De Openbaringen van Birgitta (derde boek)
Hoofdstuk 1
AJ. 0
Waarschuwing en instructies aan de bisschop over hoe te eten, te kleden en te bidden, en over hoe
hij zich moet gedragen voor de maaltijd, tijdens de maaltijd, en na de maaltijd, en eveneens over
zijn slaap en over hoe hij altijd en overal zijn ambt van bisschop moet uitvoeren.
Jezus Christus, God en mens, die naar de aarde kwam om een menselijke natuur aan te nemen om
zo door zijn bloed de zielen te redden, die de ware weg naar de hemel onthulde en haar poorten
deed openen, Hij de Vader zelf heeft mij naar ieder van u gezonden. Hoor dochter, u aan wie is
gegeven om de geestelijke waarheden te horen. Als deze bisschop voorstelt om het smalle pad te
bewandelen die door weinigen worden genomen en door één van de weinigen, laat hem eerst
terzijde leggen de last die hem omringt en het gewicht dat hem naar beneden trekt, Ik bedoel zijn
wereldse verlangens, bij gebruik te maken van de wereld alleen voor de behoeften in
overeenstemming met het bescheiden levensonderhoud van een bisschop. Dit is wat de goede man
genaamd Matteüs deed toen hij werd geroepen door God. (III Bir. 1:1/4).
Door achterlating van de zware last van de wereld, vond hij een lichte last. In de tweede plaats moet
de bisschop worden omgord voor de reis, om de woorden van de Schrift te gebruiken. Tobias was
klaar voor de reis, toen hij de engel daar omgord zag staan. Wat betekend dit om te zeggen dat de
engel omgord was? Het betekend dat elke bisschop moet worden omgord met de riem van
rechtvaardigheid en goddelijke barmhartigheid, klaar om het zelfde pad te bewandelen als hij die
zei: 'Ik ben de goede herder en Ik zet mijn leven in voor mijn schapen.' Hij moet bereid zijn om
in zijn woorden de waarheid te spreken, klaar te staan om de rechtvaardigheid uit te voeren in zijn
optreden zowel met betrekking naar zichzelf toe als met betrekking tot anderen, niet de
rechtvaardigheid verwaarlozen vanwege bedreigingen en beschimpingen of valse vriendschappen
of lege angsten zijn. Dus, aan elke bisschop, omgord u als Tobias, dat wil zeggen, de
rechtvaardigheid, volg en u zult zijn pad bewandelen. (III Bir. 1:5/11).
In de derde plaats moet hij water en brood eten voordat hij de reis begint te ondernemen, net zoals
we over Elia lezen, die gewekt uit zijn slaap, brood en water vond naast zijn hoofd. Wat is dit voor
brood die werd gegeven aan de profeet als het niet de materiële en geestelijke goederen waren
die hem werden geschonken? Het materiële brood dat hem werd gegeven in de woestijn was als
een les. Hoewel God had kunnen volhouden om de profeet niet van materïeel voedsel te voorzien,
wilde hij voor hem materieel brood voorbereiden, zodat de mensen het misschien zouden
begrijpen dat het juist God's wens was dat ze gebruik maakten van zijn goede gaven op een
gematigde manier voor de vertroosting van het lichaam. Bovendien, een instorting van de Geest
inspireerde de profeet toen hij uit dat voedsel voor veertig dagen kracht kreeg. Want, als er
geen inwendige zalving van genade was geweest die zijn geest inspireerde, hij zou het zeker
tijdens het zwoegen van die veertig dagen hebben opgegeven, want in zichzelf was hij zwak
maar in God had hij de kracht om een dergelijke reis te voltooien. (III Bir. 1:12/17).
Daarom, aangezien de mens leeft bij elk woord van God, sporen we de bisschop aan om een stuk
brood te nemen, dat wil zeggen, om God boven alles lief te hebben. Hij zal dit stuk brood vinden bij
zijn hoofd, in die zin dat zijn eigen reden hem vertelt God lief te hebben boven alle dingen en voor
alle dingen, zowel vanwege de schepping en verlossing als ook vanwege zijn blijvende geduld en
goedheid. We verzoeken hem ook om een beetje water te drinken, dat wil zeggen, inwendig
nadenken over de bitterheid van het lijden van Christus. Wie is waardig genoeg om te kunnen
mediteren over de lijdensweg van de menselijke natuur van Christus, die hij leed op het moment
dat hij bad voor de kelk van het lijden of deze van Hem weg kon worden genomen en waarbij zijn
zweet als bloeddruppels op de grond vielen? De bisschop moet dit water drinken samen met het
brood van de liefde en hij zal versterkt worden voor de reis over het pad van Jezus Christus.
(III Bir. 1:18/22).
Eenmaal als de bisschop op weg is over het pad van de verlossing, en hij wil verdere vooruitgang
boeken, is het nuttig voor hem om God te danken met geheel zijn hart vanaf het eerste uur van de
dag, zorgvuldig rekening houden met zijn eigen handelen en God vragen om hulp om zijn wil
uit te voeren. (III Bir. 1:23).
Dan, wanneer hij is aangekleed, moet hij op de volgende manier bidden: 'As moet bij as zijn,
stof bij stof. Doch, aangezien ik een bisschop ben door de voorzienigheid van God, trek ik deze
kleren aan die gemaakt zijn van stof van de aarde, op u, mijn lichaam, niet omwille voor de
schoonheid of voor uiterlijk vertoon, maar als bedekking, zodat Uw naaktheid niet gezien zal
worden. Noch kan het mij niet schelen of kleding beter of slechter is, maar alleen dat de gewoonte
van de bisschop moet worden erkend uit eerbied voor God, en dat door middel van zijn gewoonte
het gezag van de bisschop kan worden erkend voor de correctie en instructie van anderen. En zo,
vriendelijke God, ik smeek U om mij standvastigheid van geest te geven, zodat ik niet trots wordt
op mijn kostbare as en stof, noch dwaas om glorie te nemen in de kleuren van louter stof. Geef
me standvastigheid, net zoals de kledij van een bisschop meer te onderscheiden en gerespecteerder
is dan die van anderen door zijn goddelijk gezag, het gewaad van mijn ziel aanvaardbaar mag zijn
voor God, uit vrees dat ik geworpen wordt naar beneden dieper en dieper voor het hebben
gehouden van autoriteit op een zich door niets onderscheidende en onwaardige manier of dat ik
op een smadelijke manier wordt uitgekleed voor het feit dat ik dwaas heb versleten mijn
eerbiedwaardige gewaad om mijn eigen verdoemenis.' (III Bir. 1:24/28).
Daarna moet hij uren lang lezen of zingen. Hoe hoger de rang van een persoon stijgt, des te meer
eer hij of zij zou moeten geven aan God. Echter, een zuiver hart in stilte behaagd God net zo veel
als het zingen, op voorwaarde dat een persoon bezig is met andere rechtvaardige en nuttige taken.
Nadat de Mis is uitgesproken, moet de bisschop zijn bisschoppelijke taken vervullen, inneming
van ijverige zorg om niet meer aandacht te besteden aan materiële dingen dan aan geestelijke
dingen. Wanneer hij komt naar de etenstafel, moet dit zijn gedachte zijn: 'O Heer Jezus Christus, U
gebiedt dat het vergankelijke lichaam moet worden ondersteund met stoffelijk voedsel, help mij
om mijn lichaam wat het nodig heeft op een zo dusdanige wijze dat het vlees niet schaamteloos
brutaal tegen de ziel in groeit als gevolg van overdadig eten noch traag is in uw dienst van
onvoorzichtige onthouding. (III Bir. 1:29/33).
Beziel me met een geschikte matiging zodat wanneer deze man van de aarde zich voedt met de
dingen van de aarde, de Heer van de aarde niet tot toorn wordt uitgelokt door zijn schepsel van de
aarde.' Terwijl hij aan tafel is, is het de bisschop toegestaan om de aard van de gematigde
verfrissing en gesprek waarin dwaze ijdelheid wordt vermeden en geen woorden worden gesproken
of gehoord die de toehoorders de gelegenheid kunnen bieden tot zonde. Veeleer moet dit alles
fatsoenlijk en heilzaam zijn. (III Bir. 1:34/36).
Als brood en wijn ontbreken bij de stoffelijke tafel, alles verliest zijn smaak; op dezelfde manier,
als goede leer en vermaning ontbreken van de bisschoppelijke en geestelijke tafel, alles wat op
de tafel ligt lijkt smakeloos voor de ziel. Dus, teneinde elke gelegenheid van lichtzinnigheid te
voorkomen, moet er iets gelezen of voorgedragen worden aan tafel wat voordeel opleverd aan hen
die hierbij aanwezig zijn. Wanneer de maaltijd wordt beëindigd en het dankgebed is gebeden tot
God, moet de bisschop bedenken wat hij moet doen of een boek lezen die hem kunnen leiden
richting de geestelijke volmaaktheid. Na de maaltijd, alhoewel, kan hij zich vermaken met de
metgezellen van zijn huishouding. Echter, net als een moeder die melk geeft aan haar baby en haar
tepels zalft met as of een andere bittere stof totdat de baby van borstvoeding overgaat naar vast
voedsel, zo moet ook de bisschop zijn metgezellen dichter bij God brengen door de aard van het
gesprek, waardoor zij angst en liefde voor God krijgen, en wordt zo op deze manier niet alleen
hun vader door het goddelijk gezag in hem, maar ook hun moeder door de geestelijke vorming
die hij hen geeft. (III Bir. 1:37/41).
Als hij zich er van bewust is dat iemand in zijn huis in de staat van doodzonde leeft en deze heeft
zich niet bekeerd ondanks de vermaningen, dan moet hij zich van hem scheiden. Als hij hem houdt
uit gemak en tijdelijke troost, hij zal geen immuniteit tegen de zonde van anderen hebben. Wanneer
hij naar bed gaat, moet hij zorgvuldig de daden en indrukken van de dag, die voorbij zijn gekomen,
overwegen op de volgende manier: 'O God, de Schepper van mijn lichaam en ziel, kijk naar mij in
uw genade. (III Bir. 1:42/44).
Geef mij uw genade, zodat ik niet lauw wordt in uw dienst door te lang slapen noch zwak wordt in
uw dienst als gevolg van verstoorde slaap, maar verleen mij door uw heerlijkheid die hoeveelheid
van slaap die u hebt voorgeschreven aan ons om het lichaam rust te geven. Geef mij kracht zodat
mijn vijand, de duivel, mij niet kan storen noch mij wegslepen van uw goedheid.' Wanneer hij uit
bed opstaat, moet hij elke dwaling weg wassen door belijdenis elke terugval dat het vlees kan
hebben geleden, zodat de slaap van de volgende nacht niet zou kunnen beginnen met de zonde
van de vorige." (III Bir. 1:45/47).
Hoofdstuk 2
AJ. 1
De woorden van de Maagd aan haar dochter over de geschikte oplossing voor de problemen die de
bisschop tegen komt op het smalle pad, en over hoe het geduld wordt gesymboliseerd door kleding
en de Tien Geboden met tien vingers, en het verlangen naar de eeuwigheid en de afkeer voor de
wereldse gezindheid door twee voeten en over drie vijanden van de bisschop langs deze weg.
Opnieuw sprak de Moeder van God: "Zeg tegen de bisschop dat als hij deze weg bewandeld, zal
hij drie moeilijkheden tegen komen. De eerste moeilijkheid is dat het pad smal is; het tweede, dat er
scherpe doornen op de weg liggen; de derde, dat het een rotsachtig en ongelijk pad is. Ik zal u
drie stuks adviezen mee geven ten aanzien van dit. De eerste is, dat de bisschop ruige en nauwe
geknoopte kledingen moeten dragen ter voorbereiding op het smalle pad. Het tweede is, dat hij zijn
tien vingers voor zijn ogen moet houden en de vingers gebruiken moet als staven om er doorheen
te kijken zodat zijn ogen geen krassen van doornen oplopen. (III Bir. 2:1/5).
De derde is, dat hij bij elke stap voorzichtig moet zijn en bij elke nieuwe stap moet toetsen of zijn
voet genoeg vastigheid heeft, en hij moet niet overhaast beide voeten tegelijk neerzetten zonder
zich eerst te verzekeren van de toestand van het pad. Dit smalle pad symboliseert niets anders dan
de kwaadwilligheid van slechte mensen in de richting van de rechtvaardigen, het soort mensen
die goede daden bespotten en verdraaien de wegen en oprechte waarschuwingen van de
rechtvaardigen, die weinig gewicht geven aan alles wat te maken heeft met nederigheid en
vroomheid. Om zulke mensen het hoofd te kunnen bieden moet de bisschop zich kleden in
kleding van standvastige geduldigheid, aangezien geduld de lasten aangenaam maken en de
beledigingen vreugdevol worden ontvangen. (III Bir. 2:6/8).
De doornen symboliseren niets anders dan de ontberingen van de wereld. Om hen het hoofd te
kunnen bieden, moeten de tien vingers van Gods geboden en raadgevingen worden opgehouden,
zodat, wanneer de doorn van ontbering en armoede hem krabt, hij mag zich herinneren het lijden
en de armoede van Christus. Wanneer de doorn van woede en afgunst hem krabt, hij moet zich
herinneren aan de liefde van God die ons wordt geboden om te behouden. Ware liefde dringt niet
aan op het krijgen van wat het verdiend, maar opent zich geheel tot de eer van God en het
voordeel voor iemands naaste. (III Bir. 2:9/12).
Dat de bisschop zijn stappen voorzichtig moet zetten betekent dat hij overal een houding zou
moeten hebben van inteligente voorzichtigheid. Een heilig persoon moet twee voeten hebben,
om het zo te zeggen. Eén voet is voor het verlangen naar de eeuwigheid. De andere is voor een
afkeer van de wereld. Zijn verlangen naar de eeuwigheid moet omzichtig zijn, in die zin dat hij
niet eeuwige dingen moet verlangen alleen voor zichzelf alsof hij deze waardig zou zijn; eerder,
moet hij al zijn verlangens en begeerten als ook zijn verdiensten leggen in de handen van God.
Zijn afkeer van de wereld moet voorzichtig en vol van angst zijn, in die zin dat deze afkeer niet
het resultaat moet zijn van ontberingen in de wereld of door een ongeduldig leven, noch ter
wille van een rustiger leven of worden vrijgelaten in het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden
ten koste van anderen. Integendeel, het moet alleen het resultaat zijn van de afschuw tegen de
zonde en zijn verlangen naar de eeuwigheid. (III Bir. 2:13/19).
Zodra deze drie moeilijkheden zijn overwonnen, zou ik de bisschop willen waarschuwen voor
de drie vijanden die hij tegen komt op zijn pad. De eerste vijand probeert in de oren van de bisschop
te fluiten om zo zijn gehoor te blokkeren. De tweede vijand staat voor hem om zijn ogen uit te
krabben. De derde vijand zit bij zijn voeten, luid schreeuwend en bij zich hebbende een strik om
zijn voeten te verstrikken wanneer hij zijn voeten van de grond tilt. De eerste vijand dat zijn de
mensen of degenen die aandringen om te proberen de bisschop van het rechte pad af te brengen,
en zeggen: 'Waarom legt u u zelf zoveel werk op en waarom bewandelt u uw weg op zo'n smal pad.
Ga af van dit pad en neem in plaats daarvan het met gras bedekte pad waar al zo veel mensen
lopen. Wat maakt het u uit hoe deze persoon of die mensen zich gedragen? Waarom doet u
moeite om deze mensen te beledigen of te berispen terwijl ze u ook konden eren en prijzen? Als ze u
en uw naasten niet beledigen, wat kan het u schelen hoe ze leven of, of ze wel of niet God
beledigen? Als u zelf een goed mens bent, waarom hebt u dan moeite om over anderen te oordelen?
Het is beter om geschenken en diensten te ruilen! Maak gebruik van menselijke vriendschappen
om lof binnen te halen en om in de loop van uw leven een goede reputatie op te bouwen.'
(III Bir. 2:20/31).
De tweede vijand wil de mens verblinden gelijk de Filistijnen deden met Samson. Deze vijand
duid aan de wereldse schoonheid en de bezittingen, de weelderige kleding, het uiterlijke vertoon
van pracht en praal, de menselijke privileges en gunsten. Wanneer dergelijke dingen aan u worden
gepresenteerd en het streelt uw ogen, is verblindheid het gevolg, de liefde voor Gods geboden
worden lauw, de zonde wordt vrij uitgrdragen, en eenmaal gepleegd, is het helder zicht
weggenomen. Daarom, wanneer de bisschop een gematigde voorziening heeft van noodzakelijke
goederen, moet hij te vreden zijn. Voor al te veel mensen is het tegenwoordig aangenamer om met
Samson rondom de molensteen van het verlangen te staan dan de kerk lief te hebben met een
prijzenswaardige neiging voor pastorale verzorging. (III Bir. 2:32/36).
De derde vijand schreeuwt luid en draagt een strik met zich mee en zegt: 'Waarom loopt u met
zulk een voorzichtigheid en met uw hoofd neergebogen? Waarom vernederd u zich zelf zo veel,
u die zou moeten en ook kunnen worden geëerd door zo vele mensen? Wees een bisschop die wordt
geëerd door velen! Stijg naar hogere rangen, met het oog om een betere dienst te verkrijgen en te
genieten van een grotere luxe! Verzamel een schat waarmee u zich zelf kunt helpen evenals
anderen en in ruil er voor terug wordt u getroost door anderen en gelukkig waar u ook bent!'
(III Bir. 2:37/41).
Wanneer het hart neigingen heeft naar dergelijke gevoelens en suggesties, de geest stapt snel in de
richting van deze aardse verlangens, het heft als het ware de voet van het basis verlangen op,
waarmee het zo wordt verstrikt in de val van wereldse zorgen dat het nauwelijks meer kan opstaan
om de beschouwingen van zijn eigen ellende of aan die van de beloning en straffen van de
eeuwigheid. Evenmin is dit verrassend, aangezien de Schrift zegt dat wie streeft naar het ambt van
bisschop verlangt naar een nobele taak voor de eer van God. Nu, echter, zijn er velen die deze eer
willen, maar onttrekken zich aan de taak die dit met zich mee brengt en waarin gevonden wordt
het eeuwige heil van de ziel. Dit is waarom deze bisschop moet blijven in de positie waar hij zich
nu in bevind en niet moet streven naar een hogere, totdat het God behaagt om hem een andere te
geven." (III Bir. 2:42/45).
Hoofdstuk 3
AJ. 2
Een volledige uitleg aan de bisschop van de Maagd over hoe hij zijn bisschoppelijke ambt
moet uitoefenen om de eer aan God te geven, en over de dubbele beloning wanneer de ambt van
bisschop op de juiste manier wordt ingevuld en over de dubbele schande wanneer deze wordt
ingevuld op een verkeerde manier, en over de manier hoe Jezus Christus en alle heiligen
een oprechte bisschop verwelkomen.
De Moeder van God sprak: "Ik wens aan de bisschop uit te leggen wat hij voor God zou moeten
doen en wat God eer zal geven. Iedere bisschop dient zijn mijter zorgvuldig te houden en in ere. Hij
moet deze niet verkopen voor geld of geven aan anderen omwille van wereldse vriendschap noch
verliezen door nalatigheid en lauwheid. De mijter van de bisschop betekent niets anders dan de
rang en de macht van de bisschop om priesters te wijden, om het Chrisma te bereiden, hen te
corrigeren die dwalen, en de nalatige aan te moedigen door zijn eigen voorbeeld. Om zijn mijter
zorgvuldig in ere te houden moet hij zorgvuldig nadenken over hoe en waarom hij zijn
bisschoppelijke macht heeft ontvangen, hoe hij deze hanteert, en wat de gevolgen van zijn doel
zijn. (III Bir. 3:1/5).
Als de bisschop zou onderzoeken hoe hij zijn macht kreeg, moet hij eerst nagaan of hij de
bisschoppelijke waardigheid voor zijn eigen of om Gods belang wilde. Als het voor zijn eigen
belang is, dan is dit verlangen zonder twijfel vleselijk; als het om Gods belang is, dat is, om God
de eer te geven, dan is zijn verlangen verdienstelijk en geestelijk. (III Bir. 3:6/7).
Als de bisschop zou nadenken voor welk doel hij deze bisschoppelijke waardigheid heeft
ontvangen, dan is het zeker dat hij tot de conclusie zou moeten komen dat hij een vader moet zijn
voor de armen en dat hij een trooster en bemiddelaar kan worden voor de zielen, omdat de gaven
van de bisschop zijn bedoeld voor het welzijn van de zielen. Als zijn bedoelingen ondoelmatig
zijn en worden gebruikt op een verloren manier, dan zullen deze zielen schreeuwen om wraak op
de onrechtvaardige rentmeester. Ik zal u vertellen de beloning die zal komen bij het uitvoeren van
de rang van bisschop. Het zal een dubbele beloning zijn, zoals Paulus heeft gezegd, zowel
lichamelijk als geestelijk. (III Bir. 3:8/11).
Het zal lichamelijk zijn, want hij is Gods plaatsvervanger op aarde en wordt daarom goddelijke eer
toegekend door mensen als manier om God te eren. In de hemel is het beide lichamelijke en
geestelijke vanwege de verheerlijking van lichaam en ziel, want de dienaar zal daar zijn met zijn
Heer, zowel rechtmatig aan de manier hoe hij leefde als een bisschop op aarde als om zijn nederige
voorbeeld waarmee hij anderen aanspoorde samen met zichzelf tot de glorie van de hemel. Iedereen
die de rang en het gewaad van een bisschop draagt, maar vlucht uit de bisschoppelijke manier
van leven zal een dubbele schande verdienen. (III Bir. 3:12/14).
Dat de macht van de bisschop niet dient te worden verkocht betekent dat de bisschop niet bewust
simonie moet plegen of zijn ambt moet uitoefenen in het belang van geld of menselijke gunst of
mensen bevorderen omdat personen het bij hem aandringen waarvan hij weet dat ze een slecht
karakter hebben. Dat de mijter niet mag worden gegeven aan anderen op grond van menselijke
vriendschap betekent dat de bisschop niet de zonden van de nalatige moet verhullen of degene
die hij kan en moet corrigeren onbestraft laten blijven, of in stilte voorbij gaan aan de zonden van
zijn vrienden te wijten aan wereldse vriendschap of door de zonden van zijn ondergeschikten
op zich te nemen, dit omdat de bisschop Gods schildwacht is. (III Bir. 3:15/16).
Dat de bisschop niet zijn mijter moet verliezen door nalatigheid betekend dat de bisschop niet
mag delegeren aan anderen wat hij moet en kan doen om meer winstgevender voor zichzelf te
zijn, dat hij niet in het belang van zijn eigen fysieke gemak, aan anderen overdraagt wat hij prima in
staat is zelf uit te voeren, omdat het de plicht van de bisschop niet is om te rusten maar om te werken.
Noch moet de bisschop onwetend zijn van het leven en gedrag van hen tot wie hij zijn taken
delegeert. In plaats daarvan moet hij weten en overzien hoe zij rechtvaardigheid in acht nemen
en of ze zich voorzichtig en zonder hebzucht hun opdrachten uitvoeren. Ik wil dat je weet dat ook
de bisschop, in zijn rol als herder, een boeket van bloemen onder zijn armen behoort te dragen om zo
schapen van heinde en verre te verleiden om met genoegen zijn geur te volgen. (III Bir. 3:17/20).
Dit boeket bloemen betekent de bisschops godvruchtige prediking. De twee armen van waaruit het
boeket van de goddelijke prediking hangt zijn de twee soorten van werken die nodig zijn voor de
bisschop, namelijk, de openbare goede werken en de verborgen goede werken. Zo ziet het
nabijgelegen schaap in zijn bisdom de liefdadigheid van de bisschop in zijn werken en hoort het in
zijn woorden, en zal God de eer geven door de bisschop. Ook de schapen die ver weg zijn, die horen
over de reputatie van de bisschop, zullen hem willen volgen. Dit is het zoetste boeket: niet
beschaamd te zijn voor Gods waarheid en nederigheid, om de goede leer te prediken en om te
oefenen als iemand die predikt, bescheiden te zijn wanneer geprezen en vroom in vernedering.
Wanner de bisschop door zijn reis het einde van het pad bereikt heeft, en aankomt bij de poort, moet
hij een gift in zijn handen hebben om deze aan de hoge koning te kunnen presenteren.
Dienovereenkomstig, zal hij in zijn handen hebben een vat die hem kostbaar is, een lege, om deze
aan te bieden aan de hoge koning. (III Bir. 3:21/27).
Dit lege vat dat wordt aangeboden is zijn eigen hart. Hij moet dag en nacht worstelen om leeg te
geraken van alle lusten en het verlangen naar vluchtige lof. Wanneer een dergelijke bisschop wordt
geleid in het Koninkrijk der heerlijkheid, Jezus Christus, de ware God en mens, zal komen om hem
te ontmoeten samen met zijn hele heirschaar van heiligen. Dan zal hij de engelen horen zeggen:
'Onze God, onze vreugde en al het goede! Deze bisschop was kuis in lichaam, manhaftig in zijn
gedrag. Het is passend dat we hem presenteren aan U, want hij verlangde naar ons Koninkrijk elk
dag. Voldoe aan zijn verlangen en vergroot onze vreugde bij zijn komst!' Dan zullen ook andere
heiligen zeggen: 'O God, onze vreugde is zowel van U als in U en wij hebben niets anders nodig.
(III Bir. 3:28/35).
Toch wordt onze vreugde nog groter, door de vreugde van de ziel van deze bisschop, die naar U
verlangde in de tijd dat hij nog in staat was om te verlangen. De zoete bloemen van zijn lippen
deden onze aantallen stijgen. De bloemen van zijn werken gaven troost aan hen die ver weg
woonden en dichtbij. Daarom, laat hij zich verheugen met ons, en verheug U zelf over hem naar
wie U zoveel verlangde toen U stierf voor hem.' Tenslotte zal de Koning der heerlijkheid tegen hem
zeggen: 'Vriend, je bent gekomen om me te presenteren het vat van je hart ontdaan van je
zelfzuchtige wil. Daarom zal Ik je vullen met mijn vreugde en glorie. Mijn geluk zal de jouwe
zijn en jouw glorie in mij zal nooit ophouden." (III Bir. 3:36/42).
Hoofdstuk 4
AJ. 3
De Moeders woorden aan haar dochter over de hebzucht van slechte bisschoppen; ze legt uit in
een lange parabel dat veel mensen door hun goede bedoelingen de geestelijke rang bereiken die
buitensporige bisschoppen verwerpen ondanks dat ze zijn geroepen in fysieke zin.
De Moeder van God spreekt tot de Zoons bruid zeggende: "Je huilt omdat God zo veel van
mensen houdt terwijl de mensen zo weinig van God houden. Zo is het. Inderdaad, waar is die
overste of bisschop die zijn betrekking niet begeert om wereldse eer en rijkdom te verkrijgen,
maar eerder verlangens heeft om met zijn eigen handen de armen te helpen? Aangezien oversten
en bisschoppen niet op het bruiloftsfeest willen komen die voor iedereen in de hemel was
voorbereid, zullen daarvoor in de plaats komen de armen en de zwakken, zoals ik je zal laten
zien door middel van een voorbeeld. (III Bir. 4:1/4).
In een zekere stad woonde een verstandige, knappe en rijke bisschop die werd geprezen om zijn
wijsheid en knappe uiterlijk, maar het terug geven van dank aan God, die hem deze wijsheid had
gegeven, deed hij niet zoals hij zou moeten doen. Hij werd eveneens geprezen en geëerd voor zijn
rijkdom, en hij deelde vele geschenken uit met het oog op wereldse gunst. Hij verlangde naar steeds
grotere bezittingen om zo in staat te zijn om meer giften te geven en nog grotere eer te winnen. Deze
bisschop had een geleerde priester in zijn bisdom die bij zichzelf dacht als volgt: 'Deze bisschop'
sprak hij, 'Houdt minder van God dan dat hij zou moeten. Zijn hele leven neigt naar het wereldse.
(III Bir. 4:5/9).
Daarom, als het God behaagt, zou ik graag zijn bisdom willen hebben om zo de eer aan God te
geven. Ik wil dit bisdom niet om wereldse redenen, omdat ik zie dat wereldse eer niets anders is
dan lege lucht, noch terwille van rijkdom, die zo zwaar is als de zwaarste last, noch omwille van
fysieke rust en comfort, omdat ik alleen maar een redelijke mate van rust nodig heb om zo mijn
lichaam fit te houden voor de diensten van God. En nee, ik wil het alleen maar in het belang voor
God. En, hoewel ik elke eer onwaardig ben, toch, om meer zielen te winnen voor God en om meer
mensen te laten profiteren door mijn woord en voorbeeld en om meer mensen te ondersteunen door
middel van de kerkelijke inkomsten, zou ik graag de lastige taak van bisschop op me willen
nemen. (III Bir. 4:10/13).
God weet dat ik liever een pijnlijke dood zou sterven of opgezadeld wordt met bittere ontberingen
dan dat ik de rang van bisschop draag. Ik ben net zo gevoelig voor het lijden als mijn naasten,
maar toch, hij die streeft naar het ambt van bisschop verlangt een nobele taak. Om deze reden, wens
ik gaarne de eervolle titel van bisschop samen met de last die dit met zich mee brengt te dragen,
hoewel, ik verlang deze zo op dezelfde manier als ik de dood verlang. Ik wil de eer als een middel
om meer zielen te redden. Ik wens de last voor mijn eigen redding en om mijn liefde voor God en
de zielen te laten zien. Het enigste doel waarom ik naar dit ambt verlang is om de inkomsten
van de kerk meer royaal te verdelen aan de armen, om de zielen openhartiger te onderrichten, door
hen die de fout in gaan vrijmoedig te instrueren, om mijn vlees meer volledig te laten versterven,
en een betere zelfbeheersing te beoefenen die als voorbeeld kan dienen voor anderen.
(III Bir. 4:14/19).
Deze kanunnik berispte verstandig zijn bisschop in prive. Echter, de bisschop nam het slecht
op en bracht de priester in het openbaar in verlegenheid, door zijn ondoordachte trots en
gematigheid in alles. De kanunnik echter was bedroefd over de ongepastheden van de bisschop,
maar droeg de beledigingen met geduld. Maar de bisschop maakte de goede bedoelingen en het
geduld van de kanunnik belachelijk en sprak zo veel tegen hem dat de kanunnik het verwijt kreeg
en dat men dacht dat hij een leugenachtige dwaas was, terwijl de bisschop werd gezien als
rechtvaardig en oplettend te zijn. (III Bir. 4:20/23).
Uiteindelijk, na verloop van tijd, stierven beiden zowel de bisschop als de kanunnik en werden
geroepen naar Gods oordeel. In zijn aanwezigheid en in de aanwezigheid van de engelen,
verscheen een gouden troon met de mijter en de insignes van een bisschop ernaast. Een groot
aantal demonen volgden de kanunnik, die verlangden om in hem een fatale fout te vinden. Wat de
bisschop betreft, voelden ze zich zo zeker over het bezitten van hem als een walvis die zijn
ongeboren kalf in leven houdt in haar buik te midden van de golven. Er werden vele aanklachten
ingediend tegen de bisschop; waarom en met welke bedoeling ondernam hij het ambt van
bisschop, waarom hij zo in trots groeide over de goederen die bestemd waren voor de zielen, de
manier waarop hij de hem toevertrouwde zielen leidde, op welke manier hij had gereageerd
op de genade van God die hem was gegeven. (III Bir. 4:24/28).
Toen de bisschop geen rechtvaardig antwoord kon geven op de beschuldigingen, antwoordde de
Rechter: 'Zet uitwerpselen op het hoofd van de bisschop in plaats van een mijter en ontlasting op
zijn handen in plaats van handschoenen, modder op zijn voeten in plaats van sandalen. En trek
hem in plaats van een bisschops overhemd en linnen kleding de vodden van een hoer aan. Laat hem
schande dragen in plaats van eer. En in plaats van een gevolg met dienaren, laat hem een woedende
menigte van demonen hem volgen.' Toen vervolgde de Rechter zijn uitspraak: 'Zet een kroon
stralend als de zon op het hoofd van de kanunnik, laat hem vergulde handschoenen aantrekken aan
zijn handen, en plaats schoenen aan zijn voeten. Laat hem de kleren van een bisschop aantrekken
met alle eer.' (III Bir. 4:29/34).
Gekleed in zijn bisschoppelijk gewaad, omgeven door de hemelse gastheer, werd hij voorgesteld
aan de Rechter als een geëerde bisschop. De (trotse) bisschop ging echter weg als een dief met een
touw om zijn nek. Bij het zien van hem keerde de Rechter zijn barmhartige ogen van hem af
net zoals al zijn heiligen deden met hem. (III Bir. 4:35/37).
Dit is de manier waarop veel mensen door hun goede bedoelingen en in geestelijke zin de eervolle
rang bereiken en geminacht worden door de genen die in fysieke zin werden geroepen. Al deze
dingen vonden onmiddelijk voor God plaats, hoewel, om uwentwil, werd het handelen in woorden
uitgedrukt, want een duizend jaar zijn als één uur voor God. Het gebeurt elke dag dat, aangezien
bisschoppen en oversten niet het ambt willen waarvoor ze werden geroepen, koos God voor
zichzelf arme priesters en parochie klerken die beter leven volgen hun eigen geweten, blij van nut te
zijn aan zielen voor de glorie van God als ze konden zouden zijn, en ze doen wat ze kunnen. Om
deze reden, zullen zij de plaatsen in nemen die voor de bisschoppen waren voorbereid.
(III Bir. 4:38/41).
God is gelijk een man die een gouden kroon buiten de deur van zijn huis hangt en roept naar
voorbijgangers: 'Iedereen van welke sociale status dan ook kan deze kroon verdienen! Hij wie het
meest edel gekleed is in deugd zal het verkrijgen.' Wetende dat als bisschoppen en oversten wijs
zijn in wereldse wijsheid, God is wijzer dan hen in een geestelijke zin, want Hij doet de nederige
opstaan en geeft zijn goedkeuring niet aan de trotse. Weet, eveneens, dat deze kanunnik die werd
geprezen niet zijn paard hoefde te verzorgen, toen hij ging preken of zijn taken ging uitvoeren,
noch heeft hij het vuur aangemaakt, toen hij op het punt stond om te gaan eten.
(III Bir. 4:42/45).
Nee, hij had de dienaren en de middelen die hij nodig had om op een redelijke manier te
kunnen leven. Hij had eveneens geld, hoewel, niet voor zijn eigen hebzuchtige gebruik, zelfs
niet als hij alle rijkdom van de wereld had gehad zou hij niet één shilling hebben gegeven om
bisschop te kunnen worden. Maar om de hele wereld zou hij het ambt van bisschop niet hebben
geweigerd, als dat Gods wil was geweest. Hij gaf zijn wil over aan God, klaar om te worden geëerd
voor de eer van God en klaar om te worden neer geworpen uit liefde en vrees voor God."
(III Bir. 4:46/49).
Hoofdstuk 5
AJ. 4
Ambrosius woorden aan de bruid over het gebed van goede mensen voor de mensen; oversten
van de wereld en de kerk die vergeleken worden met stuurlieden, terwijl trots en de rest van de
ondeugden worden vergeleken met stormen, en de doortocht in de waarheid wordt vergeleken met
een haven; als ook over de geestelijke roeping van de bruid.
"Er staat geschreven dat de vrienden van God eens hebben geroepen aan God vragende om de
hemel open te scheuren en naar beneden te komen om zijn volk Israël te bevrijden. In die dagen
eveneens, riepen Gods vrienden uit zeggende: 'Almachtige God, we zien talloze mensen omkomen
in gevaarlijke stormen, want hun stuurlieden zijn hebzuchtig en zijn altijd verlangend aan land te
gaan in die landen waarvan zij denken dat ze grotere winsten zullen behalen. Zij leiden de mensen
naar die plaatsen waar verschrikkelijke woeste golven zijn, terwijl de mensen zelf geen enkele
veilige haven kennen. Met als gevolg dat talloze mensen in een verschrikkelijk gevaar verkeren en
dat er maar zeer weinigen zijn van hen die ooit de juiste haven weten te bereiken. Wij smeken U,
Koning van de Glorie, om genadig oplichten van de haven, zodat uw mensen kunnen ontsnappen
aan hun gevaar, en niet de goddeloze roergangers hoeven te gehoorzamen, maar worden geleid
naar de haven van uw gezegende licht. (III Bir. 5:1/5).
Door deze stuurlieden bedoel ik iedereen die ofwel materiële of geestelijke macht uitoefenen in de
wereld. Velen van hen houden zo veel van hun eigen wil dat ze zich niet druk maken over de noden
van de zielen onder hen of over de hevige stormen van de wereld, omdat ze hun eigen vrije wil
gevangen hebben in de stormen van hoogmoed, hebzucht, en onzuiverheid. Het ellendige gepeupel
imiteert hun daden na, hiermee denkende dat ze op rechte koers zitten. Op deze manier brengen de
leiders zichzelf en hun onderdanen tot verderf door het volgen van al hun zelfzuchtige verlangen.
Met de haven bedoel ik de doorgang naar de waarheid. (III Bir. 5:6/10).
Voor veel mensen is deze doorgang zo donker geworden dat wanneer iemand hen beschrijft dat
ze de haven van hun hemelse Vaderland kunnen bereiken door middel van het heilige evangelie
van Christus, dat ze zo'n iemand een leugenaar noemen en in plaats daarvan volgen ze de wegen
van degenen die zwelgen in elke zonde, en volgen dezen liever dan te vertrouwen op de woorden
van hen die de waarheid van het evangelie prediken. (III Bir. 5:11).
Met het gezegende licht verzocht door de vrienden van God bedoel ik een goddelijke openbaring
in de wereld om Gods liefde die in de harten van de mensen zou kunnen worden verlengd en dat
zijn gerechtigheid niet wordt vergeten of verwaarloosd. Daarom, vanwege zijn genade en om de
gebeden van zijn vrienden, heeft het God behaagd om u te roepen in de Heilige Geest, opdat je het
geestelijk kunt zien, horen en begrijpen, zodat je aan anderen kan onthullen wat je hoort in de
Geest volgens de wil van God." (III Bir. 5:12/13).
Hoofdstuk 6
AJ. 5
Ambrosius woorden aan de bruid, een symbolische voorstelling over een man, zijn vrouw en zijn
dienstmeisje, en over hoe deze echtbreker symboliseert een goddeloze bisschop terwijl zijn vrouw
symboliseert de kerk en zijn dienstmeisje de liefde van deze wereld, en over de harde straf aan
hen die meer gehecht zijn aan de wereld dan aan de kerk.
"Ik ben bisschop Ambrosius. Ik verschijn aan u en spreek met u op symbolische wijze omdat uw hart
niet in staat is om de geestelijke boodschap te ontvangen zonder enige fysieke vergelijking. Er was
eens een man wiens wettige echtgenote charmant en verstandig was. Echter, hij had zijn dienstmeisje
meer lief dan zijn vrouw. Dit had drie gevolgen. Als eerste, dat de woorden en bewegingen van
het dienstmeisje hem meer in verrukking brachten dan die van zijn vrouw. Als tweede, dat hij het
dienstmeisje kleedde in mooie kleren, zonder zich zorgen te maken om zijn vrouw die was gekleed
in allerdaagse vodden. Als derde, dat hij gewoon was om negen uren lang met het dienstmeisje om
te gaan en alleen het tiende uur met zijn vrouw te zijn. Hij bracht het eerste uur door in de ruimten
van de dienstmeisjes, genieten van zichzelf in het staren naar haar schoonheid. Hij bracht het
tweede uur slapend door in haar armen. Hij bracht het derde uur blijmoedig door, door het doen
van handenarbeid omwille van het comfort van de dienstmeisjes. (III Bir. 6:1/11).
Na zijn fysieke arbeid bracht hij het vierde uur door met het nemen van lichamelijke rust met haar.
Hij bracht het vijfde uur onrustig in zijn gedachten door zich zorgen makende hoe nuttig te zijn
voor haar. Hij bracht het zesde uur in rust met haar door, nu ze volledig had goedgekeurd van wat
hij voor haar had gedaan. Op het zevende uur wakkerde het vuur van de vleselijke lust in hem op. In
het achtste uur voldeed hij aan zijn eigenzinnige lust met haar. In het negende uur verwaarloosde
hij bepaalde taken die hij niettemin graag had willen uitvoeren. Hij volbracht in het tiende uur een
aantal taken waaraan hij geen zin had om die te doen. En alleen tijdens dit uur verbleef hij bij
zijn vrouw. Eén van de familieleden van zijn vrouw ging naar de echtbreker toe en gaf hem een
sterk verwijt, zeggende: 'Draai de genegenheid van je hoofd om naar je wettige echtgenote. Hou
van haar en kleed haar als passend is, en breng negen uren met haar door en breng alleen het tiende
uur met het dienstmeisje door. Zo niet, wees gewaarschuwd, want je zult een verschrikkelijke
en plotselinge dood sterven.' (III Bir. 6:12/22).
Door deze echtbreker verwijs ik naar iemand die het ambt van bisschop hield in het belang voor
de kerk, maar, ondanks dat, leed hij een overspelig leven. Hij is verbonden met de heilige kerk in
een geestelijke verbond, zodat zij zijn liefste bruid zou moeten zijn, maar hij trekt zijn genegenheid
van haar af en houdt veel meer van de slaafse wereld dan van zijn edele dame en bruid. Met als
gevolg dat hij drie dingen doet. Als eerste, verheugt hij zich meer in de bedrieglijke vleierij van de
wereld dan in een gehoorzame gezindheid naar de heilige kerk. Als tweede, hij houdt van wereldse
decoraties, maar geeft weinig om het gebrek aan materiaal of geestelijke inrichting van de kerk. Als
derde, brengt hij negen van de tien uren met de wereld door en slechts één van de tien uren met de
heilige kerk door. Dienovereenkomstig, brengt hij het eerste uur in goede moed door, starend
met verrukking naar de schoonheid van de wereld. (III Bir. 6:23/29).
Hij besteedt het tweede uur om zoet te slapen in de armen van de wereld, dat is, te midden van
hoge vestingwerken en de waakzaamheid van de legers, gelukkig vertrouwend in het bezit te zijn
van fysieke veiligheid door deze dingen. Hij brengt het derde uur blijmoedig door met het doen
van handenarbeid omwille van wereldse voordeel, zodat hij het fysieke genot van de wereld zou
kunnen verkrijgen. Hij besteed het vierde uur graag door met het nemen van lichamelijke rust na
zijn fysieke arbeid, nu hij over voldoende middelen beschikt. Hij brengt het vijfde uur op
verschillende manieren onrustig door in zijn geest, zich zorgen makende over hoe hij wijs kan
verschijnen in wereldse zaken. (III Bir. 6:30/33).
Tijdens het zesde uur ervaart hij een aangename rust in zijn geest, bij het zien dat de wereldse
mensen alom goedkeuren van wat hij heeft gedaan. In het zevende uur hoort en ziet hij wereldse
genoegens en gemakkelijk opent hij zijn lust voor hen. Dit veroorzaakt een vuur in hem die
ongeduldig en ondraaglijk brandt in zijn hart. In het achtste uur voert hij in daad uit wat alvorens
alleen zijn brandende verlangen was geweest. Tijdens het negende uur is hij nalatig en laat bepaalde
taken die hij had willen doen weg om wereldse motieven, om zo niet degene voor wie hij louter een
natuurlijke liefde heeft te beledigen. In het tiende uur voert hij moedeloos een paar goede daden uit,
bang dat hij in minachting zou worden gehouden en een slechte reputatie zou krijgen of een harde
straf zal ontvangen als hij om wat voor reden dan ook geheel nalatig is geweest. (III Bir. 6:34/39).
Hij is gewend om alleen in het tiende uur tijd uit te trekken voor de heilige kerk, doen wat goed is
maar niet uit liefde, maar uit angst. Omdat hij bang is voor de straf van het hellevuur. Als hij het
fysieke comfort met de vele wereldse bezittingen eeuwig kon leven, hij zou zich niet zorgen
maken om het geluk van de hemel te verliezen. (III Bir. 6:40/42).
Daarom, zweer ik bij God, die geen begin heeft en leeft zonder einde, en bevestig met de
zekerheid dat, tenzij hij snel terug keert naar de heilige kerk en besteedt negen uren met haar en
alleen het tiende uur met het dienstmeisje, dat wil zeggen, met de wereld, niet uit liefde, maar door
het bezit van de rijkdom en eer van zijn bisschoppelijke ambt met tegenzin, en het regelen van alles
in nederigheid en zonder gerede twijfel voor de glorie van God, dan zal de geestelijke wond in zijn
ziel die zo ernstig is als, om een fysieke vergelijking te maken, die van een man die zo
verschrikkelijk is geslagen op zijn hoofd dat zijn hele lichaam is verwoest tot aan zijn voetzolen
aan toe, zijn aderen en spieren zijn gescheurd, zijn botten zijn verbrijzeld en het merg stroomt
vreselijk in alle richtingen er uit. (III Bir. 6:43).
Zo hard gekweld alsof het lijkt dat het hart in een lichaam is geslagen, zo heftig is zijn hoofd en
zijn de delen van het lichaam die het dichtst bij het hoofd liggen geslagen dat de zolen van de voeten
pijn doen, hoewel ze het verst er van verwijderd zijn, even hard zal deze ellendige ziel gemarteld
worden die het dichtst bij de vernietiging van de goddelijke gerechtigheid zal verschijnen wanneer
hij in zijn geweten zichzelf ziet met ondraaglijke wonden aan alle zijden van zijn lichaam."
(III Bir. 6:44).
Hoofdstuk 7
AJ. 6
De woorden van de Maagd aan de bruid over een wereld-liefhebbende bisschop die wordt
vergeleken met een blaasbalg vol lucht of met een slak die in de vuiligheid ligt, en over de straf
die wordt uitgedeeld aan zulk een bisschop, die precies het tegenovergestelde is van bisschop
Ambrosius.
"De Schrift zegt: 'Hij die zijn eigen ziel wil houden in deze wereld, zal hem verliezen.'Welnu, deze
bisschop hield van zijn eigen ziel met al zijn verlangens, en er waren geen geestelijke neigingen in
zijn hart. Hij zou wel kunnen worden vergeleken als een met lucht gevulde blaasbalg bij een
smederij. Net zoals er lucht in de blaasbalk wordt achtergelaten zodra de kolen op zijn en het
roodgloeiende hete metaal stroomt, zo ook, alhoewel deze man zijn natuur alles heeft gegeven waar
het naar hunkerde, heeft hij nutteloos zijn tijd verspeeld, dezelfde neigingen zijn nog steeds in hem
evenals de lucht in de blaasbalk. Zijn wil is geneigd naar wereldse trots en lust. Vanwege deze
ondeugden, heeft hij een excuus en is een zondig voorbeeld voor de mensen met verharde harten die
vervallen in zonden, en worden weggespoeld naar beneden, naar de hel. (III Bir. 7:1/6).
Dit was niet de houding van de goede bisschop Ambrosius. Zijn hart was gevuld met Gods wil.
Hij at en sliep met matigheid. Hij verdreef het verlangen naar de zonde en bracht zijn tijd nuttig en
zedelijk door, hij kan met recht genoemd worden een blaasbalg van deugd. Hij genas de
wonden van de zonde met de woorden van de waarheid. Hij deed ontvlammen degenen die koud
waren geworden in Gods liefde door zijn eigen goede werken als voorbeeld te nemen. Hij koelde
degenen af die brandend waren van zondige verlangens door de kuisheid van zijn eigen leven.
Op deze manier hielp hij vele mensen te voorkomen dat ze een helledood stierven. De
goddelijke liefde bleef in hem, zolang hij leefde. (III Bir. 7:7/15).
Deze bisschop, aan de andere kant, is als een slak liggend in zijn eigen aangeboren vuiligheid en
sleept met zijn hoofd over de grond. Op soortgelijke wijze, ligt deze man en heeft zijn vreugde in
zondige gruwel, laat liever zijn gedachten gaan over wereldse zaken dan over eeuwige zaken. Ik
zou hem over drie dingen laten nadenken: Ten eerste, de manier waarop hij zijn priesterschap heeft
uitgeoefend. Ten tweede, de betekenis van de zin die te lezen is in het evangelie; 'Wacht u voor de
valse profeten, die in schapevacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven.' Ten
derde, de reden waarom zijn hart brandt voor tijdelijke dingen, maar koud is in de richting van
de Schepper van alle dingen." (III Bir. 7:16/20).
Hoofdstuk 8
AJ. 7
De woorden van de Maagd aan de bruid over haar eigen volmaaktheid en uitmuntendheid, en
over de buitensporige verlangens van de moderne leraren en hun verkeerde antwoorden
op de vraag gesteld door de glorieuze Maagd.
De Moeder sprak: "Ik ben de vrouw die altijd in Gods liefde is geweest. Ik was vanaf mijn
kindertijd geheel in het gezelschap van de Heilige Geest. Als je een voorbeeld wilt, denk aan hoe
een hazelnoot groeit. De buitenschil groeit en wordt wijder, maar ook de binnenste kern groeit
groter, zodat de hazelnoot altijd vol is en er geen ruimte is voor iets anders. Op dezelfde
wijze, evenzo, was ook ik vol van de Heilige Geest vanaf mijn kindertijd. Als mijn lichaam
groeide en ik ouder werd, vervulde de Heilige Geest me met zo'n overvloed dat hij geen ruimte
over liet in mij om enige zonde aan te gaan. Ik ben zij die nooit een vergeeflijke of doodzonde
heeft begaan. Ik brandde zo van liefde voor God, dat ik niets anders wilde dan het uitvoeren van
Gods wil, want het vuur van de goddelijke liefde brandde in mijn hart. (III Bir. 8:1/8).
God, gezegend boven alles in eeuwigheid, die mij heeft gemaakt door middel van zijn macht en
mij vervulde met de kracht van zijn Heilige Geest, had een vurige liefde voor mij. In de vurigheid
van zijn liefde stuurde hij me zijn boodschapper en gaf me te verstaan in zijn besluit dat ik de
Moeder van God zou worden. Toen ik begreep wat de wil van God was, dan, door het vuur van de
liefde die ik in mijn hart naar God toe droeg, verliet een woord van ware gehoorzaamheid
onmiddelijk mijn lippen, en gaf vervolgens dit antwoord aan de bode, zeggende: 'Moge het
geschiede aan mij naar uw woord.' Op dat moment was het vleesgeworden Woord in mij. De
Zoon van God werd mijn zoon. (III Bir. 8:9/13).
Met zijn tweeën hebben wij één Zoon, die beide is zowel God als mens, zoals ik beide ben Moeder
en Maagd. Zoals mijn Zoon Jezus Christus, ware God en wijste is van alle mensen, liggende in mijn
schoot, zo verkreeg ik zo'n grote wijsheid door middel van hem dat ik niet alleen de leer van de
geleerden kon begrijpen, ik kon zelfs onderscheiden de waarheid in hun harten, of hun woorden voort
kwamen uit de liefde voor God of van louter wetenschappelijke slimheid. Daarom, jij die mijn
woorden hoort, zou tegen die geleerde moeten zeggen dat ik drie vragen voor hem heb: Ten eerste,
of hij de gunst en de vriendschap van de bisschop in lichamelijk zin meer verlangd te winnen dan dat
hij verlangt de ziel van de bisschop in geestelijke zin aan God te presenteren. Ten tweede, of zijn
geest zich ook meer verheugt bij in het bezit te zijn van een groot aantal florijnen dan in het bezit te
zijn van geen florijnen. Ten derde, welke van de twee volgende keuzes hij verkiest: een geleerde
te worden genoemd die zijn plaats in neemt onder de geëerden omwille van wereldse roem of
genoemd te worden een eenvoudige broeder die zijn plaats in neemt onder de nederigen.
(III Bir. 8:14/18).
Laat hem zorgvuldig over deze drie vragen nadenken. Als zijn liefde voor de bisschop meer
lichamelijk is dan geestelijk, dan volgt daaruit dat hij hem eerder dingen vertelt die de bisschop
graag wil horen dan hem te verbieden van het doen van al de zondige dingen die hij graag doet.
(III Bir. 8:19/20).
Als hij gelukkiger is over het bezitten van een heleboel florijnen in plaats van niets, dan houdt hij
meer van rijkdom dan van armoede. Hij geeft eerder met adviseren de indruk aan zijn vrienden om
zoveel mogelijk als ze kunnen te verwerven dan graag op te geven wat ze kunnen en te doen
zonder. Indien, omwille van de wereldse eer, hij verkiest voor zijn wetenschappelijke reputatie en
het zitten in een eervolle stoel, dan heeft hij de trots meer lief dan de nederigheid en lijkt daarom
voor God meer op een ezel dan op een geleerde. In dit geval is hij kauwend op leeg stro, dat
hetzelfde is als wetenschappelijke kennis zonder naastenliefde, en hij heeft niet de fijne tarwe van
liefdadigheid, omdat goddelijke liefdadigheid nooit sterk kan groeien in een trots hart."
(III Bir. 8:21/24).
Nadat de geleerde zich had verontschuldigd met het excuus dat hij een groter verlangen had om de
ziel van de bisschop aan God in geestelijke zin te presenteren en dat hij liever geen florijnen en, in
de derde plaats, dat de titel van geleerde hem niks kom schelen, sprak de Moeder vervolgens:
"Ik ben zij die de waarheid van de lippen van (de engel) Gabriel gehoord en geloofd heeft zonder
twijfel. Dit is de reden waarom de Waarheid voor zichzelf vlees en bloed nam uit mijn lichaam
en in mij bleef. (III Bir. 8:25/26).
Ik gaf geboorte van diezelfde Waarheid die in zichzelf zowel God als mens was. Aangezien als
Waarheid, die de Zoon van God is, wilde hij naar mij komen om te wonen in mij en om geboren te
worden uit mij, ik weet heel goed of mensen de waarheid over hun lippen spreken of niet. Ik vroeg
de geleerde drie vragen. Als er waarheid in zijn woorden was geweest, zou ik zijn antwoord hebben
goedgekeurd. Er was echter geen waarheid in de woorden die hij sprak. Daarom zal ik hem drie
waarschuwingen geven. Als eerste, zijn er een aantal dingen die hij liefheeft en verlangens in deze
wereld, maar die hij helemaal niet zal verkrijgen. Als tweede, dat hij binnenkort zal verliezen het
ding waar hij wereldse vreugde mee in bezit heeft. Als derde, dat de ondergeschikten de hemel in
gaan. De groten zullen buiten worden gelaten, want de poort is smal." (III Bir. 8:27/36).
Hoofdstuk 9
AJ. 8
De woorden van de Maagd aan de bruid over degenen die kunnen zien, horen enz., die
ontsnappen aan de gevaren door de deugd van het zonlicht enz., maar degenen die blind,
doof enz., zijn, overkomen deze gevaren.
De Moeder sprak: "Hoewel een blinde man niet zien kan, schijnt de zon nog steeds in pracht en
schoonheid, zelfs terwijl hij naar beneden gaat en achter de horizon verdwijnt. Reizigers die
duidelijk zicht hebben zijn dankbaar voor het heldere zonlicht dat hen helpt de gevaren te
vermijden tijdens hun reis. Hoewel een dove man niet kan horen, nog steeds stort de geweldadige
lawine zich van uit de hoogte vreselijk op hem neer, maar wie de lawine hoort aankomen ontsnapt
door naar een veiliger onderkomen te gaan. Hoewel een dode mens niet kan proeven terwijl hij ligt
te rotten tussen de wormen, smaakt een lekker drankje nog steeds zoet. Een levende mens kan het
drinken en blijmoedig van hart worden, zich aangemoedigd voelen voor iedere moedige daad.
(III Bir. 9:1/5).
Hoofdstuk 10
AJ. 9
De Maagd spreekt tot haar dochter, en biedt zekerheid over de woorden die tot haar gesproken
zijn; en over het gevaar en de naderende ondergang van de kerk, en hoe, helaas, de opzichters van
de kerk grotendeels zelf tegenwoordig wijden aan een leven van losbandigheid en hebzucht en
verspilling van goederen van de kerk in hun trots, en over de manier waarop de toorn van God
wordt opgewekt tegen dergelijken.
De Moeder sprak: "Wees niet bang voor de dingen die je gaat zien, denkende dat ze afkomstig zijn
van de boze geest. Net zoals licht en warmte de aanpak van de zon begeleiden, maar niet volgen na
een donkere schaduw, op dezelfde manier begeleiden deze twee dingen de komst van de Heilige
Geest in het hart: vurige liefde voor God en de volledige verlichting van het heilige geloof. Je ervaart
nu beide dingen. Deze twee dingen volgen de duivel niet die we kunnen vergelijken met een donkere
schaduw. Daarom stuur mijn boodschapper naar de man die ik je noemde. Hoewel ik zijn hart ken en
weet hoe hij zal reageren, en het dreigende einde van zijn leven ken, moet je hem nog steeds het
volgende bericht sturen. (III Bir. 10:1/6).
Ik wil hem laten weten dat de grondvesten van de heilige kerk aan de rechterkant zo treurig zijn
ondergraven, dat het bovenste gewelf vele barsten en scheuren heeft, waaruit de stukken gevaarlijk
naar beneden vallen, zodat velen, die binnen komen, daardoor hun leven verliezen. Een aantal van
de zuilen die rechtop zouden moeten staan zijn bijna met de grond gelijk en zelfs de vloer zit vol
gaten, dat blinden, die binnen komen, gevaarlijk vallen. Somstijden gebeurt het ook dat samen
met de blinde mensen, ook de mensen met goede ogen gevaarlijk vallen vanwege de gevaarlijke
gaten in de vloer. Als gevolg van dit alles, is de Kerk van God gevaarlijk aan het wankelen, en
als ze zo erg wankeld, is het gevolg daar niet van dat ze zal instorten? (III Bir. 10:7/10).
Ik verzeker u dat als ze niet wordt geholpen door reparaties, haar instorting zal zo groot zijn dat het
in alle hoeken van het christendom zal worden gehoord. Ik ben de Maagd in wiens baarmoeder de
Zoon van God zich verwaardigde om binnen te gaan, zonder enig aanstekelijk spoor van
vleselijke lust. De Zoon van God werd geboren uit mijn gesloten baarmoeder, die mij troost gaf,
maar geen pijn. Ik stond naast het kruis, toen hij de hel zegevierend overwon door zijn geduldig
lijden en opende de hemel met het bloed van zijn hart. Ik was ook op de berg toen de Zoon van
God, die evenzo mijn Zoon is, opsteeg naar de hemel. In waarheid ik ken geheel het heilig geloof,
dat mijn Zoon predikte en leerde aan allen, die in het hemelrijk willen komen.
(III Bir. 10:11/16).
Ik ben die zelfde vrouw, en sta boven de aarde voortdurend in gebed tot mijn dierbare Zoon, gelijk
een regenboog boven de wolken uitsteekt en zich naar de aarde schijnt neer te buigen en die deze
met beide uiteinden schijnt te omvatten. Ik zie mijzelf als een regenboog buigend naar beneden in
de richting van zowel de goede als de slechte bewoners van de aarde doormiddel van mijn gebeden.
Ik buig naar beneden in de richting van de goede mensen, zodat ze standvastig kunnen worden in
de geboden van de heilige kerk, en ik buig naar beneden in de richting van slechte mensen, opdat
zij niet verder mogen gaan in hun boosheid en niet nog slechter worden. Daarom verkondig hem,
aan wie ik deze woorden zend, dat vanaf een zeker punt donkere en vreselijke wolken naar de
klaarheid van de regenboog zullen opstijgen. Bij deze wolken bedoel ik degenen die een leven van
vleselijke losbandigheid leiden, degenen wier geldzucht even onmetelijk en bodemloos is als de
diepten van de zee, en degenen die hun bezittingen kwistig verspillen uit wereldse pronk en
praal zucht, zoals een stromende beek zijn water uitstort. (III Bir. 10:17/21).
Veel opzichters van de kerk maken zich schuldig aan deze drie dingen, en hun verschrikkelijke
zonden stapelen zich op tot de hemel voor de ogen van God, in tegenstelling tot mijn gebeden en
zijn als donkere wolken tegen de stralende regenboog. En zo wekken zij, die samen met mij God
gunstig moesten stemmen, de gramschap Gods tegen zich op. Dezulken zouden niet verhoogd
moeten worden in de Heilige Kerk (maar vernederd). Want wie trachten wil de grondvesten
van de Kerk te verheffen, zodat die vast liggen en verlangen de gezegende wijngaard te bebouwen,
die mijn Zoon plantte en besproeide met zijn eigen bloed, hem wil ik, Koningin des hemelsrijk,
indien hij zich daartoe weinig in staat acht, te hulp komen met alle heirscharen des hemels, en
uitrukken de met mos bedekte en kale stronken en onvruchtbare bomen en ze in het vuur werpen om
te branden en vruchtbare twijgen er voor in de plaats te planten. En door de wijngaard versta ik en
bedoel ik Gods heilige Kerk, waarin twee dingen noodzakelijk vernieuwd moeten worden en wel
nederigheid en goddelijke liefde. (III Bir. 10:22/26).
Commentaar:
Deel van deze teksten in dit hoofstuk vergelijkbaar met de teksten in hoofdstuk (IV Bir. 78).
De Zoon van God spreekt aan een pauselijke gezant: "U bent binnen gegaan het gezelschap van
heersers en u zult nog hoger stijgen. Waardig is hij, die werkt om nederigheid te verheffen, omdat
trots al veel te hoog is gestegen. Hij die barmhartigheid heeft voor de zielen ontvangt ook de
hoogste eer, want ambitie en simonie zijn nu gangbaar bij veel mensen. Gelukkig is hij die probeert
uit te roeien de ondeugden van de wereld zo ver als hij kan, want ondeugd is nu abnormaal sterk
gegroeid.
Het is zeer effectief om geduld te hebben en te bidden voor het, want, in de dagen van de velen
die nog zullen leven, zal de zon in tweeën scheuren, de sterren in verwarring worden gegooid, zal
de wijsheid dwaas worden gemaakt, de nederigen zullen op aarde kreunen en de stoutmoedigen
zullen zegenvieren. Het begrip en de interpretatie van deze dingen behoort tot de wijze mannen die
weten hoe ze het ruige vlak moeten maken en om te voorzien in de toekomst." De voorgaande
openbaring was voor de kardinaal Pelagius van Albano, die toen een Prior was.
Hoofdstuk 11
AK. 0
Vertrouwende woorden van de bruid aan Christus, en over de manier waarop Johannes de Doper
zekerheid biedt aan de bruid, dat het Christus is die tot haar spreekt, en over het geluk van de
goede rijke man, en over hoe een onvoorzichtige bisschop wordt vergeleken met een aap
vanwege zijn dwaasheid en zondig leven.
De bruid sprak in haar gebed nederig tot Chtristus en zei: "O, mijn Heer Jezus Christus, ik geloof
zo stellig in U dat zelfs als de slang voor mijn mond lag, moet hij niet binnengaan, tenzij U het
toestaat voor mijn eigen bestwil." Johannes de Doper antwoordde: "Degene die voor u verschijnt,
door de natuur, is werkelijk de Zoon van God, van wie ik zelf de Vader hoorde getuigen toen Hij
zei: 'Dit is mijn Zoon.' Via Hem gaat de Heilige Geest te werk, die boven Hem verscheen in de vorm
van een duif nadat ik Hem gedoopt had. Hij is naar het vlees de Zoon van de Maagd. Ik raakte zijn
lichaam met mijn eigen handen aan. (III Bir. 11:1/5).
Geloof ferm in Hem en ga zijn leven binnen. Hij is Degene die ons heeft laten zien het ware pad
waarop arm en rijk de hemel kunnen binnengaan. Maar je zou je kunnen afvragen, hoe moet de
innerlijke neiging van een rijk persoon zijn om de hemel binnen te kunnen gaan, gezien het feit dat
God zelf heeft gezegd dat het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van een naald te
gaan dan voor een rijke man de hemel binnen te gaan? Om dit antwoord Ik u: Een rijke man die
vatbaar is gemaakt op zo'n dusdanige manier dat hij bang is om elk onrechtmatig verkregen goed,
die niet bezorgd is om zijn middelen verkwistend of in strijd uit te geven om Gods wil, die zijn
bezittingen en eer houdt met tegenzin en er graag van gescheiden zou willen worden, en, hoewel hij
wordt gedwongen door de plannen van God tot op zekere hoogte de wereld te bezitten, die
verontrust wordt bij het verlies van zielen en bij het te schande maken van God, waakzaam is over
de liefde van God in al zijn bedoelingen, dit is het soort van rijke man die vrucht draagt en
gelukkig en dierbaar is aan God. (III Bir. 11:6/9).
Deze bisschop is echter niet rijk op die manier. Hij is als een aap met vier karakteristieke
kenmerken. Het eerste is een kostuum, dat gemaakt is voor hem, die naar beneden hangt en zijn
torso verbergt, maar het laat zijn intieme delen volledig bloot. Het tweede is, dat hij met zijn
vingers stinkende dingen aanraakt en naar zijn mond zet. Het derde is, dat hij een mensachtig
gezicht heeft, hoewel de rest van zijn huidskleur en verschijning is als dat van een bruut beest. Het
vierde is, dat, hoewel hij beide handen en voeten heeft, vertrapt hij het vuil met zijn handen en
vingers. Deze dwaze bisschop is als een aap, nieuwsgierig naar de ijdelheid van de wereld, te
vervormd om enige actie te kunnen ondernemen die lof verdiend. (III Bir. 11:10/16).
Hij draagt een kostuum, dat is, zijn bisschopswijding, die eervol en kostbaar is in de ogen van God,
maar zijn naakte geslachtsdelen worden blootgesteld, omdat de frivoliteit van zijn karakter en zijn
vleselijke lusten worden getoond aan anderen en zorgen ervoor dat zielen worden geruïneerd.
Dit druist in tegen wat die nobele ridder zei over hoe meer beschamende delen van een man
worden gegeven hoe groter de eer, hiermee wordt bedoeld dat de dierlijke driften van de priesters
moeten worden verborgen door goede werken, zodat de zwakke niet mag worden geërgerd door
hun voorbeeld. (III Bir. 11:17/18).
Een aap raakt en snuift aan stinkende dingen. Wat doe je met een vinger, zo niet wijzen op iets wat je
gezien hebt, net als toen ik God zag in zijn menselijke natuur en wees naar hem met mijn vinger en
zei: 'Zie het Lam van God'? Wat zijn de vingers van een bisschop, zo niet zijn prijzenswaardige
deugden waardoor hij moet verwijzen naar Gods rechtvaardigheid en naastenliefde?
(III Bir. 11:19/21).
Maar in plaats daarvan, wijzen deze man zijn acties op het feit dat hij weledelgeboren en rijk is, de
wijsheid van de wereld heeft en kwistig met zijn geld omspringt. Wat is dit als het niet het stinkende
rot is wat hij met zijn vingers aanraakt? Is roemen in het vlees of in een groot huishouden iets anders
dan roemen in opgeblazen zakken? Een aap heeft een menselijk gezicht, maar ziet er in andere
opzichten uit als een bruut dier. (III Bir. 11:22/25).
Deze man bezit evenzo een ziel die gestempeld is met het zegel van God, maar is vervormd door
zijn eigen hebzucht. In de vierde plaats, net als een aap raakt en vertrapt hij het vuil met zijn handen
en voeten, zo ook deze man die begeert de dingen van de aarde in zijn eetlust en acties, draait zijn
gezicht weg van de hemel en verlaagd het naar de aarde als een dier die zich er niet van bewust is.
Doet een man die zo leeft de toorn van God verminderen? Nee, immers, hij provoceert liever
Gods rechtvaardigheid tegen zichzelf." (III Bir. 11:26/29).
Commentaar:
De volgende onthulling werd gedaan over een kardinaal-legaat tijdens het jubileumjaar. De Zoon
van God zegt: "O trotse debater, waar is uw praal, waar is uw ruiter opsmuk nu? Je wilde het niet
begrijpen, terwijl je in ere werd gehouden. Dit is nu waarom je bent gevallen in oneer. Antwoord
dan op Mijn vraag, hoewel Ik alle dingen weet, terwijl deze nieuwe bruid luistert." En
onmiddelijk was het alsof een verbazingwekkend misvormd persoon verscheen, bevend en naakt.
De Rechter zei tegen hem: "O, ziel, je leerde dat de wereld en haar rijkdommen moeten worden
veracht. Waarom dan ben je hen gaan navolgen?"
De ziel antwoordde: "Omdat hun smerige stank beter rook voor mij dan uw zoete geur." En zodra hij
dit zei, schonk een demon een beker zwavel en vergif in de ziel. Opnieuw sprak de Rechter: "O,
ziel, je was voorbestemd om een stralende lamp te zijn voor de mensen, waarom heb je niet
geschenen door woord en voorbeeld?" De ziel antwoordde: "Omdat uw liefde was weggevaagd uit
mijn hart. Ik zwierf gelijk iemand die zijn geheugen is kwijt geraakt en als een zwerver, kijkend naar
de dingen in het heden en niet denkende aan de toekomst." Toen de ziel dit had gezegd, werd hij
beroofd van het licht in zijn ogen. De demon die werd gezien om aanwezig te zijn zei: "O, Rechter,
deze ziel is van mij. Wat zal ik doen?" De Rechter zei: "Zuivert en onderzoekt het als in een
wijnpers, totdat de raadsvergadering wordt gehouden waarbij de beweringen en beschuldigingen
van zowel vrienden als vijanden zullen worden besproken."
Hoofdstuk 12
AK. 1
De spreekt tot Christus, voor het doen neerstromen van gebeden voor de hiervoor genoemde
bisschop, en over de antwoorden die Christus, de Maagd en de Heilige Agnes gaven aan de
bruid.
O, mijn Heer, ik weet dat niemand het hemelrijk binnengaat, tenzij God de Vader hem omhoog
trekke. Daarom, o goedertierende Vader, trek deze zieke bisschop naar U toe, en Gij, Zoon van
God, help hem als Hij moeite doet. En U, Heilige Geest, vervul deze koude en lege bisschop
met Uw liefde. (III Bir. 12:1/3).
God de Vader antwoordde: "Indien hij die trekt, sterk is en wat getrokken wordt te zwaar is, dan
scheurt spoedig wat getrokken wordt en gaat te niet. En indien datgene, wat getrokken wordt,
gebonden is, dan kan hij noch zich zelf helpen, noch degene die trekt. En indien degene die
getrokken wordt onrein is, dan is hij afzichtelijk en onaangenaam om aan te raken en te trekken.
En deze bisschop is als iemand die bij een kruisweg staat en aarzelt welke weg hij zal inslaan.
(III Bir. 12:4/7).
De bruid antwoordde: "O, mijn Heer, staat er niet geschreven, dat niemand hier in het leven stil
staat, maar naar betere of naar slechtere dingen heengaat?" De Vader antwoordde: "Beide kan
gezegd worden, want hij staat tussen twee wegen, die van de vreugde en die van de smart. Hij maakt
zich angstig uit vrees voor de eeuwige straf en verlangt naar de vreugde van het hemelrijk. Maar
het schijnt hem hard uitsluitend de weg te bewandelen, die ter volmaakte vreugde zal leiden. Maar
als hij daarentegen toegeeft aan de dingen, waar hij vuriger naar streeft, dan gaat hij."
(III Bir. 12:8/12).
Daarop sprak de Heilige Agnes: "De houding van deze bisschop is als iemand die aarzelt tussen twee
wegen. Hij wist dat de ene smal was in het begin en vol vreugde op het einde, en hij wist dat de
andere een tijd liefelijk was maar uiteindelijk op een onmetelijke en noodlottige afgrond uitloopt.
Toen de reiziger deze twee wegen overwoog en er vermaak in vond de weg te gaan, die in het begin
liefelijk was, maar toch de onmetelijke afgrond vreesde, kwam hij op de volgende gedachte: "Van
deze liefelijke weg gaat een zijweg; als ik die vind, kan ik geruime tijd voortgaan zonder gevaar. En
als ik de zijweg vind, wanneer ik het einde nader en de afgrond, dan behoef ik geen gevaar te
duchten." Zonder gevaar bewandelde hij geruime tijd die weg, en toen hij bij de afgrond kwam,
stortte hij er jammerlijk in, want hij vond de kruisweg noch de zijweg, zoals hij gehoopt had.
(III Bir. 12:13/17).
Lieden, die zulke gedachten hebben zijn er nu velen, en zij denken in zich zelf aldus: "Zwaar valt
het de smalle weg te bewandelen, hard om de eigen wil op te geven en alle wereldse eer." Daarom
koesteren zij een valse en gevaarlijke hoop, door te zeggen: "Ons leven en onze weg is lang en
Gods barmhartigheid is zeer groot. Deze wereld is liefelijk en geschapen voor ons genot. Daarom
verhindert mij niets dat ik in de wereld een tijdlang leef volgens mijn eigen wil en lust. Op het
einde van mijn leven zal ik God volgen, want op de weg van deze wereld is een zijweg, namelijk
berouw en biecht; vind ik die, dan word ik gered." (III Bir. 12:18/22).
Zulke gedachten om tot het einde te willen zondigen en zich dan te beteren, is een zeer onzekere
hoop, want zulken blijven verblind totdat zij vallen. Zij hebben soms zoveel pijn in hun laatste uur
en zulk een plotselinge uiteinde, dat zij geen heilzaam berouw kunnen verwekken. En dat is hun
verdiende loon, want zij willen naderende ongelukken niet bemerken noch voorzien, terwijl zij dit
wel konden, maar bepaalden de tijd voor Gods erbarmen volgens eigen goeddunken en eigen wil.
En zij waren niet van plan met zondigen op te houden, totdat de zonde hun niet langer genot gaf.
Op dezelfde wijze stond deze bisschop tussen deze twee wegen. Maar nu nadert hij de aangenamere
weg, de weg van het vlees en van de wereld. Het is alsof hij drie bladzijden uit een boek voor zich
heeft liggen, waarin hij het volgende leest. (III Bir. 12:23/29).
De eerste bladzijde leest hij met vreugde en steeds opnieuw, de tweede bladzijde leest hij af en toe
en zonder vreugde, de derde bladzijde leest hij zelden en dan met tegenzin. De eerste bladzijde geeft
weer de rijkdommen en eerbewijzen van de wereld, waarvan hij geniet, de tweede bladzijde geeft
weer de angst voor de hel en het toekomstig oordeel, dat hem droevig maakt, de derde bladzijde
geeft weer de kinderlijke vrees voor God, die maar zelden zijn hart beweegt. Maar indien hij acht
gaf op wat God ter Wille van hem deed en hoe hij Hem daarvoor beloont, de liefde voor God zou
nooit in zijn hart worden gedoofd." (III Bir. 12:30/32).
De bruid antwoordde: "O, lieve Vrouw, bid voor hem!" De Heilige Agnes antwoordde: "Wat
doet de rechtvaardigheid anders dan oordelen, en wat doet de barmhartigheid anders dan aan te
moedigen?" Daarop sprak de Moeder van God: "Tot de bisschop zal gezegd worden: Hoewel God
alles vermag zelf te doen, heeft de mens hulp nodig om de zonde te ontvluchten en de liefde voor
God in zijn hart te prenten. Nu zijn er drie dingen, die leiden tot het ontvluchten van de zonde en
drie andere die leiden tot Gods liefde. De eerste drie zijn: volmaakt berouw, het voornemen niet
meer te willen zondigen en zijn zonde uit te boeten volgens het voorbeeld van hen, die, naar hij
gezien heeft, de wereld verachten. En de drie, die bijdragen tot de liefde voor God, zijn: ootmoed,
barmhartigheid en werken van liefde. Want al bad iemand niet meer dan één enkele Onze
Vader om de volmaakte liefde te verkrijgen, spoedig zou hij die bezitten." (III Bir. 12:33/39).
Over de andere bisschop, over wie ik hiervoor met je sprak, moet ik zeggen tot slot dat de kuilen te
groot lijken voor hem om er over te springen, de muren te hoog om er over te klimmen, de balken
te sterk om te breken. Ik sta hier te wachten voor hem, maar hij draait zijn hoofd weg in de richting
van de activiteiten van de drie groepen van mensen die hij graag ziet. De eerste groep is een
dansende koor. Hij vertelt hen: 'Ik wil naar u luisteren, wacht op mij!' De tweede groep houdt zich
bezig met speculatie. Hij vertelt hen: 'Ik wil zien wat u ziet, ik geniet veel van dat soort dingen.' De
derde groep geniet van zichzelf en geniet in stilte, en hij wil het voorrecht hebben om in stilte te
genieten met hen. (III Bir. 12:40/46).
Om een dansende koor in de wereld te zijn betekent niets anders dan van de ene vluchtige vreugde
naar de andere, van het ene verlangen naar eer naar een andere. Te staan en te speculeren
betekent niets anders dan om de ziel weg te nemen van goddelijke overpeinzingen en na te denken
over het verzamelen en verspreiden van tijdelijke goederen. Om te ontspannen in stilte betekent
niets anders dan het lichaam te laten ontspannen. Tijdens het kijken naar deze drie menigten, klom
de bisschop op een hoge berg, maar hij maakte zich niet druk over de woorden die ik hem heb toe
gezonden, noch maakt hij zich druk over de voorwaarden van mijn boodschap die er zijn, als hij zich
houdt aan zijn belofte, dan zal ik mij houden aan de mijne." (III Bir. 12:47/50).
De bruid antwoordde: "O tedere Moeder, laat hem niet in de steek!" De Moeder sprak tegen haar:
"Ik zal hem niet in de steek laten totdat stof terugkeert tot stof. Meer dan dat, als hij door de
belemmeringen heen breekt, zal ik komen als een slavin om hem te ontmoeten en hem te helpen als
een moeder." En de Moeder voegde er aan toe: Weet je dochter, denken aan wat de beloning zou
zijn geweest van die kanunnik van Orléans, als zijn bisschop was bekeerd? Ik zal je het antwoord
geven: Je ziet hoe de aarde gras en bloemen voortbrengt van verschillende soorten en aarden. Op
dezelfde manier, ook, als iedereen oprecht was gebleven in zijn eigen situatie vanaf het begin van
de wereld, iedereen zou dan een grote beloning hebben ontvangen, aangezien iedereen die in God
is van de ene naar de volgende vreugde zou zijn gegaan, niet vanwege een gevoel van verveling in
hun plezier, maar omdat hun vreugde continu groeit naar meer heerlijkheid, en hun
onbeschrijflijke vreugde wordt voortdurend vernieuwd. (III Bir. 12:51/56).
Commentaar:
Deze man was bisschop van Växjö. Toen hij in Rome was en zeer verlangend was om naar huis te
kunnen reizen, werd in de geest gehoord: "Zeg de bisschop, dat zijn dralen nuttiger is dan zijn haast;
en zij, die het gezelschap verlaten hebben en zich voort gehaast hebben, zullen later thuis komen.
En als hij weer in zijn land teruggekeerd is, zal hij mijn woorden bewaarheid vinden." En zo
gebeurde het. Want toen hij thuis kwam, was de koning gevangen genomen en heel het rijk in
verwarring. En degenen van het gezelschap die zich vooruit gespoed hadden, werden verhinderd
op hun weg en kwamen na hem aan. Gij moet ook weten, dat de vrouw, die in gezelschap van de
bisschop is, gezond naar huis zal terug keren, maar dat zij niet in haar vaderland zal sterven. En zo
gebeurde het, want zij reisde voor de tweede maal naar Rome en stierf daar en werd er begraven.
Over diezelfde bisschop: Toen vrouwe Birgitta van Monte Gargano afdaalde naar de stad
Manfredonia in het rijk van Apulië, gebeurde het, dat dezelfde bisschop, die in haar gezelschap
was, door een ongeluk op de berg zo ernstig van het paard viel, dat twee van zijn ribben braken.
En op de morgen , toen hij naar de Heilige Nicolaas te Bari zou reizen, riep hij haar tot zich en zei:
"O, vrouwe het valt mij zeer zwaar om hier te blijven zonder u en het is moeilijk ook voor u edele
om ter wille van mij uw reis te vertragen, vooral van wege de rondzwervende mensen. Daarom
smeek ik u ter wille van de liefde aan Jezus Christus, dat u God voor mij bidt en mijn zijde
aanraakt, want ik hoop, dat door de aanraking van uw hand mijn pijn verzacht zal worden.
Tot tranen geroerd door haar medelijden, antwoordde zij: "O, mijn Heer, men roemt mij, voor wat
ik niet ben, want ik ben ij Gods oog de grootste zondares. Laat ons toch allen God bidden, en
Hij zal uw geloof belonen." Nadat zij aldus gebeden hadden en opgestaan waren, raakte zij zijn
zijde aan en zei: "Moge de Heer Jezus Christus u gezond maken!" En dadelijk verdween de pijn en
de bisschop stond op en volgde Birgitta gedurende de gehele reis, zelfs toen zij naar Rome
terugkeerde.
