Hoofdstuk 81
AU. 4
Het antwoord van de Maagd, denk ik, aan de bruid met betrekking tot drie mannen waarbij de bruid
tussenbeide kwam voor God. Tranen die verdienstelijk zijn en tranen die dat niet zijn. Over hoe de
liefde voor God groeit door middel van meditatie op de nederigheid van Christus. En hoe vrees (niet
kinderlijke of beginners angst) goed kan zijn.
"Die man is als een zak graan waarvan één korrel wordt verwijderd, maar tien worden toegevoegd.
De man voor wie je bidt is net zo. Hij geeft uit vrees één zonde op, maar voegt er tien toe omwille
van wereldse waardering. Met betrekking tot de tweede man voor wie je smeekbedes maakt,
antwoord ik je dat het niet gebruikelijk is om dure kruiden toe te voegen aan rottend vlees. Je
mag bidden voor hem dat hij lichamelijke verdrukkingen mag ondergaan voor het welzijn van
zijn ziel, maar zijn eigen wil is in strijdt met je smeekbede. Hij verlangt naar wereldse eer, zoals je
ziet, en verlangt eerder naar grote rijkdom dan naar geestelijke armoede, en het zinnelijk genot is
zoet voor hem. Dit is de reden waarom zijn ziel verrot en stinkende is in mijn ogen. Daarom heeft
hij geen recht op dure kruiden, dat bestaat uit beproevingen der gerechtigheid. (IV Bir. 81:1/8).
Bovendien, met betrekking tot de derde man in wiens ogen je tranen ziet, is mijn antwoord aan jou
dat je zijn lichaam ziet, maar ik aanschouw zijn hart. Somtijds zie je een donkere wolk vanaf de
horizon opstijgen hangend in de hemel onder de zon, en drievoudige neerslag van regen, sneeuw
en hagel voortbrengen. Dan verdwijnt de wolk , want het is ontstaan uit de onreinheid van de
aarde. Ieder mens gevoed met zonde en zinnelijk genot tot zijn oude dag lijkt op een dergelijke
wolk. Wanneer de ouderdom komt, dan begint hij de dood te vrezen en gaat nadenken over zijn
gevaar, maar nog steeds is de zonde een lekkernij voor zijn geest. (IV Bir. 81:9/13).
Dus, als een wolk van de onreinheid van de aarde opstijgt naar de hemel, of anders gezegd dat het
geweten van zo'n man omhoog klimt uit de onreinheid van het lichaam (de onreinheid, dat wil zeggen,
van de zonde) en tot zelfonderzoek komt geeft het hem bij zijn eigen beschouwing drie soorten van
tranen. De eerste tranen kunnen worden vergeleken met (regen)water. Ze zijn voor de vleselijke
dingen die de man lief had, zoals bijvoorbeeld, het verlies van goede vrienden, of tijdelijke
goederen, of zijn eigen gezondheid. Omdat hij verbitterd is over Gods plannen en over de dingen
die hem gebeuren, stort hij vele onverstandige tranen. De tweede soort van tranen kunnen worden
vergeleken met sneeuw. (IV Bir. 81:14/18).
Wanneer een man begint te denken over het dreigende gevaar voor zijn lichaam, de pijn van de dood
en de ellende van de hel, dan begint hij te huilen, niet uit liefde, maar uit angst. En dus, net als de
sneeuw die snel weg smelt, zo ook de tranen smelten snel weg. De derde soort van tranen kan
worden vergeleken met hagel. Wanneer een man beschouwt hoe zoet zinnelijk genot is geweest en
nog steeds is aan hem, en dat hij het zal verliezen, en ook welke grote troost er in de hemel is, dan
begint hij te huilen over de prijs van de verdoemenis en van zijn eigen verlies. Hij laat geen tranen
over de schande die God wordt aangedaan, telkens als God een ziel verliest die Hij met Zijn bloed
had verlost, noch kan het hem schelen of hij God na de dood wel of niet ziet. Hij wil alleen maar een
woning verkrijgen in de hemel of op aarde, waar hij geen enkele pijn zal voelen, en waar hij zijn
plezier voor altijd zal hebben. Dergelijke tranen zijn vrij behoorlijk te vergelijken met hagel, want het
hart van zo'n man is buitengewoon hard en heeft geen warmte van liefde voor God. Tranen als
dezen zullen geen enkele ziel brengen naar de hemel. (IV Bir. 81:19/26).
Echter, ik zal je nu laten zien de tranen die een ziel wel naar de hemel leiden. Zij worden vergeleken
met dauw. Damp ontstaat soms uit de zoetheid van de aarde en stijgt op naar de hemel, tot net
onder de zon. Het verdampt door de hitte van de zon en bij afkoeling daalt het weer naar de aarde,
waardoor alle dingen op aarde vruchtbaar groeien. Jij noemt het dauw, en het is te zien op de
bloemblaadjes van de rozen, die, blootgesteld, aan de hitte, eerst vocht van zichzelf afgeven en
daarna druipt het vocht naar beneden. Dit is ook het geval bij een geestelijke mens. Elk persoon die
op deze gezegende aarde mediteert, dat wil zeggen, op het lihaam van Christus, en op de woorden
die Christus zelf gesproken heeft, en op de grote genade die Hij de wereld verleende en de bittere pijn
die Hij verdroeg, bewogen door de vurige liefde voor onze ziel, dan stijgt de liefde van die persoon
voor God met grote zoetheid naar Zijn brein, die kan worden vergeleken met de hemelse hemel. Zijn
hart, die kan worden vergeleken met de zon, wordt gevuld met goddelijke warmte, en zijn ogen
met tranen, huilend voor zijn misdaden tegen zulk een oneindige goede en vriendelijke God, die de
voorkeur gaf om elke vorm van pijn te lijden voor de glorie van God in plaats van om elke vorm
van genot, maar te zijn zonder God. (IV Bir. 81:27/34).
Dergelijke tranen kunnen heel goed worden vergeleken met de vallende dauw, want zij vormen de
kracht om goede daden uit te voeren en leiden tot fruit in de ogen van God. Net zoals groeiende
bloemen de vallende dauw aantrekken, waardoor de bloem omsloten wordt in dauw, zo ook de
tranen van de liefde voor God omsluiten God in de ziel en God trekt de ziel naar Zich toe. Echter,
het is goed om vrees te hebben om twee redenen. In de eerste plaats, omdat dergelijke goede daden
uit vrees kunnen worden uitgevoerd op een zodanige wijze dat ze later een vonk van genade in
het hart kunnen introduceren en zo daarmee het goede doel te verkrijgen. Je zou dit kunnen begrijpen
doormiddel van een gelijkenis. Het is als wanneer een goudsmit puur goud op de weegschaal plaatst,
en de kolenmijnwerker zegt: 'Heer, ik heb de kolen die je nodig hebt voor je werk. Betaal me de prijs
voor wat het waard is.' De goudsmit antwoordt: 'De waarde van de steenkool wordt ingesteld tegen
een vaste prijs.' Dus de goudsmid betaalt de prijs in goud en maakt gebruik van de kolen die hij
nodig heeft voor zijn werk, terwijl de kolenmijnwerker het goud neemt als één zijn middelen
om van te leven. (IV Bir. 81:35/43).
Zo is het ook in geestelijke zaken. Daden zonder naastenliefde zijn als kolen en naastenliefde is als
goud. Mensen die goede daden verrichten uit angst, maar met de wens van het verdienen voor de
redding van hun ziel door hen, hoewel ze niet de God in de hemel verlangen, maar alleen angst
hebben om in de hel te worden geplaatst, hebben nog steeds daden die goed zijn, zij het koud en
ze zijn gelijk aan steenkolen in Gods ogen. God, echter kan worden vergeleken met de goudsmit.
Hij weet hoe je goede daden moet belonen met geestelijke rechtvaardigheid en met wat voor soort
rechtvaardigheid de barmhartigheid van God kan worden verdiend. Hij regelt het zo in Zijn
voorzienigheid dat, als gevolg van goede daden die gedaan worden uit angst, mensen barmhartigheid
kan worden verleend die ze kunnen gebruiken voor het heil van hun ziel. Zoals de barmhartige
goudsmit gebruik maakte van steenkool in zijn werk, zo maakt God gebruik van koude daden voor
Zijn glorie. (IV Bir. 81:44/50).
De tweede reden dat het goed is om vrees te hebben is dat mensen zullen worden bevrijd van straf
in de hel voor alle zonden die ze uit angst hebben weggelaten. Echter, voor zover ze geen
barmhartigheid hebben, hebben zij niet de gerechtigheid die nodig is om op te stijgen naar de hemel.
Een persoon wiens wil zodanig is dat, als hij maar kon, hij voor altijd zou willen leven in deze
wereld, totaal geen liefde voor God heeft. Gods daden zijn als het ware donker voor hem. Daarom
begaat hij doodzonden en zal worden veroordeeld tot de hel. Toch zal zijn kwelling niet zijn om te
branden, maar hij zal zitten in de schaduwen, omdat hij zonden weggelaten heeft uit angst. Hij zal
echter niet de vreugde van de hemel proeven, omdat hij die niet verlangde, terwijl hij leefde. Om die
reden zal hij gaan zitten als een blinde en dove man en als een man zonder handen of voeten, omdat
zijn ziel het kwaad van de hel begreep, maar toch erg weinig van de vreugde die in de hemelen
is te vinden." (IV Bir. 81:51/58).
Commentaar:
Deze openbaring heeft betrekking op drie ridders. De eerste was Skåne. De volgende openbaring
werd gedaan over hem: De heilige Birgitta zag een ziel gekleed als het ware in twee kleuren
scharlakenrode doeken, maar bespat met enkele zwarte vlekken. Zodra ze de ziel zag, verdween
het uit haar zicht. Na drie dagen zag ze opnieuw dezelfde ziel helemaal rood en glanzend met
edelstenen zoals glinsterend goud. Terwijl ze hier verwonderend naar keek, sprak de Geest van God
tot haar: "Deze ziel werd tegengehouden door wereldse zorgen maar bezat het ware geloof. Hij
kwam voor de aflaten verkrijgbaar in Rome met de bedoeling van het verkrijgen van de Goddelijke
liefde en gunst en met de wens om niet meer bewust te zondigen.
Jouw beeld van de ziel, gekleed in twee kleuren scharlakenrode doeken betekent dat voor de dood
van zijn lichaam verkreeg hij Goddelijke gunst, maar slechts gebrekkig. Dat zijn ziel bespat was met
zwarte vlekken betekent dat hij voelde de trekkracht van fysieke genegenheid voor zijn ouders en het
verlangen om zijn vaderland te zien. Echter, hij vertrouwde zijn gehele wil aan Mij toe. Daarom
verdiende zijn ziel om te worden gereinigd en voorbereid te worden voor meer sublieme dingen. De
glinsterende edelstenen tegen de rode kleur geeft aan dat de ziel zijn gewenste beloning naderde
vanwege zijn welwillendheid, als ook vanwege het effect van de aflaten.
Zie en beschouw dan, Mijn dochter, wat voor goeds de aflaten van deze stad doet voor de mensen
die hier komen met heilige intentie omwille van die bijzondere aflaten. Zelfs als ze een miljoen
jaren werden toegekend aan iemand dan, als ze inderdaad werden toegekend aan hen die hier
komen vanwege het geloof en de toewijding, zou het nog steeds niet genoeg zijn voor hen om de
Goddelijke barmhartigheid te verdienen zonder Gods genade. Deze barmhartigheid, echter, is
waarlijk gegeven en rechtmatig verdiend en is te wijten aan de aflaten die Mijn heiligen verdienden
met hun bloed."
Met betrekking tot de tweede ridder in dezelfde openbaring, die uit Halland kwam, sprak Gods Zoon
het volgende over: "Wat heeft deze kletsmajoor je vertelt? Was het niet dat veel mensen twijfelen
aan de waarheid van de relikwi van Mijn gezicht op het doek? Antwoordt hem stellig met vier
dingen die Ik je nu ga vertellen. De eerste is dat veel mensen schatten bewaren maar weten niet voor
wie. De tweede is dat ieder persoon met het talent van de Heer is toevertrouwd en wie het niet
blijmoedig besteed zal een oordeel oplopen. De derde is dat een persoon die meer houdt van zijn
land en het vlees dan van God niet zal toetreden tot het gezelschap van hen die hongeren en
dorsten naar gerechtigheid. De vierde is dat elke persoon die niet luistert naar anderen zal zichzelf
horen roepen maar zal niet worden gehoord. Met betrekking tot de relikwi van mijn gezicht op het
doek, laat hem weten dat net zoals mijn bloed als zweetdruppels uit Mijn lichaam stroomde toen
Mijn lijden op handen was en Ik tot de Vader bad, zo ook stroomde het zweet van Mijn gezicht op
de doek als gevolg van de hoedanigheid van de vrouw die had gebeden voor Mij en voor de troost
van toekomstige generaties."
De derde ridder in dezelfde openbaring kwam uit Zweden. De volgende openbaring heeft
betrekking op hem: "Er staat geschreven dat een ongelovige man gered is door een gelovige vrouw.
De vrouw van de man rende en griste haar man uit de kaken van de duivel met haar eigen twee
handen. Ze griste hem van de duivel met haar ene hand, dat wil zeggen, met haar tranen en gebeden
en werken van barmhartigheid. Ze griste hem met haar andere hand, dat wil zeggen, met haar
waarschuwingen en toonbeeld en aanwijzingen met als gevolg dat hij reeds trok naar de weg der
zaligheid. Daarom moet hij drie dingen overwegen die geschreven zijn in het gewoonterecht. Hierin
zijn drie gedeelten. Eén gedeelte gaat over 'het recht van bezitten' een ander gedeelte gaat over 'het
recht van verkopen' en het derde deel gaat over 'het recht van kopen'.
In het eerste gedeelte die gaat over 'het recht van bezitten', wordt gezegd dat er geen sprake is van
rechtvaardig eigendom tenzij het met recht wordt verworden. Elke overname die geschiedt door
middel van slinkse trucs of gevallen van boze opzet of een te lage prijs zijn niet aangenaam voor
God. Het tweede gedeelte gaat over 'het recht van verkopen'. Soms wordt een ding verkocht door
armoede of angst, soms als gevolg van geweld of oneerlijke regelingen. Een persoon moet zijn
geweten onderzoeken om te zien of er mededogen en barmhartigheid is in zijn hart. Het derde deel
gaat over 'het recht van kopen'. Iedereen die iets wil kopen moet kijken naar de zaak om te zien of
het item dat wordt verkocht met recht is verworven. Het is wettig niet aanvaardbaar als er iets door
middel van onrechtvaardige afpersing is verworven. Zo laat deze man drie dingen onderzoeken in
zijn geest.
Hij moet begrijpen dat hij voor alles openheid van zaken moet geven en vooral voor de bezittingen
die hij heeft geërfd van zijn ouders, of hij ze misschien meer heeft gebruikt voor het wereldse
belang dan voor God en buiten hun passend gebruik. Laat hem begrijpen dat hij rekenschap moet
afleggen van zijn ridderschap, zijn intentie om dit te ontvangen, de manier waarop hij leefde, en
de manier waarop hij zijn gelofte heeft volbracht die hij Mij gezworen heeft.
Hoofdstuk 82
AU. 5
Christus spreekt tot de bruid en vertelt haar dat een vrome ziel moet zijn als een bruid met een
mooie mond, schone oren, bescheiden ogen, en een standvastig hart. Hij geeft een geestelijke
uitleg van alle genoemde lichaamsdelen.
De Zoon sprak: "Net als een bruid, moet je een mooie mond, schone oren, bescheiden ogen, en
een standvastig hart hebben. Een ziel moet evenzo dezelfde kwaliteiten hebben. Haar mond is haar
schone geest waar niets anders mag ingaan dan wat Mij behaagt. Moge haar mond, dat wil zeggen,
haar geest prachtig zijn met de geur van goede gedachten afkomstig van de aandachtige herinnering
aan Mijn lijden. Moge haar geest evenzo zijn als een mond die rood is met de vurigheid van
Goddelijke naastenliefde, om zich zodanig in te zetten dat het tot uitwerking komt. Zo zeker als er
niemand verlangt om een kleurloze mond te kussen, evenmin zal geen ziel mij behagen, tenzij ze
goede daden van haar eigen goede wil alleen uitvoert. Net als een mond, moet haar geest twee
lippen hebben, dat wil zeggen, de volgende twee genegenheden: een verlangen naar hemelse
dingen, en een minachting voor alle aardse dingen. Haar onder gehemelte moet angst hebben voor
de dood, die de ziel van het lichaam scheidt en ze moet vrezen over de staat waarin ze zich dan
zal vinden. Haar boven gehemelte moet angst hebben voor een vreselijk oordeel.
(IV Bir. 82:1/9).
De tong van de ziel moet zich houden tussen deze twee gehemelten. Wat is de tong van de ziel,
zo niet de veelvuldige overweging van mijn genade? Daarom, wanneer je mediteert over mijn
genade en hoe Ik je geschapen en verlost heb, hoe geduldig Ik met je ben, overweeg dan ook wat
voor een strenge Rechter Ik ben en hoe Ik niets ongestraft laat, en overweeg ook, hoe onzeker het uur
van de dood is. De ogen van de ziel moeten net zo argeloos zijn als die van een duif die een havik
in de buurt van het water ziet rond vliegen. Met andere woorden, je gedachten moeten altijd gericht
zijn op Mijn liefde en Mijn lijden, en op de daden en woorden van Mijn uitverkorenen. Met hun hulp
zul je begrijpen hoe de duivel in staat is om je te bedriegen, en dus kun je nooit zeker van jezelf
zijn. Je oren moeten schoon zijn, zodat je geen vulgaire en belachelijke dingen wenst te horen. Je
hart moet standvastig zijn door aan het geloof vast te houden, zodat je de dood niet zult vrezen, noch
blozen bij de verwijten van de wereld, noch zorgen maken om het verlies van je lichaam terwille
van Mij, jouw God." (IV Bir. 82:10/17).
Hoofdstuk 83
AU. 6
Christus spreekt tot de bruid en vertelt haar dat ze Hem moet liefhebben zoals een goede knecht
houdt van zijn meester, zoals een goede zoon van zijn vader houdt, en zoals een trouwe echtgenote
houdt van haar echtgenoot van wie zij nooit van mag worden gescheiden. Hij geeft een geestelijke
en nuttige uitleg over dit alles.
De Zoon sprak: "Ik hou van je zoals een goede meester houdt van zijn knecht, zoals een vader
van zijn zoon houdt, en een echtgenoot van zijn echtgenote. De meester zegt tegen zijn knecht:
'Ik zal je geven, kleding, goede voeding, en een gematigde hoeveelheid werk.' De vader zegt
tegen zijn zoon: 'Alles wat ik heb is van jou.' De echtgenoot zegt tegen zijn echtgenote: 'Jouw
steun is mijn steun, jouw troost is mijn troost.' (IV Bir. 83:1/4).
Hoe zullen deze drie reageren op zoveel liefde? De knecht, als hij goed is, zal zeker tegen zijn
meester zeggen: 'Mijn conditie is die van een dienstknecht, dus ik zal u liever dienen dan iemand
anders.' De zoon zal tegen zijn vader zeggen: 'Ik krijg al het goede van je, dus ik wil niet van je
worden gescheiden.' De echtgenote zal tegen haar echtgenoot zeggen: 'Ik word ondersteund door
je werk; Ik heb de warmte van je hart en de zoetheid van je woorden, dus ik zou liever
sterven dan te worden gescheiden van je. (IV Bir. 83:5/8).
Ik, God, ben de echtgenoot. De ziel is inderdaad mijn bruid, en zij zal getroost worden in Mij
en rusten en verkwikt worden met goed voedsel van Mijn Goddelijkheid. Haar deel is, dat ze elke
straf moet dragen in plaats van te worden gescheiden van Mij, want zij kan noch troost, noch eer
ontvangen gescheiden van Mij. Twee dingen hebben betrekking op het huwelijk: ten eerste, de
middelen die een echtpaar nodig heeft voor hun steun; ten tweede, een zoon die hun erfenis kan
ontvangen, ze mogen ook een knecht hebben die hun kan bedienen, want er staat geschreven dat
Abraham verontrust was over het niet hebben van een zoon. (IV Bir. 83:9/12).
De ziel heeft haar middelen van bestaan wanneer ze vol is van deugd. Ze heeft ook een zoon
wanneer ze verstandige discretie bezit om te kunnen onderscheiden deugden en ondeugden, en
wanneer haar onderscheidingsvermogen is volgens die van God. Ze heeft ook een knecht, dat wil
zeggen, haar fysieke emoties. Deze knecht leeft niet volgens de begeerten van het vlees, maar in
het belang van het lichaam en voor de perfectie van de ziel. (IV Bir. 83:13/16).
Ik hou van je, zoals een echtgenoot houdt van zijn echtgenote, want jouw steun is Mijn steun. Het
behoort jou toe, verdraag daarom eerder vrijwillig elke ontbering dan Mij tot toorn op te wekken. Ik
hou van je, zoals een vader van zijn zoon houdt, want Ik heb je discretie en een vrije wil gegeven. Ik
hou bovendien van je, zoals een meester van zijn knecht houdt, want Ik heb je geboden om een
gematigde hoeveelheid noodzakelijke goederen te nemen en een redelijke werklast te handhaven.
Maar de dienstknecht, het lichaam, is zo dom dat hij liever de duivel zou dienen dan Mij, en de
duivel geeft hem nooit rust van de zorgen van de wereld." (IV Bir. 83:17/21).
Hoofdstuk 84
AU. 7
Christus spreekt tot de bruid en beschrijft drie mannen die vielen als gevolg van de vrouwen. De
eerste wordt vergeleken met een gekroonde ezel. De tweede had het hart van een haas, en de derde
wordt vergeleken met een basilisk. Vrouwen moeten daarom altijd onderworpen zijn aan mannen.
De Zoon sprak: "Er wordt gezegd dat drie mannen zijn gevallen als gevolg van de vrouwen. De
eerste was een koning wiens geliefde hem in het gezicht sloeg toen hij niet glimlachte naar haar. Dit
is omdat hij een dwaas was en hij kon haar niet bedwingen noch zorgen voor zijn eigen eer. Hij
was als een ezel die een kroon draagt, een ezel vanwege zijn dwaasheid, een kroon vanwege zijn
rang. De tweede was Samson die, hoewel hij de sterkste was van alle mannen, werd hij verslagen
door een vrouw. Hij had het hart van een haas, omdat hij niet in staat was meester te zijn over een
alleenstaande vrouw. De derde was Salomo die gelijk was aan een basilisk die doodt door een blik,
maar werd gedood door een weerspiegeling. Zo was de wijsdom van Salomo groter dan die van de
rest, maar de blik van een vrouw doodde hem. Een vrouw moet zich daarom onderwerpen aan een
man. (IV Bir. 84:1/9).
Hoofdstuk 85
AU. 8
Christus spreekt tot de bruid en vertelt haar dat twee pagina's van een boek werden geopend voor
Hem. Op één pagina staat drie keer genade geschreven op de andere staat drie keer rechtvaardigheid
geschreven. Hij waarschuwt haar, zo lang ze nog de tijd heeft, om zich te bekeren tot
barmhartigheid, zodat ze niet later zal worden bestraft door de Rechter.
De Zoon sprak tot de bruid: "Ik ben de Schepper van het heelal. Twee pagina's liggen als het ware
voor Mij open. Genade is geschreven aan de ene, Rechtvaardigheid aan de andere kant. Bijgevolg
wordt Genade uitgesproken aan iedereen die berouw heeft over zijn zonden en besluit om niet
weer te zondigen, want Mijn Geest zal hem inspireren om goede werken te verrichten. Alwie zijn
vrije wil laat scheiden van de ijdelheden van deze wereld wordt vuriger gemaakt door Mijn Geest.
Degene die zelfs klaar is om voor me te sterven zal dus worden ontstoken door Mijn Geest, zodat
hij volledig in Mijn zal zijn en Ik in hem. (IV Bir. 85:1/6).
Rechtvaardigheid is geschreven op de andere pagina. Dit zegt: 'De Vader zal niet verdedigen, noch
zal de Zoon met elkaar verzoenen, noch zal de Geest iemand doen ontvlammen die zichzelf niet wil
corrigeren, terwijl de tijd daar is, maar die willens en wetens zich afkeert van God'. Daarom, zolang
er nog tijd is, mediteer voorzichtig op de pagina van de Genade, want allen die gered zijn zullen
worden gereinigd, hetzij door water of door vuur, dat wil zeggen, hetzij door een kleine bijdrage van
boete in de huidige tijd of door het vuur van het vagevuur in de toekomst, totdat ze gereinigd zijn.
(IV Bir. 85:7/9).
Weet dat Ik deze twee pagina's van het boek der Genade en Rechtvaardigheid aan een man toonde
die je kent. Echter, minacht hij de pagina van Mijn genade en denkt dat de linker kant de rechter
kant is. Net als een reiger boven de mussen, zo zoekt hij boven alle anderen uit te stijgen. Dus
moet hij vrezen voor zichzelf, want als hij niet oppast, zal hij sterven in zijn spot en weg
worden genomen uit deze wereld, samen met de drinkers en de spotters." Het bleek daarna ook zo
te zijn gebeurt. Hij stond tevreden op van de dinertafel, maar werd 's nachts vermoord door zijn
vijanden. (IV Bir. 85:10/15).
Hoofdstuk 86
AU. 9
De Moeder van God zegt dat ze is als een bloem van waaruit de bijen zoete honing bijeen
verzamelen. De bijen zijn de dienaren en de uitverkorenen van God, die voortdurend de nectar van
de genade verzamelen van haar en hebben geestelijke vleugels en geestelijke voeten en een
geestelijke angel.
De Moeder sprak: "Ik ben de Koningin en Moeder van de Barmhartigheid. Mijn Zoon, de Schepper
van het heelal, voelt zulke lieve genegenheid jegens mij dat Hij mij een geestelijk begrip van alle
schepselen heeft gegeven. Ik ben dus zeer lijkend op een bloem waaruit de bijen zoete nectar
verzamelen in grote overvloed. Het maakt niet uit hoeveel ze verzamelen, er blijft voortdurend
genoeg nectar over in de 'bloem'. Zo ben ik ook in staat om voor iedereen genade te verwerven
en toch blijvend in een overvloed van genade. (IV Bir. 86:1/5).
Mijn uitverkorenen zijn inderdaad net als bijen, want ze hebben me lief met alle toewijding en zorg
voor mijn eer. Als bijen hebben ze twee voeten, want ze hebben een voortdurende wens om te
verhogen mijn eer als ook hun ijverige arbeid hiervoor, en ze werken wat ze kunnen. Ze hebben
ook twee vleugels, in zoverre dat zij zichzelf als onwaardig beschouwen om me te prijzen en ook
gehoorzamen ze mij in alles wat betrekking heeft op mijn eer. Ze hebben zelfs een angel en
sterven als ze die verliezen. (IV Bir. 86:6/9).
Ja, de vrienden van God hebben de beproevingen van de wereld dat, voor de bescherming van de
deugden, niet zal worden weggenomen van hen tot het einde van hun leven. Maar ik, die troost in
overvloed heeft, zal hen troosten." (IV Bir. 86:10/11).
Hoofdstuk 87
AV. 0
Christus spreekt tot de bruid en vertelt haar dat ze haar lichaam mooi en gaaf moet houden. Hij
vergelijkt alle delen van het lichaam in een geestelijke zin om de perfecte liefde van God en van
naasten, in het bijzonder van de vrienden van God. Hij voegt eraan toe dat zij dit op een geestelijke
manier moet doen zoals de feniks het doet op een fysieke manier, dat wil zeggen, om hout te
verzamelen en zichzelf te verbranden.
De Zoon sprak tot de bruid: "Ik vertelde je eerder dat je heldere ogen of inzicht moet hebben om
te zien wat kwaad je hebt gedaan en goede dingen die je hebt nagelaten te doen. Laat je mond, dat
wil zeggen, je geest, gereinigd zijn van alle kwaad. Je lippen zijn de twee verlangens die je moet
hebben: het verlangen om alles op te geven voor Mijn belang en de wil om bij Me te blijven. Deze
lippen moeten rood van kleur zijn, rood is de wording van kleuren en kan worden gezien op grootste
afstand. Rood duidt op schoonheid, en één en al schoonheid is te vinden in de deugden, want het is
meer welgevallig aan God wanneer iemand iets aanbied wat hem of haar het meest lief is en dat wat
meer geestelijk opbouwend is voor anderen. Daarom, hetzij in genegenheid of met daden, moet een
persoon aan God geven dat wat hij of zij het liefste bezit. Het kan worden gelezen toen God Zich
verheugde omdat Zijn werk was voltooid. God verheugt zich ook wanneer een persoon zijn gehele
of haar gehele zelf (eigen wil) opgeeft aan Hem met de intentie om te leven volgens Zijn wil
zowel in tijden van lijden als in tijden van vreugde. (IV Bir. 87:1/8).
Jouw armen moeten flexibel en wendbaar zijn ten aanzien van Gods eer. De linkerarm
vertegenwoordigt de beschouwing van Mijn gunsten en het goede wat Ik voor je gedaan heb door
je te scheppen en te verlossen alsook het besef te hebben van je eigen ondankbaarheid jegens Mij.
De rechterarm is zo'n vurige liefde voor Mij te hebben dat je liever kwellingen zou lijden dan Mij te
verliezen of Me te ergeren tot toorn. Gewillig neem Ik rust tussen deze twee armen, en jouw hart zal
Mijn hart zijn, want Ik ben als het vuur van de Goddelijke liefde, en Ik wil vurig bemind worden in
je armen. De ribben die je hart beschermen zijn je ouders, niet je natuurlijke ouders, maar Mijn
uitverkorenen, die je lief moet hebben zoals Ik dat doe en je zult hen meer lief hebben dan je eigen
ouders. Want mijn uitverkorenen zijn je werkelijke ouders, want zij hebben te weeg gebracht dat je
weer opnieuw zal worden geboren om eeuwig te leven. (IV. Bir. 87:9/14).
De huid van de ziel moet zo mooi zijn dat er geen enkele smet of vlek op te vinden is. De huid staat
hier voor je ieders naaste die, als je hem liefhebt als jezelf, Mijn liefde en de liefde van Mijn heiligen
onbeschonden bewaard. Echter, wanneer je hem haat, dan is je hart verwond geraakt en je ribben
zijn weg gestript, dat wil zeggen, de liefde van Mijn heiligen zal kleiner in je worden. Jouw huid
moet zijn zonder smet, want je behoort niet je naaste te haten, maar iedereen lief te hebben in
overeenstemming met de wil van God, want dan zal mijn gehele hart met jouw hart zijn.
(IV Bir. 87:15/18).
Ik zei eerder tegen je dat Ik vurig bemind wil worden, want Ik ben als het vuur van de Goddelijke
liefde. Het vuur van de Goddelijke liefde heeft drie prachtige kenmerken. Ten eerste, het brandt
maar is nooit aangestoken; ten tweede, het wordt nooit gedoofd; ten derde, het brandt maar zal
nooit iets verteren. Op deze manier bestond Mijn liefde voor de mensheid vanaf het begin in Mijn
Goddelijke natuur. Toen Ik Mijn menselijke natuur aannam, brandde het nog meer. Het brandt zo
intens dat het nooit gedoofd is, en het maakt de ziel vurig, door haar niet te verteren maar door
haar steeds meer te versterken. Je kunt dit vergelijken met het voorbeeld van de feniks. Op oudere
leeftijd verzamelt ze hout op een hoge berg. Dan, wanneer het hout door de hitte van de zon in brandt
is gezet, gooit ze zichzelf in het vuur, en sterft aldus, maar komt weer tot leven door middel van
datzelfde vuur. Zo wordt ook de ziel in brand gestoken door het vuur van de Goddelijke
naastenliefde, en komt hieruit weer tevoorschijn gelijk een feniks beter en sterker dan ooit
tevoren." (IV Bir. 87:19/28).
Hoofdstuk 88
AV. 1
Christus spreekt tot de bruid en vertelt haar dat de hele schepping is volgens Zijn wil, behalve voor
de mens. Hij vertelt ook dat er drie soorten mensen zijn in deze wereld. Ze kunnen worden
vergeleken met drie boten die een zeereis maken, waarbij één gevaar loopt en vergaat, waarbij
een tweede wordt gedragen door de golven, en waarbij een derde goed bestuurbaar is.
De Zoon sprak: "Ik ben de Schepper van alle geesten zowel goede als slechte. Ik ben ook hun
heerser en stuurman. Bovendien ben Ik de Schepper van alle dieren en van elk ding dat bestaat en
leven heeft, evenals van elk ding dat bestaat en geen leven heeft. Dus, wat dan ook er in de hemel,
op aarde of in de zee is, elk en ieder van hen is gemaakt volgens Mijn wil, met uitzondering van de
mensheid. Weet dan ook dat sommige mensen zijn als een boot die zowel roer als mast heeft verloren
en ze worden heen en weer geslingerd op de golven van de zee totdat ze op de klippen lopen van
het eiland van de dood. Er zijn er onder hen op deze boot, die in wanhoop, hun gedachten
overgeven aan sensueel genot. (IV Bir. 88:1/6).
Anderen zijn als een boot die nog wel zijn mast en roer heeft als ook een anker met twee kabels.
Echter, het belangrijkste anker is gebroken, en het roer staat aan de vooravond van verbrijzelen
wanneer de kracht van de golven zich dringen tussen de boot en het roer. Voorzichtigheid moet
daarom worden genomen, omdat, terwijl het roer en de boot nog steeds met elkaar zijn
verbonden, hebben ze als het ware, onderling wederzijdse warmte door die verbinding.
(IV Bir. 88:7/9).
De derde boot heeft al haar tuigage en uitrusting en is gereed om te varen als de tijd daar is.
Het eerste anker, het belangrijkste anker zoals Ik al eerder zei, is de religieuze discipline die
wordt verlaagd en verlicht met het geduld en de vurigheid van de Goddelijke liefde. Dit anker is
verbrijzeld, aangezien wat de (Oud)vaders hebben opgelegd nu onder de voeten is geworpen, en
ieders aanzien wat dan ook hij of zij bruikbaar acht als een onderdeel van de professie ziet. Ze
drijven dus als een boot op de golven. Het tweede anker, die, zoals Ik al zei, is nog steeds één
geheel, en staat voor het dienen van God. Dit anker is gebonden met twee kabels, namelijk door
geloof en hoop, want zij geloven dat Ik God ben en leggen hun hoop op Mijn wil om hen te redden.
Ik ben hun roer, en zo lang Ik in de boot ben, zullen de golven niet binnentreden, en er bestaat
een soort van warmte tussen Mij en hen. (IV Bir. 88:10/16).
Ik blijf verbonden met hun boot zolang ze niets anders meer lief hebben dan Mij. Ik ben door
drie nagels aan hen gehecht, namelijk door de Goddelijke vrees, nederigheid, en door de
beschouwing van Mijn werken. Maar als ze meer van iets anders houden dan van Mij, dan komt
het water van de ontbinding binnen, dan zullen de drie nagels van Goddelijke vrees, nederigheid,
en Goddelijke beschouwing uit elkaar vallen, en het anker van goede wil is verbrijzeld, en de
kabels van het geloof en de hoop zijn gebroken. De mensen in deze boot verkeren in een staat van
grote onzekerheid en zijn dus op weg naar gevaarlijke plaatsen. Mijn vrienden zijn te vinden op de
derde boot, omdat, zoals Ik al zei, het gereed is om te varen." (IV Bir. 88:17/21).
Hoofdstuk 89
AV. 2
Christus spreekt tot de bruid en vertelt haar over de manier waarop een geestelijke ridder zich
moet gedragen in de strijd, namelijk op God vertrouwen en niet in eigen kracht. Hij geeft de ridder
twee korte gebeden die hij dagelijks moet zeggen. Hij zegt ook dat het paard moet worden
uitgerust met geestelijke wapens zoals hier wordt beschreven.
De Zoon sprak: "Wie een echte strijder wil zijn moet nobel van geest zijn en weer opstaan als
hij valt, en vertrouwt niet op zijn eigen kracht, maar op Mijn barmhartigheid. Een persoon die geen
vertrouwen heeft in Mijn goedheid heeft de volgende gedachten: 'Als ik elke poging onderneem om
het vlees te bedwingen door te vasten of te strijden in de vigilie, zal ik niet in staat zijn ofwel te
volharden of om mezelf uit de ondeugden te houden, want God helpt me niet'. Een dergelijk
persoon verdient te vallen. (IV Bir. 89:1/3).
Vandaar, dat een persoon die een geestelijke strijder wil zijn vertrouwt op Mij en is ervan
overtuigd dat hij in staat is om dit te bereiken met de hulp van Mijn genade. Zo moet hij de
intentie hebben om goed te doen en het kwaad vermijden en opstaan wanneer hij valt. Hij zou het
volgende gebed moeten zeggen: 'Here God, de Almachtige, Gij die alle zielen in de richting van het
goede leidt, ik ben een zondaar die ver van U is afgedwaald door mijn eigen wandaden. Ik dank U
voor het terugleiden van mij naar de juiste weg, en ik vraag U, Jezus genade, die hing aan het kruis
in bloed en verdriet, te ontfermen over mij. Ik smeek U bij Uw vijf wonden en bij de pijn die U heeft
moeten doorstaan van Uw gebroken aderen tot en met Uw hart, Zich te verwaardigen om mij veilig
te houden vandaag, opdat ik niet in zonde zal vallen. Geef me de kracht om de speren van de vijand
te weerstaan en weer manmoedig op te kunnen staan, wanneer ik weer in zonde zou vallen.
(IV Bir. 89:4/9).
Daarnaast, zodat de strijder in staat zal zijn om te volharden in het goede, laat hem bidden op deze
manier: 'O, Here God, voor wie niets onmogelijk is en die alle dingen kan doen, geef me de kracht
om de goede werken uit te kunnen voeren en om te volharden in het goede.' (IV Bir. 89:10).
Daarna zou hij zijn zwaard in de hand moeten nemen, dat wil zeggen, hij moet een goede
bekentenis afleggen, die gepolijst en glanzend moet zijn. Het moet worden gepolijst door een
zorgvuldig onderzoek te doen naar zijn geweten over hoe en hoeveel en waar hij heeft gefaald en
waarom. Het moet ook glanzend worden in die zin dat hij niet beschaamd moet zijn om de
waarheid op te biechten noch iets te verbergen, noch een zonde te beschrijven die hij op een andere
wijze heeft begaan. Dit zwaard moet twee scherpe randen hebben, namelijk de intentie om niet meer
te zondigen en de intentie om boete te doen voor de zonden die hij heeft begaan. De punt van het
zwaard moet berouw zijn. Dit doodt de duivel telkens als een mens die eerder behagen in zonde
voelde, nu berouw en verdriet heeft voor het feit dat hij Mij, zijn God, tot toorn heeft uitgelokt. Het
zwaard moet de greep of gevest hebben van de overwegingen van Gods grote genade. Zijn genade
is zo groot dat niemand zo'n grote zondaar kan zijn dat hij geen vergeving kan krijgen, mits hij dit
vraagt met de wil om zich te verbeteren. (IV Bir. 89:11/18).
Het zwaard van de biecht, moet dan worden gehouden met het idee dat God genadig is voor
iedereen. Echter, opdat hij zijn hand niet snijdt aan de scherpe randen van het zwaard, is een stuk
ijzer of pareerstang geplaatst tussen de randen en het handvat. Een pommel voorkomt dat het zwaard
uit de handen valt. Op dezelfde manier moet een persoon die het zwaard van de biecht vasthoudt
en hoopt op Gods genade voor de afdracht en reiniging van zijn zonden oppassen het niet te laten
vallen door aanmatigend te zijn op Gods vergeving. Om dit te voorkomen is er de pareerstang van
de Goddelijke vrees, die hem doet vrezen dat God hem Zijn genade zal weigeren en hem zal tonen
Zijn toorn wanwege zijn aanmatiging. Op dat zijn operationele hand niet mag worden gesneden of
worden aangetast, wordt er een stuk ijzer of pareerstang geplaatst tussen de hand en de randen (of
kling). Dit is de overweging van Gods rechtvaardigheid, want, hoewel Mijn rechtvaardigheid zo groot
is dat ik niet iets niet onderzocht of onbestraft zal laten blijven, ben Ik wel zo barmhartig en
rechtvaardig dat Ik niet iets eis wat de natuur niet kan dragen. Bovendien, vergeef Ik zware straf voor
het belang van een goede intentie en grote zonden in ruil voor een kleine vergoeding.
(IV Bir. 89:19/26).
De maliënkolder van de ridder vertegenwoordigt onthouding. Net zoals een maliënkolder bestaat
uit vele kleine ringen van kettingen, zo ook bestaat de onthouding uit vele deugden, zoals
bijvoorbeeld, onthouding van immorele bezienswaardigheden of dingen die invloed hebben op
andere zintuigen, zoals gulzigheid, wellust, en overvloed, als ook vele andere dingen die door de
Heilige Benedictus zijn vastgelegd als verboden. Men kan deze maliënkolder alleen aantrekken met
de hulp van een andere. Daarom dient Mijn Moeder, de Maagd Maria, te worden aangeroepen en
vereerd, want elk goed voorbeeld en type van de deugd is in haar te vinden. Als ze standvastig
wordt aangeroepen, zal ze aan je geest geven al de perfecte vormen van onthouding.
(IV Bir. 89:27/31).
De helm staat voor perfecte hoop. Het heeft als het ware twee openingen, waardoor de ridder kan
zien. De eerste opening is de overweging van welke dingen die moeten worden gedaan, en de
tweede van welke dingen die vermeden moeten worden. Iedereen die hoopt op God moet altijd
rekening houden met wat er gedaan of vermeden moet worden dat in overeenstemming is met Gods
wil. Het schild staat voor geduld met de hulp van degene die alles wat er ook gebeurt blijmoedig
kan verdragen." (IV Bir. 89:32/36).
Hoofdstuk 90
AV. 3
Christus spreekt en zegt dat Zijn vrienden gelijk zijn aan Zijn eigen arm, want, zoals een goede
dokter, snijdt hij elk rottend stuk vlees of schadelijke elementen weg van hen en voegt gezond
vlees aan hen toe door hen te transformeren in Hemzelf.
De Zoon sprak: "Mijn vrienden zijn als Mijn arm. Een arm heeft de volgende vijf dingen: huid,
vlees, bloed, botten en merg. Ik ben als een verstandige dokter die eerst weg snijdt alle nutteloze
zaken, om vervolgens vlees aan vlees en bot aan bot toe te voegen en daarna zijn van toepassing
geneeskrachtige medicijnen. (IV Bir. 90:1/3).
Dit is hoe Ik mijn vrienden heb behandeld. Als eerste, verwijder Ik uit hen alle wereldse hartstochten
en vleselijke verlangens. Daarna verenig Ik Mijn merg met hun merg. Wat is Mijn merg zo niet
de kracht van Mijn Goddelijkheid. Als een mens zonder merg gestorven is, is evenzo een persoon
overleden die geen gemeenschap met Mijn Goddelijkheid had. Ik verenig Mijn Goddelijkheid aan
hun gebrek wanneer zij Mijn wijsheid proeven en het vrucht draagt in hen, ofwel wanneer hun
ziel begrijpt wat te doen en wat te vermijden. (IV Bir. 90:4/9).
De botten staan voor kracht. Ik heb het verenigd met hun kracht toen Ik hen sterk maakte om het
goede te doen. Het bloed staat voor Mijn wil. Ik heb het verenigd met hun wil mits hun wil in
overeenstemming is met wat Ik wil, en wanneer ze noch zoeken noch iets anders verlangen dan
alleen Mij. Het vlees staat voor Mijn lankmoedig geduld. Ik heb het verenigd met hun geduld mits
ze zo geduldig zijn als Ik was toen Ik geen degelijk stuk vlees meer had op Mijn lichaam vanaf de
zool van mijn voet tot aan de kruin van Mijn hoofd. De huid staat voor liefde. Ik heb het verbonden
met Mezelf toen ze Mij boven alles lief hadden, en wanneer ze wensten te sterven in belang van
Mij, vrijwillig en met Mijn hulp. (IV Bir. 90:10/17).
Hoofdstuk 91
AV. 4
Christus maant de bruid om zichzelf te vernederen op vier manieren, namelijk voor degenen die
macht uitoefenen in de wereld en voor zondaren, als ook voor de geestelijke vrienden van God
en voor degenen die arm zijn in de wereld.
De Zoon sprak tot de bruid: "Je moet jezelf op vier manieren vernederen; ten eerste, voor de
machthebbers in deze wereld. Men moet zich onderwerpen aan autoriteit omdat het zowel goed is
voor de mens om aan andere mensen te gehoorzamen, aangezien de mensheid het veracht om God
te gehoorzamen, en omdat mensen geen voortgang kunnen boeken zonder dat iemand hen leidt.
(IV Bir. 91:1/2).
Ten tweede, verneder jezelf voor hen die in geestelijke armoede leven, dat wil zeggen voor de
zondaars, door voor hen te bidden en God te danken, dat je gelukkigerwijs, niet zo bent noch één van
hen zijt. Ten derde, verneder jezelf voor hen die in geestelijke rijkdom leven, dat wil zeggen, voor
de vrienden van God, door jezelf als onwaardig te beschouwen om hen te dienen of in hun gezelschap
aanwezig te zijn. Ten vierde, verneder jezelf voor hen die arm zijn in de wereld, door hen te helpen
en te kleden en door het wassen van hun voeten." (IV Bir. 91:3/5).
Hoofdstuk 92
AV. 5
Christus maant de bruid om voortgang te boeken en te volharden in de deugden door het leven van de
heiligen na te volgen en zo op deze manier Zijn arm te worden. Hij laat zien hoe de heiligen worden
omgevormd tot de arm van Christus.
De Zoon sprak: "Ik vertelde je eerder dat Mijn vrienden Mijn arm zijn. Dat is waar, want de Vader,
de Zoon en de Heilige Geest, en mijn Moeder, met al de hemelse bewoners, zijn in hen. Mijn
Goddelijke natuur is als merg zonder welke niemand kan leven. De botten zijn Mijn menselijke
natuur, die sterk in lijden was. De Heilige Geest is als het bloed, want Hij vult en verblijdt het
universum. Mijn Moeder is gelijk aan het vlees waarin werd gevonden Mijn Goddelijk en
menselijke natuur en de Heilige Geest. De hemelse bewoners zijn gelijk aan de huid.
(IV Bir. 92:1/7).
Net zoals de huid het vlees beschermd, zo blonken Mijn Moeder en al de heiligen uit in het
beschermen van de deugd. Hoewel de engelen zuiver zijn, is ze nog steeds zuiverder. Hoewel de
profeten gevuld waren met Gods Geest, hoewel de martelaren zwaar leden, was toch Mijn Geest
voller en vuriger aanwezig in Mijn Moeder, en was ze groter dan elke martelaar. De biechtvader is
zeker beoefend in volledige onthouding, maar Mijn Moeder had nog een betere onthouding, want
in haar werd Mijn Goddelijkheid gevonden, samen met Mijn menselijkheid. (IV Bir. 92:8/11).
Dus, wanneer Mijn vrienden Me hebben, is er in hen te vinden Mijn Goddelijke natuur die hun ziel
bezielt. Ook Mijn menselijke natuur is in hen te vinden en maakt hen sterk tot in de dood. Zo ook
het bloed van Mijn Geest is te vinden in hen en maakt dat hun wil snel is in het uitvoeren van elke
goede actie. Hun vlees is gevuld met Mijn eigen vlees en bloed als ze weigeren om te zondigen
en zich kuis houden met de hulp van Mijn genade. Mijn huid is verbonden met hun huid als
ze het leven en het gedrag van Mijn heiligen imiteren. (IV Bir. 92:12/16).
Op deze manier worden Mijn heiligen treffend genoemd 'Mijn arm'. Je moet één van hen worden,
door de intentie te hebben voortgang te willen maken in de deugd en door hen te imiteren zo ver je
daar toe in staat bent. Net zoals Ik hen verenig met Mezelf door middel van de verbinding met
Mijn lichaam, zo moet je op dezelfde manier verbonden worden met hen en met Mij via Mijn
zelfde lichaam. (IV Bir. 92:17/19).
Hoofdstuk 93
AV. 6
Christus spreekt tot de bruid en geeft haar drie voorschiften mee, namelijk om niets anders te
willen dan voedsel en kleding, niet te verlangen om geestelijke voordeel te hebben behalve wat in
overeenstemming is met Gods wil, en niet verdrietig over iets anders zijn dan over haar eigen
zonden en over die van anderen. Hij vertelt haar ook dat degenen die weigeren om van hun zonden
te bekeren en zich te zuiveren door middel van strenge boete in dit leven streng gestraft zullen
worden bij het Goddelijk oordeel.
De Zoon sprak: "Ik geef je drie voorschriften mee: ten eerste, verlang niet meer dan voedsel en
kleding; ten tweede, niet te verlangen naar geestelijke dingen, behalve die volgens Mijn Wil zijn;
ten derde, niet verdrietig te zijn over iets anders dan over je eigen zonden en die van anderen. Als je
een gevoel van verdriet hebt, overweeg dan Mijn strenge oordeel, die je kunt vrezen en kunt
overpeinzen in het geval van een zekere man die zijn straf al heeft ontvangen. Hij ging het klooster
in met drie bedoelingen in zijn achterhoofd. Hij wilde niet te moeten werken, hij wilde zich geen
zorgen maken over het eten. In in de derde plaats, dacht hij bij zichzelf als volgt: 'Als een
verleiding van het vlees mijn zal grijpen, zal ik in staat zijn om het te omzeilen doordat ik geen
geslachtsgemeenschap zal hebben.' Op grond van dit alles werd hij op drie manieren getroffen.
Omdat hij niet wilde werken, werd hij gedwongen om te werken door bedreigingen en slagen. In
ruil voor zijn tweede intentie, leed hij schaamte door gebrek aan voedsel en kleding. Ten derde,
werd hij veracht door iedereen in die mate dat hij niet in staat was op plezier te ervaren in zijn
zinnelijkheid. (IV Bir. 93:1/9).
Toen de tijd voor zijn kloostergelofte kwam, dacht hij bij zichzelf als volgt: 'Omdat ik niet in de
wereld kan leven zonder te werken, is het beter voor mij om te leven in het klooster en te
werken voor God.' Vanwege zijn coöperatieve wil, kwam Mijn barmhartigheid en gerechtigheid
naar hem toe om hem te reinigen en hem te brengen naar zijn eeuwige heerlijkheid. Zodra hij zijn
kloostergelofte had gedaan, werd hij neergeslagen met een ernstige ziekte en leed zoveel pijn dat hij
blind werd aan zijn ogen als gevolg van de pijn, doof werd aan zijn oren, en hij werd ontbloot in al
zijn ledematen, omdat hij niet wilde werken. Hij leed een grotere naaktheid dan dat hij had in zijn
wereldse staat. Toen hij kon beschikken over heerlijk eten, kon hij het niet eten. Toen zijn
natuurlijke begeerten voort hunkerden, had hij het niet. Hij was fysiek zo verwoest voordat hij
stierf, dat hij was als een moeilijk te hanteren logboek. (IV Bir. 93:10/16).
Toen hij stierf kwam hij als een dief naar zijn proces, omdat hij had willen leven in een religieuze
staat volgens zijn eigen voorkeuren en niet voor de verbetering van zijn leven. Toch was het niet
passend voor hem om te worden veroordeeld als een dief, want, hoewel hij kinderachtig en dwaas
was in zijn beredenering en geweten, had hij toch geloof en hoop in Mij, zijn God, en daarom werd
hij veroordeeld in overeenstemming met de barmhartigheid. Maar omdat zijn zonde niet volledig kon
worden gezuiverd door middel van een fysieke straf, wordt zijn ziel nu in het vagevuur zo zwaar
gestraft, dat het is alsof zijn huid wordt afgeschild en zijn botten worden geplaatst in een olie-pers
om zo het merg beter uit de botten te kunnen persen. (IV Bir. 93:17/19).
Hoe die mensen zullen lijden die hun hele leven in zonde hebben doorgebracht en die nooit het
tegenovergestelde hebben gedaan of hebben gewild! Wee hen, want ze zeggen tegen Mij: 'Waarom
moest God sterven of wat voor zin had Zijn dood?' Dit is hoe ze Mij terugbetalen om hen te
verlossen en te redden en voor het geven aan hen van een goede gezondheid en voor alles wat ze
nodig hebben. Ik zal daarom een rechtvaardig oordeel geven aan hen, omdat ze het geloof in
Mij dat ze Me in de doop hebben beloofd, hebben gebroken, en omdat ze elke dag onrecht doen
en Mijn geboden minachten. Ik zal niet toestaan dat de kleinste nalatigheid van de religieuze
plicht ongestraft zal blijven. (IV Bir. 93:20/24).
Commentaar:
Deze broeder had een geheime zonde en wenste deze nooit te bekennen. Op bevel van Christus,
ging vrouwe Birgitta naar hem toe en zei: "Doe meer ijver voor uw boetedoening, want er is iets
verborgen in uw hart, en zolang je dit voor je houdt en opsluit, zul je niet in staat zijn om te
sterven." Hij antwoordde haar dat er niets was dat hij niet in de biecht bekend had gemaakt. Maar ze
sprak: "Onderzoek uw intentie toen u toetrad tot het klooster en met welke intentie u hebt geleefd
tot nu toe, en u zult de waarheid in uw hart vinden."
Toen brak hij in tranen uit en sprak: "Gezegend zij God die u heeft gestuurd naar mij! Nu dat u
gesproken hebt over mijn geheim, ben ik bereid om de waarheid te vertellen aan hen die luisteren.
Ik heb inderdaad iets verborgen in mijn hart dat ik nooit heb kunnen noch durven te uiten. Zo
vaak als ik berouw heb getoond in de belijdenis van mijn andere zonden, zo vaak werd mijn tong
altijd gebonden over deze ene zonde. Een buitengewoon grote schande greep me aan, en ik kon niet
belijden de geheime wroeging van mijn hart. Elke keer als ik belijdenis deed van mijn hart, bedacht
ik voor mezelf een nieuw slot aan mijn tekst. Ik placht te zeggen: 'Vader, ik belijd mijn schuld aan U
met betrekking tot alle zonden die ik heb genoemd en zelfs alle anderen die ik niet heb genoemd.'
Ik dacht dat op deze manier al mijn verborgen zonden zouden worden vergeven. Maar nu,
vrouwe, als het God behaagt, zal ik graag de hele wereld vertellen ongeveer alles wat ik in mijn
hart zo lang verborgen heb gehouden." Een biechtvader werd geroepen, en hij legde een complete
verklaring met tranen af van zijn zonden. Hij stierf diezelfde avond nog.
Hoofdstuk 94
AV. 7
Christus leert de bruid mooie gebeden om te zeggen wanneer ze zich aan het aankleden is en
wanneer ze aan tafel gaat en wanneer ze naar bed gaat. Hij waarschuwt haar om nederig te zijn in de
manier waarop ze zich kleedt, en deugdzaam en beheerst te zijn in het gebruik van haar lichaam.
De Zoon van God sprak tot de bruid en zei: "Uitwendige schoonheid behoort te symboliseren de
inwendige schoonheid van een persoon. Dus wanneer je je sluier vastmaakt op je haar, moet je
zeggen: 'Here God, ik geef U dank omdat U mij ondersteunde toen ik zondigde. Vanwege mijn
leven zonder zelfbeheersing, ben ik omwaardig om U te mogen aanschouwen, en daarom bedek ik
mijn haar met een sluier.' De Heer voegde eraan toe: "Een leven zonder zelfbeheersing is zo
weerzinwekkend voor Mij dat zelfs een maagd die de intentie heeft om zich over te geven aan
wellustig plezier, in Mijn ogen niet een pure maagd is, tenzij ze vervolgens als voornemen heeft
haar intenties te corrigeren door middel van boetedoening. (IV Bir. 94:1/4).
Wanneer je je voorhoofd bedekt met een sluier, moet je zeggen: 'Here God, U hebt alle schepselen
goed gemaakt en schiep de mens naar Uw afbeelding en boven alle anderen, heb medelijden met mij!
Omdat ik niet de schoonheid van mijn aangezicht heb gebruikt tot Uw heerlijkheid, daarom bedek
ik mijn voorhoofd met een sluier.' Wanneer je dan je schoenen aantrekt, zeg dan: 'Gezegend zijt Gij,
mijn God, die mij beveelt om schoenen te dragen, zodat ik sterk en niet lauw in Uw dienst kan zijn.
Versterk mij, dan, zodat ik in staat zal zijn om te wandelen op de weg van uw geboden.' Je moet
nederigheid tonen in alle andere kleding die je draagt en wees deugdzaam en beheerst in het
gebruik van je gehele lichaam. (IV Bir. 94:5/9).
Wanneer je aan tafel gaat, zeg dan: 'Here God, als U wilt, want U bent in staat om dit te doen, moet
ik U vragen om ons in staat te stellen om te leven zonder voedsel. Nu echter, omdat U ons heeft
geboden dit voedsel tot ons te nemen op een redelijke manier, vraag ik U, geef mij die matigheid bij
de maaltijden, zodat, door Uw genade, ik in staat zal zijn te eten naar mijn natuurlijke behoeften
en niet zal eten omdat mijn lichamelijke eetlust er naar hunkert.' (IV Bir. 94:10/11).
Als je naar bed gaat, zeg dan: 'Gezegend zijt gij, mijn God, die de veranderingen van de tijd regelt
voor onze ontspanning en comfort van de ziel en het lichaam! Ik vraag U om mijn lichaam deze
nacht rust te geven en mij te beschermen tegen de macht en de misleiding van de vijand.'"
(IV Bir. 94:12/13).
Hoofdstuk 95
AV. 8
Christus vertelt de bruid wat voor soort wapens behoren tot de goddelozen. Hij legt haar uit dat als
ze opscheppen over hun zonden met de bedoeling om hierin te volharden, dat ze zullen worden
verwoest door het verschrikkelijke zwaard van Gods strenge rechtvaardigheid.
De Zoon sprak: "Ik sta hier als een Koning uitgedaagd om te strijden. De duivel staat tegenover Mij
met zijn leger. In waarheid, Mijn bedoeling en vastberaden doel is zodanig dat de hemel en de
aarde en alles wat er in hen is zou kunnen instorten bij de geringste afwijking van de weg der
rechtvaardigheid van Mij. De bedoeling van de duivel is zodanig dat hij liever nog heeft dat er
zovele hellen zijn als er atomen in de zon zijn dan dat hij zichzelf gaat vernederen. Sommige van de
vijanden zijn al zo dicht bij hun oordeel gekomen dat de afstand tussen ons niet meer dan een paar
voetstappen bedraagt. Hun banier wordt gehesen, het schild is op de arm geplaatst, de hand rust op
het zwaard, maar het zwaard is nog niet getrokken. Mijn geduld is zo groot dat Ik ze niet zal
slaan, tenzij ze als eerste toeslaan. (IV Bir. 95:1/7).
De banner van de vijand toont drie dingen: vraatzucht, hebzucht, en lust. De helm is de hardheid van
hun hart, want zij besteden geen aandacht aan de pijnen van de hel, noch hoe weerzinwekkend de
zonde voor Mij is. De openingen van de helm zijn de vleselijke lust en het verlangen om de wereld
te behagen. Hierdoor rennen ze rond en zien dingen die niet gezien mogen worden. Hun schild is
de trouwloosheid waarmee ze hun zonden verontschuldigen en toeschrijven aan de zwakheid van
het vlees. Zo denken ze vergiffenis te kunnen vragen voor niets. Hun zwaard is de intentie om te
volharden in de zonde. Het is nog niet getrokken want hun boosheid is nog niet vervuld.
(IV Bir. 95:8/15).
Het zwaard wordt getrokken elke keer als ze verlangen te zondigen, zolang als ze kunnen leven. Ze
slaan elke keer de grootspraak van de zonde en wensen in deze staat van zonde te blijven. Wanneer
hun boosheid hiermee is voldaan, dan zal een stem in Mijn leger roepen: 'Sla toe! Dan zal het zwaard
van Mijn strengheid hen de verwoesting opleggen, en een ieder zal lijden gelijk als hij gewapend is.
Hun zielen zullen hen ontnomen worden door demonen die gelijk zijn aan roofvogels en die niet
zoeken naar eventueel tijdelijk voordeel, maar alleen de zielen zoeken die ze eindeloos kunnen
mangelen aan stukken. (IV Bir. 95:16/20).
Hoofdstuk 96
AV. 9
De Bruidegom legt uit aan de bruid de betekenis van de afstand van een paar voetstappen en de
beschrijving van het zwaard die hiervoor besproken is.
De Zoon sprak: "Ik vertelde je eerder dat de afstand tussen Mij en mijn vijand een paar voetstappen
bedraagt. En inderdaad ze zetten nu een voetstap dichter naar het oordeel. Eén van deze voetstappen
symboliseert de beloning voor het goede werk dat ze voor Mij hebben gedaan. Daarom zal vanaf nu
hun schande groeien, zal hun plezier bitter worden, zal hun vreugde worden weggenomen, en hun
moeiten en verdriet zal toenemen. De tweede voetstap is hun boosheid, die nog onvervuld is. Net
zoals mensen zeggen bij iets dat zo vol is dat het zal barsten, zo ook wanneer hun ziel en lichaam
gescheiden zijn, ze zullen worden veroordeeld door de Rechter. (IV Bir. 96:1/6).
Hun zwaard is hun voornemen om te zondigen. Het is half uitgetrokken omdat, wanneer een mens
zinkende is en tegenslagen doen zich voor, lijden de goddelozen meer angst, maar staan nog steeds
te popelen om te zondigen. Roem en rijkdom stellen hun niet in staat om na te denken over de vele
zonden die ze begaan. Als het mogelijk was, wensen ze langer te leven om nog meer wellustige
plezier te verkrijgen, en ze voegen nu al meer aan hun zonden toe dan dat ze zich kunnen
veroorloven. Wee hen, tenzij ze zichzelf kunnen corrigeren, want hun verderf is aanstaande.
(IV Bir. 96:7/11).
Hoofdstuk 97
AW. 0
Christus spreekt tot de bruid over een zekere prelaat. Hij vertelt haar dat een vrome ziel die het
vuur van devotie en van de heilige meditatie verliest als gevolg van eigen trots, ambitie en wereldse
verkwikkelingen kan herstellen door zichzelf totaal te vernederen voor God.
De Zoon sprak door de bruid tot een zekere prelaat en vertelt hem: "Je bent als een onbeweeglijk
rad. Wanneer het vast staat en niet beweegt, zal het graan niet worden gemalen. Dit rad geeft
je wil aan. Het moet mobiel zijn, niet met betrekking tot je eigen wil en verlangen, maar naar Mijn
wil, en je moet jezelf volledig overgeven in Mijn handen. Echter, dit rad is erg onbeweeglijk in de
richting van Mijn wil, omdat het water van de aardse overweging je geest te veel verontrust. De
beschouwingen van Mijn werk en Mijn lijden is bijna dood in je hart, en om die reden heb je geen
gevoel noch smaak voor het voedsel van de ziel. (IV Bir. 97:1/6).
Dus doorbreek het obstakel dat de passage van het water belemmert! Laat het water stromen zodat
het rad weer zal draaien en het graan weer gemakkelijk kan worden gemalen. Het obstakel dat
het water tegenhoudt is je geestelijke trots en ambitie. Deze belemmeren de genade van de Heilige
Geest en belemmeren alle goede vrucht die de ziel zou moeten voortbrengen. Ontvang in je geest de
ware nederigheid waardoor de zoetheid van Mijn Geest in je ziel zal stromen en waar aardse
overwegingen weggespoeld zullen worden. Nederigheid zal je wil volmaakt mobiel maken met
betrekking tot Mijn wil, en dan zul je beginnen om je werk als zaden van graan te beschouwen
en Mijn werk inzien als iets groots. (IV Bir. 97:7/12).
Wat is ware nederigheid? Zeker niet de zorg over de menselijke populariteit of afkeuring.
Integendeel, het is om Mijn vergeten en verwaarloosde pad te bewandelen, en niet op zoek te
gaan naar overbodige bezittingen, maar zelf tevreden zijn met eenvoudige dingen. Als je deze
weg lief hebt, dan zul je een voorliefde voor het geestelijk leven verkrijgen. Dan zal Mijn
lijdensweg en het pad van Mijn heiligen zoet aan je geest schijnen, en je zult begrijpen hoeveel je
verschuldigd bent aan de zielen die op zich hebben genomen om je te begeleiden.
(IV Bir. 97:13/17).
Nu dat je bent opgeklommen naar de top van het rad op de twee voeten van macht en aanzien, ben je
geworden hebzuchtig als gevolg van je macht en trots en als gevolg van je aanzien. Dus kom nu naar
beneden door jezelf te vernederen in je geest en door de nederige te vragen om voor je te bidden.
Ik zal zeker een snelle stroom van Mijn rechtvaardigheid naar je zenden en de laatste penning van
je eisen samen met een rekenschap van je gevoelens, gedachten, woorden en daden. Ik zal
evenzo een rekenschap eisen van de zielen die Ik aan uw zorg heb toevertrouwd, hen die Ik zelf
met Mijn bloed heb verlost. (IV Bir. 97:18/21).
Hoofdstuk 98
AW. 1
Christus spreekt tot de bruid en zegt dat zondaars en hen die lauw zijn van hart zullen worden
doorboord door vier pijlen, dat wil zeggen door de vier bestraffingen hierin, om ze te laten bekeren
en zichzelf te laten vernederen om hen zo terug te leiden tot de hervorming van hun leven.
De Zoon sprak: "Ik zal mijn vrienden vier pijlen geven. De eerste pijl zal worden geschoten op de
man die blind is aan één oog; de tweede pijl zal worden geschoten op de man die kreupel is aan één
voet; de derde pijl zal worden geschoten op de man die doof is aan één oor; de vierde pijl zal
worden geschoten op de man die languit op de grond ligt. (IV Bir. 98:1/2).
De man die blind is aan één oog symboliseert de mensen die de geboden van God en de daden van
Zijn heiligen zien, maar ze schenken er geen aandacht aan. Ze zien het wel, maar zij begeren de
genoegens van de wereld. Zulke mensen moeten worden geschoten door te zeggen: 'Je bent als
Lucifer die de uiterste schoonheid van God aanschouwde, maar die, omdat hij ten onrechte iets
wenste wat hij niet had mogen wensen, nederdaalde ter helle. Ook gij zult afdalen naar de hel, tenzij
je tot inkeer komt, aangezien je begrijpt de geboden van God en de vergankelijkheid van alle
wereldse zaken. Het best advies voor je is dan vast te houden aan wat zeker is en los te laten wat
van voorbijgaande aard is, zodat je niet in de hel zal afdalen.' (IV Bir. 98:3/7).
De man die kreupel is aan één voet staat symbool voor degenen die berouw en spijt hebben van de
zonden die zij hebben begaan, maar die ernaar streven om aardse comfort en wereldse beloning te
verwerven. Zulke mensen moeten worden geschoten op de volgende manier: 'Je streeft naar het
comfort van je lichaam dat de wormen binnenkort zullen consumeren. Streef in plaats daarvan
naar de winst voor uw ziel die eeuwig leven zal geven.' (IV Bir. 98:8/10).
De man die doof is aan één oor staat symbool voor hen die verlangen naar Mijn woorden en die van
Mijn heiligen te horen, maar evenzo hun oren openhouden voor grove en wereldse redevoeringen.
Vertel hen het volgende: 'Je bent als Judas die naar Gods woorden luisterde maar het ging hem het
ene oor in en het andere oor weer uit. Wat hij hoorde deed hem geen enkel goed. Sluit daarom je
oren voor lege woorden, zodat je mag komen om de engelengezang te horen.' (IV Bir. 98:11/14).
De man die languit op de grond ligt staat symbool voor degenen die zijn verwikkeld in aardse zaken
en er nog steeds aan denken en wensen te weten de weg waarop ze zich kunnen verbeteren. Vertel
hen het volgende: 'De tijd is kort. Het is maar een moment. Toch is de straf van de hel eeuwig en de
heerlijkheid van de heiligen eeuwigdurend. Ik beveel dan, om het ware leven te bereiken, en maak
je geen zorgen over het dragen van een zware en moeilijke opdracht, want zoals God
rechtvaardig is zo is Hij ook welwillend. (IV Bir. 98:15/19).
Wanneer de pijl naar buiten komt, bebloed uit het hart van iemand die op deze manier is geschoten,
dat wil zeggen, als hij wroeging voelt en besluit om zijn leven te verbeteren, dan zal Ik in hem gieten
de olie van Mijn genade, waardoor zijn lichaam zijn kracht zal herwinnen." (IV Bir. 98:20).
Hoofdstuk 99
AW. 2
Christus spreekt tot de bruid en klaagt over Zijn Joodse kruisigers. Hij klaagt ook over de
Christenen die Hem minachten samen met Zijn liefdadigheid en rechtvaardigheid door aanmatigend
en wetens en willens te zondigen tegen Zijn geboden in en door het versmaden van de kerkelijke
veroordeling van excommunicatie onder het mom van Gods genade. Hierover waarschuwt Hij hen
voor de woede en toorn van Zijn gerechtigheid.
De Moeder sprak: "Op het monent van mijn Zoons lijden, toen Zijn verrader Judas naderde, boog Hij
naar beneden, dit omdat Judas klein van stuk was, en gaf Hem een kus en zei: 'Vriend, voor wat
ben je gekomen?' En sommigen van hen daar grepen Hem onmiddelijk, terwijl anderen Hem aan de
haren trokken of Hem bespuugden." (IV Bir. 99:1/2).
Toen sprak de Zoon en zei: "Ik word gezien als een worm, liggende als gedacht dood te zijn in
de winter. Voorbijgangers spugen erop en vertrappen het, naar beneden. Deze dag behandelden de
Joden Me als een worm, want ze hielden Me voor het laagste en meest onwaardige wezen. Evenzo
minachten Christenen Mij, want zij beschouwen het als zinloos voor alles wat Ik uit liefde heb
gedaan en doorstaan voor hen. Ze vertrappen Me elke keer wanneer ze mensen meer vrezen en
vereren dan Ik, hun God, elke keer rekenen ze Mijn oordeel voor niets en stellen hun tijd en maat
voor Mijn genade bij op basis van hun eigen opvattingen. (IV Bir. 99:3/7).
Ze slaan Me in het gezicht telkens als ze gehoord hebben Mijn geboden en Mijn lijden, en zeggen:
'Laten we doen wat ons in de toekomst gelukkig maakt, en toch zullen we niettemin de hemel
verkrijgen. Als God had gewild om ons eeuwig te straffen, Hij zou ons niet hebben geschapen of
ons laten terugbetalen zo'n bittere prijs.' Dit is waarom ze Mijn gerechtigheid zullen ervaren. Hoewel
niet het minste beetje goed onbeloond zal blijven, zo zal ook het geringste beetje kwaad ongestraft
blijven. Ze behandelen Me met minachting, het is alsof ze Me verpletteren onder hun voeten,
wanneer ze negeren de kerkelijke veroordeling van excommunicatie. Omdat de
geëxcommuniceerden worden gemeden door anderen, zo zullen ook zij gescheiden worden van
Mij, aangezien excommunicatie, wanneer het bekend is maar geminacht wordt, meer zware
verwondingen veroorzaakt dan een fysiek zwaard. (IV Bir. 99:8/13).
Sindsdien verschijn Ik als een worm aan hen. Ik zal aan hen nu weer tot leven komen via Mijn
verschrikkelijke oordeel. Mijn komst zal zo verschrikkelijk zijn dat degenen die het zien zullen
zeggen tot de bergen: Val op ons, bedek ons van het toornige aangezicht van God."
(IV Bir. 99:14/16).
Hoofdstuk 100
AW. 3
Christus spreekt tot de bruid en vertelt haar dat ze is als een pijp van de Heilige Geest, waardoor Hij
mooie muziek leidt de wereld in voor Zijn eigen eer en voor het welzijn van de mensen. Om deze
redenen wil Hij haar aan de buitenkant bekleden met het zilver van deugdzaam gedrag en wijsheid
en aan de binnenkant met het goud van nederigheid en zuiverheid van hart.
De Zoon sprak tot de bruid: "Je moet zijn als een pijp waarop de pijpers mooie muziek maken.
De eigenaar van de pijp bekleed de buitenzijde met zilver zodat deze kostbaarder lijkt, maar aan de
binnenkant met duurzaam goud. Ook jij moet worden bekleed met het zilver van deugdzaam gedrag
en menselijke wijsheid om te begrijpen wat je verschuldigd bent aan God en je naaste als ook wat
nuttig is voor het eeuwige heil van lichaam en ziel. Je moet aan de binnenkant bedekt zijn met het
goud van nederigheid, zodat je verlangt niemand te behagen behalve Mij en niet bang zult zijn om
onwelgevallig aan andere mensen te zijn ter wille van Mij. (IV Bir. 100:1/4).
De pijper doet drie dingen voor zijn pijp. Eerst wikkelt hij het in zijde, zodat het niet vuil zal
worden. Ten tweede, maakt hij een koffer om het in op te kunnen bergen. Ten derde maakt hij een
slot op de koffer zodat het niet zal worden gestolen door een dief. Ook jij moet worden verpakt in
zuiverheid, zodat je niet langer wenst te worden bevlekt door lust of verlangen.
(IV Bir. 100:5/9).
In plaats daarvan, worstel blijmoedig door jezelf te blijven, omdat de omgang met slechte mensen
deugdzaam gedrag berderft. Het slot staat voor ijverige bewaring van al je zintuigen en innerlijke
vermogens, zodat het je beschermen zal tegen de misleidingen van de duivel in al zijn acties. Het
belangrijkste is echter de Heilige Geest. Hij opent je hart, precies zoals Ik het wil, voor Mijn eer
en het voordeel van de mensen." (IV Bir. 100:10/13).
Hoofdstuk 101
AW. 4
De Moeder van God zegt dat het hart van haar Zoon enkel en alleen zoetigheid is, de meest
schone en meest aangename, zo overvloedig van liefde dat zelfs een zondaar die stond voor
de ergste poort des verderf Hem toe riep met het doel om zich te verbeteren, hij zou
onmiddelijk worden vrijgelaten. Men bereikt het hart van God door de nederigheid van ware
berouw en door vrome en veelvuldige beschouwing van Zijn lijden.
De Moeder van God sprak: "Het hart van mijn Zoon is zo zoet als de zoetste honing en zo schoon
als de zuiverste lente, want alles wat behoort tot de deugd en de goedheid komt van Hem en
stroomt bij Hem als water uit een bron. Zijn hart is daarom ook het meest aangename. Wat is meer
aangenamer voor een verstandig mens dan de beschouwing van Gods liefde in Zijn schepping en
verlossing, in Zijn levenswerk en Zijn leer, in Zijn genade en lankmoedigheid? Zijn liefde is
inderdaad niet vloeibaar als water, maar wijd verspreid en duurzaam, want het blijft tot het einde bij
een persoon, zozeer zelfs dat als een zondaar zou staan bij de poorten des verderfs, hij zou zelfs dan
worden gered als hij riep met het doel om zich te verbeteren. (IV Bir. 101:1/4).
Er zijn twee manieren om het hart van God te bereiken. De eerste is de nederigheid van echte
berouw. Dit leidt een persoon naar het hart van God en naar een geestelijke dialoog. De tweede
manier is de beschouwing van het lijden van mijn Zoon. Dit verwijdert de hardheid van het
menselijke hart en maakt dat een persoon loopt in de richting van Gods hart met vreugde."
(IV Bir. 101:5/9).
Hoofdstuk 102
AW. 5
De bruid wordt getoond het oordeel over een ziel van een monnik voor Christus de Rechter. De
Heilige Maagd bemiddelt voor hem en de duivel beschuldigt hem heftig van ernstige zonden.
De Moeder van God sprak tot de Zoon en zei: "Mijn pleidooi is groot. Hoewel je alle dingen weet,
presenteer ik ze in het belang van haar, die hier aanwezig is. De Zoon antwoordde: "Alle oordeel is
gegeven aan Mij, en het is noodzakelijk voor Mij om bepaalde beslissingen te nemen. Negen goede
eigenschappen behoren tot een rechtvaardige rechter. Ten eerste, om aandachtig te luisteren; ten
tweede, de beschuldigingen te onderscheiden; ten derde, de intentie om een rechtvaardig oordeel te
geven; ten vierde, om te informeren naar de oorzaken van het geschil; ten vijde, om te
onderzoeken hoe lang de twist heeft geduurd, bij grotere schade neemt de vertraging om tot een
rechtvaardig oordeel te komen toe; ten zesde, onderzoek doen naar de eigenschappen van de
getuigen, of ze betrouwbaar zijn, of ze het eens zijn in hun beweringen, of één van de partijen voor de
rechtbank meer getuigen heeft dan de andere; ten zevende, niet overhaast of uit angst oordelen, noch
te vrezen macht of verwonding of verlies van eer in het belang van de waarheid; ten achtste, geen
interesse tonen in iemands smeekbeden of steekpenningen; ten negende, om eerlijk te zijn in het
oordeel, oordelen over een arme man moet het zelfde zijn als bij een rijke, oordelen over een broer of
zoon moet het zelfde zijn als bij een vreemdeling, die handelt in strijd met de waarheid op grond
van enige wereldse voordeel. Dus daarom, lieve Moeder, zeg wat je wil zeggen!"
(IV Bir. 102:1/6).
Zijn Moeder antwoordde: "Twee strijden met elkaar, en twee geesten zijn in hen, een goede geest in
de ene en een boze geest in de andere. Zij strijden om Uw bloed te verkrijgen, de ene om leven te
geven, de andere om te doden. Gehoorzaamheid en liefde zijn te vinden in de ene, haat en trots in
de andere. Daarom, geef Uw uitspraak!" De Zoon antwoordde: "Hoeveel getuigen zijn er bij uw
vriend en hoeveel bij de andere?" De Moeder antwoordde: "Mijn vriend heeft weinig getuigen,
terwijl de andere vele getuigen heeft die de waarheid kennen, maar met minachting luisteren." De
Zoon antwoordde: "Ik zal een rechtvaardig oordeel geven." De Moeder sprak en zei: "Mijn vriend
heeft geen pleidoot. Maar, Ik, zijn Geliefde, doe een pleidooi voor hem, zodat het kwaad niet zal
kunnen zegevieren." De Zoon antwoordde: "Ik zal doen zoals je wilt. Zoals U weet , echter, moet
het fysieke vonnis het geestelijke vonnis voorafgaan, en niemand zou moeten worden veroordeeld,
tenzij de zonde is uitgevoerd." (IV Bir. 102:7/17).
De Moeder sprak: "Mijn Zoon, hoewel we alles weten, vraag ik namens haar, die hier aanwezig is,
wat het fysieke vonnis en het geestelijke vonnis zal zijn in deze zaak?" De Zoon antwoordde: "Het
fysieke vonnis is dat zijn ziel snel zijn lichaam moet verlaten en dat zijn hand zijn dood zal
worden. Het geestelijk oordeel is dat zijn ziel moet hangen aan de galg van de hel, die niet gemaakt
is van touwen, maar van de heetste vlammen, want hij is een onwaardig schaap, die ver weg van
zijn kudde is gevallen." (IV Bir. 102:18/20).
Toen sprak één van de Augustijnen monniken tot de Rechter en zei: "Heer, deze man heeft niets
met u te maken. U riep hem voor een leven van teruggetrokkenheid, en hij vergat het. Zijn gelofte
van gehoorzaamheid is verbroken. Zijn naam is verwijderd. Zijn daden zijn van geen betekenis." De
Rechter antwoordde: "Zijn ziel is niet aanwezig in de rechtszaal om te kunnen reageren." De
duivel zei tegen hem: "Ik zal een antwoord geven. Je noemde hem inderdaad weg van de stormen
van de wereld tot een leven van teruggetrokkenheid, maar ik riep vanaf de hoogste plek tot het
diepste gat. Hij gehoorzaamde me onmiddelijk. Zijn naam is heerlijk voor mij.
(IV Bir. 102:21/30).
De Rechter sprak: "Verklaar uw kennis over hem." De duivel antwoordde: "Ik zal dit doen, hoewel
met tegenzin. U riep hem weg van de stormachtige zorgen van de wereld naar de oase van rust van
het geestelijk leven, maar hij dacht er totaal niet aan, want hij streefde nog gretiger naar wereldse
zaken. De hoogste top is eerlijke berouw en belijdenis. Een persoon die dit bezit spreekt met u,
de Almachtige, en raakt uw majesteit. Ik gooide hem hals over kop van de hoogste piek op het
moment dat hij besloot te blijven zondigen tot het einde, op het moment dat hij helemaal niet aan
zondigen dacht, maar wel vond dat Uw gerechtigheid zonder betekenis was. (IV Bir. 102:31/36).
Het diepste gat is gulzigheid en hebzucht, en, zoals een heel diep gat niet gevuld kan worden zo
was ook zijn hebzucht onverzadigbaar! Hij droeg de naam van monnik, en de naam van monnik
impliceert zelfsbeheersing en onthouding zelfs vanuit een legale wil. Toch werd deze naam
gewist in hem, en nu wordt hij Saul genoemd. Want zoals Saul is afgeweken van de weg der
gehoorzaamheid, zo ook hij. Zijn gelofte van gehoorzaamheid is verbroken. Als twee uiteinden van
een gebroken stuk hout samen niet meer passend gemaakt kunnen worden omdat het hout verrot is,
of anders gezegd, noch verlangde deze man naar de hemel, noch hadt hij liefde voor God, dit zijn als
de twee uiteinden of punten van verbinding bij gehoorzaamheid, en die niet bij elkaar passen in zijn
gehoorzaamheid, want hij gehoorzaamde omwille van wereldse voordelen en zijn eigen wil. Zijn
daden waren als mijn eigen daden. Ofschoon ik niet de Mis zeg of zing of de andere dingen doe die
hij doet, toch nog steeds doet hij alles in overeenstemming met mijn wil, dus is hij bezig met mijn
daden en van zijn daden kan daarom worden gezegd dat ze van mij zijn. Wanneer hij de Mis viert,
benadert hij Uw veronderstelling, en die veronderstelling vervult hem des te meer met mijn
boosheid. Hij zingt in het belang van de menselijke lof. Toen ik mijn rug naar hem toekeerde,
draaide hij zijn rug op die van mij. Wanneer ik wil, draait hij zijn buik richting mijn buik, dat wil
zeggen, hij voert zijn zinnelijke verlangens uit net zoals ik het wil. Alles wat hij doet, doet hij als
gevolg van zijn huidige leven en door zijn eigenzinnigheid. Vandaar, dat zijn daden mijn daden
zijn. (IV Bir. 102:37/50).
Commentaar:
Dezelfde ziel verscheen later blind en bevend. Een Ethiopiër volgde hem tot hij voor de Rechter
verscheen die leek te zitten op een grote troon met een grote menigte daarom heen. De Ethiopiër
zei: "O Rechter, geef mij Uw oordeel over deze ziel, die nu hier persoonlijk aanwezig is waarbij
zijn fysieke vonnis al reeds voorafgegaan is." De Ethiopiër sprak verder: "U zei dat zijn hand zijn
dood zou worden. Dit is nu reeds volbracht." De Rechter zei: "Dat kan op twee manieren begrepen
worden. Ofwel een slechte actie werd de aanleiding van zijn dood of zijn lichamelijke hand korte
het leven van zijn lichaam in." De Ethiopiër antwoordde: "Zijn schandelijke manier van leven heeft
zijn ziel gedood, en ongeduld opende de wond in zijn lichaam waardoor hij stierf." De Rechter zei
tegen hem: "Bij een eerdere beschuldiging van deze ziel beweerde je dat hij op elke manier je
wensen volgde, dat je had geprobeerd om hem van de hoogste top naar beneden te gooien, en dat
hij zijn buik naar jouw buik draaide. Laat ons horen, dan, wat de ziel zelf te zeggen heeft!"
Toen richtte de Rechter zich tot de ziel en zei: "Ziel, je had het verstandelijke vermogen om goed en
kwaad te kunnen onderscheiden. Waarom heb je je priesterlijke eer vertrapt?" Ik had inderdaad wel
het verstandelijke vermogen, maar ik verkoos om mijn eigen wil te volgen door niet te geloven dat
er iets zo groot zou kunnen liggen verborgen onder een dergelijke bescheiden verschijningen." De
Rechter sprak toen: "Je wist dat te leven als een monnik betekende een perfecte manier van
nederigheid en gehoorzaamheid na te streven. Waarom ben je het klooster in gegaan als een wolf in
schaapskleding?" De ziel antwoordde: "Zodat ik het verwijt van de wereld zou kunnen ontvluchten
en een rustiger leven zou kunnen leiden." De Rechter sprak voor de derde keer: "Broeder, maar geen
broeder van Mij, als je het voorbeeld van je heilige broeders zag en hoorde, waarom ben je hen niet
gaan navolgen." De ziel antwoordde: "Alle goede dingen die ik zag en hoorde waren walgelijk en
belastend voor mij, want ik had in mijn hart besloten eerder mijn eigen wil en mijn eigen manieren
te volgen dan de wegen van de heiligen te volgen."
De Rechter sprak voor een vierde keer: "Heb je niet dikwijls gevast en gebeden en gebiecht?" De
ziel sprak: "Ik heb dikwijls gevast en gebeden, maar ik deed het op een manier van iemand die aan
wat mindere dingen toegeeft om zo te behagen maar verborg de grotere dingen om zo niet te
mishagen." De Rechter sprak: "Had je niet gelezen dat ieder mens verantwoording moet afleggen
zelfs tot de laatste penning aan toe, dat wil zeggen, zelfs van de allerkleinste dingen.?" Toen,
alhoewel luid jammerend, sprak de ziel: "Inderdaad, Heer, ik had het gelezen en ik wist het in
mijn geweten, maar ik dacht dat Uw genade zo groot was dat U niemand voor eeuwig zou straffen.
Daarom had ik de wens om me te bekeren op oudere leeftijd, maar de pijn en de dood kwam op
mij zo plotseling dat, toen ik wilde gaan biechten, was ik mijn geheugen kwijt, en mijn tong was
gebonden als aan ketenen."
Toen riep de duivel uit: "Rechter, dit is ongelooflijk! Ik zie dat deze ziel zichzelf aan het
veroordelen is. Dus laat haar bekennen dat haar boosheid tevergeefs is geweest. Maar ik durf
mijn handen niet op haar te leggen zonder Uw veroordeling." De Rechter antwoordde: "Het is over
en beëindigd. Op dat moment verdween de Ethiopiër en de ziel, alsof ze aan elkaar waren
vastgebonden. Ze gingen met een grote donderslag.
Toen zei de Rechter: "Dit alles vond plaats in een oogwenk, maar in het belang van uw begrip, leek
het plaats te vinden in tijd, zodat je kunt zien en weten en vrezen Gods rechtvaardigheid."
Hoofdstuk 103
AW. 6
Tijdens het gebed, zag de bruid van Christus in een visioen hoe de Heilige Dionysius bad tot
de Maagd Maria voor het koninkrijk van Frankrijk.
Terwijl ik aan het bidden was, zag ik hoe de Heilige Dionysius sprak tot de Maagd Maria en zei:
"U bent de Koningin van de Barmhartigheid. Alle genade is aan u gegeven. U werd de Moeder van
God in het belang van onze redding, wij die ellendige zondaren zijn. Daarom, ontferm u over het
koninkrijk van Frankrijk, Uw Frankrijk en de mijne. Het is van u, want haar inwoners eren u naar
hun maatstaf. Het is van mij, want ik ben hun patroonheilige en ze vertrouwen op mij. U ziet hoeveel
zielen elk uur in gevaar zijn, hoe lichamen van mensen worden neergeslagen als beesten en, wat erger
is, hoeveel zielen vallen als sneeuwvlokken naar de beneden de hel in. Troost hen, dan, en bid voor
hen, want u bent de Geliefde en Helpster van allen." De Moeder van God antwoordde: "Verschijn
voor Mijn Zoon, en laat ons horen, in het belang van deze bruid, wat voor antwoordt Hij zal
geven." (IV Bir. 103:1/9).
Hoofdstuk 104
AW. 7
Samen met de Heilige Dionysius en andere heiligen, smeekt de Moeder van God haar Zoon
namens Frankrijk en vanwege de oorlog tussen de twee koningen, die worden vergeleken met
twee woeste beesten.
De Moeder sprak tot haar Zoon, zeggende: "Zalig zijt Gij, mijn Zoon. Er staat geschreven dat ik
de gezegende werd genoemd omdat ik U droeg in mijn schoot. U antwoordde dat een persoon
gezegend is die Uw woorden hoort en ze bewaard. Zoon, ik ben die persoon die Uw woorden
bewaard in het hart en in mijn geheugen. Daarom, herinner ik U aan de woorden die U sprak als
antwoord op een vraag van Petrus over het vergeven van een zondaar tot zeven keer aan toe. U zei
dat zondaren worden vergeven zeventig maal zeven keer, wat betekent dat U bereid bent om
iemand genade te verlenen zo vaak als hij of zij zichzelf vernedert met een verlangen om zich te
verbeteren." De Zoon antwoordde: "Ik geef u getuigenis, dat Mijn woorden zo diep geworteld zijn
in u als in vruchtbare aarde een geplant zaadje dat fruit geeft honderdvoudig. Evenzo, dragen uw
deugdzame daden vreugdevol fruit. Dus vraag wat u wilt." (IV Bir. 104:1/9).
Zijn Moeder antwoordde: "Samen met Dionysius en de andere heiligen van U van wie de lichamen
liggen in de aarde van het koninkrijk van Frankrijk, hoewel hun zielen in de hemel zijn, vraag ik U:
Heb medelijden met dit koninkrijk! Ik spreek figuurlijk omwille van deze bruid die in haar geest
hier aanwezig is. Ik zie, als het ware, twee meest woeste beesten, elk van zijn eigen soort. Het ene
beest is veel te inhalig en zal opslokken alles wat het krijgen kan. Hoe meer het eet, hoe hongeriger het
wordt, en zijn verlangen is nooit verzadigd. Het andere beest streeft ernaar om boven alle anderen uit
te stijgen. Deze beesten hebben drie lelijke karaktertrekken. Ten eerste, een afschuwelijk gebrul;
ten tweede, zijn ze vol van gevaarlijk vuur; ten derde, elk van hen wil het hart van de ander
opslokken. Eén van hen, die zijn tanden gezet heeft in de rug van de andere, probeert een ingang te
vinden naar het hart door te bijten tot zijn dood er op volgt. De andere heeft zijn bek tegen de
ander zijn borst en wil zijn hart binnendringen vanaf daar. Het vreselijke gebrul van deze beesten
kan van ver worden gehoord, en al die andere beesten die komen met de bek wijd open zullen
beginnen te branden met het vuur van deze twee beesten en zullen na hun dood vallen. De beesten
die komen met hun bek gesloten zullen worden ontdaan van hun huid en zullen naakt weggaan.
(IV Bir. 104:10/21).
Deze twee beesten staan voor de koninkrijken van Frankrijk en Engeland. De ene koning wordt nooit
verzadigd, want hij voert oorlog uit hebzucht. De andere koning streeft boven anderen uit te stijgen.
Vandaar dat beide vol zijn van vurige woede en hebzucht. Het gebrul van deze beesten zegt het
volgende: 'Accepteer goud en wereldse rijkdom, en spaar het bloed van Christenen niet!' Elk dier wil
de dood van de andere, en elk is daarom op zoek naar een plaats waar het de andere kan verwonden.
Eén van hen probeert de andere te verwonden op de rug, want hij wil dat zijn onrechtvaardige eis
rechtvaardig wordt genoemd en dat de rechtvaardige eis van de ander als onrechtvaardig wordt
verklaard. De tweede probeert de ander zijn hart te verwonden via zijn borst, omdat hij weet dat
hij een rechtvaardige zaak heeft en wil daarom veel schade toebrengen, zonder zich zorgen te
maken over het verlies en de ellende van anderen en zonder enige goddelijke naastenliefde te
hebben in zijn rechtvaardigheid. Hij zoekt een ingang via zijn borst, omdat hij meer recht op het
koninkrijk heeft, maar hij heeft trots en woede, samen met de rechtvaardigheid van zijn eis. De
andere heeft gewoon minder om te eisen en brandt daarom met hebzucht. (IV Bir. 104:22/31).
De andere beesten die komen met de bek wijd open zijn zij die naar hen komen als gevolg van hun
eigen hebzucht. Mannen die bij naam koningen worden genoemd, maar die in werkelijkheid
verraders zijn en vullen hun open monden. Zij werpen het overvloedige geld en giften in hun mond
en laten het branden voor oorlogsvoering, zodat ze vallen aan de dood. Hun eigendom blijft achter,
maar hun lichamen worden ontvangen in de aarde, en de maden van de duivel kauwen hun ziel weg.
En zo verraden deze twee koningen vele zielen die door mijn Zoon met Zijn bloed zijn verlost. De
beesten die zijn ontdaan van hun huid zijn de eenvoudige mensen die tevreden zijn met hun
bezittingen. Ze gaan naar de oorlog met de intentie en de overtuiging dat de rechtvaardigheid aan
hun kant staat en dat ze een rechtvaardige oorlog voeren. Ze zijn ontdaan van hun huiden, dat wil
zeggen, hun lichamen zijn helemaal dood, maar hun zielen zijn in de hemel ontvangen. Daarom,
mijn Zoon, heb medelijden!" (IV Bir. 104:32/40).
De Zoon antwoordde: "Omdat je alle dingen in Mij ziet, leg uit terwijl deze bruid aanwezig is,
wat de rechtvaardige reden is voor deze koning om gehoord te worden." De Moeder antwoordde: "Ik
hoor drie stemmen. De eerste is die van deze koningen. Eén van hen denkt bij zichzelf als volgt:
'Als ik kan krijgen wat van mijzelf is, dan zou het mij niet kunnen schelen wat tot de anderen
behoort, toch ben ik bang om alles te verliezen.' Vanwege deze angst, namelijk zijn angst voor de
smaad van de wereld, richt hij zijn gebed naar mij toe en zegt: 'Maria, bid voor mij!' De andere
koning denk het volgende: 'Ik wou dat het weer was zoals vroeger! Ik ben moe.' Dus ook hij richt
zich naar mij. De tweede stem is die van het gewone volk die elke dag naar mij bid voor vrede. De
derde stem is die van de uitverkorenen die roepen en zeggen: 'We huilen niet om de lichamen van
de doden, noch om de verliezen, noch om de armoede, maar over de val van de zielen die
voortdurend in gevaar zijn. Daarom, Onze Lieve Vrouw, smeek uw Zoon, zodat de zielen gered
kunnen worden!' Om deze redenen, mijn Zoon, heb medelijden met hen!" (IV Bir. 104:41/51).
De Zoon antwoordde: "Er staat geschreven dat voor wie klopt, voor hem zal opengedaan worden,
en wie tot Hem roept zal verhoord worden, en aan wie Hem vraagt het zal gegeven worden. Echter,
net zoals iedereen die klopt buiten de deur is, zo zijn ook deze koningen buiten de deur, omdat ze
Mij niet in zich hebben. Zoals iedereen, gelijk in uw belang, het zal worden verhoord voor hen die
erom bidden." (IV Bir. 104:52/54).
Hoofdstuk 105
AW. 8
Christus spreekt tot de bruid over de manier waarop de vrede moet worden gelegd tussen de
koningen van Frankrijk en Engeland. Als de koningen niet luisteren, zullen ze streng gestraft
worden.
De Zoon sprak: "Ik ben de Koning om gevreesd te worden en te verheerlijken. Ik zal Mijn woorden
tot hen zenden omwille van de gebeden van Mijn Moeder. Ik ben de ware vrede. Overal waar vrede
is, daar ben Ik zeker. Als deze twee koningen van Frankrijk en Engeland vrede wensen, zal Ik hen
een duurzame vrede geven. Echter, vrede kan geen stand houden zonder de liefdevolle waarheid
en gerechtigheid. Vandaar dat, gezien het feit dat één van de koningen een rechtmatige eis heeft, zou
Ik vrede willen brengen door middel van een huwelijk. Op deze manier kan het koninkrijk van
Frankrijk een legitieme opvolger verkrijgen. Ten tweede, Ik wil dat ze één van hart zijn en
eensgezind in het verspreiden van het heilige Christelijke geloof overal waar dit kan worden
gedaan om Mijn glorie. Ten derde, moeten zij stoppen met hun ondraaglijke belastingen en
frauduleuze praktijken en de zielen van hun onderdanen lief hebben. (IV Bir. 105:1/10).
Indien de huidige koning weigert te gehoorzamen, laat hem weten dat zijn inspanningen zeer zeker
niet zullen slagen, en dat zijn leven zal eindigen in verdriet en verlies van zijn koninkrijk temidden
van zware beproevingen. Zijn zoon en zijn familie zullen worden achtergelaten in een dergelijke
woede, smaad en schande die iedereen zal verbazen. Als de koning wil gehoorzamen aan de
rechtmatige eis, dan zal Ik hem helpen en strijden aan zijn zijde. Als hij niet zal gehoorzamen, dan
zullen ook zijn verlangens niet tot stand komen, erger nog, hij zal worden beroofd van zijn
verworvenheden, en zijn droevige einde zal zijn gelukkige begin overschaduwen. Echter, wanneer
het Franse volk ware nederigheid laat zien, dan zal dit koninkrijk een legitieme opvolger krijgen
en een nobele vrede bereiken." (IV Bir. 105:11/15).
Hoofdstuk 106
AW. 9
Christus vertelt de bruid niet bang te zijn om haar vasten te onderbreken door gehoorzaam te zijn
aan haar geestelijke vader, want het is geen zonde. Hij waarschuwt haar om vastberaden te zijn, om
zo verleidingen continu te weerstaan, en het vaste voornemen te hebben om te volharden in het
goede voorbeeld die ingesteld zijn door de Maagd Maria, David, en Abraham.
De Zoon sprak: "Waarom ben je bang?" Zelfs als je vier keer per dag eet, zou het voor je niet als een
zonde worden beschouwd, mits je het deed met de toestemming van degene aan wie je gebonden
bent om te gehoorzamen. Dus, wees vastberaden. Je bent als een soldaat, hoewel verwond met
diverse verwondingen door de strijd, bracht hij zwaardere verwondigen toe aan zijn vijanden en des
te meer hij achtervolgd wordt door zijn vijanden des te meer staat hij te popelen om te vechten.
Evenzo moet ook jij de vijand terugslaan en sta ferm. Je moet evenzo een rationele intentie hebben
om te volharden in het goede. (IV Bir. 106:1/6).
Je slaat op de duivel terug elke keer als je niet toegeeft aan zijn verleidingen en hem moedig
weerstand biedt, bijvoorbeeld, door trots te bestrijden met nederigheid, door gulzigheid te bestrijden
met terughoudendheid. Wees standvastig en ga niet morren tegen God te midden van verleidingen,
maar eerder, wanneer je God dankbaar bent, neem blijmoedig alles op je en verwijt het aan al je
zonden. Je intentie of bedoeling is rationeel als je geen beloning ervan terug verlangd, tenzij het in
overeenstemming is met Mijn wil, wanneer je jezelf geheel overgeeft in Mijn handen.
(IV Bir. 106:7/9).
Lucifer had de eerste deugd niet, die van terug te slaan naar de vijand, want hij gaf zich
onmiddelijk over aan zijn eigen gedachten. Dit is de reden waarom hij onbedaarlijk hard viel.
Aangezien hij geen aanstichter van zijn boosheid had, zo zal hij ook geen hersteller hebben. Judas
had de tweede deugd niet, die van standvastigheid. In plaats daarvan, wanhoopte hij en verhing
zich. Pilatus had de derde deugd niet, die van het hebben van een goede intentie, omdat hij meer
zat te popelen om de Joden te behagen en voor zijn eigen eer te winnen dan om Mij vrij te laten.
(IV Bir. 106:10/15).
Echter, Mijn Moeder had de eerste deugd, die van terug te slaan naar de vijand, want voor elke
verleiding die ze had, sloeg ze terug en verzette zich er tegen met de tegenovergestelde deugd.
David had de tweede deugd, want hij was geduldig in tegenspoed en ging niet wanhopen toen hij
viel. Abraham had de derde deugd, een perfecte intentie, door zijn vaderland te hebben verlaten, en
was zelfs bereid om zijn eigen zoon te offeren. Ook jij moet deze drie deugden navolgen voor zover
je daar toe in staat bent!" (IV Bir. 106:16/19).
Hoofdstuk 107
AX. 0
Christus moedigt de bruid aan, dat wil zeggen, de ziel, om altijd en liefdevol pure berouw,
goddelijke liefde, en niet aflatende gehoorzaamheid te handhaven. Hij veroordeelt hen die
gehoorzaamheid, onthouding, en nobel geduld verachten. Hij waarschuwt ook een geestelijk man
niet toe te staan dat zijn geweten geleidelijk grof en blind wordt onder een voorwendsel van
verlicht te worden.
Een engel met wonderlijke pracht verscheen. Andere engelen werden gezien die met hem
spraken en zeiden: "Vriend, waarom bent een lege notendop aan het aanbieden aan onze God." De
engel antwoordde: "Hoewel u alles weet, zal ik het uitleggen in het belang van deze bruid die hier
aanwezig is. Ik wordt nooit treurig of verdrietig in de aanwezigheid van God wanneer ik Zijn wil
uitvoer voor het welzijn van de zielen, want ik ben nooit zonder Zijn aanwezigheid. Zelfs als ik Hem
niet een zoet smakende noot aanbied, bied ik iets overheerlijks aan, een sleutel gemaakt van het
zuiverste goud, een gouden vaas, en een kroon van juwelen. (IV Bir. 107:1/5).
De sleutel symboliseert pure berouw voor de zonden. Dit opent het hart van God en laat een
zondaar binnenvoeren. De vaas symboliseert goddelijke vreugde en liefde. God neemt daar met
de ziel Zijn zoete rust. De kroon symboliseert blijmoedige, niet aflatende gehoorzaamheid. Dit
zijn de drie deugden die mijn God zoekt in een heilige ziel. (IV Bir. 107:6/11).
Hoewel deze bijzondere ziel aan mijn zorg is toevertrouwd heeft hij deze drie dingen geminacht,
toch zal ik geven aan God wat deze ziel heeft aangeboden aan Hem, en Gods heerlijkheid zal er niet
minder door worden. De sleutel van berouw is zo belastend voor deze man dat hij er niet eens aan
denkt. De vaas van de Goddelijke liefde is zo bitter voor hem dat hij op geen enkele manier de
geur kan verdragen. Hoe kan de geestelijke vreugde zoet zijn daar waar de begeerte van het vlees
wortel heeft geschoten? Twee tegenstellingen combineren niet goed in dezelfde vaas. Zelfs de
kroon van de gehoorzaamheid is te zwaar voor hem om te dragen, omdat zijn eigen wil zo
aangenaam voor hem is dat het hem meer aangenaam lijkt om zijn eigen wil te volgen dan die
van God. (IV Bir. 107:12/17).
De engel wendde zich vervolgens tot God en zei: "Zie, Heer, de vaas en de sleutel en de kroon
waarmee deze ziel zichzelf onwaardig heeft gemaakt. Kijk, wanneer je de schaal kraakt, is het
inwendig vol met vuil, terwijl het vol zou moeten zijn met de zoetste honing. In plaats daarvan ligt
er een slang in het midden van de schaal. De schaal symboliseert het hart. Wanneer de dood het
breekt, is het vol van verlangen naar de wereld, en dit is gelijk aan vuil. De slang is de ziel. De ziel
moet helderder zijn dan de zon, en heter dan de vlammen van het vuur, maar ze is veranderd in een
slang vol met gif, giftig voor niemand anders dan voor zichzelf, tot haar eigen verderf."
(IV Bir. 107:18/24).
De Heer sprak vervolgens tot de bruid en zei: "Ik zal je vertellen hoe de toestand van deze man is
doormiddel van een vergelijking. Het is alsof een man ergens stond en een andere naderde tot hem.
Toen ze hun gezichten naar elkander toedraaiden, zei de man die hem naderde: 'Meneer, het lijkt
erop dat er een afstand tussen ons is die ons van elkaar scheidt. Toon mij de weg die ik moet gaan,
want ik zie dat u machtig bent zonder gelijke, een heerlijkheid hebt die voorbij elke verbeelding
gaat, en zo goed als iemand bent van wie al het goede komt en zonder wie niemand goed is.' De
andere antwoordde: 'Vriend, ik zal je laten zien een drievoudig pad dat niettemin naar één richting
leidt. Wanneer je het gaat volgen, is het aan het begin rotsachtig maar aan het eind vlak, donker aan
het begin van de reis en helder aan het einde, aan het begin voor een tijd hard maar aan het einde
heerlijk.' Degene die tot hem naderde antwoordde: 'Toon me enkel deze weg en ik zal hem graag
volgen. Ik zie dat er gevaar dreigt in het uitstellen en dat men schade oploopt bij het niet bewandelen
van deze weg, maar voor het volgen van deze weg zal het mij een groot voordeel opleveren. Zo,
dus, vervul mijn verlangen en wijs mij de ware weg aan.' (IV Bir. 107:25/33).
Ik ben de Schepper van het universum, die onveranderlijk is en voor altijd standvastig blijft. Die
persoon naderde Mij toen hij Mij lief had en niets anders zocht dan Mij. Ik draaide Mijn gezicht naar
hem toe toen Ik Mijn goddelijke troost in zijn ziel plaatste, en de vreugde van de wereld en elke
vleselijke begeerte werd hatelijk aan hem. Ik toonde hem een drievoudige weg, evenwel niet tot
hem sprekende met een fysieke stem, maar door zijn ziel te inspiereren op een verborgen manier,
zoals ik je nu je ziel inspireer op een openhartige manier. (IV Bir. 107:34/37).
Ten eerste, toonde Ik hem dat hij gehoorzamen moet aan Mij, zijn God, en aan zijn superieuren.
Echter, hij antwoordde Mij, bij zichzelf denkende: 'Ik wil niet. Mijn superieur is moeilijk en
liefdeloos, en dus kan ik hem niet gehoorzamen met een blijmoedige geest.' Ik toonde hem ook een
tweede manier, die van te vluchten van de lust van het vlees en te volgen Mijn goddelijke wil, te
vluchten voor dronkenschap en onthouding na te leven. Deze manieren leiden tot ware
gehoorzaamheid. Maar hij antwoordde Mij: 'Nooit! Ik ben door mijn natuurlijke eigenschappen
zwak. Dus zal ik genoeg eten en slapen. Ik zal gesprekken voeren in het belang van goede moed en
lachen omwille van wereldse comfort.' Ik toonde hem ook een derde weg, die van het hebben van
nobel geduld ter wille van Mij, want op die manier leidt het tot onthouding en het aanzetten tot
heilige gehoorzaamheid. Maar hij antwoordde Mij: 'Dit zal ik niet doen. Als ik deze beledigingen op
me neem, zal ik op een dwaas lijken. Als ik me armoediger kleed dan de anderen, zal ik beschaamd
zijn voor iedereen. Als mijn lichaam lelijk is op eniger wijze, moet ik het goed maken door anderen
te dienen.'" (IV Bir. 107:38/51).
"Op deze manier," sprak de Heer, "redetwisten zijn geweten en Ik samen, totdat hij uiteindelijk van
Mij week en in plaats van zijn gezicht zijn rug naar me toekeerde. In welke zin draaide hij zich
om? Door alleen te willen gehoorzamen op de manier zoals hij het wenste, en door alleen geduldig
te zijn, mits het zijn vriendschap met de wereld op geen enkele manier laat verminderen. Nu
worstelt de duivel om hem volledig blind en stom te maken. Hij probeert zijn handen en voeten te
binden en leidt hem naar de duisternis van de hel. Hij maakt hem blind wanneer de man als volgt
denkt: 'God heeft mij verlost door Zijn lijden. Hij zal me niet verloren laten gaan, want Hij is
barmhartig. God kijkt niet zo kritisch naar de zonde, gezien het feit dat mensen hem de hele tijd
beledigen.' Dit bewijst dat Zijn geloof instabiel is. Laat hem Mijn evangelie onderzoeken, en
vervolgens, om te zien welke rekenschap Ik zal eisen van woorden en hoeveel groter de rekening
van daden. Laat hem evenzo onderzoeken om uit te vinden dat een rijk man niet in de hel zal
belanden als gevolg van diefstal, maar vanwege zijn misbruik van de aan hem verleende rijkdom.
Nogmaals, de duivel maakt hem stom wanneer de man hoort naar de voorbeelden en woorden van
Mijn vrienden en zegt: 'Niemand kan tegenwoordig zo leven.' Dit bewijst dat er zeer weinig hoop
voor hem is. Ik ben, natuurlijk, Degene die mijn vrienden de mogelijkheid heeft gegeven om
fatsoenlijk en kuis te kunnen leven. Ik kan hem eveneens de talenten geven om het te kunnen
volbrengen, als hij zijn hoop op Mij zou vestigen. (IV Bir. 107:52/66).
De duivel probeerd zijn handen te binden door hem meer te laten houden van hem, dan van Mij,
door hem meer bezorgd te laten maken over wereldse zaken dan over Mijn glorie. Laat hem
daarom voorzichtig zijn om niet gebonden te worden door de duivel terwijl hij zo aandachtig is op
de wereld, want de duivel legt zijn strikken in tijden wanneer men het minst op zijn hoede is. De
duivel bindt zijn voeten wanneer de man geen aandacht besteed aan zijn gedachten en gevoelens,
wanneer hij de vorm van verleiding niet overweegt, als hij zo gericht is in het behagen van zijn
naaste en zijn eigen vlees, dat hij geen aandacht besteedt om zijn ziel te redden. Laat hem daarom
nadenken over wat Ik heb gezegd in het evangelie, over de manier waarop een man die zijn hand
aan de ploeg zet niet moet terug kijken, en hoe hij die op een meer rendabele manier van leven is
gekomen niet zou moeten terugkeren.. (IV Bir. 107:67/70).
De duivel ketent ook zijn hart, elke keer als de man zijn wil laat neigen naar het kwaad op een
zodanige wijze dat hij denkt over wereldse eer en verlangt zowel voor hen te hebben als te volharden
in een dergelijk karakter. De duivel leidt hem in de richting van de duisternis, elke keer als de man
zulke gedachten heeft zoals deze: 'Of ik bereik de glorie of ik zal gestraft worden het is voor mij
van weinig belang.' Wee hem die valt in zo'n duisternis! (IV Bir. 107:71/73).
Echter, Ik zal rennen om hem te ontmoeten als een vader als hij zijn gezicht naar Mij zou toekeren.
Op welke manier? Door het hebben van de intentie van het doen zoveel als hij kan. Aangezien
het niet geoorloofd is voor de zoon van een man om een meisje tot vrouw te nemen tegen haar wil
in, zo ook is het niet geoorloofd voor de Zoon van de Maagd. De menselijke wil is als een
soort instrument waarmee de goddelijke liefde wordt ingebracht in de ziel. Net zoals een molenaar die
stenen wil laten splijten eerst kijkt naar scheuren waarin hij zijn fijnere gereedschap in steekt om
vervolgens het zwaardere gereedschap te gebruiken totdat de steen is gebroken, zo kijk ook Ik naar
de goede wil en giet Mijn genade erin, en dan, als de persoon zijn activiteit toeneemt en zijn wil
maakt vooruitgang, dan zal ook een grotere hoeveelheid van Mijn genade worden toegevoegd, totdat
het steenachtige hart wordt bekeerd en uitgroeit tot een hart van vlees, en het hart van vlees
wordt een geestelijk hart." (IV Bir. 107:74/79).
Commentaar:
Dit was een prior in de regio van Sicilië in de buurt van de vulkanische bergen. De volgende
openbaringen hadden ook betrekking op hem.
De Zoon van God sprak: "Deze broeder is benieuwd waarom Mijn apostelen, Petrus en Paulus, zo
lang verwaarloosd liggen in de catacomben. Ik antwoord u: Het Gouden Schrift zegt dat Israël
voor een lange tijd in de woestijn was, omdat de slechtheid van de heidenen wier land ze zouden
bezitten nog niet was voltooid. Dit was ook het geval met mijn apostelen. De tijd van genade was
nog niet gekomen, waarin de lichamen van Mijn apostelen zouden worden verheven, aangezien er
eerst een tijd van beproeving moest komen en daarna de kroning, en ook omdat de personen nog
niet waren geboren die de eer van de verheerlijking van de apostelen zouden hebben.
Nu zou je kunnen afvragen of hun lichamen enige eer hadden gedurende tijd dat ze in het graf lagen.
Mijn antwoord is dat Mijn engelen zorg droegen en de eer gaven aan die gezegende lichamen. Het
gebied van de catacomben was als een plek waar rozen en planten werden gezaaid en die vooraf
zorgvuldig werden gecultiveerd. De catacomben waarover engelen en mensen zich verheugen,
werden eveneens bereid en lang van tevoren gehonoreerd. Ik verzeker u dat er veel plaatsen in de
wereld zijn waar de lichamen van heiligen rusten, maar geen één is te vergelijken met deze plek. Als
alle heiligen van wie de lichamen hier rusten werden geteld, zou het nauwelijks te geloven zijn. Net
zoals verzwakte mensen worden herstelt door de goede geur en smaak van het eten, zo worden ook
de mensen die met een oprechte geest naar deze plaats komen geestelijk leven ingeblazen en
ontvangen ware vergeving voor hun zonden, ieder naar zijn of haar geloof en manier van leven."
Deze zelfde broeder werd zeer bewogen tot wroeging door de woorden van de Heilige Birgitta. Hij
hoorde op drie afzonderlijke nachten een stem die tegen hem zei: "Maak haast, maak haast! Kom,
kom!" Op de vierde dag, viel hij ziek neer en stierf in Rome na de sacramenten te hebben
ontvangen.
Hoofdstuk 108
AX. 1
Christus spreekt tot de bruid en vertelt haar dat er drie heiligen waren die bijzonder aangenaam voor
Hem waren. Dat waren de Maagd Maria, Johannes de Doper, en Maria Magdalena.
De Zoon sprak: "Er waren drie heiligen die bijzonder aangenaam waren voor Mij. Dit waren
Maria, Mijn Moeder, Johannes de Doper, en Maria Magdalena. Mijn Moeder, want zowel voor als
na haar geboorte was ze zo mooi dat er geen vlek in haar te vinden was. De duivel besefte het en
ervaarde toen zo'n dergelijke elllende dat, figuurlijk gesproken, het was alsof hun stem klonk
uit de hel zeggende: 'Een Maagd is tevoorschijn gekomen zo deugdzaam en wonderbaarlijk dat ze
iedereen op aarde en in de hemel overtreft en reikt tot Gods troon aan toe. Zelfs als we haar willen
aanvallen met onze strikken, vernietigt zij ze allemaal en worden gebroken gelijk vlas en vallen uit
elkaar als oude touwen. Als we tot haar komen met al onze kwaad en onzuiverheden, ze maait ons
allemaal naar beneden, gelijk gras dat gemaaid wordt door een sikkel. Als we sensualiteit en
wereldse verlangens in haar planten, worden ze uitgeblust gelijk een vonk door een stortvloed
van water. (IV Bir. 108:1/7).
Toen Johannes de Doper geboren werd, veroorzaakte dit zo'n dergelijk ongenoegen in de duivels,
dat het was alsof er een stem klonk uit de hel zeggende: 'Een wonderbaarlijk kind is geboren. Wat
moeten we doen? Als we hem aanvallen met trots, zal hij ons minachten en hij zal veel minder
naar ons willen luisteren en willen gehoorzamen naar onze suggesties. Als we hem rijkdom
aanbieden, draait hij zijn rug naar ons toe en weigert om er naar te kijken, en als we hem
zinnelijk genot aanbieden, is hij als een dode man die niets voelt.' (IV Bir. 108:8/11).
Toen Maria Magdalena was bekeerd, zeiden de duivels: 'Hoe zullen we haar terug krijgen? We
hebben een dikke prijs verloren. Ze baadde zich zo met het water van haar tranen dat we niet in de
richting van haar durvden te kijken. Ze heeft zichzelf zo bedekt met goede werken dat geen zondige
vlek in de buurt van haar kan komen. Ze is zo vurig en ijverig in de dienst van God en in heiligheid
dat we haar niet durven te benaderen.' (IV Bir. 108:12/16).
Deze drie heiligen beschouden de ziel als heerser en het lichaam als slaaf. De ziel in elk van hen had
drie kenmerken: Ten eerste, hielden ze van niets anders dan van Mij; ten tweede, handelden ze niet
tegen Mijn wil in; ten derde, ieder van hen weigerde iets te doen wat Mij zou kunnen verwaarlozen.
Hoewel ze een ziel hadden zoals deze, toch hebben ze het lichaam niet veracht of vergiftigd in plaats
van voedsel te geven of met doornen in plaats van met kleding te bekleden, noch hebben zij
liggen rusten op een mierennest. Nee, ze hadden gematigd of bescheiden voedsel voor Mijn eer
en ten behoeve van de ziel, kleding voor het bedekken van het lichaam, maar niet voor trotse
vertoning, en slaap voor rust en een bed voor comfort. (IV Bir. 108:17/20).
Niettemin, als ze wisten dat het Me zou hebben behaagd, en als Ik ze Mijn genade had gegeven, ze
zouden graag de bitterste stoffen voor voedsel en doornen voor kleding hebben willen accepteren,
en ze zouden hebben gelegen op mierennesten. Gezien het feit echter dat Ik rechtvaardig en
barmhartig ben op alle mogelijke manieren, waren ze naar hun lichaam toe rechtvaardig door
beteugeling van de ongeoorloofde impulsen, maar ze waren ook barmhartig om het lichaam te
ontzien, zodat het niet ineen zou storten of zou worden vernietigd als gevolg van harde en zware
arbeid. (IV Bir. 108:21/22).
Je vraagt je misschien af: Aangezien de heilige kluizenaars en oudvaders genoeg genade
ontvingen om hen in staat te stellen om maar één keer in de week een maaltijd tot zich te hoeven
nemen en anderen, evenzo, hebben genoten van het eten en de bediening van de engelen, waarom
Ik deze drie niet zulk een genade heb verleend? Ik antwoord: Aan deze heilige vaders werden een
dergelijk vasten verleend om drie reden: De eerste reden was om Mijn genade en kracht te tonen,
zodat de mensen zouden weten, dat als het Mij behaagt, Ik het lichaam in stand kan houden
zonder voedsel net zoals Ik de ziel zonder lichamelijk voedsel ondersteun. De tweede reden was om
een voorbeeld te stellen om zo aan mensen te onderwijzen dat lichamelijk zwoegen en
ontberingen de ziel naar de hemel zal leiden. De derde reden was het vermijden van de zonde, omdat
ongebreidelde sensuele verlangens leiden tot een straf. Met de bedoeling om mensen onthouding
aan te leren en een gematigde levenstijl er op na te laten houden, dat Ikzelf, God en mens, hoewel Ik
in de wereld zou hebben kunnen leven zonder voedsel, gebruik maakte van voedsel en andere
benodigdheden voor het lichaam, zodat de mensheid mogelijk dankbaar aan aan Mij zou zijn, hun
God, en beschikken over een matige comfort in de wereld en een volmaakte vrijheid met de
heiligen in de hemel." (IV. Bir. 108:23/27).
Hoofdstuk 109
AX. 2
De Moeder zegt dat geestelijke mensen, als ze eenmaal zijn bekeerd door middel van
boetedoening en naastenliefde en berouw en geduld, de hele tijd moeten gebruiken om terug te
betalen wat ze eerder hebben verloren, zodat ze aan God geen lege notendoppen aanbieden.
De Moeder sprak: "Somstijds als noten worden aangeboden aan een heer, worden sommigen van
hen leeg aangetroffen, en die moeten worden gevuld om zo aanvaardbaar voor hem te worden. Het is
met geestelijke werken net zo. Veel mensen voeren vele goede werken uit, en hun zonde is
verminderd als gevolg van hen, zodat ze niet in de hel zullen eindigen. Er kunnen echter vele lege
momenten zijn geweest voor die goede werken en daartussenin, en het is noodzakelijk om ze te
vullen, als er nog tijd is om te werken. Anders, berouw en liefde te verschaffen bij elk gebrek.
(IV Bir. 109:1/5).
Dus Maria Magdalena bood noten, ofwel de goede werken, aan God aan. Er waren enkele lege
onder hen, omdat ze een lange tijd had gezondigd. Echter, ze verstrekte alles wat ontbrak met behulp
van tijd, geduld en inspanning. Ook Johannes de Doper bood als het ware gevulde noten aan God
aan, want hij had God vanaf zijn jeugd gediend en bood Hem zijn gehele tijd aan. De apostelen
boden, om het zo te zeggen, voor de helft gevulde noten aan God aan, omdat een groot deel van hun
tijd voor hun bekering onvolmaakt was besteed. Ik, de Moeder van God, bood Hem noten aan die
gevuld waren en zoeter smaakten dan honing, want ik was vol van genade en werd in de genade
vanaf mijn jeugd onderhouden. Ik zeg je dan ook dat, hoewel de zonden van de mensen kunnen
worden vergeven, moeten ze de vroegere lege momenten van hun leven terugkopen door middel
van hun geduld en werken van barmhartigheid, zolang de tijd er nog is. (IV Bir. 109:6/12).
Hoofdstuk 110
AX. 3
Christus instrueert de bruid over het verschil de goede geest en de misleiding van de duivel,
en hoe men moet reageren op elk van hen.
De Zoon sprak: "Hoe kan iemand Mijn geest herkennen, want er zijn twee geesten, een goede en een
slechte? Ik zal je het vertellen: Mijn geest is warm en heeft twee effecten. Ten eerste maakt hij dat
iemand een verlangen krijgt naar niets anders dan naar God; ten tweede, verleent hij uiterste
nederigheid en verachting voor de wereld. De boze geest is zowel koud als warm: koud in die zin
dat hij alles wat te maken heeft met God bitter maakt; warm in die zin dat hij mensen neigt naar de
begeerten van het vlees en wereldse hoogmoed en prikkelt hun verlangens naar hun eigen lof. Hij
komt als een vlot babbelende vriend over, maar is in werkelijkheid als een hond die bijt. Hij komt
als een rustgevende charmeur, maar is in werkelijkheid de ergste van de verstrikkers.
(IV Bir. 110:1/6).
Als hij komt, zeg hem: 'Ik wil je niet, want je doeleinden zijn boos.' Wanneer echter de goede geest
komt, zeg hem: 'Kom als vuur, Heer, en zet mijn hart in vuur en vlam! Hoewel ik onwaardig ben om
U te mogen ontvangen, maar wat mij aangaat Ik heb U nodig. U zult niet beter worden door mij,
noch heeft U nodig wat ik heb, maar ik zal beter worden door U, en zonder U, ben ik niets.'"
(IV Bir. 110:7/10).
Hoofdstuk 111
AX. 4
Christus spreekt tot de bruid over drie soorten van recht, te weten de kerkelijke wet, de keizerlijke
wet en de algemene wet. Hij waarschuwt haar om te leven volgens een vierde vorm van recht, te
weten, de goddelijke, of geestelijke wet, dat wil zeggen, om te leven in nederigheid, in een niet
aflatende, volmaakt, en katholieke geloof en in de goddelijke naastenliefde, waarbij God voor alles.
Op deze manier wordt de geestelijke eer en rijkdom in de hemel verworven in de glorie van de
eeuwigheid.
De Zoon sprak tot de bruid en zei: "Er zijn drie soorten van recht. De eerste is de kerkelijke wet.
De tweede is de keizerlijke wet. De derde is de algemene wet. Al deze vormen van recht zijn
geschreven op dode dierenhuiden. Er is echter ook een geestelijke wet, die niet op een huid, maar
in het levensboek is geschreven. Deze wet zal nooit verloren of vernietigd worden door ouderdom.
Het is niet vermoeiend om zich er aan te houden, noch is het moeilijk om het te bezitten. Elke goede
wet moet zich schikken in de richting van de redding van de ziel, de vervulling van Gods geboden,
het vermijden van het kwaad, en het verkrijgen van die goederen die zouden moeten worden
gewenst met voorzichtigheid. Er is een frase in de wet geschreven op dode dierenhuiden die zegt:
'om dit of dat te verkrijgen.' Dus, om iets te verkrijgen is één van de vier voorwaarden noodzakelijk:
Het is of een gift aan iemand uit vertrouwde liefde en intimiteit, of als compensatie voor
bescheiden daden van de dienstverlening. (IV Bir. 111:1/12).
Het is vergelijkbaar met de geestelijke wet. De geestelijke wet is om te weten en liefhebben
God en vreugde hebben in Hem. In deze wet wordt gevonden de geestelijke eerbewijzen en
rijkdommen die bestaan in het inwisselen van alle schepselen omwille van de Schepper, het
overgeven van de eigen wil aan God, het doen van liefdevolle deugden en het opgeven van de
wereld voor de hemel. Deze rijkdom wordt op vier manieren verkregen. In de eerste plaats door
middel van liefdadigheid. Net zoals een wereldheerser soms giften geeft aan iemand uit
liefdadigheid, zelfs zonder voorafgaande verdienste, zo ook Ik schep en verlos en onderhoud
dagelijks en eer de mensheid niettegenstaande de menselijke ondankbaarheid. Bovendien, iedereen
die mij van harte lief zal hebben en naar niets anders verlangd dan naar Mij zal op aarde de deugd
hebben die in zijn of haar hart is geschreven door Gods vinger en zal in de hemel de eer hebben die
is opgetekend in het levensboek, dat is het eeuwige leven. (IV Bir. 111:13/19).
Ten tweede, wordt geestelijke eer verkregen door middel van overerving. Doordat Ik de menselijke
natuur aannam en door Mijn lijden, kocht Ik de hemel voor de mensheid en opende het voor hen
door middel van erfelijk recht. De mens verkocht zijn goddelijke erfenis aan de duivel, door
eeuwige vreugde in te wisselen voor een nietig stukje fruit, de boom des levens voor verboden
voedsel, de waarheid voor de leugen. Ook door gehoorzaam te zijn aan de Vader, verscheurde Ik de
brief van de ongehoorzaamheid. Ik maakte hiermee de zoetheid van het fruit door het bittere lijden
van Mijn hart. Ik verwierf de boom des levens voor de mensheid door Mijn dood. Ik bracht de
mensheid terug en heb alle waarheid door geloof opgericht in Mijn eigen menselijkheid. Daarom,
wie gelooft in de woorden van Mijn waarheid en hier navolging aan geeft zal Mij verkrijgen door
overerving, van zowel geestelijke rijkdom als Mijn genade. (IV Bir. 111:20/27).
Ten derde, is geestelijke eer te verkrijgen via afscheiding. Dit gebeurt wanneer een persoon zich
scheidt van elke vreugde uit zinnelijke genoegens, en vleselijke lust veranderd in onthouding,
rijkdom in armoede, reputatie in nederige onderwerping, aardse verwanten voor het gezelschap van
Gods vrienden, de visie van de wereld voor de visie van God. Ten vierde, is de geestelijke
eer te verkrijgen door middel van nederige daden van dienstbaarheid. Dit gebeurt wanneer een
persoon geduldig worstelt in de dienst van God gelijk een dappere soldaat in de strijd, Hem
dienende in nederigheid en geloof gelijk een dienaar, afstaan van de hem toevertrouwde goederen
met barmhartigheid en gerechtigheid gelijk een goede opzichter doet, op de uitkijk staan voor
verleidingen gelijk een goede scout. Zo iemand verdient de eer en geestelijke rijkdom die niet zijn
geschreven op dierenhuiden, maar in de levende ziel. Het stelsel van de drievoudige geschreven wet
is inderdaad handig voor het uitvoeren van de rechtvaardigheid, maar de geestelijke wet is prettig
als het gaat om het verdienen van een beloning. (IV Bir. 111:28/33).
Vandaar, Mijn dochter, tracht geestelijke eer te verkrijgen door het doen van liefdadigheid waarbij
Mij boven alles lief te hebben. Zoek het in overerving, door stellig te geloven wat de kerk leert.
Zoek het in het doen van daden van nederigheid door alles te doen voor Mijn eer. Je bent
geroepen in Mijn wet. Daarom ben je gebonden om je aan Mijn wet te houden. Mijn wet betekent
leven in overeenstemming met Mijn wil. Zoals een goede priester een leven leidt die in
overeenstemming is met de kerkelijke wet, zo moet ook jij een leven leiden die in
overeenstemming is met de wet van Mijn nederigheid door plaats te nemen achter Mijn vrienden.
Iedere tijdelijke wet richt zich voor een deel naar de eer van de wereld en een deel naar zijn
minachting. Mijn wet, echter, richt zich alleen naar de hemel, want niemand voor of na Mij heeft
zo'n volledig begrip van de dingen, hoe heerlijk is de vreugde van het hemelse koninkrijk wanneer
Ik verlang om het aan iemand te onthullen" (IV Bir. 111:34/42).
Hoofdstuk 112
AX. 5
Christus spreekt tot de bruid en vertelt haar om met name op te passen voor de ondeugd van de
trots, om niet opgeblazen te worden over haar lichamelijke schoonheid of haar bezittingen of haar
familie. De trotse man wordt vergeleken met een vlinder die brede vleugels en een klein lichaam
heeft.
Jezus, de Zoon van God, sprak tot de bruid: "Verontrust je niet over de hoogmoed van deze
mensen, die spoedig zal eindigen. Er is een soort vliegend insect, die vlinder wordt genoemd, dat
spoedig tot zijn einde komt. Het heeft brede vleugels en een klein lichaam, ten tweede heeft het vele
kleuren, ten derde vliegt het hoog de lucht in omdat het zo licht is. Maar daar het weinig kracht heeft,
valt het spoedig neer, op wat het dichtst nabij is, op de grond, of op een stok, of op een steen. Dit
soort vliegend insect is als de hoogmoedigen, die brede vleugels en een klein lichaam hebben, want
hun gemoed zwelt van hoogmoed, zoals een blaas opzwelt door lucht. (IV Bir. 112:1/5).
Zij geloven dat alles wat zij bezitten het gevolg is van hun verdiensten en houden zich voor beter
en waardiger dan anderen en zouden hun naam over de hele wereld willen verspreiden, indien zij
konden. Maar omdat hun leven zo kort is als een ogenblik, vallen zij, wanneer zij het minst
verwachten. Ten tweede hebben de hoogmoedigen vele kleuren, evenals de kapel, want zij
verhoovaardigen zich over de fraaiheid van hun ledematen en over hun goed en hun geslacht, en
zij veranderen hun stand volgens al de grillen van de hoogmoed. Maar als zij sterven, zijn zij niet
anders dan stof. Ten derde, als de hoovaardigen op de hoogste trap der hoovaardigheid zijn
gekomen, vallen zij en vinden in een ogenblik op een vreselijke wijze de dood. Daarom, pas op
voor trots, want het draait Gods aangezicht van je weg, en Mijn genade kan niet in iemand
binnengaan die trots voelt. (IV Bir. 112:6/11).
Hoofdstuk 113
AX. 6
Christus maant de bruid om nederig te leven en geen zorgen te maken over roem en een grote
naam, want Hij koos geen grote geleerden om het evangelie te prediken, maar nederige vissers.
De Zoon sprak: "Alwie de geschriften wenst te lezen, zal vinden dat Ik een profeet uit een herder
maakte en jongeren en eenvoudige mensen vulde met de geest van de profetie. Het is waar dat
nog niet iedereen Mijn woorden die Ik gesproken heb hebben ontvangen, nochtans, om Mijn
liefde bekend te maken, hebben Mijn woorden de meeste mensen bereikt. Evenzo, heb Ik niet de
geleerden uitgekozen om Mijn evangelie te prediken, maar vissers. Op deze manier konden zij niet
opscheppen over hun eigen wijsheid. Zo zou iedereen weten dat, net zoals God wonderbaarlijk en
onvoorstelbaar is, zo ook Zijn werken ondoorgrondelijk zijn, en dat Hij de grootste wonderen
opwekte met de minste middelen. Die persoon neemt een zware last op zich, die de wereld
achterna loopt om zo eer voor zichzelf te verkrijgen en zijn eigen verlangens uit te voeren.
(IV Bir. 113:1/6).
Ik zal je een voorbeeld geven van een zekere man. Hij liep de wereld met al zijn verlangens
achterna, en verwierf een grote naam voor zichzelf in de wereld en legde een zware last van zonden
op zijn rug. Nu derhalve, heeft hij een grote naam in de hel, een zeer zware last in plaats van een
beloning, en een meer prominente positie van straf verkregen. Sommigen voor hem zijn eerder
afgedaald naar die plaats, anderen na hem. Degenen die voor hem zijn afgedaald zijn degenen die,
met hulp en advies, hem aanmoedigden in het verspreiden van zijn boosheid. De vergelding voor
zijn daden daalde met hem mee. Degenen die na hem afdaalden zijn degenen die zijn voorbeeld
navolging hebben gegeven. (IV Bir. 113:7/13).
De eersten schreeuwden naar hem alsof uit een strijdtoneel. Ze zeiden: 'Omdat je naar ons
advies hebt geluistertd, branden we je heviger als gevolg van je aanwezigheid. Moge je daarom
worden vervloekt en waardig zijn om te worden gehangen, waar het touw niet breekt en het vuur in
eeuwigheid blijft. In ruil voor je trots en ambitie zul je de ergste vorm van schaamte voelen.' Zijn
daden schreeuwen uit en zeggen: 'O, ellendeling, de aarde was niet in staat om je te voeden met haar
fruit, omdat je alles verlangde. Goud en zilver kon je verlangen niet stillen, en je bent daarom in
alles leeg achtergelaten. Om die reden zullen levende kraaien je ziel aan stukken scheuren, het zal
worden gemangeld, maar nooit verminderen, het zal in een staat van ontbinding verkeren maar
toch nog leven. (IV Bir. 113:14/20).
Degenen die na hem afdaalden, riepen uit: 'Ach, dat je ooit geboren bent! Jouw sensuele
verlangens zullen voor jou zo'n haat bij God opwekken dat je geen enkel woord met God zou
kunnen spreken waarmee Hij zou kunnen worden gekalmeerd. In Gods liefde is alle comfort en
edel genot en onbeschrijflijke vreugde, maar geen van dezen verdienen wij en dat is te wijten
aan het feit dat we jou voorbeeld hebben gevolgd. Zo mag dan de droevenis en de onenigheid van
het gezelschap van duivels je misvormen in plaats van eren, laten branden in ruil voor je lust, koud
maken in ruil voor je liefde, onrust geven in ruil voor je zoeken naar comfort. In plaats van de
grote naam die je zo onwaardig hebt gedragen, dat je verguist mag worden. In plaats van een
glorieuze troon, dat je de meest verachtelijke plaats mag krijgen!' Het verhaal laat zien wat de
beloning voor hen zal zijn die betrokken raken bij zulke dingen tegen Gods ordonnatie."
(IV Bir. 113:21/27).
Commentaar:
Een zekere ridder stond altijd te popelen om nieuwe modes te verzinnen, en hij leide vele mensen
ten verderve door zijn woorden en voorbeelden. Hij voelde kwade wil in de richting van vrouwe
Birgitta en, omdat hijzelf niet tegen haar durfde te spreken, zette hij een ander persoon er toe aan
om beledigende woorden tegen haar te spreken terwijl hij zich voordeed dronken te zijn.
Terwijl ze aan de eettafel was en vooraanstaande mannan naar haar luisterden, zei deze man:
"Vrouw, u droomt te veel. U besteed te veel tijd in nachtwaken. Het zou beter voor u zijn om meer
te drinken en te slapen. Heeft God hen die een religieus leven leiden verlaten en converseert Hij nu
met de trotse en de wereldse? Het is tevergeefs om op je woorden te vertrouwen."
Terwijl hij zulke dingen zei, wilden de aanwezigen hem straffen, maar Birgitta stond het hen niet toe
en zei: "Laat hem spreken, want God heeft hem gezonden. Mijn hele leven heb ik getracht mijn
eigen lof te zoeken en God te lasteren, waarom zou ik niet luisteren naar wat alleen maar
juist is? Hij vertelt mij de waarheid."
Toen de ridder hierover hoorde, kreeg hij berouw en verzoende zich met Birgitta. Hij kwam naar
Rome en ging naar zijn rustplaats aldaar in een prijzenswaardige dood.
Hoofdstuk 114
AX.7
Christus waarschuwt de bruid om op te passen voor het omgaan met wereldse mensen. Dat
genoemd wordt duivelse gebroed. De Maagd Maria leert haar om een oprechte intentie te hebben in
al haar deugdzame acties om zo meer eer aan God te geven, want vele mensen dienen God in hun
activiteiten, maar hun onrechtmatige intentie werpt schaduwen op al het goede dat zij doen.
De Zoon sprak: "Kijk uit voor het gebroed van de duivel, degene die hij kookt op het vuur van de
lust en het verlangen. Wanneer vet op het vuur wordt gezet, begint iets onvermijdelijk ervan te
druipen. Zonde vloeit voort op deze manier van wereldse handelingen en uit wereldse omgang.
Hoewel je niet weet wat er in een geweten van iemand omgaat, uiterlijke tekenen brengen wat
verborgen is in de geest naar buiten. (IV Bir. 114:1/4).
De Moeder sprak: "Bij elke actie moet je rationeel zijn en je intentie oprecht. Dit betekent dat alles
wat je doet moet doen met de intentie van het geven van de eer aan God en de voorkeur geven aan
geestelijke winsten boven lichamelijke genoegens. Veel mensen, inderdaad, dienen God in hun
activiteiten, maar hun onrechtmatige intentie werpt schaduwen op al het goede dat zij doen. Een
vergelijking zal je helpen om dit te begrijpen. Neem het dier dat beer genoemd wordt. Wanneer het
hongerig is en het ziet de gewenste prooi, zet het één voet neer op de prooi en zoekt het ergens
rondom hem heen om zijn andere voet stevig neer te kunnen zetten, zodat de prooi niet kan
ontsnappen of worden weggenomen, totdat de beer het heeft opgegeten en het draaide naar zijn wens.
De beer houdt voortdurend zicht op zijn prooi en kijkt niet rond voor goud of geurige kruiden of
bomen, maar kijkt alleen rond voor een aantal verborgen en veilige ondergronden of om iets vast te
kunnen grijpen zodat hij de prooi die hij heeft gevangen stevig en veilig kan vasthouden.
(IV Bir. 114:5/11).
Veel mensen dienen Me met gebeden en vasten uit een soort angst, want ze hebben in gedachten
de verschrikkelijke straf en ook Mijn genade. Ze zoeken Me doormiddel van bepaalde acties
uitwendig, maar ze gaan in hun intenties of voornemen tegen de geboden van Mijn Zoon in. Net als
de beer, zetten deze mensen hun hele intentie in op de begeerte van het vlees en het wereldse
verlangen, maar, omdat ze bang zijn voor het verlies van hun leven als ook voor het toekomstige
lijden, dienen ze Me met de bedoeling om niet de genade te verliezen of het zich op de hals halen
van straf. Dit is heel duidelijk, want ze overpeinzen nooit Mijn Zoons lijden, die is als het meest
kostbare goud, of overwegen of imiteren de levens van de heiligen, die zijn als de kostbaarste
edelstenen, noch schenken ze enige aandacht aan de gaven van de Heilige Geest, die zijn als
geurige kruiden. Ze geven niet hun eigen wil op of voeren de wil van Mijn Zoon uit, maar ze
willen alleen maar iets om op te steunen om zo meer te kunnen zondigen en het verkrijgen van
succes in de wereld. (IV Bir. 114:12/16).
Voor hun daden voortkomend uit koude harten zal hun beloning gering zijn. Net als bij de beer,
zodra het zijn prooi heeft opgegeten, is de zorg om stevig te staan er niet meer, dus als voor hen het
laatste uur komt, en hun sensuele lusten zijn over en achter de rug, zal hun veilige fundament in Mij
van weinig waarde zijn voor hen, omdat ze niet hun eigen wil wilden opgeven om zo Mijn wil
uit te kunnen voeren, noch hebben zij Mij gezocht uit liefde maar uit angst. Echter, als hun intentie
volledig is gecorrigeerd, zullen hun daden spoedig nieuw leven worden ingeblazen en, als een
eventuele daad ontbreekt, zullen hun goede intenties worden geteld als een daad."
(IV Bir. 114:17/19).
Commentaar:
Dit was een provoost die leefde volgens zijn eigen plezier. Toen hij naar Rome kwam, hervormde hij
zijn leven op een zeer prijzenswaardige manier. Toen hij Monte Gargano en het heiligdom van de
Sint Nicolaas had bezocht en was teruggekeerd naar vrouwe Birgitta, wiens advies hij volledig
volgde, vroeg hij zich af waarom de grote en beroemde stad Siponto, waar de lichamen van zovele
heiligen rusten, was vernietigd.
Op de volgende dag verscheen de Zoon van God aan de vrouw en zei: "Je vriend vraagt zich af
over de stad Siponto waarom deze is verwoest. Waarlijk, dochter, door de zonden van de inwoners
verdiende de stad dit. Ook andere steden verdienden soortgelijke dingen, maar een vriend van Mij
woonde daar. Hij had de volmaakte liefde voor Mij en berispte en protesteerde continu tegen hun
moraal. Toen hij hun halsstarrigheid zag, smeekte hij Me met tranen in zijn ogen om deze plaats
eerder een desolate plaats te laten geworden dan zovele zielen aan het dagelijks gevaar bloot te
stellen. Ik zag zijn tranen, en aangezien niemand zich volledig probeerde te verzoenen met Mij,
liet Ik die dingen gebeuren waarover we nu spreken."
Ze zei tegen Hem: "O Heer, het is triest dat de relieken en lichamen van veel goede mensen daar
liggen alsof ze onrein en onbeschermd waren." Christus antwoordde: "Net zoals Ik de zielen van
Mijn uitverkorenen in Mij heb, zo verzorg ik ook de relikwieën van Mijn vrienden, die mijn schat
zijn, totdat zij de dubbele beloning ontvangen die hen beloofd is."
Vrouwe Birgitta sprak opnieuw en zei: "Mijn lieve Heer, ik geloof dat vele genaden en aflaten in
Siponto werden toegekend door de pausen. Nu de muren zijn vernietigd zijn de genaden dan ook
opgeheven?" Christus antwoordde: "Welke plaats is heiliger dan Jeruzalem, waar Ik, God zelf,
Mijn voetsporen achterliet? Welke plaats wordt nu in grotere minachting gehouden dan
Jeruzalem, bewoond en onderdrukt door ongelovigen? Maar wie naar Jeruzalem gaat zal net als
voorheen dezelfde genade en aflaten ontmoeten. Het is met Siponto eveneens zo. Wie daar heen gaat
uit liefde met een perfecte intentie zal delen in dezelfde genade en zegen die de stad had in de tijd
van zijn glorie, vanwege het geloof van de pelgrims en hun arbeid van liefde."
Hoofdstuk 115
AX. 8
Christus spreekt tot de bruid over hoe een bepaald persoon bezeten door de duivel te bevrijden. Hij
vertelt haar dat de ziel innerlijke, geestelijke ledematen heeft net zoals het lichaam uiterlijke,
lichamelijke ledematen heeft.
De Zoon sprak: "Je bent als een wiel dat volgt na hetgeen er voor gaat. Je moet dus Mijn wil
achterna volgen. Ik vertelde je eerder over een bepaalde persoon wiens ziel was bezeten door de
duivel. Nu zal Ik je vertellen in welk deel van het lichaam dat hij is opgesloten. Ik ben als een man
die zegt tegen zijn bewaker: 'Er zijn drie plaatsen van hechtenis in uw huis. In de eerste zijn degenen
die het verdienen te worden beroofd van het leven. In de tweede zijn zij die één van hun ledematen
verliezen. In de derde zijn degenen die worden geslagen en hun huid verliezen.' De bewaker zei
tegen hem: 'Heer, als sommigen verdienen om hun leven te verliezen, anderen om te worden
verminkt en weer anderen om te worden geslagen, waarom wordt dan hun oordeel uitgesteld?
Als ze snel worden veroordeeld, zullen ze de pijn vergeten.' (IV Bir. 115:1/10).
De Heer antwoordde: 'Ik weet niet wat Ik doe zonder reden. Degenen die moeten worden beroofd
van het leven moeten wachten voor een tijd, zodat goede mensen hun ellende zouden kunnen zien
en hierdoor beter worden, en dat slechte mensen de angst mogen voelen en zo voorzichtiger
worden in de toekomst. Het is noodzakelijk dat degenen die moeten worden verminkt eerst angst
zullen moeten ervaren om zo terug te trekken in hun hart het kwaad dat zij hebben verricht en
verdriet voelen voor de misdaden die zij hebben begaan. Degenen die worden gegeseld moeten
evenzo worden getest door verdriet zodat degenen die zich in hun verrukking hebben vergeten de
kans krijgen om zichzelf te leren kennen in hun verdriet en veel voorzichtiger worden om niet
aan dergelijke misdaden mee te doen of te plegen en hoeveel te moeilijker het is voor hen om
hun vrijheid te verkrijgen. (IV Bir. 115:11/14).
Ik ben de Heer, die de duivel, als het ware, als een bewaker heeft, met het oog op het straffen van
de goddelozen op basis van hun individuele verdiensten. Macht is hem gegeven over de zielen, maar
Ik zal nu aan je uitleggen in welk deel van het lichaam. Want net zoals het lichaam is voorzien van
uitwendige ledematen, zo moet ook het lichaam geestelijk worden geregeld. Zoals het lichaam
beenmerg, botten en vlees heeft en bloed in het vlees en het vlees in het bloed, zo moet ook de ziel
drie faculteiten van geheugen, geweten en inteligentie hebben. Er zijn enkele mensen die de
verheven bijbelse zaken begrijpen, maar zonder reden. Ze missen een ledemaat. Er zijn anderen,
die een rationeel bewustzijn ervan hebben, maar geen inteligentie. Weer anderen hebben wel de
inteligentie, maar geen geheugen. Dezen zijn ernstig ziek. Zij die gezond zijn in hun ziel hebben
gezond verstand, geheugen en inteligentie. (IV Bir. 115:15/24).
Het lichaam heeft drie opslagplaatsen. De eerste is het hart. Een slanke membraam bedekt het hart
als bescherming tegen alles wat bij aanraking het hart onrein kan maken. Zelfs als slechts zeer kleine
spetters het hart zouden raken, zou een persoon meteen sterven wanneer deze bescherming er niet zou
zijn geweest. De tweede opslagplaats is de maag. De derde zijn de darmen waarbij schadelijke stoffen
worden weggespoeld. De ziel moet ook, in geestelijke zin, drie opslagplaatsen bezitten. De eerste is
een goddelijk verlangen. Dit is als het hart. Het betekent dat de ziel niets vurigers verlangt dan naar
Mij, haar God. Zo niet, dan zal elke lage of valse genegenheid, hoe klein ook, naar binnen gaan, en
de ziel onmiddelijk bevlekken. De tweede opslagplaats is de maag, dat wil zeggen, de wijze
rangschikking van tijd en werk. Zoals al het voedsel wordt opgelost en verteerd in de maag, zo
moet alle tijd en elke gedachte en daad gerangschikt zijn, overeenstemming met Gods plan, op een
ordelijke, nuttige, en voorzichtige manier. De derde opslagplaats zijn de darmen, dat wil zeggen,
goddelijke berouw, waardoor onzuivere dingen worden gereinigd en waardoor het eten van de
goddelijke wijsheid beter gaat smaken. (IV Bir. 115:25/38).
Het lichaam heeft drie ledematen waarmee het voortgang boekt: het hoofd, de handen en de
voeten. Het hoofd duidt op goddelijke liefde. Aangezien alle vijf zintuigen in het hoofd zijn, dus in
de goddelijke liefde, is er een zoete smaak voor de ziel van wat er gezegd of gehoord of gezien
wordt van God, en wat opgedragen en uitgevoerd wordt met standvastigheid. Net zoals een man
zonder hoofd dood is, zo ook zonder liefde, de ziel, wiens leven God is, is dood voor God. De
handen symboliseren het geloof. Aangezien er meerdere vingers op een hand zitten, zo zijn er ook
meerdere wetsbepalingen, maar er is slechts één geloof. Door het geloof is elke goddelijke intentie
vervuld, en het geloof moet werkzaam zijn in elke goede actie. Zoals uiterlijk werk wordt gedaan met
de handen, zo werkt de Heilige Geest inwendig door het geloof. Geloof handhaaft alle deugden,
want daar waar geen geloof is, worden liefde en goede werken afgeschaft. (IV Bir. 115:39/47).
Hoop zijn de voeten van de ziel. Doormiddel van hoop komt de ziel tot God. Net zoals een lichaam
voortgang boekt via zijn voeten, zo ook trekt de ziel dicht naar God toe op de voetsporen van
goddelijk verlangen en hoop. De huid die het hele lichaam bedekt symboliseert goddelijke troost die
de gevoelige ziel vertroosting geeft. Hoewel de duivel het soms is toegestaan om het geheugen te
verstoren, en soms ook de handen en de voeten, nog altijd verdedigt God de ziel als een vechter
en troost haar als een soort vader en geneest haar als een dokter, zodat ze niet zal sterven.
(IV Bir. 115:48/52).
De ziel van deze man van wie ik tot je sprak werd betrapt toen ze het verdiende om haar handen te
verliezen als gevolg van haar wankelende geloof, omdat ze niet het juiste geloof had. Echter, het is
nu tijd om genade te tonen en wel om een twee reden: ten eerste, om mijn naastenliefde; ten tweede,
als het gevolg van de gebeden van Mijn uitverkorenen. Vandaar, laat Mijn vriend de hiervoor
genoemde woorden over hem lezen. Hij moet drie dingen doen. Ten eerste, moet hij de gestolen
goederen terugbrengen; ten tweede, moet hij zorgen voor absolutie of kwijtschelding van de
Romeinse Curie voor zijn ongehoorzaamheid; ten derde, zolang hij nog geen absolutie heeft
ontvangen, behoort hij niet Mijn lichaam te ontvangen in het sacrament van de gemeenschap."
(IV Bir. 115:53/57).
Hoofdstuk 116
AX. 9
Klaagzang van Christus aan de bruid over de heidenen en de Joden, maar vooral over de slechte
Christenen, omdat ze de heilige sacramenten niet ontvangen met toewijding en zuiverheid zoals het
zou moeten, en omdat ze bewust zijn van de schepping en de verlossing en de goddelijke troost.
De Zoon sprak: "Ik zal je een figuurlijke beschrijving geven van drie mannen. De eerste van hen
zou kunnen zeggen: 'Ik geloof niet in je zowel als God dan wel als mens.' Zo iemand is een heidense
ongelovige. De tweede van hen is een Jood, die in mij gelooft als God, maar niet als mens. De
derde van hen is een Christen, die in mij gelooft als God en mens, maar niet op Mijn woorden
vertrouwd. (IV Bir. 116:1/5).
Ik ben Degene over wie de stem van de Vader werd gehoord toen Hij sprak: 'Dit is Mijn Zoon.' In
Mijn goddelijke natuur klaag Ik dat mensen niet naar Mij willen luisteren. Ik riep uit en sprak: 'Ik
ben het begin: Als u in Mij gelooft, zult u het eeuwige leven hebben,' maar ze minachten Mij. Ze
waren getuige van Mijn goddelijke macht toen Ik doden opwekte en vele andere wonderen deed,
maar ze gaven er geen aandacht aan. (IV Bir. 116:6/9).
Namens Mijn menselijke natuur klaag Ik ook dat niemand om de dingen geeft die Ik in de Heilige
Kerk heb opgericht. Ik plaatste, als het ware, zeven vaten in de kerk waarmee iedereen
gezuiverd kon worden. Ik richtte de doop op voor de loutering van de erfzonde; het chrisma als het
teken van goddelijke verzoening; de heilige zalving voor kracht in het aangezicht van de dood;
boetedoening voor de vergeving van alle zonden; de heilige woorden waarmee de heilige offers
worden geheiligd en bevestigd; het priesterschap in de waardering, erkenning, en herinnering van
de goddelijke barmhartigheid; huwelijk als de vereniging van harten. Deze moeten worden
ontvangen met nederigheid, moeten worden bewaard in zuiverheid, moeten worden gevierd zonder
hebzucht. Tegenwoordig, echter, worden ze ontvangen met trots, bewaard in onzuivere vaten, en
gevierd met gierigheid. (IV Bir. 116:10/14).
Bovendien is Mijn klaagzang dat Ik ben geboren en gestorven voor de redding van de mensheid,
zelfs voor hen die weigeren om van Me te houden omdat Ik hen geschapen heb, ze zouden op
zijn minst van Me moeten houden omdat Ik hen heb verlost. Tegenwoordig, echter, werpen ze Mij
uit hun hart alsof Ik een melaatse ben, en ze schuwen Me alsof ik een smerige doek ben. In Mijn
goddelijkheid klaag Ik opnieuw omdat zij de troost van Mijn goddelijkheid weigeren en omdat ze
Mijn barmhartigheid niet in overweging nemen." (IV Bir. 116:15/17).
Hoofdstuk 117
AY. 0
God zelf loopt uit naar hen die hem echt willen ontmoeten; Hij troost hen als een liefhebbende
vader en maakt moeilijke dingen makkelijk voor hen.
Terwijl iemand het Onze Vader aan het bidden was, hoorde de bruid de Geest zeggen: "Vriend , ik
zeg u namens Mijn goddelijke natuur, dat u uw erfdeel zal krijgen met uw Vader, en, ten tweede,
namens Mijn goddelijke natuur, dat u Mijn tempel zal zijn. Ten derde, namens de Geest zeg ik u,
dat u geen verleidingen zult moeten verdragen die boven uw vermogen liggen. De Vader zal u
verdedigen, Mijn menselijke natuur zal u helpen, en de Geest zal u in vuur en vlam zetten.
(IV Bir. 117:1/3).
Het is als wanneer een moeder de stem van haar zoon hoort en ze vreugdevol uitloopt om hem te
ontmoeten, of wanneer een vader zijn zoon ziet worstelen met zijn werk en hij loopt hem
halverwege tegemoet en deelt de lading met hem, zo loop ook Ik uit om mijn vrienden te ontmoeten
en maak alle moeilijke dingen zowel makkelijk voor hen als een genot om het te dragen. Zoals
wanneer een persoon iets prachtigs ziet en niet kan rusten totdat hij dichtbij is, zo trek Ik dicht
naar degenen die Me verlangen." (IV Bir. 117:4/5).
Commentaar:
Deze monnik zag in de handen van de priester ten tijde van de verhoging van het lichaam van
Christus, onze Heer Jezus Christus, in de vorm van een kind tegen hem zeggen: "Ik ben de Zoon
van God en de Zoon van de Maagd."
Hij voorzag zelfs de wijze en het tijdstip van zijn overlijden binnen een jaar, waarover men kan
lezen in verschillende hoofdstukken van de legenden van de Heilige Birgitta. De naam van de
monnik was Gerekinus.
Hoofdstuk 118
AY. 1
Christus spreekt tot de bruid en zegt dat de Vader, door te voldoen aan hun goede voornemens
om goed te doen, naar Zichzelf trekt degenen die Hij graag ziet veranderen van hun slechte wil
naar een goede wil doormiddel van een verlangen om vergoeding te maken voor de
overtredingen uit het verleden.
De Zoon sprak: "Wie Mij wil vergezellen moet zijn wil bekeren naar Mij toe en berouw hebben
over zijn overtredingen in het verleden, en hij zal dan vervolgens tot perfectie door Mijn Vader
worden getrokken. De Vader trekt die mensen naar zich toe die vrijuit hun slechte wil veranderen in
een goede wil en verlangen goed te maken de overtredingen uit het verleden. (IV Bir. 118:1/2).
Hoe trekt de Vader hen naar Zich toe? Hij doet dat door te voldoen aan hun goede voornemens om
goed te doen. Als hun verlangen niet goed was, zou de Vader niks hebben om naar Zich toe te
trekken. Sommige mensen vinden Mij zo koud dat Mijn wegen hen helemaal niet behagen. Weer
anderen vinden Mij zo heet dat ze in vuur en vlam lijken te staan wanneer zij goede daden aan het
verrichten zijn. Anderen, echter, vinden Mij zo aangenaam dat ze niets anders willen dan Mij. Aan
dezen zal Ik een gelukzaligheid geven die nooit zal eindigen." (IV Bir. 118:3/9).
Hoofdstuk 119
AY. 2
De Moeder beschrijft zeven goede eigenschappen in Christus en hun zeven tegenstellingen die
de mensen in ruil daarvoor terug geven aan Hem.
De Moeder sprak: "Mijn Zoon heeft zeven eigenschappen. Ten eerste, Hij is de meest krachtigste
van allen, gelijk een alles verterend vuur. Ten tweede, Hij is de wijste van allen, en zijn wijsheid
kan niet meer worden worden begrepen dan dat iemand de oceaan laat leeg lopen doormiddel van
een afwatering. Ten derde, Hij is de meest standvastige, als een onveranderlijke berg. Ten vierde, Hij
heeft de grootste deugd, als het apicole kruid. Ten vijfde, Hij is de schitterendste van allen, net
zoals de stralende zon op aarde. Ten zesde, Hij is de meest rechtvaardige, die niemand vergeeft wat
in tegenstelling staat tot de rechtvaardigheid. Ten zevende, Hij is de meest liefdevolle, gelijk een
heer die zijn leven geeft voor zijn knecht. (IV Bir. 119:1/8).
Tegenovergesteld aan deze zeven eigenschappen, doorstond hij hun zeven tegenstellingen. In
tegenstelling tot Zijn macht, werd Hij als een worm. In tegenstelling tot Zijn wijsheid, werd Hij
beschouwd als de meest dwaze van allen. In tegenstelling tot Zijn standvastigheid, werd Hij
gebonden als een kind in doeken. In tegenstelling tot Zijn schoonheid, was Hij als een melaatse, en
in tegenstelling tot zijn deugd, stond Hij naakt en gebonden. In tegenstelling tot Zijn
rechtvaardigheid, werd Hij beschouwd als een leugenaar. In tegenstelling tot Zijn
goedertierenheid, werd Hij ter dood gebracht." (IV Bir. 119:9/15).
Hoofdstuk 120
AY. 3
Christus vertelt de bruid dat er twee soorten van plezier zijn, geestelijke en vleselijke; geestelijke
plezier is wanneer de ziel zich verheugt in de goedheid van God.
De Zoon sprak: "Het is alsof er een membraam is tussen Mij en die man. Het gevolg hiervan is,
dat Mijn zoetheid hem geen plezier geeft, en dat hij voor Mij iets anders in de plaats wil." De bruid
hoorde dit en zei tegen de Heer: "Kan hij dan nooit enige vorm van plezier voelen?" De Heer
antwoordde: "Er zijn twee soorten van plezier, geestelijke en vleselijke. Vleselijke of natuurlijke
plezier is wanneer verfrissing wordt genomen zoals vereist wordt door de noodzaak. In dat geval
moet een persoon bij zichzelf denken als volgt: 'O, Heer, Gij die ons geboden heeft om alleen
verfrissing te nemen wanneer dat nodig is, alle lof is aan aan U! Verleen mij de genade om de
zonde niet heimelijk in te laten voeren wanneer ik mijn verfrissing neem.' Als plezier in tijdelijke
goederen ontstaat, moet een persoon als volgt denken: 'Heer, alle aardse dingen zijn maar aarde en
vluchtig. Verleen mij daarom de genade, dat ik van dergelijke dingen zo gebruik maak dat ik
rekenschap kan afleggen aan U voor allen van hen.' (IV Bir. 120:1/9).
Geestelijk plezier is wanneer de ziel zich verheugt in de goedheid van God, en gebruik maakt van
tijdelijke dingen en zich over hen bezighoudt slechts met tegenzin en door noodzaak. De
membraam is gebroken wanneer God aangenaam wordt voor de ziel en wanneer ze de vrees
voor God voortdurend in haar achterhoofd houdt." (IV Bir. 120:10/11).
Hoofdstuk 121
AY. 4
Het is niet de kap die iemand een monnik maakt maar de deugd van de gehoorzaamheid en de
naleving van de regel. Werkelijk berouw van het hart samen met een doel van verbetering grijpt
de ziel uit de handen van de duivel, zelfs als perfecte berouw ontbreekt.
De duivel verscheen en zei: "Kijk, die monnik is weggevlogen en alleen zijn vorm is overgebleven."
En de Heere zeide tot hem: "Leg uit wat je bedoelt." De duivel antwoordde: "Dat zal ik doen, hoewel
met tegenzin. De ware monnik is zijn eigen bewaarder. Zijn kap is gehoorzaamheid en de
naleving van zijn geloften. Zoals het lichaam is bedekt met kleding, zo wordt de ziel bedekt met
deugden. Daarom heeft de uitwendige kleding geen waarde, tenzij de innerlijke kleding wordt
gehandhaafd, want het is de deugd, en niet het gewaad, die iemand een monnik maakt. Deze monnik
vloog weg toe hij als volgt dacht: 'Ik ken mijn zonden en ik zal ze goedmaken en nooit weer
zondigen met de genade van God.' Met deze intentie vloog hij weg van mij en is nu de Jouwe." De
Heere zeide tot hem: "Hoe komt het dat zijn vorm blijft?" De duivel zei: "Wanneer hij zich niet zal
herinneren zijn zonden uit het verleden noch volkomen berouw zal hebben van deze zonden zoals
hij zou moeten." (IV Bir. 121:1/11).
Commentaar:
Deze broeder zag in de handen van de priester ten tijde van de verhoging van het lichaam van
Christus, onze Heer Jezus Christus, in de vorm van een kind tegen hem zeggen: "Ik ben de Zoon van
God en de Zoon van de Maagd." Hij voorzag zelfs de wijze en het tijdstip van zijn overlijden binnen
een jaar, waarover men een aantal hoofdstukken kan lezen in de boeken van de openbaringen van
de Heilige Birgitta. De naam van de monnik was Gerekinus. Hij leefde het meest zuivere leven. Toen
hij op het punt stond om te moeten sterven, zag hij in goud drie geschreven letters: "P", "C", en "T".
Toen hij dit voorval aan de andere minniken beschreef, zei hei: "Kom Peter, maak haast Olof en
Thord." Zodra hij hen had geroepen, ging hij ter ruste. De drie monniken stierven binnen een
week na hem. (IX. Bir. 55).
Hoofdstuk 122
AY. 5
Over het leven van een zekere losbandige en lauwe man die lijkt op een smalle en gevaarlijke brug,
en hoe, als hij zichzelf niet snel omdraait door te springen op het schip van het leven, boete, en
deugd, hij zal worden verslonden door zijn vijand, de duivel, naar beneden de diepe afgrond in.
Deze is mijn doodsvijand, want schertsend drijft hij met Mij de spot. Hij doet wat zijn wil begeert.
Hij is gelijk aan iemand, die op een smalle brug ligt, en aan wiens linker hand de grootste en
gevaarlijkste diepte is, waarin hij die er invalt nooit te boven komt. Maar rechts is een schip, waar
hij met moeite in kan springen, zodat er hoop op redding voor hem is. Deze brug is het beeld van
zijn betreurenswaardige en korte leven, waarin hij niet strijdt als een man, en niet voorgaat op de
weg der deugd als een pelgrim, maar lui ter neer ligt en verlangt om het water der lusten te drinken.
(IV Bir. 122:1/5).
Twee mogelijkheden staan voor hem open: Hij is van de brug opgestaan en wendt zich naar de
linker kant, hij geeft toe aan zijn vleselijke lusten, en valt in de diepte der hel; of hij wendt zich naar
de rechter kant, en springt in het schip, dan kan hij door arbeid ontkomen en gered worden, als hij
een hard zoenoffer op zich neemt. Moge hij zich daarom spoedig bekeren, opdat de vijand hem
niet van de brug werpt, want dan zal hij roepen zonder gehoord te worden, en tot in alle
eeuwigheid gepijnigd worden. (IV Bir. 122:6/7).
Commentaar:
Dit was iemand, die water door het venster uitgoot op de bruid van Christus, toen zij door een
nauwe straat ging. En zij zeide: "God late het u niet ontgelden in een andere wereld!" Daarop
verscheen Christus voor haar (in de Mis) en zeide: "Die man, welke uit vijandschap water over je
uitgoot, dorst naar bloed, hij heeft wereldse verlangens en verlangt niet naar Mij, maar treedt
stoutmoedig tegen Mij op. Hij vereert en bemint zijn eigen lichaam boven Mij, zijn God, en sluit Mij
buiten zijn hart. Laat hij zich in acht nemen, opdat hij niet sterve door bloed!"
Dezelfde man leefde daarna slechts korte tijd en stierf aan een neusbloeding, zoals hem dat was
voorspeld.
Hoofdstuk 123
AY. 6
Christus verdedigt Zijn bruid, Birgitta, dat wil zeggen, een ziel wordt bekeerd van een werelds
naar een geestelijk leven, waarbij haar vader en moeder, en haar zuster en broeder haar proberen
te weerhouden van Zijn liefde en van kuisheid in het huwelijk.
De Zoon sprak tot de bruid: "Ik ben als een bruidegom, die zich heeft verloofd met een bruid die
haar vader en moeder, en haar zuster en broeder terug willen hebben. Haar vader zegt: 'Geef me mij
dochter, want ze werd geboren uit mijn bloed.' Haar moeder zegt: 'Geef me mijn dochter, want ze
werd gevoed met mijn melk.'Haar zuster zegt: 'Geef me mijn zuster, want ze werd opgevoed door
mij.' Haar broeder zegt: 'Geef me mijn zuster, want ze valt onder mijn gezag.' De Bruidegom
antwoordde hen: 'Vader, ze kan geboren zijn uit jouw bloed, maar nu moet ze gevuld worden met
Mijn bloed. Moeder, je mag haar gevoed hebben met jouw melk, maar Ik zal haar nu voeden met
Mijn vreugde. Zuster, ze kan op jouw manier zijn opgevoed, maar ze zal nu leven op Mijn manier.
Broeder, ze kan tot nu toe onder jouw gezag zijn geweest, maar ze is nu onder Mijn gezag.'
(IV Bir. 123:1/9).
Dit is wat er is gebeurd met je. Als je vader, dat wil zeggen, als de lust van het vlees je terug vraagt,
gaat het Mij om je te vullen met Mijn liefde. Als je moeder, dat wil zeggen, als wereldse zorgen je
terug eisen, gaat het Mij om je te voeden met de melk van Mijn troost. Als je zuster, dat wil zeggen,
als de manieren van de wereldse samenleving je terug vragen, moet je liever op Mijn manier willen
leven. Als je broeder, dat wil zeggen, als je eigen wil je terug vraagt ben je verplicht om Mijn wil
uit te voeren." (IV Bir. 123:10/14).
Hoofdstuk 124
AY. 7
Over hoe de Heilige Agnes op de bruid van Christus een kroon plaatst met zeven edelstenen,
namelijk, de pareltjes van geduld in het lijden.
De Heilige Agnes sprak tot de bruid en zeide: "Kom dochter, en neem de kroon op met de zeven
kostbare stenen, die voor u is gemaakt. Wat is de kroon anders, dan een bewijs van geduld, dat
gesmeed is door droefheid en versierd door God. (IV Bir. 124:1/2).
De eerste steen van uw kroon is de jaspis. Deze steen zette hij in uw kroon, die smadelijk tot u zeide
dat hij niet wist welke geest er uit u sprak en hij rade u aan liever te gaan spinnen, zoals andere
vrouwen dat doen, dan te redetwisten over de Heilige Schrift, want evenals de jaspis het gezicht
verscherpt en vreugde in het gemoed te weeg brengt, zo ontsteekt God vreugde in de ziel door
verdriet, en verlicht het verstand met betrekking op geestelijke zaken en doodt de onbeteugelde
driften van het lichaam. (IV Bir. 124:3/4).
De tweede steen is de saffier. Die wordt in uw kroon gezet door hem, die u prees in uw bijzijn, maar u
lasterde achter uw rug om. Want evenals de saffier blauw is als de hemel en het lichaam gezond
houdt, zo beproeft de boosheid der mensen de rechtvaardige mens en laat hem al zijn verlangen
richten op het hemelse goed en bewaart de kracht der ziel, zodat hij niet hovaardig wordt.
(IV Bir. 124:5/7).
De derde steen is de smaragd. Die is er ingezet door hem, die herhaald heeft wat gij volgens hem
gezegd hebt, maar wat gij in waarheid evenmin gezegd als gedacht hebt. Want evenals de smaragd
broos en teer is en toch fraai en groen, zo verdwijnt ook de laster der mensen, maar versiert toch de
ziel als beloning voor haar geduld. (IV Bir. 124:8/10).
De vierde steen is de echte parel. Die wordt er voor u ingezet door hem, die Gods vriend in uw
bijzijn laakte, wat u meer verdriet deed dan wanneer hij u zelf berispt had, want evenals de parel
wit is en mooi en het verdriet des harten lenigt, zo wordt God door verdriet uit liefde de ziel
binnen geleid en worden de kwellingen van gramschap en onverdraagzaamheid verstikt.
(IV Bir. 124:11/12).
De vijfde steen is topaas. Die wordt in uw kroon gezet door hem, die niettegenstaande hij bitter en
hard tegen u sprak, toch door u gezegend werd. Want evenals de topaas goudkleurig is en reinheid
en schoonheid bewaart, is niets mooier en behagelijker aan God dan dat de mens die hem of haar
kwaad doet geen kwaad terug doet, maar liefheeft en bidt voor die hem haten. (IV Bir. 124:13/15).
De zesde steen is de diamant. Die is er ingezet door hem, die u lichamelijk onrecht aandeed, wat gij
toch geduldig verdroeg, zonder hem, die u onrecht aandeed, in opspraak te willen brengen. Want
evenals de diamant noch barst noch breekt onder slagen, zo behaagt het God, dat de mens ter wille van
God het onrecht vergeet, dat hem of haar werd aangedaan en altijd denkt aan wat God verdragen
heeft ter wille van de mens. (IV Bir. 124:16/18).
De zevende steen is de karbonkel. Die is er ingezet door hem die u een vals bericht bracht en zeide
dat uw zoon Karl gestorven was, wat gij geduldig verdragen hebt, uw wil geheel overlatende aan die
van God. Want evenals de karbonkel schittert in het donker en het de allerschoonste is in een ring,
zo is het ook met degene, die geduldig is als hij iets verliest, wat hem dierbaar is. God wekt hem of
haar op tot liefde voor Hem en laat hem of haar schitteren als een kostbare steen voor het aanschijn
der Heiligen. (IV Bir. 124:19/22).
O! Dochter, blijf daarom standvastig, want er zijn nog andere stenen nodig om uw kroon te
vergroten, want Abraham en Job werden door beproevingen beter en meer bekend en beroemd,
en Johannes werd heiliger door het getuigen der waarheid." (IV Bir. 124:23/24).
Hoofdstuk 125
AY. 8
De Moeder van God spreekt tot haar dochter, de bruid van Christus, en biedt haar een allegorie van
zeven dieren die duiden op vier soorten van immorele mannen en drie soorten van deugdzame
mannen.
De Moeder sprak: "Er zijn zeven dieren. Het eerste dier heeft enorme horens en is nogal verwaand
tegenover hen. Hij voert oorlog tegen andere dieren, maar sterft snel, omdat de enorme omvang van
zijn horens het niet mogelijk maakt om te rennen zonder dat het verstrikt raakt in doornen en
takken. Het tweede dier is klein van stuk met slechts één hoorn, waaronder zich een een kostbaar
juweel bevindt. Dit dier kan niet worden gevangen behalve door een meisje. Als het een meisje ziet,
loopt het naar haar schoot en wordt vervolgens vermoord door haar. Het derde dier heeft geen
gewrichten, zodat het rust zwaar leunend tegen een boom. Een oplettende jager snijdt de boom tot
halverwege door, zodat wanneer het dier tracht te rusten op zijn gebruikelijke wijze valt de boom
om en het dier wordt gegrepen. (IV Bir. 125:1/8).
Het vierde dier lijkt zachtaardig en valt niet iemand aan met zijn poten of horens. Echter, iedereen
die haar adem ruikt wordt een melaatse, want het dier is van nature helemaal melaats van binnen.
Het vijfde dier is altijd angstig en voorziet en vermoedt eventuele valkuilen. Het zesde dier vreest
niets anders dan zichzelf. Als het zijn eigen schaduw ziet, rent het er voor weg als voor de dood.
Het wil altijd leven en wonen in duisternis en zich verbergen. Het zevende dier vreest niets, zelfs de
dood niet, want het voelt de dood van tevoren niet aankomen. Dit dier heeft vier opmerkelijke
eigenschappen. Ten eerste, het ervaart een ongelooflijke innerlijke troost. Ten tweede, het maakt
zich geen zorgen over eten, want het eet nederige dingen op aarde. Ten derde, het staat nooit stil
en is altijd actief. Ten vierde, het rust zelfs tijdens het lopen en maakt zijn vorderingen op een
gecontroleerde manier. (IV Bir. 125:9/20).
Het eerste dier lijkt op een man die verwaand is over zijn eigen waardigheid. Omdat hij traag en
zwaar in lopen is naar goede daden, wordt hij gemakkelijk betrapt als hij niet voorzichtig is. Het
tweede dier dat trots is op het kostbare edelsteen onder zijn hoorn staat symbool voor de man die vol
zelfvertrouwen is in en aanmatigend is over de kostbare edelsteen van kuisheid, die, door eventuele
waarschuwingen, voortgang te boeken minacht en zichzelf beter beschouwd dan anderen. Hij
moet voorzichtig en op zijn hoede zijn om niet te worden gevangen door trots, die het gezicht van
een meisje heeft, maar met een zeer krachtige steek. Het derde dier, zonder gewrichten, lijkt op
de man waarbij de gewrichten van de geestelijke gevoelens ontbreken en wordt zo gevangen
genomen door de dingen die hem behagen precies op het moment wanneer hij verwacht om rust te
kunnen nemen in veiligheid. Het vierde dier, die volledig melaats van binnen is, staat symbool
voor de man die geheel melaats van trots is. Wie zich bij hem aansluit wordt verontreinigd.
(IV Bir. 125:21/27).
De drie andere dieren zullen in hun tijd worden geopenbaard. Het eerste dier is als de vrome
twijfelende Thomas en als een gepolijste en vierkant-gezette steen. Het tweede dier is als goud in
het vuur en als een gouden pijp die wordt gehouden in de fijnste behuizing. Het derde dier is als
een schilderij dat zelfs vatbaar is voor nog edeler kleuren. Als deze immorele mannen die
aangeduid worden door de vier dieren die hier genoemd worden zich bekeren naar Mij toe, Ik zal
naar buiten komen om hen te ontmoeten op hun weg en hun last vergemakkelijken. Zo niet, dan
zal ik een dier naar hen toesturen die sneller is dan een tijger in het opslokken of verslinden van hen.
Zoals er geschreven staat, dat hun dagen weinig zullen zijn, hun kinderen vaderloos, en hun vrouwen
weduwen, en hun eer zal veranderen in smaad en schande." (IV Bir. 125:28/34).
Commentaar:
Het eerste dier, dat wil zeggen, de eerste bisschop die trots was op zijn adelijke afkomst, werd
bekeerd door de woorden van de Heilige Geest. Hij kwam naar Rome en vergezelde vrouwe
Birgitta naar Napels. Terwijl ze in Benevento waren, kreeg hij ernstig last van nierstenen. Toen hij
ziek op bed lag sprak de Heilige Geest tot hem via vrouwe Birgitta en zei: "De koning van Israël
werd opgedragen om een kompres op zijn wond te plaatsen. Laat deze man het zelfde doen. Moge
hij ontvangen in zijn hart de volmaakte liefde voor God, dat het beste medicijn is, en hij zal zich
onmiddelijk gezond voelen." Toen hij dit hoorde, maakte hij een gelofte en herwon zowel zijn
mentale als fysieke kracht. (III Bir. 12).
Het tweede dier, dat wil zeggen, de tweede bisschop, was een man van grote zuiverheid.
(III Bir. 13).
Het derde dier, dat wil zeggen, de derde bisschop, die werd vergeleken met een olifant, maakte
een verandering ten goede. Christus sprak opnieuw en zei: "Wat adviseerde die olifant? Was het niet
om een onrechtmatig huwelijk te vieren om zo te voorkomen om de reeds gemaakte kosten te
verliezen, en zeggen dat een ontheffing gemakkelijk kan worden verkregen van de paus? Luister nu
wat Ik zeg. Iedereen die willens en wetens zondigen tegen God, tenzij hij zeer groot berouw toont,
zal Gods oordeel en ellende in de wereld ondervinden. Een persoon die andermans zondige last
serieuzer op zijn eigen rug neemt dan zijn eigen zondige last, die heeft geen vrees voor God, noch
zoekt hij het heil van de ziel. Wat een grote verwaandheid! Wat een gebrek aan barmhartigheid om
de sleutels van rechtvaardigheid in iemands hand te hebben en te proberen tegen de sleutels van
rechtvaardigheid omwille van iets verderfelijks winst te maken. Moge hij daarom ook meteen met
God verzoenen en breng dat echtpaar tot vruchtbare boetedoening en passende absolutie! Anders
zullen zijn dagen worden ingekort, en hij zal tot Mijn oordeel komen, en de val van zijn kerk zal
zo groot zijn dat het met moeite zal worden herbouwd, en zijn geestelijken zullen lijden, en hun
wensen zullen op niets uitlopen en zij zelf zullen worden gehouden in minachting. Jij, echter, Mijn
dochter, zal schrijven aan het echtpaar die je kent, en zeggen dat, tenzij ze zich zullen verbeteren
en iets doen om absolutie te verdienen, anders zullen ze geen langlevende vruchten dragen, en hun
kinderen zullen niet oud worden, en de goederen die zij hebben verzameld zullen naar vreemden
gaan."
Over dezelfde bisschop opnieuw: "Deze bisschop kwam naar me zo nederig als een zoon die zijn
erfenis had verbruikt en kaf had gegeten en nederig terugkeerde naar zijn vader. Waarlijk dochter,
die wereldse zorgen zijn als kaf gescheiden van het binnenste graan, dat wil zeggen, God is
verbannen uit het hart, wanneer men verlangt naar zinloze en vruchteloze activiteiten en men de
voorkeur geeft aan de wereld boven God. Echter, omdat deze bisschop is begonnen Mij te leren
kennen en zichzelf, zal Ik voor hem als een liefhebbende vader zijn en het verleden vergeten. Ik zal
uitgaan om hem halverwege te ontmoeten en hem geven een ring voor zijn vinger en schoenen voor
zijn voeten en een gemest kalf om te eten. Vanaf deze dag, zal Mijn liefde vuriger zijn in zijn acties
of handelingen, goddelijk geduld en wijsheid zal meer volmaakt te zien zijn in hem om zijn
medemensen aan te sporen, en hij zal vaker en aandachtiger zijn om Mijn lichaam te ontvangen en
te eren. Mijn liefste Moeder, de Patroonheilige van zijn kerk, heeft deze gift voor hem gewonnen.
(IV Bir. 130).
Het vierde dier, dat wil zeggen, de bisschop die in zijn melaatsheid verbleef, werd dus plotseling
en zonder sacramenten opgeroepen. (VI Bir. 97).
Het vijfde dier, was als een vierkant-gezette steen, een man gematigd en voorzichtig in elk
opzicht. (III. Bir. 33).
Het zesde dier, dat wil zeggen, de zesde bisschop was een godvrezende en zelf-onderzoekende man
die zijn kerk verstandig bestuurde en verkreeg ontheffingen voor zijn vele taken. Toen hij stierf,
zei Christus: "Het Gouden Schrift zegt dat de vrees voor God het begin van de wijsheid is. Dat is
waar, maar Ik zeg ook dat de vrees voor God ook het doel is van perfectie. Deze bisschop had het,
en kwam tot de weg der zaligheid door een heilzame kortere weg."
Het zevende dier, dat wil zeggen, de zevende bisschop was een man van grote onthouding. Hij had
ijver voor God en zweeg niet over de waarheid, noch vanwege angst, noch om genegenheid, noch
door beledigingen of verwondingen aan lichaam. Hij gaf de geest tijdens het gebed. Er zijn
verschillende openbaringen gedaan over deze bisschop in het leven van de Heilige Birgitta. Hij was
de Eerwaarde Heer Hemming, bisschop van Åbo en vriend aan de Heilige Maagd, zoals blijkt uit
het boek Extravagantes. (IX Bir. 104).
Een openbaring over deze bisschop die de opvolger was van het tweede dier. De Zoon van God
sprak: "Schrijf naar de bisschop en zeg hem dat roofzuchtige vogels het land zijn binnengegaan om
hier hun nesten te bouwen. Deze bisschop dient daarom samen met zijn vrienden de klauwen van
deze vogels er af te snijden, zodat zij geen bezit kunnen nemen van de bergtoppen van het land,
noch hun vleugels spreidden onder het volk. Anders zullen ze hun snavel en klauwen gebruiken om
scheuten in de vruchtbare gebieden met wortel en al uit te trekken en vliegen boven de toppen
van de bergen en het land terug brengen tot verwoesting en ondergang."
Hoofdstuk 126
AY. 9
De Maagd Maria sprak met de bruid van haar Zoon over een zekere bisschop voor wie de bruid
devoot aan het bidden was. Hier geeft ze opmerkelijke instructies en biedt een deugdzaam
voorbeeld volgens welke ware bisschoppen moeten leven en zichzelf en hun onderdanen
geestelijk en devoot moeten besturen.
De Moeder van barmhartigheid sprak tot de bruid van Christus: "Wat moeten we doen met deze
blinde bisschop? Hij heeft drie kenmerken. Hij werkt om de mensen meer te behagen dan God. Hij
houdt niet van de schat die bewaakt wordt door engelen, maar van de schat die dieven kunnen
stelen. Hij houdt ook meer van zichzelf dan van zijn naaste en van God." Op dat moment zag de
bruid zes schalen hangend aan een weegschaal, waarvan er drie zwaar beladen waren, en naar
beneden gedruk werden door het gewicht. De andere drie waren zo licht dat ze ophoog rezen
geheel naar hun top, omdat er niets te zien was in hen, waardoor hun gewicht zo licht was als
een veertje. (IV Bir. 126:1/7).
De Moeder sprak verder: "Kijk eens naar deze bisschop. Hoewel hij wel deze drie genoemde
ondeugden heeft, toch is hij altijd bang. Door zijn angst, wat bevordelijk is voor de
barmhartigheid, is het aan jou gegeven om zijn toestand te bekijken. Deze drie zwaar beladen
schalen symboliseren zijn daden tegen God, die zijn ziel verzwaren. Ze verschijnen voor je als drie
naar beneden gezonken schalen in de richting van de wereld in zijn gevoelens, woorden en daden.
De drie andere licht geladen schalen stijgen op tot God. Echter, zijn wereldse zaken wegen
zwaarder dan zijn geestelijke zaken, want hij heeft een grotere en meer ijverige intresse in hen, zo
zeer zelfs dat de duivel hem al trekt aan zijn voeten, en zijn valstrik ligt voor hem klaar."
(IV Bir. 126:8/14).
De bruid antwoordde: "O, goede Moeder, zet iets op de schalen!" De Moeder zei tegen haar: "Agnes
en ik hebben gewacht om te zien of de bisschop misschien onze liefde zou kunnen herinneren,
maar hij heeft niet veel aandacht besteed aan onze bezorgdheid voor hem. Toch zullen we met hem
doen als zouden drie vrienden aan de kant van de weg zitten en de weg weten en hun vriend de
juiste weg wijzen. De eerste zou zeggen: 'Mijn vriend, de weg die je hebt genomen, is noch recht,
noch veilig. Als je de ingeslagen weg voortzet, zullen rovers je kwaad doen en net als je denkt dat je
veilig bent, zul je sterven.' De tweede zou zeggen: 'De weg die je hebt genomen lijkt aangenaam
te zijn, maar wat goeds zal het je opleveren als aan het einde geestelijke benauwdheid is.?' De
derde zou zeggen: 'Mijn vriend, ik zie je zwakheid. Wees niet ontevreden, als ik je wat advies geef,
en wees niet ondankbaar als ik je een speciale gunst verleen.' Agnes en ik willen op deze manier
handelen met de bisschop. Als hij naar de eerste vriend wil luisteren, zal de tweede hem de weg
wijzen, en de derde zal hem leiden tot de sfeer van het licht. (IV Bir. 126:15/24).
De bruid werd vervolgens getoond de instructies die door God als volgt werden gestuurd aan de
hiervoor genoemde bisschop. De Moeder sprak: "Zeg dus tot de bisschop: Hoewel God alle dingen
kan doen, is persoonlijke samenwerking nodig om de zonde te vermijden en de goddelijke liefde
te verweven. Drie dingen leiden tot het vermijden van de zonde en drie dingen werken samen voor
verwerven van barmhartigheid. De drie dingen waarmee de zonde wordt vermeden zijn: waarachtig
berouw over alles wat aan het geweten knaagt, niet opnieuw de zonde willen plegen op vrijwillige
basis, en vastberaden zijn in het maken van genoegdoening voor de strafbare feiten en na de
bekentenis het advies opvolgen van hen die leven in minachting met de wereld.
(IV Bir. 126:25/28).
Drie dingen die samenwerken voor het verkrijgen van barmhartigheid zijn de volgende: ten eerste,
vragen om Gods hulp om zich te ontdoen van vals en laag plezier en de wil te hebben om dat te doen
wat God wil. Goddelijke barmhartigheid wordt niet verworven, tenzij het verlangd wordt, en het
verlangen zal niet rationeel zijn, tenzij het is gebaseerd op Gods barmhartigheid. Dus een persoon
heeft drie dingen voordat barmhartigheid binnentreedt, terwijl drie andere dingen invoeren na de
instorting van de Goddelijke liefde. Voor de instorting van Gods liefde, maakt een persoon zich
zorgen over de komst van de dood, over het verlies van eer en vrienden, over wereldse tegenslagen
en lichamelijke ziekten en gebreken. Zodra barmhartigheid is verkregen, beleeft de ziel vreugde in
ontberingen die ze in de wereld lijdt, terwijl de geest ongerust is over wereldse bezittingen en
vreugde vindt in het geven van eer aan God en te lijden ter wille van Gods eer. Het tweede ding
dat leidt naar barmhartigheid is het geven van aalmoezen van iemands overvloedige middelen.
Wanneer een bisschop beschikt over het huishoudelijke gerei en kleding die nodig zijn voor de
behoeften van een nederige prelaat en niet voor uiterlijk vertoon en overbodigheid, dan moet hij
tevreden zijn met wat hij heeft en het overige als aalmoezen uitdelen. Wanneer de arme dienaren van
de huishouding van prelaten rijk worden en leven in luxe op de tijdelijke goederen en bezittingen
van andere zielen, dan zullen andere, echt arme mensen uitbundig roepen om wraak te nemen
op hem. Het derde ding dat leidt tot barmhartigheid is liefdadigheidswerk. Want zelfs wie geen
enkele Onze Vader wil bidden om zo barmhartigheid te verkrijgen zal toch God behagen, en
goddelijke barmhartigheid zal spoedig tot hem komen." (IV Bir. 126:29/38).
Opnieuw zei de Moeder tot Christus, haar Zoon: "Zalig zijt Gij, Jezus Christus, de beste van de
kampioenen, de snelste in het lopen van Uw weg en de sterkste in het leveren van strijd. Er staat
geschreven dat David een grote en machtige kampioen was, maar hij geleek in het geheel niet op U.
David liep tot op een zekere afstand naar de vijand en gooide een steen naar hem. U benaderde uw
vijand te voet en brak zijn rug. David nam het zwaard van zijn vijand en sneed zijn hoofd eraf
terwijl hij uitgestrekt op de grond lag. U pakte het zwaard van Uw vijand af terwijl hij nog stond.
Uw geduld overwon hem terwijl hij nog leefde; U verpletterde de macht van de machtige door Uw
nederigheid. U bent dan ook de strijder der strijders. Niemand was ooit of zal ooit als U zijn. Uit een
machtige Vader, is een stoere Zoon voortgekomen die zijn vader en broers heeft bevrijd. Vandaar,
meest liefhebbende Kampioen, vraag ik dat U misschien zich wilt verwaardigen om toe te kennen
aan deze bisschop de kennis om hoe te moeten vechten en de kracht om de weg van de krijgers te
bewandelen, zodat hij zijn zetel kan nemen met de echte kampioenen die hun leven hebben
gegeven voor Uw leven en hun bloed aanboden voor Uw bloed. (IV Bir. 126:39/49).
De Zoon antwoordde: "Een barmhartig gebed is niet te verwaarlozen. De Schrift zegt dat niemand
komt tot Mij, tenzij de Vader hem trekt. Als hij die iets trekt sterk is, maar het object dat getrokken
moet worden te zwaar is, zijn zijn inspanningen spoedig verspild en het komt tot niets. Bovendien,
als het object dat getrokken wordt vastgebonden is, dan kan het noch zichzelf helpen noch de
persoon die trekt, zo'n persoon moet vallen. Als het object dat getrokken wordt onrein is, dan is het
walgelijk om te trekken. Om deze redenen is het noodzakelijk dat een object die getrokken moet en
wil worden eerst dient te worden gereinigd en goed voorbereid te zijn, zodat het gemakkelijker en
aangenamer is om het met de hand te trekken. Echter, als gevolg van de gebeden van Mijn
Moeder, als deze bisschop op zoek gaat naar juiste de weg, zal hem deze weg nadrukkelijk
worden gewezen. (IV Bir. 126:50/56).
Vervolgens sprak de Moeder een aantal aanvullende woorden tot de bruid en zei: "Hoor, dochter, jij
aan wie het gegeven is om de geestelijke waarheden te horen. Ik vertelde je eerder dat als deze
bisschop op zoek gaat naar de juiste weg, het zal hem nadrukkelijk worden gewezen. Ik zal hem nu
de weg uitleggen. Als deze bisschop voorstelt om te wandelen over het pad waarover in het evangelie
wordt gesproken, en als één van de weinigen, moet hij alvorens om te beginnen eerst drie dingen
doen. Hij zou zich op de eerste plaats moeten ontdoen van de last die hem omringt en naar beneden
drukt, ik bedoel zijn wereldse verlangens en geldzakken, door niet lief te hebben de wereldse
overvloed en trots, maar door het verkrijgen van alleen de behoeften die in overeenstemming zijn
met het fatsoenlijke en bescheiden onderhoud van een bisschop en door de invoering van alles te
gebruiken voor de glorie van God. Dit is wat die goede man Matteüs deed. Hij liet achter zich de
zware last van de wereld, die hij niet had ervaren als belastend, totdat hij een lichte en aangename
last had gevonden. (IV Bir. 126:57/63).
In de tweede plaats moet de bisschop omgord zijn voor de reis, om de woorden van de Schrift te
gebruiken. Toen Tobias door zijn vader werd gestuurd om het geld te verkrijgen, vond hij daar de
engel staande en omgord. Wat doet de engel symboliseren, zo niet de priester en de bisschop van de
Heer? Hij moet zuiver zijn in lichaam en genegenheid, want, naast een profeet, een priester heeft de
engel van de Heer der heerscharen, voor God, die de engelen zien en aanbidden, hem ontvangen en
hem ingewijd. De engel verscheen aan Tobias omgord voor de reis, want iedere priester en
bisschop moet worden omgord met de riem van de goddelijke gerechtigheid, klaar om zijn leven te
geven voor zijn schapen, klaar om de waarheid in zijn woorden te spreken, klaar om te wijzen op de
weg van rechtvaardigheid in zichzelf, klaar om te lijden omwille van rechtvaardigheid en
waarheid, het niet verwaarlozen als gevolg van bedreigingen en beschimpingen, noch zwijgen van
valse vriendschap, noch het beoefenen van huichelarij op advies van anderen. Aldus aan elke bisschop
omgord u met gerechtigheid en vertrouw niet in uzelf, maar in God, Tobias, dat wil zeggen, de
rechtvaardige man, zal komen, en rechtvaardigen zullen volgen na hem, want goede voorbeelden
en goede daden zijn meer waard dan naakte woorden. (IV Bir. 126:64/69).
In de derde plaats moet hij water en brood eten, net zoals we lezen over Elia die wakker werd en
water en brood voor hem zag staan en aangespoord werd door de engel om te eten want een lange
reis wachtte op hem. Wat is het brood gegeten door Elia van waaruit hij zo'n kracht ontleende, zo
niet de materiële en geestelijke goederen die aan hem gegeven waren? Want het materiele of
stoffelijke brood werd gegeven aan hem als een les voor anderen, zodat mensen misschien zouden
begrijpen dat het Gods wens is dat ze leven op een gematigde manier van benodigdheden voor de
versterking van het lichaam. Bovendien werd geestelijke kracht en inspiratie gegeven aan de
profeet, waardoor hij in staat was om veertig dagen lang te kunnen werken, zodat de mensen
zouden weten dat de mens niet leeft van brood alleen, maar bij elk woord van God. Want als God
niet zulk een troost aan de profeet had gegeven, dan zou hij het voorzeker hebben opgegeven uit
zwakheid, want de mens is zwak in zichzelf, maar sterk in God. Iedereen die standvastig en sterk
staat is sterk en dapper op grond van God. Daarom, omdat deze bisschop zwak is, leggen we een
stuk brood bij hem neer dat hij moet nemen, dat is, God boven alles lief te hebben, met orde, en
zuivere, waarlijke volmaaktheid. Met het oog op orde of zelfbeheersing om zo de wereld lief te
hebben zonder overbodigheden. Zuivere, om dus geen enkele zonde lief te hebben in zichzelf of in
die van zijn naaste of een verlangen te hebben om lage gewoontes welke dan ook, te imiteren.
(IV Bir. 126:70/78).
Waarlijk, om zo geen zonde toe te staan als gevolg door te vertrouwen op zijn eigen goede werken,
maar om zichzelf wijs te regeren, om niet te bezwijken door zich overijverig of misschien te
neigen naar zonde als gevolg van lafheid of door imitatie van slechte mensen of nonchalance over
schuld. Volmaakt, zodat niets zo zoet smaakt aan hem als God. We verzoeken hem ook wat
water mee te nemen met het brood van de barmhartigheid of naastenliefde. Wat is dit water zo
niet voortdurend denken aan de bitterheid van de lijdensweg van Christus? Wie is in staat om
waardig genoeg te kunnen mediteren over de lijdensweg van de menselijke natuur van Christus, de
lijdensweg die Hij onderging op het moment dat Hij bad voor de kelk van Zijn lijden of die van
Hem weg kon worden genomen en toen de druppels bloed als zweetdruppels uit Zijn lichaam
kwamen? Dat zweet werd inderdaad bloedend, want het bloed van Gods menselijke natuur werd
verteerd door de natuurlijke angst die Hij leed om aan te tonen dat Hij werkelijk mens was, niet een
illusie, noch immuum voor het lijden was. Dus, laat de bisschop dit water nemen en rekening
houden met hoe God voor Herodes en Pilatus stond, welke pijn en minachting Hij aan het kruis
ervoer en hoe een lans Zijn zijde opende waar bloed en water uitvloeide. (IV Bir. 126:79/85).
Zodra de bischop deze drie dingen heeft, dan is het nuttig voor hem om te weten hoe hij zijn tijd
moet indelen vanaf het begin van de ochtenstond tot 's nachts. Wanneer de bisschop voor het eerst
ontwaakt in de ochtendstond, moet hij meteen God danken voor de liefde in Zijn schepping, voor
Zijn lijden in de verlossing, en voor het geduld waarmee Hij zo lang iemands eigen zonden en
slechte gewoonten heeft verdragen. Dan, wanneer hij uit bed is gestapt en zijn kleren heeft
aangetrokken, moet hij zeggen: 'As moet bij as zijn, stof bij stof.' Maar, omdat ik het ambt van
bisschop bekleed in het zicht van anderen bij de voorzienigheid van God, ben ik een geklede ezel, jij,
mijn lichaam, bestaande uit as en stof, niet omwille van uiterlijk vertoon ben je gekleed maar als
bedekking, zodat je niet naakt zult verschijnen. Noch kan het mij wat schelen of je kleding beter of
slechter is, maar alleen dit dat de habijt van de bisschop wordt erkend uit eerbied voor God, en dat
door deze habijt anderen mogen herkennen de bisschoppelijke autoriteit voor de correctie en
instructie van de zwakkeren. (IV Bir. 126:86/90).
En dus, vriendelijke God, ik smeek U om mijn geest standvastigheid te geven, zodat ik niet trots
wordt op mijn kostbare as noch dwaas ga roemen over mijn kleding. Geef mij de kracht zodat,
net als de kledij van een bisschop die fatsoenlijker is dan die van anderen als gevolg van zijn
goddelijk gezag, de kledij van mijn ziel meer deugdzaam mag zijn voor U, opdat ik niet naar
beneden wordt gestoten dieper en dieper door het hebben gehouden van autoriteit op een
onverstandige manier of opdat ik niet smadelijk wordt uitgekleed voor het feit dat ik mijn
eerbiedwaardige kledij dwaas heb gedragen tot mijn eigen verdoemenis.' Daarna zou hij de uren
door moeten brengen met zingen of lezen, als hij kan. Hoe hoger de rang waarin een persoon stijgt,
hoe meer hij verplicht is om de eer aan God te geven. Echter, een zuiver en nederig hart behaagt
God net zoveel in stilte als in zingen. Nadat de mis is gezegd, of van tevoren, moet hij zijn
bisschoppelijke plichten vervullen, of het nu van materiële of van geestelijke aard is, en toont
genade in al zijn werken, rekening houden met de heerlijkheid van God, opdat hij niet door
gedachten van zwakheid meer zorg zou hebben over tijdelijke dan over geestelijke goederen.
(IV Bir. 126:91/96).
Wanneer hij aan tafel gaat, moet dit zijn gebed zijn: 'O Heer Jezus Christus, U wilt dat dit
vergankelijke lichaam moet worden ondersteund met stoffelijk voedsel, ik vraag U om mij te
helpen om mijn lichaam dat te geven wat het nodig heeft op een zodanige wijze dat het niet traag
wordt door te veel eten, noch zwak wordt door te veel matigheid. Beziel in mij een gepaste matiging
wanneer deze mens uit aarde, leeft van de dingen van de aarde, zodat de Heer van de aarde niet
tot toorn zal worden uitgelokt door zijn schepsel van de aarde.' Gedurende aan tafel, kan hij genieten
van een gematig diner met zijn kameraden of collega's, maar op een zodanige wijze dat afleiding en
frivoliteit moet worden vermeden. Bovenal moet hij vermijden iets te zeggen dat anderen
zouden kunnen bevestigen in hun ondeugden of een aanleiding zouden kunnen geven tot zonde.
(IV Bir. 126:97/100).
Een persoon die een licht voor anderen is moet overwegen wat passend en behoorlijk is voor God,
hoe ze te stichten, en wat profijtelijk is voor hun redding. Als brood en wijn ontbreken aan de
materiële tafel, verliest alles zijn smaak. Het is aan de geestelijke tafel evenzo. Alles zal smakeloos
voor de ziel zijn als de wijn van geestelijke vreugde en het brood van Gods leer ontbreken. Daarom
moet de bisschop bij het aan tafel gaan iets zeggen tot de eer van God, om zo het diner van zijn
kameraden of collega's geestelijk te versterken, of hij moet er voor zorgen dat er iets opbouwends
wordt voorgelezen, zodat bij één en dezelfde lichamelijke maaltijd het lichaam wordt verkwikt en
de ziel wordt onderricht. (IV Bir. 126:101/105).
Wanneer de maaltijd is beëindigd en genade is gezegd, moet de bisschop enige doelmatige
mededelingen doen of één of meerdere opdrachten in zijn bisschoppelijke agenda vervullen,
of wat gaan slapen als zijn gezondheid daarom vraagt, of anders gaan lezen in boeken over
geestelijke begeleiding. Na het diner mag hij zich vermaken met de metgezellen van zijn huishouden
op een respectabele manier, en hen comfort bieden, want als de boog te strak blijft gespannen, zal
hij snel breken. Op deze manier gematig plezier beleven omwille van de zwakheid van het vlees is
behaaglijk voor God. Toch moet de wijze bisschop zich in de richting van zijn metgezellen
gedragen als een moeder die haar kinderen verzorgd, want zij zalft haar tepels met as of een andere
bittere stof totdat het kind gewoon wordt tot het nemen van meer vast voedsel. Hij moet ervoor
zorgen matiging in acht te houden in zijn genoegens evenals de zachtheid in zijn
terughoudendheid om zo zijn metgezellen naar God te trekken door middel van godvrezende en
nederige redevoeringen. Daarom moet hij hen leren God te respecteren en lief te hebben, op deze
manier wordt hij zowel hun vader door het goddelijk gezag in hem en hun moeder en
verpleegkundige door de goedbedoelde vorming die hij hen geeft. Als hij weet dat iemand in zijn
huis leeft in de staat van doodzonde en zich niet bekeerd heeft ondanks al zijn milde en strenge
vermaningen, dan moet hij zich van hem scheiden en hem verloochenen. Anders, als hij hem
behoudt uit gemak en wereldse partijdigheid, hij zal niet immum voor andere zonden zijn.
(IV Bir. 126:106/114).
Wanneer hij naar bed gaat, moet hij zijn hart naar God wenden en nadenken over wat zijn
gedachten en gevoelen waren die dag, samen met zijn daden en beslissingen, en smeken om Gods
hulp en genade met een vastberaden doel het te verbeteren wanneer hij kan. Wanneer hij in bed
stapt, moet hij als volgt bidden: 'Here God, de Schepper van mijn lichaam, kijk op mij in Uw
genade. Geef mij Uw hulp, zodat ik niet lui wordt in Uw dienst door verslapping noch zwak in Uw
dienst te wijten aan slaapgebrek. Geeft mij die hoeveelheid aan slaap die U hebt voorgeschreven
voor de tijdelijke verlichting van het lichaam. Moge de vijand mijn lichaam niet schaden noch in
Uw verborgen oordeel worden toegestaan om de overmacht over mijn ziel te verkrijgen.'
(IV Bir. 126:115/119).
Als hij opstaat uit bed, moet hij wegwassen in een biecht elk ongeoorloofd ding die mogelijk gebeurt
kan zijn tijdens de nacht, zodat de slaap van de volgende nacht niet zal beginnen met de zonden van de
vorige. Want zoals er staat geschreven: 'Laat de zon niet ondergaan op uw boosheid.' Ook niet op
zijn gedachten en illusies, want somtijds een kleine, dagelijkse zonde kan veranderen in een dodelijke
zonde door nalatigheid en verachting. Ik adviseer hem ook om elke vrijdag boetedoening te doen
voor zijn zonden, door het maken van een nederige biecht aan een priester met het doel om zich te
verbeteren. Anders is zijn bekentenis waardeloos." (IV Bir. 126:120/124).
Opnieuw sprak de Moeder van God en zei: "Als bisschop deze heilige weg kiest, wil ik hem
waarschuwen voor drie moeilijkheden. Ten eerste, dat het pad smal is; ten tweede, dat het pad
netelig en scherp is; en ten derde, dat het pad ongelijk en rotsachtig is. Ik zal hem voor dit drie
oplossingen geven. De eerste is voor hem om kleren aan te trekken. De tweede is om zijn tien
vingers voor zijn ogen te houden en er door te kijken als door tralies of spijlen, zodat doornen niet
gemakkelijk of plotseling zijn blootgelegde ogen krabben. De derde is dat hij voorzichtig moet
lopen en bij iedere stap die hij neemt moet kijken of zijn voet voldoende houvast heeft, en hij moet
niet overhaast zijn beide voeten op hetzelfde moment neerzetten, tenzij hij zich er eerst van heeft
verzekerd of het pad niet glibberig of ongelijkmatig is. (IV Bir. 126:125/130).
Dit smalle pad symboliseert niets anders dan de boosheid van de goddeloze mensen en de
ontberingen in de wereld die de rechtvaardige op zijn pad van de rechtvaardigheid belemmeren en
verstoren. Tegen deze dingen moet een bisschop zich kleden in een kleed van standvastig geduld,
want het is heerlijk om beledegingen te lijden ten behoeve van rechtvaardigheid en waarheid. De tien
vingers die voor de ogen worden gehouden symboliseren niets anders dan de tien geboden. De
rechtvaardigen moeten nadenken over hen elke dag om Gods liefde in het oog te houden wanneer de
doornen van belediging voelbaar zijn. Wanneer men de doornen voelt van kwaadaardigheid, moet
men met liefde reageren tot zijn naaste. Wanneer men zich voelt aangetrokken tot wereldse en
vleselijke liefde, moet men kijken naar het bijbelse gebod: 'Gij zult niet begeren,' en zet een rem
op de begeerte en leef in matiging. (IV Bir. 126:131/136).
Waar liefde goddelijk is, daar is geduld in ontberingen, en vreugde in ziekte, en verdriet in
overbodigheid, angst voor eer, nederigheid in macht, en het verlangen om terug te trekken uit de
hele wereld. Dat de bisschop elke stap moet onderzoeken om te zien of hij stevige voet aan de
grond houdt betekend, dat hij overal een houding moet hebben van intelligente of verstandige vrees.
Een rechtvaardig persoon moet twee voeten hebben. Eén voet is het verlangen naar de eeuwigheid.
De andere is een afkeer van het wereldse. Zijn verlangen naar de eeuwigheid moet omzichtig zijn, in
die zin dat hij geen eeuwige dingen moet begeren meer voor zijn eigen eer dan voor God. Zijn afkeer
voor de wereld moet bedachtzaam zijn, in die zin dat het niet een irrationeel gevolg van ongeduld met
het leven en zijn ongunstige lot ten gevolge moet hebben, noch het gevolg van vermoeidheid in het
goddelijke werk. Voorzichtigheid is dus nodig, zodat deze afkeer alleen het resultaat is van zijn
verlangen naar een beter leven en zijn afschuw tegen de zonde. (IV Bir. 126:137/144).
Zodra de bisschop deze beide voeten heeft, en de vrees dat zelfs de fouten die hij heeft
gecorrigeerd niet volledig gecorrigeerd zijn, en over dit smalle doornige pad loopt, dan zou ik hem
willen waarschuwen voor drie vijanden langs deze weg. Je ziet, de eerste vijand probeert te
fluisteren in zijn oren, terwijl de tweede voor hem staat om zijn ogen uit te krabben, en de derde
vijand is aan zijn voeten, luid schreeuwende en een strik in zijn handen houdende om de voeten
van de bisschop te verstrikken wanneer hij omhoog springt bij het schreeuwen van zijn vijand.
(IV Bir. 126:145/146).
De eerste zijn die mensen of degenen die onder duivelse impulsen dergelijke suggesties aan de
bisschop maken zoals dezen: 'Waarom maak je je weg met zo'n nederigheid op zo smal pad?
Waarom neem je zoveel werk op je? Kan het zijn dat je heiliger dan andere mensen wilt zijn, zodat
je iets bereikt wat niemand anders heeft bereikt? Neem in plaats van dit pad het groene of
natuurlijke pad waar zovele andere mensen lopen, zodat je niet van jezelf een miserabele mislukking
maakt. Wat maakt het uit voor je of mensen zich goed of slecht gedragen? Wat voor goeds
brengt het jou om deze mensen te ergeren die je konden eren een waarderen, als ze jou of je
volgelingen niet beledigen? Wat gaat het jou aan als ze God beledigen? Het is beter om
geschenken te wisselen! Maak gebruik van je positie en van menselijke vriendschappen om zo lof
te winnen en eveneens de hemel te verwerven.' Je ziet, dit soort vijand fluistert en heeft gefluisterd
in de oren van vele mensen. Dit is de reden waarom vele lampen die zouden moeten schijnen in
de duisternis, zelf duister zijn geworden, en veel zuiver goud is veranderd in modder.
(IV Bir. 126:147/157).
De tweede vijand die zijn ogen probeert uit te krabben is de wereldse schoonheid en bezittingen,
menselijke privileges en gunsten. Als zulke dingen worden aangeboden en gewenst, zijn de ogen
van de ziel en die van de rede verblind, want het lijkt prettiger om met Samson bij de molensteen
van de wereldse zorg te staan dan te blijven bij de bruidskerk en worden geroepen voor pastorale
zorg. Bovendien, zelfs de liefde voor God, als die er al was, wordt of groeit dan lauw, en de zonde
is begaan met vertrouwen, en het gepleegde delict is lichtvaardig opgenomen, omdat dit vertrouwen
hem in zijn macht heeft. Daarom, wanneer de bisschop heeft wat hij nodig heeft voor zijn
huishouding, waarvan de omvang is vastbesloten om zijn eer en gezag te handhaven, moet hij
tevreden zijn. Dit komt overeen met de bijbelse pasage: 'Laat uw manieren zijn zonder hebzucht,
wees tevreden met een gematigde of bescheiden bezitting,' want geen hartgrondige soldaat van God
raakt betrokken bij wereldse zaken, met uitzondering van slechts met tegenzin en voor de glorie
van God. (IV Bir. 126:158/162).
De derde vijand draagt een strik met zich mee en roept luid als volgt: 'Waarom verneder jij jezelf zo
veel, jij die boven vele mensen geëerd zou kunnen worden? Doe een poging om naar een hogere
positie te gaan. Dan zul je een overvloed hebben en kun je meer weggeven. Wordt priester zodat jij
je plaats in kunt nemen onder hen op de eerste rang. Word een bisschop en dan een
aartsbisschop of zelfs nog hoger, zodat je meer ontspanning, betere dienstverlening, en een grotere
privilege zult verkrijgen. Dan zul je in staat zijn om anderen te helpen en meer gerespecteerd zijn
bij anderen en van vele mensen aanmoedigingen ontvangen.' Wanneer het hart wordt misleid door
dergelijke suggesties, is een voet snel onvoorzichtig gezet in de richting van de hebzucht, en men kijkt
uit naar een manier om naar een hogere positie te stijgen. Dan raakt het hart zo verstrikt in de strik
van de wereldse zorgen dan het nauwelijks nog kan opstaan. Verrassend is dit evenmin, aangezien de
Schrift zegt dat degene die streeft naar het ambt van bisschop verlangt naar een nobele taak. En wat is
die nobele taak? Het is om te werken voor de zielen en voor de glorie van God, om te werken voor
een eeuwige beloning en niet voor één die vergankelijk is. (IV Bir. 126:163/173).
Nu, in plaats daarvan, willen velen de eer maar niet het werk ervan, en toch is deze eer niet een eer
maar een kwelling. Want wanneer de last van het goddelijke werk niet wordt gevonden, volgt er
geen eer voor de ziel in Gods aangezicht. Dit is de reden waarom de bisschop geen hogere rang
moet gaan zoeken dan die hij nu bezit, want er ligt een strik verborgen op de grond en dit is een val
voor iemand die dit pad bewandeld. Het is daarom heilzaam voor hem om in zijn positie te
blijven, totdat het God behaagt om iets anders aan te bieden of een kerkelijke superieur iets anders
beslist voor de glorie van God. Dit wat ik hier heb gesproken, is bedoeld als advies en als een
liefdevolle waarschuwing. (IV Bir. 126:174/178).
We zullen nu uitleggen wat de bisschop voor God zou moeten doen. Hij moet zijn mijter stevig
vasthouden in zijn armen. Hij moet deze niet verkopen voor geld noch geven aan anderen ter wille
van vriendschap, noch verliezen door nalatigheid en lauwheid. De kroon of mijter van de bisschop
betekent niets anders dan de macht van de bisschop om priesters te weiden, om degenen die dwalen
te corrigeren, en de onwetende te instrueren door zijn woord en voorbeeld. Om zijn mijter stevig
vast te houden in zijn armen houdt in dat de bisschop zorgvuldig moet nadenken over hoe en
waarom hij zijn bisschoppelijke macht ontving, hoe hij dit moet uitoefenen, en wat de beloning
zal zijn. (IV Bir. 126:179/183).
Als de bisschop zou onderzoeken hoe hij zijn macht kreeg, moet hij eerst nagaan of hij het
episcopaat wilde voor zijn eigen belang of voor Gods belang. Als hij het episcopaat voor zijn
eigen belang wilde, dan heeft hij reden om te vrezen; als het in het belang voor God was, dan was
zijn verlangen verdienstelijk en geestelijk. Als de bisschop zou overwegen voor welk doel hij zijn
rang en macht heeft gekregen, laat mij het hem vertellen. Het was toelaatbaar dat hij een
trooster en bevrijder van de zielen zou worden op grond van zijn verdiensten. Hij leeft op het
geven van aalmoezen, zodat hij de armen zou kunnen voeden en zou zijn als een vader voor de
rijken, om God te assisteren in geestelijke boodschappen en vurig te zijn ten bate van God. Als hij
de beloning wil weten voor zijn ambt, zegt Paulus het zeer juist: Hij die zijn geestelijke ambt goed
heeft uitgevoerd zal waardig gewaardeerd worden met een dubbele of tweevoudige eer. Het is
tweevoudig in de zin van zowel een lichamelijke als geestelijke eer. Iedereen die het
bisschoppelijke gewaad draagt, maar niet volgt de bisschoppelijke manier van leven, die de eer
zoekt maar het werk verwaarloost, die zal een dubbele schande verdienen.
(IV Bir. 126:184/191).
Dat de macht van de bisschop niet dient te worden verkocht betekent dat de bisschop niet willens
en wetens simonie mag plegen, noch dit mag tolereren bij anderen als hij erachter komt, noch
bevelen of bevorderen bij iemand omwille van het geld of menselijke gunst, noch aanmoedigen
bij iemand die hij kent waarvan hij weet dat deze een onwaardig en slecht karakter heeft, want de
wereldse geest verzocht hem om dat te doen. Dat hij zijn macht niet aan anderen moet geven als
gevolg van menselijke vriendschap betekent dat de bisschop niet de zonden van de nalatige moet
verhullen uit valse mededogen, noch zwijgen uit vriendschap, noch voor enige wereldse reden dan
ook de zonden van anderen op zich moet nemen, wanneer hij kan, terwijl hij hem juist behoort te
corrigeren. (IV Bir. 126:192/193).
De bisschop is Gods schildwacht. Het bloed van de doden is de verantwoordelijkheid van de
schildwacht, wanneer hij het gevaar zag maar niet waarschuwde of in slaap viel of zich er geen
zorgen om maakte. Dat de bisschop niet zijn kroon of mijter moet verliezen door nalatigheid
betekent dat de bisschop niet moet delegeren aan anderen wat hij zelf zou moeten en kunnen doen.
Noch mag hij, omwille van zijn eigen lauw gemak, overdragen aan anderen wat hij zelf beter kan
uitvoeren. Noch moet de bisschop onwetend zijn over het leven en het gedrag van hen aan wie hij
zijn taken delegeert. In plaats daarvan moet hij zowel prive als openlijk vragen stellen over hun
gedrag en hun kijk op rechtvaardigheid, want de dienst van de bisschop is niet om te rusten,
maar om te werken met bezorgdheid. (IV Bir. 126:194/199).
Naast het nemen van goede zorg voor zijn mijter zoals ik heb beschreven, moet de bisschop ook
een boeket bloemen onder zijn armen nemen om de schapen van heinde en verre te lokken. Een
goede herder verleidt zijn schapen om hem te volgen door middel van bloemen en hooi. Dit boeket
van bloemen staat voor de goddelijke prediking die betrekking heeft op een bisschop. Zijn twee
armen zijn twee soorten werken, namelijk de goede werken in het openbaar in het belang om anderen
te lokken of te verleiden en andere goede werken in het geheim uit vrees voor God en als voorbeeld
te zijn voor iemands naaste. Als zijn prediking verbonden is met deze twee goede werken, zal het
boeket bloemen de grootste pracht hebben, en de nabijgelegen schapen in zijn bisdom zullen graag
achter hem aan rennen. Ook de schapen van verre, horen van zijn reputatie, en willen hem leren
kennen, zowel vanwege zijn woorden en als gevolg van de charitatieve werken die hen vergezellen.
Dit zijn de zoetste bloemen voor het aantrekken van schapen: het doen van daden van deugd en het
onderwijzen van anderen, niet met geleerde retoriek, maar in enkele woorden vol van liefde. Het is
niet goed voor een prediker van God om te zwijgen noch voor de schildwacht van Gods huis om
blind te zijn. (IV Bir. 126:200/207).
De bisschop heeft nog steeds aan één ding gebrek. Wanneer de bisschop de poort bereikt, moet hij
een gift presenteren aan de hoge Koning. Wij adviseren hem om een leeg en sierlijk vat, die hem
dierbaar is, aan de koning te presenteren. Het lege vat dat wordt gepresenteerd is zijn eigen hart.
Moge hij God aanbieden alles wat versierd is met deugd doch leeg van eigen wil en vleselijke
liefde. Wanneer deze bisschop dan de poort bereikt, zal de schitterende Gastheer van de hemel naar
buiten komen om hem te ontmoeten. De ware God en mens zal hem ontvangen, en de engelen
zullen dan zeggen: 'Here God, deze bisschop was schoon in zijn lichaam, zuiver in zijn priesterschap,
apostolisch in zijn prediking, een bisschop waakzaam in zijn functie, mannelijk in zijn gedrag,
nederig in zijn ambt. Aanschouw hem die we hebben verlangd te ontmoeten omwille van zijn
zuivere belang, en dus presenteren we hem aan U, want hij verlangde naar U in het belang van
Uw barmhartigheid! (IV Bir. 126:208/215).
Dan zullen al de heiligen in de hemel zeggen: 'Heer, onze God! We hebben onze vreugde in U.
Toch, is onze vreugde versterkt door deze bisschop. Hij droeg bloemen op zijn lippen en gebruikte
ze om vele schapen te roepen. Hij droeg bloemen in zijn handen om verfrissing te geven aan de
schapen die tot hem kwamen. Hij stuurde bloemen aan hen die leefden ver weg en zo opgewekte
schapen werden die lagen te slapen. En dus, omdat de bloemen van zijn woorden ons koor
verhoogde, verheugen wij ons over hem. Verblijdt U met ons over deze man en zijn eer, Here
God, want hij verlangde naar U boven alles. (IV Bir. 126:216/223).
Dan zal de Heer, de Gever van glorie, tot hem zeggen: 'Vriend, je kwam tot Mij, om het vat van je
hart, ontdaan van jezelf, aan Mij te presenteren, en je verlangde om te worden gevuld met Mij.
Daarom, kom, Ik zal je vullen met Mezelf. Wees in Mij en ik zal in jou zijn. Aan jouw eer en
geluk zal geen einde komen.'" (IV Bir. 126:224/227).
Hoofdstuk 127
AZ. 0
De Maagd Maria vertelt de bruid terwijl ze bidt voor een kluizenaar, een vriend van haar, die
gestorven is, dat, voordat zijn lichaam wordt begraven in de aarde, zijn ziel naar de hemel zal
worden gebracht.
Terwijl de bruid aan het bidden was voor een oude priester, een vriend van haar, die een zeer
goede en deugdzame kluizenaar was geweest, maar die al was vertrokken uit dit leven en nu lag in
een open kist in de kerk alvorens te worden begraven, verscheen de Maagd Maria aan haar en zei:
"Luister mijn dochter, en weet dat de ziel van deze kluizenaar en vriend van jou de hemel zou zijn
binnengegaan zodra zijn ziel het lichaam had verlaten, als hij een perfect of volmaakt verlangen
had bezeten bij zijn dood om te komen in de aanwezigheid en aangezicht van God. Zoals het is, zal
hij nu worden gehouden in het vagevuur van verlangen, daar waar geen andere pijn is dan het
enige verlangen om te komen tot God. Weet ook, dat, voordat zijn lichaam in de aarde wordt
begraven, zijn ziel in de heerlijkheid zal worden gebracht. (IV Bir. 127:1/3).
Commentaar:
"Vertel die oude monnik: Voor een lange tijd verbleef je in de woestijn en bracht fruit voort dat Me
beviel, door wilde dieren in schapen en leeuwen in lammeren te veranderen. Blijf nu standvastig in de
stad waarvan de straten zijn bezaaid met het bloed der heiligen, want je zal gehoord worden bij het
hof van het oordeel en je vergelding aanschouwen." Onmiddelijk nadat hij dit hoorde, voelde hij
zich ziek en niet lang daarna ging hij rusten in vrede.
Deze Benedictijner monnik had vrouwe Birgitta gevraagd om God te vragen hoe hij zeker kon zijn
over welke habijt te dragen, omdat hij zeer verontrust was over de vele schendingen van religieuze
habijten in de orde van de Heilige Benedictus. Dus, toen Birgitta was gevangen in de Geest, zei de
Zoon van God tegen haar: "Ik vertelde je eerder dat mijn dienaar Benedictus zijn lichaam
beschouwde als een zak. (III Bir. 20) (III Bir. 22).
Hij had vijf kledingstukken. Het eerste was een ruw of ruig overhemd, waarmee hij het vlees en
zijn wanordelijke impulsen of prikkels temde, opdat dezen niet de mogelijkheid kregen om
ongeremd door het lichaam te jagen of gieren en buiten de perken gaan. Het tweede kledingstuk
was een eenvoudige monnikspij, noch uitvoerig bewerkt noch vol plooien, welke was om het
lichaam te bedekken, te verfraaien en te verwarmen, om zo niemand te laten schrikken wanneer ze
hem zien. Het derde kledingstuk was een scapulier waardoor hij beter geschikt en klaar was voor
handenarbeid. Het vierde kledingstuk was een beschermd omhulsel voor de voeten, zodat hij meer
behendig en nederig in het bewandelen van de weg van God zou kunnen zijn. Het vijfde kledingsuk
was de gordel van nederigheid, omgord met wat hij zou weg willen snijden op overbodige items en
op het uitvoeren van de gebruikelijke werkzaamheden met meer spoed die hem zijn opgelegd.
Tegenwoordig, echter, willen zijn monniken meer weelderige kleding en verafschuwen ruwheid.
Ze willen kleding die anderen plezieren en die vleselijke gedachten prikkelen. In plaats van een
monnikspij, trekken ze een habijt aan die zo veel plooien heeft en zo lang en breed is dat ze meer
lijken op zelfingenomen opscheppers dan nederige religieuzen. In plaats van een scapulier, hebben
ze een klein doekje in de voor en achterzijde, en zij bedekken hun hoofd met een kap volgens de
wereldse mode om zo te lijken als mensen in de wereld. En toch lijken ze niet op de mensen in de
wereld, noch werken ze samen met Gods nederige dienaren. Ze bedekken hun voeten en doen
een gordel om alsof ze klaar waren voor een bruiloft, en niet voor werken in een stadion van
zwoegen.
Een monnik die gered wil worden moet in acht nemen dat de regel van Mijn Benedictus hem in
staat stelt om een matige hoeveelheid van de benodigdheden te hebben voor nuttig gebruik en geen
overbodigheden, eerlijk en geschikt als zijn bezitting, en alles in nederigheid te hebben en niet in
trots. Wat doet de monnikspij symboliseren als het niet is meer bescheiden te zijn dan anderen? Wat
doet de povere kap van de monnikspij symboliseren zo niet de afwijzing van wereldse wegen?
Waarom hebben de monniken een modieuze kap aangenomen, indien niet omdat ze zich schamen de
nederige wegen te bewandelen en opdat ze kunnen worden als mensen in de wereld? Wat decoratie of
bruikbaarheid zit er in een kap met een staart als het niet alleen maar uiterlijk vertoon en
kieskeurigheid is die indruisen tegen de prachtige regels van hun religieuze orde? Wat doet een
kap met plooien meer dan een monnikskap, behalve dan om een zwervende monnik grootser en
stijlvoller te laten lijken? Echter, als een minder bescheiden en eenvoudige kap of monnikspij werd
gedragen om een aantal noodzakelijke en adequate redenen, zou het niet ongepast zijn, hoewel een
bescheiden kap meer geschikt zou zijn, zodat de religieuze orde waarin een monnik zijn belijdenis
heeft gemaakt kan worden herkend aan zijn habijt. Echter, als de monnik last heeft van hoofdpijn
of lijdt aan de koude, zondigt hij niet als hij een geschikte en nederige bedekking onder zijn kap
van zijn monnikspij draagt, niet over zijn kap, want dat zou het bewijs van frivoliteit en ijdelheid
zijn.
Vrouwe Birgitta antwoordde: "Mijn Heer, wees niet boos op mij als ik U iets vraag? Zondigen
monniken wanneer ze dergelijke habijten dragen met toestemming van hun superieuren of als
gevolg van een door hun voorgangers ingeburgerde gewoonte? God zei tegen haar: "Een
ontheffing is geldig als het uitgaat van een oprechte intentie. Sommigen krijgen ontheffing uit
ijver voor rechtvaardigheid, anderen uit valse mededogen en onverstandige toegeeflijkheid, en
weer anderen uit eigen morele lichtzinnigheid en onderdanigheid. Anderen veinzen
rechtvaardigheid, zijn leeg van goddelijke liefde. Echter, een ontheffing is een lust voor Mij als het
niet tegen nederigheid in gaat, en de toestemming is alleen geldig als het op een verstandige
manier zorgt voor de levensbehoeften of benodigdheden, maar Ik veroordeel de overbodigheden
zelfs als het om kleine dingen gaat."
Vrouwe Birgitta vroeg opnieuw: Heer, mijn God, wat als sommigen van hen niet weten wat beter
of meer geschikt is volgens de regel? Zondigen ze dan ook?" Christus antwoordde: "Hoe kan een
belijdend lid van een religieuze orde niet de regel kennen die elke dag wordt (voor)gelezen en
gehoord? Het is in de regel besloten dat een monnik nederig en gehoorzaam moet zijn en een habijt
moet dragen gemaakt van ruwe in plaats van zachtere materialen, een voorbeeldige soort habijt, en
niet een pompeuze één. Wie is zo stompzinnig van geweten dat hij niet begrijpt dat hij een gelofte
van nederigheid en totale armoede op zich heeft genomen? De ware Benedictijner monnik is iemand
die eerder de regel gehoorzaamt dan zijn vlees, die niet iemand wil behagen behalve God in zijn
habijt of gewoonten, die dagelijks verlangt te sterven en zich voorbereidt op zijn vertrek uit de
wereld, en zich zorgen maakt over de rekening die hij dient af te leggen met betrekking tot de
regel van Benedictus."
Hoofdstuk 128
AZ. 1
Het antwoord van de Maagd en Moeder op de vraag van de bruid, die aan het bidden was voor een
zekere monnik die in een positie van twijfel zat over de vraag of het aan God meer aanvaardbaar
zou zijn voor hem om alleen de zoetheid van de geestelijke troost te genieten en nooit meer zijn
kluizenaarsplaats te verlaten, of van tijd tot tijd naar beneden te komen om de zielen van zijn
naasten te instrueren.
De Moeder sprak: "Spreek tot die priester en kluizenaar die mijn vriend is, degene die tegen zijn
eigen verlangens in en de rust van zijn eigen ziel, bewogen door het geloof en toewijding aan zijn
naaste, zijn kluizenaarscel verliet als ook de stille beschouwing om, van tijd tot tijd naar beneden te
komen om zo in contact te komen met mensen en hen geestelijke adviezen te geven, wiens
voorbeeld en reddende advies de bekering bracht aan vele zielen en de vooruitgang in deugd aan
de reeds bekeerden. Hij vroeg je om advies met nederigheid, deemoedig over twijfels veroorzaakt
door de sluwe en frauduleuze trucs van de duivel. Hij vroeg je voor hem te bidden met betrekking tot
de vraag of het God meer zou behagen voor hem om alleen de zoetheid van zijn beschouwing te
genieten of dat het voor God meer aanvaardbaar is om dergelijke liefdadigheidswerk te doen ten
behoeve van zijn naaste. (IV Bir. 128:1/3).
Zeg hem dan, van mij, dat alles in het geheel meer een lust is voor God, zoals gezegd, dat hij soms
naar beneden moet komen van zijn kluizenaarsplaats en dergelijke werken van barmhartigheid moet
uitvoeren onder zijn naasten, delen met hen de deugden en de genaden die hij heeft ontvangen van
God, opdat door dit werk ze zullen worden bekeerd en zich met meer ijver aan God hechten en
deelgenoten worden in Zijn heerlijkheid, dan dat hij alleen moet genieten van de geestelijke
troost in zijn kluizenaarscel. (IV Bir. 128:4).
Zeg hem ook dat hij een grotere beloning in de hemel zal ontvangen voor dergelijke
liefdadigheidswerk, op voorwaarde dat hij het altijd zo uitdraagt dat het in overeenstemming is met
het advies en de toestemming van een hogere geestelijke vader. Zeg hem, nogmaals, dat ik wil dat
hij hen als geestelijke kinderen ontvangt en onder zijn hoede neemt al die kluizenaars, met in
begrip van de nonnen en de kluizenaressen, die ooit de geestelijke kinderen waren van mijn andere
vriend, de kluizenaar die gestorven is. Hij moet hen direct met alle liefde begeleiden op een
geestelijke en deugdzame manier, net zoals die man hen begeleidde en richtte toen hij nog leefde,
want het behaagt God om het zo te doen. (IV Bir. 128:5/7).
Als ze hem als hun vader accepteren en hem nederig gehoorzamen volgens het geestelijk leven van
een kluizenaar, zal hij een vader voor hen zijn en ik een Moeder. Indien, echter, iemand van hen
hem niet wil accepteren of gehoorzamen als een geestelijke vader, dan zal het beter voor zo'n iemand
zijn, die niet de gehoorzaamheid beoefend, om hen onmiddelijk te verlaten dan om nog langer te
blijven met hen. Mijn vriend, mag dan net zo vaak naar hen gaan en weer terugkeren naar zijn
cel als het hem goeddunkt, maar wel altijd op advies en met toestemming van zijn superieur."
(IV Bir. 128:8/10).
Hoofdstuk 129
AZ. 2
Twee jaren na het visioen van de bruid over het beest en de vis die eerder werden beschreven
(IV Bir. 2), gaf Christus haar een zeer duidelijke en opvallende verklaring van dit zeer obscure
visioen: Het beest en de vis staan voor de zondaars en de heidenen; degenen die hen vangen, voor
rechtvaardige en deugdzame mensen.
De Zoon sprak tot de bruid: "Ik vertelde je eerder dat Ik verlang naar het hart van het dier en het
bloed van de vis. Het hart van het dier staat voor niets anders dan de geliefde en de onsterfelijke
ziel van Christenen, die meer om Mij smeken dan naar enig anders iets in de wereld, hoe
begeerlijk ook. Het bloed van de vis staat voor niets anders dan de volmaakte liefde voor God. Het
hart moet met zuivere handen aan Mij worden aangeboden, en het bloed in een sierlijk glazend vat,
want zuiverheid behaagt God en de engelen. Zuiverheid is het meest passend voor elk geestelijk
werk, gelijk een juweel op een ring. De liefde voor God moet worden gepresenteerd in een versierd
vat, omdat een heidense ziel moet schitteren als een glazend vat en branden met de vurige liefde
voor God, een liefde die een gelovige en een ongelovige als in één lichaam met zijn hoofd
verenigt, dat wil zeggen, met God. (IV Bir. 129:1/6).
Het hart van een Christen verhard in de zonde is als een dier zonder de hardheid van de
gehoorzaamheid die over loopt in ondeugden en leeft van zijn genoegens. Zij die Mij een hart
willen presenteren van zo'n iemand moeten met een scherpe boor een gat in hun handen maken,
want noch zwaarden noch pijlen zullen zegevieren tegen hem. De handen van rechtvaardigen zijn
niets anders dan hun werken, zowel lichamelijk als geestelijk. De fysieke hand, dat is, het
lichaam laten werken en ondersteunen, wat inderdaad nodig is. De geestelijke hand is het vasten en
bidden en dergelijke. Het is daarom gepast bij menselijke werken en activiteiten om hierbij dus
nuchter en verstandig te zijn, zo'n iemand moet zijn of haar handen doorboren uit vreze voor
God. (IV Bir. 129:7/11).
Een persoon moet zich ten allen tijde herinneren dat God altijd aanwezig is. Hij moet ook vrezen
om de genade te verliezen die aan hem gegeven is, want niemand kan iets bereiken zonder de hulp
van God, maar men kan alle dingen doen met Gods liefde. Net zoals een boor gaten maakt waarin
iets moet worden geplaatst, zo ook de vrees voor God versterkt ieders werken en beiden bereiden de
weg voor, voor de goddelijke liefde en trekken Gods hulp naar zich toe. Men moet daarom dan ook
vreesachtig en voorzichtig zijn in al zijn daden, want, alhoewel geestelijk en lichamelijk werk
nodig zijn, toch, zonder vrees en voorzichtigheid is het werk niet zinvol. Onvoorzichtigheid en
verwaandheid ruïneren en beschamen alles en nemen weg de goedheid en het doorzettingsvermogen
van iemand. Daarom moet een persoon die de hardheid van een dier wil overwinnen onbuigzaam
zijn in daden van voorzichtigheid en leven in constante vreze voor God en in de hoop om goddelijke
steun te verkrijgen, waardoor elke inspanning hoe groot ook mogelijk wordt. God zal dan Zijn
hulp aanbieden en zal dat verharde hart doorbreken. (IV Bir. 129:12/18).
Mijn vriend moet eveneens sterke pek gebruiken om zijn eigen ogen te versterken met de
oogleden van een walvis om niet gedood te worden bij het zien van de basilisk. Wat zijn de ogen
van de rechtvaardige, zo niet een tweevoudige overweging die hij elke dag zou moeten maken,
namelijk de overweging van Gods zegeningen en zelfonderzoek? In het denken over Gods genaden
en zegeningen, moet hij zijn eigen nut en zijn ondankbaarheid jegens Gods zegeningen
onderzoeken. Wanneer hij in zijn hart voelt dat hij verdient te worden veroordeeld, moet hij zijn ogen
versterken met de overweging, gesymboliseerd door het ooglid van de walvis, dat wil zeggen, met
hoop en geloof in Gods goedheid, om zo niet te slap te worden in de overweging van Gods
genade noch te wanhopen in de overweging van Zijn oordeel. Op dezelfde manier als de oogleden
van een walvis die noch zacht als vlees noch hard als bot zijn, moet ook een persoon balanceren
tussen Gods genade en Zijn oordeel, standvastig hopen op genade en een verstandige vrees
hebben voor Zijn oordeel. Hij moet zich verheugen in Gods barmhartigheid en voortgang boeken
van deugd naar deugd vanwege Gods gerechtigheid. Vandaar dat mensen die elke dag verblijven
tussen barmhartigheid en gerechtigheid, tussen hoop en vrees, geen reden hebben om de ogen
van het dier te vrezen. (IV Bir. 129:19/25).
Wat doen de ogen van het dier symboliseren, zo niet wereldse wijsheid en tijdelijke welvaart?
Wereldse wijsheid, die hier wordt vergeleken met het eerste oog van het dier, is als de aanblik
van de basilisk: Zij hoopt voor wat het ziet en wordt onmiddelijk beloond, want ze begeert dingen
die zullen vergaan. Goddelijke wijsheid, aan de andere kant, hoopt op dat wat ongezien is; het
schenkt geen aandacht aan wereldse voorspoed, maar houdt van nederigheid en geduld; het zoekt
alleen een eeuwige beloning. Het tweede oog van het dier is wereldse welvaart die wordt gezocht
door slechte mensen die de dingen in de hemel vergeten, en terwijl zij dit nastreven, verharden
zij zich op deze manier tegen God. (IV Bir. 129:26/29).
Ieder verlangen over de redding van zijn naaste moet met voorzichtigheid zijn ogen in verbinding
brengen met de ogen van het dier, dat wil zeggen, met zijn naaste, door voor te stellen aan hem Gods
gezegende genade en Zijn oordeel, het weerstaan van wereldse woorden met de woorden van
Gods wijsheid, het tonen van een leven van voortdurende zelfbeheersing tegenover mensen zonder
zelfbeheersing, mijdend de rijkdom en de eer van het huidige leven in het belang van de goddelijke
naastenliefde, krachtig prediken en het gepreekte in de praktijk te brengen, want een geestelijk leven
geeft het bewijs van iemands woorden, en een heilig voorbeeld volbrengt meer dan langdradige
welsprekendheid zonder effectieve daden. (IV Bir. 129:30).
Zij die Gods zegen en oordeel altijd in gedachten houden zijn degenen die de woorden van God
voortdurend op hun lippen hebben en in praktijk brengen en hun hoop stevig plaatsen in Gods
goedheid, die niet worden geschaad door zwaardsteken van hun vijanden, dat wil zeggen, door de
verradelijke uitvindingen van wereldse mensen, maar eerder vooruitgang boeken en ter wille voor
het goede doel dwalenden bekeren tot Gods ware liefde. Degenen echter die trots worden op de
genade die hen gegeven is en winst zoeken uit hun welsprekendheid zijn dood, hoewel ze leven.
(IV Bir. 129:31/32).
Een plaat van staal moet worden gebonden aan iemands hart, in die zin, dat men altijd de liefde van
God in beeld moet houden door middel van het denken over hoe God zichzelf vernederde door mens
te worden, hoe Hij verdroeg honger en dorst en zwoegen tijdens Zijn prediking, hoe Hij aan het
kruis hing en weer opstond na zijn dood en opgevaren is naar de hemel. Deze stalen plaat van de
liefde krijgt lengte en breedte als de geest bereid is vrijelijk elk lijden te verduren dat voorbij komt,
als men niet gaat mopperen over Gods beslissingen noch boos zal worden over ontberingen, maar in
plaats daarvan zijn of haar hele geest en lichaam inzet in het plan van Gods geest. O, dochter, Ik was
gelijk aan het sterkste staal toen Ik uitgestrekt aan het kruis hing, biddend voor mijn vijanden,
vrijwel niet bewust van mijn eigen leed en verwondingen. (IV Bir. 129:33/35).
Je moet je neusgaten sluiten en lopen richting het beest met je mond gesloten, want net zoals de
adem binnenkomt en weer verlaat door de neusgaten, zo voeren ook leven en dood in de ziel door
middel van persoonlijke verlangens. Daarom moet je jezelf ook beschermen tegen verlangens als
tegen de dood, zodat ze niet je ziel binnenkomen of zijn binnengekomen, en daar blijven. Iedereen
die van voornemens is om een zware taak op zich te nemen moet zijn verzoekingen onderzoeken
en op zijn hoede zijn voor enig gebrek aan goddelijke ijver als gevolg van buitensporige verlangens.
Bijgevolg moet je lopen in de richting van de zondaar met al je verlangens, met goddelijke ijver en
volkomen geduld, zowel in werktijd als buiten werktijd, zodat de zondaar kan worden bekeerd.
Waar de rechtvaardige mens geen vooruitgang boekt door middel van spraak en vermaningen,
daar moet hij ijver uitoefenen en volharden in ernstig gebed. (IV Bir. 129:36/40).
Het dier moet worden vastgepakt op de top met beide handen. Nu, het heeft twee oren: het ene oor
is om te horen naar de aangename dingen die het wil horen; het andere, die geblokkeerd of gedempt
is, om zo niet te kunnen horen wat profijtelijk is voor de ziel. Het is nuttig voor de vrienden van
God om twee geestelijke handen te hebben, net zoals hij voorheen fysieke of lichamelijke handen
had. Hij moet echter gaten in zijn handen hebben. Eén hand is de goddelijke wijsheid waarmee hij
aan de zondaar laat zien dat alle dingen van deze wereld vluchtig en ongrijpbaar zijn, dat iemand die
zijn genoegen hierin heeft wordt bedrogen en niet veilig is, want zij waren allen gegeven voor zijn
behoeften en niet voor zijn overdaad. De andere hand is het geven van het goede voorbeelden en
het doen van goede werken, want goede personen doen zoals zij onderwijzen om zo zijn toehoorders
te versterken door zijn voorbeeld. Velen onderwijzen zonder zelf een goed voorbeeld te zijn. Zij
zijn degenen, die door de koelheid of onverschilligheid van hun geest, bouwwerken van steen
maken zonder gebruik te maken van cement, zodat het snel uit elkaar valt wanneer de storm
komt. (IV Bir. 129:41/49).
De huid van het dier is als vuursteen en moet worden aangevallen met hamer en vuur. De huid geeft
de schijn en simulatie van rechtvaardigheid aan. Slechte mensen, die niet goed willen zijn,
verlangen om lijken te doen wat ze zijn maar ze zijn het niet. Want ze willen prijzenswaardig
genoemd worden maar ze willen niet leven op een prijzenswaardige manier, ze maken een
uiterlijk vertoon van heiligheid en veinzen rechtvaardigheid, hoewel ze gerechtigheid nooit een
gedachte geven. Dit is hoe ze zo trots en hard als vuursteen in hun verschijning van gesimuleerde
heiligheid zijn geworden zodat ze niet te vermurven zijn door berispingen of heldere
redeneringen. (IV Bir. 129:50/54).
Dienovereenkomstig, moet Gods dienaar de hamer van de harde berisping en het vuur van het
goddelijk gebed gebruiken op zulken als deze om de goddeloze te overtuigen met het woord van de
waarheid om hen zo geleidelijk zachter te maken uit hun hardheid en hen op te warmen door hun
gebeden en hen te doen ontvlammen met betrekking tot de kennis van God en voor zichzelf, net
zoals Stefanus dit deed. Hij sprak geen vleiende woorden maar waarachtige woorden, geen
zachtaardige woorden maar harde woorden. Bovendien, bad hij tot God voor hen, en dit is de reden
waarom hij bereikte wat hij deed, en vele mensen verbeterden zich dankzij hem. Dus, wie het
werk van zijn handen doorboord met de vrees voor God en beschermt zijn ogen van beschouwing
met onthouding en zijn hart bedekt met een stalen plaat, zijn neusgaten sluit, en op deze manier het
hart van het dier aan Mij presenteert, dan zal Ik, God, hem geven een zeer aangename schat. Het oog
wordt niet moe van zijn vreugde, noch wordt het oor vermoeid van zijn plezier, noch kan iemand er
genoeg van krijgen bij het proeven van zijn plezier, noch is enige pijn ooit gevoeld bij Zijn
aanraking. Nee, liever gezegd, de ziel geniet eeuwige gelukzaligheid in overvloed.
(IV Bir. 129:55/60).
De vis staat symbool voor de heidenen, wiens schubben sterk zijn, die verhard worden door de
zonde en boosaardigheid. Net zoals de dicht op elkaar verpakte schubben de vis verdedigen om te
voorkomen dat water binnenkomt, zo ook de heidenen roemen in hun zonden en leven op valse
hoop, en beschermen zichzelf door zich te verdedigen tegen mijn vrienden. Ze geven liever
de voorkeur aan hun eigen ziekelijke verering, groeiende verschrikkingen, en gevaarlijke straffen.
Dus, iedereen die Mij het bloed van de vis wil aanbieden moet het net van de prediking er overheen
werpen, niet met het soort net dat bestaat uit rotte touwen zoals uitvoerige welsprekende filosofen en
redenaars, maar zij die eenvoudig van spraak zijn en nederig in hun daden. De eenvoudige prediking
van Gods woord is zo sonoor als brons in Gods ogen en het trekt krachtig zondaars tot God. Mijn
kerk begon en ontwikkelde zich niet door welsprekende leraren, maar door middel van nederige
en gewone mensen. (IV Bir. 129:61/66).
De prediker moet voorzichtig zijn en het water niet boven zijn knieën laten komen of ergens een
stap zetten waar de zandbodem niet stevig of vast is, zodat hij niet zijn evenwicht zal gaan verliezen
wanneer de golven boven zijn knieën komen. Wat is het huidige leven zo niet, als het ware, water
in constante en instabiele beweging? In dit water moet men niet naar beneden buigen op de knieën
van geestelijke standvastigheid, behalve wanneer dat nodig is. Men moet de voet van de menselijke
genegenheid op vast zandgrond zetten, dat wil zeggen, op de stevigheid van de goddelijke
barmhartigheid en op de beschouwing van het leven dat komen gaat. Die mensen die de voeten van
hun genegenheid uitstrekken en hun standvastigheid gebruiken voor tijdelijke doeleinden zijn niet
standvastig in het winnen van zielen, maar zinken onder de golven van de tijdelijke zorgen.
(IV Bir. 129:67/71).
De rechtvaardige mens moet ook zijn oog uitrukken en draaien in de richting van de vis, want het
oog is tweeledig, menselijk en geestelijk. Het menselijk oog boezemt angst in wanneer het de kracht
en de wreedheid van tirannen ziet, en wanneer de geest, rekening houden met zijn eigen zwakheid,
bang is om zich uit te spreken. Dit oog van angst moet worden uitgetrokken en als het ware weg
geplukt worden uit de ziel door de beschouwing van de goddelijke goedheid, door de
inoverwegingneming en de overtuiging dat elk persoon, die zijn of haar vertrouwen in God stelt en
probeert te winnen over een zondaar ter wille van God, God zelf als een beschermer zal hebben. De
zondaar, of elke bekeerling tot God, moet onderzocht worden met het geestelijke oog van inzicht met
zorgvuldige aandacht over hoe hij in de verleiding zou kunnen komen en hoe hij opstaat in de
verdrukking, zodat hij niet overweldigd wordt door het uitoefenen van goedgekeurde ongewone
oefeningen, en zo dat hij door verdrukking geen spijt zal krijgen van een meer sobere manier van
leven te hebben aangenomen. (IV Bir. 129:72/75).
De rechtvaardige, wie hij of zij ook mag zijn, moet ook rekening houden met het lichamelijke
onderhoud van de ongelovigen die zijn bekeerd tot het geloof, zodat ze niet hoeven te bedelen
of in slavernij worden onderdrukt of worden beroofd van hun bijbehorende rechten. Hij moet ook
ijverige zorg treffen omdat deze bekeerling voortdurend moet worden geïnstrueerd in het heilige
Katholieke geloof en in de heilige voorbeelden van deugd. Het is inderdaad een lust voor Mij als
heidense bekeerlingen zien de gewoonten van heiligheid en horen de woorden van barmhartigheid.
Veel Christenen komen naar de heidenen ongedisciplineerd en in een staat van morele wanorde,
opscheppen dat ze de heidenense lichamen hebben gedood en hun tijdelijke bezittingen hebben
verworven. Dit 'bevalt' me ongeveer net zo veel als destijds degenen die in de woestijn offers
brachten aan het gesmolten kalf. Daarom, iemand die verlangd Mij te behagen door naar de
heidenen te gaan, laat hem eerst zijn oog van gierigheid en wereldse angst uitrukken. Maar zijn
oog van mededogen moet hij openen samen met zijn begrip, om zo hun zielen te winnen, en niets
anders te verlangen dan te sterven omwille van God en te leven voor God. (IV Bir. 129:76/82).
De rechtvaardige mens moet bovendien een schild van staal hebben, dat wil zeggen, het ware
geduld en doorzettingsvermogen, om niet van Gods liefde te worden gescheiden door één van
beiden noch woorden noch daden, uitgeput als gevolg van diverse misstappen, klagen op enigerlei
wijze over Gods beslissingen. Gelijk een schild zowel beschermt als de slagen opvangt, zo is het
ware geduld een verdediging in verleidingen. Het maakt ook ontberingen gemakkelijker en
voorziet mensen bij elke goede daad van uitrusting. Het schild van geduld moet niet uit kwetsbare
materialen bestaan maar uit het sterkste brons. Het ware geduld moet uiteraad worden gevormd en
getest door de overweging van Mijn eigen geduld. Ik was als het sterkste staal toen ik de voorkeur
gaf om dodelijk te lijden in plaats van zielen te verliezen en de voorkeur gaf om beledigingen
aan te horen in plaats van het kruis naar beneden te komen. Vandaar dat iedereen die geduldig wil
zijn Mijn standvastigheid of bestendigheid moet imiteren. Want als Ik, die onschuldig heeft
geleden, waarom dan zo verbaasd zijn als iemand die zijn straf heeft verdient moet lijden?
(IV Bir. 129:83/90).
Een persoon aldus versterkt met geduld moet zijn net uitspreiden over de vis en het voor tien uren
boven het water houden. Dan zal hij het bloed van de vis krijgen. Deze tien uren
vertegenwoordigen niets anders dan de tien raadgevingen die moeten worden gegeven aan de
bekeerling. De eerste is om te geloven in de tien geboden die Ik gaf aan het volk van Israël. De
tweede is te ontvangen en te vereren de sacramenten van Mijn kerk. De derde is het verdriet voor de
zonden uit het verleden te voelen en om de volledige bedoeling te hebben ze niet langer te plegen.
De vierde is om mijn vrienden te gehoorzamen zo vaak als zij een bekeerling vertellen iets te doen
wat tegen zijn eigen wil in gaat. (IV 129:91/97).
De vijfde is om zijn vuige gewoonten die tegen God en de goede zeden ingaan te verachten. De
zesde is de wens te hebben om zoveel mogelijk mensen naar God te brengen. De zevende is om
ware nederigheid te tonen in zijn werken, het vermijden van het geven van een slecht voorbeeld. De
achtste is om geduld te hebben in tegenspoed en niet te klagen over Gods beslissingen. De negende
is om niet te luisteren of om te gaan met hen die tegen het heilige Christelijk geloof zijn. De tiende
is om God te vragen naar kracht om te volharden in de liefde en persoonlijke inspanningen te kunnen
doen om dit te bewerkstelligen. Iemand die van zijn boze wegen is bekeerd die in acht neemt en
zich daadwerkelijk houdt aan deze tien raadgevingen, daar zal de liefde voor de wereld sterven
in hem en de liefde voor God zal tot leven komen in hem. (IV Bir. 129:98/104).
Als de vis, dat wil zeggen, de zondaar gered uit het water van wellustig plezier, beslist om deze
tien raadgevingen aan te houden, moet hij bij zijn ruggengraat worden geopend, waar het bloed
zeer overvloedig is. Wat doet de ruggengraat symboliseren zo niet een oprechte handelswijze en
goede intentie? Zijn wil moet neigen naar Gods welbehagen. Vaak, inderdaad, lijken de werken of
handelswijzen van iemand goed in de ogen van de mensen maar de bedoelingen en de wil van zo'n
vertegenwoordiger zijn dan niet goed. Dus, de rechtvaardige mens, die zoekt om een zondaar te
bekeren, moet onderzoek doen naar zijn intentie in het doen van goede werken alsmede de
intentie waarmee hij streeft te volharden in zijn goede werken. Als hij vleselijke liefde zou
verbergen in zijn geestelijke werken, of in de richting van familieleden of met betrekking tot het
verwerven van tijdelijke winsten, dan moet hij zich haasten om dit uit zijn hart te snijden. Net zoals
besmet bloed ziekte voort brengt, beweging belemmert, toegang tot het hart vernauwd, en
iemands eetlust naar voedsel schaadt, zo ook een slechte wil en een corrupte intentie om de
liefde voor God te vernietigen, door het opwekken tot geestelijke verdoving, door het hart af te
sluiten voor God, en alle geestelijke goed als een gruwel voor hem te laten zijn.
(IV Bir. 129:105/111).
Echter, het bloed dat Ik verlang is vers bloed dat leven geeft aan ledematen. Dat wil zeggen: een
goede intentie en liefde gericht op God. Dit bereid de weg voor, voor het geloof, het toerusten van
de zintuigen voor het begrip en de ledematen voor de acties, en trekt de hulp van God aan. Deze
intentie wordt voorafgegaan en toegediend door Mijn genade. Het wordt verhoogd door middel
van gebeden en door middel van eigen goedheid. Het wordt geperfectioneerd door middel van
goede daden en door vreugde in Mij. (IV Bir. 129:112/117).
Dit is hoe het bloed van de vis aan Mij moet worden gepresenteerd. Iemand die het op deze manier
aan Mij presenteerd zal de beste beloning krijgen. Een rivier van alle genot zal in zijn mond
stromen, eeuwigdurende pracht zal zijn ziel oplichten, en zijn verlossing zal zonder einde worden
verlengd." (IV Bir. 129:118/120).
Commentaar:
De volgende onthulling werd gedaan in Amalfi waar de heilige Matteüs ligt begraven."Zalig
zijt gij, heilige apostel Matteüs! Je was de beste onder de geldwisselaars. Dat wil zeggen, je
wisselde iets aards in voor iets eeuwig. Je verachtte jezelf en verkreeg God. Je zette valse
voorzichtigheid weg, verachtte lichamelijke rust, en nam harde arbeid op je. Dit is nu waarom
je verdient verheerlijkt te worden in de ogen van God."
De heilige Matteüs antwoordde: "Geloofd zij God, die deze groet in u inspireerde! Inderdaad, als het
God behaagt, wil ik je laten zien wat voor soort man ik was toen ik het Evangelie schreef en in
welke staat van beloning ik mij nu vind. Ik had inderdaad een openbaar ambt, die ik niet staande kon
houden zonder publiek inkomen. Echter, mijn bedoeling op dat moment was zodanig dat ik niet
iemand wilde bedriegen. Integendeel, ik verlangde naar een manier om mezelf te scheiden van dit
ambt en mij te wijden van ganser harte alleen aan God. Op de prediking van mijn geliefde, Jezus
Christus, brandde Zijn roeping als vuur in mijn hart. Zijn woorden waren zo liefelijk voor mij dat
ik niet meer kon denken over rijkdom en eer als het kaf van het graan. Nee, inderdaad, ik wilde
huilen van blijdschap, omdat mijn God zo'n onbeduidende en grote zondaar wilde roepen voor zijn
genade. Toen ik mij vastklamte aan mijn Heer, begon ik Zijn woorden in mijn hart steeds vuriger vast
te leggen en te mediteren op hen, en te genieten van hen dag en nacht als de meest heerlijke
gerechten.
Toen het lijden van mijn Heer was volbracht, schreef ik het Evangelie naar wat ik gezien, gehoord
en ervaren had, niet voor mijn eigen roem, maar voor de eer van mijn Verlosser en voor het welzijn
van de zielen. Terwijl ik aan het schrijven was, bleef het vuur van de goddelijke vlam in mij branden,
zodat zelfs al had ik wilde zwijgen, ik zou er helemaal niet toe in staat zijn geweest vanwege de
intensiteit. Nu echter, proberen velen het te ondermijnen en kwaadwillig te interpreteren van wat ik
geschreven heb uit liefde en nederigheid. Ze pochen over het hebben van verheven, hemelse kennis
wanneer ze verschillen tegenkomen. Zij geven de voorkeur om te betogen over het Evangelie in
plaats van te leven volgens de betekenis ervan.
De bescheidenen en nederigen onder ons zullen daarom de hemel binnen gaan, terwijl de trotse en
arglistigen buiten blijven. Waarom denken de trotse en arrogante mensen dat de God van zo´n grote
wijsheid niet in staat zou zijn om Zijn woorden zo te kiezen dat de mensen geen ergenis zouden
opwekken bij hen? Toch is het alleen maar gegrond dat ergenissen komen, en dat zij die een afkeer
voelen voor hemelse dingen zouden moeten worden gehecht aan aardse dingen. Echter, met
betrekking tot mijn loon, wees er zeker van dat wat de Schrift zegt waar is. Het hart kan het niet
begrijpen noch de tong kan het beschrijven.”
Hoofdstuk 130
AZ. 3
Vele jaren nadat de bruid het visioen over de zeven dieren had ontvangen (IV Bir. 125), legde
Christus bepaalde dingen uit die ontbraken in de uitleg van dat visioen.
De Zoon sprak: "Ik vertelde je eerder over zeven dieren, waarvan er één was als een olifant die
leunde tegen een boom zonder de breekbaarheid van de boom te bemerken, noch de korte duur tot
breken, dit is de reden waarom het met boom en al viel juist op het moment dat het dacht te
kunnen blijven staan. De muren van zijn kerk moesten zo worden geruïneerd door hitte en water
zodat er niemand meer zou zijn om het weer op te bouwen, want ze waren gebouwd uit slechte
mensen. De grond was om in stukken te scheuren, en zij die daar wonen zullen de dood zoeken,
maar het zal van hen ontwijken, en de goddelozen zullen over de rechtvaardigen heersen. Dit
alles is geschied. (IV Bir. 130:1/4).
Weet ook dat het tweede dier, dat trots was op de parel van haar kuisheid, nu heeft aangenomen
de hoorns van een lam. Ik zal hem dan ook leren hoe hij moet springen over de muren en voort moet
gaan in zijn eervolle staat. De nederigheid van het dier bevalt me, en daarom zeg ik tegen hem dat
zijn kerk al is gestegen tot zijn hoogste rang en dat terwijl het een lange tijd in een staat van trots
heeft verkeerd. Bijgevolg moet deze man ernaar streven om zijn geestelijkheid van leven meer
gematig te leven, door te verminderen zijn gebrek aan gematigdheid in drank, het afleggen van zijn
hebzucht, en het aantrekken van nederigheid en vrees. Anders zal hij worden geveld door
ontberingen, en zijn val zal zo zwaar en zo groot zijn dat mensen in andere landen het zullen
horen. (IV Bir. 130:5/9).
Na de dood van de genoemde bisschop en de benoeming van zijn opvolger, sprak de Heer tot mij
en zei: "Weet dat deze bisschop (de opvolger van de genoemde bisschop), die nu is gestegen tot
bisschoppelijke rang, één van de vijf dienaren was die de Koning niet zou waarnemen, tenzij ze
door eigen arbeid duidelijker inzichtvermogen verwerven. Deze bisschop is nu opgestegen, maar laat
hem goed onderzoek doen, en hij zal zien hoe hij is opgestegen met betrekking tot Mijn oordeel. Ik
waarschuw hem, laat hem herinneren aan het lot van Joab. Joab voelde afgunst naar zijn
meerderen en vertrouwde op zijn eigen beraadslagingen. Hij had grote brutaliteit en was verwaand
buiten zijn mogelijkheden. Hij gaf de voorkeur aan zijn eigen uitverkorene boven degene die God
had uitgekozen. Het volgende advies, echter, is handig voor een bisschop. Hij moet een extra
controle doen op zijn eigen beleid en altijd aandacht besteden niet aan wat mogelijk is, maar naar
wat eervol is." (IV Bir. 130:10/17).
Toen hij twijfelde over de vraag of het niet goed zou zijn voor hem om naar Rome te gaan voor de
vergeving van zijn zonden, zocht hij Mijn advies. Toen ik aan het bidden was, antwoordde de
Moeder van God op de volgende manier: "Als deze bisschop in zijn ziel voelt dat hij hulp van de
heiligen nodig heeft, laat hem naar Rome komen voor de aflaten, want er zal een tijd komen dat
het goed voor hem zal zijn. Laat hem ook deelnemen aan het terugdringen van de klauwen van de
roofzuchtige vogels die al zijn binnengedrongen, zodat ze zich niet vestigen op de hoogste kliffen,
omdat ze anders het gewone volk nog meer pijn zullen doen, en hijzelf zal niet immuun zijn voor
ontberingen. (IV Bir. 130:18/20).
Weet bovendien dat het dier dat, zoals Ik al zei, angst voelt bij het zien van zijn eigen schaduw en
zijn voordeel doet door te gaan rennen, degene is die ijver heeft voor de zielen en niet moedeloos van
hart zal worden door denigrerende woorden die tot hem worden gesproken, noch meer opgetogen
te worden door woorden van instemming en vleierij. Hij is bereid om de wereld te verlaten door te
sterven en is ook bereid verder te leven omwille van Mijn eer, als het Me zo zou behagen. Daarom
zal Ik hem tegemoet gaan, zoals een vader met zijn zoon, als een barmhartige rechter, zodat hij niet
hoeft te zien het kwaad dat komen gaat. Toch zal degene die in zijn melaatsheid voort blijft leven
sterven, samen met hen die hun buik vol hebben. Hij zal worden begraven en veroordeeld, samen
met de melaatsen, en hij zal niet zitten onder hen die over de wereld zullen oordelen.
(IV Bir. 130:21/25).
Hoofdstuk 131
AZ. 4
Een openbaring die werd gegeven op Monte Gargano met betrekking tot de uitmuntendheid
van de engelen.
Vrouwe Birgitta zag een groot aantal engelen lof zingen op de Monte Gargano en hoorde ze
spreken: "Zalig zijt gij, onze God, die is en die altijd zal zijn zonder begin of einde! U heeft ons
geesten geschapen om te dienen voor U en om de mensheid te troosten en te beschermen. We zijn
naar hen gezonden voor hun eigen voordeel en toch zijn wij nooit beroofd van de zoete troost van
de zalige aanschouwing. Omdat we nagenoeg onbekend zijn voor de mensheid, verlangde U op
deze plek te openbaren Uw zegen en de waardigheid die U aan ons hebt geven, zodat mensen
kunnen leren zowel U lief te hebben als onze hulp te wensen. Deze plaats, die lange tijd door velen
in ere werd gehouden, is nu verwaarloosd. De inwoners van dit land richten zich meer naar de
onreine geesten dan naar ons, aangezien zij hun suggesties of ingevingen gretiger volgen."
(IV Bir. 131:1/6).
Vrouwe Birgitta antwoordde: "Mijn Heer, mijn Schepper en Verlosser, help hen zodat ze ophouden
te zondigen en U verlangen met geheel hun hart!" God sprak tot haar: "Ze zijn gewoon om vuil te
worden, en zullen door geweld niet leren te veranderen. Ik zou willen dat ze zichzelf leren kennen
doormiddel van discipline en dat ze hun zintuigen weer terug krijgen!" (IV Bir. 131:7/9).
Hoofdstuk 132
AZ. 5
Christus spreekt over de vijf goede gaven die gegeven zijn aan priesters en hun vijf
tegenstellingen die slechte priesters doen.
"Ik ben als een man die op het punt staat deze wereld te verlaten en die zijn grootste bezittingen
toevertrouwd aan zijn dierbaarste vrienden. Toen Ik op het punt stond deze wereld te verlaten,
vertrouwde Ik derhalve wat mij het meest dierbaar is, mijn eigen lichaam, toe aan de priesters die ik
verkoos boven de engelen en boven alle andere mensen. Ik gaf hen deze vijf goede gaven mee: ten
eerste, mijn geloof; ten tweede, twee sleutels één voor naar de hel en één voor naar de hemel; ten
derde, de mogelijkheid om een engel te maken uit een vijand; ten vierde, de mogelijkheid om mijn
lichaam te wijden, wat geen van de engelen kan doen; ten vijde, de gave om mijn meest zuivere
lichaam te behandelen met hun eigen handen. Nu echter, behandelen ze Me net zoals de Joden dat
deden, die ontkenden dat ik Lazarus had opgewekt en andere wonderen had gedaan, die in plaats
daarvan het gerucht hadden verspreid dat Ik koning wilde worden, en dat Ik verboden had
belasting te betalen, en dat Ik de tempel in drie dagen zou wederopbouwen. (IV Bir. 132:1/4).
Op soortgelijke wijze, spreken priesters niet van mijn wonderen of leren mijn leer maar eerder de leer
over de liefde van de wereld. Zij prediken hun eigen plezier en denken niet aan wat Ik voor hen deed.
Ten tweede, hebben ze de sleutel waarmee ze de hemel konden openen voor de ellendige verloren. Ze
hebben echter lief, de sleutel waarmee de hel is geopend en houden deze weg door de sleutel te
verpakken in fijn schoon linnengoed. Ten derde, maken ze van een rechtvaardige een slechte en
goddeloos mens, een duivel van degene die eenvoudig van hart is, een verwond mens van iemand
die gezond is, iedereen die zich tot hen richt met drie wonden ontvangt een vierde van hen. Als
iemand tot hen komt met vier wonden, dan verlaat hij hen met vijf wonden. Zodra een zondaar het
zedeloze voorbeeld van de priester heeft gezien, groeit zijn vertrouwen in het zondigen en begint
op te scheppen over de zonden die hij eerder beschouwde als beschamend. Dit is de reden waarom
hun veroordeling groter zal zijn dan die van anderen, omdat ze dwalen in hun gedrag en anderen
kwetsen door hun voorbeeld. (IV Bir. 132:5/12).
Ten vierde, verkopen ze Me, hoewel ze Me zouden moeten heiligen met hun lippen. Ze zijn nog
erger dan Judas. Judas herkende teminste zijn zonde en voelde wroeging, echter zonder vergeving.
Dezen echter, noemen zichzelf rechtvaardig en maken er een show van. Judas gaf de prijs voor zijn
diensten terug aan de kopers. In plaats daarvan houden dezen het voor hun eigen gebruik. Judas
verkocht Me voorafgaand aan de verlossing van de wereld. Dezen verkopen Me nadat Ik de wereld
al heb verlost. Ze voelen geen mededogen over het bloed dat Ik verloren heb, dat meer schreeuwt
om wraak dan het bloed van Abel. Judas verkocht Me alleen voor geld. Dezen echter, verkopen Me
voor elke vorm van handelswaar, omdat ze me niet benaderen, tenzij ze de hoop hebben om iets
voor zichzelf te verkrijgen. Ten vijfde, ze behandelen Me net zoals de Joden dat deden. Wat
deden de Joden? Ze zetten Me op een houten kruis, maar dezen zetten Me in een oliepers en
drukken deze hard aan. (IV Bir. 132:13/26).
Je vraagt je misschien af: Hoe gebeurt dit, gezien het feit dat Mijn goddelijke natuur als ook
Mijn menselijke natuur onvatbaar is? Ik zal het je vertellen. Mijn goddelijke en menselijke natuur
zijn niet te beïnvloeden, noch kan verdriet of tegenslag God treffen. Echter, de bedoeling van deze
priesters is om in de zonde te blijven en dit is zo vijandig en bitter voor Me dat het is alsof Ik in
een oliepers wordt geplaatst, als dat mogelijk was. Deze priesters hebben twee zonden, namelijk
lust en hebzucht, en ze persenen Me tussen deze twee zonden. (IV Bir. 132:27/31).
Ze zouden misschien boete kunnen doen voor deze zonden, maar dan, na hun priesterlijke ambt te
hebben verricht, hebben zij het vaste voornemen om opnieuw te zondigen, en dus is het alsof ze Mij
hard drukken in een oliepers. Natuurlijk, ze zorgen voor vrouwen van lichte zeden en brengen
hen naar een veilige plaats, maar wel zodat ze hun lust kunnen vervullen en Mij verdrijven. Ze vleien
met hen en genieten van hen, maar hebben geen verlangen om Mij te zien, Ik, die de reden van hun
bestaan is. (IV Bir. 132:32/34).
Zie, mijn vrenden, wat voor soort priesters ze zijn! Zie, mijn engelen, degenen die u dient! Als Ik
voor u lag zoals Ik lig op het altaar voor hen, niemand van U zou Me durven aan te raken. U zou
bang zijn om dat te doen. Deze mannen echter, verraden Me als dieven en verraders. Net als hoeren
raken ze Me aan. Ze zijn smeriger dan teer, maar ze voelen geen schaamte om Mij te benaderen, die
de God en de Heer der heerlijkheid is. Dienovereenkomstig zoals het werd gezegd tot Israël 'zeven
plagen zullen over u komen.' Die zeven plagen zullen zeer zeker ook over deze priesters komen!"
(IV Bir. 132:35/43).
Hoofdstuk 133
AZ. 6
Christus vergelijkt zichzelf met Mozes die Israël door de Rode Zee leidde, waar de wateren linke en
rechts stonden als muren, en over de manier waarop Israël, dat wil zeggen, de slechte priesters,
Christus verwaarlozen en een gouden kalf kozen, dat wil zeggen, de wereld, en over de manier
waarop Christus priesters eerde middels zeven orden of leefregels, en waarvan zij zich op zeven
manieren hebben weggedraaid.
De Moeder sprak: "De vijanden van mijn Zoon waren zo belust op Zijn bloed, dat ze Hem zelfs
wonden toebrachten toen Hij al dood was. Houdt jezelf gereed, want mijn Zoon komt met Zijn
geweldige heirscharen om met je te spreken!" Toe Hij gekomen was, zei Hij: "Eerder vergeleek Ik
Mezelf met Mozes toen hij het volk leidde, waarbij het water links en rechts stond als een muur,
door de Rode Zee. Ik ben inderdaad net als Mozes, figuurlijk gesproken. Ik leidde de Christelijke
mensen, dat wil zeggen, Ik opende de hemel voor hen, en toonde hen de weg die ze moesten
bewandelen, om hen zo te bevrijden van hun onderdrukker, de duivel, alsof van de farao.
(IV Bir. 133:1/5).
Ze liepen, als het ware, tussen de twee muren van de zee rechts en links. Eén van deze muren, die
niet langer was dan de andere, betekende om niet verder te gaan, de andere betekende niet terug te
wijken. Deze twee muren waren de twee verbonden. De eerste was de oude wet, die niet verder
zou gaan. De tweede was de nieuwe wet, die niet zal terugwijken. Tussen deze twee, stevig staande
muren, ging Ik naar het kruis, alsof Ik door de Rode Zee ging, want Mijn lichaam was rood gemaakt
met Mijn bloed, en rood was eenmaal het witte hout, de lans was rood. Ik verloste Mijn gevangen
genomen volk ten einde hun liefde te winnen. (IV Bir. 133:6/12).
Nu echter, Israël, dat wil zeggen, de priesters, verwaarlozen Mij, en ze kiezen een andere god om
lief te hebben. In hun hartstocht voor de wereld, zoals Ik al zei, houden ze van het gouden kalf. Het
wordt begeerlijk voor hen vanwege hun lust en het vuur wat in hen brandt vanwege hun hartstocht of
verlangen, die sterk op zijn voeten staat in hen met een hoofd en keel van gulzigheid. Daarnaast,
behandelen ze Me als een afgod en sluiten Mij op, zodat Ik niet voort kan gaan. Ze bieden Mij
wierook aan, maar hierbij behagen zij Mij niet, omdat ze dit niet doen in Mijn belang, maar
voor hun eigen belang. Zij buigen hun knie van vrijwillige gehoorzaamheid aan Me alleen als het
past in hun wensen of verlangens, zodat Ik voor hen wat tijdelijk gewin kan kopen. Ze roepen naar
Mij, maar Mijn oren hoort hen niet, want het is niet uit toewijding, en ze menen het niet echt.
(IV Bir. 133:13/19).
Hoor naar Mij, Mijn hemelse heirscharen en al Mijn engelen! Ik verkoos priesters boven alle
engelen en andere rechtvaardige mensen. Aan hen alleen gaf Ik de kracht van handeling van Mijn
lichaam. Als Ik had gewild, had ik een engel voor een dergelijk ambt kunnen kiezen. In plaats
daarvan, had Ik zoveel liefde voor Mijn priesters dat Ik hen deze grote eer heb toegekend, en Ik
heb ze benoemd om hier voor Mij te staan als het ware in zeven rangen. Ze moeten zijn, zo
geduldig als schapen, zo standvastig als een solide vestingmuur, zo moedig als soldaten, zo wijs als
slangen, zo bescheiden als een maagd, zo zuiver als een engel, zo brandend van verlangen als een
bruid voor de huwelijksnacht met haar bruidegom. (IV Bir. 133:20/25).
Nu echter, hebben zij zich van mij afgekeerd op de slechtste manier. Ze zijn net zo wild als
roofzuchtige wolven die aan niemand toegeven in hun honger en hebzucht, die niemand de eer
geven en geen schaamte voelen. Ten tweede, zijn ze zo onvast als een steen in een zwakke muur.
Zij ontberen geloof in hun uitgangspunten, dat wil zeggen, in God, in zijn vermogen om hen te
geven wat ze nodig hebben en in Zijn verlangen om hen te ondersteunen. Ten derde, ze zijn als
dieven lopend in het donker, ze vinden zichzelf terug in de duisternis van de ondeugd. Ze hebben
niet de moed van de soldaten om te vechten voor de glorie van God of om een mannelijke taak uit te
voeren. Ten vierde, ze staan bijna gelijk aan ezels met hun hoofd omlaag naar de grond, zo
dom en dwaas, altijd na te denken over de aardse en huidige omstandigheden en nooit over wat
komen gaat. Ten vijde, ze zijn net zo onzedig als hoeren en naderen Me gekleed als hoeren, hun
lichamen houden ze voor wellustige verwennerij. Ten zesde, worden ze vreselijk beklad met teer;
iedereen die dicht bij hen in de buurt komt wordt smerig. Ten zevende, ze zijn net zo walgelijk als
braaksel. Het zou milder en beter voor Mij zijn om braaksel te benaderen dan Mijn welbehagen
aan hen te besteden. Ze zijn zo walgelijk dat de hele hemelse heirschare van hen walgt. Wat zou
meer weerzinwekkend zijn dan de mond van een naakte man te brengen naar zijn lagere ledematen
en te laten eten van zijn eigen uitwerpselen en te laten drinken van zijn eigen urine? Dit is hoe
weerzinwekkend ze zijn in Mijn ogen. (IV Bir. 133:26/39).
Wanneer ze zich kleden in priesterkleding, die kan worden vergeleken met de kleding van de ziel,
want deze gewaden duiden op hoe de ziel zou moeten zijn, dan kleden zij zich als echte verraders.
Wanneer een man zijn belofte heeft gegeven aan de vijand van zijn heer en moet vechten samen met
zijn heer tegen die vijand, maakt hij zijn wapens stomp om hem zo niet te verwonden. Op dezelfde
manier, wanneer deze mensen zich kleden in priesterkleding, die de kleding van de ziel zijn,
figuurlijk gesproken, waarmee ze zich moeten beschermen tegen de duivel, houden ze alles
afgestompt om zo de duivel niet te verwonden zodat ze niet hoeven te vrezen. (IV Bir. 133:40/42).
Men zou zich kunnen afvragen: Hoe gebeurt dat? Nou, als ze zich kleden met de wapens van
continentie of zelfbeheersing, stompen ze zich af door lust en kwellen hierdoor de duivel niet.
Wanneer ze zich kleden met de wapens van de barmhartigheid, doen de wapens geen kwaad, omdat
ze zijn afgestomd door middel van kwaadwilligheid. De wapens, dat wil zeggen, de gewaden,
waarin zij zich kleden, zijn niet voor de bescherming van hun Heer, maar alleen voor de show, net
als verraders die handelen op een bepaalde manier, maar in werkelijkheid een ander voorkomen
hebben. (IV Bir. 133:43/46).
O, Mijn vrienden, op deze manier benaderen deze schijnheilige vervloekte priesters Mij gelijk
verraders. Toch kom Ik tot hen allen op dezefde manier, Ik die uw God ben en de God van ieder
ander schepsel in de hemel en op de aarde, en Ik lig er voor hen op het altaar, de ware God en de
ware mens. Zodra ze de woorden hebben uitgesproken 'Dit is Mijn lichaam' kom Ik naar hen als een
bruidegom om de grote vreugde van Mijn goddelijke natuur met hen te delen, maar Ik tref in hen de
duivel. Dus wanneer ze Mij in hun mond nemen, neem Ik Mijn goddelijke en menselijke natuur en
ga weg van hen, en de duivel, die in angst gevlucht was door de aanwezigheid van de Heer, keert
met vreugde terug in hen. (IV Bir. 133:47/50).
Hoor nogmaals, mijn vrienden, welke waardigheid Ik aan priesters heb verleend, boven die van de
engelen en andere mensen. Ik gaf hen vijf privileges mee. Ten eerste, de macht om te binden en te
ontbinden in de hemel en op de aarde. Ten tweede, gaf Ik hen de mogelijkheid om Mijn ergste
vijand te bekeren in een vriend, een duivel in een engel van Mij. Ten derde, gaf Ik hen de kracht
om Mijn woorden te prediken. Ten vierde, de kracht van consacrering en het offeren van Mijn
lichaam, iets dat geen engel kan doen. Ten vijfde, het voorrecht van de behandeling van Mijn
lichaam, iets wat niemand van jullie zou durven te doen, als Ik voor jullie lag.
(IV Bir. 133:51/57).
Ik maak nu vijf beschuldigingen tegen hen. Ten eerste, dat voor degenen die de hemel proberen
binnen te gaan, zij de hel openen en de hemel gesloten houden. Ten tweede, dat ze van een vriend
een vijand maken en dat ze twee verwondingen aan een persoon toebrengen die tot hen komt met
slechts één verwonding, die het schandelijke leven van priesters ziet en denkt bij zichzelf: 'Als hij dat
kan doen, ik des te meer.' Ten derde, ze komen Mijn woorden niet na en handhaven hun eigen
leugens, terwijl ze Mijn waarheid ontkennen. Ten vierde, ze verkopen Mij met hun lippen, terwijl
ze Mij zouden moeten heiligen. Ten vijfde, ze kruisigen Mijn lichaam met meer pijn dan dat de
Joden dat deden. (IV Bir. 133:58/63).
Mijn vrienden, kijk hoe degenen die Ik heb verkozen en zo lief had Mij terug betalen. Ik verenigde
hen met Mezelf met Mijn eigen lichaam, en zij ontbonden de band tussen ons. Dit is de reden waarom
ze zullen worden veroordeeld als verraders en niet als priesters, tenzij zij zichzelf verbeteren."
(IV Bir. 133:64/66).
Hoofdstuk 134
AZ. 7
Christus verteld dat hij meer eer aan de priesters heeft gegeven dan aan alle engelen en andere
mensen, maar dat ze Hem meer provoceren dan alle anderen. Hun verdoemenis wordt
geïllustreed in de ziel van een priester die voor eeuwig verdoemd is.
Maria sprak: "Gedenk het lijden van Mijn Zoon! Hij is nu in aantocht." En toen verscheen
Johannes de Doper, die tot de Heilige Maria zei: "Gods toorn over de wereld is in duizend jaar niet
zo groot geweest." Toen de Zoon gekomen was, zei Hij tegen de bruid: "Voor Mij is het maar een
uur vanaf het begin geweest, en hoeveel tijd is dat voor jou? Al deze tijd is voor Mij maar een enkel
uur. Met betrekking tot de priesters, vertelde Ik je al eerder dat Ik hen had gekozen boven alle
engelen en andere mensen, maar nu zijn ze meer ergelijk voor Mij dan alle anderen." Toen
verschenen er demonen die een ziel in hun handen droegen. Ze zeiden tegen de Rechter: "Ziehier,
een krijger!" De Rechter antwoordde: "Hoewel een korporaal of verderfelijk wezen geen dingen van
de geest kunnen horen noch met een korporaal oog geestelijke wezens kan zien, toch in het
belang van deze vrouw die hier staat, bij wie Ik de ogen van het begrip heb geopend, vertel ons,
met welk recht bezit je deze ziel?" (IV Bir. 134:1/9).
Zij antwoordden: "Wij beschikken over hem op basis van negen rechten, of liever gezegd,
overtredingen. Ten eerste, was hij onder ons op drie manieren, gelijk aan ons op drie manieren, en
boven ons op drie manieren. Onze eerste recht op hem was voor het feit dat hij goed was aan de
buitenkant maar slecht van binnen. Ten tweede, dat hij soms tijden vol hebzucht en vraatzucht
was, maar op andere momenten alleen aan het vasten was voor het welzijn van het lichaam of door
ziekte. Ten derde, soms was hij ernstig in woord en daad, maar op andere momenten werd zijn
boze ernst onderdrukt omwille van een aantal voordelen voor zichzelf. Wij hebben geen van deze
gebreken, want wij zijn aan de buitenkant precies zoals we van binnen zijn, en we zijn altijd
verderfelijk ernstig en altijd even begerig naar het kwaad. (IV Bir. 134:10/15).
Hij was onze gelijke op drie manieren, aangezien we vielen door de drie zonden van hoogmoed,
hebzucht, en afgunst, en hij heeft ze alle drie zelf. Hij was boven ons en overtrof ons in boosheid op
drie manieren, als zijnde een priester die Uw lichaam behandelde. Ten eerste, dat hij niet zijn
mond bewaakte waarmee hij Uw woorden verkondigde. In plaats daarvan was hij als een
blaffende hond, hij blafte Uw woorden uit. Wanneer hij Uw woorden verkondigde, voelden we
dezelfde soort van angst als iemand die een verschrikkelijk geluid hoort, en we zijn terstond in
paniek gevlucht van hem. Toch bleef hij zonder angst of schaamte. Ten tweede, hij bewaakte zijn
handen niet waarmee hij Uw meest zuivere lichaam behandelde, maar bevlekte hen in elke vorm
van genot. Telkens als hij Uw lichaam behandelde, wat hetzelfde lichaam is als dat in de
baarmoeder van de Maagd en aan het kruis, nadat de woorden van consecratie waren gesproken,
voelden wij dezelfde soort van angst als iemand wiens hele lichaam stuiptrekkingen van angst
heeft, al was onze drijfveer niet goddelijke barmhartigheid, maar angst voor Uw kracht en Uw
grote macht. Maar hij stond daar onverschillig en zonder vrees. Wanneer hij U naar zijn mond
bracht, wat gelijk was aan een smerig vat, waren wij als mensen die al hun macht hadden verloren,
gelijk aan iemand die lam is, of doodsangsten heeft ook al zijn wij onsterfelijk. Toch voelde hij
geen angst en vreesde niet om U aan te raken. Echter, aangezien het niet passend is dat de Heer van
de majesteit in zo'n beschamend vat moet invoeren, zult U Uw goddelijke en menselijke natuur
pakken en hem verlaten, en hij zou alleen overblijven, en wij, die elke keer in angst zijn gevlucht,
zullen in woede naar hem terugkeren. (IV Bir. 134:16/27).
In al deze opzichten overtreft hij ons in het kwaad, en dit is de reden waarom wij hem rechtmatig
bezitten. Aangezien U de rechtvaardige Rechter bent, geef voor ons een oordeel over hem." De
Rechter antwoordde: "Ik hoor uw eisen, maar jij, ellendige ziel, terwijl deze vrouw aanwezig is,
vertel ons wat voor bedoeling je had aan het einde van je leven, terwijl je nog steeds gebruik
kon maken van de rede en lichamelijke kracht." (IV Bir. 134:28/30).
De ziel antwoordde: "Mijn bedoeling was om onophoudelijk te blijven zondigen en nooit op te
houden. Echter, omdat ik wist dat ik niet eeuwig zou leven, heb ik besloten om te zondigen tot
op het laatste moment en dat was mijn intentie toen ik werd gescheiden van mijn lichaam." Toen zei
de Rechter: "Je geweten is jouw rechter. Daarom zal je geweten zeggen welk vonnis je verdient." De
ziel antwoordde: "Mijn straf is om het meest bittere ellendige lijden te verduren, zonder einde en
zonder genade. Toen verdwenen de duivels met de ziel, na het horen van zijn straf.
(IV Bir. 134:31/36).
Toen zei de Heer tot de bruid: "Mijn bruid, zie hoe priesters mij behandelen! Ik koos hen uit boven
alle engelen en andere mensen, en vereerde hen boven hen allen. Echter, ze provoceren Mij meer
dan alle Joden en heiden en meer dan alle demonen." (IV Bir. 134:37/39).
Hoofdstuk 135
AZ. 8
Christus laat zien hoeveel goedheid Hij aan de priesters heeft getoond. Toch zijn ze zo
ondankbaar als een overspelige bruid, Christus minachten en drie andere geliefden lief hebben,
namelijk, de wereld, het vlees, en de duivel. Hij demonstreert dit met het voorbeeld van een
priester, die onlangs overleden was en voor eeuwig verdoemd is.
"Ik ben als een bruidegom die zijn bruid liefdevol leidt naar zijn huis. Op deze manier vergezelde
Ik priesters naar Mezelf met Mijn eigen lichaam, zodat Ik in hen zou zijn en zij in Mij. Echter,
ze reageerden naar Mij, als een overspelige vrouw naar haar bruidegom: 'Uw woorden mishagen mij.
Uw rijkdom is zinloos. Uw verlangen is als vergif. Er zijn drie anderen die ik boven U verkies om
lief te hebben en te volgen.' Haar zachtaardige man antwoordde: 'Mijn bruid, luister naar Me,
wacht een beetje langer, want uw woorden zouden Mijn woorden moeten zijn, uw wil Mijn wil, uw
rijkdom Mijn rijkdom, uw verlangen Mijn verlangen!' Echter, ze was helemaal niet bereid om te
luisteren, en ging weg van Mij naar de andere drie. Toen ze ver genoeg uit zicht was zodat de
bruidegom niet langer kon worden gezien, zei de eerste tot haar, dat is de wereld: 'Hier splitst de
weg en ik kan haar niet langer begeleiden, dus ik wil haar rijkdom hebben.' De tweede zei tot
haar, dat wil zeggen, het lichaam: 'Ik ben sterfelijk en zal voedsel worden voor de wormen. Zij,
echter, is onsterfelijk, dus ik zal haar hier achterlaten' De derde zei tot haar, dat wil zeggen, de
duivel: 'Ik ben onsterfelijk in der eeuwigheid. Omdat ze niet bij haar man wilde blijven, zal ze
voor altijd mij volgen.' (IV Bir. 135:1/13).
Dit is hoe deze vervloekte priesters Me behandelen. Ze zouden Mijn ledematen moeten zijn en zo
uitstekend onder anderen als vingers aan een hand, maar ze zijn erger dan de duivel. Dus zullen
ze dieper zinken in de hel dan alle duivels, tenzij ze zichzelf hervormen. Ik roep naar hen als een
bruidegom. Ik doe alles wat Ik kan voor hen, maar hoe meer Ik roep, hoe verder ze weg gaan. Mijn
woorden mishagen hen; Mijn rijkdom is een last voor hen; ze verafschuwen Mijn lieve woorden als
vergif. Ik loop achter hen aan, en waarschuw hen als een soort vader. Ik toon hen de
verdraagzaamheid van een kalmerende heer. Ik vlei ze met geschenken zoals een goede bruidegom
dat doet. Echter, hoe meer Ik roep, des te meer ze zich afkeren van Mij. Ze houden meer van hun
vrienden dan van Mij, de wereld en het lichaam, en als derde, de duivel, die hen zal pakken en nooit
meer zal laten gaan. Wee hen, dat ze ooit priesters werden en ledematen van Mijn lichaam.
(IV Bir. 135:14/25).
De priester die onlangs overleed bezat deze drie eigenschappen. Ten eerste, had hij trots, want hij
was gekleed als een bisschop. Ten tweede, werd hij geroemd om zijn wijsheid. Ten derde, hij
neigde zijn wil om te doen wat hij wilde en wat een lust voor zijn lichaam was. Hij vaste omwille
van lichamelijke gezondheid en deed wat het lichaam aangenaam maakte, maar niet volgens Mijn
wil. Maar wat voor goeds heeft het hem nu gedaan? Als beloning voor zijn hoogmoed, staat hij
hier voor Mij als een man in tweeën gebroken, stinkende, bedekt met wonden en verminkte huid.
Vanwege zijn beroemdheid, staat hij als vergeten voor Mij, en hij zal worden vergeten door de
mensheid. Als beloning voor zijn eigen wil, zullen de wormen zijn lichaam overnemen, en
de demonen zullen zijn ziel pijnigen zonder einde. (IV Bir. 135:26/34).
Kijk naar die ellendige liefde en hoe ze handelen! Waar zijn zijn vrienden, waar zijn zijn
bezittingen, zijn eer en glorie? In ruil voor hen allen, zal hij nu eeuwige schaamte hebben. Ze
kopen iets kleins, wereldse eer, en verliezen iets groots, eeuwige vreugde. Helaas! voor zulke als
deze, wee hen dat ze ooit geboren werden! Ze zinken dieper in de hel dan wie ook."
(IV Bir. 135:35/40).
Hoofdstuk 136
AZ. 9
De vrome dienstmaagd van Christus, Vrouwe Birgitta gezegende geheugen, ontving de volgende
openbaringen in een goddelijk geïnspireerd visioen, terwijl ze aan het bidden was. Ze zijn gericht
aan de Romeinse pausen Clemens VI, Innocentius VI, Urbanus V, en Gregorius XI. Zij moeten
zorgen voor de terugkeer van de Apostolische Stoel en de Romeinse Curie naar Rome en de
reformatie van de kerk op bevel van de almachtige God. Twee jaar voor het Jubeljaar, geeft
Christus de bruid de woorden hier beschreven en beveelt haar om ze te zenden naar paus Clemens
opdat hij vrede tussen de koninkrijken van Frankrijk en Engeland moet bewerkstelligen en naar
Italië moet komen om het Jubeljaar te verkondigen. De eerwaarde heer Hemming, bisschop Åbo, en
broeder Peter, prior van het Cisterciënzer klooster van Alvastra in het koninkrijk van Zweden.
De Zoon van God sprak tot de bruid, en zei: "Schrijf deze woorden van Mij aan paus Clemens: Ik
verhief je en laat je opstijgen door al de rangen van eer. Sta op en sticht vrede tussen de koningen
van Frankrijk en Engeland, die zijn als gevaarlijke beesten, verraders van zielen. Kom dan naar Italië
en preek daar het Woord en verkondig een jaar van verlossing en goddelijke liefde aan! Kijk naar de
straten geplaveid met het bloed van Mijn heiligen, en Ik zal je een eeuwige beloning geven. Denk aan
het verleden toen je de vermetelheid had om Mijn toorn toorn te verwekken, en Ik zweeg, toen je
deed wat je wilde en wat je niet had moeten doen, maar Ik was geduldig, alsof Ik je niet hoorde.
(IV Bir. 136:1/5).
Sterker nog, Mijn tijd is komende, en Ik zal een rekenschap van je eisen voor de nalatigheid en
vermetelheid uit je verleden. Op dezelfde manier zoals Ik je heb laten stijgen door rangen heen, zul
je afdalen door de rangen heen die je werkelijk zult ervaren door je ziel en lichaam, tenzij je Mijn
woorden zult gehoorzamen. Je hoogdravede tond zal stil zijn. De naam waarmee je geroepen bent
op aarde zal in de vergetelheid en smaad worden gehouden voor Mij en Mijn heiligen. Ik zal ook
rekenschap van je eisen over de onwaardige manier waarop je door de rangen heen bent gestegen,
al was het met Mijn toestemming, die Ik, God, beter weet dan je nalatig geweten kan herinneren.
(IV Bir. 136:6/10).
Ik zal ook een rekenschap van je eisen met betrekking tot je lauwheid in het zoeken naar herstel van
de vrede tussen de koningen en de voorkeursbehandeling van één van beide partijen. Bovendien
moet niet worden vergeten hoe je hebzucht en ambitie bloeide en steeg in de kerk tijdens jouw
tijd, en ook dat je vele dingen had kunnen hervormen en kunnen goed maken, maar dat jij, liefhebber
van het vlees, daartoe niet bereid was te doen. Sta daarom op, voordat je snel naderende laatste uur
komt, en blus de nalatigheid van je verleden door ijverig te zijn in je laatste uren! Als je twijfelt over
welke geest deze woorden heeft gesproken, de persoon van dat koninkrijk staat goed bekend aan wie
dergelijke openbaringen en wonderen worden gedaan. (IV Bir. 136:11/14).
De rechtvaardigheid en barmhartigheid waarover Ik spreek zijn overal op aarde naderbij. Jouw eigen
geweten vertelt je dat Mijn vermaningen rationeel zijn en Mijn voorstel barmhartig is. Was je niet
gered door Mijn geduld, je zou lager zijn afgedaald dan al je voorgangers. Onderzoek dan, het
boek van je geweten en zie of Ik de waarheid vertel!" (IV Bir. 136:15/18).
De woorden van Christus aan de bruid maken vermelding van paus Innocentius de zesde die paus
was na Clemens. De Zoon spreekt tot de bruid en zegt: "Deze paus is van beter metaal dan zijn
voorganger en is een geschikt canvas om de mooiste kleuren te ontvangen. Echter, de slechtheid
van de mensheid eist dat hij spoedig uit hun midden moet worden genomen. Met zijn goede
voornemen zal rekening mee worden gehouden voor zijn grotere beloning en verheerlijking.
Niettemin, als hij luistert naar Mijn woorden aan jou gegeven en opgeschreven in boeken, zal hij
beter af zijn, en zij die de woorden brengen aan hem zullen een meer verheven beloning
ontvangen." (IV Bir. 136:19/23).
Hoofdstuk 137
BA. 0
Een ontroerende openbaring over paus Urbanus, ontvangen van de bruid van Christus in Rome en
met betrekking tot de bevestiging van de Regel van de Heilige Verlosser en de aflaten van de Heilige
Petrus in ketenen door Christus aan het klooster van de Heilige Maagd in Vadstena toegekend
gekregen.
De Zoon van God sprak tot de bruid: "Een persoon die een bal garen vindt met daarin verstopt fijn
goud zal niet rusten totdat hij het goud vindt. Als hij eenmaal het goud gevonden heeft zal de
eigennaar het gebruiken voor zijn eigen comfort en eer. Deze paus Urbanus is van een soort goud
dat kneedbaar is voor goede doeleinden, maar hij wordt omringd door wereldse zorgen. Ga daarom
naar hem toe en vertel hem van Mij het volgende: Je tijd is kort. Sta op en onderzoek hoe de aan jou
toevertrouwde zielen redding kunnen verkrijgen. Ik gaf je als komende van Mijn eigen bijzondere
lippen een orderegel die moet worden opgericht en is begonnen in Vadstena, Zweden.
(IV Bir. 137:1/6).
Nu wil Ik dat je het niet alleen bevestigd door je autoriteit, maar ook door kracht te geven in je zegen,
want jij bent Mijn vicaris op aarde. Ik dicteerde het en begiftigde het met een geestelijke gave door
toekenning van de aflaten aangetrokken tot de Roomse kerk van de Heilige Petrus in ketenen.
Goedkeuring, daarvoor, in de ogen van de mensen die zijn gesantioneerd of bekrachtigd in de ogen
van Mijn hemelse Gastheer. Als je een teken zoekt om te weten of Ik het ben die dit zegt, Ik heb je het
al eerder getoond, toen je voor het eerst Mijn woorden hoorde, je ziel werd geestelijk getroost bij de
komst van Mijn bode. Als je een teken zoekt, niemand zal je het geven behalve dat van de profeet
Jona. (IV Bir. 137:7/11).
Jij, Mijn bruid, aan wie Ik deze genade toonde, als je de brief en de gunst van de paus en zijn zegel
op de concessie van de aflaten niet kunt krijgen zonder betaling vooraf, Mijn zegen is genoeg voor
jouw. Ik zal Mijn woorden bevestigen en goedkeuren en al de heiligen zullen jouw getuige zijn, en
laat Mijn Moeder jouw zegel zijn, Mijn Vader jouw borg zijn, en de Heilige Geest de Trooster van
de hen zijn die naar jouw klooster komen." (IV Bir. 137:12/13).
Hoofdstuk 138
BA. 1
Dit is een openbaring die de bruid van Christus kreeg in Rome betreffende dezelfde paus Urbanus
voor zijn terugkeer naar Avignon in het jaar des Heren 1370. Ze presenteerde het aan hem zelf in
Montefiascone.
Terwijl de voornoemde persoon in gebed was tijdens de nachtwake, leek het haar alsof er een stem
kwam uit een ring van pracht en praal gelijk de zon. De stem sprak de volgende woorden tot haar.
"Ik ben de Moeder van God, omdat het zo aangenaam voor Hem was. Ik ben eveneens de Moeder
van al hen die leven in hemelse vreugde. Ook al krijgen jonge baby's wat ze nodig hebben als ze
wensen, nog steeds groeit hun vreugde met een toename van geluk wanneer ze het liefelijke
gezicht van hun moeder zien. Zo behaagt het God om aan allen in de hemelse rechtbank de
vreugde en jubel van de zuiverheid van mijn maagdelijkheid en de schoonheid van mijn deugden
te geven, hoewel ze beschikken over al het goede door de goddelijke kracht bewerkstelligt op een
onbegrijpelijke manier. Ik ben evenzo ook de Moeder van al degenen in het vagevuur, voor al de
pijnen die zij moeten lijden voor de zuivering van hun zonden die op enigerlei wijze beperkt worden
vanwege mijn gebeden op elk moment. Zo behaagt het God om een deel van de straffen te
verminderen die hen is opgelegd volgens de strengheid van de goddelijke gerechtigheid.
(IV Bir. 138:1/8).
Ik ben ook de Moeder van alle rechtvaardigheid, die in de wereld is, de rechtvaardigheid die
mijn Zoon lief had met de meest volmaakte liefde. Zoals een moederlijke hand altijd bereid is om
bij gevaar het hart van haar kind te verdedigen mocht iemand het proberen te verwonden, zo ben
ook ik voortdurend bereid om gewone mensen te verdedigen in de wereld en hen te bevrijden uit elk
geestelijke gevaar. Ik ben ook als een moeder voor alle zondaars die zich willen bekeren en de
intentie hebben om niet meer te zondigen tegen God. Ik ben bereid om een dergelijke zondaar in
mijn bescherming te nemen, net zoals een liefhebbende moeder die haar naakte zoon zijn gewapende
vijanden met scherpe zwaarden ziet ontmoeten. Doet ze dan niet moedig een stap in de richting
van het gevaar om haar zoon te bevrijden uit de handen van zijn vijanden en rukt hem weg uit de
handen van zijn vijanden om hem vreugdevol in haar armen te houden? Dit is wat ik doe en zal
doen voor al de zondaars die bidden om de genade van mijn Zoon met echte berouw en liefde
voor God. (IV Bir. 138:9/14).
Luister en besteed veel aandacht aan wat ik nu je wil vertellen met betrekking tot twee zonen van
mij wier namen ik je noem. De eerste die ik bedoel is mijn Zoon Jezus Christus, die werd geboren
uit mijn maagdelijk vlees om zo Zijn liefde te manifesteren en de zielen te verlossen. Daarom
spaarde Hij niet Zijn lichamelijke zwoegen en bloedvergieten of om de minachting en de
beledigingen aan te horen en de pijn te doorstaan voor Zijn dood. Hij is God zelf, de Almachtige in
eeuwige gelukzaligheid. De tweede die ik tel als mijn zoon is hij die de pauselijke zetel inneemt,
Gods zetel in de wereld, op voorwaarde dat hij gehoorzaam is aan Gods geboden en hen houdt in
een perfecte of volmaakte naastenliefde. (IV Bir. 138:15/19).
Nu wil ik iets zeggen over deze paus Urbanus. Dankzij mijn gebeden, ontving hij de inspiratie van
de Heilige Geest, dat hij terug moet gaan naar Rome en Italië voor geen ander doel dan om
barmhartigheid en gerechtigheid uit te voeren, het katholieke geloof te versterken, om de rust te
herstellen, en op deze manier de Heilige Kerk te vernieuwen. Zoals een moeder haar kind draagt
naar een plek waar ze graag haar borsten bloot legt voor hem, zo leidde ik paus Urbanus door mijn
gebed en het werk van de Heilige Geest van Avignon naar Rome zonder enig fysiek gevaar wat
dan ook. Wat deed hij tot mij? Hij draaide zijn rug in plaats van zijn gezicht naar me toe, en hij was
van plan om van mij weg te gaan. Een boze geest heeft hem hiertoe gebracht door hem te misleiden.
Hij is moe van zijn goddelijke werk en wil zijn eigen fysieke comfort. Bovendien trekt de duivel hem
naar het wereldse plezier toe, want hij verlangt te veel naar zijn geboorteland achter wereldse
mode aan. Ook wordt hij geleid door het advies van vleselijk minnende vrienden die meer aan zijn
voorkeuren en genoegens denken dan aan Gods wil en glorie en het goede heil voor zijn ziel.
(IV Bir. 138:20/28).
Als dit toch gebeurt, dat hij binnen een korte tijd terugkeert naar het land waar hij werd verkozen
tot paus, zullen zijn tanden uit zijn mond worden geslagen. Zijn zicht zal troebel en donker worden,
en hij zal ik elk lichaamsdeel trillen. Het vuur van de Heilige Geest zal geleidelijk in hem afkoelen
en vertrekken uit hem, en de gebeden van al de vrienden van God, die hadden besloten om voor hem
te bidden met tranen van verzuchting, zullen minder worden, en hun harten zullen koud in liefde
voor hem worden. Hij zal rekening moeten geven voor God met betrekking tot twee dingen: ten
eerste, wat hij deed terwijl hij de pauselijke zetel bezat; ten tweede, welke dingen hij heeft nagelaten
die hij voor de glorie van God door middel van zijn grote macht had kunnen doen.
(IV Bir. 138:29/32).
Hoofdstuk 139
BA. 2
De volgende is de eerste openbaring die naar paus Gregorius werd gestuurd lordschap Latinus
Orsini.
Een persoon, die vigilie of nachtwake hield, en dus niet slapende maar volhardend was in het
gebed, kwam in geestvervoering. Op dat moment leek alle kracht in haar lichaam verdwenen te
zijn, maar haar hart was ontbrand en voelde de verrukking van de brandende liefde. Haar ziel
werd getroost, terwijl haar geest werd bemoedigd met goddelijke kracht, en haar hele geweten
was gevuld met geestelijk begrip. (IV Bir. 139:1/3).
Het volgende visioen toonde zich aan deze persoon. Ze hoorde een zoet klinkende stem tot haar
spreken die zei: "Ik ben zij die geboorte gaf van Gods Zoon, de ware God, Jezus Christus. Ik
vertelde je dat sommige dingen eerder bekend werden gemaakt aan paus Urbanus. Nu geef ik je een
bericht die gezonden moet worden naar paus Gregorius. Echter, zodat het beter kan worden
begrepen, zal ik je het vertellen door middel van een gelijkenis. Als een liefhebbende moeder haar
eigen geliefde zoon naakt ziet liggen op de koude grond, geen kracht ziet hebben om zichzelf op te
richten, maar uit een verlangen naar haar moederlijke aandacht en melk, jammerend en huilend met
smekende geluiden, zou ze dan niet snel naar haar zoon rennen met tedere liefde en mededogen en
hem optillen van de grond met haar vriendelijke, moederlijke handen, hem zachtjes strelen en
opwarmen sussend met de moederlijke warmte van haar schoot, en zou ze hem niet zoet voeden
met de melk van haar borsten. (IV Bir. 139:4/9).
Dit is hoe ik, de Moeder van barmhartigheid, paus Gregorius zal behandelen, indien hij zou
terugkeren naar Rome en Italië met de gedachte om daar te blijven en met de intentie van een goede
herder met tranen over het verlies en verdoemenis van de zielen van schapen die aan hem zijn
toevertrouwd, en als hij zou besluiten om de toestand van de kerk met nederigheid en als gevolg
van de herdelijke barmhartigheid te vernieuwen. (IV Bir. 139:10).
Dan zal Ik inderdaad als een liefhebbende moeder, hem optillen van de grond als een koude naakte
zoon, dat wil zeggen, ik zal hem en zijn gehele hart wegnemen van alle aardse verlangens en
wereldse liefde die tegen Gods wil in gaan, en ik zal hem sussen met moederlijke warmte, dat wil
zeggen, met liefde in mijn schoot. Ik zal hem vullen met mijn melk, dat wil zeggen, met mijn
gebed, die is als melk. O, hoe ontelbaar zijn degenen die worden ondersteund en zoet verzadigd met
de melk van mijn gebed! Ik zal hem verzadigen met de melk van de gebeden die ik bid voor hem
aan mijn Heer en God, die is, mijn Zoon, zodat Hij zich kan verwaardigen om te delen en te
verenigen Zijn Heilige Geest met het innerlijke bloed van het hart van paus Gregorius. Hij zal dan
worden verzadigd met een ware en volmaakte verzadiging in die mate dat hij niet meer zal willen
leven voor iets anders in deze wereld dan te vergroten Gods glorie met al zijn macht.
(IV Bir. 139:11/15).
Zie, ik heb hem nu getoond de moederlijke liefde waarmee ik hem zal behandelen als hij
gehoorzaamt, want het is Gods wil, en laat hem zijn zetel in nederigheid naar Rome brengen. Nu
nogmaals, opdat hij niet langer onkunde gebruiken mag als een excuus, waarschuw ik hem met de
liefde van een moeder en vertel ik hem wat zal volgen als hij niet gehoorzaam is aan wat er is
gezegd. Zonder twijfel zal hij de roede van de rechtvaardigheid voelen, dat wil zeggen, de woede
van mijn Zoon voelen. Zijn leven zal ingekort worden, en hij zal worden opgeroepen tot Gods
oordeel. Geen enkele macht van wereldse heren zal hem dan helpen, noch zal de wijsheid en de
kennis van medische dokters hem baten, noch zal de frisse lucht van zijn vaderland hem enig goed
doen voor de verlenging van zijn leven." (IV Bir. 139:16/20).
Dit betekend dat als hij naar Rome komt en niet de hiervoor genoemde dingen uitvoert, zijn leven
zal worden ingekort, en medische dokters zullen hem geen goed doen, noch zal hij terugkeren naar
Avignon waar de lucht van zijn vaderland van nut voor hem zou kunnen zijn. In plaats daarvan zal
hij sterven. (IV Bir. 139:21/22).
Hoofdstuk 140
BA. 3
Let op de volgende vier instructies aan de paus: dat hij naar Rome moet komen in nederigheid, dat
hij de bedoeling moet hebben om te blijven, dat hij het verderf van de zielen moet bewenen, dat hij
moet proberen de kerk te vernieuwen, enz. Als hij al deze dingen niet doet, zal zijn leven worden
ingekort, zoals hiervoor is gezegd. Het is dus niet genoeg voor de paus om alleen naar Rome te
komen, maar hij moet alle vier instructies uitvoeren. Hier volgt het tweede visioen dat door
lordschap De Nola aan dezelfde paus Gregorius werd gebracht.
Lof en dienstbaarheid aan God voor al Zijn liefde, eer om de meest heilige en dierbare Maagd Maria,
Zijn moeder, die mededogen toont aan allen die haar Zoon heeft verlost met Zijn kostbare bloed!
Heilige Vader, het gebeurde aan een persoon die bekend is aan U, dat, terwijl ze voortdurend in
gebed was tijdens een vigilie, voelde ze haar hart branden door het vuur van de goddelijke
barmhartigheid en de visitatie of bezoek van de Heilige Geest. (IV Bir. 140:1/2).
Deze persoon hoorde een stem die tot haar sprak: "Hoor, jij die geestelijke visioenen ziet, en spreek
wat je nu wordt vertelt, en schrijf de woorden die je nu hoort aan de Roomse paus Gregorius. Ik die
nu tot je spreekt ben degene van wie het God behaagde om uit gekozen te worden als Zijn moeder,
en dus nam Hij Zijn lichaam uit mijn vlees. Mijn Zoon deed een groot werk van barmhartigheid
voor paus Gregorius toen Hij mij uitlegde om aan jou te vertellen zijn meest heilige wil, die ik nader
liet doorschemeren aan hem bij een eerdere openbaring die aan hem werd overgedragen. Dit werk
werd meer gedaan door de gebeden en tranen van Gods vrienden dan door eerdere verdiensten van
zijn kant. (IV Bir. 140:3/6).
De duivel, zijn vijand, en ik vochten een geweldige strijd over hem. Ik waarschuwde dezelfde paus
Gregorius in de andere brief zich te haasten met nederigheid en goddelijke barmhartigheid om naar
Rome en Italië te gaan en zich daar met zijn zetel te vestigen en te blijven tot aan zijn dood. Echter,
de duivel en de adviseurs van de paus adviseerden hem om dit uit te stellen en te blijven in de
regio's waar hij nog wordt ingegeven door aardse gevoelens en de aardse of wereldse vreugde en
troost van zijn natuurlijke familie en vrienden. Dus de duivel heeft nu een groter recht en
mogelijkheden om hem te verleiden, want hij koos ervoor om het advies van de duivel en zijn
vrienden in plaats van God en mijn wil te gehoorzamen. (IV Bir. 140:7/10).
Het is waar dat de paus wil nagaan en bevorderen hoe Gods wil tot bedaren te brengen. Daarom is
het goed dat Zijn wens wordt volbracht. Hij zal met zekerheid weten dat het Gods wil is dat hij zich
zonder enige vertraging naar Rome en Italië moet begeven, en dat hij zich moet haasten met zijn
reis en persoonlijk uiterlijk volgend jaar maart in de stad of provincie van Italië moet zijn of zo
spoedig mogelijk, uitelijk in april ten laatste, dat wil zeggen, als hij nog steeds mij wil als zijn
Moeder. Als hij dit niet gehoorzaamt, laat hem zeker weten dat hij nooit meer zal genieten van een
dergelijke troost, een ander bezoek of openbaring van mij in deze wereld, maar zal, na zijn dood,
zich moeten verantwoorden voor het hof van de Goddelijke gerechtigheid waarom hij Gods geboden
weigerde te gehoorzamen. Als hij wel gehoorzaamd, dan zal ik nakomen wat ik hem beloofd heb
in de openbaring die eerder aan hem werd geleverd. (IV Bir. 140:11/15).
Ik heb ook de paus geinformeerd dat er nooit een vrede in Frankrijk zal komen die zo stabiel en rustig
is dat haar inwoners kunnen genieten van volledige vrijheid en eendracht tenzij het volk van dat
koninkrijk God mijn Zoon tevredenstellen door middel van grote werken van vroomheid en
nederigheid, zij die Hem tot nu toe hebben opgewekt tot woede en verontwaardiging over hun vele
immorele daden en overtredingen. Bijgevolg, moet hij begrijpen dat de reis van die landheren uit
onrechtmatige sociëteiten van zondige mensen, welke zij voornemens zijn te maken naar het
Heilige Graf van Mijn Zoon, is niet meer welgevallig voor Mijn Zoon, de ware God, dan het goud
dat het volk van Israël in het vuur wierp waaruit de duivel gelaste een gouden kalf te smelten, en dit
is vanwege hun trots en hebzucht. Als ze van plan zijn om naar het beroemde Graf te gaan, is het
meer in het belang van trots en hebzucht naar geld dan voor de liefde en de eer van God." Bij
deze woorden vervaagde het visioen. (IV Bir. 140:16/19).
De Moeder van God gaf me later het volgende aanvullende bericht: "Zeg tegen mijn bisschop,
de kluizenaar, om de brief te sluiten en te verzegelen. Hij zou vervolgens een ander exemplaar
hiervan later op een ander stuk papier hebben en dit niet verzegelde exemplaar getoond hebben aan
de abt, de pauselijke gezant, en aan de graaf van Nola, zodat zij het zouden kunnen lezen en de
inhoud hiervan zouden kennen. Toen ze het hadden gelezen, zou hij hen de afgesloten en
verzegelde brief gegeven hebben om zonder uitstel naar paus Gregorius te laten versturen. Toch had
hij de niet verzegelde brief niet aan hen moeten geven. In plaats daarvan had hij de brief voor hun
ogen moeten verscheuren in stukjes. Net zoals de brief zal worden verscheurd in vele kleine stukjes,
zo ook, als de paus niet naar Italië komt voor de afgesproken tijd van het jaar, anders zullen de
gebieden van de kerk, die nu eendrachtig aan hem gehoorzamen en zich onderwerpen, verdeeld
worden in vele stukjes in de handen van tirannen. (IV Bir. 140:20/25).
Wees er zeker van dat door de toename van deze bijzondere pauselijke beproevingen, hij niet alleen
zal horen, maar ook zal zien met eigen ogen dat wat ik zeg waar is. Zelfs met al het gezag van zijn
hand zal hij niet in staat zijn om die landen of gebieden van de kerk terug te laten keren naar hun
vroegere toestand van gehoorzaamheid en vrede. Wat ik je nu vertel moet je niet zeggen of schrijven
naar die abt, want het zaad ligt verborgen in de aarde, totdat het graan voortbrengt."
(IV Bir. 140:26/28).
Hoofdstuk 141
BA. 4
Een openbaring voor dezelfde paus aan de bruid gegeven in Napels, toen ze uit Jeruzalem was
teruggekeerd. Ze zond deze openbaring niet naar de paus, omdat er geen goddelijk gebod werd
gegeven aan haar.
Christus verscheen aan vrouwe Birgitta terwijl ze aan het bidden was voor paus Gregorius XI. Hij
zei tegen haar: "Luister goed, Mijn dochter, naar wat Ik zeg. Weet dat deze paus Gregorius is als een
lamme, die zijn handen niet kan gebruiken om te werken of zijn voeten om te wandelen. Deze
ziekte van verlamming wordt veroorzaakt door corrupt bloed en verdorven humor en door
onhartelijkheid. Op dezelfde manier houden een buitensporige liefde van zijn eigen bloed en de kilte
van zijn eigen lauwe geest, als het ware, deze paus belemmerend richting Mij. Weet echter dat met de
hulp van de Maagd Maria, Mijn Moeder, hij aan zijn handen en voeten begint te bewegen, dat wil
zeggen, om te handelen volgens Mijn wil en voor Mijn eer door naar Rome te gaan. Wees er dus
zeker van dat hij naar Rome zal komen en dit de weg zal inleiden naar toekomstig goed, maar hij
zal het niet afmaken." (IV Bir. 141:1/7).
Vrouwe Birgitta antwoordde toen: "Heer, mijn God, de koningin van Napels en vele anderen
vertellen me dat het onmogelijk voor hem is om naar Rome te komen, omdat de koning van
Frankrijk en de kardinalen en anderen hem zoveel mogelijk obstakels op zijn weg leggen als ze
kunnen. Ik heb gehoord dat veel mensen daar zijn opgestaan die zeggen dat zij Gods Geest
hebben en goddelijke openbaringen en visioenen ontvangen die ze gebruiken als voorwendsel om
hem ervan te weerhouden om naar Rome te komen. Daarom vrees ik dat zijn komst zal worden
verhinderd." (IV Bir. 141:8/10).
God antwoordde: "Je hebt gehoord en gelezen over hoe Jeremia leefde in Israël in die dagen en
Gods Geest had voor profetie, en hoe er toen velen waren in die tijd die de geest van dromen en
leugens hadden. De slechte koning had zijn vertrouwen in hen gesteld, dit was de reden waarom
zowel de koning zelf als zijn volk in gevangenschap vielen. Als de koning zijn vertrouwen alleen in
Jeremia had gesteld, zou Mijn woede hem ontnomen zijn. Zo is het nu ook. Zogenaamde wijzen
staan op die zich voor doen als dwepers of vrienden niet in het belang van de geest, maar die van het
vlees, en ze gebruiken hun overtuiging op paus Gregorius om hem ervan te weerhouden om naar de
tegenovergestelde manier te handelen. Toch ben Ik de Heer, en zal nog steeds de overhand over hen
hebben en zal de paus naar Rome brengen tegen hun aanbevelingen in. Echter, of je hem ziet
komen of niet, het is voor jou niet toegestaan om dat te weten." (IV Bir. 141:11/17).
Hoofdstuk 142
BA. 5
Een openbaring voor dezelfde paus Gregorius aan de bruid gegeven in Napels en aan hem geleverd
door een kluizenaar die afstand had gedaan van het episcopaat.
Heilige Vader, deze persoon die Uwe Heiligheid goed kent, was aan het bidden in een vigilie, toen ze
in geestvervoering viel en in beschouwing kwam. Ze zag in de geest de gelijkenis van een troon
waarop zich bevond een gedaante van een man van onschatbare schoonheid, een Heer met een
onpeibare macht. Een grote menigte van heiligen en een ontelbare heirschare van engelen stonden
rondom de troon. Een bisschop gekleed in een pauselijke regalia stond op enige afstand voor de
troon. (IV Bir. 142:1/4).
De Heer die op de troon zat sprak tot mij en zei: "Alle macht in de hemel en op aarde is gegeven aan
Mij door Mijn Vader. Hoewel het lijkt te zijn dat Ik tot je spreek met één mond, spreek Ik niet
alleen, want de Vader en de Heilige Geest spreken evenzo. Wij zijn drie personen maar één in
Goddelijkheid." (IV Bir. 142:5/7).
Toen sprak hij tot de bisschop en zei: "Luister, paus Gregorius, tot de elf punten die Ik je te zeggen
heb, en volg aandachtig naar wat Ik je nu zeg! Waarom haat je me zo? Om wat voor reden is je
vermetelheid en verwaandheid zo groot tegen Mij? Jouw wereldse hof plundert mijn hemelse hof.
In je trots beroof je Mij van Mijn schapen. Onterecht pers je af en steel je de kerkelijke
eigendommen die bij Mij horen, evenals de inventaris van de kerkelijke attributen, en geef je ze aan
je tijdelijke vrienden. Je pakt ten onrechte de ontvangen goederen van Mijn armen en verdeelt ze
oneervol aan jouw rijken. Dienovereenkomstig is jouw vermetelheid en verwaandheid zeer groot,
want je kwam Mijn gerechtshof zo overhaast binnen en schonk geen aandacht aan wat van Mij is.
(IV Bir. 142:8/15).
Wat heb Ik voor je gedaan, Gregorius? Ik heb geduldig toegestaan dat je kon stijgen in het
pontificaat. Ik legde vooraf Mijn bedoelingen aan je uit aan de hand van brieven met goddelijke
openbaringen vanuit Rome naar je toegezonden. Ik waarschuwde je via deze brieven ter wille van
het heil van je ziel, en Ik heb je gewaarschuwd hierin over je grote verliezen. Hoe heb jij Mij
terugbetaald voor al deze voordelen? Wat doe je aan het feit dat grote trots regeert in je hof, en de
onverzadigbare hebzucht en verfoeilijke luxe en zelfs het kwade verderf van afschuwelijke
simonie? (IV Bir. 142:16/21).
Voorts, steel en plunder je talloze zielen van Me weg. Je werpt bijna iedereen die naar je hof komt
in het vuur van Gehenna, simpelweg omdat je niet de uiterste zorg neemt voor de dingen die
betrekking hebben op Mijn hof, al ben je de prelaat en de herder van Mijn schapen. Daarom is het
jouw schuld, omdat je niet verstandig overweegt over wat te doen of wat gecorrigeerd moet
worden voor hun geestelijke verlossing. (IV Bir. 142:22/24).
Hoewel Ik je met recht kan veroordelen voor al dit hiervoor genoemd, toch zal Ik je nogmaals
vermanen uit genade voor de redding van je ziel om zo snel mogelijk als je kunt naar Rome te
komen. Ik laat de tijd aan jou. Weet wel dat hoe meer je vertraagt, hoe groter de daling in je
geestelijke en morele ontwikkeling. Hoe eerder je naar Rome komt, hoe eerder je zult ervaren een
toename van deugd en van gaven van de Heilige Geest en hoe meer je zal worden ontstoken met het
goddelijk vuur van Mijn liefde. Kom dan, en vertraag niet! Kom niet met je gebruikelijke trots en
wereldse pracht, maar met alle nederigheid en vurige liefde! (IV Bir. 142:25/30).
Zodra je dus gekomen bent, ontwortel, ruk uit en vernietig alle ondeugden van je hof! Scheid
jezelf van de raadgevingen van wereldse vrienden en volg nederig de geestelijke raadgevingen
van Mijn vrienden. Benader, dan, en wees niet bang. Sta op als een man en kleed je aan met
krachtige overtuiging! (IV Bir. 142:31/34).
Strart om de kerk te hervormen, dat Ik met Mijn eigen bloed gekocht heb, zodat het kan worden
hervormd en geestelijk teruggebracht kan worden naar zijn oorspronkelijke staat van heiligheid,
want er wordt tegenwoordig meer eerbiedt getoond aan een bordeel dan aan Mijn Heilige Kerk.
(IV Bir. 142:35).
Als je hierin Mijn wil niet zult gehoorzamen, dan kun je er zeker van zijn dat je veroordeelt gaat
worden door Mij voor Mijn gehele hemelse hof of rechtbank met een zelfde soort van veroordeling
en geestelijke gerechtigheid waarmee men een wereldse prelaat straft en die wordt ontdaan van
zijn rang. Hij wordt in het openbaar ontdaan van zijn heilige, pauselijke gewaad, verslagen, en
vervloekt. Hij zal vervuld zijn met schande en schaamte. Dit is wat Ik met je zal doen. Ik zal je
wegsturen van de heerlijkheid der hemel. Alles wat je nu rust en eer zal geven zal vervolgens
worden omgezet in een vloek en jouw eigen eeuwige schaamte. Elke demon zal een stukje van je
ziel nemen, onsterfelijk en onverwoestbaar zoals het is, en je zal worden vervuld met een eeuwige
vloek in plaats van een zegen. Zolang Ik je ongehoorzaamheid nog tolereer, zul je nog voorspoed
hebben. (IV Bir. 142:36/44).
Echter, Gregorius, Mijn zoon, Ik waarschuw je opnieuw om je te bekeren tot Mij met nederigheid.
Geef gehoor aan Mijn raad. Ik ben je Vader en Schepper. Als je Mij gehoorzaamt in wat Ik je
vertelde, zal Ik je barmhartig verwelkomen als een liefhebbende vader. Nader moedig de weg van
de rechtvaardigheid en je zult voorspoed hebben. Veracht niet degenen die van je houden. Als je zult
gehoorzamen, zal Ik je genade tonen en zegenen en je kleden en je tooien met de kostbaarste
pauselijke onderscheidingstekenen van een echte paus. Ik zal je kleden met Mezelf op zo'n manier
dat jij in Mij en Ik in jou ben, en je zult in eeuwigheid verheerlijkt worden." Na deze woorden
gezien en gehoord te hebben, vervaagde het visioen. (IV Bir. 142:45/53).
Hoofdstuk 143
BA. 6
De vierde openbaring van de zalige Birgitta in de maand juli in het jaar des Heren 1373. Ze
schreef dit aan een zekere kluizenaar die ooit bisschop was geweest en die toen met de paus
in Avignon was.
Onze Heer Jezus Christus vertelde me om aan de Eerwaarde Bisschop de volgende woorden te
schrijven zodat u ze kunt laten zien aan de paus. "De paus wil een teken. Zeg hem dat de farizeeën
destijds een teken zochten en dat Ik hen antwoordde dat net zoals Jona drie dagen en nachten in de
buik van de walvis was, zo was ook Ik, de Zoon van de Maagd, dood in de aarde gedurende drie
dagen en nachten. Na het beloofde teken, Ik, Gods Zoon, leed, stierf en werd begraven en stond op
en ben opgevaren in Mijn glorie. Zo heeft paus Gregorius een teken van Mijn vermaning ontvangen
om zielen te redden. Laat hem worstelen om zielen te redden en Mijn kerk terug te laten keren naar
zijn oorspronkelijke staat en in betere conditie. Dan zal hij het teken en beloning van eeuwige
vertroosting ervaren. Hij zal ook een tweede teken ontvangen. Als hij niet Mijn woorden zal
gehoorzamen en niet naar Italië zal komen, zal hij niet alleen zijn tijdelijke goederen verliezen maar
ook zijn geestelijke zaken, en hij zal zich verontrust voelen in zijn hart zolang hij leeft. Soms mag
het lijken dat zijn hart enige verlichting heeft, maar de wroeging van zijn geweten en zijn innerlijke
problemen blijven bij hem. Het derde teken is, dat Ik, God, op wonderbaarlijke wijze spreek tot een
vrouw. Wat is hier het doel van? Wat voordeel levert dit op, zo niet de redding en het welzijn van de
zielen en de hervorming van de goddelozen en de verbetering van goede mensen?
(IV Bir. 143:1/13).
Met betrekking tot het geschil tussen de paus en Barnabo, antwoord Ik dat het voor Mij
buitengewoon walgelijk is, want als gevolg hiervan zijn talloze zielen in gevaar. Het is dan ook
Mijn wil dat ze een overeenkomst moeten sluiten. Zelfs als de paus hierdoor zou worden
verdreven uit zijn pausschap, het zou beter voor hem zijn om zichzelf te vernederen om zo te
komen tot een akkoord, mocht de gelegenheid zich voordoen, dan om toe te staan dat zoveel zielen
ten onder gaan in eeuwige verdoemenis. Met betrekking tot de verbetering van het koninkrijk van
Frankrijk, het zal niet worden bekend gemaakt totdat de paus zelf naar Italië is gekomen.
(IV Bir. 143:14/17).
Het is alsof daar een een galg stond waaruit een touw hing en waar een ontelbare menigte aan de
ene kant trok terwijl slecht één man aan het trekken was aan de andere kant. Zo klaarblijkelijk is
het met de verdoemenis van de zielen. Een groot aantal werken hieraan mee. Deze paus moet zich
alleen richten op Mij, maar iedereen ontmoedigd hem om naar Rome te gaan en verzetten zich er
tegen zoveel ze kunnen. Hij moet alleen vertrouwen in Mij hebben, dan zal Ik hem helpen, en geen
van hen zal de overhand over hem krijgen. Net zoals kuikens zich in het nest verheffen en roepen en
juichen als hun moeder komt, zo zal Ik met vreugde uitlopen om hem te ontmoeten en hem
verhogen en eren in zowel lichaam als ziel." (IV Bir. 143:18/23).
De Heer sprak opnieuw en zei: "Omdat de paus in twijfel is over de vraag of hij naar Rome zou
moeten komen, wil Ik, in het belang voor het herstel van de rust en in het belang van Mijn kerk, dat
hij volgend najaar moet komen. Laat hem weten dat hij voor Mij niets aangenamer kan doen dan
naar Italië te gaan." (IV Bir. 143:24/25).
Hoofdstuk 144
BA. 7
Het visioen dat de bruid van Christus ontving met betrekking tot het oordeel van de ziel van een
overleden paus.
De bruid zag een persoon gekleed in een pauselijke scapulier staande in een huis bespat met
modder van de straten. Het dak van het huis werd zover naar beneden gedrukt dat het bijna op de
schedel van de persoon drukte. Mannen lijkend op donkere Ethiopiërs met haken en andere
martelwerktuigen stonden rondom het huis, maar ze waren niet in staat om deze persoon aan te
raken, hoewel ze hem vervulden met de grootst mogelijke angst. (IV Bir. 144:1/3).
Toen hoorde ik een stem die tot mij zei: "Dit is de ziel van die paus, die je kende. Dit huis is zijn
geestelijke beloning. Hij handelde in wereldse zaken, en zijn beloning, daarvoor, is nog niet een
schitterende beloning, niet totdat hij is gereinigd in het vagevuur en helderder is geworden met
geestelijke gebeden en Gods liefde. Het dak drukt naar beneden, op hem. Dit is een mystiek teken,
het dak symboliseert de liefde voor God. Hoe meer ijver voor geestelijke en goddelijke zaken hoe
hoger en breder het dak, hoe groter de liefde iemand heeft voor God. Omdat de liefde van deze ziel
vuriger was voor bepaalde wereldse zaken en de voorkeur gaf om haar eigen wil te volgen, is het
dak, dat helder en hoog is bij het geval van Gods uitverkorenen, te laag voor haar, totdat het wordt
verhoogd door het bloed van Gods Zoon en de interventie van de hemelse rechtbank. De ziel is
gekleed in een scapulier. Dit is een teken dat hij verlangde naar het religieuze leven en om zijn
roeping te volgen, maar zijn pogingen waren niet goed genoeg om een voorbeeld te zijn voor
gevorderde zielen of een voorbeeld te zijn van perfectie. (IV Bir. 144:4/12).
Nu echter is het je toegestaan om te weten drie van de werken die hij deed in zijn leven op grond
waarvan hij nu wordt gestraft. De eerste is dat hij ongehoorzaam was jegens God en zijn eigen
geweten, waardoor zijn geweten berouw en spijt voelde. De tweede is dat hij in sommige gevallen
dispensatie gaf in het belang van vleselijke genegenheid te wijten aan het feit dat hij zijn eigen wil
wilde volgen. De derde is dat hij een aantal dingen negeerde die hij had moeten verbeteren, hij liet
deze dingen na om degenen van wie hij hield niet te beledigen. Weet echter dat deze ziel niet in het
gezelschap is van hen die afgedaald zijn in de hel, noch met hen die zijn gekomen in de meer
pijnlijke beproevingen van het vagevuur. In plaats daarvan vindt hij zichzelf terug bij hen die zich
van dag tot dag haasten, om dichterbij de genade en de heerlijkheid van de majesteit van de
Almachtige God te geraken." (IV Bir. 144:13/18).
Commentaar:
Paus Clemens VI werd geboren in Maumont, Limousin in Frankrijk onder de naam Pierre Roger.
Hij was paus van 7 mei 1342 tot en met 6 december 1352 in Avignon. Zijn pausschap duurde
10 jaar en 213 dagen.
Paus Innocentius VI werd geboren in Les Monts, Limousin, Frankrijk onder de naam Étienne
Aubert. Hij was paus van 18 december 1352 tot en met 12 september 1362 in Avignon. Zijn
pausschap duurde 9 jaar en 268 dagen.
Paus Urbanus V werd geboren in Grizac, Languedoc, Frankrijk onder de naam Guillaume (de)
Grimoard. Hij was paus van 28 september 1362 tot en met 19 december 1370 in Avignon. Zijn
pausschap duurde 8 jaar en 82 dagen.
Paus Gregorius XI werd geboren in Maumont, Limousin, Frankrijk onder de naam Pierre Roger de
Beaufort. Hij was paus van 30 december 1370 tot en met 27 maart 1378 in Avignon; maar keerde
tijdens zijn pausschap terug naar Rome. Zijn pausschap duurde 7 jaar en 87 dagen.
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb