'

Hoofdstuk VII

 

Het sacramentele mysterie, dat de triomfantelijke intocht van Christus in Jeruzalem vooraf ging; de wijze waarop Hij de Stad binnentrok en hoe Hij ontvangen werd door haar inwoners. 

 

XP. 6

Onder Gods werken, die, omdat ze buiten Zijn eigen Wezen voltrokken werden, "ad extra" genoemd worden, was het grootste: het aannemen van het vlees, het lijden en sterven voor de redding der mensen. Dit sacrament zou nooit in menselijke hersenen zijn opgekomen en daar nimmer door begrepen zijn, indien Zijn Schepper het niet met zovele bewijzen en getuigenissen aan ons gedemonstreerd had. Al deze bewijzen ten spijt vinden velen, die alleen maar wijs zijn naar het vlees, het toch maar moeilijk datgene te begrijpen, wat zo zeer hun eigen redding en welzijn aangaat. Anderen, die het sacrament wel geloven, staan toch achterdochtig tegenover alle omstandigheden, waaronder het plaats vond. Maar de goede Katholieken geloven en belijden dit Sacrament zoals de Heilige Kerk hen dit voorhoudt. Door de geopenbaarde mysteries uitdrukkelijk te belijden, belijden we tegelijkertijd met dezelfde nadruk ons geloof in de geheimenissen die daarin ingesloten zijn, en waarvan het niet noodzakelijk was ze uitgebreid te omschrijven, omdat ze niet noodzakelijk zijn ter zaligheid. Enigen daarvan zijn, tot hun tijd gekomen is, door God gereserveerd, anderen zullen ons pas op de laatste dag, als ze aan de mensen bekend gemaakt worden in tegenwoordigheid van de rechtvaardige Rechter duidelijk worden (I Cor. 4:5). De bedoeling van de Heer, toen Hij mij opdroeg deze geschiedenis te schrijven, zoals ik reeds meermalen heb gezegd en nog veel meer malen heb begrepen, was, vele van dit soort mysteries te doen openbaren, zonder bijvoeging van menselijke mening of interpretatie. Daarom heb ik er velen opgetekend, juist zoals ze mij werden medegedeeld, terwijl ik mij er tezelfdertijd van bewust was, dat vele andere, buitengewone en achtenswaardige sacramenten verborgen bleven. Ik wil het devote geloof van de Katholieken voorbereiden op die mysteries. het is voor hen, die de hoofdwaarheden van het Katholieke Geloof belijden, niet moeilijk de bijkomstigheden aan te nemen. Want alles wat ik geschreven heb en nog zal schrijven, zeer in het bijzonder met betrekking op het Lijden van de Verlosser, berust op die hoofdmysteries van het geloof. (VI Mar. 83:1/11).

 

XP. 7

Op de sabbat volgend op de zalving door Magdalena in Bethanië en na de maaltijd die in het vorige hoofdstuk beschreven werd, trok onze Goddelijke Meester Zich terug. De allergezegendste Moeder liet Judas alleen met zijn hardvochtigheid en sloot zich aan bij Zijn gebeden en heilige oefeningen. Onze Heer stond nu op het grootste keerpunt in Zijn menselijk bestaan, want Hij had, zoals David zegt (Ps. 18:7), Zich vanuit de hoogste hemelen naar de aarde begeven om deze strijd aan te binden en daardoor de duivel, de zonde en de dood te overwinnen. Aangezien deze Allergehoorzaamste Zoon vrijwillig de verschrikkingen van het Kruis aannam, offerde Hij Zich nu, bij de nadering daarvan, nogmaals op aan de eeuwige Vader. Terneder gelegen, met Zijn gelaat de grond aanrakende, beleed en aanbad Hij Hem. Hij smeekte Hem met de grootste overgave alle beledigingen, pijnen en oneer en de dood op het Kruis voor Zijn eigen eer en voor de verlossing van het menselijk geslacht te willen aanvaarden. De allergezegendste Moeder had zich teruggetrokken naar de zijkant van het bidvertrek; zij vergezelde haar Zoon in Zijn gebeden en stortte tranen van diepgaande ontroering. (VI Mar. 84:1/7). 

 

XP. 8

Bij deze gelegenheid, voordat het middernachtelijk uur geslagen had, verschenen de eeuwige Vader en de Heilige Geest in zichtbare vorm, vergezeld van een menigte engelen en getuigen. De eeuwige Vader nam het offer van Christus, Zijn gezegende Zoon, aan en stemde erin toe, dat de volheid van Zijn gerechtigheid, voor de vergeving der wereld, genoegdoening zou vinden in de Persoon van Zijn Zoon. Daarna richtte de eeuwige Vader Zich tot de gezegende Moeder Zelf en sprak: "Maria, onze Dochter en Bruid, het is Mijn wens, dat gij opnieuw het offer van Uw Zoon bekrachtigt, omdat Ik Mijnerzijds eveneens bereid ben Hem op te dragen voor de Verlossing der mensen." (VI Mar. 85:1/3). 

En de nederige en alleroprechtste Duive antwoordde: "Aanschouw, o Heer, ik ben slechts stof en as en niet waard, dat de Verlosser der wereld ook mijn Zoon is. Maar ik houd mijzelf geheel onderworpen aan Uw onuitsprekelijke Goedheid, Die Hem tot aanzijn heeft gebracht in mijn schoot; en ik bied Hem en mijzelf geheel aan als slachtoffer voor Uw welbehagen. Ik smeek U, o Heer, God en Vader, sta mij toe met Uw en mijn Zoon te lijden." (VI Mar. 85:4/6). 

De eeuwige Vader ontving de onderwerping van de allerheiligste Maria als een welgevallige offerande. Hij liet Hen Beiden uit het stof opstaan en sprak: "Dit is de vrucht der gezegende aarde, waarnaar Ik verlangd heb." (VI Mar. 85:7/8).

Onmiddellijk daarop verhief Hij de menselijkheid van Christus tot de troon Zijner Majesteit en liet Hem plaats nemen aan Zijn Rechterhand en delen in Zijn Macht en Majesteit. (VI Mar. 85:9). 

 

XP. 9

De gezegende Moeder bleef op de plaats, waar zij was, doch haar ziel werd in wonderschone pracht en jubel herschapen. Toen zij haar Eniggeboren Zoon zag zitten aan de rechterhand van de eeuwige Vader, sprak zij die eerste woorden van de honderd negende Psalm, waarin David op mysterieuze wijze deze gebeurtenis voorspeld had: "De Heer zei tot mijn Heer: Komt, zetelt aan Mijn rechter hand." (VI Mar. 86:1/2). 

De hemelse Koningin nam deze woorden als basis, weidde erover uit en stelde een mysterieuze hymne vol lof en eer voor de eeuwige Vader en het mensgeworden Woord daaruit samen. Toen zij daarmee gereed was, vulde de eeuwige Vader aan met de rest van deze Psalm, decreterende dat vanaf dat moment, door Zijn onveranderlijke wil, deze geheimzinnige woorden in hun volle zwaarte in vervulling zouden gaan. Het is voor mij moeilijk om met de woorden, die mij ten dienste staan en die zeker niet bij machte zijn dit hoge mysterie te benaderen, daar iets over te zeggen, maar toch wil ik een poging wagen om dit te doen; en ik vraag de Heer daartoe om steun. Laat iets van dit verborgen en wonderschone sacrament en iets van datgene wat de allerheiligste Maria en de engelen daarvan begrepen, door ons gevoeld worden. (VI Mar. 86:3/6). 

 

XQ. 0

De eeuwige Vader sprak dan aldus: "Totdat Ik Uw vijanden tot Uw voetstoel heb gemaakt". Aangezien Gij Uzelf in overeenstemming met Mijn eeuwige wil verootmoedigd hebt, hebt Gij verdiend, dat Gij boven alle schepselen verheven zult worden en dat Gij, in diezelfde natuur van mens, die Gij van Mij ontvangen hebt, aan Mijn rechterhand voor altijd zult regeren zonder ophouden. Tot in alle eeuwigheid plaats Ik Uw vijanden onder Uw voeten en onder Uw macht, onderworpen aan Uw menselijkheid als hun God en Verlosser, zodat allen die U niet willen gehoorzamen of erkennen, Uw menselijkheid verheven en in glorie zullen zien. Ofschoon Ik dit decreet niet tot volledige uitvoering wil brengen tot nadat de Verlosser der mensen vervuld zal zijn, is het toch mijn wens, dat reeds nu mijn hovelingen getuige zullen zijn van datgene, dat duivels en mensen pas later zullen aanschouwen. Ik zal U in volledige bezit van dit alles stellen, aan Mijn rechter hand, op hetzelfde moment, waarin Gij de onterende Kruisdood gestorven zult zijn. Indien Ik U nu overlever aan Uw vijanden en aan de uitwerking hunner boosaardigheid, dan geschiedt dit tot Mijn glorie en welbehagen en opdat zij later tot hun eigen verwarring onder Uw voeten zullen geplaatst worden "De Heer zal de straf Zijner macht uit Sion zenden; Regeert daarmede te midden Uwer vijanden." Want Ik, de almachtige God, die is Hij Die is, waarlijk en waarachtig, heb de macht over Mijn onoverwinnelijke scepter en kan hem zenden waarheen Ik wil, zodat later, als Gij over de dood hebt getriomfeerd door de Verlossing van het menselijk geslacht te voltooien, zij U zullen erkennen als hun Heiland, hun Gids, hun Leider en als de Heer over allen; maar het is reeds nu Mijn wens, voordat Gij de dood zult ondergaan, en wel op hetzelfde moment, dat de mensen bezig zijn Uw ondergang in de minachting, die zij U toedragen, te beramen, dat Gij op wonderlijke wijze zult triomferen. Ik decreteer, dat Gij zult triomferen zowel over hun boosaardigheid als over hun dood, en dat zij uitsluitend en alleen door de kracht Uwer deugd zullen gedwongen worden U te eren, U te belijden, U te aanbidden: en dit alles uit eigen vrije wil te doen; en verder, dat de duivelen zullen overwonnen worden en verward zullen worden van Uw eigen deugd; dat de Profeten en de Rechtvaardigen, die U afwachten in het voorgeborchte, tegelijk met Mijn hemelse geesten Uw wonderbaarlijke verheffing zullen erkennen en dit zullen toeschrijven aan Mijn wil en welbehagen. (VI Mar. 87:1/8). 

"Voor U is het vorstendom op de dag van Uw kracht: in de schittering der heiligen: vanuit de schoot waaruit Ik U won voor de Morgenster." (VI Mar. 87:9). 

Op de dag van deze, Uwe kracht en macht, waardoor Gij triomfeert over Uw vijanden, ben Ik in U en bij U als de Oorsprong. Uit deze Bron, door de eeuwige vruchtbaarheid van Mijn verstand, kwam Gij voort, nog voordat het licht der genade, waarbij Wij decreteerden om Onszelven, aan de stervelingen te openbaren, begon te schijnen; en vanuit deze oorsprong kwam Gij, gekleed in het licht der glorie, waardoor de heiligen verblijd en verheerlijkt worden. En ook voor zover Gij mens zijt, in Uw Oorsprong bij U en werd Gij verwekt op de dag van Uw deugd; want vanaf het moment, dat Gij door tijdelijke geboorte uit Uw Moeder het mens zijn verkreeg, bezat Gij de verdiensten van Uw werken, die Gij ook nu bezit en verdiende Gij reeds de glorie en eer, waardoor Uw deugd  U heden kroont en zal kronen tot in alle eeuwigheid. "De Heer heeft gezworen, en Hij zal dit nooit intrekken: Gij zijt de Priester in alle eeuwigheid, overeenkomstig de orde van Melchisedek". Ik, Die de Heer God Almachtig ben, Ik, Die in staat ben al Mijn beloften te vervullen, decreteer met een onveranderlijke eed, dat Gij de Hoge Priester van de nieuwe Kerk en van de Evangelische Wet zijt, overeenkomstig de orde van Melchisedek; want Gij zult de ware Priester zijn, Die het brood en de wijn zal opdragen zoals deze zijn voorafgebeeld door het offer van Melchisedek (Gen. 14:18). En ik zal nooit spijt hebben van dit decreet, want dit offer zal zuiver en aanvaardbaar zijn; en zal een lof-offerande zijn ter Mijne eer. "De Heer aan Uw rechterzijde heeft koningen vernietigd in de dagen van Zijn gramschap." (VI Mar. 87:10/16). 

Dit zult Gij doen door de werken Uwer menselijkheid, daarbij geholpen door de rechter hand Uwer Godheid in de volheid van Zijn kracht. Door Uw menselijkheid zal Ik, die één God met U ben, de dwingelandij van de prinsen der duisternis en van deze wereld verpletteren, evenals met de gevallen engelen en zondige mensheid geschied is en geschieden zal. Allen, die U niet erkennen, dienen en aanbidden als hun Heer en God, zullen dit lot ondergaan. Deze kastijding zal Ik toedienen op een dag, dat zowel Lucifer als zijn volgelingen U nog niet als Messias kennen, en die dag zal voor hen de dag van Mijn gramschap zijn. Later zal die dag ook komen voor diegenen, die U noch Uw wet hebben willen aannemen en volgen. Allen zal Ik in Mijn verontwaardiging verpletteren. "Hij zal landen veroordelen, Hij zal ze vullen met ruïnes; Hij zal vele koppen verpletteren in landen van overvloed." (VI Mar. 87:17/23). 

Nadat Ik mijn zaak tegenover alle kinderen van Adam gerechtvaardigd heb jegens hen, die hun voordeel niet gedaan hebben met Uw barmhartigheid door hen om niets van zonde en eeuwige dood te verlossen, zal Ik, de Heer, volgens Mijn onpartijdigheid en gerechtigheid alle landen oordelen; en Ik zal de rechtvaardigen te midden van de zondaars en onverbeterlijken vinden, Ik zal met hen de opengevallen plaatsen door het verjagen der afgevallen engelen, die voor zichzelven de woonplaatsen in het rijk der genade niet bewaarden, vullen. Terzelfder tijd zal Ik, de vele mensen , die door eigen hardnekkigheid en ontaarding, in hun trots volharden, verpletteren. "Hij zal van de stroom onderweg drinken: daartoe zal Hij zijn hoofd opheffen." Uw hoofd zal door de Heer God van wraak zelf opgeheven worden, opdat Gij de aarde zult kunnen oordelen en op rechtvaardige wijze de trotzen zult weten te behandelen. Alsof Gij de vloed Zijner gramschap gedronken had, zo zult Gij Uw pijlen dopen in het bloed van Uw vijanden; en met het zwaard Zijner kastijding zult Gij hen in hun verwachting van geluk frustreren. (VI Mar. 87:24/28). 

Zo zal Uw hoofd opgeheven worden en verheven worden boven al Uw vijanden, die de wet niet gehoorzaamd hebben en ongelovig staan tegenover Uw leerstellingen en leerstukken. Want dat zal Uw rechtvaardige beloning zijn voor het drinken van de vloedgolf van verwijten en beledigingen, ja, zelfs tot de dood van het Kruis, voor hun Verlossing. (VI Mar. 87:29/30). 

 

XQ. 1

Dit begrip en nog dieper inzicht over deze mysterieuze Psalm werd aan de allerheiligste Maria gegeven, toen de eeuwige Vader deze aanhaalde op het hier beschreven moment. Ofschoon enige der verzen op een andere persoon schijnen te slaan, hebben ze toch allen betrekking op Hemzelf of op het mensgeworden Woord. De geheimenissen daarin vervat kunnen onder de twee rubrieken gerangschikt worden: bedreiging tegen zondaren, ongelovigen en zondige Christenen, omdat ze de Verlosser der wereld niet erkennen noch Zijn wetten onderhouden; en beloften van de eeuwige Vader aan Zijn mensgeworden Zoon, dat Hij Zijn naam zal eren en Hem zal verheffen ten spijt van al zijn vijanden. Als een soort belofte en onderpand voor de universele verheffing van Christus na Zijn Hemelvaart, en zeer in het bijzonder bij het laatste Oordeel, decreteerde de Vader, dat de inwoners van Jeruzalem Hem met groot eerbetoon en toejuichingen op de dag volgend op dit mysterieuze visioen zouden ontvangen. Daarop trokken de Vader, de Heilige Geest en de engelen, die onder toenemende verbazing dit alles hadden waargenomen, zich terug, terwijl Christus en Zijn gezegende Moeder de rest van deze gezegende nacht met Goddelijke samenspraken doorbrachten. (VI Mar. 88:1/5). 

 

XQ. 2

Op de morgen van de volgende dag, overeenkomende met onze Palmzondag, trok de Heer met Zijn discipelen naar Jeruzalem, vergezeld door vele engelen, die lofzangen zongen, waarin werd gezegd, hoe vol zorgen Hij was voor het welzijn van de mensen, die Hem zo minzaam tegemoet traden. Na ongeveer twee mijlen gelopen te hebben en aangekomen te zijn in het dorp Bethpage, zond Hij twee Zijner leerlingen naar een invloedrijke man uit die streek. Vandaar brachten ze Hem twee lastdieren, waarvan er één nog nimmer bereden was. De Heer trok verder naar Jeruzalem, terwijl ze enige hunner klederen over de ezel en haar veulen uitspreidden. De Heer zou van beiden gebruik maken, overeenkomstig de profetieën van Isaias (Is. 62:11), en Zacharias (Zach. 9:9), die deze bijzonderheden van vele eeuwen geleden voorspeld hadden, opdat Priesters en Schriftgeleerden geen onwetendheid als verontschuldiging zouden kunnen voorwenden. Alle vier Evangelisten beschrijven deze wonderschone triomf van Christus, en vertellen wat door de lichamelijke ogen der aanwezigen gezien werd. Naarmate zij verder voortschreden, werd Hem door het volk, Zijn discipelen, de jongeren zowel als de volwassenen welkom toegeroepen, onder de betiteling van de ware Messias, de Zoon van David, de Redder der wereld en de wettige Koning. Sommigen riepen uit: "Moge er vrede in de hemel en glorie in den Hoge zijn: Gezegend zij Hij, die komt als Koning in naam des Heren." en anderen riepen: "Hosanna de Zoon van David; Red ons, Zoon van David; Gezegend zij het Konikrijk, dat nu aangebroken is, het vorstendom van onze voorvader David." En weer anderen hakten takken van palmen en andere bomen, als tekenen van triomf en vreugde; zij spreidden hun klederen uit op de grond om de weg aan te geven voor de triomferende Overwinnaar, Christus, onze Heer. (VI Mar. 89:1/9). 

 

XQ. 3

Al deze demonstraties van aanbidding en bewondering, die deze mensen aan het Goddelijk en mensgeworden Woord betoonden, waren er op gericht om de macht van Zijn Godheid aan te tonen, in het bijzonder te dien tijde, waarin de priesters en farizeeërs Hem nauwkeurig gade sloegen en samenspanden om, juist in deze stad, Hem van Zijn leven te beroven. Want indien zij innerlijk niet door een Goddelijke macht, ver boven die hunner bewondering voor de wonderen door Hem gewrocht, werden bewogen, zou het onmogelijk zijn geweest zoveel volk op de been te krijgen. Velen hunner waren heidenen, Zijn uitgesproken vijanden; en toch riepen zij Hem aan als de ware Messias, Redder en Koning, en onderwierpen zij zich aan een arme, verachte en vervolgde Man, Die niet triomfantelijk gezeten op een strijdwagen, of te midden van trots stappende paarden en vertoon van grote rijkdommen, doch zonder enig vertoon van wapenen of uitwendige menselijke macht aan hen voorbijtrok. Uiterlijk was van dit alles niets te zien, gezeten als Hij was op een beest, dat veracht was in de ogen der menselijke ijdelheid en pretentie. De enige tekenen Zijner waardigheid waren in Zijn gelaat te zien. Daaruit scheen de rust en de serene majesteit van Zijn ziel; terwijl al het andere zeer te kort schoot bij datgene wat de wereld gewend is toe te juichen en te vieren. Zo toonden de uitwendige gebeurtenissen van deze dag Zijn Goddelijke Macht, die de harten der mensen rechtstreeks bewoog Hem als hun Christus en Verlosser te erkennen. (VI Mar. 90:1/7). 

 

XQ. 4

Opdat de beloften van de eeuwige Vader geheel in vervulling zouden gaan, bewoog Hij niet slechts de harten der mensen in de stad Jeruzalem door Zijn Goddelijk licht Hem als Verlosser te erkennen, maar Hij liet alle schepselen, die in staat waren tot begrip Zijn triomf gevoelen. Want de binnenkomst van Jezus in Jeruzalem werd door de aartsengel Michael aan de heilige Vader en de Profeten in het voorgeborchte medegedeeld; en hen werd door een zeer bijzonder visioen getoond, wat er bij deze gelegenheid geschiedde. Vanuit de afgronden beleden en aanbaden zij Christus, onze Heer en Meester als hun ware God en als de Verlosser van de wereld; zij componeerden nieuwe lofgezangen ter ere van Zijn bewonderenswaardige triomf over dood, zonde en hel. De Goddelijke invloed werd ook ondervonden door velen hunner, die nog in de wereld leefden. Want zij, die geloofden in Christus onze Heer of die Hem erkenden als zodanig, niet slechts die in Palestina en de omringende landen woonden, doch in Egypte en zelfs in andere landen, werden bewogen de Verlosser in de geest te aanbidden. En dit deden ze met uitzonderlijke vreugde, in hen opgewekt door Goddelijke instorting van genade, al begrepen zij niet wat precies de oorzaak of het voorwerp van deze beroeringen in hunne harten was. Maar zij ondervonden dit niet zonder voordeel voor hun zielen; want zij werden bevestigd in hun geloof en in hun goede werken. Teneinde de triomf van onze Heiland over de dood meer eer bij te zetten decreteerde de Allerhoogste, dat op die dag de dood geen macht over de stervelingen mocht uitoefenen, zodat, ofschoon natuurlijkerwijze velen op die dag gestorven zouden zijn, geen enkel lid van het menselijk geslacht in die vierentwintig uur stierf. (VI Mar. 91:1/8). 

 

XQ. 5

Aan deze triomf over de dood werd de triomf over de hel toegevoegd, die, ofschoon meer verborgen, zelfs veel indrukwekkender was. Want zodra het volk begon Christus als de Heiland en Koning uit te roepen, als komende van de Heer, voelden de duivelen de macht van de rechterhand van God, en allen, waar zij zich ook over de wereld verspreid bevonden, werden in de donkere afgronden van de helse krochten geslingerd. Gedurende de korte spanne des tijds, dat Christus Zijn triomfantelijke intocht hield, verbleef geen duivel op aarde, doch allen beefden zij van woede en angst in de diepten der hel. Zodoende werden ze vervuld door een nog grotere vrees, dat wellicht de Messias reeds op de wereld zou zijn en zij deelden elkander deze verdenking mede, zoals ik in het volgende hoofdstuk vertellen zal. De Heiland schreed voort naar de poorten van Jeruzalem, terwijl de engelen, die Hem op Zijn tocht vergezelden, in schone harmonieuze hymnen hun lof uitzongen. Na de stad te midden van het gejubel harer bewoners te zijn binnengetrokken steeg Jezus af van het lastdier en richtte Hij Zijn Goddelijke-schone voetstappen naar de tempel, waar Hij de bewondering der menigte opwekte door de wonderen, die Hij volgens de Evangelisten bij die gelegenheid verrichtte (Mat. 21:12) (Luc. 19:45). Brandend van ijver voor het huis Zijns Vaders wierp Hij de tafels van hen, die kochten en verkochten binnen de heilige muren, omver en verjoeg hen, die daarvan een markt en een dievenkot hadden gemaakt. Maar met het beëindigen van de triomfantelijke intocht eindigde ook de Goddelijke beïnvloeding van de harten der inwoners van Jeruzalem. Ofschoon de rechtvaardigen zeer gesticht waren en vele anderen gerechtigheid hadden ondervonden, keerden vele anderen wederom terug naar hun slechte gewoonten en onvolmaaktheden, omdat ze geen voordeel hadden getrokken uit het licht en de inspiratie, die hen gezonden waren uit den hoge. Ofschoon zo velen Christus, onze Heiland, als Koning van Jeruzalem hadden erkend en Hem hadden toegezongen, bood niemand Hem onderdak aan of ontving Hem in zijn huis (Mar. 11:11). (VI Mar. 92:1/10).

 

XQ. 6

De Heer bleef in de tempel tot aan het vallen van de avond. Hij onderrichtte en preekte. Hij wilde door eigen voorbeeld Zijn leer met betrekking tot de eerbied en hoogachting, aan deze plaats toekomende, tonen; Hij stond niet toe, dat men Hem een glas water aanreikte, en zonder enige verversing genoten te hebben keerde Hij die avond terug naar Bethanië (Mat. 21:17/18), waarvan Hij dagelijks naar de stad trok tot aan de dag van Zijn Passie. De hemelse Moeder en Meesteresse, de allerheiligste Maria, verbleef ten tijde van Zijn intocht in Bethanië, van waaruit zij door een wonderbaarlijk visioen alles zag, wat geschiedde bij de schone triomf van haar Zoon en Meester. Zij was getuige van al het doen en laten van de oppermachtige hemelgeesten en van de stervelingen hier op aarde, alsmede van alles wat de duivelen in de hel overkwam. Zij begreep hoe in dit alles de eeuwige Vader slechts de beloften vervulde, die Hij aan Zijn mensgeboren Zoon had gedaan, toen Hij Hem het bevel en de kracht over al Zijn vijanden gaf. Zij zag ook wat de Heiland bij deze gelegenheid in de tempel deed. Zij hoorde de stem van de hemelse Vader het gebed van Christus onze Verlosser beantwoorden: "Ik heb U geëerd en zal U nog meer eren." Door deze woorden maakte Hij het de mensen duidelijk, dat naast de glorie en de triomf die het mensgeworden Woord op die dag ten deel waren gevallen, zoals dit in deze geschiedenis beschreven is, Hij Hem na Zijn Dood zou vervullen met nieuwe glorie en Hem zou verheffen, want dat was de bedoeling van de woorden van de eeuwige Vader. En in deze zin werden ze ook begrepen door de gezegende Moeder in haar wonderbaarlijke geestverheffing. (VI Mar. 93:1/10).

 

Onderrichting die Maria, de allergezegendste Moeder, mij gaf. 

 

XQ. 7

Mijn dochter, gij hebt gedeeltelijk de mysterieuze triomf van mijn allerheiligste Zoon bij Zijn intocht in Jeruzalem beschreven, en gij hebt er veel van begrepen, maar gij zult er nog veel meer van begrijpen, als gij de Heer zult ontmoeten van aangezicht tot aangezicht; want als pelgrims kunnen de stervelingen deze soort geheimen niet geheel doorgronden. Toch kunt gij genoeg begrijpen uit datgene, wat gij hebt opgetekend, om te zien hoe verheven de raadsbesluiten van de Heer zijn en hoe ver ze afstaan van de gedachten der mensen (Is. 55:9). De allerhoogste beziet de harten der mensen tot in de diepste diepten, waarin de schoonheid van de dochter des Konings (Ps. 44:14) verborgen is; terwijl de mensen zelf slechts het uiterlijk aanschouwen en slechts zien, wat de zinnen kunnen waarnemen. Daarom worden de rechtvaardigen en de uitverkorenen hogelijk gewaardeerd door de Heer in hun vernedering en zelfverloochening; terwijl de trotsen terneder geworpen worden en door hun eigendunk zichzelf verwerpen; en daarom kennen de kinderen der duisternis slechts het nastreven van de glorie en de eer, die de wereld biedt. (VI Mar. 94:1/4). 

Het is droevig om te moeten vaststellen, dat, ofschoon de kinderen der Kerk zeer goed weten, dat deze wereldlijke eer ijdel is en geen inhoud heeft en zelfs geen langere duur heeft dan de bloemen en de kruiden op het veld, zij toch net doen, alsof zij deze waarheid niet kennen. Aangezien hun geweten hun geen bewijs geeft van getrouwe medewerking met het licht der genade en de praktijk van de deugd, jagen zij het valse en bedrieglijke applaus en de lof der mensen na; terwijl slechts God naar waarheid diegenen kan eren en verheffen, die Zijn achting verdiend hebben. De wereld beoordeelt de echte verdienste in de regel, door kwaad opzet daartoe gedreven, verkeerd; zij overstelpt degenen, die dit het minst verdienen, met eerbewijzen, en zelfs diegenen die op slinkse wijze deze eerbewijzen nastreven, zonder enige verdienste. (VI Mar. 94:5/7). 

 

XQ. 8

Ontvlucht dit bedrog, mijn dochter, en laat de lofprijzingen van mensen geen indruk op u maken; weer vleierijen en complimenten af. Beschouw elk dezer dingen naar waarde, want de kinderen der mensen zijn zeer verblind in hun oordeel. Geen der stervelingen zou ooit meer eer en applaus hebben kunnen verdienen dan mijn allerheiligste Zoon, maar Hij deed daar gaarne afstand van en schatte de eerbewijzen door het volk gebracht bij Zijn intrede in Jeruzalem op hun werkelijke waarde. Hij stond het slechts toe, opdat de Goddelijke macht er meer door geopenbaard werd en opdat Zijn Passie later des te meer oneer voor Hem zou brengen. Hij wenste de mensen te leren, dat niemand eerbewijzen moet aannemen wegens eigen waarde of verdienste, doch uitsluitend opdat het hoogste doel, dat is de glorie van God en de verheffing van de Allerhoogste, daardoor beter tot uiting zou komen. Zonder dit doel voor ogen zijn de eerbewijzen ijdel en nutteloos, ze kunnen geen verdiensten opleveren noch enig voordeel met zich brengen, want ze zijn niet in staat die juiste gelukstoestand met zich te brengen, die een schepsel, dat de eeuwige glorie verdient, zou moeten hebben. (VI Mar. 95:1/6). 

Aangezien ik zie, dat gij gaarne wilt weten, waarom ik niet aanwezig was bij deze triomftocht van mijn Zoon, zal ik uw verlangen inwilligen en ik breng u in herinnering, wat gij zo dikwijls in deze geschiedenis over het klare visioen van het innerlijk van mijn Zoon hebt verhaald, dat visioen, dat mij immer voor de geest stond. Door dit schouwen werd het mij duidelijk op te merken wanneer en waarom Hij wilde, dat ik niet in Zijn gezelschap was. Bij zulke gelegenheden wierp ik mijzelf aan Zijn voeten en smeekte Hem mij Zijn heilige wil en welbehagen te mijnen opzichte mede te delen. Dan gaf de Heer mij duidelijk en helder te kennen wat Zijn bevelen waren; maar soms liet Hij mijn doen en laten over aan mijn eigen inzicht en keuze, zodat ik kon handelen volgens mijn voorzichtigheid en verstandelijk inzicht. Deze laatste wijze van handelen paste Hij toe, toen Hij op het punt stond Zijn intrede in Jeruzalem te doen. Hij liet het geheel over aan mijn oordeel of ik Hem zou vergezellen, of dat ik in Bethanië zou blijven. Daarop vroeg ik Zijn instemming Hem niet te vergezellen bij deze gebeurtenissen, maar mij wel te willen toestaan, bij Hem te zijn ten tijde van Zijn Passie en Dood. Ik dacht, dat het passender was en Hem groter genoegen zou doen, indien ik mijzelf opofferde als deelgenoot in de schande en pijnen van Zijn Lijden, dan om met Hem de uitwendige eer te delen, die Hem van de kant der mensen zou gebracht worden. Want, aangezien ik Zijn Moeder was, zou een deel van deze eer op mij zijn afgestraald, indien ik mij zou hebben vertoond aan diegenen, die Hem lof toe zwaaiden en Hem zegenden. Ik wist, dat deze triomf, behoudens dat ze niet door mij begeerd werd, door de Heer was gedecreteerd tot openbaring van Zijn oneindige macht en Goddelijkheid, en mij in het geheel niet toekwam. En de eer, die mij zou gebracht zijn, zou datgene wat Hem toekwam als Redder der mensheid zeker niet vermeerderen. Maar opdat ik mij op de juiste wijze zou kunnen verheugen over die mysterie en op passende wijze de Almachtige zou kunnen eren voor deze wonderen, werd mij in een visioen alles getoond wat zich afspeelde en wat door u werd neergeschreven. Dit gedrag moet u ten voorbeeld zijn en het moet u prikkelen om mij na te volgen. Volg gerust mijn nederige voetstappen, laat geen aardse goederen uw liefde opeisen, hef uw neigingen op naar den hoge, veracht en ontvlucht alle menselijke eerbewijzen en schat ze door Goddelijke verlichting als ijdelheden der ijdelheden en als zieklijkheden van de geest (Eccl. 1:14). (VI Mar. 95:1/20). 

 

 

Hoofdstuk VIII

 

De duivelen komen in de hel tezamen om de triomfantelijke intocht van Christus in Jeruzalem te bespreken; de resultaten van deze bespreking alsmede de maatregelen, waartoe priesters en farizeeërs te Jeruzalem besloten. 

 

XQ. 9

Al de mysteries, die betrekking hebben op de triomf van onze Heiland, zijn groot en dwingen bewondering af; maar de verborgen uitwerking van de Goddelijke macht op de helse vijanden, die, toen Jezus Jeruzalem binnen trad in de diepste afgronden geslingerd werden, verdient onze bewondering ten zeerste. Twee volle dagen, van zondag tot dinsdag van die week, lagen de duivelen daar terneer, verstrooid door de rechterhand van de Almachtige, slechts in staat hun verschrikkelijke kwellingen te uiten door tegenover de verdoende zielen in deze afgronden afschuwelijke en verwarde wanhoopskreten te slaken. Het gehele helse rijk was bij deze gelegenheid vervuld van ongewone verwarring en lijden. De prins van deze duisternis, Lucifer, was meer dan wie ook ontsteld. Hij riep de volledige scharen der duivelen tezamen en sprak tot hen als hun hoofd, gezeten op een kleine hoogte. (VI Mar. 96:1/5). 

 

XR. 0

Het kan bijna niet anders of deze Man, die ons, zo vervolgt en onze invloed zo tegenwerkt en mijn macht te niet doet, is meer dan alleen maar een Profeet. Want Mozes, Elias en Elizeus, alsmede enige anderen van onze vijanden hebben ons zo totaal overwonnen, ofschoon zij toch wonderen verrichtten; daarenboven is het hen nooit gelukt zoveel van hun doen en laten voor mij verborgen te houden, zoals deze Ene; want over Zijn innerlijke werken bereikt mij slechts weinig informatie. Hoe kan een gewone Man zulke werken volbrengen en een dusdanige overmacht over de gehele schepping openbaren, zoals toch van Hem verteld wordt? Zonder enige verandering of verhoogmoediging in Zijn gemoed nam Hij de lofprijzingen en verheerlijkingen over deze werken uit de monden der mensen aan. Bij de viering van Zijn triomfantelijke intocht in Jeruzalem heeft Hij nieuwe macht over ons en de gehele wereld getoond, want zelfs nu nog is het net, alsof ik mijn kracht om Hem te vernietigen en Zijn naam in het land der levenden uit te wissen voel wegebben (Jer. 11:19). In Zijn huidige triomf hebben niet slechts Zijn vrienden Hem verheven en Hem uitgeroepen als de Gezegende, maar zelfs velen van degenen, die mij onderworpen waren, hebben datzelfde gedaan en Hem de Messias genoemd, Die hun in hun Wet beloofd is. Dit overtreft , naar het mij toeschijnt, gewone menselijke kracht; en indien Hij toch slechts mens is, dan is er nog nooit een mens geweest, die een dusdanig deel van de Goddelijke macht naar zich toe trok. Hij doet ons veel schade en zal ons nog meer schade doen en sinds wij uit de hemel verstoten zijn, hebben wij nog nooit een dusdanige nederlaag ondergaan. Ik heb, tot dat deze Man in de wereld verscheen, nog nooit met zo'n overweldigende macht te kampen gehad. Indien Hij het mensgeworden Woord zou zijn, zoals wij vermoeden, dan is het noodzakelijk, dat wij ons grondig beraden; want indien wij Hem toestaan om te leven, dan zal Hij door Zijn voorbeeld heel de mensheid naar Zich toetrekken. Door mijn haat gedreven heb ik meerdere malen Zijn dood gezocht, doch zonder succes. Toen ik Zijn landgenoten in Zijn eigen land aanzette om Hem in de afgrond te storten, liep Hij vol verachting dwars door de horde, die dit oordeel zou volbrengen, heen (Luc. 4:30). Bij andere gelegenheden maakte Hij Zichzelf onzichtbaar voor de Farizeeërs, die ik had aangezet om Hem te stenigen. (VI Mar. 97:1/13). 

 

XR. 1

Maar nu schijnen de zaken een andere keer te nemen, nu Judas, Zijn discipel, mij zal helpen. Ik heb Judas gemoed zo bewerkt, dat hij bereid is zijn Meester aan de farizeeërs te verraden; en deze lieden heb ik tot heftige ijverzucht aangezet. Zij zullen er niet voor terugdeinzen Hem een allerwreedste dood te doen ondergaan; en zij zullen dit plan zonder twijfel volvoeren. Zij wachten slechts op een gelegenheid, en die zal door mijn toedoen wel gevonden worden, want Judas en de hogepriesters, alsmede de farizeeërs zullen alles doen wat ik hen voorstel. (VI Mar. 98:1/4).

Niettegenstaande dit alles zie ik hierin toch een groot gevaar, dat onze gehele aandacht vraagt. Want indien deze inderdaad de Messias zou zijn, Die door Zijn volk verwacht wordt, dan zal Hij Zijn Dood en al Zijn Lijden voor de Verlossing der mensen opdragen en daardoor genoegdoening verschaffen voor hun zonden en voor hen allen oneindige verdiensten vergaren. Dan zal Hij de hemelen openmaken en de weg bereiden voor de stervelingen om hen die genoegens te laten smaken, waarvan God ons verstoten heeft. Als dat geschiedt, zal dat een verschrikkelijke kwelling voor ons zijn. Wij moeten dit trachten te voorkomen. Deze Man zal daarenboven aan de wereld een nieuw voorbeeld geven van geduld in lijden en de verdienste daarvan aan alle mensen tonen; want Hij is zeer zachtmoedig en nederig van hart en niemand heeft Hem ooit ongeduldig of opgewonden gezien. Hij zal deze zelfde deugden aan alle mensen leren. Ik moet daar niet aan denken, want dat zijn de deugden, die mij het meest tegenstaan en die dwars ingaan tegen alle neigingen van degenen, die vervuld zijn met mijn gevoelens en mijn adviezen aannemen. Daarom is het noodzakelijk, dat wij tezamen een plan opstellen om deze vreemde Man, Christus te vernietigen, en dat gij mij laat weten, wat gij van deze zaken begrepen hebt. (VI Mar. 98:5/13).

 

XR. 2

Toen werkten de prinsen der duisternis zich op tot ongelofelijke woede jegens onze Verlosser. Zij hielden lange conferenties over dat, wat zij zouden ondernemen. Zij betreurden het diep, dat ze zeer waarschijnlijk ernstig gedwaald hadden door Zijn dood met zoveel scherpzinnigheid en boosaardigheid te hebben overwogen. Zij besloten daarom om met verdubbelde schranderheid en geslepenheid de schade te herstellen en Zijn dood te verhinderen, want zij waren er nu wel van overtuigd, dat Hij de Messias was, ofschoon hun oordeel ter zake toch nog niet geheel en al vast stond. Deze verdenking was voor Lucifer de oorzaak van zoveel angsten en kwellingen, dat hij besloot de nieuwe beslissing: de dood van de Heiland te verhinderen, goed te keuren; en hij sloot de bijeenkomst met de volgende woorden: "Geloof mij, mijn vrienden, dat, indien deze Mens bovendien waarachtig God is, dan zal Hij door Zijn Lijden en Dood alle mensen redden; ons rijk zal in elkaar storten en de stervelingen zullen een nieuw geluk kennen en macht krijgen over ons. Wij hadden het niet bij het rechte eind door Zijn dood te zoeken. Laten we trachten de schade te herstellen." (VI Mar. 99:1/7). 

 

XR. 3

Met dit doel voor ogen trokken Lucifer en al zijn onderhorigen naar de stad en de omgeving van Jeruzalem op. Zij oefenden aldaar hun invloed uit op Pilatus en diens vrouw om de dood van de Heer te verijdelen (Mat. 27:19) en zetten nog vele hunner strikken uit, die echter niet in de Evangeliën geboekstaafd werden. Want boven alle andere dingen, die ze ondernamen, was de beïnvloeding van Judas nu hun eerste en voornaamste taak. Zij trachten hem af te brengen van het verraad van zijn Goddelijke Meester. Toen hun suggesties geen invloed bleken te hebben en het gemoed van Judas niet te vermurwen bleek, verscheen Lucifer aan hem in zichtbare en lichamelijke vorm; en hij trachtte hem over te halen de dood van Christus niet door de hulp der farizeeërs te bewerkstelligen. Lucifer, die op de hoogte was van Judas geldzucht, beloofde hem grenzeloze rijkdommen, indien hij er vanaf wilde zien Christus over te leveren aan Zijn vijanden. Lucifer trachtte nu met groter voortvarendheid Judas van zijn plannen af te houden, als waarmee hij hem indertijd had aangezet om ze uit te voeren. (VI Mar. 100:1/7). 

 

XR. 4

Maar, o welk een ellende brengt de menselijke dwaling met zich! Judas had zich geheel overgegeven aan satans leiding in het bedrijven van het kwade, maar hij sloeg zijn raad af, toen Lucifer hem een andere weg wees. Want de aartsvijand had het niet in zijn macht om de kracht der Goddelijke genade te hulp te roepen. En alle andere drijfveren om de mensen af te houden van het bedrijven van zonden blijven zonder gevolg; daardoor kan hij het goede nooit bereiken. Het zou niet onmogelijk geweest zijn aan God om het hart van Zijn trouweloze discipel te bekeren, maar overreding van de kant van de duivel had totaal geen succes. De Heer was echter gerechtvaardigd in het niet verstrekken van meer hulp aan Judas, want deze had zichzelf halsstarrig getoond, toen hij de school van de Meester zelf volgde, hij had bij voortduring de goede lessen in de wind geslagen, alle goede inblazingen en gunsten terzijde gelaten en de raadgevingen van de Heer en van Zijn allerheiligste Moeder onder het ten toon spreiden van zeer grote trots moedwillig genegeerd. Hij had het levende voorbeeld van hun wijze van leven met minachting bejegend en had met opzet het gezelschap van deze Twee en de Apostelen geschuwd. Tegenover al deze invloeden ten goede had de zondige discipel zich gehard met meer dan duivelse hardnekkigheid en met des te meer boosaardigheid als mens, die toen vrij was om het goede te doen. Door zo te leven was hij in een toestand geraakt, waarin zijn haat jegens Christus en Zijn Moeder zo groot was geworden, dat hij onmogelijk Hun genade zou kunnen aannemen. Hij was geheel onwaardig om het licht te ontvangen, dat herkenning van die genade mogelijk zou hebben kunnen maken en volledig blind voor de rede en de natuurlijke wet, welke hem zou hebben kunnen doen aarzelen de schuldeloze Schepper van zovele zegeningen, die hen geschonken waren, te verraden. Dit is inderdaad een verbazingwekkend voorbeeld en een verschrikkelijke waarschuwing voor deze zwakte en boosaardigheid der mensen, die allen, indien ze de vreze Gods missen, in gelijksoortige gevaren van ondergang kunnen geraken en zichzelven in dezelfde ongelukkige en betreurenswaardige noodtoestand kunnen brengen. (VI Mar. 101:1/11). 

 

XR. 5

De duivelen geraakten in wanhoop, toen ze inzagen, dat ze Judas niet tot andere gedachten konden brengen. Ze probeerden het met de Farizeeërs. Door allerhande suggesties en argumenten trachten zij hen af te houden van de vervolging van Christus, onze Heer en Heiland. Maar ook hier speelde zich hetzelfde af als bij Judas en wel om dezelfde redenen. Zij konden niet van hun zondige plannen, die zij hadden uitgedacht, worden afgebracht. Ofschoon enige der Schriftgeleerden, uit motieven van voorzichtigheid, nogmaals overwogen of het wel verstandig was te doen zoals besloten was, werden toch ook zij spoedig meegesleept door hun haat en afgunst van de Heiland, omdat zij niet werden bijgestaan door de Goddelijke genade. Hieruit kwam de verdere pogingen van Lucifer met de vrouw van Pilatus en met Pilatus zelf voort. De eerste werd, zoals dit in de Evangeliën verhaald wordt, door vrouwelijk medelijden gedreven Pilatus over te halen "die rechtvaardige Man" (Mat. 27:19) niet te veroordelen. Door deze suggesties en door vele andere, die zij zelf Pilatus influisterde trachtte zij deze te weerhouden een vonnis uit te spreken over de onschuldige Heiland. Daarover zal ik later nog iets zeggen. Aangezien Lucifer en zijn trawanten geheel uit het veld geslagen werden bij al hun pogingen, probeerden ze wederom een andere tactiek. Zij fluisterden de Farizeeërs in de meest gemene wreedheden hetzij zelf, hetzij door hun helpers, op de Heer toe te passen, opdat, door een dusdanige overmaat van kwellingen het onoverwinnelijke geduld van de Verlosser uitgeput zou raken. Al deze duivelse machinaties stond de Heer toe, opdat de hoge doeleinden van de Verlossing bereikt zouden worden; doch Hij stond niet toe, dat enige der onwelvoeglijke wreedheden, waartoe de duivel hen inspireerde, op de Persoon van de Heiland werden uitgeoefend. (VI Mar. 102:1/12). 

 

XR. 6

Op de woensdag volgend op Zijn triomfantelijke intocht in Jeruzalem bleef Christus onze Heer in Bethanië zonder naar Jeruzalem te gaan. En op die dag kwamen de Schriftgeleerden en farizeeërs in het huis van Kajafas bijeen om de dood van de Redder der wereld te beramen (Mar. 14:1). Het welkom, dat de Verlosser zijdens de inwoners van Jeruzalem ten deel was gevallen, dat daarenboven zo snel gevolgd was op de opstanding van Lazarus en de vele andere wonderen dier dagen, had hun afgunst in hoge mate doen opvlammen. Daarenboven waren zij alreeds tot Zijn dood besloten onder het valse voorwendsel van het "goed voor het volk", zoals Kajafas tegen zijn bedoeling in geprofeteerd had (Joh. 11:49). De duivel, die zag, hoe vast zij besloten waren de gruweldaad te volbrengen, stelde aan enigen hunner voor hun plannen niet op het feest van Pascha te doen uitvoeren, omdat het volk, dat Christus als de Messias vereerde, wellicht een opstand zou veroorzaken. Lucifer probeerde door dit uitstel tot afstel van de dood van de Heer te komen, maar aangezien Judas nu geheel in de klauwen van geldzucht en haat verzeld was en geheel gespeend van enigerlei redding brengende genade, verscheen hij op de bijeenkomst der priesters en begon met hen, onder grote geestesverwarring, te onderhandelen over het verraad van zijn Meester. Hij werd het met hen eens voor dertig zilverlingen en was daarmee tevreden als prijs voor Degene, Die alle schatten des hemels in Zich bezat. Om vooral hun kansen niet te verspelen namen de priesters de nabijheid van het Pascha op de koop toe. Dit alles was zo geregeld door de Goddelijke Voorzienigheid, Die al deze dingen in handen had. (VI Mar. 103:1/9).

 

XR. 7

Terzelfder tijd geschiedde, wat door de heilige Mattheus als woord van de Schepper is opgetekend: "Gij weet, dat na twee dagen het Pascha zal zijn; dan zal de Zoon des mensen worden overgeleverd om gekruisigd te worden" (Mat. 26:2). Judas was niet aanwezig, toen Christus deze woorden sprak. Maar onder dezelfde geestesgesteldheid als waaronder hij Jezus verkocht had, kwam hij terug bij de Apostelen en begon hij zijn metgezellen, en zelfs de Heer en Zijn gezegende Moeder, te ondervragen, waarheen Zij vanuit Bethanië zouden gaan en wat de Meester op de eerstkomende dagen zou gaan doen. Van Judas kant was dit alles slechts een verraderlijke voorbereiding van de trouweloze discipel op het verraad van zijn Meester aan het hoofd van de Farizeeërs. Als een volleerde huichelaar trachtte Judas zijn verraad te verbloemen door een voorgewende belangstelling en zorg. Maar zowel de Heiland als Zijn allergezegendste Moeder begrepen het doel van zijn koortsachtige bedrijvigheid terdege, want de heilige engelen hadden hun het schandelijke contract zowel als de koopprijs van dertig zilverlingen onthuld. Op dezelfde dag, dat de verrader haar benaderde en haar vroeg, waar de Heer Zijn Pascha dacht te vieren, antwoordde zij hem met onuitsprekelijke minzaamheid: "Wie, o Judas, kan de geheime beraadslagingen van de Allerhoogste doorgronden?" Van dat moment af hield zij op om hem tegen het bestaan der zonde te waarschuwen; maar zowel zij als de Heer zonden hem niet weg uit hun gezelschap, totdat hijzelf ging wanhopen aan redding en eeuwig geluk. Maar deze zachtzinnige Duive, die nu geheel zeker was van de ondergang van Judas en de overlevering van haar allerheiligste Zoon in de handen Zijner vijanden, brak uit in de meest tedere klaagliederen in de aanwezigheid van de engelen, want dat waren de enige wezens met wie zij kon spreken over haar hartverscheurend leed. In hun aanwezigheid liet zij de zee van haar verdriet overstromen en gaf zij uitdrukking daaraan in woorden van de grootste wijsheid en aandoening. Zij wekte de bewondering op van deze heilige engelen, die zulk een verheven en nieuwe volmaaktheid zagen opbloeien uit een gewoon schepsel, te midden van de bittere smarten en bezoekingen. (VI Mar. 104:1/11). 

 

Onderrichting mij door de Koningin des Hemels gegeven.

 

XR. 8

Mijn dochter, alles wat gij in dit hoofdstuk begrepen en beschreven hebt, bevat grote en leerzame mysteries voor de stervelingen, die daarover zouden willen mediteren. Overweeg allereerst, hoe mijn allerheiligste Zoon, om de duivel te overwinnen en diens macht over de mensen te verzwakken, vele zaken voor hem verborgen hield, zoals gij dat reeds op meerdere plaatsen beschreven hebt, ofschoon Hij hem zijn engelen-natuur en de daaruit voortvloeiende diepe en vergaande kennis deed behouden. Geheel overeenkomstig Zijn minzame en onweerstaanbare Voorzienigheid verijdelde de Almachtige op deze wijze de boosaardigheid van deze draak. Om deze reden bleef de hypostatische vereniging der Goddelijke en menselijke natuur verborgen en werd de duivel in de grootst mogelijke verwarring gebracht omtrent dit mysterie en begaf hij zich op allerhande dwaalwegen, totdat de Heer Zichzelf openbaarde en hem overtuigde van de Goddelijke glorie van Zijn ziel, welke bestaan had vanaf Zijn ontvangenis. Hiermee hangt ook samen, dat de duivel werd toegelaten enige wonderen van Zijn allerheiligst leven te leren kennen, terwijl vele anderen voor hem verborgen bleven. Op dezelfde wijze zorgt de Heer in onze dagen voor het welzijn der zielen, want ofschoon de duivel door gaven zijner natuur op de hoogte kan blijven van het doen en laten van iedere ziel, verbergt God om redenen Zijner Voorzienigheid veel voor hem en staat Hij hem de werking dezer gaven niet toe. Later ontdekt hij deze dan tot zijn eigen diepe vernedering. Zo geschiedde dit ook na het volbrengen van het werk der Verlossing. Toen werden de duivel tot zijn grote woede en kwelling vele mysteries duidelijk, die hij niet als zodanig erkend had. De helse draak ligt bij voortduring op de loer om het doen en laten der zielen te bestuderen, niet slechts uit hun uitwendige daden, maar ook naar hun innerlijke oorsprong. Maar mijn allerheiligste Zoon waakt over Zijn zielen met liefdevolle zorgen. Hij is voor hen op de wereld gekomen en voor hen gestorven. (VI Mar. 105:1/13). 

 

XR. 9

Deze gezegende waakzaamheid zou veel algemener kunnen zijn, veel blijvender gevolgen kunnen hebben, indien er niet zovelen daarover onwaardig waren door zichzelf in handen te geven van de vijand en te luisteren naar zijn bedrog en zijn sluwe en boosaardige adviezen. Juist zoals de deugdzame en de vrienden van God geleidelijk instrumenten in de handen van de Heer worden en zichzelf geheel aan Zijn Goddelijke leiding onderwerpen, zodat Hij hun Enige Gids is, Die hen niet toestaat zich door anderen te laten beïnvloeden, zo worden anderen op gelijke wijze; velen der verworpenen en degenen die hun Schepper en Verlosser de rug toe keren en zich overgeven aan de duivel door herhaalde zonden, als het ware getrokken naar alles wat slecht is. Zij worden instrumenten van zijn lage boosaardigheid. Een voorbeeld hiervan hebben we in de trouweloze apostel en in de farizeeërs, die met moordplannen rondliepen en hun Verlosser vervolgden. Geen van de stervelingen is in dit opzicht zonder blaam: want juist zoals Judas en de hogepriesters door het gebruik van hun eigen vrije wil niet weigeren om de raad van de duivel op te volgen en niet wilden afzien van het vervolgen van Christus onze Heiland, zouden zij bij de eerste bekoring, met meer gemak, hebben kunnen weigeren ontrouw te worden aan Christus. Want zij zouden dan gesteund zijn door de genade, indien ze die maar hadden willen gebruiken, terwijl ze later uitsluitend op eigen keuze aangewezen waren en geleid werden door hun slechte gewoonten. Dat zij in tweede instantie ontriefd waren van genade en hulp van de Heilige Geest, was rechtvaardig, want zij hadden zichzelf aan de kant van de duivel geschaard. Zij hadden besloten hem in heel zijn boosaardigheid te volgen en zij lieten toe, dat zij door zijn perversiteit geregeerd werden, zonder ooit acht te slaan op de goedheid en de kracht van hun Schepper. (VI Mar. 106:1/8).

 

XS. 0

Zo zult gij ook kunnen begrijpen, dat deze helse slang geen macht heeft om iemand ten goede te leiden, maar wel zeer goed in staat is diegenen, die nalatig zijn hun zondige staat te verlaten, in zijn hand te nemen. Waarlijk mijn dochter, ik zeg u, dat, indien de stervelingen zich volledig bewust waren van dit gevaar, ze zeer bevreesd zouden zijn, want er is geen geschapen kracht in staat een ziel, die aan de zonde heeft toegegeven te stuiten in haar val van afgrond tot afgrond. Sinds de zonde van Adam is de menselijke natuur belast met vleselijke en toornige driften. Zij wordt naar de zonde getrokken als de steen naar zijn middelpunt. Kwade gewoonten, de macht van satan over hen, die gezondigd hebben, en zijn nimmer aflatende dwingelandij verzwaren deze neiging. Wie zou er zo vijandig ingesteld zijn tegenover eigen welzijn, dat hij geen acht zou slaan op deze gevaren? Slechts de Almachtige kan hem daarvoor behouden. In Zijn hand is het geneesmiddel te vinden. Maar niettegenstaande dit alles leven de stervelingen onbezorgd voort, niet indachtig de eigen ondergang, alsof een iegelijk in staat ware deze ondergang af te weren op tijd en uur dat hem past. Ofschoon velen hunner weten en openlijk belijden, dat zij hun eigen ondergang slechts kunnen vermijden met de hulp van God, is deze wetenschap een gewoonte geworden, een vaag gevoel, en in plaats van liefdevol Zijn hulp in te roepen, beledigen en tarten zij God. Zij verwachten van Hem, dat Hij hen wel terzijde zal staan als ze genoeg hebben van het zondigen, of tot het moment, dat zij niet meer in staat zullen zijn hun afschuwwekkende zondigheid en ondankbaarheid voort te zetten. (VI Mar. 107:1/11). 

 

XS. 1

Mijn liefste, vrees dit verschrikkelijke gevaar en wees op uw hoede voor de eerste zonde, want na de eerste zijt gij minder bestand tegen de tweede en vermeerdert de macht van de duivel over uw ziel. Bedenk dat uw schat zeer kostbaar is en het vat, waarin gij die draagt, zeer broos: door één val kunt gij dit alles verliezen (II Cor. 4:7). De scherpzinnigheid en de sluwheid, door de duivel tegen u gebruikt, zijn groot, en uw inzicht is maar zeer oppervlakkig. Draag er zorg voor, dat gij uw zelfbeheersing bewaart en uw zinnen afsluit voor alle invloeden van buiten. Gij dient uzelf terug te trekken achter de beschermende muur, die de Almachtige voor uw toevlucht heeft opgericht. Van daaruit kunt gij alle onmenselijke aanvallen uwer vijanden afslaan. Om deze vrees in u op te wekken is het voldoende de straf van Judas, welke u nu duidelijk is gemaakt, te overwegen. Wat betreft uw navolging van mijn gedragingen in andere zaken: hoe gij u moet gedragen jegens allen, die u haten en vervolgen, hoe gij hen moet liefhebben en hen in liefde en met geduld moet verdragen, en hoe gij de Heer voor hen dient aan te roepen om hun redding te verkrijgen, zoals ik dat gedaan heb voor de verrader Judas: in al deze zaken heb ik u reeds meermalen onderricht gegeven. (VI Mar. 108:1/8). 

Het is mijn wens , dat gij daarin uitblinkt en uzelf daarin onderscheidt en dat gij alle religieuzen en allen, waarmee gij te maken hebt, deze wijze van handelen zult aanleren. Want gezien het geduld en de minzaamheid van mijn allerheiligste Zoon en gezien mijn eigen voorbeeld zullen de zondaars en alle stervelingen in onuitspreekbare verwarring gebracht worden, omdat zij elkander niet vergeven hebben met broederlijke liefde. De zonden van haat en wraak zullen op de laatste dag met groter gestrengheid bestraft worden dan alle andere en in dit leven verdrijven deze zonden het snelst de oneindige goedheid van God, en veroorzaken ze de eeuwige straffen voor de mensen, indien zij zich niet verbeteren en verdriet hebben over hun afdwalingen. Zij die liefderijk en minzaam zijn jegens hun vijanden en vervolgers, zij die de beledigingen hen aangedaan snel vergeten, zijn om die reden in het bijzonder gelijk aan het mensgeworden Woord: want Christus ging rond al vergeving schenkende en Hij overlaadde de zondaars met zegeningen. Door de liefde en de beminnelijkheid van het Lam na te volgen komt de ziel open te staan voor de ontvangst en het behouden van die edele geest van liefde en naastenliefde en wordt ze geschikt tot het ondergaan van alle invloeden der Goddelijke genade en welwillendheid. (VI Mar. 108:9/13). 

 

 

Hoofdstuk IX

 

Christus onze Heiland neemt afscheid van Zijn Moeder in Bethanië om op de donderdag van het Laatste Avondmaal Zijn Lijden te beginnen; de Grote Vrouwe vraagt of zij de heilige Communie met de anderen mag ontvangen en zij volgt later met Magdalena en andere heilige vrouwen. 

 

XS. 2

Laten wij nu onze geschiedenis vervolgen en terugkeren naar onze Heiland in Bethanië, waarheen Hij na Zijn triomfantelijke intocht in Jeruzalem met Zijn Apostelen was teruggekeerd. In het laatste hoofdstuk liepen wij vooruit op de gebeurtenissen door te verhalen wat door de duivelen was ondernomen voor het verraad van Christus en wat het resultaat was van de raadsvergadering in de hel, het verraad van Judas en de Raad der Farizeeërs. Wij zullen de draad der gebeurtenissen nu opnemen in Bethanië, waar de grote Koningin haar diensten bewees aan haar Goddelijke Zoon gedurende de drie dagen, welke liggen tussen Palmzondag en Witte Donderdag. Deze gehele tijd, met uitzondering van de uren, welke maandag en dinsdag aan het heen en weer trekken naar Jeruzalem en de onderrichtingen in de tempel besteed werden, bracht de Schepper van het leven door in gezelschap van Zijn gezegende Moeder; want op de woensdag ging Hij niet naar Jeruzalem, zoals ik reeds zei. Op deze laatste reizen onderrichtte Hij Zijn leerlingen nog duidelijker en nog dieper over de mysteries van Zijn Passie en de verlossing der mensen. Maar niettegenstaande zij luisterden naar de lessen en vooraf gegeven waarschuwingen van hun God en Meester, was toch ieder hunner slechts in zoverre getroffen door Zijn woorden voor zover zijn eigen instelling en de motieven en gevoelens van eigen hart hen ingaven. Zij waren immer traag in hun reacties en in hun zwakheid schoten zij te kort bij hun betuigingen van brandende liefde, zoals de gebeurtenissen later zouden uitwijzen. (VI Mar. 109:1/7). 

 

XS. 3

Maar Zijn allergezegendste Moeder vernam van onze Heiland op de dag, die onmiddellijk aan Zijn Lijden vooraf ging, dusdanig verheven geheimenissen en sacramenten over de Verlossing en de nieuwe wet der genade, dat vele daarvan verborgen zullen blijven, totdat ze in het hiernamaals zullen geopenbaard worden. Van wat ik daarvan begrepen heb, kan ik slechts weinig zeggen: maar in het hart van de grote Koningin legde haar Zoon al datgene neer, wat David onzekere en verborgen Goddelijke wijsheid noemt (Ps. 50:8). Bijvoorbeeld het grootste deel van de geheimen van Zijn werken "ad extra": zoals onze redding, de verheerlijking van de gelukzaligen en de daaruit voortvloeiende verheerlijking van Zijn heilige naam. De Heer onderrichtte Maria over alles, wat haar taak betrof gedurende het Lijden en Dood; en Hij verlichtte haar opnieuw met Goddelijk licht. Bij dit onderhoud sprak haar allerheiligste Zoon met een geheel nieuwe koninklijke reserve, geheel overeenkomstig de belangrijkheid van het behandelde; want nu hadden de tederheid en de strelingen van een Zoon en Bruidegom geheel opgehouden. Maar aangezien de natuurlijke liefde van de liefste aller Moeders en de brandende liefde van haar allerzuiverste ziel een graad hadden bereikt boven alle bevattingsvermogen van het menselijk verstand, en omdat de samenspraken met haar Goddelijke Zoon nu weldra zouden afgelopen zijn, is het niemand gegeven de tedere en droeve aandoening van dit allerzuiverste hart en de verzuchtingen vanuit de grond van haar ziel weer te geven. Zij was als de mysterievolle tortelduif, die alreeds de nadering van die eenzaamheid aanvoelde, welke noch door het gezelschap van een geschapen hemels wezen, noch door dat van enig aards wezen zou kunnen gecompenseerd worden. (VI Mar. 110:1/7). 

 

XS. 4 

Donderdag, de vooravond van de Passie en Dood van de Heiland, was aangebroken; in de vroege ochtend riep de Heer Zijn geliefde Moeder tot Zich. Zij spoedde zich naar Hem toe, wierp zich neder aan Zijn voeten en zei: "Spreek, mijn Heer en Meester, Uw dienstmaagd luistert." Hij richtte haar op van de grond en sprak tot haar vol tederheid, met op verzachting gerichte woorden: "Mijn Moeder, het uur door de eeuwige wijsheid van Mijn Vader tot volbrenging van de redding en verlossing van het menselijk geslacht aangewezen, is aangebroken. Hij heeft Zijn allerheiligste en aanvaardbare wil opgelegd; het is passend, dat Wij nu onze wil aan Hem onderwerpen, zoals Wij dit zo meermalen hebben aangeboden. Geef Mij uw toestemming Mijn lijden en dood tegemoet te gaan en geef Mij, als Mijn ware Moeder, toestemming, dat Ik Mijzelf, in gehoorzaamheid aan Mijn eeuwige Vader, overlever in de handen Mijner vijanden. Ik heb van u in uw maagdelijke schoot de vorm van een tot lijden en dood geschapen man ontvangen; Ik vraag u met Mij samen te werken nu ik in deze vorm, waarin Ik de wereld ga verlossen, genoegdoening ga schenken aan de Goddelijke gerechtigheid. Het is Mijn wens, dat gij op dezelfde wijze, waarop gij toestemming gaf tot Mijn menswording, nu uw toestemming zult geven tot Mijn Lijden en Dood op het Kruis. Uw dank voor het feit, dat Ik u tot Mijn Moeder gemaakt heb, moet het uit eigen vrije wil opofferen van Mij aan de wil van Mijn eeuwige Vader zijn. Want Hij heeft Mij gezonden om door het lijden in Mijn vlees de verloren schapen van Zijn huis, de kinderen van Adam, terug te brengen." (Mat. 18:11). (VI Mar. 111:1/9). 

 

XS. 5

Deze en andere woorden van de Heiland bij die gelegenheid gesproken doorboorden het liefdevolle hart van Maria en lieten haar ten prooi vallen aan een smart, welke groter was dan zij ooit te verduren had gehad. Want nu was dat vreselijke uur aangebroken, waarin voor haar smarten geen ontkomen meer was, noch door het zoeken naar enig uitstel noch door het pleiten voor enige rechtbank tegen het onvermijdelijke besluit van de eeuwige Vader, waarin de duur van het leven van haar geliefde Zoon bepaald was. Toen de allervoorzichtigste Moeder Hem nu aanschouwde als haar God, oneindig in Zijn eigenschappen en volmaaktheden, en als het ware Godmens in hypostatische vereniging met de Persoon van het Woord, en Hem geheiligd en onuitsprekelijk verheven wist door deze vereniging met God de Vader: herinnerde zij zich de gehoorzaamheid, welke Hij haar als Zijn Moeder betoond had en de zegeningen, welke Hij haar geschonken had gedurende de lange samenspraken, die Zij gehad hadden; Zij realiseerde zich, dat zij zeer spoedig verstoken zou zijn van deze samenspraken en van de schoonheid van Zijn Gelaat, van de levenwekkende zoetheid Zijner woorden; Zij werd zich bewust, dat zij dit alles niet slechts ineens verliezen zou, maar dat zij Hem moest achterlaten in de handen van onbarmhartige vijanden, Hem moest blootstellen aan laaghartigheden, kwellingen en aan het bloedige offer van de Kruisdood. (VI Mar. 112:1/3). 

Hoe diep zullen al deze omstandigheden en overwegingen, die haar nu zo duidelijk voor de geest stonden, in haar hart zijn doorgedrongen; hoe vol zal dit hart geweest zijn van onmeetbare smarten! Maar met de grootmoedigheid van een Koningin overkwam zij deze onoverwinnelijke pijn. Zij wierp zich neder aan de voeten van haar Goddelijke Zoon en Meester, en terwijl zij Zijn voeten met grote eerbied kuste, antwoordde zij: (VI Mar. 112:4/6). 

 

XS. 6

"Heer en hoogste God, Schepper van al wat bestaat, ofschoon Gij de Zoon van mijn schoot zijt, ben ik toch Uw dienstmaagd; slechts de neerbuigendheid van Uw onuitsprekelijke liefde heeft mij vanuit het stof tot de waardigheid Uw Moeder te zijn, verheven. Het is zeker passend, dat ik, onbetekenend wormpje, Uw aller vrijgevigste schenkingen erken door te gehoorzamen aan de wil van de eeuwige Vader en de Uwe. Ik draag mijzelf op, ik voeg mij naar Zijn welbehagen, opdat in mij, juist zoals in U, mijn Zoon en Heer, Zijn eeuwige en aanbiddelijke wil vervuld worde. Het grootste offer, dat ik kan geven is, dat ik niet in staat zal zijn met U te sterven, en dat ik niet in Uw plaats Uw lot kan ondergaan; want indien ik in Uw navolging zou kunnen lijden en in Uw gezelschap, zou dat mijn smart zeer verlichten. Dan zouden alle kwellingen in zoetheid verkennen, indien ze ondergaan werden in vereniging met de Uwe. De enige verlichting van mijn smarten komt voort uit de wetenschap, dat U alle kwellingen wilt ondergaan voor de redding van het mensdom. Ontvang, o mijn God, dit offer van mijn verlangen samen met U te sterven en dat van mijn in leven blijven, terwijl Gij, het alleronschuldigste Lam en de afschaduwing van het wezen van Uw eeuwige Vader, de Dood ondergaat (Heb. 1:3). Wil ook mijn smarten als een offer ontvangen, de smarten, die ik zal te doorstaan hebben, als ik zie, hoe Uw vijanden Uw verheven Persoon op onmenselijke wrede wijze zullen kwellen en als het ware de zondigheid der mensen op Uw Persoon verhalen. (VI Mar. 113:1/8). 

O gij hemelen en elementen en alle geschapen wezens daarin; gij soevereine geesten, gij Patriarchen en Profeten, sta mij bij in het bewenen van de Dood van mijn Geliefde, Die u aanzien gaf, en treur met mij over de ellendigheid der mensen, de oorzaak van deze Dood; laten de mensen toch begrijpen, dat zij indien zij de grote zegeningen daaruit voortkomend niet deelachtig worden, dat zo duur gekochte eeuwige leven zullen verliezen; O gij ongelukkige, waarvan reeds nu bekend is, dat gij verloren zult gaan! O gij overgelukkige zaligen, die hun ziel zullen wassen in het bloed van het Lam (Apoc. 7:14), gij, die wist profijt te trekken uit dit gezegende offer, prijst de Almachtige God! O mijn Zoon en oneindige vreugde van mijn ziel, geef sterkte en kracht aan Uw diep getroffen Moeder; sta haar toe Uw leerlinge en metgezellin te zijn, opdat zij moge deelnemen aan Uw Lijden en Kruis, en opdat haar offer in vereniging met het Uwe door de eeuwige Vader moge ontvangen worden." (VI Mar. 113:9/11).

 

XS. 7

Met deze en meerdere andere uitdrukkingen van haar gevoelens, die ik niet alle herhalen kan in gewone menselijke woorden, antwoordde de Koningin des Hemels haar allerheiligste Zoon en offerde zij zichzelf op als een metgezellin, een medehelpster in Zijn Passie. Daarna, volledig ingelicht door het Goddelijk Licht omtrent alle mysteries, die door de Meester van het Leven zouden volbracht worden om al Zijn grote doeleinden te bereiken, voegde de allerzuiverste Moeder, na daartoe van de Heer verlof te hebben ontvangen, nog het volgende verzoek aan haar offer toe: "Geliefde van mijn ziel en licht van mijn ogen, mijn Zoon, ik ben niet waardig U datgene te verzoeken wat uit de diepte van mijn ziel omhoog komt; maar Gij, o Heer, zijt het leven van mijn hoop en daarin, in dit vertrouwen, smeek ik U, indien dit Uw welbehagen is, mijn deelgenoot te maken van dit onuitsprekelijke Sacrament van Uw Lichaam en Bloed. Gij hebt besloten dit in te stellen als een borgtocht voor Uw eeuwige heerlijkheid; en door U sacramenteel te ontvangen in mijn hart wens ik de uitwerkingen van dit nieuwe en bewonderenswaardige sacrament te ontvangen. Weliswaar weet ik, o Heer, dat geen enkel schepsel ooit zo'n uitgelezen zegening verdienen kan. Gij hebt dit Sacrament als grootste van al Uw prachtvolle werken ingesteld, en om U te bewegen mij daaraan deelachtig te laten worden heb ik niets anders aan te bieden dan Uzelf en al Uw oneindige verdiensten. Indien het bestendigen van deze verdiensten door de zelfde menselijkheid, die U uit mijn schoot heeft ontvangen, mij een soort recht daarop geeft, laat dit recht dan niet zozeer bestaan in wegschenken van Uzelf aan mij in dit sacrament, maar eerder in het mij geheel tot Uw eigendom maken door deze nieuwe bezit-name, die in mij Uw zoete aanwezigheid herstelt. Al mijn wensen en inspanningen zijn gewijd geweest aan het waardig ontvangen van deze heilige Communie, vanaf het moment, dat U mij daarvan mededeling deed en het Uw vaststaand besluit was in Uw heilige Kerk te blijven onder de gedaante van brood en wijn. Keer terug o mijn Heer en God, naar Uw eerste woonstede, die Gij gevonden hebt in Uw Moeder en Uw slavin, die Gij voorbereidde op Uw ontvangst door haar te vrijwaren van de besmetting der zonde. Dan zal ik in mij de menselijkheid, die ik U uit mijn eigen bloed gegeven heb, ontvangen; en zo zullen wij wederom verenigd zijn in een nieuwe en innige omhelzing. Dit vooruitzicht verwarmt mijn hart met een brandende liefde. Moge ik nimmer van U gescheiden worden, van U, Die het oneindige Goed en de Liefde van mijn ziel zijt." (VI Mar. 114:1/11). 

 

XS. 8

Vele woorden, vervuld van onvergelijkelijke liefde en eerbied, werden bij deze gelegenheid door de Koningin en Vrouwe gesproken; want door de zeer schone liefde van haar hart trachtte zij van haar Zoon het voorecht te verkrijgen deelgenoot te worden aan Zijn heilig Lichaam en Bloed. De Heer beantwoordde deze liefde met grote tederheid en stond haar smeekbede toe. Hij beloofde haar de zegening van de heilige Communie op het uur van de instelling van dit Sacrament. De allerzuiverste Moeder volbracht met de grootste Godsvrucht de meest heldhaftige daden van nederigheid, dankbaarheid, eerbied en levend geloof in afwachting van de zozeer verlangde deelname aan de allerheiligste Eucharistie. Toen geschiedde wat ik later zal mededelen. (VI Mar. 115:1/5). 

 

XS. 9

De Heiland beval de engelen van haar lijfwacht over haar in zichtbare vormen te waken, haar te dienen en te troosten in smart en eenzaamheid. Zij voldeden getrouwvol aan dit bevel. De Heer sprak tevens Zijn wens uit, dat zij na Zijn vertrek naar Jeruzalem met Zijn discipelen, Hem kort daarop zou volgen met de heilige vrouwe, die Hen vanuit Galilea begeleid hadden. Hij droeg haar op hen te onderrichten en te bemoedigen, zodat ze niet geschandaliseerd zouden worden bij het zien van de oneer en kwellingen, die Hij zou moeten ondergaan tot aan de dood op het Kruis. Tot besluit van deze samenspraak gaf de Zoon van de eeuwige Vader Zijn zegen aan Zijn geliefde Moeder en maakte Hij Zich gereed om de laatste etappe van die reis te aanvaarden, die zou leiden tot Zijn Passie en Dood. De smart, die de harten van Zoon zowel als Moeder doorboorde, ging elk menselijk begrip te boven; want deze was in evenredigheid met de liefde, die Zij voor elkander hadden; en deze liefde was wederom in verhouding met de waardigheid en de grootte der betrokken Personen. Maar, ofschoon wij daarover zo weinig in woorden kunnen uitdrukken, zijn wij toch niet vrij ons te onttrekken aan het overdenken van Hun smarten; en wij dienen Hen op deze reis vol leed met het grootste medelijden te volgen. Want indien wij dit niet doen in zoverre onze krachten en mogelijkheden reiken, dan zijn wij slechts te beschouwen als hardvochtige, ondankbare stervelingen. (VI Mar. 116:1/8). 

 

XT. 0

Na op deze wijze afscheid genomen te hebben van Zijn geliefde Moeder en Bruid vertrok onze Heiland, vergezeld van alle Apostelen voor het middaguur van de donderdag van het laatste Avondmaal op Zijn reis van Bethanië naar Jeruzalem. Hij sloeg onmiddellijk Zijn ogen op naar de eeuwige Vader, erkende Hem onder woorden van lof en dank, bevestigde eens te meer Zijn brandende liefde en bood op de meest liefdevolle en onderdanige wijze aan te lijden en te sterven voor de Verlossing van het menselijk geslacht. Dit gebed en dit offer van onze Heiland en Meester kwam voort uit een dusdanig onuitsprekelijke liefde en geestes-ijver, dat dit niet in menselijke woorden beschreven kan worden; alles wat ik er van schrijf is eerder in tegenspraak met de werkelijkheid en met datgene, wat ik zou willen schrijven. (VI Mar. 117:1/3). 

"Eeuwige Vader en Mijn God", zei Christus onze Heer, "onder inwilliging van Uw heilige Wil ga ik nu uit om te lijden en te sterven voor de bevrijding der mensen, mijn broeders, de schepselen Uwer handen. Ik draag Mijzelf op voor hun redding en om hen die door de zonde van Adam verspreid zijn, wederom bijeen te brengen (Joh. 11:52). Ik zal de schatten gaan verdienen, waardoor de schepselen, gemaakt naar Uw evenbeeld en gelijkenis, zullen kunnen verrijkt en versierd worden, zodat zij wederom in Uw vriendschap kunnen terugkeren en tot het eeuwige geluk, en opdat Uw heilige naam moge bekend en verheven worden onder alle schepselen. Voor zover dit van U en Mij afhangt, zal geen ziel de meest volmaakte redding ontberen; en Uw onwrikbare onpartijdigheid zal gerechtvaardigd worden in allen, die deze volmaakte Verlossing minachten." (VI Mar. 117:4/7).

 

XT. 1

Daarna, in navolging van de Schepper van het leven, nam de allergezegendste Moeder in gezelschap van Magdalena en van de andere heilige vrouwen, die in het gezelschap van de Heiland hadden verkeerd vanaf Galilea en Hem getrouw gediend hadden, afscheid van Bethanië. Op dezelfde wijze als de Goddelijke Meester Zijn Apostelen ingelicht en voorbereid had op Zijn Passie, opdat zij Hem niet alleen zouden laten, niet van Hem zouden vluchten wegens de schande en oneer, waarvan zij getuigen zouden zijn, en wegens de verzoekingen van de duivel, zo spande ook de Koningin aller deugden zich in om de toegewijde schare van haar discipelen voor te bereiden om moedig getuige te zijn van de Dood en de verschrikkelijke kwellingen en martelingen van hun Goddelijke Meester. Ofschoon deze vrouwen, wegens hun vrouwelijke natuur zwakker waren en gemakkelijker onder de indruk zouden komen dan de Apostelen, toonden enkelen hunner meer sterkte in het volgen van de hen door hun Meesteresse en Koningin gegeven onderrichtingen en voorbeelden uit haar leven. Onder hen blonk, zoals de Evangelist ons vertelt, Maria Magdalena uit, want zij werd geheel verteerd door de vlammen harer liefde. Zij was van nature grootmoedig, dapper en vol energie, goed onderlegd en vol edele trouw. Zij had, voor alle andere metgezellinnen, besloten de Moeder van Jezus te vergezellen en haar bij te staan gedurende de gehele Passie. En dit besluit werd door haar, als de getrouwste vriendin van de gezegende Moeder, geheel vervuld. (VI Mar. 118:1/7). 

 

XT. 2

De allerheiligste Moeder volgde de Heiland na in Zijn gebed en Zijn offer, dat Hij te dezer stonde bracht; want, zoals ik reeds meermalen gezegd heb, zag zij, in de klare spiegel haar door het Goddelijk licht geboden, alle werken van haar Goddelijke Zoon, juist om deze zo goed mogelijk te kunnen navolgen. De heilige engelen van haar lijfwacht omringden haar, in opdracht van de Heiland, in zichtbare gedaanten. Met deze hemelse geesten sprak zij over het grote mysterie van het Lijden, dat vooralsnog voor haar metgezellen, zoals voor alle andere schepselen, verborgen was. Zij werden de onmetelijke liefdeband in het zuivere en oprechte hart van de Moeder gewaar en dachten daar diep over na. Zij aanschouwden de kracht, waarmee zij getrokken werd naar de zoete zalven der wederkerige liefde tussen haar en Christus, haar Zoon, Bruid en Verlosser. Zij boden de eeuwige Vader het offer van lof en boete aan, Hem door Zijn eerstgeborene en enige Dochter onder de schepselen bereid. Aangezien alle stervelingen ongevoelig waren voor deze weldaad en de verplichting niet zagen, waarin zij verkeerden door de liefde van Christus hun Heer en Zijn gezegende Moeder, beval zij de heilige engelen zegen, eer en glorie te brengen aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Zij voldeden gaarne aan de wens van hun grote Prinses en Koningin. (VI Mar. 119:1/8). 

 

XT. 3

Woorden ontbraken mij, als ook waardige gevoelens van smart, om uit te drukken, wat ik mij bij deze gelegenheid begreep van de verbazing der heilige engelen, die enerzijds het mensgeworden Woord en Zijn allerheiligste Moeder Zich met de meest grote liefde voor het menselijk geslacht zagen opmaken naar de voltooiing van de Verlossing, en anderzijds de laagheden, de ondankbaarheid en de stompzinnige verwaarlozing aanschouwden, waarmee de mensen hun verplichtingen behandelden, die uit deze zegeningen voortkwamen, een zegen, die zelf de duivelen tot betere gedachten zou gebracht hebben, indien zij het doelwit zouden geweest zijn van deze weldaad. De verbazing der engelen kwam niet voort uit enige onwetendheid hunnerzijds, doch uit verontwaardiging over onze ondragelijke ondankbaarheid. Ik ben slechts een zwakke vrouw en minder dan een wormpje van deze aarde, maar in het licht, dat mij gegeven is omtrent deze zaken, wil ik mijn stem verheffen, opdat deze gehoord moge worden over geheel de wereld en de kinderen der ijdelheid en zoekers van bedrog (Cant. 1:3) moge brengen tot inzicht van hun verplichtingen jegens Christus en Zijn heilige Moeder. Uitgestrekt op de grond wil ik alle mensen bezweren niet zoveel onbegrip des harten te tonen en zichzelf niet zo vijandig te zijn, maar op te staan uit de bedwelming der onbedachtzaamheid, welke ons bij voortduring in het gevaar van de eeuwige dood houdt en ons berooft van het hemelse leven en geluk voor ons door de Verlosser en Heer in de bitterheid van het Kruis verdiend. (VI Mar. 120:1/4).

 

Onderrichting mij door de Koningin des Hemels, de Allerheiligste Maria, gegeven. 

 

XT. 4

Mijn dochter, nu uw ziel wederom nieuw licht is gegeven, nodig ik u uit om opnieuw onder te duiken in de zee van geheimenissen, die vervat zijn in de Passie en de Dood van mijn Goddelijke Zoon. Richt al uw eigenschappen en alle krachten van uw hart en uw ziel op het verkrijgen van meer begrip bij het mediteren over de oneer en de smarten van de Zoon van de eeuwige Vader in Zijn Dood op het Kruis voor de redding der mensen ondergaan. Bezie ook mijn doen en laten, mijn smarten en leed in verband met Zijn bittere Passie. Deze wetenschap, die zozeer door de mensen verwaarloosd wordt, dient gij te bestuderen en u eigen te maken, opdat gij in staat zult zijn uw Bruidegom na te volgen en mij, die uw Moeder en Lerares is, als voorbeeld e nemen. Bij het neerschrijven van alles, wat ik u over deze mysteries vertellen zal, dient gij diep medegevoel op te brengen; gij moet uzelf geheel losmaken van alle aardse bindingen en van uw eigen ik, opdat gij onze voetstappen in volslagen onthechting en armoede zult kunnen drukken. En aangezien ik u het speciale voorrecht geef u speciaal tot mij te roepen en ik u, in overeenstemming met de wil van mijn allerheiligste Zoon, opgedragen heb anderen te instrueren, dient gij deze overvloedige Verlossing te beschouwen, alsof ze uitsluitend voor u alleen bedoeld was, en dat alles verloren zou gaan, indien gij, niet van haar zegeningen zoudt profiteren. Zoveel moet gij haar achten; want in de liefde, die mijn allerheiligste Zoon voor u deed sterven, zag Hij u met de meest grote genegenheid aan, alsof gij de enige waart, die het geneesmiddel van Zijn Passie en Dood behoefde. (VI Mar. 121:1/7). 

 

XT. 5

Dit is de norm, waarnaar gij uw verplichtingen en uw dankbaarheid dient af te meten. Aangezien gij zowel de lage en gevaarlijke vergeetachtigheid der mensen tegenover deze weldaad ziet, en weet dat voor deze zelfde mensen hun God en Schepper stierf, moet het uw ernstig streven zijn Hem genoegdoening te verschaffen voor deze verwaarlozing door uw brandende liefde, alsof het beantwoorden van Zijn weldaden uitsluitend en alleen aan U was overgelaten. Terzelfdertijd dient gij te treuren over de blinde domheid der mensen, die hun eeuwig geluk verachten en over zichzelf de gramschap des Heren brengen door de grenzeloze uitwerkingen Zijner liefde voor de wereld te dwarsbomen. Dit is het doel, waartoe ik u zoveel geheimenissen heb medegedeeld en u mijn niet te evenaren smarten heb getoond in het uur van Zijn heengaan van mij om op te gaan naar Zijn heilig lijden en dood. Er zijn geen woorden te vinden om de bitterheid van mijn ziel bij die gelegenheid te beschrijven; maar het overwegen daarvan moet voor u een reden zijn geen moeilijkheden te groot te achten, geen rust en troost op aarde te zoeken, doch uitsluitend voor Christus te willen sterven. Treur tezamen met mij. Deze beantwoording zijt gij mij verschuldigd, die u overladen heeft met deze genaden. (VI Mar. 122:1/7). 

 

XT. 6

Het is daarenboven mijn wens, dat gij zult overwegen, hoe groot de misdaad der mensen is in de ogen van de Heer en in die van mij en van alle heiligen, als de mensen het veelvuldig ontvangen van de heilige Communie nalaten en zelfs ter Communie gaan zonder voorbereiding en brandende Godsvrucht. Juist om u deze waarschuwing goed te doen begrijpen en ze te boek te stellen heb ik u medegedeeld, wat ik bij die gelegenheid deed en hoe ik mij gedurende zovele jaren heb voorbereid op het ontvangen van mijn allergezegendste Zoon in het heilig Sacrament, en nog veel meer, wat gij ter onderrichting en ter beschaving der mensen alsnog zult neerschrijven. Want indien ik, die onschuldig was aan enige zonde en vervuld van alle genaden, mijn gesteldheid voor onze gunst trachtte op te voeren door brandende akten van liefde, nederigheid en dankbaarheid, hoeveel te meer moesten dan de andere kinderen der Kerk, die elke dag en elk uur meer schuld en blaam op zich laden, zich inspannen om zich geschikt te maken de schoonheid van de Godheid en de menselijkheid van mijn allerheiligste Zoon waardig te zijn? Welke verontschuldiging kunnen die mensen bij het laatste oordeel aanvoeren, die deze onuitsprekelijke liefde en deze zegen geminacht hebben, die zij immer aanwezig wisten in de heilige Kerk, gereed om hen met de overmaat Zijner gaven te vervullen, maar die eerder geneigd waren verstrooiing te zoeken in wereldse vermaken en de uiterlijke en bedrieglijke ijdelheden van dit aardse leven nagejaagd hebben? Wees verbaasd over deze dwaasheid, zoals de heilige engelen verwonderd waren, en behoed u voor dezelfde dwaling. (VI Mar. 123:1/5). 

 

 

Hoofdstuk X

 

Christus, onze Heiland, viert het Laatste Avondmaal met Zijn discipelen, geheel overeenkomstig de wettelijke voorschriften; Hij wast hun voeten; Zijn allerheiligste Moeder verkrijgt volledig inzicht in deze mysteries.

 

XT. 7

Onze Verlosser vervolgde zijn weg naar Jeruzalem in de vooravond van die Donderdag voorafgaande aan Zijn Passie en Dood. Hij onderrichtte de Apostelen door gesprekken met hen te voeren. Zij, op hun beurt, brachten hun moeilijkheden en twijfels naar voren, die Hij als Leraar van Wijsheid en als liefhebbende Vader beantwoordde met woorden, die hen diep in het hart drongen. Want Hij, Die hen altijd had liefgehad, was in deze laatste uren van Zijn leven gelijk een Goddelijke Zwaan, die zich uitputte in beminnelijkheid, tederheid en in minzaamheid van stem en manieren. Hij wist dat Zijn Passie nabij was, dat zwaar en gruwelijk lijden voor Hem was weggelegd; maar juist zoals de vorst het vuur aanwakkert, werd ook Zijn liefde groter en groter. Het laaiende liefdevuur, brandend in het Hart van Jezus, sloeg uit. Het overmeesterde door zijn doordringende kwaliteiten eerst de in dienst bij Hem staanden en eveneens degenen, die van plan waren het voor eeuwig uit te doven. Uitgezonderd Christus en Zijn gezegende Moeder worden alle stervelingen gewoonlijk geprikkeld tot wrok door beledigingen, of onthutst en geërgerd door tegenspoed. Wij zijn zeer tevreden over ons zelf, indien we ons niet wreken op degenen die ons beledigd hebben. Maar de liefde van de Goddelijke Meester werd niet kleiner door het vooruitzicht van de oneer van Zijn Passie noch terneer gedrukt door de domheid en valsheid Zijner Apostelen, welke Hij al spoedig van hen zou ondervinden. (VI Mar. 124:1/10). 

