'

Middelen om de herinneringen in het gebed te bewaren

 

PD. 8

Als we in gebed zijn, laten we ons dan inspannen om altijd in gezelschap te zijn.  En welke betere metgezel kunnen we hebben dan de Meester die ons het gebed heeft geleerd dat we op het punt staan te zeggen? Daarom, mijn dochters vertegenwoordig diezelfde Heer aan uzelf als aanwezig bij u, en merk op met welke liefde en nederigheid Hij u staat te leren. En geloof me, u kunt niet lang zonder zo'n Vriend blijven. Als u uzelf zo heeft aangewend om bij Hem te wonen, en Hij ziet dat u het met alle genegenheid van uw hart doet, en dat u voortdurend probeert Hem te behagen, zult u, om zo te zeggen, Hem niet van u kunnen verdrijven. Hij zal u nooit willen begeren. Hij zal u helpen met al uw problemen; u zult Hem overal bij u vinden. Vind u het een kleine gunst om zo'n Vriend aan uw zijde te hebben? O zusters, degenen onder u die niet veel met begrip kunnen praten noch hun gedachten gefixeerd kunnen houden, zonder afgeleid te worden, wen uzelf aan deze oefening: ik weet uit eigen ervaring dat u het kunt, want ik heb vele jaren onder dit kruis van niet in staat zijn om de verbeelding te fixeren tijdens het gebed, en ik weet dat het een grote kwelling is. (Ter. 38:1/9).

Toch weet ik ook dat onze Heer ons niet in de steek laat, maar dat, als we nederig tot Hem naderen en Hem smeken om bij ons te blijven, Hij ons gezelschap zal houden. En als we deze gunst niet in één jaar kunnen verkrijgen, laten we dan tevreden zijn om vele jaren te wachten, en niet met tegenzin veel tijd besteden aan zo'n groot gewin. Ik zeg dat we er mettertijd aan kunnen wennen om bij ons gewone werk aan de zijde van deze ware Meester te wonen. Ik vraag u nu niet, echter, om voortdurend te mediteren op Hem, of u in te spannen om een beeld van Hem te vormen, of uw begrip te beoefenen in sublieme en merkwaardige speculaties. Ik eis van u dat u alleen naar Hem kijkt. En wat belet u om de ogen van uw ziel voor een ogenblik, als u niet meer kunt, op deze aanbiddelijke Echtgenoot te richten? U kunt verdragen om naar de meest angstaanjagende objecten te kijken; zou u dan niet kunnen kijken naar dat wat mooier is dan de verbeelding kan bevatten? Als Hij er niet mooi uitziet in uw ogen, geef ik u toestemming om niet naar Hem te kijken; en toch, dochters, houdt uw Echtgenoot Zijn ogen nooit van u af. Hij heeft duizend gruwelen doorstaan die tegen Hem werden bedreven, en toch waren ze niet genoeg om Hem ervan af te zien naar u te kijken. Is het dan te veel voor u om uw ogen af te wenden van deze uiterlijke voorwerpen en soms een blik op Hem te werpen? (Ter. 38:10/19). 

Ziedaar, zoals de Echtgenoot zegt, Hij wacht op niets anders dan dat wij naar Hem mogen kijken. Als u naar Hem verlangt, zult u Hem vinden. Hij houdt er zo van om door ons bekeken te worden, dat het aan geen ijver van Zijn kant zal ontbreken om ons naar Hem toe te trekken. Men zegt dat als een vrouw gelukkig met haar man wil leven, ze moet doen als hij doet: als hij verdrietig is, moet ook zij verdrietig lijken; als hij vrolijk is, moet ook zij er vrolijk uitzien, hoewel ze in werkelijkheid dat misschien niet is. Zie, zusters, van welk een onderwerping u bent verlost! Dus, in waarheid, zonder enige fictie, handelt onze Heer met ons; want Hij maakt Zichzelf tot het onderwerp, en wil dat u de meesteres bent, en Hij draagt Zichzelf overeenkomstig naar uw wens. Als u vrolijk bent, overweeg dan Hem als verrezen, want het zal uw ziel verheugen zich alleen maar voor te stellen hoe Hij uit het graf ging, met welke helderheid, met welke schoonheid, en met welke majesteit! Hoe zegevierend, hoe vreugdevol, als Iemand die glorieus is teruggekeerd van de strijd, waar Hij een machtig koninkrijk heeft verworven, dat Hij u geheel wil schenken. Welnu, is het nu te veel dat u zo nu en dan uw ogen zou richten op Hem Die zoveel om u geeft? Als u verdrietig of gekweld bent, denk dan aan Hem op weg naar Getsemane; want welke smart is zo groot als die welke Hij toen in Zijn ziel doorstond, daar Hij, hoewel geduldig van Zichzelf, over deze smart spreekt en erover klaagt? Beschouw Hem opnieuw, gebonden aan de kolom of pilaar, vol met pijn, heel Zijn vlees verscheurd door Zijn grote liefde voor u, vervolgd door sommigen, bespuugd door anderen, verloochend en verlaten door Zijn vrienden, en zonder iemand om voor Hem te pleiten! U kunt Hem eveneens beschouwen als beladen met Zijn kruis, terwijl Zijn vijanden Hem geen tijd geven om adem te halen. Hij zal naar u kijken met die ogen, zo mooi en zo meelevend, en Hij zal Zijn eigen verdriet vergeten om u te troosten, op voorwaarde dat u zich bij Hem gaat troosten en uw ogen keert om naar Hem te kijken. (Ter. 38:20/32). 

O Heer van de wereld, mijn ware Echtgenoot! Zijt Gij gedreven, mijn Heer en mijn God, om zo'n ellendig gezelschap als het mijne toe te laten? U zou moeten zeggen, zusters, als uw hart zo verzacht is door het zien van uw Heiland in de staat die ik heb beschreven, dat u niet alleen naar Hem verlangt om naar Hem te kijken, maar ook verrukt bent om met Hem te spreken, niet in een vaste vorm van gebed, maar met smeekbeden die voortkomen uit het verdriet van uw hart. Is het mogelijk, zult u zeggen, o mijn God, dat U troost kunt putten in zo'n gezelschap als het mijne? Want aan Uw blik te zien lijkt het dat het u behaagt mij bij U te hebben. Hoe, o Heer, is het mogelijk dat de engelen U alleen laten en dat Uw Vader U niet zou troosten? Als het waar is, o Heer, dat het U behaagt dit alles voor mij te lijden, wat is het dan dat ik nu lijd? Waar klaag ik over? Ik schaam mij nu diep voor mijn klachten, aangezien ik U in zo'n toestand heb gezien, dat ik, o Heer, alle ellende die mij zou kunnen overkomen wens te lijden, en daarin een bron van grote troost te vinden, zodat ik U kan navolgen in iets. Laten we samen gaan, o Heer! Waarheen Gij ook gaat, ik zal gaan; langs welk pad U ook reist, ik zal hem evenzo reizen. Draag uw deel, dochters, in dit kruis; wees niet bezorgd dat de Joden u vertrappen; als u alleen maar Uw Heer in gezelschap draagt, luister niet naar wat ze van u zeggen, wees doof voor hun beschuldigingen, en, al struikelt u en valt u met uw Echtgenoot, deins niet voor het kruis terug en verlaat het niet. Neem aandachtig waar de vermoeidheid waaronder Hij worstelt, en met hoeveel graden Zijn lijden uw lijden overtreft, hoe groot u ook denkt dat ze zijn, hoe erg u ze ook mag voelen; en zo zult u getroost worden: want u zult zien dat ze slechts kinderspel zijn in vergelijking met de Zijne. (Ter. 38:33/45). 

U zult misschien zeggen, zusters, hoe kan dit nu worden gedaan? Had u Hem met uw lichamelijke ogen gezien in de tijd dat Zijne Majesteit op aarde leefde, dan zou u het heel graag gedaan hebben en uw ogen altijd op Hem gericht hebben gehouden. Geloof het niet; want zij die nu niet een beetje geweld tegen zichzelf zal gebruiken, opdat ze haar Heer in zichzelf kan aanschouwen, wat ze mag doen zonder gevaar, en dat met slechts heel weinig ijver, zou zichzelf veel minder met Magdalena aan de voet van het kruis hebben geplaatst, in het aangezicht van de dood. En wat moeten onze glorieuze Vrouwe en deze gezegende Heilige hebben geleden? Wat een dreigementen, wat een kwade woorden, wat een schok, wat een beledigingen! Met wat voor hovelingen hadden ze te maken? De ware ministers van de hel en dienaren van de duivel! Ongetwijfeld moet het verschrikkelijk zijn geweest wat ze hebben geleden; maar het grote verdriet van een ander maakte hen ongevoelig voor hun eigen verdriet. Stelt u zich daarom niet voor, zusters, dat u geschikt zou zijn om zulke kwellingen te dragen als u al niet opgewassen bent tegen zulke kleine beproevingen. Door uzelf hierin te beoefenen, kunt u leren grotere kwellingen te doorstaan. (Ter. 38:46/55).   

Om u hierbij te helpen, mag u een afbeelding of voorstelling van onze Heer bij u dragen, niet alleen om het in uw boezem te dragen en er nooit naar te kijken, maar om vaak tot Hem te spreken; want Hij zal u leren wat u tegen Hem moet zeggen. Aangezien u woorden vindt om tot anderen te spreken, waarom zou u dan willen dat ze tot God spreken? Geloof dit niet. Ik zal het tenminste niet geloven, als u alleen uzelf gewoon wil maken om met Hem te spreken; doet u dat niet, zult u het zeker verlangen; want als we niet gewend zijn om met een persoon te converseren, ontstaat er een soort van vreemdheid tussen ons en hem, en een onwetendheid hoe we hem moeten aanspreken; zodat we al snel moeite hebben om zelfs met verwanten en vrienden te spreken. (Ter. 38:56/59). 

Het is eveneens een uitstekende zaak om een goed boek in uw eigen taal te nemen, om u te helpen uw gedachten te ordenen, zodat u kunt leren bidden, en beetje bij beetje went de ziel  daaraan door liefkozingen en heilige kunstgrepen, zodat ze niet angstig of ontmoedigd wordt. Bedenk dat we lang geleden zijn afgedwaald van onze Echtgenoot; en we zijn zo verdorven, dat grote vaardigheid vereist is om ons ertoe te brengen dat we naar Zijn huis willen terugkeren. We hebben ons zo aangewend dat onze ziel en onze gedachten hun eigen plezier volgen, of, om het beter te zeggen, hun eigen pijn, omdat de ellendige ziel haar eigen toestand niet kent. Ik verzeker u nogmaals dat als u er zorgvuldig aan gewend bent deze raad op te volgen, u daardoor zo'n winst zult behalen dat ik het niet kan uitdrukken, zelfs als ik dat zou willen. Blijf dus dicht bij deze goede Meester en wees vastbesloten om te leren wat Hij u zal leren; en Zijne Majesteit zal de dingen zo ordenen, dat u niet zult falen om een uitstekende leerling te worden; ook zal Hij u niet verlaten, als u Hem niet verlaat. Overweeg de woorden die door Zijn Goddelijke mond worden geuit; want bij het allereerste begin zult u onmiddellijk de liefde begrijpen die Hij u schenkt, en het is geen geringe vreugde en troost voor een leerling om te weten dat zijn Meester van hem houdt. (Ter. 38:60/65). 

 

Antwoord op bezwaren tegen geestelijk gebed 

 

PD. 9

Sommigen zeggen: "Deze manier van bidden is niet geschikt voor vrouwen, want ze kunnen in waanideeën vervallen; het is beter dat ze spinnen. Ze hebben zulke subtiliteiten niet nodig; een Pater en Ave zijn voldoende voor hen." Dit zeg ik ook, zusters; en waarom zouden ze niet voldoende zijn? We kunnen geen kwaad doen door gebed op gebed te uiten die door de lippen van onze Heer Zelf werden uitgesproken. Ze zeggen het dan goed; want als onze zwakheid niet zo groot was en onze toewijding niet zo koud, zouden we geen andere gebeden of andere boeken nodig hebben om ons te leren hoe we moesten bidden. (Ter. 39:1/5). 

Ik spreek tot degenen die hun gedachten niet kunnen richten op andere mysteries, die hun te kunstmatig lijken; en voor hen leg ik nu bepaalde beginselen, middelen en raadgevingen vast met betrekking tot het gebed, hoewel ik niet van plan ben stil te staan bij verheven en diepzinnige onderwerpen. Ik ben altijd meer geraakt door de grotere hervertelling van de woorden van de evangeliën dan door enig ander boek, hoe goed geschreven ook. (Ter. 39:6/7). 

Ik kom, dan, tot deze Meester van Wijsheid, opdat Hij mij misschien kan inspireren met enkele overwegingen die u van nut kunnen zijn. Laat niemand u misleiden door u een andere weg naar de hemel te wijzen dan die van gebed, hetzij mentaal of vocaal. Alle personen zouden ofwel het één of het andere moeten gebruiken; en voor uzelf zeg ik dat u beide nodig hebt; want dit is het ambt en de tewerkstelling van religieuzen. Wie u zal vertellen dat hierin een gevaar schuilt, beschouw hem als een gevaarlijk persoon en vermijd hem; maar vergeet dit advies niet, want misschien heeft u het nodig. Het zal inderdaad gevaarlijk voor u zijn om nederigheid en andere deugden te willen; maar God verhoede dat de weg van het gebed een weg van gevaar zou zijn! Het lijkt erop dat de duivel de kunst heeft uitgevonden om deze angsten op te wekken, en zo een struikelblok te plaatsen in de weg van degenen die tot gebed zijn overgegaan. (Ter. 39:8/13). 

Zie de wonderbaarlijke blindheid van mensen, die geen rekening houden met de vele duizenden in de wereld die tot ketterij en ander groot kwaad zijn vervallen door niet te bidden, of te weten wat het is; en als onder al degenen die het beoefenen, de duivel, om zo beter zijn plannen te volbrengen, er maar een paar heeft doen vallen, dan wordt er bij die mensen een grote angst opgewekt voor het beoefenen van deze deugd. Laten zij oppassen voor wat zij doen, die aldus van het goede wegvliegen om aan het kwade te ontsnappen. Zo'n uitvinding, lijkt mij, kan alleen van de duivel komen. (Ter. 39:14/16). 

O mijn Heer, sta op en verdedig U! Zie hoe mensen Uw woorden verkeerd interpreteren! Laat niet zulke zwakheden als deze in Uw dienaren blijven! (Ter. 39:17/19). 

Verban deze angsten dan, zusters; besteed geen aandacht aan dergelijke meningen; want dit zijn geen tijden waarin we alle personen moeten geloven, maar alleen degenen die we zien wandelen in overeenstemming met het leven van Christus. Streef ernaar een zuiver geweten te bewaren, een minachting te hebben voor alle dingen van deze wereld, en vastberaden te geloven wat onze heilige Moeder de kerk leert, en dan kunt u er zeker van zijn dat u een veilige weg hebt gevolgd. Werp deze angsten van u weg waar u niets van te vrezen hebt. Toon degenen die u angst aanjagen, in alle nederigheid, de weg waarop u loopt. Vertel hen dat uw regel u beveelt om zonder ophouden te bidden, wat inderdaad het geval is, en dat u zich aan deze regel moet houden. Als ze zeggen dat het alleen maar een vocaal gebed is, vraag hun of het begrip en het hart aandacht moet schenken aan wat er in het vocale gebed wordt gezegd. Als ze "Ja" antwoorden en ze kunnen geen ander antwoord geven, dan ziet u dat ze daarmee erkennen dat u, om het vocaal gebed goed te maken, ook gedwongen bent om het mentale gebed te gebruiken, ja, en ook contemplatie, als het God zou behagen u er toe te verheffen. Moge Hij voor altijd gezegend worden! Amen. (Ter. 39:20/28). 

 

Een echt vocaal gebed houdt altijd een mentaal gebed in

 

PE. 0

Het verschil tussen een mentaal en een vocaal gebed is niet dat de mond open of dicht is, want als ik spreek, terwijl ik een gebed vocaal uitspreek, overweeg ik aandachtig en bemerk dat ik met God spreek, en meer gericht ben op deze gedachte dan op de woorden die ik uitspreek, dan gebruik ik zowel het mentale als het vocale gebed samen. Maar als ze u vertellen dat u misschien met God spreekt wanneer u de Paternoster reciteert, en toch aan de wereld denkt, heb ik niets te zeggen tot zo'n gebed als dit, want als u zich zou gedragen zoals u behoort te doen bij het spreken tot zo'n Heer, dan is het passend dat u overweegt tot Wie u spreekt en wie u bent, opdat u met het nodige respect tot Hem spreekt. Want hoe kunt u een koning aanspreken en hem 'majesteit' noemen, of de ceremonieën observeren die worden gebruikt bij het spreken tot de groten, als u niet bekend bent met de waardigheid van hem tot wie u spreekt, en begrijpt wat uw eigen plaats is? Hij moet geëerd worden naar zijn rang en met de eer die de gewoonte vereist; en hiermee zou u goed op de hoogte moeten zijn, anders zou u als een ongemanierde clown worden weggestuurd en er zo niets mee winnen. (Ter. 40:1/4).

Nu wat is dit? O mijn Heer, wat is dit? O mijn Soeverein, hoe kan het worden doorstaan? Gij, mijn Heer, zijt een eeuwige Koning, want Uw koningschap is geen geleende waardigheid. Ik voel een bijzondere verrukking zo vaak als ik hoor zeggen in de geloofsbelijdenis "dat Uw koninkrijk geen einde heeft." Ik prijs U, o Heer, voor dit; en ik zegen u voor altijd. Laat nooit iemand, o Heer, die tot U spreekt, dit alleen met zijn lippen doen. Wat is dit, Christenen? Zegt u dat u geen geestelijk gebed nodig heeft? Beseft u wat u daar zegt? Ik denk zeker van niet, en daarom, zult u willen dat we allemaal met u verward werden; en u weet ook niet wat een mentaal gebed is, noch hoe het vocale gebed moet worden gebruikt noch wat contemplatie is; want had u het begrepen, dan zou u aan de ene kant niet veroordelen wat u aan de andere kant prijst. (Ter. 40:5/15). 

O mijn Keizer, Opperste Macht, Essentiële Goedheid, Wijsheid zonder begin, grenzeloze Perfectie, oneindig en onbegrijpelijke, peilloze Oceaan van wonderen, Schoonheid die alle schoonheden omvat, Goddelijke Kracht en waarachtige God! Had ik maar alle welsprekendheid van de mensen gehad, en ook de wijsheid, om te begrijpen (voor zover het kan worden begrepen in deze wereld, die in werkelijkheid niets is,) hoe we slechts enkele van die vele dingen bekend kunnen maken die ons in staat zouden kunnen stellen om in zekere mate te begrijpen hoe groot onze Heer en Soevereine Goed is. (Ter 40:16/17). 

Overweeg dan en begrijp met wie u gaat spreken en met wie u spreekt. In duizend levens zoals de onze zouden we nooit volledig begrijpen kunnen hoe deze Heer het verdient te worden behandeld, voor Wie de engelen beven, die alle dingen gebiedt, en Wiens wil in vervulling zal gaan. Is het dan niet passend, dat we onze best zouden doen om ons te verheugen in deze voortreffelijkheden die onze Echtgenoot sieren, en dat we zouden begrijpen aan Wie we zijn verloofd; en ook welke manier van leven gepast is te leiden, aan wie Hij heeft beloofd zo'n grote waardigheid te schenken? (Ter. 40:18/20). 

 

Gebed van herinnering

De contemplatie van God als in ons

 

PE. 1

Bedenk wat uw Meester sprak: "Wie is er in de hemel." Denkt u dat het voor u van weinig belang is om te weten wat de hemel is, en waar uw Allerheiligste Vader moet worden gezocht? Ik zeg u dat het voor degenen die onderhevig zijn aan afleiding erg belangrijk is om dit niet alleen te geloven, maar ook te proberen het door eigen ervaring te realiseren, omdat het één van die dingen is die het begrip het sterkst vasthoudt, en laat de diepste herinnering in de ziel doordringen. U weet al dat God overal is; nu, waar de koning is, daar is het hof, en daarom, waar God is, is de hemel: u kunt ook zonder twijfel geloven dat waar Zijne Majesteit is, al Zijn heerlijkheid is. (Ter. 41:1/4). 

Overweeg eens wat de heilige Augustinus sprak: dat "hij God op vele plaatsen zocht en Hem uiteindelijk in zichzelf vond." Denkt u dat het voor een verstrooide ziel van weinig belang is om deze waarheid te begrijpen en te weten dat ze niet naar de hemel hoeft te gaan om met haar eeuwige Vader te spreken of hardop te huilen om door Hem gehoord te worden? Want hoe zacht we ook spreken, Hij is zo dichtbij dat Hij niet zal nalaten ons te horen; we hebben ook geen vleugels nodig om te vliegen en Hem te zoeken, maar we kunnen onszelf in eenzaamheid vormen en Hem in ons aanschouwen. Laten we ons dus nooit afscheiden van zo'n goede Gast, maar met grote nederigheid tot Hem spreken als een Vader, Hem smeken als een Vader, onze problemen aan Hem kenbaar maken, en om een remedie smeken, hoewel we weten dat we niet waardig zijn om Zijn dochters te zijn. (Ter. 41:5/8). 

