuwe leven opkomt.
Dat ‘de graven werden geopend en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren,
wederopstonden en uit hun graven gingen na de opstanding van de Heer en in de heilige stad
gingen en aan velen verschenen’, (Mattheüs 27:52,53) sluit iets dergelijks in, namelijk de
opstanding vanwege de Opstanding van de Heer en in een meer innerlijke zin iedere
opstanding.
Dat de Heer Lazarus uit de doden opwekte, (Johannes 11:1 e.v.) sluit eveneens de opwekking
in van een nieuwe Kerk uit de heidenen, want alle wonderen die door de Heer zijn gedaan,
sluiten, omdat zij Goddelijk zijn, de staten van Zijn Kerk in.
Een dergelijke betekenis heeft het ook, dat de man die in het graf van Elisa geworpen was,
weer levend werd, toen hij diens beenderen aanraakte, (2 Koningen 13:20,21) want door Elisa
werd de Heer uitgebeeld.
Daar de begrafenis de wederopstanding betekende in het algemeen en elke wederopstanding,
besteedden de Ouden zeer veel aandacht aan hun begrafenissen en aan de plaatsen waar zij
begraven zouden worden, zoals Abraham, dat hij begraven zou worden in Hebron in het land
Kanaän en eveneens Izaäk en Jakob met hun echtgenoten, (Genesis 47:29-31; 49:30-32); en
Jozef, dat zijn beenderen uit Egypte naar het land Kanaän overgebracht zouden worden,
(Genesis 50:25; Exodus 13:19; Jozua 24:32); David en de koningen na hem, dat zij begraven
zouden worden in Zion, (1 Koningen 2:10; 11:43; 14:17,18; 15:8,24; 22:51; 2 Koningen 8:24;
12:21; 14:20; 15:7,38; 16:20).
De reden hiervan was, dat het land Kanaän en ook Zion, het rijk van de Heer uitbeeldden en
betekenden en de begrafenis de wederopstanding.
Dat echter de plaats er niets toe doet tot de wederopstanding, kan eenieder duidelijk zijn.
Dat de begrafenis de wederopstanding ten leven betekent, blijkt ook uit de andere
uitbeeldingen, zoals dat de goddelozen niet beklaagd noch begraven zouden worden, maar
heengeworpen, (Jeremia 8:2; 14:16; 16:4,6; 20:6; 22:19; 25:33; 2 Koningen 9:10; Openbaring
11:9); en dat de goddelozen die begraven waren uit hun graven geworpen zouden worden,
(Jeremia 8:1,2; 2 Koningen 23:16-18).
Dat het graf echter in de tegenovergestelde zin de dood of de hel betekent, zie (Jesaja 14:19-
21; Ezechiël 32:21-23,25,27; Psalm 88:5,6,11,12; Numeri 19:16,18,19).
2917. Dat de woorden ‘ik zal mijn dode van voor mij begraven’ betekenen, dat Hij dus zo uit
de nacht die bij hen was, zou opkomen en verrijzen, blijkt uit de betekenis van begraven,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1128
namelijk wederopstaan, waarover eerder in nr. 2916; en uit de betekenis van de dode,
namelijk de staat van schaduw en nacht, dat wil zeggen, onwetendheid, waarover eveneens
hiervoor, nrs. 2908, 2912, waaruit de Heer bij de mens opkomt en verrijst, wanneer Hij
erkend wordt; tevoren is Hij in de nacht, omdat Hij niet verschijnt; Hij verrijst bij eenieder die
wederverwekt wordt.
2918. vers 5,6. En de zonen Cheths antwoordden Abraham, zeggende tot hem: Hoor ons, mijn
heer, gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keur van onze
graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, van te begraven uw dode.
En de zonen Cheths antwoordden Abraham, zeggende tot hem, betekent de wederkerige staat
bij hen die van de nieuwe Kerk zijn; hoor ons, betekent de opneming; mijn heer, gij zijt een
vorst Gods in het midden van ons, betekent de Heer ten aanzien van het Goddelijk goede en
ware bij hen; in de keur van onze graven, betekent het welbehagen ten aanzien van de
wederverwekking; begraaf uw dode, betekent dat zij dus zo uit de nacht in het leven zouden
opkomen en opgewekt worden; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, betekent dat allen
bereid waren om de wederverwekking te ontvangen; van te begraven uw dode, betekent opdat
zij uit de nacht zouden opkomen en opgewekt worden.
2919. Dat de woorden ‘De zonen Cheths antwoordden Abraham, zeggende tot hem’ de
wederkerige staat betekenen bij hen, die van de nieuwe Kerk zijn, blijkt uit de betekenis van
antwoorden, wanneer toestemming wordt gegeven tot dat wat gevraagd wordt, namelijk het
wederkerige; en uit de betekenis van de zonen Cheths, te weten diegenen, bij wie de nieuwe
geestelijke Kerk is, waarover eerder, nr. 2913.
2920. Dat de woorden ‘hoor ons’ de opneming betekenen, blijkt uit de betekenis van ‘hoor
ons’, wanneer het een formule van antwoorden is tot inwilliging, namelijk de opneming.
2921. Dat de woorden ‘mijn heer, gij zijt een vorst Gods in het midden van ons’ de Heer
betekenen ten aanzien van het Goddelijk goede en ware bij hen, blijkt uit de betekenis van de
heer en van de vorst Gods en uit de betekenis van ‘in het midden van ons’.
Dat er gezegd wordt de Heer, waar over het goede wordt gehandeld, blijkt uit het Woord van
het Oude Testament, want daar wordt Jehovah nu eens Jehovah, dan God genoemd en dan de
Heer, dan Jehovah God, dan de Heer Jehovih, dan Jehovah Zebaoth en dit om een verborgen
reden, die men niet kan weten, alleen door de innerlijke zin.
In het algemeen wordt Jehovah gezegd, wanneer gehandeld wordt over de hemelse dingen
van de liefde of het goede; wanneer echter over de geestelijke dingen van het geloof of het
ware wordt gehandeld wordt God gezegd; wanneer over beide tezamen wordt gehandeld,
wordt gezegd Jehovah God; wanneer echter sprake is van de Goddelijke macht van het goede
of de almacht, wordt gezegd Jehovah Zebaoth of Jehovah der heirscharen en verder ook de
Heer, zodat Jehovah Zebaoth en de Heer van dezelfde zin en van dezelfde betekenis zijn.
Vandaar, namelijk vanwege de macht van het goede, worden ook mensen en engelen ‘heren’
genoemd en in de tegenovergestelde zin worden diegenen ‘knechten’ genoemd, die òf geen
macht hebben òf door eerdergenoemden macht hebben.
Hieruit kan blijken, dat hier ‘mijn heer’ in de innerlijke zin de Heer betekent ten aanzien van
het goede, wat in het volgende uit het Woord zal worden toegelicht.
Vorst Gods betekent echter de Heer ten aanzien van de macht van het ware of ten aanzien van
het ware, zoals blijken kan uit de betekenis van de vorst of van vorsten, namelijk de
voornaamste waarheden, waarover de nrs. 1482, 2089; en hieruit dat gezegd wordt ‘vorst
Gods’, want God wordt gezegd waar over het ware wordt gehandeld en Jehovah waar over het
goede wordt gehandeld, nrs. 2586, 2769, 2807, 2822.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1129
Dat ‘in het midden van ons’ wil zeggen, onder hen of bij hen, blijkt zonder verklaring.
Dat in het Woord van het Oude Testament Jehovah Zebaoth en de Heer van dezelfde zin en
betekenis zijn, blijkt bij Jesaja: ‘De ijver van Jehovah Zebaoth zal zulks doen; de Heer heeft
een Woord gezonden in Jakob en het is gevallen in Israël’, (Jesaja 9:6,7); elders bij dezelfde:
‘Een strenge koning zal over hen heersen, het is gezegd door de Heer, Jehovah Zebaoth’,
(Jesaja 19:4).
Bij Maleachi: ‘Ziet, snellijk zal tot Zijn tempel komen de Heer, die gijlieden zoekt en de engel
des verbonds, die gij verlangt; ziet; Hij komt zegt Jehovah Zebaoth’, (Maleachi 3:1).
Nog duidelijker bij Jesaja: ‘Ik zag de Heer, zittende op een hoge en verheven troon; de
serafim staande boven Hem, zes vleugelen had eenieder; de een riep tot de ander: Heilig,
heilig, heilig, Jehovah Zebaoth.
Wee mij, want ik ben verloren, want mijn ogen hebben de koning Jehovah Zebaoth gezien.
En ik hoorde de stem des Heren’, (Jesaja 6:1,3,5,8); hieruit blijkt duidelijk dat Jehovah
Zebaoth en de Heer dezelfde betekenis hebben.
De Heer Jehovih wordt echter vooral daar gezegd, waar de bijstand van de almacht wordt
gezocht en afgesmeekt, zoals bij Jesaja: ‘Zeg de steden van Jehudah: Ziet uw God; ziet de
Heer Jehovih zal komen in een sterke en Zijn arm zal voor hem heersen; ziet, zijn loon is met
Hem en Zijn werk voor Hem; Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder’, (Jesaja 40:9-11).
Dat er dan gezegd wordt ‘de Heer Jehovih’ zie men verder in, (Jesaja 25:8; 40:10; 48:16;
50:4,5,7,9; 61:1; Jeremia 2:22; Ezechiël 8:1; 11:13,17,21; 12:10,19,28; 13:8,13,16,18,20;
14:4,6,11,18,20,21; Micha 1:2; Psalm 71:5,16; en herhaaldelijk elders.
Bovendien sluit in het Woord van het Oude Testament de Heer iets dergelijks in als Jehovah,
namelijk dat de Heer wordt gezegd, wanneer over het goede wordt gehandeld, waarom dan
ook de Heer evenzo onderscheiden wordt van God, als Jehovah van God; zoals bij Mozes:
‘Jehovah uw God, Hij is God der goden en Heer der heren’, (Deuteronomium 10:17).
Bij David: ‘Belijdt de God der goden, want Zijn barmhartigheid is in der eeuwigheid; belijdt
de Heer der heren, want Zijn barmhartigheid is in der eeuwigheid’, (Psalm 136:1-3).
Maar in het Woord van het Nieuwe Testament, bij de evangelisten en in de Openbaring wordt
Jehovah nergens vermeld, maar in plaats van Jehovah wordt gezegd de Heer en dit is om
verborgen redenen, waarover hierna.
Dat in het Woord van het Nieuwe Testament wordt gezegd de Heer in plaats van Jehovah, kan
duidelijk blijken bij Markus: ‘Jezus zei: Het eerste van alle geboden is: Hoor, Israël, de Heer
onze God, is een enig Heer; daarom zult gij de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart
en uit geheel uw ziel en uit geheel uw gedachte en uit geheel uw kracht’, (Markus 12:29,30).
Dit zelfde staat bij Mozes als volgt: ‘Hoor, Israël, Jehovah, onze God, is een enig Jehovah en
gij zult Jehovah, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit al uw
krachten’, (Deuteronomium 6:4,5) waar duidelijk uitkomt, dat er wordt gezegd de Heer in
plaats van Jehovah.
Eveneens bij Johannes: ‘Ik zag, en ziet, er was een troon gezet in de hemel, en er zat Een op
de troon; rondom de troon vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren; elkeen had
voor zichzelf zes vleugelen rondom, en was van binnen vol ogen; zij zeiden: Heilig, heilig,
heilig, de Heer God Almachtig’, (Openbaring 4:2,6,8).
Dit staat bij Jesaja als volgt: ‘Ik zag de Heer, zittende op een hoge en verheven troon; de
serafim staande boven Hem, zes vleugelen had eenieder; de een riep tot de ander: Heilig,
heilig, heilig, Jehovah Zebaoth’, (Jesaja 6:1,3,5,8); hier wordt gezegd de Heer in plaats van
Jehovah, of de Heer God Almachtig voor Jehovah Zebaoth.
Dat de vier dieren de serafim of cherubim zijn, blijkt duidelijk bij, (Ezechiël 1:5,13-15,19;
10:15).
Dat de Heer in het Nieuwe Testament Jehovah is, blijkt ook uit vele andere plaatsen, zoals bij
Lukas: ‘Van Zacharias werd gezien een engel des Heren’, (Lukas 1:11); engel des Heren voor
engel van Jehovah.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1130
Bij dezelfde: ‘De engel des Heren zei tot Zacharias aangaande zijn zoon: Velen der zonen
Israëls zal hij bekeren tot de Heer, hun God’, (Lukas 1:16); tot de Heer God voor tot Jehovah
God.
Bij dezelfde: ‘De engel zei tot Maria aangaande Jezus: Deze zal groot zijn en de Zoon des
Allerhoogste genaamd worden en de Heer God zal Hem de troon Davids geven’, (Lukas
1:32); de Heer God voor Jehovah God.
Bij dezelfde: ‘Maria zei: Mijn ziel maakt groot de Heer en mijn geest heeft zich verheugd
over God, mijn Zaligmaker’, (Lukas 1:46,46); hier staat de Heer eveneens voor Jehovah.
Bij dezelfde: ‘Zacharias profeteerde, zeggende: Gezegend zij de Heer God van Israël’,
(Lukas 1:68); de Heer God voor Jehovah God.
Bij dezelfde: ‘Een engel des Heren stond bij de herders en de heerlijkheid des Heren
omscheen hen’, (Lukas 2:9); engel des Heren en heerlijkheid des Heren voor engel van
Jehovah en heerlijkheid van Jehovah.
Bij Mattheüs: ‘Gezegend is Hij, die komt in de naam des Heren’, (Mattheüs 21:9; 23:39;
Lukas 13:35; Johannes 12:13); in de naam des Heren voor in de naam van Jehovah; en ook
herhaalde malen elders, bijvoorbeeld bij, (Lukas 1:28; 2:15,22-24,29,38,39; 5:17; Markus
12:10,11).
Onder de verborgen redenen, waarom zij Jehovah de Heer noemden, waren ook deze:
wanneer toentertijd gezegd zou zijn, dat de Heer Jehovah was, die zo vele malen in het Oude
Testament werd genoemd, zie nr. 1736, zouden zij het niet aangenomen hebben, want zij
zouden het niet geloofd hebben; bovendien werd de Heer ook ten aanzien van het Menselijke
niet Jehovah, dan toen Hij geheel en al het Goddelijk met het Menselijk Wezen en het
Menselijk met het Goddelijk Wezen had verenigd, zie de nrs. 1725, 1729, 1733, 1745, 1815,
2156, 2751.
De volledige vereniging vond plaats na de laatste verzoeking, welke die van het kruis was, en
daarom noemden de discipelen Hem na de wederopstanding steeds Heer, (Johannes
20:2,13,15,18,20,25; 21:7,12,15,16,17,20; Markus 16:19,20); en Thomas zei: ‘Mijn Heer en
Mijn God’, (Johannes 20:28) en daar de Heer Jehovah was, die zo vaak in het Oude
Testament genoemd werd, zei Hij tot de discipelen: ‘Gij heet Mij Meester en Heer, en gij zegt
het recht, want Ik ben het’, (Johannes 13:13,14,16) waarmee wordt aangeduid dat Hij Jehovah
God was; daar wordt Hij dus Heer genoemd ten aanzien van het goede, maar Meester ten
aanzien van het ware.
Dat de Heer Jehovah was, wordt ook bedoeld met de woorden van de engel tot de herders:
‘Heden is u geboren de Zaligmaker, welke is Christus de Heer’, (Lukas 2:11); Christus staat
voor Messias, Gezalfde, Koning; de Heer voor Jehovah; het eerstgenoemde ten aanzien van
het ware; het laatstgenoemde ten aanzien van het goede.
Wie het Woord niet naarstig doorvorst, kan dit niet weten, omdat hij gelooft dat onze
Zaligmaker met een algemene titel van verering, evenals anderen, Heer werd genoemd, terwijl
Hij toch daarom zo werd genoemd, omdat Hij Jehovah was.
2922. Dat de woorden ‘in de keur onzer graven’ het welbehagen betekenen ten aanzien van de
wederverwekking, blijkt uit de betekenis van uitverkiezen, van keur en van het uitverkorene,
behorend tot het begeerde of het welbehagen; en uit de betekenis van het graf, namelijk de
opstanding en de wederverwekking, waarover eerder in nr. 2916.