 

XT. 8

De Apostelen vroegen Hem waar Hij het Paas-avondmaal (Mat. 26) wilde vieren. Want op die donderdagavond zouden de Joden hun Paaslam eten: een groot en plechtig nationaal feest. Van al hun feesten was het eten van het Paaslam wel het meest profetische en meest betekenisvolle ten aanzien van de Messias, ja, van alle mysteries, die op Hem betrekking hadden; maar de Apostelen waren nauwelijks op de hoogte van de relatie van dit feest met de Christus. De Goddelijke Meester antwoordde hen door de heilige Petrus en Johannes naar Jeruzalem te zenden om regelingen te treffen voor het avondmaal. Dit zou in een huis zijn, waar ze een bediende zouden zien binnengaan met een kruik water. De huiseigenaar moest uit Christus Naam gevraagd worden een kamer beschikbaar te stellen voor Zijn laatste maaltijd met Zijn discipelen. Deze man leefde dichtbij Jeruzalem, hij was rijk en had veel invloed. Daarenboven was hij de Heiland zeer genegen; hij was één van degenen, die Zijn wonderen hadden gezien, Zijn onderrichtingen hadden gehoord en daarin geloofd hadden. De Schepper van het Leven beloonde zijn Godsvrucht en toewijding door zijn huis te bestemmen voor het vieren van het grote mysterie, waardoor het gewijd werd tot een tempel voor de gelovigen der toekomstige tijden. De twee Apostelen vertrokken onmiddellijk en volbrachten hun opdracht. Zij vroegen de eigenaar van het huis of de Meester van het Leven tot het vieren van het feest der ongedesemde broden zijn gast mocht zijn. (VI Mar. 125:1/11). 

 

XT. 9

Het hart van deze huisheer was verlicht door een bijzondere genade. Hij bood zijn huis aan met alle noodzakelijke meubels tot het vieren van het Paasmaal overeenkomstig de wet. Hij maakte voor hen een grote zaal gereed en hing daarin schone tapijten, die als passende aankleding zouden dienen voor de alsnog voor hem en de Apostelen onbekende mysteries, die de Heer daarin zou vieren. Nadat de voorbereidingen op deze wijze gereed waren gekomen arriveerden de Heiland en de andere Apostelen in de zaal. Zijn allergezegendste Moeder en de andere heilige vrouwen volgden weldra. Bij het betreden van de zaal wierp de nederige Koningin zich op de vloer en aanbad haar allerheiligste Zoon, zoals zij immer deed. Zij vroeg Zijn zegen en smeekte Hem haar te laten weten wat zij moest doen. Hij zei haar naar een andere kamer te gaan, van waaruit zij in staat zou zijn alles te aanschouwen, wat er die avond in overeenstemming met de decreten der Voorzichtigheid geschieden zou. Haar werd tevens opgedragen de heilige vrouwen in haar gezelschap te troosten en voor zover dit passend was te onderrichten. De grote Vrouwe gehoorzaamde en trok zich terug met haar metgezellinnen. Zij bezwoer hen te volharden in geloof en gebed, terwijl zij zelf, wetende dat het uur van haar heilige Communie op handen was, doorging met haar innerlijk schouwen geheel op het doen en laten van haar allerheiligste Zoon te richten en zich voorbereidde om Zijn lichaam en bloed op waardige wijze te ontvangen. (VI Mar. 126:1/11). 

 

XU. 0

Nadat Zijn allerheiligste Moeder zich teruggetrokken had, nam onze Heer en Meester, Jezus, met Zijn Apostelen en discipelen plaats om het feest van het lam te vieren. Hij nam alle ceremonies, die in de wet vastgelegd waren (Ex. 12:3) en door Mozes op Zijn bevel waren opgetekend, in acht. Gedurende dit Laatste Avondmaal legde Hij alle ceremonies van de zinnebeeldige wet, zoals die door Patriarchen en Profeten onderhouden was, aan de Apostelen uit. Hij toonde hen, hoe de werkelijke waarheid daaronder verborgen was geweest, namelijk alles wat Hijzelf als Verlosser van de wereld zou volbrengen. Hij deed hen begrijpen, dat nu de wet van Mozes en haar zinnebeeldige betekenis vervangen was door haar werkelijke vervulling; dat, naarmate het licht van de nieuwe wet der genade begon te schijnen, de schaduwen zouden verdwijnen en de natuurwet, opnieuw bevestigd door de voorschriften van Mozes, nu haar ware basis zou verkrijgen, veredeld en vervolmaakt door Zijn eigen onderrichtingen; dat de doeltreffende Sacramenten van de nieuwe Wet die de Oude wet, als slechts zinnebeeldig en niet-doeltreffend, zouden vervangen. Hij deelde hen mede, dat door de viering van dit Avondmaal er een eind was gekomen aan de riten en voorschriften van de oude wet, die slechts een voorbereiding en een uitbeelding was van datgene wat Hij binnenkort zou volbrengen, en zodoende, afgesloten zijnde, onbruikbaar was geworden. (VI Mar. 127:1/6). 

 

XU. 1

Deze onderrichting lichtte de Apostelen in omtrent de diepe mysteries van dit laatste Avondmaal. De andere discipelen, die aanwezig waren, begrepen deze geheimenissen niet zo grondig als de Apostelen. Judas luisterde slecht en begreep van hen allen er het minste van, ja, eigenlijk niets; want hij was geheel in de ban van zijn geldzucht, dacht slechts aan zijn voorgenomen verraad en hoe hij dat op de meest slinkse wijze zou kunnen volvoeren. De Heer liet niet blijken, dat Hij alles afwist van zijn geheim; dit diende de plannen van Zijn rechtvaardigheid en Zijn allerhoogste Voorzienigheid op de beste wijze. Hij wilde hem niet uitsluiten van het Avondmaal en van de andere geheimenissen en wilde het geheel aan zijn eigen slechtheid overlaten om zijn uitsluiting te bewerkstelligen. De Goddelijke Meester behandelde hem als Zijn discipel, apostel en dienaar en liet hem zijn eer. Zo ging Hij de Kinderen van de Kerk voor in de wijze, waarop zij hun priesters en de dienaren der Kerk moesten behandelen, hoe zij hun eer moesten hoog houden en moesten vermijden over hun zonden en zwakheden te spreken, die aan hun zwakke menselijke natuur kleefden, ondanks hun hoge ambt. Geen van hen zal ooit slechter zijn dan Judas, dat kunnen wij wel aannemen; en geen der gelovigen zal ooit gelijk zijn aan Christus, onze Heer en Heiland, en geen zal ooit, zoals ons geloof ons leert, Zijn Goddelijke autoriteit en macht hebben. Daarom dienen zij, omdat alle mensen oneindig veel minder belangrijk zijn dan onze Heiland, steeds hun priesters hoog te houden, die, ofschoon zondig, toch altijd nog beter zijn dan Judas. Laten ze hen dezelfde behandeling doen toekomen, die Hij zich verwaardigde te geven aan Zijn zeer zondige discipel en Apostel. Deze verplichting tegenover priesters moet zelfs oversten bezielen; want Christus onze Heer, Die Judas verdroeg en zo zorgzaam was voor zijn reputatie, is oneindig veel waardiger dan een overste. (VI Mar. 128:1/11). 

 

XU. 2

Bij deze gelegenheid componeerde de Verlosser een nieuw lied, waarin Hij de eeuwige Vader lof toebracht voor het in Zijn Zoon tot vervulling brengen van de symbolen der oude wet en op deze wijze de glorie van Zijn naam te hebben vermeerderd. Hij verdeemoedigde Zich in Zijn menselijkheid voor God, belijdend, aanbiddend en prijzend de oneindige Godheid, oneindig verheven boven Zijn menselijkheid. Daarna wendde Hij Zich tot de eeuwige Vader en liet Hij de brandende liefde van Zijn hart ontvlammen in het volgende sublieme gebed: (VI Mar. 129:1/3). 

 

XU. 3

"Mijn eeuwige Vader en oneindige God, Uw Goddelijke en eeuwige wil besloot deze, Mijn menselijke natuur te scheppen, opdat ik het Hoofd zou zijn van allen, die voorbestemd zijn voor Uw glorie en Uw geluk, en die hun werkelijke geluksstaat zullen bereiken door gebruik te maken van Mijn werken. Tot dit doel, en om hen van de val van Adam te verlossen, heb ik drieëndertig jaar met hen geleefd. Nu, Mijn Heer en Vader, is het juiste en door U uitgestippelde uur tot vervulling van Uw heilige wil aangebroken, de grootheid van Uw heilige Naam zal binnenkort aan de mensen geopenbaard worden en Uw onbegrijpelijke Godheid zal door het heilig geloof aan alle landen gekend en verheven worden. Het is tijd, dat het boek met de zeven zegelen geopend zal worden, zoals Gij Mij dit opgedragen hebt, en dat de symbolen van vroeger tot een gelukkige oplossing zullen worden gebracht (Apoc. 5:7). De oude dierenoffers, die het offer, dat Ik van Mijzelf vrijwillig ga opdragen, uitbeeldden, dienen nu te eindigen. Ik draag Mijzelf op voor de kinderen van Adam, voor de ledematen van Mijn mystieke Lichaam, voor de schapen uit Uw kudde; en ik smeek U in dit uur Mij met een barmhartig oog gade te slaan. Indien in het verleden Uw toorn kon bedwongen worden door deze oude symbolen en bloedoffers, die Ik nu ga afschaffen, laat Uw toorn nu geheel worden weggenomen, nu ik bereid ben Mijzelf in een vrijwillig offer te doen sterven op het Kruis en Mijzelf aan te bieden als een brandoffer van Mijn liefde (Efe. 5:2). Daarom, o Heer, laat de gestrengheid van Uw rechtvaardigheid verminderen en bezie het menselijk geslacht met ogen van barmhartigheid. Laat Ons een nieuwe wet voor het mensdom maken, waardoor zij de boeien hunner ongehoorzaamheid afleggen en voor zichzelf de poorten van de hemel kunnen openen. Laat hen nu een vrije weg en open deuren aantreffen, waardoor zij met Mij kunnen optrekken naar het visioen van Uwe Goedheid, zij allen, die Mijn voetstappen willen drukken en Mijn wetten willen gehoorzamen." (VI Mar. 130:1/11).

 

XU. 4

De eeuwige Vader ontving dit gebed van onze Verlosser met grote minzaamheid. Hij zond ontelbare heirscharen engelen vanuit Zijn hof om aanwezig te zijn bij de prachtvolle werken, die Christus in die zaal zou volbrengen. Terwijl zich dit in het Cenakel afspeelde, werd Maria verheven in hoogste contemplatie, waarin zij alles waarnam, alsof zij daarbij aanwezig was. Zodoende werd zij in staat gesteld mede te werken en zich aan te sluiten, als een allertrouwste Hulpe, daartoe verlicht door de hoogste wijsheid. Door heldhaftige en hemelse daden volgde zij Christus in Zijn daden na; want alles vond grote bereidheid in haar hart en veroorzaakte een geheimzinnige en Goddelijke Echo van gelijksoortige gebeden en smekingen in de allerzoetste Maagd. Daarenboven componeerde zij nieuwe en bewonderenswaardige lofzangen voor alles wat de heilige menselijkheid van Christus nu zou gaan volbrengen in gehoorzaamheid aan de Goddelijke wil en in overeenstemming met de vervulling der symbolen der oude wet. (VI Mar. 131:1/6). 

 

XU. 5

Het zou zeer schoon zijn en alle bewondering ten zeerste waard, zoals dit ook voor de heilige engelen het geval was, indien wij en alle gelovigen, die na ons komen, de Goddelijke harmonie van de werken en deugden in het hart van onze grote Koningin begrepen, indien wij zouden zien, dat deze zich als in een hemels koor nimmer onderling hinderden en nooit in verwarring raakten ondanks hun overvloed bij deze gelegenheid. Vervuld van de hoogste wijsheid, waarover ik reeds sprak, aanschouwde zij de mysterieuze vervulling en verwerkelijking van de ceremoniën en zinnebeelden der oude wet door de edele en probate Sacramenten van de nieuwe Wet. Zij werd gewaar hoe de gouden vruchten van de Verlossing zich in de gelukzaligen zouden manifesteren; hoe de verdoemden ten onder zouden gaan; Zij zag de verheerlijking van Gods heilige Naam en van de heilige menselijkheid van Christus; Zij zag de wijdverbreide kennis en het geloof in de ware God, die nu door de gehele wereld hun aanvang zouden nemen. Zij begreep ten volle, waarom de hemelen gedurende zovele eeuwen gesloten waren geweest om de kinderen van Adam nu de kans te geven, door de vesting en voortgang van de nieuwe Evangelische Kerk en haar bedienaren, daarin binnen te treden; Zij zag, dat haar Goddelijke Zoon de bewonderenswaardige, begaafde Kunstenaar en Schepper was van al deze zegeningen, Die de bewondering en lof van alle hovelingen des hemels opwekten. Voor deze prachtige resultaten, zonder er ook maar één van te vergeten, zegende zij de eeuwige Vader en dankte zij Hem vanuit haar vertrooste en jubelende ziel. (VI Mar. 132:1/5). 

 

XU. 6

Maar zij was zich ervan bewust, dat al deze bewonderenswaardige werken haar Zoon lijden, smaad, beledigingen en kwellingen van Zijn Passie zouden kosten en ten leste de bittere dood op het Kruis. Dit alles zou Hij ondergaan in dezelfde menselijkheid, die Hij van haar ontvangen had; terwijl toch ook vele kinderen van Adam, waarvoor Hij geleden had, op ondankbare wijze de rijke vruchten van de verlossing zouden verspillen. Deze kennis vulde het zuivere hart van de liefhebbende Moeder met bittere smart. Maar aangezien zij een levende en getrouwe kopie was van haar allerheiligste Zoon, konden al deze gevoelens hun plaats vinden in haar grootmoedig en ruime hart; Zij was niet ontmoedigd noch in verwarring gebracht en vervulde de haar opgelegde taak; Haar metgezellinnen voor te lichten en te troosten met woorden, welke aangepast waren aan hun verstandelijke vermogens. Zonder haar eigen grote wijsheidsbronnen uit het oog te verliezen, daalde zij af naar hun gedachtenniveau en sprak woorden van troost over het eeuwige leven ter hunner onderrichting. O bewonderenswaardige Leermeesteres en bovenmenselijk voorbeeld, aller navolging geheel waard! Het is waar, dat in vergelijking met deze zee van genade en licht onze voorrechten in het niet verzinken, maar het is tevens waar, dat ons lijden en onze bezoekingen vergeleken met de hare eigenlijk slechts denkbeeldig zijn en niet de moeite waard om vermeld te worden, want zij leed meer dan alle kinderen van Adam tezamen. En toch kunnen wij het niet opbrengen om zelfs de geringste tegenslag met geduld te dragen, noch ter harer navolging noch voor onze eigen eeuwige gelukzaligheid. Zij doen ons de verzen tegen de prikkels slaan, zij brengen ons geheel in verwarring. Wij laten onze hartstochten de vrije loop, wij weerstreven de moeilijkheden in toorn en zijn dan vervuld met zelfsmart. In onze koppigheid verliezen wij het gezond verstand, worden gejaagd en onbeheerst en spoeden ons op die wijze naar de afgrond. Zelfs aards geluk lokt ons ten verderve, en zo kan er geen staat gemaakt worden op onze geïnfecteerde en bedorven natuur. Laten wij, bij dergelijke gelegenheden, aan onze hemelse Meesteres denken, om ons evenwicht te hervinden. (VI Mar. 133:1/13). 

 

XU. 7

Na afloop van het Avondmaal, waaraan Christus onze Heiland Zijn discipelen onderricht had, stond de Meester, zoals de heilige Johannes ons vertelt, op (Joh. 13:40) om hun voeten te wassen. Hij wierp Zich echter eerst neer voor Zijn eeuwige Vader en richtte tot Hem een gebed van dezelfde soort als Hij voor tafel gebeden had. Dit gebed werd echter niet uitgesproken, doch innerlijk geconcipieerd en opgedragen. Het luidde: "Eeuwige Vader, Schepper van het heelal, Ik ben Uw evenbeeld en gelijk aan Uw Wezen, voortgebracht door Uw Wijsheid (Heb. 1:3). Nu Ik Mijzelf aangeboden heb voor de Verlossing van de wereld door Mijn Lijden en Dood, overeenkomstig Uw Wil, is het Mijn wens deze Sacramenten en geheimenissen aan te vangen door Mijzelf tot in het stof te vernederen, opdat de trots van Lucifer beschaamd worde door de nederigheid van Uw Eniggeborene. Om een voorbeeld van nederigheid na te laten aan Mijn Apostelen en Mijn Kerk, die op de hechte basis deze deugd moet gebaseerd zijn zal Ik, o Vader, de voeten van Mijn discipelen wassen, zelfs die van de minste onder hen, van Judas, gevangen als hij is in eigen boosaardigheid. Ik zal mij voor hem neerwerpen in de diepste en meest oprechte zelfvernedering om hem Mijn vriendschap en zijn redding aan te bieden. Ofschoon hij Mijn grootste vijand is onder de stervelingen zal Ik hem geen vergiffenis weigeren over zijn verraad noch hem de allervriendelijkste behandeling ontzeggen, opdat, indien hij weigert deze te aanvaarden, de gehele wereld moge weten, dat Ik voor hem Mijn armen in barmhartigheid geopend heb en hij Mijn tegemoetkomingen met hardnekkige minachting heeft afgewezen." (VI Mar. 134:1/8). 

 

XU. 8

Dit was het gebed van de Heiland bij de voorbereiding van de voetwassing van Zijn apostelen. Er zijn geen woorden of gelijkenissen te vinden in heel de schepping, die op de juiste wijze de Goddelijke drijfkracht van de liefde, waarmee Hij deze werken van barmhartigheid zou uitvoeren, zouden kunnen beschrijven; want in vergelijking daarmee is het vuur niet snel genoeg, de opkomst van de vloed slechts zwak; de middelpunt zoekende kracht in een steen slechts traag; en zijn alle krachten van de elementen in de wereld die wij ons kunnen voorstellen, zelfs in gezamenlijke manifestatie, slechts zwakke afschaduwingen van de kracht van Zijn liefde. (VI Mar. 135:1/2)

Maar wij moeten wel besluiten, dat slechts Goddelijke liefde en wijsheid een dergelijke vernedering konden uitdenken, waarbij Beiden, de Godheid en de heilige menselijkheid, Zich verlaagden tot onder het niveau van gewone  schepselen, en zelfs tot onder de slechtste van allen, Judas, dat Hij, Die het Woord was van de eeuwige Vader, de Heilige onder de heiligen, het Wezen van de Goedheid, de Heer der heren en de Koning der koningen, Zichzelf zou neerwerpen voor de zondigste van alle mensen en de voeten van dit meest onzuivere en allerlaagste van Zijn schepselen zou aanraken met Zijn lippen, en dat Hij dit uitsluitend zou doen met het oog op de rechtvaardiging van Zijn verdoolde discipel en om voor hem onmetelijke zegeningen te verkrijgen. (VI Mar. 135:3).

 

XU. 9

De Meester stond op uit Zijn gebed, en terwijl Zijn Gelaat vrede en rust uitstraalde, vroeg Hij Zijn discipelen zich neder te zetten als persoon van hogere rang, terwijl Hij Zelf bleef staan, alsof Hij hun dienaar was. Daarna legde Hij Zijn mantel af, die Hij over het naadloze kleed droeg, dat Zijn gehele persoon behalve Zijn voeten bedekte. Hij droeg sandalen, die Hij soms aflegde gedurende Zijn prediktochten, maar Hij had ze behouden vanaf de dag, dat Zijn Moeder ze Hem aan de voeten had gedaan in Egypte. Ze waren met Zijn voeten meegegroeid, zoals ik reeds eerder opmerkte. Na Zijn mantel, waarover de Evangelist Johannes spreekt (Joh. 13:4), te hebben afgelegd, omgordde Hij Zijn Lichaam met één uiteinde van een grote handdoek, waarvan het andere uiteinde vrij afhing. Daarna deed Hij water in een bekken om de voeten van Zijn Apostelen, die in grote verbazing de handelingen van hun Goddelijke Meester gadesloegen, te wassen. (VI Mar. 136:1/6). 

 

XV. 0

Hij begaf Zich allereerst naar het hoofd der Apostelen, de heilige Petrus. Maar toen deze snel geagiteerde Apostel zijn Heer, die hij als de Zoon van God erkend had, daartoe innerlijk verlicht door zijn geloof, Zich over zijn voeten zag buigen, riep hij uit, geheel bevangen van eigen kleinheid en onbeduidendheid: "Gij zult in alle eeuwigheid mijn voeten niet wassen!" De Schepper van het leven antwoordde hem ernstig: "Gij weet nu nog niet wat Ik bezig ben te verrichten, maar later zult gij dit zeker begrijpen." Dit betekende voor Petrus: gehoorzaam nu eerst aan Mijn bevel en Mijn wil, en laat uw wil niet over de Mijne prevaleren, waardoor de deugdenstroom verward en doorkruist zou worden. Voor alles dient gij uw begripsvermogen gewonnen te geven en te geloven dat wat Ik doe, goed is; daarom, na geloofd en gehoorzaamd te hebben, zult gij de in Mijn handelingen verborgen mysteries begrijpen, want de kennis daarvan is afhankelijk van uw gehoorzaamheid. Zonder gehoorzaamheid kunt gij niet waarlijk nederig zijn, want dan is er slechts arrogantie. Uw nederigheid kan nimmer voorrang verkrijgen over Mijn deemoed; Ik vernederde Mijzelf tot in de dood, en om deze nederigheid te verkrijgen zocht Ik allereerst de weg der gehoorzaamheid; maar gij, die Mijn discipel zijt, gij volgt Mijn leer niet na. Onder het mom der nederigheid zijt gij ongehoorzaam, en door op deze wijze de juiste orde te verstoren blijft er zowel van uw nederigheid als van uw gehoorzaamheid niets over, omdat gij uw eigen arrogante mening volgt. (VI Mar. 137:1/8). 

 

XV. 1

De heilige Petrus begreep de leerstellingen, vervat in het eerste antwoord van onze Heer, niet; want, ofschoon hij tot Zijn volgelingen behoorde, had hij nog nooit de Goddelijke uitwerkingen van dit contact ondergaan en was hij nog niet genoeg doortrokken van Zijn leer. Geheel verward in de dwaalwegen van zijn onbescheiden nederigheid antwoordde hij de Heer: "Ik zal nooit toestaan, dat Gij mijn voeten wast!" Maar de Heer des Levens antwoordde met groter ernst en gestrengheid: "Indien Ik u niet was, dan zult gij geen deel hebben aan Mij." Door dit dreigende antwoord bekrachtigde de Heer de gehoorzaamheid voor altijd als de veilige weg. Volgens menselijk inzicht had de heilige Petrus zeker enig excuus om de Heer niet voetstoots toe te staan Zich voor een aards en zondig mens, zoals hij was, neder te werpen, en Hem, die hij nog voor kort aanbeden en erkend had als zijn Schepper, te veroorloven zulk een ongehoorde daad van zelfvernedering te stellen. Maar zijn tegenwerking ontmoette geen bijval in de ogen van de Goddelijke Meester, Die niet kon dwalen in datgene wat Hij Zich had voorgenomen. Want wanneer er geen duidelijke dwaling vervat is in datgene wat bevolen wordt, moet gehoorzaamheid blind zijn en zonder uitvluchten. Door dit mysterie wilde de Heer de ongehoorzaamheid van onze eerste ouders, Adam en Eva, waardoor de zonde haar intrede in de wereld deed, goed maken; en wegens de overeenkomst en de relatie tussen deze zonde en de ongehoorzaamheid van Petrus bedreigde de Heer hem met een gelijksoortige straf, door hem te zeggen, dat hij geen deel aan Hem zou hebben, indien hij niet zou gehoorzamen, namelijk, dat hij zou uitgesloten worden van de vruchten der Verlossing, waardoor wij, bij uitsluiting van al het andere, waardig zouden zijn Zijn vriendschap en glorie te verwerven. Hij bedreigde hem ook uit te sluiten van deelhebbing aan Zijn Lichaam en Bloed, nu Hij op het punt stond, deze voort te doen leven in sacramenteel brood en wijn. De Heilige gaf hem te verstaan dat, hoe gaarne Hij Zichzelf ook wenste mede te delen, niet gedeeltelijk, maar totaal, toch de ongehoorzaamheid in staat zou zijn, zelfs de Apostel deze zegening te onthouden. (VI Mar. 138:1/10). 

 

XV. 2

Door deze dreiging van onze Heer Christus werd de heilige Petrus verootmoedigd en verlicht. Hij onderwierp zich onmiddellijk en vanuit de grond van zijn hart zei hij: "Heer, niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd." Hij wilde hiermee uitdrukken, dat hij zijn voeten in dienst stelde van de gehoorzaamheid en zijn handen eveneens, en dat hij elk oordeel, dat niet in overeenstemming was met de wensen van de Heer uit zijn hoofd wilde zetten. De Heer aanvaardde de onderwerping van de heilige Petrus en sprak: "Hij, die gereinigd is, dient nog slechts zijn voeten te wassen; hij is geheel schoon. Gij zijt rein, maar niet allen zijn rein, want tussen de Apostelen zat de zondige Judas. Christus zei dit, omdat alle discipelen, met uitzondering van Judas, gerechtvaardigd en rein gewassen waren door Zijn leerstellingen, en dat zij nog slechts gereinigd dienden te worden van onvolmaaktheden en dagelijkse zonden, zodat zij des te waardiger de Heilige Communie zouden kunnen ontvangen, en door een betere voorbereiding beter in staat zouden zijn de Goddelijke uitwerking daarvan en de overvloedige genaden daaruit deel te worden. Want dagelijkse zonden, verstrooiing en lauwheid doen deze gaven niet geheel tot hun recht komen. Daarop werden de voeten van Petrus gewassen, zoals ook die van de andere discipelen, die dit onder tranen en in grote verbazing toelieten. En allen werden vervuld met nieuwe genaden en nieuw licht. (VI Mar. 139:1/9). 

 

XV. 3

De Goddelijke Meester waste eveneens de voeten van Judas. De zondige verraderlijkheid van Judas kon Christus niet verhinderen, hem extra tekenen van Zijn liefde, meer zelfs dan aan de andere Apostelen, te doen toekomen. Zonder dat de anderen hier iets van merkten, betoonde de Heer Zijn bijzondere liefde, op twee manieren, aan Judas. Eerstens door de minzame en liefhebbende wijze waarop Hij op hem toeging, aan zijn voeten knielde, deze kuste en aan Zijn borst drukte. En verder door te trachten zijn ziel met ingevingen, die waren aangepast aan de toestand waarin Judas geweten zich bevond, te beïnvloeden; want wat er aan Judas geschiedde, was op zichzelf reeds veel grootser dan dat wat de andere Apostelen werd gegeven. Maar aangezien de instelling van deze Apostel zeer zondig was, zijn hartstochten diep in hem vergroeid waren, zijn begripsvermogen en zijn vermogens verward en verzwakt waren, omdat hij God geheel en al verlaten had en zich had overgegeven aan de duivel, en aangezien hij de kwade geest de scepter liet zwaaien in zijn hart, weerstond hij alle Goddelijke tegemoetkomingen en inblazingen, die gepaard gingen aan het wassen zijner voeten. Hij werd daarenboven gekweld door de vrees zijn overeenkomst met de Schriftgeleerden en farizeeërs te verbreken. Aangezien de lichamelijke aanwezigheid van Christus en de innerlijke drang zijner neigingen zijn rechtvaardigheidsgevoel bestormden, ontstond er in zijn verduisterde ziel een verschrikkelijke orkaan van tegenstrijdige gedachten, welke hem met ontzetting, bitterheid en de grootste woede vervulde, die hem steeds verder van de Heiland verwijderde en de Goddelijke balsem voor zijn ziel deed verkeren in dodelijk vergif van helse boosaardigheid en algehele laagheid. (VI Mar. 140:1/8). 

 

XV. 4

Dit was de reden, dat de kwade instelling van Judas het reddende contact van deze Goddelijke handen weerstond; die handen, waarin de eeuwige Vader de wonderdadige macht had gelegd om alle schepselen met Zijn zegeningen te verrijken. Indien hij geen andere hulp zou ontvangen hebben dan die, voortkomende uit de persoonlijke aanwezigheid van de Schepper van het leven, dan zou de afwerende boosaardigheid van deze ongelukkige discipel reeds onmeetbaar zijn. Het uiterlijk van Christus onze Heer was uitgelezen schoon en aantrekkelijk; Zijn gelaat was ernstig en waardig, vol uitdrukking en schoonheid. Het werd omgeven door overvloedige golven goudbruin haar, dat, zoals dit gebruikelijk was bij de Nazareners, vrij gegroeid was; uit Zijn eerlijke, open ogen scheen genade en majesteit; Zijn mond, neus en de verdere trekken van Zijn gelaat vertoonden de meest volmaakte verhouding en Zijn gehele Persoon was in een in vervoering brengende lieflijkheid gehuld, zodat Hij de liefhebbende bewondering van allen, die Hem zonder boosaardigheid in hun harten aanschouwden, als vanzelf naar Zich toe trok. Boven dit alles veroorzaakte Zijn verschijning bij de aanschouwers een innerlijke vreugde en verlichting, die hemelse gedachten en gevoelens in de ziel deden opbloeien. Deze Goddelijke Persoon, zo aller liefde en verering waard, zag Judas nu aan zijn voeten, geheel erop gericht om hem nieuwe tekenen Zijner liefde te geven en om hem te winnen door nieuwe liefde-instortingen. Maar zo groot was de afgedwaaldheid van Judas, dat niets zijn hardvochtig hart meer kon doen smelten; integendeel, hij werd geprikkeld door de minzaamheid van de Heiland en hij weigerde Hem in het gelaat te zien of zelfs maar notitie te nemen van Diens daden; want vanaf het moment, dat hij zijn geloof en de genade verloren had, was hij vervuld van haat jegens de Meester en Diens hemelse Moeder en zag hij Hen nimmer in het gelaat. In zeker opzicht was de angst van Lucifer in de tegenwoordigheid van Christus onze Heer nog groter; want deze duivel, die bezit had genomen van het hart van Judas, kon de nederigheid van de Goddelijke Meester jegens Zijn discipelen niet verdragen. Hij trachtte Judas en het Cenakel te ontvluchten, maar de Heer hield hem daarvan terug door Zijn almachtige arm, opdat zijn trots geheel verpletterd zou worden. Doch later werd hij uit deze zaal verwijderd, vervuld van woede en onder de verdenking, dat Christus toch de ware God moest zijn. (VI Mar. 141:1/10). 

 

XV. 5

De Heer beëindigde de voetwassing, deed Zijn opperkleed weer aan, zette Zich te midden der Apostelen en begon met het uitspreken van de woorden, die door de heilige Johannes zijn opgetekend: "Weet gij wat Ik met u gedaan heb? Gij noemt mij Meester; en dat is juist; indien Ik dan, terwijl Ik uw Heer en Meester ben, uw voeten gewassen heb, dient ook gij elkanders voeten te wassen. Want Ik heb u een voorbeeld willen geven om u te laten zien, dat gij, wat Ik voor u gedaan heb, ook voor anderen moet doen. Amen, amen, Ik zeg u: De dienaar is niet groter dan zijn meester; zo ook is de Apostel niet groter dan Hij Die hem gezonden heeft" (Joh. 13:13). (VI Mar. 142:1/4). 

Daarna zette de Heer grote mysteries en waarheden uiteen, waarover ik niet zal uitweiden, doch waartoe ik u verwijs naar de Evangeliën. Deze toespraak gaf de Apostelen meer inzicht in de Heilige Drie-eenheid en de menswording, en bereidde hen met nieuwe genaden voor op de heilige Eucharistie, waardoor zij werden bevestigd in hun begrip van de omvang der betekenis van Zijn leerstellingen en wonderen. Petrus en Johannes waren onder hen allen degenen, die daarover het meeste licht ontvingen; maar ook alle andere Apostelen ontvingen in overeenstemming met hun instelling en met de Goddelijke bedoeling inzicht in deze geheimenissen. Wat de heilige Johannes zegt over zijn vraag aan de Heer betreffende de verrader, die hem verkopen zou, alsmede het antwoord van de Heer: dit alles geschiedde voor de aanvang van het Avondmaal, waarbij de geliefde discipel zijn hoofd op de borst van zijn Goddelijke Meester zou laten rusten. Want Petrus, gehecht als hij was aan de Meester, met zijn uitgesproken liefde, zou gaarne op de hoogte zijn van de persoon van de verrader, opdat hij het verraad zou kunnen afwenden of wreken. Maar de heilige Johannes, die de verrader ontdekte aan het door de Meester indopen van het brood in de saus en het overhandigen daarvan aan Judas, wilde toch Petrus daar niet over inlichten. Slechts hij kende het geheim, maar geschoold in de naastenliefde door zijn Goddelijke Meester, begroef hij dit geheim in zijn hart. (VI Mar. 142:5/11). 

 

XV. 6

Toen hij zo neergevlijd lag aan het hart van Jezus, onze Heiland, ontving de heilige Johannes nog vele andere voorrechten. Daar werden hem zeer verheven geheimen van de Goddelijke menselijkheid en van de Koningin des hemels, zijn allerheiligste Moeder, duidelijk. Het was eveneens bij deze gelegenheid, dat hij zijn opdracht ontving om voor haar te zorgen; want op het Kruis zei Christus niet: Zij zal uw Moeder zijn, of, gij zult haar zoon zijn, maar: "Zie daar uw Moeder", omdat dit een zaak was, die niet op dat moment geregeld werd, maar onder het Kruis openbaar werd gemaakt, na reeds tevoren zijn beschikt  en door de Goddelijke voorzienigheid geregeld te zijn. De allerzuiverste Moeder werd van tevoren volledig op de hoogte gehouden, door een innerlijk visioen, zoals ik reeds eerder mededeelde, van de sacramenten verbonden met de voetwassing en van alle woorden, die haar Zoon uitsprak; en voor dit alles steeg een dankgebed op aan de Allerhoogste. En toen later de wonderbare werken van de Heer voltrokken waren, zag zij ze niet als een onkundige, maar als iemand, die de vervulling zag van alles wat zij reeds tevoren had geweten en wat in haar hart was opgesloten als de wet, gegrift op de Tafelen van Mozes. Zij lichtte ook haar metgezellen in, voor zover dat passend was, en hield slechts achter wat deze niet zouden kunnen begrijpen. (VI Mar. 143:1/6). 

 

Onderrichting, mij gegeven door de grote Meesteresse der wereld, de allerheiligste Maria. 

 

XV. 7

Mijn dochter, het is mijn wens, dat gij als bruid van mijn allerheiligste Zoon en als mijn leerlinge, in het bijzonder aandacht besteed aan de deugden, die u opvielen in het gedrag van mijn Zoon en die door u werden opgetekend. Het zijn de deugden van naastenliefde, nederigheid en gehoorzaamheid, die Jezus op het einde van Zijn leven nog eens duidelijk wilde onderstrepen. Zonder twijfel beoefende Hij Zijn liefde voor alle mensen gedurende Zijn gehele leven door voor hen zulke uitzonderlijke werken te verrichten vanaf het ogenblik van Zijn ontvangenis in mijn schoot. Maar op het einde van Zijn leven, toen Hij de Evangelische wet van het Nieuwe Testament instelde, brak het vuur van Zijn laaiende liefde, dat brandde in Zijn hart, in alles verterende vlammen los. Bij deze laatste gelegenheid verkreeg de naastenliefde van de Heiland voor de kinderen van Adam haar volle kracht, omdat zij voort werd gestuurd door de smarten der dood die Hem omgaven, en werd aangewakkerd door de afkeer der mensen van het lijden, hun zelfgekozen ongelukstoestand en hun grenzeloze ondankbaarheid en boosaardigheid bij het zoeken naar wegen om de eer en het leven van Hem, Die klaar stond om alles voor hun eeuwig heil op te offeren. Door deze strijd werd Zijn liefde ontvlamd tot een punt waarop geen uitdoven meer mogelijk was (Cant. 8:7); en nu Hij op het punt stond de aarde te verlaten, werd Hij gedreven tot het inspannen van al Zijn krachten tot verlenging van Zijn weldaden en Zijn gesprekken met de mensen, waardoor Hij hen, naast Zijn leerstellingen, Zijn voorbeeld naliet in Zijn werken, als zeker middel tot het deelhebben in de uitwerkingen van Zijn Goddelijke naastenliefde. (VI Mar. 144:1/6). 

 

XV. 8

Het is mijn wens, dat gij grote bedrevenheid verkrijgt in het liefhebben van uw naasten omwille van God. Dit zult u kunnen bereiken, indien de beledigingen en het lijden, dat gij hunnerzijds ondervindt, u zullen opwekken tot groter liefde. Gij moet indachtig zijn, dat gij dan alleen veilig en standvastig zult zijn, indien noch weldaden noch vleierij van de kant der mensen enig effect op u hebben. Want hen lief te hebben, die u goed doen, is plicht; maar indien gij daar niet op verdacht zijt, dan kunt gij niet weten, of gij hen liefhebt om Gods wil, of wegens de goede zaken die zij u brengen, en dat zou eerder eigenliefde zijn, of het aangenaam vinden van het ontvangen van geschenken, dan dat dit liefhebben van de naaste om Gods wil zou betekenen. Hij die om een andere reden dan Gods wil, of uit gestreelde ijdelheid, anderen liefheeft, heeft nog niet de ware naastenliefde begrepen, want hij is nog geheel en al verblind door eigenliefde. Maar indien gij degenen liefhebt, die geen dezer gevoelens strelen, dan betreedt gij de weg van het liefhebben om Gods wil, als het eerste motief en doel van uw liefde: Hem liefhebben in Zijn schepselen, zonder aanzien des persoons. Gij dient uzelf te oefenen, zowel in de lichamelijke als in de geestelijke werken van barmhartigheid; maar aangezien gij minder gelegenheid hebt de lichamelijke werken te verrichten, dient gij doorlopend de geestelijke werken der naastenliefde te beoefenen, ze te vermeerderen in overeenstemming met de wil van de Heiland. Uw gebeden, smekingen, Godvruchtige oefeningen dient gij tot dat doel te verrichten. Laat ze gepaard gaan met heilige waarschuwingen aan derden, waardoor het geestelijk welzijn der zielen verhoogd wordt. Herinner u, dat mijn Heer en Zoon nimmer uitsluitend lichamelijke weldaden over de mensen uitstortte, doch ze steeds gepaard deed gaan met geestelijke gaven. Het zou afbreuk gedaan hebben aan de Goddelijke volmaaktheid van Zijn werken, indien deze niet verricht zouden zijn met de volheid van Zijn goedheid. Hieruit kunt u afleiden, waarom wij de weldaden aan de ziel stellen boven die aan het lichaam. Daarom dient gij die geestelijke weldaden allereerst na te jagen, ofschoon de aardgebonden mens blindelings de tijdelijke zegeningen prefereert, waardoor hij de eeuwige weldaden, die naar de vriendschap en de genaden van de Allerhoogste voeren, vergeet. (VI Mar. 145:1/13).

 

XV. 9

De deugden van nederigheid en gehoorzaamheid werden door het wassen der voeten der Apostelen door mijn allerheiligste Zoon, zeer verheven. Indien gij, door het innerlijk licht wat gij omtrent dit voorbeeld ontvangen hebt, niet tot in het stof verdeemoedigd wordt, dan is uw hart wel van pantsers voorzien en is uw kennis van de Heer wel zeer kortzichtig. Laat het u voortaan duidelijk zijn, dat gij uzelf nimmer voldoende vernederd zult kunnen achten, zelfs indien u veracht wordt en onder de voet zou worden gelopen door alle mensen, ook al zijn dit zondaars, want zij zijn nimmer zo slecht als Judas en gij zijt nooit zo goed als uw Heer en Meester. Maar indien gij het werkelijk verdient en uzelf eert door deze deugd van nederigheid, dan verkrijgt gij daardoor een dusdanige volmaaktheid en waardigheid, dat gij de naam van "bruid van Christus" inderdaad waard zijt en u enigszins op Hem gaat gelijken. Zonder deze nederigheid kan geen ziel worden opgeheven tot grote pracht en deelhebbing aan de Heer; want zij die verheven zijn, dienen eerst vernederd te worden en de nederigen zullen verheven worden (Mat. 23:12); en de zielen worden door de Heer in gelijke mate, waarin zij zich vernederd hebben, opgeheven. (VI Mar. 146:1/5). 

 

XW. 0

Teneinde deze parel der nederigheid niet te verliezen juist op het moment, dat gij denkt, dat zij in uw bezit is, dient gij te bedenken dat de beoefening dezer deugd niet na het beoefenen van de gehoorzaamheid komt. Gij dient deze deugd ook niet uit eigen wil te beoefenen, maar in algehele onderwerping aan uw Oversten, want indien gij uw eigen oordeel stelt boven dat van uw meerderen, zelfs indien gij dat doet onder het mom der nederigheid, dan maakt gij u schuldig aan trots, want dit zou betekenen, dat gij de laatste plaats zoekt, doch u zelfs boven uw meerderen plaatst. Nu zult gij ook beter Petrus fout begrijpen, die de gaven en zegeningen van de Heer niet wenste te ondergaan, want op deze manier zoudt gij die gaven en schatten mislopen en tevens het voordeel der nederigheid ontgaan, die toch door u wordt gezocht en boven alles dient te gaan. Gij zoudt dan tevens de hoge bedoelingen, die de Heer in deze werken legde, niet erkennen, en niet streven naar de verheerlijking van Zijn Naam. Het is zeker uw zaak niet om Zijn geheimen en verheven bedoelingen aan een onderzoek te onderwerpen, noch ze te verbeteren door geredeneer of tegenwerping, die u als onwaardig voor Zijn werken en niet in staat tot het verrichten van de werken die van u daarbij gevraagd worden, voorkomen. Dit alles is een zaad van Lucifers trots, verscholen onder het mom van nederigheid, omdat hij op deze wijze uw deelhebbing aan de Heer verhindert en zijn gaven en vriendschap, waarnaar gij zozeer haakt, op afstand houdt. Laat het dan een onverbreekbare wet voor u zijn dat, zodra uw biechtvader en uw oversten hun goedkeuring gehecht hebben aan bepaalde gaven en zegeningen van de Heer, gij ze ook zult aannemen onder grote dank en eerbetoon. Sta uzelf niet toe in nieuwe twijfels en wankelmoedige vrezen gestort te worden, maar stel u open voor de gunsten van de Heer, werk daarmede mee, in nederige vreze en rustbrengende gehoorzaamheid. (VI Mar. 147:1/8). 

 

 

Hoofdstuk XI

 

Christus onze Heiland viert het Sacramenteel Avondmaal, waarbij Hij Zijn waar en heilig Lichaam en Bloed in de Heilige Eucharistie doet leven; Zijn gebeden en smekingen; De Communie van Zijn gezegende Moeder en andere Mysteries bij deze gelegenheid. 

 

XW. 1

Met grote schroom vang ik de verhandeling over het onuitsprekelijke mysterie van de heilige Eucharistie en over hetgeen bij de instelling daarvan voorviel, aan, want, indien ik de ogen mijner ziel richt op het licht dat mij omvat en mij leidt bij de volbrenging van dit werk, ondervind ik, dat het grote inzicht, dat mij in deze veel omvattende wonderen en sacramenten gegeven is, mijn kleinheid, in vergelijking met de daarin vervatte grootheid, wel heel sterk doet uitkomen. Mijn vermogens raken in verwarring, ik kan geen woorden vinden om uit te leggen wat ik waarneem, ofschoon het weinige wat ik zie, zeer verschilt van de werkelijkheid, die aan mijn verstand getoond wordt. Maar ofschoon ik de juiste termen niet zal weten te vinden en ik uiteraard zeer ongeschikt ben om over deze heilige zaken een uiteenzetting te geven, moet ik toch alles neerschrijven, opdat deze geschiedenis voortgang zal vinden en ik kan mededelen, welk deel de grote Vrouwe van de gehele wereld aan deze wonderen had. Indien ik niet op de wijze spreek, die de behandelde stof zou vragen, laat dan mijn verbazing en mijn laagstaande conditie mijn verontschuldiging zijn. Want het is niet eenvoudig om exact te zijn met woorden, ook al is de wil er op ingesteld de gebreken van het begripsvermogen aan te vullen of om te genieten van wat nimmer kan gemanifesteerd worden en ook ongepast zou zijn voor openbaarmaking. (VI Mar. 148:1/5). 

 

XW. 2

Christus had met Zijn apostelen, aanliggend aan een zeer lage tafel, het avondmaal gebruikt zoals onder de Joden gewoonte was. Maar na de Voetwassing liet Hij een andere, hogere tafel in orde maken, overeenkomend met de tafels, die wij tegenwoordig voor onze maaltijden gebruiken. Hierdoor maakte Hij een einde aan de wettelijk voorgeschreven maaltijden en aan de lagere, uitbeeldende wet. Hierdoor wilde Hij het Nieuwe Avondmaal van de wet der genade grondvesten. Vanaf die tijd wilde Hij, dat de heilige mysteries zouden gevierd worden op de tafels en de altaren, die nu in de Katholieke Kerk gebruikt worden. De tafel was bedekt met een zeer rijke doek; erop werd een schaal en een grote drinkkroes in de vorm van een kelk, voldoende groot om de wijn te kunnen bevatten, geplaatst. Dit alles werd gedaan ingevolge de wil van Christus, onze Heiland, Die door Zijn Goddelijke kracht en wijsheid al deze bijzonderheden regelde. De eigenaar van het huis werd geïnspireerd om deze kostbare vaten, gemaakt uit edelsteen, gelijkend op smaragd, aan te dragen en te schenken. De Apostelen gebruikten ze later meermalen, als de gelegenheid daartoe geschikt was, bij de consecratie. De Heer zette Zich met Zijn Apostelen en enige andere discipelen rond de tafel, liet enige ongedesemde broden en enige wijn op tafel plaatsen, voldoende om de kelk te kunnen gereedmaken. (VI Mar. 149:1/10). 

 

XW. 3

Toen sprak de Meester van het leven woorden van de allergrootste liefde tot Zijn Apostelen. Ofschoon Zijn woorden steeds door drongen tot de diepste diepte hunner harten, waren ze bij deze gelegenheid als vlammen van een laaiend liefdevuur, dat de zielen van de toehoorders verteerde. Hij openbaarde hen opnieuw de verheven mysteries van Zijn Godheid, van Zijn menselijkheid en van de werken der Verlossing. Hij schonk hen vrede en liefde, droeg hen op deze uit te dragen en gaf hen daartoe een borgtocht in de mysteries, die gevierd zouden worden. Hij herinnerde hen eraan, dat, indien zij elkander liefhadden, zij door de eeuwige Vader met dezelfde liefde bemind zouden worden, waarmee Hij bemind werd. Hij gaf hen begrip van de vervulling van deze belofte, door het feit van hun uitverkiezing tot stichting der nieuwe Kerk en de wet der genade. Hij hernieuwde in hen het inzicht in de hoge waardigheid, de schittering en de voorrechten van Zijn allerzuiverste Moeder, altijd Maagd. Onder alle Apostelen werd de heilige Johannes het meest ingelicht over deze geheimenissen, wegens de opdracht die hem te wachten stond. De grote Vrouwe, in haar nevenvertrek, schouwde in Goddelijke contemplatie alle handelingen van haar Zoon in het Cenakel. Zij drong, door haar groot verstand, dieper door in de bedoeling daarvan, dieper dan de Apostelen en de engelen, die eveneens aanwezig waren, en wel in lichamelijke vormen, en hun ware Heer, Schepper en Koning aanbaden. Door toedoen van deze engelen werden Henoch en Elias naar het Cenakel gebracht uit de plaats waar zij verbleven, want de Heer wenste, dat de Vaderen der natuurlijke en der geschreven wetten aanwezig zouden zijn bij de instelling van de wet van het Evangelie en dat zij deel zouden hebben aan deze mysteries. (VI Mar. 150:1/11).

 

XW. 4

Terwijl deze allen aanwezig waren, in spanning afwachtende wat de Schepper van het leven van plan was te verrichten, verschenen in de hal eveneens de Personen van de eeuwige Vader en van de Heilige Geest, zoals Zij bij het doopsel van Christus in de Jordaan en bij de Transfiguratie op de berg Tabor verschenen waren. Ofschoon alle Apostelen en discipelen deze Goddelijke aanwezigheid voelden, werden toch slechts enkelen begenadigd met een visioen daarvan. Onder dezen was er in het bijzonder de heilige Johannes de Evangelist, die steeds begiftigd was met een adelaarsblik in de Goddelijke mysteries. De gehele hemel was verplaatst naar het Cenakel van Jeruzalem, want zo belangrijk was de pracht van dit werk, waarbij de nieuwe Kerk gesticht werd, de wet der genade gevestigd werd en de eeuwige verlossing veilig werd gesteld. Tot beter begrip van de handelingen van het mensgeworden Woord moet ik de lezer er aan herinneren, dat Hij twee naturen in één Persoon bezat, de Goddelijke en de menselijke, verenigd in één Goddelijk Persoon van het Woord; zodoende zijn de activiteiten van elk dezer naturen ten rechte toe te schrijven aan dezelfde Persoon, juist zoals dezelfde Persoon ten rechte God en mens genoemd wordt. Daaruit volgt, dat, indien ik zeg, dat het mensgeworden Woord sprak en bad tot de eeuwige Vader, dit niet betekent, dat Hij bad of sprak in zoverre Hij Goddelijk was, aangezien Hij in Godheid gelijk was aan de Vader, maar in zoverre Hij mens was, ondergeschikt, en opgebouwd uit ziel en lichaam, juist zoals wij zijn. Zo moet verstaan worden, dat Christus de onmetelijkheid en oneindigheid van de eeuwige Vader beleed en verhief, biddende voor het gehele menselijke geslacht. (VI Mar. 151:1/7). 

 

XW. 5

"Mijn Vader en eeuwige God, ik belijd, prijs en verhef Uw oneindig Wezen en onbegrijpelijke Godheid, waarin Ik één ben met U en de Heilige Geest, voorgebracht van alle eeuwigheid door Uw verstand, als een afgietsel van Uw substantie en een afbeelding van Uw eigen natuur (Joh. 10:30) (Ps. 119:3) (Heb. 1:3). In dezelfde natuur, die Ik in de maagdelijke schoot van Mijn Moeder heb aangenomen, wil Ik de verlossing van het menselijk ras, waarmee Gij Mij belast hebt, voleinden. Ik wil deze menselijke natuur de hoogste volmaaktheid en de volheid van Uw Goddelijke welwillendheid schenken, om daarna uit deze wereld terug te keren naar Uw rechterhand, met Mij meevoerende al degenen, die Gij Mij hebt toevertrouwd, zonder daar één van verloren te hebben door gebrek aan goede wil Mijnerzijds om hen te helpen (Joh. 17:12). Mijn vreugde is het met de kinderen der mensen te zijn(Prov. 8:31) en aangezien zij, in Mijn afwezigheid, als wezen zullen achterblijven, indien Ik hen niet blijf bijstaan, wil Ik, o Mijn Vader, hen een zeker en nimmer falend teken van Mijn onuitblusbare liefde geven en een borgtocht voor de eeuwige beloning, die Gij voor hen gereed houdt. Het is Mijn wens, dat zij in Mijn verdiensten een machtig geneesmiddel voor de uitwerkingen der zonde zullen vinden. Zij zijn slaven der zonde wegens de ongehoorzaamheid van de eerste mens. Ik wil hen op overvloedige wijze hun recht op de eeuwige heerlijkheid, waarvoor zij geschapen zijn, terug schenken." (VI Mar. 152:1/7). 

 

XW. 6

"Maar aangezien er slechts weinigen zullen zijn die zichzelf in deze gerechtigheid zullen kunnen handhaven, is het noodzakelijk, dat zij meer hulp krijgen, opdat zij zich kunnen herstellen en zich kunnen sterken op het terrein der gerechtigheid en heiligheid, door doorlopend nieuwe en verheven gaven en geschenken van Uwe welwillende Hand te ontvangen, op hun gevaarlijke pelgrimstocht door het leven. Het was Onze eeuwige wens, dat zij zich in Onze Goddelijke volmaaktheden en in Ons geluk voor alle eeuwigheid een plaats zouden bereiden; en Uw liefde, die Mij noodzaakte een natuur aan te nemen, die in staat zou zijn tot lijden en de vernedering van het kruis zou verwelkomen (Fil. 2:8), zou niet rusten, voordat ze nieuwe middelen om zich met de mensen, in overeenstemming met hun mogelijkheden, in verbinding te treden, had uitgedacht, in overeenstemming ook met Onze wijsheid en macht. Deze middelen zullen bestaan uit zichtbare en tastbare tekenen, aangepast aan hun toestand van sensitieve wezens, die in het geestelijke en buiten-materiële deel van hun naturen onzichtbare uitwerkingen zouden hebben." (VI Mar. 153:1/3). 

 

XW. 7

"Teneinde deze doeleinden, tot Uwe eer en heerlijkheid, dichterbij te brengen, vraag Ik U, eeuwige Heer en Vader,  uit Mijn naam en uit die van alle arme geslagen kinderen van Adam, het fiat van Uw eeuwige wil. Indien hun zonden al Uw gerechtigheid geweld aandoen, laat hun nooddruft en ellende dan Uw oneindige goedheid aanspreken. Tezelfdertijd leg Ik van Mijn kant alle werken van Mijn menselijkheid, onafscheidelijk verbonden met Mijn Godheid, in de weegschaal. Ik bied Mijn gehoorzaamheid aan door het lijden tot in de dood te aanvaarden; mij nederigheid, door Mijzelf aan de ontaarde beoordeling der mensen te onderwerpen; de armoede en het zwoegen van Mijn leven, de beledigingen van Mijn Passie en Dood, en de liefde, die Mij dwingt dit alles te ondergaan voor Uw meerdere eer, en tot het beter leren kennen van Uw wijsheid en U te doen aanbidden door alle schepselen, die geschikt zijn voor Uw genade en Uw geluk. U, o eeuwige Heer en Mijn Vader, hebt Mij, de Broeder en de Aanvoerder der mensen gemaakt, en Gij hebt hen voorbestemd om eeuwig deelachtig te zijn aan de vreugden van Onze Godheid (Col. 1:18). Als Uw kinderen zullen ze met Mij erfgenamen zijn van Uw eeuwigdurende zegeningen (Rom. 8:17), en als ledematen van Mijn lichaam zullen zij deelgenoten zijn van de uitwerkingen van Mijn broederlijke liefde (I Cor. 6:15). Daarom wil Ik, voor zover het van Mij afhangt, hen in Mijn vriendschap betrekken en hen zien delen in de goederen van de Godheid, waartoe zij bestemd waren in den beginne, vanaf hun natuurlijk hoofd, de eerste mens." (VI Mar. 154:1/7). 

 

XW. 8

"Daartoe geroepen door deze grenzeloze liefde, Heer en Vader, schrijf Ik van nu af aan voor, dat de mensen in Uw volledige vriendschap kunnen terugkeren door het sacrament van het Doopsel, en dat dit kan gebeuren, zodra zij het daglicht aanschouwd hebben. Hun wens tot wederopstanding in de genade kunnen zij, als pas geborenen, zelf nog niet kenbaar maken. Ik vraag U dan ook om verlof dit door hun ouders te laten doen. Laat hen onmiddellijk erfgenamen van Uw glorie worden; laat hen inwendig en onuitwisbaar worden bestempeld als kinderen van Mijn Kerk; laat hen bevrijd worden van de smet der erfzonde; laat hen de gaven van geloof, hoop en liefde ontvangen, waardoor zij de werken van Uw kinderen kunnen volvoeren: U kennende, vertrouwende en U liefhebbende om Uzelf. Laat hen ook de deugden, waardoor zij ongeregelde neigingen in toom kunnen houden, en in staat zullen zijn onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Laat dit sacrament de poort zijn tot Mijn Kerk, dat wat de mensen in staat stelt alle andere gunsten te ontvangen en hen openstelt voor nieuwe gaven en zegeningen der genade. Ik besluit tevens, dat zij naast dit sacrament nog een tweede kunnen ontvangen, waardoor ze bevestigd en geworteld worden in het heilige geloof, dat zij omhelsd hebben, en moedig zullen worden in de verdediging daarvan zodra zij tot de jaren des verstands zijn gekomen. En aangezien menselijke zwakheid hen gemakkelijk doet afdwalen van de naleving van de wet, en Mijn liefde hen niet zonder een gemakkelijk en paraat geneesmiddel wil laten, zal Ik het sacrament der boetvaardigheid instellen. Indien de mensen hun fouten inzien en ze met smart belijden, kunnen ze de gerechtigheid terug ontvangen en wederom deelhebben aan de verdiensten en glorie, die Ik hen beloofd heb. Zodoende zullen Lucifer en zijn volgelingen beroofd worden van hun snoeven over het hen zo snel afnemen der voordelen van het Doopsel." (VI Mar. 155:1/10). 

 

XW. 9

"Door deze Sacramenten gerechtvaardigd, zullen de mensen geschikt worden voor het hoogste teken van Mijn liefde, hen gegeven in de ballingschap van hun sterfelijke leven, namelijk, Mij sacramenteel te ontvangen onder de gedaanten van brood en wijn, op een onuitsprekelijke wijze. Onder de gedaante van brood laat Ik hen Mijn lichaam na, onder de gedaante van wijn Mijn Bloed. In elk daarvan zal Ik waarlijk en wezenlijk tegenwoordig zijn. Ik stel dit sacrament van de Eucharistie in als een hemels voedsel, aangepast aan hun toestand van pelgrims. Om hunnentwille zal Ik deze wonderen bewerken en bij hen blijven tot aan het einde der tijden (Mat. 28:20). Ter versterking en verdediging van hen, die het einde van hun leven naderen, stel Ik het sacrament van het laatste Oliesel in, dat tevens een zekere borgtocht is voor de opstanding van het lichaam van hen, die dit ontvangen hebben. Opdat allen naar verhouding zullen bijdragen tot de heiliging van de leden van het mystieke Lichaam van de Kerk, waarin door de meest harmonieuze en goed geregelde samenwerking ieder de juiste plaats inneemt, stel Ik het sacrament van het Priesterschap in, om enige harer leden te onderscheiden en hen te tekenen door een speciale graad van heiligheid, hen boven de andere gelovigen te plaatsen als daartoe geëigende bedienaren van de Sacramenten en als door Mij uitgekozen priesters. Ofschoon zij al hun macht van Mij verkrijgen zullen, is het Mijn wens, dat deze macht hen bereikt door één van hen, die Mijn Plaatsvervanger en het Hoofd zal zijn, die Mijn Persoon vertegenwoordigt en zal optreden als Mijn hogepriester. In zijn handen leg Ik de sleutels van de hemel en hem zullen allen op aarde gehoorzamen. Voor de verdere vervolmaking van Mijn Kerk stel Ik het laatste Sacrament in, het sacrament des Huwelijks, tot heiliging van de natuurlijke vereniging van man en vrouw voor de voortzetting van het menselijk ras. Zo zullen alle rangen in Mijn Kerk verrijkt en gesierd worden door Mijn oneindige verdiensten. Dit, eeuwige Vader, is Mijn testament, waardoor Ik alle stervelingen erfgenamen maak van Mijn verdiensten, in de grote schatkamer van genade, Mijn nieuwe Kerk." (VI Mar. 156:1/12). 

 

XX. 0

Dit gebed stortte Christus onze Verlosser in aanwezigheid van Zijn Apostelen, doch zonder enige uiterlijke manifestatie. De allergezegendste Moeder, die Hem vanuit haar zijvertrek volgde, wierp zich op de vloer en droeg, als Zijn Moeder, dezelfde gebeden op aan de eeuwige Vader als haar Zoon. Ofschoon zij niets kon toevoegen aan de verdiensten van de werken van haar Goddelijke Zoon, verenigde zij toch, juist als bij voorgaande gelegenheden, haar smeekbeden met de Zijne, opdat zij door haar trouwe vergezellen de eeuwige Vader tot nog groter barmhartigheid zou kunnen bewegen. En de Vader schouwde op hen Beiden neer. Hij aanvaardde de gebeden van de Zoon en de Moeder voor de redding der mensen. Behoudens gebed liet haar Goddelijke Zoon nog een volgend werk aan haar over. Om dit goed te kunnen begrijpen dienen wij ons te herinneren, wat ik reeds in het voorgaande hoofdstuk schreef, dat Lucifer aanwezig was bij de voetwassing van de Apostelen en dat hij, nu hij gedwongen werd daar te blijven en getuige was van de handelingen van Christus in het Cenakel, op scherpzinnige wijze opmaakte, dat daardoor grote zegeningen aan de Apostelen zouden toevloeien. Ofschoon de draak zijn krachten sterk voelde afnemen, krachten die zeker niet opgewassen waren tegen de Verlosser, trachtte hij toch onder grote woede en hovaardig als hij was, achter deze mysteries te komen om daarop zijn toekomstige boosaardige plannen te baseren. De grote Vrouwe doorzag Lucifers plannen. Zij wist, dat zij deze moest verijdelen. Ontvlamd door ijver en liefde voor de Allerhoogste gebood zij, als oppermachtige Koningin, aan de draak en al zijn eskadrons de hal te verlaten en neder te dalen in de diepten van de hel. (VI Mar. 157:1/11). 

 

XX. 1

Om dit te kunnen bewerkstelligen gaf de arm van de Almachtige nieuwe macht aan de gezegende Maagd, zodat noch de opstandige Lucifer noch zijn bentgenoten weerstand konden bieden. Zij werden in de helse afgronden geslingerd en zouden daar blijven, totdat hen zou worden toegestaan de Passie en de Dood van de Heiland te aanschouwen, waardoor zij eindelijk overtuigd zouden worden van het feit, dat Hij de Messias en Verlosser, de ware Godmens was. Het dient nu duidelijk te zijn, dat Lucifer en de duivelen aanwezig waren bij het wettelijke maal en de voetwassing, alsmede later bij de Passie van Christus, maar dat zij niet aanwezig waren bij de instelling van de heilige Eucharistie, noch bij de Communie van de discipelen. Na dit feit  werd de grote Koningin opgenomen in een allersubliemste staat van contemplatie over de mysteries, die zouden plaatshebben. De heilige engelen zongen haar toe, als een tweede moedige Judith, en memoreerden deze glorieuze triomf over de draak. Tezelfdertijd offerde Christus, onze Heer, Zijn verheven dankgebed en lofzegging aan de eeuwige Vader voor de zegeningen, die Hij als antwoord op Zijn smeekbeden had toegestaan aan het menselijk ras.  (VI Mar. 158:1/6).

 

XX. 2

Daarop nam Christus onze Heer het brood dat op de schaal lag in Zijn eerbiedwaardige handen en vroeg, met een innerlijk gebed, aan de eeuwige Vader verlof voor Zijn handelingen en medewerking, opdat nu en in de toekomst , door de kracht van de woorden, die nu door Hem zouden worden gesproken, die later in Zijn heilige Kerk zouden worden herhaald, Hij waarlijk en wezenlijk aanwezig zou zijn in de hostie, terwijl Hijzelf zou gehoorzamen aan deze heilige woorden. Tijdens het richten van dit gebed tot de eeuwige Vader, sloeg Hij Zijn blikken ten hemel met een uitdrukking van sublieme majesteit, zo groot, dat Hij de Apostelen, de engelen en Zijn Moeder met nieuwe en diepe eerbied vervulde. Daarna sprak Hij de woorden van consecratie uit over het brood, waardoor de substantie in Zijn lichaam veranderde en onmiddellijk daarop sprak Hij de consacrerende woorden uit over de wijn, waardoor deze veranderde in Zijn bloed. Als een antwoord op deze woorden van de consecratie werd de stem van de eeuwige Vader gehoord, zeggende: "Dit is Mijn welbeminde Zoon, waarin Ik Mijn welbehagen heb en Mijn welbehagen zal hebben tot het einde van de wereld; Hij zal bij de mensen zijn gedurende de gehele tijd van hun verbanning." (VI Mar. 159:1/4). 

Dit werd op dezelfde wijze bevestigd door de Heilige Geest. De allerheiligste menselijkheid van Christus, vervat in de Persoon van het Woord, aanbad de Godheid, vervat in het Sacrament van Zijn Lichaam en Bloed, met de grootste eerbied. Toen vielen ook de engelen van Maria's lijfgarde, alle engelen des hemels en eveneens de zielen van Henoch en Elias uit eigen naam en in de naam van de heilige Aartsvaders en Profeten terneder in aanbidding van hun Heer in het heilige Sacrament. (VI Mar. 159:5/7). 

 

XX. 3

Alle Apostelen en discipelen die, uitgezonderd de verrader, geloofden in dit heilig Sacrament, aanbaden Het met grote deemoed en eerbied, een ieder overeenkomstig zijn eigen gesteltenis. De grote Hogepriester Christus hief Zijn eigen geconsacreerd lichaam en bloed op, opdat een ieder, die bij deze eerste Mis aanwezig was, Het kon aanbidden, zoals zij dat ook deden. Gedurende deze elevatie werden zijn allerzuiverste Moeder, de heilige Johannes, Henoch en Elias begunstigd met een bijzonder inzicht in het mysterie van Zijn tegenwoordigheid in de heilige leeftocht. Zij begrepen met groter duidelijkheid, hoe, in het brood Zijn lichaam en in de wijn Zijn bloed vervat was; hoe in beide soorten, wegens de onscheidbare eenheid van Zijn ziel en Zijn Lichaam en Zijn Bloed, de levende en ware Christus tegenwoordig was; hoe, met de Persoon van het Woord, ook de Persoon van de Vader en de Heilige Geest aanwezig waren; en hoe dientengevolge, wegens de onafscheidelijke verbondenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, in de Heilige Eucharistie de volledige menselijkheid van de Heer met de drie Goddelijke Personen van de Godheid, aanwezig waren. Dit alles werd allerduidelijkst begrepen door de hemelse Vrouwe, en door de anderen overeenkomstig hun gesteltenis. Zij begrepen tevens de probaatheid van de woorden van de consecratie, nu begiftigd met Goddelijke kracht, en dat, zodra ze worden uitgesproken met de intentie, die Christus op deze dag bezielde, door welke priester dan ook, over de gepaste materialen, zij het brood in Zijn Lichaam en de wijn in Zijn Bloed zouden doen verkeren, waarbij de accidentalia bleven voortbestaan op een bijzondere wijze. Zij zagen in, dat deze verandering zo zeker zou plaatsvinden, dat eerder hemel en aarde zouden vergaan, dan dat de uitwerking van deze consecratie-woorden, indien ze werden uitgesproken op de juiste wijze door een gewijde bedienaar van Christus zou falen. (VI Mar. 160:1/7). 

 

XX. 4

De hemelse Koningin begreep tevens door een speciaal visioen, hoe het allerheiligste Lichaam van Christus onder de accidentalia van brood en wijn verborgen was, zonder dat de heilige menselijkheid in het minst veranderd werd; want het Lichaam kan nimmer afhankelijk zijn van de accidentalia noch ook kunnen de accidentalia de vorm aannemen van het Lichaam. De accidentalia behouden dezelfde afmetingen en kwaliteiten als voorheen, en elk hunner delen behouden dezelfde positie nadat de hostie geconsacreerd is; en het heilige lichaam is aanwezig in een onzichtbare vorm, ook dit behoudt zijn zelfde vorm, zonder dat de delen van positie veranderen. Het verblijft in de gehele hostie en zijn geheel is aanwezig in elk deel van de hostie, zonder vervormd te worden door de hostie, en zonder dat de hostie van vorm verandert door het Lichaam. Want de uiterlijke vorm van het lichaam is niet afhankelijk van de vorm der accidentalia, noch hangen zij van het lichaam af wat betreft hun bestaansvorm. Zij hebben zodoende een volledig verschillende bestaanswijze; het lichaam dringt zonder enige weerstand in de accidentalia. Het hoofd zou een andere plaats moeten hebben dan de handen en deze wederom een andere plaatsing dan de borst of enig ander deel van het lichaam, maar door Goddelijke kracht plaatst het geconsacreerde lichaam zich ongeschonden in vorm in één en dezelfde plaats, omdat het niet afhankelijk is van de ruimte, die het volgens zijn natuur zou moeten innemen, terwijl het toch een kwantitatief lichaam blijft ondanks dat het alle voorgaande relaties terzijde heeft gesteld. Daarenboven is het niet aan één omschreven plaats gebonden, of slechts in één hostie aanwezig. Het kan tezelfdertijd in vele ontelbare geconsacreerde hosties aanwezig zijn. (VI Mar. 161:1/8). 

 

XX. 5

Zij begreep ook, dat het heilige lichaam, ofschoon het niet afhankelijk was van de accidentalia, zoals hiervoor uitgezet werd, niet meer sacramenteel blijft bestaan, nadat brood en wijn vergaan zouden zijn; en wel om geen andere reden dan dat Christus, de Schepper van deze wonderen, dit zo gewild had. De co-existentie van het heilige lichaam en bloed van onze Heer met de niet-vergane substanties van brood en wijn, berust uitsluitend op de vrijwillige beschikking van de Schepper van dit Sacrament. Zodra zij uiteenvallen en verdwijnen, volgens de natuur van deze substanties (zoals bijvoorbeeld bij de heilige Communie geschiedt met de sacramentele hostie, die verandert en uit elkaar valt door de lichaamswarmte in de maag, of door enige andere oorzaak) dan schept God, op het laatste moment, als de substanties gereed zijn voor hun laatste transformatie, wederom een andere substantie. Deze nieuwe substantie, nu ontdaan van de Godheid, voedt het menselijk lichaam en verenigt zich uiteindelijk met de menselijke vorm van het bestaan; dat is de ziel. Deze wonderbaarlijke schepping van een nieuwe substantie bestemd voor opname van de veranderde en vergane specimen is in overeenstemming met de wil van de Heer, die niet wenst, dat Zijn lichaam blijft voortbestaan in de uiteenvallende accidentalia; en dit proces wordt tevens door de natuur voorgeschreven, want de menselijke substantie kan niet groeien zonder een andere substantie, die nu, opnieuw daaraan toegevoegd, de accidentalia doet ophouden te bestaan. (VI Mar. 162:1/5). 

 

XX. 6

Al deze en vele andere wonderen wrocht de rechterhand van de Almachtige in dit allerverhevenste sacrament van de heilige Eucharistie. Zij allen werden door de Meesteres van hemel en aarde begrepen in hun diepste betekenis. Op gelijksoortige wijze begrepen de heilige Johannes, de Vaders van de oude Wet, en de Apostelen die aanwezig waren het, een ieder volgens zijn eigen gesteltenis. Maria zag de grote zegeningen, die daarin voor alle mensen gelegen waren. Maar zij zag ook de ondankbaarheid der stervelingen jegens dit onuitsprekelijke Sacrament, dat toch voor hun eigen welzijn was ingesteld, en zij besloot met alle krachten van haar wezen ons schaamteloos en ondankbaar gedrag uit te boeten. Zij nam op zich, Vader en Zoon te danken voor deze uitzonderlijke weldaden aan het menselijk geslacht bewezen. Deze ernstige wens bleef haar bij gedurende haar gehele leven; en vele malen weende zij tranen van bloed, die voortkwamen uit haar allerzuiverste hart, om genoegdoening te geven voor onze schaamteloze en lauwe houding. (VI Mar. 163:1/7). 

 

XX. 7

Nog groter werd mijn bewondering, toen Jezus, onze God, na het allerheiligst Sacrament te hebben opgeheven ter hunner aanbidding, het Brood met Zijn heilige handen brak en Zelf als Eerste en Hoofd van alle priesters daarvan nuttigde. Hij erkende Zichzelf als mens, lager staand dan de Godheid, Die Hij nu zou gaan ontvangen in dit, Zijn eigen geconsacreerde lichaam en bloed. Hij verdeemoedigde Zich en het scheen alsof Zijn binnenste ineen kromp en Zich in Hemzelf verborg voor deze Godheid. Daardoor leerde Hij ons niet alleen de eerbied waarmee de heilige Communie ontvangen moet worden, maar toonde ons tevens hoe groot Zijn smart was over de onbeschaamdheid en ijdelheid der mensen tijdens de ontvangst en het hanteren van dit verheven en sublieme Sacrament. De uitwerkingen van de heilige Communie in het lichaam van Christus waren boven alle mate wonderbaar en Goddelijk; want gedurende een korte spanne tijds vloeide de gave van glorie in zijn lichaam, juist als op de berg Tabor, ofschoon het effect van deze transfiguratie uitsluitend door Zijn gezegende Moeder, de heilige Johannes, Henoch en Elias gezien werd. Dit was de laatste troost, die Hij aan Zijn menselijkheid toestond, want vanaf dat moment verwierp Hij al dergelijke verzachting. De Moedermaagd begreep tevens, door een speciaal visioen, hoe Christus Zichzelf kon ontvangen in dit gezegend Sacrament en hoe Hij aanwezig was in Zijn Goddelijk Hart. Dit alles veroorzaakte een diepe genegenheid in onze Koningin en Vrouwe. (VI Mar. 164:1/8). 

 

XX. 8

Gedurende het ontvangen van Zijn eigen lichaam en bloed stelde Christus onze Heer een loflied tot de eeuwige Vader samen en offerde Hij Zichzelf in het gezegende Sacrament op als een offer voor de redding der mensen. Hij nam een stukje van het geconsacreerde brood en gaf het aan de aartsengel Gabriël, die het overbracht naar de allerheiligste Maria. Het zien van het verlenen van dit privilege aan één uit hunne gelederen, werd door de heilige engelen als een zeer voldoende schadeloosstelling geacht voor de uitsluiting van de sacerdotale waardigheid en het afstaan daarvan aan de mensen. Het voorrecht van het slechts enige momenten mogen overbrengen van het sacramentele lichaam van hun Heer en ware God door één hunner vervulde hen met nieuwe en zeer grote vreugde. Onder troostrijke tranen wachtte de grote Koningin de heilige Communie af. Toen de heilige Gabriël, omstuwd door een grote stoet engelen, naderbij kwam, ontving zij Die, als eerste na haar Zoon. Zij volgde Hem na in zelfverloochening, eerbied en heilige vreze. Het allerheiligste Sacrament werd in het lichaam en in haar hart van Maagd en Moeder neergelegd, als in het meest geëigende tabernakel, de meest aangepaste schrijn van de Allerhoogste. Daar verbleef het onuitsprekelijke Sacrament van de heilige Eucharistie, tot aan het uur na de Verrijzenis, waarin de heilige Petrus de eerste Mis zou opdragen en wederom zou consacreren zoals ik later verhalen zal. De Almachtige wenste dat dit zo zou zijn tot troost van de grote Koningin en als vervulling van Zijn belofte, dat Hij met de kinderen der mensen zou blijven tot aan het einde der tijden (Mat. 28:20); want na Zijn dood kon Zijn allerheiligste menselijkheid op geen andere wijze in Zijn Kerk verblijven dan in Zijn geconsacreerde lichaam en bloed. Zo werd dit ware manna in de allerzuiverste Maria geborgen als in de levende arke, tezamen met de gehele evangelische wet, juist zoals vroeger de profetische voorlopers in de ark van Mozes gedeponeerd werden (Heb. 9:4). De sacramentele substanties werden noch verteerd noch veranderd in het hart van de Vrouwe en Koningin des hemels, tot aan de volgende consecratie. Na de heilige Communie ontvangen te hebben dankte de gezegende Moeder de eeuwige Vader en haar Goddelijke Zoon in nieuwe liederen, gelijk aan die welke het mensgeworden Woord had opgezonden tot Zijn Vader. (VI Mar. 165:1/13). 

 

XX. 9

Na op deze wijze de hemelse Prinses begunstigd te hebben deelde onze Heiland het sacramentele brood uit aan de Apostelen (Luc. 22:17). Hij beval hen het onder elkaar te verdelen en Het te nuttigen. Door dit bevel schonk Hij hen de sacerdotale waardigheid; en zij begonnen deze uit te oefenen door zichzelf de heilige Communie te geven. Dit deden ze onder de grootste eerbied, waarbij zij overvloedige tranen stortten en het lichaam en bloed van de Heer, dat zij ontvingen, aanbaden. Zij werden tot de waardigheid van het priesterschap verheven, als stichters van de heilige Kerk, boven alle anderen deze onderscheiding genietend (Efe. 2:20). Daarna gaf de heilige Petrus, op bevel van Christus de Heer, twee stukjes van het geconsacreerde brood aan de twee aartsvaders Henoch en Elias. Deze heilige Communie vervoerde deze twee heilige mannen. Zij werden met nieuwe moed en nieuwe hoop vervuld om het zalig schouwen, dat voor hen zoveel eeuwen verhoopt was, te genieten; zij werden versterkt om, indien nodig, in dit vertrouwen tot het einde der tijden te leven. Na allervurigst en nederig dank gebracht te hebben aan de Almachtige voor deze zegeningen werden ze door de heilige engelen teruggebracht naar hun verblijfplaats. De Heer wenst dit wonder te wrochten om Zichzelf als borg te geven tot het doen delen van de oude natuurlijke en geschreven wetten in de voordelen der Menswording, Verlossing en algehele opstanding, omdat al deze wonderen vervat waren in de allerheiligste Eucharistie. Door Zichzelf mede te delen aan de twee heilige mannen, Henoch en Elias, die nog in leven waren, werden deze zegeningen verbreid over het menselijk ras, zoals dit bestond onder de natuurlijke en de geschreven wetten, terwijl alle komende generaties in de nieuwe wet der genade zouden delen, met de Apostelen aan het hoofd. Dit werd zeer goed begrepen door Henoch en Elias, en terugkerende naar hun tijdgenoten, dankten zij hun en onze Verlosser voor deze geheimnisvolle weldaad. (VI Mar. 166:1/12). 

 

XY. 0

Er geschiedde nog een zeer merkwaardig wonder tijdens Communie van de Apostelen. De trouweloze, verraderlijke Judas hoorde het bevel van Zijn meester tot deelname aan de heilige Communie. Hij besloot, als ongelovige, dit bevel niet op te volgen. Hij maakte het plan om, indien dit ongemerkt mogelijk zou zijn, het heilige Lichaam te verbergen, het later aan de priesters en farizeeërs te tonen en hen te vertellen dat Jezus dit Zijn eigen lichaam genoemd had, of, indien hem dat niet mogelijk zou zijn, een andere lage daad met het heilig sacrament te verrichten. De Meesteresse, Koningin der Hemels, die door een helder visioen alles aanschouwde en zodoende op de hoogte was van de uitwendige en innerlijke uitwerkingen op de Apostelen bij het ontvangen der heilige Communie, alsook van hun aandoening, zag tevens de lage bedoelingen van de weerbarstige Judas. Alle ijver voor de glorie van haar Heer, die in haar als Moeder, Bruid en Dochter aanwezig was, spitste zich toe in haar allerzuiverste hart. Wetende, dat het de Goddelijke wil was, dat zij gebruik zou maken van haar macht van Moeder en Koningin, droeg zij haar heilige engelen op de geconsacreerde hoeveelheden brood en wijn uit de mond van Judas te verwijderen en ze terug te brengen naar de plaats, waar ze vandaan kwamen. Het was wel zeer passend, dat zij bij deze gelegenheid de eer van haar Goddelijke Zoon verdedigde en Judas verhinderde Christus de Heer zo schandelijk te beledigen. De heilige engelen gehoorzaamden haar; en toen het de beurt was van Judas om te communiceren, verwijderden zij de geconsacreerde leeftocht uit de mond van Judas, reinigden ze van de onzuiverheden, opgedaan door het contact met de grootste zondaar onder de mensen en brachten ze terug naar de plaats, waar ze vandaan kwamen, zonder dat de discipelen dit gemerkt hadden. Zo beschermde de Heer de eer van zijn kwaadaardige en halsstarrige Apostel tot aan het einde. Dit geschiedde door de engelen in zeer korte tijd, waarna de anderen communiceerden, want Judas was noch de eerste, noch de laatste der communicanten. Daarna dankte onze Heiland de eeuwige Vader. En daarmee was het wettelijke en het sacramentele Avondmaal ten einde en begon onze Heiland aan de geheimenissen van Zijn Passie en Dood, die ik in de volgende hoofdstukken zal mededelen. De Koningin begeleide dit alles onder bewondering en vreugdevolle lofprijzing, terwijl zij de Allerhoogste daarvoor verheerlijkte. (VI Mar. 167:1/14). 

 

Onderrichting mij gegeven door de Koningin des Hemels. 

 

XY. 1

O mijn dochter! Mogen degenen, die het katholieke geloof belijden, toch hun kille en versteende harten openen en eindelijk tot een duidelijk begrip komen van de heiligen en mysterieuze zegeningen van de heilige Eucharistie! Indien zij zich maar konden losmaken van hun aardse neigingen en deze met wortel en tak zouden willen uitroeien en hun hartstochten zouden willen beheersen! Indien ze zich met levend geloof zouden toeleggen op het bestuderen van het grote geluk, dat gelegen is in het bezit van hun eeuwige God in het heilig Sacrament, waarvan het ontvangen en waarmee het blijvend gesprek hen door Goddelijk licht de volle uitwerking van dit hemelse manna doet zien! Indien ze slechts op juiste wijze de uitgelezen gave zouden kunnen waarderen, de liefde erin konden genieten en op deze wijze konden delen in de verborgen kracht van hun almachtige God! Dan zouden zij in hun ballingschap niets te kort komen. In deze gelukkige era van de wet der genade hebben de stervelingen geen redenen meer om zich te beklagen over hun zwakheden en hun hartstochten; want in dit hemels brood hebben zij kracht en gezondheid voor het grijpen. Zij behoeven zich niet meer ongerust te maken over bekoringen en vervolgingen van de duivel, want door bij voortduring dit Sacrament te ontvangen kunnen zij hem steeds weer overwinnen. De gelovigen hebben hun geestelijke armoede en hun zwoegen slechts aan zichzelf te wijten, want zij besteden geen aandacht aan dit Goddelijk mysterie en maken geen gebruik van de Goddelijke krachten door mijn allerheiligste Zoon hun daarin ter beschikking gesteld. Ik zeg het u met nadruk, mijn liefste, dat Lucifer en zijn duivelen een dusdanige vrees hebben voor de heilige Eucharistie, dat de nabijheid ervan hen meer kwellingen bezorgt dan het verblijven in de hel. Ofschoon zij kerken betreden om zielen te verleiden, doen zij dit soort met grote tegenzin. Zij dwingen zich daarbij grote, wrede pijnen te verdragen, in de hoop een ziel te kunnen vernietigen en deze tot zonden te verleiden, juist in de heilige plaatsen, in de nabijheid van de heilige Eucharistie. Hun wrok tegen de Heer en tegen de zielen is de enige drijfveer, die hen aanzet de kwellingen van Zijn waarachtige sacramentele aanwezigheid te trotseren. (VI Mar. 168:1/13). 

 

XY. 2

Wanneer Hij door de straten wordt gedragen, dan vluchten zij meestal en verspreiden zich haastig; en zij zouden degenen, die Hem vergezellen, niet durven te naderen, indien ze door hun lange ervaring niet wisten, dat zij sommigen kunnen overhalen de eerbied voor hun Heer te vergeten. Daarom sloven ze zich uit de gelovigen zelfs in de kerken te bekoren, want zij weten, hoezeer zij juist daardoor de Heer Zelf beledigen, die daar, door Zijn sacramentele Liefde gedreven, klaar staat de mensen te heiligen en hun liefde in antwoord op Zijn nooit eindigende Liefde te ontvangen. Nu kunt gij ook de kracht begrijpen van degenen, die zich voorbereiden dit brood der engelen te ontvangen, en hoe groot de vrees is van de duivelen voor die zielen, die de Heer waardig en devoot ontvangen hebben en ernaar streven zichzelve zuiver te bewaren tot de volgende Communie. Maar er zijn slechts weinigen, die leven met en in deze intentie; en de vijand is zonder ophouden er op uit hen terug te drijven naar onverschilligheid en verstrooiing om hen zodoende de machtige wapens uit handen te slaan. Grif deze waarschuwing in uw hart; en aangezien de Almachtige zonder enige verdienste uwerzijds, het zo geregeld heeft, dat gij dagelijks de heilige Communie moogt ontvangen, is het uw plicht om uzelf van Communie tot Communie in goede gesteltenis te bewaren. Het is Gods wil en ook de mijne, dat gij met dit zwaard de veldslagen van de Almachtige, in de naam van de heilige Kerk, tegen de onzichtbare vijanden zult vechten. Want in onze dagen vallen droefenis en leed ten deel aan de Meesteresse der wereld; en er is niemand, die haar troost en zich daarom bekommert (Thren:1:1). Leef in tranen en diepe smart om deze zelfde reden mee. Maar terwijl de almachtige en rechtvaardige Rechter zo grotelijks vertoornd is tegen de katholieken wegens hun onmetelijke en doorlopende overtredingen, zelfs onder het schild van hun grote geloof, wordt er niemand gevonden, die deze grote schade opneemt en overweegt noch dit gemakkelijke geneesmiddel, gelegen in het ontvangen van de heilige Eucharistie, te baat neemt en met een nederig en berouwvol hart daar eerherstel voor geeft. En niemand vraagt mijn tussenkomst. (VI Mar. 169:1/10).

 

XY. 3

Ofschoon alle kinderen der Kerk zich aan deze fout schuldig maken, treft de onwaardige en zondige priester in deze de grootste blaam, want door de oneerbiedigheid, waarmee zij het gezegende Sacrament behandelen, geven zij een zeer slecht voorbeeld aan andere katholieken. Wanneer het volk ziet, dat hun priesters de Goddelijke mysteries met heilige vrees en onder grote nederigheid omgeven, dan zullen zij dit navolgen en hun God op dezelfde wijze ontvangen. Zij, die Hem op deze wijze eren, zullen in de Hemel schitteren als de zon onder de sterren, want de glorie van de menselijkheid van mijn Goddelijke Zoon zal op een bijzondere wijze afstralen van allen, die zich goed tegenover Hem gedragen hebben en het heilig Sacrament met gepaste eerbied hebben ontvangen, waar tegenover staat, dat dit niet het geval zal zijn bij diegenen, die oneerbiedig tot de heilige Tafel genaderd zijn. Daarenboven zullen de Godvruchtige zielen schitterende inscripties op hun borst, waarin zij zo dikwijls de heilige Eucharistie ontvangen hebben, dragen, waaruit blijkt, dat zij waardige tabernakels zijn geweest voor het heilige Sacrament. Dit zal een grote, bijkomstige beloning zijn voor hen en een bron van jubel en bewondering voor de heilige engelen en de rest der gezegenden. Zij zullen daarenboven de gunst ontvangen, dieper te kunnen doordringen in het mysterie van Gods aanwezigheid in het heilige Sacrament en de vele andere mysteries daarvan begrijpen. Dit zal een voorrecht zijn, dat reeds op zich voldoende zou zijn voor hun eeuwige zaligheid, zelfs indien er geen andere redenen tot verheugenis in de hemel zouden zijn. Daarenboven zal de wezenlijke glorie van degenen, die waardig en devoot ter communie zijn gegaan, in vele opzichten de glorie van vele martelaren, die het Lichaam en Bloed van de Heer niet ontvangen hebben, overtreffen. ((VI Mar. 170:1/8). 

 

XY. 4

Het is mijn wens, mijn liefste dochter, u uit mijn eigen mond te laten horen, hoe mijn gevoelens waren, toen ik in mijn sterfelijk leven de heilige Communie mocht ontvangen. Opdat gij beter in staat zult zijn, datgene wat ik ga zeggen goed te begrijpen, moet gij u eerst herinneren, wat ik u bevolen heb te schrijven over mijn giften, verdiensten en werken gedurende mijn aardse leven. Ik was vrij van de erfzonde; en vanaf het ogenblik van mijn Ontvangenis ontving ik de kennis en het visioen van de Godheid, zoals gij dit reeds meermalen geboekstaafd hebt. Mijn kennis was groter dan die van alle heiligen; Ik overtrof de hoogste serafijn in liefde; Ik bedreef geen zonden; Ik beoefende bij voortduring alle deugden in een heldhaftige graad, en zelfs in de kleinste daarvan overtrof ik de allervolmaakste heilige; De intentie en het doel mijner daden waren zeer verheven en mijn dagelijkse gewoonten en gaven waren boven alles edel; Ik volgde mijn allerheiligste Zoon zeer getrouw na; Ik zwoegde getrouw voort; Ik hield van het lijden en werkte mee met de activiteiten van de Heer, in zoverre dit voor mij gepast was; Ik hield nimmer op Hem mijn liefde te betuigen en nieuwe zeer hoge verdiensten aan genaden te verwerven. (VI Mar. 171:1/4). 

En toch vond ik, dat ik voor dit alles meer dan voldoende terug ontving door de gunst Hem, al was dit slechts eenmaal, in de heilige Eucharistie te ontvangen, ja, ik vond mijzelf geheel onwaardig voor deze gunst. Bedenk dan, hoe uw gevoelens en die van de rest van Adams kinderen dienen te zijn, wanneer zij toegelaten worden tot het ontvangen van dit bewonderenswaardige Sacrament. (VI Mar. 171:5/6). 

En indien voor de grootste van alle heiligen één heilige Communie reeds een overvloedige beloning is, wat moeten dan de gevoelens zijn van de gelovigen en de priesters, indien hun wordt toegestaan zo dikwijls te communiceren? Open uw ogen uit de diepe duisternis en blindheid, die de mensen rondom u bedekt en richt ze op de Goddelijke klaarheid. Dan zult gij deze mysteries leren begrijpen. Beschouw al uw werken als onvoldoende, al uw werken als onbetekenend, al uw dankbetuigingen als tekort schietend voor wat u verschuldigd zijt voor een dusdanige uitgelezen zegening, in het bezit van de heilige Kerk, Christus, mijn Goddelijke Zoon, aanwezig in het heilig Sacrament ter verrijking van alle gelovigen. Indien gij niet weet, hoe gij uw dank voor deze en andere zegeningen moet uitbrengen, verneder u dan in het stof en blijf daar liggen, belijd uw onwaardigheid, in volle oprechtheid van uw hart. Verheerlijk de Allerhoogste en zegen en prijs Hem, en bewaar uzelf  ten allen tijde, om Hem te ontvangen en in staat vele martelingen te ondergaan voor de terugkeer van deze zegening. (VI Mar. 171:7/12).                           

 

 

'