Wees op uw hoede, dochters, voor een zekere valse bescheidenheid, waaraan sommigen verslaafd zijn, en denken dat het nederigheid is; toch is het geen nederigheid, als de Koning u een gunst wil bewijzen, om die te weigeren; maar het is nederigheid om het te aanvaarden en te erkennen hoeveel het uw verdiensten te boven gaat, en er zo in te verheugen. (Ter. 41:9).

Schenk geen aandacht aan zulke nederigheid, dochters, maar ga met Hem om als een Vader, als een Broeder, als een Heer, als een Echtgenoot, en soms op een andere manier; want Hij zal u leren wat u moet doen om Hem te behagen. Laat u niet snel ontmoedigen, maar daag Zijn woord uit, want Hij is uw Echtgenoot, om u als zodanig te behandelen. Bedenk dat u zich veel zorgen maakt over het begrijpen van deze waarheid, namelijk, dat God in u woont, en dat wij daar bij Hem zouden wonen. (Ter. 41:10/12). 

Als u aldus thuis bij Hem bent, kunt u over het Lijden mediteren en Hem offeren aan de Vader, zonder het verstand te vermoeien door Hem te gaan zoeken op de berg Golgotha, of in de Hof, of bij de zuil. Zij die zich zo kunnen opsluiten in deze kleine hemel van de ziel, waar Hij verblijft, Die hemel een aarde schiep; en die er ook aan kunnen wennen niet af te dwalen waar hun uiterlijke zintuigen hen ook leiden, laat ze geloven dat ze op een uitstekende manier wandelen en dat ze niet zullen nalaten water uit de fontein te drinken en zo in korte tijd ver te komen. Ze zijn als iemand die een reis over zee maakt, die met een beetje gunstig weer binnen een paar dagen aan het einde van zijn reis arriveert, terwijl degenen die over land gaan veel langer onderweg zijn. (Ter. 41:13/15). 

Laten we ons herinneren, dan, dat er in ons een paleis van grote pracht is; het hele gebouw is van goud en van edelstenen, het is in alle opzichten een geschikte woning voor zo'n grote Heer. Vergeet ook niet dat de glorie van dit gebouw tot op zekere hoogte van u afhangt, want er is werkelijk geen gebouw zo mooi als een zuivere ziel vol deugden; en hoe groter deze deugden, des te helderder schitteren de stenen die dit paleis van de grote Koning sieren, Die met genoegen uw Gast is geworden, en Die daar zit op een troon van onschatbare waarde, zelfs op uw hart. Want als we zouden beseffen dat we zo'n Gast in ons hebben, ik denk dat het onmogelijk is dat we zo gek zouden zijn op de dingen in de wereld, omdat we zouden inzien hoe laag ze zijn in vergelijking met de schatten die we in ons hebben. (Ter. 41:16/18). 

Sommige mensen zullen me misschien uitlachen en zeggen "Dit alles is heel duidelijk;" en misschien hebben ze gelijk als ze dat zeggen; maar voor een tijdje was het duister voor mij. Ik wist heel goed dat ik een ziel had, maar ik begreep niet de waardigheid van die ziel, noch dacht ik wie erin huisde, omdat mijn ogen verblind waren door de ijdelheden van dit leven, zodat Ik Hem niet kon zien. Ik denk dat als ik toen had geweten, zoals ik nu doe, dat in dit kleine paleis van mijn ziel zo'n grote koning woonde, ik Hem niet zo vaak alleen zou hebben gelaten, maar meer, tenminste, bij Hem had moeten blijven en zorgvuldiger had moeten zijn, om voor Hem een eerlijk onderkomen te bereiden. (Ter. 41:19/21). 

Zo was Hij verheugd om opgesloten te worden in de schoot van Zijn allerheiligste Moeder. Hij, als onze Heer, brengt ons met Hem vrijheid, en, vanwege Zijn grote liefde voor ons, vernederde Hij Zichzelf tot onze natuur. Wanneer een ziel Hem begint te leren kennen, toont Hij zich niet meteen volledig, anders zou de ziel verontrust worden bij het zien van haar eigen kleinheid en de grootsheid van Hem Die in haar woont. Geleidelijk vergroot Hij die ziel, naar de maat die nodig is voor de gave die Hij in haar giet. Daarom zeg ik dat Hij de vrijheid met zich meebrengt, aangezien Hij de macht heeft om Zijn paleis te vergroten. Het is onze rol om het aan Hem te geven als het Zijne, met een volledige en volmaakte vastberadenheid om Hem het als het Zijne te laten gebruiken, en daar te plaatsen, of weg te nemen, wat Hij maar wil. Dit is Zijn genoegen, en dit is Zijn recht: laten we het Hem niet weigeren. Hij zal onze wil niet forceren, Hij neemt alleen wat wij Hem geven. Maar Hij zal Zichzelf niet geheel aan ons geven totdat wij ons geheel aan Hem geven: dit is zeker; en omdat het een waarheid van zo'n belang is, herinner ik me er zo vaak aan. Ook werkt Hij niet met Zijn volledige plezier en doel in een ziel totdat het, zonder enige belemmering, volledig van Hem is: noch begrijp ik hoe Hij er anders mee om zou kunnen gaan, want Hij is een liefhebber van orde. (Ter. 41:22/31). 

 

Belang van de dankzegging na de Heilige Communie

 

PE. 2

Het dagelijks brood dat we God vragen in het Onze Vader is ofwel brood voor ons lichaam, ofwel de Goddelijke Eucharistie, wat het brood is voor onze zielen. Daarom, zusters, hoe bezorgd anderen ook zijn om dat aardse brood te vragen, laten we de eeuwige Vader smeken om ons genadig te zijn en Hem om ons hemelse brood te vragen. En aangezien de ogen van het lichaam niet het genoegen kunnen hebben om Hem te aanschouwen, omdat Hij gesluierd is, laten we Hem vragen Zichzelf te openbaren aan degenen door de ziel, en Zichzelf bekend te maken als dat meest aangename en heerlijke Voedsel waarmee we alleen ons leven kunnen behouden. (Ter. 42:1/3). 

Weet u niet dat dit allerheiligste Brood voeding voor het lichaam is en zelfs een uitstekende remedie tegen lichamelijke kwalen? Ik weet dat het zo is, want ik ken iemand die aan ernstige ziekten leed, die, vaak in grote pijn, daardoor werd bevrijd, als door een aanraking met een hand; en daarna in volmaakte gezondheid verder leefde. Dit gebeurd vaak met betrekking tot ziekten die algemeen bekend zijn, en die naar mijn mening niet nagebootst kunnen worden. En omdat de wonderen die dit allerheiligste Brood teweegbrengt bij hen die het waardig ontvangen, welbekend zijn, vertel ik er niet veel over hoewel ik ze wel zou kunnen noemen waarvan ik weet dat ze waar zijn; met betrekking tot de persoon over wie ik sprak, had onze Heer haar zo'n levendig geloof gegeven, dat toen ze sommigen hoorde zeggen dat ze wensten dat ze hadden geleefd in de tijd dat Christus, onze Heer, onze Soevereine Goed, met mensen in deze wereld sprak, ze bij zichzelf glimlachte, en dacht, sinds we genieten van Zijn aanwezigheid in het Allerheiligste Sacrament, alsof Hij nog steeds zichtbaar op aarde aanwezig is, hoeven we niets meer te verlangen. Ik weet dat de persoon over wie ik spreek, hoewel ze verre van perfect was, gedurende vele jaren gewend was, wanneer ze communiceerde, om te proberen haar geloof nieuw leven in te blazen, alsof ze met haar lichamelijke ogen onze Heer in haar ziel had zien komen. En dit deed ze (in de veronderstelling dat onze Heer nu haar arme huisje binnenging), om zich zoveel mogelijk van alle uiterlijke dingen los te maken en zo met Hem binnen te gaan. Ze probeerde al haar zintuigen te verzamelen, opdat ze zo'n groot goed zouden begrijpen, of liever, dat ze de ziel niet zouden verhinderen haar te begrijpen. Ze stelde zich voor dat ze aan Zijn voeten lag, en met de gezegende Magdalena weende alsof ze Hem met haar lichamelijke ogen in het huis van de Farizeeër had gezien; en hoewel ze misschien geen toewijding voelde, vertelde het geloof haar dat het goed voor haar was om daar te zijn, en daar bleef ze met Hem praten. Want tenzij we onszelf willen verdoven en ons begrip willen verblinden, kunnen we er niet aan twijfelen dat dit niet slechts een voorstelling van de verbeelding is, zoals wanneer we onze Heer aan het kruis zien hangen, of in een andere stadia van Zijn lijden. Daar we deze dingen stellen als zijnde geweest; maar dit is een aanwezig ding, en een absolute waarheid. Daarom hoeven we niet ver te gaan om Hem te zoeken; maar, wetende totdat de natuurlijke hitte de moeilijkheden van het brood heeft verteerd, onze goede Jezus bij ons blijft, we hoeven enkel zo'n goede gelegenheid maar te grijpen om ons met Hem te verenigen. (Ter. 42:4/14). 

Welnu, als Hij, toen Hij in deze wereld leefde, de zieken genas door louter de aanraking van Zijn kleed, hoe kunnen we er dan aan twijfelen dat Hij ons niet alles zal geven wat we van Hem vragen, terwijl Hij in werkelijkheid in ons huis verblijft? Zijne Majesteit is niet gewoon om een slechte betaalmeester te zijn; laten we Hem dan alleen passend vermaak geven. Als u zich zorgen maakt over het niet zien van Hem met uw lichamelijke ogen, bedenk dat het niet opportuun voor ons is; want het is één ding om Hem verheerlijkt te zien, maar een heel ander ding om Hem te zien zoals Hij was toen Hij leefde op aarde. Zo is onze zwakke natuur, dat we het niet zouden kunnen verdragen; de wereld zelf zou bewogen worden, noch zou iemand erin kunnen blijven, want door het visioen van de eeuwige waarheid, zou het duidelijk worden dat al die dingen die we hier waarderen een leugen en een bedrog zijn. En hoe zou zo'n zondaar als ik, die Hem zo erg beledigt heeft, Hem durven te aanschouwen of Hem zo dicht te naderen? Hij is toegankelijk onder deze moeilijkheden van het brood; want als de Koning vermomd is, kunnen we met Hem praten zonder de gebruikelijke ceremoniën en eerbiedigheid, en het lijkt er zelfs op dat Hij dit moet ondergaan, omdat Hij Zichzelf niet bekend heeft gemaakt. Maar als onze Heer Zichzelf zichtbaar zou openbaren, wie zou dan tot Hem durven te naderen met zo'n lauwheid, met zulke onwaardige achten en met zovele onvolkomenheden als de onze? (Ter. 42:15/21). 

Laat ons dan gewillig bij Hem blijven, en niet zo'n eerlijke kans verliezen om Hem te ontvangen; want de tijd na de communie is het beste om met Hem te spreken. Weet dat het beladen is met de rijkste zegeningen voor de ziel, en dat onze goede Jezus dan veel behagen schept in ons gezelschap. Pas dan op dochters, dat u Hem niet verlaat. Als gehoorzaamheid u tot een andere plicht roept, probeer dan dat uw ziel tenminste nog bij onze Heer mag zijn: uw Meester zal niet nalaten u op dit moment te onderwijzen, hoewel u niet begrijpt hoe; maar als u onmiddellijk uw gedachten op iets anders vestigt, en u geen acht op Hem slaat en geen acht slaat op Hem Die in u is, klaag dan over niemand anders dan uzelf. (Ter. 42:22/25). 

Dit, dus, is de geschikte tijd voor onze Meester om ons te onderwijzen, en voor ons om Hem aan te horen en Zijn voeten te kussen, omdat het Hem behaagd heeft ons zo te onderwijzen; Hem smekend om ons niet te verlaten. (Ter. 42:26). 

Nadat u onze Heer hebt ontvangen, tracht dan de ogen van het lichaam te sluiten, en de ogen van de ziel te openen, aangezien u dan Zijn eigen Persoon in u bezit; want ik zeg u nogmaals, en zal het voortdurend herhalen, dat als u zich aan deze gewoonte houdt, zo vaak als u communiceert, en probeert uw geweten zuiver te houden, zodat u vaak wordt toegelaten tot het genot van deze zegening, Hij niet zo vermomd zal blijven komen, maar dat, zoals ik heb gezegd, Hij Zichzelf op vele manieren bekend zal maken die in overeenstemming is met ons verlangen om Hem te zien; en ons verlangen zou moeten zijn dat Hij Zichzelf volledig aan ons zou openbaren. Maar als we geen rekening met Hem houden en, nadat we Hem hebben aangenomen, van Hem weggaan om aardse dingen te zoeken, wat kan Hij dan voor ons doen? Moet Hij ons met geweld dwingen om Hem te zoeken, omdat Hij graag door ons gekend wil worden? Nee; want de mensen behandelden Hem ook niet goed toen Hij Zich openlijk aan de blik van allen blootstelde en hen duidelijk vertelde Wie Hij was: want er waren maar weinig die Hem geloofden. Het is daarom een grote barmhartigheid die Hij ons toont wanneer Hij ons doet begrijpen dat Hij het is Die aanwezig is in het Allerheiligste Sacrament; maar Hij wil niet openlijk gezien worden, noch Zijn gunsten mededelen en Zijn genaden schenken, behalve aan Zijn ware vrienden, die Hij kent, en Hem ernstig begeren. Laat daarom niemand anders dan degenen die zo liefdevol en eerbiedig tot hem naderen, het wagen onze Heer op te dringen om Zich aan hen te openbaren. (Ter. 42:27/32).

 

Wonderbaarlijke effecten van de Heilige Communie

 

PE. 3

Ik ben er volledig van overtuigd dat als we de Aanbiddelijke Eucharistie zouden benaderen met een groot geloof en grote liefde, één enkele Communie ons zou verrijken met hemelse schatten; hoeveel te meer moeten we dan ontvangen van vele communies! Moet het ons dan verbazen dat we er zo weinig vrucht van oogsten, wanneer het lijkt alsof we de heilige tafels slechts als een ceremonie en uit gewoonte naderen? Ellendige wereld (!) die dus onze ogen sluit, om zo te voorkomen dat we het eeuwige geluk zien dat we zouden verwerven als we dit grote sacrament zouden ontvangen met een hart vol brandende liefde voor onze Heiland en van naastenliefde jegens onze naaste. (Ter. 43:1/3). 

O Heer van hemel en aarde! Is het mogelijk dat we in staat zouden zijn om in een sterfelijk lichaam zulke buitengewone bewijzen van U liefde te ontvangen? En is het mogelijk, dat we tegelijkertijd niet zouden willen begrijpen wat de gunsten zijn, die het Hooglied laat zien, dat onze almachtige God aan onze zielen wil schenken? O onvoorstelbare gunsten! O zoete en indringende woorden, waarvan er alleen al één, uit de tederheid van onze liefde tot U, mijn Redder, ons met heilige vervoering zou moeten vervullen! Wees voor altijd geprezen en dat het niet Uw schuld is dat we niet van dit grote geluk genieten! Op hoeveel manieren heeft U Uzelf geschonken, en geeft U dagelijks nog steeds, om Uw liefde voor ons te getuigen! Ik vraag U, o mijn Heiland, maar één ding in deze wereld, dat ik geëerd mag worden door één kus van Uw Goddelijke lippen, waardoor ik zo ontvlamd mag worden dat ik niet in staat zal zijn, ook al zou ik het verlangen, om koud te worden in Uw liefde, of te ontspannen van die hechte verbintenis die U hebt gegarandeerd om met mij te sluiten. Geef, o Soevereine Meester van mijn leven, dat mijn wil zo onderdanig is aan de Uwe, dat niets ooit de macht zal hebben om die twee te scheiden; en opdat ik tot U kan zeggen, o mijn God, Gij die al mijn heerlijkheid zijt: "De melk die uit Uw Goddelijke borsten vloeit, is zoeter dan wijn." (Ter. 43:4/12). 

 

Voordeel van de toewijding aan de heilige Jozef

 

PE. 4

Ik nam voor mij als advocaat en meester de glorieuze heilige Jozef, en beval mezelf veel bij hem aan; en tot nu toe kan ik me niet herinneren dat ik hem iets heb gevraagd wat hij niet voor mij heeft verkregen. Ik ben nogal verbaasd als ik denk aan de grote gunsten die onze Heer mij heeft geschonken op voorspraak van deze gezegende heilige, en van de vele gevaren voor zowel ziel als lichaam, waarvan Hij mij heeft verlost. Het lijkt erop dat andere heiligen onze Heer macht hebben gegeven om ons te helpen in een soort van noodzaak; maar deze glorieuze heilige, zoals ik uit eigen ervaring weet, helpt ons (bij hen) allemaal; vandaar dat onze Heer, zo lijkt het, wil dat we begrijpen dat, zoals Hij hem gehoorzaam was toen Hij op aarde was (want Hij noemde hem Zijn vader, en gehoorzaamde hem als Zijn meester), Hij hem nu in de hemel geeft wat hij vraagt. Deze waarheid hebben ook vele anderen ervaren die, naar mijn wens, zichzelf aan hem hebben aanbevolen. Ze zijn nu diep toegewijd aan hem; en ik ervaar zelfs dagelijks een nieuwe ervaring van zijn macht. (Ter. 44:1/5).

Kon ik alle mensen maar overhalen om door hun eigen ervaring het voordeel van toewijding aan deze glorieuze heilige te bewijzen, en zo hun deel te ontvangen van de zegeningen die hij van God verkrijgt! Ik heb nooit iemand gekend die echt toegewijd was aan hem, en er niet in slaagde snel vooruitgang te boeken in de deugd; want hij helpt op een zeer speciale manier degenen die zichzelf speciaal aan hem aanbevelen. Sinds vele jaren ben ik gewend om hem om gunsten te vragen, en mijn verzoek is altijd ingewilligd. Bovendien, als het op enig moment iets ongeschikts bevatte, herstelde hij het voor mijn grotere goed. (Ter. 44:6/9). 

Personen die aan het gebed worden overgegeven, moeten, lijkt mij, een speciale toewijding aan hem hebben; ook kan ik me niet voorstellen hoe we kunnen denken aan al de tijd dat hij bij onze Heilige Vrouwe en het Kindje Jezus woonde, zonder hem te bedanken voor zijn zorg voor hen beiden. (Ter. 44:10). 

Degenen die een begeleider nodig hebben om hen te leren bidden, kunnen niet beter doen dan deze heilige als hun gids te nemen. Ze zullen geen gevaar lopen om af te dwalen. (Ter. 44:11/12). 

 

Geestelijke liefde van volmaakte zielen voor God en voor degenen die hen helpen op de weg naar de hemel

Het soort liefde dat ze aan de schepselen geven

 

PE. 5

Het lijkt me nu, dat wanneer God een persoon duidelijk maakt om te begrijpen wat de wereld is; dat er een andere wereld is, en wat het verschil is tussen de twee, dat de ene eeuwig is en de andere slechts een droom; wat de Schepper is; wat een gelukzaligheid het is om de één lief te hebben, wat een ellende om de ander lief te hebben; samen met vele andere dingen die onze Heer hem waarlijk en duidelijk leert in gebed die door Hem onderricht wil worden; tegen zulke personen, zeg ik, leer liefhebben op een manier die heel anders is dan die van hen die niet zo zijn onderwezen. (Ter. 45:1). 

U kunt, zusters, denken dat het nutteloos is om aan deze punten aandacht te schenken, en u zegt misschien: "We weten deze dingen allemaal al." God geve dat het zo mag zijn, en dat u ze mag kennen op een manier die nuttig voor u kan zijn, en ze diep in uw hart mag prenten! Als u ze kent, zult u zien dat ik de waarheid spreek door te zeggen dat degenen aan wie onze Heer deze liefde geeft en tot deze staat verheft, gulle, koninklijke zielen zijn. Ze zijn niet tevreden met het liefhebben van zulke verachtelijke objecten als wezens, met welke schoonheid ze ook begiftigd mogen worden. Als de aanblik ervan hen behaagt, prijzen ze de Schepper hiervoor; maar ze rusten daar niet. Ik bedoel, ze staan er niet bij stil om een genegenheid jegens hen te koesteren; hiervoor zouden ze een ding zonder substantie liefhebben en een schaduw omhelzen; en het zou ervoor zorgen dat ze zich zo schamen, dat ze God niet onder ogen durven te komen om te zeggen dat ze van Hem houden. (Ter. 45:2/7). 