Hoofdstuk 13
AK. 2
De woorden van de Moeder aan de dochter waarin de woorden en daden van Christus worden
toegelicht en worden beschreven als een schat, zijn goddelijke natuur als een kasteel, zonde als
grendels, deugden als muren, en de schoonheid van de wereld en de vreugde van vriendschap
als twee grachten, en over hoe een bisschop zich moet gedragen met betrekking tot de zorg van de
zielen.
De Moeder spreekt tot de bruid van haar Zoon, en sprak: "Deze bisschop bidt tot mij in zijn liefde,
en om die reden moet hij doen wat mij het meest bevalt. Er is een schat en ik weet dat wie ook deze
bezit hij of zij zal nooit arm zijn, en wie het ook ziet hij of zij zal nooit nood noch dood kennen, en
wie wil hij of zij zal het met vreugde ontvangen. Deze schat is opgesloten in een sterk kasteel achter
vier grendels. Buiten het kasteel staan hoge muren groot en dik. Buiten de muren zijn twee
grachten zowel breedt als diep. En dus vraag ik de bisschop om over de twee grachten te springen
in één enkele sprong, en de muren te beklimmen in één enkele binding, en door de grendels heen te
breken met één enkele slag en dan bij me te brengen het ding dat mij het meest bevalt.
(III Bir. 13:1/6).
Ik zal je nu vertellen de betekenis van dit alles. Als je het woord 'schat' gebruikt, dan verwijs je
naar iets dat zelden wordt gebruikt of verplaatst. In dit geval is de schat mijn liefse Zoon en de
kostbare woorden en daden die Hij sprak en deed tijdens en voor zijn Kruisiging, samen met de
wonderen die Hij deed toen het Woord vlees werd gemaakt in mijn lichaam en dat Hij blijft doen
wanneer op Gods Woord, het brood op het altaar elke dag wordt omgezet in datzelfde vlees. Al
deze dingen zijn een kostbare schat die zo verwaarloosd en vergeten is dat er maar weinig
mensen zijn die het terug kunnen roepen of er van kunnen profiteren. Echter, het glorieuze lichaam
van God mijn Zoon is te vinden in een kasteel, dat wil zeggen, in de kracht van Zijn goddelijke
natuur. Net zoals er een kasteel is om zich te kunnen verdedigen tegen vijanden, zo is de kracht
van mijn Zoons goddelijke natuur een verdediging voor het lichaam van Zijn menselijke natuur,
zodat geen vijand hem kan schaden. De vier grendels zijn vier zonden die veel mensen uitsluiten
van deelname in en de goedheid van de kracht van het lichaam van Christus. (III Bir. 13:7/13).
De eerste zonde is trots samen met het verlangen naar wereldse eer. De tweede is het verlangen
naar wereldse bezittingen. De derde is de weerzinwekkende lust om het lichaam op buitensporige
manier te vullen, en zijn weerzinwekkende tevredenheid. De vierde is woede en afgunst en de
verwaarlozing van de eigen redding. Veel mensen hebben een grote liefde voor deze vier zonden en
bezitten ze gewoonlijk, die hen heel ver van God brengt. Zij zien en ontvangen het lichaam van God,
maar hun ziel is zo ver weg van God als dieven zijn zij om wat ze willen te kunnen stelen maar
het wordt geblokkeerd door sterke grendels. (III Bir. 13:14/19).
Dit is waarom ik zei dat hij met één slag door de grendels heen moet breken. De slag
symboliseert de ijver voor de zielen waarmee een bisschop zondaren moet breken door middel van
daden van gerechtigheid, gedaan voor de liefde van God, zodat, zodra de grendels van de ondeugd
zijn gebroken, de zondaar de kostbare schat kan bereiken. Hoewel hij niet elke zondaar kan
neerslaan, moet hij doen wat hij kan, vooral degenen die onder zijn zorg staan, evenmin sparende
groot noch klein, noch buur of relatie, noch vriend of vijand. Dit was wat de heilige Thomas van
Engeland deed. Hij leed veel in het belang voor de rechtvaardigheid en met een wrede dood op het
einde, dat alles omdat hij niet af wilde zien van het slaan van de lichamen met de gerechtigheid van
de kerk zodat de zielen minder lijden zouden hoeven doorstaan. (III Bir. 13:20/24).
Deze bisschop moet de manier van leven van Thomas navolgen, zodat iedereen die hem hoort, kan
begrijpen dat hij zijn eigen zonden haat als ook de zonden van andere mensen. De slag van de
goddelijke ijver zal dan door de hemelen voor God en zijn engelen worden gehoord. Vele mensen
zullen dan worden bekeerd en hun wegen verbeteren, en zeggen: 'Hij haat ons niet, maar onze
zonden.' En ze zullen zeggen: 'Laten wij ons bekeren en we zullen vrienden worden van zowel
God als de bisschop. (III Bir. 13:25/28).
De drie muren rondom het kasteel zijn drie deugden. De eerste deugd is het opgeven van vleselijke
genoegens en het doen van de wil van God. De tweede is om de voorkeur te geven om
verwijten en vervloekingen te lijden omwille van de waarheid en gerechtigheid in plaats van
wereldse eer en bezittingen te verkrijgen door de waarheid te verdoezelen. De derde is bereid te zijn
om zowel van het leven als de bezittingen af te zien in het belang van elke Christelijke redding.
Echter kijk naar wat mensen tegenwoordig doen. Ze denken dat deze muren veel te hoog zijn om
er over heen te klimmen. (III Bir. 13:29/34).
Dienovereenkomstig, noch hun hart noch hun zielen benaderen het verheerlijkte lichaam met
enige standvastigheid, want ze zijn ver verwijderd van God. Dit is waarom ik mijn vriend vertelde
om met één enkele binding de muur te beklimmen. Een binding noem je het ook, wanneer de
voeten ver uit elkaar worden gehouden om zo het lichaam snel te kunnen verplaatsen. Een
geestelijke verbinding is vergelijkbaar met dit, want, wanneer het lichaam op aarde is en de liefde
van het hart in de hemel is, dan beklim je de drie muren snel. Wanneer iemand mediteert over de
dingen van de hemel, is hij bereid om zijn eigen wil op te geven, om verwerping en vervolging te
lijden omwille van de gerechtigheid en om vrijwillig te sterven voor de glorie van God.
(III Bir. 13:35/39).
De twee grachten buiten de muren geven de schoonheid van de wereld en het gezelschap en plezier
van de wereldse vrienden weer. Er zijn veel mensen die tevreden zijn en het rustig aan doen in
deze grachten en het niet kan schelen of zij God zullen zien in de hemel. Deze grachten zijn breed
en diep, breed, omdat de wil van deze mensen ver van God is, en diep omdat ze vele zielen in de
diepten van de hel opsluiten. Dit is de reden dat de grachten in één enkele sprong moeten worden
bedwongen. Een geestelijke sprong dat niets anders is dan je hele hart los te maken van de dingen
die leeg zijn en de sprong van aardse goederen te maken naar het Koninkrijk der hemelen.
(III Bir. 13:40/44).
Ik heb je laten zien hoe de grendels te breken, hoe de muren te beklimmen en hoe over de grachten
te springen. Nu zal ik je laten zien hoe deze bisschop bij mij moet brengen het meest kostbare ding
wat er ooit was. Gods goddelijke natuur was en is van eeuwigheid zonder begin, aangezien begin
noch einde hierin gevonden kan worden. Maar zijn menselijke natuur was in mijn lichaam en nam
het vlees en bloed van mij aan. Daarom is dit het kostbaarste wat er ooit was of is.
Dienovereenkomstig, wanneer de rechtvaardige ziel Gods lichaam met liefde ontvangt en wanneer
Zijn lichaam de ziel vult, is dit het kostbaarste wat er ooit is of was daar. Toen God zijn Zoon naar
mij zond met zijn goddelijke natuur en de Heilige Geest, hoewel de goddelijke natuur bestaat in
drie personen zonder begin en zonder einde in zichzelf, ontving Hij Zijn gezegende lichaam van
mij. Ik wil nu de bisschop laten zien hoe dit kostbare ding voor de Here moet worden gebracht.
Overal waar Gods vriend komt en een zondaar ontmoeten wiens woorden weinig liefde voor
God tonen, maar veel liefde voor de wereld, die ziel is leeg met betrekking tot God.
(III Bir. 13:45/53).
Bijgevolg moet Gods vriend zijn liefde voor God tonen door zijn verdriet dat een ziel verlost door
het bloed van de Schepper een vijand van God moet zijn. Hij moet medelijden tonen met de
ongelukkige ziel met behulp van twee stemmen, als het ware, in de richting van deze: één waarin
hij God smeekt om medelijden te hebben met de ziel, en de andere waarin hij de ziel zijn eigen
gevaar laat zien. Als hij deze twee, God en de ziel, kan verzoenen en verenigen, dan de handen van
zijn liefde zullen het meest kostbare geschenk aanbieden aan God, wat voor mij het meest dierbaar
is, en dat is dit, wanneer het lichaam van God, die ooit in mij was, en de menselijke ziel, die God
geschapen heeft, samen komen in vriendschap. (III Bir. 13:54/56).
Dit is niet verwonderlijk. U weet wel, dat ik aanwezig was toen mijn Zoon, de grote Ridder, uit ging
van Jeruzalem om een strijd te voeren zo brutaal en moeilijk dat al de pezen van zijn armen waren
gespannen. Zijn rug was bebloed en zijn hoofd was doodsbleek, zijn voeten waren doorboord met
nagels, en zijn ogen en oren waren geheel bebloed. Zijn hoofd zonk naar beneden toen hij de geest
gaf. Zijn hart werd gespleten door de punt van de speer. Hij won zielen door zijn grote lijden. Hij
die nu woont in de heerlijkheid strekt zijn armen uit naar de mensen, maar er zijn maar weinigen
die hem zijn bruid brengen. Derhalve, moet een vriend van God noch leven noch bezittingen sparen
in het helpen van anderen, terwijl hij zichzelf helpt door ze naar mijn Zoon te brengen.
(III Bir. 13:57/64).
Vertel deze bisschop dat gezien het feit dat hij bidt voor mijn vriendschap, zal ik me aan hem
binden met een band van geloof. Het lichaam van God, die eens in mij was, zal zijn ziel
verwelkomen met grote liefde. Zoals de Vader in mij was, samen met de Zoon, die mijn lichaam en
ziel in zichzelf had, als ook de Heilige Geest die in de Vader en de Zoon was, was de Heilige
Geest ook overal met mij en had mijn Zoon in hem, zo zal ook mijn dienaar worden gebonden met
dezelfde Geest. Als hij houdt van het lijden van God en hij heeft Zijn kostbare lichaam in zijn
hart, dan zal hij van God Zijn menselijke natuur krijgen die de goddelijke natuur zowel van binnen
als van buiten heeft. God zal in hem zijn en hij in God, zoals God in mij is en ik in Hem. Aangezien
mijn dienaar en ik één God delen, zullen we ook delen één band van liefde en één Heilige Geest,
die één God is met de Vader en de Zoon. (III Bir. 13:65/70).
Nog één ding: Als deze bisschop zijn belofte houdt met mij, dan zal ik hem helpen tijdens zijn leven.
Aan het eind van zijn leven zal ik hem helpen en bijstaan en zijn ziel brengen voor God en zeggen:
'Mijn God, deze man heeft U gediend en gehoorzaamde mij, en daarom geef ik zijn ziel aan u!' O
dochter, wat voor gedachten heeft een persoon als hij zijn eigen ziel veracht? Zou God de Vader in
zijn ondoorgrondelijke goddelijkheid zijn eigen onschuldige Zoon zoveel hebben laten lijden in zijn
menselijke natuur, als Hij niet een eerlijk verlangen had en een verlangen naar zielen en naar de
eeuwige glorie die Hij heeft voorbereid voor hen?" (III Bir. 13:71/74).
Commentaar:
Deze openbaring ging over de bisschop van Linköping die later aartsbisschop werd. In hoofdstuk 22
van het zesde boek van de "Openbaringen van Birgitta" is meer over deze prelaat te lezen.
Over deze zelfde man: "De bisschop waar u om weende, kwam tot een licht vagevuur. Weet zeker
dat, hoewel hij in de wereld velen had die zijn weg blokkeerden, hebben zij nu hun straf
ontvangen, en hij zal verheerlijkt worden vanwege zijn geloof en zuiverheid."
Hoofdstuk 14
AK. 3
De woorden van de Moeder aan haar dochter, waarbij een zekere bisschop wordt vergeleken met
een vlinder, zijn nederigheid en trots tot haar twee vleugels, de drie facades die de ondeugden van
de bisschop verbergen tot de drie kleuren van het insect, zijn daden tot de dikte van haar
kleurlagen, zijn dubbele wil tot de twee voelsprieten van de vlinder, zijn hebzucht tot haar mond,
en zijn nietige liefde tot haar nietige lichaam.
De Moeder sprak tot de bruid van haar Zoon en zei: "Je bent een vat dat de eigenaar vult en de
leraar leegt. Echter, het is één en dezelfde persoon die u vult en leegt. Een persoon die wijn, melk
en water samen giet in één vat zou een deskundige leraar worden genoemd als hij elk van deze
vloeistoffen die met elkaar vermengd zijn, zou kunnen scheiden en kan herstellen met elk zijn
eigen juiste karakter. Dit is wat ik, de Moeder en Leraar van de hele mensheid, heb gedaan en doe
aan u. Anderhalf jaar geleden zijn allerlei zaken tot u gesproken, en nu lijken ze allemaal samen te
worden gemengd in je ziel, en het lijkt onsmakelijk als ze allemaal door elkaar heen zijn uitgestort,
maar dit is omdat hun doel niet wordt begrepen. Dit is waarom ik hen langzamerhand ga
onderscheiden wanneer ik dat nodig acht. (III Bir. 14:1/6).
Herinner jij je nog dat ik je stuurde naar een zekere bisschop die ik mijn knecht noemde? Laten
we hem vergelijken met een vlinder die twee vleugels had die gekleurd waren in de kleuren wit,
rood en blauw. Wanneer je deze vleugels met je vingers aanraakt, kleeft het pigment als as aan je
vingers. Dit insect heeft een nietig lichaam, maar een grote mond, twee voelsprieten op zijn
voorhoofd, en heeft een verborgen plaats in zijn buik waardoor de vuiligheid zijn buik verlaat.
De vleugels van dit insect, dat wil zeggen, de vleugels van de bisschop, zijn, zijn nederigheid en
trots. Uiterlijk lijkt hij nederig zowel in zijn woorden en gebaren als nederig in zijn kleding en
handelingen, maar inwendig is er een trots dat hem groot maakt in zijn eigen ogen, wat hem met
zijn eigen reputatie opgeblazen maakt, ambitieus om menselijke waardering, het veroordelen
van anderen, en arrogant door zichzelf de voorkeur te geven boven anderen. Op deze twee
vleugels vliegt hij voor mensen met de schijnbare nederigheid die is gericht op het behagen van
mensen en het gesprek te worden van iedereen, alsook de trots dat maakt dat hij zichzelf
heiliger beschouwd dan anderen. (III Bir. 14:7/13).
De drie kleuren van de vleugels vertegenwoordigen zijn drie facades die zijn ondeugden bedekken.
De kleur rood betekent dat hij voortdurend leest over het lijden van Christus en over de wonderen
van de heiligen, om zo heilig te worden genoemd, maar ze zijn in werkelijkheid verre van zijn
hart, want hij heeft niet veel welgevallen in hen. De kleur blauw betekent dat, aan de buitenkant, hij
niet lijkt te geven om tijdelijke goederen, schijnbaar dood lijkt te zijn voor de wereld en alle
hemelse dingen onder zijn facade van hemels blauw. Maar deze tweede kleur maakt hem niet
bestendiger of vruchtbaarder voor God dan bij de eerste. De kleur wit houdt in dat hij godsdienstig
is in zijn kleding en lovenswaardig in zijn wegen. Echter, zijn derde kleur houdt net zo veel van
charme en perfectie als de eerste twee. Als het pigment van een vlinder dik is en het blijft op je
vingers liggen, laat het niets anders achter dan een asachtige stof, zo ook zijn daden die
bewonderenswaardig lijken te zijn, aangezien hij eenzaamheid wil, maar ze zijn leeg en
vruchteloos als het gaat om het nut voor hem, omdat hij niet een oprecht verlangen heeft voor
liefde of liefde dat beminnenswaardig is. (III Bir. 14:14/20).
De twee voelsprieten vertegenwoordigen zijn onbetrouwbare wil. Je ziet dat hij in deze wereld
een leven van comfort wil leiden en evenzo het eeuwige leven wil beërven na de dood. Hij wil
niet worden bedrogen uit of worden gehouden in grote achting op aarde, terwijl hij een nog
volmaakter kroon in de hemel kan ontvangen. Deze bisschop is net als een vlinder, hij denkt dat
hij de hemel kan meedragen op de ene voelspriet en de aarde op de andere voelspriet, hoewel hij
deze niet wil dragen met de minst mogelijke moeite voor de heerlijkheid van God. Hij vertrouwd
op Gods kerk en denkt dat hij kan profiteren door zijn woord en voorbeeld, alsof de kerk niet kon
gedijen zonder hem. Hij gaat ervan uit dat door zijn eigen goede daden de wereldse mensen
geestelijke vrucht zullen dragen. Vandaar dat hij redeneert als een soldaat die de strijdt heeft
gestreden. 'Omdat' zegt hij, 'ik al vroom en nederig wordt genoemd, waarom zal ik dan streven naar
een leven van grotere soberheid? Hoewel ik dan mag zondigen in een paar genoegens, zonder dezen
zou mijn leven ongelukkig zijn, maar dan nog zal mijn excuus zijn dat mijn verdiensten en goede
daden groter zullen zijn dan mijn zonden. Als de hemel kan worden gewonnen voor een beker
koud water, wat voor zin heeft het dan om zo bovenmatig te strijden?' (III Bir. 14:21/30).
Een vlinder heeft evenzo een grote mond, maar zijn hebzucht is nog groter, zozeer zelfs dat als
het mogelijk was geweest dat het op één na alle vleigen had opgegeten, het zou ook de laatste vlieg
willen opeten. Evenzo deze man, als hij een shilling zou kunnen toevoegen aan de velen die hij al
had op een dergelijke manier dat het onopgemerkt zou blijven in het geheim, dan zou hij het doen,
hoewel de honger van zijn hebzucht zelfs dan niet zou worden gestild. (III Bir. 14:31/32).
Een vlinder heeft ook een verborgen uitlaatklep voor haar onzuiverheden. Deze man, geeft
eveneens verkeerde opening aan zijn woede en ongeduld, door zijn geheime onzuiverheden aan
anderen weer te geven. En zoals een vlinder een klein lichaam heeft, zo heeft deze man weinig
liefdadigheid, terwijl zijn behoefte aan naastenliefde alleen is op te maken aan de wijdte en breedte
van zijn vleugels." De bruid antwoordde: "Als hij ook maar een vonk van naastenliefde heeft, dan
is er altijd een hoop van leven en liefde en verlossing voor hem." De Moeder sprak:
"Had niet Judas eveneens een aantal goede doelen van naastenliefde achtergelaten toen hij zei
nadat hij zijn Heer had verraden: 'Ik heb gezondigd door onschuldig bloed te verraden?' Hij wilde
iedereen doen geloven dat hij naastenliefde had, maar hij had het niet." (III Bir. 14:33/38).
Hoofdstuk 15
AK. 4
De woorden van de Moeder aan haar dochter waar nog een andere bisschop allegorisch wordt
beschreven als een luis in de pels, zijn langdradig welsprekendheid als vliegen, zijn twee
bedoelingen als twee vleugels, zijn vleierij naar de wereld als een steek; en over de verwondering
van de Maagd over het leven van deze twee bisschoppen als ook over de predikers.
De Moeder sprak opnieuw tot de bruid, zeggende: "Ik heb je getoond een andere bisschop die ik
noemde de voorganger van de kudde. Laten we hem vergelijken met een horzel met een aardse
kleur die luidruchtig over vliegt. Overal waar hij neerstrijkt, is zijn beet verschrikkelijk en pijnlijk.
Deze voorganger heeft een aardse kleur, voor, alhoewel hij werd geroepen tot armoede, zou hij
liever rijk dan arm zijn, zou hij liever de leiding hebben dan zich onderwerpen, zou hij liever zijn
eigen wil uit voeren dan gedisciplineerd gehoorzaam te zijn aan anderen. Hij vliegt luidruchtig over
in die zin dat hij vol is van zijn langdradige welsprekendheid in zijn vrome preken en lezingen over
de wereldse ijdelheden in plaats van geestelijke leer, in loven en het volgen van wereldse ijdelheden
in plaats van de heilige eenvoud van zijn orde. (III Bir. 15:1/5).
Hij heeft eveneens twee vleugels, dat wil zeggen, twee bedoelingen. Het eerste is, dat hij
mensen wil charmeren en rustgevend wil toespreken, zodat hij hun hun achting kan winnen.
Het tweede is, dat hij wil dat iedereen zwicht voor hem en hem gehoorzaamd. De steek van
een horzel is ondraaglijk. Ook deze man steekt zielen naar de verdoemenis. Hoewel hij een dokter
voor de zielen moet zijn, vertelt hij niet de mensen die bij hem komen over hun gevaren en zwakheden
noch gebruikt hij een scherpe scalpel, maar spreekt verzachtend tot hen om zo zachtmoedig te
worden genoemd door hen en zo er voor te zorgen dat niemand hem kan vermijden. Deze twee
bisschoppen zijn gewoon verbazingwekkend. Eén van hen doet zich voor arm, eenzaam, en nederig
te zijn om zo een geestelijke te worden genoemd. De andere wil de wereld bezitten om zo
barmhartig en vrijgevig te worden genoemd. De één wil zich voordoen niets te bezitten maar
toch verlangt hij in het geheim om alles te bezitten. De andere wil openlijk vele bezittingen hebben
om veel weg te kunnen geven en zo de achting van anderen te winnen. Dienovereenkomstig, zoals
het spreekwoord zegt, omdat ze me dienen op een manier die ik niet kan zien (omdat ik het
niet kan accepteren), zal ik hen belonen op een manier die zij niet willen zien. (III Bir. 15:6/17).
Vraag jij je af waarom zulke mensen worden geprezen om hun prediking? Ik zal het je vertellen:
Soms spreekt een slechte man tot goede mensen en de goede Geest van God wordt gegoten in hen,
niet omwille van de goedheid van de leraar, maar door middel van woorden van de leraar, waarin
de goede Geest van God wordt gevonden voor het welzijn van de luisteraars. Soms spreekt een
goede man tot slechte mensen die goed zijn gemaakt door het horen van zowel de goede Geest van
God als door de goedheid van de leraar. Soms spreekt een koude man tot koude mensen op zulk
een manier dat deze koude hoorders het doorvertellen aan mensen die er niet bij zijn geweest,
waardoor hun luisteraars juist vuriger worden. Dus, maak je geen zorgen over wat voor soort
mensen je verstuurd. Wonderbaar is God die goud vertrapt onder de voeten en modder plaatst
te midden van de stralende zon!" (III Bir. 15:18/23).
Hoodstuk 16
AK. 5
Uitleg van de Zoon aan de bruid dat de verdoemenis van de zielen God niet behagen; eveneens over
de verbazingwekkende vragen van een jongere bisschop aan een oudere bisschop, en over de
antwoorden van de oudere bisschop aan de jongere.
De Zoon sprak tot de bruid, en zei: "Waarom denk je dat deze twee mannen aan u worden
getoond? Is het omdat God plezier heeft in hen te berispen en te veroordelen? Natuurlijk niet. Nee,
het is gedaan om zo beter te openbaren Gods geduld en glorie en eveneens degenen die het horen
Gods oordeel mogen vrezen. Maar nu, kom en luister naar dit verbazingwekkende gesprek.
Kijk, daar heeft de jongste bisschop de oudere een vraag gesteld, zeggende: 'Broeder, hoor en
antwoord mij. Toen u eenmaal was gebonden aan het juk van gehoorzaamheid, waarom heeft u het
in de steek gelaten? Toen u voor de armoede en religieuze staat had gekozen, waarom heeft u ze
verlaten? Toen u de religieuze staat was binnengekomen en u zich dood maakte voor de wereld,
waarom zoekt u de bisschoppelijke waardigheid?' De oudere bisschop antwoordde: 'De
gehoorzaamheid die me leerde ondergeschikt te zijn aan anderen was een last voor mij. Dit is de
reden waarom ik liever mij vrijheid verkies. Het juk, dat God zegt aangenaam is, is bitter voor mij.
(III Bir. 16:1/12).
Dit is waarom ik zocht en koos voor lichamelijk gemak. Mijn nederigheid was zogenaamd. De
reden is omdat ik naar eer verlangde. En, aangezien het beter is te duwen dan te trekken, wenste ik
dienovereenkomstig de bisschoppelijke waardigheid.' De jongere bisschop vroeg opnieuw:
'Waarom heeft u uw bisschopszetel niet geëerd door het geven van wereldse eer? Waarom heeft u
geen rijkdom verworven door middel van de wereldse wijsheid? Waarom heeft u uw bezittingen niet
uitgegeven volgens de eisen van de wereldse eer? Waarom heeft u uzelf ogenschijnlijk
vernederd in plaats van te handelen in overeenstemming met wereldse ambities?'
(III Bir. 16:13/20).
De oudere bisschop antwoordde: 'De reden dat ik geen wereldse eer op mij strooide was omdat
ik hoopte zo veel meer geëerd zou worden door mij nederig en geestelijk op te stellen in plaats
van wereldminnend te zijn. Daarom, om te worden geprezen door wereldse mensen, maakte ik er
voor hen een show van en hield alles in minachting. Om in achting te worden gehouden door de
geestelijke mannen verscheen ik voor hen nederig en vroom. De reden dat ik door wereldse
wijsheid geen rijkdom wilde verwerven was omdat geestelijke mensen het misschien zo niet zouden
opmerken en me anders in minachting zouden houden vanwege mijn seculariteit. De reden dat ik
niet royaal was in het geven van geschenken was omdat ik de voorkeur gaf aan enkele in plaats van
vele metgezellen ter wille van mijn eigen rust en stilte. Ik geef de voorkeur aan dat mijn geldkist vol
is om zo geschenken weg te kunnen geven.' (III Bir. 16:21/26).
De jongere bisschop vroeg: 'Zeg me, waarom heeft u een aangename en zoete drank gegeven uit
een smerige bak van een ezel? Waarom heeft u de bisschop schillen van de zwijnenstal gegeven?
Waarom heeft u uw kroon onder uw voeten gegooid? Waarom heeft u tarwe uitgespuugd en kauwt
u op stro? Waarom heeft u anderen bevrijd van hun ketenen, maar bindt u zelf met ketenen?
Waarom heeft u medicijnen gebruikt bij wonden van anderen en vergif gebruikt bij uw eigen
wonden?' De oudere bisschop antwoordde: 'Ik gaf mijn ezel een zoete drank uit een walgelijke,
vieze bak in die zin dat, hoewel ik onderwezen ben, gaf ik de voorkeur aan om de goddelijke
sacramenten van het altaar te behandelen omwille van mijn eigen wereldse reputatie in plaats
van op mezelf van toepassing te geven om alledaagse zorgen. Aangezien mijn geheimen onbekend
waren bij de mensen, maar bekend bij God, groeide ik veel in arrogantie en op die manier werd
dittoegevoegd aan mijn verschrikkelijke veroordeling van de Goddelijke gerechtigheid.
(III Bir. 16:27/34).
Op de tweede vraag antwoord ik, dat ik de bisschop schillen van de zwijnenstal gaf in die zin dat
ik de ingevingen van de natuur volgde door genotzucht en niet standvastig was in zelfbeheersing.
Met betrekking tot de derde vraag, ik werp mijn bisschoppelijke kroon onder mijn voeten in die zin
dat ik de voorkeur geef aan daden van barmhartigheid te doen in het belang van de menselijke
gunsten dan daden te doen van rechtvaardigheid voor de glorie en de liefde van God.
(III Bir. 16:35/36).
Met betrekking tot de vierde vraag, ik spuwde tarwe uit en kauwde op stro in die zin dat ik niet
Gods woorden preekte uit liefde voor God, noch heb ik de dingen willen doen die ik vertelde
anderen te doen. Met betrekking tot de vijfde vraag, ik bevrijd anderen, maar bond mezelf in die
zin, dat ik mensen vrijsprak die met berouw naar me toe kwamen, maar ik vond het zelf leuk om
de dingen te doen die zij betreurden door hun boetedoening en verwierpen door hun tranen. Met
betrekking tot de zesde vraag, ik zalfde anderen met helende zalf, maar mezelf met gif in die zin,
dat, terwijl ik predikte over de zuiverheid van het leven en anderen beter maakte, maakte ik het voor
mijzelf nog erger. Ik legde anderen de vastgestelde voorschriften op, maar was zelf niet bereid
om ook maar een vinger uit te steken om die dingen echt te doen. Waar ik anderen vooruitgang zag
boeken, daar faalde ik en wuifde het weg, omdat ik de voorkeur gaf aan last toe te voegen aan mijn
al toegezegde zonden dan in plaats van zonden te verminderen door het maken van herstel.'
(III Bir. 16:37/41).
Na deze uitspraak werd een stem gehoord, zeggende: 'Geef dank aan God dat je niet tot deze
giftige vaten behoord, dat, wanneer ze breken, keren ze terug naar het gif zelf.' Onmiddelijk werd
de dood van één van de twee bisschoppen bekend gemaakt." (III Bir. 16:42/43).
Hoofdstuk 17
AK. 6
De woorden van de Maagd aan haar dochter om het leven en de orde van de Heilige Dominicus te
prijzen, en over hoe hij zich in het uur van zijn dood richtte tot de Maagd, en over de manier
waarop in de moderne tijd enkele van zijn broeders leven met de merktekens van Christus
lijden gegeven door Dominicus, maar ook velen van hen leven met de merkteken gegeven door
de duivel.
Opnieuw sprak de Moeder tot de bruid, zeggende: "Gisteren vertelde ik u over twee mannen die tot
de orde van de Heilige Dominicus (of Dominicanen of Orde der Predikheren) behoren. Dominicus
hield mijn Zoon als zijn lieve Heer en hield meer van mij, zijn Moeder, dan van zijn eigen hart.
Mijn Zoon gaf deze heilige man de bezielde gedachten dat er drie dingen in de wereld zijn die
mijn Zoon mishagen en dat zijn: hoogmoed, hebzucht, en vleselijke verlangens. Door zijn
zuchten en smeekbeden, verkreeg de Heilige Dominicus hulp en medicijnen om zo deze drie
kwaden te bestrijden. God had medelijden met zijn verdriet en inspireerde hem tot het opzetten
van geschreven leefregels waarin heilige mensen drie deugden tegengesteld stellen aan de drie
kwaden van de wereld. (III Bir. 17:1/5).
Tegen de ondeugd van de hebzucht legde hij op dat men niets moet bezitten zonder toestemming
van de leidinggevende. Tegen trotst schreef hij voor door het houden van bescheiden en
eenvoudige gewoontes. Tegen de bodemloze vraatzucht van het vlees, schreef hij voor onthouding
en tijden voor het beoefenen van zelfdiscipline. Hij plaatste een superieur over zijn broeders om
de vrede te bewaren en de eenheid te beschermen. (III Bir. 17:6/9).
In zijn verlangen om zijn broeders een geestelijk teken te geven, symboliseerde hij de indruk van
een rood kruis op hun linkerarm in de buurt van het hart, ik bedoel door zijn onderwijs en
vruchtbare voorbeeld, toen hij hen voortdurend onderwees en vermaande aan het lijden van God te
herinneren, om Gods woord vuriger te prediken, niet omwille van de wereld, maar uit liefde voor
God en de zielen. Hij leerde hen ook om in plaats van te regeren te dienen, om hun eigen wil te
haten, beledigingen geduldig te verdragen, om niets buiten voedsel en kleding te verlangen, om de
waarheid lief te hebben in hun hart en te verkondigen met hun lippen, niet hun eigen eer te zoeken,
maar om de woorden van God op hun lippen te hebben en hen altijd te onderrichten, zonder het
weglaten van woorden aan hen uit schaamte of door het uitspreken van woorden om de menselijke
gunst te winnen. (III Bir. 17:10/11).
Toen de tijd kwam voor zijn verlossing, die mijn Zoon in de geest aan hem had geopenbaard,
kwam hij in tranen voor mij, zijn Moeder, en zei: 'O, Maria, Koningin van de Hemel, die God had
voorbestemd om zich met zijn goddelijke en menselijke natuur te verenigen, u alleen bent die
Maagd en u alleen bent die meest waardige Moeder. U bent de machtigste vrouw onder de vrouwen
van wie Macht uit zichzelf voort kwam. Hoor mij als ik bid tot u! Ik weet dat u zeer krachtig zijt en
daarom durf ik voor u te komen. Neem mijn broeders, die ik heb grootgebracht en heb opgevoed
onder de soberheid van mijn scapulier, en bescherm hen onder uw wijde mantel! Leidt hen en
voedt ze opnieuw, zodat de oude vijand niet kan zegevieren tegen hen en niet de nieuwe
wijngaard geplant door de rechterhand van uw Zoon kan ruïneren! Mijn Koningin, bij mijn
scapulier die in één stuk is aan de voorkant en in één stuk is aan de achterkant, ik heb het over
niets anders dan de tweevoudige bezorgdheid die ik heb laten zien aan mijn broeders.
(III Bir. 17:12/18).
Ik was dag en nacht angstig voor hen en over hoe ze God kunnen dienen door het beoefenen van
gematigheid op een redelijke en prijzenswaardige manier. Ik bad voor hen, dat zij niet zouden
begeren enige wereldse dingen die God zouden kunnen beledigen of dat hun reputatie voor
bescheidenheid en vroomheid onder hun volgelingen zwart zouden kunnen worden gemaakt. Nu de
tijd voor mijn beloning is gekomen, vertrouw ik mijn leden aan u toe. Leer hen als kinderen en
draag hen als hun moeder.' Bij deze en andere woorden, werd Dominicus geroepen tot de glorie
van God. (III Bir. 17:19/23).
Ik antwoordde hem, met behulp van een beeldspraak als volgt: 'O Dominicus, mijn geliefde vriend,
omdat je meer van mij houdt dan van jezelf, zal ik uw kinderen beschermen onder mijn mantel en
hen leiden, en al degenen die volharden naar jou voorbeeld zullen worden behouden. Mijn mantel is
wijdt met barmhartigheid en ik weiger niemand barmhartigheid die er gelukkig naar vraagt. Al die er
naar zoeken vinden bescherming in de schoot van mijn genade. (III Bir. 17:24/26).
Maar, mijn dochter, wat denk je waar de regel van Dominicus uit bestaat? Zeker, het bestaat uit
nederigheid, zelfbeheersing, en verachting van de wereld. Al degenen die een verbintenis aangaan
met deze drie deugden en in hen liefdevol volharden zullen nooit worden veroordeeld. Zij zijn
degenen die de leefregels van de Heilige Dominicus in ere houden. Hoor nu iets wat echt
verbazingwekkend is: Dominicus plaatste zijn zonen onder mijn wijde mantel, maar kijk en zie, nu
zijn er minder van hen onder mijn wijde mantel dan er waren in de soberheid van zijn scapulier.
Maar zelfs tijdens het leven van Dominicus had niet iedereen een echte schapenvacht of het
karakter van Dominicus. Ik kan hun karakter beter beschrijven door middel van een
gelijkenis te geven. (III Bir. 17:27/33).
Indien Dominicus nedergedaald was vanuit de hoge hemel, waar hij woont, en tegen de dief had
gezegd, die terug kwam vanuit het dal en op zoek was geweest naar schapen met het oog op om
hen te slachten en te vernietigen, zou hij gezegd hebben: 'Waarom roep je hen na en leidt je hen
weg de schapen waarvan ik weet dat ze de mijne zijn door de duidelijke merktekens?' De dief zou
kunnen antwoorden: 'Dominicus, waarom denk jij jezelf iets toe te eigenen wat niet van jou is?
Het is schandelijke diefstal om een andermans eigendom toe te eigenen voor zichzelf.' Als
Dominicus geprobeerd had te antwoorden dat hij hen verhoogd en getemd had en hen geleid en
onderwezen had, zou de dief zeggen: 'Je mag hen hebben opgevoed en onderwezen, maar
ik heb ze door zacht aandringen terug gebracht naar hun eigenzinnigheid. (III Bir. 17:34/37).
U mengde toegevendheid met soberheid door elkaar voor hen, maar ik lokte ze meer vleiend en liet
hen dingen zien die beter naar hun zin stonden, en zie, door mijn roep zijn meer van hen naar mijn
weide gelopen. Als ze me gretig volgen weet ik dat de schapen van mij zijn, gezien het feit dat ze
vrij zijn te kiezen om degene te volgen die hen het meeste lokt.' Als Dominicus op zijn beurt
zou antwoorden dat zijn schapen zijn gemarkeerd met een rood merkteken bij het hart, zou de dief
antwoorden: 'Mijn schapen zijn gemarkeerd met mijn teken, een inkerving in hun rechteroor. En
omdat mijn merkteken duidelijker en zichtbaarder is dan uw merkteken, herken ik ze als mijn
schapen. (III Bir. 17:38/41).
De dief staat voor de duivel, die vele schapen van Dominicus voor zichzelf heeft ingelijfd. Ze
hebben een inkerving in het rechteroor in die zin dat ze niet luisteren naar de woorden van het leven
of naar het gezegde: 'De weg naar de hemel is smal' Ze brengen alleen de woorden in praktijk die
ze willen horen. Dominicus schapen zijn klein in aantal, en ze hebben een rood merkteken bij hun
hart in die zin dat ze met liefde Gods lijden in gedachten houden en een gelukkig leven leiden in alle
onthouding en armoede, en vurig prediken het Woord van God. (III Bir. 17:42/45).
Want dit is de Leefregel van Dominicus zoals mensen het vaak uitdrukken: 'Om alles wat je bezit op
je rug te dragen, naar te willen bezitten niets anders dan wat de Leefregel toelaat, om op te geven
niet alleen de overbodige dingen maar soms tijden zelfs afzien van toegestane en noodzakelijke
dingen vanwege de impulsen van het vlees.'" (III Bir. 17:46).
Hoofdstuk 18
AK. 7
De woorden van de Moeder aan haar dochter over hoe broeders nu luisteren en in feite eerder
luisteren naar de stem van de duivel dan naar die van hun vader Domonicus, en over hoe weinigen
er zijn van hen die nu in zijn voetsporen treden, en over degenen die voor hun bisschoppelijke
waardigheid zoeken naar wereldse eer en zoeken naar hun eigen comfort en vrijheid die niet
behoren tot de leefregel van de Heilige Dominicus, en over de verschrikkelijke veroordeling van
zulke mensen, en over de ervaring van zo'n veroordeling door een dergelijke bisschop.
De Moeder sprak tot de bruid en zei:"Ik vertelde je dat al degenen die tot de Orde van Dominicus
behoren onder mijn mantel zijn. Nu ga je horen hoe groot hun aantal is. Als Dominicus naar beneden
was gekomen, van de plaats der heerlijkheden waar hij de ware gelukzaligheid vindt, en hij had tot
hen op de volgende manier gesproken: 'Mijn geliefde broeders, voor jullie mijn volgelingen zijn
er vier goede dingen gereserveerd: eer in ruil voor nederigheid, eeuwige rijkdom in ruil voor
armoede, tevredenheid zonder verveling in ruil voor zelfbeheersing, het eeuwige leven in ruil voor
verachting van de wereld,' Ze zouden nauwelijks naar hem hebben geluisterd. Integendeel, als de
duivel plotseling uit zijn hol was gekomen en vier andere dingen had geroepen, door te zeggen:
'Dominicus beloofde u vier dingen. Kijk hier, ik heb wat je wilt in mijn hand. (III Bir. 18:1/6).
Ik bied eer aan, ik houd de rijkdom in mijn hand, onmiddelijke voldoening is er, de wereld zal
heerlijk zijn om te genieten. Neem dan wat ik u aanbiedt! Gebruik deze dingen waar u zeker van
bent! Leidt een leven van vreugde, zodat na uw dood u zich samen kunt verheugen!' Als deze twee
geluiden nu in de wereld zouden klinken, zouden meer mensen lopen naar de stem van de
overvaller en duivel dan naar de stem van Dominicus, mijn grote goede vriend. Wat zal ik
zeggen over de broeders van Dominicus? (III Bir. 18:7/12).