2923. Dat de woorden ‘begraaf uw dode’ betekenen, dat zij zo uit de nacht in het leven
zouden opkomen en opgewekt worden, blijkt uit de betekenis van begraven worden, namelijk
wederopstaan of ten leven wederopgewekt worden, waarover in nr. 2916; en uit de betekenis
van de dode, namelijk de nacht ten aanzien van de goedheden en waarheden van het geloof,
waarover de nrs. 2908, 2912, 2917.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1131
2924. Dat de woorden ‘niemand van ons zal zijn graf voor u weren’ betekenen, dat zij bereid
waren om de wederverwekking te ontvangen, blijkt uit de betekenis van het graf, namelijk de
wederverwekking, waarover nr. 2916; en uit de betekenis van niet afweren, behorende tot de
bereidwilligheid om te ontvangen.
2925. Dat de woorden ‘van te begraven uw dode’ betekenen, opdat zij uit de nacht zouden
opkomen en opgewekt worden, blijkt uit de betekenis van begraven worden en van de dode,
namelijk opgewekt worden uit de nacht ten aanzien van de goedheden en waarheden van het
geloof, waarover vlak hiervoor in nr. 2923, waar dezelfde woorden staan.
2926. vers 7,8. En Abraham stond op en boog zich neder voor het volk des lands, voor de
zonen Cheths.
En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw ziel, dat ik mijn dode begrave van voor mij,
hoort mij en spreekt voor mij bij Efron, de zoon van Zohar.
Abraham stond op en boog zich neder, betekent de vreugde van de Heer vanwege de
bereidwillige ontvangst; voor het volk des lands, voor de zonen Cheths, betekent bij hen, die
van de nieuwe geestelijke Kerk waren; hij sprak met hen, zeggende, betekent de gedachte en
de innerlijke gewaarwording aangaande hen; is het met uw ziel, betekent, indien het van harte
uit de aandoening van het ware voortkomt; dat ik mijn dode begrave van voor mij, betekent,
dat zij uit de nacht wilden opkomen en wederopstaan; hoort mij, betekent, dat zij zich zouden
schikken; en spreekt voor mij bij Efron, de zoon van Zohar, betekent hen, bij wie het ware en
goede van het geloof ontvangen kon worden.
2927. Dat de woorden ‘Abraham stond op en boog zich neder’ de vreugde van de Heer
betekenen vanwege de bereidwillige ontvangst, blijkt uit de betekenis van opstaan, dat iets
van verheffing insluit, waarover de nrs. 2401, 2785 – door blijdschap en vreugde wordt het
gemoed opgeheven en daarom wordt hier gezegd: hij stond op; uit de uitbeelding van
Abraham, namelijk de Heer, waarover vaak eerder; en uit de betekenis van neerbuigen,
namelijk zich verheugen.
De neerbuiging is een gebaar van het lichaam zowel uit vernedering als uit vreugde; dat het
hier uit vreugde gebeurt en vanwege de bereidwillige ontvangst, blijkt duidelijk uit hetgeen
voorafgaat en uit hetgeen volgt.
2928. Dat de woorden ‘voor het volk des lands, voor de zonen Cheths’ betekenen: bij hen die
van de nieuwe geestelijke Kerk waren, blijkt uit de betekenis van het volk, te weten diegenen
die in waarheden zijn, dus de geestelijken, waarover de nrs. 1259, 1260; uit de betekenis van
het land, namelijk de Kerk, waarover nr. 662, 1066, 1067, 1262, 1733, 1850, 2117, 2118 aan
het einde; en uit de betekenis van de zonen Cheths, namelijk diegenen die van de nieuwe
geestelijke Kerk zijn, waarover eerder in nr. 2913.
Het volk des lands wordt hier en daar in het Woord vermeld waar gehandeld wordt over Israël
en Jeruzalem, en door hen wordt in de innerlijke zin de geestelijke Kerk aangeduid of die
mensen die van de geestelijke Kerk zijn, want onder Israël en Jeruzalem wordt deze Kerk
verstaan.
Er wordt van natie gesproken, wanneer gehandeld wordt over Jehudah en Zion en door de
natie wordt de hemelse Kerk aangeduid, want onder Jehudah en Zion wordt deze Kerk
verstaan.
Dat er van ‘volk des lands’ gesproken wordt waar over Israël en Jeruzalem gehandeld wordt,
dus waar van de geestelijke Kerk sprake is, blijkt uit vele plaatsen in het Woord, zoals bij
Ezechiël: ‘Gij zult tot het volk des lands zeggen: Aldus zegt de Heer Jehovih tot de inwoners
van Jeruzalem, tot de aardbodem Israëls: Zij zullen hun brood in kommer eten en hun
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1132
wateren in verwoesting drinken, omdat haar land verwoest zal worden; de bewoonde steden
zullen verwoest worden en het land zal verlaten zijn’, (Ezechiël 12:19,20) waar in de
innerlijke zin Jeruzalem en de aardbodem Israëls voor de geestelijke Kerk staat, het brood en
de wateren voor de naastenliefde en het geloof of voor het goede en ware; de aarde voor de
Kerk zelf die verwoest wordt genoemd ten aanzien van het goede en verlaten ten aanzien van
het ware.
Bij dezelfde: ‘Het huis Israëls zal Gog en zijn menigte begraven, om het land te reinigen
zeven maanden en al het volk des lands zal hen begraven’, (Ezechiël 39:11-13); Gog staat
voor de van de innerlijke gescheiden uiterlijke eredienst, die afgodisch is, nr. 1151; het huis
Israëls voor de geestelijke Kerk ten aanzien van het goede, het volk des lands ten aanzien van
het ware; het land voor de Kerk zelf.
Dat het land de Kerk is, komt omdat het land Kanaän het rijk van de Heer uitbeeldde, dus de
Kerk, want het rijk van de Heer op aarde is de Kerk.
Bij dezelfde: ‘Al het volk des lands zal tot deze theruma [hefoffer] zijn voor de vorst Israëls;
en de vorst zal op dezelve dag voor zich zelven en voor al het volk des lands, bereiden een var
des zondoffers; het volk des lands zal zich nederbuigen aan de ingang van de poort, op de
sabatten en op de nieuwe manen; en het volk des lands zal ingaan op de gezette feesten’,
(Ezechiël 45:16,22; 46:3,9) waar gehandeld wordt over het nieuwe Jeruzalem, dat wil zeggen,
over het geestelijk rijk van de Heer; zij die daarin zijn, worden volk des lands genoemd; de
vorst is het Goddelijk ware, dat van de Heer is.
De zonen van Cheth worden zo genoemd, omdat door de zonen de waarheden worden
aangeduid; men zie de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623.
Dat de waarheden betrekking hebben op de geestelijken, komt omdat de geestelijken door
middel van de waarheden in het goede worden ingewijd, dat wil zeggen, door het geloof in de
naastenliefde; en omdat zij het goede doen vanuit de aandoening van het ware, terwijl zij niet
weten dat het van een andere oorsprong goed is dan dat zij het zo geleerd hebben; hun
geweten is dan ook gegrondvest in deze waarheden van het geloof; men zie de nrs. 1155,
1577, 2046, 2088, 2184, 2507, 2715, 2716, 2718.
2929. Dat de woorden ‘hij sprak met hen, zeggende’ de gedachte en de innerlijke
gewaarwording ten aanzien van hen betekenen, blijkt uit de betekenis van spreken en zeggen,
te weten denken en gewaarworden, waarover de nrs. 1898, 1919, 2080, 2271, 2287, 2506,
2515, 2552, 2619.
2930. Dat de woorden ‘is het met uw ziel’ betekenen, indien het van harte vanuit de
aandiening van het ware is, blijkt uit de betekenis van de ziel in de innerlijke zin.
In het Woord wordt hier en daar gezegd ‘uit het hart en uit de ziel’ of ‘uit het ganse hart en uit
de ganse ziel’ en daarmee wordt aangeduid, dat het is uit de gehele wil en uit het gehele
verstand.
Dat de mens twee vermogens heeft, namelijk wil en verstand, kan eenieder bekend zijn; en
ook dat de wil een van het verstand gescheiden vermogen is, want wij kunnen het goede en
ware verstaan, maar toch het boze en valse willen; vanaf het begin was de mens zo geschapen,
dat wil en verstand bij hem één zouden uitmaken, zodat hij niet anders zou denken dan willen,
noch anders willen dan denken; een dergelijke staat is er bij de hemelsen en zo was het in de
hemelse Kerk, die Mens of Adam werd genoemd.
Maar bij de geestelijken of in de geestelijke Kerk is het ene vermogen van het andere
gescheiden, namelijk dat van het verstand van dat van de wil en de mens wordt door de Heer
naar dat deel, namelijk het verstandelijke hervormd en daarin wordt een nieuwe wil en een
nieuw verstand gevormd, nrs. 863, 875, 895, 897, 927, 928, 1023, 1044, 2256.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1133
Het is de nieuwe wil daar, die van de Heer is, die hart wordt genoemd en het is het nieuwe
verstand, dat ziel wordt genoemd en wanneer gezegd wordt ‘uit het ganse hart en uit de ganse
ziel’ wordt daarmee aangeduid: uit geheel de wil en uit geheel het verstand.
Dit is het wat wordt aangeduid door hart en ziel, bij Mozes: ‘Gij zult Jehovah, uw God,
liefhebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel en met al uw krachten’, (Deuteronomium
6:5).
Bij dezelfde: ‘Nu dan, o Israël, wat eist Jehovah, uw God, van u, dan Jehovah, uw God, te
vrezen, in al Zijn wegen te gaan en Hem lief te hebben, en Jehovah, uw God, te dienen met uw
ganse hart en met uw ganse ziel’, (Deuteronomium 10:12; 11:13).
Bij dezelfde: ‘Te dezen dage gebiedt u Jehovah, uw God, deze inzettingen en gerichten te
doen; en gij zult dezelve houden en doen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel’,
(Deuteronomium 26:16).
In het Boek Koningen: ‘David zei tot Salomo: Jehovah zal Zijn woord bevestigen, dat Hij
over mij gesproken heeft, zeggende: Indien uw zonen hun weg bewaren, om voor Mij in
waarheid te wandelen, met hun ganse hart en met hun ganse ziel, zo zal geen man, zei Hij, u
afgesneden worden van over de troon Israëls’, (1 Koningen 2:4).
Bij Mattheüs: ‘Gij zult de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en in geheel uw ziel’,
(Mattheüs 22;37; Markus 12:29,30).
Hetzelfde wordt ook gezegd van Jehovah of de Heer, omdat vandaar de aandoening van het
goede – die van de wil is – en de aandoening van het ware – die van het verstand is – bij de
mens van de Kerk komt; zoals bij Samuël: ‘Ik zal Mij een getrouwe priester verwekken, gelijk
als in Mijn hart en in Mijn ziel is’, (1 Samuël 2:35);
en bij Jeremia: ‘Ik zal Mij over hen verblijden, om hun goed te doen, en Ik zal hen in waarheid
in dit land planten, met Mijn ganse hart en met Mijn ganse ziel’, (Jeremia 32:41).
Ook betekent de ziel soms elders in het Woord de aandoening van het ware, zoals bij Jesaja:
‘Met mijn ziel heb ik u begeerd in de nacht, ook met mijn geest in het midden van mij, heb ik u
vroeg gezocht, want gelijk als uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld
gerechtigheid’, (Jesaja 26:9) waar de ziel voor de aandoening van het ware staat, de geest
voor de aandoening van het goede; dat de gerichten betrekking hebben op de waarheden en de
gerechtigheid op het goede, zie nr. 2235.
Bij dezelfde: ‘Een dwaas spreekt dwaasheid, om de hongerige ziel ledig te maken en de
dorstige ziel drank te doen ontbreken’, (Jesaja 32:6); de hongerige ziel voor het verlangen tot
het goede, welke ziel de dwaas ledig maakt; de ziel dorstig naar drank voor het verlangen tot
het ware, welke ziel de dwaas gebrek laat lijden.
Bij Jeremia: ‘Hun ziel zal zijn als een gewaterde hof en Ik zal de vermoeide ziel bewateren en
alle treurige ziel vervullen’, (Jeremia 31:12,25); ziel voor de aandoening van het ware en
goede.
Bij dezelfde: ‘Al haar volk zucht, brood zoekende; zij hebben hun gewenste dingen voor spijs
gegeven om de ziel te verkwikken.
De trooster die mijn ziel zou verkwikken, is verre van mij; mijn zonen zijn verlaten.
Zij zochten spijze voor zich, opdat zij hun ziel mochten verkwikken’, (Klaagliederen
1:11,16,19); de ziel staat voor het leven van de aandoening van het goede en ware; de spijs
voor wijsheid en inzicht.
Er wordt gezegd, dat de ziel de aandoening van het ware uit het hart betekent, want er bestaan
aandoeningen van het ware, die niet uit het hart zijn, zoals die welke uit de eigenliefde of de
liefde tot voorrang voortkomen, uit de liefde tot de wereld en tot winstbejag, uit de liefde tot
verdienste; hier vandaan komen eveneens aandoeningen van het ware voort, maar deze zijn
niet echt; zij zijn uit de wil van het vlees, niet uit het hart wat uit het hart is, is uit de Heer.
Bovendien betekent de ziel in het Woord in alomvattende zin alle leven, zie de nrs. 1000,
1005, 1040, 1742; want in de alomvattende zin is de ziel datgene, waaruit iets anders Is en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1134
Leeft; dus de ‘ziel van het lichaam’ is zijn geest, want van daaruit leeft het lichaam; maar de
‘ziel van de geest’ is zijn nog innerlijker leven, waaruit hij wijs is en verstaat.
2931. Dat de woorden ‘dat ik mijn dode van voor mij begrave’ betekenen, dat zij uit de nacht
wilden opkomen en wederopstaan, blijkt uit de betekenis van begraven worden, namelijk
wederopstaan; en van de dode, namelijk de nacht ten aanzien van de goedheden en waarheden
van het geloof, waarover eerder in de nrs. 2923, 2925, waar dezelfde woorden voorkomen.
2932. Dat de woorden ‘hoort mij’ betekenen, dat zij zich zouden schikken, blijkt uit de
betekenis van horen, namelijk gehoorzamen of zich schikken, waarover nr. 2542.
2933. Dat de woorden ‘en spreekt voor mij bij Efron, de zoon van Zohar’ hen betekenen, bij
wie het ware en goede van het geloof ontvangen kon worden, kan hieruit blijken, dat het veld
en de spelonk in het veld, waar Sarah begraven zou worden, aan Efron behoorde en daar door
de begrafenis de wederverwekking wordt aangeduid, nr. 2916 volgt hieruit, dat door hem
diegenen worden aangeduid, bij wie het ware en goede van het geloof ontvangen kon worden.
De zonen Cheths betekenen ook dezelfden, in zoverre zij uit de stad van Efron kwamen en in
zoverre zij zijn volk waren.
Door ‘voor iemand spreken’ wordt hier aangeduid: voorbereid worden om te ontvangen.
2934. vers 9. En hij geve mij de spelonk van Machpelah, die hij heeft, die in het einde van zijn
veld is, dat hij dezelve mij in vol zilver geve, in het midden van u, tot bezit van een graf.
Hij geve mij de spelonk van Machpelah, die hij heeft, betekent het duistere van het geloof, dat
zij hebben; die in het einde van zijn veld is, betekent waar weinig van de Kerk is; in vol
zilver, betekent verlossing door het ware; hij geve mij dezelve in het midden van u, tot bezit
van een graf, betekent bezit op deze wijze door wederverwekking.
2935. Dat de woorden ‘Hij geve mij de spelonk van Machpelah’ het duistere van het geloof
betekenen, blijkt uit de betekenis van de spelonk, namelijk het duistere, waarover in nr. 2463;
en uit de betekenis van Machpelah, namelijk het geloof dat in het duister is.
Dat een spelonk het duistere betekent, komt omdat het een duistere plaats is.
Wanneer er gezegd wordt ‘spelonk van een berg’ is dit het duistere van het goede, maar
wanneer er gezegd wordt ‘spelonk van het veld van Machpelah’ is dit het duistere van het
ware.
Aangezien hier gezegd wordt ‘spelonk van Machpelah’, en Machpelah daar was, waar een
veld lag en waar aan het einde ervan zich een spelonk bevond, betekent dit het duistere van
het ware, of wat het zelfde is, het duistere van het geloof; vandaar blijkt het ook duidelijk, dat
Machpelah het geloof is, dat in het duister verkeert.
Zij die wederverwekt worden en geestelijk worden, zijn in de grootste duisternis ten aanzien
van het ware.
Het goede vloeit weliswaar van de Heer bij hen in, maar niet zozeer het ware, waarom er
tussen de Heer en het goede bij de mens een samengaan en overeenstemming bestaat, maar
niet tussen Hem en het ware, zie nr. 1832.
De voornaamste reden hiervan is dat zij niet weten wat het goede is en ook al zouden zij het
weten, dit toch niet met het hart zouden geloven; en zolang het goede voor hen in het duister
is, zolang is het ware dit ook, want uit het goede komt al het ware voort.
Maar om dit te verduidelijken: zij weten niet dan heel duister, dat de Heer het Goede zelf is en
dat alles goed is wat behoort tot de liefde tot Hem en tot de liefde jegens de naaste en dat
alles, wat dit verzekert en bevestigt, waar is; ja zelfs koesteren zij twijfels en laten
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1135
redeneringen tegen deze dingen toe; en zolang zij in een dergelijke staat zijn, kan het licht van
het ware niet van de Heer invloeien.
Zelfs denken zij over de Heer als over een ander mens en niet als over God en over de liefde
tot Hem vanuit een zekere wereldse liefde.
Wat de echte aandoening van de liefde jegens de naaste is, weten zij nauwelijks, ja zelfs niet
eens, wat naastenliefde is en wat de naaste, terwijl dit toch wezenlijk dingen zijn.
Hieruit blijkt duidelijk, voor hoeveel de geestelijken in het duister zijn; en nog meer zijn zij
dit vóór de wederverwekking, over welke staat hier gehandeld wordt.
2936. Dat de woorden ‘die in het einde van zijn veld is’ betekenen, waar weinig van de Kerk
is, blijkt uit de betekenis van het einde of het uiterste, te weten weinig; en uit de betekenis van
het veld, namelijk de Kerk, alsmede de leer, die van de Kerk is, waarover nr. 368.
Dat het einde of het uiterste weinig is, kan blijken uit de beschrijving van het land, van de
aardbodem en van de velden in het Woord; het midden daarvan betekent veel, maar het
uiterste betekent weinig, dit uiterste wordt ook omtrek genoemd.
Dit komt, omdat aan het uiterste het uitbeeldende ophoudt; dus betekent ‘het einde van het
veld’ hier, ‘weinig van de Kerk’.
2937. Dat de woorden ‘in vol zilver’ de verlossing door het ware betekenen, blijkt uit de
betekenis van het zilver, te weten het ware, waarover nr. 1551; en uit de betekenis van de
woorden ‘hij geve het mij in zilver’ of ‘voor zilver’ namelijk kopen en in de innerlijke zin
verlossen.
Dat de geestelijken ‘met zilver gekocht’ worden genoemd, zie nr. 2408; dat wil zeggen, :
verlost door het ware.
De reden hiervan is deze, dat zij door het ware van het geloof worden wederverwekt, namelijk
ingeleid tot het goede; want de geestelijke mens heeft geen innerlijke gewaarwording van het
goede, zoals de hemels mens; maar het is het ware, door middel waarvan hij weet en waaruit
hij naderhand erkent dat er het goede is; en wanneer hij erkent en gelooft, wordt dit voor hem
het goede en wordt hij daardoor als door het goede aangedaan, en dit wordt van dien aard,
zoals het ware is dat hij heeft.
Vandaar is het, dat de geestelijken ‘door het ware verlost’ worden genoemd; toch wordt de
hoedanigheid van het goede niet geboren en voortgebracht door het ware, maar door de
invloeiing van het goede in het ware, van dien aard.
2938. Dat de woorden ‘hij geve mij dezelve in het midden van u, tot bezit van een graf’ het
bezit op deze wijze betekenen door de wederverwekking, kan zonder verklaring blijken, want
dat het graf de wederverwekking is, werd eerder in nr. 2916 aangetoond.
2939. vers 10. En Efron zat in het midden van de zonen Cheths; en Efron de Chittiet
antwoordde Abraham, in de oren van de zonen Cheths, voor al degenen die ter poorte van
zijn stad ingingen, zeggende.
Efron zat in het midden van de zonen Cheths, betekent hen bij wie het goede en ware van het
geloof voornamelijk ontvangen kon worden; en Efron de Chittiet antwoordde Abraham
betekent hun staat van opneming; in de oren van de zonen Cheths, betekent de
gehoorzaamheid; voor al degenen die ter poorte van zijn stad ingingen, zeggende, betekent ten
aanzien van de leerstellige dingen, waardoor er geloof is.
2940. Dat de woorden ‘Efron zat in het midden van de zonen Cheths’ degenen betekenen, bij
wie het goede en ware van het geloof voornamelijk ontvangen kon worden, blijkt uit de
uitbeelding van Efron en verder uit de betekenis van de zonen Cheths, namelijk diegenen bij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1136
wie het ware en goede van het geloof ontvangen kon worden en bij wie de nieuwe Kerk kon
zijn, zie nrs. 2913, 2933; en uit de betekenis van het midden of in het midden, namelijk het
eerste of voornaamste en eveneens het binnenste, zie nr. 1074.
Dat het midden in de innerlijke zin het eerste of voornaamste en ook het binnenste betekent,
komt door de uitbeeldingen in het andere leven.
Wanneer iets goeds door geestelijke voorstellingen wordt uitgebeeld, vertoont zich het beste
in het midden en het afnemende goede vertoont zich geleidelijk verder van het midden af en
het verste weg aan de omtrek zijn de dingen die niet goed zijn; daarvandaan is het midden
zowel het eerste als voornaamste als het binnenste; zo worden ook de voorstellingen van de
gedachte uitgebeeld en ook de aandoeningen en alle veranderingen van staat; dus is het zo, dat
de goedheden of boosheden verschillen naar gelang hun ligging ten opzichte van het midden.
Dit ontleent zijn oorsprong aan de vorm van de geestelijke en hemelse dingen, die van dien
aard zijn.
2941. Dat de woorden ‘en Efron de Chittiet antwoordde Abraham’ hun staat van opneming
betekenen, blijkt uit de betekenis van antwoorden, wanneer toestemming wordt gegeven, en
wel de opneming; zoals het ook uit wat hierna volgt duidelijk blijkt: Efron wordt hier de
Chittiet genoemd, opdat hij de geestelijke Kerk als hoofd en vorst uitbeeldde.
2942. Dat de woorden ‘in de oren van de zonen Cheths’ de gehoorzaamheid betekenen, blijkt
uit de betekenis van het oor, namelijk de gehoorzaamheid, waarover in nr. 2542.
2943. Dat de woorden ‘voor al degenen die ter poorte van zijn stad ingingen, zeggende’
betekenen, ten aanzien van de leerstellige dingen, waardoor er geloof is, blijkt uit de betekenis
van de poort, te weten de ingang, dus dat wat binnenleidt, evenals de deur, waarover in de nrs.
2145, 2152, 2356, 2385 en uit de betekenis van de stad, namelijk het ware dat van het geloof
is, waarover de nrs. 402, 2268, 2450, 2451, 2712.
Steden waren in de Oude Kerk niet steden zoals later en heden ten dage, namelijk menigten en
verzamelingen van individuen, maar zij werden gevormd door het tezamen wonen van
afzonderlijke families; de familie van een stamvader vormde een stad, zoals de stad van
Nachor, tot wie de knecht van Abraham kwam, toen hij Rebecca aan Izaäk zou uithuwelijken,
(Genesis 24:10); het was de familie van Nachor die daar was.
En Schalem, de stad van Sichem, waarheen Jakob kwam, toen hij uit Paddan Aram ging,
(Genesis 33:18; 34:1-31); het was de familie van Hemor en Sichem die daar was, en zo was
het ook met de overige steden in die tijd gesteld.
En daar zij het van de Oudsten hadden, dat de natiën en families hemelse gezelschappen
uitbeeldden en dus de dingen die van de liefde en van de naastenliefde zijn, zie nrs. 685, 1159
werd, wanneer in de plaats van een familie een stad en in plaats van een natie een volk
genoemd werd, het ware aangeduid dat van het geloof is.
Vandaar ook betekent de stad Gods en de heilige stad in de echte zin het geloof in de Heer; en
daar de stad of de gemeente het geloof betekende, betekende de poort van de stad de
leerstellige dingen, omdat deze tot het geloof binnenleiden.
Dit werd ook in de uitbeeldende Joodse Kerk daarmee uitgebeeld, dat de rechters en
ouderlingen in de poort van de stad zaten en daar recht spraken, zoals duidelijk blijkt uit de
historische gedeelten van het Woord en eveneens bij Zacharia: ‘Dit zijn de woorden, die gij
doen zult: spreekt de waarheid, de man met zijn metgezel, oordeelt de waarheid en een
oordeel des vredes in uw poorten’, (Zacharia 8:16); en bij Amos:
‘Haat het boze en hebt lief het goede en bestelt het gericht in de poort’, (Amos 5:15).
Dat de poort ook de toegang tot het redelijk gemoed betekent en dat dit gemoed met een stad
wordt vergeleken, zie nr. 2851.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1137
2944. vers 11. Neen, mijn heer, hoor mij; het veld geef ik u en de spelonk, die daarin is, die
geeft ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode.
Neen, mijn heer, hoor mij, betekent die eerste staat, waarover eerder; het veld geef ik u en de
spelonk die daarin is, die geeft ik u, betekent de voorbereiding uit henzelf ten aanzien van de
dingen die van de Kerk en van het geloof zijn; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik
u die, betekent overeenkomstig het verstand van allen; begraaf uw dode, betekent, opdat zij
uit de nacht mochten opkomen en wederopgewekt worden.
2945. Dat de woorden ‘nee, mijn heer, hoor mij’ die eerste staat betekenen, waarover eerder
in de nrs. 2935, 2936, namelijk dat zij in het duistere van het geloof waren, blijkt uit de
ontkenning, dat zij niet naar Abraham wilden horen, dat hij het volle zilver zou geven, vers 9
– dit wil in de innerlijke zin zeggen, dat zij door de Heer verlost zouden worden – maar zij
wilden zichzelf voorbereiden ten aanzien van de dingen die van de Kerk en van het geloof
zijn, dat wil zeggen, zichzelf hervormen.
Deze woorden ‘neen, mijn heer, hoor mij’ sluiten hun staat in, namelijk de staat van hun
gedachte over de verlossing en de hervorming, want direct hierop volgt een voorstel.
2946. Dat de woorden ‘het veld geef ik u, en de spelonk, die daarin is, die geef ik u’, de
voorbereiding uit henzelf betekenen ten aanzien van de dingen die van de Kerk en van het
geloof zijn, blijkt uit de betekenis van het veld, namelijk de Kerk, zie de nrs. 368, 2936; uit de
betekenis van de spelonk die daarin is, en wel in dat veld, te weten het duistere van het geloof,
waarover eerder in nr. 2935; en uit de betekenis van het veld geven en de spelonk geven, of
wat hetzelfde is, niet het zilver van Abraham ontvangen, namelijk niet door de Heer verlost
willen worden, maar vanuit zichzelf, dus zichzelf willen voorbereiden ten aanzien van die
dingen.
Van dien aard is de eerste staat van al diegenen die hervormd en geestelijk worden, namelijk
dat zij niet geloven, dat zij door de Heer hervormd worden, maar door henzelf, dat wil
zeggen, dat alles van de wil tot het goede en van de gedachte van het ware van henzelf komt.
In die staat worden zij ook door de Heer gelaten, want anders kunnen zij niet hervormd
worden.
Want wanneer hun, voordat zij zijn wederverwekt, gezegd werd, dat zij niet iets goeds uit
zichzelf kunnen doen, noch iets waars uit zichzelf denken, dan zouden zij òf in de dwaling
vervallen dat zij moesten wachten op een invloeiing in de wil en op een invloeiing in de
gedachte, en dat zij, wanneer dit niet zou plaatsvinden, zich in niets zouden inspannen, òf in
deze dwaling, dat wanneer het goede en ware ergens anders vandaan kwam dan uit henzelf,
hun niets tot gerechtigheid zou worden aangerekend; òf in deze dwaling, dat zij op deze wijze
als het ware machines zouden zijn, niet hun eigen meesters of zonder eigen beschikking; òf in
nog andere dwalingen.
Daarom wordt het aan hen ook gegeven te denken, dat het goede en ware van henzelf komt.
Maar nadat zij wederverwekt zijn, wordt hun geleidelijk de kennis ingegeven, dat het met
deze zaak anders is gesteld, namelijk dat al het goede en ware enig en alleen van de Heer
komt; en verder, wanneer zij meer volmaakt worden, dat al wat niet van de Heer komt, boos
en vals is.
Aan de wederverwekten wordt het, zo al niet in het leven van het lichaam, dan toch in het
andere leven, gegeven dit niet alleen te weten, maar ook gewaar te worden, want alle engelen
zijn in de innerlijke gewaarwording, dat het zo is; men zie wat hierover eerder gezegd is,
namelijk dat al het goede en ware van de Heer komt, nrs. 1614, 2016; dat alle inzicht en
wijsheid van de Heer is, nrs. 109, 112, 121, 124; dat de mens uit zichzelf niets goeds kan doen
en niets waars kan denken, nrs. 874, 875, 876; dat niettemin eenieder als het ware vanuit zijn
eigen ik het goede moet doen en ook niet zijn handen nutteloos moet laten hangen, nr. 172;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1138
dat de mens, wanneer hij zichzelf inspant om het boze te weerstaan en het goede te doen, als
uit zichzelf, van de Heer het hemelse eigene ontvangt.
2947. Dat de woorden ‘voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die’ betekenen,
overeenkomstig het verstand van allen, blijkt uit de betekenis van de ogen, namelijk het
verstand, waarover in nr. 2701; en uit de betekenis van de zonen des volks, namelijk allen.
De zonen des volks zijn degenen die voor het eerst in de waarheden zijn ingewijd, want het
volk zijn zij die in de waarheden zijn, zie de nrs. 1259, 1260; daarom wordt er niet gezegd
‘voor de ogen mijns volks’ maar ‘voor de ogen van de zonen mijns volks’.
2948. Dat de woorden ‘begraaf uw dode’ betekenen, opdat zij uit de nacht mochten opkomen
en wederopgewekt worden, blijkt uit de betekenis van begraven worden, namelijk
wederopstaan, of wat hetzelfde is, wederopgewekt worden; en uit de betekenis van de dode,
namelijk de nacht ten aanzien van de goedheden en waarheden van het geloof, waarover
eerder in de nrs. 2917, 2923, 2925, 2931, waar dezelfde woorden staan.
2949. vers 12,13. En Abraham boog zich neder voor het volk des lands.
En hij sprak tot Efron, in de oren van het volk des lands, zeggende: Nochtans als gij, zo het u
belieft, mij wilt horen: ik zal het zilver des velds geven, neem het van mij aan en ik zal mijn
dode aldaar begraven.
‘Abraham boog zich neder voor het volk des lands’ de vreugde van de Heer betekenen
vanwege de bereidwilligheid van degenen die uit de nieuwe geestelijke Kerk waren, blijkt uit
de betekenis van zich neerbuigen, namelijk hier ‘zich verheugen’, zoals ook eerder in nr.
2927; uit de uitbeelding van Abraham, namelijk de Heer, waarover vaak eerder; en uit de
betekenis van het volk des lands, namelijk diegenen die van de geestelijke Kerk zijn,
waarover in nr. 2928, waar dezelfde woorden staan.
Maar daar wordt gezegd ‘hij boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen Cheths’,
vers 7.
De reden, waarom daar ook de zonen Cheths genoemd worden, is deze, dat daar diegenen van
de Kerk worden aangeduid, die voor het eerst worden ingewijd, zoals ook door de zonen des
volks, nr. 2947, maar hier diegenen die bezig zijn voort te gaan, waarom eenvoudig ‘volk des
lands’ gezegd wordt, zonder de toevoeging van ‘zonen Cheths’; en eerder werd de vreugde
vanwege de bereidwillige opneming aangeduid, hier vanwege de welwillendheid.
De opneming komt eerst want die is van het verstand; de welwillendheid volgt daarop, want
die behoort tot de wil, zie nr. 2954.
2951. Dat de woorden ‘en hij sprak tot Efron’ de invloeiing betekenen bij hen die ontvangen
kunnen, blijkt uit de betekenis van spreken, namelijk denken, zie de nrs. 2271, 2287 en verder
ook willen, nr. 2626, dus invloeien, want de invloeiing vindt daardoor plaats; en uit de
uitbeelding van Efron, namelijk diegenen, bij wie het ware en goede van het geloof ontvangen
kon worden, zie nr. 2933.
2952. Dat de woorden ‘in de oren van het volk des lands’ betekenen: tot aan de
gehoorzaamheid ten aanzien van de waarheden van de Kerk, blijkt uit de betekenis van het
oor, namelijk de gehoorzaamheid, waarover de nrs. 2542, 2942; en uit de betekenis van het
volk des lands, namelijk diegenen die van de geestelijke Kerk zijn, en verder ook de
waarheden van die Kerk, waarover de nrs. 1259, 1260, 2928.
2953. Dat de woorden ‘Nochtans als gij, zo het u belieft, mij wilt horen’ een innerlijke
invloeiing betekenen, kan uit de loop van het gesprek blijken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1139
Dat het spreken van Abraham tot Efron de invloeiing betekende, is kort tevoren in nr. 2951
gezegd; hier wordt het gesprek voortgezet en de aandacht opgewekt door te zeggen ‘nochtans
als gij, zo het u belieft, mij wilt horen’; een innerlijke invloeiing wordt hier dus aangeduid.
De innerlijke zin is van dien aard dat de uitdrukkingen en woorden bijna niets zijn, maar de
uit het verband voortvloeiende zin biedt een voorstelling en wel een geestelijke voor de
engelen, voor welke voorstelling de uiterlijke of letterlijke zin dient tot voorwerp waarover de
voorstelling gaat, want het zijn de voorstellingen van de gedachten van de mens, die de
voorwerpen van de geestelijke gedachten bij de engelen zijn en wel voornamelijk die
voorstellingen van de gedachte bij de mens die uit het Woord zijn, om deze reden, omdat alle
dingen daarin uitbeelden en de woorden, zowel in het algemeen als in het bijzonder,
aanduiden; en het wordt terstond waargenomen dat zij uit het Woord zijn, want de geestelijke
en hemelse dingen daarin volgen elkaar op in hun orde en op de meest regelmatige wijze en
daarin is het heilige gelegen, volgens de binnenste zin, die alleen over de Heer handelt en over
Zijn rijk.
2954. Dat de woorden ‘ik zal het zilver des velds geven, neem het van mij aan’ de verlossing
betekenen ten aanzien van de waarheden van de Kerk, die van de Heer komen, blijkt uit de
betekenis van zilver geven, namelijk verlossen door het ware, waarover eerder in nr. 2937,
want het zilver is het ware, nr. 1551; uit de betekenis van het veld, namelijk de Kerk en
eveneens de leer van het ware, waarover de nrs. 368, 2936; en uit de betekenis van ‘van mij
aannemen’, namelijk het wederkerige bij hen die van de Kerk zijn; het wederkerige is het
geloof dat de verlossing van de Heer alleen is.
Wat de verlossing betreft, deze is hetzelfde als de hervorming en de wederverwekking en
vandaar de bevrijding van de hel en de zaligmaking.
De verlossing of hervorming en zaligmaking van de mensen van de geestelijke Kerk gebeurt
door het ware, maar die van de mensen van de hemelse Kerk door het goede.
De redenen hiervan zijn eerder herhaaldelijk aangegeven, namelijk dat de geestelijken niets
van de wil tot het goede hebben, maar dat zij daarvoor in de plaats begiftigd zijn met het
vermogen om te verstaan wat het goede is; het is het verstand van het goede, dat voornamelijk
het ware wordt genoemd en wel het ware van het geloof; maar dit te willen en vandaar dit te
doen is het, wat het goede wordt genoemd.
De geestelijken worden dus door het verstand van het goede of wat hetzelfde is, door het
ware, in de wil tot het goede binnengeleid, of wat hetzelfde is, in het goede; maar niet in iets
van de wil tot het goede uit zichzelf, want alle wil tot het goede is bij hen verloren gegaan,
nrs. 895, 927, 2124, maar in een nieuwe wil, die zij van de Heer ontvangen, nrs. 863, 875,
1023, 1043, 1044; en wanneer zij deze wil ontvangen hebben, worden zij in het bijzonder
verlosten genoemd.
2955. Dat de woorden ‘ik zal mijn dode begraven’ betekenen, dat zij uit de nacht zouden
opkomen en levend gemaakt worden, blijkt uit de betekenis van begraven worden en van de
dode, waarover eerder in de nrs. 2917, 2923, 2925, 2931, 2948; hier worden zij levend
gemaakt genoemd, omdat zij bezig zijn voor te gaan in het ontvangen van het geloof; want uit
het geloof, namelijk uit het goede daarvan, ontvangen zij het leven; er is geen leven ergens
anders vandaan.
Dat de woorden ‘ik zal mijn dode begraven’ het opkomen uit de geestelijke nacht en de
levendmaking betekenen, komt ook daarvandaan, dat wanneer een eerdere Kerk gestorven is,
in haar plaats door de Heer een nieuwe wordt opgewekt; dus wordt in de plaats van de dood
leven gegeven en in de plaats van de nacht wordt het morgen; en het is ook daarvandaan, dat
bij eenieder, die hervormd en geestelijk wordt, zijn dode als het ware begraven wordt en het
nieuwe, dat levend is, wederopstaat, dus verrijst, in de plaats van de nacht bij hem of in de
plaats van de duisternis en de koude, de morgen met zijn licht en zijn warmte.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1140
Vandaar is het dat er bij de engelen die in het leven van de Heer zijn, in plaats van de
voorstelling bij de mens ten aanzien van de begrafenis van een dode, de voorstelling is van de
wederopstanding en van een nieuw leven.
En zo is het ook ingesteld, want er is altijd de een of andere Kerk op aarde en wanneer de
oude de geest geeft en het nacht wordt, verrijst ergens anders een nieuwe Kerk en wordt het
morgen.
2956. vers 14,15. En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem: Mijn heer, hoor mij, een
land van vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u; begraaf uw dode.
Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem, betekent de staat van opneming; mijn heer,
hoor mij, betekent de eerste staat van opneming; een land van vierhonderd sikkels zilvers,
betekent de prijs van de verlossing door het ware; wat is dat tussen mij en tussen u, betekent,
dat hij toestemde, maar het niettemin uit hemzelf wilde laten zijn; en begraaf uw dode,
betekent, hier als eerder, het opkomen uit de nacht en zodoende vandaar de wederopwekking.
2957. Dat de woorden ‘Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem’ de staat van opneming
betekenen, blijkt uit de betekenis van antwoorden, wanneer toestemming wordt gegeven,
namelijk opnemen, waarover eerder nr. 2941.
Dat het de staat van opneming is, die hier wordt aangeduid door antwoorden en zeggen, blijkt
duidelijk uit hetgeen volgt.
2958. Dat de woorden ‘mijn heer, hoor mij’ de eerste staat van opneming betekenen, blijkt
eveneens uit wat volgt en ook uit wat eerder is gezegd in nr. 2945, waar dezelfde woorden
staan, maar daar is het een ontkenning, hier echter een bevestiging, zij het nog twijfelend,
want in hetgeen direct erna volgt, wordt gezegd ‘wat is dat tussen mij en tussen u’, waarmee
wordt aangeduid dat hij toestemde, maar het toch uit hemzelf wilde laten zijn.
Bovendien zijn de woorden ‘mijn heer, hoor mij’ slechts een wijze van spreken om in de
ander de overdenking aan te sporen, maar toch bevat het de staat van een voorstel te doen.
2959. Dat de woorden ‘een land van vierhonderd sikkelen zilvers’ de prijs van de verlossing
door het ware betekenen, blijkt uit de betekenis van vierhonderd sikkels, waarover hierna; en
uit de betekenis van het zilver, namelijk het ware, waarover in de nrs. 1551, 2048, 2937.
Dat vierhonderd sikkels de prijs van de verlossing betekenen, komt omdat vierhonderd de
verwoesting betekent en de sikkel de prijs; wat de verwoesting is, zie nrs. 2455 aan het einde,
2682, 2694, 2699, 2701, 2704; namelijk dat zij tweevoudig is: enerzijds wanneer de Kerk
geheel en al te gronde gaat, dat wil zeggen, wanneer er geen naastenliefde of geloof meer is,
dan wordt zij verwoest of woest genoemd; anderzijds, wanneer zij die van de Kerk zijn, in de
staat van de onwetendheid en ook van de verzoeking worden gebracht, opdat de boosheden en
valsheden bij hen gescheiden en als het ware verstrooid kunnen worden.
Degenen die uit deze verwoesting komen, zijn het, die in het bijzonder ‘verlosten’ worden
genoemd, want dan worden zij onderricht in de goedheden en waarheden van het geloof en
door de Heer hervormd en wederverwekt; men zie met betrekking tot hen de aangehaalde
plaatsen.
Daar nu vierhonderd met betrekking tot de tijd, zoals ‘vierhonderd jaren’ de duur en de staat
van de verwoesting betekent, betekent dus vierhonderd, met betrekking tot sikkels, de prijs
van de verlossing, en wanneer tevens van zilver wordt melding gemaakt, betekent het de prijs
van de verlossing door het ware.
Dat vierhonderd jaren de duur en de staat van de verwoesting betekenen, kan ook blijken uit
wat tot Abraham is gezegd: ‘Jehovah zei tot Abraham: Wetende zult gij weten, dat uw zaad
vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is en zij zullen hen dienen en zij zullen hen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1141
verdrukken, vierhonderd jaren’, (Genesis 15:13) waar het schijnt alsof onder de vierhonderd
jaren de duur van het verblijf van de zonen Israëls in Egypte verstaan wordt; maar dat het niet
de duur van hun verblijf in Egypte is die wordt aangeduid, maar iets anders dat voor niemand
duidelijk uitkomt, dan alleen door de innerlijke zin, kan hieruit blijken, dat de duur van het
verblijf van de zonen Israëls in Egypte slechts de helft van die tijd was, zoals onmiskenbaar
kan vaststaan uit de geboorten van Jakob tot Mozes, want uit Jakob was Levi, uit Levi
Kehath, uit Kehath Amram en uit Amram Aharon en Mozes, (Exodus 6:16-20).
Levi en zijn zoon Kehath kwamen met Jakob in Egypte, (Genesis 46:11).
Mozes was uit het tweede geslacht daarvan en Mozes was 80 jaren, toen hij tot Farao sprak,
(Exodus 7:7).
Hieruit kan blijken, dat vanaf de intocht in Egypte van Jakob tot de uittocht van zijn zonen
omstreeks 215 jaren waren.
Dat onder vierhonderd in het Woord iets anders verstaan wordt, dan wat met het getal zelf in
de historische zin wordt bedoeld, kan nog duidelijker blijken, dat gezegd wordt: ‘De woning
van de zonen Israëls, die zij in Egypte gewoond hebben, waren dertig jaren en vierhonderd
jaren; en het geschiedde, ten einde van de dertig jaren en de vierhonderd jaren en het is even
op dezelfde dag geschied, dat al de heiren van Jehovah uit het land van Egypte uitgingen’,
(Exodus 12:40,41) terwijl toch de duur van het verblijf van de zonen Israëls, daar slechts de
helft van die jaren was; maar dat het 430 jaren waren vanaf Abrahams intocht in Egypte en
daarom werd het zo gezegd ter wille van de innerlijke zin, die in deze woorden verborgen ligt.
In de innerlijke zin wordt door de vreemdelingschap van de zonen Jakobs in Egypte de
verwoesting van de Kerk uitgebeeld en aangeduid, welke staat en duur wordt beschreven door
het getal dertig en vierhonderd jaren; door dertig de staat van de verwoesting van de zonen
Jakobs, namelijk dat het geen verwoesting was, want zij waren van dien aard, dat zij niet door
enige staat van verwoesting hervormd konden worden – over de betekenis van het getal dertig
zie nr. 2276 – en door vierhonderd jaren de algemene staat van hen die van de Kerk waren.
Daarom zijn zij, die uit deze verwoesting uitgaan, diegenen die de verlosten worden genoemd,
dit blijkt ook duidelijk uit de woorden tot Mozes: ‘Derhalve zeg tot de zonen Israëls: Ik ben
Jehovah en Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten van Egypte en Ik zal u bevrijden van
hun dienstbaarheid en Ik zal u verlossen door een uitgestrekte arm en door grote gerichten’,
(Exodus 6:5); en elders: ‘Jehovah heeft u met een sterke hand uitgevoerd en heeft u verlost uit
het huis der knechten, uit de hand van Farao, koning van Egypte’, (Deuteronomium 7:8;
13:5).
En elders: ‘Gij zult gedenken dat gij een dienstknecht in het land van Egypte geweest zijt,
maar Jehovah, uw God, heeft u verlost’, (Deuteronomium 15:5; 24:18).
Bij Samuël: ‘Uw volk, dat Gij U uit Egypte verlost hebt’, (2 Samuël 7:23).
Omdat degenen die uit de staat van de verwoesting opkomen, verlosten worden genoemd,
wordt door vierhonderd sikkels de prijs van de verlossing aangeduid.
Dat de sikkel de prijs of de schatting betekent, blijkt uit deze plaatsen in het Woord, bij
Mozes: ‘Al uw schatting zal naar de sikkel der heiligheid zijn’, (Leviticus 27:25); en elders:
‘Als een ziel door overtreding overtreden en door afdwaling gezondigd zal hebben, zal hij zijn
schuldoffer tot Jehovah brengen, een volkomen ram uit de kudde, naar uw schatting, in zilver
van sikkelen, naar de sikkel der heiligheid’, (Leviticus 5:15).
Hieruit blijkt duidelijk dat door de sikkel de prijs of de schatting wordt aangeduid; er wordt
gezegd ‘de sikkel der heiligheid’ omdat de prijs of de schatting het ware en goede betreft, dat
van de Heer komt; en het ware en goede van de Heer is het heilige zelf in de Kerk; vandaar
wordt er gezegd ‘sikkel der heiligheid’, ook herhaaldelijk elders, zoals in, (Exodus 30:24;
Leviticus 27:3; Numeri 3:47,50; 7:13,19,25,31,37,43,49,55,61,67,73; 18:16).
Dat de sikkel de prijs van het heilige is, blijkt duidelijk bij Ezechiël, waar gehandeld wordt
over het Heilige Land en over de Heilige Stad; daar wordt over de sikkel gezegd:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1142
‘De sikkel zal daar zijn twintig gera; twintig sikkelen, vijf en twintig sikkelen, vijftien sikkelen,
zal ulieden een maneh [pond] zijn’, (Ezechiël 45:12); eenieder kan zien, dat hier door sikkel
en door pond en door de getallen heilige dingen worden aangeduid, dat wil zeggen, het goede
en ware, want het Heilige Land en de Heilige Stad daar of het Nieuwe Jeruzalem, waarover
nog gehandeld wordt, is niets anders dan het Rijk van de Heer, waar noch sikkel, noch gera,
noch pond, noch de berekening daarmee, maar het getal zelf, krachtens de betekenis in de
innerlijke zin, de schatting of de prijs van het goede en ware bepaalt.
Bij Mozes: ‘Dat de man de verzoening van zijn ziel geve, opdat er geen plaag zij, de helft
eens sikkels, naar de sikkel der heiligheid; de sikkel twintig gera, en dat de helft eens sikkels
een theruma [hefoffer] voor Jehovah zij’, (Exodus 30:12,13); hier zijn de tien gera, die de
helft van een sikkel uitmaken, de overblijfselen, die van de Heer zijn.
De overblijfselen zijn goedheden en waarheden die bij de mens zijn opgeborgen, en dat deze
door tien worden aangeduid, zie de nrs. 576, 1738, 1906, 2284; dat de overblijfselen
goedheden en waarheden zijn, door de Heer bij de mens weggeborgen, zie de nrs. 1906, 2284.
Daarom worden zij dan ook theruma of hefoffer voor Jehovah genoemd en wordt er gezegd,
dat daardoor verzoening van de ziel zal zijn.
De reden waarom zo vaak gezegd wordt, dat de sikkel twintig gera was – zoals in de
aangehaalde plaatsen en ook in, (Leviticus 27:25; Numeri 3:47; 18:16) en elders – is deze, dat
de sikkel die twintig gera is, de schatting van het goede van de overblijfselen betekent; dat
twintig het goede van de overblijfselen is, zie nr. 2280.
Daarom was de sikkel ook een gewicht, waarnaar de prijs zowel van het goud als van het
zilver werd bepaald, (Genesis 24:22; Exodus 38:24; Ezechiël 4:10; 45:12); de prijs van het
goud, omdat goud het goede betekent, zie de nrs. 113, 1551, 1552 en van zilver, omdat zilver
het ware betekent, nrs. 1551, 2048).
Hieruit blijkt nu duidelijk dat door een land van vierhonderd sikkelen zilvers wordt aangeduid
de prijs van de verlossing door het ware; het wordt land genoemd, omdat gehandeld wordt
over de geestelijke Kerk, die van de Heer door het ware hervormd en wederverwekt wordt,
nr.2954.
Dat door het land de Kerk wordt aangeduid, zie de nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1733, 1850,
2117, 2118 aan het einde.
2960. Dat de woorden ‘wat is dat tussen mij en tussen u’ betekenen dat hij toestemde, maar
het niettemin uit hemzelf wilde laten zijn, namelijk het voorbereid of hervormd worden; dit
kan blijken uit de op de innerlijke zin toegepaste zin van de letter; in deze innerlijke zin wordt
over de hervorming gehandeld.
Eerder werd door Efron gezegd: ‘Het veld geef ik u en de spelonk, die daarin is, die geef ik u’,
(Genesis 23:11) waarmee werd aangeduid dat zij zichzelf wilden voorbereiden ten aanzien
van de dingen die van de Kerk en van het geloof zijn, dat wil zeggen, zich hervormen.
Dat de eerste staat van degenen die hervormd worden, van dien aard is, zie nr. 2946.
Maar wanneer zij verder voortgaan in de erkentenissen van het ware of van het geloof, dan is
hun tweede staat deze, dat zij weliswaar toestemmen, maar het toch uit zichzelf willen laten
zijn; over deze staat wordt in dit vers gehandeld; maar de derde staat wordt hierna beschreven,
waarin zij geloven door de Heer hervormd te worden.
De reden, waarom zij in het begin van dien aard zijn, werd eerder in nr. 2946 aangegeven.
Dat zij echter, wanneer zij voortgaan in de erkentenissen van het ware of van het geloof,
weliswaar erkennen door de Heer hervormd te worden, maar het toch uit henzelf willen laten
zijn, komt omdat de wolk van de onwetendheid geleidelijk verstrooid wordt en omdat de
bevestigingen van het ware in de loop van de tijd versterkt worden en omdat het goede
vervolmaakt wordt door het veelvuldig opnemen van de erkentenissen van het ware.
Het is het goede zelf waarin het ware is ingeplant, dat maakt dat zij niet alleen erkennen, maar
ook geloven dat de hervorming van de Heer komt.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1143
Dit is de derde staat waarop de vierde volgt, namelijk die, waarin zij innerlijk gewaarworden,
dat het van de Heer is.
Maar het zijn er weinigen die tot deze staat komen in het leven van het lichaam, want het is
een engelenstaat; maar zij die wederverwekt zijn, komen in die staat in het andere leven.
Hieruit blijkt duidelijk, dat hier in de innerlijke zin de mens van de geestelijke Kerk wordt
beschreven en van welke aard zijn staat is, wanneer hij nog onrijp is en van welke aard,
wanneer hij begint te rijpen en tenslotte wanneer hij gerijpt is.
2961. Dat de woorden ‘en begraaf uw dode’ betekenen: het opkomen uit de nacht en dus de
wederopwekking, blijkt uit de betekenis van de dode, namelijk de nacht ten aanzien van de
waarheden van het geloof; en van begraven worden, namelijk wederopgewekt worden,
waarover herhaalde malen eerder, zie de nrs. 2917, 2923, 2925, 2931, 2948, 2955.
De reden waarom deze woorden zo vaak in dit hoofdstuk worden gezegd, is deze, dat er
gehandeld wordt over het opkomen uit de nacht ten aanzien van de waarheden van het geloof
en over de wederopwekking, dat wil zeggen, over de hervorming en wederverwekking van de
geestelijke Kerk,
2962. vers 16. En Abraham hoorde naar Efron; en Abraham woog Efron het zilver, waarvan
hij gesproken had in de oren van de zonen Cheths, vierhonderd sikkelen zilvers, onder de
koopman gangbaar.
Abraham hoorde naar Efron, betekent de bevestiging tot gehoorzamen; en Abraham woog
Efron het zilver, betekent de verlossing; waarvan hij gesproken had in de oren van de zonen
Cheths, betekent overeenkomstig het vermogen van hen die van de nieuwe Kerk zijn;
vierhonderd sikkelen zilvers, betekent de prijs van de verlossing; onder de koopman
gangbaar, betekent naar verhouding van hun staat.
2963. Dat de woorden ‘Abraham hoorde naar Efron’ de bevestiging tot gehoorzamen
betekenen, namelijk door hen bij wie het goede en ware van het geloof ontvangen kon
worden, blijkt uit de betekenis van horen, namelijk gehoorzamen, waarover nr. 2542; en uit de
uitbeelding van Efron, te weten diegenen, bij wie het goede en ware van het geloof ontvangen
kon worden, waarover eerder in nr. 2933; dat de bevestiging bij hen en door hen is, blijkt
duidelijk uit de woorden; want er wordt gezegd, dat Abraham naar hem hoorde.
2964. Dat de woorden ‘en Abraham woog Efron het zilver’ de verlossing betekenen, blijkt uit
de betekenis van zilver wegen, namelijk kopen en in de geestelijke zin verlossen.
Het zilver is hier hetzelfde als de vierhonderd sikkels en dat deze de prijs van de verlossing
betekenen, werd eerder in nr. 2959 aangetoond.
2965. Dat de woorden ‘waarvan hij gesproken had in de oren van de zonen Cheths’
betekenen, overeenkomstig het vermogen van hen, die van de nieuwe Kerk zijn, blijkt uit de
betekenis van ‘spreken in de oren’ en van de zonen Cheths.
In de innerlijke zin betekent spreken zowel innerlijk gewaarworden als willen; dat het
innerlijk gewaarworden betekent, zie nr. 2619 en dat het willen betekent, zie nr. 2626.
Oren echter betekenen de gehoorzaamheid, nr. 2542.
Vandaar komt het dat spreken in de oren wil zeggen: overeenkomstig het vermogen, want het
vermogen hangt af van de opneming, dus van de gehoorzaamheid, overeenkomstig hetgeen
iemand innerlijk gewaarwordt en wil.
Verder blijkt het uit de betekenis van de zonen Cheths, namelijk diegenen die van de nieuwe
geestelijke Kerk zijn, waarover eerder in nr. 2913.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1144
Dat de mens van de Kerk hervormd wordt, dat wil zeggen, dat hem het ware dat van het
geloof is, wordt ingeplant en dat dit aan het goede, dat van de naastenliefde is, verbonden
wordt, zal verderop in dit vers, zie nr. 2967 gezegd worden.
2966. Dat de woorden ‘vierhonderd sikkelen zilvers’ de prijs van de verlossing betekenen,
werd eerder in nr. 2959 aangetoond; maar wat de prijs van de verlossing is, zal nu worden
gezegd.
De verlossing is alleen van de Heer, dus ook de prijs van de verlossing; en dit staat ook in
verband met de opneming bij de mens, bij wie de prijs van de verlossing zo groot is als hij
opneemt.
De prijs van de verlossing is de verdienste en de gerechtigheid van de Heer door de zwaarste
verzoekingen, waardoor Hij het Menselijk met het Goddelijk Wezen en het Goddelijk met het
Menselijk Wezen verenigde en dit uit eigen macht; en door deze vereniging redde Hij het
menselijk geslacht en met name hen die van de geestelijke Kerk zijn.
Dat de Heer Gerechtigheid werd door de zwaarste verzoekingen, zie in de nrs. 1813, 2025-
2027; dat Hij het Menselijk met het Goddelijk Wezen en het Goddelijk met het Menselijk
Wezen verenigde, de nrs. 1725, 1729, 1733, 1737, 1813, 2083; dat Hij dit deed uit eigen
macht, nrs. 1616, 1921, 2025, 2026, 2083, 2500, 2523, 2632; en dat Hij door deze vereniging
het menselijk geslachte redde en bovenal hen die van de geestelijke Kerk zijn, nrs. 2661,
2716.
Dit zijn de dingen, die worden aangeduid door de prijs van de verlossing.
Dat deze prijs ook in verband staat met de opneming bij de mens, bij wie de prijs zo groot is
als hij opneemt, kan hieruit blijken, dat het het Goddelijke van de Heer is, dat bij de mens de
Kerk uitmaakt, want niets wordt Kerk genoemd, dan hetgeen het eigene van de Heer is; het is
het goede dat van de liefde en van de naastenliefde is en het is het ware dat van het geloof is,
die datgene maken wat Kerk genoemd wordt.
Dat al het goede van de Heer komt en dat al het ware van de Heer komt, is bekend; het goede
en het ware, dat van de mens komt, is het goede en het ware niet.
Hieruit blijkt duidelijk, dat de prijs van de verlossing bij de mens zo groot is als hij opneemt.
Omdat bij de Joden de verlossing van de Heer zo gering werd geacht, dat het nauwelijks iets
was, wordt er gezegd bij Zacharia: ‘Ik had tot henlieden gezegd: Indien het goed is in uw
ogen, geeft Mijn loon en zo niet, laat het na.
En zij hebben Mijn loon gewogen, dertig zilverlingen.
En Jehovah zei tot mij: Werp ze heen voor de pottenbakker, een heerlijke prijs, die Ik waard
geacht ben geweest bij hen’. (Zacharia 11:12,13); en bij Mattheüs: ‘Zij hebben de dertig
zilverlingen genomen, de prijs des gewaardeerden, die zij van de zonen Israëls hadden
gekocht en hebben dezelve gegeven voor het veld des pottenbakkers, volgens hetgeen mij de
Heer bevolen heeft’, (Mattheüs 27:9,10).
Dat dertig wil zeggen, zo weinig dat het nauwelijks iets is, zie nr. 2276.
Dit duidt dus aan, dat de Joden niet enige waarde hechtten aan de verdienste en de verlossing
van de Heer.
Bij hen, die echter geloven, dat al het goede en al het ware van de Heer komt, wordt de prijs
van de verlossing aangeduid door veertig en in een hogere graad door vierhonderd.
2967. Dat de woorden ‘onder de koopman gangbaar’ betekenen, naar verhouding van hun
staat, kan blijken uit de betekenis van koopman en vandaar ‘onder de koopman gangbaar’.
In het Woord betekent een koopman degenen die erkentenissen van het goede en ware hebben
en de koopwaar die erkentenissen zelf..
Vandaar betekent ‘het zilver, onder de koopman gangbaar’ het ware voor zoveel het
opgenomen kan worden, of wat hetzelfde is, naar verhouding van de staat en het vermogen
van eenieder.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1145
Dat deze toevoeging iets verborgens inhoudt, kan eenieder zien.
Over de betekenis van de koopman en van de koopwaar hierna; wat echter de zaak zelf
betreft, daarmee is het als volgt gesteld: allen die hervormd en wederverwekt worden, worden
door de Heer met naastenliefde en geloof begiftigd, maar eenieder overeenkomstig zijn
vermogen en zijn staat; want er zijn boosheden en valsheden, waarmee de mens zich van
kinds af aan heeft vervuld, die beletten dat de ene mens dezelfde soort gave kan ontvangen als
een ander mens.
Deze boosheden en valsheden moeten eerst verwoest worden, voordat de mens kan worden
wederverwekt; voor zoveel er na de verwoesting van hemels en geestelijk leven over is, kan
dit met het ware verlicht en met het goede verrijkt worden.
Het zijn de overblijfselen die de goedheden en waarheden zijn en die door de Heer bij de
mens zijn weggeborgen, die dan het leven ontvangen.
De goedheden en waarheden worden verworven vanaf de vroegste kindsheid tot de tijd van de
hervorming toe, bij de een meer, bij de ander minder.
Deze worden in zijn innerlijke mens bewaard en kunnen ook niet naar buiten worden gebracht
vooraleer zijn uiterlijke mens tot overeenstemming is gebracht, wat voornamelijk door
verzoekingen plaatsvindt en door verschillende soorten van verwoesting; want voordat de
lichamelijke dingen rusten, die daaraan tegenovergesteld zijn, zoals de dingen die van de
eigen- en wereldliefde zijn, kunnen de hemelse en geestelijke dingen, die tot de aandoening
van het goede en ware behoren, niet invloeien; dit is de oorzaak waarom eenieder hervormd
wordt naar verhouding van zijn staat en vermogen; dit leert de Heer ook in de gelijkenis van
‘de mens die buitenlands reizende, zijn eigen dienstknechten riep en hun zijn goederen
overgaf. En de een gaf hij vijf talenten, de ander twee en de derde een, eenieder naar zijn
eigen vermogen. Die nu de vijf talenten ontvangen had, handelde daarmee en won nog vijf
talenten.Eveneens die de twee ontvangen had, die won er ook nog twee bij’, (Mattheüs 25:14-
17 e.v.).
Verder ook over ‘de tien dienstknechten aan wie hij tien ponden gaf, opdat zij daarmee
zouden handelen’, (Lukas 19:12,13 e.v.).
Dat de koopman degenen betekent die erkentenissen van het goede en ware en de koopwaar
deze erkentenissen zelf, blijkt uit de aangehaalde plaatsen bij Mattheüs en Lukas; verder ook
uit de volgende plaats bij Ezechiël:
‘Zeg tot Tyrus, die daar woont aan de ingangen der zee, de handelaarster van de volken tot
vele eilanden: Tharschisch was uw koopvrouw vanwege de menigte van velerlei goed; in
zilver, in ijzer, in tin en lood voorzagen zij uw markten.
Javan, Tubal en Mesech, dezen waren uw kooplieden, in de ziel des mensen en koperen vaten
gaven zij tot uw handel.
De zonen van Dedan waren uw kooplieden; vele eilanden waren de koophandel van uw hand.
Syrië was uw koopvrouw in de menigte van uw werken.
Jehudah en het land Israëls, die waren uw kooplieden, in tarwe, Minnith en pannag en honing
en olie en balsem, voorzagen zij uw handel.
Damaskus was uw koopvrouw in de veelheid van uw werken, vanwege de veelheid van allerlei
goed, in wijn van Hesbon en wol van Sachar.
Ook Dan en Javan, de omreizer, leverden op uw markten.
Dedan was uw koopvrouw in gewaden der vrijheid tot de wagen.
De Arabier en alle vorsten van Kedar, zij waren de kooplieden van uw hand, in lammeren, in
rammen en bokken, hierin waren zij uw kooplieden.
De handelaren van Scheba en Raëmah waren uw handelaren in het voornaamste van elke
specerij.
Haran en Kanneh en Eden, de handelaren van Scheba; Aschur; Kilmad, uw handelaarster.
Die waren uw handelaren in volkomenheden’, (Ezechiël 27:3,12,13,15-23).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1146
Dit is gezegd van Tyrus en dat door Tyrus de erkentenissen van het goede en ware worden
aangeduid, zie nr. 1201 en het blijkt duidelijk uit elke bijzonderheid.
De koophandel en goederen en ook de koopwaren die hier worden vermeld, zijn ook niet
anders; daarom wordt Tyrus genoemd die daar woont aan de ingangen van de zee; dat de
wateren de erkentenissen zijn en deze de verzameling daarvan, zie men in nr. 28; en zij wordt
genoemd ‘de handelaarster van de volken in vele eilanden’ dat wil zeggen, tot aan degenen
toe, die verder verwijderd in de eredienst zijn; dat de eilanden verder verwijderde erediensten
zijn, zie men in nr. 1158; wat Tharschisch is in nr. 1156.
Het zilver, ijzer, tin en lood die daaruit voorkomen, zijn de waarheden in volgorde ervan, tot
de laatste toe, die zinnelijke zijn; wat zilver is, zie nrs. 1551, 2048; wat ijzer, in nrs. 425, 425;
wat Javan, Thubal en Mesech, in nrs. 1151-1153, 1155.
De ziel van de mens en de koperen vaten daarvan, zijn de dingen die tot het natuurlijke leven
behoren; dat de ziel alle leven is, dat van de Heer komt, zie de nrs. 1000, 1040, 1436, 1742;
dat de koperen vaten de natuurlijke goedheden zijn, die dit leven opnemen, nrs. 425, 1551;
wat Dedan is, nr. 1172; wat Syrië nrs. 1232, 1234.
Dat Jehudah en het land Israëls kooplieden zijn in tarwe, Minnith en pannag, honing, olie,
balsem, betekent de hemelse en geestelijke dingen uit het Woord.
De overige natiën en de koopwaren ervan, die vermeld worden, zijn geslachten en soorten van
het ware en goede, dus de erkentenissen die bij hen zijn en die worden aangeduid door Tyrus.
Dat het erkentenissen zijn, waaruit wijsheid en inzicht voortkomen, blijkt duidelijk bij
dezelfde profeet, waar het volgende wordt gezegd: ‘Zoon des mensen, zeg tot de vorst van
Tyrus: Door uw wijsheid en door uw inzicht, hebt gij rijkdommen voor u verkregen, en gij
hebt goud en zilver verkregen in uw schatten; door de veelheid uwer wijsheid, door uw
koophandel, hebt gij uw rijkdommen vermenigvuldigd en uw hart is verheven vanwege uw
rijkdommen; daarom, zie, Ik zal vreemden over u brengen, de geweldenaren der natiën’,
(Ezechiël 2,4,5-7) waar duidelijk blijkt, dat de waren waarmee zij handelden, erkentenissen
van het goede en ware zijn, want van daar en nergens anders vandaan komen wijsheid en
inzicht, waarom er gezegd wordt ‘door uw wijsheid en door uw inzicht hebt gij rijkdommen
voor u verkregen en gij hebt goud en zilver verkregen in uw schatten’.
Maar wanneer de erkentenissen ten eigen behoeve zijn om uit te blinken en, òf roem òf
rijkdommen te oogsten, hebben zij geen leven en worden zij er geheel en al van beroofd, in
het leven van het lichaam door valsheden te omhelzen in plaats van waarheden en boosheden
in plaats van goedheden, en in het andere leven worden zij er geheel en al van beroofd, zelfs
van die, welke waarheden zijn.
Daardoor komt het dat er gezegd wordt ‘omdat uw hart verheven is vanwege uw rijkdommen,
daarom zie, Ik zal vreemden over u brengen – dat wil zeggen valsheden – en de geweldenaren
der natiën – dat wil zeggen boosheden.
En elders bij dezelfde: ‘Tyrus is als de uitgeroeide uit het midden der zee; als uw marktwaren
uit de zeeën voortkwamen, hebt gij vele volken verzadigd; met de veelheid van uw rijkdommen
en van uw koophandel hebt gij de koningen der aarde rijk gemaakt; reeds zijt gij uit de zeeën
verbroken, in de diepte der wateren; uw koophandel en uw ganse vergadering in het midden
van u, zijn gevallen; de kooplieden onder de volken knarsetanden tegen u’, (Ezechiël
27:32,34,36).
En bij Jesaja: ’De profetie aangaande Tyrus: De inwoners des eilands zwijgen; de koopman
van Zidon, over zee varende, zij hebben u vervuld; en in de wateren van Schichor, de oogst
der rivier, was haar inkomst; en gij waart de markt der heidenen; wie heeft dit beraadslaagd
over Tyrus, die zichzelf kroont, welker kooplieden vorsten zijn’, (Jesaja 23:2,3,8); waar
gehandeld wordt over de verwoesting van Tyrus.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1147
Koophandel en koopwaren worden eveneens in verband gebracht met Babylon en dit zijn de
erkentenissen van het geschonden goede en de erkentenissen van het vervalste ware; bij
Johannes: ‘Babylon heeft alle natiën doen drinken uit de wijn des toorns harer hoererij, en de
koningen der aarde hebben met haar gehoereerd; en de kooplieden der aarde zijn rijk
geworden uit de vermogens van haar verrukkelijkheden.
De kooplieden der aarde zullen wenen en rouwklagen over haar, omdat niemand hun waren
meer koopt; waren van goud en van zilver en van kostelijke stenen en van paarlen en van fijn
linnen en van purper en van zijde en van scharlaken, enzovoort.
De kooplieden van deze dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan uit
vreze van haar pijniging, wenende en rouwklagende’, (Openbaring 18:3,11,12,15).
Dat Babylon de eredienst is, waarvan de uiterlijke dingen heilig schijnen, terwijl de innerlijke
profaan zijn, zie de nrs. 1182, 1283, 1295, 1304, 1306, 1326; daaruit blijkt duidelijk, wat de
koophandel en de koopwaren ervan zijn.
Dat een koopman iemand is die zich erkentenissen van het goede en ware verwerft en vandaar
wijsheid en inzicht, blijkt ook uit de woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Het koninkrijk der
hemelen is gelijk aan een mens, een koopman, die schone paarlen zoekt, dewelke, hebbende
een parel van grote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had en kocht dezelve’,
(Mattheüs 13:45,46); de schone parel is de naastenliefde of het goede van het geloof.
Dat alle erkentenissen van het goede en ware van de Heer zijn, blijkt bij Jesaja:
‘Alzo zei Jehovah: De arbeid van Egypte en de koopwaar van Kusch en der Sabeeërs, der
mannen van afmeting, zullen tot u overkomen en zij zullen de uwe zijn; zij zullen u navolgen,
in boeien zullen zij overkomen en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen tot u bidden;
gewisselijk, God is in u en er is anders geen God meer’, (Jesaja 45:14) waar gehandeld wordt
over het Goddelijk Menselijke van de Heer.
Hieruit kan nu blijken, wat handelen of kopen en verkopen is, namelijk zich erkentenissen van
het goede en ware verschaffen en daardoor het goede zelf; dat dit van de Heer alleen is, blijkt
bij dezelfde profeet: ‘O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en hij die geen zilver heeft,
komt, koopt en eet; en komt, koopt zonder zilver en zonder prijs, wijn en melk’, (Jesaja 55:1,2)
waar kopen staat voor zich verwerven; wijn voor het geestelijk ware, nrs. 1071, 1798; melk
voor het geestelijk goede, nr. 2184.
Eenieder kan zien, dat komen tot de wateren niet is komen tot wateren, dat kopen niet is
kopen, dat zilver niet is zilver, noch dat wijn en melk zijn wijn en melk, maar dat het datgene
is, waarvan gezegd wordt, dat het in de innerlijke zin daarmee overeenstemt; want het Woord
is Goddelijk en met de uitdrukkingen daarvan, elk afzonderlijk, die van de natuurlijke wereld
en van de zinnelijke dingen van de mens genomen zijn, stemmen Goddelijk geestelijke en
hemelse dingen overeen; op deze en op geen andere wijze is het Woord Goddelijk ingegeven.
2968. vers 17,18. En het veld van Efron, dat in Machpelah was, dat voor Mamre was, het veld
en de spelonk, die daarin was, en alle boom die in het veld was, die rondom in zijn ganse
grens was, werd gevestigd, aan Abraham tot een verwerving voor de ogen van de zonen
Cheths, van al degenen die ter poorte zijner stad ingingen.
Het veld van Efron werd gevestigd, betekent, dat dit tot de Kerk behoort; dat in Machpelah
was, dat voor Mamre was, betekent de hoedanigheid en de omvang van de wederverwekking;
het veld en de spelonk, die daarin was, betekent ten aanzien van het goede en ware van het
geloof; en alle boom die in het veld was, betekent de innerlijke erkentenissen van de Kerk; die
rondom in zijn ganse grens was, betekent de uiterlijke erkentenissen; aan Abraham tot een
verwerving, betekent dat zij alleen de Heer werden toegeschreven; voor de ogen van de zonen
Cheths, betekent overeenkomstig hun verstand; van al degenen, die ter poorte zijner stad
ingingen, betekent ten aanzien van alle leerstellige dingen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1148
2969. Dat de woorden ‘Het veld van Efron werd gevestigd’ betekenen, dat dit tot de Kerk
behoort, blijkt uit de betekenis van het veld, namelijk de Kerk, en tevens de leer, waarover
nrs. 368, 2936; en uit de uitbeelding van Efron, te weten diegenen, bij wie het goede en ware
van het geloof, dat van de Kerk is, ontvangen kan worden, waarover nr. 2933.
Vandaar betekent ‘het veld van Efron werd gevestigd’ dat dit tot de Kerk behoort.
2970. Dat de woorden ‘dat in Machpelah was, dat voor Mamre was’ de hoedanigheid en de
omvang van de wederverwekking betekenen, blijkt uit de betekenis van Machpelah, namelijk
de wederverwekking door het ware, dat van het geloof is; en uit de betekenis van Mamre, te
weten de hoedanigheid en omvang.
Door Machpelah wordt, wanneer daaraan het woord spelonk wordt toegevoegd, of wanneer er
gezegd wordt ‘de spelonk van Machpelah’ het geloof aangeduid, dat in het duister is, nr.2935;
maar door Machpelah wordt wanneer het zonder het woord spelonk genoemd wordt en erna
gezegd wordt, dat daar een veld en een spelonk is, de wederverwekking bedoeld; want door
het veld en de spelonk wordt het goede en ware van het geloof aangeduid, waardoor de
wederverwekking plaatsvindt.
Bovendien was Machpelah een streek waarin ook een graf was, waardoor de
wederverwekking wordt aangeduid, nr. 2916.
Mamre echter – omdat het Hebron was, zoals in het volgende, 19de vers wordt gezegd en in
Hebron, zoals in (Genesis 13:18) werd gezegd, betekent niets anders dan hoedanigheid en
omvang; hier van de wederverwekking, wanneer er Machpelah aan wordt toegevoegd; en van
de Kerk, wanneer er Hebron aan wordt toegevoegd; en ook van de innerlijke gewaarwording
wanneer er een eikenbos aan wordt toegevoegd, zoals in nr. 1616.
Zo is dus Mamre alleen de bepaling van de staat van iets, want het was de plaats waar
Abraham woonde, (Genesis 13:18) en waar Izaäk woonde en waarheen Jakob kwam,
(Genesis 35:27).
2971. Dat de woorden ‘het veld en de spelonk, die daarin was’ betekenen ten aanzien van het
goede en ware van het geloof, blijkt uit de betekenis van het veld, te weten de Kerk en verder
het goede, dat van de Kerk is.
Het hemelse of het goede dat tot de liefde tot de Heer en tot de liefde jegens de naaste
behoort, wordt met de aardbodem vergeleken en eveneens met het veld; het wordt ook
aardbodem en veld genoemd, omdat het hemelse of het goede datgene is, wat de waarheden
van het geloof ontvangt, die met zaden worden vergeleken en ook zaden worden genoemd.
En het blijkt uit de betekenis van de spelonk, namelijk het ware van het geloof, dat in het
duister is, waarover 2935.
Er wordt gezegd in het duister, omdat het bij de geestelijken is, nrs. 1043, 2708 aan het begin,
2715.
2972. Dat de woorden ‘en alle boom die in het veld was’ de innerlijke erkentenissen van de
Kerk betekenen, kan uit de betekenis van de boom blijken, namelijk innerlijke
gewaarwordingen, wanneer gehandeld wordt over de hemelse Kerk, zie nrs. 103, 2163, maar
de erkentenissen, wanneer over de geestelijke Kerk wordt gehandeld, zie nr. 2722; hier
innerlijke erkentenissen, omdat gezegd wordt ‘alle boom die in het veld was’ en dit gevolgd
wordt door de woorden ‘die rondom in zijn ganse grens was’ waardoor de uiterlijke
erkentenissen worden aangeduid.
En uit de betekenis van het veld, namelijk de Kerk, waarover eerder.
Ter wille van deze innerlijke zin wordt melding gemaakt van de boom die in het veld was en
rondom in zijn grenzen was; anders zou het de vermelding niet waard zijn in het Woord, dat
Goddelijk is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1149
2973. Dat de woorden ‘die rondom in zijn ganse grens was’ de uiterlijke erkentenissen
betekenen, blijkt uit de betekenis van de ‘grenzen’ en van ‘rondom’, namelijk de dingen die
uiterlijk zijn, waarover nr. 2936; dus betekent hier ‘de boom die rondom in de grens was’ de
uiterlijke erkentenissen.
De uiterlijke erkentenissen zijn die van de rituele en leerstellige dingen, die de uiterlijke
dingen van de Kerk zijn; maar de innerlijke erkentenissen zijn die van de leerstellige dingen
die de innerlijke dingen van de Kerk zijn.
Wat de uiterlijke dingen van de Kerk zijn en wat de innerlijke, is eerder herhaaldelijk gezegd.
Bovendien wordt in het Woord hier en daar melding gemaakt van het midden en van de
omtrek; zo werd, wanneer er sprake is van het land Kanaän, dit land het midden genoemd,
waar Zion en Jeruzalem was, maar de omtrek was daar, waar de omringende natiën woonden.
Door het land Kanaän werd het rijk van de Heer uitgebeeld, het hemelse daarvan door Zion en
het geestelijke door Jeruzalem, waar de woonplaats van Jehovah of van de Heer was.
De streken, die daar rondom lagen tot aan de grenzen toe, betekenden de hemelse en
geestelijke dingen, die in hun volgorde daarvan uitgingen en afgeleid waren; waar de uiterste
grenzen waren, daar hielden de uitbeeldingen van de hemelse en geestelijke dingen op.
Deze uitbeeldingen ontleenden hun oorsprong aan de dingen die in het rijk van de Heer in de
hemelen zijn; daar is de Heer als de Zon in het midden; vandaar komt alle hemelse vlam en
alle geestelijk licht.
Zij die het dichtst nabij zijn, zijn in het hoogste licht, maar zij die verder verwijderd zijn, in
minder licht; maar zij die het verst verwijderd zijn, in het minste licht en daar zijn de grenzen
en begint de hel, namelijk buiten de hemel.
Met de hemelse vlam en het geestelijk licht is het als volgt gesteld: de hemelse dingen die tot
de onschuld en de liefde behoren en de geestelijke dingen, die tot de naastenliefde en het
geloof behoren, zijn evenredig aan de warmte en het licht welke zij hebben, want daaruit komt
alle warmte en licht in de hemelen voort.
Vandaar nu komt het, dat het midden het binnenste betekent en de omtrek het buitenste en dat
de dingen die in volgorde van het binnenste tot het buitenste voortgaan, in zo’n graad van
onschuld, liefde en naastenliefde zijn, als zij van het midden verwijderd zijn.
Eveneens is het zo gesteld met elk hemels gezelschap; zij die daar in het midden zijn, zijn de
besten van dat geslacht en de liefde en naastenliefde van dat geslacht neemt bij hen af al naar
gelang de afstand, dat wil zeggen bij hen die daarvan naar verhouding verder afstaan.
Evenzo is het ook met de mens gesteld; zijn binnenste is daar, waar de Heer bij hem woont en
van daaruit de dingen regeert die daar rond omheen zijn.
Wanneer de mens toelaat, dat de Heer de omringende dingen tot overeenstemming brengt met
de binnenste dingen, dan is de mens in de staat, dat hij in de hemel ontvangen kan worden en
dan werken de binnenste, de innerlijke en de uiterlijke dingen als één samen.
Maar wanneer de mens niet toelaat, dat de Heer de omringende dingen tot overeenstemming
brengt, dan wijkt de mens voor zoveel van de hemel, als hij dit niet toelaat.
Dat de ziel van de mens in het midden of in zijn binnenste is, en dat het lichaam in de omtrek
of in uitersten is, is bekend, want het is het lichaam, dat zijn ziel of zijn geest omringt en
omkleedt.
Bij hen die in de hemelse en geestelijke liefde zijn, vloeit van de Heer het goede in door de
ziel in het lichaam en vandaar wordt het lichaam verlicht.
Bij degenen echter die in de lichamelijke en wereldse liefde zijn, kan van de Heer het goede
niet invloeien door de ziel in het lichaam, maar hun innerlijke dingen zijn in duisternis en
vandaar wordt ook het lichaam duister, overeenkomstig wat de Heer leert bij Mattheüs:
‘De lamp des lichaams is het oog; indien dan het oog oprecht is, is het gehele lichaam
verlicht; indien het oog boos is, is het gehele lichaam verduisterd.
Indien dan het licht duisternis is, hoe groot is de duisternis’, (Mattheüs 6:22,23).
Door het oog wordt het verstandelijke aangeduid, dat tot de ziel behoort, nr. 2701.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1150
Maar nog erger is het gesteld met hen van wie de innerlijke dingen duisternis zijn en van wie
de uiterlijke dingen als verlicht verschijnen; dit zijn mensen die zich van buiten voordoen als
engelen van het licht, maar van binnen duivels zijn; zij worden Babel genoemd; en wanneer
bij hen de dingen die rondom zijn, vernietigd worden, worden zij hals over kop in de hel
gevoerd.
Deze dingen werden uitgebeeld door Jericho en wel daarmee, dat ‘de muren vielen en de stad
aan de vervloeking werd overgegeven, nadat de priesters met de ark zeven maal rondom
getrokken waren en de bazuinen geblazen hadden’, (Jozua 6:1-17); en zij worden bedoeld bij
Jeremia: ‘Rust u tegen Babel rondom, gij allen, die de boog spant; juicht over haar rondom;
zij heeft haar hand gegeven; haar fundamenten zijn gevallen, haar muren zijn afgebroken’,
(Jeremia 50:14,15).
Hieruit nu blijkt duidelijk, wat ‘rondom’ is.
Bovendien wordt in het Woord soms melding gemaakt van de omtrek, zoals bij, (Jeremia
21:14; 32:44; 46:14; 49:5; Ezechiël 36:3,4,7; Amos 3:11) en elders; en door de omtrekken
worden die dingen aangeduid, die uiterlijk zijn; hierover, door de Goddelijke barmhartigheid,
elders meer.
2974. Dat de woorden ‘aan Abraham tot een verwerving’ betekenen, dat zij alleen aan de
Heer werden toegeschreven, namelijk het al van de wederverwekking naar hoedanigheid en
omvang, ten aanzien van het goede en ware van het geloof en dus ten aanzien van alle
innerlijke en uiterlijke erkentenissen, blijkt uit de uitbeelding van Abraham, namelijk de Heer,
waarover vaak eerder; en uit de betekenis van de verwerving, namelijk het Zijne en dus alleen
aan hem toegeschreven.
Het voornaamste van het geloof is, dat al het goede en al het ware van de Heer is, dus van de
Heer alleen.
Hoe innerlijker iemand dit erkent, des te innerlijker is hij in de hemel, want in de hemel wordt
het waargenomen dat het zo is en er is daar een sfeer van innerlijke gewaarwording, dat het zo
is; want zij zijn in het goede, dat van de Heer alleen is; en dit is het, wat genoemd wordt ‘in de
Heer zijn’.
De graden van deze innerlijke gewaarwording nemen af van het midden naar de omtrek toe,
zoals hiervoor in nr. 2973 werd gezegd.
2975. Dat de woorden ‘voor de ogen van de zonen Cheths’ betekenen, voor hun verstand, dat
wil zeggen voor het verstand van degenen die van de nieuwe geestelijke Kerk zijn, blijkt uit
de betekenis van de ogen, te weten het verstand, waarover de nrs. 212, 2701; en uit de
betekenis van de zonen Cheths, namelijk diegenen die van de nieuwe geestelijke Kerk zijn,
waarover de nrs. 2913, 2928.
Eerder in vers 16 werd gezegd, dat Abraham sprak in de oren van de zonen Cheths, waarmee
werd aangeduid, dat het gebeurde overeenkomstig hun vermogen, zie de nrs. 2965, 2967; hier
wordt echter gezegd ‘voor de ogen van de zonen Cheths’, waarmee wordt aangeduid dat het
gebeurde voor hun verstand.
Het eerste behelst de toepassing op hun wil, dit echter op hun verstand, want de mens wordt
naar beide delen hervormd; want wanneer ziel en verstand niet samenstemmen, zodat zij één
uitmaken, is de mens niet wederverwekt; dat wil zeggen, wanneer het goede en ware, of wat
hetzelfde is, naastenliefde en geloof niet één zijn, want de naastenliefde behoort tot de wil en
het geloof tot het verstand.
Dit is de reden, waarom eerst werd gezegd ‘in de oren van de zonen Cheths’, hier echter ‘voor
de ogen van de zonen Cheths’.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1151
2976. Dat de woorden ‘van al degenen, die ter poorte zijner stad ingingen’ betekenen, ten
aanzien van alle leerstellige zaken, blijkt uit hetgeen eerder in nr. 2943 werd gezegd, waar
dezelfde woorden staan.
2977. vers 19. En na dezen begroef Abraham Sarah, zijn echtgenote, ter spelonk van het veld
Machpelah, over de aangezichten van Mamre, dat is Hebron, in het land Kanaän.
Na dezen betekent, dat het zo was; begroef Abraham Sarah, zijn echtgenote, betekent, dat zij
van de Heer het met het goede verbonden ware ontvingen; ter spelonk van het veld
Machpelah, over de aangezichten van Mamre, betekent, dat zij dus zo wederverwekt werden,
voor zoveel zij konden; dat is Hebron, betekent, dat dit de nieuwe Kerk is; in het land Kanaän,
betekent, die één is in het rijk van de Heer.
2978. Dat de woorden ‘na dezen’ betekenen, dat het zo was, blijkt uit het verband, want hier
ligt het besluit, namelijk dat zij waren wederverwekt, en dat zo dus de nieuwe geestelijke
Kerk was gesticht.
2979. Dat de woorden ‘begroef Abraham Sarah, zijn echtgenote’ betekenen, dat zij van de
Heer het met het goede verbonden ware ontvingen, blijkt uit de betekenis van begraven,
namelijk wederverwekt worden, zie eerder de nrs. 2917, 2917; dat de mens is wederverwekt,
wanneer hij van de Heer het met het goede verbonden ware heeft ontvangen, zal hierna
gezegd worden; uit de uitbeelding van Abraham, namelijk de Heer, waarover vaak eerder; en
uit de uitbeelding van Sarah als echtgenote, namelijk het met het goede verbonden ware,
waarover de nrs. 2507, 2063, 2065.
Met de wederverwekking van de geestelijke mens is het als volgt gesteld: eerst wordt hij
onderricht in de waarheden die van het geloof zijn en dan wordt hij door de Heer in de
aandoening van het ware gehouden; tevens wordt hem het goede van het geloof ingeboezemd,
dat de liefde jegens de naaste is, maar zó, dat hij dit nauwelijks weet, want het ligt verborgen
in de aandoening van het ware en dit met het doel, dat het ware dat van het geloof is,
verbonden zal worden met het goede, dat van de naastenliefde is.
In de loop van de tijd groeit de aandoening van het ware dat van het geloof is en het ware
wordt ter wille van zijn einddoel beschouwd, namelijk ter wille van het goede, of wat
hetzelfde is, ter wille van het leven en dit meer en meer.
Zo wordt het ware in het goede gelegd en wanneer dit plaatsvindt, neemt de mens het goede
van het leven op, overeenkomstig het ware dat werd ingeboezemd en zo handelt hij dan ook,
of schijnt hij zichzelf toe te handelen vanuit het goede.
Vóór deze tijd was het ware dat van het geloof is, het voornaamste, maar daarna wordt het
goede, dat van het leven is, het voornaamste.
Wanneer dit is gebeurd, is de mens wederverwekt, maar hij is wederverwekt overeenkomstig
de hoedanigheid en hoeveelheid van het ware, dat in het goede is neergelegd; en wanneer het
ware en goede als één samenwerken, is hij wederverwekt overeenkomstig de hoedanigheid en
hoeveelheid van het goede.
Zo is het gesteld met alle wederverwekking.
De wederverwekking vindt plaats met het doel, dat de mens in de hemel opgenomen kan
worden.
De hemel is niets anders dan het huwelijk van het ware en het goede en van het goede en het
ware; zie de nrs. 2508, 2618, 2728, 2729; wanneer het huwelijk van het ware en goede bij de
mens niet gevormd wordt, kan hij niet in het hemels huwelijk, dat wil zeggen in de hemel,
zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1152
2980. Dat de woorden ‘ter spelonk van het veld Machpelah, over de aangezichten van
Mamre’ betekenen, dat zij dus zo wederverwekt werden, voor zoveel zij konden, blijkt uit de
betekenis van de spelonk, namelijk het ware van het geloof dat in het duister is, waarover nr.
2935; uit de betekenis van het veld, namelijk het goede van het geloof, waarover nr. 2971; uit
de betekenis van Machpelah over de aangezichten van Mamre, of voor Mamre, namelijk de
hoedanigheid en omvang van de wederverwekking, waarover in nr. 2970.
Dat zij dus zo door het goede en ware van het geloof wederverwekt werden voor zoveel zij
konden, dat wil zeggen, overeenkomstig hun vermogen en verstand, zie de nrs. 2913, 2928,
2975.
2981. Dat de woorden ‘dat is Hebron’ betekenen, dat dit de nieuwe Kerk is, blijkt uit de
betekenis van Hebron, namelijk de geestelijke Kerk, waarover eerder in dit hoofdstuk, in nr.
2909.
Daar werd gezegd ‘Kiriath Arba, dat is Hebron’, omdat door Kiriath Arba de Kerk ten aanzien
van het ware wordt aangeduid en door Hebron de Kerk ten aanzien van het goede.
Hier wordt echter niet meer Kiriath Arba, maar Hebron gezegd, want er wordt gehandeld over
de wederverwekte, die niet meer uit het ware, maar uit het goede handelt, zoals eerder in nr.
2979 werd gezegd.
2982. Dat de woorden ‘in het land Kanaän’ betekenen, welke één is in het rijk van de Heer,
blijkt uit de uitbeelding van het land Kanaän, namelijk het rijk van de Heer, waarover in de
nrs. 1413, 1437, 1585, 1607.
Met de Kerken van de Heer is het als volgt gesteld: in de oude tijden waren er vele Kerken
tegelijk en er bestonden in elk daarvan verschillen in bijzonderheden evenals heden ten dage,
ten aanzien van de leerstellige dingen, maar toch maakten zij tezamen één uit en wel hierin,
dat zij de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste erkenden als het voornaamste en als
het wezenlijke zelf; en dus waren de leerstellige dingen er voor hen niet op gericht, hoe zij
zouden denken, maar hoe zij zouden leven.
En wanneer bij alle en elk de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste – dat wil zeggen,
het goede van het leven – het wezenlijke is, dan maken de Kerken, hoeveel het er ook zijn,
één Kerk uit en dan zijn alle één in het rijk van de Heer.
Van dien aard is ook de hemel; er zijn ontelbare gezelschappen daar, alle onderscheiden, maar
toch maken zij één hemel uit, omdat in alle de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste
is.
Geheel anders is het echter gesteld met de Kerken die het geloof het wezenlijke van de Kerk
noemen, in de mening, dat wanneer zij dit weten en dit denken, zij zalig worden en dit
onverschillig hoe hun leven is.
Wanneer dit het geval is, maken verschillende Kerken niet één uit en zelfs zijn het niet eens
Kerken.
Het is het goede van het geloof dat de Kerk maakt, dat wil zeggen, het leven zelf van de liefde
en van de naastenliefde, overeenkomstig de dingen die van het geloof zijn.
De leerstellige dingen zijn er ten behoeve van het leven; eenieder kan dit weten; wat zijn
leerstellige dingen, wanneer die niet zijn ter wille van het einddoel en wat is het einddoel
anders dan het leven, of wat zijn de leerstellingen anders dan dat men zo wordt, als zij
onderwijzen?
Er wordt weliswaar gezegd, dat het eigenlijke geloof zelf, dat zalig maakt, het vertrouwen is,
maar dit vertrouwen kan nooit bestaan dan alleen in het goede van het leven.
Zonder het goede van het leven is er geen opneming en waar geen opneming is, daar is geen
vertrouwen, behalve soms een zekere schijn van vertrouwen in ongemakken van ziel of
lichaam, wanneer de begeerten van de eigen- en wereldliefde ophouden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1153
Maar wanneer bij degenen die in het boze van het leven zijn, deze crisis voorbijgaat of
verkeert, verdwijnt dit bedrieglijke vertrouwen geheel en al; want ook bij de bozen bestaat een
vertrouwen.
Maar wie weten wil van welke aard zijn vertrouwen is, die dient bij zichzelf de aandoeningen
en einddoelen te onderzoeken, alsmede de gedragingen van zijn leven.
2983. vers 20. En het veld en de spelonk, die daarin was, werd aan Abraham gevestigd tot een
bezitting van een graf, van de zonen Cheths.
Het veld en de spelonk die daarin was, werd gevestigd, betekent de Kerken en haar geloof;
aan Abraham tot een bezitting van een graf, betekent, dat zij van de Heer alleen was, door de
wederverwekking; van de zonen Cheths, betekent, dat zij uit de heidenen was.
2984. Dat de woorden ‘Het veld en de spelonk, die daarin was, werd gevestigd’ de Kerk en
haar geloof betekenen, blijkt uit de betekenis van het veld, namelijk de Kerk, waarover eerder
in de nrs. 2969, 2971; en uit de betekenis van de spelonk, namelijk het geloof, waarover de
nrs. 2935, 2971.
Er wordt gezegd de Kerk en haar geloof, omdat de Kerk zo wordt genoemd vanwege het
goede dat van de naastenliefde is, dus van het leven; en haar geloof vanwege het ware dat
daaraan is toegevoegd.
2985. Dat de woorden ‘Aan Abraham tot een bezitting van een graf’ betekenen, dat zij van de
Heer alleen was, door de wederverwekking, blijkt uit de uitbeelding van Abraham, namelijk
de Heer, waarover vaak eerder; en uit de betekenis van de bezitting, namelijk van Hem, die
van de Heer alleen; zie nr. 2974; en uit de betekenis van het graf, namelijk de
wederverwekking, waarover eveneens eerder in nr. 2916.
2986. Dat de woorden ‘van de zonen Cheths’ betekenen, dat zij een Kerk uit de heidenen was,
kan blijken uit de betekenis van de zonen Cheths; de zonen Cheths waren niet degenen, bij
wie de Kerk werd ingesteld, maar zij zijn diegenen, door wie deze Kerk werd uitgebeeld.
Want alle dingen in het Woord zijn van uitbeeldende aard en ook betekenen zij niet de
personen die genoemd worden, maar door middel daarvan de dingen die tot het rijk van de
Heer en de Kerk behoren.
Dat door de zonen Cheths de nieuwe Kerk wordt aangeduid of wat hetzelfde is, zij die van de
nieuwe Kerk zijn, werd herhaaldelijk eerder gezegd; maar dat het een nieuwe Kerk was van
de heidenen of uit de heidenen, blijkt duidelijk uit wat door Abraham tot de zonen Cheths
werd gezegd: ‘Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u’, vers 4, waarmee werd aangeduid,
dat de Heer hun onbekend was en dat Hij niettemin bij hen kan zijn, nr. 2915.
Hieruit blijkt duidelijk dat door de zonen Cheths de Kerk uit de heidenen wordt aangeduid,
want het kan van geen anderen gezegd worden, dat de Heer hun onbekend is.
Bovendien moet men weten, dat wanneer er een Kerk ophoudt Kerk te zijn, dat wil zeggen
wanneer de naastenliefde te gronde gaat en een nieuwe Kerk door de Heer wordt opgericht,
dit zelden, zo ooit plaatsvindt bij hen, bij wie de oude Kerk was, maar bij hen, bij wie tevoren
geen Kerk was, dat wil zeggen, bij de heidenen; zo gebeurde het dat er, toen de Oudste Kerk
te gronde ging, een nieuwe Kerk – Noach genaamd of de Oude Kerk, die na de vloed was –
bij de heidenen werd gesticht, dat wil zeggen, bij hen waar tevoren geen Kerk was; eveneens
toen deze Kerk te gronde ging; toen werd de gelijkenis van een Kerk gesticht bij de
nakomelingen van Abraham uit Jakob, dus eveneens bij de heidenen.
Want Abraham was, toen hij geroepen werd, een heiden, zie de nrs. 1356, 1992, 2559; en
Jakobs nakomelingen in Egypte werden nog meer tot heidenen, dermate, dat zij hoegenaamd
niets wisten van Jehovah, dus van alle Goddelijke eredienst.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1154
Nadat deze Kerk was voleindigd, werd de oorspronkelijke Kerk uit de heidenen opgericht,
nadat de Joden verworpen waren, eveneens zal het ook zo zijn met deze Kerk, de christelijke
genaamd.
De reden waarom door de Heer bij de heidenen een nieuwe Kerk wordt gesticht, is deze, dat
zij geen beginselen van het valse hebben tegenover de waarheden van het geloof, want zij
kennen de waarheden van het geloof niet.
De beginselen van het valse, van kinds af aan ingezogen en naderhand bevestigd, moeten
eerst uiteengedreven worden, voordat de mens kan worden wederverwekt en van de Kerk
worden; en zelfs kunnen de heidenen niet door de boosheden van het leven de heilige dingen
ontwijden, want niemand kan het heilige ontwijden, die niet weet wat het is, nrs. 593, 1008,
1010, 1059.
Daar de heidenen in onwetendheid verkeren, vrij van struikelblokken, zijn zij dus in een
betere staat om de waarheden op te nemen, dan zij die van de Kerk zijn; en al diegenen onder
hen, die in het goede van het leven zijn, nemen de waarheden gemakkelijk op, zie hierover de
nrs. 932, 1032, 1059, 1327, 1328, 1366, 2049, 2051, 2589-2604.
OVER DE UITBEELDINGEN EN OVEREENSTEMMINGEN
2987. Wat uitbeeldingen en wat overeenstemmingen zijn, weten maar weinigen en ook kan
niemand weten wat zij zijn, wanneer hij niet weet, dat er een geestelijke wereld is en dat deze
onderscheiden is van de natuurlijke wereld; want tussen de geestelijke en de natuurlijke
dingen bestaan er overeenstemmingen en de dingen die uit geestelijke dingen in natuurlijke
dingen ontstaan, zijn uitbeeldingen.
Overeenstemmingen worden ze genoemd omdat ze overeenstemmen en uitbeeldingen, omdat
zij uitbeelden.
2988. Om enige voorstelling van uitbeeldingen en overeenstemmingen te hebben, dient men
slechts na te denken over de dingen van het gemoed, namelijk van het denken en van de wil.
Deze dingen blinken vaak zo uit het gelaat op, dat zij in de gelaatstrekken tevoorschijn
komen; vooral de aandoeningen, de innerlijke aandoeningen uit en in de ogen.
Wanneer de dingen die tot het gelaat behoren, als één samenwerken met de dingen die tot het
gemoed behoren, wordt gezegd dat zij overeenstemmen en zijn dus overeenstemmingen; de
gelaatstrekken zelf beelden uit en zijn dus uitbeeldingen.
Evenzo is het gesteld met de dingen die door gebaren in het lichaam plaatsvinden en ook met
alle handelingen die door de spieren worden voortgebracht; dat deze dingen plaatsvinden
overeenkomstig de dingen die de mens denkt en wil, is bekend.
De gebaren en handelingen zelf, die tot het lichaam behoren, beelden de dingen uit die van het
gemoed zijn en zijn uitbeeldingen; en in zoverre zij samenstemmen, zijn het ook
overeenstemmingen.
2989. Men kan ook weten dat zulke vormen zoals die in een uitdrukking tevoorschijn komen,
niet in het gemoed bestaan, maar dat het alleen de aandoeningen zijn die dus zo worden
afgebeeld; en verder dat zulke handelingen, zoals die door de handelingen in het lichaam
zichtbaar worden, niet in het gemoed bestaan, maar dat het gedachten zijn, waaraan op die
wijze gestalte wordt gegeven.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1155
De dingen die tot het gemoed behoren zijn geestelijk, maar de dingen die tot het lichaam
behoren, zijn natuurlijk.
Hieruit blijkt duidelijk dat er overeenstemming bestaat tussen geestelijke en natuurlijke
dingen en dat er een uitbeelding is van geestelijke in natuurlijke dingen; of wat hetzelfde is,
dat wanneer de dingen, die tot de innerlijke mens behoren in de uiterlijke mens worden
afgebeeld, de dingen die in de uiterlijke mens verschijnen, uitbeeldend zijn voor de innerlijke
mens en dat de dingen die samenstemmen overeenstemmingen zijn.
2990. Ook is het bekend of het kan bekend zijn, dat er een geestelijke wereld en dat er een
natuurlijke wereld is.
In alomvattende zin is de geestelijke wereld, waar geesten en engelen zijn en de natuurlijke
wereld waar de mensen zijn.
In het bijzonder genomen is er bij ieder mens een geestelijke en een natuurlijke wereld; zijn
innerlijke mens is voor hem de geestelijke wereld en zijn uiterlijke mens is voor hem de
natuurlijke wereld; de dingen die vanuit de geestelijke wereld invloeien en zich in de
natuurlijke wereld vertonen, zijn in het algemeen uitbeeldingen; en voor zoveel die
overeenkomen, zijn het overeenstemmingen.
2991. Dat de natuurlijke dingen uitbeelden en dat ze overeenstemmen, kan men ook hieruit
weten, dat het natuurlijke geenszins kan ontstaan dan uit een eerdere oorzaak.
De oorzaak komt uit het geestelijke voort; iets natuurlijks, dat de oorzaak daarvan niet afleidt,
bestaat niet.
De natuurlijke vormen zijn werkingen en die kunnen ook niet als oorzaken verschijnen, nog
minder als oorzaken van oorzaken of beginselen; maar ze ontvangen hun vormen
overeenkomstig het nut in de plaats waar zij zijn; niettemin beelden de vormen van de
werkingen de dingen uit die tot de oorzaken behoren, ja zelfs beelden ze dingen uit die tot de
beginselen behoren.
Zo beelden dus alle natuurlijke dingen de dingen uit die tot de geestelijke dingen behoren,
waarmee zij overeenstemmen; en zelfs beelden ook de geestelijke dingen die dingen uit die
tot de hemelse dingen behoren, waaruit zij voortkomen.
2992. Door veel ondervinding is het mij te weten gegeven dat er in de natuurlijke wereld en in
de drie rijken ervan niets is, dat niet iets uitbeeldt in de geestelijke wereld, of dat daar niet iets
heeft waarmee het overeenstemt.
Behalve uit tal van andere ervaringen kan het ook door de volgende blijken: bij verschillende
gelegenheden, toen ik over de ingewanden van het lichaam sprak en het verband naging van
de dingen die tot het hoofd behoren en tot de dingen die tot de borst behoren, en zo verder tot
de dingen die tot de buik behoren, leidden de engelen, die boven mij waren, mijn gedachten
door de geestelijke dingen, waarmee deze ingewanden overeenstemmen, en wel zo dat niets
misleidde.
Zij dachten niet in het minst aan de ingewanden van het lichaam, waarover ik dacht, maar aan
de geestelijke dingen, waarmee deze overeenstemmen.
Van dien aard is het inzicht van de engelen, dat zij vanuit de geestelijke dingen tot in
bijzonderheden alle dingen weten die in het lichaam zijn, ook de meest verborgene, die nooit
tot de erkentenis van de mens komen kunnen; ja zelfs weten zij tot in bijzonderheden alle
dingen in de gehele wereld, zonder enige dwaling en dit omdat uit de geestelijke dingen de
oorzaken voortkomen en de beginselen van de oorzaken.
2993. Het is evenzo gesteld met de dingen die in het plantenrijk zijn, waar hoegenaamd niets
bestaat dat niet iets uitbeeldt in de geestelijke wereld en daarmee overeenstemt, wat mij
herhaaldelijk door een dergelijke omgang met de engelen te weten werd gegeven.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1156
De oorzaken werden mij ook gezegd, namelijk dat de oorzaken van alle natuurlijke dingen
vanuit geestelijke dingen zijn en de beginselen van de oorzaken vanuit hemelse dingen; of wat
hetzelfde is, dat alle dingen die in de natuurlijke wereld zijn, hun oorzaak afleiden van het
ware, dat geestelijk is en hun beginsel van het goede, dat hemels is en dat de natuurlijke
dingen daaruit voorkomen overeenkomstig alle verschillen van het ware en goede die in het
rijk van de Heer zijn; dus uit de Heer Zelf, uit wie al het goede en ware is.
Deze dingen kunnen wel niet anders dan vreemd lijken, vooral voor hen, die niet met het
denken buiten de natuur willen of kunnen oprijzen en die niet weten, wat het geestelijke is en
het dus ook niet erkennen.
2994. Zolang de mens in het lichaam leeft, kan hij hiervan trouwens maar weinig voelen en
gewaarworden, want de hemelse en geestelijke dingen bij hem vallen in de natuurlijke dingen
die in zijn uiterlijke mens zijn en daar verliest hij de zinnelijke en innerlijke gewaarwording
van die dingen.
De uitbeeldingen en overeenstemmingen die in zijn uiterlijke mens zijn, zijn ook van dien
aard dat zij niet soortgelijk verschijnen aan de dingen waarmee zij in de innerlijke mens zijn
en die zij uitbeelden; daarom kunnen zij ook niet tot de erkentenis ervan komen, vooraleer hij
deze uiterlijke dingen heeft afgelegd.
Welgelukzalig is dan de mens die in overeenstemming is, dat wil zeggen, van
wie de uiterlijke mens met de innerlijke overeenstemt.
2995. Daar de mensen van de Oudste Kerk, zie nrs. 1114 tot 1125, in elke bijzonderheid van
de natuur iets geestelijks en hemels zagen en wel dermate dat de natuurlijke dingen hun
slechts tot voorwerpen dienden om over geestelijke en hemelse dingen te denken, konden zij,
als gevolg daarvan, met de engelen spreken en met hen in het rijk van de Heer zijn dat in de
hemelen is en tevens in Zijn rijk op aarde of in de Kerk; bij hen waren dus zo de natuurlijke
dingen met de geestelijke verbonden en stemden geheel en al overeen.
Anders was het gesteld na deze tijden, toen het boze en valse begon te heersen of toen na de
gouden eeuw de ijzeren aanving; want toen werd, omdat er geen overeenstemming meer was,
de hemel gesloten en wel dermate, dat zij nauwelijks weten wilden, dat het geestelijke
bestond en tenslotte zelfs evenmin dat er een hemel en een hel is en een leven na de dood.
2996. Het is in de wereld een allerdiepste verborgenheid – terwijl niets in het andere leven
meer bekend is, zelfs aan iedere geest – dat alle dingen die in het menselijk lichaam zijn, een
overeenstemming hebben met de dingen die in de hemel zijn en wel dermate dat er zelfs niet
de kleinste bijzonderheid in het lichaam is, waarmee niet iets geestelijks en hemels
overeenstemt, of wat hetzelfde is, waarmee niet hemelse gezelschappen overeenstemmen,
want deze zijn overeenkomstig alle geslachten en soorten van hemelse en geestelijke dingen
en wel in zo’n orde, dat zij tezamen één mens vormen en dit ten aanzien van alle dingen in het
algemeen en in het bijzonder, zowel de innerlijke als de uiterlijke.
Dit is de reden, dat de gezamenlijke hemel ook de Grootste Mens wordt genoemd en dit is de
reden, dat zo vaak gezegd wordt, dat het ene gezelschap behoort tot een bepaalde streek van
het lichaam, het andere gezelschap tot een andere streek.
De oorzaak hiervan is deze: dat de Heer de Enige Mens is en de hemel Hem uitbeeldt en dat
het het Goddelijk goede en ware is, dat van Hem komt, dat de hemel maakt; en omdat de
engelen daarin zijn, wordt gezegd, dat zij in de Heer zijn.
Echter degenen die in de hel zijn, bevinden zich buiten deze Grootste Mens en stemmen
overeen met de afvalstoffen en verder ook met gebreken.
2997. Dit kan men ook enigszins hieruit weten, dat de geestelijke of innerlijke mens – die de
geest is van de mens en zijn ziel wordt genoemd – eveneens overeenstemming heeft met zijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1157
natuurlijke of uiterlijke mens; en dat de overeenstemming van dien aard is, dat de dingen die
van de innerlijke mens zijn, geestelijke en hemels zijn, terwijl de dingen die van de uiterlijke
mens zijn, natuurlijk en lichamelijk zijn; zoals kan blijken wat eerder in de nrs. 2988, 2989
gezegd is over gelaatstrekken en de handelingen van het lichaam.
De mens is ook ten aanzien van de innerlijke mens een hemel in het klein, omdat hij
geschapen is naar het beeld van de Heer.
2998. Dat er dergelijke overeenstemmingen zijn, is mij door vele jaren heen zo vertrouwd
geworden, dat nauwelijks iets vertrouwder kan zijn, hoewel het feit zelf van dien aard is, dat
de mens niet weet dat het bestaat en niet gelooft dat hij enig verband met de geestelijke
wereld heeft, terwijl toch alle verband van hem daaruit voortkomt en noch hijzelf noch enig
deel in hem zelfs maar een ogenblik kan bestaan zonder deze verbinding; geheel zijn bestaan
komt daaruit voort.
Het is mij ook te weten gegeven, welke gezelschappen van engelen tot elke streek van het
lichaam behoren en tevens van welke aard zij zijn, zoals bijvoorbeeld welke gezelschappen en
van welke aard behoren tot de streek van de longen; en ook welke gezelschappen en van
welke aard tot de streek van de lever; en verder welke gezelschappen en van welke aard tot de
zintuigen, zoals het oog, de oren, de tong en tot de overige; hierover zal door de Goddelijk
barmhartigheid van de Heer afzonderlijk gehandeld worden.
2999. Bovendien kan er nooit iets in de geschapen wereld bestaan, dat geen overeenstemming
heeft met de dingen die in de geestelijke wereld zijn en dat dus niet op zijn eigen wijze iets in
het rijk van de Heer uitbeeldt; daaruit komt alle ontstaan en bestaan voort.
Wanneer de mens wist, hoe het met deze dingen is gesteld, zou hij nooit, zoals hij vaak doet,
alle dingen aan de natuur toeschrijven.
3000. Vandaar komt het dat alle dingen tot in bijzonderheden, die in het heelal zijn, het rijk
van de Heer uitbeelden en wel dermate dat het heelal met zijn gesternten, zijn atmosferen, zijn
drie rijken, niets anders is dan een soort uitbeeldend theater van de heerlijkheid van de Heer
die in de hemelen is.
In het ‘regnum animale’ beeldt niet alleen de mens uit, maar ook alle dieren, elk afzonderlijk,
tot de kleinste en geringste toe, zoals de wormpjes die over de grond kruipen en zich met
kruiden voeden.
Wanneer de tijd van hun bruiloften aanbreekt, worden zij poppen en worden erna van vleugels
voorzien en zo verheffen zij zich van de grond in de atmosfeer, hun hemel en genieten daar
hun vreugde en hun vrijheid, onder elkaar spelend en zich voedend uit een overvloed van
bloemen, en leggen eieren en zorgen dan zo voor een nageslacht en daar zij dan in hun
hemelse staat zijn, zijn zij ook in hun schoonheid.
Dat deze dingen uitbeeldend zijn voor het rijk van de Heer, kan eenieder zien.
3001. Dat er geen enkel ander leven is dan dat van de Heer, dat invloeit en maakt dat de mens
leeft, ja zelfs, dat zowel de goeden als de bozen leven, kan blijken uit wat in de verklaring van
het Woord in de nrs. 1954, 2021, 2536, 2658, 2706, 2886 tot 2889 is gezegd en aangetoond.
Met dit leven stemmen de ontvangende dingen overeen, die door deze Goddelijke invloeiing
levend worden gemaakt en wel zo, dat zij aan zichzelf toeschijnen uit zichzelf te leven.
Deze overeenstemming bestaat tussen het leven en de ontvangers van het leven.
Zoals de ontvangers zijn, leven zij.
Die mensen die in liefde en naastenliefde zijn, zijn in overeenstemming, want zij harmoniëren
en het leven wordt door hen op passende wijze ontvangen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 23
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2014 – www.swedenborg.nl HV pag. 1158
Zij die echter in aan de liefde en de naastenliefde tegenovergestelde dingen zijn, zijn niet in
overeenstemming, omdat het leven zelf niet op passende wijze ontvangen wordt; vandaar
verschijnt het leven aan hen overeenkomstig hun eigen aard.
Dit kan door vele dingen worden toegelicht, zoals de organen voor de beweging en de
organen van de zintuigen, waarin het leven door de ziel invloeit; van welke aard deze zijn,
van dien aard zijn hun handelingen en zintuiglijke gewaarwordingen; zoals ook door de
voorwerpen, waarin het licht uit de zon invloeit; van dien aard, zoals de ontvangende vormen
zijn, van dien aard zijn de kleurschakeringen; maar in de geestelijke wereld zijn alle
schakeringen die door de invloeiing van het leven ontstaan, geestelijk; vandaar zo’n
verscheidenheid van inzicht en wijsheid.
3002. Hieruit kan ook blijken, hoe alle natuurlijke vormen, zowel de bezielde als de
onbezielde, uitbeeldend zijn voor de geestelijke en hemelse dingen die in het rijk van de Heer
zijn; dat wil zeggen, dat in de natuur alle dingen tot in bijzonderheden uitbeelden, naar de
mate en de hoedanigheid van hun overeenstemming.
3003. Het vervolg over uitbeeldingen en overeenstemmingen aan het einde van het volgende
hoofdstuk.
Einde van hoofdstuk drieëntwintig

'