U zult antwoorden: "Zulken als deze weten niet hoe ze moeten liefhebben, of de liefde die hun wordt getoond, kunnen vergelden." Ik antwoord, dat ze tenminste weinig verlangen hebben om bemind te worden; en hoewel een impuls van de natuur soms een gevoel van plezier kan opwekken bij de gedachte bemind te worden, toch, maar wanneer ze weer tot zichzelf komen, zien ze dat dit dwaasheid is, tenzij de personen die van hen houden, hun ziel goed doen door hun juiste instructies te geven of hen gebeden te leren. Niet dat zij nalaten zulke personen dankbaar te zijn en hun liefde te vergelden door hen bij God aan te bevelen; maar ze verwijzen die liefde naar onze Heer, wetende dat het van Hem komt. Omdat ze in zichzelf niets vinden dat liefde verdient, geloven ze dat anderen van hen houden omdat God van hen houdt, en ze laten de betaling van hun schuld over aan Zijne Majesteit, Hem smekende om het te betalen, en daardoor worden ze in zekere zin vrijgesproken van de verplichting; en zo, de zaak aandachtig overwegend, denk ik, wat een grote blindheid het is om te verlangen dat anderen van ons houden, met uitzondering van de personen, die, zoals ik heb gezegd, ons kunnen helpen bij het verwerven van solide zegeningen. (Ter. 45:8/11). 

Merk op, dat net als bij het verlangen naar iemands liefde, we altijd een één of ander belang, of voordeel, of plezier voor onszelf op het oog hebben! Zo hebben deze volmaakte zielen reeds onder hun voeten alle goederen die de wereld hen kan schenken, als ook haar geneugten, en haar genoegens; zodat, zelfs als ze dat zouden willen, ze geen genoegen kunnen vinden in iets anders dan in God en in het spreken over God. Ze kunnen niet zien welk voordeel ze kunnen halen uit bemind te worden, en daarom geven ze er niet om. Wanneer ze deze waarheid levendig voor hen zien, lachen ze om zichzelf vanwege de angst die ze soms hebben gevoeld om te weten of hun genegenheid is beantwoord of niet; want zelfs in een zuivere genegenheid is het heel natuurlijk om te verlangen dat het wordt vergolden. En toch, als het wordt vergolden, wordt de betaling gedaan in stro, licht en niet substantieel, die bij de eerste de beste wind wordt weggeblazen. Want als we toegeven dat we zeer geliefd zijn, wat winnen we daarmee? Daarom schenken zulke grote zielen geen aandacht meer om meer bemind dan niet bemind te worden, behalve door de personen die ik hier heb genoemd, voor het welzijn van hun ziel, omdat ze zien dat de zwakheid van onze natuur weldra vermoeid raakt, als het niet ondersteund wordt door liefde. (Ter. 45:12/18). 

U zou kunnen denken dat zulke mensen niemand anders lief kunnen hebben dan God alleen. Ja; ze hebben ook hun naaste lief, en met een waarachtiger, nuttiger en vurige genegenheid dan die van andere mensen; hun enige, inderdaad, is ware liefde. Zulke zielen zijn altijd veel meer bereid te geven dan te ontvangen, en dit zelfs met betrekking tot God Zelf. Dit, ik herhaal, verdient de naam liefde; want die andere genegenheden hebben deze naam slechts toegeëigend. (Ter. 45:19/22). 

U zou me kunnen vragen: "Als deze mensen niet houden van de dingen die ze zien, waar houden ze dan van?" Ik antwoord, dat ze houden van wat ze zien en gehecht zijn aan wat ze horen; maar de dingen die zij zien en horen zijn permanent en blijvend. Als zulke mensen iemand liefhebben, kijken ze verder dan het lichaam en richten hun ogen op de ziel, observeren vervolgens of er iets is dat de moeite waard is om lief te hebben; en zo niet, dan zien ze hierin een begin of een neiging daartoe, en dus beginnen ze in de mijn te graven in de hoop dat ze eindelijk goud zullen vinden. Hebben ze de zielen lief, dan kost het graafwerk hen geen moeite; er is niets wat ze niet graag zouden doen uit liefde voor die ziel, omdat ze ernaar verlangen om voor altijd van haar te blijven houden; en ze weten heel goed dat dit onmogelijk is, tenzij het begiftigd is met deugdzaamheid en vervuld is met de liefde van God. Ik zeg onmogelijk, hoewel de persoon hen vele gunsten zou hebben verleend, ware hij zelfs bereid voor hen te sterven, en hen op alle mogelijke manieren goed te doen, en als hij daarbij alle natuurlijke gaven bezat, was het alleen al om zulke natuurlijke redenen onmogelijk dat deze heilige zielen hem zouden liefhebben met een standvastige en blijvende liefde. Ze begrijpen en weten ook heel goed uit ervaring wat al die dingen hier beneden zijn, om zo bedrogen te worden. Ze zien dat hun oordelen en die van die persoon niet overeenkomen, en dat het onmogelijk is dat ze altijd van elkaar zullen blijven houden, want de liefde die wordt gegeven aan iemand die de wet van God niet naleeft, moet eindigen met het leven, en dan moeten ze scheiden en verschillende wegen inslaan. En deze liefde, die alleen voor deze wereld is, heeft geen vat op de zielen waarin God ware waarden van wijsheid heeft ingegoten die niet boven haar waarde uitstijgen; nee, zelfs eronder. Het kan alleen worden verlangd door degenen die gehecht zijn aan de dingen in deze wereld, namelijk de genoegens, de eer en de rijkdom, en ze zijn verheugd als enkele van hun metgezellen zulke ontspanningen met hen genieten; maar wie dit alles verafschuwt, beschouwt zulke vriendschappen als weinig of als niets. (Ter. 45:23/31). 

De liefde van volmaakte zielen beweegt hen er toe te verlangen dat het object van hun genegenheid God zou liefhebben, zodat Hij bemind kan worden door hen; want ze weten dat geen andere liefde zal blijven bestaan, en dat alle andere liefde hen veel zal kosten. Ze falen niet om alles te doen wat ze kunnen om het voor die ziel ten goede te laten komen, en duizend levens zouden willen verliezen om haar heiliging in de geringste mate te bevorderen. O kostbare liefde, die de liefde van Jezus imiteert, de Meester en Leraar van de liefde, en onze Allerhoogste Goed! (Ter. 45:32/34).

Prachtig om te zien is de heftigheid van deze liefde voor de zielen; hoe vurig de boetedoeningen en gebeden zijn, hoe ernstig ze het beveelt aan allen wiens gebeden hen baten bij God! Wat een voortdurend verlangen naar hun vooruitgang; wat een verdriet als het geen verbetering ziet! En als een ziel, nadat ze enige vooruitgang heeft gemaakt, een beetje begint terug te vallen, lijkt hij die haar zo liefheeft geen plezier in het leven te hebben; hij kan niet eten of slapen, want de zorg die op hem drukt, en de angst dat de ziel van wie hij zoveel houdt kan vergaan, en zo voor eeuwig van elkaar worden gescheiden (want tot de dood van het lichaam in deze wereld betalen dergelijke mensen geen achting), aangezien hij niet wil vertrouwen op datgene wat in een oogwenk aan zijn handen kan ontsnappen. Dit is, zoals ik al zei, een liefde zonder enige mengeling van eigenbelang; het enige wat het zoekt en verlangt is de ziel die het liefheeft rijk te zien aan hemelse goederen. Dit, inderdaad, is liefde, en niet wat hier bij naam genoemd wordt in het volgende; en ik spreek niet van boosaardige en buitensporige genegenheden, daarvan, moge God ons verlossen, maar van die geoorloofde genegenheden die we aan elkaar toevertrouwen, zoals die bestaat tussen vrienden en verwanten. Nu zijn we hier voortdurend in angst dat de persoon van wie we houden zou sterven: als zijn hoofd pijn doet, lijkt onze ziel pijn te doen; als we hem in kwellingen zien, verliezen we ons geduld; en zo met betrekking tot alle andere dingen. (Ter. 45:35/40). 

Maar die andere bovennatuurlijke liefde is niet zo; want hoewel we door natuurlijke zwakheid niet anders kunnen dan het lijden van iemand van wie we houden te voelen, begint ons verstand al snel te overwegen of het goed is voor zijn ziel, of hij daardoor rijker wordt in deugdzaamheid en hoe hij het verdraagt; en dan smeken wij God hem geduld te schenken, opdat hij door dit lijden verdiensten zal verwerven. Als we zien dat hij geduldig is, voelen we geen verontrusting, maar eerder vreugde en troost, hoewel we de ellende liever zelf zouden verdragen dan hem het zien te verduren, zou de verdiensten en de winst die te vinden zijn in het lijden volledig kunnen worden overgegeven aan hem die we liefhebben; maar dit alles zonder ellende of onrust. (Ter. 45:41/42). 

Ik zeg nogmaals, deze liefde is als de liefde die Jezus, onze goede Minnaar, ons heeft voorgedragen; want het omvat allerlei soorten van aandoeningen, zodat anderen, zonder enige pijn, er de vruchten van kunnen plukken. Zij wiens harten gevuld zijn met deze heilige liefde, gebruiken geen dubbele omgang met hun vrienden, noch zijn ze blind voor hun fouten; maar als ze denken dat ze hen van dienst kunnen zijn door hun terechtwijzingen, slagen ze er niet in hen duidelijk aan te spreken door hun verlangen om hen rijk aan deugden te zien. Welke kunsten gebruiken ze voor dit doel, hoewel ze bovendien niet om de hele wereld geven! Ze kunnen zichzelf niet overwinnen om anders te handelen; ze kunnen degenen die ze liefhebben niet vleien, noch voorbijgaan aan hun fouten. (Ter. 45:43/46). 

Daarom is er een voortdurende strijd in hen; want hoewel ze in zekere zin niet om de hele wereld geven, noch acht slaan of anderen God wel of niet dienen, dit omdat ze alleen op zichzelf letten, toch kan het niet zo zijn met betrekking tot degenen met wie God hen heeft verenigd. Niets is voor hen verborgen; ze ontdekken de kleinste splinter in hun ziel. Ik zeg u, zo'n liefde is een zwaar kruis. Gelukkig de zielen die zo geliefd zijn! Gelukkig de dag waarop ze voorwerpen werden van zulke liefde! (Ter. 45:47/51). 

O mijn Heer, schenk mij de buitengewone gunst dat ik velen van zulke mensen mag hebben die van mij houden! Waarlijk, o Heer, ik zou liever door hen bemind worden dan door alle koningen en heersers van de wereld; en met grote reden, want ze spannen zich op alle mogelijke manieren in om ons zo te maken, dat we de hele wereld zelf kunnen besturen en alle dingen daarin aan ons onderwerpen. Heb zulke personen lief, zusters, zoveel als u wilt, zolang ze daarmee doorgaan. Ze zijn weinig in getal. Mensen kunnen tegen u zeggen: "Dit is niet nodig; het is genoeg voor ons om God te bezitten." Maar ik antwoord, het is een goed middel om van God te genieten om met Zijn vrienden te kunnen spreken; hieruit wordt altijd een groot voordeel behaald: dit weet ik uit eigen ervaring; en naast God ben ik het verschuldigd aan personen als deze dat ik niet in de hel ben; want ik verlangde er altijd erg naar dat ze mij bij God zouden aanbevelen. (Ter. 45:52/57).

Dit is het soort liefde dat ik wil bezitten; en hoewel het in het begin niet erg volmaakt is, zal onze Heer ervoor zorgen dat het meer en meer verbetert. Laten we beginnen met wat bij onze kracht past; want hoewel het vermengd is met een beetje natuurlijke tederheid, zal het ons geen kwaad doen als het maar niet exclusief is. Het is soms nodig en goed om enige tederheid te voelen en te tonen, om medeleven te hebben met de kwellingen en zwakheden van anderen, ook al zijn die misschien onbeduidend. Want het gebeurt soms dat een heel klein ding de ene persoon net zoveel verontrust als een groot kruis een ander zou kwellen; mensen met een angstige natuur raken veel eerder van streek door kleine dingen. Hoewel u misschien meer moed hebt, moet u het niet nalaten om met anderen mee te voelen, en u moet zich ook niet verbazen over hun verontrustingen; want misschien heeft de duivel meer macht en kracht tegen hen gebruikt dan dat hij uitoefent om u grote plagen en kwellingen te laten voelen; en misschien bewaart onze Heer hetzelfde voor u bij een andere gelegenheid; eveneens kunnen de beproevingen die u zwaar lijken, en die op zichzelf ook zo zijn, voor anderen misschien licht lijken. (Ter. 45:58/62). 

Zo moeten we anderen niet met onszelf beoordelen, noch onszelf inschatten naar onze toestand op een moment dat God ons misschien meer dan gewone kracht heeft gegeven zonder enige inspanning van onze kant; maar laten we onszelf inschatten naar de tijd dat we het zwakst en het meest laf waren. Dit advies is zeer nuttig om ons te leren mededogen te hebben met de ellende van anderen, hoe klein ook. We moeten niet klagen over lichte ongesteldheden, noch toegeven aan een buitensporige angst voor de dood. (Ter. 45:63/65). 

Het lijkt mij, mijn zusters, een grote onvolmaaktheid om voortdurend te klagen over kleine problemen: verdraag ze in stilte, als u het kunt; als ze groot zijn, zullen ze op een andere manier over zichzelf klagen, en het zal onmogelijk zijn om ze lang te verbergen. Bedenk dat, aangezien u een kleine gemeenschap bent, en zoals u zou moeten zijn, vervuld met liefdadigheid, dat wanneer één van u zich overgeeft aan deze slechte gewoonte, zij de rest veel pijn zal doen. Degenen die werkelijk zo ziek zijn, zouden moeten zeggen dat ze dat zijn, en in alle eenvoud alle hulp krijgen die ze nodig hebben. Als u eens bevrijd van eigenliefde zou zijn, zo zou u zo intens de minste vriendelijkheid of toegeeflijkheid voelen die u werd aangeboden, dat er geen angst in u zou zijn het onnodig te zoeken, of dat u zonder reden zou klagen. Maar, als u een redelijke reden tot klagen hebt, zal het evenzeer uw plicht zijn om het te vermelden ook als het in strijd zou zijn om met uw plicht zonder noodzaak toegeeflijkheid te zoeken. Het zou in zo'n geval zeer verkeerd zijn van uw superieuren om u zo de nodige zorg te onthouden; en u hebt geen reden om te vrezen dat zoiets zal gebeuren hier in onze huizen van liefdadigheid en gebed, waar het aantal van de gemeenschap zo klein is, dat het gemakkelijk is de behoeften van elk lid te observeren. Klaag dus niet over bepaalde vrouwelijke zwakheden en ongesteldheden, die niet lang duren en niet erg hevig zijn, en met de gedachten waarmee de duivel soms onze verbeelding vult; wees tevreden om er alleen met God over te spreken: anders loopt u het risico nooit van hen verlost te worden. (Ter. 45:66/72). 

Ik dring vooral op dit punt aan, omdat ik het erg belangrijk vind en geloof dat het één van de belangrijkste oorzaken van afleiding is in kloosters; want hoe meer we het lichaam verwennen, hoe zwakker het wordt en hoe meer het toegeeflijkheid zoekt. Het is wonderlijk om te zien welke voorwendsels we vinden om verlichting te zoeken voor onze kwalen, hoe gering ze ook mogen zijn. De ziel wordt zo misleid en belemmerd op de weg van de deugd. Onthoud, ik bid u, hoeveel van de zieke armen hebben niemand bij wie ze kunnen klagen, want arm zijn en goed verzorgd worden zijn twee dingen die zelden samengaan. Bedenk ook hoeveel getrouwde vrouwen er zijn (want ik heb er velen gekend, en degenen met een goede positie in het leven), die niet durven klagen zelfs niet over groot lijden, uit angst hun echtgenoten te ergeren. Ach, zondaar die ik ben, zijn we toen tot religie gekomen om meer op ons gemak te leven dan zij? Aangezien u vrijgesteld bent van zovele beproevingen die in de wereld worden doorstaan, leer dan tenminste iets te lijden uit liefde voor God zonder de hele wereld ervan te laten horen. Een ongelukkig getrouwde vrouw opent haar lippen niet om te klagen, maar lijdt zonder het medeleven van iemand te vragen, uit angst dat haar man haar klacht hoort; en zullen we tussen onszelf en God niet een aantal van die pijnen lijden die we door onze zonden verdienen, vooral wanneer we onze klachten niet helpen te verlichten? (Ter. 45:73/80).

Ik heb het nu niet over grote ziekten, zoals hevige koorts, hoewel ik zelf deze met geduld en gelatenheid zou willen dragen; maar van lichte ongesteldheden die we kunnen verdragen zonder naar bed te gaan en elk lichaam problemen bezorgen. Nu, als wat ik schrijf gezien zou worden door iemand zonder, wat zouden alle religieuzen dan van mij zeggen? Maar ik zou graag alles verdragen wat ze zouden zeggen, als ik zo iemand van dienst zou kunnen zijn; want als er maar één in een klooster is die zo klaagt zonder reden van onbeduidende kwalen, gebeurt het vaak dat anderen niet worden geloofd, hoe groot het lijden ook is waarover ze moeten klagen. Laten we ons de heilige kluizenaars van voorbije eeuwen voor ogen houden, die we als onze vaders beschouwen en wiens leven we beweren te imiteren. Wat een moeite en lijden hebben zij doorstaan van extreme kou, van de buitensporige hitte van de zon, van honger en van vele andere ergernissen, terwijl ze niemand hadden om tegen te klagen dan God alleen. Denkt u dat ze van ijzer waren gemaakt en niet van vlees en beenderen, zoals wij? Wees ervan verzekerd, mijn dochters, dat wanneer we onszelf beginnen te overwinnen en ons lichaam onderwerpen, ze ons niet meer zo zullen kwellen. Er zijn genoeg mensen om voor te zorgen; daarom, vrees niet uzelf te vergeten, tenzij er een duidelijke noodzaak zou ontstaan om uzelf in gedachten te houden. (Ter. 45:81/88). 

Tenzij we vastbesloten zijn om de angst voor de dood en het verlies van gezondheid met voeten te betreden, zullen we nooit ergens goed voor zijn. Tracht dan om op dit punt te komen, om uzelf geheel aan God over te geven, wat er ook met u mag gebeuren; want wat maakt het uit dat we zouden sterven? Zullen we niet de moed hebben om ten minste één keer een grap te maken over dit ellendige lichaam, dat zo vaak een grap over ons maakt? Geloof me, mijn zusters, dit besluit is van groter belang dan we ons vaak kunnen voorstellen: want als we onszelf eraan wennen om kordaat met dit lichaam om te gaan, zullen we het geleidelijk aan ons onderwerpen en er uiteindelijk meester over zijn. Welnu, een triomf over zo'n vijand is geen kleine stap in de richting van het behalen van een volmaakte overwinning in het conflict van dit leven. Ik smeek God, Die alleen de macht heeft, ons deze genade te schenken. Ik geloof dat alleen degenen die deze overwinning al genieten in staat zijn om het voordeel te begrijpen dat we eraan ontlenen, dat zo groot is, dat ik ervan overtuigd ben dat als iemand het van tevoren zou kunnen weten, hij geen lijden te groot zou vinden om de rust van deze overwinning op zichzelf te kopen. (Ter. 45:89/95). 

 

Het gevaar te denken dat we deugden hebben die we niet echt bezitten

 

PE. 6

Alleen door beproevingen kunnen we ontdekken of we geduld, nederigheid en armoede hebben. De grootste schade die de duivel ons onbewust zou kunnen aandoen, zou zijn ons ervan te overtuigen dat we deugden bezitten die we niet hebben. Dit geloof vermindert de nederigheid en zorgt ervoor dat we het verwerven van die deugden verwaarlozen waarvan we denken dat we ze al hebben. Omdat we denken dat we veilig zijn, vallen we, zonder het te weten, in een strik waaruit we ons niet kunnen terugtrekken. Ik verzeker u dat deze verleiding zeer gevaarlijk is, en, daar ik er veel ervaring mee heb, kan ik er gerust over spreken, hoewel niet zo goed als ik zou willen. Nu, waar, mijn zusters, is de remedie voor dit kwaad? Als we denken dat onze Heer ons enige deugd heeft geschonken, moeten we het beschouwen als een geschenk dat we van Hem hebben ontvangen, en die Hij ons elk moment kan afnemen, zoals dat vaak gebeurt met de toestemming van de Goddelijke Voorzienigheid. Hebben jullie dit niet gevoeld, mijn dochters? Als u zegt nee, kan ik niet hetzelfde zeggen; want soms denk ik dat ik nogal afstandelijk ben, en wanneer het moment van de beproeving komt, merk ik dat ik in feite zo ben; op andere momenten merk ik dat ik zo gehecht ben aan wat de dag me ervoor aan het lachen zou hebben gemaakt, dat ik mezelf niet ken. Soms geloof ik dat ik zoveel moed heb, dat als er gelegenheden waren om God te dienen, niets me zou hinderen; en af en toe merk ik dat dit echt zo is; maar op een ander moment vind ik mezelf zo zwak dat ik, als ik de minste tegenspraak zou tegenkomen, niet de moed zou hebben om een muis te doden uit liefde voor Hem. Soms stel ik me voor dat wat er ook tegen mij gezegd zou worden, en welk gemompel er ook zou opkomen, ik alles zou kunnen lijden zonder pijn; en bij vele gelegenheden heb ik gemerkt dat ik niet werd misleid, omdat dit gemompel me zelfs vreugde schonk; maar een andere keer heeft het minste woord me zo gekweld, dat ik uit de wereld wilden zijn. Ik ben niet de enige met deze gevoelens, want ik heb ditzelfde in vele andere mensen opgemerkt, beter dan bij mezelf. (Ter. 46:1/12). 

Als dit het geval is, mijn zusters, wie kan zeggen dat haar ziel is versierd met deugden, want, wanneer ze het meest nodig heeft, ontdekt ze dat ze er geen heeft? Laten we dus op onze hoede zijn voor zulke gedachten, en laten we liever toegeven dat we arm zijn, en laten we onszelf geen deugden toe-eigenen die ons niet toebehoren. De schat van onze ziel is in de handen van God, en niet in de onze; we weten niet hoe lang het Hem zal behagen om ons in de gevangenis van onze ellende en armoede te laten zonder ons te verrijken. Het is zeer zeker waar dat, als we Hem nederig dienen, hij ons zal helpen in onze behoeften; maar als we deze deugd niet stap voor stap verwerven, zal Hij ons verlaten, en, door dat te doen, zal Hij ons een grote barmhartigheid schenken, want door deze straf zal Hij ons leren dat we deze deugd van nederigheid niet genoeg kunnen waarderen, en dat we absoluut niets anders hebben dan wat uit Zijn genade voortkomt. (Ter. 46:13/16). 

Hier is nog een advies. De duivel overtuigt ons soms dat we een deugd hebben, bijvoorbeeld geduld; omdat we een besluit nemen om het in de praktijk te brengen, en omdat we vaak daden stellen van verlangen om veel voor God te lijden, en omdat we denken dat dit verlangen echt oprecht is, blijven we tevreden. Maar ik smeek u om op uw hoede te zijn voor het prijzen van dit soort deugden, of te denken dat u deze deugden alleen bij naam kent, en overtuig uzelf niet dat God ze u heeft gegeven totdat u uit ervaring ontdekt dat u ze hebt; want het kan gebeuren dat het minste woord dat tegen u gezegd wordt al dit voorgewende geduld zal vernietigen. Als u veel hebt geleden, dank God dan dat Hij u begint te oefenen in deze deugd, en blijf met grote moed lijden. (Ter. 46:17/20). 

Hier nog een andere kunstgreep van de duivel: hij overtuigt u dat u arm bent; en in zekere zin heeft hij gelijk, omdat u als religieus een gelofte van armoede hebt afgelegd, of omdat u in uw hart ernaar verlangt om het daadwerkelijk in de praktijk te brengen. Zo denkt de religieuze zich arm omdat ze een gelofte van armoede heeft afgelegd, en de vrome seculier omdat ze arm wil sterven; ze zeggen allebei: "Ik verlang niets, en als ik iets bezit, is dat omdat ik niet zonder kan; want ik moet leven om God te kunnen dienen, Die wil dat we voor onze gezondheid zorgen", en duizend andere dingen waarmee die engel van de duisternis getransformeerd in een engel des lichts, ons inspireert, en die, in verschijning, goed is. Zo overtuigt hij mensen dat ze werkelijk arm zijn, en dat ze de echte deugd van de armoede hebben, en dat daardoor alles wordt bereikt; maar dit kan alleen worden getest doormiddel van beproeving. Door het gedrag van een seculier zal blijken of hij werkelijk arm is: als hij te bezorgd is over tijdelijke goederen, zal hij dat spoedig tonen door meer inkomen te verlangen dan nodig is, of door meer dienaren te houden dan hij nodig heeft, of, bij gelegenheid, van een rechtszaak voor een tijdelijke zaak; of, als een arme buur zijn huur niet betaalt, zal hij niet minder ongerust zijn dan wanneer hij het risico zou lopen brood te willen hebben. Aangezien het mannen nooit aan excuses ontbreekt, betwijfel ik niet dat deze seculier zou antwoorden, dat hij in al deze zaken alleen wil voorkomen dat hij zijn bezit verspilt door gebrek aan zorg; maar ik wil niet dat hij het verspilt, ik zeg alleen dat hij de zorg die hij eraan besteed, moet vermijden. Als tijdelijke zaken bij hem slagen, wel; laat hem er dan geduldig mee omgaan, want hij die echt arm is, houdt zo weinig rekening met al deze dingen, dat hij, hoewel hij zich verplicht acht er redelijk voor te zorgen, geen ongerustheid over het onderwerp voelt, omdat hij gelooft dat hij nooit iets nodig zal hebben; en zelfs als hij ze zou willen hebben, zou hij niet erg verontrust over zijn. Hij beschouwt al deze tijdelijke dingen als louter toebehoren, en niet als zijn voornaamste doel: zijn gedachten zweven erboven uit en zijn alleen uit noodzaak met deze lagere dingen bezig. (Ter. 46:21/27).

Wat betreft religieuzen die arm zijn, of die op zijn minst arm zouden moeten zijn, aangezien zij de gelofte van armoede hebben afgelegd, is het waar dat zij niets van zichzelf bezitten, maar dat komt vaak omdat zij niets in hun macht hebben. Als hun een geschenk wordt aangeboden, zal het zelden voorkomen dat ze het overbodig vinden. Ze zijn erg blij dat ze iets in reserve hebben. Als ze kleding van fijn materiaal kunnen krijgen, denken ze er niet aan om iets grovers te vragen. Hetzelfde geldt voor nederigheid. We denken dat we niet om eer of reputatie geven; maar als onze eigenliefde ook maar het minst geraakt wordt, laten we al snel door onze gevoelens en onze daden zien dat we verre van nederig zijn. Als ons daarentegen iets eervols of voordeligs wordt aangeboden, verwerpen wij het evenmin als degenen over wie ik het zojuist heb gehad, aangezien zij zo onvolmaakt in hun geest van armoede zijn van het weigeren van iets dat nuttig voor hen kan zijn. Het zal goed zijn, zelfs, als we het niet zoeken. We hebben deze woorden: "Ik verlang niets, ik geef nergens om", zo voortdurend in onze mond dat, door ze te herhalen, we geloven wat we zeggen. (Ter. 46:28/36). 

Het is daarom van het grootste belang om voortdurend over onszelf te waken, om deze verzoeking te ontdekken, niet alleen in de dingen waarover ik zojuist heb gesproken, maar in vele andere, omdat het algemeen bekend is dat wanneer onze Heer ons werkelijk één enkele deugd geeft, het alle anderen lijkt aan te trekken; en bovendien, als u gelooft dat u enige deugd hebt, moet u altijd vrezen dat u uzelf voor de gek houdt, want hij die echt nederig is, twijfelt altijd aan zijn eigen deugd, en gelooft dat die van anderen onvergelijkbaar groter en waarachtiger zijn dan de zijne. (Ter. 46:37). 

 

Plicht van de nonnen om te bidden voor geestelijken en religies in de wereld

Gebed van de heilige Teresa

 

PE. 7

Aangezien de ketterijen die in deze eeuw zijn ontstaan, zijn als een verterend vuur dat voortdurend vordert en dat buiten de macht van de mens ligt om te blijven, lijkt het mij dat we moeten handelen zoals een prins zou doen, die niet sterk genoeg is om weerstand te bieden aan de vijanden die zijn land in het open veld teisteren, door zich met een aantal uitverkoren troepen terug te trekken in een sterke vesting, van waaruit hij excursies zou houden met een klein aantal uitverkorenen, die hen veel meer zouden kwellen dan de aanval van een menigte ongedisciplineerde troepen; want zo'n garnizoen zal zeker de overwinning behalen, of kan in het slechtste geval alleen omkomen door hongersnood, daar er geen verrader onder hen is. Nu, mijn zusters, in onze kloosters kunnen we inderdaad door hongersnood worden geplaagd, maar het zal ons niet dwingen om ons over te geven. Het kan ons doden, maar het zal ons nooit overwinnen. Waarom zeg ik dit tegen u? Het is u te laten zien dat we God moeten vragen niet te lijden dat er in de citadel waar Zijn goede dienaren zich hebben teruggetrokken, iets zou zijn om deel te nemen met Zijn vijanden, maar dat Hij de deugd en de moed zou versterken van predikers en theologen, die als het ware de leiders van Zijn troepen zijn, en dat Hij die religieuzen zou schenken, die het grote lichaam van Zijn soldaten vormen, en die dagelijks vooruitgang moeten boeken in de volmaaktheid die hun heilige roeping vereist. Dit is van oneindig belang, omdat we onze verlossing moeten verwachten van het bovennatuurlijke, en niet van natuurlijke middelen. (Ter. 47:1/6). 

Aangezien we niet in staat zijn om bij deze gelegenheid onze Koning van dienst te zijn, laten we ons in ieder geval inspannen om Hem zo te behagen dat onze gebeden degenen onder Zijn dienaren mogen helpen die, begiftigd met geleerdheid en deugd, zo moedig werken in Zijn dienst. Welnu, als u mij nu vraagt waarom ik zo op dit punt aandring en u aanspoor om diegenen te helpen die veel beter zijn dan wij, dan antwoord ik, dat dit komt omdat ik niet geloof dat u tot nu toe voldoende begrijpt hoe groot de dankbaarheid moet zijn die u aan God verschuldigd bent, omdat Hij u op een plek heeft gebracht waar u vrij bent van zaken, de toezeggingen, en de gesprekken van de wereld. Deze gunst is veel groter dan u zich kunt voorstellen, en degenen over wie ik spreek, genieten er verre van, en het zou ook niet gepast zijn dat zij ervan zouden genieten, vooral in deze dagen, aangezien het hun deel is om de zwakken te sterken en de verlegen mensen aan te moedigen. Want wat zouden soldaten kunnen doen zonder een kapitein? Het daarom noodzakelijk dat ze onder de mensen leven, dat ze met mannen spreken, dat ze gezien worden in de paleizen van koningen en grote mannen, en zich uiterlijk gedragen gelijk andere mannen. (Ter. 47:7/11). 

Denkt u dan, mijn dochters, dat het weinig deugdzaamheid vereist om in de wereld te leven, met de wereld te praten en vermengd te zijn met de zaken van de wereld, en tegelijkertijd met het hart niet alleen onthecht te zijn van de wereld, maar zelfs van haar vijand, om op aarde te leven als een plaats van verbanning, kortom, engelen te zijn en geen mensen? Want tenzij ze zo zijn, anders verdienen ze niet de naam "kapiteins van onze Heer" te dragen, en ik smeek Hem om niet toe te staan dat ze hun cellen verlaten, ze zouden veel meer kwaad doen dan goed in de wereld; want dit is geen tijd voor mensen om de fouten te zien van degenen die hun leraren zouden moeten zijn. Als ze dan niet goed ingeburgerd zijn in vroomheid en er volledig van overtuigd zijn hoe diep ze verplicht zijn alle aardse belangen met de voeten te betreden en los te staan van alle vergankelijke dingen en alleen gehecht te zijn aan wat eeuwig is, zullen ze niet kunnen helpen hun fouten te verraden, hoe zorgvuldig ze het ook proberen deze te verbergen. Zoals ze met de wereld hebben te dealen, kunnen ze er zeker van zijn dat niet één van hun gebreken zal worden vergeten, maar dat zelfs hun allerkleinste onvolkomenheid zal worden opgemerkt, ja misschien zelfs zonder te geloven in hun goede eigenschappen. (Ter. 47:12/15).

Ik vraag me vaak af van wie de mensen van de wereld de ware aard van volmaaktheid leren, want ze bestuderen het niet om het te volgen, waar ze zichzelf in geen geval toe verplicht achten, genoeg voor hen om zich aan de letter van de geboden te houden, maar die kennis gebruiken zij bij het onderzoeken en het veroordelen van de kleinste gebreken van hun naaste. Ze voeren zo ver hun verfijnde kritiek uit, dat ze onvolmaaktheid en ontspanning verwarren met iets dat in feite een deugd is. Denkt u dan dat de dienaren van God geen buitengewone hulp van Hem nodig hebben om hen veilig door deze zware en gevaarlijke oorlogsvoering heen te loodsen? Streef er dan naar, mijn zusters, om van onze Heer deze twee dingen te verdienen, die u voortdurend aan Zijne Goddelijke Majesteit zou moeten vragen: Ten eerste, dat er onder de vele geleerde en religieuze personen die aan dit grote werk werken, velen gekwalificeerd mogen zijn om daarin te slagen, en dat het Hem moge behagen degenen die tot die taak in staat zijn, die er nog niet voldoende gekwalificeerd voor zijn, hierin te maken; want een enkele volmaakte man zal Hem meer een dienst bewijzen dan een menigte die onvolmaakt is. Ten tweede, dat wanneer ze in zo'n gewichtig conflict verwikkeld zijn, onze Heer hen zal steunen door Zijn almachtige hand, zodat ze niet struikelen over de voortdurende gevaren waaraan ze in de wereld worden blootgesteld, maar hun oren sluiten voor het lied van de verleidsters die de gevaarlijke zee teisteren. Want als we in de strikte omheining waarin we wonen, door onze gebeden in staat worden gesteld om in enige mate bij te dragen aan dit grote werk, zullen we ook ons aandeel hebben in de strijd voor God; en ik zal rekenschap geven van het werk dat ik goed heb gedaan, dat ik heb doorstaan bij de oprichting van dit kleine huis, waarbij ik wens dat de heerschappij van de Heilige Maagd, onze Koningin, met dezelfde volmaaktheid in acht zal worden genomen als in het begin. (Ter. 47:16/21). 

Denk niet, mijn dochters, dat dit voortdurende gebed voor anderen nutteloos is, hoewel velen ons ervan zouden overtuigen dat we er beter aan zouden doen om voor onszelf te bidden. Geloof me, dat geen enkel gebed nuttiger is dan de gebeden die we voor anderen aanbieden; en als u vreest dat ze uw lijden in het vagevuur niet zullen verminderen, antwoord ik, dat ze te heilig zijn om u daarin niet te helpen. Maar zelfs als u in dit opzicht iets zou verliezen, wees tevreden; want om wat voor reden dan ook, al zou ik in het vagevuur moeten blijven tot op de dag des oordeels, als ik door mijn gebeden een enkele ziel mag redden, of nog meer, als ik velen mag redden, en zo de enorme glorie van onze Heer mag bevorderen? Veracht, mijn zusters, die pijnen die slechts tijdelijk zijn in vergelijking met een dienst van veel groter belang die u aan Hem kunt bewijzen Die zoveel heeft geleden uit liefde voor ons. Werk voortdurend eraan om te leren wat het meest perfect is, en spreek met mensen die geleerd zijn en u kunnen onderwijzen met betrekking tot uw heil; zo zult u de glorie van God en het welzijn van Zijn Kerk bevorderen, het enige doel van mijn verlangen. (Ter. 47:22/25). 

Het zou inderdaad een grote aanmatiging van mij zijn om te geloven dat ik iets zou kunnen doen om zo'n grote genade te verkrijgen; maar ik vertrouw, o mijn God, op de gebeden van Uw dienaren met wie ik leef, omdat ik weet dat ze geen andere gedachten of verlangen hebben dan U te behagen. Uit liefde voor U hebben ze het weinige dat ze bezaten achtergelaten, en zouden veel meer hebben achtergelaten, als het van hen was geweest, voor Uw dienst. Hoe kan ik dan geloven, o mijn Schepper, daar Gij zo dankbaar zijt voor de liefde van Uw schepselen, hun smeekbeden zou afwijzen? Ik weet dat toen U op aarde was, U nooit arme vrouwen verachtte, maar in Uw grote goedheid zelfs aan velen van hen een grote gunst betoonde. Wanneer we U om eer vragen, of om goud, of iets van die dingen waar de wereld naar zoekt, luister dan niet naar ons. Maar waarom, o eeuwige Vader, zoudt Gij niet luisteren naar degenen die alleen vragen om zaken die betrekking hebben op de heerlijkheid van Uw Zoon, die alleen het enige genoegen hebben om U te dienen, en die U duizend levens willen geven? En toch vraag ik U niet, Heer, om ons deze genade te schenken uit liefde voor ons. Ik weet dat we het niet verdienen; maar ik hoop het met het oog op de verdiensten van Uw Zoon, van de glorieuze Maagd Zijn Moeder, van de Martelaren en Heiligen die hun leven voor U hebben gegeven. Maar helaas, o Heer, wie ben ik, dat ik dit verzoek in hun naam zou durven indienen! Helaas, mijn dochters, wat een slechte middelares ben ik om zo'n gebed voor jullie op te zeggen en te verkrijgen! Zal mijn vrijmoedigheid niet eerder dienen om de terechte verontwaardiging te vergroten van de vreselijke en soevereine Rechter Wiens gratie in smeek? Maar, o Heer, aangezien U een God van barmhartigheid bent, heb medelijden met deze arme, zondige vrouw, deze ellendige worm van de aarde, en vergeef me mijn vrijmoedigheid. Denk niet aan mijn zonden; denk eerder aan de ernst van mijn verlangens en de tranen die ik bij mijn gebed uitstort. Ik smeek U om Uwentwil, heb medelijden met de menigte zielen die omkomen. O Heer, kom Uw Kerk te hulp, houd de stroom van kwaad die het Christendom overweldigt tegen, en laat Uw licht schijnen te midden van onze duisternis. (Ter. 47:26/40). 

 

De onjuistheid van die auteurs die de beschouwing van de mensheid van onze Heer verbieden

 

PE. 8

Sommige spirituele boeken raden hun lezers aan om de mensheid van onze Heer niet in gebed te beschouwen en zich uitsluitend bezig te houden met Zijn Goddelijkheid, omdat ze zeggen dat de beschouwing van iets lichamelijks, hoewel het de mensheid van Christus Zelf is, een belemmering is voor degenen die ver gevorderd zijn in het gebed, en dat het hen verhindert om volmaakte contemplatie te bereiken. Ze voeren ter verdediging de woorden aan die door onze Heer tot Zijn apostelen zijn gericht voor Zijn hemelvaart; maar het lijkt mij dat als de apostelen toen net zo vast hadden geloofd als zij het geloofden na de nederdaling van de Heilige Geest dat Jezus Christus zowel God als mens was, de aanblik van Zijn mensheid geen belemmering zou zijn geweest voor het bereiken van de hoogste graad van contemplatie. Dat wat deze contemplatieve schrijvers tot deze conclusie breng, is hun mening, aangezien contemplatie iets geheel spiritueels is, dat de representatie van iets lichamelijks een belemmering daarvoor moet zijn, en dat we moeten proberen onszelf te beschouwen als aan alle kanten omringd door God, en als het ware in Hem opgenomen. Deze overweging is mijns inziens vaak zeer nuttig voor ons; maar om het zo ver te brengen dat we ons afscheiden van een deel van het wezen van onze Heer, door de gedachte aan Zijn Heilige mensheid opzij te zetten, die we zo classificeren met onze eigen ellendige lichamen en andere geschapen voorwerpen, is een gedachte die ik niet kan verdragen. (Ter. 48:1/4). 

Als onze zwakheid ons niet toestaat om onze Goddelijke Verlosser te aanschouwen te midden van de kwellingen van Zijn Lijden, overweldigd door verdriet en lijden, vervolgd door hen die Hij beladen had met weldaden, verscheurd met striemen, badend in Zijn Bloed en verlaten door Zijn apostelen, omdat de aanblik hiervan een te grote pijn voor ons zou zijn, wat verhindert ons om Hem te dragen in Zijn verrezen leven, vooral wanneer we Hem zo dicht bij ons hebben in de Heilige Eucharistie, in dezelfde verheerlijkte staat waarin Hij verscheen voor Zijn hemelvaart in de hemel, Zijn discipelen aansporend en aanmoedigend om op een dag waardig te worden om voor eeuwig met Hem in de hemel te regenen? (Ter. 48:5). 

Dus, hoewel we de hoogste graad van contemplatie hadden bereikt, laten we geen andere weg zoeken dan deze, waarin het onmogelijk is om af te dwalen; want het is van deze Goddelijke Verlosser dat we moeten leren alle deugden in de praktijk te brengen. Hij toont ons de middelen, Hij geeft ons het voorbeeld ervan in Zijn leven, Hij is het volmaakte model van alle deugden; en wat kunnen we meer verlangen dan ooit zo'n Vriend aan onze zijde te hebben, Die ons nooit in de steek laat, zoals wereldse vrienden, in beproeving en lijden? Zien we niet dat de glorieuze heilige Paulus voortdurend Zijn naam op zijn lippen had, omdat het immer in zijn hart was gegraveerd? Sinds ik deze waarheid heb gekend en de levens van grote contemplatieve heiligen zorgvuldig heb overwogen, heb ik opgemerkt dat ze nooit een andere weg hebben gekozen dan deze. We zien het bij de heilige Franciscus, door zijn liefde voor de wonden van de Goddelijke Verlosser; bij de heilige Antonius van Padua, door zijn toewijding aan Zijn heilige en Goddelijke kindertijd; bij de heilige Bernard, door zijn verrukking in de contemplatie van Zijn heilige mensheid; bij de heilige Catharina van Siena; en in een groot aantal andere heiligen. Ik twijfel er niet aan dat het goed is om onze gedachten los te maken van de stoffelijke dingen, zoals zoveel spirituele mensen dat zeggen; maar dit kan alleen als we ver gevorderd zijn in gebed; want het is duidelijk dat we, totdat we dat punt bereiken, de Schepper moeten zoeken door middel van schepselen, in overeenstemming met de genade die onze Heer aan ieder van ons schenkt. Hier ga ik nu niet verder op in. Maar wat ik wil zeggen, en wat ik duidelijk probeer uit te leggen, omdat we het niet te diep ter harte kunnen nemen, is, dat onder de objecten waarvan we ons zouden moeten losmaken, we in geen geval de meest heilige mensheid van onze Heer mogen rekenen. (Ter. 48:6/13). 

 

Verleiding die vaak een ziel overvalt die de zonde heeft afgezworen in haar pogingen om zich in gebed meer volmaakt met God te verenigen

 

PE. 9

In welke moeilijkheden en verzoekingen werpen de geesten der duisternis deze arme ziel! Aan de ene kant vertegenwoordigt de rede voor hen alles wat in de wereld is, dat als niets moet worden beschouwd in vergelijking met het geluk waarnaar ze streven. Het geloof leert hun dat dit geluk het voorwerp van al hun verlangens zou moeten zijn. De herinnering laat hun zien wat het einde is van alle dingen hier beneden; het herinnert hen aan degenen die van grote voorspoed in extreme ellende zijn gevallen, aan de plotselinge dood van velen die in alle wereldse verrukkingen hadden geleefd; van die lichamen, gevoed met zo'n delicatesse, nu het voedsel voor wormen zijn; en vele andere soortgelijke lessen. De wil brengt hen ertoe Hem alleen lief te hebben, van wie zij niet alleen hun leven en wezen hebben ontvangen, maar ook talrijke andere bewijzen van liefde. Het begrip leert hen dat als ze nog eeuwen zouden leven, ze nooit zo'n trouwe vriend zouden vinden: dat de wereld niets anders is dan ijdelheid en leugen; dat de genoegens die de duivel hen belooft, en de pijn waarmee hij dreigt, slechts waanideeën zijn; dat het een grove dwaasheid van hun kant zou zijn om de overvloed van hun huis te verlaten en eropuit te gaan als die verloren zoon om zich met de zwijnen met het kaf te voeden, nadat ze hun erfenis hebben verkwist. Deze redenen zijn sterk genoeg om zulke zielen te overtuigen, en om hen in staat te stellen over de vijand te zegevieren. Maar, o mijn Heer en God, de kracht van ijdele gewoonte heeft zo'n greep op de wereld, dat het alle rede omverwerpt; omdat het geloof bijna is uitgestorven, geven we de voorkeur aan wat we zien boven was ons wordt geleerd. (Ter. 49:1/8). 

Welke hemelse hulp heeft de ziel in deze staat van Uw nodig, o mijn Goddelijke Verlosser. Laat hem zijn onderneming niet opgeven, leer hem dat zijn eeuwig geluk afhangt van zijn doorzettingsvermogen; leer hem hoe belangrijk het is dat het van de slechte metgezellen afwijkt en altijd op zijn hoede is. Als de duivel ziet dat hij absoluut vastbesloten is om alle dingen en zelfs de dood te lijden, in plaats van toe te geven, zal hij zich spoedig terugtrekken en hem met rust laten. (Ter. 49:9/11). 

Hier toont de ziel haar vrijgevigheid, in tegenstelling tot de laffe soldaten die Gedeon terugstuurde toen hij ten strijde trok. Het moet niet zoeken naar plezier en voldoening; want is het niet wonderbaarlijk dat wanneer onze deugden nog maar pas geboren zijn en nog steeds vermengd zijn met duizend onvolmaaktheden, we het in gebed zouden durven zoeken naar zoetheid en klagen over onze dorheid? Laat het nooit zo met u zijn, mijn zusters. Omhels het kruis dat uw Echtgenoot heeft gedragen, vergeet nooit dat u zich hiertoe plechtig aan hebt verbonden, en dat zij zich het gelukkigst moeten achten die het meest kunnen lijden uit liefde voor Hem. Dit is het belangrijkste punt, en al de rest moet u als een accessoire beschouwen waarvoor u Hem dankbaar zult zijn als Hij het u wil schenken. (Ter. 49:12/16). 

U zult misschien denken dat als u maar innerlijke gunsten van God zou kunnen ontvangen, er geen uitwendig lijden is dat u niet graag zou verduren: maar Hij weet beter dan wij wat goed voor ons is; het is niet onze taak om Hem raad te geven; en Hij kan heel goed tot ons zeggen, dat wij niet weten wat we vragen. Vergeet nooit, ik bid u, want het betaamt u ten zeerste eraan te denken, dat zij die het leven van gebed beginnen, met al hun kracht moeten werken om hun wil in overeenstemming te brengen met de wil van God, en vast moeten geloven dat in deze overeenstemming de grootste volmaaktheid bestaat die ze kunnen bereiken in deze geestelijke beoefening, en de verste vooruitgang die ze kunnen maken op deze weg naar de hemel. (Ter. 49:17/18). 

Ik heb elders uitvoeriger gesproken over de manier om weerstand te bieden aan de verleidingen die de duivel ons voorhoudt om ons in ons gebed lastig te vallen, en dat dit niet met geweld moet gebeuren, maar dat we zacht en zachtaardig moeten proberen onze gedachten te ordenen. Wat de rest betreft, maakt u zich geen zorgen als u denkt dat u in bepaalde dingen die niet essentieel zijn tekortschiet. Wees gerust dat als u volhardt in het oefenen van gebed, God alle dingen in uw voordeel zal doen keren; terwijl als u uw gebed verlaat, er geen remedie is om uw geleidelijke verwijdering van Hem te verhinderen. Moge God u een volledig begrip van deze waarheid geven. (Ter. 49:19/22). 

 

Dorheid in gebed mag ons niet verbazen of ontmoedigen

 

PF. 0

We worden over het algemeen nooit geïnduceerd door enige dorheid die we daarin ervaren om de oefening van het gebed op te geven; al zou deze dorheid voortdurend duren, moeten we het beschouwen als een kruis dat goed voor ons is om te dragen en die onze Heer ons onzichtbaar helpt te dragen. We kunnen niets verliezen in dienst van zo'n goede Meester, en er zal een tijd komen dat Hij ons met hoge rente zal terugbetalen voor het minste wat we voor Hem hebben gedaan. Laat u dus niet verontrusten door kwade gedachten, maar bedenk dat de duivel de heilige Hiëronymus hiermee heeft gekweld, zelfs in het midden van de woestijn. Ik heb deze pijnen samen vele jaren geleden, en ik weet hoe groot ze zijn; maar ik heb duidelijk gezien dat God hen zelfs in dit leven zo rijkelijk beloont, dat een uur van vertroosting die Hij mij sindsdien in gebed heeft gegeven, mij heeft terugbetaald voor alles wat ik gedurende die lange tijd had geleden. Onze Heer staat toe dat deze problemen en vele andere verzoekingen sommigen in het begin overkomen en anderen tijdens de voortgang van hun gebedsverloop, en dit gedrag van Hem jegens ons is ongetwijfeld voor ons groter voordeel; want daar Hij ons uiteindelijk zulke grote genaden wil schenken, wil Hij ons eerst onze eigen ellende laten ervaren, opdat niet wat Lucifer overkwam ons zou overkomen. (Ter. 50:1/5). 

Wat laat U na te doen, o Heer, voor het groter welzijn van de ziel waarvan U weet dat die geheel de Uwe is, die zich absoluut aan Uw Wil overgeeft, vastbesloten U te volgen tot in de dood, zelfs de dood van het kruis om U te helpen Uw kruis te dragen en U nooit in de steek te laten? (Ter. 50:6). 

Degenen die dit edelmoedige besluit hebben genomen en ook afstand hebben gedaan van alle aardse dingen om alleen geestelijke zegeningen te zoeken, hebben niets te vrezen; want wat kan degenen verontrusten die alle geneugten van de aarde verachten, en alleen die zoeken die voortkomen uit een gesprek met God? Ze hebben de grote moeilijkheid in hun koers overwonnen. Geef dank, dan, o gezegende zielen, aan Zijne Goddelijke Majesteit, vertrouw op Zijn goedheid, die nooit degenen in de steek zal laten die Hij liefheeft, en pas op voor het koesteren van de deze gedachte: Waarom geeft Hij aan anderen in een paar dagen die toewijding die Hij mij na zovele jaren onthoudt? Laten we geloven dat dit voor ons groter goed is; en aangezien we niet van onszelf zijn, maar van God, laten we het aan Hem overlaten om ons te leiden zoals het Hem zal behagen. We moeten zorgvuldig observeren, en mijn eigen ervaring brengt me ertoe om dit met vertrouwen te zeggen, dat een ziel die is begonnen het pad van het geestelijk gebed te bewandelen, en met een vast voornemen daarin te volharden, dat, ongeacht wat haar zal overkomen, hetzij op de weg van de troost of de troosteloosheid, geen reden heeft, hoewel ze soms kan struikelen, te twijfelen dat ze zich zal terugtrekken, of zal zien dat het geestelijke bouwwerk waarmee ze is begonnen in verval zal raken; want zij bouwt op een onwankelbaar fundament, aangezien de liefde van God niet bestaat in het vergieten van tranen, of in die tederheid en geestelijke verrukking die we alleen voor onze eigen troost verlangen, maar in het moedig dienen van God, in het beoefenen van de gerechtigheid, in het oefenen van onszelf in nederigheid; dit is iets anders dan voortdurend te verlangen wat te ontvangen en er niets voor terug te geven. (Ter. 50:7/11).

Voor zwakke vrouwen zoals ik, geloof ik dat het goed is dat God hen met troost begunstigt, om hen kracht te geven om de beproevingen te doorstaan die Hij hun wil sturen; maar ik kan het niet verdragen om geleerde mannen met grote machten te horen roepen God te dienen, dat ze zoveel rekenschap geven van de zoetigheden die men in toewijding kan vinden, en (meteen) klagen als zij ze niet ontvangen. Ik zeg niet dat als het God behaagt deze gunsten te geven, ze niet met vreugde mogen worden ontvangen, maar ik zeg tegen degenen die ze niet hebben, dat ze niet verontrust hoeven te zijn, maar moeten geloven dat dergelijke dingen voor hen niet nodig zijn, omdat onze Heer ze hen niet schenkt, en dat ze moeten zwijgen, en dat ze hun onbehagen en gemoedsproblemen als een fout en als een onvolmaaktheid moeten beschouwen die alleen lafhartige zielen past, zoals ik zo vaak heb gezien en ervaren. (Ter. 50:12/13). 

Ik zeg dit niet zozeer voor beginners als wel voor die grote menigte die, nadat ze zijn begonnen, geen verdere vooruitgang boekt. Zodra hun begrip ophoudt te handelen, beelden ze zich in dat ze niets doen, ze verontrusten en kwellen zichzelf enorm, hoewel het kan zijn dat hun wil, onbewust voor zichzelf, aan kracht wint voor het goede, en dat wat zij als tekortkomingen en fouten beschouwen, niet zo zijn in de ogen van God. Hij kent hun ellende beter dan zij die zelf kennen, en is tevreden met het verlangen dat zij hebben om aan Hem te denken en Hem lief te hebben, wat het enige is dat Hij van hen verlangt; en al deze droefheid dient alleen om de ziel te verontrusten en haar nog meer onmachtig te maken om verder te gaan. (Ter. 50:14/16).

Uit het getuigenis van mijn eigen ervaring en dat van vele spirituele personen met wie ik over dit onderwerp heb gesproken, kan ik met zekerheid stellen dat deze toestand van dorheid vaak voortkomt uit lichamelijke ongesteldheid. Zo groot is onze ellende, dat zolang de ziel opgesloten zit in de gevangenis van het lichaam, zij deel heeft aan al zijn zwakheden, de variatie van zijn humeuren en zelfs de verandering van het weer beïnvloeden de ziel vaak zo dat ze zonder eigen schuld niet kan doen wat ze zou willen, en op vele verschillende manieren lijdt. Op dergelijke momenten is het zo dat, hoe meer we ons inspannen om het te beperken, des te meer neemt het zelfs toe, zodat we een grote behoefte aan onderscheidingsvermogen hebben om te weten wanneer het voortkomt uit deze oorzaak, opdat we de ziel niet nog meer belasten in plaats van te helpen. Personen in zo'n toestand zouden zichzelf als invaliden moeten beschouwen, ze zouden hun uur van gebed voor een tijdje moeten veranderen en deze moeilijke tijd zo goed als ze kunnen moeten zien door te komen. (Ter. 50:17/20). 

Ik heb gezegd dat we onderscheidingsvermogen moeten gebruiken, omdat het soms gebeurt dat de duivel de oorzaak is van dit kwaad; zodat we ons gebed niet altijd moeten onderbreken als onze geest verontrust en afgeleid is, maar we moeten ook niet altijd een ziel belasten die al overbelast is. Boeken en uiterlijke werken van liefdadigheid kunnen het dan in beslag nemen, en als we daar zelfs niet toe in staat zijn, dan moeten we voor de liefde van God wijken voor de zwakheid van ons lichaam, om het hierna in staat te stellen Hem op zijn beurt te dienen. We moeten de recreatie van heilige gesprekken nemen, en zelfs, als onze biechtvader het adviseert, van de buitenlucht; ervaring zal ons leren wat in dergelijke gevallen het beste voor ons is. In welke staat we ook zijn, we kunnen God altijd dienen. Zijn juk is zoet, en het is van groot belang de ziel niet te dwingen, maar haar zacht en lieflijk te leiden naar datgene wat voor haar het meest voordelig is. (Ter. 50:21/25). 

Ik herhaal het nog eens, en ik kan het niet genoeg herhalen, we moeten niet gestoord of gekweld worden door deze dorheid, onrust en afleiding; we zullen nooit van hen worden verlost, noch een gezegende vrijheid van geest verwerven, totdat we niet beginnen te vrezen voor het kruis; want dan zal onze Heer ons helpen het te dragen, en onze droefheid zal in vreugde veranderen. (Ter. 50:26). 

 

Actie, of de dienst aan God, zou het einde moeten zijn van contemplatie

 

PF. 1

Ik wens, mijn zusters, dat het einde van uw gebed niet de vreugde van contemplatie is, maar het verwerven van meer kracht voor de dienst van God. Om die kostbare tijd voor een ander doel te gebruiken, is gewoon weggooien; want hoe kunnen we verwachten zulke gunsten van onze Heer te ontvangen als we een ander pad volgen dan dat waarop Hij en al zijn heiligen ooit hebben gelopen? Om die Goddelijke Gast een passende ontvangst te bieden, moeten Marta en Maria zich verenigen; want zou het een gastvrije ontvangst zijn om Hem niets te eten te geven? En wie zou het aan Hem hebben gegeven als zowel Marta als Maria aan Zijn voeten hadden gezeten en naar Zijn woorden hadden geluisterd? Welnu, wat is het voedsel dat Hij verlangt, anders dan dat wij met al onze kracht zouden arbeiden om voor Hem zielen te winnen die Hem zullen liefhebben en prijzen, en die hun eigen redding zullen bewerken door de lofprijzingen die zij Hem aanbieden, en de diensten die zij aan Hem geven? (Ter. 51:27/31). 

Hier zult u misschien twee bezwaren maken: ten eerste, dat onze Heer zegt dat Magdalena het betere deel had gekozen; waarop ik antwoord, dat ze de rol van Marta al vervuld had toen ze Zijn voeten waste en die met haar haren afveegde; want wat een vernedering, denkt u, moet het voor een persoon van haar toestand zijn geweest om zo door de straat te gaan, en waarschijnlijk helemaal alleen, in de vurigheid van haar liefde, het huis van een vreemdeling binnen te gaan en de minachting te verdragen van de Farizeeën, en de smaad die zij op haar vorige leven wierpen; want die trotse mannen hadden ongetwijfeld de spot met haar bekering door te zeggen dat ze de heilige wilde spelen, zoals zulke mensen nog steeds zeggen van degenen die zich werkelijk tot God willen wenden, hoewel hun reputatie misschien niet zo slecht was als die van deze bewonderenswaardige boeteling. Nogmaals, het is zeker, mijn zusters, dat zij het betere deel had, aangezien zij het deel van het intense lijden had; want, om nog maar te zwijgen over het ondraaglijke verdriet dat ze ervoer bij het zien van een heel volk dat bezeten was door zo'n vreselijke haat tegen zijn Verlosser, wat voor een leed moest ze doorstaan toen ze getuige was van Zijn dood? We zien, dan, dat deze illustere heilige niet altijd in vreugde en troost aan de voeten van onze Heer was. (Ter. 51:32/34). 

Het tweede bezwaar dat u misschien maakt, is dat u graag zou willen werken om zielen voor God te winnen, maar dat uw toestand en geslacht het verbieden, omdat ze u niet in staat stellen te prediken en te onderwijzen zoals de apostelen dat deden. Ik heb dit bezwaar elders beantwoord, maar ik zal niet nalaten u hieraan te herinneren wat ik eerder heb gezegd, omdat deze gedachte u kan helpen de goede verlangens te vervullen waarmee God u heeft geïnspireerd. (Ter. 51:35/36). 

Ik zei toen dat het soms gebeurt dat de duivel ons ondernemingen voorstelt die onze krachten te boven gaan, om ons ertoe te brengen de dingen die binnen ons bereik liggen op te geven, zodat onze gedachten met niets anders in beslag genomen kunnen worden dan projecten die voor ons onuitvoerbaar zijn. Stel u daarom tevreden met de hulp die u, door uw gebeden, aan enkele zielen kunt verlenen, en probeer niet nuttig te zijn voor de hele wereld. Probeer de personen ten goede te komen in wiens samenleving u leeft en aan wie u grotere verplichtingen hebt dan jegens de anderen, aangezien zij de eerste aanspraak hebben op uw liefdadigheid. Denkt u dat u weinig zult doen door hen allen aan te wakkeren en aan te moedigen door uw nederigheid, uw versterving, uw naastenliefde en elke andere deugd, om meer en meer te groeien in de liefde van God en in de heilige ijver voor Zijn dienst. Niets kan Hem meer behagen, of voordeliger voor u zijn; en wanneer Hij zo ziet dat u alles doet wat in uw vermogen ligt, zal Hij weten dat u nog veel meer zou doen als u daartoe in staat was, en Hij zal u daarom niet minder overvloedig belonen dan wanneer u een menigte zielen had gewonnen voor Hem. (Ter. 51:37/41). 

 

Dat we zonder de gave van contemplatie de volmaaktheid kunnen bereiken

 

PF. 2

Ik heb eens een grote dienares van God gekend die een hoge leeftijd had bereikt en een zeer berouwvol en heilig leven leidde, iemand op wie ik inderdaad zeer dankbaar op zou moeten lijken, die dagen en jaren besteedde aan de uitoefening van vocaal gebed, zonder altijd de gave van contemplatie te bereiken; het enige wat ze kon doen was stilstaan bij deze vocale gebeden en slechts een paar woorden tegelijk uitspreken. Er zijn vele andere personen in dezelfde staat; maar als ze maar nederig zijn, geloof ik dat ze het uiteindelijk veel beter zullen doen dan degenen die veel troost en veel verstandige toewijdingen in hun gebeden hebben; misschien is deze nederiger weg één van grote zekerheid, want we hebben vaak reden om te twijfelen of zulke troost van God komt; en als ze niet van Hem komen, zijn ze erg gevaarlijk, omdat de duivel ze gebruikt om ons tot ijdelheid te prikkelen; terwijl, als ze van God komen, er niets te vrezen is, want ze zullen altijd gepaard gaan met nederigheid. (Ter. 52:1).

Bovendien zijn degenen die Zijn vertroosting niet genieten altijd bang dat dit door hun eigen schuld komt; dit houdt hen nederig en prikkelt hen tot een voortdurend verlangen om vorderingen te maken. Ze zien anderen nooit een traan storten zonder zich voor te stellen dat als ze er niet zo veel vergieten, dat dit komt omdat zij ver achter hen staan in de dienst van God, terwijl ze misschien wel veel verder zijn dan hen. Want hoewel tranen een goed teken zijn, vormen ze geen volmaaktheid, en er is veel meer zekerheid in versterving, onthechting en in het uitoefenen van de andere deugden. Als u dan alleen deze beoefent, vrees niet, maar weet dat u net zo zeker tot volmaaktheid zult komen als de meer contemplatieve zielen. (Ter. 52:2/5). 

Was niet Marta een heilige, hoewel we niet lezen dat ze contemplatief was? En wat kunt u nog meer verlangen dan te zijn zoals die gezegende vrouw, die waardig werd geacht om onze Heer zo vaak in haar huis te mogen ontvangen, om Hem van voedsel te voorzien, om Hem te dienen en om aan Zijn tafel te zitten? Als ze, net als haar zus, altijd in vervoering en extase was geweest, wie zou dan voor hun Goddelijke Gast hebben gezorgd? Religieuzen zouden moeten bedenken dat het klooster zowel het huis van de heilige Marta als van de heilige Maria Magdalena is, en dat het deel moet hebben aan het karakter van beide zusters. Laten zij dan, die God op de weg van het actieve leven leidt, er goed op toezien niet te morren tegen degenen die volgens hen opgenomen zijn in een leven van contemplatie, want ze mogen er zeker van zijn dat onze Heer hun verdediging op zich zal nemen tegen degenen die hen beschuldigen. Ja, zelfs als Hij niet voor hen zou spreken, zouden zulke contemplatieve zielen in vrede moeten blijven, nadat ze van Hem de genade hebben ontvangen om zichzelf en al het geschapene te vergeten. Laten de anderen zich bedenken dat het nodig is dat er iemand is om een tafel voor Hem klaar te maken, en zichzelf gelukkig achten om Hem met de heilige Marta te dienen. Laten ze bedenken dat ware nederigheid voornamelijk bestaat uit het ons vrijwillig onderwerpen aan alles wat onze Heer van ons verlangt, en onszelf onwaardig achten om de naam van Zijn dienstknecht te mogen dragen. Dus, of we nu toegewijd zijn aan contemplatie, of aan mentaal of vocaal bidden, of we wachten op de zieken, of zijn tewerkgesteld in de laagste of geringste diensten in het huis, wat maakt het uit, want in al deze dingen dienen we die Goddelijke Gast die bij ons komt logeren, eten en rusten? (Ter. 52:6/14). 

Ik zeg niet, dat u niet moet doen wat u kunt om tot contemplatie te komen. Integendeel, ik zeg dat u alles in het werk moet stellen om het te bereiken, maar bedenk wel dat uw succes alleen afhangt van de wil van God en niet van uw eigen keuze; want als Hij, nadat u Hem vele jaren in hetzelfde ambt hebt gediend, wenst dat u daar nog steeds blijft, zou het dan niet een vreemd soort van nederigheid zijn om naar een andere over te willen gaan? Verlaat de Meester van het huis om alle dingen te ordenen zoals het Hem behaagt. Hij is alwetend en almachtig. Hij weet wat het beste voor u is en wat Hem het meest behaagt. Wees ervan verzekerd, dat als u alles doet wat in uw vermogen ligt, en als u zich voorbereidt op contemplatie op een manier die zo volmaakt is als die welke ik u heb voorgehouden, dat wil zeggen, met volledige onthechting en ware nederigheid, Hij u het zeker zal geven; of, zo niet, is het omdat Hij wacht om het u in de hemel te geven met alle andere deugden, en u zal behandelen als een sterke en gulle ziel, door uw kruis hier beneden te laten dragen zoals Hij het Zelf droeg toen Hij in de wereld was. Kan Hij u dan een groter teken van zijn liefde geven dan zo voor u te kiezen wat Hij voor Zichzelf heeft gekozen? En kan het niet zo zijn dat het voor u veel minder voordelig zou zijn om tot contemplatie te komen dan in de toestand te blijven waarin u zich nu bevindt? Dit zijn geheimen die Hij voor Zichzelf bewaart, en waarvan het niet aan ons is om ze te doorgronden. Het is veel beter voor ons dat Hij het niet aan onze eigen keuze overlaat; want we willen opeens grote contemplatieven worden, om zo meer te genieten van zoetheid en rust. Wat het meest voordelig voor ons is, is niet ons eigen voordeel zoeken, want zo zullen we nooit de angst hebben om datgene te verliezen wat we nooit hebben gewild. Onze Heer zal niet toestaan dat iemand die werkelijk haar eigen wil heeft gekrenkt door die aan de Zijne te onderwerpen, iets verliest, maar uiteindelijk voor haar eigen grotere gewin. (Ter. 52:15/26).

 

Maximus gericht gesproken door de heilige aan haar religieuzen

 

PF. 3

1) Land dat onontgonnen is, hoewel het zeer vruchtbaar is, zal distels en doornen voortbrengen, en zo zal het zijn met het menselijke begrip. (Ter. 53:1).

2) Spreek goed over geestelijke personen; zoals religieuzen, priesters en kluizenaars. (Ter. 53:2).

3) Spreek weinig als u met veel mensen in gezelschap bent. (Ter. 53:3).

4) Let op grote bescheidenheid in al uw woorden en daden. (Ter. 53:4).

5) Strijd nooit gretig, vooral niet in zaken van weinig belang. (Ter. 53:5).

6) Spreek alle personen aan met een goed geregelde opgewektheid. (Ter. 53:6).

7) Behandel nooit iemand met minachting. (Ter. 53:7).

8) Beschuldig nooit iemand zonder discretie en nederigheid, en een geheime verbijstering over uw eigen fouten. (Ter. 53:8).

9) Pas u aan aan de stemming van degenen met wie u spreekt; wees verheugd met zij die zich verheugende en bedroefd met hen die treuren, kortom, word alles voor iedereen, opdat u allen kunt winnen. (Ter. 53:9).

10) Spreek nooit zonder uw woorden goed af te wegen en ze vurig aan onze Heer aan te bevelen, opdat u niets zegt om Hem te mishagen. (Ter. 53:10). 

11) Excuseer uzelf nooit tenzij u sterke redenen hebt om dit te doen. (Ter. 53:11). 

12) Noem nooit iets over uzelf dat tot uw lof kan klinken, zoals uw kennis, uw deugden, uw hoge geboorte, tenzij u enige reden hebt om te hopen dat het goed zal doen; en vermeld het dan met nederigheid, wetende dat al deze gaven uit de hand van God komen. (Ter. 53:12). 

13) Gebruik nooit overdreven uitdrukkingen; maar geef rustig en eenvoudig uw mening. (Ter. 53:13). 

14) Probeer in elk gesprek een één of ander geestelijk onderwerp naar voren te brengen, want dit kan ijdele woorden en afleiding voorkomen. (Ter. 53:14). 

15) Beweer nooit iets waarvan u niet helemaal zeker bent. (Ter. 53:15). 

16) Geef nooit uw mening over een bepaalde kwestie, tenzij daarom wordt gevraagd, of tenzij de liefdadigheid het van u vereist. (Ter. 53:16).  

17) Wanneer iemand met u over geestelijke onderwerpen spreekt, luister dan naar hem met nederigheid en als een discipel naar zijn meester, en neem voor uzelf al het goede wat hij u kan geven. (Ter. 53:17). 

18) Vermeld al uw verzoekingen aan uw meerdere en uw biechtvader, en ook uw onvolkomenheden en moeilijkheden, opdat zij u raadgevingen en remedies kunnen geven om ze te overwinnen. (Ter. 53:18). 

19) Blijf niet zonder reden uit uw cel en verlaat deze ook niet; en als u dat doet, smeek dan om Gods genade, opdat u Hem niet beledigt. (Ter. 53:19). 

20) Eet en drink nooit anders dan op de afgesproken tijd, en dank dan God. Ter. 53:20). 

21) Doe alles zo alsof u zag dat Zijne Majesteit bij u aanwezig is, want hierdoor maakt een ziel grote vorderingen. (Ter. 53:21). 

22) Spreek nooit kwaad of luister nooit naar kwaad van iemand behalve van uzelf; en wanneer u er plezier in hebt om deze regel in acht te nemen, gaat het goed met u. (Ter. 53:22). 

23) Bied elke handeling die u verricht aan god aan en bid dat het tot Zijn eer en glorie mag leiden. (Ter. 53:23). 

24) Als u vrolijk bent, lach dan niet overdreven; maar laat uw vrolijkheid nederig, bescheiden, zachtaardig en opbouwend zijn. (Ter. 53:24). 

25) Beschouw uzelf altijd als de dienaar van allen, en zie Christus onze Heer in allen; en zo zult u hen het nodige respect en eerbied tonen. (Ter. 53:25). 

26) Wees altijd bereid om te gehoorzamen, alsof Christus onze Heer, in de persoon van uw meerdere, u had bevolen. (Ter. 53:26). 

27) Onderzoek bij elke handeling en op elk uur uw geweten; en nadat u uw gebreken heeft geconstateerd, tracht u deze met Goddelijke hulp te corrigeren: op deze manier bereikt u snel perfectie. (Ter. 53:27). 

28) Let niet op de gebreken van anderen, maar alleen op hun deugden, en observeer uw eigen gebreken. (Ter. 53:28). 

29) Koester altijd een sterk verlangen om voor Christus te lijden in alle dingen en bij alle gelegenheden. (Ter. 53:29). 

30) Breng uzelf elke dag regelmatig offerandes aan God, en dat met grote ijver en een ernstig verlangen om Hem te bezitten. (Ter. 53:30). 

31) Leg de hele dag het onderwerp van uw ochtendmeditatie voor u neer, en gebruik in dit opzicht grote ijver, want het zal van groot nut voor u zijn. (Ter. 53:31). 

32) Observeer zorgvuldig de gedachten waarmee onze Heer u kan inspireren, en voer de verlangens uit die Hij u in gebed zal geven. (Ter. 53:32). 

33) Mijd de singulariteit zoveel mogelijk, want die richt grote schade aan in een gemeenschap. (Ter. 53:33). 

34) Lees vaak de statuten en regels van uw orde, en neem ze trouw in acht. (Ter. 53:34). 

35) Overweeg in elk schepsel de voorzienigheid en wijsheid van God, en prijs Hem in al die dingen. (Ter. 53:35). 

36) Maak uw hart los van alle dingen. Zoek God en u zult Hem vinden. (Ter. 53:36). 

37) Verberg uw toewijding zoveel mogelijk, en laat van buiten nooit meer zien dan wat u van binnen in u hebt. (Ter. 53:37). 

38) Ontdek uw innerlijke toewijding niet, tenzij u wordt beperkt door een grote noodzaak; "Mijn geheim aan mezelf", zeiden de heilige Franciscus en de heilige Bernardus. (Ter. 53:38). 

39) Klaag niet over uw dieet, of het nu goed of slecht is, denk aan de gal en de azijn van Jezus Christus. (Ter. 53:39). 

40) Spreek met niemand aan tafel, noch sla uw ogen op om naar iemand te kijken. (Ter. 53:40). 

41) Denk aan de tafel der hemelen en zijn spijzen, namelijk God zelf; en Zijn gasten, namelijk de engelen: hef uw ogen op naar die tafel, en verlang om aan te willen schuiven. (Ter. 53:41). 

42) Spreek voor uw meerdere (in wie u Christus Zelf aanschouwt), nooit meer dan wat nodig is, en dat met grote eerbied. (Ter. 53:42). 

43) Doe nooit iets wat u niet voor iedereen zou doen. (Ter. 53:43). 

44) Maak geen vergelijkingen tussen personen, want vergelijkingen zijn verfoeilijk. (Ter. 53:44). 

45) Als u ergens de schuld van krijgt, ontvang dan de terechtwijzing met innerlijke en uiterlijke nederigheid en bid tot God voor de persoon van wie u het hebt ontvangen. (Ter. 53:45). 

46) Wanneer een meerdere u een bevel geeft, vertel hem dan niet dat een ander het tegenovergestelde beveelt; maar geloof dat de bedoelingen van beide heilig zijn, en gehoorzaam het bevel dat u gegeven is. (Ter. 53:46). 

47) Wees niet nieuwsgierig om geheimen te ontdekken; stel geen vragen over dingen die u niet aangaan. (Ter. 53:47). 

48) Houdt niet op te jammeren over uw vorige leven en uw huidige lauwheid, en uw ongeschiktheid voor de hemel; opdat u in angst zult leven, wat uw ziel veel goeds zal brengen. (Ter. 53:48). 

49) Doe altijd wat degenen met wie u leeft van u verlangen, als het niet in strijd is met de gehoorzaamheid, en beantwoord ze te allen tijde met nederigheid en zoetheid. (Ter. 53:49). 

50) Vraag om niets bijzonders in voeding en kleding, behalve bij een dringende noodzaak. (Ter. 53:50). 

51) Stop nooit uzelf in alle dingen te kleineren en te vernederen tot op de dag dat u zult sterven. (Ter. 53:51). 

52) Laat geen verzadiging plaats vinden in het plegen van liefdesdaden, want ze doen de ziel ontvlammen en verzachten. (Ter. 53:52). 

53) Maak van alle andere deugden daden. (Ter. 53:53). 

54) Offer alle dingen aan de Eeuwige Vader, samen met de verdiensten van Zijn Zoon Jezus Christus. (Ter. 53:54). 

55) Wees zacht voor iedereen en streng voor uzelf. (Ter. 53:55). 

56) Mediteer op de feesten van de heiligen over hun deugden en smeek God om u daarmee te schenken. (Ter. 53:56). 

57) Wees elke avond zeer voorzichtig bij het onderzoeken van uw geweten. (Ter. 53:57). 

58) Laat op de dagen dat u communiceert, het onderwerp van uw gebed zijn, dat een zo ellendige zondaar als uzelf God mag ontvangen; en denk er 's nachts aan dat u Hem hebt ontvangen. (Ter. 53:58). 

59) Als u een superieur bent, beschuldig dan nooit iemand in uw woede, maar wacht tot het voorbij is, en zo zal u uw berisping goed doen. (Ter. 53:59). 

60) Streef ijverig naar perfectie en toewijding, en doe alles wat u moet doen met toewijding en volmaaktheid. (Ter. 53:60). 

61) Oefen u ijverig in de vreze des Heren, die de ziel in wroeging en nederigheid houdt. (Ter. 53:61). 

62) Bedenk goed hoe snel mensen veranderen en hoe weinig reden we hebben om hen te vertrouwen: hecht daarom nauw aan God, Die onveranderlijk is. (Ter. 53:62). 

63) Streef ernaar de zaken van uw ziel te behandelen met een biechtvader die geestelijk en geleerd is, en volg zijn raadgevingen in alle dingen op. (Ter. 53:63). 

64) Wanneer u ook communiceert, smeek dan enkel om de gaven van God, door de grote barmhartigheid waarmee Hij graag in uw ziel komt. (Ter. 53:64). 

65) Hoewel u misschien vele heiligen als uw pleitbezorgers hebt, richt uw verzoeken in het bijzonder tot de heilige Jozef, want zijn macht is zeer groot bij God. (Ter. 53:65). 

66) Laat in tijden van droefheid en moeilijkheden uw gebruikelijke goede werken, hetzij gebed of boetedoening, niet achterwege, want de duivel zal proberen u ze te laten verwaarlozen, maar beoefen ze liever ijveriger dan voorheen; en u zult zien hoe snel de Heer u zal verlossen. (Ter. 53:66). 

67) Ontdek uw verleidingen en onvolkomenheden niet aan de degenen die weinig vooruitgang hebben geboekt in de richting van perfectie (want daardoor kunt u zowel uzelf als hen schaden), maar alleen aan de meer volmaakten. (Ter. 53:67). 

68) Onthoud dat u maar één ziel hebt; dat u maar één keer kunt sterven; dat u maar één kort leven hebt; dat er maar één heerlijkheid is, en die eeuwigheid: en deze gedachte zal u van veel dingen losmaken. (Ter. 53:68). 

69) Laat uw verlangen zijn om God te zien, uw angst om Hem te verliezen, uw verdriet dat u niet van Hem geniet, uw vreugde in datgene wat u tot Hem kan brengen; en zo zult u in grote vrede leven. (Ter. 53:69). 

 

Regels geschreven door Teresa in haar brevier 

 

PF. 4

Laat niets u storen, laat niets u afschrikken; Allen gaan voorbij: Alleen God zal blijven. Geduld wint alles: Wie God heeft, heeft niets nodig; Want God is zijn Alles. (Ter. 54:1/2). 

 

 

Noveen voor het feest van de heilige Teresa

 

 

Voorbereidend gebed 

 

PF. 5

Glorieuze Moeder, heilige Teresa van Jezus, die onder de maagden is wat serafijnen zijn onder de engelen; gelukkige maagd, die werd verteerd door het vuur van de Goddelijke liefde en vervuld met de serafijnse geest, als mijn gebeden en mijn verlangens strekken tot de grotere glorie van God, bied ze dan aan Zijn Goddelijke Majesteit aan en smeek Jezus Christus, uw Goddelijke Echtgenoot, om ze te accepteren. Maar als ik mij helaas vergis in mijn smeekbeden, verander ze dan, ik smeek u dringend: vorm voor mij anderen in hun plaats en verkrijg voor mij wat God het meest behaagt, en het meest bevorderlijk is voor Zijn glorie en het meest nuttig voor mijn eigen ziel. Amen. (Ter. 55:1/3). 

 

Meditatie over de gebedsgeest van de heilige Teresa in relatie tot de deugd van nederigheid (eerste dag)

 

PF. 6

Nederigheid bestaat in de kennis van onszelf, in een oprechte minachting van onszelf, en in het verdragen en zelfs verlangen om door anderen te worden veracht. Dit zijn de stappen waarmee de ziel deze sublieme deugd bereikt. Als de heilige Teresa niet toegewijd was geweest aan het gebed, zou ze vooral blootgesteld zijn geweest aan het gevaar van trotse en ijdele glorie door de superioriteit van haar intellectuele vermogens. Het was nodig dat ze in haar diepste wezen afdaalde om haar eigen nietigheid te ontdekken, en het was door een wonderbaarlijke genade van God dat ze in staat was haar geest te onderwerpen en te verliezen in de Goddelijke onmetelijkheid. Ze zou nooit hebben geleerd dat ze niets was zonder de hulp van de sublieme graad van gebed waartoe ze door God was opgevoed. Ze erkende dat ze, door het licht dat ze ontving, zwak en lichtzinnig was en vatbaar was voor grote fouten; ze verbaasde zich erover dat ze niet door alle mensen als een uitgestotene werd behandeld en beschouwde zichzelf onwaardig voor een plaats in het huis van God. Als haar gebed niet van de hoogste orde was geweest, zou haar intellect haar hebben verraden, zou het de overhand hebben gekregen op enkele voorbijgaande verlangens van nederigheid en vernedering; maar zichzelf terugvinden in de verzonken volheid van God, in die Oneindigheid waarin alle geschapen perfectie verdwijnt, kreeg ze die diepe minachting van zichzelf die elke illusie van het intellect onderwerpt. (Ter. 56:1/7). 

Als we onszelf grondig willen leren kennen, moeten we beginnen om genade te vragen om God te leren kennen, we moeten de studie van God beginnen, als ik het zo mag wagen te zeggen, wat de Apostel aanraadde aan de eerste Christenen toen hij voortdurend tot hen sprak over de kennis van Jezus Christus. Waarom is de wereld (de mensheid) ijdel en aanmatigend, omdat het niet deze kennis bezit, waarvan de apostel verklaart dat ze boven alle anderen staat? De heilige Teresa bezat het in hoge mate; en ze had deze kennis te danken aan voortdurend gebed, geïnspireerd en bezield door de levendmakende adem van de Heilige Geest. Deze geweldige vrouw heeft over de dingen van God geschreven met een kracht en een zalving waarvan ze waarschijnlijk de enige was die zich er niet van bewust was, zo groot was haar overtuiging van haar eigen onwaardigheid en onvermogen. Ze leek in zekere zin op die profeten die, toen ze de mysteries van de verlossing aankondigen, verklaarden dat ze niet wisten hoe ze moesten spreken en dat ze niets waren in de ogen van God. O, wanneer zal ik de aard begrijpen van dat gebed dat het fundament was van de heilige Teresa's nederigheid! Wanneer zal ik me eraan wijden, zo niet in zo'n eminente mate, tenminste in een mate die me kan leren mezelf te kennen en te verachten! Ik zal nooit nederig zijn, o mijn God, totdat ik mezelf overgeef aan de praktijk van het gebed! Het is de enige manier waarop ik Uw grootheid en mijn ellende, Uw weldaden en mijn ondankbaarheid, Uw liefde en mijn onverschilligheid kan leren inzien. Geef mij, o Heer, een straal van dit licht die de heilige Teresa verlichtte, één druppel van die zalving die haar ziel overstroomde, één vonk van dat heilige vuur dat haar hart deed ontvlammen. En gij, heilige minnaar van Jezus, zie mij gunstig aan en verkrijg voor mij de genade om zo te bidden, dat ik mezelf kan vernietigen en verloren kan gaan in de afgrond van alle kennis en in de oven van zuivere liefde. (Ter. 56:8/18). 

Gebed

Allerliefste Jezus, Goddelijke Echtgenoot van de heilige Teresa, Die haar ziel zo solide, sublieme en tegelijkertijd met zo diepe nederigheid heeft gegraveerd, dat ze er nooit van is afgeweken in de hoge staat van heiligheid waaraan U blij was haar in op te voeden, noch verloor ze ooit uit het oog haar nederigheid en nietigheid, hoewel begunstigd met de meest wonderbaarlijke genaden, en verheven tot een staat van de hoogste contemplatie, waarin haar heroïsche daden en wonderbaarlijke wonderen zich voltrokken en het applaus van de mensen over haar; Ik smeek U, Goddelijke Jezus, door deze grote nederigheid van Uw echtgenote, mij zo'n ware en solide nederigheid te schenken, dat ik mijn fouten zal leren kennen; verdrijf de duisternis van mijn ziel, en behoed mij voor het subtiele gif van ijdelheid, en stel mijn hart ten slotte voor om de genade te ontvangen die ik U in deze noveen vraag, als het tot meerdere eer van God is . Amen. (Ter. 56:19/20). 

 

Meditatie over de gebedsgeest van de heilige Teresa in relatie tot de deugd van boetedoening (tweede dag)

 

PF. 7

De heilige Teresa legde de basis van haar volmaaktheid niet in boete, maar in gebed; en de Koninklijke Profeet deed hetzelfde: hij wierp zich neer aan de voeten van zijn God en slaakte zijn zuchten voor Hem; toen trok hij zijn cilicium aan en bevochtigde zijn rustbed met zijn tranen. Het is het gebed dat de boosaardigheid van de zonde ontdekt en de zondaar ertoe aanzet om op zijn eigen persoon de verwondingen te wreken die aan God zijn opgedragen. Jezus Christus bidt in de tuin, en ziet Zichzelf beladen met de zonden van het hele menselijke ras, en zegt dan: "Sta op, laten we gaan; zie, hij is nabij die Mij zal verraden." Onze Goddelijke Verlosser gaat van het gebed naar het pretorium en naar Golgotha. De Heilige Teresa, die Zijn voorbeeld volgde, versterkte zichzelf door gebed tegen die inheemse vijand haar lichaam, en bracht het in onderwerping. We verwonderen ons over de ascese van deze heilige, en in het algemeen van al de heilige vrienden van God; en de reden is dat we de inspiraties die ze van God in gebed ontvingen niet kennen, noch kunnen we de vurigheid van de ziel bevatten die hen zo vijandig maakte tegen hun zintuigen. Een man van gebed is een gekrenkte man; als uiterlijke kruisen verlangen ze naar hem, hij bedenkt ze voor zichzelf, in de overtuiging dat hij als zondaar en discipel van Jezus Christus zou moeten lijden. (Ter. 57:1/7). 

Het is een bewijs dat de boetvaardige geest van de heilige Teresa zijn oorsprong vond in gebed, dat haar hervorming gebaseerd is op gebed en op de voortdurende dagelijkse praktijk van een streng en boetvaardig leven. Het zou voor haar onmogelijk zijn geweest om mannen en vrouwen ertoe te bewegen een leven te omarmen dat zo in strijd is met de natuur, als ze niet was begonnen hen een leven van gebed te laten leiden. In de oorlogvoering van de wereld stellen mensen zich niet bloot aan de vermoeienissen van een campagne, tenzij ze daartoe worden aangespoord door een krachtig motief, zoals glorie, ambitie of patriottisme. In het spirituele conflict verklaren we geen oorlog tegen onze zintuigen zonder te worden voorzien van innerlijke kracht en deze kracht kan alleen worden verkregen door gebed. Een man van gebed is nooit sensueel, en een man zonder gebed is nooit berouwvol. Niet elk lichaam is in staat om de ascese van de heilige Teresa in praktijk te brengen; maar wie zich toelegt op het gebed, zal duizend manieren vinden om zichzelf te versterven. Hij begint met het afsnijden van elke soort van overbodigheid, en reduceert zichzelf tot het gebruik van louter noodzakelijke dingen, om zijn leven op zijn minst te laten lijken op een leven van soberheid; hij berooft zichzelf van alle genoegens, niet alleen van wat gevaarlijk is, maar zelfs van wat wettig is; hij streeft ernaar, volgens het advies van de devote auteur van de navolging, altijd liever weinig dan veel te bezitten; hij zegent God wanneer zich gelegenheden van lijden voordoen; hij laat nooit een dag voorbijgaan zonder zijn zintuigen enige bevrediging te ontzeggen; hij beoefent in het geheim, overeenkomstig naar zijn toestand, zijn kracht en zijn mate van genade, enkele van de verstervingen die de toewijding inprent en toelaat. (Ter. 57:8/14). 

O boetedoening, kostbare vrucht van gebed, ik acht en houd van u, al ben ik onsterfelijk! Ik kan niets tot mijn verdediging zeggen als ik het voorbeeld van de heiligen aanschouw, en vooral het voorbeeld van de heilige Teresa. Ik ben niet verbaasd over de soberheid van haar boetedoening, als ik zie hoe volledig ze werd overgegeven aan het gebed. Ik zie haar bekleed met de hele wapenuitrusting van het heil, en ik zie dat ze die woorden van de apostel perfect begreep, die deze heilige wapenuitrusting associeerde met het in praktijk brengen van het gebed: "Doe aan u" zegt hij, "de wapenuitrusting van God, bid te allen tijde in de geest." Leid mij voort, o Heer, tot boetedoening door gebed, en heilig mijn gebed door boete, opdat mijn hart en geest Uw slachtoffers zijn in gebed, en dat mijn lichaam ook door boetedoening aan U geofferd mag worden. (Ter. 57:15/19). 

Gebed

Meest geliefde Jezus, Goddelijke Echtgenoot van de heilige Teresa, Die haar inspireerde met een zeer strenge geest van boetedoening, Die haar middelen voor de wereld en de woestijn voorstelde met illustere boetelingen en heilige kluizenaard, om met diezelfde geest de meest schuchtere zielen, en een menigte vrouwen in staat te stellen te triomferen over de natuurlijke zwakheid van hun geslacht, en, als Uw echtgenotes, een engelenleven te leiden gelijk die tere bloemen die ontluiken en bloeien te midden van doornen; ik smeek U, o Goddelijke Jezus, door de strenge boetedoening van deze U echtgenote, mij genade te schenken om mijn lichaam te versterven en het in onderwerping te brengen, en een waarlijk Christelijk leven te leiden, gewillig de heilige strengheid van boete te omarmen, dat ik zo de genade verkrijg die ik U in deze noveen vraag, als het tot meerdere eer van God is. Amen. (Ter. 57:20/21). 

 

Meditatie over de gebedsgeest van de heilige Teresa in relatie tot de deugd van geduld (derde dag)

 

PF. 8

De heilige Teresa werd geroepen tot een werk dat een onoverwinnelijk geduld vereiste. Naast het innerlijke lijden waardoor ze door de Heer werd beproefd, gebood Hij haar om de strikte naleving van de oude regel in de Orde van de Karmelieten te herstellen, een onderneming die in veel opzichten veel moeilijker is dan de oprichting van een nieuwe congregatie. De oprichters van zulke heilige genootschappen moeten inderdaad een conflict met de wereld en haar hartstochten doorstaan; maar hervormers worden ook tegengewerkt door gewoonte, vooroordeel en zelfs door de rede en voorzichtigheid van goede mensen. Zulke personen beschouwen vaak met geen gunstig oog een poging om de door de autoriteit verleende verzachtende omstandigheden terzijde te laten schuiven, bevestigd, misschien, door het gebruik van vele eeuwen, en goedgekeurd door een groot aantal achtenswaardige personen. Bij zulke gelegenheden is het noodzakelijk om onderscheid te kunnen maken tussen wat aan legitiem gezag te wijten is en de gevolgen van een ongepast toegeven door menselijke zwakheid en eigenliefde. (Ter. 58:1/5).

De remedie voor misstanden moet worden gezocht te midden van de ontspannen samenleving en de vorming van nieuwe kolonies leidt noodzakelijkwijs tot ontvolking van het oorspronkelijke instituut. De hervormer loopt het risico als een vernieuwer te worden beschouwd en wordt blootgesteld aan de beschuldigingen van wispelturigheid, ambitie en ongehoorzaamheid. Zo'n onderneming is veel delicater en moeilijker in de handen van een vrouw. Mannen zijn traag in het geloven dat ze door God kunnen worden verwekt voor het volbrengen van een werk dat moeilijk zou zijn geweest zelfs voor het intellect en de vastberadenheid van één van hen. Wat haar reputatie van heiligheid en verlichting ook is, er zullen ontelbare obstakels op haar pad komen, en haar succes, als ze uiteindelijk slaagt, zal ten koste gaan van ongelooflijk veel arbeid en lijden. Dat was de positie van Teresa. Haar natuurlijke krachten hadden haar misschien in staat kunnen stellen een rijk te regeren, maar alleen de Geest van God had haar in staat kunnen stellen de hervorming van de Karmalieten te ondernemen en te volbrengen. Die Goddelijke Geest schonk haar licht, kracht en doorzettingsvermogen, maar liet haar met beproevingen en kruisen achter. Dit was in hoge mate een test van haar richting en haar invloed. De grondleggers van het Christendom slaagden erin het te vestigen, omdat ze werden geleid door de Heilige Geest; maar ze gaven het bloed van hun hart voor de volledige vervulling van hun missie. (Ter. 58:6/15). 

De heilige Teresa vervolgde haar weg met onveranderlijk geduld door haar lange loop van beproeving, tegenspraak en vervolging. Waar haalde ze die kracht en standvastigheid vandaan, anders dan uit de niet aflatende oefening van gebed? Gebed was het fundament van haar werk, de bron van haar verlichting, het arsenaal en de schatkamer waaraan ze haar middelen en wapens voor succes ontleende. Ze stond op van gebed om de moeilijkheden op haar pad het hoofd te bieden terwijl de martelaren voortgingen van gebed tot marteling en dood. Geen arbeid voor de Goddelijke echtgenote was te zwaar voor deze moedige vrouw om te ondergaan. Ze wekte de harten van mannen op om haar te helpen, en bracht ze op gang met haar eigen energie. Zware reizen, oneindigheid binnenin, tegenstand van buitenaf, de menselijke voorzichtigheid van vrienden en bestuurders, aarde en hel die tegen haar waren opgesteld, allen waren als onmachtig om haar te ontzetten of te ontmoedigen. In de afleiding van de zaken om haar heen, in de veelheid van obstakels voor haar, hield ze zichzelf nauw verbonden met haar Goddelijke Verlosser, het kruis van Jezus was haar toevlucht. Alleen in gebed verwierf de heilige Teresa haar wonderlijke gave van geduld. De hervorming van de Karmalieten is het bekroonde werk van het gebed; waaruit ik mag concluderen dat, als ik zwak ben in mijn ondernemingen, ongeduldig in de beproevingen van het leven, vol wantrouwen in het werk van mijn redding, dit komt omdat de onfeilbare ondersteuning van het gebed mij ontbreekt. Een ziel die gegrondvest is op gebed is als een rots die voortdurend wordt geslagen door de golven, en die niet wordt bewogen door de hevige woede van de storm. O mijn God, zal ik altijd zo nalatig blijven in gebed! Zal ik nooit proberen mijn ziel in vrede te vestigen door dat machtige, dat ene middel om standvastigheid te verwerven te midden van de problemen die mij omringen! O grote heilige, moge ik eindelijk uw discipel worden in het leven van gebed! Ik ben niet geroepen tot een werk dat zo subliem is als het uwe; maar de vijanden van mijn redding zijn verschrikkelijk. Verkrijg voor mij de gave van gebed, opdat ik ze kan weerstaan en overwinnen. (Ter. 58:16/31). 

Gebed

Meest geliefde Jezus, Goddelijke Echtgenoot van de heilige Teresa, U hebt haar vervuld met de geest van kracht en met heroïsche moed om immense werken voor Uw glorie te ondernemen; U hebt haar onoverwinnelijk geduld gegeven in alle beproevingen die ze moest doorstaan; haar leven, haar geluk en haar heerlijkheid bestonden uit lijden voor U, en de voortdurende roep van dat grootmoedige en brandende hart was 'lijden of sterven'. Ik smeek U, o Goddelijke Jezus, bij dat onoverwinnelijke geduld van deze Uw glorieuze bruid, mij een zo volmaakt geduld te schenken, dat het mijn troost en glorie mag zijn te midden van het lijden en de arbeid van dit ellendige leven; dat het mij geluk en eeuwigheid kan verzekeren, opdat het mij er op een doeltreffende wijze toe leidt te leven te midden van lijden en met U gekruisigd te worden; en ten slotte dat het voor mij de genade mag verdienen die ik vraag in deze noveen, als het tot meerdere eer van God is. Amen. (Ter. 58:32/34).

 

Meditatie over de gebedsgeest van de heilige Teresa in relatie tot de innerlijke beproevingen (vierde dag)

 

PF. 9

Het is in deze innerlijke beproevingen dat gebed vooral nodig is, hoewel het op zulke momenten een buitengewone moeilijke en moeizame taak zal zijn. Innerlijke beproevingen zijn, verleidingen, dorheid, verwaarlozing, en de weerzin van het hart en de geest tegen alle spirituele oefeningen. Met de best wil om God te dienen lijken we dan zonder wil te zijn, omdat wolken de ziel verduisteren en stormen de ziel overweldigen. Onder zulke omstandigheden is gebed tegelijk de enige hulpbron en de grootste marteling van het schepsel. Zijn ellende en zijn nood voelend, werpt hij zich aan de boezem van zijn Schepper, en die boezem schijnt er voor gesloten te zijn; het wordt aangetrokken tot God, en tegelijkertijd lijkt het door Hem te worden afgestoten; het verlangt ernaar om alleen van Hem te houden, en toch voelt het alsof het vervuld is van verzet tegen Zijn liefde; glimpen van hemels licht worden gevolgd door verschrikkelijke duisternis. Niemand heeft ooit de ernst van deze beproevingen in grotere mate ervaren dan de heilige Teresa; en bovendien moest ze verbijsterende twijfels doorstaan, die voortkwamen uit de buitengewone aard van haar roeping. Onze Lieve Heer leidde haar door een innerlijke leiding, waarvan mannen de realiteit niet snel konden zien en moeilijk konden geloven. Haar regisseurs stoorden haar in plaats van haar te troosten, en zouden haar, in plaats van haar goed te leiden, op een dwaalspoor hebben gebracht. Als die grote ziel niet door gebed was gesteund, zou ze zijn gezonken onder het gewicht van haar beproevingen, en zou het wonderbaarlijke werk van haar volmaaktheid op niets zijn uitgelopen. Maar wat een heerlijk licht van gebed ging op in de duisternis van die nacht! Het is mij niet gegeven, mijn God, om in dat mysterie door te dringen. (Ter. 59:1/11). 

Alles wat ik weet is, dat de heilige Teresa volharde in vereniging met U, in de innige overtuiging van haar nietigheid; dat gebed was het altaar waarop ze voortdurend haar hele wezen aan U offerde; dat ze, ondanks Uw schijnbare strengheid, vasthield aan Uw kruis; dat ze, met al haar volgzaamheid jegens haar bestuurders, volhardde met een onwankelbare standvastigheid op het pad dat U voor haar had uitgestippeld, en dat dit harde en ruige pad haar naar de sublieme top van volmaaktheid voerde. De kerk had zo'n voorbeeld nodig voor een menigte trouwe zielen die God door innerlijk lijden beproeft. Ze leren van de heilige Teresa om nooit het pad van gebed op te geven, in welke duisternis ze ook gehuld mogen zijn, om te verdiepen de kennis van hun nietigheid door het bewustzijn van hun zwakheid; om hun ijver te verdubbelen wanneer hun hart gelijk is aan een droog en dorstig land; en met geduld het bezoek van de Heer af te wachten. Als alle heiligen, net als de heilige Teresa, de geschiedenis van hun leven hadden opgeschreven, zouden we ze zien zegevieren over deze donkere en stormachtige seizoenen, door de standvastigheid en de ijver van hun gebed. Dit was de toevlucht van de grote apostel zelf in zijn verschrikkelijke conflicten: "Ik verzocht de Heer driemaal", zegt hij, en Hij zei tegen mij: "Mijn genade is genoeg voor u." (Ter. 59:12/16). 

O heilig gebed, ondersteuning van zwakke zielen, licht voor hen die God zoeken in het donker, ik wijd mezelf aan u, en zal u volgen waarheen u mij ook lijdt, en welke moeilijkheden mijn pad ook mogen treffen. Ik zal altijd bidden, volgens de raad van de apostel en naar het voorbeeld van de heilige Teresa. Heilige Geest, bid in mij, vraag in mij; Moge Uw onuitsprekelijke gekreun mijn dorheid, hardheid en kou verzoenen! Houd in mij de liefde voor het gebed levend en voed mij met dat hemelse brood tot de dag dat ik voor eeuwig met U verenigd zal zijn in de hemel. (Ter. 59:17/20). 

Gebed

Meest geliefde Jezus, Goddelijke Echtgenoot van de heilige Teresa, Die haar standvastigheid en trouw op de proef heeft gesteld door vele lange jaren van acuut innerlijk lijden, Die haar liefde heeft gezuiverd door het Uwe te versluieren, en haar nauwer met U heeft verenigd door de terugtrekking van Uw vertroostingen en het toebrengen van de meest pijnlijke beproevingen van verzuim, en door de ruwe weg van droogte en verlatenheid, brachten haar tot de hoogste graad van gebed. Goddelijke Jezus, haar Gids en haar Meester, ik smeek U, door dit lange martelaarschap van Uw trouwe echtgenoot, om mijn zwakheid te ondersteunen in de beproevingen en verleidingen van dit leven, om mijn vertrouwen te wekken te midden van innerlijke pijnen en verwarringen, om mijn ziel te behouden van vermoeidheid en lauwheid, om mijn verbeelding te fixeren, om mijn geest te verlichten, om mijn hart te ontvlammen in de heilige oefening van gebed, om Uzelf mijn Gids te zijn op de smalle en moeilijke weg van redding, en tenslotte om te schenken wat ik U vraag in deze noveen, als het tot meerdere eer van God is. Amen. (Ter. 59:21/23). 

 

Meditatie over de gebedsgeest van de heilige Teresa in relatie tot het gebed zelf (vijfde dag)

 

PG. 0

De wetenschap van het gebed is niet zoals andere wetenschappen, die in sommige opzichten voorstudies vereisen die vreemd zijn aan hun onderwerp. We kunnen alleen door het gebed zelf geleerd worden in gebed. We weten allemaal dat gebed de volledige aandacht van de geest en alle genegenheden van het hart vereist; maar we weten niet hoe we allemaal onze verbeelding de mond moeten snoeren en ons hart leegmaken van elke genegenheid die niet naar God neigt. We zijn allemaal bereid om troost uit de hemel te ontvangen; maar bijna niemand van ons kan het besluit nemen om op de Heer te wachten en te vertrouwen op de werking van zijn genade. De Heilige Geest leidde de heilige Teresa op de weg van het gebed, en ze was volgzaam aan Zijn leer. Ze had een buitengewone liefde voor gebed en een vastberaden wil om nooit van de Goddelijke Aanwezigheid af te wijken, wetende dat het zonder die heilige Aanwezigheid, niet alleen gewoonlijk, maar ook levendig en actueel, onmogelijk is om een intieme vereniging met God te bereiken. (Ter. 60:1/6).

Ik begrijp het gebed van de heilige Teresa niet, o Heer, ik ken de geheimen niet die U haar onthulde in die heilige oefening van Uw liefde; het is niet aan mij om te veronderstellen dat heiligdom binnen te gaan. Ik ben te profaan om ingewijd te worden in de sublieme mysteries van de omgang tussen U en Uw kuise echtgenote; maar ik zie gedurende het hele leven van deze heilige minnares van Jezus, dat ze steeds nederiger uit het gebed opstond, steeds meer nederigheid toonde in haar ogen, vuriger in liefde werd, meer toegewijd aan het welbehagen van God, meer begerig om te lijden voor Zijn glorie, sterker in haar heilige voornemens, meer los van haar eigen wil. Ik zie haar gebed als een vruchtbaar veld waarin ze voortdurend de vruchten plukte van heilige zelfverloochening. (Ter. 60:7/9). 

O gebed van heilige Teresa, hoe verheft u mijn ziel, hoe maakt u mij los van de aarde, welke heerlijkheden onthult u mij van de komende wereld, het koninkrijk van Jezus Christus! Die grote ziel begreep heel goed de waarde van onthechting van alles wat God niet is; volledig was zij verlicht over de ijdelheid van alle aardse dingen! Ja, Heer, de heilige Teresa volbracht letterlijk die woorden van Uw apostel: "Ons gesprek is in de hemel." Ze leefde op aarde als de gezegende doden van wie dezelfde apostel zegt dat "hun leven is verborgen met Jezus Christus in God." Ik streef niet naar de verhevenheid van haar gebed, maar ik heb een grotere behoefte dan zij om aan mezelf te sterven, om onmiddellijk en voor altijd te breken met de wereld en mijn eigen passies; en, zoals Uw discipelen, zeg ik tot U: "Heer, leer mij bidden." En verkrijgt gij, grote heilige, zo rijk aan verdiensten verkregen door gebed, voor mij het gebed van geloof en liefde, opdat ik al mijn daden zo nauw met Jezus verenigd mag zijn dat ik de Geliefde van uw hart nooit uit het oog verlies. (Ter. 60:10/15). 

Gebed

Meest geliefde Jezus, Goddelijke echtgenoot van de heilige Teresa, Die haar een zo sublieme gave van gebed schonk door haar temidden van de cherubijnen en serafijnen te plaatsen, en maakte haar zo verlicht een meesteres van die wetenschap der heiligen, dat ze in staat was te adviseren aan allen die de wegen van gebed, meditatie en contemplatie bewandelden, de paden die zij elk in zijn verschillende mate moeten volgen, smeek ik U, o Goddelijke Jezus, door de verhevenheid van haar gebed, mij een trouwe leerling te maken van die serafijnse meesteres, en om mij in staat te stellen op haar school zulke vorderingen te maken dat ik een aandachtig, vurig, en vast gebed, een gebed dat mij in staat zal stellen Uw heilige wet te vervullen, en dat voor mij de genade kan verkrijgen die ik in deze noveen vraag, als het tot meerdere eer van God is. Amen. (Ter. 60:16/17).

 

Meditatie over de gebedsgeest van de heilige Teresa in relatie tot de deugd van het geloof (zesde dag) 

PG. 1

Als de heilige Teresa geen kind van gebed was geweest, zou haar geloof zwak zijn geweest, en een zwak geloof grenst nauw aan het dode geloof dat leid tot verderf. "Hij die komt tot God," zegt de Apostel, "moet geloven"; maar het is niet minder waar, dat om te geloven we tot God moeten komen. Geloof bracht de heilige Teresa tot gebed, en het gebed volmaakte haar geloof. Haar hele leven bestaat uit geloof en gebed. De lichten die haar werden geboden waren subliem omdat haar gebed onophoudelijk was. Oh, hoeveel lessen kunnen we leren van dit! We zijn verslaafd aan onze zintuigen, ze scheiden ons van God, ze verpletteren ons op aarde; alleen gebed kan ons bevrijden en onze ziel naar de hemel dragen. De heilige Teresa schijnt in deze laatste tijden te zijn opgewekt om de kerk te troosten voor de opstand van haar kinderen. Ze ontving een speciaal licht op de waarheden die door ketters werden aangevallen, ze las ze in het licht van God en sprak erover met een welsprekendheid als de stem van God. Is het niet wonderbaarlijk dat een eenvoudige non zo volledig over zulke sublieme onderwerpen heeft kunnen schrijven zonder dat er een woord aan haar ontsnapte dat door de strengste kritiek zou kunnen worden afgekeurd? De meest begaafde mannen sidderen wanneer ze deze onderwerpen ter hand nemen en zijn voortdurend bang dat ze een verkeerde stap zullen zetten op zo'n moeilijke weg. De heilige Teresa werd geleid door gebed en de Geest van God behoedde haar voor alle gevaar. (Ter. 61:1/12). 

Het sublieme geloof dat Zijn gave was, strekte zich niet alleen uit tot de mysteries van de religie, het onderwees haar in alle geheimen van het innerlijke leven. Het leerde haar wat God is voor een ziel van goede wil, en wat zo'n ziel voor God is; het ontvouwde aan haar alle consequenties van haar religieuze belijdenis, alle graden van volmaaktheid, alle verschillende manieren waarop het God behaagd de ziel te leiden, alle illusies die voortkomen uit eigenliefde of uit de boosaardigheid van de duivel. Ze leerde al deze lessen in gebed; het gebed was de leerschool van het geloof, en het geloof de beloning van het gebed. Als we onszelf maar aan het gebed overgeven, zal het geloof in onze ziel herleven, zal het geloof onze zintuigen beheersen, zal het geloof onze onsterfelijkheid overwinnen; en onze oordelen over de wereld, en alles wat de wereld hoogacht, zullen in overeenstemming zijn met het oordeel van Jezus, de Auteur van ons geloof. Ons gesprek zal dragen de indruk en het zegel van geloof; onze vocale gebeden, nu vaak zo koud, zo gehaast en zo vruchteloos, zullen worden bekleed met de intelligentie van het geloof; de Heilige Schrift zal voor voor ons het voedsel van het geloof worden, en het geloof zal gestrekt en bewaard worden door de sacramenten van de Kerk. (Ter. 61:13/17). 

O gebed des geloofs! O geloof gevoed door gebed! Hoe glorieus schitter je in het leven van de heilige Teresa! Wanneer, o mijn God, zal ik de weg van het gebed betreden, opdat ik vervuld mag worden met het licht van het geloof! Helaas, mijn geloof is tot nu toe zwak geweest omdat mijn gebed koud was. Ik verlang ernaar te geloven, o mijn God, en ik verlang ernaar om tot U te spreken. Uw profeet scheidt deze twee dingen niet: "Ik geloofde, en daarom zal ik spreken, en het leven van de heilige Teresa was alleen hiermee gevuld. Geef mij, o Heer, de geest van gebed, dat ik mag geloven, en geef me geloof, dat ik mag bidden. (Ter. 61:18/25). 

Gebed

Meest geliefde Jezus, Goddelijke Echtgenote van de heilige Teresa, Die haar zo'n vast vertrouwen in Uw mysteries schonk zodat zij ze met meer vertrouwen geloofde dan wanneer ze deze met haar lichamelijke ogen had gezien, een geloof dat zo lichtend was dat het haar dusdanig verlichtte om veilig de hoogste paden van volmaaktheid te bewandelen, een geloof zo levendig en zo brandend dat het de bekering van een menigte zielen teweegbracht; Ik smeek U, o Goddelijke Jezus, door dat wonderbaarlijke geloof waarmee U hebt ingestaan om Uw glorieuze echtgenote te verlichten, om mij een levend, verlicht, vast en constant geloof te geven, dat mijn hart en mijn geest kan onderwerpen aan de leer van onze heilige moeder de Kerk, een geloof dat mij kan leiden in het geestelijke leven, en dat voor mij de genade mag verkrijgen die ik in deze noveen vraag, als het tot meerdere eer van God is. Amen. (Ter. 61:26/27). 

 

Meditaties over de gebedsgeest van de heilige Teresa in relatie tot de deugd van hoop (zevende dag)

 

PG. 2

De twee objecten van Christelijke hoop zijn redding en het middel tot redding. We zijn allemaal verplicht te hopen op redding en op de middelen die nodig zijn om het te bereiken; maar het is het gebed dat ons verzekert op de weg van het heil en ons de middelen verschaft om het te bereiken; en van alle soorten gebed is mentaal gebed het meest effectief, omdat het de oefening is van het verstand en het hart, en omdat het de ziel verenigt met God, de Auteur van het heil en alle genaden die daartoe leiden. Het is een gevaarlijke aanmatiging om redding te hopen zonder gebed; en het is een belediging voor de Goddelijke goedheid, en een wantrouwen jegens de beloften van onze Heer, om geen vaste hoop op redding te koesteren met gebed. Heilige Teresa's vertrouwen was gebaseerd op gebed. Door gebed verhief ze zich superieur aan alle schepselen, en aan alle angsten van een zwak hart die zoveel zielen tegenhouden die door God tot volmaaktheid zijn geroepen. Haar vertrouwen rustte niet op visioenen en openbaringen, gaven die zelfs aan de vijanden van God kunnen worden doorgegeven, zoals aan de valse profeet Bileam en aan de hogepriester Kajafas. (Ter. 62:1/6). 

Teresa's vertrouwen rustte op een gebed dat nederig en onderdanig was, afhankelijk van de Geest van God en bezield door één enkel verlangen om Hem te dienen. De geesten van het kwaad zouden haar kunnen kwellen, mannen zouden haar kunnen berispen, gebeurtenissen zouden haar plannen kunnen kruisen, maar toch bleef ze onwankelbaar. Ze ging uit van het gebed zoals de apostelen van het cenakel, bereid om te handelen, te lijden of te sterven voor de glorie van God. Sommige mensen bidden, de hele tijd wantrouwend het gebed, of liever wantrouwend God, Die hen ertoe heeft gebracht te bidden. Ze zijn als die onvolmaakte Christenen die wankelen, volgens de uitdrukkingen van Jakobus, en zijn daarom in al hun wegen onstandvastig; ze weten niet hoe ze in gebed naar de Heer moeten luisteren, en dit is het wat hen in moeilijkheden en onzekerheid laat. De heilige Teresa blonk uit in deze kunst van het luisteren naar God, van het horen spreken van Jezus in haar na de communie; en dit is één van de kostbaarste lessen in haar werken. Ze wist dat we in gebed weinig moesten spreken en veel moeten luisteren; dat de Geest van God er behagen in schept ons te onderwijzen, en dat Zijn lessen door hun Goddelijke kracht tot het hart doordringen. (Ter. 62:7/13). 

O Goddelijke Geest, spreek tot mijn hart; versterk het tegen de angsten die het verstoren: de angst voor verdriet, de angst voor vernedering, de angst voor armoede, de angst voor ziekte, de angst voor de dood. Het gebed verdrijft al deze angsten, omdat het het hart vestigt in God, de Soevereine Meester van alle gebeurtenissen, Die ze keert naar het grotere goed van degenen die Hem liefhebben. (Ter. 62:14/15). 

Gebed

Meest geliefde Jezus, Goddelijke Echtgenoot van de heilige Teresa, inspireer mij met dezelfde hoop en vertrouwen die haar in staat stelden dingen te ondernemen en door te voeren die onmogelijk leken. In de kracht van Uw Goddelijke Geest stichtte zij een veelheid van huizen, zonder andere hulp of ondersteuning dan Uw goede Voorzienigheid; te midden van de heetste vuren van vervolging keek ze vol vertrouwen uit naar succes; en toen de wereld en de hel verenigd waren om haar werk omver te werpen, stond ze ferm tegen de kunstgrepen van de duivel en de tegenstand van de mensen op, en gaf niet toe aan hun onrechtvaardige vermoedens of hun ijdele alarmen. Zelfs onbewogen door de menselijke voorzichtigheid van geleerde godgeleerden, vervolgde de heilige Teresa de weg die door de Heilige Geest voor haar was uitgestippeld; en, niet geschud door de stormen die over haar pad raasden, klampte haar heroïsche hart zich onveranderlijk vast aan Uw Goddelijke beloften. Ik smeek U, mijn liefhebbende Jezus, bij deze vaste hoop van Uw trouwe echtgenote, mij een gelijke hoop te schenken op mijn redding en op de middelen die nodig zijn om het te bereiken, een hoop die mij kan inspireren om altijd de grotere glorie van God te zoeken zonder rekening te houden met de angst of gunst van mensen. En ik smeek U ook om de smeekbede die ik tot U richt in deze noveen, in te willigen, als het tot meerdere eer van God is. Amen. (Ter. 62:16/21). 

 

Meditatie over de gebedsgeest van de heilige Teresa in relatie tot de liefde van God (achtste dag)

 

PG. 3

Bidden is tegelijk de school en de beoefening van liefde. Het is in meditatie, zoals de Profeet zegt, dat het vuur wordt ontstoken. De heilige Teresa was een levend slachtoffer van de Goddelijke liefde omdat haar hele leven was verenigd met God in gebed. We denken nu aan haar in heerlijkheid; en we stellen ons voor dat toen ze op aarde was een leven leidde dat onze imitatie te boven gaat. Dit is een groot misvatting. De heilige Teresa was een eenvoudige religieuze, gelijk als vele anderen; maar ze was toegewijd aan het gebed in een mate die veel verder ging dan die van gewone zielen, zelf in religie; en het was dit wat haar tot zo'n verheven graad van liefde had verheven. Is het voor ons onmogelijk om te bidden en lief te hebben? Als God in ons hart niet zo'n felle vlam doet ontsteken als in het hart van de heilige Teresa, plaatsen we dan geen obstakels op de weg van de Goddelijke operaties, zoals onze vrijwillige afleiding, onze nodeloze omgang met de wereld, onze afkeer van eenzaamheid? Hebben we geleerd om in gebed naar Onze Heer te luisteren? Verliezen we de moed na een paar zwakke pogingen van ons om ons met Hem te verenigen? Zijn we klaar om onze ijdelheid, onze eigenliefde aan Hem op te offeren? Spreken we met God als kinderen met hun vader? Zijn we eenvoudig, volhardend en oprecht in onze communicatie met onze Heer? De heilige Teresa lag niet altijd op de grond voor Zijn Tabernakel of voor het Kruisbeeld in haar cel; ze was voortdurend in actie en overweldigd door werk; maar ze leefde en werkte in de tegenwoordigheid van God, en sprak met Hem, zelfs terwijl ze ommegang had met schepselen. (Ter. 63:1/14). 

Wanneer ze Goddelijke verlichting ontving, nam ze des te meer toe in nederigheid en in de overtuiging van haar eigen nietigheid. Toen ze innerlijke beproevingen meemaakte, zegende ze God voor Zijn schijnbare strengheid, en haar liefde werd versterkt juist door deze ontberingen. We bewonderen en verwonderen ons over de veelheid en de bijzonderheid van de buitengewone genaden die haar werden geschonken; laten we liever haar gave van gebed bewonderen en leren dat het de weg was die haar naar die volmaakte liefde leidde. Laten we de onuitsprekelijke goedheid van de Heer erkennen, Die Zichzelf aan de nederige en onderdanige mededeelt, opdat zij mogen leren bidden en liefhebben. Toen Paulus werd neergeslagen op weg naar Damascus, begon hij te bidden, en Ananias vond hem biddend. Wie heeft ooit vuriger liefgehad dan de heilige Paulus, of meer brandende woorden geschreven ter ere van de Goddelijke liefde? Liefde is het leven van de ziel, en gebed is het voedsel van liefde. Het hele verschil tussen Teresa en de wereldling die het verst van het Koninkrijk van God verwijderd is, is dat Teresa haar ziel voedde met het voedsel door gebed, en dat de genegenheden van de wereldling in de dood worden verzwolgen, omdat ze zijn gericht op aardse voorwerpen. Hij heeft eveneens lief; maar zijn liefde is misplaatst, omdat ze op schepselen zijn gericht; hij biedt ook aspiraties, maar aan de demon van ambitie, aan de demon van plezier, aan de demon van rijkdom. O vreselijke illusie van misplaatste liefde, er is niets anders nodig dan een oprecht en vurig gebed om de orde in die ziel te herstellen: maar de wereldling heeft geen smaak voor de dingen van God; hij kent het gebed van het hart niet; hij heeft geen idee van de aard van Teresa's omgang met Jezus. (Ter. 63:15/24). 

O Heer, ik ben waarschijnlijk eveneens op deze manier op weg naar de dood; herinner me door gebed aan U, doorboor mijn hart met de pijlen van Uw liefde: het is fulltime; en ik zeg tot U in alle oprechtheid met David: "Mijn hart is gereed, o Heer; mijn hart is gereed." (Ter. 63:25). 

Gebed

Meest geliefde Jezus, Goddelijke Echtgenoot van Teresa, Die haar zo met liefde heeft doen ontbranden dat ze een seraf in menselijke vorm werd, Die haar hart zo verwondde met de scherpe pijl van Uw Goddelijke liefde dat het door dat hemelse vuur werd verteerd, en de banden verbrak die haar gevangen hielden op aarde, haar ziel dragend op de vleugels van die meest zuivere liefde voor de troon van Uw Goddelijke Majesteit; Ik smeek U, Goddelijke Jezus, door de liefde die Uw gezegende echtgenote verteerde, om mijn hart te ontsteken met hetzelfde Goddelijke vuur, dat het U mag worden aangeboden als een aanvaardbare holocaust, dat elk moment van mijn leven aan Uw liefde mag worden gewijd, en dat mijn laatste ademtocht een zucht van liefde voor U mag zijn. Moge die liefde mijn handen omhoog houden en met heilig geweld van Uw Goddelijke goedheid verkrijgen wat ik van U vraag in deze noveen, als het is voor de grotere glorie van God, de eer van Uw echtgenote en het welzijn van mijn ziel. Amen. (Ter. 63:26/28). 

 

Meditatie over de gebedsgeest van de heilige Teresa in relatie tot haar gezegende dood (negende dag)

 

PG. 4

De geest van gebed vergezelde de heilige Teresa tot haar laatste uur; want, zoals de kerk in haar ambt zingt, stierf ze eerder aan een transport van liefde dan aan een lichamelijke kwaal. Haar vereniging met Jezus tijdens haar leven was zo hecht geweest dat ze, net als de grote apostel, de dood kon trotseren om haar van Zijn liefde te scheiden. Deze gedachte zou voldoende zijn voor mijn onderricht en bekering; want het zal onmogelijk zijn om op het moment van de dood met God verenigd te zijn, tenzij we ons leven hebben besteed aan de heilige oefening van het gebed. De vermogens van de ziel zullen zich dan niet tot hun grote Object richten, als ze voortdurend in zintuigelijke objecten zijn verzonken. De troost van de stervende hangt af van de dagelijkse beoefening van het gebed tijdens het leven. Onze Heer deelt zich dan het meest overvloedig en liefdevol mee aan het hart dat gedurende een lange reeks van jaren open heeft gestaan voor Zijn inspiraties. Als we willen sterven zoals Teresa moeten we bidden zoals haar. (Ter. 64:1/7). 

Geest van gebed! Bron van licht, van vrede en van troost (!) wanneer de wereld verdwijnt voor het eerste visioen van de eeuwigheid, wanneer de zintuigen falen, en de ziel haar banden verbreekt, bent U haar enige hulpbron, haar enige steun, haar kracht en haar hoop; deze kostbare voorrechten behoren alleen toe aan het sterfbed van hen die tijdens hun leven hun zintuigen hebben onderworpen aan Uw zoete juk, die alle vermogens van hun ziel aan U hebben gewijd en de gezegende gewoonte hebben verworven om onophoudelijk te bidden. Moge het gebed dan mijn voeding en mijn vreugde zijn; moge het mij verenigen, zoals het Teresa zo nauw met God verenigde, dat noch de dood noch de hel mij van Hem kunnen scheiden. (Ter. 64:8/10).

Gebed

Meest geliefde Jezus, Goddelijke Echtgenoot van de heilige Teresa, wiens leven een ononderbroken keten van buitengewone genaden en gunsten was, een voortdurende oefening van Uw oneindige grootheid, een volmaakt offer van liefde, en wiens dood een bekronende werk van Uw genade, de voleinding van die onuitsprekelijke vereniging, de triomf van naastenliefde is, smeek ik U, Goddelijke Jezus, door die dood die zo kostbaar is in Uw ogen, mij in staat te stellen al de dagen van mijn leven in Uw heilige tegenwoordigheid te wandelen; om mij voortdurend met U verenigd te houden, mijn enige en Soevereine Goed; om op mijn koude hart enkele vonken te werpen van dat heilige vuur dat het hart van de heilige Teresa verteerde, opdat ik op het vreselijke moment waarop de tijd niet meer zal zijn en de eeuwigheid zal beginnen, een zoete en levendige hoop mag hebben om van Uw Goddelijke aanwezigheid te genieten, om dronken te worden van die rivieren van vreugde waarvan Gij de bron zijt, en voor eeuwig te branden met dat hemelse vuur waarvan datgene dat Teresa op aarde verteerde slechts het symbool, de voorspraak en het onderpand was. (Ter. 64:11).

Meest geliefde Jezus, Goddelijke Echtgenoot van de heilige Teresa, Gij hebt haar gegeven, evenzo aan Uw geliefde discipel, Maria tot Moeder gegeven, en inspireerde haar vanaf haar prille kinderjaren met een levendige en tedere toewijding aan die gezegende Moeder, zoals zij gedurende het hele leven toewijd was aan haar dienst, en inspireerde haar met een vurige ijver voor haar eer. Bij haar altaren vatte zij het plan van haar hervorming op; onder haar auspiciën voerde ze het uit; onder haar machtige bescherming plaatste ze haar voltooide werk; zij droeg diezelfde toewijding aan Maria over aan haar kinderen, en door haar kracht houdt zij onder hen nog steeds de liefde voor hun heilige staat levend. Ik smeek U daarom, Goddelijke Jezus, door die tedere en kinderlijke toewijding van Uw echtgenote aan Uw allerheiligste Moeder, mij dezelfde kinderlijke liefde te geven, dat ik mij aan haar dienst mag wijden; dat ik ijverig mag zijn voor haar eer, en vurig in het bevorderen ervan; opdat ik mag werken om het aantal van haar dienaren en haar kinderen te vermenigvuldigen, zodat ik haar kan hebben als mijn overheersende pleitbezorgster bij U. (Ter. 64:12/14). 

Heilige Maagd, ik kniel voor U neer en smeek U nederig om mijn gebeden aan Uw Goddelijke Zoon voor te leggen. Ik ben onwaardig om gehoord te worden. Al mijn hoop om de genade te verkrijgen die ik aan het einde van deze noveen wens, berust op Uw allesoverheersende voorspraak. (Ter. 64:15/17).  

'