Degenen die zich in zijn orde bevinden zijn inderdaad weinig, nog minder die in zijn voetsporen
treden door hem navolging te geven. Want niet iedereen luistert naar die ene stem, omdat niet
iedereen één is van hetzelfde soort, dat wil niet zeggen dat niet iedereen van God komt of dat niet
iedereen gered kan worden, als ze dat willen, maar in de zin van dat niet iedereen luistert naar de
stem van de Zoon van God die zegt: 'Kom naar mij en Ik zal u verfrissen, door mijzelf aan u te
geven!' (III Bir. 18:13/14).
Maar wat zal ik zeggen van de broeders die de bisschoppelijke waardigheid om wereldse redenen
zoeken? Behoren ze echt tot de orde van Dominicus? Zeker niet! Of zijn zij die de bisschoppelijke
waardigheid accepteren om een goede reden uitgesloten van de Orde van Dominicus? Natuurlijk
niet! De Heilige Augustinus leefde bij een Orde voordat hij bisschop werd, maar toen hij
bisschop was gaf hij zijn leefregel niet op, hoewel hij de hoogste eer behaalde. Want hij aanvaardde
de eer met tegenzin, en het bracht hem geen meer comfort, maar meer werk, want toen hij zag dat hij
goed kon doen aan zielen, gaf hij graag zijn eigen verlangens en fysieke comfort op voor het
belang van God om zo meer zielen te kunnen winnen voor God. Dienovereenkomstig, deze mannen die
streven naar en accepteren de bisschoppelijke waardigheid om zo groter voordeel voor de zielen te
behalen behoren tot de Orde van Dominicus. Hun beloning is tweeledig, vanwege de adelijke orde
die ze moesten verlaten en de last van het bisschoppelijke ambt waarin ze werden geroepen.
(III Bir. 18:15/23).
Ik zweer bij God bij wie de profeten hebben gezworen, die niet hun eed hebben gezworen in
ongeduld, maar omdat ze God namen als getuige voor hun woorden. Eveneens, verklaar en
zweer ik bij dezelfde God dat de broeders die de levensregel van Dominicus hebben geminacht dat
er een machtige jager met woeste honden zal komen voor hen. Het is alsof een dienaar tegen zijn
meester zou zeggen: 'Er zijn veel schapen in uw tuin gekomen wiens vlees vergiftigd is, wiens
vacht dof en smerig is, wiens melk nutteloos is, en die erg onbeschaamd zijn in hun lusten.
Beveel om ze te laten slachten, zodat er geen te kort aan weide zal ontstaan om de winstgevende
schapen te laten grazen en dat de goede schapen niet verward zullen geraken door de brutaliteit
van de slechte.' (III Bir. 18:24/27).
De meester zou hem antwoorden: 'Sluit de ingangen zodat alleen die schapen die goedgekeurd zijn
door mij naar binnen kunnen gaan, schapen waarbij het goed is om ze aan te moedigen en op te
voeden en die oprecht en vreedzaam zijn.' Ik zeg u dat een aantal van de ingangen als eerste zullen
worden afgesloten, maar niet allemaal. Later zal de jager met zijn honden komen en hij zal noch hun
vacht sparen van pijlen noch hun lichamen van wonden totdat hun leven ten einde is gebracht. Dan
zullen wachters komen die zorgvuldig zullen inspecteren en onderzoeken het aard van de schapen
die toegelaten worden tot de weide van de Heer." (III Bir. 18:28/31).
De bruid reageerde hierop en zei: "Mijn Koningin, wees niet boos als ik u een vraag stel. Gezien het
feit dat de paus gematigd de regel van soberheid op hem toepast, moet hij dan niet worden veroordeeld
voor het eten van vlees of iets anders dat hem voor wordt gezet?" De Moeder antwoorde: "De paus,
moet rekening houden met de zwakte en de ontoereikendheid van de menselijke natuur, zoals door
sommigen naar voren worden gebracht, redelijkerwijs is het hem toegestaan om vlees te eten, zodat
hij beter in staat is om te werken en zo vuriger kan worden in zijn prediking, niet dat hij lui of laks
mag worden. Om deze reden rechtvaardigen wij het om het de paus toe te laten staan." Toen zei de
bruid: "Dominicus had de gewoonte niet de beste, noch de slechtste kleding te gebruiken, maar iets
er tussenin? Moeten zij worden veroordeeld bij het dragen van fijnere kleding?" De Moeder
antwoordde: "Dominicus, die zijn leefregel dicteerde, geïnspireerd door de Geest van mijn Zoon,
schreef voor, dat zij geen kleding zouden dragen die gemaakt waren van betere of duurdere
materialen, om zo niet te worden bekritiseerd of gebrandmerkt voor het dragen van fijne en
dure kleding met als gevolg hiervan zelfs trots te zullen worden. (III Bir. 18:32/38).
Hij regelde eveneens dat zij geen kleding moeten hebben die gemaakt zijn van de armste of ruwste
materialen om zo niet te veel last te krijgen van de ruwheid van de kleding wanneer zij te rustte
gaan na hun werk. In plaats daarvan regelde hij kleding voor hen die van matige en voldoende
kwaliteit waren, zodat ze niet in trots zouden groeien of zich ijdel gaan gedragen, maar kleding die
hen beschermt tegen de kou en hun voortdurende lering in een deugdelijk leven. Daarom bevelen
we Dominicus aan om zijn leefregels, maar berispen die broeders die hun leefgewoonten veranderen
omwille van de ijdelheid in plaats van dezen als nuttig te maken. (III Bir. 18:39/41).
Opnieuw sprak de bruid: "Moeten de monniken die grote en prachtige kerken bouwen voor uw
Zoon worden bestraft? Of zijn ze om te worden veroordeeld en bekritiseerd als ze om een heleboel
giften vragen voor het bouwen van dergelijke grote gebouwen?" De Moeder antwoordde: "Wanneer
een kerk breed genoeg is om alle mensen te kunnen ontvangen die binnen willen komen, wanneer de
muren hoog genoeg zijn zodat mensen niet opeengepakt zitten, wanneer de muren dik en sterk
genoeg zijn om elke storm te weerstaan, wanneer het dak dicht en stevig genoeg is zodat het niet
lekt, dan hebben ze het voldoende sterk gebouwd. Een nederig hart in een bescheiden kerk is God
meer welgevallig dan hoge muren waarin zich lichamen binnen bevinden, maar harten daarbuiten.
Daarom is het niet nodig om kisten met goud en zilver te vullen voor de werken van de bouw, want
het deed ook Salomo geen goed om zulke prachtige gebouwen te hebben gebouwd, toen hij
verzuimde God lief te hebben, voor wie ze werden gebouwd." (III Bir. 18:42/46).
Zodra deze dingen waren gezegd en gehoord, de oudere bisschop, die hiervoor is genoemd, werd
verteld dat hij sterven moest en hij riep vervolgens uit: Oh! Oh! Oh! Mijn mijter is weg! Dat wat
eronder verborgen was, kan nu worden gezien. Waar is de eervolle bisschop nu? Waar is de
eerbiedwaardige priester? Waar is de arme monnik? Weg is de bisschop die gezalfd werd met olie
voor zijn apostolische ambt en een leven van zuiverheid. Achter gelaten is de slaaf met uitwerpselen
en smeer bevlekt. Weg is de priester die werd ingewijd door heilige woorden om zo onbezield
levenloos brood te kunnen veranderen in de levende God. Achter gelaten is de bedrieglijke verrader
die Hem gretig verkocht, die alle mensen in Zijn liefde verlost. (III Bir. 18:47/55).
Weg is de arme monnik die de wereld verwierp door zijn gelofte. Nu sta ik hier veroordeeld door
mijn trots en uiterlijk vertoon. Toch ben ik gedwongen om de waarheid te zeggen: Hij die mij
veroordeelde is een rechtvaardige rechter. Hij zou me liever vrij kopen voor een bittere dood zoals
Hij leed toen hij werd opgehangen aan het hout van het kruis, dan dat ik een dergelijke veroordeling
ontvang en ervaar zoals nu, maar Zijn gerechtigheid, die Hij niet kan overtreden, sprak het tegen."
(III Bir. 18:56/59).
Hoofdstuk 19
AK. 8
De bruid haar antwoord aan Christus over hoe ze wordt geteisterd door verschillende nutteloze
gedachten, en over hoe ze dezen niet kwijt kan raken, en het antwoord van Christus aan de bruid over
de reden waarom God dit toelaat, en over het nut van dergelijke gedachten en angsten met
betrekking tot haar beloning, mits ze deze gedachten verafschuwt en een voorzichtige vrees voor
God heeft, en over hoe ze niet lichte of vergeeflijke zonde zou moeten begaan omdat het tot
doodzonde kan leiden.
De Zoon sprak tot de bruid: "Waar ben je bang en angstig over?" Ze antwoordde: "Ik ben getroffen
door diverse nutteloze gedachten die ik maar niet kwijt kan raken, en over Uw
verschrikkelijk oordeel stoort me." De Zoon antwoordde: "Dit is echt juist! Eerder vond u
plezier in de wereldse verlangens tegen mijn wil in, maar nu zijn verschillende gedachten toegestaan
tot u te komen tegen uw wil in. (III Bir. 19:1/4).
Maar heb een voorzichtige vrees voor God, en heb een groot vertrouwen in mij, uw God, weet zeker
dat wanneer je geest geen plezier beleeft aan zondige gedachten maar worstelt tegen hen door ze te
verafschuwen, dan worden ze een zuivering en een kroon voor de ziel. Maar als je plezier hebt in het
plegen van zelfs de lichtste zonde, waarvan je weet dat het een zonde is, en je vertrouwd zo op je
eigen onthouding en vermoeden en hierdoor op genade, zonder er boete en eerherstel voor
te doen, weet dan dat het een doodzonde kan worden. Dienovereenkomstig, als enig zondig genot
van welke aard dan ook in je geest komt, moet je meteen nadenken over waar het naar toe leidt
en er berouw over hebben. Nadat de menselijke natuur werd verzwakt, is zonde vaak ontstaan uit
menselijke zwakheid. Er is niemand die geen zonde pleegt op zijn minst niet onschuldig is, maar
God heeft in Zijn genade de mensheid remedie gegeven bij het gevoel van verdriet voor elke
zonde als ook angst over het niet voldoende eerherstel te hebben gemaakt voor de zonden.
(III Bir. 19:5/9).
Er is niets wat God meer haat dan wanneer je weet dat je hebt gezondigd, maar dat het je niets kan
schelen, vertrouwend op je andere verdienstelijke handelingen, alsof, vanwege dezen, God je zou
opnemen met deze zonden, alsof Hij niet kon worden verheerlijkt zonder jou, alsof hij je zou
toestaan kwaad te doen met zijn toestemming, of bij het zien van alle goede daden die je hebt
gedaan, want zelfs al deed je honderd goede daden voor elke boze daad, je zou nog steeds niet in
staat zijn om God terug te betalen voor zijn goedheid en liefde. Zo, dus, bij het behoud van een
rationele angst voor God, zelfs als je deze gedachten niet kunt voorkomen, dan op zijn minst draag
ze geduldig en gebruik uw wil om tegen hen te strijden. Je zult niet veroordeeld worden omdat ze
uw hoofd binnen gaan, tenzij je plezier in hen hebt, want het ligt niet binnen uw vermogen
om ze te voorkomen. (III Bir. 19:10/12).
Nogmaals, onderhoud uw vrees voor God om zo niet te vallen door middel van trots, ook al heb je
niet ingestemt met de gedachten. Wie volhardt staat door de kracht van God alleen. Dus de vrees
voor God is als de poort naar de hemel. Velen zijn er zonder over na te denken vervallen tot de
dood, omdat ze de vrees voor God verwierpen en werden vervolgens beschaamd om een
bekentenis voor de mensen te maken, hoewel ze niet beschaamd waren geweest om te zondigen
tegen God. Daarom zal Ik weigeren om de zonde van een persoon te vergeven die er niet genoeg
voor heeft gezorgd om aan mij vergiffenis te vragen die zo'n kleine zonde teniet doet. Op deze
manier worden zonden verhoogd door gewone dagelijkse praktijken, en een dagelijkse zonde die
had kunnen worden vergeven door middel van berouw wordt een ernstige zonde door de
nalatigheid en minachting van een persoon, zoals je kunt afleiden uit het geval van deze
ziel die al is veroordeeld. (III Bir. 19:13/18).
Na een verontschuldigbare en vergeeflijk zonde te hebben begaan, vergroot hij deze door zijn
gewone dagelijkse praktijk, vertrouwend op zijn andere goede werken, zonder te denken dat ik er
minder rekening mee zou houden. Gevangen in een net van het gewone en buitensporig plezier,
wordt zijn ziel niet gecorrigeerd noch afgeremd van zijn zondige voornemen, tot de tijd voor
zijn veroordeling, staande aan de poorten, en zijn laatste moment naderde. Dit is de reden waarom,
als het einde naderd, zijn geweten plotseling onrustig en pijnlijk wordt getroffen, omdat hij snel zou
sterven en hij bang was om de kleine, tijdelijke goederen die hij lief heeft gehad te verliezen. Tot
op het laatste moment een zondaar, blijft God bij hem en wachten om te zien of hij zijn vrije wil
weg zal halen van de gehechtheid tot zondigen. (III Bir. 19:19/22).
Echter, als de wil van een ziel niet wordt gecorrigeerd, die ziel wordt dan beperkt door een einde
zonder einde. Wat er gebeurt is dat de duivel, in de wetenschap dat elke persoon zal worden
beoordeeld op basis van zijn geweten en intentie, tot aan het einde van het leven de ziel arbeidt
krachtig wil verstrooien en af te draaien van het voornemen van rechtschapenheid, en God laat het
toe, omdat de ziel weigerde waakzaam te blijven zoals het zou moeten. (III Bir. 19:23/24).
Bovendien, wordt niet overmoedig en aanmatigend, als ik iemand mijn vriend of een dienaar noem
zoals ik ooit deze man noemde. Ik riep ook Judas een vriend en Nebukadnessar een dienaar. Ik zei
toen zelf: 'U bent mijn vriend als u mijn geboden uitvoerd.' Op dezelfde manier zeg Ik nu: 'De
mensen die mij navolgen zijn mijn vrienden; degenen die mij vervolgen door minachten van mijn
geboden zijn mijn vijanden.' Nadat er was gezegd dat Ik een man naar mijn hart had gevonden,
beging David niet de zonde van de moord? Salomo, die zulke prachtige geschenken en beloften had
ontvangen, zondigde tegen de goedheid, en als gevolg van zijn ondankbaarheid, werd de belofte
niet in hem vervuld, maar in mij, de Zoon van God. (III Bir. 19:25/30).
Dienovereenkomstig, net zoals wanneer je voorschrijft een afsluitende formule toe te voegen aan het
einde, zo zal ook Ik deze afsluitende formule toevoegen aan mijn spreekwijze: Als iemand mijn wil
doet en zijn eigen wil op geeft, zal hij de erfenis van het eeuwige leven ontvangen. Hij die mijn
wil hoort, maar niet volhard in het doen, zal eindigen als een waardeloos en ondankbare dienaar.
Echter, je moet de hoop niet verliezen, als Ik iemand een vijand noem, want zodra een vijand zijn wil
verandert voor een betere zal hij een vriend van God zijn. Was Judas niet samen met de twaalf toen
Ik zei: 'Jullie, mijn vrienden, die me hebben gevolg zullen evenzo op twaalf tronen zitten.' Op dat
moment was Judas inderdaad een volgeling van mij, maar hij zal niet zitten met de twaalf. Op
welke manier, dan, zijn de woorden van God vervuld? Ik antwoord: God, die de harten en de wil
van de mensen ziet, oordeelt en beloont naar wat Hij ziet. (III Bir. 19:31/37).
Een mens oordeelt naar wat hij of zij ziet aan de oppervlakte. Daarom, omdat een goed mens niet
trots moet worden of een slecht mens niet de hoop moet verliezen, heeft God beide geroepen voor
zijn apostolaat, zowel goed als slecht, net zoals Hij iedere dag roept, zowel goed als slecht naar
een hogere rang, zodat iedereen wiens manier van leven in overeenstemming is met zijn ambt
verheerlijkt zal worden in de eeuwigheid. Wie de eer neemt, maar niet de lasten wordt verheerlijkt
in zijn tijd maar vergaat in de eeuwigheid. Omdat Judas mij niet met een volledig hart volgde,
waren de woorden 'Jullie die mij hebben gevolgd' niet op hem van toepassing, aangezien hij niet
volhardde tot het moment van beloning. Echter, de woorden waren van toepassing aan hen die toen
volharden en in de tijd die komen zou, want de Heer, voor wie alle dingen bekend zijn, zegt soms
dingen in de huidige tijd die gelden voor de toekomst, en soms spreekt Hij over dingen die zullen
worden uitgevoerd alsof ze al bereikt zijn. Soms ook, mengt hij verleden en toekomst en maakt
gebruik van het verleden voor de toekomst, zodat niemand kan veronderstellen of analyseren
wat het onveranderlijke doel is van de Drie-eenheid. (III Bir. 19:38/43).
Hoor, nog één ding: 'Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.' Deze man werd geroepen
naar de bisschoppelijke waardigheid, maar hij werd niet gekozen, want hij bleek ondankbaar aan
de genade van God. Dus, is hij een bisschop in naam, maar onwaardig in zijn dienst en hij wordt
geteld onder hen die naar beneden gaan en niet weer terug komen." (III Bir. 19:44/46).
De Zoon van God sprak: "Dochter, je vraagt je af waarom de ene bisschop vreedzaam is gestorven,
terwijl de andere een gruwelijke dood stierf toen de muur omviel en hem volkomen verpletterde, die
hij voor een korte tijd, maar met veel pijn, overleefde. Ik geef je het antwoord: De schrift zegt, geen
wonder Ik heb het zelf gezegd, dat een rechtvaardig persoon, het maakt niet uit wat voor soort
dood hij sterft, in de handen van God is, maar de wereldse mensen beschouwen een persoon
alleen rechtvaardig als zijn of haar sterven rustig en zonder pijn of schaamte is verlopen. God
echter, erkent de rechtvaardige, iemand die heeft bewezen door langdurige onthouding of die
lijden omwille van de gerechtigheid. De vrienden van God lijden in deze wereld om minder straf
te krijgen in de toekomst of om een grotere kroon in de hemel te verwerven. (III Bir. 19:47/50).
Petrus en Paulus stierven in het belang van de gerechtigheid, hoewel Petrus een pijnlijker dood
stierf dan Paulus, want hij hield meer van het vlees dan Paulus; hij moest bovendien door zijn
pijnlijke dood meer gelijkvormig aan mij worden omdat hij het primaatschap van mijn kerk
vervulde. Paulus, echter, aangezien hij een grotere liefde voor zelfbeheersing had en omdat hij
harder had gewerkt, stierf door het zwaard als een nobele ridder, want Ik regel alle dingen op
basis van verdienste en meten. Dus in Gods oordeel is het niet hoe mensen tot hun einde komen of
dat hun vreselijke dood leidt tot hun beloning of veroordeling, maar hun intentie en hun wil. De
zaak is vergelijkbaar met betrekking tot deze twee bisschoppen. Eén van hen leed meer pijnen en
stierf een verschrikkelijke dood. Hierdoor verminderde zijn straf, hoewel het hem geen glorie
opleverde, omdat hij niet leed met de juiste intentie. De andere bisschop overleed in glorie, maar
dit was te wijten aan mijn verborgen rechtvaardigheid maar hij verwierf niet de eeuwige beloning,
omdat toen hij nog leefde hij zijn intenties niet verbeterde. (III Bir. 19:51/57).
Hoofdstuk 20
AK. 9
De woorden van de Moeder aan haar dochter over hoe het talent vertegenwoordigt de gaven van de
Heilige Geest, en over de manier waarop de Heilige Benedictus toevoegd aan de gaven van de
Heilige Geest die hem gegeven is, en over hoe de Heilige Geest of de demonische geest de
menselijke ziel binnenkomt.
De Moeder sprak: "Dochter, er staat geschreven dat de man die vijf talenten ontvangen had er
nog vijf bij verdiende. Wat heeft zo'n talent te betekenen als het niet een gave van de Heilige Geest
is? Sommigen ontvangen kennis, anderen rijkdom, weer anderen rijke contacten. Niettemin moet
iedereen dubbele winst opleveren aan de Heer, bijvoorbeeld ten aanzien van kennis, door voor
zichzelf zinvol te leven en anderen te instrueren, wat betreft rijkdom en andere giften, door ze
rationeel en liefdevol te gebruiken om zo anderen te helpen. Op deze manier heeft de goede abt
Benedictus toegevoegd aan de gave van genade door goederen die vluchtig zijn te minachten,
door zijn lichaam te kastijden om zo zijn ziel te dienen, door niets anders te doen dan uit
liefdadigheid. Angstig om zijn oren niet te laten bederven door ijdel gepraat of zijn ogen bij het
zien van aangename bezienswaardigheden, vluchtte hij daarom de woestijn in, in navolging van de
man, toen hij nog niet geboren was, de komst van zijn dierbare Verlosser erkende en van vreugde
opsprong in de schoot van zijn moeder. (III Bir. 20:1/6).
Benedictus zou de hemel gekregen hebben zonder de woestijn, omdat de wereld voor hem dood
was en zijn hart helemaal vol was van God. Echter, het behaagde God om Benedictus te roepen naar
de berg, zodat velen zouden komen om hem te leren kennen en velen zouden worden geïnspireerd
door zijn voorbeeld te volgen, om een leven van volmaaktheid te zoeken. Het lichaam van deze
gezegende man was als een zak aarde die het vuur van de Heilige Geest omsloot en het vuur van
de duivel niet binnen liet in zijn hart. Fysieke branden worden ontstoken door zowel de lucht als
door iemands adem. Evenzo komt ook de Heilige Geest binnen in de menselijke ziel, hetzij door
persoonlijke inspiratie of door het oprichten van de geest tot God door sommige menselijke
acties of goddelijke spreekwijzen. De geest van de duivel bezoekt eveneens zijn eigen volk. Echter,
de twee geesten verschillen totaal van elkaar, want de Heilige Geest maakt de ziel heet in het
verlangen en het zoeken naar God maar laat de ziel niet branden in haar lichaam. Hij schijnt zijn
licht in zuiverheid en bescheidenheid, maar verduistert de geest niet met het kwaad. De boze geest
daarentegen, zorgt ervoor dat de geest brandt met vleselijke verlangens en hierdoor zeer verbitterd
raakt. Hij verduistert de ziel door haar onnadenkend te maken en duwt haar meedogenloos in de
richting van de aardse dingen. (III Bir. 20:7/16).
Met de bedoeling dat het goede vuur, dat in Benedictus was, in veel mensen zou kunnen
ontbranden, riep God hem naar de berg toe, en na vele andere vlammen samen te hebben geroepen
met hem, maakte Benedictus door de Geest van God een groot vuur van hen. Hij stelde een
levensregel op voor hen door de Geest van God. Door deze leefregel behaalden vele mensen
dezelfde volmaaktheid als hij. Nu echter, zijn er veel vuurvlammen verstoten uit het vuur van de
heilige Benedictus en ze liggen overal verspreid, bevinden zich in de koude in plaats van in de
hitte, in de duisternis in plaats van in het licht. Als ze bijeen waren geweest in het vuur, zouden
ze zeker vuur en hitte hebben afgeven. (III Bir. 20:17/21).
Hoofdstuk 21
AL. 0
De woorden van de Moeder aan haar dochter, die aantonen de grootsheid en volmaaktheid
van het leven van de Heilige Benedictus door middel van een vergelijking; eveneens, de ziel die
wereldse vrucht draagt voorgesteld als een vruchteloze boom, degene die trots van geest is als
vuursteen, en de koude ziel als kristal; en over drie opmerkelijke vonken die voortkomen uit
deze drie dingen, dat wil zeggen, van het kristal, de vuursteen, en de boom.
De Moeder sprak: "Ik vertelde u eerder dat het lichaam van de gezegende Benedictus was als een
zak die getuchtigd en geregeerd werd, maar niet regeerde. Zijn ziel was als een engel, hij gaf veel
warmte en vlam af. Ik zal u dit laten zien door middel van een vergelijking. Het is alsof er drie
branden waren. De eerste van hen werd verlicht met mirre en produceerde een zoete geur. De tweede
werd verlicht door het ontsteken van droog brandhout. Het produceerde hete sintels en een
prachtige vlam. De derde werd verlicht met olijfolie. Het produceerde vlammen, die licht en
warmte gaven. Deze drie branden verwijzen naar drie personen, en de drie personen die verwijzen
naar drie staten in de wereld. (III Bir. 21:1/10).
De eerste was de toestand van degenen die nadenken over Gods liefde en hun wil overgeven in de
handen van anderen. Ze accepteren armoede en nederigheid in plaats van wereldse ijdelheid en
hoogmoed, en houden van onthouding en zuiverheid in plaats van onmatigheid. Zij zijn als het
vuur van mirre, want, net zoals mirre scherp is houdt het demonen weg en lest het de dorst, zo ook
hun onthouding scherp was aan hun lichaam toch leste het hun buitensporige verlangens en
spoelde alle kracht van de demonen weg. (III Bir. 21:11/13).
De tweede staat, was dat van de mensen die de volgende gedachte hadden: 'Waarom hebben we de
wereldse eer lief? Ze zijn niets anders dan de lucht die langs onze oren suizen. Waarom houden we
van goud? Het is niets anders dan geel vuil. Wat is het einde van het lichaam als het niet
ontbinding en as is? Hoe zal het ons helpen wanneer we aardse goederen verlangen?
(III Bir. 21:14/19).
Alle dingen zijn ijdelheid. Daarom zullen we leven en werken voor één doel alleen, dat God
verheerlijkt mag worden in ons en dat anderen door ons woord en voorbeeld mogen branden van
liefde voor God.' Het vuur van deze mensen was als vuur van droog brandhout, omdat ze dood
waren aan de liefde van de wereld en allen van hen brachten hete sintels van rechtvaardigheid
voort en een vlam van heilige evangelisatie. (III Bir. 21:20/22).
De derde staat, was dat van de mensen met een vurige liefde voor het lijden van Christus, die
verlangen met geheel hun hart om te sterven voor Christus. Voor hen was het vuur van de olijfolie.
De olijf bevat olie die er voor zorgt dat het vuur een gloeiende hitte afgeeft wanneer het wordt
verbrandt. Op dezelfde manier werden deze mensen gedrengd in de olie van de goddelijke genade.
Hierdoor produceerden ze het licht van de goddelijke kennis, de hitte van vurige liefde, en de
kracht van een standvastige oprechte houding. (III Bir. 21:23/27).
Deze drie branden verspreiden zich heinde en ver. De eerste van hen werd aangestoken in
kluizenaars en religieuzen, zoals beschreven door Hiëronymus, die, geïnspireerd werd door de
Heilige Geest, hun leven prachtig en voorbeeldig vond. De tweede brand werd aangestoken in de
belijders en leraren van de kerk, terwijl de derde brand werd aangestoken in de martelaren die hun
eigen vlees in Gods belang verachten, en anderen die ze zouden hebben veracht, hulp verkregen van
God. De gezegende Benedictus werd gestuurd naar mensen die behoren tot deze drie staten of brand.
Hij versmolt deze drie branden samen in een dergelijke weg dat de onverstandigen werden verlicht,
dat degenen die koud van hart waren werden ontstoken, en dat degenen die vurig waren nog vuriger
werden. Dus, met deze branden begon de orde der Benedictijnen die elk persoon leidde volgens
zijn eigen karakter en verstandelijke capaciteiten langs de weg van het heil en eeuwig geluk.
(III Bir. 21:28/33).
Uit de zak van de gezegende Benedictus blies de zoetheid van de Heilige Geest, waardoor vele
kloosters ontstonden. Echter, nu heeft de Heilige Geest veel van zijn broeders verlaten, want de
hitte van de as is gedoofd en het brandhout ligt overal verspreid, en geeft noch warmte noch licht af,
maar in plaats daarvan rook van onreinheid en hebzucht. Toch heeft God mij drie vonken gegeven
om zo troost aan veel mensen te kunnen geven. De drie staan voor vele vonken. De eerste vonk
werd verkregen met een kristal van de hitte en licht van de zon en heeft zich al gevestigd op het
droge brandhout, zodat met één vonk er een grote brand van gemaakt kan worden. De tweede
vonk werd verkregen met harde vuursteen. (III Bir. 21:34/39).
De derde vonk kwam van een vruchteloze boom wiens wortels groeiden en dat deed de bladeren
verspreiden. Het kristal, die koude en broze steen, stelt de ziel voor, terwijl ze koud kan zijn in haar
liefde voor God, zoekt ze nog steeds naar de volmaking van haar hart en wil en bidt om Gods hulp.
Haar intentie leidt haar dus naar God en verdient voor haar een verhoging van de proeven die haar
doet groeien, koud richting een basis verleidingen, totdat God het hart verlicht en zich vestigt in de
ziel die nu ontdaan is van het verlangen, zodat ze niet meer wil leven voor iets anders dan voor de
glorie van God. Vuursteen staat voor trots. Wat is moeilijker dan de intellectuele trots van een
persoon die wil worden geprezen door iedereen, maar toch verlangt bescheiden te worden
genoemd en vroom te lijken? (III Bir. 21:40/44).
Wat is er meer walgelijker dan een ziel die zich plaatst boven iedereen in haar gedachten en die
niet kan worden berispt of onderwezen door iemand? Niettemin, zijn er veel trotse mensen die
nederig bidden tot God waardoor hoogmoed en ambitie van hun hart worden verwijderd. God,
derhalve, met de medewerking van hun goede wil, presenteert tegenslagen aan hun hart en soms
troost die hen trekken uit de buurt van de wereldse dingen en hen aansporen in de richting van het
hemelse. De vruchteloze boom vertegenwoordigt de ziel die wordt gevoed door trots en draagt
wereldse fruit en het verlangen de wereld en al haar privileges te bezitten. (III Bir. 21:45/48).
Echter, omdat deze ziel angst heeft voor de eeuwige dood, ontwortelt ze veel van deze jonge
boompjes der zonde, die ze anders zou plegen als ze geen dergelijke angst had gehad. Omwille van
haar angst, nadert God de ziel en inspireert zijn genade in haar, zodat de nutteloze boom vruchtbaar
kan worden. Door middel van dergelijke vonken van het vuur, moet de orde van de Heilige
Benedictus, die nu verachtelijk en verlaten lijkt voor veel mensen, worden vernieuwd."
(III Bir. 21:49/51).
Hoofdstuk 22
AL. 1
De woorden van de Moeder aan haar dochter over een monnik met het hart van een hoer in zijn
borst, en over de manier hoe hij afvallig werd van God door zijn eigen wil en hebzucht en zijn
desertie van het engelachtige leven.
De Moeder sprak opnieuw tot de bruid en zei: "Wat zie je voor berispelijks aan hem die hier bij u
staat?" Zij antwoordde: "Dat hij zelden de Mis leest." De Moeder zei tegen haar: "Dit is niet de
reden waarom hij veroordeelt zal worden. Want er zijn velen, die zich hun daden herinneren en zich
daarom met recht onthouden van de Mis te lezen en mij daarom niet minder behagen.
(III Bir. 22:1/4).
Maar wat zie je verder aan hem? "Dat hij niet zulke kleren draagt, als de Heilige Benedictus
bepaalde." De Moeder antwoordde: "Dikwijls gebeurt het dat een gebruik ingang vindt: zij, die
weten dat het verkeerd is en toch volgen, zijn strafwaardig; doch zij die niet de juiste
kledingvoorschriften kennen en zich tevreden stellen met wat hun gegeven wordt, moeten indien
het voor een oud gebruik geldt, niet voorbarig noch ogenblikkelijk veroordeeld worden. Maar hoor
nu, dan zal ik je het tonen, dat hij berispelijk is en strafwaardig om drie redenen: "Ten eerste,
omdat zijn hart waarin God zou moeten rusten, is in de borst van hoeren, hij denkt meer aan
vrouwen dan dat hij denkt aan God. Ten tweede, omdat hij weinig van zich zelf heeft afgestaan,
maar gaarne het goed van anderen begeert. (III Bir. 22:5/9).
Hij beloofde zich zelf te verloochenen en volgde toch in alles zijn eigen wil en gril. Ten derde,
omdat God zijn ziel schiep schoon als die van een engel, en daarom moest hij het leven der engelen
leiden, maar nu heeft zijn ziel het uiterlijk en de gelijkenis van een gevallen engel, die in overmoed
God verliet. Voor de mensen schijnt hij groot en waardig, maar God weet hoe hij is voor Hem.
Want God verbergt voor anderen wat Hij in de hand heeft, totdat Hij de hand opent. Zo kiest God
hen uit die voor de wereld een onbetekenend uiterlijk hebben, en Hij verbergt hun kroon totdat
Hij iedereen volgens diens daden beloont en betaald. (III Bir. 22:10/14).
Deze man was een zeer werelds gezinde abt die geen oog had voor zielen. Hij stierf plotseling
zonder de sacramenten. De Heilige Geest sprak tot hem: "O, ziel, je beminde de aarde, en nu
neemt de aarde je tot zich. Je was dood in je leven en nu zul je mijn leven niet krijgen en geen deel
met mij hebben, want je beminde het gezelschap van hem, die mij afvallig werd door hoogmoed
en die de ware nederigheid verachtte." (III Bir. 22:15/18).
Hoofdstuk 23
AL. 2
Het antwoord van God de Vader aan de bruids gebeden voor de zondaren, en over de drie getuigen
op aarde en de drie getuigen in de hemel, en over de manier hoe de gehele Drie-eenheid getuigen
aandragen tot de bruid, en over de manier hoe ze door geloof Zijn bruid is, net als iedereen die het
orthodoxe geloof van de heilige kerk volgen.
"O, mijn meest lieve God, ik bid voor de zondaren, bij wiens gezelschap ik behoor, dat U zich
verwaardigd om te ontfermen over hen." God de Vader antwoordde: "Ik hoor en weet je
intentie, je liefdevolle smeekbede zal daarom worden vervuld. Zoals Johannes zegt in de huidige
brief, of liever gezegd, zoals Ik zei door Johannes: 'Er zijn drie getuigen op aarde, de Geest, het
water, en het bloed, en drie in de hemel, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, en deze drie zijn
uw getuigen. De Geest, die je beschermde toen je in de schoot van je moeder was, getuigt over je
ziel, dat je aan God toebehoord door de doop en het geloof dat je ouders beleden in jouw plaats.
(III Bir. 23:1/4).
Het doopwater getuigt dat je de dochter bent van Christus menselijke natuur door middel van
regeneratie en de genezing van de erfzonde. Het bloed van Jezus Christus dat je verlost getuigt dat
jij de dochter van God bent en uit de macht van de duivel verlost bent door de sacramenten van de
kerk. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest, drie Personen maar één in wezen en macht, wij
getuigen dat je de onze bent door geloof, net zoals alle mensen die het orthodoxe geloof van de
heilige kerk volgen. En zo dat je getuigd dat je onze wil wilt doen, ga en ontvang het lichaam en
bloed van Christus menselijke natuur uit de hand van de priester, opdat de Zoon mag getuigen
dat je Hem toebehoort wiens lichaam je ontvangt om je ziel te versterken. De Vader, die in de
Zoon is, getuigt dat je behoort tot de Vader en de Zoon. De Heilige Geest, die in de Vader en de
Zoon is, getuigt dat, door middel van het ware geloof en liefde, je behoort tot de drie Personen
die één God zijn." (III Bir. 23:5/10).
Hoofdstuk 24
AL. 3
Naar de gebeden van de bruid voor ongelovigen, antwoordt Jezus Christus, dat God verheerlijkt
wordt door middel van het kwaad van slechte mensen, maar niet door hun eigen kracht en
beweging; Hij illustreert dit voor haar door middel van een symbolischr voorstelling, waarin een
meisje vertegenwoordigt de kerk of de ziel en haar negen broers vertegenwoordigen de negen orden
van engelen, de koning vertegenwoordigt Christus, terwijl zijn drie zonen vertegenwoordigen de
drie staten van de mensheid.
"O, mijn Heer Jezus Christus, ik bid dat uw geloof kan worden verspreid onder de ongelovigen, en
dat goede mensen nog meer in vuur en vlam worden gezet door Uw liefde en dat zo goddeloze
mensen worden bekeerd." De Zoon antwoordde: "Je bent bedroefd omdat er maar weinig eer
wordt gegeven aan God en je wenst met geheel je hart dat deze eer volledig werd gegeven. Ik zal
je doormiddel van een symbolische voorstelling helpen om te begrijpen dat de eer aan God wordt
gegeven zelfs door het kwaad van slechte mensen, maar niet door hun eigen kracht en beweging. Er
was eens een verstandig, mooi, rijk en deugdzaam meisje. Ze had negen broers, en elk hield van
haar als van zijn eigen hart, en je zou kunnen zeggen dat ieders hart in haar was. In het koninkrijk,
waar het meisje leefde, was er een wet die zei dat wie eer toonde zou worden geëerd, wie beroofd
zou worden beroofd, en wie zich bezondigde aan verkrachting zou worden onthoofd.
(III Bir. 24:1/6).
De koning van dit rijk had drie zonen. De eerste zoon hield van het meisje en bood haar aan:
gouden schoenen, een gouden riem, een ring voor haar hand en een kroon voor op haar hoofd. De
tweede zoon begeerde het eigendom van het meisje en beroofde dit van haar. De derde zoon
begeerde haar maagdelijkheid en probeerde haar te verkrachten. De zonen van de koning werden
gevangen genomen door de negen broers van het meisje en brachten hen voor de koning. Haar
broers zeiden tegen hem: 'Uw zonen begeren onze zuster. (III Bir. 24:7/12).
De eerste vereerde en hield van haar met geheel zijn hart. De tweede beroofde haar. De derde was
klaar om zijn leven op het spel te zetten alleen maar om haar te verkrachten. Ze werden op dat
moment volledig in beslag genomen in hun bedoelingen die ze ten uitvoer wilde brengen.' Zodra
de koning dit hoorde, antwoordde hij hen en zei: 'Ze zijn allemaal mijn zoon, en ik hou van ze
allemaal evenveel. Echter, ik kan noch ik wens tegen de gerechtigheid in te gaan. In plaats daarvan
wil ik mijn zonen laten beoordelen zoals ik dit zou doen met mijn dienaren. Aan de eerste zoon: Jij,
mijn zoon, die het meisje wilde eren, kom en ontvang de eer en de kroon, samen met je vader!
Aan de tweede zoon: Jij, mijn zoon, die de eigendommen van het meisje begeerde en het weg
griste, je zult naar de gevangenis totdat de gestolen goederen zijn hersteld. Inderdaad, ik heb bewijs
over het feit dat je spijt hebt van je misdaad en je zou de gestolen goederen terug hebben gegeven,
maar dit werd verhinderd door de plotselinge en onverwachte arrestatie. Om deze reden blijf je
opgesloten totdat je de laatste cent hebt terug betaald. Aan de derde zoon: Maar jij, mijn zoon, die
elke poging ondernam om dit meisje te verkrachten, je hebt geen enkele spijt voor je misdaad.
(III Bir. 24:13/24).
Daarom zal uw straf worden vermenigvuldigd met het aantal manieren waarop u hebt geprobeerd
het meisje te ontmaagden.' Alle broers van het meisje antwoorden: 'Moge u, de rechter, worden
geprezen om uw gerechtigheid! Want u had nooit een dergelijke uitspraak gedaan als er geen
deugd in u was en billijkheid in uw rechtvaardigheid en genade in uw eerlijkheid.' Het meisje
symboliseert de heilige kerk. Ze is door een uitstekend aard op grond van haar geloof, mooi
vanwege de zeven sacramenten, prijzenswaardig vanwege haar gedrag en deugd, lief op grond van
haar vruchten, want ze onthult de ware weg naar de eeuwigheid. De heilige kerk heeft drie zonen,
om het zo te zeggen, en deze drie staan voor velen. De eerste zijn degenen die God liefhebben met
geheel hun hart. De tweede zijn degenen die tijdelijke goederen houden voor hun eigen eer. De
derde zijn degenen die hun eigen wil boven die van God zetten. De maagdelijkheid van de kerk
vertegenwoordigt menselijke zielen die uitsluitend en alleen gemaakt zijn door de goddelijke
macht. (III Bir. 24:25/34).
Bijgevolg, biedt de eerste zoon gouden schoenen aan door het hebben van berouw voor zijn
wandaden, nalatigheden, en zonden. Hij biedt kleding aan bij het volgen van de voorschriften
van de wet en het houden van, zoveel als mogelijk, evangelische beraadslagingen. Hij brengt
samen, per riem, door een stevig besluit te nemen, om te volharden in zelfbeheersing en kuisheid.
Hij plaatst een ring aan haar hand door standvastig te geloven in wat de katholieke kerk leert over
het toekomstige oordeel en het eeuwige leven. De parel van de ring is hoop, standvastig in de hoop
dat er geen zonde zal zijn zo afschuwelijk dat hij niet kan worden weggeveegd door boete te doen en
het besluit om te verbeteren. Hij zet een kroon op haar hoofd bij het hebben van de ware liefde.
Net zoals een kroon diverse juwelen heeft, zo heeft ook het goede doel diverse deugden. En het
hoofd van de ziel, of liever, van de kerk is mijn lichaam. Wie liefheeft en vereert kan met recht
een zoon van God genoemd worden. (III Bir. 24:35/43).
Een persoon die de heilige kerk en zijn ziel lief heeft op een dergelijke manier als die negen broers,
dat zijn, de negen orden van engelen, want hij zal hun metgezel en kameraad zijn in het eeuwige
leven. De engelen omarmen de heilige kerk met al hun liefde, alsof ze in het hart van elk van hen
zijn. Het zijn niet de stenen en de muren die deel uitmaken van de heilige kerk, maar de zielen van
de rechtvaardigen, en om deze reden, verheugen de engelen zich over hun eer en vooruitgang alsof
het om hun eigen ging. (III Bir. 24:44/46).
De tweede broer of liever gezegd zoon, vertegenwoordigt degenen die het gezag van de heilige kerk
verwerpen en leven voor wereldse eer en de liefde van het vlees, die de schoonheid van de deugd
vervormen en leven na hun eigen verlangens, maar bekeren op het einde en zijn droevig om hun
slechte daden. Ze moeten naar het vagevuur, totdat zij door de werken en de gebeden van de
kerk kunnen worden verzoend met God. De derde zoon vertegenwoordigt degenen die een
schande zijn aan hun eigen ziel, ze maken zich geen zorgen of ze voor altijd verloren gaan, zolang
zij hun verlangens maar kunnen uitvoeren. De negen orden van engelen zoeken de rechtvaardigen
en hen niet, omdat deze mensen weigeren zich te bekeren door middel van boetedoening.
(III Bir. 24:47/50).
Dus, wanneer God zijn straf geeft, loven de engelen hem voor zijn onbuigzame eerlijkheid.
Wanneer Gods eer dus wordt vervolmaakt, verheugen zij zich over zijn macht, want zelfs het kwaad
der bozen dient hem de eer te geven. Dit is de reden waarom, als je verdorven mensen ziet, je
medelijden met hen moet hebben en je verheugen over de eeuwige eer van God. God wil in het
geheel geen kwaad, want hij is de Schepper van alle dingen en de enige die werkelijk goed is van
zichzelf. Maar als meest rechtvaardige rechter, staat Hij nog steeds toe dat veel dingen worden
gedaan ten aanzien waarvan hij wordt geëerd in de hemel als ook op aarde vanwege zijn
eerlijkheid en zijn verborgen goedheid." (III Bir. 24:51/55).
Hoofdstuk 25
AL. 4
De klaagzang van de Moeder aan haar dochter, dat het meest onschuldige lam, Jezus Christus,
wordt verwaarloosd door zijn schepselen in de moderne tijd.
De Moeder sprak: "Mijn klaagzang is dat op deze dag het meest onschuldige lam werd gedragen die
het beste wist hoe te lopen. Op deze dag was die jongen stil die het beste wist hoe te spreken. Op
deze dag werd de meest onschuldige kleine jongen die nooit zondigde besneden. Dit is de reden
waarom, hoewel ik niet boos kan zijn, ik nog steeds boos lijk te zijn, omdat de allerhoogste Heer,
die een klein jongetje werd, wordt vergeten en verwaarloosd door zijn eigen schepselen."
(III Bir. 25:1/4).
Hoofdstuk 26
AL. 5
Uitleg van Christus aan de bruid over het onuitsprekelijke mysterie van de Drie-eenheid, en over
hoe duivelse zondaren Gods genade verkrijgen doormiddel van berouw en een wil om te
verbeteren, en antwoord geeft over hoe hij medelijden heeft met iedereen, zowel Joden als
niet Joden, en over het dubbele oordeel, dat is, de straf voor degenen die worden
veroordeeld en voor degenen die in bewaring worden gesteld.
De Zoon sprak: "Ik ben de Schepper van hemel en aarde, één met de Vader en de Heilige Geest, de
ware God. De Vader is God, de Zoon is God, de Heilige Geest is God, niet drie goden, maar één
God. Nu kun je je afvragen, als er drie Personen zijn, waarom zijn er dan niet drie goden? Mijn
antwoord is dat God niets anders is dan de macht zelf, de wijsheid zelf, de goedheid zelf, waaruit
alle macht komt onder en boven de hemelen, alle denkbare wijsheid en vriendelijkheid. Zo is God
een drie-eenheid en één, drie-eenheid in Personen en één in natuur. De kracht en de wijsheid zijn de
Vader, van wie alle dingen komen en die voorafgaand is aan alle, en Hij ontleend zijn macht van
niemand anders dan van Zichzelf in alle eeuwigheid. (III Bir. 26:1/6).
De kracht en de wijsheid zijn eveneens ook de Zoon, gelijk aan de Vader, zijn macht komt niet uit
zichzelf, maar wordt als onuitsprekelijk verwekt van de Vader, het begin van het begin is nooit
van de Vader gescheiden. De kracht en de wijsheid zijn evenzo de Heilige Geest, die voortkomt
uit de Vader en de Zoon, eeuwig met de Vader en de Zoon is, en gelijk in majesteit en macht is.
Dus, één God en drie Personen. De Drie hebben dezelfde natuur, dezelfde werking en wil,
dezelfde heerlijkheid en macht. (III Bir. 26:7/10).
God is dus in wezen één, maar de Personen zijn te onderscheiden in de gepaste kwaliteit van elk
van hen. De Vader is geheel in de Zoon en de Heilige Geest, en de Zoon is geheel in de Vader en
de Heilige Geest, en de Heilige Geest is geheel in beide, is in één Goddelijke natuur, niet als
voorafgaand of volgend op, maar op een onuitsprekelijke manier. In God is er noch voorafgaand
noch volgend op, is de ene niets meer of minder dan de andere, want de Drie-eenheid is in geheel en
onuitsprekelijk gelijk. Wel heeft men geschreven dat God groot is en zeer moet worden geprezen.
(III Bir. 26:11/14).
Hoe dan ook, Ik kan nu klagen dat Ik (te) weinig wordt geprezen en bij veel mensen onbekend ben,
want iedereen volgt zijn eigen wil, en maar weinigen volgen die van mij. Wees standvastig en
nederig, en verhoog jezelf niet in je gedachten als Ik van andere mensen hun veroordeling laat
zien, en verraadt hun namen niet tenzij je opdracht krijgt om dit te doen. Hun veroordelingen
worden niet getoond aan je om hen te schande te maken, maar met de bedoeling dat ze zich
bekeren en Gods oordeel en genade leren kennen. Noch moet je ze zien als veroordeelden, want
zelfs als Ik vandaag tot een bepaalde persoon moet zeggen dat hij slecht is, kan het gebeuren dat hij
mij morgen aanroept met berouw over zijn zonden en de wil heeft of zich te verbeteren, dan ben Ik
bereid om hem te vergeven. En de persoon die Ik gisteren noemde goddeloze, vandaag, als gevolg
van zijn berouw, verklaar Ik hem dat hij mij zo dierbaar is dat Ik hem een vriend van mij noem,
tenminste als zijn berouw standvastig blijft, dan vergeef Ik hem niet alleen zijn zonden maar zelfs
de sraf voor zijn zonden en Ik laat ze kwijtschelden. (III Bir. 26:15/19).
Je zou dit kunnen begrijpen met behulp van een metafoor. Het is alsof er twee druppels kwikzilver,
beiden in haast, op weg waren naar elkaar toe. Als er niet meer dan één enkele atoom overbleef
om toetreding te voorkomen, God zou nog steeds krachtig genoeg zijn om te voorkomen dat ze bij
elkaar zouden komen. Eveneens, als een zondaar zo geworteld was in duivelse daden dat hij
stond aan de rand van de afgrond, hij kon nog steeds vergeving en genade ontvangen, mits hij God
aanriep met berouw en een wil om zich te verbeteren. Nu, gezien het feit dat Ik zo genadig ben,
kun je je afvragen waarom Ik niet barmhartig ben tegenover de heidenen en de Joden, van wie
sommigen, als ze werden onderwezen in het ware geloof, klaar zouden staan om hun leven op te
geven voor die van God. Mijn antwoord is, dat Ik met iedereen medelijden heb, zowel heidenen
als Joden, noch valt enig schepsel buiten mijn genade. (III Bir. 26:20/25).
Met mildheid en genade zal Ik beide oordelen, zowel de mensen die leren dat hun geloof niet de
ware is, en vurig verlangen naar het ware geloof, als ook de mensen die een geloof geloven waarvan
ze beweren dat deze de enige en juiste is, omdat hen geen ander geloof ooit is verkondigd, en die
met geheel hun hart doen wat ze kunnen. Je ziet, er is een dubbel oordeel, namelijk één voor hen die
veroordeeld worden en één voor hen voor wie gered worden. Het vonnis van veroordeling voor
Christenen zal geen genade in zich hebben. Aan hen behoren eeuwige straffen, schaduwen, en een
verharde wil tegen God toe. De straf voor deze Christenen om gered te worden zal de visie van
God en de verheerlijking van God en de goede wil ten opzichte van God zijn. Uitgesloten van
deze beloningen zijn heidenen en Joden, evenals slechte en valse Christenen. Hoewel ze niet het
juiste geloof hebben, hebben ze geweten en Hem herkend als hun Rechter en geloofden dat
Degene die zij aanbaden en beledigden God was. (III Bir. 26:26/32).
Maar degenen wiens intenties en acties waren en zijn voor de gerechtigheid en tegen de zonde
zal, samen met de minder slechte Christenen, een straf delen van barmhartigheid in het midden van
hun lijden als gevolg van hun liefde voor de gerechtigheid en hun haat tegen de zonde. Ze zullen
echter geen vertroosting hebben in de dienst van de glorie en in de visie van God. Zij zullen
Hem niet zien als gevolg voor het ontbreken van de doop, omdat sommige tijdelijke
omstandigheden of verborgen beslissingen van God hen deed terug trekken uit het voordeel zoeken
en het verkrijgen van verlossing. Als er niets was dat hen terug hield om op zoek te gaan naar de
ware God en te worden gedoopt, noch angst noch de inspanning die nodig is, noch verlies van
goederen of privileges, maar slechts enkele belemmeringen die hun menselijke zwakheid overwon,
dan zal Ik, die Cornelius de hoofdman zag staan, terwijl hij nog niet gedoopt was, weten hoe
hen te geven een hogere en meer volmaakte beloning die in overeenstemming is met hun geloof.
(III Bir. 26:33/36).
Eén ding is de onwetendheid van de zondaren, een andere dat van degenen die vroom zijn maar
worden belemmerd. Evenzo, ook, één ding is de doop met water, de andere is die van bloed, weer
een andere is die van het verlangen met geheel het hart. God, die de harten van alle mensen kent,
weet hoe met al deze omstandigheden rekening te houden. Ik ben verwekt zonder begin, verwekt
eeuwig vanaf het begin. Ik ben geboren in de tijd aan het einde der tijden. Vanaf het begin heb Ik
geweten hoe individuele personen de beloning te geven die ze verdienen en Ik geef aan iedereen
zoals hij verdient. Zelfs het minst weinige goeds dat is gedaan voor de glorie van God zal niet
zonder beloning zijn. Dit is de reden waarom je God zeer veel dank verschuldigd bent, omdat je
geboren bent uit Christelijke ouders in de leeftijd van verlossing, want vele mensen hebben
verlangd te verkrijgen en te zien dat wat wordt aangeboden aan Christenen en het toch niet
hebben verkregen. (III Bir. 26:37/44).
Hoofdstuk 27
AL. 6
Het gebed van de bruid tot de Heer voor Rome, en over de grote menigte van heilige martelaren
die rusten in Rome, en over de drie graden van de Christelijke volmaaktheid, en over een visioen
van haar en hoe Christus verschijnt aan haar en haar visioen uiteenzet en verklaard.
O, Maria, hoewel ik vertoornd ben geweest, roep ik u te hulp, en smeek ik u, dat gij u verwaardigt
te bidden voor deze verheven en heilige stad Rome. Ik zie met mijn ogen, dat sommige kerken,
waarin de beenderen van de heiligen rusten, vernield zijn. Enige daarvan zijn weliswaar in gebruik,
maar het hart van haar voorgangers en hun zeden zijn ver van God. Verschaf en geef hun liefde.
Want ik heb gehoord, dat er geschreven staat, dat er voor iedere dag van het jaar zeven duizend
martelaren hier in Rome geteld worden. Hoewel de zielen voorzeker niet minder eer in het
hemelrijk genieten, worden al hun beenderen op aarde ook geminacht, toch bid ik u dat uw heiligen
en hun relikwieën meer eer bewezen worden op aarde, opdat de heiligenvereering van het volk
groter worde. (III Bir. 27:1/6).
Gods moeder antwoordde: "Indien iemand afbakende honderd voet aarde zowel in de lengte als in
de breedte en die vol met zuivere tarwe zaaide, zo dicht, dat er geen afstand was tussen het ene en
het andere zaadje, maar dat zij één lichaam vormde en ieder zaadje honderdvoudig vrucht droeg,
dan waren er toch nog meer martelaren en gelovigen in Rome van de tijd af, toen Petrus ootmoedig
naar Rome kwam, tot Celestinus afstand deed van de pauselijke zetel en naar de eenzaamheid terug
keerde. Maar ik spreek van de martelaren en gelovigen, die een rechtvaardig en waarachtig geloof
predikten tegenover ongeloof, ootmoed tegenover trots en stierven voor de waarheid van het
geloof, of bereid waren daarvoor te sterven. (III Bir. 27:7/8).
Maar Petrus en vele anderen waren zo warm en vurig om Gods woord te verkondigen, dat zij het
gaarne gedaan zouden hebben, indien zij hadden kunnen sterven voor ieder mens afzonderlijk.
Toch waren zij zeer bevreesd, dat zij aan de blik onttrokken zouden worden, van hen die zij
opwekten door preken en vertroostende woorden. Want zij dachten meer aan het welzijn der zielen
dan aan zich zelf en aan hun eigen eer. Zij waren ook voorzichtig, en daarom werkten zij in het
geheim, in de tijd toen er openlijk haat heerste van heidenen tegenover de Christenen, opdat zij
aldus meerdere zielen voor God zouden winnen. (III Bir. 27:9/12).
Niet allen tussen Petrus en Celestinus waren goed, net zo min als allen slecht waren, maar
sommigen waren beter, anderen goed. De eersten dachten aldus: Wij geloven alles wat de
heilige kerk voorhoudt. Wij willen niemand bedriegen, alles wat onrechtvaardig verkregen
is, weer terug geven. (III Bir. 27:13/15).
In de tijd toen Rome gegrondvest werd, waren er ook lieden, die dachten volgens hun geloof: Wij
begrijpen en weten door al wat geschapen is, dat God de Schepper is aller dingen. Hem willen wij
boven alles liefhebben. Velen dachten ook: Wij hoorden van de Joden, dat de ware God zich aan
hen geopenbaard heeft door vele wonderen. En daarom, indien wij wisten aan welken wij ons
hechten zouden, deden wij het gaarne. En Petrus kwam op een bepaalde tijd naar Rome en verlichtte
zulke personen en leerde hen hogere dingen en kennis van God. (III Bir. 27:16/20).
Zodat sommigen het ware geloof aannamen maar in echtelijke gemeenschap bleven volgens
wettelijke regeling. Anderen schonken hun bezittingen weg uit liefde voor God en toonden anderen
een voorbeeld van goede levenswijze in woord en daad en hadden God lief boven alles. Weer
anderen uiteindelijk waren er die hun lichaam overgaven om gepijnigd te worden ter wille van
God. (III Bir. 27:21/23).
Maar tracht eens na te gaan hoe gloeiend nu de liefde voor God is! Zoek onder de ridders en
leraars, zoek onder hen die rein leven, wie van hen de wereld zou verlaten en versmaden!
Zeer zeker zal zeer zelden zo'n iemand aangetroffen worden. (III Bir. 27:24/26).
Er is geen harder leven dan het leven der ridders, indien zij hun ware bestemming getrouw blijven.
Want aan de monniken is voorgeschreven dat zij een pij moeten dragen, maar aan de ridders iets
wat veel zwaarder is, namelijk een maliënkolder, of harnas. Indien het de monnik zwaar valt te
strijden tegen de lust der vleses, het is zwaarder voor de ridders die zich tevens onder de
gewapende vijanden moet begeven en te begraven. (III Bir. 27:27/29).
Indien voor de monnik een hard bed bereid wordt, zwaarder is het voor de ridder om in de wapens
te rusten. Indien de monnik geplaagd en gepijnigd wordt door onthouding, zwaarder is het voor
de ridder geplaagd te worden door voortdurend levensgevaar en angst. Want de Christelijke
ridderschap werd niet ingesteld ter wille van wereldse bezittingen en hebzucht, maar om de
waarheid te verdedigen en het ware geloof te verbreiden. Maar nu hebben allen de goede en
lovenswaardige bestemming van hun stand verlaten, want liefde voor God is veranderd in liefde
voor wereldse lusten. En bood men iemand goud aan, liever verzwegen de meesten de waarheid,
dan dat zij het goud zouden willen missen." (III Bir. 27:30/34).
Nu spreekt Gods bruid zeggende: "Ik zag verder vele tuinen op aarde en zag rozen en lelies in de
tuinen. En op een grote uitgestrektheid van de aarde zag ik een akker, honderd voet in de lengte
en evenveel in de breedte en op iedere voet zeven tarwekorrels gezaaid, en iedere korrel gaf
honderdvoudige vrucht. Daarop hoorde ik een stem zeggen: "O, Rome, Rome, uw muren zijn
vernield en omvergeworpen. Daardoor zijn uw poorten zonder verdediging, daardoor worden uw
heilige vaten verkocht, daardoor zijn uw altaren vernield, en stijgt geen zoete lucht meer op uit
het Heilige der Heiligen." (III Bir. 27:35/38).
En terstond daarop verscheen Gods Zoon en sprak: "Ik zal u zeggen wat dit betekend. De aarde, die
u ziet, geeft iedere plaats aan waar nu Christelijk geloof is. De tuinen geven de plaatsen aan, waar
de heiligen hun kronen wonnen. Evenwel leefden er velen van Gods uitverkorenen, zowel onder de
heidenen als in Jeruzalem en ook op andere plaatsen, die u nog niet getoond zijn. Deze akker,
honderd voet in lengte en breedte, staat voor Rome, want indien alle tuinen van de hele wereld
verenigd waren en werden vergeleken met Rome, voorzeker zou Rome even groot zijn wat de
martelaren aangaat, die lichaamspijnen leden, omdat de stad uitverkoren is door Gods liefde.
(III Bir. 27:39/43).
En de tarwe, die gij op iedere voet zag, betekent hen die door vleselijke onthouding en berouw
en rein te leven het hemelrijk zijn binnen gegaan. En de rozen betekenen de martelaren, die vele
plaatsen rood gekleurd hebben door het vergieten van hun bloed. De lelies zijn de leraren,
die het heilige geloof predikten met woord en daad. (III Bir. 27:44/46).
En nu moet Ik over Rome spreken, zoals de profeet over Jeruzalem sprak, zeggende: Vroeger
woonde er rechtvaardigheid, en waren haar vorsten, vorsten des vredes. Maar nu is de stad
veranderd in een vuilnishoop. O, Rome, indien gij uw dagen wist en kende, dan zoudt gij wenen
en u niet verblijden. Voorwaar in vroegere dagen was Rome als linnen, versierd met de mooiste
kleuren, van het fijnste draad geweven. De aarde was rood geverfd door het bloed der heiligen,
en vermengd met de beenderen der heiligen. Maar nu zijn haar poorten vernield, want haar
verdedigers en beschermers zijn in zonde vervallen. (III Bir. 27:47/52).
De muren zijn omvergeworpen en worden niet verdedigd, want het verlies der zielen wordt niet
geteld, maar het priesterschap en het volk dat Gods muren zijn, wordt vernield en in het rond
verspreid door de wil des vleses in te volgen en daaraan te voldoen. Gods heilige vaten worden
schandelijk verkocht, want Gods sacramenten worden uitgedeeld voor geld en om in de gunst
der mensen te komen. (III Bir. 27:53/54).
De altaren zijn vernield, want wie het ambt uitoefent met de heilige vaten, diens handelen zijn leeg
aan liefde voor God. En hoewel hij waarachtig God in de handen houdt, is zijn hart toch niet vervuld
van God, want het is vol van wereldse ijdelheid. Het heiligdom, waar de dienst volbracht wordt,
betekent goddelijk verlangen, waaruit liefde zou moeten opstijgen als een geur voor God en de
mede-Christenen, en alle deugden en onthouding. Maar nu wordt het offer in de poort des
tempels verspild, dat is in de wereld. Want alle liefde voor God is overgegaan in onmatigheid en
wereldse ijdelheid. (III Bir. 27:55/59).
Zo is Rome in waarheid, zoals je ziet. Vele altaren zijn vernield. Vele priesters geven meer acht op
de wereld dan op God. Toch moet je weten, dat van de tijd dat de ootmoedige Petrus, totdat
Bonifacius de zetel besteeg, ontelbare zielen de hemel zijn binnengegaan. Toch mist Rome Gods
vrienden nog niet, die tot God moesten roepen opdat Hij hun te hulp komend, zich over hen
erbarme. (III Bir. 27:60/64).
Hoofdstuk 28
AL. 7
De Maagd onderricht de bruid om te weten hoe lief te hebben en over vier steden waar vier liefdes
gevonden worden en over welke van deze de juiste en volmaakte liefde wordt genoemd.
De Moeder sprak tot de bruid en zei: "Dochter, hou je van me" Ze antwoordde: "Mijn Koningin,
leer mij liefhebben, want mijn ziel is verontreinigd met valse liefde, verleid door een dodelijk gif,
en ik kan de ware liefde niet begrijpen." De Moeder sprak: "Ik zal je het leren. Er zijn vier steden
met vier soorten van liefde, dat wil zeggen, als we iedereen van hen liefde willen noemen, gezien
het feit dat geen liefde goed kan worden gevonden, behalve waar God en de ziel zijn verenigd in
de ware eenheid van de deugen. De eerste stad is de stad van de beproeving. Dit is de wereld.
(III Bir. 28:1/6).
Een mens wordt daar geplaatst om te worden getest of hij of zij wel of niet van God houdt. Dit
gebeurt zodat de mens leert zijn eigen zwakheden te kennen en voor het verwerven van de deugden
waardoor de mens kan terugkeren naar de heerlijkheid, zodat, na te zijn gereinigd op aarde, kan hij
een glorieuze kroon in de hemel ontvangen. Men vindt ontregelde liefde in deze stad, omdat het
lichaam meer geliefd is dan de ziel, want er is een vuriger verlangen naar tijdelijke dingen, dan naar
geestelijke dingen, omdat de ondeugd wordt vereerd en de deugd veracht, omdat reizen in het
buitenland meer wordt gewaardeerd dan reizen in het land van herkomst, omdat een klein
sterfelijk wezen meer respect en eer krijgt dan God, wiens regeren eeuwigdurend is.
(III Bir. 28:7/9).
De tweede stad is de stad van de reiniging, waar het vuil van de ziel wordt weggespoeld. God heeft
gewild, voor het opzetten van plaatsen waar een mens die trots is in het onzorgvuldig gebruik van
zijn of haar vrijheid, zonder dat het tot verlies leidde voor de vrees van God, kan worden gereinigd
alvorens tot het verkrijgen van zijn of haar kroon. Men vindt hier onvolmaakte liefde in deze stad,
omdat God geliefd is vanwege de hoop van een mens te worden vrijgelaten uit de
gevangenschap, maar niet uit een vurige genegenheid. Dit is te wijten aan de vermoeidheid en
bitterheid in iemands verzoenende schuld. De derde stad is de stad van het verdriet. Dit is de hel.
Hier vindt men een liefde voor elk soort van kwaad en onzuiverheid, een liefde voor elke vorm van
jaloezie en koppigheid. God regeert ook deze stad. Dit doet Hij door middel van een
evenwichtige rechtvaardigheid, het gevolg van matiging van de straffen, de terughoudendheid van
het kwaad, en de eerlijkheid van het vonnis die met de verdiensten van elke zondaar rekening
houdt. (III Bir. 28:10/18).
Sommige van de veroordeelden zijn grote zondaren, andere minder. De voorwaarden voor hun
straf en vergelding zijn dienovereenkomstig ingesteld. Hoewel alle veroordeelden opgesloten zijn
in de duisternis ervaren ze het niet allemaal op dezelfde manier. Duisternis verschilt van duisternis,
verschrikking van verschrikking, hellevuur van hellevuur. Gods heerschappij is één van
gerechtigheid en barmhartigheid, overal, zelfs in de hel. Dus degenen die opzettelijk hebben
gezondigd hebben hun specifieke straf, die uit zwakheid hebben gezondigd hebben een andere
straf, die worden vastgehouden alleen vanwege de schade die door erfzonde is gekomen hebben
weer een andere straf. Terwijl de kwelling van deze laatste bestaat in het ontbreken van de
gelukzalige aanblikken en van het licht van de uitverkorenen, toch komen ze dicht bij
barmhartigheid en de vreugde in die zien, dat ze geen verschrikkelijke straffen ervaren, aangezien
zij niet de gevolgen van slechte daden door hun eigen toedoen dragen. Overigens, als God niet een
grens stelde aan het aantal en de zwaarte van de straffen, de duivel zou hen zonder beperkingen
blijven kwellen. (III Bir. 28:19/26).
De vierde stad is de stad van de glorie. Hier vindt men de perfecte liefde en de volmaakte
liefdadigheid die niets anders verlangt dan God of in het belang voor God. Vandaar dat, als je de
perfectie van deze stad zou willen bereiken, heeft je liefde vier eigenschappen nodig, het moet zijn:
volmaakt, zuiver, waar, en perfect. Uw liefde is volmaakt wanneer je alleen maar van je lichaam
houdt in het belang van je zelf te voeden, wanneer je van de wereld houdt zonder overbodigheden, je
buurman voor Gods belang, je vriend omwille van de zuiverheid van het leven, en je vijand
omwille van de beloning. Liefde is puur als zonde niet geliefd is, liggend naast de deugd,
wanneer slechte gewoonten worden geminacht, en de zonde niet lichtvaardig wordt genomen.
(III Bir. 28:27/31).
Liefde is waar wanneer je God liefhebt met geheel uw hart en genegenheid, wanneer je de
glorie en de vrees voor God mee neemt in al uw voorafgaande overwegingen voor uw handelingen,
wanneer je niet de minste zonde doet tijdens het vertrouwen op uw goede daden, wanneer je
verstandige matigheid uitoefend, zonder te groeien in zwakheid door te veel ijver, als je niet de
neiging hebt om te zondigen uit lafheid of onwetendheid van verleidingen. Liefde is perfect
wanneer niets zo aangenaam is aan een persoon dan aan God. Dit soort liefde begint in het heden,
maar wordt voltrokken in de hemel. Houdt dan van deze perfecte en ware liefdes-aard! Iedereen die
dit niet hebben zullen worden gereinigd, het maakt niet uit of hij trouw of fervent is of een kind dat
gedoopt is. Anders zal hij naar de stad van verschrikkingen gaan. (III Bir. 28:32/37).
Net zoals God één is, zo is er één geloof, één doop, één volmaaktheid van glorie en beloning in de
kerk van Petrus. Daarom moet iedereen die verlangt om die ene God te bereiken één en dezelfde
liefde hebben en zal zijn als die ene God. Ellendig zijn de mensen die zeggen: 'Het is genoeg voor
mij om het minste in de hemel te zijn. Ik wil niet perfect zijn.' Wat een onzinnige gedachte! Hoe
kan iemand die onvolmaakt is daar zijn waar iedereen volmaakt is, hetzij door middel van onschuld
van leven of de onschuld van de kindertijd of door reiniging of door geloof en goede wil?"
(III Bir. 28:38/43).
Hoofdstuk 29
AL. 8
De lof van de bruid aan de Maagd die doormiddel van een symbolische voorstelling van de tempel
van Salomo wordt weergegeven en de onverklaarbare waarheid over de eenheid van de Goddelijke
en menselijke natuur, en over hoe de tempels van priesters die zijn beschilderd met ijdelheid.
"Gezegend zijt u Maria, Moeder van God. U bent de tempel van Salomo wiens wanden van goud
waren, wiens dak helder schitterde, wiens vloer was gepleveid met kostbare edelstenen, wiens hele
hebben en houden schitterde, wiens hele interieur geurig was en heerlijk om te aanschouwen. In alle
opzichten bent u gelijk aan de tempel van Salomo, waar de ware Salomo liep en zat en waar hij de
ark van de glorie plaatste met de heldere lamp. U, Heilige Maagd, bent die tempel van Salomo die
vrede bracht tussen God en de mens, wie verzoening bracht aan zondaren, wie leven gaf aan de
doden en bevrijdde de armen van hun onderdrukker. Uw lichaam en ziel werd de tempel van de
Godheid. Ze waren een onderdak voor Gods liefde, onder welke de Zoon van God leefde met u
in vreugde na uit te zijn gegaan van de Vader. (III Bir. 29:1/6).
De vloer van de tempel was uw leven getooid in de zorgvuldige beoefening van de deugden. Geen
voorrecht ontbrak aan u, maar alles wat u had was stabiel, nederig, vroom, en perfect. De muren
van de tempel waren resoluut, want u had geen last van enige schaamte, was niet trots op één van
uw voorrechten, geen ongeduld verstoorde u, uw blik was op niets anders gericht dan naar de glorie
en liefde van God. De beschilderingen van uw tempel waren de constante ingevingen van de
Heilige Geest die uw ziel zo hoog deed stijgen dat er geen deugd in een ander wezen te vinden is of
zal zijn die meer volmaakt en perfect is, dan in u. God wandelde in deze tempel toen Hij zijn
zoete aanwezigheid goot in uw ledematen. Hij rustte in u toen de Goddelijke en menselijke natuur
werden samengevoegd. (III Bir. 29:7/12).
Zalig zijt gij, meest gezegende Maagd! In u werd de almachtige God een kleine jongen, de
oudste Heer werd een klein kind, God de eeuwige en onzichtbare Schepper werd een zichtbaar
schepsel. Ik smeek u dus, want u bent de vriendelijkste en machtigste Koningin, kijk op mij neer
en heb medelijden met mij! U bent inderdaad de Moeder van Salomo, hoewel niet van hem, die de
zoon van David was, maar van Hem, die de Vader van David en de Heer van die Salomo is, die de
prachtige tempel bouwde die werkelijk een voorafbeelding van u was. Een zoon zal naar zijn Moeder
luisteren, vooral naar zo'n grote Moeder als u. Uw zoon Salomo heeft, als het ware, eenmaal in u
geslapen. (III Bir. 29:13/18).
Smeek Hem dan, dat Hij waakzaam zal zijn en wacht over mij houdt zodat geen zondig genot mij zal
steken, zodat mijn berouw van zonden mag voortduren, zodat ik dood mag zijn voor de liefde
van de wereld, geduldig in doorzettingsvermogen, vruchtbaar in boetedoening. Er is geen deugd in
mij, maar er is dit gebed: 'Heb medelijden, Maria!' Mijn tempel is compleet het tegenovergestelde
van dat van u. Het is donker door ondeugd, smerig door de lust, geruïneerd door de wormen van het
verlangen, wankel vanwege de trots, en het staat op instorten als gevolg van wereldse ijdelheid."
(III Bir. 29:19/22).
De Moeder antwoordde: "Geloofd zij God, die je hart heeft geïnspireerd om deze groet mij aan te
bieden, zodat je kunt begrijpen hoeveel goedheid en zoetheid er in God is. Maar waarom heb je mijn
Zoon vergeleken met Salomo en mij met de tempel van Salomo, als ik de Moeder van Hem, wiens
afkomst begin noch eind heeft, of van hem van wie gezegd wordt dat hij noch vader noch moeder
heeft, dat wil zeggen, van Melchisedech? Hij is voornoemd een priester te zijn geweest en de de
tempel van God is toevertrouwd aan priesters, dat is de reden waarom ik Maagd ben en Moeder
van de hogepriester. En toch zeg ik je, dat ik zowel de Moeder ben van Koning Salomo als de
Moeder van de vredestichtende priester, want de Zoon van God, die ook mijn Zoon is, is zowel
priester als de Koning der koningen. (III Bir. 29:23/26).
Het was inderdaad in mijn tempel dat Hij zich geestelijk kleedde in het priesterlijke gewaad en
waarin Hij aanbood een offer voor de wereld. In de koninklijke stad werd Hij gekroond met een
koninklijke maar wrede kroon. Buiten de stad, als een machtige krijger, behield Hij het land en
hield de oorlog weg van hen. Mijn klacht is nu, dat deze zelfde Zoon van mij nu is vergeten en
verwaarloosd door de priesters en de koningen. De koningen zijn trots op hun paleizen, hun legers,
hun wereldse successen en onderscheidingen. De priesters zijn trots op de goederen en bezittingen
die toebehoren aan de zielen. Je zei dat de tempel werd geschilderd in goud. Maar de tempels
van de priesters zijn geschilderd in wereldse ijdelheden en nieuwsgierigheden. Sinds simonie
regeerd op het hoogste niveau, is de ark des verbonds weggenomen, is de lamp van de deugden
gedoofd, en de tafel van toewijding verlaten. (III Bir. 29:27/35).
De bruid antwoordde: "O Moeder van Barmhartigheid, heb medelijden met hen en bid voor hen!"
De Moeder sprak tot haar: "Vanaf het begin heeft God alzo zijn eigen lief, dat ze niet alleen
worden gehoord wanneer ze bidden voor zichzelf, maar dankzij hen ervaren ook anderen de
effecten van hun gebeden. Om gebeden voor anderen te laten verhoren, zijn daar twee dingen voor
nodig, namelijk de bedoeling van het opgeven van de zonde en de intentie om vooruitgang te
boeken in de deugd. Iedereen die beide heeft zal profiteren van mijn gebeden."
(III Bir. 29:36/39).
Hoofdstuk 30
AL. 9
De woorden van de Heilige Agnes aan de bruid over de liefde die de bruid zou moeten hebben voor
de Maagd, dit duidelijk gemaakt doormiddel van een metafoor van bloemen, en de beschrijving
van de glorieuze Maagd over Gods grenzeloze en eeuwige goedertierenheid ten opzichte van ons
gebrek aan vriendelijkheid en dankbaarheid, en over hoe de vrienden van God niet hun vrede
moeten verliezen in het midden van ontberingen.
De Heilige Agnes sprak tot de bruid en zei: "Mijn dochter, heb de Moeder van Barmhartigheid
lief. Ze is als een bloem van een rietstengel in de vorm van een zwaard. Deze bloem heeft twee
scherpe uiteinden en een sierlijke tip. In de hoogte en de breedte overtreft zij alle andere bloemen.
Evenzo is Maria de bloem der bloemen, een bloem die groeide in een dal en zich uitbreidde over
alle bergen. Een bloem zeg ik, die is opgegroeid in Nazaret en zich verspreidde over het
Libanongebergte. Deze bloem was in de eerste plaats hoog, in die zin dat de gezegende Koningin
van de hemel ieder schepsel overtreft in waardigheid en macht. Maria heeft evenzo twee scherpe
randen of bladeren, dat wil zeggen, het verdriet in haar hart over de lijdensweg van haar Zoon en
samen met Hem het standvastige verzet tegen de aanvallen van de duivel door nooit in te
stemmen om te zondigen. (III Bir. 30:1/8).
De oude man (Simeon) profeteerrde echt toen hij zei: 'Een zwaard zal uw ziel doorboren. In
geestelijke zin ontving ze zoveel zwaard slagen als het aantal wonden en zweren die ze haar Zoon
zag ontvangen en dat ze ook eveneens had voorzien. Maria had ook een grote breedte, ik bedoel,
haar genade. Ze was en is zo vriendelijk en barmhartig dat ze de voorkeur geeft aan het lijden van
elke ontbering in plaats van zielen verloren te laten gaan. Verenigd nu met haar Zoon, heeft ze niet
haar aangeboren goedheid vergeten, maar ze breidt eerder haar genade voor iedereen uit, zelfs aan
de slechtste mensen. Net zoals de zon helder brandt aan de hemel en op aarde, zo is er ook niemand
die niet de zoete vriendelijkheid van Maria ervaart, als hij erom vraagt. Maria had ook een sierlijke
tip, ik bedoel, haar nederigheid. (III Bir. 30:9/15).
Haar nederigheid maakte haar welgevallig aan de engel toen zij zichzelf noemde de dienstmaagd van
de Heer, hoewel ze werd gekozen om zijn Koningin te worden. Ze ontving de Zoon van God in
nederigheid, om zo niet de trots te willen te behagen. Ze beklom de hoogste troon door nederigheid,
en door niets anders dan God lief te hebben. Kom dan naar voren Leiding, en begroet de Moeder van
Barmhartigheid, want ze is inmiddels gearriveerd!" (III Bir. 30:16/19).
Toen verscheen Maria en antwoordde: "Agnes, je gebruikt een zelfstandig naamwoord, als ook een
bijvoeglijk naamwoord!" Agnes zei tegen haar: 'Ik zou kunnen zeggen 'meest prachtige' of 'meest
deugzame' want die behoort terecht alleen aan u toe, de Moeder van ieders verlossing" De
Moeder van God antwoordde tot de Heilige Agnes: "Je spreekt de waarheid, want ik ben de
machtigste van allen. Daarom zal ik zelf een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord
hieraan toevoegen, namelijk 'Leiding' van de Heilige Geest. Kom Leiding, en luister naar mij! Je
bent verdrietig omdat de volgende woorden te pas en te onpas onder de mensen is te vinden: 'Laat
ons leven zoals we willen, omdat God snel tevreden is. Laten we gebruik maken van de wereld en
zijn eer zolang we dat kunnen, omdat de wereld is gemaakt in het belang van de mensheid.'
Inderdaad, mijn dochter, een gezegde die niet afkomstig is van de liefde van God, noch heeft het
de neiging of leidt het in de richting van de liefde van God. God vergeet echter niet zijn liefde als
het gevolg van, maar toont elk uur zijn vriendelijkheid in ruil voor de menselijke ondankbaarheid.
Hij is als een ambachtssman die ambachtelijk met een fantasties werk bezig is. Op sommige
momenten verwarmt hij het ijzer, op andere momenten laat hij het weer afkoelen. God is de
opperste ambachtsman die de wereld uit niets heeft geschapen en heeft laten zien zijn liefde
voor Adam en zijn nageslacht. (III Bir. 30:20/31).
Maar het menselijke ras is zodanig afgekoeld dat ze enorme misdaden hebben begaan en God bijna
als niets hebben beschouwd. Om die reden kreeg God medelijden met hen en gaf eerst een
welwillende waarschuwing, maar daarna openbaarde Hij zijn rechtvaardigheid door middel van de
zondvloed. Na de zondvloed sloot God met Abraham een verbond, door hem te laten zien tekenen
van genegenheid, en leidde zijn kinderen door middel van grote tekenen en wonderen. Hij gaf de
wet aan zijn volk vanuit zijn eigen mond, en door zijn woorden en geboden te bevestigen met de
meest duidelijke tekenen. Naarmate de tijd verstreek, werden mensen opnieuw koud en vielen in
zulke waanzin dat ze zelfs afgoden begonnen te aanbidden. Om de mensen, koud van hart, nogmaals
te willen opwarmen, zond God in zijn goedheid zijn eigen Zoon de wereld in. (III Bir. 30:32/37).
Hij leerde hen de ware weg naar de hemel en gaf een voorbeeld van ware nederigheid na te volgen.
Hoewel nu velen door hun verwaarlozing Hem hebben vergeten, geeft Hij nog steeds en openbaart
Hij zijn barmhartige woorden. Echter, dingen worden niet in één keer volbracht, niet anders dan
vroeger. Voorafgaand aan de komst van de zondvloed, werden de mensen voor het eerst
gewaarschuwd en werd hen de tijd gegeven voor berouw. Ook voordat bekend werd gemaakt dat
Israël het beloofde land zou zijn, werd het volk eerst op de proef gesteld en de belofte werd voor een
tijd uitgesteld. God kon het volk in veertig dagen hebben geleid, zonder te vertragen naar veerig
jaar, maar zijn rechtvaardigheid eiste dat de ondankbaarheid van het volk duidelijk moest worden
en dat Gods genade openbaar moest worden gemaakt om zo zijn toekomstige volk zo veel meer
bescheidener te maken. (III Bir. 30:38/43).
Het zou van een geweldige stoutheid getuigen om God te vragen waarom Hij zijn volk zo laat lijden
of waarom er een eeuwige straf is, gezien het feit dat een zondig leven niet eeuwig durend kan
zijn. Het zou van zoveel stoutheid getuigen om te proberen te beredeneren en te begrijpen de
eeuwigheid van God. God is eeuwig en onbegrijpelijk. Zijn rechtvaardigheid en beloning is eeuwig,
zijn barmhartigheid is voorbij ieders begrip. Als God al niet zijn rechtvaardigheid had laten zien
aan de eerste engelen, hoe zouden wij hebben geweten van zijn gerechtigheid en zijn eerlijk
oordeel over alles? (III Bir. 30:44/48).
Nogmaals, als Hij geen medelijden met de mensheid had door hen te scheppen en dan te bevrijden
door middel van talloze wonderen, hoe zouden wij dan hebben geweten dat zijn goedheid zo groot
was of zijn liefde zo groot en zo volmaakt? Omdat God eeuwig is, zo ook zijn rechtvaardigheid is
eeuwig en er is geen toename of afname hier in. Het is als iemand die zijn werk vooruit plant op
een dergelijke manier en op die en die dag. (III Bir. 30:49/51).
Wanneer God zijn rechtvaardigheid of barmhartigheid ten uitvoer brengt, manifesteert hij zich door
het vervullen vanaf, het heden, het verleden en de toekomst, want dezen zijn in eeuwigheid bekend
aan hem. De vrienden van God moeten geduldig volharden in de liefde van God en niet hun
vrede verliezen, ook al zien zij wereldse mannen en vrouwen een voorspoedig leven leiden. God is
als een goede wasvrouw die de vuile kleren in de golven zet om ze zo schoner en helderder te
krijgen door de beweging van het water, met hierbij veel aandacht voor de waterstroming (eb en
vloed), zodat de kleding niet onder de golven zinken. Evenzo plaatst God zijn vrienden in de golven
van de armoede en ellende in de huidige tijd, om hen te reinigen voor het eeuwige leven, hierbij
scherp in de gatente worden gehouden, om niet ondergedompeld te worden in overmatig verdriet
of ondraaglijke ontberingen." (III Bir. 30:52/55).
Hoofdstuk 31
AM. 0
De woorden van Christus aan de bruid over een bewonderenswaardige symbolische voorstelling
van een dokter en de koning, en over hoe de dokter symbool staat voor Christus, en over mensen
die denken dat ze veroordeeld worden, dikwijls worden gered, terwijl mensen die een wereldse
mening hebben en denken dat ze gered worden, worden veroordeeld.
Gods Zoon sprak tot zijn bruid en zei: "Een dokter kwam van zeer ver naar een onbekend rijk, waar
de koning zelf niet regeerde en niet de raadsman was, maar door anderen geregeerd werd. En
hij was laf. Daarom scheen hij als een gekroonde ezel op zijn koninklijken zetel te zitten, en zijn
volk ging zich te buiten aan eten en drinken en verloor al het gevoel van eerbaarheid en
rechtvaardigheid en haatte allen, die de heilzame raad gaven zich op de verwerving van
toekomstige goederen des hemels toe te leggen. (III Bir. 31:1/3).
Toen de dokter verscheen en zich aan de koning voorstelde en vertelde dat hij uit een prachtig en
rijk land kwam en naar het onbekende koninkrijk gekomen was omdat hij de ziekte kende, waaraan
het volk leed, was de koning zeer verbaasd en antwoordde: "Ik heb twee mannen in de gevangenis,
die morgen onthoofd zullen worden; de ene kan nauwelijks meer ademen, de andere is nu sterker en
gezetter, dan toen hij de gevangenis binnentrad. Ga daarom naar hen toe en zie wie van hen de
sterkste is." (III Bir. 31:4/6).
De dokter ging in de gevangenis, bezag de gevangenen en zei tegen de koning: "De man, die
volgens u de sterkste heet te zijn, is gelijk aan een dode en kan niet in leven blijven, maar voor de
andere bestaat goede hoop." De Koning sprak: "Hoe weet ge dat?" De dokter antwoordde: "Het
lichaam van die gezette is vol kwade sappen en hij kan niet meer herstellen, maar de andere, die
er ondermijnd en uitgeteerd uitziet, zal spoedig gezond worden, indien hij in zachte en goede lucht
komt." Toen zei de koning: "Ik zal mijn grote en wijze mannen te zamen roepen, opdat gij in
hun oog door uw wijsheid mag uitblinken." (III Bir. 31:7/10).
De dokter antwoordde: "Doe dat niet, want gij weet, dat uw volk de waardigheid en die van
anderen haat en dat het anderen belastert indien het hun niet op andere wijze kwaad kan doen. Maar
wacht en ik zal u alleen mijn wijsheid in het geheim tonen. Want ik heb geleerd het meeste van
mijn wijsheid geheim te houden en niet te openbaren, en ik verlang noch zoek ik eer noch lof in uw
duisternis, terwijl ik in het licht van mijn vaderland geëerd wordt. (III Bir. 31:11/13).
En de tijd van genezing zal er niet komen, voor er zuidenwind is en de zon op het middagpunt
gekomen is." De koning antwoordde: "Hoe zal dat kunnen gebeuren in mijn land, want de zon is
hier zelden zichtbaar, en wij wonen het noordelijkst van heel de wereld, waar altijd een sterke
koude noordenwind woedt. En wat helpt mij uw kennis, en waarom stelt gij beterschap zo lang
uit? Dat gij welbespraakt zijt, zie en hoor ik genoeg." De dokter antwoordde: "Een verstandig man
behoeft niet ongeduldig te zijn. En opdat ik u niet overmoedig en ondankbaar zal schijnen, stel
deze twee mannen ter mijner beschikking en ik zal hen voeren naar landen, waar het zachter is en
minder waait, en dan zult gij zien, hoeveel mijn woorden en daden waard zijn."
(III Bir. 31:14/19).
De koning antwoordde: "Wij worden in beslag genomen door gewichtige zaken. Waarom
maakt gij misbruik van onze belangstelling, of wat doet ons uw bekwaamheid, als wij blijdschap en
vreugde hebben van onze goede dingen, daar wij ons verblijden en wij genieten van het goede? En
wij verlangen of begeren niets wat in de toekomst onzeker is. Neem echter die mannen mee, waar
gij om vraagt. En indien gij iets groots en wonderbaars tot stand brengt of vertoont, dan zullen
wij u roemen en eren en uw lof verkondigen. (III Bir. 31:20/24).
De dokter nam de mannen mee en bracht hen naar een land waar de lucht gezond was. Daar stierf de
gezette, maar de andere sterkte aan door de krachtige en gezonde lucht, en bleef in leven. Ik ben
die dokter. Ik zond de wereld mijn woorden en verlang door u de zielen der mensen te genezen. En
hoewel ik de ziekte van vele mensen zag, toonde Ik er u twee, in wie gij mijn rechtvaardigheid en
barmhartigheid kunt bewonderen. De gezette werd in het geheim door de duivel bezeten en zal tot in
eeuwigheid gepijnigd worden, hoewel zijn daden toch geroemd werden en bij de mensen
rechtvaardig schenen. Maar de andere, die Ik u toonde, had de duivel openlijk in zijn macht. En hij,
zoals Ik zei, zal boeten en op zijn tijd gered worden, hoewel het de mensen niet geopenbaard werd
zodat ze het zouden gaan geloven. Want volgens de goddelijke rechtvaardigheid moest de boze
geest, die langzamerhand macht over hem gekregen had, hem door Gods barmhartigheid ook zo
weer verlaten, totdat de ziel van het lichaam gescheiden werd. (III Bir. 31:25/33).
En de duivel kwam met de ziel voor het gerecht, en de Rechter sprak: "Gij hebt haar gezuiverd
en gezift als tarwe. En nu is het aan mij om haar te kronen met een dubbele kroon voor haar
belijdenis en bekentenis. Ga daarom weg van haar, die gij zo lange tijd beproefd hebt. Daarop zei
de Rechter tot de ziel: "O gij zalige en gezegende ziel, kom en zie met uw geestelijke oog mijn
heerlijkheid en mijn vreugde!" Maar tot de andere ziel sprak hij: "Omdat er geen waar geloof bij
u gevonden wordt en gij toch geroemd en geëerd werd als een gelovige Christen, doch de daden
die rechtvaardige mensen doen niet bij u te vinden zijn, zult gij daarom geen loon krijgen zoals de
trouwe Christenen die krijgen. Gij vroeg u vaak in uw leven af, waarom Ik voor u sterven wilde en
mij zozeer voor u verootmoedigde. Ik antwoord u, dat dit geloof van de heilige kerk waar is en dat
het trekt en leidt naar de hoogte van het hemelrijk, en mijn lijden en mijn bloed leidt hen het
hemelrijk in. (III Bir. 31:34/40).
Daarom zal uw ongeloof en uw ijdele liefde u als in het niet doen verzinken, en gij zult met
betrekking tot de eeuwige geestelijke dingen tot niets worden. Maar dat de duivel de man niet
verliet in het oog der mensen, daarop antwoord Ik, dat deze wereld is als een herdershut en een
zwijnenstal vergeleken met een paleis of een burcht, waar God woont, en waarin het volk God
eert. En daarom, op dezelfde wijze als hij er zo langzamerhand in kwam, ging hij er ook weer
uit." (III Bir. 31:41/43).
Hoofdstuk 32
AM. 1
De woorden van de Maagd aan de bruid die laten zien in een symbolische voorstelling hoe God de
Vader haar koos te midden van de heiligen om zijn moeder en de poort van het heil te worden.
De Moeder sprak tot de bruid en zei: "Een zeker persoon ging op zoek naar kostbare stenen en
vond een magneet. Hij pakte het in zijn hand en legde het in zijn schatkist. Met behulp van deze
magneet (kompas) leidde hij het schip naar een veilige haven. Ook mijn Zoon zocht tussen de vele
kostbare stenen, dat zijn de heiligen, maar hij koos mij speciaal uit om Zijn moeder te worden,
opdat door mijn hulp de mensheid zou kunnen worden geleid naar de poort van de hemel. Zoals een
magneet ijzer aantrekt, zo trekt mijn hart sterk naar God toe. Dit is de reden waarom je niet
verontrust moet worden als je hart somtijden wat bezwaard voelt, want dit is om je een grotere
beloning te laten verwerven. (III Bir. 32:1/6).
Hoofdstuk 33
AM. 2
De woorden van de Zoon aan de bruid om te laten zien doormiddel van een voorbeeld van twee
mannen hoe hij beoordeelt het innerlijke en niet het uitwendige.
De Zoon van God sprak tot de bruid: "Je verbaast je over twee mannen, van wie er één was als een
rechthoekige vastgezette steen, en de andere was als een pelgrim die naar Jeruzalem ging. Echter,
geen van hen bereikte wat je zou verwachten. De eerste man naar wie je was gezonden was als
een rechthoekige vastgezette steen, vastberaden in zijn eigen overtuigingen, maar zoals Tomas, in
vroomheid twijfelend. Dienovereenkomstig, omdat nog niet de tijd daar was dat de goddeloze daden
werden vervuld, proefde hij de wijn maar dronk hem niet. Wat betreft de tweede man vertelde Ik
dat hij als een medereiziger naar Jeruzalem trok. Dit gebeurde zo dat je mag leren de ware toestand
van de man die de reputatie had rechtvaardig en heilig te zijn. Hij is een religieuze in zijn gewoonte
en een monnik in zijn beroep, maar een afvallige in zijn wegen, een geestelijke door zijn rang, maar
een slaaf van de zonde, een pelgrim door zijn reputatie, maar een zwerver in zijn voornemens,
door befaamdheid gebonden te zijn voor Jeruzalem maar in werkelijkheid op weg naar Babylon.
Bovendien leefde hij in ongehoorzaamheid en tegen de apostolische regels. (III Bir. 33:1/8).
Hij is evenzo besmet met ketterij, dat hij gelooft en zegt dat hij in de toekomst paus zal worden en
dat hij de kerk zal leiden naar een volledig herstel. Zijn boeken getuigen ook van dit. Dit is de reden
waarom hij een plotselinge dood zal sterven, en als hij niet op let, zal hij toetreden tot het gezelschap
van de vader van de leugen. Dus je moet niet verontrust worden als bepaalde dingen worden gezegd
op een duistere manier of voorspellingen niet uitkomen zoals je zou verwachten, omdat de
woorden van God op verschillende manieren kunnen worden begrepen. Wanneer dit gebeurt, zal
Ik je wijzen op de waarheid. Want Ik ben God, de ware Pelgrim op weg naar Jeruzalem. Ikzelf
zal uw medereiziger zijn." (III Bir. 33:9/15).
Commentaar:
Bij een latere mededeling het volgende: De Geest van God sprak: "Je weet dat Ik gesproken heb over
een man die was als een rechthoekige vastgezette steen, maar in vroomheid twijfelend, hij is
overleden. Je mag weten dat hij niet zal worden geteld onder hen die God hebben verzocht in de
woestijn, noch met hen die een teken verlangden zoals bij de profeet Jona, noch met hen die
opstonden tot vervolging tegen mij. Nee, hij zal zijn met hen die ijver en naastenliefde hadden
alhoewel deze nog niet volmaakt was."
Hoofdstuk 34
AM. 3
De woorden van de Moeder aan haar dochter, waarbij de ziel wordt gesymboliseerd door een ring
en het lichaam door een doek, en over hoe de ziel moet worden gezuiverd door middel van discretie
en het lichaam moet worden gereinigd, maar niet gedood door onthouding.
De Moeder sprak: "Een ring werd aan iemand gegeven, maar deze was te nauw voor zijn vinger.
Dus vraagt hij advies aan bij een vijand wat er moet gebeuren. De vijand antwoordt hem: 'Snijd de
vinger af, zodat de ring er op past.' Een vriend zegt tegen hem: 'Doe dit zeker niet! In plaats
daarvan, maak de ring breder met een hamer.' Iemand wil een drankje filteren en zeven voor een
machtige heer met behulp van een onreine doek en vraagt advies aan bij een vijand. De vijand
antwoordt hem: 'Snij alles wat onrein is weg uit de doek en gebruik de schone delen die u
vindt om het drinken van uw heer te filteren.' (III Bir. 34:1/7).
Een vriend vertelde hem: 'Doe dit in geen geval! In plaats daarvan moet de doek eerst worden
gewassen en gereinigd en dan moet de drank worden gefilterd!' Hetzelfde geldt ook voor de
geestelijke zaken. De ring vertegenwoordigt de ziel, de doek staat voor het lichaam. De ziel, die op
Gods vinger moet worden geplaatst, moet breder worden gemaakt met de hamer van discretie en
worden gereinigd. Het lichaam mag niet worden gedood, maar moet gereinigd worden door middel
van onthouding, zodat de woorden van God alom kunnen worden verspreid en hierdoor hun doel
bereiken. (III Bir. 34:8/13).
De Openbaringen van Birgitta (vierde boek)
Hoofdstuk 1
AM. 4
De woorden van Johannes de Evangelist aan de bruid over hoe er geen daad onbeloond blijft, en
over hoe de bijbel alle andere geschriften overtreft, en over de koning - rover, verrader,
verkwister, enzovoort, en over het advies van de Heilige Johannes aan de koning, en over
hoe hij rijkdom en eer moet minachten omwille van God.
Een mannelijk persoon bleek de bruid. Zijn haar leek net als bij smaad geschoren; zijn lichaam
werd volledig naakt gedrenkt in olie, hoewel hij op geen enkele manier beschaamd was. Hij zei
tegen de bruid: "De heilige geschriften, die u heilig noemen, zeggen dat er geen goede daad
onbeloond zal blijven. Deze heilige geschriften die voor u bekend staan als de Bijbel, zijn voor ons
zo helder als de zon, en zo onvergelijkbaar veel meer waard dan goud, fruit dragende gelijk het
zaad dat honderdvoudig vrucht voortbrengt. Net zoals goud alle andere metalen overtreft, zo ook
de Heilige Schrift, waarvan u zegt: het is Heilig, niettemin noemen wij het, de Gouden Schrift,
omdat het alle andere geschriften overtreft, omdat daarin de ware God wordt verheerlijkt en
aangekondigd, de daden van de aartsvaders worden ontvouwd, en de inspiraties van de profeten
worden toegelicht. (IV Bir. 1:1/5).
Aangezien geen goede daad onbeloond blijft, luister wat ik te zeggen heb: De koning van de
rovers is in Gods ogen en een verrader van de zielen en een verloren verkwister van rijkdom.
Aangezien er geen verrader slechter is dan degene die iemand verraadt die van hem houdt, zo
heeft ook deze koning in geestelijke zin veel mensen verraden door, in lichamelijke zin, de
goedkeuring te geven aan de onrechtvaardige, onterecht de goddeloze te verheerlijken, de
rechtvaardige te onderdrukken, het negeren van overtredingen die moeten worden gecorrigeerd.
Nogmaals, geen dief is erger dan hij die zijn hoofd op iemands borst legt en hem bedriegt. Ook de
mensen van dit land, om het zo te zeggen, zijn in zijn schoot, maar deze koning heeft hen
verachtelijk geplunderd door bij een aantal van hen, hun eigendommen weg te nemen, doormiddel
van het opleggen van ondraaglijke lasten, en door het negeren van misdaden van anderen, en
door altijd de uitoefening van rechter op een nalatige manier uit te voeren. In de derde plaats, geen
dief is erger dan iemand die steelt van zijn onwillige meester, die alles aan hem heeft toevertrouwd
en hem zijn sleutels heeft gegeven. Zo werd deze koning gegeven de sleutels van de macht en
de glorie, die hij heeft gebruikt op een onrechtvaardige en verkwistende manier, en niet voor de
glorie van God. Echter, gezien het feit dat hij een aantal dingen die hij graag deed voor mij heeft
opgegeven, heb ik drie raadgevingen voor hem. (IV Bir. 1:6/13).
Ten eerste, dat hij zo zou moeten doen als die man in het evangelie die de schillen van de varkens
verliet en terugkeerde naar zijn vader. Laat deze koning ook zijn rijkdom en eer verachten, die
niets meer zijn dan schillen voor de varkens in vergelijking met de eeuwige goederen, en laat hij in
nederigheid en toewijding terugkeren naar God zijn Vader. Ten tweede, laat hem de doden verlaten
om zo de doden te begraven, en laat hem het smalle pad van de gekruisigde God volgen. Ten derde,
laat hem achter zich laten het zware gewicht van zijn zonden, en voer het pad op dat smal is bij het
begin, maar vreugdevol aan het einde. (IV Bir. 1:14/17).
En u die mij ziet, weet dat ik het ben die het Gouden Schrift volledig begreep en in mijn begrip is
toegevoegd. Ik werd schandelijk naakt van mijn kleren ontdaan, maar, omdat ik het geduldig
verdroeg, heeft God mijn ziel gekleed in onsterfelijke kleding. Ik werd ook overgoten met olie, dit is
de reden waarom ik nu geniet van de olie van het eeuwige geluk. En omdat ik de bewaker van de
Moeder van God werd, verliet ik de wereld, na haar eigen, door de makkelijkste manier van
sterven, en mijn lichaam is nu in een plaats waar de grootste rust en veiligheid heerst."
(IV Bir. 1:18/21).
Hoofdstuk 2
AM. 5
Het wonderbaarlijke en opmerkelijke visioen van de bruid en Gods uitleg hierover. Volgens de
verklaring zijn de gedoopten gesymboliseerd door een dier, de heidenen door een vis, en
de vrienden van God door drie menigten van mensen.
Toen verscheen aan de bruid als het ware een weegschaal, met twee schaal-pannen hangend boven
de grond. Hun toppen en ketens gingen op naar de wolken, en hun ringen gingen de lucht in.
In de eerste schaal-pan lag een vis. Haar schubben waren vlijmscherp, haar uiterlijk was dat van
een basilisk, haar mond geleek op een gifspuitende eenhoorn, haar oren gelijk de scherpste speren,
gelijk platen van staal. In de andere schaal-pan was een dier met een huid lijkend op vuursteen. Uit
de enorme mond spuide het hete vlammen. Zijn oogleden waren als de sterkste zwaarden. De
harde oren laten pijlen vliegen als van een zware, gespannen boog. (IV Bir. 2:1/8).
Toen verschenen er drie menigten van mensen op aarde. De eerste was klein; de tweede was kleiner;
de derde was het kleinste. Een stem riep hen vanuit de hemel en zei: "O, vrienden, Ik heb een
geweldige dorst naar het hart van dit fantastische dier, als iemand het uit liefde aan mij zou kunnen
presenteren! Ik heb ook het vurigste verlangen naar het bloed van deze vis, als iemand zou
kunnen worden gevonden om het naar mij toe te brengen!" (IV Bir. 2:9/12).
De menigte antwoordde als één stem, uit de mond van allen: "O, onze Schepper, hoe zullen wij u
het hart van een dergelijk groot dier aan u kunnen presenteren, wiens huid harder is dan
vuursteen? Als we proberen bij zijn mond te komen, zullen we door zijn vlammen verbrand worden.
Als we naar zijn ogen kijken, zullen we doorstoken worden door de brandende pijlpunten. En als er
al enige hoop is om het dier te pakken te krijgen, wie zal in staat zijn om de vis te vangen? Haar
schubben zijn scherper dan de randen van een zwaard, haar ogen verblinden ons, haar mond
stort haar ongeneeslijke gif tot ons!" (IV Bir. 2:13/17).
De stem uit de hemel antwoordde en zei: O, vrienden, het dier en de vis lijken onoverwinnelijk
voor u, maar voor de Almachtige is het gemakkelijk om ze te overwinnen. Uit de hemel zal Ik de
wijsheid geven en de kracht verlenen aan iedereen die op zoek gaat naar een manier om het dier te
overwinnen. Ik zelf zal iedereen een beloning geven die bereid is om te sterven voor mij."
(IV Bir. 2:18/20).
De eerste menigte antwoordde: "O grote Vader, U bent de gever van alle goede dingen. Wij zijn
Uw werken en wij geven graag ons hart aan U in Uw eer. Al het overige dat buiten ons hart blijft
zullen wij gebruiken voor het onderhoud en verfrissing van ons lichaam. Aangezien de dood hard
lijkt aan ons en onze lichamelijke zwakte belastend en onze kennis gering, regeer ons inwendig en
uitwendig en ontvang genadig wat wij U aanbieden. Beloon ons met zoveel en wat U wilt."
(IV Bir. 2:21/25).
De tweede menigte antwoordde: "Wij erkennen onze zwakheden en zijn ons bewust van de wereldse
leegte en wispelturigheid. Daarom willen wij graag ons hart aan U geven en leggen onze wil liever
in de handen van anderen dan zelfs het geringste aan aardse goederen te bezitten."
(IV Bir. 2:26/27).
De derde menigte antwoordde: "Heer, U wenst het hart van het dier en hebt dorst naar het bloed van
de vis: Wij geven U graag ons hart en we zijn bereid te sterven voor U. Geef ons wijsheid, en we
zullen op zoek naar een manier om bij het hart van het dier te komen. (IV Bir. 2:28/29).
Hierna sprak de stem uit de hemel: "O, vriend, als je het hart van het dier wilt, maak dan, met
behulp van een scherpe boor, een gat in het midden van uw hand. Vervolgens neemt u de oogleden
van een walvis en hecht ze aan uw eigen oogleden met sterke pek. Neem een plaat van staal en bindt
het om uw hart, zodat de lengte en de breedte van deze plaat uw hart bedekt. Sluit uw neusgaten
en houd uw adem in! (IV Bir. 2:30/33).
Ga dapper ten strijde tegen dit razende dier met uw mond dicht en uw adem ingehouden. Wanneer
u op trekt naar het dier, gebruik beide handen om dezen op zijn oren te leggen. De pijlen zullen u
niet kwetsen, maar zullen door de open gaten in uw handen gaan. Loop naar het dier met uw mond
gesloten, wanneer u het dier hebt benaderd, blaas al uw adem uit op het dier. Wanneer u dit doet,
zullen de vlammen van het dier u geen pijn doen, maar dezen zullen terugkeren op het dier zelf en
branden. Neem bijzondere voorzorgsmaatregelen met de zwaard-randen die uit de ogen van het
dier komen. Vergrendel ze met uw eigen ogen beschermd door de oogleden van een walvis. Door
hun krachtige verbinding worden de zwaarden ofwel afgebogen of ze gaan door het hart van het
dier. Kijk goed naar de hartslag van het dier en zet de rand van uw machtige stalen plaat daar
tegenaan en doorboor de vuursteen van de huid. Als de vuursteen breekt, kunt u er zeker van zijn
dat het dier zal sterven en zijn hart zal de mijne zijn. Voor elke pond die het hart weegt, zal Ik de
arbeider het honderdvoudige geven. Maar als de vuursteen niet breekt en het dier verwondt hem,
zal Ik zorg dragen voor zijn wonden en hem doen herleven als hij sterft. (IV Bir. 2:34/45).
Als iemand mij de vis wil presenteren, laat hem naar de oever lopen met een net in zijn handen,
één die niet gemaakt is van touw, maar van zeer kostbaar metaal. Laat hem in het water gaan, maar
niet verder dan tot zijn knieën in het water, zodat de golven hem niet schaden. Hij moet zijn voeten
op een stevige plaats neer zetten, daar waar geen zand of modder wordt gevonden. Hij moet één van
zijn beide ogen gericht houden op de vis. Dan zal de aanblik van de vis, die is als een basilisk, geen
invloed op hem hebben. Hij moet op zijn arm een stalen schild dragen, zodat de steek van de
'basilisk' hem niet zal kwetsen. Laat hem dan met kracht en vaardigheid zijn net werpen over de vis,
zodat de vis niet in staat zal zijn om er doorheen te snijden met zijn scherpe schubben of te breken en
zo te ontsnappen door middel van een krachtige uitval. (IV Bir. 2:46/52).
Als hij voelt dat hij de vis heeft, laat hem zijn net ophalen en boven hem hijsen, en als hij het
net met de vis voor tien uren boven de wateren houdt, zal de vis sterven. Hij moet dan vervolgens het
net naar de oever dragen en met het oog inspecteren dat de vis niet in de war of uitsteekt in het net,
om vervolgens met zijn handen de vis langs de ruggengraat te openen daar waar het bloed
overvloediger is. Zo kan hij dan het bloed presenteren aan zijn Heer. Als de vis ontsnapt of zwemt
naar een andere oever en hem schaadt, Ik zal in staat zijn om de infectie te genezen. Evenmin zal er
minder beloning zijn voor het bloed van de vis dan voor het hart van het dier." (IV Bir. 2:53/57).
God sprak opnieuw en zei: "De betekenis van de schalen van de weegschaal is alsof iemand zegt:
'Wees mild en geduldig, wacht en heb genade.' Het is als iemand anders wangedrag te zien en hem
voortdurend te vermanen om hem zo te laten stoppen met kwaad te doen. Ook Ik, God en Schepper
van alles, zink soms neer als een schaal in de richting van mensen en vermaan hen, door mild te zijn
en hen te testen doormiddel van beproevingen. Soms sta Ik, door mijn verlichting, op in iemands
geest, door hen aan te wakkeren en te bezoeken met bijzondere genade. De betekenis van de ketens
van de weegschaal die omhoog gaan naar de wolken is, dat Ik de God van alle, iedereen handhaaf,
zowel heidenen als Christenen, zowel vriend als vijand, en hen verlicht door hen te bezoeken met
mijn genade, om te zien of er sprake is van enige wens om te reageren op mijn genade, door weg te
draaien van hun wil en hun genegenheid naar het kwaad. Het dier staat voor degenen die de heilige
doop hebben ontvangen, en de jaren des onderscheids hebben bereikt maar niet naleven de woorden
van het heilige evangelie, en die hun hart en mond hebben laten weg glijden in de richting van de
aardse dingen en niet omkijken naar het geestelijke leven. De vis duidt de heidenen aan, stuurloos
op de golven van zondige begeerten. Hun bloed, dat is hun geloof, die gering is en hun kennis
van God is weinig. (IV Bir. 2:58/65).
Dus, Ik wens zowel het hart van het dier als ook het bloed van de vis, zodat er personen gevonden
moeten worden die willen proberen mij dit te presenteren omwille van de liefde. De drie menigten
zijn mijn vrienden: de eerste zijn zij die op een redelijke manier gebruik maken van de wereld; de
tweede zijn degenen die geven uit nederige gehoorzaamheid; de derde zijn degenen die bereid
zijn te sterven voor God." (IV Bir. 2:66/67).
Hoofdstuk 3
AM. 6
Een prachtig gesprek tussen God en de bruid door middel van vraag en antwoord. Het gaat om de
koning en zijn erfelijke rechten en die van zijn opvolgers in het koninkrijk, en ook hoe sommige
gebieden moeten worden teruggevorderd door de opvolgers in het koninkrijk en sommige
anderen weer niet.
"O Heer," sprak de bruid, "wees niet boos op wat ik U wil vragen, maar ik hoorde, doordat het
hardop werd voorgelezen, dat niets onrechtvaardig mag worden verworven, noch dat er iets wat
onterecht verworven is mag worden bewaard. Nu heeft de huidige koning een grondgebied waarvan
sommige mensen zeggen dat hij het terecht houdt terwijl anderen dit ontkennen. En het is
inderdaad vreemd dat wat u bij andere mensen verwijt het in deze man tolereert." (IV Bir. 3:1/3).
God antwoordde: "Er waren geen mensen die de zondvloed overleefden behalve degenen die zich
in de ark bevonden. Uit deze werd een ras geboren die naar het oosten trok, en sommigen onder
hen zijn naar Zweden gegaan. Een andere stam ging naar het westen en uit hen ontstond een volk
dat naar Denemarken trok. Degenen die voor het eerst het land begonnen te bewerken werden niet
omringd door water en bezetten niet een gebied dat behoorde tot de mensen die aan de overkant van
het water of op eilanden woonden. Integendeel, elk was tevreden met wat ze hadden, zoals er
geschreven staat over Lot en Abraham. Abraham zei: 'Als je naar rechts gaat, zal ik links blijven,'
anders gezegd: 'Wat je jezelf ook toeëigend, dit behoort jou en je erfgenamen toe.' Naarmate de tijd
verstreek kwamen er rechters en koningen die tevreden waren met hun landsgrenzen en die geen
bezit namen op het grondgebied van de mensen die aan de andere kant van het water of op eilanden
leefden. Integendeel, elk bleef binnen de grenzen en beperkingen van hun voorvaderen."
(IV Bir. 3:4/12).
Ze antwoordde: "Wat als een deel van het koninkrijk wordt overgedragen door middel van een
donatie, moet een opvolger het niet terug vragen?" God sprak: "In een zeker koninkrijk werden de
kroon goederen van de koning veilig voor hem opgeslagen. De mensen dachten dat ze niet in staat
waren te overleven zonder een koning, en verkozen één die ze de kroon goederen toevertrouwden
om te worden bewaakt en eventueel te worden vervoerd naar een toekomstige koning. Als de
gekozen koning de kroon goederen zou willen overdragen of voor een deel er afstand van wilde
doen, de toekomstige koning zou het zeker kunnen terug vorderen, aangezien er geen vermindering
van de kroon goederen mag plaatsvinden. De koning kan in zijn dagen de kroon goederen van zijn
koninkrijk noch verminderen, noch overdragen, tenzij, misschien, om een verstandige reden. Wat
nut hebben de kroon goederen van het koninkrijk als het niet voor het koninklijk gezag is? Wat is
het koninkrijk waard als de mensen zich niet onderwerpen aan de hem? Wat is de koning waard
als hij niet bemiddelaar en redder is van het koninkrijk en volk? Bijgevolg, de redder en
verdediger van de kroon mag op geen enkele wijze de kroon goederen verdelen of verminderen
ten koste van een toekomstige koning." (IV Bir. 3:13/21).
De bruid antwoordde: "Wat als de koning wordt gedwongen door noodzaak of geweld om een deel
van de kroon goederen over te dragen?" God sprak: "Als twee mannen een ruzie hebben, en de
sterkste van hen zou iedere concessie terzijde schuiven tenzij van de andere man een vinger werd
afgesneden, aan wie zou die afgesneden vinger behoren als het niet aan hem toebehoort die de
schade heeft geleden? Dit is ook het geval met betrekking tot het koninkrijk. Als door gevolg van
noodzaak of gevangenschap een koning een deel van het koninkrijk moet verliezen, kan de
toekomstige koning het zeker terug vragen, want de koning is niet de meester van het rijk, maar
de stuurman, en noodzaak maakt geen wet." (IV Bir. 3:22/25).
De bruid antwoordde: "Wat als, tijdens zijn leven, een koning een deel van de kroon goederen had
afgestaan aan een heer, en, na de dood van de koning, die heer en zijn opvolgers weigerden om de
concessie terug te geven alsof ze het bezaten, moet het dan niet worden teruggevorderd?" De
Heer antwoordde: "Dat gebied moet zeker terugkeren naar zijn rechtmatige eigenaar."
(IV Bir. 3:26:27).
De bruid antwoordde: "Wat als een deel van de kroon goederen werden verpand aan iemand om de
schuld af te lossen en vervolgens, zowel na zijn dood als nadat hij inkomsten had ontvangen
hierover voor vele jaren, moet het in handen komen van een ander persoon die geen recht heeft op
het land, want het was niet afgestaan noch verpand aan hem, maar is bij toeval opgebouwd bij hem,
en als hij het niet wil opgeven zonder er voor betaald te worden, wat moet er dan gebeuren?" De
Heer sprak: Wanneer iemand een klomp goud in zijn handen houdt en zegt tegen een omstander
'Deze klomp is van jou, als je wilt, voor zoveel pond,' dan moet dat aantal ponden zeker aan hem
gegeven worden. Als een stuk land rechtmatig is verkregen en het wordt op een vreedzame manier
gehouden, moet het met voorzichtigheid worden teruggewonnen nadat er een berekening is
gemaakt van de schade. Wanneer een koning is gekozen, wordt hij opgetild op een stenen zetel
om door de mensen gezien te worden. Dit geeft aan dat hij heerschappij voert en bezit heeft over
de noordelijke delen van het koinkrijk, en ook dat de zuidelijke delen behoren tot het koninkrijk
door zowel erfelijk recht als door verkoop en aankoop. De koning zal dienovereenkomstig het
land beschermen dat is verworven niet om zijn heerschappij te verliezen of te lijden aan
onderwerping zodat hij anders zou handelen." (IV Bir. 3:28/32).
Opnieuw antwoordde de bruid: "O Heer, wees niet boos als ik nog één ding meer vraag. De
huidige koning heeft twee zonen en twee koninkrijken. In één van de koninkrijken is de koning
gekozen door erfelijk recht, in de andere door populaire stemming. Nu echter is het
tegenovergestelde gedaan, aangezien de jongste zoon het erfelijke koninkrijk heeft ontvangen,
terwijl de oudere zoon het gekozen koninkrijk heeft ontvangen." God antwoordde: "Er waren
drie ongerijmdheden in de kiezers, evenals een vierde die ze in overvloed hadden: buitensporige
liefde, geveinsde voorzichtigheid, de vleierij der dwazen, en gebrek aan vertrouwen in God en
in het gewone volk. (IV Bir. 3:33/37).
Vandaar dat hun verkiezing tegen de rechtvaardigheid was, tegen God, tegen het goede van de natie
en tegen het welzijn van de mensen. Daarom, om te voorzien in rust en in het welzijn van de
mensen, is het noodzakelijk voor de oudere zoon om het erfelijke koninkrijk te ontvangen en voor
de jongere zoon om het gekozen koninkrijk te ontvangen. Als de eerdere handelswijzen niet worden
ingetrokken, zal het koninkrijk schade lijden, de mensen zullen worden getroffen, onenigheid zal
ontstaan, de zonen zullen hun dagen in verdriet voorbij zien gaan, en hun koninkrijken zullen niet
langer koninkrijken zijn. In plaats daarvan zal er geschreven worden: 'De machtige zal zijn plaats
op de stoel verlaten en degenen die op de aarde lopen zullen verhoogd worden.' (IV Bir. 3:38/41).
Hoor nu: Ik zal je een voorbeeld geven van twee koninkrijken. In één is er verkiezing, in de andere
erfopvolging. In het eerste koninkrijk, waar sprake is van een gekozen koning, deze is geruïneerd
en er heerst verdrukking, omdat de rechtmatige erfgenaam niet werd gekozen. Dit was te wijten
aan de kiezers en aan de hebzucht van degenen die het rijk verlangden. Nu zal God niet de zoon
straffen voor de zonden van zijn vader noch zal zijn toorn voor altijd zijn, want Hij werkt in en
onderhoudt rechtvaardigheid zowel op aarde als in de hemel. Om deze reden zal dat koninkrijk niet
eerder terugkeren naar zijn vorige glorie en gelukkige toestand totdat de rechtmatige erfgenaam
verschijnt van zowel vaders als van moeders kant." (IV Bir. 3:42/47).
Hoofdstuk 4
AM. 7
De woorden van God aan de bruid over twee geesten, een goede en een slechte; en over de
opmerkelijke en nuttige strijd in de geest van een bepaalde dame die voortvloeien uit de ingevingen
van de goede geest en van de verleidingen van de boze geest; en over welke keuze er moeten
worden gemaakt in deze zaken.
God sprak tot de bruid: "Gedachten en invloeden worden voorgesteld en toegediend in het
menselijke hart door twee geesten, dat wil zeggen, vanuit een goede geest en vanuit een slechte
geest. De goede geest spoort mensen aan om na te denken over de toekomstige goederen van de
hemel en niet te houden van de tijdelijke goederen. De boze geest dringt er bij hen op aan om van de
goederen te houden die ze zien, maakt dat men luchtig doet over de zonde, maakt dat men zwakte
als excuus gebruikt, en voert het voorbeeld van zwakke zondaars aan. Laat me een toelichting
geven hoe elke geest het hart ontvlamt van de dame die aan u bekend is. De goede geest vertelt haar
het volgende door het aan haar gedachten voor te stellen: 'Rijkdom is een last, wereldse eer is maar
lucht, vleselijke geneugten zijn maar een droom, vluchtige vreugde en alle wereldse dingen zijn
leeg, het toekomstige oordeel is onvermijdelijk en de inquisiteur is erg hard. Het is ook hard, omdat
het Mij aan gaat, om strikte rekenschap af te leggen van vluchtige rijkdom, om geestelijke
schande te winnen omwille van lucht, om langdurige ontberingen te verduren voor een
kortstondig genot, en om een afrekening te geven aan Hem aan wie alle dingen bekend zijn voordat
ze gebeuren. Daarom is het veiliger om veel op te geven om zo de rekenschap te verkleinen, dan in
plaats van aan te veel te hechten met als gevolg dat de rekenschap te veel wordt.' (IV Bir. 4:1/8).
Om deze gedachten tegen te gaan, antwoordt de slechte geest met de volgende inspiraties:
'Negeer zulke gedachten, want God is mild en gemakkelijk gerust te stellen. Bezit dingen
stoutmoedig, geef veel om je bezittingen. Je bent geboren om rijkdom te bezitten. Het is gegeven
aan je, zodat je er lof mee kunt winnen en het kan geven aan degenen die je er om vragen. Als jij je
rijkdom opgeeft, zul je een dienaar van je knecht worden. Je zult eer verliezen en minachting
winnen, want een arm persoon vindt geen troost. Het zal moeilijk voor je zijn om je aan te passen
aan nieuwe gewoonten, om het vlees op een vreemde manier te temmen, en te leven zonder te
worden opgewacht. Dus blijf waar je bent met de eer die je hebt ontvangen, en behoud je
vooraanstaande positie. Beheer je huishouden op een prijzenswaardige manier, zodat je niet
zal worden beschuldigd of dat je door je wisselvalligheid je huidige status zou gaan veranderen. Ga
verder met waarmee je begon, en je zult glorieus zijn voor God en de mensen.' (IV Bir. 4:9/18).
De goede geest sprak opnieuw tot de geest van de vrouw en adviseerde haar: 'Ik weet twee dingen
die eeuwig zijn, de hemel en de hel. Degenen die God boven alles liefhebben zullen de hel niet
binnengaan. Degenen die God niet liefhebben zullen de hemel niet binnengaan. De
vleesgeworden God zelf betrad het pad naar de hemel en bevestigde het door tekenen en door zijn
dood. Hoe heerlijk is het om in de hemel te zijn, hoe bitter is de boosheid van de duivel, en hoe
leeg zijn de dingen van de aarde! Zijn Moeder en al de heiligen volgden God na: ze verdroegen
liever elke straf dan alles te verliezen, ze verachten zelfs hun zelf, om zo niet de hemelse en
eeuwige bezittingen te verliezen. Bijgevolg is het veiliger om te zijner tijd afstand te doen van eer en
rijkdom dan dit vast te houden tot aan het einde. Anders kan het geheugen van de zonden misschien
verdwijnen als de pijn van de ouderdom toeneemt, en degenen die geen zorg hadden om mijn
redding zullen wegvoeren wat Ik heb verzameld.' (IV Bir. 4:19/26).
De slechte geest antwoordde en gebruikte als tegenargument: 'Laat dit denken weg. We zijn
zwakke mensen, doch Christus was zowel God als mens. Wij moeten onze daden niet vergelijken
met die van de heiligen, die meer genade en vertrouwelijkheid met God hadden. Laat het genoeg
voor ons zijn om te hopen op de hemel en om te leven zoals het hoort bij onze zwakheden,
verlossende onze zonden door het geven van aalmoezen en gebeden. Het is dwaas en kinderachtig
tot het nemen van ongewone praktijken en niet in staat te zijn om ze tot het einde uit te voeren.'
(IV Bir. 4:27/31).
De goede geest antwoordde: 'Ik ben onwaardig om te worden vergeleken met de heiligen.
Niettemin is het heel veilig om te streven naar perfectie doormiddel van graden. Wat belemmert me
om toegang te nemen tot ongewone praktijken? God is in staat om me te helpen. Het gebeurt vaak
dat een arme man het pad volgt van een machtige en rijke edelman. Hoewel de edelman de herberg
eerder bereikt en geniet van een heerlijke maaltijd en rust op een zacht bed, doch de arme man
komt tot dezelfde herberg, hoewel later, en heeft deel aan de restjes van de maaltijd van de
edelman. Als hij niet hetzelfde pad van de edelman had gevolgd en niet dezelfde herberg had
opgezocht, hij zou niet hebben genoten van de maaltijd van de edelman. (IV Bir. 4:32/38).
Op dezelfde manier zeg ik nu, hoewel ik onwaardig ben om te worden vergeleken met heiligen, dat
ik wens hun pad te volgen, zodat ik tenminste deel zou kunnen hebben aan hun verdiensten. Ik ben
bezorgd over twee dingen in mijn ziel. Ten eerste, dat als ik in mijn vaderland verblijf, trots de
overhand in mij krijgt. De liefde van mijn ouders, die om mijn hulp vragen, maken mij in mijn
gedachten neerslachtig; de overvloed aan bedienden en kleding is een last voor mij. De gedachte om
naar beneden te komen van mijn trotste troon en mijn lichaam te vernederen door op pelgrimstocht
te gaan is aantrekkelijker en vertroostender voor mij dan in een staat te verblijven van eer en het
ophopen van zonde op zonde. Ten tweede, ben ik bezorgd over de armoede van de mensen en hun
klagen van ontevredenheid. In plaats van hen te helpen, is mijn aanwezigheid een dagelijkse last
voor hen. Dit is de reden waarom ik een goed advies nodig heb.' (IV Bir. 4:39/46).
De slechte geest antwoordde: 'Op bedevaart gaan is kenmerkend voor een onbestendige geest. Een
daad van barmhartigheid is meer aanvaardbaar dan een offer. Als u uw vaderland verlaat,
hebzuchtige mensen, die gehoord hebben van je reputatie, zullen je beroven en weg dragen. Dan
zul je in plaats van vrijheid, gevangenschap ervaren; in plaats van rijkdom, armoede; in plaats van
eer, schaamte; in plaats van rust, verdrukking.' De goede geest antwoordde met een inspiratie: 'Ik
heb gehoord van een zekere gevangene in de toren die meer dan ooit tevoren troost vond in
gevangenschap en duisternis, terwijl hij leefde in overvloed en wereldse comfort. Als het God zou
behagen om mij te kwellen, dan zal het zijn om mijn verdienste te verhogen. Hij is immers zacht in
de aanmoediging en snel om hulp te sturen, vooral omdat ik mijn vaderland verliet vanwege mijn
zonden en om de liefde van God te winnen.' (IV Bir. 4:47/53).
De slechte geest antwoordde op zijn beurt: 'Wat zal er gebeuren als je onwaardig bent voor
goddelijke vertroosting en ongeduldig in het ondergaan van armoede en nederigheid? Dan zul je
spijt hebben dat jezelf zulke strenge discipline hebt opgelegd. Dan zul je een bedelstaf in je handen
hebben in plaats van een ring, een doek op je hoofd in plaats van een kroon, nederige kleding van
jute in plaats van een vuurrode japon.' De goede geest antwoordde op zijn beurt: 'Ik heb gehoord dat
de Heilige Elisabeth, de dochter van de koning van Hongarije, die is opgegroeid in luxe en edel
trouwde, grote armoede en vernedering doorstond. Zij verkreeg van God groter comfort in armoede
en een verhevener kroon dan wanneer ze in alle wereldse eer en comfort was gebleven.'
(IV Bir. 4:54/58).
De slechte geest antwoordde: 'Wat ga je doen als God je geeft in de handen van mannen en je
lichaam wordt geschonden? Hoe zal je gevoel van bescheidenheid je toestaan dit te verdragen?
Zal je niet verdriet hebben over je eigen koppigheid en dan ontroostbaar zijn? Zal het niet je hele
familie ergenis geven en ervoor zorgen dat ze bedroefd over je zijn? Gevoelens van ongeduld,
angst en ondankbaarheid jegens God zullen zeker aanzwellen in je hart. Je wilt je dagen
beëindigen! En hoe denk je jezelf te laten zien als je in ieders mond wordt belasterd?' Op zijn
beurt zei de goede geest in goede gedachten: 'Ik heb gehoord dat er wordt gelezen dat toen de
heilige maagd Lucia weggevoerd werd naar een bordeel, dat zij standvastig bleef in het geloof en
vertrouwde in de goedheid van God, zeggende: 'Hoeveel mijn lichaam ook moet lijden, ik ben nog
steeds maagd en zal een tweevoudige kroon ontvangen.' Bij het zien van haar geloof, bewaarde
God haar ongedeerd. Dus zeg ik: God, die bij niemand toelaat om verleid te worden wat boven zijn
of haar macht ligt, zal beschermen mijn geest, mijn geloof, en mijn wil. Mag Zijn wil aan mij
gedaan worden!' (IV Bir. 4:59/69).
Dienovereenkomstig, omdat deze dame geschokt is door zulke gedachten, bied ik haar drie
raadgevingen aan. Ten eerste, dat ze zich moet onthouden van de eer waarvoor ze is gekozen; ten
tweede, wat liefde God haar heeft getoond in haar huwelijk; ten derde, hoe welwillend ze
heeft gespaard in dit sterfelijke leven. Ook geef Ik haar drie waarschuwingen mee. Ten eerste,
dat ze rekenschap moet geven aan God voor al haar tijdelijke goederen, hoe toch op zijn minst de
obool werd verdiend en uitgegeven; ten tweede, dat haar tijd erg kort is en dat ze sterven zal
voordat ze het weet; ten derde, dat God niet aan de dame van het huis meer clementie toont
dan aan de dienstmaagd. (IV Bir. 4:70/73).
Daarom adviseer Ik haar om drie dingen te doen. Ten eerste, om zich te bekeren van haar zonden,
om wijzigingen aan te brengen na een vruchtbare bekentenis, en God lief te hebben met geheel haar
hart. Ten tweede, adviseer Ik haar wijselijk te trachten de pijn van het vagevuur te voorkomen. Net
als een persoon die niet van ganse harte God lief heeft en een grote straf verdient, als ook iemand
die niet boet voor zijn of haar zonden, terwijl het wel mogelijk is, verdient evenzo het vagevuur.
Ten derde, raad ik haar aan om voor een tijd haar lichamelijke vrienden te verlaten omwille van
Gods belang en naar een plaats te gaan waar een kortere weg is tussen hemel en dood om de pijn van
het vagevuur te vermijden, omdat kwijtscheldingen daar worden verkregen die zielen vooruitgang en
verlossing bieden, die door de heilige pausen werden verleend en werden verdiend door het bloed
van Gods heiligen." (IV Bir. 4:74/78).
Hoofdstuk 5
AM. 8
De woorden van de Heilige Petrus aan de bruid over hoe hij verlangde redding te brengen aan
de mensen; en zijn advies aan haar over het verkrijgen van de gedachtenis, en over de grote
wonderen die nog moeten worden vervuld in de stad Rome.
De Heilige Petrus sprak tot de bruid van Christus: "Mijn dochter, je hebt me vergeleken met een
ploeg, die brede voren maakte en wortels ontruimde. Dit was inderdaad waar. Ik was zo ijverig tegen
de zonde en stond zo in vuur en vlam voor de deugd, dat ik gereed was noch het leven zelf noch
moeite te sparen om de hele wereld te bekeren tot God. God was in gedachten zo zoet voor mij, zo
zoet in gesprek, zo zoet in handelen, dat alle dingen bitter voor mij werden die los stonden van God.
Maar God was ook bitter voor mij, niet door zijn schuld, maar door mijn eigen schuld. Hoe vaak heb
ik niet bitter gehuild als ik dacht over hoe ik Hem heb beledigd en verloochend, want ik heb toen
geleerd wat volmaakte liefde betekende, en mijn tranen werden zo zoet voor mij als zoet smakende
gerechten. (IV Bir. 5:1/6).
Wat betreft uw verzoek om een geest van herinnering, antwoord ik je: Heb je niet gehoord hoe
vergeetachtig ik was? Ik mag dan volledig zijn onderwezen in de weg van God en had een eed
gezworen te verdragen en te sterven met God, maar ik ontkende de waarheid toen ik werd
ondervraagd door een vrouw. En waarom? Omdat God mij aan mezelf had overgelaten, en omdat ik
mezelf niet kende. Maar wat deed ik toen? Toen dacht ik echt na wie ik was, en ik was in mezelf
niets. Toen stond ik op en rende naar de waarheid, naar God, en Hij maakte zulk een indruk aan
herinnering van Zijn naam op mijn hart dat ik hem nooit meer zou kunnen vergeten, hetzij in
het gezicht van tirannen hetzij bij foltering of bij dood. (IV Bir. 5:7/13).
Dus doe op dezelfde manier zo bij u zelf. Keer in nederigheid naar de Leraar van herinnering en
vraag herinnering bij Hem aan. Hij is de enige die alle dingen kan doen. Toch zal ik je helpen, zodat
je een deelgenoot mag worden van het zaad dat ik geplant heb op aarde. (IV Bir. 5:14/17).
Trouwens, ik zal u zeggen, Rome was ooit een stad van strijders, en haar straten waren geplaveid
in goud en zilver. Nu echter zijn haar edelstenen veranderd in modder, haar bewoners zijn maar
weinig in aantal, hun rechteroog is uitgerukt, hun rechterhand is afgesneden, padden en adders
zijn bij hen komen wonen, en uit angst voor hun vergif durven getemde dieren niet te verschijnen,
noch vissen verschijnen met hun kop boven water. Toch zullen vissen zich in haar verzamelen,
maar niet zoveel als voorheen; toch zullen ze zo zoet en zo stoutmoedig zijn, zozeer zelfs, dat, door
middel van hun samenwerking, padden en kikkers naar beneden zullen klimmen, dat slangen zullen
worden veranderd in lammeren, en dat leeuwen zullen zijn als duiven bij hun raam.
(IV Bir. 5:18/20).
Opnieuw voegde hij eraan toe: "Ik vertel je verder dat je zult leven om de woorden te horen: 'Lang
leve de Vicaris van Petrus!' En je zal hem met eigen ogen zien, want ik zal de berg van de
geneugten des levens ineen laten storten en die er op zitten zullen naar beneden komen. Degenen die
weigeren om naar beneden te komen zullen worden gedwongen, tegen ieders verwachtingen in,
want God wil worden verhoogd met genade en waarheid." (IV Bir. 5:21/23).
Hoofdstuk 6
AM. 9
De Heilige Paulus vertelt de bruid een nobel verhaal over hoe hij door de gebeden van de
Heilige Stefanus werd geroepen door God, en over hoe de wolf een lam werd, en over
waarom het goed is om voor iedereen te bidden.
De Heilige Paulus sprak tot de bruid van Christus, en zei: "Mijn dochter, je hebt me vergeleken met
een leeuw die werd opgevoed onder de wolven, maar werd gered van hen op een prachtige manier.
Ik was inderdaad een hebzuchtige wolf, mijn dochter, maar God maakte een schaap van de wolf en
dat om twee redenen. De eerste reden was vanwege Zijn grote liefde, want Hij maakt de vaten van
Zijn genade uit onwaardige materialen, en Hij maakt vrienden uit zondaars. De tweede reden was
vanwege de gebeden van de Heilige Stefanus, de eerste martelaar. (IV Bir. 6:1/4).
Laat me beschrijven hoe ik was en wat ik in gedachten had bij Stefanus steniging en waarom ik zijn
gebeden verdiende. Ik was noch verheugd noch blij met Stefanus lijden, noch benijdde ik zijn
heerlijkheid. Toch wilde ik hem doden, omdat, naar mijn mening, ik in hem iemand zag die niet het
ware geloof had. Toen ik zag zijn immense ijver en zijn geduldig uithoudingsvermogen van lijden,
werd ik vreselijk bedroefd over zijn gebrek aan geloof, terwijl het in feite was dat hij het echte
geloof had en juist ik volkomen blind en ongelovig was. Uit mededogen voor hem bad en smeekte
ik met mijn gehele hart dat zijn bittere lijden hem zou brengen naar de glorie en beloning.
(IV Bir. 6:5/9).
Vanwege dit, profiteerde ik als eerste van zijn gebeden, en gedurende en door deze gebeden werd ik
gered van de vele wolven en werd gemaakt tot een liefelijke lam. Daarom is het ook goed om
voor iedereen te bidden, omdat het gebed van de rechtvaardige voordelen opleverd aan hen die
dichter en beter zijn voorbereid om de genade te ontvangen. Echter, ik klaag nu dat deze man die zo
welsprekend onder de geleerden sprak en zo geduldig was voor degenen die hem stenigden,
geheel is vergeten in de harten van vele mensen en vooral wordt genegeerd door degenen die hem
dag en nacht zouden moeten dienen. Zij brengen hem gebroken en lege vaten, die smerig en
walgelijk zijn. Daarom, zoals er geschreven staat, zullen zij bekleed worden 'in dubbele
verwarring en schaamte' en zullen worden gegooid uit de huizen van plezier." (IV Bir. 6:10/14).
Hoofdstuk 7
AN. 0
Een prachtig en opmerkelijk visioen over een ziel die moet worden beoordeeld en over de
beschuldigingen van de duivel en de tussenkomst van de glorieuze Maagd. De verklaring van dit
visioen geeft de hemel weer door een paleis, geeft Christus weer door de zon, geeft de Maagd weer
door een jonkvrouw, geeft de duivel weer door een Ethiopische, en de engel weer door een ridder.
Het vermeldt twee onherstelbare plaatsen van straf, en een derde, een herstelbare plaats, als ook
vele andere prachtige dingen, waarbij stemrecht in het bijzonder.
Iemand, in gebeden wakend en niet slapend, meende in een geestelijk visioen, een paleis te
zien, onmetelijk groot met ontelbare lieden, gekleed in witte en schitterende kleding en ieder had
zijn eigen afzonderlijke zetel. En in het paleis stond een vorstelijke en majestueuze rechterstoel,
waarin de zon scheen neergezeten. En het licht en de glans die van de zon uitging, was
onmetelijk in lengte, diepte en breedte. Een jonkvrouw stond bij de rechterstoel en had een
kostbare kroon op haar hoofd. En allen vereerden de zon, die in de zetel zat, en prezen God
met lofgezang. (IV Bir. 7:1/5).
Daarop verscheen een Ethiopiër, afzichtelijk van uiterlijk en met wonderlijke gebaren. Hij was
blijkbaar zeer onrustig en in grote woede ontstoken. Hij riep en zeide: "O, Rechter laat de ziel aan
mij over en hoor haar daden, want weinig blijft er over van deze man zijn leven; en laat mij het
lichaam pijnigen, totdat, de ziel het lichaam verlaat." (IV Bir. 7:6/8).
Daarop zag ik iemand voor de rechterstoel staan, gelijk een gewapende ridder. Hij was hoffelijk en
zeer wijs in zijn spreken, zichzelf volkomen meester en zedig in zijn gebaren, en hij sprak en zeide:
"O, Rechter, zie hier zijn daden die hij deed tot aan dit ogenblik!" En dadelijk werd de stem van de
zon gehoord, die in de rechterstoel zat, zeggende: "Hier is de ondeugd groter dan de deugd, maar
het is niet rechtvaardig, dat de ondeugd vereenigd zal worden met de hoogste deugd."
(IV Bir. 7:9/11).
De Ethiopiër antwoordde: "Het is rechtvaardig, dat deze ziel mij toegewezen wordt, want indien
zij enkele ondeugden heeft, in mij is al het kwaad." De ridder antwoordde: "Gods barmhartigheid
volgt ieder mens tot in de dood en tot het laatste ogenblik, en dan komt het oordeel. En bij deze
man, over wie wij nu spreken, zijn zijn ziel en lichaam nog te zamen, en bewustzijn heeft hij nog."
De Ethiopiër antwoordde: "De Schrift, die niet kan liegen, zegt: Gij zult God boven alles
liefhebben en uw naaste gelijk u zelf. (IV Bir. 7:12/15).
Zie nu, dat al zijn handelingen gedaan zijn uit vrees en niet uit liefde, waaruit hij ze gedaan moest
hebben; en gij zult vinden, dat hij zijn grote zonden gebiecht heeft met onoprecht berouw, en
daarvoor verdiende hij de hel, daar hij het hemelrijk niet verdiende. En dat is de aanleiding
waarom zijn zonden hier geopenbaard worden voor de goddelijke gerechtigheid, omdat hij nog
nooit uit godvruchtige liefde berouw voelde over de grote zonden, die hij begaan heeft." De ridder
antwoordde, dat hij nog geloofde en hoopte op waar berouw voor de dood. (IV Bir. 7:16/18).
De Ethiopiër antwoordde: "Gij hebt al de goede werken, die hij gedaan heeft, verzameld en gij kent
die. En gij kent alle woorden en gedachten, die hij in zijn ziel had (en kunt tonen, hoe die
gewoonlijk waren). Zij kunnen niet vergeleken worden bij de genadegave, het goddelijk berouw,
door goddelijke liefde, met vast geloof en trouwe hoop, en nog minder al zijn zonden uitwissen.
Want God is zo rechtvaardig, dat een zondaar, die geen oprecht berouw heeft, het hemelrijk niet
binnen treedt. En daar het onmogelijk is dat God oordeelt in strijd met de orde voor eeuwig door
Hem zelf vastgesteld, moet deze ziel tot de hel veroordeeld worden." Toen zweeg de ridder.
(IV Bir. 7:19/24).
Daarop verschenen ontelbare duivels als vonken, die uit een brandende oven spatten, en riepen tot
hem, die als een zon in de rechterstoel zat: "Wij weten, dat gij zijt en waart en zonder einde blijft
één God in drie personen en geen andere God bestaat er buiten U. Gij zijt voorwaar de liefde zelf,
waarmee de barmhartigheid en de rechtvaardigheid verenigd zijn. Gij waart in U zelf van het begin,
zonder iets in U dat verminderd of veranderd kon worden, gelijk voor God noodzakelijk en
betamelijk is. Zonder U is er niets, en niets verblijdt zich zonder u; zo schiep Uw liefde de engelen
door niets anders dan door de macht van Uw Godheid, en Gij deed zoals de barmhartigheid het
voorschreef. (IV Bir. 7:25/28).
En toen ons hart van hoogmoed, afgunst en begeerte werd ontstoken, werden wij door uw liefde,
die de rechtvaardigheid beminde, uit de hemel geworpen met het vuur van ons venijn en in een
onmetelijke en donkere diepte, die nu de hel genoemd wordt. Zo deed uw liefde toen, en die zal
ook nu niet afwezig zijn bij Uw rechtvaardig oordeel, hetzij het oordeel geschiedt volgens de
barmhartigheid of volgens de rechtvaardigheid. Wij zeggen bovendien, dat indien zij, die Gij boven
alles liefhadt, de Maagd, die U baarde, en nooit zondigde, indien zij doodzonde begaan had en
gestorven was zonder bovennatuurlijk berouw, Gij de rechtvaardigheid zozeer bemint, dat haar ziel
het hemelrijk niet beërfd zou hebben, maar met ons in de hel zou zijn. Daarom, o Rechter, waarom
laat Gij die ziel niet aan ons over, opdat wij haar volgens haar daden kunnen straffen?"
(IV Bir. 7:29/32).
Daarop werd een geluid gehoord als van een lier, en allen die het hoorden, zwegen en toen sprak
een stem en zeide: "O, gij, alle engelen en zielen en geesten des afgronds, hoort en luistert naar wat
Gods moeder te zeggen heeft!" En nu verscheen een Maagd voor de rechterstoel en hield iets
groots als verborgen onder haar mantel, en zeide: "O, gij vijanden, gijlieden die de barmhartigheid
haten, en de rechtvaardigheid niet lief hebben. En hoewel hier een gebrek schijnt te zijn aan goede
werken, zodat deze ziel het hemelrijk niet beërven moest, ziet dan toch en overtuigt u van wat ik
onder mijn mantel heb!" Toen de Maagd de beide slippen van de mantel had opgelicht, zag men
onder de ene iets dat op een kleine kerk geleek, waarin enige grijze monniken waren. Onder de
andere slip zag men vrouwen en mannen, die Gods vrienden waren, religieuzen en anderen. En
allen riepen eenstemmig: "Erbarm U, barmhartige God!" (IV Bir. 7:33/38).
Daarop heerste er stilte, en de Maagd sprak verder en zei: "Die ten volle geloof heeft, kan bergen
verzetten." "Wat kunnen en moeten dan niet de stemmen van u allen, die geloof hadden en God
dienden met gloeiende liefde? Wat moeten ook niet de vrienden van God doen, wie hij verzocht om
voor Hem te bidden, dat Hij van de hel bevrijd mocht blijven en het hemelrijk beërven? En daartoe
zal ik mijn gebeden verenigen met de gebeden van alle heiligen, die in de hemel zijn, en die Hij
bijzonder vereerde." (IV Bir. 7:39/42).
Vervolgens sprak de Maagd: "O geesten des afgronds, ik beveel u in naam des Rechters acht te
geven op wat gij nu ziet in de gerechtigheid." Zij antwoordden allen uit één mond en zeiden: "Wij
zien dat weinig water in de wereld en veel wind Gods gramschap bedaren. Zo wordt door uw gebed
ook God verzacht tot liefrijke erbarming. Daarop klonk de stem van de zon, zeggende: "Door mijn
gebeden zal deze bovennatuurlijk berouw hebben voor zijn dood, zoveel dat hij niet in de hel zal
komen, maar gereinigd zal worden met hen, die een harde straf in het vagevuur moeten doorstaan.
En als de ziel gezuiverd is, zal deze zijn loon in de hemel krijgen met hen, die op aarde geloof en
hoop hadden, zij het slechts met geringe liefde." (IV Bir. 7:43/47).
Daarop leek het alsof een afzichtelijke donkere plaats zich opende voor de bruid, waarbij het
inwendige van een gloeiende oven zichtbaar werd, en dat vuur had geen andere brandstof dan de
geesten des afgronds en levende zielen. En boven deze oven was de ziel te zien, wier oordeel nu
vernomen werd. De voeten van de ziel waren aan de oven bevestigd, en de ziel stond rechtop als een
mens. Zij stond niet op de hoogste en niet op de laagste plaats, maar op de kant van de oven. Zij
zag er vreselijk en vreemd uit. (IV Bir. 7:48/52).
De vorm van de oven was verschrikkelijk en ontzagwekkend. Het vuur leek zich omhoog te duwen
door de voetzolen van de voeten van de ziel, zoals water zichzelf omhoog duwt door buizen, en het
vloeide met zo'n hevige druk over zijn hoofd dat de poriën van de ziel waren als aderen waar heet
vuur werd doorgejaagt. Zijn oren leken op een blaasbalg van een smid die voortdurend
klapperend het gehele brein aanblies. Zijn ogen zagen eruit alsof ze van binnen naar buiten gekeerd
waren, en geheel naar binnen gezonken naar de achterkant van zijn hoofd. Zijn mond was open, en
zijn tong was door zijn neusgaten getrokken en hing naar beneden naar zijn lippen. Zijn tanden
waren als ijzeren spijkers aan zijn tandvlees. Zijn armen waren zo lang dat ze tot beneden aan
voeten reikten. Beide handen leken iets vast te houden een vettig en teerachtig ding dat in brand
stond. De huid die de ziel bedekte leek op een dierenhuid gelijk hangend over zijn gehele lichaam,
en hij was gekleed in een doek die was als een laken doordrengt met sperma. Deze doek was zo
ijskoud dat iedereen die het zag huiverde. Pus vloeide eruit als uit een wond met rottend bloed.
Een stank kwam er uit die zo erg was dat het niet kan worden vergeleken met de slechtste stank in
de wereld. (IV Bir. 7:53/64).
Toen klonk de stem van de ziel, die vijfmaal onder tranen en uit alle macht riep: "Wee, wee!" Eerst
zeide zij: "Wee mij, dat ik God zo weinig lief had, voor Zijn grote goedheid en de genade, die
mij gegeven was." De tweede maal: "Wee mij, dat ik Gods rechtvaardigheid niet zo zeer vreesde als
ik zou moeten." De derde maal: "Wee mij, want ik beminde de lusten van mijn zondige vlees en
van mijn lichaam!" De vierde maal: "Wee mij, vanwege mijn wereldse rijkdommen en mijn
hoogmoed!" De vijfde maal: "Wee mij, dat ik ooit Lodewijk en Johanna gezien heb!"
(IV Bir. 7:65/70).
En toen zeide de engel tot mij: "Ik zal u dit visioen uitleggen. Het paleis dat gij ziet is het beeld van
het hemelrijk. En de menigte, die op zetels zat, gekleed in witte, schitterende kleding, zijn de
engelen en de zielen der heiligen. De zon betekend Christus in Zijn godheid, de jonkvrouw is de
Maagd, die God baarde, de Ethiopiër de duivel, die de ziel verried. De ridder betekent de engel, die
de goede daden van de ziel vermeldt, de oven betekent de hel, die inwendig zo gloeiend heet is, dat
indien de gehele wereld brandde met alles wat er in is, het niet te vergelijken zou zijn met de
vlammen en de hitte van deze oven. In deze oven zijn verschillende stemmen, ze eindigen en
beginnen hun spraak met klaaggezang. (IV Bir. 7:71/76).
En de zielen verschijnen als mensen, wier ledematen als op een pijnbank uitgerekt worden en nooit
rust krijgen. Gij moet ook weten, dat het vuur dat in de oven te zien is, in eeuwige duisternis
brandt. En de zielen, die er in branden, hebben niet allen dezelfde kwellingen. En het duister, dat
om de oven zichtbaar is, wordt limbus of voorgeborchte der hel genoemd en ontstaat door de
duisternis, die in de oven is, en zij vormen beide één gebied en één hel. (IV Bir. 7:77/80).
En wie er in komt zal nooit naderen tot God. Boven dit duister zijn de hardste en zwaarste
kwellingen van het vagevuur, die de zielen verdragen kunnen. En boven deze is een andere,
waar de kwellingen minder zijn, eigenlijk niets anders dan een verzwakking der krachten, wat ik
door de volgende gelijkenis duidelijk zou kunnen maken: het is alsof iemand ziek was en door de
ziekte en pijn kracht noch macht in de ledematen had, maar die eerste langzamerhand terug kreeg.
Verder is er een derde plaats waar geen andere kwelling is, dan het verlangen naar God.
(IV Bir. 7:81/84).
En opdat gij het nog beter zoudt begrijpen, zal ik het door een gelijkenis duidelijk maken. Het is of
een metaal met goud vermengd moet branden in het heetste vuur en zo lang moet worden gezuiverd
totdat het metaal verteerd is en alleen het zuivere goud overblijft. En hoe krachtiger het metaal is
en hoe groter de hoeveelheid, des te heter het vuur moet zijn, voordat het goud vloeiend wordt als
water en geheel gloeiend is. Daarop brengt de meester het goud naar een andere plaats, waar het een
bepaalde vorm kan krijgen, die gezien en behouden kan worden. (IV Bir. 7:85/88).
Daarna zendt hij het naar een derde plaats, waar het bewaard kan worden en aan de eigennaar
overgelaten. Geestelijk is het ook zo. Op de eerste plaats , boven de diepe duisternis, is de zwaarste
pijn van het vagevuur, zoals gij zag hoe de ziel gereinigd werd. Daar worden de zielen door
boze geesten aangeraakt, daar verschijnen giftige wormen en afzichtelijke dieren, daar is hitte,
kou en duisternis. (IV Bir. 7:89/92).
Daar hebben enkele zielen grotere en andere mindere pijnen, al naarmate de zonden wel of niet
uitgeboet waren, toen de ziel nog in het lichaam was. Daarop brengt de meester, dat is Gods
rechtvaardigheid, het goud, dat zijn de zielen, naar andere plaatsen, waar niets anders is dan het
onvermogen harer krachten en waar zielen moeten verblijven tot zij hulp krijgen van bijzondere
vrienden, of van de nimmer onderbroken werken der heilige Kerk. En hoe meer hulp de ziel krijgt,
des te sneller herleeft zij en wordt zij gered. Daarna wordt de ziel gevoerd naar de derde plaats, waar
geen pijn is, maar alleen het verlangen om in Gods nabijheid te komen en voor Zijn zalig aanschijn.
Hier verblijven vele zielen zeer lang, uitgezonderd zij die een vurig verlangen hadden, terwijl zij in
de wereld leefden, om in Gods nabijheid en voor Zijn aanschijn te komen. (IV Bir. 7:93/97).
Gij zult ook weten, dat velen in de wereld sterven zo rechtvaardig en onschuldig, dat zij dadelijk
in Gods tegenwoordigheid en voor Gods aanschijn komen. En sommigen hebben hun zonden zo
afgeboet door goede werken, dat hun zielen geen pijnen zullen kennen. Maar de meesten bevinden
zich daar, waar alleen het verlangen is om bij God te komen. En alle zielen, die in deze drie plaatsen
vertoeven, hebben deel aan de gebeden der heilige Kerk en aan de goede werken, die zij deden,
terwijl zij leefden, en die, welke hun vrienden voor hen doen na hun dood. (IV Bir. 7:98/102).
Gij zult ook weten dat evenals de zonden veelvuldig zijn en verschillend, ook de straffen
veelvuldig en ongelijk zijn. Want evenals iemand die honger heeft zich verheugt over eten, dat
naar zijn mond komt, en iemand die dorst heeft over drinken, die verdriet heeft over blijdschap en
die naakt is over kleren, en een zieke zich verheugt op rust, zo verheugen de zielen zich er op
deel te hebben aan goede werken, die voor hen op aarde gedaan worden." (IV Bir. 7:103/104).
Daarop zeide de engel: "Gezegend hij, die in de wereld de zielen helpt met gebeden en goede
werken en met lichamelijke werken van barmhartigheid, want Gods rechtvaardigheid kan niet
bedriegen, die zegt, dat de zielen na de dood door de pijnen van het vagevuur gereinigd moet
worden, of snel verlost door de goede werken harer vrienden." (IV Bir. 7:105).
Toen klonken er vele stemmen uit het vagevuur, zeggende: "O! Heer Jezus Christus, rechtvaardige
rechter, zend uw liefde naar hen, die geestelijke macht bezitten op aarde; dan kunnen wij nog
meer dan nu deel hebben aan de verdiensten van hun gezang, hun bidden en hun offers." Boven de
ruimten, waaruit dat geroep klonk, was iets te onderscheiden, wat op een huis geleek, waarin vele
stemmen klonken, die zeiden: "Mogen zij loon van God ontvangen, die ons hulp zonden in onze
pijnen en nood!" (IV Bir. 7:106/107).
En in dat huis scheen morgenrood op te stijgen, en onder het morgenrood was een wolk, die niets
van het licht van het morgenrood had. En uit het morgenrood klonk een krachtige stem, die zeide:
"O, Here God, geef met Uw onmetelijke macht honderdvoudig loon aan een ieder op aarde, die ons
verhief met goede werken tot het licht van Uw godheid en het aanschouwen van Uw gelaat."
(IV Bir. 7:108/109).
Hoofdstuk 8
AN. 1
De woorden van de engel aan de bruid over de betekenis van de straf van de ziel van een mens door
God geoordeeld in het hier voorafgaande hoofdstuk; en ook over de vermindering van de straf
omdat Hij zijn vijanden voor de dood gespaard heeft.
Daarop sprak de engel en zeide: "Die ziel wiens toestand gij hier zag en wiens vonnis gij hier
hoorde, ondergaat de zwaarste pijnen van het vagevuur, omdat zij niet weet, of zij na de loutering
tot rust zal komen, of dat zij verdoemd zal zijn. En dit is volgens Gods rechtvaardigheid, want hij
had veel kennis en verstand, terwijl hij op aarde leefde, maar hij gebruikte het tot lichamelijk
welzijn volgens de wereld en niet tot het geestelijk welzijn der ziel. (IV Bir. 8:1/2).
Omdat hij God zo vaak vergat, terwijl hij leefde, daarom lijdt zijn ziel in de hitte van het vuur en
rilt van de koude; de ziel is blind door het duister, en bang voor het vreselijk aanschijn des
duivels, doof door het geschreeuw des duivels, inwendig hongerig en dorstig en uitwendig met
schande bekleed. Toch gaf God de ziel een genade na de dood, een genade die daarin bestond,
dat zij niet door duivels zou worden aangeraakt. (IV Bir. 8:3/4).
Want hij vergaf en verontschuldige zijn hevigste vijanden alleen ter wille van God en stichtte
vriendschap met zijn doodsvijand en grootste tegenstander. En weet ook, dat naast het goede dat
hij deed en beloofde hij zijn rechtmatig verkregen eigendommen wegschonk, ook door de
gebeden van Gods vrienden zullen zijn kwellingen verminderen en verzachten, zoals bepaald is in
Gods rechtvaardigheid. Maar andere geschenken, die hij gaf, van oneerlijk verkregen goed, komen
tot geestelijk voordeel van hen, die ze vroeger rechtmatig bezaten, indien zij het volgens Gods
besluit waard zijn." (IV Bir. 8:5/7).
Hoofdstuk 9
AN. 2
Woorden van de engel aan de bruid over de uitspraak van Gods rechtvaardigheid tegen de
hiervoor genoemde ziel, en over de genoegdoening die dient te worden gemaakt in dit leven
voor deze ziel terwijl zij zich in het vagevuur bevindt.
De engel sprak verder: "Gij hoorde, dat deze door de gebeden van Gods vrienden een vruchtbaar
berouw kreeg over zijn zonden kort voor zijn dood, en deze berouw bewaarde hem voor de hel.
Daardoor veroordeelde Gods rechtvaardigheid hem na de dood tot het branden in het vagevuur, zes
maal zo lang als hij geleefd had van het ogenblik af dat hij voor het eerst met volle bewustzijn en
vrije wil een doodzonde beging, totdat hij vruchtbaar berouw kreeg uit liefde voor God, indien hij
geen hulp krijgt van Gods vrienden in de wereld. De eerste maal, omdat hij God niet liefhad ter
wille van de dood van Zijn hoogheilig lichaam, en ter wille van Zijn veelvoudige pijnen en
droefheid, die Christus zelf uitstond tot geen ander doel dan tot redding der zielen. De tweede
maal, omdat hij zijn ziel niet liefhad als een Christen en God niet dankte voor zijn doopsel en
omdat hij God niet dankte dat hij geen Jood of heiden was. (IV Bir. 9:1/4).
De derde maal, omdat hij wist, wat God hem beval te doen, maar onwillig was om het te
volbrengen. De vierde maal, omdat hij wist wat God verbiedt aan hen die in de hemel willen komen,
en daar stoutmoedig tegen in handelde, aldus luisterend niet naar het verwijt of de wroeging van
zijn geweten, maar naar de begeerte en de wil van zijn lichaam. De vijfde maal, omdat hij de genade
niet benuttigde, die hem gegeven was, en niet biechtte zoals hij het behoorde te doen, toen hem
zoveel tijd vergund werd. De zesde maal, omdat hij het lichaam des Heren weinig liefhad en het niet
ijverig wilde nuttigen, want hij wilde de zonde niet nalaten, en hij had geen begeerte om het
lichaam des Heren te nuttigen op het einde van zijn leven." (IV Bir. 9:5/8).
Daarop verscheen iemand, die van zeer voornamen stand scheen; zijn kleren waren wit en
schitterend als de albe van de priesters, hij droeg een linnen gordelband om de lendenen en een rode
stool om de hals en onder de armen, en hij begon zijn woorden op de volgende wijze: "Gij, die dit
ziet, let op en bemerk en herinner u wat gij ziet en de dingen die u gezegd worden. Voorzeker, gij die
in de wereld leeft, kunt niet, als wij die met Hem zijn, Gods wil en bestiering over het geheel der
tijden inzien. Want de dingen die voor God aanwezig zijn in een ogenblik, kunnen door u niet
begrepen worden, zij moeten in woorden omgezet, of als gelijkenissen voorgesteld worden. Ik ben
één van hen, aan wie de man, die nu tot het vagevuur veroordeeld is, zijn geschenken uitdeelde
terwijl hij leefde. (IV Bir. 9:9/12).
Daarom gaf God mij door Zijn genade, dat de ziel, indien men doet wat ik zeg, naar een hogere
plaats vervoerd zal worden, waar zij haar ware gestalte krijgt. Daar is dan de kwelling gelijk aan
die van een zieke, die machteloos ter neer gelegen heeft en als de pijnen verdwenen zijn zal hij zich
er over verheugen dat hij mag blijven leven. Want zoals gij zijn ziel vijfmaal wee hebt horen roepen,
roep ik hem vijfmaal iets toe wat hem zal verheugen. Zijn eerste wee was, dat hij God weinig lief
had. (IV Bir. 9:13/16).
En opdat hij van die wee gered worde, moeten dertig kelken voor zijn ziel gegeven worden, waarin
Gods bloed geofferd moet worden en God zelf verheerlijkt. Zijn tweede wee was, dat hij God niet
vreesde. Opdat dit geboet worde, moeten dertig godvruchtige priesters ieder afzonderlijk dertig
missen lezen, wanneer zij willen, negen ter ere van de martelaars, negen ter ere van de belijders,
negen ter ere van alle heiligen, één ter ere van de engelen, één ter ere van de maagd Maria, en één
ter ere van de Heilige Drievuldigheid. (IV Bir. 9:17/19).
Allen moeten ijverig voor de ziel bidden, opdat Gods gramschap bedaart en Zijn
rechtvaardigheid tot erbarming geneigd worde. Zijn derde wee was, voor zijn hoogmoed en
gierigheid. Opdat dit uitgeboet worde, geve men dertig armen, wier voeten met ootmoet gewassen
zijn, voedsel, geld en kleding, zodat zij zich kunnen verheugen. En laten zij die wassen, zowel als
die gewassen worden, God in ootmoed bidden, dat Hij ter wille van Zijn eigen ootmoed en bittere
pijnen de ziel de hoogmoed vergeve als ook de hebzucht, die aan haar kleeft. Zijn vierde wee was,
voor zijn losbandig leven. (IV Bir. 9:20/24).
Daarom, indien iemand een maagd of een weduwe in het klooster en een andere maagd in het
huwelijk deed treden en daarbij zorgde voor haar voeding en kleding, dan vergaf God zijn ziel de
zonden, die zijn lichaam bedreven heeft. Dit zijn immers de drie levensstaten die God instelde en
die Hij in de wereld wenste te zien voortleven. Zijn vijfde wee was, omdat hij vele zonden beging
die anderen tot ergernis waren, daar hij veel moeite aanwende, opdat beide die hier genoemd
werden, zeer na aan elkander verwant waren, samen in het huwelijk traden. En deze verbintenis
bewerkstelligde hij meer ter wille van zich zelf dan van het rijk en zonder de vergunning van
de paus, tegen de bepaling der heilige Kerk in. (IV Bir. 9:25/28).
Voor dergelijke handelingen hebben velen zich laten martelen, opdat zoiets niet geduld zou
worden noch toegelaten tegen God, de heilige Kerk en tegen de Christelijke gebruiken in. Daarom
indien iemand, die deze zonde zou willen uitboeten, en naar de paus ging en zeide: Zeker, iemand
deed zulk een zonde, en hoewel hij berouw had en de absolutie kreeg, stierf hij toch voordat de
zonde was uitgeboet; leg mij daarvoor de boete op welke gij wilt en ik zal die volbrengen, want ik
ben gereed de zonde voor hem goed te maken en indien hem dan geen grotere boete werd opgelegd
dan één Pater Noster (Onze Vader), toch zou het de kwellingen der ziel in het vagevuur helpen
te verminderen." (IV Bir. 9:29/30).
Hoofdstuk 10
AN. 3
De klacht van Christus aan de bruid over de Romeinen, en over de wrede straf door Christus
handen tegen hen, mochten ze sterven in hun zonden.
Gods Zoon sprak deze woorden, zeggende: "O, Rome, je betaalt me slecht voor mijn vele gunsten.
Ik ben God, die alle dingen geschapen heeft, en Ik openbaarde mijn grote liefde voor de harde
dood van mijn lichaam, een dood die Ik wilde verduren voor de redding van de zielen. Er zijn drie
paden waarop Ik wenste om naar u toe te komen, en echt je wilde me verraden op allen van hen.
Op het eerste pad hing je een grote rots boven mij om me te verpletteren. Op het tweede pad plaatste
je een scherpe speer om mij te blokkeren toen Ik onderweg was naar u toe. Je hebt een gracht
gegraven in het derde pad om mij onverhoeds er in te laten vallen en te verdrinken. Wat Ik nu heb
gezegd moet niet worden begrepen in fysieke, maar in geestelijke zin. Ik spreek tot de inwoners van
Rome die op deze manier handelen, maar niet tot mijn vrienden die hun werken verwerpen.
(IV Bir. 10:1/8).
Het eerste pad waarmee Ik gewend ben om het menselijk hart binnen te voeren is de vrees voor
God. Ze hebben een enorme rots er boven gehangen, dat is, de grote verwaandheid van het verharde
hart die niet bang is voor de Rechter, die niemand kan weerstaan. Ze zeggen in hun hart: 'Moet de
vrees voor God tot mij komen, de veronderstelling van mijn hart zal het verpletteren.' Het tweede
pad waar Ik over kom is de inspiratie van de Goddelijke raad, die ook vaak komt doormiddel van
prediking en onderwijs. Mensen blokkeren mij op dit pad met een speer door hun vreugde in het
zondigen tegen mijn geboden, en door hun vaste voornemen om te volharden in de boosheid,
totdat ze het niet langer meer kunnen volhouden. Dit is de speer die Gods genade blokkeerd om
tot hen te komen. Het derde pad is de verlichting van de Heilige Geest in het hart van elk persoon
waarmee mensen kunnen begrijpen en nadenken over de aard en de grootheid van wat Ik heb
gedaan voor hen en wat Ik leed voor hen. Ze graven een diepe gracht voor mij door te
zeggen in hun hart: 'Ik hou meer van mijn genot dan van Zijn liefdadigheidswerk. Ik ben tevreden
met enkel te denken over de genoegens van dit leven.' Zodat ze de Goddelijke liefde en al mijn
daden verdrinken, en als het ware in een diepe gracht. (IV Bir. 10:9/18).
De inwoners van Rome doen dit alles mij aan, en laten het zeker zien in hun woorden en daden.
Mijn woorden en daden betekenen niets voor hen, ze vervloeken en beledigen mij en mijn
Moeder en mijn heiligen zowel in scherts als in ernst, hetzij in vreuge hetzij in boosheid, dan in
plaats van me dank te geven. Ze leven niet volgens de Christelijke gebruiken, zoals de Heilige Kerk
dit opdraagt, en hebben geen grotere liefde voor mij dan voor de demonen. De demonen kiezen er
eerder voor om eeuwige ellende te verduren en vast te houden aan hun eigen boosheid dan om mij
te zien en samen met mij in de eeuwige glorie te zijn. Dit zijn de mensen die weigeren om mijn
lichaam te ontvangen, dat is het brood ontvangen dat is gewijd op het altaar, zoals Ik het zelf heb
opgericht, en wiens opname een grote hulp is tegen de verleidingen van de duivel. Hoe ellendig zijn
zij die een dergelijke hulp minachten terwijl ze nog gezond zijn en het verwerpen als vergif,
omdat ze zich niet willen onthouden van de zonde! (IV Bir. 10:19/24).
Ik zal nu op een manier tot hen komen die onbekend is voor hen door de kracht van mijn
Goddelijkhed, om wraak te nemen op de spotters van mijn menselijkheid. En net zoals zij drie
hindernissen op hun pad hebben voorbereid om te voorkomen mijn komst naar hen toe, zo zal ook
Ik drie andere obstakels voorbereiden voor hen, de bitterheid er van die zij zullen kennen en
proeven zowel tijdens hun leven als in hun dood. Mijn rots is een plotselinge en onverwachte dood
die hen zal verpletteren, zodat al hun hilariteit en pret zal worden achtergelaten, en hun zielen zullen
worden gedwongen om alleen te komen naar mijn oordeel. Mijn speer is mijn rechtvaardigheid, en
het zal hen scheiden van mij, zodat ze nooit meer zullen smaken van Degene die hen verloste en
ze zullen nooit aanschouwen de schoonheid van Degene die hen geschapen heeft. Mijn gracht is
de schimmige duisternis van de hel waarin zij zullen vallen, en wonen in eeuwige ellende. Al mijn
engelen in de hemel en alle heiligen zullen hen veroordelen, en alle demonen en alle zielen in de
hel zullen hen vervloeken. (IV Bir. 10:25/30).
Doch Ik neem nota van hen, en Ik zeg dit over de mensen die aanleg hebben over wat hier is
beschreven, of ze nu religieuze of seculaire geestelijken of leken zijn of het nu vrouwen of hun
zonen en dochters zijn die oud genoeg zijn om het te begrijpen dat God iedere zonde verbiedt,
maar die niettemin vrijwillig raken in de zonden en zodoende buitengesloten raken van Gods liefde
en kleineren de angst voor Hem. Mijn wil is nog steeds dezelfde als toen Ik aan het kruis hing. Ik
ben nu het zelfde als Ik toen was, toen vergaf Ik de dief zijn zonden op zijn vragen om genade en
opende voor hem de poorten van de hemel. Voor de andere dief echter, die mij verachtte,
ontgrendelde Ik de barrières van de hel, en daar blijft hij, voor altijd gekweld wegens zijn
zonden." (IV Bir. 10:31/34).
Hoofdstuk 11
AN. 4
De woorden van lof en zegening van de Heilige Agnes aan de glorieuze Maagd zelf, en over hoe ze
bidt tot de Maagd voor de dochter, en over het antwoord van de Heer en van zijn zoete Maagd en
hun troostende woorden aan de bruid, en over deze wereld die wordt gesymboliseerd door een pot.
De Heilige Agnes sprak: "O, moeder Maria, Maagd der maagden, u kunt met recht genoemd
worden de dageraad van de ware Zon, die Jezus Christus genoemd wordt. Moet ik u dageraad
noemen vanwege uw koninklijke afkomst of rijkdom of eer? Zeker niet. U bent terecht de dageraad
vanwege uw nederigheid, het licht van uw geloof, en uw unieke gelofte van kuisheid. U bent de
heraut die de ware Zon introduceert, u bent de vreugde van de rechtvaardigen, u bent de verdrijving
van de demonen, u bent de troost van zondaars. Omwille van die bruiloft die God vierde in u
destijds, bid ik dat uw dochter zal blijven in de eer en liefde van uw Zoon." (IV Bir. 11:1/6).
Gods Moeder antwoordde: "Wat bedoel je met deze bruiloft? Vertel me ter wille van haar die
luistert!" Agnes antwoorde: "U bent werkelijk Moeder en Maagd en Bruid. De aller mooiste bruiloft
werd gevierd in u op het moment dat de menselijke natuur was verbonden met God, zonder
vermenging of verlies van Zijn Goddelijkheid. Maagdelijkheid en moederschap werden
verenigd, terwijl maagdelijke bescheidenheid intact bleven, en u werd tegelijkertijd zowel moeder
als dochter van uw Schepper. Deze dag in de tijd gaf u geboorte aan Hem die eeuwig is, verwekt
door de Vader en heeft alle dingen met de Vader bewerkt. (IV Bir. 11:7/12).
De Heilige Geest, in en om u heen, maakte u vruchtbaar toen u uw toestemming aan Gods heraut
gaf. Gods Zoon zelf, die werd geboren uit u deze dag, was al in u voordat Zijn heraut naar u
toe kwam. Heb genade, dan, voor uw dochter! (IV Bir. 11:13/15).
Ze is als een arme vrouw wonend in een vallei met niets anders dan een aantal kleine levende
wezens, zoals een kip of een gans. Ze had zoveel genegenheid voor de heer zijn leven op de berg
van deze vallei, dat ze uit liefde de heer aanbood elk levend wezen die ze had. De heer antwoordde
haar: 'Ik heb genoeg van alles en heb geen behoefte aan uw giften. Maar bent u misschien zo'n
iemand die een beetje geeft in de hoop om meer terug te ontvangen?' Ze zei tegen hem: 'Ik bied u
dit niet aan omdat u het nodig hebt, maar omdat u het toelaat om met zo'n arme vrouw als ik te
leven op uw berg en omdat uw knechten respect tonen voor mij. Daarom geef ik u deze kleine troost
die ik heb, zodat u weet dat ik meer zou doen, als ik kon, en dat ik niet ondankbaar ben voor uw
genade.' De heer antwoordde: 'Omdat u van me houdt met dergelijke liefdadigheid, zal ik u
meenemen naar mijn berg en elk jaar u geven uwen kleding en voedsel.' Dat is de opstelling van uw
dochter nu. Ze gaf het enige levende wezen die ze had, over aan u, dat is, de liefde van de wereld
en haar kinderen. Dus, het is aan u om haar te voorzien in uw goedheid." (IV Bir. 11:16/25).
Als antwoord sprak de Moeder tot de bruid van haar Zoon: "Wees standvastig, dochter. Ik zal
mijn Zoon vragen, en Hij zal je elk jaar van voedsel voorzien en je plaatsen op de berg waar
miljarden engelen Zijn knechten zijn. Inderdaad, als je alle mensen die geboren zijn uit Adam
optelt tot de laatste die aan het einde van de wereld geboren zal worden, zul je meer dan tien
engelen voor ieder mens hebben. De wereld is in feite niet meer dan een kookpot. Het vuur en de
as onder de kookpot zijn de vrienden van de wereld, maar de vrienden van God zijn als de gekozen
stukjes voedsel in de pot. Wanneer de tafel klaar is, dan zal het heerlijke eten worden gepresenteerd
aan de Heer zodat Hij er van kan genieten. Maar de pot zelf zal worden verbrijzeld, echter het
vuur zal niet worden gedoofd." (IV Bir. 11:26/32).
Hoofdstuk 12
AN. 5
De woorden van de Maagd aan haar dochter over het wel en wee van de vrienden van God in deze
wereld, die soms tijden geestelijk bedroefd zijn en op andere momenten getroost worden, en over de
betekenis van geestelijke nood en troost, en de manier waarop de vrienden van God zich moeten
verheugen en worden getroost in hun tijd.
De Maagd sprak: "In deze wereld moeten Gods vrienden soms tijden zelf geestelijk bedroefd zijn,
en op andere momenten geestelijk getroost worden. Geestelijke troost betekent de instorting van
de Heilige Geest, het aanschouwen van Gods grote werken, het bewonderen van zijn
verdraagzaamheid, en dit alles vrolijk in de praktijk brengen. Geestelijke nood is wanneer de geest
onvrijwillig wordt gestoord door onreine en kwellende gedachten, wanneer het angst lijdt over het
onteren van God en over het verlies van zielen, wanneer iemands hart wordt gedwongen om zich
bezig te houden met wereldse zorgen voor een goede reden. De vrienden van God kunnen soms
worden getroost met een tijdelijke vorm van troost, zoals een opbouwend gesprek, fatsoenlijke
vermakelijkheid of andere activiteiten waarbij niets vernederend of onfatsoenlijks plaats vindt,
zoals je zult begrijpen uit de volgende vergelijking. (IV Bir. 12:1/4).
Als een vuist altijd goed gesloten werd gehouden, dit gebeurde dan ofwel doordat de spieren
werden gespannen ofwel dat de hand krachteloos groeide. Het is hetzelfde met geestelijke zaken.
Als de ziel altijd bleef in overpeinzing, dan zou ze ofwel zichzelf vergeten en verloren gaan door
middel van trots, of anders haar kroon van glorie zou worden verminderd. De reden waarom de
vrienden van God soms zijn getroost door de instorting van de Heilige Geest en op andere
momenten, met Gods toestemming, verdrietig zijn, is dat hun nood de wortels van de zonde
omhoog halen en met beslistheid planten de vrucht van de gerechtigheid. (IV Bir. 12:5/8).
Maar God, die de harten ziet en alles begrijpt, vermindert de verleidingen van zijn vrienden op
zodanige wijze dat de verleidingen leiden tot hun vooruitgang, want Hij doet en laat alles gebeuren
met het nodige gewicht en maat. Aangezien je bent geroepen in Gods Geest, maak je geen
zorgen over Gods verdraagzaamheid, want er staat geschreven dat niemand tot God komt, tenzij de
Vader het wil. Een herder maakt gebruik van een bos bloemen om zijn schapen naar de schuur te
verleiden, en zorgvuldig vergrendelt hij de schuur. De schapen, dan, kunnen er niet uit, maar
lopen in cirkels rond, omdat de schuur is beveiligd door middel van muren, een hoog dak en
gesloten hekken. Op deze manier raken ze zo gewend aan het eten van hooi dat ze tam genoeg
worden om hooi te eten uit de hand van de herder. Deze bijzondere handeling is ook met jou
gebeurt. Dat wat hiervoor ondraaglijk en moeilijk voor je leek is nu zo eenvoudig dat niets je zo
veel in verrukking brengt als God." (IV Bir. 12:9/16).
Hoofdstuk 13
AN. 6
De woorden van Christus aan de bruid over welke tranen voor God aanvaardbaar zijn en
welke niet, en over wat voor soort aalmoezen er moeten worden aangevraagd of worden gegeven
aan de armen omwille van de zielen die zijn heengegaan en over het advies en de vermaning van
Christus aan de bruid.
De Zoon sprak: "Je vraagt je af waarom Ik niet luister naar die man die je vele tranen ziet huilen en
niet geef een groot deel aan de armen in mijn eer. Ik antwoord je in eerste plaats: Waar water
stroomt uit twee verschillende bronnen, gebeurt het vaak dat daar waar het water samenkomt het
troebele en modderige water dat uit één van beide bronnen komt het andere zuiverder water
vervuilt en verontreinigt dat uit de andere bron komt. En wie kan zulk modderig water drinken?
(IV Bir. 13:1/3).
Het is vergelijkbaar met de tranen van vele mensen. Sommige mensentranen ontstaan op momenten
die te wijten zijn door de vernederingen van de neigingen van de natuur op andere momenten is
het te wijten aan wereldse leed en angst voor de hel. Tranen van zulke mensen zijn modderig en
stinkende, want ze komen niet voort uit de liefde voor God. Tranen zijn lief voor Mij die
voortvloeien uit rekening houdende met Gods vriendelijkheid, even als de eigen zonden uit liefde
voor God. Tranen als deze verhogen de ziel uit aardse dingen naar de hemel en brengen over haar
nieuwe geboorte voor het eeuwige leven. Er zijn twee soorten van geboorte, lichamelijke ook wel
fysieke genoemd en geestelijke. Lichamelijke geboorte, dat wil zeggen een persoon is geboren uit
onzuiverheid tot onreinheid. Het beweent lichamelijke schade; en werkt zich graag omhoog met
wereldse zwoegen. Een kind van zulk een geboorte is niet het kind met dergelijke tranen waardoor
het eeuwige leven wordt verkregen. De andere geboorte verwekt eerder een kind van tranen en
beweent het verlies van zielen en neemt de grootst mogelijke zorg in acht dat haar kind God niet
moet beledigen. Zo'n moeder is dichter bij het kind dan degene die het lichamelijk verwekt,
want een gezegend leven wordt verkregen door middel van een dergelijke geboorte als deze.
(IV Bir. 13:4/14).
Het tweede, met betrekking tot het geven van aalmoezen aan de armen, antwoord Ik je: Als je een
mantel voor je zoon hebt gekocht met het geld van je knecht, zou de mantel dan niet terecht behoren
aan degene die het geld bezit? Natuurlijk is het zo. Het is met geestelijke zaken net zo. Een man
die zijn onderdanen of buren onderdrukt om de zielen van zijn dierbaren met hun geld te helpen
provoceert mij eerder tot toorn dan dat hij Mij kalmeert, omdat hij de vorige rechtmatige eigenaren
onterecht heeft onteigend en zij niet hun voordeel er uit kunnen halen dat hun gegeven is.
(IV Bir. 13:15/18).
Echter, omdat deze man aardig is geweest voor jou, zal hij vriendelijk worden behandeld, zowel
geestelijk als lichamelijk, waarbij geestelijk door het aanbieden van gebeden aan God in zijn
belang. Je zult niet geloven hoeveel de gebeden van de nederigen God behagen. Ik zal het je
laten zien door middel van een vergelijking. Als iemand een grote hoeveelheid zilver zou
aanbieden aan een koning, zou elke omstander zeggen: 'Wat een geweldig cadeau!' Echter als
dezelfde persoon een 'Onze Vader' zou bidden voor de koning, zouden ze hem uitlachen. Bij God is
het tegenovergestelde. Als iemand bidt het 'Onze Vader' voor een andere ziel, dan is het voor God
meer aanvaardbaar dan een grote hoeveelheid goud, zoals het te zien was in het geval van de
goede Gregorius, die zelfs een heidense keizer verheef naar een hogere rang door zijn gebeden.
(IV Bir. 13:19/25).
Nogmaals, zeg hem dit: 'Omdat je mij vriendelijkheid hebt getoond, bid ik tot God, de Beloner van
alles, om je terug te betalen in Zijn genade.' Vertel hem ook: 'Mijn beste vriend, Ik geef je één raad
mee en heb één verzoek aan je. Ik raad je aan de ogen van je hart te openen door te aanschouwen de
instabiliteit en de ijdelheid van de wereld. Denk na over hoe de liefde van God koud is geworden
in je hart en over hoe zwaar de straf en hoe verschrikkelijk het toekomstig oordeel zal zijn. Trek
Gods liefde naar je hart toe door gebruik te maken van al je tijd die je hebt, tijdelijke goederen en
werken, gevoelens en gedachten voor de glorie van God, en vertrouw je zonen aan Gods plan en
vrijstelling toe zonder dat je de liefde van God minder laat groeien voor hun bestwil. Ten tweede
vraag Ik je om ernstig tot God te bidden, die alle dingen kan doen, dat Hij je geduld mag verlenen
en je hart mag vullen met Zijn gezegende liefde." (IV Bir. 13:26/31).
Hoofdstuk 14
AN. 7
Christus troostende woorden aan de bruid in haar angst, haar vertellende niet bang te zijn van wat
ze gezien en gehoord heeft, omdat het afkomstig is van de Heilige Geest, en over de duivel die
gesymboliseerd wordt door een slang en een leeuw, en de troost van de Heilige Geest die
gesymboliseerd wordt door een tong, en over hoe de duivel te weerstaan.
De Zoon sprak: "Waarom ben je bang en angstig dat de duivel dingen in de woorden van de Heilige
Geest zou kunnen voegen? Heb je ooit gehoord van iemand die zijn tong en toon veilig bewaarde
door ze te plaatsen tussen de tanden van een boze leeuw? Heeft iemand ooit zoete honing gezogen
uit de staart van een slang? Nee nooit. Nu dan wat doet de leeuw of slang symboliseren als het niet
de duivel is, een leeuw staat voor kwaardaardigheid en een slang toch voor sluwheid? Wat doet de
tong symboliseren als het niet de troost van de Heilige Geest is? Wat betekent het om zijn tong te
plaatsen tussen de tanden van een leeuw, zo niet naar de woorden van de Heilige Geest te spreken,
die verscheen in de vorm van een tong, om zo menselijke gunst en lof te krijgen? Iedereen die
Gods lof spreekt voor menselijke bevrediging is zeker gebeten en misleid door de duivel, want die
woorden, hoewel ze van God komen, komen niet uit een mond die de liefde van God heeft, en zo
de tong van die persoon, dat wil zeggen, de troost van de Heilige Geest, zal van hem of haar worden
weggenomen. Echter, een persoon die niets anders verlangt dan naar God, en alle wereldse zaken
hinderlijk vindt, wiens lichaam niets anders zoekt dan te horen en te zien wat van God komt,
wiens ziel zich verheugt in de instorting van de Heilige Geest, zo'n persoon kan niet worden
misleid, want de boze geesten zwichten voor de goede geest en durft hem niet te benaderen.
(IV Bir. 14:1/9).
Wat heeft honing zuigen uit de staart van een slang te betekenen zo niet het wachten is op de troost
van de Heilige Geest die afkomstig is van de suggesties van de duivel? Die troost zal nooit komen,
want de duivel laat zich liever duizend keer meer ombrengen dan één woord van troost aan de ziel
te geven waarbij de uitspraak zou kunnen leiden tot de bedoeling van het leven. Vrees niet, want
God, die een goed werk met je begon, zal het tot een goed einde brengen. Maar weet dat de duivel is
als een ontketende hond die komt aangerend naar je toe met zijn verleidingen en suggesties als
hij ziet dat de ingevingen van de Heilige Geest ontbreken bij je. Echter, als je een hard voorwerp op
zijn weg plaatst om zijn tanden te kwetsen of te verlammen, zal hij onmiddelijk van je wijken en hij
zal je niet schaden. Het harde voorwerp dat geplaatst wordt op de weg van de duivel staat voor
goddelijke naastenliefde en gehoorzaamheid aan Gods geboden. Wanneer de duivel ziet dat deze
deugden perfect in je zijn, zullen zijn tanden, dat zijn, zijn pogingen en zijn voornemens,
onmiddelijk worden gefrustreed, omdat hij ziet dat je liever iets zou lijden dan tegen Gods
geboden in te gaan." (IV Bir. 14:10/16).
Hoofdstuk 15
AN. 8
De woorden van Christus aan de bruid over de reden van het goede lijden in dit leven gedurende de
slechte voorspoedigheid, en hoe God haar toont door middel van een gelijkenis dat Hij soms
tijdelijke goederen belooft, maar dat deze moeten worden genomen om ze als geestelijke goederen
te begrijpen, en over de reden waarom God niet elke gebeurtenis die staat te gebeuren op bepaalde
tijdstippen heeft voorspel, hoewel alle tijden en seizoenen hem bekend zijn.
De Zoon van God sprak: "Je hebt gehoord en vraagt je af waarom een zekere vriend van God, die
geëerd zou moeten worden, lijdt aan ontberingen, terwijl aan de andere kant, je ook hebt gehoord
dat een zekere vijand van God, waarvan je dacht dat deze zou moeten worden gestraft, werd
geëerd, zoals je werd verteld in een goddelijk visioen. Ik antwoord hierop: Mijn woorden moeten
zowel in geestelijke als in lichamelijke zin worden geinterperteerd. Wat is het lijden van de wereld
waard als het niet een soort van voorbereiding en verheffing is tot de kroon van de beloning? En
wat heeft wereldse welvaart te betekenen voor iemand als hij misbruik maakt van de genade, zo niet
een soort afdaling in het verderf? Te lijden in de wereld is echt een hemelvaart tot leven. Maar,
voor de onrechtvaardigen, die gedijen in de wereld is het echt een afdaling in de hel. Met het oog op
de opbouw van je geduld door middel van Gods Woord, zal Ik je een gelijkenis vertellen.
(IV Bir. 15:1/7).
Stel je voor een moeder met twee zonen, van wie er één werd geboren in een donkere gevangenis,
niets horende en wetende dan alleen de schaduwen en de melk van zijn moeder. De andere werd
geboren in een klein huisje en had menselijk voedsel, een bed om te rusten, en de beschikking
over een dienstmaagd. (IV Bir. 15:8/9).
De moeder zei tegen degene die werd geboren in de gevangenis: 'Mijn zoon, als je de duisternis
verlaat, zul je lekkerder eten krijgen, een zachter bed en een veiliger woning hebben.' Toen de
jongen dat hoorde, verliet hij de gevangenis. Indien echter zijn moeder hem verheven dingen had
beloofd, zoals galopperende paarden, ivoren woningen of een groot gezin, hij zou het niet geloofd
hebben, want hij had buiten de schaduwen en de melk van zijn moeder geen weet van andere
dingen. Zo ook God maakt soms een belofte van mindere dingen maar bedoelt er iets groters mee,
zodat mensen kunnen leren om over de dingen van de hemel na te denken door middel van aardse
voorbeelden. (IV Bir. 15:10/13).
Maar de moeder zei tegen de andere zoon: 'Mijn zoon, wat voor nut heeft het voor jou om in deze
walgelijke huisjes te wonen? Neem mijn advies aan, en het zal zijn om je eigen bestwil. Ik ken
twee steden, waarvan de bewoners van de eerste stad eindeloze en onbeschrijflijke vreugde
ervaren en eeuwige eer krijgen. In de tweede stad, worden strijders opgeleid, en iedereen die vecht
wordt een koning, maar elke verliezer wint.' Bij het horen van dit trok de jongen erop uit naar het
stadion, en keerde vervolgens terug en zei tegen zijn moeder: 'Ik zag een opmerkelijk wedstrijd in
het stadion. Sommige mensen werden neergehaald en vertrapt, anderen werden uitgekleed en
verpletterd, maar toch bleven ze allen rustig, allen speelden, en niemand stak zijn hoofd of hand
op tegen degenen die hen neerhaalden.' (IV Bir. 15:14/19).
Zijn moeder antwoordde: 'De stad die je zag is de stad van de glorie en je hebt alleen de rand van
deze stad gezien. Op die plaats wenst de Heer te testen en te zien wie er geschikt zijn om de stad
van de heerlijkheid binnen te gaan. Hij geeft aan allen waarvan Hij ziet die meer waakzaam zijn in
de wedstrijd een hogere kroon der heerlijkheid. Dit is de reden waarom er mensen zijn die
verblijven aan de rand van de stad om degenen te testen of ze gekroond kunnen worden in
heerlijkheid. Je zag mensen verslagen en uitgekleed op de grond liggen, je zag ze beledigd worden
maar toch bleven ze zwijgen. Dit was omdat onze kleren zijn bezoedeld door de duisternis in
ons huisje. (IV Bir. 15:20/25).
Een geweldige wedstrijd en strijd is nodig om ze grondig te wassen.' De jongen antwoordde: 'Het is
een moeilijke zaak om te worden vertrapt en te blijven zwijgen. Naar mijn mening is het beter om
terug te keren naar mijn huisje' De moeder sprak: 'Als je blijft in ons huisje, ongedierte en slangen
zullen uit de schaduwen te voorschijn komen, en als je ze hoort zullen je oren trillen, en hun beet
zal de bijzondere kracht in jou bevriezen, en je zult wensen liever nooit te zijn geboren dan te
leven met hen.' Toen de jongen dat hoorde, voelde hij een verlangen naar lichamelijke goederen,
maar zijn moeder dacht hierover in geestelijke zin. Zo voelde hij zich elke dag meer
aangemoedigd worden en werd aangespoord naar de kroon van de beloning. (IV Bir. 15:26/31).
God werkt op dezelfde manier. Soms belooft en schenkt Hij lichamelijke of vleselijke goederen,
maar in werkelijkheid beoogt Hij geestelijke goederen aan hen, om zowel de geest aan te sporen in
zijn ijver jegens God door middel van de ontvangen gaven als om het in haar geestelijk begrip
nederig te houden zodat het niet in de verwaandheid valt. Dat is ook hoe God Israël behandeld.
Eerst beloofde en gaf Hij hun tijdelijke goederen, en evenzo ook wonderen voor hen, zodat ze
kunnen leren over de onzichtbare en geestelijke goederen door middel van zulke dingen.
Vervolgens, wanneer hun begrip een betere kennis van God had bereikt, gebruikte Hij profeten om
verborgen en moeilijke woorden tot hen te spreken, waarbij Hij soms woorden van troost en
vreugde toevoegde, zoals bijvoorbeeld, toen Hij hen beloofde een terugkeer naar het vaderland,
eeuwige vrede en een herstel van dat alles wat in puin lag. Hoewel de mensen vleselijke neigingen
hadden, en deze beloften op een vleselijke manier begrepen en verlangden, had God nog steeds in
zijn voorkennis tevoren besloten dat sommige beloften vervuld zouden worden in fysieke, en
anderen in geestelijk zin. (IV Bir. 15:32/37).
Je vraagt je misschien af waarom God, aan wie alle uren en seizoenen bekend zijn, niet openlijk
voorspeld dat bepaalde gebeurtenissen zullen plaatsvinden op bepaalde tijdstippen? En waarom zegt
Hij een aantal dingen, maar met andere dingen in gedachten? Ik antwoord je: Israël was vleselijk
en verlangde alleen vleselijke dingen en kon alleen onzichtbare dingen begrijpen door middel van
zichtbare. Daarom heeft God zich verwaardigd om zijn mensen op verschillende manieren te leren,
zodat de gelovigen in Gods beloften een verhevener kroon zouden ontvangen als gevolg van hun
geloof, zodat beoefenaars van de deugd vuriger zouden worden, zodat treuzelaars vuriger zouden
worden naar God toe, zodat overtreders vrijer zouden zijn om op te houden met hun zondigen,
zodat zij die pijn lijden hun beproevingen meer geduldig zouden dragen, zodat degenen die zwoegen
blijmoedig zullen volharden, zodat degenen die hoopvol zijn een verhevener kroon zouden
ontvangen als gevolg van de onbekendheid van de belofte. Als God alleen geestelijke goederen
had beloofd aan de vleselijk denkenden, zouden ze allemaal lauw gegroeid zijn in hun liefde voor de
hemel. Als Hij alleen maar vleselijke goederen had beloofd, wat voor verschil zou er dan zijn
tussen mens en dier? In plaats daarvan, in Zijn goedheid en wijsheid, opdat zij hun lichamen zouden
kunnen regeren met gerechtigheid, met de matiging van hen die op het punt staan om te sterven, gaf
God de mensheid lichamelijke goederen. Opdat zij de dingen van de hemel zouden kunnen wensen,
toonde Hij hen hemelse gunsten en wonderen. (IV Bir. 15/38/45).
Opdat zij de zonde zouden vrezen, toonde Hij zijn verschrikkelijke oordelen en de bezetenheid
veroorzaakt door de slechte engelen. Duistere en twijfelachtige woorden werden vermengd met
woorden van bemoediging zodat ze mogenen verwachten en verlangen degene die de beloften
zou verklaren en hen wijsheid zou toekennen. (IV Bir. 15:46/47).
Zo ook, zelfs vandaag, openbaart God geestelijke dingen in lichamelijke termen. Als Hij spreekt
over lichamelijke glorie, bedoelt Hij het op een geestelijke manier. Dit is zodat alle leergezag
alleen aan God zou kunnen worden toegeschreven. Wat is wereldse glorie als het niet wind en zware
arbeid en verlies van de goddelijke troost is? Wat is lijden waard, als het niet een voorbereiding in
deugd is? Wereldse glorie beloven aan een rechtvaardige ziel, wat betekent dat als het niet de
verwijdering is van geestelijke troost? Maar om lijden te beloven in de wereld, wat betekent dat
als het niet het medicijn en tegengif is voor een verschrikkelijke ziekte? Daarom, mijn dochter, de
woorden van God kunnen op vele manieren begrepen worden, toch is God op geen enkele
manier veranderd, maar betekend het gewoon dat Zijn wijsheid wordt bewonderd en gevreesd. Net
zoals Ik vele dingen heb uitgedrukt in lichamelijke termen door de profeten, die evenzo werden
vervuld op een fysieke manier, zo heb Ik ook andere dingen in lichamelijke termen uitgedruk die
over of bestemd waren in geestelijke zin, evenzo doe Ik hetzelfde nu. Wanneer deze dingen
gebeuren, zal Ik deze zaken aan je bekend maken." (IV Bir. 15:48/57).
Hoofdstuk 16
AN. 9
De Maagd vertelt de bruid hoe de duivel vaak listig één of meerdere van Gods dienaren onder de
sluier van toewijding leidt om hen in ellende te brengen, en aan welke mensen gunsten worden
verleend, en ze maakt gebruik van een gans om te symboliseren hoe de kerk wordt gevormd, en
een hen om God te symboliseren, en ze legt uit, welke mensen verdienen om Gods kuikens te
worden genoemd.
De Maagd zei tegen de bruid van Christus: "Waarom heb je gastvrijheid gegeven aan deze man,
die een opschepperige tong, een vreemde manier van leven, en wereldse gewoonten heeft?" Zij
antwoordde: "Omdat hij dacht een goed mens te zijn, en ik wilde geen problemen krijgen voor
minachting van een man met een reputatie voor roddels. Echter, als ik van tevoren had geweten dat
het onaangenaam was voor God, zou ik hem niet vaker hebben ontvangen dan dat ik een slang zou
hebben willen ontvangen." De Moeder zei tegen haar: "Jouw welwillendheid zet een bewaker en een
zelfbeheersing op zijn tong en zijn hart, zodat hij je geen zorgen zal veroorzaken. De duivel
bracht in zijn sluwheid een wolf in schaapskleren bij je, om zo een gelegenheid te creëren om je in
nood te brengen door het verspreiden van roddels over je." Ze antwoordde: "Hij lijkt vroom en
boetvaardig voor ons. Hij bezoekt de heiligen en zegt dat hij weg wil blijven van de zonde."
(IV Bir. 16:1/7).
De Moeder antwoordde: "Als je een gevederde gans hebt, vertel me, eet je het vlees of de veren? Is
het niet zo dat veren weerzinwekkend zijn voor de maag, maar dat het vlees zorgt voor echt
voedsel en verfrissing? Dit kan geestelijk worden toegepast op de regeling en de constitutie van de
Heilige Kerk. Ze is als een gans en heeft in haar het lichaam van Christus, als het ware, het meest
verse vlees. De sacramenten zijn als de binnenste delen van de gans. Zijn vleugels symboliseren
de deugden en handelingen van de martelaren en belijders. De onderkant van de gans staat voor het
goede doel en het geduld van de heiligen, en zijn veren voor de gunsten die heilige mannen hebben
verleend en opgedaan. Mensen die gunsten hebben ontvangen met de bedoeling voor het
verkrijgen van kwijtschelding voor hun vroegere zonden terwijl die nog steeds in hun vorige
verdorven gewoonten verblijven, krijgen alleen de veren van de gans. Hun zielen zijn noch gevoed
noch vernieuwd. Wanneer zij de veren eten, moeten ze enkel en alleen maar overgeven.
(IV Bir. 16:8/17).
Echter, mensen die gunsten ontvangen en gezind zijn om te vluchten van de zonde, te herstellen de
ten onrechte verkregen goederen, om voldoening te geven aan de onterechte toegebrachte
wonden, geen enkele cent te willen verdienen op basis van winstgevendheid, geen enkele dag te
willen leven die niet in overeenstemming is met Gods wil, om hun wil aan God te onderwerpen
in voorspoed en tegenspoed, en te ontvluchten wereldse eer en vriendschappen zoals dezen, die
zullen vergeving van zonden ontvangen en zijn als engelen Gods in de ogen van God.
(IV Bir. 16:18).
Maar zij die willen vasthouden aan hun onrechtvaardige aankopen, die houden van de wereld in
zichzelf en hun families, die blozen voor nederigheid en niet willen ontvluchten de corrupte
gewoonten of hun lichamen weerhouden van overvloed, voor dezulken als dezen zijn de veren, dat
wil zeggen, de gunsten, die alleen maar leiden tot overgeven. De mensen die genieten van de
kwijtschelding van hun vorige zonden maar nog niet de wil hebben van het opgeven van hun
vorige ijdelheden en buitensporige aandoeningen van hun geest, geeft aan, dat zij berouw en
belijdenis bekomen waardoor zonde wordt weggegooid en Gods genade is verkregen. Als ze willen
meewerken om het voor zichzelf te verkrijgen, en een oprechte intentie hebben, zullen zij vliegen
alsof ze vleugels hebben weg uit de handen van de duivel zo in de schoot van God."
(IV Bir. 16:19/21).
De bruid antwoordde: "O Moeder van genade, bid voor deze man, zodat hij gunsten mag vinden in
de ogen van uw Zoon!" Ze sprak tegen haar: "De Heilige Geest zal hem bezoeken, maar er is iets
aan de voorkant van zijn hart wat hem doet wankelen en dat voorkomt dat Gods genade kan
invoeren in zijn hart. God, ziet u, is als een hen die haar eieren uitbroed en waaruit levende kuikens
komen. Alle eieren onder de hen ontvangen haar warmte, en er liggen geen andere eieren buiten of
om haar heen. De hen breekt niet zelf de schaal van het ei waarin het kuiken wordt gevormd, maar
het kuiken probeert de schaal met haar eigen snavel te breken. Wanneer de hen dat ziet, bereidt ze
een warmere plek voor om haar kuikens uit te broeden. (IV Bir. 16:22/27).
Ook God bezoekt iedereen met zijn genade. Sommige mensen zeggen tot zichzelf: 'We willen ons
weghouden van de zonde en streven naar perfectie voor zover wij daartoe in staat zijn.' De Heilige
Geest bezoekt deze mensen vaker, zodat ze meer in staat zullen zijn om de perfectie te benaderen.
Dit zijn de mensen die hun gehele wil toevertrouwen aan Gods liefde en niet willen ook maar
het minste te doen wat tegen Gods liefde in gaat, maar in plaats daarvan na te volgen hen waarvan
zij zien die neigen naar perfectie, zoals het naleven van de raad van nederige personen en die
wijselijk strijden tegen vleselijke neigingen, en die zichzelf onder God plaatsen, zoals een kuiken dit
doet bij een hen, En God maakt zijn juk licht voor hen en troost ze in moeilijke tijden. De mensen
echter die hun eigen wil volgen, en die denken dat het kleine beetje goed wat ze doen waardig is om
in Gods ogen gunsten te mogen ontvangen, en niet streven naar een grotere perfectie, maar
verblijven in een staat van wat van een genot dan ook in hun geest op komt, en gebruiken de
voorbeelden van anderen als excuus voor hun eigen zwakheden en de corruptie van anderen als
een manier om hun eigen schuld te verminderen, zulke mensen worden geen kleine kuikens van
God, omdat ze niet de wil hebben om door de hardheid en de ijdelheid van hun hart heen te breken.
Integendeel, als ze konden, zouden ze de voorkeur geven om te leven zo lang als ze in staat waren
om te volharden in de zonde. (IV Bir. 16:28/34).
Die goede man, Zacheüs, handelde niet zo, noch deed Maria Magdalena dit. In plaats daarvan,
voor zover zij God in al hun ledematen hadden beledigd, gaven ze Hem al hun ledematen in
eerherstel voor hun overtredingen. Voor zover ze dodelijk waren gestegen in wereldse rang,
verlaagden zij zich nederig door de verachting van de wereld. Inderdaad, het is moeilijk om God
en de wereld tegelijkertijd lief te hebben, tenzij je net als het dier bent dat zowel voor als achter
ogen heeft, en het maakt niet uit hoe voorzichtig het is, zo'n dier zal lijden. Mensen die zijn zoals
Zacheüs en Magdalena hebben het veiliger deel gekozen." (IV Bir. 16:35/39).
Commentaar:
Deze man was een deurwaarder van Östergötland die naar het jubileumjaar kwam meer uit angst
dan uit liefde. Met betrekking tot hem, zei Christus in Rome: "Iedereen die aan enig gevaar
ontsnapt is moet voorzichtig zijn om er niet weer in terug te vallen. Overmoedige zeilers zijn in
gevaar, zelfs in de haven. Deze man moet oppassen voor de terugkeer naar zijn voormalige ambt.
Anders, als hij niet oppast, zal hij het doel van zijn verlangens verliezen, de goederen die hij heeft
verzameld zullen in vreemde handen vallen, zijn zonen zullen hun erfenis niet ontvangen, en hij zal
een pijnlijke dood onder vreemdelingen sterven." Toen hij echter terugkeerde, werd hij
opnieuw een belastinginner, en alles bleek te gebeuren zoals het voorspeld was.
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb