GENESIS – NEGENENVEERTIGSTE HOOFDSTUK
GENESIS 49 : 1 - 33
1.En Jakob riep zijn zonen en hij zei: Verzamelt u, en ik zal u te kennen geven wat u
zal wedervaren in het uiteinde der dagen.
2. Vergadert u, en hoort, gij zonen van Jakob, en hoort naar Israël, uw vader.
3. Ruben, mijn eerstverwekte, gij, mijn sterkte, en het beginsel mijner krachten,
uitmuntend in uitnemendheid, en uitmuntend in waarde.
4. Licht zoals water, gij zult niet uitmunten, omdat gij uws vaders leger hebt
beklommen; toen hebt gij ontwijd; hij heeft mijn sponde beklommen.
5. Simeon en Levi zijn broeders, werktuigen van geweld hun slagzwaarden.
6. In hun geheim kome mijn ziel niet, in hun vergadering worde mijn heerlijkheid niet
verenigd, omdat zij in hun toorn de man hebben gedood en in hun welbehagen de os
hebben ontzenuwd.
7. Vervloekt zij hun toorn, omdat hij heftig is en hun ontsteking, omdat zij hard is; ik
zal hen verdelen in Jakob en ik zal hen verstrooien in Israël.
8. Jehudah, gij, uw broeders zullen u vieren; uw hand zal zijn in de nek uwer vijanden;
voor u zullen zich uws vaders zonen neerbuigen.
9. De welp van een leeuw is Jehudah; van de prooi, mijn zoon, zijt gij opgeklommen;
hij heeft zich gekromd, hij heeft zich neergelegd zoals een leeuw en zoals een oude
leeuw; wie zal hem opwekken.
10. Niet zal de scepter verwijderd worden van Jehudah, en de wetgever van tussen zijn
voeten, totdat Silo komt en voor hem is de gehoorzaamheid der volken.
11. Hij bindt aan de wijnstok zijn jonge ezel en aan de voortreffelijke wijnstok de zoon
van zijn ezelin; hij wast in de wijn zijn bekleedsel en in het bloed der druiven zijn
omhulsel.
12. Rood van ogen door de wijn en wit van tanden door de melk.
13. Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen, en hij aan de haven der schepen en
zijn zijde over tot Sidon.
14. Isachar een benige ezel, nederliggende tussen de pakken.
15. En hij zal de rust zien dat zij goed is en het land dat het liefelijk is; en hij zal zijn
schouder buigen om last te dragen; en hij wordt tot knecht.
16. Dan [zoon van Jakob en Bilha] zal zijn volk richten zoals een der stammen Israëls.
17. Dan zal een slang zijn op de weg, een pijladder op het pad, bijtende des paards
hielen en zijn ruiter zal achterover vallen.
18. Uw heil verwacht ik, Jehovah.
19. Gad, een bende zal hem teisteren en hij zal de hiel teisteren.
20. Van Aser, vet zijn brood en hij zal verrukkingen van een koning geven.
21. Naftali een losgelatene hinde, gevende reden der sierlijkheid.
22. Zoon ener vruchtbare, Jozef, zoon ener vruchtbare boven een bron, dochters, zij
loopt boven de muur.
23. En zij verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de pijlschieters.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2613
24. En hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs en de armen zijner handen worden
versterkt door de handen van de machtige Jakob; daarvandaan de herder, de steen
Israëls.
25. Uit de God uws vaders en Hij zal u helpen en Schaddai en Hij zal u zegenen met
zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, liggende beneden,
met zegeningen der borsten en der baarmoeder.
26. De zegeningen uws vaders zullen de overhand hebben op de zegeningen mijner
verwekkers, tot aan het verlangen der heuvelen der eeuw; zij zullen zijn voor het hoofd
van Jozef en voor de kruin van de Nazireeër zijner broederen.
27. Benjamin een wolf, hij zal grijpen in de morgen; hij zal de roof eten en aan de
avond de prooi verdelen.
28. Al deze de stammen van Israël, twaalf; en dit is het wat hun vader tot hen sprak, en
hij zegende hen, eenieder hetgeen volgens zijn zegen was, zegende hij hen.
29. En hij gebood hun en hij zei tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk; begraaft mij
tot mijn vaders, tot de spelonk die is in de akker van Efron, de Hethiet.
30. In de spelonk die is in de akker Machpela, welke is op de aangezichten van
Mamre, in het land Kanaän, welke Abraham met de akker heeft gekocht van Efron, de
Hethiet, tot een bezit des grafs.
31. Daar hebben zij begraven Abraham en Sarah, zijn echtgenote; daar hebben zij
begraven Izaäk en Rebekka, zijn echtgenote; en daar heb ik Leah begraven.
32. De koop van de akker en van de spelonk die daarin is, vanuit de zonen van Cheth.
33. En Jakob had voleindigd zijn zonen te gebieden en hij verzamelde zijn voeten tot
het bed en hij gaf de geest en hij werd verzameld tot zijn volken.
INHOUD
6328. In dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin niet gehandeld over de nakomelingen van
Jakob, wat hen zal overkomen, maar over de ware dingen van het geloof en over de goede
dingen van de liefde, die de twaalf naar Jakobs zonen genoemde stammen uitbeelden en
aanduiden.
6329. Eerst wordt gehandeld over het van de naastenliefde gescheiden geloof, dat geheel en al
wordt verworpen; dezen zijn Ruben, Simeon en Levi.
6330. Daarna wordt gehandeld over de hemelse Kerk, namelijk de stam van Jehudah; en daar
in de hoogste zin over het Goddelijk Menselijke van de Heer.
6331. Verder over de overige stammen, volgens de staat van het goede en het ware, die zij
uitbeelden.
6332. Tenslotte over de hemels-geestelijke Kerk, te weten Jozef; daar ook in de hoogste zin
over het Goddelijk Menselijke van de Heer.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2614
DE INNERLIJKE ZIN
6333. Uit deze dingen die in dit hoofdstuk zijn gezegd door Jakob, kan duidelijk vaststaan dat
het Woord een andere zin in zich heeft dan die welke in de letter verschijnt; immers, Jakob,
die dan Israël is, zegt, dat hij zal te kennen geven wat zijn zonen in het uiteinde der dagen
zullen wedervaren, vers 1; evenwel is hun niet iets wedervaren van de dingen die hij te
kennen geeft en die hij voorzegt, zoals dat de nakomelingen van Ruben, Simeon en Levi,
meer dan de overigen vervloekt zouden worden en dat Simeon en Levi verdeeld zouden
worden in Jakob en verstrooid in Israël, over wie de verzen 3-7; maar het tegendeel
overkwam Levi, namelijk dat hij gezegend werd, want bij hem was het priesterschap.
Wat van Jehudah wordt gezegd, dat is hem niet wedervaren, behalve dat het uitbeeldende van
de Kerk langer bij hem is gebleven dan bij de overigen; en bovendien worden over hem zulke
dingen gezegd waarvan niemand kan weten wat die betekenen, tenzij vanuit een andere zin
die innerlijk verscholen ligt, zoals dat hij zich zou krommen en zou nederliggen zoals een
leeuw, aan de wijnstok zijn ezelsveulen zou binden, aan de voortreffelijke wijnstok de zoon
van zijn ezelin, dat hij zijn bekleedsel zou wassen in de wijn, zijn mantel in het bloed der
druiven, dat hij rood van ogen is door de wijn en wit van tanden door de melk, vers 9-12; al
deze dingen zijn zodanig en eenieder kan daaruit vatten dat het iets in zich heeft dat bekend is
in de hemel en wat voor de mens niet open kan komen te liggen tenzij vanuit die andere zin.
Eender is het gesteld met de dingen die Israël over de overige zonen zei, zoals over Zebulon,
dat hij zal wonen aan de haven der zeeën en der schepen en aan de zijde tot Sidon; over
Isachar, dat hij een benige ezel is, nederliggende tussen de pakken, zijn schouder zal buigen
om last te dragen; over Dan, dat hij een slang zal zijn in de weg, een pijladder op het pad,
bijtende des paards hielen en zijn ruiter zal achterovervallen; enzovoort ten aanzien van de
overigen; hieruit staat duidelijk vast, zoals gezegd, dat er een innerlijke zin is.
Het Woord is gegeven om hemel en aarde te verenigen of de engelen met de mensen, waarom
het zo is geschreven dat het door de engelen geestelijk wordt gevat wanneer het door de mens
natuurlijk wordt begrepen en zo het heilige door de engelen invloeit, waardoor vereniging
plaatsvindt.
Zodanig is het Woord, zowel in de historische als in de profetische dingen; maar de innerlijke
zin verschijnt minder in de historische dan in de profetische dingen, omdat de historische
dingen in een andere stijl zijn geschreven, niettemin door middel van aanduidingen.
De historische delen zijn daarom gegeven opdat de kleine kinderen en knapen daardoor
worden ingewijd in het lezen van het Woord, want het zijn verrukkelijke dingen die in hun
gemoed blijven rusten en door deze dingen wordt hun gemeenschap gegeven met de hemelen
en deze vergemeenschapping is aangenaam, omdat zij in de staat van onschuld en van de
wederzijdse liefde zijn; dit is de oorzaak dat er een historisch Woord is.
Dat er een profetisch Woord is, komt omdat het, wanneer het wordt gelezen, door de mens
niet dan duister wordt verstaan en wanneer het door de mens die zodanig is, als hij heden ten
dage is, duister wordt verstaan, dan wordt het door de engelen helder doorvat, wat mij door
veel ondervinding te weten is gegeven, waarover, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de
Heer, elders.
6334. vers 1,2. En Jakob riep zijn zonen en hij zei: Verzamelt u, en ik zal u te kennen geven
wat u zal wedervaren in het uiteinde der dagen.
Vergadert u, en hoort, gij zonen van Jakob, en hoort naar Israël, uw vader.
En Jakob riep zijn zonen, betekent de ordening van de ware dingen van het geloof en van de
goede dingen van de liefde in het natuurlijke; en hij zei: Verzamelt u, betekent tegelijk alle
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2615
dingen in het algemeen; en ik zal u te kennen geven wat u zal wedervaren in het uiteinde der
dagen, betekent het hoedanige van de staat van de Kerk in die orde waarin zij dan zijn;
vergadert u, betekent opdat zij zichzelf ordenen; en hoort, gij zonen van Jakob, betekent de
ware en de goede dingen in het natuurlijke; en hoort naar Israël, uw vader, betekent de
voorzegging ten aanzien ervan uit het geestelijk goede; in de hoogste zin het vooruitzien van
de Heer.
6335. En Jakob riep zijn zonen; dat dit de ordening betekent van de ware dingen van het
geloof en van de goede dingen van de liefde in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van
roepen, namelijk ordenen, want de oorzaak van het samenroepen was dat de ware dingen van
het geloof en de goede dingen van de naastenliefde zich in die ordening zouden vertonen; en
uit de uitbeelding van Jakob en van diens zonen, namelijk de ware dingen van het geloof en
de goede dingen van de liefde in het natuurlijke; dat Jakob die dingen is in het algemeen, zie
de nrs. 3509, 3525, 3546, 3659, 3669, 3677, 3775, 3829, 4234, 4273, 4337, 5506, 5533, 5535,
6001, 6236, en dat zijn zonen of de naar hen genoemde stammen die dingen in het bijzonder
zijn, nrs. 3858, 3926, 3939, 4060.
Wat de ordening betreft van de ware dingen van het geloof en van de goede dingen van de
liefde, die hier wordt aangeduid en zich in de innerlijke zin in dit hoofdstuk vertoont, moet
men weten dat de twaalf stammen van Israël alle ware en goede dingen in één samenvatting in
het algemeen hebben uitgebeeld, dus alle ware en goede dingen die voortgaan uit de Heer, die
daarom in de hemel zijn en vanuit welke de hemel is; en omdat zij alle in het algemeen
worden uitgebeeld, worden ook de afzonderlijke dingen in het bijzonder uitgebeeld, want de
geslachten bevatten de soorten in zich, zoals de algemene dingen de delen.
Volgens de goede en de ware dingen daaruit worden de lichten in de hemel gevarieerd en
volgens de lichten worden de staten van inzicht en wijsheid gevarieerd; vandaar komt het dat
door de Urim en de Thumim het licht heen glinsterde en doorheen trilde en wel verschillend
volgens de staat van de zaak waarover een vraag was gesteld; dit vond plaats omdat de twaalf
stammen, waarmee alle ware en goede dingen in het algemeen werden aangeduid, waren
aangewezen in die borstlap of in de Urim en Thumim; er was immers een afzonderlijke
kostbare steen voor elke stam; dat het kostbare stenen waren, was omdat zij de geestelijke en
de hemelse ware dingen aanduidden, nrs. 114, 3720 en het goud waarin zij waren ingelegd,
het goede, nrs. 113, 1551, 1552, 5658; dit is de verborgenheid die met de Urim en de Thumim
is aangeduid.
Dat de twaalf stammen zulke dingen hebben aangeduid, blijkt uit die plaatsen in het Woord
waar zij genoemd worden, vooral uit de erfenis van de stammen in het land Kanaän, waarover
bij Jozua en uit hun erfenis in het rijk van de Heer, waarover bij Ezechiël in de laatste
hoofdstukken, waar wordt gehandeld over de Nieuwe Aarde, het Nieuwe Jeruzalem en over
de Nieuwe Tempel; en bij Johannes (Openbaring 7:4-8); en verder uit hun ordening in de
woestijn wanneer zij legerden, die zodanig was opdat zij daarmee de goede en ware dingen in
hun echte orde zouden uitbeelden; vandaar deze profetische uitspraak van Bileam: ‘Toen
Bileam zijn ogen ophief en hij Israël zag wonende naar zijn stammen, kwam over hem de
Geest Gods en hij uitte zijn uitspraak en hij zei: Hoe goed zijn uw tabernakels, Jakob, uw
habitakels, Israël; zoals de dalen worden zij geplant, zoals de tuinen aan de rivier, zoals
Jehovah de sandelbomen heeft geplant, zoals de cederbomen aan de wateren’, (Numeri
24:2,3,5,6); men zie ook de dingen die over de stammen en over de ordeningen ervan zijn
getoond in de nrs. 2129, 3858, 3862, 3926, 3939, 4060, 4603.
6336. En hij zei: Verzamelt u; dat dit betekent tegelijk alle dingen in het algemeen, staat vast
uit de betekenis van verzameld worden, namelijk opdat zij tegelijk zijn, hier alle ware dingen
van het geloof en alle goede dingen van de liefde, die met de twaalf zonen van Jakob worden
aangeduid, zie hiervoor nr. 6335.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2616
6337. En ik zal u te kennen geven wat u zal wedervaren in het uiteinde der dagen; dat dit het
hoedanige van de staat van de Kerk betekent in die orde waarin zij dan zijn, staat vast uit de
betekenis van te kennen geven wat zal wedervaren, namelijk vergemeenschappen en
voorzeggen; en uit de betekenis van het uiteinde der dagen, namelijk het laatste van de staat,
waarin zij tegelijk zijn; dagen immers zijn staten, nrs. 23, 487, 488, 493, 893, 2788, 3462,
3785, 4850; en het uiteinde is het laatste, dus is het uiteinde der dagen het laatste van de staat,
namelijk waarin de ware en de goede dingen in het algemeen, wanneer zij in hun orde zijn,
tegelijk zijn.
Dat het de staat van de Kerk is die wordt aangeduid, komt omdat de ware en de goede dingen
die door Jakob en diens zonen worden aangeduid, de dingen zijn die de Kerk samenstellen;
daarom wordt door Jakob de Kerk uitgebeeld, nrs. 4286, 4439, 4514, 4520, 4680, 4772, 5536,
5540; en dus eveneens door diens zonen, nrs. 5403, 5419, 5427, 5458, 5512; dat het het
hoedanige van de staat is, komt omdat de uitbeelding van de ware en de goede dingen van de
Kerk zich gedraagt volgens de orde waarin de zonen van Jakob of de stammen in het Woord
worden genoemd; nrs. 3862, 3926, 3939; een andere hoedanigheid immers wordt aangeduid
wanneer Ruben op de eerste plaats wordt genoemd, want wanneer Ruben het eerst genoemd
wordt, dan vangt het hoedanige uit het geloof aan; maar wanneer Jehudah het wordt, dan
vangt het uit de liefde aan; weer anders wanneer het uit een ander aanvangt; het hoedanige
wordt ook gevarieerd volgens de orde waarin de overigen na hen worden genoemd; daaruit
ontstaan ontelbare, ja zelfs oneindige variaties; en des te meer wanneer de ware en de goede
dingen in het algemeen, die met de twaalf stammen worden aangeduid, ook variaties in het
bijzondere en in elk bijzondere talloze, opnemen; vandaar krijgt elk ware en goede in het
algemene een ander aangezicht; en nog meer, wanneer die bijzondere ware en goede dingen
talloze afzonderlijke variaties opnemen, enzovoort; dat daaruit oneindige variaties ontstaan,
kan door zeer vele dingen in de natuur worden toegelicht; vandaar nu komt het dat met de
twaalf stammen iets anders wordt aangeduid wanneer zij in de ene orde worden genoemd in
het Woord, dan wanneer in een andere; dus iets anders in dit hoofdstuk dan elders.
6338. Vergadert u, dat dit betekent opdat zij zichzelf ordenen, staat vast uit de betekenis van
vergaderd worden, namelijk geordend worden; vergaderd worden is immers in de geestelijke
zin niet iets anders, want de ware en de goede dingen kunnen niet vergaderd worden indien
die niet ook geordend worden; het universele immers, dat uit de Heer voortgaat, maakt dit,
aangezien dat universele alle afzonderlijke dingen tot de meest afzonderlijke dingen toe in
zich bevat; deze dingen tegelijk, zijn het universele dat alle dingen in de hemelen in orde stelt;
wanneer dit universele handelt, dan schijnt het alsof de goede en de ware dingen zichzelf
ordenen en alsof zij uit eigen beweging in de orde vloeien; zo is het gesteld met de gehele
hemel; deze is in de orde en wordt aanhoudend in de orde gehouden door de universele
invloeiing uit de Heer; zo is het eveneens gesteld met de gezelschappen in het algemeen in de
hemel en eveneens met de gezelschappen in het bijzonder daar; zodra immers geesten of
engelen worden vergaderd worden zij terstond in de orde geschikt zoals uit zich en zo stellen
zij een hemels gezelschap samen, dat een beeld van de hemel is; dit zou nooit kunnen
plaatsvinden, indien niet het universele dat uit de Heer voortgaat, de meest afzonderlijke
dingen van alle dingen in zich bevatte en indien al deze dingen niet in de volmaaktste orde
waren; indien enig universele zonder de afzonderlijke dingen zou invloeien uit God, zoals de
meesten denken en de mens of de geest of de engel zichzelf in de afzonderlijke dingen zou
regeren, dan zou er in plaats van de orde een verwarring van alle dingen zijn, noch zou er de
hemel zijn, noch de hel, noch het menselijk geslacht, noch zelfs de natuur.
Dit kan door vele dingen bij de mens worden toegelicht, zoals: indien zijn gedachten niet
universeel en tegelijk afzonderlijk werden geordend door de aandoeningen die van de liefde
zijn, dan zouden zij nooit redelijk en analytisch kunnen vloeien en evenmin de handelingen;
verder, indien niet de ziel in het universele en het afzonderlijke invloeide in de ingewanden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2617
van het lichaam, dan zou er niets geordends en regelmatigs in het lichaam kunnen ontstaan;
maar wanneer de ziel afzonderlijk en zo universeel invloeit, dan worden alle dingen zoals uit
zich geordend.
Deze dingen zijn gezegd opdat men zal weten wat daaronder wordt verstaan dat de ware en de
goede dingen zichzelf ordenen.
6339. En hoort, gij zonen van Jakob; dat dit de ware en de goede dingen in het natuurlijke
betekent, staat vast uit de uitbeelding van de zonen van Jakob, namelijk de ware en de goede
dingen van de Kerk in het natuurlijke, waarover nr. 6335.
6340. En hoort naar Israël, uw vader; dat dit de voorzegging daarover betekent uit het
geestelijk goede, in de hoogste zin het Vooruitzien van de Heer, staat vast uit de betekenis van
horen, namelijk wat gebeuren zal in het uiteinde der dagen, te weten de voorzegging; en uit de
uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede, zoals in de nrs. 5801, 5803, 5806, 5812,
5817, 5819, 5826, 5833; en omdat de voorzegging in de innerlijke zin wordt aangeduid met
horen wat gebeuren zal in het uiteinde der dagen, wordt het Vooruitzien van de Heer in de
hoogste zin aangeduid, want uit het Vooruitzien van de Heer is alle voorzegging.
Dat er wordt gezegd dat de zonen van Jakob zouden horen naar Israël, betekent dat degenen
die van de Kerk zijn, de Heer zouden horen, dat wil zeggen, Hem in het Woord, wat Hij daar
leert over de ware dingen van het geloof en over de goede dingen van de liefde en wat Hij
voorzegt over hen die in een zodanig ware en goede zijn, die worden aangeduid met de ene of
de andere zoon van Jakob, zoals wat Hij leert en voorzegt over hen die in het van de
naastenliefde gescheiden geloof zijn, die hier worden aangeduid met Ruben, Simeon en Levi;
of over hen die in het hemels goede zijn en worden aangeduid met Jehudah; en verder wat
over hen die in het geestelijk goede zijn, die met Jozef worden aangeduid; dus eveneens over
hen die in zulke dingen zijn die met de overigen worden aangeduid.
6341. vers 3,4. Ruben, mijn eerstverwekte, gij, mijn sterkte, en het beginsel mijner krachten,
uitmuntend in uitnemendheid, en uitmuntend in waarde.
Licht zoals water, gij zult niet uitmunten, omdat gij uws vaders leger hebt beklommen; toen
hebt gij ontwijd; hij heeft mijn sponde beklommen.
Ruben, mijn eerstverwekte, betekent het geloof dat schijnbaar op de eerste plaats is; gij, mijn
sterkte, betekent dat daardoor het goede macht heeft; en het beginsel mijner krachten,
betekent dat daardoor het ware de eerste macht heeft; uitmuntend in uitnemendheid en
uitmuntend in waarde, betekent dat daaruit heerlijkheid en mogendheid is; licht als water,
betekent dat het geloof-alleen zulke dingen niet heeft; gij zult niet uitmunten, betekent dat dit
ook niet heerlijkheid en mogendheid heeft; omdat gij uws vaders leger hebt beklommen,
betekent omdat het gescheiden is van het goede dat van de naastenliefde is, een schandelijke
verbinding heeft; toen hebt gij ontwijd, betekent indien het verbonden is met het boze, dat er
het profane is; hij heeft mijn sponde beklommen, betekent omdat dit het geestelijk goede in
het natuurlijke heeft besmet.
6342. Ruben, mijn eerstverwekte; dat dit het geloof betekent dat schijnbaar op de eerste plaats
is, staat vast uit de uitbeelding van Ruben, namelijk het geloof met het verstand, nrs. 3861,
3866; en de belijdenis van het geloof van de Kerk, in het algemeen, nrs. 4731, 4734, 4761; en
uit de betekenis van de eerstverwekte, namelijk op de eerste plaats zijn, nr. 3325; maar dat het
geloof niet dan schijnbaar op de eerste plaats is, zie de nrs. 3539, 3548, 3556, 3563, 3570,
3576, 3603, 3701, 4925, 4926, 4928, 4930, 4977, 6256, 6269, 6272, 6272.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2618
6343. Gij, mijn sterkte; dat dit betekent dat het goede macht heeft door het geloof, staat vast
uit de uitbeelding van Ruben, die hier ‘gij’ is, namelijk het geloof met het verstand, waarover
eerder in nr. 6342; en uit de betekenis van de sterkte, namelijk de macht die het goede heeft.
Wat betreft de macht, namelijk de macht van denken en willen, waarnemen, het goede doen,
geloven, de valse en boze dingen verstrooien, die is geheel vanuit het goede door het ware;
het goede is het principale en het ware is slechts het instrumentale, nrs. 3563, 4931, 5623.
Dat de macht die het goede heeft wordt aangeduid, komt omdat de sterkte die macht aanduidt,
maar de krachten de macht van het ware; vandaar komt het dat met het beginsel mijner
krachten, zoals hierna volgt, de eerste macht voor het ware wordt aangeduid; het woord
immers waarmee in de oorspronkelijke taal de krachten worden uitgedrukt, wordt in het
Woord gezegd met betrekking tot het ware, maar het woord waarmee de sterkte wordt
uitgedrukt, wordt gezegd met betrekking tot het goede.
Dat het Woord heilig is en allerheiligst in de innerlijke dingen, blijkt duidelijk hieruit dat in de
afzonderlijke dingen van het Woord het hemels huwelijk is, namelijk het huwelijk van het
goede en het ware, dus de hemel; en dat in de binnenste zin in de afzonderlijke dingen het
huwelijk is van het Goddelijk Menselijke van de Heer met Zijn rijk en de Kerk, ja zelfs dat in
de hoogste zin de vereniging is van het Goddelijke Zelf en het Goddelijk Menselijke in de
Heer; deze allerheiligste dingen zijn in de afzonderlijke dingen van het Woord gelegen; een
klaarblijkende aanwijzing dat het Woord vanuit het Goddelijke is neergedaald.
Dat dit zo is, kan hieruit vaststaan dat waar gesproken wordt van het goede, er ook gesproken
wordt van het ware en waar gesproken wordt van het innerlijke er ook gesproken wordt van
het uiterlijke; er zijn ook woorden die bestendig het goede aanduiden en woorden die
bestendig het ware aanduiden en er zijn woorden die het ene zowel als het andere aanduiden,
dus zowel het goede als het ware; en indien zij ze niet aanduiden, dan worden zij toch met
betrekking tot ervan gezegd of sluiten deze in; uit het predicaat en de aanduiding van die
woorden blijkt dat in de afzonderlijke dingen, zoals gezegd, het huwelijk van het goede en
het ware is, dat wil zeggen, het hemels huwelijk en in de binnenste en in de hoogste zin het
Goddelijk huwelijk, dat in de Heer is, dus de Heer Zelf.
Dit verschijnt overal, maar niet duidelijk dan alleen in die plaatsen waar herhalingen zijn van
een en dezelfde zaak, alleen met verandering van de woorden; zoals in dit hoofdstuk, waar
over Ruben wordt gezegd: Gij, mijn sterkte en het beginsel mijner krachten; en verder:
uitmuntend in uitnemendheid en uitmuntend in waarde; daar heeft de sterkte betrekking op het
goede en de krachten op het ware; en daar heeft uitmuntend in uitnemendheid betrekking op
het ware en uitmuntend in waarde betrekking op het goede.
Evenzo in het volgende vers over Ruben: ‘Gij hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt gij
ontwijd; hij heeft mijn sponde beklommen’.
Eender in de volgende verzen ten aanzien van Simeon en Levi: ‘Vervloekt zij hun toorn
omdat hij heftig is; en hun ontsteking omdat zij hard is; ik zal hen verdelen in Jakob en ik zal
hen verstrooien in Israël’, vers 7; waar de toorn de afkeer van het goede betekent en de
ontsteking de afkeer van het ware; en Jakob is het uiterlijke van de Kerk en Israël het
innerlijke ervan.
Verder over Jehudah: ‘Uw broeders zullen u vieren, voor u zullen zich uws vaders zonen
nederbuigen’, vers 8.
En verder: ‘Hij bindt aan de wijnstok zijn jonge ezel en aan de voortreffelijke wijnstok de
zoon van zijn ezelin.
Hij wast in de wijn zijn bekleedsel en in het bloed der druiven zijn omhulsel’, vers 11.
Over Zebulon: ‘Aan de haven der zeeën zal hij wonen en hij aan de haven der schepen’, vers
13.
Over Dan: ‘Hij zal zijn een slang op de weg, een pijladder op het pad’, vers 17.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2619
Eendere dingen komen herhaaldelijk voor in de psalmen en bij de profeten, zoals bij Jesaja:
‘Babel zal niet bewoond worden tot in het eeuwige, zij zal niet ingewoond worden tot in
geslacht en geslacht.
Haar tijd is nabij en hij zal komen en haar dagen zullen niet vervlogen worden’, (Jesaja
13:20,22).
Bij dezelfde: ‘Zoekt daarover in het Boek van Jehovah en leest: Niet een van die zal
ontbreken, het ene het andere zullen zij niet verlangen; want met de mond heeft Hij het zelf
geboden en Zijn geest zelf heeft ze verzameld.
En dezelfde heeft voor hen het lot geworpen en de hand heeft het hun uitgedeeld door het
richtsnoer; tot in het eeuwige zullen zij dit bezitten, tot in geslacht en geslacht zullen zij
daarin wonen’, (Jesaja 34:16,17); en zo in duizend andere plaatsen.
Wie niet weet dat de woorden in het Woord aanduidend zijn voor de geestelijke en de
hemelse dingen en dat sommige worden gezegd van het goede en sommige van het ware, kan
niet anders geloven dan dat zulke dingen herhalingen zijn alleen maar gezegd om op te vullen
en dus zo in zich zinledig; vandaar komt het, dat zij die verkeerd over het Woord denken,
zulke dingen ook onder de argumenten van de verachting brengen, terwijl toch de eigenlijke
Goddelijke dingen zelf daarin verborgen liggen, namelijk het hemels huwelijk, dat de hemel
zelf is en het Goddelijk huwelijk, dat de Heer Zelf is.
Deze zin is het die de heerlijkheid is waarin de Heer is en de letterlijke zin is de wolk waarin
de heerlijkheid is, (Mattheüs 24:30; Lukas 21:27); zie ook de voorrede tot, (Genesis 18); en
verder nr. 5922.
6344. En het beginsel mijner krachten, dat dit betekent dat daardoor het ware de eerste macht
heeft, staat vast uit de betekenis van het beginsel der krachten, namelijk de eerste macht en
omdat van krachten wordt gesproken met betrekking tot het ware, is het de eerste macht voor
het ware die wordt aangeduid, eender als bij Jesaja: ‘Jehovah geeft de vermoeide sterkte en
hem die geen krachten heeft, vermenigvuldigt Hij de macht’, (Jesaja 40:29), waar van sterkte
wordt gesproken met betrekking tot het goede en van krachten met betrekking tot het ware,
van macht met betrekking tot het ene en het andere.
Hoe het moet worden verstaan dat door het geloof het goede macht heeft en het ware de eerste
macht, welke dingen worden aangeduid met Ruben, mijn eerstverwekte, gij mijn sterkte en
het beginsel mijner krachten, zal in het kort worden gezegd; alle macht in de geestelijke
wereld is uit het goede door het ware, zonder het goede kan het ware volstrekt niets; het ware
is immers zoals het lichaam en het goede is als het ware de ziel van dat lichaam; opdat de ziel
iets kan uitwerken, zal het zijn door het lichaam; daaruit blijkt dat het ware zonder het goede
volstrekt geen macht heeft, zoals het lichaam ook volstrekt geen macht heeft zonder de ziel;
want het lichaam is dan een lijk; dus eveneens het ware zonder het goede.
Zodra het geloof van het ware door het goede wordt geboren, dan verschijnt de macht in het
ware; het is die macht die de eerste macht voor het ware door het geloof wordt genoemd en
met het beginsel der krachten wordt aangeduid; zoals eveneens elders in het Woord waar over
de eerstgeboorte wordt gehandeld, zoals bij David: ‘Hij sloeg al de eerstverwekte in Egypte,
het beginsel der krachten in de tenten van Cham’, (Psalm 78:51) en elders: ‘Hij sloeg al de
eerstverwekte in hun land, het beginsel van alle krachten’, (Psalm 105:36).
En verder in Deuteronomium: ‘De eerstverwekte, de zoon der gehate, zal hij erkennen, zodat
hij hem twee delen geeft van alles wat bij hem zal worden gevonden; deswege dat hij is het
beginsel zijner krachten; voor hem is het recht der eerstgeboorte’, (Deuteronomium 21:17).
Omdat met de eerstverwekte in de echte zin het goede wordt aangeduid dat van de
naastenliefde is, maar in de zin volgens de schijn het ware dat van het geloof is, nrs. 3325,
4925, 4926, 4928, 4930 en omdat die beide de fundamenten van de Kerk zijn, werd daarom
door de Ouden de eerstverwekte de sterkte des vaders en het beginsel van zijn krachten
genoemd; dat die dingen met de eerstverwekte werden aangeduid, blijkt duidelijk hieruit dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2620
voor Jehovah of de Heer alle eerstverwekte was en dat in de plaats van alle eerstverwekten de
stam van Levi werd aangenomen en daaraan het priesterschap werd gegeven.
Wat de macht voor het ware vanuit het goede is, kan nauwelijks iemand weten die in de
wereld is, wel degene die in de andere wereld is, dus vanuit de onthulling daarvandaan.
Degenen die in het ware zijn vanuit het goede, dat wil zeggen, in het geloof vanuit de
naastenliefde zijn, zijn in de macht door het ware vanuit het goede; daarin zijn alle engelen,
waarom de engelen ook in het Woord ‘machten’ worden genoemd; zij zijn immers in de
macht om de boze geesten in bedwang te houden, zelfs één engel duizenden tegelijk; het
allermeest oefenen zij hun macht uit bij de mens, door hem soms te beschermen tegen
verscheidene hellen en dit op duizend maal duizenden manieren; deze macht hebben zij door
het ware dat van het geloof is vanuit het goede dat van de naastenliefde is; maar omdat zij het
geloof hebben vanuit de Heer, is het de Heer alleen die de macht bij hen is; deze macht die
door het geloof is uit de Heer, wordt verstaan onder de woorden van de Heer tot Petrus:
‘Op deze rots zal Ik Mijn Kerk bouwen; en de poorten der hel zullen dezelve niet
overweldigen; en Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der Hemelen en al wat gij
gebonden zult hebben op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen en al wat gij ontbonden
zal hebben op de aarde, zal ontbonden zijn in de hemelen’, (Mattheüs 16:18,19); deze dingen
werden tot Petrus gezegd, omdat door hem het geloof werd uitgebeeld, zie de voorrede tot,
(Genesis 22) en ook de nrs. 3750, 4738, 6000, 6073; en eveneens wordt met de rots [petra]
zoals Petrus daar wordt genoemd, overal in het Woord in de innerlijke zin het geloof
aangeduid en in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het geloof.
6345. Uitmuntend in uitnemendheid en uitmuntend in waarde; dat dit betekent dat daaruit de
heerlijkheid en de macht is, staat vast uit de betekenis van uitmunten in uitnemendheid,
namelijk de heerlijkheid, want hij die in uitnemendheid is, is in de heerlijkheid; en uit de
betekenis van uitmunten in waarde, namelijk de macht; wie immers in waarde is, is in de
macht; de heerlijkheid heeft daar betrekking op het ware dat van het geloof is, nr. 5922 en de
macht op het goede dat van de naastenliefde is; daarom wordt er gezegd dat ‘daaruit’ de
heerlijkheid en de mogendheid is, namelijk vanuit het ware van het geloof en het goede van
de naastenliefde, waarover hiervoor.
6346. Licht zoals water, dat dit betekent dat het geloof-alleen zulke dingen niet heeft,
namelijk geen heerlijkheid noch macht, staat vast uit de betekenis van licht zijn zoals water,
namelijk van geen gewicht of waarde zijn; dat het het geloof-alleen is, dat wil zeggen, het van
de naastenliefde gescheiden geloof, blijkt uit de dingen die over Ruben en over Simeon en
Levi volgen; hier wordt ook met Ruben, Simeon en Levi gehandeld over het afgescheiden
geloof of het geloof-alleen.
6347. Gij zult niet uitmunten; dat dit betekent dat dit geloof niet heerlijkheid en macht heeft,
staat vast uit de betekenis van niet uitmunten, namelijk in uitnemendheid en waarde, zoals
eerder, op welke dingen dit betrekking heeft, namelijk dat zo’n geloof niet heerlijkheid noch
macht heeft.
6348. Omdat gij uws vaders leger hebt beklommen; dat dit betekent, omdat het gescheiden is
van de naastenliefde, een schandelijke verbinding heeft, staat vast uit de betekenis van des
vaders leger beklimmen, namelijk een schandelijke verbinding hebben, te weten het geloof
gescheiden van het goede dat van de naastenliefde is; het geloof immers met de leer of met
het verstand, dat hier door Ruben wordt uitgebeeld, wordt, indien het niet wordt ingewijd in
het goede en daarmee verbonden, ofwel verstrooid en wordt tot geen geloof of het wordt
ingewijd in en verbonden met het boze en het valse en dit is de schandelijke verbinding die
wordt aangeduid; dan immers ontstaat het profane.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2621
Dat dit zo is, kan hieruit vaststaan dat het geloof nergens anders en woning kan hebben dan in
het goede en indien het daar niet een woning heeft, is het noodzakelijk dat het of er geen
wordt of dat het met het boze wordt verbonden.
Dit blijkt duidelijk uit diegenen in het andere leven die in het geloof-alleen en in geen
naastenliefde zijn geweest, namelijk dat het geloof daar wordt verstrooid, maar dat zij, indien
het verbonden is met het boze, eenzelfde lot als de profanen krijgen.
In het Woord worden met echtbreuken in de innerlijke zin de schendingen van het goede
aangeduid en met hoererijen de vervalsingen van het ware, nrs. 2466, 3399; maar met de
schandelijke verbindingen, die de verboden graden worden genoemd, waarover, (Leviticus
18:6-24), worden de verschillende geslachten van de ontwijdingen aangeduid; dat het hier
eveneens een ontwijding betreft, is duidelijk, want er wordt gezegd, ‘uws vaders leger hebt gij
beklommen; toen hebt gij ontwijd; hij heeft mijn sponde beklommen’.
Dat het de ontwijding van het goede door het gescheiden geloof is, zie nr. 4601, waar over die
goddeloze daad van Ruben wordt gehandeld.
Met het geloof-alleen of het van de naastenliefde gescheiden geloof is het als volgt gesteld:
indien het met het boze wordt verbonden, wat plaatsvindt wanneer men eerst het ware dat van
het geloof is, gelooft en te meer wanneer men eerst daarnaar leeft en dit daarna loochent en er
tegen leeft, dan ontstaat het profane; want het ware dat van het geloof is en het goede dat van
de naastenliefde is, zijn eerst door de leer en het leven ingeworteld in de innerlijke dingen en
zij worden daarna daaruit opgeroepen en met het boze verbonden; de mens bij wie dit
plaatsvindt, heeft het ergste lot van allen in het andere leven; immers, bij zo iemand kan het
goede niet van het boze worden gescheiden, die echter in het andere leven wel worden
gescheiden; ook heeft zo iemand niet enige overblijfselen van het goede, opgeborgen in zijn
innerlijke dingen, omdat zij in het boze geheel en al te gronde zijn gegaan; de hel van dezen is
aan het voorste deel aan de linkerzijde op een grote afstand; en zij die daar zijn verschijnen
aan het gezicht van de engelen zoals geraamten, met nauwelijks enig leven.
Opdat er dus geen ontwijding van het goede en het ware plaatsvindt, wordt de mens die
zodanig is dat hij zich niet laat wederverwekken, wat door de Heer wordt vooruitgezien, van
het geloof en de naastenliefde afgehouden en het wordt hem toegelaten om in het boze en
daaruit in het valse te zijn; dan immers kan hij niet ontwijden, zie de dingen die eerder over de
ontwijding zijn gezegd en getoond in de nrs. 301-303, 571, 582, 593, 1001, 1010, 1059, 1327,
1328, 2051, 2426, 3398, 3399, 3402, 3489, 3898, 4289, 4601.
6349. Toen hebt gij ontwijd; dat dit betekent indien het verbonden is met het boze, dat er het
profane is, staat vast uit wat eerder in nr. 6348 is gezegd.
6350. Hij heeft mijn sponde beklommen; dat dit betekent dat het het geestelijk goede in het
natuurlijke heeft besmet, staat vast uit de betekenis van de sponde beklimmen, namelijk
besmetten door te ontwijden, waarover in nr. 6348; en uit de uitbeelding van Israël, van wie
de sponde was die hij beklommen had, namelijk het geestelijk goede in het natuurlijke, nr.
6340.
6351. vers 5-7. Simeon en Levi zijn broeders, werktuigen van geweld hun slagzwaarden.
In hun geheim kome mijn ziel niet, in hun vergadering worde mijn heerlijkheid niet verenigd,
omdat zij in hun toorn de man hebben gedood en in hun welbehagen de os hebben ontzenuwd.
Vervloekt zij hun toorn, omdat hij heftig is en hun ontsteking, omdat zij hard is; ik zal hen
verdelen in Jakob en ik zal hen verstrooien in Israël.
Simeon en Levi zijn broeders, betekent het geloof met de wil en de naastenliefde; hier het
tegendeel, omdat het het van de naastenliefde gescheiden geloof betekent; werktuigen van
geweld hun slagzwaarden, betekent dat de leerstellige dingen dienen om de werken van de
naastenliefde, dus de naastenliefde zelf, te vernietigen; in hun geheim kome mijn ziel niet,
betekent dat het geestelijk goede de boze dingen niet wil weten die van hun wil zijn; in hun
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2622
vergadering worde mijn heerlijkheid niet verenigd, betekent dat evenmin het ware van het
geestelijk goede de valse dingen van hun denken daaruit wil weten; omdat zij in hun toorn de
man hebben gedood, betekent dat zij zich geheel en al hebben afgekeerd en in die afkering het
geloof hebben uitgeblust; en in hun welbehagen de os hebben ontzenuwd, betekent dat zij
vanuit de verdorven wil het uiterlijk goede dat van de naastenliefde is, geheel en al hebben
verzwakt; vervloekt zij hun toorn, omdat hij heftig is, betekent de diepe afkeer van het goede
en vandaar de verdoemenis; en hun ontsteking, omdat zij hard is, betekent de afkeer van het
ware daaruit, dat deze bevestigd was; ik zal hen verdelen in Jakob, betekent dat zij door de
natuurlijke mens moeten worden verbannen; en ik zal hen verstrooien in Israël, betekent dat
zij door de geestelijke mens moeten worden verbannen.
6352. Simeon en Levi zijn broeders; dat dit het geloof met de wil en de naastenliefde
betekent, hier het tegendeel, omdat het het van de naastenliefde gescheiden geloof betekent,
staat vast uit de uitbeelding van Simeon, namelijk het geloof met de wil, waarover de nrs.
3869-3872, 4497, 4502, 4503, 5482, 5626, 5630; en uit de uitbeelding van Levi, namelijk de
naastenliefde, nrs. 3875, 3877; hier echter het tegendeel, omdat het het van de naastenliefde
gescheiden geloof betekent; daar immers door Ruben dat geloof wordt uitgebeeld, zoals blijkt
uit de dingen die bij vers 4 zijn ontvouwd, zo volgt daaruit dat het geen geloof met de wil is
en dus ook geen naastenliefde, die door Simeon en Levi worden uitgebeeld; deze dingen
volgen immers in een reeks uit hun beginsel; daarom wordt door Simeon het valse met de wil
aangeduid en door Levi het boze met de daad; deze zijn immers tegengesteld aan het geloof
met de wil en aan de naastenliefde; dat deze dingen worden aangeduid, blijkt hieruit dat
Simeon en Levi worden vervloekt.
6353. Werktuigen van geweld hun slagzwaarden; dat dit betekent dat de leerstellige dingen
dienen om de werken van de naastenliefde, dus de naastenliefde zelf, te vernietigen, staat vast
uit de betekenis van werktuigen van geweld, namelijk de dingen die van dienst zijn om de
naastenliefde te vernietigen; dat werktuigen dingen zijn die van dienst zijn, is duidelijk; en dat
het geweld de vernietiging van de naastenliefde is, zal men hierna zien; en uit de betekenis
van de slagzwaarden, te weten de leerstellige dingen; zwaarden zijn immers de ware dingen
van het geloof, waarmee tegen de valse en boze dingen wordt gestreden, nr. 2799; dus zijn de
slagzwaarden de leerstellige dingen, hier de leerstellige dingen waarmee wordt gestreden
tegen het ware en het goede en waarmee deze worden uitgeblust, omdat er wordt gestreden
door degenen die in het geloof-alleen, of in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn,
bij wie het tegendeel het geval is.
De leerstellige dingen van hen die in het geloof-alleen zijn, waar vanuit zij de werken van de
naastenliefde vernietigen, zijn voornamelijk deze, dat zij leren dat de mens gezaligd wordt
door het geloof-alleen zonder de werken van de naastenliefde en dat deze niet noodzakelijk
zijn en dat de mens door het geloof-alleen wordt gezaligd ook in het laatste uur van zijn dood,
onverschillig hoe hij ook zijn gehele levensloop door heeft geleefd, dus degenen die niets dan
wreedheden, roverijen, niets dan echtbreuk en profane dingen hebben bedreven; en vandaar,
dat de zaliging slechts een binnenlaten in de hemel is, dus dat niet dan alleen diegenen worden
binnengelaten die deze genade hebben ontvangen aan het einde van hun leven; en dus zo dat
sommigen vanuit barmhartigheid zijn uitverkoren en sommigen vanuit onbarmhartigheid zijn
verdoemd; terwijl toch aan niemand door de Heer de hemel wordt ontzegd, maar het leven en
de vergemeenschapping van het leven die daar wordt waargenomen zoals de geur uit de
subjecten op aarde, maakt dat zij daar geenszins kunnen zijn; zij worden immers daar door het
boze van hun leven gepijnigd, meer dan in de diepste hel.
Dat het slagzwaard het valse betekent dat strijdt en doodt, blijkt bij Johannes: ‘Een ander
paard ging uit, rossig; en aan hem die daarop zat, werd het gegeven de vrede te nemen van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2623
aarde, dat zij elkaar zouden doden, weswege hem een groot slagzwaard werd gegeven’,
(Openbaring 6:4).
Bij dezelfde: ‘Indien iemand met het slagzwaard doodt, moet hij met het slagzwaard gedood
worden’, (Openbaring 13:10,14).
Dat het geweld de kracht is die tegen de naastenliefde wordt aangewend, blijkt duidelijk uit
tal van plaatsen in het Woord, zoals bij Jesaja: ‘De gewelddadige zal ophouden en de
bespotter zal verteerd worden, allen zullen afgesneden worden die ongerechtigheid
bespoedigen, die de mens doen zondigen in een woord en hem die bestraft in de poort,
strikken leggen en de gerechte doen afbuigen in het ijdele’, (Jesaja 29:20,21); hier staat de
gewelddadige met een ander woord in de oorspronkelijke taal, maar dat van een eendere
betekenis is; dat de gewelddadige diegene is die tegen de naastenliefde kracht aanwendt,
wordt aangeduid met, ‘zij doen de mens zondigen in een woord en zij doen de gerechte
afbuigen’.
Bij dezelfde: ‘Hun werken zijn werken der ongerechtigheid en daad des gewelds is in hun
handen; hun voeten lopen tot het boze en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten’,
(Jesaja 59:6,7); hier het geweld voor de tegen de naastenliefde aangewende kracht en dat deze
kracht ook met bloed vergieten wordt aangeduid, zie de nrs. 374, 1005.
Bij dezelfde: ‘Er zal geen geweld meer zijn in het land, verwoesting en verbreking in uw
grenzen’, (Jesaja 60:18); het geweld staat voor de vernietiging van de naastenliefde; vandaar
is immers de verwoesting en de verbreking in het land, dat wil zeggen, in de Kerk.
Bij Jeremia: ‘Geweld en verwoesting voorzeg ik, want het Woord van Jehovah is mij tot
smaad en tot schimp geworden de ganse dag’, (Jeremia 20:8); het geweld ook daar voor het
geweld in geestelijke dingen, dus voor de vernietiging van de naastenliefde en tevens van het
geloof.
Bij Ezechiël: ‘Het land is vol van gericht der bloeden en de stad vol van geweld’, (Ezechiël
7:23); het gericht der bloeden voor de vernietiging van het geloof, het geweld voor de
vernietiging van de naastenliefde.
Bij dezelfde: ‘Indien hij een gewelddadige zoon zal hebben verwekt, vergieter van bloed, die
één ding van iets van hen zal hebben gedaan; indien hij op de bergen gegeten zal hebben en
de echtgenote van de gezel zal hebben bezoedeld, de ellendige en de behoeftige verdrukt,
roverijen geroofd, het pand niet wedergegeven en zijn ogen tot de afgoden opgeheven, gruwel
gedaan, op woeker gegeven en overwinst genomen, zal hij leven? Hij zal niet leven; door te
sterven zal hij sterven’, (Ezechiël 18:10-13); hier wordt beschreven wat de gewelddadige
zoon en de bloedvergieter is; de dingen die daar worden opgesomd, zijn alle werken van de
naastenliefde die hij vernietigt; dus is de gewelddadige zoon en de bloedvergieter de
vernietiger van de naastenliefde en van het geloof.
Bij David: ‘Bevrijd mij, o Jehovah, van de boze man, behoed mij van de man der
gewelddadigheden, die boze dingen in het hart denken, de ganse dag zich vergaderen tot de
krijg; zij scherpen hun tong zoals een slang, addervergif is onder hun lippen; bewaar mij,
Jehovah, van de handen des goddelozen, behoed mij van de man der gewelddadigheden’,
(Psalm 140:2-5,12); de man der gewelddadigheden staat voor degenen die de ware dingen van
het geloof en de goede dingen van de naastenliefde vernietigen; dat zij daar tegen strijden,
wordt daarmee aangeduid dat zij zich de gehele dag tot de krijg vergaderen, de tong scherpen
zoals een slang, dat addergif onder hun lippen is en dat hij het boze jaagt tot omkeringen.
Verder ook elders in, (Ezechiël 12:19; Joël 9:19; Maleachi 2:16,17; Zefanja 3:4; Psalm 18:49;
Psalm 55:10-12; Psalm 58:3-6; Deuteronomium 19:16).
6354. In hun geheim kome mijn ziel niet; dat dit betekent dat het geestelijk goede de boze
dingen niet wil weten die van hun wil zijn, staat vast uit de uitbeelding van Israël, die dit van
zichzelf zegt, namelijk het geestelijk goede, nr. 6340; en uit de betekenis van ‘kome niet in
het geheim’, namelijk niet willen weten, te weten de boze dingen die van de wil zijn, die met
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2624
Simeon en Levi worden aangeduid, nr. 6352; er wordt gezegd mijn ziel, omdat met de ziel
daar het leven van het goede wordt aangeduid, dat het geestelijk goede heeft; het leven van
het ware dat het heeft, wordt aangeduid met de heerlijkheid, waarover hierna.
6355. In hun vergadering worde mijn heerlijkheid niet verenigd; dat dit betekent dat evenmin
het ware van het geestelijk goede de valse dingen van hun denken daaruit wil weten, staat vast
uit de uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede, nr. 6340; uit de betekenis van
worde niet verenigd in hun vergadering, namelijk niet verbonden willen worden met de valse
dingen van hun denken, dus die dingen niet willen weten; de valse dingen van het denken
worden aangeduid met de vergadering evenals van menigte wordt immers gesproken met
betrekking tot de ware dingen en in de tegenovergestelde zin met betrekking tot de valse
dingen; en uit de betekenis van de heerlijkheid, namelijk dat daarvan wordt gesproken met
betrekking tot het ware, nrs. 4809, 5922; het ware is immers de heerlijkheid voor hen die in
het geestelijk goede zijn.
6356. Omdat zij in hun toorn de man hebben gedood; dat dit betekent dat zij zich geheel en al
hebben afgekeerd en in het afkeren het geloof hebben uitgeblust, staat vast uit de betekenis
van de toorn, namelijk het terugtreden van de naastenliefde en de afkeer, nrs. 357, 5034,
5798; uit de betekenis van doden, namelijk uitblussen; en uit de betekenis van de man,
namelijk het ware van het geloof, waarover de nrs. 3134, 3309, 3459, 4823.
6357. En in hun welbehagen de os hebben ontzenuwd; dat dit betekent dat zij vanuit de
verdorven wil het uiterlijk goede dat van de naastenliefde is, geheel en al hebben verzwakt,
staat vast uit de betekenis van het welbehagen, namelijk de wil, hier de verdorven wil; uit de
betekenis van ontzenuwen, te weten verzwakken; en uit de betekenis van de os, namelijk het
natuurlijk of het uiterlijk goede van de naastenliefde, nrs. 2180, 2566, 2781.
Dat hier gesproken wordt van een os en vlak hiervoor van een man, komt omdat met de man
het ware wordt aangeduid dat van het geloof is en met de os het goede dat van de
naastenliefde is en wel opdat wanneer over het goede wordt gehandeld, ook over het ware
wordt gehandeld, ter wille van het hemels huwelijk in de afzonderlijke dingen van het Woord,
nr. 6343.
6358. Vervloekt zij hun toorn, omdat hij heftig is; dat dit de diepe afkeer betekent van het
goede en vandaar de verdoemenis, staat vast uit de betekenis van vervloekt worden, namelijk
de verdoemenis, want wie vervloekt is, is verdoemd; en uit de betekenis van de toorn,
namelijk het afkeren van het goede, nrs. 357, 5034, 5798, 6356; dus is de heftige toorn een
diepe afkeer.
6359. En hun ontsteking, omdat zij hard is; dat dit de afkeer van het ware daaruit betekent, dat
deze bevestigd was, staat vast uit de betekenis van de ontsteking, namelijk de afkeer van het
ware; dat van ontsteking wordt gesproken met betrekking tot het ware en van toorn met
betrekking tot het goede, zie nr. 3614; en uit de betekenis van hard, namelijk bevestigd, want
het valse dat bevestigd is tot aan de overreding toe, is hard; dat het hard is, werd uit
ondervinding te weten gegeven; het ware immers vanuit het goede bij geesten en engelen,
verschijnt en vertoont zich als zacht, maar het valse vanuit het boze als hard en des te harder
al naar het valse vanuit het boze meer bevestigd is; wanneer het door bevestiging uit vele
dingen is overreed, dan verschijnt dat harde daar als het harde van been; zo’n harde is
eveneens eender aan het harde van de wereld en wel hierin dat het de stralen van het licht
terugkaatst; en zo wordt dus het licht van de hemel uit de Heer, wanneer het in het harde
vanwege het valse uit het boze invalt, teruggekaatst; omgekeerd echter wordt het licht van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2625
hemel uit de Heer, wanneer het in het zachte vanwege het ware uit het goede invalt, dan
opgenomen.
6360. Ik zal hen verdelen in Jakob; dat dit betekent dat zij door de natuurlijke mens moeten
worden verbannen, staat vast uit de betekenis van verdelen, namelijk de scheiding en de
verwijdering van het ware en het goede, nr. 4424, dus de verbanning; en uit de uitbeelding
van Jakob, namelijk het natuurlijke of de uiterlijke mens, nrs. 3305, 3576, 4286, 4292, 4570,
6236.
6361. En ik zal hen verstrooien in Israël; dat dit betekent dat zij door de geestelijke mens
moeten worden verbannen, staat vast uit de betekenis van verstrooien, namelijk ook het
verbannen, maar verstrooien wordt onderscheiden van verdelen, hierin dat van het
laatstgenoemde wordt gesproken met betrekking tot de uiterlijke mens en tot het ware, van het
eerstgenoemde echter met betrekking tot de innerlijke mens en tot het goede; dat Jakob de
natuurlijke of de uiterlijke mens uitbeeldt en Israël de geestelijke of de innerlijke, zie de nrs.
4286, 4292, 4570.
Dat deze dingen die door Israël over Simeon en Levi zijn gezegd en ook over die van Ruben,
niet zulke dingen betekenen als hun nakomelingen zouden wedervaren in het uiteinde der
dagen, zoals in vers 1 wordt gezegd, kan hieruit vaststaan dat de nakomelingen vanuit Simeon
en vanuit Levi niet vervloekt zijn geweest en verdeeld in Jakob en verstrooid in Israël, want
de stam van Simeon is onder de overige stammen geweest zoals een van hen en de stam van
Levi is tot het priesterschap gemaakt, dus veeleer gezegend dan vervloekt geweest; evenzo de
stam van Ruben, die eveneens niet geringer was dan de andere stammen.
Daaruit blijkt duidelijk dat de dingen die in dit hoofdstuk over de zonen van Jakob zijn
gezegd, namelijk wat hun zou wedervaren in het uiteinde der dagen, niet de dingen zijn die
zijzelf zouden wedervaren, maar die diegenen zouden wedervaren die in de innerlijke zin
onder dezen worden verstaan; hier wat degenen zouden wedervaren die in het van de
naastenliefde gescheiden geloof zijn; want dezen worden hier onder: Ruben, Simeon en Levi
in de innerlijke zin verstaan.
Daaruit kan klaarblijkend vaststaan dat er een innerlijke zin van het Woord is dat niet in de
letterlijke zin verschijnt, noch aan iemand tenzij hij de overeenstemmingen weet van de
natuurlijke dingen met de geestelijke dingen en welke zin in het geheel niet verschijnt aan
degene die niet weet wat het geestelijke en wat het hemelse is.
6362. vers 8-12. Jehudah, gij, uw broeders zullen u vieren; uw hand zal zijn in de nek uwer
vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen neerbuigen.
De welp van een leeuw is Jehudah; van de prooi, mijn zoon, zijt gij opgeklommen; hij heeft
zich gekromd, hij heeft zich neergelegd zoals een leeuw en zoals een oude leeuw; wie zal hem
opwekken.
Niet zal de scepter verwijderd worden van Jehudah, en de wetgever van tussen zijn voeten,
totdat Silo komt en voor hem is de gehoorzaamheid der volken.
Hij bindt aan de wijnstok zijn jonge ezel en aan de voortreffelijke wijnstok de zoon van zijn
ezelin; hij wast in de wijn zijn bekleedsel en in het bloed der druiven zijn omhulsel.
Rood van ogen door de wijn en wit van tanden door de melk.
Jehudah, gij, betekent de hemelse Kerk, in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het
Goddelijk Hemelse; uw broeders zullen u vieren, betekent dat die Kerk boven de overige
uitnemend is; uw hand zal zijn in de nek uwer vijanden, betekent dat de helse en de duivelse
bende bij haar tegenwoordigheid zullen wegvluchten; voor u zullen zich uws vaders zonen
nederbuigen, betekent dat de ware dingen zich zullen onderwerpen vanuit zich; de welp van
een leeuw is Jehudah, betekent de onschuld met de ingeboren krachten; van de prooi, mijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2626
zoon, zijt gij opgeklommen, betekent dat er uit de Heer door het hemelse, bevrijding van
velen uit de hel is; hij heeft zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd zoals een leeuw en zoals
een oude leeuw, betekent het goede van de liefde en het ware daaruit in hun macht; wie zal
hem opwekken, betekent dat hij beveiligd is onder allen in de hellen; niet zal de scepter
verwijderd worden van Jehudah, betekent dat de macht niet zal wijken van het hemels goede;
en de wetgever van tussen zijn voeten, betekent de ware dingen die daaruit in de lagere dingen
zijn; totdat Silo komt, betekent de Komst van de Heer en dan de kalmte van de vrede; en voor
hem is de gehoorzaamheid der volken, betekent dat uit Zijn Goddelijk Menselijke de ware
dingen zouden voortgaan; hij bindt aan de wijnstok zijn jonge ezel, betekent het ware in het
natuurlijke voor de uiterlijke Kerk; en aan de voortreffelijke wijnstok de zoon zijner ezelin,
betekent dat het ware vanuit het redelijke voor de innerlijke Kerk is; hij wast in de wijn zijn
bekleedsel, betekent dat Zijn Natuurlijke is het Goddelijk Ware vanuit Zijn Goddelijk Goede;
en in het bloed der druiven zijn omhulsel, betekent dat Zijn verstandelijke is het Goddelijk
Goede vanuit Zijn Goddelijke Liefde; rood van ogen vanwege de wijn, betekent dat het
Verstandelijke of het Innerlijk Menselijke niets dan het Goede is; en wit van tanden door de
melk, betekent dat het Goddelijk Natuurlijke niets dan het goede van het ware is.
6363. Jehudah, gij; dat dit de hemelse Kerk betekent, in de hoogste zin de Heer ten aanzien
van het Goddelijk Hemelse, staat vast uit de uitbeelding van Jehudah, namelijk in de hoogste
zin de Heer ten aanzien van het Goddelijke van de liefde of ten aanzien van het Goddelijk
Hemelse, maar in de betrekkelijke zin het hemels rijk van de Heer, dus de hemelse Kerk, nr.
3881.
Wat het hemels rijk of de hemelse Kerk is en wat het hemelse, zie de nrs. 640, 641, 765, 895,
2048, 2088, 2669, 2708, 2715, 2718, 2896, 3235, 3246, 3374, 3886, 3887, 4448, 4493, 5113,
5922, 6295.
6364. Uw broeders zullen u vieren; dat dit betekent dat die Kerk boven de overige uitnemend
is, staat vast uit de betekenis van gevierd worden, namelijk uitmuntend zijn; uit de uitbeelding
van Jehudah, die hier ‘u’ is, namelijk de hemelse Kerk, nr. 6363; en uit de betekenis van de
broeders, namelijk de ware dingen die van de Kerk zijn; dus eveneens de Kerken die in de
ware dingen zijn en die worden uitgebeeld door de broers van Jehudah, want de ware en de
goede dingen stellen de Kerk samen.
De ware dingen van de hemelse Kerk worden aangeduid met uw broeders of die van Jehudah,
maar de ware dingen van de geestelijke Kerk met de zonen zijns vaders, zie nr. 6366 hierna.
6365. Uw hand zal zijn in de nek uwer vijanden; dat dit betekent dat de helse en de duivelse
bende bij haar tegenwoordigheid zullen wegvluchten, staat vast uit de betekenis van de
vijanden, namelijk de helse en de duivelse bende; dezen zijn immers de vijanden in de
geestelijke zin; en uit de betekenis van de hand in hun nek, namelijk diegenen achtervolgen
die op de vlucht zijn, want wanneer de vijand vlucht, is de hand van de overwinnaar in diens
nek; dat er wordt gezegd dat zij wegvluchten bij haar tegenwoordigheid, komt omdat wanneer
iemand vanuit de helse bende op enige engel vanuit het hemels rijk van de Heer toetreedt, hij
bij diens tegenwoordigheid wegvlucht; hij verdraagt dit immers niet, omdat hij de sfeer van de
hemelse liefde niet verdraagt, namelijk die van de liefde tot de Heer; die sfeer is voor hem
zoals een brandend en martelend vuur.
Bovendien strijdt een hemelse engel nooit, te minder is diens hand in de nek van de vijanden,
ja zelfs houdt hij van zijn kant niet iemand voor zijn vijand; maar toch wordt het zo gezegd,
omdat het zo is gesteld in de wereld; aangeduid wordt echter dat de helsen, die van hun kant
vijanden zijn, bij de tegenwoordigheid wegvluchten.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2627
6366. Voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen; dat dit betekent dat de ware dingen
zich zullen onderwerpen vanuit zich, staat vast uit de betekenis van zich nederbuigen,
namelijk zich onderwerpen; en uit de betekenis van de zonen des vaders, namelijk de ware
dingen die vanuit het geestelijk goede zijn; de zonen van Israël immers zijn de geestelijke
ware dingen, nrs. 5414, 5879, 5951; en Israël is het geestelijk goede, nrs. 5801, 5803, 5806,
5812, 5817, 5819, 5826, 5833; dat die ware dingen zich zullen onderwerpen ‘vanuit zich’,
komt omdat de hemelse liefde, die door Jehudah wordt uitgebeeld, wanneer zij invloeit in de
geestelijke ware dingen, die door de zonen van Israël worden uitgebeeld, die in orde schikt en
ze zo onderwerpt aan de Heer; het hemelse heeft immers deze doeltreffendheid door de
invloeiing in de geestelijke dingen, of het goede door de invloeiing in het ware; waarom ook
het hemels rijk van de Heer de binnenste of derde hemel is, dus de Heer het meest nabij en
Zijn geestelijk rijk de middelste of de tweede hemel is, dus verder van de Heer verwijderd;
vanuit die orde is het dat de Heer door het hemels rijk indirect invloeit in het geestelijk rijk en
bovendien eveneens rechtstreeks; een zodanige invloeiing is er opdat het geestelijk rijk in de
orde wordt gehouden door het hemelse en dus zo wordt onderworpen aan de Heer.
De invloeiing vindt plaats vanuit het hemels rijk door de liefde jegens de naaste; deze is
immers het uiterlijke van het hemels rijk en zij is het innerlijke van het geestelijk rijk; vandaar
de verbinding van het ene en het andere.
6367. De welp van een leeuw is Jehudah; dat dit de onschuld betekent met de ingeboren
krachten, staat vast uit de betekenis van de leeuw, namelijk het goede van de liefde en het
ware daaruit in hun macht, waarover hierna; dus is de leeuwenwelp de onschuld met de
krachten; dat het is met de ingeboren krachten, komt omdat Jehudah hier het hemelse van de
liefde is en het hemelse van de liefde is in het wilsdeel, nrs. 895, 927, 4493, 5113; dus heeft
het ingeboren krachten; want de mens wordt geboren in de dingen die van het wilsdeel zijn;
vandaar worden zij die van de Oudste Kerk waren, die hemels was, in het goede van de liefde
geboren voor zoveel als er van het goede in hun wilsdeel was; daarvandaan nu komt het dat de
krachten ingeboren worden genoemd.
Dat de leeuwenwelp de onschuld is, komt omdat de leeuw het goede van de hemelse liefde is
en de welp zoals het kleine kind ervan, dus de onschuld.
Dat de leeuw het goede van de liefde is en het ware daaruit in zijn macht, en verder dat hij in
de tegenovergestelde zin het boze van de liefde van zich in zijn macht is, staat uit die plaatsen
in het Woord vast waar de leeuw wordt genoemd; dat hij het goede van de hemelse liefde is,
bij Johannes: ‘Zie, overwonnen heeft de Leeuw, Die is vanuit de stam van Jehudah, de wortel
Davids, om het boek te openen en zijn zeven zegelen los te maken’, (Openbaring 5:5); daar
wordt de Heer Leeuw genoemd vanuit de Almacht, die Zijn Goddelijke Liefde en het
Goddelijk Ware daaruit heeft.
Ook elders in het Woord wordt Jehovah of de Heer met een leeuw vergeleken, zoals bij
Hosea: ‘Zij zullen achter Jehovah gaan; zoals een leeuw zal Hij brullen, omdat Hij zal brullen
en met eer zullen de zonen uit de zee toetreden’, (Hosea 11:10); en verder bij Jesaja:
‘Zo zei Jehovah tot mij: Gelijkerwijs de leeuw brult en de jonge leeuw, over zijn roof,
wanneer op hem de volheid der herderen toeloopt, van wier stem hij niet wordt onthutst en
van wier gedruis hij niet wordt verslagen; zo zal Jehovah Zebaoth nederdalen om krijg te
voeren op de berg Zions en op haar heuvel’, (Jesaja 31:4); daar wordt de Almacht van het
Goddelijk Goede vergeleken met een leeuw en de Almacht van het Goddelijk Ware daaruit
wordt met een jonge leeuw vergeleken, want er wordt gezegd dat Jehovah Zebaoth zal
nederdalen om krijg te voeren op de berg Zions en op haar heuvel; de berg Zion duidt immers
het goede van de Goddelijke Liefde aan en haar heuvel het Goddelijk Ware daaruit, nrs. 795,
796, 1430, 4210.
Daarom hadden ook de vier dieren bij Ezechiël en bij Johannes, waaronder de cherubim
worden verstaan, de aangezichten van een mens, een leeuw, een os en een arend; bij Ezechiël:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2628
‘De gelijkenis der aangezichten der vier dieren: het aangezicht eens mensen en het aangezicht
eens leeuws aan de rechterzijde hadden die vier; en het aangezicht van een os hadden die vier
aan de linkerzijde en het aangezicht eens arends hadden die vier’, (Ezechiël 1:10; 10:14); en
bij Johannes: ‘Voor de troon vier dieren vol ogen van voren en het eerste dier was een leeuw
gelijk, het tweede dier een kalf gelijk en het derde dier had een aangezicht zoals een mens, het
vierde dier was een vliegende arend gelijk’, (Openbaring 4:6,7); dat die dieren cherubim
waren, wordt bij Ezechiël in hoofdstuk 10 gezegd en het blijkt eveneens uit de beschrijving
ervan bij Johannes, namelijk dat zij ogen hadden van voren en van achteren; met de cherubim
wordt immers het Vooruitzien en de Voorzienigheid van de Heer aangeduid, nr. 308; dat zij
het aangezicht van een leeuw hadden, was vanuit de Almacht van het Goddelijk Ware vanuit
het Goddelijk Goede, welke de Voorzienigheid is.
Eender de cherubim rondom de Nieuwe Tempel bij, (Ezechiël 41:19).
Dat de hemelsen, die in de macht zijn vanuit het goede en het ware daaruit, welke uit de Heer
zijn, worden verstaan onder de leeuwen, blijkt bij David: ‘Geen gebrek hebben zij die
Jehovah vrezen; de jonge leeuwen zullen gebrek lijden en hongeren, maar zij die Jehovah
zoeken zullen geen gebrek hebben aan enig goede’, (Psalm 34:10,11).
Bij dezelfde: ‘De leeuwen brullen om een prooi en om van God spijs te zoeken; de zon komt
op, zij worden verzameld en zij leggen zich neder in hun habitakels’, (Psalm 104:21,22).
In de profetische uitspraak van Bileam: ‘Te dezer tijd zal tot Jakob en Israël worden gezegd
wat God gedaan heeft; zie, het volk zal opstaan zoals een oude leeuw en zoals een jonge
leeuw zich verheffen; het zal niet rusten totdat het de roof gegeten zal hebben’, (Numeri
23:23,24); en daarna: ‘Toen Bileam Israël zag, wonende naar zijn stammen, zei hij: Hij kromt
zich in, hij legt zeer neder zoals een leeuw en zoals een oude leeuw; wie zal hem opwekken’,
(Numeri 24:2,9); het is het hemelse dat hier wordt beschreven, omdat het de hemelse orde is
die de stammen uitbeeldden met hun legeringen, die Bileam in de geest zag toen hij Israël zag
wonen naar de stammen, nr. 6335; die orde is vanuit het Goddelijk Goede door het Goddelijk
Ware uit de Heer; in die orde is alle macht, die daar de leeuw is die zich inkromt en nederligt.
Bij Micha: ‘De overblijfselen van Jakob zullen bij de natiën zijn, in het midden van vele
volken zoals een leeuw onder de beesten des wouds, zoals een jonge leeuw onder de kudden
der schapen, die, indien hij zal zijn doorgegaan, zal vertreden en verstrooien en geen die
ontrukt; uw hart zal verhoogd worden over uw wederpartijders en al uw vijanden zullen
afgehouwen worden’, (Micha 5:7,8); hier staat de leeuw en de jonge leeuw voor het hemels
goede en het hemels ware, die de overblijfselen van Jakob zijn.
Voor hetzelfde ook bij, (Jesaja 21:8; Jeremia 25:38, Ezechiël 32:2; Zacharia 11:3).
Iets zodanigs beeldden ook de leeuwen uit aan de ivoren troon die Salomo had: twee bij de
handen van de troon en twaalf op de zes trappen, (1 Koningen 10:18-20); verder, de leeuwen
op de lijsten van de toen stellingen uit brons, (1 Koningen 7:29,36).
Dat de leeuw in de tegengestelde zin het boze van de eigenliefde in zijn macht aanduidt, blijkt
uit deze plaatsen; bij Jesaja: ‘Daar zal geen leeuw zijn en het roofzuchtige der wilde dieren
zal daarin niet opklimmen, het zal daar niet gevonden worden, maar zij zullen vrij gaan; zo
zullen de verlosten van Jehovah wederkeren en tot Zion komen met gezang’, ((Jesaja 35:9,10).
Bij Jeremia: ‘Waarom is Israël ten roof geworden; tegen hem brullen de jonge leeuwen, zij
geven hun stem uit, zij brengen zijn land tot woestheid’, (Jeremia 2:15).
Bij dezelfde: ‘De leeuw is opgeklommen vanuit zijn haag en de verderver der natiën is
opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om het land tot woestheid te brengen’, (Jeremia
4:7).
Bij dezelfde: ‘Zij hebben de weg van Jehovah niet bekend, het gericht huns Gods; daarom
heeft hen geslagen de leeuw uit het woud en de wolf der velden zal hen verwoesten’, (Jeremia
5:4,6).
Bij Nahum: ‘Waar is het habitakel der leeuwen en de weide der jonge leeuwen; waar de
leeuw, de oude leeuw, het leeuwenwelp voortliep en niemand die hen verschrikte; de leeuw
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2629
roofde genoeg voor de welpen en worgde voor zijn oude leeuwinnen en vulde met prooi zijn
holen en zijn habitakels met het geroofde; ziet, Ik ben tegen u, een gezegde van Jehovah
Zebaoth en Ik zal haar wagen in rook ontsteken; uw jonge leeuwen echter zal het zwaard
verteren en Ik zal uw prooi afhouden van de aarde’, (Nahum 2:12-14), waar over Ninivé
wordt gehandeld; in die plaatsen staat de leeuw voor de macht die het boze van de liefde van
zich heeft wanneer het verderft en verwoest; eveneens bij, (Jeremia 12:8; 49:19; 50:17,44;
51:38; Ezechiël 19:2-11; 32:2; Joël 1:6; Zefanja 3:3; Psalm 57:5; Psalm 58:7; Psalm 91:13;
Openbaring 13:2).
6368. Van de prooi, mijn zoon, zijt gij opgeklommen; dat dit betekent dat er uit de Heer door
het hemelse bevrijding van velen uit de hel is, staat vast uit de betekenis van de prooi,
namelijk de bevrijding uit de hel, waarover hierna; en uit de uitbeelding van Jehudah, die hier
mijn zoon is, namelijk het Goddelijk Hemelse, nr. 6363; dat opklimmen van de prooi de
bevrijding uit de hel is, komt daarvandaan dat de mens vanuit zich de hel is; de wil immers en
het denken van hem vanuit het eigene is niets dan het boze en het valse daaruit, waardoor hij
zo is vastgebonden aan de hel dat hij daarvan niet dan met kracht kan worden losgescheurd;
deze losscheuring en bevrijding is het die prooi wordt genoemd; omdat dit geschiedt vanuit
het Goddelijk Goede van de Heer, wordt daarom gezegd dat er uit de Heer door het hemelse
bevrijding van velen de hel is.
Maar men moet weten dat niemand van de hel losgescheurd en bevrijd kan worden tenzij hij
in het leven van het lichaam in het geestelijk goede is geweest, dat wil zeggen, in de
naastenliefde door het geloof; want indien hij niet in dat goede door het geloof is geweest, dan
is er niet iets dat het goede opneemt dat uit de Heer invloeit, maar het vloeit doorheen, zonder
dat het ergens kan worden vastgehecht; vandaar kunnen dezen niet van de hel worden
losgescheurd of bevrijd worden; alle staten immers die de mens zich in het leven van het
lichaam heeft verworven, worden aangehouden in het andere leven en gevuld; de staten van
het goede bij de goeden worden aangehouden en gevuld met het goede en daardoor worden
dezen in de hemel opgeheven; en de staten van het boze bij de bozen worden aangehouden en
gevuld met het boze en daardoor glijden dezen af in de hel; dit is wat wordt gezegd, namelijk
dat zoals de mens sterft, zo blijft hij.
Daaruit blijkt wie door het Goddelijk hemelse uit de Heer bevrijd kunnen worden van de hel.
6369. Hij heeft zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd zoals een leeuw en zoals een oude
leeuw; dat dit het goede van de liefde en het ware daaruit in hun macht betekent, staat vast uit
de betekenis van zich krommen, namelijk zich in de macht brengen; immers, wanneer een
leeuw zich kromt, verhardt hij zijn zenuwen en maakt hij zich sterkte, wat plaatsvindt
wanneer hij een prooi ziet; en uit de betekenis van nederliggen, namelijk in veiligheid en
zonder angst liggen; en uit de betekenis van de leeuw en van de oude leeuw, namelijk het
goede van de liefde en het ware daaruit in hun macht, nr. 6367; de jonge leeuw is degene die
in de macht is door het ware vanuit het goede en de oude leeuw is hij die in de macht is door
het goede; want zij die in het hemels goede zijn, strijden nooit, maar zijn beveiligd door het
goede; immers, waar zij komen, daar vluchten de bozen weg, want de bozen kunnen hun
tegenwoordigheid niet uithouden, zie nr. 6365; dezen zijn het die worden aangeduid met de
oude leeuw.
6370. Wie zal hem opwekken; dat dit betekent dat hij beveiligd is onder allen in de hellen,
staat vast uit de betekenis van wie zal opwekken, namelijk beveiligd zijn; dat het is onder
allen in de hellen, komt omdat hij beveiligd is onder alle boze dingen, ook in het midden van
de hellen; de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste brengen dit immers met zich
mee, de oorzaak hiervan is dat zij die in de liefde zijn, ten zeerste met de Heer verbonden zijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2630
en in de Heer zijn, omdat zij in het Goddelijke zijn dat uit Hem voortgaat; vandaar kan niets
van het boze hen bereiken.
Men moet weten dat er ontelbare hellen zijn, onderscheiden volgens de geslachten van alle
boze dingen en van alle valse dingen daaruit en volgens de soorten ervan en de afzonderlijke
dingen van de soorten; en dat in iedere hel een orde is; en dat die orde uit de Heer in stand
wordt gehouden, zowel rechtstreeks als indirect door de hemelse engelen; soms worden zelfs
engelen daarheen gezonden om de ongeordende dingen daar in de orde te brengen; en
wanneer zij daar zijn, zijn zij in veiligheid; dit wordt daaronder verstaan dat wie in het
hemelse is, beveiligd is onder allen in de hellen.
6371. Niet zal de scepter verwijderd worden van Jehudah; dat dit betekent dat de macht niet
zal wijken van het hemels rijk, staat vast uit de betekenis van verwijderd worden, namelijk
wijken; uit de betekenis van de scepter, namelijk de macht en wel de macht van het ware
vanuit het goede, nr. 4876; want de scepter is het teken van de koninklijke macht en met het
koningschap wordt het ware aangeduid, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 4575, 6148; en uit
de uitbeelding van Jehudah, namelijk het hemels rijk, nr. 6363; daaruit blijkt dat met ‘niet zal
de scepter verwijderd worden van Jehudah’, wordt aangeduid dat de macht niet zal wijken van
het hemels rijk.
Vanuit de letterlijke zin schijnt het dat het koninkrijk niet zal worden verwijderd van het
Joodse volk, voordat de Heer zal komen; dit is eveneens een ware, niettemin is in dit
historische, zoals in de overige dingen, een innerlijke zin; want dat van het Joodse volk dan
het koninkrijk zal worden verwijderd, is een werelds iets; het geestelijke echter, dat van de
innerlijke zin is, ligt open wanneer onder de scepter de mogendheid wordt verstaan en onder
Jehudah het hemels rijk.
Maar dat de macht dan van het hemels rijk zal wijken wanneer de Heer zal komen, is een
verborgenheid die niemand kan weten dan alleen vanuit onthulling; hiermee is het als volgt
gesteld: vóór de Komst van de Heer in de wereld was de invloeiing van het leven bij de
mensen en bij de geesten uit Jehovah of de Heer door het hemels rijk, dat wil zeggen, door de
engelen die in dat rijk zijn; vandaar hadden zij toen macht; maar toen de Heer in de wereld
kwam, trok Hij daardoor, dat Hij het Menselijke in Zich Goddelijk maakt, datgene zelf wat bij
de engelen van het hemels rijk was geweest, dus die macht aan; want de Goddelijke
doorvloeiing door die hemel was tevoren het Menselijke Goddelijke geweest; het was ook de
Goddelijke Mens die zich vertoonde wanneer Jehovah zo verscheen; maar dit Menselijk
Goddelijke hield op toen de Heer Zelf het Menselijke in Zich Goddelijk maakte.
Daaruit blijkt hoe het met deze verborgenheid is gesteld.
De engelen van dat rijk hebben nu weliswaar grote macht, maar voor zoveel als zij in het
Goddelijk Menselijke van de Heer zijn door de liefde tot Hem; zie ook deze dingen die
daarover eerder zijn gezegd en getoond in de nrs. 1990, 2803, 3061, 4180, 4687, 5110, 6280.
6372. En de wetgever van tussen zijn voeten; dat dit de ware dingen betekent die daaruit in de
lagere dingen zijn, staat vast uit de betekenis van de wetgever, namelijk de ware dingen,
waarover hierna; en uit de betekenis van de voeten, namelijk de natuurlijke dingen, waarover
de nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280, 4938-4952, 5327, 5328; dus de lagere dingen, want de
natuurlijke dingen zijn beneden en de hemelse dingen, waarover hiervoor, boven.
De wetgever van tussen de voeten wordt gezegd om het geestelijke van het hemelse aan te
duiden, of het ware dat vanuit het goede is; immers, het geestelijk rijk was in die tijd niet
zodanig als het was na de Komst van de Heer, onderscheiden van het hemels rijk, maar het
was één met het hemelse, zij het slechts dat het het uiterlijke ervan was; daarom wordt
eveneens gezegd van tussen de voeten, om het ware aan te duiden dat uit het goede is, want
dat innerlijk deel van de voeten duidt, vanwege de vergemeenschapping ermee met de lenden,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2631
dit aan; van dit ware wordt ook gezegd dat het zou worden verwijderd wanneer Silo komt,
namelijk dat zijn macht zou worden verwijderd zoals de macht van het hemelse, waarover nr.
6371; immers, het hemels rijk oefende toen zijn macht uit door dat ware; en omdat dit zo is,
wordt dat ware de wetgever genoemd.
Dit ware wordt ook in de innerlijke zin onder de wetgever verstaan bij Jesaja: ‘Jehovah, onze
Rechter, Jehovah, onze Wetgever, Jehovah, onze Koning’, (Jesaja 33:22); de rechter staat
daarvoor dat Hij vanuit het goede handelt; de wetgever daarvoor dat Hij vanuit het Ware uit
dat goede handelt; de koning daarvoor dat Hij vanuit het ware handelt; zo volgen zij eveneens
in de orde.
Bij David: ‘Gilead is mijn, Menasse is mijn en Efraïm de sterkte mijns hoofds, Jehudah mijn
wetgever’, (Psalm 60:9; 108:9); Jehudah wetgever voor het hemels goede en het hemels ware
ervan.
Bij Mozes: ‘De bron, de vorsten hebben haar gegraven, de eersten des volks uitgegraven,
door de wetgever, met hun stokken’, (Numeri 21:18); en bij dezelfde: ‘Gad zag de
eerstelingen voor zich, want daar is het aandeel van de verborgen wetgever, vanwaar de
hoofden des volks kwamen; de gerechtigheid van Jehovah heeft hij gedaan en zijn gerichten
met Israël’, (Deuteronomium 33:21); de wetgever staat ook daar voor het ware vanuit het
goede.
6373. Totdat Silo komt; dat dit de Komst van de Heer betekent en dan de kalmte van de
vrede, staat vast uit de betekenis van Silo, te weten de Heer, Die Silo wordt genoemd omdat
Hij alle dingen tot vrede en kalmte heeft gebracht; in de oorspronkelijke taal immers wordt
Silo afgeleid van een woord dat het kalme betekent, waarom de Heer hier Silo wordt
genoemd, blijkt uit wat eerder in nr. 6371, 6372 over het hemels rijk en de macht ervan is
gezegd; wanneer immers het Goddelijke zich door dat rijk vertoonde, dan was er onrust; de
dingen immers die in de hemel en die welke in de hel waren, konden daardoor niet in de orde
worden gebracht, want het Goddelijke dat door dat rijk heenvloeide, kon niet zuiver zijn,
omdat de hemel niet zuiver is; dus was dat rijk ook niet zo krachtig dat daardoor alle dingen
in orde konden worden gehouden; daarom kwamen toen ook de helse en de duivelse geesten
uit de hellen tevoorschijn en over de zielen die uit de wereld kwamen, heersten; ten gevolge
hiervan konden geen anderen gezaligd worden dan de hemelsen en tenslotte nauwelijks dezen,
indien niet de Heer het Menselijke had opgenomen en het daardoor in Zich Goddelijk had
gemaakt; hierdoor bracht de Heer alle dingen in orde, eerst de dingen die in de hemel zijn en
daarna die welke in de hellen zijn; vandaar de kalmte van de vrede.
Dat de geestelijken, dat wil zeggen, zij die van de geestelijke Kerk waren, gezaligd werden
door de Komst van de Heer, zie de nrs. 2661, 2716, 2833, 2834; en dat de Heer toen Hij in de
wereld was, alle dingen in de orde bracht, nrs. 1820, 4286, 4287; dat het Goddelijk Ware uit
Jehovah of de Heer door de hemel invloeide in het menselijk geslacht, maar dat, omdat dit
ware niet voldoende was toen de mens zich van het goede verwijderde, de Heer in de wereld
kwam en het Menselijke in Zich Goddelijk maakt, opdat uit het Goddelijk Menselijke van de
Heer zelf het Goddelijk Ware zou voortgaan en zo de mens zou zaligen die het goede door het
ware zou opnemen, zie de nrs. 4180, 6280.
6374. En voor hem is de gehoorzaamheid der volken; dat dit betekent dat uit Zijn Goddelijk
Menselijke de ware dingen zouden voortgaan die zouden kunnen worden opgenomen, staat
vast uit de betekenis van de gehoorzaamheid, namelijk de opneming van de ware dingen die
uit de Heer voortgaan; en uit de betekenis van de volken, namelijk diegenen die in de ware
dingen zijn, dus eveneens de ware dingen, waarover de nrs. 1259, 1260, 3581; en vandaar ook
de dingen die van de geestelijke Kerk zijn, nr. 2928.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2632
6375. Hij bindt aan de wijnstok zijn jonge ezel; dat dit het ware in het natuurlijke voor de
uiterlijke Kerk betekent, staat vast uit de betekenis van binden, namelijk verbonden worden;
uit de betekenis van de wijnstok, namelijk de geestelijke Kerk, nrs. 1069, 5113; hier de
uiterlijke geestelijke Kerk, omdat met de voortreffelijke wijnstok, waarover direct daarna
wordt gesproken, de innerlijke Kerk wordt aangeduid; en uit de betekenis van de ezel,
namelijk het ware in het natuurlijke, nr. 2781; daaruit blijkt dat met ‘hij bindt aan de wijnstok
zijn jonge ezel’, de verbinding wordt aangeduid door het ware in het natuurlijke met de
uiterlijke Kerk.
6376. En aan de voortreffelijke wijnstok de zoon zijner ezelin; dat dit het ware vanuit het
redelijke voor de innerlijke Kerk betekent, staat vast uit de betekenis van de wijnstok,
namelijk de geestelijke Kerk, nrs. 1069, 5113; dus is de voortreffelijke wijnstok de innerlijke
Kerk, want het innerlijke van de Kerk is voortreffelijker dan haar uiterlijke; en uit de
betekenis van de zoon der ezelin, namelijk het redelijk ware, nr. 2781.
Het uiterlijke van de Kerk wordt hierin onderscheiden van haar innerlijke, dat het
eerstgenoemde in het natuurlijke is, dus in de uiterlijke mens, het laatstgenoemde echter in het
redelijke, dus in de innerlijke mens; degenen die in het uiterlijke van de Kerk zijn, zijn in het
ware, maar zij die in het innerlijke zijn, zijn in het goede; degenen die in het ware zijn worden
niet zozeer door het goede van de naastenliefde aangedaan dan wel door het ware van het
geloof; zij die in het goede zijn echter, worden door het goede van de naastenliefde aangedaan
en daaruit door het ware van het geloof, dezen zijn het die worden aangeduid met de
voortreffelijke wijnstok en de anderen met de wijnstok.
6377. Hij wast in de wijn zijn bekleedsel; dat dit betekent dat Zijn Natuurlijke het Goddelijk
Ware is vanuit Zijn Goddelijk Goede, staat vast uit de betekenis van wassen, namelijk
zuiveren, nr. 3147; uit de betekenis van de wijn, namelijk het goede van de liefde jegens de
naaste en het goede van het geloof en in de hoogste zin het Goddelijk Ware vanuit het
Goddelijk Goede van de Heer, waarover hierna; en uit de betekenis van het bekleedsel,
namelijk het uiterlijke dat het innerlijke bedekt, nr. 5248, dus het natuurlijke, want dit is
uiterlijk en bedekt het redelijke, dat innerlijk is; vandaar is ook het bekleedsel het ware, omdat
dit uiterlijk is en het innerlijke aanwezige goede bedekt, nrs. 2576, 4545, 4763, 5319, 5954.
Dat de wijn de liefde jegens de naaste en het goede van het geloof is, kan vaststaan uit de
dingen die over het brood en de wijn in het Heilig Avondmaal zijn getoond, nrs. 2165, 2177,
3464, 4581, 5915, namelijk dat het brood het goede van de hemelse liefde is en dat de wijn
het goede van de geestelijke liefde is; dit kan eveneens vaststaan uit het spijsoffer en het
drankoffer in de slachtoffers; het spijsoffer betekende daar het goede van de liefde en het
drankoffer het goede van het geloof; het spijsoffer bestond uit zulke dingen die het goede van
de liefde aanduidden en het drankoffer uit wijn, dat het goede van het geloof aanduidde; de
slachtoffers zelf werden ook brood genoemd, nr. 2165; dat een drankoffer uit wijn werd
gebruikt in de slachtoffers, zie, (Exodus 29:40; Leviticus 23:12,13,18,19; Numeri 15:2-15;
28:6,7,18; 29:1-7 e.v.).
Dat de wijn de liefde jegens de naaste en het goede van het geloof aanduidt, blijkt ook bij
Jesaja: ‘Alle dorstige, ga tot de wateren en wie geen zilver heeft, ga, koop en eet en ga, koop
zonder zilver en zonder prijs, wijn en melk’, (Jesaja 55:1); dat zij niet wijn en melk zouden
kopen, kan eenieder weten, maar dat wat met de wijn en de melk wordt aangeduid, dat wil
zeggen, de liefde jegens de naaste en het geloof; deze worden uit de Heer gegeven zonder
zilver en prijs.
Bij Hosea: ‘De dorsvloer en de wijnpersbak zullen hen niet weiden en de most zal hun liegen;
Efraïm zal weder in Egypte keren en in Assyrië zullen zij het onreine eten; zij zullen Jehovah
geen wijn plengen en hun slachtoffers zullen Hem niet aangenaam zijn’, (Hosea 9:2-4); ook
daar wordt in de innerlijke zin gehandeld over het goede van de liefde en over het goede van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2633
het geloof, namelijk dat zij hebben opgehouden; het goede van de liefde is de dorsvloer
vanwege het koren daar en het brood daaruit; en het goede van het geloof is de wijnpersbak,
de most en het drankoffer van wijn.
Efraïm zal weder in Egypte keren, staat daarvoor dat het verstandelijke de wetenschappelijke
dingen zal raadplegen ten aanzien van de verborgenheden van het geloof; in Assyrië zullen zij
het onreine eten, voor datgene wat is vanuit de redenering daaruit; dat Efraïm het
verstandelijke van de Kerk is, zie de nrs. 5354, 6222, 6238, 6267; dat Egypte het
wetenschappelijke is, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, 5702; en dat Assyrië de redenering is, nr.
1186; de reeks zelf openbaart ook dat in de woorden daar iets anders is gelegen dan dat wat in
de letter verschijnt; in de innerlijke zin immers hangen de dingen samen, niet echter in de
uiterlijke zin, zoals dat de dorsvloer en de wijnpersbak hen niet zullen weiden en de most hun
zal liegen en gelijk daarna: Efraïm zal weder in Egypte keren en in Assyrië zullen zij het
onreine eten; en wat zou het eveneens zonder innerlijke zin dat Efraïm in Egypte zal
wederkeren en zij in Assyrië het onreine zullen eten?
Het ophouden van de wederzijdse liefde en van het goede van het geloof wordt ook met de
wijnpersbak en de wijn beschreven bij Jeremia: ‘Op uw wijnoogst is de verwoester gevallen,
weswege de blijdschap is weggenomen en de vreugde vanuit Karmel en vanuit het land van
Moab; immers, de wijn vanuit de wijnpersbakken heb Ik doen ophouden; men zal niet treden
met hedad [vreugdekreten]’, (Jeremia 48:32,33).
Dat de wijn het goede van de wederzijdse liefde en van het geloof betekent, blijkt ook bij
Johannes: ‘Ik hoorde een stem vanuit het midden der vier dieren, zeggende: beschadig de olie
en de wijn niet’, (Openbaring 6:6); de olie staat voor het goede van de hemelse liefde en de
wijn voor het goede van de geestelijke liefde.
Onder de olie en de wijn wordt iets eenders verstaan in de gelijkenis van de Heer over de
Samaritaan, bij Lukas: ‘Een zekere Samaritaan, reizende en ziende hem die door rovers
gewond was, werd met innerlijke ontferming bewogen en daarom nader tredende, verbond hij
zijn wonden en goot daarin olie en wijn’, (Lukas 10:33,34); dat hij olie en wijn daarin goot,
betekent dat hij de werken van de liefde en van de naastenliefde betrachtte; dat olie het goede
van de liefde is, zie de nrs. 886, 3728; evenzo worden zij daarmee aangeduid dat de Ouden
olie en wijn goten op een opgericht beeld, wanneer zij dat heiligden, (Genesis 35:14) en de
nrs. 4581, 4582.
Dat de wijn het goede van de liefde en van het geloof is, blijkt uit de woorden van de Heer,
toen Hij het Heilig Avondmaal instelde, die Hij toen over de wijn zei: ‘Ik zeg u dat Ik van nu
aan niet zal drinken van dit gewas des wijnstoks, tot op die dag wanneer Ik met u hetzelve
nieuw zal drinken in het Koninkrijk van Mijn Vader’, (Mattheüs 26:29; Lukas 22:17,18); dat
Hij daar niet wijn zal drinken, kan voor eenieder vaststaan, maar dat het goede van de liefde
en van het geloof wordt aangeduid, dat Hij zal geven aan hen die van Zijn Rijk zijn.
Iets eenders wordt met wijn aangeduid bij, (Jesaja 24:9,11; Klaagliederen 2:11,12; Hosea
14:8; Amos 9:13,14; Zacharia 9:15,16; Lukas 5:37-39).
Aangezien wijn het goede van de liefde en van het geloof betekent, betekent het dus in de
hoogste zin het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede van de Heer, want vanuit dit heeft de
mens die opneemt, door invloeiing het goede van de liefde en het geloof.
Aangezien de meeste dingen in het Woord ook een tegengestelde zin hebben, is dit ook zo
gesteld met wijn, in welke zin de wijn het valse vanuit het boze aanduidt, zoals bij Jesaja:
‘Wee degenen die des morgens opstaan onder het morgenrood en sterke drank najagen, die
vertoeven tot in de schemering, opdat de wijn hen in brand zette; wee de helden om wijn te
drinken en de mannen der sterkte om sterke drank te mengen’, (Jesaja 5:11,22).
Bij dezelfde: ‘Dezen dwalen ook door de wijn en door de sterke drank dwalen zij af; de
priester en de profeet dwalen door de sterke drank, zij worden verzwolgen van de wijn, zij
dwalen af door de sterke drank, zij dwalen onder de zienden, zij waggelen in het gericht’,
(Jesaja 228:7).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2634
Bij dezelfde: ‘De herders weten niet te verstaan; allen nemen hun eigen weg in aanmerking;
komt, ik zal wijn nemen en wij zullen ons dronken maken met sterke drank; en er zij de dag
van morgen zoals deze, grote overvloed’, (Jesaja 56:11,12).
En bovendien bij, (Jeremia 13:12; Hosea 4:11; 7:5; Amos 2:8; Micha 2:11; Psalm 75:9;
Deuteronomium 32:33).
Het valse vanuit het boze wordt ook aangeduid met ‘de beker van de wijn des toorns’,
(Jeremia 25:15,16; Openbaring 14:8,10; 16:19; met de ‘wijnpersbak van de wijn der woede
des toorns Gods’, (Openbaring 19:15, en met ‘de wijn der hoererij’, (Openbaring 17:2; 18:3).
6378. En in het bloed der druiven zijn omhulsel; dat dit betekent dat Zijn Verstandelijke is het
Goddelijk Goede vanuit Zijn Goddelijke Liefde, staat vast uit de betekenis van het bloed der
druiven, namelijk het goede van de liefde en in de hoogste zin het Goddelijk Goede van de
Heer vanuit Zijn Goddelijke Liefde, waarover hierna; en uit de betekenis van het omhulsel,
namelijk het verstandelijke; het verstandelijke is immers het opnemende en dat wat opneemt
is, omdat het een vat is, zoals een omhulsel; dat met het omhulsel het verstandelijke wordt
aangeduid en met het bekleedsel het natuurlijke, nr. 6377, komt omdat daar wordt gehandeld
over het uiterlijke, hier echter over het innerlijke; want in het Woord wordt, ter wille van het
hemels huwelijk, daar waar gehandeld wordt over het uiterlijke, ook gehandeld over het
innerlijke en daar waar gehandeld wordt over het ware, ook gehandeld over het goede, zie nr.
6343; dit schijnt soms alsof het een herhaling van een en dezelfde zaak was, zoals hier:
‘Hij wast in de wijn zijn bekleedsel en in het bloed der druiven zijn omhulsel’, waar de wijn
en het bloed der druiven eendere dingen schijnen te zijn en ook het bekleedsel en het
omhulsel; maar het zijn geen eendere dingen, omdat het uiterlijke en het innerlijke zo worden
uitgedrukt.
Dat het bloed der druiven het Goddelijk Goede vanuit de Goddelijke Liefde van de Heer is,
blijkt uit de betekenis van het bloed, namelijk het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede
van de Heer, nr. 4735; en met de druiven wordt in de hoogste zin het Goddelijk Goede van de
Heer aangeduid, dat diegenen hebben die in Zijn geestelijk rijk zijn; en vandaar wordt met de
druiven in de betrekkelijke zin het goede van de naastenliefde aangeduid, nr. 5117.
Met het bloed der druiven wordt ook iets eenders aangeduid in het lied bij Mozes:
‘Boter van grootvee en melk van kleinvee, met het vet der lammeren en der rammen der zonen
van Basan en der bokken met het vet der nieren van tarwe en het bloed der druiven drinkt gij,
onvermengde wijn’, (Deuteronomium 32:14).
6379. Rood van ogen door de wijn; dat dit betekent dat het Verstandelijke of het Innerlijk
Menselijke niets dan het goede is, staat vast uit de betekenis van het rode, namelijk het goede
van de liefde en wel vanwege het vuur en vanwege het bloed, die rood zijn, nr. 3300; vandaar
wil rood door de wijn zeggen dat het niets dan het goede is; en uit de betekenis van de ogen,
namelijk het verstandelijke, nrs. 2701, 3820, 4403-4421, 4523-4534; en omdat hier over de
Heer wordt gehandeld, is het Zijn Innerlijk Menselijke dat hier onder het verstandelijke wordt
verstaan; want het Uiterlijk Menselijke wordt daarmee aangeduid dat hij wit van tanden door
de melk was, zoals nu volgt.
6380. En wit van tanden door de melk; dat dit betekent dat het Goddelijk Natuurlijke niets dan
het goede van het ware is, staat vast uit de betekenis van het witte, namelijk dat daarvan wordt
gesproken met betrekking tot het ware, nrs. 3301, 3993, 4007, 5319; uit de betekenis van de
tanden, namelijk in de echte zin het natuurlijke; immers de dingen die hard zijn bij de mens,
zoals: de tanden, de beenderen, de kraakbeenderen, stemmen overeen met de ware en de
goede dingen die van het laagste natuurlijke zijn; en uit de betekenis van de melk, namelijk
het hemels geestelijke, of wat hetzelfde is, het goede van het ware, nr. 2184.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2635
Dat het Goddelijk Natuurlijke van de Heer het goede van het ware wordt genoemd, is met
betrekking tot de mensen die in het geloof en in de liefde tot de Heer zijn; diegenen immers
die van de uiterlijke Kerk zijn, kunnen hun denken niet hoger verheffen dan tot het Goddelijk
Natuurlijke van de Heer; maar zij die van de innerlijke Kerk zijn, verheffen haar boven het
natuurlijke tot het innerlijke; want eenieder die in het geloof in de Heer is, heeft een idee over
Hem volgens het vermogen om de gedachten te verheffen; zij immers die weten wat het
innerlijke is, kunnen een idee van het innerlijke hebben; degenen echter die niet weten wat het
innerlijke is, hebben een idee van het uiterlijke; vandaar komt het dat het Goddelijk
Natuurlijke het goede van het ware wordt genoemd, terwijl toch Zijn gehele Menselijke het
Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde is.
6381. Uit deze dingen die nu over Jehudah zijn gezegd, blijkt het duidelijk dat er een
innerlijke zin van het Woord is en dat men, indien men niet weet wat die zin insluit, geenszins
kan weten wat de dingen betekenen die daar over hem worden gezegd, zoals wat een
leeuwenwelp, dat hij van de prooi is opgeklommen, zich gekromd heeft en zich heeft
nedergelegd zoals een leeuw en zoals een oude leeuw, wat de wetgever van tussen zijn voeten
betekent, wat Silo, wat aan de wijnstok zijn jonge ezel binden en aan de voortreffelijke
wijnstok de zoon zijner ezelin, wat in de wijn het bekleedsel wassen en in het bloed der
druiven het omhulsel, wat rood zijn van ogen door de wijn en wit van tanden door de melk; al
deze dingen zouden geheel en al verborgen blijven liggen, indien zij niet werden onthuld door
een zin die dieper schuilt.
6382. vers 13. Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen, en hij aan de haven der schepen en
zijn zijde over tot Sidon.
Zebulon betekent de samenwoning van het goede en het ware; zal aan de haven der zeeën
wonen, betekent het leven waar de gevolgtrekking van het ware vanuit de wetenschappelijke
dingen is; en hij aan de haven der schepen, betekent waar de leerstellige dingen vanuit het
Woord zijn; en zijn zijde over tot Sidon, betekent de uitbreiding aan de ene kant tot de
erkentenissen van het goede en het ware.
6383. Dat Zebulon de samenwoning van het goede en het ware betekent, staat vast uit de
uitbeelding van Zebulon, namelijk het hemels huwelijk, nrs. 3960, 396; dus de verbinding van
het goede en het ware, want die verbinding is het hemels huwelijk; samenwoning van het
goede en het ware wordt er gezegd, omdat Zebulon in de oorspronkelijke taal de
samenwoning betekent.
Met Zebulon wordt hier gehandeld over diegenen in de Kerk die gevolgtrekkingen maken
over de geestelijke ware dingen vanuit de wetenschappelijke dingen en die zo bij zich
verstevigen; maar men moet weten dat onder Zebulon niet diegenen worden verstaan die niet
geloven tenzij de wetenschappelijke en de zinlijke dingen het dicteren en die tevoren in het
ontkennende zijn zulke mensen geloven nooit; de oorzaak hiervan is deze dat het ontkennende
universeel regeert en wanneer dit universeel regeert, dan vloeien de wetenschappelijke dingen
in die dingen die ontkennen en worden zij verzameld; maar niet de dingen die bevestigen
want die bevestigen worden terzijde geworpen of ten gunste van de ontkennende
wetenschappelijke dingen ontvouwd en zo wordt het ontkennende verstevigd.
Maar onder Zebulon worden hier diegenen verstaan die de leerstellige dingen vanuit het
Woord geloven en bij wie zo enig bevestigende universeel regeert en evenwel het geloof niet
in de ware dingen, maar in de wetenschappelijke dingen het leven heeft; zij voegen immers de
wetenschappelijke dingen toe aan de leerstellige dingen en zo verstevigen zij dus hun
bevestigende; degenen die dus Zebulon zijn, verheffen zich niet uit de wetenschappelijke
dingen, maar vallen, wanneer zij van enig ware van het geloof horen, of daarover denken,
terstond in het wetenschappelijke; zodanig zijn er velen in de wereld; ook voorziet de Heer
daarin dat de wetenschappelijke en de zinlijke dingen hun tot dat nut strekken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2636
6384. Zal aan de haven der zeeën wonen; dat dit het leven betekent waar de gevolgtrekking
van het ware vanuit de wetenschappelijke dingen is, staat vast uit de betekenis van de haven,
namelijk de standplaats waar de wetenschappelijke dingen hun grens vinden en inzetten; hier
de standplaats waar de gevolgtrekking van het ware vanuit de wetenschappelijke dingen is,
want met Zebulon wordt hier gehandeld over hen bij wie de ware dingen van het geloof daar
zijn; uit de betekenis van de zeeën, namelijk de wetenschappelijke dingen in één
samenvatting, nr. 28; en uit de betekenis van wonen, namelijk het leven, nrs. 1293, 3384,
3613, 4451, 6051; daaruit blijkt dat met ‘hij zal aan de haven der zeeën wonen’ het leven
wordt aangeduid waar de gevolgtrekking van het ware vanuit de wetenschappelijke dingen is.
Wat dat leven betreft, zie nr. 6383; over dit leven moet men verder weten dat dit in de
uiterlijke of natuurlijke mens is en bij sommigen in het laagste natuurlijke of het zinlijke,
want de aan de wetenschappelijke dingen gebonden ware dingen van het geloof gedragen zich
zo dat zij niet verheven kunnen worden; vandaar eveneens zijn zij, meer dan de overigen in de
geestelijke Kerk, in het duistere; vanuit het verstandelijke immers hebben zij slechts weinig
licht, want dit is ondergedompeld in de wetenschappelijke en de zinlijke dingen.
Anders is het gesteld bij hen die in het bevestigende zijn en de ware dingen van het geloof
door wetenschappelijke dingen hebben verstevigd, maar toch zo dat zij uit de
wetenschappelijke dingen, dat wil zeggen uit het natuurlijke waar de wetenschappelijke
dingen zijn, verheven kunnen worden; het verstandelijke van deze mensen is verlicht en zo
zijn zij dus in een zekere doorvatting van het geestelijk ware, waaraan de wetenschappelijke
dingen, die beneden zijn, van dienst zijn zoals een spiegel, waarin, evenals de aandoeningen
in het aangezicht, de ware dingen die van het geloof zijn en van de naastenliefde, verschijnen
en erkend worden.
6385. En hij aan de haven der schepen; dat dit betekent waar de leerstellige dingen vanuit het
Woord zijn, staat vast uit de betekenis van de haven, namelijk de standplaats, nr. 6384, dus
waar die dingen zijn; en uit de betekenis van de schepen, namelijk de leerstellige dingen
vanuit het Woord; dat schepen die dingen betekenen, komt omdat zij door de zeeën en de
rivieren heengaan en de levensbenodigdheden aandragen; met de zeeën en de rivieren worden
immers de wetenschappelijke dingen en de erkentenissen aangeduid; de levensbenodigdheden
die zij aandragen, zijn de leerstellige dingen en tevens de ware dingen zelf vanuit het Woord;
en dat deze dingen met de schepen worden aangeduid, blijkt uit deze plaatsen; bij Jesaja:
‘Mij zullen de eilanden vertrouwen en de schepen van Tarsis in den beginne, om uw zonen
aan te voeren van verre hun zilver en hun goud met hen’, (Jesaja 60:9); de schepen van Tarsis
voor de leerstellige dingen en de ware dingen vanuit het Woord; en daarom wordt er gezegd
dat zij de zonen, hun zilver en goud zouden aanvoeren; met de zonen worden immers
diegenen aangeduid die in de ware dingen zijn, met het zilver het ware zelf en met het goud
het goede; eenieder kan zien dat daar geen schepen van Tarsis worden bedoeld, noch zonen,
zilver en goud.
Bij Ezechiël: ‘In het hart der zeeën uw grenzen; uw bouwers hebben uw schoonheid
vervolmaakt; uit de dennenbomen van Senir hebben zij u alle denningen gebouwd; de ceder
van de Libanon hebben zij genomen om een mast voor u te maken; uit de eiken van Basan
hebben zij riemen gemaakt, uw roeibank hebben zij gemaakt uit elpenbeen; de dochter der
schrede uit de eilanden der Kittim; fijn linnen in stiksel uit Egypte was uw spreidzeil, dat het u
tot een banier was; hemelsblauw en purper uit de eilanden van Elisah was uw deksel; de
inwoners van Sidon en Arvad waren uw roeiers; uw wijzen, o Tyrus, die in u waren, waren uw
schippers; de oudsten van Gebal en haar wijzen waren in u, uw breeuwers; alle schepen der
zee en haar zeelieden waren in u, om uw koophandel te handelen’, (Ezechiël 27:4-9); daar
wordt over Tyrus gehandeld, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden
aangeduid, nr. 1201; deze erkentenissen worden beschreven met zulke dingen die van een
schip zijn, namelijk met: planken, een mast, riemen, een roeibank, een zeil, een deksel,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2637
roeiers, schippers, zeelieden; wie kan niet zien dat al die dingen niet volgens de letter moeten
worden verstaan; maar wanneer de erkentenissen van het ware en het goede, te weten Tyrus,
tezamen met de leerstellige dingen vanuit het Woord, onder de schepen worden verstaan, dan
voegen alle dingen zich op schone wijze aan.
Bij David: ‘Hoe groot zijn Uw werken, Jehovah; Gij hebt ze alle in wijsheid gemaakt; deze
zee, groot en wijd van ruimten, daar gaan de schepen; de walvis welke Gij geformeerd hebt,
om daarin te spelen’, (Psalm 104:24-26).
Bij dezelfde: ‘Laten zij slachtoffers der belijdenis offeren en de werken van Jehovah met
gejubel verkondigen; die in de zee afklimmen met schepen, werk doende in vele wateren; zij
hebben de werken van Jehovah gezien en Zijn wonderlijke dingen in de diepte’, (Psalm
107:22-24); daar staan ook de schepen voor de erkentenissen en de leerstellige dingen, de
walvis voor de algemene dingen van de wetenschappelijke dingen, nr. 42; en omdat de
schepen de erkentenissen en de leerstellige dingen zijn, wordt daarom gezegd, ‘die in de zee
afklimmen met schepen, zij hebben de werken van Jehovah gezien en Zijn wonderlijke dingen
in de diepte’; zij die in de erkentenissen en in de leerstellige dingen vanuit het Woord zijn,
zien die dingen immers.
Bij Johannes: ‘De tweede engel heeft gebazuind en als het ware een grote berg, van vuur
brandende, werd in de zee geworpen; en het derde deel der zee is bloed geworden; weswege
het derde deel der schepselen die in de zee zijn, welke zielen hebben, is gestorven; en het
derde deel der schepen is verdorven’, (Openbaring 8:8,9); de grote berg, van vuur brandende,
staat voor de liefde van zich, nr. 1691; de zee voor het natuurlijke, waar de wetenschappelijke
dingen zijn, nr. 28; het bloed voor het geweld dat de naastenliefde is aangedaan, nrs. 374,
1005; de schepselen in de zee, die zielen hebben, voor de wetenschappelijke ware dingen met
de goede dingen; het derde deel voor iets dat nog niet volledig is, nr. 2788; dat zij gestorven
zijn, staat daarvoor dat zij geen geestelijk leven hadden, nr. 6119; vandaar staat ‘het derde
deel der schepen is verdorven’ daarvoor dat de ware en de goede dingen van de leerstellige
dingen vanuit het Woord zijn vervalst; hieruit kan men weten wat er wordt aangeduid met
deze profetische uitspraak.
Schepen in de tegenovergestelde zin echter, duiden de erkentenissen en de leerstellige dingen
van het valse en van het boze aan, zoals bij Daniël: ‘Op de tijd van het einde zal de koning
van het zuiden met hen samenstoten; derhalve zal de koning van het noorden zoals een
stormwind op hem aanstormen, met wagen en met ruiters en met vele schepen en hij zal in de
landen komen en hij zal overstromen en doordringen’, (Daniël 11:40); de koning van het
zuiden staat voor de ware dingen vanuit het goede, de koning van het noorden voor de valse
dingen vanuit het boze; de wagen met de ruiters en met de schepen, voor de leerstellige
dingen van het valse; de landen voor de Kerken, waarvan wordt voorzegd dat de valse dingen
vanuit de boze dingen ze op de tijd van het einde zullen overstromen en doordringen.
Bij Johannes: ‘Alle stuurman en een elk die op schepen verkeert en de bootsgezellen en allen
die ter zee handelen, stonden van verre en riepen, ziende de rook der verbranding van
Babylon, zeggende: Welke was aan deze grote stad gelijk; wee, wee, de grote stad, in dewelke
rijk geworden zijn allen die schepen in de zee hebben, vanwege haar kostelijkheid’,
(Openbaring 18:17-19); het kan vaststaan dat hier de schepen de erkentenissen en de
leerstellige dingen van het valse en het boze zijn, aangezien Babylon de eredienst is die
uiterlijk als heilig verschijnt en innerlijk profaan is; dat ook onder de schepen daar iets anders
wordt verstaan dan schepen, kan eenieder zien.
Bij Jesaja: ‘Zo zegt Jehovah, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Om ulieder wil heb Ik Babel
gezonden, om alle grendelen neder te werpen en de Chaldeeën, wier geschreeuw is in de
schepen’, (Jesaja 43:14).
Bovendien worden de valse dingen vanuit het boze ook met schepen aangeduid, bij Jesaja
2:11,16; 23:1,14; en in Psalm 48:8.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2638
6386. En zijn zijde tot Sidon; dat dit de uitbreiding betekent aan de ene kant tot de
erkentenissen van het goede en het ware, staat vast uit de betekenis van de zijde, namelijk de
uitbreiding aan de ene kant; en uit de betekenis van Sidon, namelijk de uiterlijke
erkentenissen van het goede en het ware, nr. 1201.
Hier, waar over Zebulon wordt gehandeld, worden de erkentenissen, de leerstellige dingen en
de wetenschappelijke dingen vermeld en wordt er gezegd dat de uitbreiding aan de ene kant is
tot de erkentenissen van het goede en het ware en verder dat de gevolgtrekking van het ware
vanuit de wetenschappelijke dingen daar is waar de leerstellige dingen vanuit het Woord zijn;
daarom moet worden gezegd welk onderscheid er tussen deze is; de leerstellige dingen zijn de
dingen die vanuit het Woord zijn; de erkentenissen zijn de dingen die vanuit de leerstellige
dingen zijn aan de ene kant en uit de wetenschappelijke dingen aan de andere kant; de
wetenschappelijke dingen echter zijn de dingen die van de ondervinding zijn, vanuit zich en
vanuit anderen.
6387. vers 14,15. Isachar een benige ezel, nederliggende tussen de pakken.
En hij zal de rust zien dat zij goed is en het land dat het liefelijk is; en hij zal zijn schouder
buigen om last te dragen; en hij was dienende onder schatting.
Isachar betekent de beloning vanuit de werken; een benige ezel, betekent de laagste
dienstbaarheid; nederliggen tussen de pakken, betekent het leven tussen de werken; en hij zal
de rust zien dat zij goed is, betekent de werken van het goede zonder beloning; dat zij vol
gelukzaligheid zijn; en het land dat het liefelijk is, betekent dat daarin diegenen zijn die in het
rijk van de Heer zijn; en hij zal zijn schouder buigen om last te dragen, betekent dat hij
niettemin met alle moeite arbeidt; en hij was dienende onder schatting, betekent om
verdienste te hebben.
6388. Dat Isachar de beloning vanuit de werken betekent, staat vast uit de uitbeelding van
Isachar, namelijk de wederzijdse liefde, die het loon of de beloning is, waarover de nrs. 3956,
3957; hier de beloning vanuit de werken, zoals blijkt uit de afzonderlijke dingen in de
innerlijke zin, die in deze profetische uitspraak over Isachar worden gezegd; Isachar betekent
ook in de oorspronkelijke taal het loon.
Dat Isachar hier de beloning vanuit de werken betekent en eerder de wederzijdse liefde, komt
omdat hier onder Isachar diegenen worden verstaan die in een zeker soort en schijn van
wederzijdse liefde, dat wil zeggen, van liefde jegens de naaste zijn en ter wille van de goede
dingen die zij doen, beloond willen worden; maar zo bezoedelen zij niet slechts de echte
wederzijdse liefde of de naastenliefde, maar verdraaien die ook; degenen immers die in die
echte liefde zijn, zijn in hun verkwikkelijke en gezegende wanneer zij de naaste weldoen,
want zij verlangen niets liever; het is dat verkwikkelijke en dat gezegende dat onder het loon
in het Woord wordt verstaan, want het verkwikkelijke of het gezegende zelf is het loon en dat
wordt in het andere leven de vreugde en de gelukzaligheid, die in de hemel is, zo wordt het
dus voor hen de hemel; want zij die daar in die liefde zijn, zijn wanneer zij nutten betrachten
en aan anderen goede dingen doen, in zo’n vreugde en gelukzaligheid, dat het aan hen dan
toeschijnt alsof zij voor het eerst in de hemel zijn; dit wordt hun uit de Heer gegeven, eenieder
volgens de nutten; maar die gelukzaligheid vergaat zodra zij over beloning denken, want het
denken over beloning, terwijl zij toch in de beloning zelf zijn, maakt die liefde onzuiver en
verdraait haar; de oorzaak hiervan is deze, dat zij dan over zichzelf denken en niet over de
naaste, namelijk om zichzelf gelukkig te maken, maar niet de anderen, tenzij voor zoveel als
zij het zichzelf doen; zo verdraaien zij dus de liefde jegens de naaste in de liefde voor zich en
voor zoveel als zij dit doen, kan aan hen niet de vreugde en de gelukzaligheid vanuit de hemel
worden vergemeenschapt; zij concentreren immers de invloeiing van het gelukzalige vanuit
de hemel op zichzelf en laten die ook niet op anderen overgaan; en zij zijn aan de voorwerpen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2639
gelijk die de stralen van het licht niet teruggeven, maar opzuigen; die voorwerpen die wel
terugkaatsen verschijnen in het licht en schitteren, laatstgenoemde echter zijn in somberheid
en flonkeren in het geheel niet; daarom worden zij die zodanig zijn van het gezelschap van de
engelen afgescheiden zoals zij die niets gemeen hebben met de hemel; dezen zijn het die hier
met Isachar worden beschreven.
6389. Een benige ezel; dat dit de laagste dienstbaarheid betekent, staat vast uit de betekenis
van de ezel, namelijk de dienstbaarheid, nrs. 5958, 5959; en uit de betekenis van het been,
namelijk dat wat slechts weinig geestelijk leven heeft, nrs. 5560, 5561; dus is de benige ezel
de laagste dienstbaarheid; zij die immers het goede doen ter wille van de beloning, betrachten
weliswaar nutten en zijn dienstbaar, maar toch zijn zij onder degenen in het rijk van de Heer
die in de laagste plaats zijn, want zij delen het goede dat aan hen wordt vergemeenschapt, niet
uit dan alleen aan hen die het kunnen vergelden; de overigen, die het meest hulp behoeven,
gaan zij voorbij en indien zij dezen het goede doen, gebeurt dit ten einde beloond te worden
uit de Heer; dan beschouwen zij dat wat zij doen als verdienste en dus zo de Barmhartigheid
van de Heer als een verschuldigd iets; zo treden zij van de vernedering terug en voor zoveel
zij daarvan terugtreden, treden zij terug van de staat van opneming van het gezegende en van
het gelukzalige door de hemel uit de Heer.
Hieruit kan vaststaan dat zij in het andere leven weliswaar tot nutten worden zijn, maar als
laagste dienstbaarheden.
6390. Nederliggende tussen de pakken; dat dit het leven tussen de werken betekent, staat vast
uit de betekenis van nederliggen, namelijk het leven, maar een duister leven; en uit de
betekenis van de pakken, namelijk de werken; dat de pakken zulke werken zijn, komt omdat
zij niet vanuit de aandoening van de liefde jegens de naaste de goede dingen doen, maar
vanuit de aandoening van de liefde van zich; de werken die vanuit deze aandoening van de
liefde voortvloeien, zijn zoals pakken die de minderwaardigere ezels dragen, want het zijn
dienstbaarheden onder de geringste dingen; al het slaafse is immers vanuit de aandoening van
de liefde van zich en van de wereld en al het vrije is vanuit de aandoening van de liefde tot de
Heer en jegens de naaste; de oorzaak hiervan is deze dat de aandoening van eerstgenoemde
liefde invloeit uit de hel, die met geweld beveelt; maar de aandoening van de laatstgenoemde
liefde vloeit in uit de Heer, Die niet beveelt maar leidt.
Daaruit blijkt opnieuw dat zij die het goede doen ter wille van de beloning, laagste
dienstbaarheden zijn en hun werken pakken.
Met de pakken wordt iets eenders aangeduid in het Boek Richteren: ‘De vorsten in Isachar
met Debora; en Isachar zo met Barak; in het dal werd hij gezonden onder zijn voeten; in de
klassen van Ruben groot naar de statuten des harten; waarom zoudt gij zitten tussen de
pakken, om te horen de fluitingen der kudden’, (Richteren 5:15,16); Isachar staat hier
eveneens voor degenen die voor de werken beloond willen worden; in het dal gezonden
worden onder de voeten, staat voor dienen in de laagste dingen; de klassen van Ruben staan
voor hen die in de erkentenissen van het ware van het geloof zijn, onder wie zij zijn, maar in
een plaats beneden die; de fluitingen der kudden horen, staat voor de verachting van de zijde
van hen die in het goede van de naastenliefde zijn, namelijk de kudden; zitten tussen de
pakken, voor onder de op verdienste gerichte werken.
6391. En hij zal de rust zien dat zij goed is; dat dit de werken van het goede zonder beloning
betekent, dat zij vol gelukzaligheid zijn, staat vast uit de betekenis van de rust, namelijk de
dingen die van de hemel zijn en dus die dingen die zijn in het goede van de naastenliefde of in
de werken van het goede zonder beloning, waarover hierna; en uit de betekenis van dat zij
goed is, namelijk dat zij vol gelukzaligheid zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2640
Dat de werken van het goede zonder beloning de rust zijn, komt omdat de rust of de vrede in
de hoogste zin de Heer betekent, in de betrekkelijke zin de hemel en dus het goede dat uit de
Heer is, nrs. 3780, 4681, 5662; en omdat in deze dingen die met de rust of de vrede worden
aangeduid, geen anderen zijn dan zij die in het goede van de naastenliefde zijn, dus in de
werken van het goede zonder beloning, worden vandaar deze dingen met de rust aangeduid;
deze dingen zijn immers dat wat volgt vanuit de reeks van de dingen in de innerlijke zin.
Wat de zaak zelf betreft: zij die de goede dingen niet doen dan alleen vanuit het doel om
beloond te worden, kunnen geenszins weten dat in het doen van de goede dingen zonder
beloning zo’n grote gelukzaligheid is gelegen en dat het de hemelse gelukzaligheid is; de
oorzaak hiervan is deze, dat zij gelukzaligheid gewaarworden in de verkwikking van de liefde
van zich; en voor zoveel als de mens in deze liefde die verkwikking gewaarwordt, wordt hij
niet het verkwikkelijke in de hemelse liefde gewaar, want het zijn tegengestelde
verkwikkingen; dat verkwikkelijke immers dat voortvloeit uit de eigenliefde, blust geheel en
al het verkwikkelijke uit dat uit de hemelse liefde voortvloeit en wel dermate dat men
volstrekt niet weet wat het hemels verkwikkelijke is, en men, indien gezegd wordt hoedanig
dit is, het niet gelooft, ja zelfs ontkent.
Dit is te weten gegeven uit boze geesten in het andere leven die, toen zij leefden, niets van het
goede hadden gedaan aan anderen of aan hun vaderland, dan alleen ter wille van zichzelf;
dezen geloven niet dat er enige verkwikking kan bestaan in het doen van goede dingen zonder
het doel van beloning; zij menen immers dat indien het doel van beloning er niet is, elke
verkwikking ophoudt; en indien hun verder nog wordt gezegd dat, wanneer dat
verkwikkelijke ophoudt, dan het hemels verkwikkelijke begint, dan staan zij verbaasd
wanneer zij dit horen; en nog meer wanneer zij horen dat dit hemels verkwikkelijke invloeit
door het binnenste van de mens en zijn innerlijke dingen met onuitsprekelijke gelukzaligheid
aandoet; daarover verbazen zij zich nog meer en zeggen dat zij dit niet kunnen begrijpen, ja
zelfs dat zij het ook niet willen, want zij geloven dat zij, indien zij het verkwikkelijke van de
liefde van zich verliezen, hoogst ellendig zijn, omdat zij dan zonder de minste levensvreugde
zijn; en eveneens noemen zij hen die in een andere staat zijn, onnozelen.
Niet ongelijk aan hen zijn zij die de werken doen vanuit het doel om beloond te worden, want
zij doen de goede werken voor zichzelf en niet voor anderen, want zij beogen zichzelf daarin
en niet de naaste, noch het vaderland, noch de hemel, noch de Heer, dan alleen zoals degenen
die daartoe verplicht zijn om zichzelf te kunnen weldoen.
Zulke dingen zijn het die in dit vers, waarin over Isachar wordt gehandeld, in de innerlijke zin
worden beschreven.
6392. En het land dat het liefelijk is; dat dit betekent dat daarin, namelijk in de gelukzaligheid,
diegenen zijn die in het rijk van de Heer zijn, staat vast uit de betekenis van het land, namelijk
de Kerk en dus eveneens het rijk van de Heer, nrs. 662, 1066, 1067, 1413, 1607, 1733, 1850,
2117, 2118, 4447; dat het land dit is, komt omdat het land Kanaän, dat onder het land wordt
verstaan in het Woord, het rijk van de Heer heeft uitgebeeld en wel omdat de Kerk daar was
geweest vanaf de oudste tijd, nrs. 3038, 3481, 3705, 3686, 4447, 4454, 4516, 4517, 5136; en
uit de betekenis van dat het liefelijk is, namelijk dat het de gelukzaligheid betekent die de
werken van het goede zonder beloning ten deel valt.
Dat er wordt gezegd dat hij zal zien de rust dat zij goed is en het land dat het liefelijk is en
met het ene en het andere de gelukzaligheid wordt aangeduid die in het rijk van de Heer is,
komt omdat de rust zien dat zij goed is, betrekking heeft op het hemelse of het goede en het
land zien dat het liefelijk is, betrekking heeft op het geestelijke of het ware en wel vanwege
het huwelijk van het goede en het ware, nr. 6343.
Wat de gelukzaligheid in de werken van het goede zonder beloning verder betreft, moet men
weten dat heden ten dage uiterst weinigen weten dat in het doen van de goede dingen zonder
het doel om beloond te worden de hemelse gelukzaligheid is; zij weten immers niet dat er een
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2641
andere gelukzaligheid is dan tot ereposten verheven te worden, door anderen gediend te
worden, overvloed van rijkdom te hebben, in wellusten te leven; dat er boven die dingen een
gelukzaligheid is die de innerlijke dingen van de mens aandoet, daarover zijn zij in diepe
onwetendheid; dus dat er een hemelse gelukzaligheid is en dat deze gelukzaligheid van de
echte naastenliefde is.
Vraag de wijzen heden ten dage of zij weten dat dit de hemelse gelukzaligheid is; vandaar
komt het eveneens dat velen de goede werken verwerpen en geloven dat die niet bij iemand
kunnen voorkomen zonder het doel om daardoor verdienste te verwerven; want zij weten niet
dat degenen die door de Heer worden geleid, niets liever willen dan de goede werken doen en
dat zij aan niets minder denken dan aan de verdienste daardoor; dit is immers gelegen in de
nieuwe wil die uit de Heer wordt geschonken aan hen die worden wederverwekt, want die wil
is van de Heer bij de mens.
6393. En hij zal zijn schouder buigen om last te dragen; dat dit betekent dat hij toch met alle
moeite arbeidt, staat vast uit de betekenis van de schouder, namelijk alle macht of alle moeite,
waarover de nrs. 1085, 4931-4937; en uit de betekenis van last dragen, namelijk werken doen
ter wille van de verdienste; vandaar wordt met de schouder buigen om last te dragen
aangeduid met alle moeite arbeiden om werken te doen ter wille van de verdienste; dat dit last
dragen wordt genoemd, komt omdat zij het goede niet doen vanuit de aandoening van het
goede, dus niet vanuit het vrije, maar vanuit de aandoening van zich, namelijk het slaafse, nr.
6390.
Wat betreft verder nog over diegenen die loon willen voor de werken die zij verrichten, moet
men weten dat zij nooit tevreden zijn, maar dat zij verontwaardigd zijn indien zij niet meer
loon ontvangen dan de overigen; en indien zij zien dat anderen meer gezegend zijn dan zij,
dan zijn zij verdrietig en klagen aan; zij stellen ook de gezegendheid niet in de innerlijke
gezegendheid, maar in de uiterlijke, namelijk om uit te blinken en om te heersen en om door
de engelen bediend te worden, dus om boven de engelen te zijn en dus zo vorsten en
hooggeplaatsten in de hemel te zijn; terwijl toch de hemelse gezegendheid daarin bestaat niet
te willen heersen, noch door anderen bediend te worden, maar anderen te willen dienen en de
minsten te zijn, zoals de Heer leert: ‘Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, naderden,
zeggende: Geef ons dat wij mogen zitten, de een aan Uw rechter- en de ander aan Uw
linkerzijde in Uw heerlijkheid.
Jezus zei tot hen: Gij weet niet wat gij vraagt; het zitten aan Mijn rechter- en aan Mijn
linkerzijde, staat niet aan Mij te geven, maar aan wie het bereid is.
Gij weet dat degenen die geacht worden over de natiën te heersen, heerschappij voeren over
hen en de rijksgroten hebben mogendheid over dezelve; niet zo zal het onder u zijn; maar zo
wie onder u groot zal willen zijn, die zal uw dienaar zijn en zo wie onder u de eerste zal
willen zijn, die zal aller knecht zijn; want de Zoon des mensen is niet gekomen om bediend te
worden, maar om te dienen’, (Markus 10:35-45).
En dat de hemel is voor hen die zonder het doel om beloond te worden het goede doen, bij
Lukas: ‘Een elk die zichzelf verhoogd zal hebben, zal vernederd worden, maar die zichzelf
vernederd zal hebben, zal verhoogd worden.
Wanneer gij een middagmaal of een avondmaal zult houden, zo roep niet uw vrienden, noch
uw broeders, noch uw verwanten, noch de rijke buren, opdat ook die u te eniger tijd
wedernoden en u vergelding geschiede; maar wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood
armen, verminkten, kreupelen, blinden; dan zult gij gezegend zijn, omdat zij niets hebben om
u te vergelden; het zal u vergolden worden in de wederopstanding der gerechten’, (Lukas
14:11-14); de vergelding in de wederopstanding der gerechten is de innerlijke gelukzaligheid
vanuit het weldoen zonder beloning, die zij uit de Heer ontvangen, wanneer zij nutten
betrachten; en zij die het liefhebben te dienen zonder beloning, worden, hoe meer zij dit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2642
liefhebben, over des te edeler nutten aangesteld en zij zijn daadwerkelijk groot en machtig
boven de anderen.
Zij die de goede werken doen ter wille van de beloning, zeggen ook, omdat zij het vanuit het
Woord weten, dat zij de kleinsten in de hemel willen zijn, maar dan denken zij dat zij met zo
te spreken groot worden; dus is er toch hetzelfde einddoel in gelegen; degenen echter die
zonder beloning het goede doen, denken niet daadwerkelijk aan voorrang, maar alleen aan van
dienst zijn.
Zie wat over de verdienste vanuit de werken eerder is gezegd en getoond, zoals: hoedanig zij
in het andere leven zijn; dat zij namelijk schijnen hout te zagen en gras te maaien, nrs. 1110,
1111, 4943; hoe zij worden uitgebeeld, nrs. 1774, 2027; dat zij die het goede hebben betracht
ter wille van zich en van de wereld, niets van beloning voor dat goede ontvangen in het
andere leven, nr. 1835; dat zij die verdienste stellen in de werken, het Woord ten gunste van
henzelf uitleggen volgens de letterlijke zin en dat zij de innerlijke dingen ervan bespotten, nrs.
1774, 1877; dat de ware naastenliefde zonder enig streven naar verdienste is, nrs. 2340, 2373,
2400, 3816; dat zij die het geloof van de naastenliefde scheiden, de werken die zij gedaan
hebben, tot werken maken die verdienste tot doel hebben, nr. 2373; dat zij die de hemel
binnentreden, het eigene en de verdienste afleggen, uit zich, nr. 4007; dat geloven dat men het
goede doet vanuit zich en dat men door dat goede verdienste verwerft, in de aanvang van de
hervorming bij de meesten is, maar zij dit afleggen naar gelang zij worden wederverwekt, nr.
4174.
6394. En hij wordt schatplichtig; dat dit betekent om verdienste te hebben, staat vast uit de
betekenis van schatplichtig worden, namelijk onderworpen zijn en dienen; en omdat van hen
die verdienste willen hebben door de werken, wordt gezegd dat zij benige ezels zijn,
nederliggende tussen de pakken en dat hij de schouder buigt om last te dragen, zo worden met
schatplichtig zijn, ook diegenen aangeduid die door de werken verdienste willen hebben, want
dat zij de laagste dienstbaarheden zijn, zie nr. 6389.
Dat schatplichtig zijn, wil zeggen onderworpen zijn en dienen, staat vast bij Mozes:
‘Wanneer gij nadert tot een stad om haar te bestormen, dan zult gij hen tot vrede uitnodigen;
het geschiede echter indien zij u voor vrede geantwoord en u opengedaan zal hebben, en het
zal geschieden dat al het volk dat daarin gevonden wordt, u tot schatplichtige zal worden en
zij zullen u dienen’, (Deuteronomium 20:10,11).
Bij Jeremia: ‘Hoe heeft de stad, groot van volk, eenzaam gewoond; zij is zoals een weduwe
geworden, de grote onder de natiën, welke geheerst heeft over de provinciën, zij is
onderworpen geworden’, (Klaagliederen 1:1); dat daar met schatplichtig en onderworpen zijn,
dienen wordt aangeduid, is duidelijk.
Bij Mattheüs: ‘Jezus zei: Wat dunkt u, Simon; de koningen der aarde, van wie nemen zij
cijnzen of schatting, van hun zonen of van de vreemden.
Petrus zegt tot Hem: Van de vreemden.
Jezus zegt tot hem: Zo zijn dan de zonen vrij.
Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga heen naar de zee, werp de angel uit en de eerste
vis welke opkomt, neem, op zijn mond; gij zult een stater vinden; neem die en geef hem voor
Mij en u’, (Mattheüs 17:25-27); hier worden eveneens onder cijnzen of schatting geven
diegenen verstaan die dienen; en daarom wordt gezegd dat de vreemden ze zouden geven en
de zonen vrij zouden zijn; de vreemdelingen immers waren knechten, nr. 1097; dat Petrus
vanuit de zee vis zou nemen en in de mond ervan een stater vinden, die hij zou geven, beeldde
uit dat het laagst natuurlijke, dat dienstbaarheid is, dit zou doen; de vissen duiden immers dat
natuurlijke aan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2643
6395. vers 16-18. Dan zal zijn volk richten zoals een der stammen Israëls. Dan zal een slang
zijn op de weg, een pijladder op het pad, bijtende des paards hielen en zijn ruiter zal
achterover vallen. Uw heil verwacht ik, Jehovah.
Dan betekent diegenen die in het ware en nog niet in het goede zijn; hij zal zijn volk richten
zoals een der stammen Israëls, betekent dat hij een vanuit de ware dingen in het algemeen is
die de stammen van Israël uitbeelden; Dan zal een slang zijn op de weg, betekent hun
redenering ten aanzien van het ware, omdat het goede nog niet leidt; een pijladder op het pad,
betekent vanuit het ware ten aanzien van het goede; bijtende des paards hielen, betekent de
begoochelingen vanuit de laagste natuur en zijn ruiter zal achterover vallen, betekent dat er
vandaar terugtreding is; Uw heil verwacht ik, Jehovah, betekent tenzij de Heer hulp brengt.
6396. Dat Dan diegenen betekent die in het ware en nog niet in het goede zijn, staat vast uit de
uitbeelding van Dan, namelijk het goede van het leven, nrs. 3921, 3923; hier echter zij die in
enig goede van het leven zijn vanuit het ware, maar nog niet vanuit het goede; met de mens
die uit de Heer wordt wederverwekt is het immers als volgt gesteld: deze mens is eerst in het
ware en niet in enig goede van het leven vanuit het ware; daarop is hij in het goede van het
leven vanuit het ware, maar nog niet vanuit het goede; daarna, wanneer hij is wederverwekt,
is hij in het goede van het leven vanuit het goede; en dan merkt hij vanuit het goede het ware
op en vermenigvuldigt dit bij zich; dit zijn de graden van de wederverwekking.
Onder Dan worden diegenen verstaan die in het goede van het leven zijn vanuit het ware,
maar nog niet vanuit het goede; het goede bij hen ligt nog diep in het ware verborgen en geeft
hun de aandoening van het ware en drijft hen aan om volgens het ware te leven.
Zij die zodanig zijn, zijn in het rijk van de Heer; maar omdat zij niet vanuit het goede het
goede doen, maar vanuit het ware, dat wil zeggen, niet vanuit enige nieuwe wil, maar vanuit
het verstandelijke en dus niet vanuit de liefde maar vanuit de gehoorzaamheid omdat het zo
geboden is, zijn zij daarom onder diegenen in het rijk van de Heer die in de eerste of laatste
hemel zijn.
Dezen zijn het die door Dan worden uitgebeeld, want in deze profetische uitspraak van Israël
worden in de innerlijke zin met zijn twaalf zonen in het algemeen ten aanzien van het
hoedanige allen beschreven die in het rijk van de Heer zijn.
Dat zij die met Dan worden aangeduid, in de laatste hemel of in het laatste van het rijk van de
Heer zijn, omdat zij in het ware en nog niet in het goede zijn, werd daardoor uitgebeeld dat
het lot voor Dan het laatst viel toen het land Kanaän als erfenis onder de stammen werd
verdeeld, (Jozua 19:40-48) en dat zij toen hun erfenis ontvingen in het uiteinde van dat land,
(Richteren 18); het lot werd immers voor Jehovah geworpen, (Jozua 18:6); daarom viel het
aan ieder ten deel volgens zijn uitbeelding; dat het land Kanaän het rijk van de Heer
uitbeeldde, zie de nrs. 1607, 3038, 3481, 3705, 3686, 4447, 4454; en vandaar waren alle
grenzen daar uitbeeldend, nrs. 1607, 1866, 4116; dus beeldden de laatsten van dat land de
laatsten in het rijk van de Heer uit, nr. 4220; daarom beeldde Dan diegenen uit die in de
laatsten daar waren; want het ware is, voordat het met het goede is verbonden, in het laatste;
indien echter het ware geheel en al gescheiden is van het goede, dan is het niet in enige grens
van het rijk van de Heer, maar is daarbuiten; dat de erfenis van Dan het laatste van het land
Kanaän was, staat hieruit vast, dat er wanneer de gehele uitbreiding van dat land wordt
beschreven, gezegd wordt ‘van Berseba tot aan Dan toe’, (2 Samuël 3:10; 17:11; 24:2,15; 1
Koningen 5:5); met Berseba wordt daar het binnenste van het land aangeduid; de oorzaak
hiervan is dat daar Abraham en Izaäk hebben gewoond en wel voordat Jeruzalem en Zion de
binnensten van het land werden.
Hoedanig diegenen zijn die in het ware zijn en nog niet in het goede, werd ook uitgebeeld met
de Danieten die het land uitzochten waar zij zouden wonen, (Richteren 18), namelijk dat zij
vanuit het huis van Micha de Leviet wegleidden en de efod, de terafim en het gesneden beeld
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2644
wegnamen waarmee de eredienst wordt aangeduid van hen die in het ware zijn en nog niet in
het goede; zij aanbidden immers de uiterlijke dingen en bekommeren zich niet om de
innerlijke; de innerlijke dingen merkt niemand op dan alleen hij die in het goede is; dat dit
met de Danieten daar werd uitgebeeld, kan hieruit vaststaan dat alle historische dingen van het
Woord, zowel die welke in de Boeken van Mozes als die welke in de Boeken van Jozua, van
de Richteren, van Samuël en van de Koningen staan, uitbeeldend zijn voor de hemelse en de
geestelijke dingen van het rijk van de Heer; dus eveneens dit historische in het Boek der
Richteren ten aanzien van de Danieten.
Wat diegenen verder betreft die in het ware zijn en nog niet in het goede, zij worden zodanig
als zij zijn in wat nu over Dan volgt in de innerlijke zin beschreven.
6397. Hij zal zijn volk richten zoals een der stammen Israëls; dat dit betekent dat hij een
vanuit de ware dingen in het algemeen is die de stammen van Israël uitbeelden, staat vast uit
de betekenis van richten, namelijk het ware in zijn ambt, waarover hierna; uit de betekenis
van het volk, namelijk zij die in het ware zijn, waarover de nrs. 1259, 1260, 2928, 3295, 3581,
4619, hier zij die in het ware zijn en nog niet in het goede, want die zijn Dan of het volk van
Dan, nr. 6396; uit de uitbeelding van de stammen van Israël, namelijk alle ware en goede
dingen van het geloof in het algemeen, waarover de nrs. 3858, 3926, 3939, 4060, 6335;
vandaar wordt met hij zal het volk richten zoals een der stammen Israëls, aangeduid dat dit
ware dat met Dan wordt uitgebeeld, ook is onder de algemene ware dingen die de stammen
van Israël uitbeelden.
Dat zijn volk richten het ware in zijn ambt is, komt omdat door de stammen van Israël alle
ware dingen in het algemeen worden uitgebeeld, zoals uit de eerder aangehaalde plaatsen kan
vaststaan; en het zijn de ware dingen die richten; dus wordt met zijn volk richten het ware in
zijn ambt aangeduid.
In het Woord wordt gelezen dat de vierentwintig ouderlingen op tronen zullen zitten en de
natiën en de volken zullen richten; en dat de twaalf apostelen eender op tronen zullen zitten en
de twaalf stammen van Israël zullen richten; wie niet de innerlijke zin van het Woord kent, zal
geloven dat dit zo zal plaatsvinden, maar hoe dat verstaan moet worden, kan vaststaan
wanneer men vanuit de innerlijke zin weet wat de vierentwintig ouderlingen en wat de twaalf
apostelen betekenen en verder wat de tronen, namelijk alle ware dingen in hun samenvatting,
volgens welke het gericht is.
Eender wordt hier onder het volk richten zoals een van de stammen Israëls, niet verstaan dat
zij of enige ouderlingen van hen zullen richten, maar dat de ware dingen zelf zullen richten
die met hen worden aangeduid, en dus de Heer alleen, want uit Hem gaat al het ware voort.
Ten aanzien van de vierentwintig ouderlingen, dat zij op tronen zullen zitten en richten, het
volgende bij Johannes: ‘Rondom de troon waren vierentwintig tronen en op de tronen zag ik
vierentwintig ouderlingen zitten, bekleed met witte bekleedselen; en zij hadden op hun
hoofden gouden kronen’, (Openbaring 4:4; 11:16); en bij dezelfde: ‘Ik zag tronen en zij zaten
neder en het Gericht werd hun gegeven’, (Openbaring 20:4).
Over de twaalf apostelen bij Mattheüs: ‘Jezus zei: Gij die Mij gevolgd zijt in de
wederverwekking, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op de troon Zijner
heerlijkheid, zo zult ook gij zitten op twaalf tronen, richtende de twaalf stammen Israëls’,
(Mattheüs 19:28); en bij Lukas: ‘Ik beschik voor u, zoals Mijn Vader voor Mij het Koninkrijk
heeft beschikt, opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk; en zit op tronen,
richtende de twaalf stammen Israëls’, (Lukas 22:29,30); dat hier niet vierentwintig
ouderlingen noch twaalf apostelen worden verstaan, maar alle ware en goede dingen in het
algemeen, kan hieruit vaststaan dat geen mens, zelfs niet enige engel, iemand kan richten; de
innerlijke dingen immers, hoedanig zij zijn en hoedanig zij zullen zijn en wel tot in het
eeuwige, kan niemand weten dan de Heer alleen; dat met de twaalf apostelen eendere dingen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2645
als met de twaalf stammen zijn aangeduid, namelijk alle ware en goede dingen in een
samenvatting, zie de nrs. 2129, 2553, 3488, 3858.
Hieruit blijkt nu dat met Dan zal zijn volk richten zoals een der stammen Israëls, wordt
aangeduid dat het ware dat door Dan wordt uitgebeeld, een onder de algemene ware dingen is,
door welke het gericht wordt gehouden.
6398. Dan zal een slang op de weg zijn; dat dit hun redenering ten aanzien van het ware
betekent, omdat het goede nog niet leidt, staat vast uit de uitbeelding van Dan, namelijk
diegenen die in het ware en nog niet in het goede zijn, nr. 6396; uit de betekenis van de slang,
namelijk de redenering vanuit het zinlijke, waarover hierna; en uit de betekenis van de weg,
namelijk het ware, nrs. 627, 2333; zo wordt dus met ‘Dan een slang op de weg’ hun
redenering ten aanzien van het ware aangeduid, omdat het goede nog niet leidt.
Hoedanig die redenering is en hoedanig het ware daaruit, zal hierna worden gezegd.
Dat de slang de redenering vanuit het zinlijke is, komt omdat de innerlijke dingen van de
mens in de hemel worden uitgebeeld door dieren van verschillend geslacht en vandaar in het
Woord eendere dingen met dezelfde dieren worden aangeduid; de zinlijke dingen van de mens
werden uitgebeeld door slangen, de oorzaak hiervan is dat de zinlijke dingen de laagste bij de
mens zijn en naar verhouding zoals aardse dingen en als het ware kruipen, zoals eveneens kan
vaststaan uit de vormen waardoor de zinlijke dingen invloeien, waarover, vanuit de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders gehandeld zal worden.
Vandaar werden die zinlijke dingen uitgebeeld door slangen en wel in die mate dat het
Goddelijk Zinlijke van de Heer werd uitgebeeld door de bronzen slang in de woestijn, nr.
4211 en de voorzichtigheid en omzichtigheid zelf, die in de uiterlijke dingen bestaat, met
slangen werd aangeduid, bij Mattheüs: ‘Zijt voorzichtig zoals de slangen en eenvoudig zoals
de duiven’, (Mattheüs 10:16); wanneer echter de mens in het zinlijke, verwijderd van het
innerlijke, zoals diegenen zijn die in het ware en nog niet in het goede zijn, en vanuit het
zinlijke spreekt, dan wordt met de slang de redenering aangeduid; hier dus, waar over Dan
wordt gehandeld, de redenering over het ware, omdat het goede nog niet leidt; ook worden
ook de boosheid, de geslepenheid en de sluwheid met slangen aangeduid, maar met giftige
slangen, zoals adders en dergelijke; hun redenering is vergif.
Dat de slang de redenering vanuit het zinlijke is, zie de nrs. 195-197; en dat de slang elk boze
in het algemeen is en dat de boze dingen met de soorten van slangen worden onderscheiden,
nrs. 251, 254, 257.
6399. Een pijladder op het pad; dat dit de redenering vanuit het ware over het goede betekent,
staat vast uit de betekenis van de pijladder, namelijk de redenering over het goede, waarover
hierna; en uit de betekenis van het pad, namelijk het ware, nrs. 627, 2333, 3477.
Dat de pijladder op het pad de redenering vanuit het ware over het goede is, komt omdat met
de slang de redenering wordt aangeduid, dus met de pijladder de redenering die
vooruitspringt, namelijk vanuit het ware naar het goede, want het ware bij hen die door Dan
worden uitgebeeld, is beneden en het goede is boven.
6400. Bijtende des paards hielen; dat dit de begoochelingen vanuit de laagste natuur betekent,
staat vast uit de betekenis van bijten, namelijk aankleven en zo schade berokkenen; uit de
betekenis van des paards hielen, namelijk de begoochelingen vanuit de laagste natuur; de hiel
is immers het laagste natuurlijke en lichamelijke, nrs. 259, 4938-4952; en het paard is het
verstandelijke, nrs. 2761, 2762, 3217, 5321, 6125; hier is het paard de begoochelingen, omdat
het verstandelijke van het laagste natuurlijke of van het zinlijke is.
Dat zij die in het ware zijn en nog niet in het goede, in begoochelingen zijn vanuit de laagste
natuur, kan hieruit vaststaan dat het ware niet in enig licht is tenzij daarbij of daarin het goede
is; het goede immers is zoals een vlam, die licht vanuit zich uitzendt en waar dan het goede op
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2646
enig ware stuit, beschijnt het dit niet alleen, maar leidt het ook in zijn licht tot zich binnen; zij
dus die in het ware zijn en nog niet in het goede, zijn in een soort schaduw en in het duister,
omdat het ware uit zich niets van licht heeft en het licht dat zij vanuit het goede hebben, is
flauw, zoals een licht dat uitdooft; en daarom zijn zij, wanneer zij denken en redeneren over
het ware en vanuit het ware over het goede, eender aan diegenen die in duisternis
verschijningen zien en geloven dat het werkelijke beelden zijn; of die in de schaduw strepen
op een wand zien en met de fantasie daaruit een of ander beeld opmaken, hetzij van een mens,
hetzij van een dier, terwijl toch wanneer het licht opgaat, uitkomt dat het alleen maar strepen
zonder enig beeld zijn; eender is het gesteld met de ware dingen bij hen; zij zien immers als
ware dingen die geen ware dingen zijn, die veeleer gelijk zijn aan drogbeelden en met strepen
op een wand; vanuit diegenen die dus in enig ware vanuit het Woord zijn geweest, maar niet
in het goede, zijn ook alle ketterijen binnen de Kerk ontstaan, want het ketterse verscheen aan
hen geheel en al zoals het ware; eender de valse dingen binnen de Kerk; dat degenen die ze
verkondigd hebben, niet in het goede waren, kan daaruit vaststaan, dat zij het goede van de
naastenliefde ver achter het ware van het geloof hebben geworpen en dat zij voor een deel
zulke dingen hebben verzonnen die met het goede van de naastenliefde geenszins
samenstemmen.
Er wordt gezegd dat zij die in het ware en nog niet in het goede zijn, over het ware en het
goede redeneren uit de begoochelingen vanuit de laagste natuur; daarom moet gezegd worden
wat begoochelingen zijn: tot voorbeeld kan dienen het leven van de mens na de dood; zij die
in begoochelingen zijn vanuit de laagste natuur, zoals diegenen die in het ware maar nog niet
in het goede zijn, geloven niet dat er iets anders bij de mens leeft dan zijn lichaam en dat de
mens wanneer hij sterft, beslist niet kan wederopstaan tenzij hij weer zijn lichaam terugkrijgt;
indien hun wordt gezegd dat het de innerlijke mens is die in het lichaam leeft en die door de
Heer wordt wederopgewekt wanneer het lichaam sterft en dat die mens een zodanig lichaam
heeft als geesten en engelen hebben en dat hij zoals de mens in de wereld ziet, hoort en
spreekt, met anderen in gezelschap is en zichzelf geheel en al als een mens toeschijnt, dan
kunnen zij deze dingen niet vatten; de begoochelingen vanuit de laagste natuur maken dat zij
geloven dat zulke dingen niet kunnen bestaan; de voornaamste oorzaak hiervan is dat zij die
dingen niet met de ogen van hun lichaam zien.
Zulke mensen kunnen ook, wanneer zij over de geest of de ziel denken, daarover in het geheel
geen voorstelling hebben dan alleen een zodanige als over de onzichtbare dingen in de natuur;
daarom maken zij de ziel of de geest als een vorm van adem of iets luchtachtigs of iets
etherachtigs, iets vlammends, sommigen tot zoiets dat alleen maar een gedachte is, met
nauwelijks iets van levenskracht voordat het opnieuw met het lichaam wordt verbonden.
Deze dingen denken zij; omdat alle innerlijke dingen voor hen schaduwen en duisternissen
zijn en alleen de uiterlijke dingen in het licht zijn; daaruit blijkt hoe gemakkelijk zulke
mensen in dwaling kunnen vallen; want indien zij slechts denken over het lichaam, hoe het
opnieuw samengesteld zal worden, over de ondergang van de wereld, dat men die zoveel
eeuwen lang tevergeefs heeft verwacht, over de wilde dieren, dat die een leven hebben niet
ongelijk aan het leven van de mens, dat er geen doden verschijnen en boodschappen brengen
over de staat van hun leven – wanneer zij over deze en dergelijke dingen denken, treden zij
gemakkelijk terug van het geloof aan de wederopstanding; en dus zo ook in verscheidene
andere dingen; de oorzaak hiervan is deze dat zij niet in het goede zijn en door het goede in
het licht.
Omdat hun staat zodanig is, wordt er ook gezegd, ‘en zijn ruiter zal achterover vallen; Uw
heil verwacht ik, Jehovah’, waarmee wordt aangeduid dat er vandaar terugtreding is, tenzij de
Heer hulp brengt.
6401. En zijn ruiter zal achterover vallen; dat dit betekent dat er vandaar terugtreding is, staat
vast uit de betekenis van achterover vallen, namelijk terugtreden, te weten van het ware; en uit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2647
de betekenis van de ruiter, namelijk degenen die in de begoochelingen vanuit de laagste
natuur zijn; dat met het paard die begoochelingen worden aangeduid, zie hiervoor in nr. 6400;
en daarom worden met de ruiter diegenen aangeduid die in begoochelingen zijn; hoe het
hiermee is gesteld is eerder gezegd.
Omdat met Dan diegenen binnen de Kerk worden aangeduid die zodanig zijn zoals eerder in
nr. 6400 is beschreven en die zo onder de laatsten in het rijk van de Heer zijn, worden daarom
ook diegenen aangeduid die valse dingen vanuit begoochelingen uitbroeden en rondstrooien;
de valse dingen van dezen worden eveneens paarden genoemd en de redeneringen over het
ware en het goede slangen, bij Jeremia: ‘Van Dan af was het gesnuif zijner paarden gehoord;
van de stem des gehinniks zijner sterken heeft het gehele land gebeefd; en zij zijn gekomen en
hebben het land verteerd en deszelfs volheid, de stad en die daarin wonen; omdat, ziet, Ik
zend onder ulieden slangen basilisken, waarvoor geen bezwering is en zij zullen u bijten’,
(Jeremia 8:16,17).
6402. Uw heil verwacht ik, Jehovah; dat dit betekent tenzij de Heer hulp brengt, staat vast uit
de betekenis van heil verwachten, namelijk hier hulp brengen; dat Jehovah de Heer is, zie de
nrs. 1343, 1736, 2156, 2329, 2447, 2921, 3023, 3035, 5663, 6303.
Wat de hulp betreft die de Heer brengt wanneer zij die in het ware zijn en het goede nog niet
leidt, terugtreden, wat wordt aangeduid met ‘de ruiter zal achterover vallen; Uw heil verwacht
ik, Jehovah’, zo moet men weten dat zij omlaag of naar buiten schouwen, want zij zijn nog
niet in het goede; degenen echter die wel in het goede zijn, zoals de wederverwekten,
schouwen omhoog of naar binnen, want wanneer de mens wordt wederverwekt, wordt de orde
zo omgekeerd.
Omdat zij die in het ware zijn en nog niet in het goede, omlaag of naar buiten schouwen, zijn
zij daarom ook onder hen die tot het gebied van de uitwendige huid in de Grootste Mens
behoren, want de uitwendige huid is van de innerlijke dingen van het lichaam afgekeerd naar
buiten toe en krijgt van de dingen die buiten zijn de zin van de tast, maar niet voelbaar van de
dingen die binnenin zijn; daaruit blijkt dat zij in het rijk van de Heer zijn, omdat zij ook in de
Grootste Mens zijn, maar in de laatsten ervan; ten aanzien van hen die de huid samenstellen,
zie de nrs. 5552 tot 5559.
6403. vers 19. Gad, een bende zal hem teisteren en hij zal de hiel teisteren.
Gad duidt de werken vanuit het ware en nog niet vanuit het goede aan; een bende zal hem
teisteren, betekent de werken zonder oordeel, dat zij uit het ware zullen verdrijven; en hij zal
de hiel teisteren, betekent de wanorde daaruit in het natuurlijke.
6404. Dat Gad de werken vanuit het ware en nog niet vanuit het goede betekent, staat vast uit
de uitbeelding van Gad, namelijk de werken, nrs. 3934, 3935; hier de werken vanuit het ware
en nog niet vanuit het goede, zoals blijkt uit de beschrijving van hem in de innerlijke zin; dit
volgt ook in de orde, want met Dan eerder worden diegenen uitgebeeld die in het ware en nog
niet in het goede zijn, nr. 6396; hier nu met Gad diegenen die in de werken vanuit het ware en
nog niet vanuit het goede zijn; hoedanig die werken zijn, wordt hierna gezegd.
6405. Een bende zal hem teisteren; dat dit de werken zonder oordeel betekent, dat zij uit het
ware zullen verdrijven, staat vast uit de betekenis van de bende, namelijk de werken, nr. 3934;
hier de werken zonder oordeel, want zij die vanuit het ware en nog niet vanuit het goede de
werken doen, hebben een verduisterd verstand; zij die ze echter vanuit het goede doen,
hebben een verlicht verstand, want het goede verlicht; het licht van het ware immers vloeit uit
de Heer in het verstandelijke door het goede in en dus zo in het ware, niet echter rechtstreeks
in het ware.
Het is daarmee gesteld zoals met het licht van de zon; dit vloeit in de subjecten van het
plantenrijk in, zoals in bomen, planten en bloemen, door de warmte en maakt dat zij groeien
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2648
en bloeien, niet echter rechtstreeks, want wanneer het licht zonder de warmte invloeit, groeit
en bloeit niets, zoals in de wintertijd; en uit de betekenis van hem teisteren, namelijk uit het
ware verdrijven.
Wie echter diegenen zijn die hier met Gad worden aangeduid, moet gezegd worden; het zijn
diegenen die over het ware in een waan verkeren en evenwel vanuit die waan de werken doen,
dus werken niet van het ware en te minder van het goede; door de werken worden zij als
gevolg daarvan verdreven uit het ware, want zodra de mens die in het ware is en nog niet in
het goede, vanuit het godsdienstige iets in de daad brengt, verdedigt hij het daarna alsof het
het eigenlijke ware zelf was en blijft daarin en laat geen verbetering toe tenzij voor zoveel als
hij in het goede komt; door de daad immers doordrenkt hij zich daarvan en heeft het lief; zo
verdrijven de werken hem uit het ware; behalve nog dat hij van die dingen die niet waar zijn,
gelooft dat zij waar zijn, want ook dezen oordelen, evenals zij die met Dan worden aangeduid,
vanuit het zinlijke, dus zonder oordeel.
Enige voorbeelden ter toelichting: wie eenieder op gelijke wijze voor de naaste houdt en zo de
bozen op gelijke wijze als de goeden weldoet en daardoor dat hij de bozen weldoet, de
anderen boos doet; deze verdedigt, nadat hij dit ettelijke malen in de daad heeft gebracht, het
daarna door te zeggen dat eenieder de naaste is en dat het voor hem geen zorg is hoedanig die
is, als hij hem slechts weldoet; dus doet hij de werken zonder oordeel en eveneens tegen het
ware zelf, want het ware zelf is dit, dat allen de naaste zijn, maar in niet dezelfde graad en dat
zij die in het goede zijn, de naaste zijn boven de anderen, nrs. 2417, 3419, 3820, 5025.
Met Gad worden ook diegenen aangeduid die in de werken-alleen alles van het heil stellen,
zoals de farizeeër van wie de Heer in een gelijkenis spreekt: ‘De farizeeër, staande, bad deze
dingen bij zichzelf: O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de overige mensen, roofzuchtig,
ongerecht en overspelig; of ook zoals deze tollenaar; ik vast tweemaal in de week, ik geeft
tienden van alle dingen die ik bezit’, (Lukas 18:11,12); dus hield hij de uiterlijke dingen voor
de eigenlijke ware dingen zelf; zij die zodanig zijn, zijn ook in het rijk van de Heer, maar aan
de drempel; daarom zegt de Heer: ‘Ik zeg ulieden: de tollenaar ging af gerechtvaardigd in zijn
huis, meer dan de farizeeër’, zie vers 14; dus dat de farizeeër ook gerechtvaardigd afging,
omdat hij de werken krachtens het gebod had gedaan.
In één woord: door Gad worden diegenen uitgebeeld die datgene het ware noemen wat het
ware niet is en vanuit dat niet-ware de werken doen; vandaar zijn hun werken zoals ware
dingen, want de werken zijn niets anders dan de wil en het verstand in de daad; wat hen zaligt
is de bedoeling om het goede te doen en iets van onschuld in de onwetendheid.
Zij die in de uiterlijke werken zijn vanuit het niet-ware waarvan zij geloven dat het het ware
is, worden met Gad aangeduid bij Jesaja: ‘Gij die Jehovah verlaat, die de berg Mijner
heiligheid vergeet, die een tafel voor Gad aanricht en die voor Meni een drankoffer opvult’,
(Jesaja 65:11); voor Gad een tafel aanrichten, staat voor in de werken-alleen zijn.
En bij Jeremia: ‘Tegen de zonen Ammons; zo zei Jehovah tot Israël: Heeft hij geen
erfgenaam; waarom erft zijn koning Gad en woont zijn volk in deszelfs steden’, (Jeremia
49:1); Gad erven, voor in de werken vanuit niet-ware dingen leven; de zonen Ammons zijn zij
die de ware dingen vervalsen en volgens die vervalste dingen leven, nr. 2468 en op dezen
worden bij de profeet deze dingen over Gad toegepast.
6406. Hij zal de hiel teisteren; dat dit de wanorde daaruit in het natuurlijke betekent, staat vast
uit de betekenis van teisteren, namelijk uit het ware verdrijven, zoals eerder in nr. 6405, dus
de orde verstoren, of wanorde veroorzaken; en uit de betekenis van de hiel, namelijk het
laagst natuurlijke, nrs. 259, 4938-4952; dat met hij zal de hiel teisteren, de wanorde in het
natuurlijke wordt aangeduid.
Zij die de werken doen vanuit het ware en nog niet vanuit het goede, kunnen niet anders dan
wanorde in hun natuurlijke teweegbrengen, want de werken doen het natuurlijke aan; en als
gevolg daarvan kunnen zij wel niet anders dan voor evenzoveel de innerlijke dingen voor zich
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2649
sluiten, want het vlak waarin de innerlijke dingen hun grenzen vinden is het natuurlijke; en
indien dit ongeordend is, dan worden de dingen die uit de innerlijke dingen invloeien, ook
ongeordend; en de dingen die ongeordend zijn, zijn duister en dicht overschaduwd; daarom
kunnen zij niet zien wat het ware is, maar in dat dicht overschaduwde en duistere grijpen zij
voor waar aan wat niet waar is en vanuit dit niet-ware doen zij de werken.
Overigens zijn de werken hoogst noodzakelijk, want zij zijn de naastenliefde en het geloof in
de uitwerking en in het leven; dat er zonder dit geen naastenliefde is, wie kan dit niet zien; de
werken zijn niets anders dan het goede en het ware zelf in de uiterlijke vorm; het goede
immers, dat van de wil is en het ware, dat van het verstand is, worden, wanneer die in de daad
worden gebracht, werken genoemd; daaruit blijkt dat hoedanig het goede en het ware is,
zodanig de werken zijn.
6407. vers 20. Van Aser, vet zijn brood en hij zal verrukkingen van een koning geven.
Van Aser betekent het gezegende van de aandoeningen; vet zijn brood, betekent het
verkwikkelijke vanuit het goede; en hij zal verrukkingen van een koning geven, betekent het
bekoorlijke vanuit het ware.
6408. Van Aser; dat dit het gezegende van de aandoeningen betekent, namelijk van de
hemelse aandoeningen, die van de liefde tot de Heer zijn en van de liefde jegens de naaste,
staat vast uit de uitbeelding van Aser, namelijk de gelukzaligheid van het eeuwige leven en
het gezegende van de aandoeningen, nrs 3938, 3939; Aser is ook naar de gezegendheid
genoemd.
Wat betreft die gezegendheid, die kan niet gemakkelijk worden beschreven; de oorzaak
hiervan is dat zij innerlijk is en zich zelden bij iemand tot in het lichaam zelf uitstrekt, dus
zelden tot de zin; de mens voelt immers, zolang hij in het lichaam leeft, duidelijk
onderscheiden de dingen die in het lichaam plaatsvinden, maar uiterst duister de dingen die in
zijn geest plaatsvinden, immers de wereldse zorgen zijn, wanneer de mens in het lichaam is,
een beletsel; tot in de zin van het lichaam waar die zorgen zijn, kan het gezegende van de
aandoeningen niet invloeien, tenzij de natuurlijke en de zinlijke dingen met de innerlijke
dingen tot samenstemming waren gebracht en zelfs ook dan niet tenzij op duistere wijze,
slechts zoals een kalmte doordat men tevreden van gemoed is; maar na het overlijden
openbaart het zich en wordt als het gezegende en het gelukzalige doorvat en dan doet het
zowel de innerlijke als de uiterlijke dingen aan.
In één woord: het gezegende van de hemelse aandoeningen is van de ziel of de geest zelf en
vloeit in langs de innerlijke weg en dringt door naar het lichaam, waar het wordt opgenomen
voor zoveel als de verkwikkelijke dingen van de natuurlijke en van de zinlijke liefden niet in
de weg staan.
Dit gezegende kan geenszins bestaan bij hen die in de verkwikking van de eigenliefde en de
liefde van de wereld zijn, want deze liefden zijn geheel en al daaraan tegenovergesteld;
daarom kunnen ook zij die in deze liefden zijn, geenszins begrijpen dat er enig ander
gezegende bestaat dan dat van verheven te worden tot waardigheden, van vereerd te worden
zoals godheden, van overvloed aan rijkdommen te hebben en meer schatten dan anderen te
bezitten; indien aan hen wordt gezegd dat het verkwikkelijke vanuit deze liefden uiterlijk is en
met het lichaam vergaat en dat wat daaruit in het gemoed achterblijft, na het overlijden in iets
droevigs en akeligs wordt verkeerd, zodanig als diegenen hebben die in de hel zijn; en dat er
innerlijke verkwikkingen bestaan en dat dit het heilrijke en het gelukzalige is dat diegenen
hebben die in de hemel zijn, dan begrijpen zij deze dingen in het geheel niet; de oorzaak
hiervan is dat bij hen het uiterlijke regeert en het innerlijke gesloten is.
Hieruit kan men weten wat er wordt verstaan onder het gezegende van de aandoeningen, dat
met Aser wordt aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2650
6409. Vet zijn brood; dat dit het verkwikkelijke vanuit het goede betekent, staat vast uit de
betekenis van het vette, namelijk het verkwikkelijke; met de vetheid wordt immers het
hemelse of het goede van de liefde aangeduid, nrs. 353, 5943; maar wanneer vet wordt gezegd
en dit wordt toegevoegd aan het brood, dat het goede van de liefde betekent, dan wordt met
vet het verkwikkelijke aangeduid dat van die liefde is; dat het brood het goede van de liefde
betekent, zie de nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3464, 3478, 3735, 3813, 4211, 4217, 4735, 4976,
5915.
6410. En hij zal verrukkingen van een koning geven; dat dit het bekoorlijke vanuit het ware
betekent, staat vast uit de betekenis van de verrukkingen, namelijk het bekoorlijke en uit de
betekenis van de koning, te weten het ware, waarover de nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 4575,
4581, 4966, 5044, 6148; zo is dus verrukkingen van een koning geven, het bekoorlijke vanuit
het ware; dat van het ene en het andere wordt gesproken, namelijk van het verkwikkelijke
vanuit het goede en van het bekoorlijke vanuit het ware, is ter wille van het hemels huwelijk
in de afzonderlijke dingen van het Woord, nr. 6343.
Het verkwikkelijke vanuit het goede en het bekoorlijke vanuit het ware, welke het gezegende
in de hemel maken, bestaan niet in niets doen, maar in activiteit; het verkwikkelijke en het
bekoorlijke in het niets doen, wordt immers onverkwikkelijk en onbekoorlijk, maar het
verkwikkelijke en het bekoorlijke in het actieve blijven aan en verheffen aanhoudend en
maken het gezegende.
Het actieve bij hen die in de hemel zijn, bestaat in het betrachten van nutten, omdat dit voor
hen het verkwikkelijke is vanuit het goede en het wijs zijn in de ware dingen is, om de nutten
als einddoel, dit is voor hen het bekoorlijke vanuit het ware.
6411. vers 21. Naftali een losgelatene hinde, gevende reden der sierlijkheid.
Naftali betekent de staat na de verzoekingen; een losgelatene hinde, betekent het vrije van de
natuurlijke aandoening; gevende reden der sierlijkheid, betekent de blijdschap van het
gemoed.
6412. Dat Naftali de staat na de verzoekingen betekent, staat vast uit de uitbeelding van
Naftali, namelijk de verzoeking en eveneens de staat na de verzoekingen, waarover de nrs.
3927, 3928; Naftali is ook genoemd naar worstelingen, die in de geestelijke zin verzoekingen
zijn.
6413. Een losgelatene hinde; dat dit het vrije van de natuurlijke aandoening betekent, staat
vast uit de betekenis van de hinde, namelijk de natuurlijke aandoening, waarover hierna; en
uit de betekenis van een losgelatene, namelijk het vrije, want wanneer een gevangen hinde
wordt losgelaten, dan heeft zij het vrije.
De bevrijding uit de staat van de verzoekingen wordt met een losgelaten hinde vergeleken,
omdat een hinde een wouddier is dat vrijheid meer liefheeft dan de andere dieren, het
natuurlijke is hieraan eender, want dit heeft het lief in de verkwikkingen van zijn
aandoeningen te zijn, dus in het vrije, want het vrije is dat wat van de aandoening is.
Dat met de hinde de natuurlijke aandoening wordt aangeduid, komt omdat zij tot de dieren
behoort die aanduidend zijn voor de aandoeningen, namelijk alle dieren die tot spijs dienen en
nuttig zijn, zoals: lammeren, schapen, geiten, geitenbokjes, bokken en verder ossen, stieren en
eveneens koeien; maar deze dieren zijn ook aanduidend voor de geestelijke aandoeningen,
omdat zij als brand- en slachtoffers werden aangewend; de hinden echter waren, omdat zij
niet voor een dergelijk nut werden gebruikt, aanduidend voor de natuurlijke aandoeningen;
dat dieren aandoeningen betekenen, zie de nrs. 45, 46, 142, 143, 246, 714, 719, 776, 1823,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2651
2179, 2180, 3519, 5198; en dat zij aandoeningen betekenen, is vanwege de uitbeeldende
dingen in de wereld der geesten, nrs. 3218, 5198.
De natuurlijke aandoeningen worden ook met hinden aangeduid bij David: ‘Jehovah maakt
mijn voeten eender zoals die der hinden en op mijn hoogten plaatst Hij mij’, (Psalm 18:34);
en bij Habakuk: ‘Jehovih de Heer is mijn sterkte, Hij Die mijn voeten stelt zoals die der
hinden en op mijn hoogten mij doet treden’, (Habakuk 3:19); de voeten stellen zoals die der
hinden, staat voor het natuurlijke in de vrijheid van de aandoeningen; dat de voeten het
natuurlijke zijn, zie de nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280, 4938-4952, 5327, 5328; dat de
voeten stellen zoals die der hinden dit is, kan hieruit vaststaan dat de voeten zoals die der
hinden vlug en tot hardlopen geschikt maken, niet iets geestelijks is; dat het echter het
geestelijke behelst, blijkt daar uit wat erna volgt, namelijk dat Jehovah op de hoogten plaatst
en doet treden, waarmee de geestelijke aandoening wordt aangeduid, die boven de natuurlijke
is.
Eender is het hiermee gesteld bij Jesaja: ‘De kreupele zal springen zoals een hert’, (Jesaja
35:6); met de kreupele wordt immers diegene aangeduid die in het goede is, maar nog niet in
het echte goede, nr. 4302.
Bij David: ‘Zoals een hert schreeuwt over de beken der wateren, zo schreeuwt mijn ziel tot
U’, (Psalm 42:2); het hert staat hier voor de aandoening van het ware; schreeuwen over de
beken der wateren, voor naar de ware dingen verlangen; dat de wateren de ware dingen zijn,
zie de nrs. 2702, 3058, 3424, 4976, 5668.
Bij Jeremia: ‘Van de dochter Zions is al haar eer uitgegaan; haar vorsten zijn geworden zoals
de herten; zij hebben geen weide gevonden’, (Klaagliederen 1:6); de dochter Zions staat voor
de aandoening van het goede, dat van de hemelse Kerk is, nr. 2362; de vorsten voor de
primaire ware dingen van die Kerk, nrs. 1482, 2089, 5044, die met herten worden vergeleken,
waarmee de aandoeningen van het natuurlijk ware worden aangeduid en daarmee dat de
herten geen weide hebben gevonden de natuurlijke aandoeningen zonder de ware dingen en
de goede dingen van deze ware dingen; dat de weide het ware en het goede van het ware is,
die het geestelijk leven van de mens onderhouden, zie de nrs. 6078, 6277.
Eender met de hinden bij Jeremia: ‘De aarde is verbroken dewijl er geen regen op de aarde is
geworden; de akkerlieden zijn beschaamd, zij hebben hun hoofd bedekt, omdat ook de hinde
in het veld gebaard heeft, maar al achterlatende, omdat er geen gras was’, (Jeremia 14:5); de
hinde voor de aandoening van het natuurlijk goede; zij heeft gebaard in het veld, voor de
natuurlijke aandoeningen verbinden met de geestelijke die van de Kerk zijn; maar omdat die
aandoeningen zonder de ware en goede dingen waren, wordt er gezegd dat zij achterliet omdat
er geen gras was; eenieder kan zien dat er een innerlijke zin is in deze dingen die worden
gezegd over de hinde, want wat zou het zonder innerlijke zin te betekenen hebben dat een
hinde in het veld heeft gebaard, maar al achterlatende omdat er geen gras was?
Eender is het gesteld bij deze dingen bij David: ‘De stem van Jehovah doet de hinde baren en
ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt eenieder: Heerlijkheid’, deze woorden zouden
met die welke over de hinden en de wouden voorafgaan, zonder een geestelijke zin, niet
samenhangen.
6414. Gevende reden der sierlijkheid; dat dit de blijdschap van het gemoed betekent, staat
vast uit de betekenis van reden der sierlijkheid, namelijk de blijdschap van het gemoed, want
elke rede gaat voort uit het gemoed en wanneer het gemoed blij en vrolijk is, spreekt het
sierlijke dingen; dat er na de verzoekingen blijdschap en verkwikking is, zie de nrs. 1992,
3696, 4572, 5628.
6415.Uit deze profetische uitspraak over Dan, Gad, Aser en Naftali die door Israël is gezegd,
blijkt duidelijk dat er een innerlijke zin is en dat zonder de innerlijke zin nauwelijks iets kan
worden verstaan en geweten wat het is, zoals dat Dan een slang op de weg is, een pijladder op
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2652
het pad, bijtende des paards hielen, zijn ruiter zal achterover vallen; dat een bende Gad zal
teisteren en hij de hiel zal teisteren; dat voor Aser het brood vet zal zijn en hij verrukkingen
van een koning zal geven; en dat Naftali een losgelaten hinde is, gevende reden der
sierlijkheid; wie kan van die dingen weten wat zij zijn zonder de sleutel vanuit de innerlijke
zin; dat zij niet werden gezegd over de zonen van Jakob, noch over de stammen, kan hieruit
vaststaan dat hun niets van dien aard is wedervaren in het uiteinde der dagen, terwijl toch
Israël zegt dat hij te kennen zou geven wat hun dan zou wedervaren, vers 1; en omdat de
woorden niet zijn gezegd ten aanzien van hen, volgt dat zij zijn gezegd over zulke dingen als
door hen worden uitgebeeld; en hoedanig deze dingen zijn, is in het voorgaande ontvouwd.
6416. vers 22-26. Zoon ener vruchtbare, Jozef, zoon ener vruchtbare boven een bron,
dochters, zij loopt boven de muur.
En zij verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de pijlschieters.
En hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs en de armen zijner handen worden versterkt door
de handen van de machtige Jakob; daarvandaan de herder, de steen Israëls.
Uit de God uws vaders en Hij zal u helpen en Schaddai en Hij zal u zegenen met zegeningen
des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, liggende beneden, met zegeningen der
borsten en der baarmoeder.
De zegeningen uws vaders zullen de overhand hebben op de zegeningen mijner verwekkers,
tot aan het verlangen der heuvelen der eeuw; zij zullen zijn voor het hoofd van Jozef en voor
de kruin van de Nazireeër zijner broederen.
Zoon ener vruchtbare, Jozef, betekent de geestelijke Kerk, in de hoogste zin de Heer ten
aanzien van het Goddelijk geestelijke; zoon ener vruchtbare boven een bron, betekent de
vruchtmaking vanuit het ware vanuit het Woord; dochters, zij loopt boven de muur, betekent
om te strijden tegen de valse dingen; en zij verbitteren hem, betekent de weerstand van de
zijde van de valse dingen; en zij schieten, betekent dat zij daar vanuit strijden; en zij haten
hem, de pijlschieters, betekent met alle vijandigheid; en hij zal zitten in de stevigheid des
boogs, betekent dat hij beveiligd is door het strijdende ware van de leer; en de armen zijner
handen worden versterkt, betekent de macht van de krachten om te strijden; door de handen
van de machtige Jakob, betekent door de Almacht van het Goddelijk Menselijke van de Heer;
daarvandaan de herder, de steen Israëls, betekent dat daaruit al het goede en ware voor het
geestelijk rijk is; uit de God uws vaders, betekent dat Deze de God van de Oude Kerk is; en
met Schaddai, betekent de Heer als Weldoener na de verzoekingen; en Hij zal u zegenen met
zegeningen van de hemel van boven, betekent met het goede en het ware uit het innerlijke;
met zegeningen des afgronds, liggende beneden, betekent met de wetenschappelijke dingen
die in het natuurlijke zijn; met zegeningen der borsten, betekent met de aandoeningen van het
goede en het ware; en der baarmoeder, betekent de verbinding ervan; de zegeningen uws
vaders zullen de overhand hebben op de zegeningen mijner verwekkers, betekent dat die Kerk
het geestelijk goede ontvangt vanuit het natuurlijke, niet vanuit het redelijke; tot aan het
verlangen der heuvelen der eeuw, betekent tot de hemelse wederzijdse liefde; zij zullen zijn
voor het hoofd van Jozef, betekent die dingen ten aanzien van de innerlijke dingen; en voor de
kruin van de Nazireeër zijner broederen, betekent ten aanzien van de uiterlijke dingen.
6417. Zoon ener vruchtbare, Jozef; dat dit de geestelijke Kerk betekent, in de hoogste zin de
Heer ten aanzien van het Goddelijk geestelijke, staat vast uit de uitbeelding van Jozef,
namelijk in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het Goddelijk geestelijke, in de innerlijke
zin het geestelijk rijk en het goede van het geloof en in de uiterlijke zin de vruchtmaking en
de vermenigvuldiging, nrs. 3969, 3971; en omdat Jozef de vruchtmaking van het goede en de
vermenigvuldiging van het ware is, wordt hij genoemd zoon ener vruchtbare.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2653
Met Jozef wordt hier gehandeld over het geestelijk rijk van de Heer en eerder met Jehudah
over Zijn hemels rijk, want er zijn twee rijken die de hemel samenstellen: het hemelse en het
geestelijke; het hemelse rijk stelt de binnenste of derde hemel samen, het geestelijk rijk de
middelste of tweede; aan het geestelijk rijk verschijnt de Heer als Maan, aan het hemels rijk
echter als Zon, nrs. 1053, 1521, 1529-1531, 4060.
Er wordt gezegd dat met Jozef in de hoogste zin de Heer wordt uitgebeeld ten aanzien van het
Goddelijk geestelijke, maar hiermee is het als volgt gesteld: de Heer is niets anders dan het
Goddelijk Goede; dat wat uit Zijn Goddelijk Goede voortgaat en in de hemel invloeit, wordt
in Zijn hemels rijk het Goddelijk hemelse genoemd en in Zijn geestelijk rijk het Goddelijk
geestelijke; zo wordt dus het Goddelijk geestelijke en het Goddelijk hemelse gezegd met
betrekking tot de opnemingen.
6418. Zoon ener vruchtbare boven een bron; dat dit de vruchtmaking betekent vanuit het ware
vanuit het Woord, staat vast uit de betekenis van de zoon, namelijk het ware, nrs. 489, 491,
533, 2623, 2903, 2813, 3373, 3704; uit de betekenis van de vruchtbare, namelijk de
vruchtmaking vanuit het ware, want de vruchtbaarheid, evenals de baring en de geboorte, zijn
in de geestelijke zin die van het ware en het goede, nrs. 1145, 1255, 3860, 3868, 4070, 4668,
5598; en uit de betekenis van de bron, namelijk het Woord, nrs. 2702, 3424, 4861; daaruit
blijkt dat met zoon ener vruchtbare boven een bron, de vruchtmaking vanuit het ware vanuit
het Woord wordt aangeduid.
Zij die vanuit de geestelijke Kerk van de Heer zijn, welke Kerk hier door Jozef wordt
uitgebeeld, leren vanuit het ware vanuit het Woord weten wat het goede is en zo worden zij
door het ware in het goede ingewijd; vandaar dan de vruchtmaking, die met de vruchtbare
wordt aangeduid.
6419. Dochters, zij loopt boven de muur; dat dit betekent om te strijden tegen het valse, staat
vast uit de betekenis van de dochter, namelijk de Kerk, nrs. 2362, 3963; hier de geestelijke
Kerk, omdat daarover wordt gehandeld; uit de betekenis van boven de muur lopen, namelijk
om te strijden tegen het valse, zoals blijkt uit deze dingen die vlak daarop volgen, ‘zij
verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de pijlschieters en hij zal zitten in de
stevigheid zijns boogs’, waarmee de strijd van het valse tegen het ware wordt aangeduid.
Dat er wordt gezegd, zij loopt boven de muur, komt omdat in de innerlijke zin wordt
gehandeld over de bestrijding van het ware door de valse dingen en over de bescherming van
het ware tegen het valse, want de geestelijke Kerk, die door Jozef wordt uitgebeeld, wordt
aanhoudend bestreden, maar de Heer beschermt haar aanhoudend; vandaar worden in het
Woord de dingen die van de Kerk zijn vergeleken met een stad die een muur, een voormuur,
poorten en grendels heeft; en met de bestrijdingen van die stad worden de bestrijdingen van
het ware door de valse dingen beschreven; daarom duidt ook de stad de leerstellige dingen
aan, nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216, 4492, 4493; en de muren de ware dingen van het
geloof die verdedigen en in de tegenovergestelde zin de valse dingen die vernietigen; dat zij
de ware dingen van het geloof betekenen die verdedigen, blijkt bij Jesaja: ‘Wij hebben een
vaste stad; Hij zal heil stellen tot muren en voormuur; opent de poorten, opdat binnenschrijde
de gerechte natie, welke de getrouwigheden bewaart’, (Jesaja 26:1); en bij dezelfde: ‘Gij zult
uw muren heil noemen en uw poorten lof’, (Jesaja 60:18).
Bij dezelfde: ‘Ziet, Ik heb u op de handen gegraveerd, uw muren vóór Mij bij voortduur’,
(Jesaja 49:16); de muren voor de ware dingen van het geloof.
Bij dezelfde: ‘Op uw muren, Jeruzalem, heb Ik wachters besteld; de ganse dag en de ganse
nacht zullen zij niet zwijgen, Jehovah gedenkende’, (Jesaja 62:6).
Bij Jeremia: ‘Zo zei Jehovah: Ik zal de krijgswapenen omwenden waarmee gij strijdt met de
koning van Babel, u belegerende buiten de muur; Ik zal zelf met ulieden strijden door een
uitgestrekte hand’, (Jeremia 21:4).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2654
Bij dezelfde: ‘Jehovah heeft gedacht te verderven de muur der dochter Zions; Hij heeft doen
rouwen de voormuur en de muur, tegelijk kwijnen zij; haar poorten zijn in de aarde
verzonken; Hij heeft haar grendels verdorven en gebroken’, (Klaagliederen 2:8,9).
Bij Ezechiël: ‘De zonen van Arvad en uw heir op uw muren rondom; en de Gammadieten
waren in uw torens; hun schilden hingen zij op uw muren rondom en zij vervolmaakten uw
schoonheid’, (Ezechiël 27:11), waar over Tyrus wordt gehandeld, waarmee de erkentenissen
van het goede en het ware worden aangeduid.
Dat zulke dingen met een stad en met muren worden aangeduid, kan klaarblijkend vaststaan
uit de beschrijving van het Heilige Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel, aan Johannes
verschenen en dat daarmee de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, blijkt uit de afzonderlijke
dingen en met de muur daar het Goddelijk Ware, voortgaand uit de Heer; over die dingen het
volgende bij Johannes: ‘Het Heilige Jeruzalem, nederdalende van de hemel, hebbende een
grote en hoge muur, hebbende twaalf poorten; de muur der stad had twaalf fundamenten en
in dezelve de namen van de twaalf apostelen des Lams; hij die met mij sprak, mat de stad en
haar poorten en haar muur; haar muur was honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat eens
mensen, dat is, eens engels; de bouw van de muur was jaspis en de stad zuiver goud, zuiver
glas gelijk; de fundamenten van de muur der stad waren opgesierd met elke kostbare steen’,
(Openbaring 21:10,12,14,15,17-19); dat de muur het Goddelijk Ware is, voortgaande uit de
Heer en vandaar het ware van het geloof vanuit het goede van de naastenliefde, blijkt uit de
afzonderlijke dingen die daar over de muur worden gezegd, zoals dat de muur twaalf
fundamenten had en daarin de namen van de twaalf apostelen van het Lam; met twaalf
worden immers alle dingen aangeduid, nrs. 3272, 3858, 3913; met de muur en de
fundamenten ervan de ware dingen van het geloof, eender als met de twaalf apostelen, nrs.
3488, 3858, 6397; en verder dat de muur 144 ellen was; met dat getal wordt immers iets
eenders aangeduid als met twaalf, namelijk alle dingen, want het is samengesteld uit twaalf
maal twaalf vermenigvuldigd en omdat dat getal, wanneer het van een muur wordt gezegd,
alle ware en goede dingen van het geloof betekent, wordt er aan toegevoegd dat het de maat
eens mensen, dat is, eens engels is; en eveneens dat de bouw van de muur jaspis was en zijn
fundamenten opgesierd met elke kostbare steen; met jaspis en met kostbare stenen worden
immers de ware dingen van het geloof aangeduid, nr. 114.
Dat de muur in de tegenovergestelde zin de valse dingen betekent die vernietigen, blijkt uit
deze plaatsen, bij Jesaja: ‘Een dag van tumult in het dal van het visioen; de Heer Jehovih
Zebaoth vernietigt de muur, zodat het geschreeuw naar de berg is; want Elam heeft de
pijlkoker opgenomen met de wagen van de mens, met ruiters; de ruiters hebben zich door zich
te stellen gesteld tot aan de poort’, (Jesaja 22:5-7).
Bij dezelfde: ‘De veste der toevlucht uwer muren zal Hij neerdrukken, neerwerpen,
neerstrekken tot de aarde, tot aan het stof toe’, (Jesaja 25:12).
Bij Jeremia: ‘Beklimt haar muren en werpt neder’, (Jeremia 5:10).
Bij dezelfde: ‘Ik zal aansteken een vuur in de muur van Damaskus, hetwelk de paleizen van
Benhadad zal verteren’, (Jeremia 49:27).
Bij dezelfde: ‘Tegen de muren van Babel verheft de banier, houdt de wacht, bestelt wachters’,
(Jeremia 51:2).
Bij Ezechiël: ‘Zij zullen de muren van Tyrus omkeren en haar torens vernietigen en Ik zal
haar stof van haar wegvagen en Ik zal haar stellen tot de dorheid van een rots’, (Ezechiël
26:4,8,9,12).
6420. En zij verbitteren hem; dat dit de weerstand betekent van de zijde van de valse dingen,
staat vast uit de betekenis van verbitteren, namelijk de weerstand; zo groot als immers de
weerstand is, even groot is de verbittering, wanneer er strijd is, waarover nu wordt gehandeld;
dat het de weerstand van de zijde van de valse dingen is, blijkt uit de dingen die volgen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2655
6421. En zij schieten; dat dit betekent dat zij vanuit die weerstand schieten, staat vast uit de
betekenis van schieten, namelijk strijden vanuit de valse dingen; de boog betekent immers de
leer en de werpspiesen of de pijlen de dingen die van de leer zijn, dus de ware dingen van de
leer bij hen die in de ware dingen zijn, zie nrs. 2686, 2709; dat hier schieten is strijden vanuit
de valse dingen, komt omdat hier gehandeld wordt over degenen die in de valse dingen zijn.
6422. En zij haten hem, de pijlschieters; dat dit betekent met alle vijandigheid, want hij die
iemand haat, achtervolgt hem zoveel hij kan met alle vijandigheid; en uit de betekenis van de
pijlschieters, namelijk hier diegenen die tegenovergesteld zijn aan hen die van de geestelijke
Kerk zijn, want de boogschutter of de pijlschieter is de geestelijke mens uit hoofde hiervan
dat de boog de leerstellige dingen van de geestelijke Kerk betekent, nrs. 2686, 2709; vandaar
is de boogschutter of de pijlschieter in de tegenovergestelde zin degene die als vijand met de
geestelijke mens strijdt; dat de boogschieter of de pijlschieter de geestelijke mens is, nrs.
2686, 2709; daaruit blijkt dat met ‘zij haten hem, de pijlschieters’, wordt aangeduid dat zij die
in de valse dingen zijn, met alle vijandigheid de mens van de geestelijke Kerk achtervolgen.
6423. En hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs; dat dit betekent dat hij beveiligd is door
het strijdende ware van de leer, staat vast uit de betekenis van zitten, namelijk beveiligd zijn;
wie immers zit in de stevigheid des boogs, die is beveiligd; uit de betekenis van de boog,
namelijk de leer, nrs. 2686, 2709; de stevigheid van de leer is het ware; een leer immers
waarin niet het ware is, vermag niets; dat het ware macht en sterkte heeft, zie de nrs. 878,
3091, 6344, 4931, 4934, 4937; de oorzaak dat het ware stevig is, is deze dat het goede handelt
door het ware; het goede is immers zodanig dat niets van het boze en het valse er tot kan
naderen; dus ook niemand vanuit de helse bende; deze bende vlucht op een grote afstand weg
wanneer het goede naderbij komt of een engel die in het goede is; opdat echter het goede kan
strijden met die bende die uit de hel bij de mens is en hem op elke wijze beschermen en
verder ook de geesten beschermen die pas uit de wereld zijn aangekomen en ook degenen die
in de lagere aarde zijn, handelt het goede door het ware; zo immers kan het naderbij komen.
Hoe groot de macht is die het ware in zich heeft, kon voor mij vaststaan uit de dingen die mij
in het andere leven te zien werden gegeven; een zeker iemand die in het natuurlijk ware was
omdat hij, toen hij in de wereld leefde, in het gerechte was geweest, ging door verscheidene
hellen heen en van daar sprak hij tot mij en beschreef die plaatsen; deze geest was in zo’n
macht en sterkte, dat de helse geesten hem niet in het minst konden bestoken, zodat hij
beveiligd van de ene hel tot de andere overging; wat degenen die niet in het ware zijn beslist
niet kunnen doen.
Uit deze dingen blijkt dat met hij zal zitten in de stevigheid des boogs, wordt aangeduid dat
hij beveiligd is door het ware van de leer; dat het is door het strijdende ware, volgt uit de
dingen die voorafgaan, namelijk dat de pijlschieters schieten en hem haten.
6424. En de armen zijner handen worden versterkt; dat dit de macht van de krachten is om te
strijden betekent, staat vast uit de betekenis van de armen en de handen, namelijk de machten,
waarover de nrs. 878, 3091, 3387, 4931-4937, 5327, 5328, 5544; dat het de macht van de
krachten om te strijden is, is duidelijk, omdat over de strijd wordt gehandeld.
6425. Door de handen van de machtige Jakob; dat dit betekent door de Almacht van het
Goddelijk Menselijke van de Heer, staat vast uit de betekenis van de handen, namelijk de
macht, nr. 6424; en in de hoogste zin, waarin over de Heer wordt gehandeld, de Almacht, nrs.
878, 3387, 4592, 4933; en uit de betekenis van de machtige Jakob, te weten het Goddelijk
Natuurlijke van de Heer, dus Zijn Goddelijk Menselijke, nrs. 1893, 3305, 3576, 3599, 4286,
6098, 6185, 6276.
Dat het de Heer is, Die onder de machtige Jakob wordt verstaan, blijkt ook bij David:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2656
‘Die Jehovah gezworen heeft, de Machtige Jakob gelofte gedaan heeft: Indien ik binnen de
tent mijns huizes zal zijn binnengegaan, totdat ik een plaats zal gevonden hebben voor
Jehovah, de habitakels van de machtige Jakob’, (Psalm 132:2,3,5).
En bij Jesaja: ‘Opdat zij weten, alle vlees, dat Ik, Jehovah, uw Heiland ben en uw Verlosser,
de Machtige Jakob’, (Jesaja 49:26).
Bij dezelfde: ‘Hoor, Jakob, Mijn knecht en Israël, die Ik verkoren heb; Ik zal Mijn geest
uitgieten op uw zaad en Mijn zegen op uw geborenen; Deze zal zeggen: Ik ben van Jehovah,
Ik en Deze zal Zich noemen met de naam van Jakob en Hij zal schrijven met Zijn hand: Van
Jehovah en met de naam van Israël zal Hij Zich toenoemen’, (Jesaja 44:1,3,5).
Dat ook Israël in de hoogste zin de Heer is, bij Hosea: ‘Toen Israël een knaap was, toen heb
Ik hem liefgehad en vanuit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen’, (Hosea 11:1); dat het de Heer
is Die daar onder Israël wordt verstaan, staat vast bij Mattheüs: ‘Jozef ging met de Knaap
naar Egypte; opdat vervuld zou worden hetgeen door de profeet gezegd is: Vanuit Egypte heb
Ik Mijn Zoon geroepen’, (Mattheüs 2:14,15).
6426. Daarvandaan de herder, de steen Israëls; dat dit betekent dat daaruit al het goede en
ware voor het geestelijk rijk is, staat vast uit de betekenis van de herder, namelijk hij die leidt
tot het goede van de naastenliefde door het ware van het geloof, nrs. 343, 3795, 6044; hier in
de hoogste zin, omdat over de Heer wordt gehandeld, het goede en het ware zelf; uit de
betekenis van de steen, namelijk het ware, waarover de nrs. 1298, 3720, 3769, 3771, 3773,
3789, 3798; en uit de uitbeelding van Israël, namelijk de geestelijke Kerk, nrs. 3305, 4286;
want Israël is het geestelijk goede of het goede van het ware, nrs. 4286, 4598, 5801, 5803,
5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833; en omdat het goede van het ware het wezenlijke zelf van
de geestelijke Kerk is, wordt daarom met Israël de geestelijke Kerk aangeduid en in de hogere
zin het geestelijk rijk van de Heer; hieruit blijkt dat met ‘daarvandaan de herder, de steen
Israëls’, wordt aangeduid, dat daaruit al het goede en ware voor het geestelijk rijk van de Heer
is.
Dat de steen van Israël in de hoogste zin de Heer is ten aanzien van het ware dat voor Zijn
geestelijk rijk is, komt omdat met de steen in het algemeen de Tempel wordt aangeduid en in
het bijzonder het fundament ervan en met de Tempel wordt het Goddelijk Menselijke van de
Heer aangeduid, zoals vaststaat bij, (Johannes 2:19,21) en eveneens het fundament ervan bij,
(Mattheüs 21:42,44; Jesaja 28:16).
Dat de steen in de hoogste zin de Heer is ten aanzien van het Goddelijk Ware dat voor Zijn
geestelijk rijk is, blijkt bij David: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, is tot een
hoofd des hoeks geworden; van met Jehovah is dit geschied; die is wonderlijk in onze ogen’,
(Psalm 118:22,23); dat de steen daar de Heer is, staat vast bij Lukas: ‘Het is geschreven: De
steen die de bouwlieden hebben verworpen, deze is tot een hoofd des hoeks geworden;
eenieder die over die steen zal gevallen zijn, zal verbroken worden; op wie hij echter zal
gevallen zijn, die zal hij vermorzelen’, (Lukas 20:17,18); deze dingen spreekt de Heer over
Zichzelf.
Bij Jesaja: ‘Hij zij uw vreze en Hij uw verschrikking; Hij zal immers tot een Heiligdom zijn,
alhoewel tot een steen des aanstoots en tot een rots der struikeling de twee huizen van Israël;
velen onder hen zullen struikelen en vallen en verbroken worden’, (Jesaja 8:13-15), waar over
de Heer wordt gehandeld.
Bij dezelfde: ‘De Heer Jehovih zei: Ziet, Ik, Ik zal een steen in Zion grondvesten, een steen
der beproeving, een steen van prijs, van gegrondveste grondvesting; wie geloofd zal hebben,
die zal niet haasten’, (Jesaja 28:16).
Bij Zacharia: ‘Jehovah Zebaoth zal Zijn kudde bezoeken, het huis van Jehudah en Hij zal hen
stellen zoals het paard der heerlijkheid in de oorlog; vanuit Hem de hoeksteen, vanuit Hem de
nagel, vanuit Hem de boog des krijgs’, (Zacharia 10:3,4).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2657
Bij Daniël: ‘Gij waart ziende totdat er een steen afgehouwen werd, niet door handen en hij
sloeg het beeld op zijn voeten welke ijzer en leem waren en vermaalde ze; de steen die het
beeld geslagen had, werd tot een grote rots en zij vervulde de gehele aarde.
De God der hemelen zal een koninkrijk doen opstaan dat niet verdorven zal worden tot in de
eeuwen en het koningschap ervan zal aan geen ander volk toegelaten worden; het zal al die
koninkrijken vermalen en verteren; zelf zal het echter bestaan tot in de eeuwen; daarom is het
dat gij hebt gezien dat vanuit de rots een steen afgehouwen is geworden, niet door handen en
vermaalde het ijzer, brons, leem, zilver en goud’, (Daniël 2:34,35,44,45); hier wordt onder de
steen in de hoogste zin de Heer verstaan en in de betrekkelijke zin Zijn geestelijk rijk; dat de
steen vanuit de rots was afgehouwen, betekent dat het was vanuit het ware van het geloof,
want dat wordt met de rots in het Woord aangeduid; en omdat het ware van het geloof met de
steen en de rots wordt aangeduid, is het het geestelijk rijk van de Heer dat ook wordt
aangeduid; dit is immers in het ware van het geloof en daaruit in het goede.
Met de steen ook waarop Jakob sliep en die hij daarna als een opgericht teken stelde, wordt
iets eenders aangeduid, waarover het volgende: ‘Jakob ontwaakte uit zijn slaap en hij zei:
Gewisselijk is Jehovah in deze plaats en ik heb het niet geweten.
En hij vreesde en hij zei: Hoe verschrikkelijk is deze plaats; dit is niet dan het huis Gods en
dit is de poort van de hemel.
En des morgens stond Jakob op in de vroegte en hij nam de steen die hij onder zijn
hoofdpeluw had gelegd en zette hem tot een opgericht teken en hij goot olie op het hoofd
ervan; hij zei: Deze steen, welke ik tot een opgericht teken heb gesteld, zal het huis Gods zijn’,
(Genesis 28:16-18,22).
Dat onder de steen door de Ouden de Heer werd verstaan in de hoogste zin en Zijn geestelijk
rijk in de betrekkelijke zin, blijkt ook bij Jozua: ‘Jozua richtte een steen op onder de eik die in
het heiligdom van Jehovah was; en Jozua zei tot het algehele volk: Ziet, deze steen zal ons tot
een getuige zijn; immers gehoord heeft Hij al de redenen van Jehovah die Hij met ons sprak;
en hij zal tot een getuige zijn tegen ulieden, opdat gij uw God niet verloochent’, (Jozua
24:26,27).
6427. Wat in deze beide verzen in de innerlijke zin is vervat, blijkt uit de dingen die
ontvouwd zijn, niettemin kunnen deze dingen wel niet anders dan duister zijn, indien men niet
weet hoedanig het geestelijk rijk is; dit rijk bestaat uit degenen die in het ware van het geloof
zijn, maar die dit ware van het leven maken en dus tot het goede; het ware van het geloof
wordt, wanneer men ernaar leeft, het goede, en het wordt het goede van het ware genoemd,
maar in wezen is het het ware met de daad.
Het ware van het geloof in de geestelijke Kerk van de Heer is verschillend, want in de ene
Kerk wordt datgene het ware genoemd wat in de andere niet het ware wordt genoemd en dit
volgens de leer van elke Kerk; zo zijn het dus de leerstellige dingen die de ware dingen
worden genoemd; het zijn deze ware dingen die met het goede worden verbonden en het
goede van de geestelijke Kerk maken; vandaar wordt het goede zoals het ware is, want het
goede heeft zijn hoedanigheid uit de ware dingen; daaruit kan vaststaan dat het goede van de
geestelijke Kerk onzuiver is en dat, omdat het onzuiver is, de geestelijken niet in de hemel
kunnen worden toegelaten, tenzij door Goddelijke middelen; het eigenlijke Goddelijk middel
zelf was dat de Heer in de wereld kwam en het Menselijke in Zich Goddelijk maakte,
daardoor zijn de geestelijken gezaligd, maar omdat het goede bij hen onzuiver is, kunnen zij
wel niet anders dan bestookt worden door boze en valse dingen en zo in strijd zijn; maar de
Heer voorziet daarin dat door die worstelingen het onzuivere bij hen bij graden wordt
gezuiverd, want de Heer strijdt voor hen; deze dingen zijn het die daarmee worden aangeduid
dat ‘de dochter loopt op de muur; zij verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de
pijlschieters; en hij zal zitten in de stevigheid des boogs en de armen zijner handen worden
versterkt door de handen van de machtige Jakob; daarvandaan de herder, de steen Israëls’.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2658
Zie eveneens wat over degenen die van de geestelijke Kerk zijn eerder is gezegd, namelijk dat
er voor hen het duistere is ten aanzien van het ware en vandaar van het goede, nrs. 2708,
2715, 2718, 2831, 2935, 2937, 3241, 3246, 3833, 6289; dat dit duistere wordt beschreven
door het Goddelijk Menselijke van de Heer, nr. 2716; dat vóór de Komst van de Heer het
geestelijk rijk er niet was, zodanig als het was na Zijn Komst, nr. 6372; dat de Heer in de
wereld is gekomen om de geestelijken te zaligen en dat zij gezaligd worden door het
Goddelijk Menselijke van de Heer, nrs. 2661, 2716, 2833, 2834, 3969; vandaar blijkt het
eveneens dat met ‘de armen zijner handen worden versterkt door de handen van de machtige
Jakob; daarvandaan de herder, de steen Israëls’ de macht wordt aangeduid van de krachten om
te strijden uit de Almacht van het Goddelijk Menselijke van de Heer, waarvandaan het
geestelijk rijk al het goede en ware heeft, nrs. 6424-6426.
6428. Uit de God uws vaders; en Hij zal u helpen; dat dit betekent dat Hij de God van de
Oude Kerk is, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, die hier de vader is, namelijk de Oude
Kerk, waarover de nrs. 4439, 4514, 4680, 4772; deze Kerk was een geestelijke Kerk en in
haar werd de Heer vereerd, Die hier wordt verstaan onder de God van de Oude Kerk, uit Wie
er hulp is in de worstelingen, waarover vlak hiervoor is gehandeld.
6429. En met Schaddai; dat dit de Heer als Weldoener na de verzoekingen betekent, staat vast
uit de betekenis van Schaddai, namelijk dat de Heer zo betiteld werd met betrekking tot de
verzoekingen en tot de weldaden na de verzoekingen, nrs. 1992, 3667, 4572, 5628.
6430. En Hij zal u zegenen met zegeningen des hemels van boven; dat dit betekent met het
goede en het ware uit het innerlijke, staat vast uit de betekenis van zegeningen, namelijk de
vermenigvuldiging van het ware en de vruchtmaking van het goede; de zegening in de
geestelijke zin is niet iets anders; uit de betekenis van de hemel van boven, namelijk uit het
innerlijke; de hemel van de mens immers is in zijn innerlijke dingen, want de mens die in het
goede van het leven is, is ten aanzien van zijn innerlijke dingen in gezelschap met de engelen,
dus in de hemel en ten aanzien van zijn uiterlijke dingen in gezelschap met de mensen, dus in
de wereld; daarom wordt de mens, wanneer hij het goede en het ware opneemt, die uit de
Heer door de hemel invloeien uit het innerlijke, dan gezegend met zegeningen van de hemel
van boven.
6431. Met zegeningen des afgronds, liggende beneden; dat dit betekent met de
wetenschappelijke dingen die in het natuurlijke zijn, staat vast uit de betekenis van met
zegeningen gezegend worden, namelijk begiftigd worden met zulke dingen die vanuit de
geestelijke wereld zijn; en uit de betekenis van de afgrond, liggende beneden, namelijk de
wetenschappelijke dingen in het natuurlijke.
Het natuurlijke wordt de afgrond liggende beneden genoemd met betrekking tot de innerlijke
dingen, die de hemel zijn, waarover hiervoor in nr. 6430; en omdat het natuurlijke wordt
aangeduid met de afgrond, liggende beneden, worden ook de wetenschappelijke dingen
aangeduid, want de wetenschappelijke dingen met hun verkwikkingen zijn in het natuurlijke
en maken het leven ervan, vooral bij de geestelijke mens, want deze wordt door de
wetenschappelijke dingen binnengeleid in de ware dingen en door de ware dingen in het
goede; daarvandaan blijkt dat met gezegend worden met zegeningen des afgronds, liggende
beneden, wordt aangeduid, begiftigd worden met wetenschappelijke dingen, dus met ware
dingen in het natuurlijke.
Met de afgrond worden ook de wetenschappelijke ware dingen in het natuurlijke aangeduid in
de zegen van Jozef, bij Mozes: ‘Gezegend van Jehovah zij zijn land, van de kostbare dingen
des hemels, van de dauw, van de afgrond ook beneden liggende’, (Deuteronomium 33:13).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2659
6432. Met zegeningen der borsten; dat dit betekent met de aandoeningen van het goede en het
ware, staat vast uit de betekenis van de borsten, namelijk de aandoeningen van het goede en
het ware; dat de borsten die aandoeningen zijn, komt omdat zij gemeenschap hebben met de
geslachtsorganen en daardoor ook tot het gebied van de echtelijke liefde behoren, zie over dit
gebied de nrs. 5050 tot 5062; en de echtelijke liefde stemt overeen met het hemels huwelijk,
namelijk het huwelijk van het goede en het ware; de echtelijke liefde daalt immers vanuit dat
huwelijk neer, nrs. 2618, 2728, 2729, 2803, 3132, 4434, 4835, 7179; vandaar worden met de
borsten de aandoeningen van het goede en het ware aangeduid; en eveneens omdat door de
borsten de kleine kinderen worden gevoed en door deze aandoening betekenen zij de
verbinding van de echtelijke liefde met de liefde jegens het kroost.
Die aandoeningen worden ook met de borsten aangeduid bij Jesaja: ‘Gij zult de melk der
natiën zuigen en gij zult de borsten der koningen zuigen; voor brons zal Ik goud brengen en
voor ijzer zilver’, (Jesaja 60:16,17); de borsten der koningen zuigen, staat voor het goede
vanuit het ware; met de koningen worden immers de ware dingen aangeduid, nrs. 1672, 2015,
2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4966, 5044, 5068, 6148; dat met de melk der natiën en de
borsten der koningen iets verborgens, dat geestelijk is, wordt aangeduid, is duidelijk, want
anders zouden het woorden zonder zin zijn; dat het goede en het ware wordt aangeduid, blijkt
duidelijk uit de dingen die volgen: voor brons zal Ik goud brengen en voor ijzer zilver; brons
is immers het natuurlijk goede, nrs. 425, 1551, goud het hemels goede, nrs. 113, 1551, 1552,
5658; ijzer is het natuurlijk ware, nrs. 425, 426 en zilver het geestelijk ware, nrs. 1551, 2954,
5658, 6112.
Bij Ezechiël: ‘Wat de vermeerdering betreft, Ik heb u gemaakt zoals de kiem des velds,
waarvandaan gij zijt gegroeid en groot geworden en gij zijt gekomen in de sieraden der
sieraden; de borsten zijn vast geworden en uw haar is gegroeid’, (Ezechiël 16:7); daar ten
aanzien van Jeruzalem, waarmee daar de geestelijke Oude Kerk wordt aangeduid; de vast
geworden borsten staan voor de innerlijke aandoeningen van het goede en het ware; uw haar
is gegroeid, voor de uiterlijke, die van het natuurlijke zijn; dat het haar het natuurlijke is ten
aanzien van het ware, zie de nrs. 3301, 5247, 5569-5573; dat in deze dingen een geestelijke
zin is, die niet in de letter verschijnt, is duidelijk, want wat zou het zonder die zin zijn om van
Jeruzalem te zeggen dat haar borsten vast geworden zijn en haar haar gegroeid is.
Bij dezelfde: ‘Twee vrouwen, dochters van één moeder, waren er, die hoereerden in Egypte;
in haar jeugd hoereerden zij; daar werden haar borsten gedrukt en daar betastten zij de
tepelen harer maagdelijkheid’, (Ezechiël 23:2,3,8,23); dat de twee vrouwen Jeruzalem en
Samaria zijn, wordt daar gezegd en daarmee worden de Kerken aangeduid; dat zij in haar
jeugd hoereerden met Egypte, betekent dat zij de ware dingen van de Kerk hebben vervalst
door wetenschappelijke dingen; dat hoereren is de ware dingen vervalsen, zie de nrs. 2466,
4865; en dat Egypte het wetenschappelijke is, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, 5700, 5702;
vandaar staat haar borsten werden gedrukt daarvoor dat de aandoeningen van het goede en het
ware door vervalsingen werden verdraaid; dat met de hoererij van de vrouwen en met het
drukken van haar borsten zulke dingen worden aangeduid, kan vaststaan voor hen die op de
zin van de beschrijving van die vrouwen acht slaan.
Bij Hosea: ‘Twist met uw moeder; laat zij verwijderen haar hoererijen van haar aangezichten
en haar echtbreuken van tussen haar borsten; opdat Ik haar misschien niet naakt uitstrope en
haar stelle zoals een woestijn en haar zette zoals een land der droogte en haar dode door
dorst’, (Hosea 2:1,2); de moeder staat voor de Kerk, nrs. 289, 2691, 2717, 3703, 4257, 5581;
de hoererijen voor de vervalsingen van het ware, nrs. 2466, 2729, 3399; vandaar staat de
echtbreuken van tussen de borsten voor de geschonden aandoeningen van het goede en het
ware; naakt uitstropen voor beroven van al het ware, nrs. 1073, 4958, 5433; haar zoals een
woestijn stellen, zetten zoals een land der droogte en doden door dorst, voor al het ware
uitblussen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2660
Bij dezelfde: ‘Geef hun een misdragende schede en uitdrogende borsten’, (Hosea 9:14);
uitdrogende borsten voor de aandoeningen van het niet-ware en niet-goede.
Bij Jesaja: ‘Staat stil, gij geruste vrouwen, hoort mijn stem, gij dochters vol vertrouwen,
neemt mijn rede ter ore; trekt u uit en ontbloot u en gordt u aan over de lenden; zij slaan zich
op de borsten om de velden van onvermengde wijn en om de vruchtdragende wijnstok’,
(Jesaja 32:9,11,12); de dochters voor de aandoeningen, nrs. 2362, 3024, 3963; ontbloten voor
beroofd worden van het ware, nrs. 1073, 4958, 5433; zich aangorden over de lenden, voor in
smart zijn vanwege het verloren goede; slaan op de borsten, voor in smart zijn vanwege het
verloren goede van het ware; en omdat deze dingen worden aangeduid, wordt er gezegd om
de velden van onvermengde wijn en om de vruchtdragende wijnstok; het veld is immers de
Kerk ten aanzien van het goede, dus het goede van de Kerk, nrs. 2971, 3196, 3310, 3766; en
de wijnstok is de geestelijke Kerk, dus het goede van het ware, nrs. 5113, 6375, 6376.
In de Openbaring: ‘Ik zag zeven gouden kandelaren en in het midden van de zeven kandelaren
een, de Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met een talaar en omgord aan de borsten met
een gouden gordel’, (Openbaring 1:12,13).
De gouden kandelaren zijn de ware dingen van het goede; de Zoon des mensen is het
Goddelijk Ware; omgord aan de borsten met een gouden gordel, is het goede van de liefde;
dat deze aan Johannes verschenen dingen zulke dingen behelzen die van het rijk van de Heer
en van Zijn Kerk zijn, kan eenieder vanuit de heiligheid van het Woord opmaken, want wat
voor heiligs zou daarin gelegen zijn om voorzegging te doen over de koninkrijken van de
wereld; daaruit kan vaststaan dat het hemelse dingen zijn die met de kandelaren worden
aangeduid en daarmee dat de Zoon des mensen bekleed was met een talaar en aan de borsten
omgord met een gouden gordel.
Bij Lukas: ‘Een zekere vrouw verhief haar stem vanuit het volk; zij zei van Jezus: Gezegend
de buik die U gedragen heeft en de borsten die Gij hebt gezogen.
Maar Jezus zei: Ja, maar gezegend zijn zij die het Woord Gods horen en hetzelve bewaren’,
(Lukas 11:27,28); uit het antwoord van de Heer blijkt wat de gezegende buik en wat de
borsten aanduiden, namelijk dat gezegend zijn zij die het Woord Gods horen en hetzelve
bewaren, dus de aandoeningen van het ware, die diegenen hebben die het Woord Gods horen
en de aandoeningen van het goede, die diegenen hebben die hetzelve bewaren of doen.
6433. En van de baarmoeder; dat dit de verbinding ervan betekent, namelijk van het goede en
het ware, staat vast uit de betekenis van de baarmoeder, namelijk het binnenste van de
echtelijke liefde; en omdat de echtelijke liefde ontstaat vanuit de hemelse liefde, dus de
verbinding van het goede en het ware, wordt daarom met de baarmoeder deze verbinding
aangeduid.
Dat het binnenste van de echtelijke liefde met de baarmoeder wordt aangeduid, zie nr. 4918;
en dat de echtelijke liefde ontstaat vanuit het hemels huwelijk of vanuit de verbinding van het
goede en het ware in de hemel, zie de nrs. 2618, 2728, 2729, 2803, 3132, 4434, 4835, 6179.
6434. De zegeningen uws vaders zullen de overhand hebben op de zegeningen mijner
verwekkers; dat dit betekent dat die Kerk het geestelijk goede opneemt vanuit het natuurlijke,
staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk de geestelijke Kerk, nr. 6417; uit de
uitbeelding van Israël, die hier de vader is, dus het geestelijk goede vanuit het natuurlijke,
waarover de nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833; uit de uitbeelding van
Izaäk en Abraham die hier de verwekkers zijn, namelijk in de hoogste zin het Goddelijk
Innerlijke van de Heer: Izaäk het Innerlijk Goddelijk Menselijke of het Goddelijk Redelijke
van de Heer, nrs. 1893, 2066, 2072, 2083, 2630, 3012, 3194, 3210; en Abraham het
Goddelijke Zelf van de Heer, nrs. 2011, 3251, 3439, 4615; in de betrekkelijke zin echter zijn
Abraham en Izaäk het innerlijke van het rijk en van de Kerk van de Heer, nrs. 6098, 6185,
6276.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2661
Hieruit kan men enigszins zien wat er wordt aangeduid met de zegeningen uws vaders zullen
de overhand hebben op de zegeningen mijner verwekkers, namelijk dat de geestelijke Kerk
het goede zal hebben vanuit het natuurlijke of vanuit de uiterlijke mens, maar niet vanuit het
redelijke of vanuit de innerlijke mens, want het goede van de mens van de geestelijke Kerk is
in het natuurlijke; het gaat niet verder; het goede echter van de hemelse mens is in het
redelijke.
Dat dit de zin is, kan men geenszins weten, tenzij men weet wat Israël, wat Izaäk en Abraham
uitbeelden en verder waar en vanwaar het goede van de geestelijke Kerk is.
6435. Tot aan het verlangen der heuvelen der eeuw; dat dit betekent tot de hemelse
wederzijdse liefde, staat vast uit de betekenis van de heuvelen der eeuw, namelijk de dingen
die van de wederzijdse liefde zijde, waarover hierna; dat de geestelijke Kerk tot die liefde
moge komen wordt aangeduid met tot aan het verlangen der heuvelen der eeuw.
Alvorens vanuit andere plaatsen van het Woord wordt aangeduid dat met de heuvelen der
eeuw de wederzijdse liefde wordt aangeduid, moet eerst worden gezegd wat onder de
wederzijdse liefde wordt verstaan waartoe de mens van de geestelijke Kerk, die door Jozef
wordt uitgebeeld, zich moet inspannen te komen; wat eerder meermalen is gezegd en getoond,
kan vaststaan dat er twee rijken zijn die de hemel samenstellen, namelijk het hemels rijk en
het geestelijk rijk; het verschil tussen die beide rijken is hierin gelegen dat het innerlijk goede
van het hemelse rijk het goede van de liefde tot de Heer is en dat het uiterlijke ervan het goede
van de wederzijdse liefde is; degenen die van dat rijk zijn, zijn in het goede van de liefde,
maar niet in het ware dat het ware van het geloof wordt genoemd; dit immers is in het goede
van dat rijk gelegen en wel dermate dat het niet gezien kan worden afgescheiden van het
goede; daarom kunnen zij die van dat rijk zijn het geloof zelfs niet eens noemen, nrs. 202,
203, 4448, want in de plaats van het ware van het geloof bij hen is het goede van de
wederzijdse liefde.
Wat echter het geestelijk rijk betreft, het innerlijke ervan is het goede van de liefde jegens de
naaste, het uiterlijke echter is het ware van het geloof; hieruit kan vaststaan welk verschil er is
tussen die beide rijken en eveneens dat zij hierin samenkomen dat het uiterlijke van het
hemelse rijk samenvalt met het innerlijke van het geestelijk rijk, door het bemiddelende, dat
het hemelse van het geestelijke wordt genoemd; het uiterlijke immers van het hemels rijk, is
zoals eerder is gezegd, het goede van de wederzijdse liefde en het innerlijke van het geestelijk
rijk is het goede van de liefde jegens de naaste; maar het goede van de wederzijdse liefde is
innerlijker dan het goede van de liefde jegens de naaste; het eerstgenoemde is immers vanuit
het redelijke, het laatstgenoemd echter vanuit het natuurlijke; maar hoewel het goede van de
wederzijdse liefde, wat het uiterlijke van de hemelse Kerk is, innerlijk is en het goede van de
liefde jegens de naaste uiterlijk, verbindt de Heer niettemin deze goeden door een
bemiddelende, zoals hiervoor is gezegd en zo verbindt Hij die beide rijken.
Om onderscheid te maken tussen het uiterlijk goede van de hemelse Kerk en tussen het
innerlijk goede van de geestelijke Kerk, is het geoorloofd om in het vervolg het
eerstgenoemde goede het goede van de wederzijdse liefde te noemen en het laatstgenoemde
goede het goede van de liefde jegens de naaste, welk verschil in het voorafgaande niet in acht
was genomen.
Wanneer men deze dingen eenmaal weet, kan gezegd worden wat er wordt aangeduid met tot
aan het verlangen der heuvelen der eeuw, wat behoort tot de zegeningen van Israël ten
aanzien van deze geestelijke Kerk, namelijk dat het wil zeggen, dat het geestelijk rijk moge
komen boven het goede van de naastenliefde tot aan het goede van de wederzijdse liefde,
namelijk die van het hemels rijk en dat zo die beide rijken op binnenste wijze mogen worden
verbonden; deze dingen zijn het die met die woorden worden aangeduid.
Op zeer veel plaatsen in het profetische Woord worden bergen en heuvels genoemd en
daarmee worden in de innerlijke zin de goede dingen van de liefde aangeduid: met de bergen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2662
het goede van de liefde tot de Heer, namelijk het innerlijke van het hemelse rijk en met de
heuvels het goede van de wederzijdse liefde, namelijk het uiterlijke van hetzelfde rijk; maar
waar wordt gehandeld over het geestelijk rijk, daar wordt met de bergen het goede van de
liefde jegens de naaste aangeduid, dus het innerlijke van dat rijk en met de heuvels het ware
van het geloof, te weten het uiterlijke ervan.
Men moet weten dat elke Kerk van de Heer innerlijk en uiterlijk is en dus eveneens het ene
zowel al het andere rijk van Hem.
Dat die dingen met de heuvels worden aangeduid, kan vaststaan uit deze plaatsen, bij Jesaja:
‘In het laatste der dagen zal de berg van Jehovah zijn tot het hoofd der bergen en verheven
boven de heuvelen’, (Jesaja 2:2; Micha 4:1); de berg van Jehovah, dat wil zeggen Zion, staat
voor het hemels rijk van de Heer, dus voor het goede van dat rijk, namelijk dat van de liefde
tot de Heer, dus in de hoogste zin is het de Heer Zelf, want alle Liefde en al het Goede in het
hemels rijk is van de Heer.
Iets eenders wordt met de berg Zions elders in het Woord aangeduid en met de heuvel ervan
het goede van de wederzijdse liefde; zoals bij Jesaja: ‘Jehovah Zebaoth zal nederdalen om
krijg te voeren op de berg Zions en op haar heuvel’, (Jesaja 31:4); daar staat de heuvel voor
het goede van de wederzijdse liefde en omdat met de heuvel het goede van de wederzijdse
liefde wordt aangeduid en met de berg het goede van de hemelse liefde, namelijk de liefde tot
de Heer, wordt er gezegd dat Jehovah nederdaalt om krijg te voeren op die berg; Jehovah
voert geen krijg op de berg Zions en haar heuvel, maar waar het goede van de liefde is,
daarvoor, dat wil zeggen, voor hen die daarin zijn, voert de Heer, Die daar Jehovah is, krijg;
indien Hij voor Zion en voor Jeruzalem krijg voerde, is het omdat zij de hemelse Kerk
uitbeeldden; daarom eveneens werd de berg Zions heilig genoemd, terwijl zij toch in zich vuil
was, zoals bij de profeten blijkt, waar over de gruwelen daar wordt gehandeld.
Bij David: ‘De bergen zullen vrede dragen en de heuvelen in gerechtigheid’, (Psalm 72:3).
Bij dezelfde: ‘Looft Jehovah, gij bergen en alle heuvelen’, (Psalm 148:9).
Bij dezelfde: ‘De bergen sprongen als rammen, de heuvelen zoals de zonen der kudde’,
(Psalm 114:4,6).
Bij dezelfde: ‘De berg Gods, de berg van Basan, de berg der heuvelen de berg van Basan;
waarom springt gij op, bergen, heuvelen der bergen; God verlangt op die te wonen, ook zal
Jehovah wonen voor altijd’, (Psalm 68:16,17); de bergen staan in die plaatsen voor de
hemelse liefde en de heuvels voor de geestelijke liefde; dat het niet bergen noch heuvels zijn
die worden bedoeld, noch zij die op de bergen en de heuvels waren, blijkt duidelijk.
Bij Jesaja: ‘Het zal zijn op alle hoge berg en op alle verhevene heuvel, beken, leidingen der
wateren’, (Jesaja 30:25); leidingen der wateren voor de erkentenissen van het goede en ware,
waarvan wordt gezegd dat zij op alle hoge berg en verheven heuvel zijn, omdat die
erkentenissen vloeien vanuit de goede dingen van de hemelse en de geestelijke liefde.
Bij Habakuk: ‘Jehovah stond en mat het land; Hij zag en Hij wierp de natiën uiteen, omdat de
bergen der eeuwigheid zijn verstrooid en de heuvelen der eeuw zich hebben vernederd’,
(Habakuk 3:6); de bergen der eeuwigheid staan voor het goede van de liefde dat de Oudste
Kerk had, die hemels was; de heuvelen der eeuw voor het goede van de wederzijdse liefde,
dat die Kerk had; het eerstgenoemde was haar innerlijke en het laatstgenoemde haar uiterlijke;
wanneer die Kerk in het Woord wordt bedoeld, wordt er, omdat zij de Oudste is, ettelijke
malen eeuwigheid aan toegevoegd, zoals hier bergen der eeuwigheid en elders dagen der
eeuwigheid, nr. 6239; en eveneens wordt er eeuw aan toegevoegd, zoals hier heuvelen der
eeuw en eveneens in de profetische uitspraak van Israël: ‘Tot het verlangen der heuvelen der
eeuw’, daaruit kan vaststaan dat met de heuvelen der eeuw de goede dingen van de
wederzijdse liefde worden aangeduid, welke de hemelse Kerk heeft of het hemels rijk van de
Heer.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2663
Eender bij Mozes, in zijn profetische uitspraak over Jozef: ‘Van de eerstelingen der bergen
van het oosten en van de kostbare dingen der heuvelen der eeuwigheid, dat zij komen voor het
hoofd van Jozef’, (Deuteronomium 33:15,16).
Bij Jesaja: ‘De bergen en de heuvelen zullen schallen van gezang en alle bomen des velds
zullen de handpalmen samenklappen’, (Jesaja 55:12).
Bij Joël: ‘In dien dag zullen de bergen van most druipen en de heuvelen van melk vloeien en
alle beken van Jehudah zullen met wateren vloeien’, (Joël 3:18; Amos 9:13).
Bij Ezechiël: ‘Mijn schapen dwalen in alle bergen en op alle hoge heuvel en op alle
aangezichten der aarde zijn zij verstrooid; Ik zal hen, de omtrekken van Mijn heuvel, stellen
tot een zegen en de regen nederzenden op zijn tijd’, (Ezechiël 34:6,26).
Bij Jeremia: ‘Op alle heuvelen in de woestijn zijn de verwoesters gekomen, omdat het zwaard
van Jehovah verterende is’, (Jeremia 12:12); in deze plaatsen worden de goede dingen van de
hemelse liefde aangeduid met de bergen en eender met de heuvelen, maar in een lagere graad.
Omdat de bergen en de heuvels zulke dingen betekenden, was ook in de Oude Kerk de
Goddelijke eredienst op bergen en heuvels en daarna stelde de Hebreeuwse natie altaren op
bergen en heuvels en daar werd geslachtofferd en gerookt; en waar geen heuvels waren,
bouwden zij hoogten; en omdat deze eredienst afgodisch werd en wel daardoor dat zij de
bergen en de heuvels zelf voor heilig hielden en in het geheel niet dachten aan de heilige
dingen die zij betekenden, werd daarom die eredienst verboden aan het Israëlische en Joodse
volk, omdat dat volk meer dan de andere ten zeerste tot de afgodische eredienst was geneigd.
Opdat evenwel dit uitbeeldende, dat er in oude tijden was geweest, zou worden behouden,
werd de berg Zions verkozen en daarmee werd in de hoogste zin het Goddelijk Goede van de
Goddelijke Liefde van de Heer uitgebeeld en in de betrekkelijke zin het Goddelijk hemelse en
het Goddelijk geestelijke in Zijn rijk.
Omdat zulke dingen werden aangeduid, werd het Abraham bevolen om zijn zoon te offeren
op een van de bergen van Moriah; en verder verscheen eveneens de Heer op een berg aan
Mozes en werd boven vanaf de berg de Wet verkondigd; immers, Hij verscheen aan Mozes op
de berg Horeb en de Wet werd verkondigd op de berg Sinaï en eveneens werd de Tempel van
Jeruzalem op een berg gebouwd.
Dat men vanwege de oude ritus de heilige eredienst hield op bergen en heuvels en dat nadien
de natiën de afgodische Israëlieten en Joden daarop slachtofferden en rookten, blijkt bij
Jeremia; ‘Uw echtbreuken en uw gehinnik, de snoodheid uwer hoererij, op de heuvelen in het
veld; Ik heb uw verfoeiselen gezien’, (Jeremia 13:27); daar betreft het Jeruzalem.
Bij Ezechiël: ‘Toen hun doorboorden waren in het midden hunner goden, rondom hun
altaren, op alle hoge berg, in alle hoofden der bergen en onder alle groen boom en onder alle
dichte eik’, (Ezechiël 6:13).
Bij Jeremia: ‘Op alle hoge heuvel en onder alle groene boom, gij overtredende loonhoer’,
(Jeremia 2:20; 3:6; 1 Koningen 14:23; 2 Koningen 16:4; 17:10).
Omdat de afgodische eredienst op bergen en heuvels plaatsvond, worden daarmee in de
tegenovergestelde zin de boze dingen aangeduid die van de liefde van zich zijn, zoals bij
Jeremia: ‘De bergen, en ziet, zij beven en alle heuvelen worden omgekeerd; ik zag en ziet,
geen mens en alle vogelen des hemels waren weggevlogen’, (Jeremia 4:24,25).
Bij Jesaja: ‘Alle dal zal opgeheven worden en alle berg en heuvel zal vernederd worden’,
(Jesaja 40:4).
Bij dezelfde: ‘Ziet, Ik heb u gesteld tot een dorsslede ener verse dorsslede, voorzien van
pinnen; gij zult de bergen vermalen en de heuvelen zult gij stellen zoals kaf’, (Jesaja 41:15).
Bij dezelfde: ‘Ik zal bergen en heuvelen verwoesten en al hun gras zal Ik doen verdorren’,
(Jesaja 42:15).
Bij Micha: ‘Hoort, ik bid u, hetgeen Jehovah spreekt: Sta op, twist met de bergen en laten de
heuvelen uw stem horen’, (Micha 6:1).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2664
Bij Jeremia: ‘Verlorene schapen waren Mijn volk, zijn herders hebben hen verleid;
weerspannige bergen, van de berg op de heuvel gingen zij, zij vergaten hun legering’,
(Jeremia 50:6) en bovendien elders, zoals bij, (Jeremia 16:16; Nahum 1:5,6).
Dat de bergen en de heuvels de goede dingen van de hemelse en de geestelijke liefde
betekenden, kwam omdat zij boven het land uitstaken en met de uitstekende en hoge dingen
werden de dingen aangeduid die van de hemel waren en in de hoogste zin die van de Heer
waren; het land Kanaän immers betekende het hemels rijk van de Heer, nrs. 1607, 3038, 3481,
3705, 4240, 4447; vandaar waren alle dingen die daar waren, aanduidend: de bergen en de
heuvels voor zulke dingen die hoog zijn; wanneer immers de Oudsten, die van de hemelse
Kerk waren, een berg beklommen, dan deed zich aan hen de hoogte voor en vanwege de
hoogte het heilige, daarom, omdat van Jehovah of de Heer werd gezegd dat Hij in de hoogste
dingen woont en omdat de hoogte in de geestelijke zin het goede van de liefde was.
6436. Zij zullen zijn voor het hoofd van Jozef; dat dit die dingen betekent ten aanzien van de
innerlijke dingen, staat vast uit de betekenis van het hoofd, namelijk de innerlijke dingen,
omdat alle dingen die bij de mens zijn, daar in hun beginselen zijn; dat het de innerlijke
dingen zijn die met het hoofd worden aangeduid, is ook vanwege de overeenstemming;
vandaar betekent de hals het tussenliggende, het lichaam de uiterlijke dingen en de voeten met
de zolen de buitenste; deze overeenstemming is daarvandaan dat de hemel de Grootste Mens
weergeeft; de binnenste hemel, waar het hemels rijk van de Heer is, geeft daar het hoofd weer,
de middelste of tweede hemel, waar het geestelijk rijk is, het lichaam en de laatste of eerst
hemel, de voeten, nrs. 4938, 4939, 5328, 6292.
6437. En voor de kruin van de Nazireeër zijner broederen; dat dit betekent ten aanzien van de
uiterlijke dingen, staat vast uit de betekenis van de kruin van de Nazireeër, namelijk de
uiterlijke dingen, waarover hierna; en uit de betekenis van de zonen Israëls, namelijk de
geestelijke ware dingen in het natuurlijke, nrs. 5414, 5879, 5051, die ook naar verhouding
uiterlijk zijn, want de mens van de geestelijke Kerk is in het goede van het ware en dit goede
is innerlijke, omdat het in het innerlijk natuurlijke is.
Dat de Nazireeër de uiterlijke dingen betekent, komt omdat de Nazireeërs de Heer uitbeeldden
ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijke, dus het Uiterlijk Goddelijk Menselijke; dat de
Nazireeërs dit hebben uitgebeeld, staat hieruit vast dat het nazireeërschap dat van het
hoofdhaar is en dat de heiligheid ervan in het hoofdhaar bestond; dat het daarin bestond, was
ter wille van de genoemde uitbeelding, want het hoofdhaar stemt overeen met het natuurlijke
en betekent vandaar het natuurlijke, nrs. 3301, 5247, 5569-5573.
Dit blijkt eveneens uit hen die de gelofte van het nazireeërschap aflegden, aan wie het toen
verboden was om hun hoofdhaar af te scheren, (Numeri 6:5) en die daarna, wanneer de dagen
van het nazireeërschap verstreken waren, het hoofd zouden scheren aan de ingang van de tent
en de hoofdharen in het vuur zouden leggen onder het dankoffer, (Numeri 6:13,18).
Dit blijkt verder eveneens nog uit Simson, die een Nazireeër was, namelijk daarin dat zijn
sterkte in zijn hoofdharen bestond, (Richteren 13:3,5; 16:1), nr. 3301; vandaar bij Jeremia:
‘Scheer het hoofdhaar van uw nazireeërschap af en werp het weg en verhef een weeklacht op
de heuvelen’, (Jeremia 7:29).
Daaruit staat vast dat met de kruin van de Nazireeër de uiterlijke dingen worden aangeduid;
de kruin van de Nazireeër immers is daar waar diens hoofdhaar is.
Dit is de verborgenheid die met de Nazireeërs in het Woord wordt aangeduid.
6438. Uit de dingen die Israël over Jozef voorzegde, kan ook vaststaan dat in de afzonderlijke
dingen een innerlijke zin is gelegen en dat er zonder die zin nauwelijks iets wordt verstaan.
Wie slechts de zin van de letter beschouwt, gelooft dat deze dingen die over Jozef zijn
gezegd, aan zij nakomelingen vanuit Menasse en Efraïm zouden wedervaren, vers 1; maar
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2665
vanuit de historische vermeldingen over hen in de boeken van Mozes, Jozua, Richteren,
Samuël en van de Koningen, wordt niets van dien aard gevonden; zij ontvangen immers geen
zegen boven de anderen en eveneens werden zij, evenals de overigen, in gevangenschap
gevoerd en verstrooid onder de natiën; waaruit blijkt dat niet datgene wordt aangeduid wat in
de letterlijke zin uitkomt, maar dat het iets anders is, dat in de innerlijke zin ligt.
Verder kan men eveneens zonder de innerlijke zin geheel niet weten wat al die dingen over
Jozef betekenen, zoals dat Jozef is ‘de zoon ener vruchtbare, ener vruchtbare boven een bron,
ener dochter die loopt boven de muur; dat zij hem verbitteren, schieten, haten, de pijlschieters;
dat hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs en de armen zijner handen versterkt worden door
de handen van de machtige Jakob; daarvandaan de herder, de steen Israëls; dat de zegeningen
van diens vader de overhand zullen hebben op de zegeningen van zijn verwekkers, tot aan het
verlangen der heuvelen der eeuw; en dat zij zullen zijn voor het hoofd van Jozef en voor de
kruin van de Nazireeër zijner broederen’, al deze dingen en elk afzonderlijk zijn zodanig dat
nooit iemand kan weten wat zij zijn, tenzij vanuit de innerlijke zin.
6439. vers 27. Benjamin een wolf, hij zal grijpen in de morgen; hij zal de roof eten en aan de
avond de prooi verdelen.
Benjamin betekent het ware van het goede van de geestelijke Kerk, die Jozef is; een wolf,
betekent de gretigheid om de goeden los te rukken en te bevrijden; hij zal grijpen in de
morgen, hij zal de roof eten, betekent dat het, wanneer de Heer aanwezig is, dan plaatsvindt;
en aan de avond de prooi verdelen, betekent het bezit van hen in het rijk van de Heer, terwijl
zij nog in het duistere zijn.
6440. Dat Benjamin het ware van het goede aanduidt van de geestelijke Kerk, welke Jozef is,
staat vast uit de uitbeelding van Benjamin, namelijk het geestelijke van het hemelse, nr. 4592;
het geestelijke van het hemelse is het ware van het goede, hier het ware van dat goede dat van
de geestelijke Kerk is, welke door Jozef in deze profetische uitspraak van Israël wordt
uitgebeeld; door Jozef wordt immers, omdat hij de geestelijke Kerk uitbeeldt, nr. 6417, ook
het goede uitgebeeld dat van die Kerk is, want de Kerk is Kerk krachtens het goede; het ware
van dit goede is Benjamin.
6441. Een wolf; dat dit de gretigheid betekent om de goeden los te rukken en te bevrijden,
staat vast uit de betekenis van de wolf, namelijk hij die grijpt en verstrooit; en omdat dieren in
het Woord begeerten betekenen, betekent de wolf de begeerte om te grijpen, zoals eveneens
vaststaat uit de plaatsen in het Woord waar de wolf wordt genoemd, zoals bij Mattheüs:
‘Wacht u van de leugenprofeten die tot u komen in schaapsklederen, van binnen echter zijn zij
roofzuchtige wolven’, (Mattheüs 7:15).
Bij Johannes: ‘De huurling die geen herder is, aan wie de schapen niet eigen zijn, ziet de wolf
komen en verlaat de schapen en hij vlucht en de wolf grijpt ze en verstrooit de schapen’,
(Johannes 10:12).
Eender elders, zoals bij, (Lukas 10:3; Jeremia 5:6; Ezechiël 22:27; Zefanja 3:3); daaruit blijkt
dat met de wolf diegenen worden aangeduid die grijpen, hier echter hij die aan de hel
diegenen ontrukt die gegrepen zijn.
Met de betekenis van de wolf is het hetzelfde gesteld als met de betekenis van de leeuw, die
eveneens een roofdier is, waarvan ook wordt gezegd dat hij roof rooft, de buit verzamelt en de
prooi bemachtigt, zoals hier van de wolf en toch betekent de leeuw in de goede zin het ware in
de macht uit het goede, nr. 6367; eender wordt het ook gezegd van de andere roofdieren, zoals
van luipaarden en van arenden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2666
6442. Hij zal grijpen in de morgen, hij zal roof eten; dat dit betekent dat het, wanneer de Heer
aanwezig is, dan plaatsvindt, staat vast uit de betekenis van des morgens, namelijk in de
hoogste zin de Heer, nrs. 2405, 2780; vandaar wil ‘hij zal grijpen in de morgen’ zeggen dat er,
wanneer de Heer aanwezig is, dan een losrukken en bevrijden van de goeden is; en uit de
betekenis van de roof eten, namelijk zich diegenen toe-eigenen die hij losgerukt en bevrijd
heeft; dat eten is toe-eigenen en met zich verbinden, zie de nrs. 3168, 3513, 3596, 5643.
Dat de roof diegenen zijn die losgerukt en bevrijd zijn, is duidelijk.
Dat met betrekking tot de Heer in het Woord, uit hoofde hiervan dat Hij de goeden losrukt en
bevrijdt, ook wordt gesproken van: grijpen, roof, buit en prooi, staat vast uit de dingen die
over Jehudah eerder in vers 9 zijn gezegd: ‘De welp van een leeuw is Jehudah, van de prooi,
mijn zoon, zijt gij opgeklommen’, waarmee wordt aangeduid dat uit de Heer, door het
hemelse, bevrijding is uit de hel, nr. 6368; en verder uit andere plaatsen in het Woord, zoals
bij Jesaja: ‘Het gebrul van Jehovah zoals van een leeuw; Hij brult zoals de jonge leeuwen en
Hij briest en Hij grijpt de prooi aan, zodat er geen is die ontrukt’, (Jesaja 5:29).
Bij dezelfde: ‘Gelijkerwijs de leeuw brult en de jonge leeuw over zijn roof, zo zal Jehovah
nederdalen om krijg te voeren op de berg Zions’, (Jesaja 31:4).
Bij Jeremia: ‘Ik zal u losrukken in die dag, door los te rukken zal Ik u losrukken, maar uw ziel
zij u tot een buit, daarom omdat gij op Mij vertrouwt hebt’, (Jeremia 39:18).
Bij Zefanja: ‘Verwacht mij, gezegde van Jehovah, tot aan de dag dat Ik opsta tot de prooi’,
(Zefanja 3:8).
Bij Jesaja: ‘Ik zal voor Hem verdelen onder velen, opdat Hij met de sterken de buit verdele’,
(Jesaja 53:12); daar wordt over de Heer gehandeld in het gehele hoofdstuk.
Dat de roof of de buit eten wil zeggen zich de goede dingen toe-eigenen die door de bozen
gegrepen waren, staat vast uit de profetische uitspraak van Bileam bij Mozes: ‘Zie, het volk
zal opstaan zoals een oude leeuw en zoals een jonge leeuw zich zal opheffen; het zal niet
rusten totdat het de roof zal gegeten hebben’, (Numeri 23:23,24); hieruit blijkt dat de roof, de
buit en de prooi het losrukken en bevrijden is van de goeden door de Heer.
Dit wordt gezegd met betrekking tot het ware, dat wordt uitgebeeld door Benjamin, omdat aan
het ware de macht wordt toegekend, nrs. 3091, 4931, maar die welke het heeft uit het goede,
nrs. 6344, 6424.
6443. En aan de avond de prooi verdelen; dat dit het bezit van hen in het rijk van de Heer
betekent, terwijl zij nog in het duistere zijn, staat vast uit de betekenis van de avond, namelijk
het duistere, nrs. 3056, 3833; en uit de betekenis van de prooi verdelen, namelijk bezit geven
in het hemelse rijk; met de prooi worden immers diegenen aangeduid die losgerukt en bevrijd
zijn door de Heer; vandaar wordt met de prooi verdelen de uitreiking aangeduid, namelijk
onder hen die in de hemel zijn, wat hetzelfde is als het bezit van hen in het rijk van de Heer.
Dat er gezegd wordt dat dit in de avond plaatsvindt, komt omdat zij die in de hemel worden
geheven, eerst in het duistere zijn, want zij kunnen niet tot helderheid komen voordat zij in de
hemel zijn geweest en uit de Heer door de engelen bij wie zij in gezelschap zijn, worden
gezonden, zijn onderricht over de ware dingen; er is immers een tijdruimte nodig om het door
de valse dingen veroorzaakte duistere te verstrooien.
6444. Dit zijn de dingen die met Benjamin worden aangeduid; maar wie kan zonder de
innerlijke zin zeggen wat deze dingen behelzen, die van hem worden gezegd, zoals dat hij een
wolf is, dat hij in de morgen zal grijpen, dat hij de buit zal eten en dat hij aan de avond de
prooi zal verdelen; deze dingen zouden geheel en al verborgen zijn indien de innerlijke zin ze
niet onthulde; zodanig zijn zeer vele dingen bij de profeten, waarvan, indien zij vanuit de
letter worden beschouwd, er weinige worden verstaan; maar zij worden alle verstaan indien
zij vanuit de innerlijke zin worden beschouwd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2667
Hieruit kan nu klaarblijkend vaststaan dat met de zonen van Jakob en met de naar hen
genoemde stammen, zulke dingen worden aangeduid die van de Kerk en van het rijk van de
Heer zijn.
6445. vers 28. Al deze de stammen van Israël, twaalf; en dit is het wat hun vader tot hen
sprak, en hij zegende hen, eenieder hetgeen volgens zijn zegen was, zegende hij hen.
Al deze stammen van Israël, twaalf, betekent alle ware en goede dingen in een samenvatting;
en dit is het wat hun vader tot hen sprak, betekent de vergemeenschapping door de invloeiing
uit het geestelijk goede; en hij zegende hen, eenieder hetgeen volgens zijn zegen was, zegende
hij hen, betekent de voorzeggingen ten aanzien van het geestelijk leven, wat eenieder zou
overkomen, wanneer hij in een zodanige staat was.
6446. Al deze stammen van Israël, twaalf; dat dit alle ware en goede dingen in een
samenvatting betekent, staat vast uit de betekenis van de twaalf stammen van Israël, namelijk
alle ware en goede dingen in een samenvatting, nrs. 3858, 3926, 3939, 4060, 6335, 6397; dat
deze dingen met de stammen werden aangeduid, blijkt niet slechts uit die dingen die over de
stammen in de aangehaalde plaatsen zijn gezegd, maar ook wat daarover in dit hoofdstuk is
gezegd.
6447. En dit is het wat hun vader tot hen sprak; dat dit de vergemeenschapping betekent door
de invloeiing uit het geestelijk goede, staat vast uit de betekenis van spreken, namelijk
invloeien, nrs. 2951, 5481, 5743, 5797, hier de vergemeenschapping door de invloeiing; en uit
de uitbeelding van Israël, die hier hun vader is, namelijk het geestelijk goede, nrs. 4598, 5801,
5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833.
6448. En hij zegende hen, eenieder hetgeen volgens zijn zegen was, zegende hij hen; dat dit
de voorzeggingen ten aanzien van het geestelijk leven betekent, wat eenieder zou overkomen,
wanneer hij in een zodanige staat was, staat vast uit de betekenis van zegenen, namelijk
voorzeggen, nrs. 6230, 6254; en uit de betekenis van eenieder hetgeen volgens zijn zegen
was, zegende hij hen, namelijk wat eenieder zou overkomen; dat het is ten aanzien van het
geestelijk leven dat eenieder overkomt in zo’n staat, blijkt uit al de dingen die over de zonen
Israëls of de naar hem genoemde stammen in dit hoofdstuk zijn gezegd; met hen worden
immers alle staten van de Kerk beschreven ten aanzien van de goede en de ware dingen, dus
ten aanzien van het geestelijk leven van eenieder binnen de Kerk.
6449. vers 29-33. En hij gebood hun en hij zei tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk;
begraaft mij tot mijn vaders, tot de spelonk die is in de akker van Efron, de Hethiet.
In de spelonk die is in de akker Machpela, welke is op de aangezichten van Mamre, in het
land Kanaän, welke Abraham met de akker heeft gekocht van Efron, de Hethiet, tot een bezit
des grafs.
Daar hebben zij begraven Abraham en Sarah, zijn echtgenote; daar hebben zij begraven
Izaäk en Rebekka, zijn echtgenote; en daar heb ik Lea begraven.
De koop van de akker en van de spelonk die daarin is, vanuit de zonen van Cheth.
En Jakob had voleindigd zijn zonen te gebieden en hij verzamelde zijn voeten tot het bed en
hij gaf de geest en hij werd verzameld tot zijn volken.
En hij gebood hun en hij zei tot hen, betekent de inboezeming; ik wordt verzameld tot mijn
volk, betekent dat het moet zijn in de goede en de ware dingen van het natuurlijke, die daaruit
zijn; begraaft mij tot mijn vaders, betekent dat daar eveneens de innerlijke dingen en het
binnenste zijn; tot de spelonk, betekent waar het duistere is; die is in de akker van Efron, de
Hethiet, betekent dat het evenwel helder kan worden; in de spelonk die is in de akker
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2668
Machpela, betekent in dat duistere; welke is op de aangezichten van Mamre, betekent de
hoeveelheid en de hoedanigheid ervan; in het land Kanaän, betekent waar de Kerk is; welke
Abraham met de akker heeft gekocht van Efron de Hethiet, betekent de verlossing; tot een
bezit des grafs, betekent de wederverwekking, daar hebben zij begraven Abraham en Sarah,
zijn echtgenote; daar hebben zij begraven Izaäk en Rebekka, zijn echtgenote; en daar heb ik
Lea begraven, betekent dat alle innerlijke dingen in de orde zijn in het goede en het ware in
het natuurlijke; de koop van de akker en van de spelonk die daarin is, vanuit de zonen van
Cheth, betekent de verlossing van degenen die het ware opnemen en door het ware het goede;
en Jakob had voleindigd zijn zonen te gebieden, betekent de uitwerking van de inboezeming;
en hij verzamelde zijn voeten tot het bed, betekent ten aanzien van zijn lagere dingen waarin
de innerlijke dingen zijn, tot het goede en het ware van het lager natuurlijke; en hij gaf de
geest, betekent het nieuwe leven daar; en hij werd verzameld tot zijn volken, betekent dat het
was in de goede en de ware dingen van het natuurlijke, die daaruit waren.
6450. En hij gebood hun en hij zei tot hen; dat dit de binnenleiding betekent, staat vast uit de
dingen die volgen, waar Israël tot zijn zonen daarover spreekt hem te begraven in de spelonk
van de akker Machpela, waar Abraham en Izaäk begraven zijn, waarmee het leven wordt
aangeduid in de ware en goede dingen van het natuurlijke, waar de innerlijke dingen en het
binnenste zijn; en omdat hierover in wat nu volgt wordt gehandeld, wordt daarom met de
zonen gebieden en tot hen zeggen, de binnenleiding in die dingen aangeduid; dat met
gebieden de invloeiing wordt aangeduid, zie de nrs. 5486, 5732; dus het binnenleiden.
6451. Ik word verzameld tot mijn volk; dat dit betekent dat het moet zijn in de goede en de
ware dingen van het natuurlijke, die daaruit zijn, staat vast uit de uitbeelding van de zonen
Israëls en van de naar hen genoemde stammen, die hier zijn volk zijn, namelijk de goede en
de ware dingen in het natuurlijke, nrs. 3858, 3926, 3939, 5414, 5879, 5951, 6335, 6337; en
dat deze dingen uit hem zijn, is duidelijk; en uit de betekenis van verzameld worden tot dat
volk, namelijk in die dingen zijn.
Omdat hier en in wat volgt gehandeld wordt over de verzameling of over het bestaan van het
geestelijk goede, namelijk Israël, in de goede en de ware dingen van het natuurlijke, te weten
diens zonen of de naar hem genoemde stammen, moet het worden gezegd hoe dit moet
worden verstaan: er is een binnenste, er zijn innerlijke dingen onder het binnenste en er zijn
uiterlijke dingen in de mens; al die dingen zijn onderling op de nauwkeurigste wijze
onderscheiden; zij volgen in orde op elkaar, dus uit het binnenste tot aan het buitenste toe;
volgens de orde waarop zij op elkaar volgen, vloeien zij ook in; vandaar komt het dat het
leven invloeit door het binnenste in de innerlijke dingen en door de innerlijke dingen in de
uiterlijke; en dus volgens de orde waarin zij op elkaar volgen en dat het niet rust dan in het
laatste van de orde, waar het blijft stilstaan; en omdat de innerlijke dingen volgens de orde
invloeien tot aan het laatste en daar blijven stilstaan, zo blijkt dat de innerlijke dingen tegelijk
in het laatste zijn, maar in deze orde: het binnenste, dat invloeit, houdt daar het middelpunt; de
innerlijke dingen die onder het binnenste zijn, omringen het middelpunt en de uiterlijke
dingen maken de omtrekken en dit niet slechts in het algemeen, maar ook in de afzonderlijke
dingen; de eerstgenoemde orde wordt de opeenvolgende genoemd, deze echter de gelijktijdige
en deze komt op uit de eerstgenoemde, want al het gelijktijdige komt op uit het
opeenvolgende en wanneer zij opgekomen is, komt zij zodanig tot stand.
Omdat alle innerlijke dingen in het laatste ook tegelijk zijn, is er daarom de schijn alsof het
leven in het laatste is, dat wil zeggen, in het lichaam, terwijl het toch in de innerlijke dingen is
en ook daar niet, maar in de hoogste, dat wil zeggen, in de Heer, uit Wie het al van het leven
is.
Daarvandaan is het eveneens dat het leven in de uiterlijke dingen duister is ten opzichte van
het leven in de innerlijke dingen, want in de uiterlijke dingen is het algemene leven, dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2669
ontstaat vanuit de invloeiing van verscheidene, ja zelfs ontelbare dingen vanuit de innerlijke
dingen, die tegelijk verschijnen en op algemene wijze.
Hieruit blijkt nu enigermate hoe het moet worden verstaan dat het geestelijk goede, te weten
Israël, in de goede en de ware dingen van het natuurlijke moet zijn, namelijk diens zonen of
de stammen; het geestelijk goede immers, dat Israël is, is in het innerlijke van het natuurlijke;
en de goede en de ware dingen, die de zonen zijn, zijn in het uiterlijke ervan; dat in deze
dingen het geestelijk goede moet zijn, wordt aangeduid met ‘ik word verzameld tot mijn
volk’.
6452. Begraaft mij tot mijn vaders; dat dit betekent dat daar eveneens de innerlijke dingen en
het binnenste zijn, staat vast uit de uitbeelding van Abraham en Izaäk, die hier zijn vaders
zijn, namelijk de innerlijke dingen en het binnenste: Abraham het binnenste en Izaäk het
innerlijke, dat onder het binnenste is, nrs. 3245, 6098, 6185, 6276, 6434.
Dat ook het binnenste en de innerlijke dingen tegelijk in de uiterlijke dingen zijn, dus in de
goede en de ware dinge in het natuurlijke, die de zonen en de stammen van Israël zijn, zie
hiervoor nr. 6451.
6453. Tot de spelonk; dat dit betekent waar het duistere is, staat vast uit de betekenis van de
spelonk, namelijk het duistere, nr. 2935; dat ook in het uiterlijk natuurlijke, waar de ware en
de goede dingen zijn die door de zonen en de stammen Israëls worden uitgebeeld, het duistere
is omdat daar het algemene is, zie hier voor in nr. 6451.
6454. Die is in de akker van Efron, de Hethiet, dat dit betekent wat evenwel helder kan
worden, staat vast uit de betekenis van de akker, namelijk de Kerk, nrs. 2971, 3766; en uit de
uitbeelding van Efron de Hethiet, namelijk diegenen bij wie het ware en het goede kan
worden opgenomen, nrs. 2933, 2940, 2969, dus bij wie het duistere van het geloof helder kan
worden.
Hiermee is het als volgt gesteld: alles wat in het natuurlijke is en te meer wat in het uiterlijk
natuurlijke is, is duister ten opzichte van de dingen die in het innerlijk natuurlijke zijn en te
meer ten opzichte van de dingen die in het innerlijk natuurlijke zijn en te meer ten opzichte
van de dingen die in het redelijke zijn, nrs. 6451, 6453; maar dit duistere wordt op
tweevoudige wijze helder: ten eerste indien de uiterlijke dingen tot volgzaamheid aan de
innerlijke dingen en dus tot overeenstemming worden gebracht; ten tweede, indien de mens
uit de uiterlijke tot de innerlijke dingen kan worden verheven en zo vanuit het innerlijke de
uiterlijke dingen kan zien; het laatstgenoemd bestaat bij hen die in het innerlijke van de Kerk
zijn, het eerstgenoemde echter bij hen die in het uiterlijke ervan zijn; maar het ene of het
andere wordt niet verkregen dan door de wederverwekking uit de Heer.
Hieruit blijkt wat daaronder wordt verstaan dat het duistere helder kan worden.
6455. In de spelonk die is in de akker van Machpela; dat dit betekent in dat duistere, staat vast
uit de betekenis van de spelonk en verder ook van Machpela, namelijk het duistere; dat de
spelonk het duistere is, zie de nrs. 2935, 6453; dat Machpela dit is, nr. 2935; maar Machpela
betekent het hoedanige van het duisternis.
6456. Welke is op de aangezichten van Mamre; dat dit de hoeveelheid en de hoedanigheid
ervan betekent, staat vast uit de betekenis van Mamre, namelijk de hoeveelheid en de
hoedanigheid van dat waaraan het wordt toegevoegd, nrs. 2970, 4613.
6457. In het land Kanaän; dat dit betekent waar de Kerk is, staat vast uit de betekenis van het
land Kanaän, namelijk de Kerk, nrs. 3705, 3686, 4447, 5136.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2670
6458. Welke Abraham met de akker heeft gekocht van Efron, de Hethiet; dat dit de verlossing
betekent, staat vast uit de betekenis van kopen, namelijk toe-eigenen, waarover de nrs. 5374,
5397, 5410, 5426; dus is het eveneens verlossen; hetgeen immers wordt verlost, dat wordt
toegeëigend; uit de uitbeelding van Abraham, namelijk in de hoogste zin de Heer, waarover
de nrs. 1965, 1989, 2011, 3245, 3251, 3305, 3703, 4615, 6098, 6185, 6276; uit de uitbeelding
van de akker, namelijk de Kerk, nrs. 2971, 3766; en uit de uitbeelding van Efron de Hethiet,
namelijk diegenen bij wie het goede en het ware kunnen worden opgenomen, nrs. 2933, 2940,
2969; daaruit blijkt wat de zin van deze woorden is, namelijk dat er verlossing is uit de Heer
van diegenen in de Kerk bij wie het goede en het ware kan worden opgenomen.
6459. Tot een bezit des grafs; dat dit de wederverwekking betekent, staat vast uit de betekenis
van het graf, namelijk de wederverwekking, nrs. 2916, 2917, 5551.
6460. Daar hebben zij begraven Abraham en Sarah, zijn echtgenote; daar hebben zij begraven
Izaäk en Rebekka, zijn echtgenote; en daar heb ik Lea begraven; dat dit betekent dat alle
innerlijke dingen volgens orde zijn in het goede en het ware in het natuurlijke, staat vast uit
wat eerder in de nrs. 6451, 6452 is ontvouwd.
6461. De koop van de akker en van de spelonk die daarin is, vanuit de zonen van Chet; dat dit
betekent de verlossing van degenen die het ware opnemen en door het ware het goede, staat
vast uit de betekenis van de koop, namelijk de verlossing, nr. 6458; uit de betekenis van de
akker, te weten de Kerk, nrs. 2971, 3766, dus de mens van de Kerk, want deze is een Kerk; uit
de betekenis van de spelonk, namelijk het duistere, nrs. 2935, 6453; en uit de uitbeelding van
de zonen van Chet, namelijk de geestelijke Kerk die uit de Oude Kerk was, nr. 2813, 2986; en
omdat de zonen van Chet de geestelijke Kerk uit de Oude zijn, zijn het diegenen die het ware
en door het ware het goede opnemen, want daaruit is de geestelijke Kerk.
Hieruit blijkt dat met de koop van de akker en van de spelonk die daarin is, vanuit de zonen
van Chet, de verlossing wordt aangeduid van hen die in de Kerk en terwijl zij nog in het
duistere zijn, het ware en het goede door het ware opnemen.
6462. En Jakob had voleindigd zijn zonen te gebieden; dat dit de uitwerking van de
inboezeming betekent, staat vast uit de betekenis van de zonen gebieden en tot hen zeggen,
namelijk het binnenleiden, nr. 6450; dus is voleindigen hun te gebieden, de uitwerking van de
binnenleiden.
6463. En hij verzamelde zijn voeten tot het bed; dat dit betekent ten aanzien van zijn lagere
dingen waarin de innerlijke dingen zijn, tot het goede en het ware van het lager natuurlijke,
staat vast uit de betekenis van de voeten verzamelen, namelijk zich terugtrekken tot de lagere
dingen; dat verzamelen is zich terugtrekken, wanneer de voeten de lagere dingen zijn, is
duidelijk; dat de voeten de dingen zijn die van het natuurlijke zijn, zie de nrs. 2162, 3147,
3761, 3986, 4280, 4938-4952, dus die lager zijn, nr. 6436; dat het de lagere dingen zijn
waarin de innerlijke dingen zijn, blijkt uit wat eerder in nr. 6451 is gezegd; en uit de betekenis
van het bed, namelijk het natuurlijke, waarover de nrs. 6188, 6226; dus het goede en het ware
van het natuurlijke, want die maken het natuurlijke bij de mens; dat zij het goede en het ware
van het lager natuurlijke zijn, is daarvandaan, dat het dit natuurlijke is tot waar de innerlijke
dingen zich terugtrekken, nrs. 6451, 6452; dat het natuurlijke lager en hoger is of uiterlijk en
innerlijk, zie de nrs. 3293, 3294, 5118, 5126, 5497, 5649.
Omdat met Israël het geestelijk goede vanuit het natuurlijke wordt uitgebeeld en met Jakob
het geestelijk ware in het natuurlijke en met diens zonen de goede en de ware dingen in het
natuurlijke, onderscheiden in geslachten, wordt daarom melding gemaakt van een bed, omdat
daarmee het natuurlijke wordt aangeduid, nrs. 6188, 6226, zoals hier dat hij ‘toen hij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2671
voleindigd had tot zijn zonen te spreken, zijn voeten tot het bed verzamelde’; verder wordt
ook toen Jozef tot hem kwam, gezegd ‘dat Israël zich versterkte en zat op het bed’, nr. 6226;
en ook wordt er nadat hij met Jozef daarover had gesproken om hem te begraven in het graf
van zijn vaderen, gezegd dat ‘Israël zich inkromde op het hoofd des beds’, nr. 6188; vandaar
verschijnt ook, wat gedenkwaardig is, wanneer over Jakob wordt gedacht, in de geestelijke
wereld een bed waarin een man ligt; dit verschijnt op een afstand boven het hoofd naar voren
aan de rechterzijde; die verschijning komt daarvandaan dat de idee van het denken over Jakob
in de hemel wordt veranderd in de idee van het denken over het natuurlijke, want in de hemel
wordt niet doorvat wat Jakob is, maar dat wat door hem wordt uitgebeeld, namelijk het
natuurlijke, wat ook met een bed wordt aangeduid.
6464. En hij gaf de geest; dat dit het nieuwe leven daar betekent, namelijk in de goede en
ware dingen van het lagere natuurlijke, die worden uitgebeeld door zijn zonen en stammen,
staat vast uit de betekenis van de geest geven of van sterven, namelijk het nieuwe leven,
waarover de nrs. 3498, 5305, 4618, 4621, 6036.
6465. En hij werd verzameld tot zijn volken; dat dit betekent dat het was in de goede en de
ware dingen van het natuurlijke, die daaruit waren, staat vast uit wat eerder in nr. 6451 is
gezegd, waar eendere woorden staan; zie wat daar is aangevoerd over het bestaan en het leven
van het geestelijk goede, namelijk Israël, in de goede en de ware dingen van het lagere
natuurlijke, namelijk zijn zonen en de twaalf stammen.
Ten aanzien van het ontstaan van de innerlijke dingen in de uiterlijke dingen moet men verder
weten dat alle dingen niet alleen bij de mens, maar ook in de gehele natuur, ontstaan door
opeenvolgende vormingen, dus de latere dingen door vormingen uit eerdere; vandaar komt het
dat iedere vorming bestaat afgescheiden van de andere, maar dat niettemin het latere afhangt
van het eerdere en wel dermate dat het niet kan blijven bestaan zonder het eerdere, want het
latere wordt in zijn verbindende samenhang en in zijn vorm gehouden door het eerdere;
daaruit blijkt ook dat in het latere alle eerdere dingen in hun orde zijn; het is hetzelfde gesteld
met de bijzondere manieren en de krachten die daaruit als uit onderliggende substanties
voortgaan; zo is het ook gesteld met de innerlijke en de uiterlijke dingen bij de mens en
eveneens met de dingen die van het leven bij hem zijn.
Wie de innerlijke en de uiterlijke dingen in de mens niet volgens zodanige vormingen opvat
kan geen enkel idee hebben ten aanzien van de innerlijke en uiterlijke mens en over de
invloeiing van de ene in de andere, te minder over het bestaan en het leven van de innerlijke
mens of de geest en over de hoedanigheid ervan, wanneer het uitwendige, dat lichamelijk is,
door de dood wordt afgescheiden.
Wie de uiterlijke en de innerlijke dingen zoals continu meer zuivere dingen opvat en zo door
het continue samenhangend, dus zonder een onderscheid door de vormingen van de latere
dingen uit de eerdere, kan het niet anders vatten dan dat wanneer het uitwendige sterft, ook
het innerlijke moet sterven, want hij denkt dat zij samenhangen, en dat, vanwege de
samenhang en de continuïteit, wanneer het ene sterft ook het andere moet sterven, omdat het
ene het andere met zich meetrekt.
Deze dingen zijn gezegd opdat men zal weten dat het innerlijke en het uiterlijke onderling zijn
onderscheiden en dat de innerlijke en de uiterlijke dingen in orde op elkaar volgen en
eveneens dat alle innerlijke dingen ook tegelijk zijn in de uiterlijke dingen, of wat hetzelfde is,
alle eerdere dingen in de latere dingen zijn, over welke zaak in deze verzen in de innerlijke
zin is gehandeld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2672
Vervolg over de invloeiing en over het verkeer van de ziel en het lichaam.
6466. Aan het einde van de voorgaande hoofdstukken is getoond dat het ene en het andere
leven bij de mens, namelijk het leven van zijn denken en het leven van zijn wil, invloeit
vanuit de hemel en wel door engelen en geesten die bij hem zijn; maar dat het invloeit vanuit
de hemel, moet zo worden verstaan dat het invloeit door de hemel uit de Heer, want alles van
het leven bij de engelen is uit de Heer, wat zij ook zelf eensgezind belijden; zij doorvatten ook
dat het zo is; en omdat het al van het leven bij de engelen uit de Heer is, is ook het al van het
leven bij de mens uit de Heer, want de mens wordt door engelen en geesten in het bijzonder
bestuurd en door de hemel in het algemeen uit de Heer.
6467. Daaruit blijkt dat nooit enig mens het leven uit zich heeft en dus ook niet uit zich kan
denken en willen, want het leven van de mens bestaat in denken en willen; er is immers een
enig leven, namelijk dat van de Heer, dat invloeit in allen, maar verschillend wordt
opgenomen en wel volgens de hoedanigheid die de mens over zijn ziel heeft gebracht door het
leven in de wereld; vandaar worden bij de bozen de goede en ware dingen verkeerd in boze en
valse dingen, maar bij de goede mens worden de goede dingen als goede dingen en de ware
dingen als waarheden opgenomen; dit kan worden vergeleken met het licht dat uit de zon
invloeit in de objecten; dit wordt in de objecten omgevormd en geschakeerd op verschillende
wijze, volgens de vorm van de delen en vandaar verkeerd in, of droevige of vreugdevolle
kleuren, dus volgens het hoedanige; eender brengt de mens, terwijl hij in de wereld leeft, over
de zuiverste substanties, die van zijn innerlijk zijn, een hoedanigheid, volgens welke het leven
van de Heer wordt opgenomen.
Men moet weten dat het leven uit de Heer het leven van de liefde jegens het algehele
menselijke geslacht is.
6468. Pas uit de wereld aangekomen geesten, geloven voordat zij door engelen zijn
onderricht, niet anders dan dat het al van het leven in de mens zelf is en dat niets invloeit; de
oorzaak hiervan is deze dat zij niets in het bijzonder weten over de hemel dus ook niet over de
invloeiing daaruit; niet goede geesten willen ook niet in deze dingen onderricht worden, want
zij willen uit zich leven; en zij zeiden dat ik geen leven had, omdat zij mij hadden horen
zeggen dat ik vanuit mijzelf niet leefde en dat ik dit wist door een voortdurende ondervinding;
maar hieraan wilden zij geen aandacht schenken; verder werd het gegeven te zeggen dat
eenieder het leven heeft volgens de vorm van de innerlijke dingen die hij zich heeft
verworven door willen en handelen, denken en spreken.
Daarna sprak ik met goede geesten over de invloeiing van het leven uit de Heer, dat dit
invloeit in allen; en dat dit blijkt uit de hemel, namelijk dat deze een mens weergeeft en
daarom de Grootste Mens wordt genoemd, over wie en over de overeenstemming van alle
dingen bij de mens daarmee aan het einde van verscheidene hoofdstukken is gehandeld; en
dat dit geenszins had kunnen gebeuren indien niet het leven uit de Heer invloeide in de hemel
in het algemeen en in de afzonderlijke geest daar in het bijzonder; en eveneens dat het daaruit
blijkt dat de gehele hemel betrekking heeft op de Heer en dat de Heer daar het middelpunt is
van de invloeiing in allen en dat degenen die in de hemel zijn, omhoog tot Hem schouwen en
zij die in de hel zijn, omlaag van Hem wegschouwen; de Heer verschijnt immers aan hen die
in de hemelen zijn als Zon; de Zon is daar omhoog.
Verder werd gezegd dat het duidelijk is dat het al van het leven uit de Heer is, ook daaruit dat
de ziel van de mens in de baarmoeder op zo’n wonderbaarlijke wijze het lichaam kan vormen
en de vele leden en organen in zo’n reeks en de innerlijke dingen ervan tot het beeld van de
hemel; dit zou nooit kunnen geschieden, indien niet alle leven uit de Heer was en indien niet
de hemel zodanig was.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2673
6469. Mij werd ook gegeven door invloeiing de zoetheid van de engelen gewaar te worden
die zij daaruit voelen, dat zij niet denken en willen uit zichzelf, maar uit de Heer; vandaar
ontvangen zij hun kalmte, vrede en gelukzaligheid.
Toen de engelen tot mijn doorvatting invloeiden, werd de tegenwoordigheid van de Heer
klaarblijkend bemerkt, een teken dat zij in het leven van de Heer zijn; dit werd door veel
ondervinding te weten gegeven.
Eens ook toen ik nadacht over de invloeiing van het leven uit de Heer en enige twijfel
koesterde, vloeide het vanuit de hemel in dat geen aandacht moet worden geschonken aan de
duizenden tegenwerpingen en redeneringen vanuit begoochelingen.
6470. Dat alle leven uit de Heer is, werd ook hieruit te weten gegeven dat niet enige geest
denkt en spreekt vanuit zich, maar uit anderen en deze anderen uit weer anderen enzovoort;
dit werd meermalen getoond aan hen die geloofden dat zij het leven in zichzelf hadden en dat
het niet invloeide; en daarop werd het gegeven te besluiten dat, omdat niemand uit zich maar
uit anderen denkt en spreekt, tenslotte allen denken en spreken uit Eén, dus uit de Heer; en dat
indien niet allen uit Eén dachten en spraken, er nooit enige orde van het leven in de hemel zou
hebben kunnen bestaan, evenwel is er die orde, zodat de hemel ten strengste is onderscheiden
volgens de hoedanigheid van het goede; het zou geheel en al anders zijn indien iedereen
handelde vanuit zijn eigen leven.
6471. Een zekere geest, niet vanuit de boze geesten, maar uit degenen die meenden dat zij
meer dan anderen erkentenissen van het geloof hadden en die verscheidene anderen hadden
onderricht - ook hierin dat al het goede en ware uit de Heer is en dat de mens het goede niet
uit zichzelf kan denken noch willen - werd tot die staat geleid dat hij niet vanuit zich dacht en
wilde; want tot zulke staten kan men in het andere leven worden heengeleid.
Toen hij in die staat was, zei hij dat hij zo niet kon leven, maar dat het leven hem een zware
last was; het werd hem toen gezegd dat hij het niet zo had liefgehad om te leven in de
waarheid die hij onderwezen had en dat de engelen in die staat zijn en dan in de
gelukzaligheid wanneer zij doorvatten dat zij niet leven vanuit zich; maar dit maakte in het
geheel geen indruk op hem; daaruit stond vast hoe moeilijk het is om het leven van het geloof
te leven, indien men niet in het goede van de naastenliefde leeft.
6472. Hoe het is gesteld met de invloeiing van het ene en het andere leven, namelijk van het
leven van het denken en van het leven van de wil, uit de Heer, werd door onthulling te weten
gegeven, namelijk dat de Heer op tweevoudige wijze invloeit door de hemel indirect en vanuit
Zich rechtstreeks; en dat Hij vanuit Zich invloeit zowel in de redelijke dingen van de mens,
die zijn innerlijke dingen zijn, als in zijn natuurlijke dingen, die de uiterlijke dingen zijn.
Hetgeen uit de Heer invloeit, is het goede van de liefde en het ware van het geloof, want dat
wat uit de Heer voortgaat, is het Goddelijk Ware waarin het Goddelijk Goede is; maar deze
worden verschillend opgenomen bij de mens, namelijk volgens het hoedanige van hem; de
Heer dwingt de mens niet om op te nemen wat uit Hem invloeit, maar Hij leidt hem in het
vrije en voor zoveel als de mens het toelaat, leidt Hij door het vrije tot het goede; zo leidt de
Heer de mens volgens diens verkwikkingen en verder ook volgens de begoochelingen en de
daaruit opgevatte beginselen, maar ongemerkt leidt Hij hem daaruit weg; en dit verschijnt de
mens alsof het uit hemzelf plaatsvindt; zo breekt de Heer die dingen niet, want dit zou gelijk
staan met het vrije geweld aan te doen en dit vrije moet er toch noodzakelijk zijn opdat de
mens kan worden wederverwekt, nrs. 1937, 1947, 2875, 2876, 2881, 3145, 3146, 3158, 4031.
Dat de Heer zo bij de mens invloeit, namelijk niet alleen indirect door de hemel, maar ook
rechtstreeks vanuit Zich, zowel in de innerlijke als in de uiterlijke dingen bij de mens, is een
tot dusver onbekende verborgenheid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2674
6473. Dat de Heer de laatsten van de mens evenzeer regeert als diens eersten, kan hieruit
vaststaan dat er de Orde is uit de Heer, die opeenvolgend is van eersten tot laatsten en in de
Orde zelf is niets dan het Goddelijke en omdat dit zo is, is het nodig dat de tegenwoordigheid
van de Heer er in de laatsten evenzeer is als in de eersten, want het ene volgt uit het andere
volgens de voortgang van de Orde.
6474. Door een ondervinding van een uur werd mij getoond hoe door de Heer al het denken
wordt geregeerd; er was een invloeiing zoals van een uiterst zachte en bijna onmerkbare
stroom, niet zichtbaar, maar toch leidt en trekt; dat wat uit de Heer invloeide, en leidde zo alle
reeksen van mijn gedachten tot de gevolgtrekkingen en hoewel zachtjes, toch sterk en wel
dermate dat ik geenszins tot andere gedachten kon wegzwerven; dit mocht ik ook proberen,
maar het was tevergeefs.
6475. Ik hoorde het zeggen tot bepaalde boze geesten die in de wereld der geesten waren en
die aanhoudend tegen de Heer dachten – hoedanig geesten zijn die uit de hel zijn, wanneer zij
in de wereld der geesten zijn, zie nr. 5852 – dat zij iemand zouden naar voren brengen die
vanuit de waarheid zou zeggen van enig hemelse engel, of indien zij konden, er één in de
hemel zouden aanwijzen, die de Heer niet erkent en dat Hij het leven van allen is en dat zij
hun leven uit Hem hebben; maar zij zwegen, omdat zij het niet konden.
Sommigen van de boze geesten die geloofden dat er ook hemelen bestonden waar de Heer
niet werd erkend, zwierven rond en deden navraag, maar na vergeefse pogingen kwamen zij
terug.
Verder werd tot hen gezegd dat allen in de hel tegen de Heer denken en Hem ook niet, wat
ook dat boven het menselijke is, toekennen; en dat toch de meesten zeggen dat zij een hoogste
Wezen erkennen, waaronder zij de Vader verstaan, maar niettemin in haatgevoelens en
wraaknemingen leven en zich aanhoudend boven anderen willen verheffen en als goden
vereerd willen worden en dus zo een hel voor zich maken.
Geheel anders is het gesteld met hen die de Heer erkennen en vanuit het hart in Hem geloven.
Daaruit staat eveneens vast dat de Heer in allen invloeit, zowel op algemene wijze door de
hemel, als afzonderlijk, maar ook universeel uit Zich; en dat Hij daar is waar het goede van de
naastenliefde is; maar dat Hij eveneens daar is waar het tegendeel is, maar op geen andere
wijze dan om aan hen het leven te geven en om hen, voor zoveel als mogelijk is, van het boze
af te leiden.
6476. Zo vaak als ik het gebed des Heren las, even vaak doorvatte ik duidelijk een verheffing
naar de Heer, die gelijk een aantrekking was en dan waren de ideeën geopend en vandaar
vond vergemeenschapping plaats met enige gezelschappen in de hemel; en ik merkte op dat er
een invloeiing uit de Heer was in de afzonderlijke dingen van het gebed, en dus in de
afzonderlijke ideeën van mijn denken, die waren uit de zin van de dingen in het gebed; de
invloeiing vond plaats met een onuitsprekelijke verscheidenheid, namelijk niet de ene keer op
dezelfde wijze als de andere keer; daaruit stond eveneens vast hoe oneindig vele dingen de
afzonderlijke dingen in zich bevatten en dat de Heer in de afzonderlijke dingen tegenwoordig
was.
6477. Verscheidene jaren lang heb ik de algemene sfeer van de invloeiingen rondom mij
waargenomen; zij bestond uit het voortdurend streven om het boze te doen uit de hellen
enerzijds en uit het voortdurend streven om het goede te doen uit de Heer anderzijds; door
deze aan elkaar tegenovergestelde strevingen werd ik voortdurend in evenwicht gehouden.
Zulke strevingen en als gevolg daarvan het evenwicht zijn bij eenieder; vandaar hebben zij het
vrije, zodat zij zich kunnen keren waarheen zij willen; maar het evenwicht wordt gevarieerd
volgens het boze of het goede dat bij de mens regeert.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2675
Hieruit kon eveneens vaststaan dat de Heer universeel invloeit en daar Hij universeel invloeit,
ook afzonderlijk invloeit.
En ik ben daarover ingelicht dat het tegenovergestelde streven, dat uit de hel is, niets anders is
dan de verdraaiing van het uit de Heer voortgaande goede tot het boze.
6478. Wanneer een engel iemand het goede doet, dan vergemeenschapt hij ook aan hem zijn
eigen goede, heilrijke en gezegende en wel met die gezindheid dat hij de ander alles wil geven
en niets behouden; wanneer hij in zo’n staat van vergemeenschapping is, dan vloeit tot hem
het goede met het heilrijke en gezegende veel meer in dan hij geeft en dit aanhoudend en
toenemend.
Zodra echter het denken opkomt dat hij het zijne wil vergemeenschappen ten einde die
invloeiing van het heilrijke en gezegende in hemzelf te verkrijgen, wordt de invloeiing
verstrooid; en nog meer wanneer iets van het denken invalt ten aanzien van een beloning van
de zijde van hem aan wie hij zijn goede vergemeenschapt; dit is uit verscheidene
ondervindingen te weten gegeven.
Daaruit kan eveneens vaststaan dat de Heer in de afzonderlijke dingen is, want de Heer is
zodanig dat Hij Zich aan allen wil geven; vandaar wordt het heilrijke en het gezegende
vermeerderd bij hen die de beelden en de gelijkenissen van Hem zijn.
6479. Geesten die niet zo rechtschapen waren en die enige tijd bij mij waren, wierpen
aanhoudend twijfel vanuit de begoochelingen van de zinnen in tegen dit punt, dat alle dingen
kunnen invloeien uit één bron en dus uit de Heer; maar er werd tot hen gezegd dat zoveel
twijfels niet binnen korte tijd konden worden verwijderd; de oorzaak hiervan is de
begoochelingen van de zinnen, die eerst uiteen moeten worden geslagen en ook met als
oorzaak van de onbekende dingen, die talloos zijn en eerst moeten worden geweten; ja zelfs
dat de twijfels bij hen die in het ontkennende zijn, dat wil zeggen, bij wie het ontkennende
universeel regeert, geenszins kunnen worden verwijderd, want bij hen geldt één bedenking
zwaarder dan duizend bevestigingen; één bedenking immers is zoals een vlak voor de pupil
van het oog gebracht zandkorreltje, dat, hoewel het maar één enkel korreltje is en heel klein,
toch het gehele gezicht wegneemt; zij die daarentegen in het bevestigende zijn, dat wil
zeggen, bij wie het bevestigende universeel regeert, verwerpen de bedenkingen vanuit de
begoochelingen, die tegen de waarheden zijn en indien er enige dingen zijn die zij niet vatten
dan werpen zij die terzijde en zeggen dat zij die nog niet verstaan en blijven niettemin in het
geloof van de waarheid.
Maar die geesten gaven aan deze zaken slechts weinig aandacht, omdat zij in het ontkennende
waren.
6480. Omdat hier wordt gehandeld over de invloeiing van de Heer, indirect door de hemel en
rechtstreeks uit Zichzelf en dit meer geschikt de Voorzienigheid wordt genoemd, want de
Heer vloeit niet alleen in de wil en het denken van de mens in, maar ook tegelijk in
verscheidene dingen die hem overkomen, is het daarom geoorloofd om in wat nu volgt
Voorzienigheid te zeggen.
6481. De geesten die in het andere leven komen, brengen de mening met zich mee dat de
Goddelijke Voorzienigheid universeel is, en dus niet in de afzonderlijke dingen; de oorzaak
van die mening was daarin gelegen dat zij de bozen tot ereposten hadden zien verheven en
rijk worden en welslagen, wat zij aan de eigen voorzichtigheid en wijsheid toeschrijven; maar
zij weten niet dat de Goddelijke Voorzienigheid het eeuwig heil van de mens ten doel heeft,
dus niet zijn heilrijkheid in de wereld, namelijk welstand en voorrang, waarin de meeste
mensen zolang zij in het lichaam leven, de gelukzaligheid zelf stellen; terwijl dit toch niet zo
is, want meestal baart de voorrang de liefde van zich en de welstand de liefde van de wereld,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2676
dus dingen die strijdig zijn met de liefde tot God en met de liefde jegens de naaste; daarom
worden zulke dingen aan de bozen gegeven en eveneens aan de goeden, maar alleen indien
die geschikt zijn en niet van de hemel afleiden en bovendien zorgt de Heer voor Zijn
einddoelen door de bozen evenzeer als door de goeden; want de Heer drijft de bozen door hun
liefden zelf aan om het goede te doen aan de naaste, het vaderland en de Kerk; de bozen
willen immers uitmunten, zij willen gewin en willen daarom rechtschapen en vol ijver
schijnen; en zo worden zij vanuit die begeerte zoals vanuit een vuur sterker aangespoord om
zulke dingen te doen dan de rechtschapenen.
Het wordt de bozen zelfs toegestaan te geloven dat alle dingen van de eigen voorzichtigheid
zijn en dat er geen Goddelijke Voorzienigheid is of dat die slechts universeel is, omdat zij niet
iets anders willen aanvaarden; en opdat zij zulke dingen ten uitvoer brengen die voor het
algemeen welzijn bevorderlijk zijn, wordt aan hun plannen ook succes gegeven die hen nog
meer aansporen omdat zij die aan zichzelf toeschrijven.
6482. Ik sprak met geesten over de universele regering van de Heer, namelijk dat het
universele nooit kan bestaan zonder de afzonderlijke dingen en dat het universele anders niets
is, want dat het universeel wordt genoemd, komt omdat de afzonderlijke dingen tegelijk zo
betiteld worden, zoals de bijzondere dingen tegelijk genomen het algemene wordt genoemd;
daarom is ‘Voorzienigheid in het universele en niet in de afzonderlijke dingen’ zeggen, dus
niets zeggen.
Indien iemand onder de Voorzienigheid in het universele de instandhouding van het geheel
verstaat volgens de orde die aan de algehele natuur in de eerste schepping is ingeprent, dan
neemt hij niet in overweging dat niets kan blijven bestaan tenzij het voortdurend ontstaat,
want, zoals het in de wetenschappelijke wereld bekend is, blijven bestaan is een voortdurend
ontstaan; dus is de instandhouding een voortdurende schepping; en dus is de Voorzienigheid
voortdurend in de afzonderlijke dingen.
Sommigen bevestigen zich hierin dat er een universele voorzienigheid bestaat zonder
bijzondere, met als voorbeeld een koning die universeel regeert, maar niet afzonderlijk; maar
zij bedenken niet dat het koningschap niet slechts bij de koning zelf is, maar ook bij zijn
ministers, die hem vervangen in zulke dingen waartoe hij zelf niet in staat is of niet in de
gelegenheid is; en zo is dus het universele, dat van de koning is, in de afzonderlijke dingen.
Mara dit is niet nodig bij de Heer; want al wat in Hem is, is Oneindig, omdat het Goddelijk is;
dat de engelen Zijn dienaren zijn, is opdat zij in een actief leven zijn en vandaar in
gelukzaligheid; niettemin zijn de taken die zij verrichten, niet vanuit hen, maar vanuit de
invloeiing uit de Heer; dit is wat de engelen eveneens eensgezind bekennen.
6483. Uit wat nu gezegd is, kan ook vaststaan dat het universele zich geheel en al gedraagt
volgens de afzonderlijke dingen; indien deze minder afzonderlijk zijn is ook het universele
minder verheven; indien zij echter meer afzonderlijk zijn, dan is vandaar het universele meer
verheven, want de afzonderlijke dingen maken dat het universele er kan zijn en het universele
wordt genoemd; daaruit kan men weten hoedanig het Goddelijk universele is, namelijk dat het
in de meest afzonderlijke dingen is, want het is het meest verheven boven alle dingen, omdat
het Goddelijk en Oneindig is.
6484. Er was een zeker iemand die zich hierin had bevestigd dat niets van de Goddelijke
Voorzienigheid was, maar dat alle en de afzonderlijke dingen vanuit de voorzichtigheid van
het verstand waren en verder uit het lot en het toeval; hij nam aan dat het lot bestond, maar hij
wist niet wat het was; hij behoorde tot de subtiele boze geesten, omdat hij zich meer had
opgehouden met denken dan met spreken en omgang.
Toen hij in het andere leven kwam, zette hij het vorige leven voort, zoals allen dat doen; hij
deed onderzoek en nam eveneens alle dingen in zich op waarvan hij meende dat zij hem van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2677
dienst konden zijn, waardoor hij voor zichzelf zorg kon dragen om vanuit zich voorspoedig te
zijn, zelfs ook door magische kunstgrepen.
Ik sprak met hem en hij zei dat hij in zijn hemel was wanneer hij zo deed en dat er geen
andere hemel kon bestaan dan die welke hij voor zichzelf maakte.
Maar het werd gegeven hem te antwoorden dat de hemel voor hem in een hel wordt verkeerd
zodra de hemel zelf daarin vloeit.
Hij was toen in de wereld der geesten en wanneer zij daar zijn, dan zijn zij in de
verkwikkingen van de liefden waarin zij in de wereld zijn geweest, nr. 5852.
Maar toen gebeurde het dat de hemel invloeide in zijn verkwikkelijke en plotseling voelde hij
toen de hel; hij huiverde en zei dat hij dit nooit had geloofd.
Door goede geesten werd mij gezegd dat hij erger was dan de overigen, omdat er uit hem een
meer subtiele invloed was dan uit de anderen.
Daarna werd hij teruggebracht in de staat van zijn kindertijd en uit de Heer werd aan de
engelen getoond hoedanig hij toen was geweest en eveneens toen zijn toekomstig leven zou
zijn, dat voorzien was en dat de afzonderlijke dingen van zijn leven door de Heer waren
geleid en dat hij zich anders halsoverkop in de wreedste hel gestort zou hebben, indien de
aanhoudende Voorzienigheid van de Heer ook maar in het minst onderbroken was geweest;
dit kan voor engelen zichtbaar worden getoond.
Het werd hem ook gevraagd of hij ooit over het eeuwige leven had nagedacht; hij zei dat hij
niet daaraan had geloofd en dat hij al die zaken had verworpen; de oorzaak hiervan was dat hij
zoveel verwarde dingen had gezien: de rechtvaardige lijden en de goddeloze zich beroemen
en eendere dingen; en verder omdat hij had gezien dat de wilde dieren eendere zinnen hebben,
een eender leven en eveneens opmerkzaamheid en voorzichtigheid; zo geloofde hij dus dat hij
evenals die dieren zou sterven en dat hij in de grootste verbazing was gekomen toen hij
bemerkte dat hij na de dood leefde.
6485. Ik heb met goede geesten over de Goddelijke Voorzienigheid en over de eigen
voorzichtigheid van de mens gesproken en zij toonden die door een uitbeelding die bij hen
gewoon is ten aanzien van deze zaak, namelijk door een vormloze en losse aardkluit in de
atmosfeer en zij zeiden dat de eigen voorzichtigheid zich verhoudt tot de Goddelijke
Voorzienigheid, zoals die kluit tot de algehele atmosfeer, en dat die kluit naar verhouding
niets is en ook neervalt.
Zij voegden daaraan toe dat degenen die aan de eigen voorzichtigheid alle dingen
toeschrijven, zijn zoals zij die in dichte wouden dwalen en de uitgang niet weten en die,
indien zij die vinden, dat, of aan hun eigen voorzichtigheid of aan het lot toekennen.
Verder zeiden zij dat alle voorvallen van de Voorzienigheid zijn en dat de Voorzienigheid stil
en verborgen handelt om verscheidene oorzaken; en dat de mens, indien de Voorzienigheid
openlijk handelde, nooit hervormd zou kunnen worden.
6486. Ik hoorde engelen onder elkaar spreken over de Voorzienigheid van de Heer; ik
verstond weliswaar de dingen die zij spraken, maar daarvan kunnen weinig dingen beschreven
worden, omdat hun spraak aanhoudend gebonden is aan hemelse uitbeeldingen die niet dan
alleen voor een gering deel kunnen worden uitgedrukt.
Zij spraken wijs en zeiden dat de Voorzienigheid van de Heer in de meest afzonderlijke
dingen is, maar niet volgens een zodanige orde als de mens zich dat voorstelt, omdat die
dingen die op komst zijn èn worden vooruitgezien èn daarin wordt voorzien; en dat het
hiermee is gesteld zoals met iemand die een paleis bouwt: eerst stapelt hij materiaal van elke
soort op en werpt dat materiaal bij hopen samen, waar ze dan zonder enige orde liggen en het
is alleen in het verstand van de bouwmeester dat bepaalt hoedanig het paleis is dat daaruit zal
worden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2678
6487. Toen ik met engelen over de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer sprak, waren ook
geesten aanwezig, die zich het een of ander ten aanzien van het lot of de volstrekte
noodzakelijkheid hadden ingebeeld; zij meenden dat de Heer daarvanuit handelde, omdat Hij
niet anders kan voortgaan dan volgens de meest wezenlijke dingen, dus volgens de dingen die
van de volmaaktste orde zijn; maar het werd hun getoond dat de mens het vrije heeft en dat
indien hij het vrije heeft, het niet vanuit noodzaak is; dit werd toegelicht met huizen die
gebouwd moeten worden, namelijk dat de bakstenen, de metselkalk, het zand, de stenen die
dienen voor de fundering en de zuilen en verder de planken en de balken en tal van dergelijke
dingen meer, niet worden samengebracht in die orde waarin het huis moet worden gebouwd,
maar naar believen en dat alleen de Heer heeft geweten hoedanig huis daaruit kan worden
opgebouwd; al die dingen die uit de Heer zijn, zijn de meest essentiële dingen, maar zij
volgen elkaar niet in orde op vanuit de noodzaak, maar op een wijze toegevoegd aan het vrije
van de mens.
6488. Het gesprek ging over de voorbeschikking en velen van de geesten waren krachtens de
beginselen in de wereld in die mening dat sommigen zijn voorbeschikt tot de hemel en
anderen tot de hel; maar ik hoorde vanuit de hemel het antwoord, dat nooit iemand is
voorbeschikt tot de hel, maar dat allen zijn voorbeschikt voor het eeuwige leven.
6489. Het is met de Voorzienigheid van de Heer als volgt gesteld, dat zij verbonden is met het
Vooruitzien; en dat het ene niet bestaat zonder het andere; immers, de boze dingen worden
voorzien en in de goede dingen wordt voorzien; en de boze dingen die worden voorzien,
worden door de voorzienige beschikking van de Heer aanhoudend naar het goede gebogen,
want het Goddelijk einddoel tot het goede regeert universeel; vandaar wordt ook niet wat ook
toegelaten dan alleen te dien einde dat daaruit enig goede zal voortkomen; maar omdat de
mens het vrije heeft opdat hij hervormd kan worden, wordt hij van het boze tot het goede
gebogen, voor zoveel als hij zich in het vrije laat buigen en aanhoudend van de gruwelijkste
hel, waarin hij zich met alle inspanning van krachten tracht te storten, tot een mildere, indien
hij niet tot de hemel kan worden geleid.
6490. Indien de Voorzienigheid van de Heer niet in de meest afzonderlijke dingen was, zou de
mens geenszins gezaligd hebben kunnen worden, zelfs niet leven, want het leven is uit de
Heer en alle momenten van het leven hebben een reeks van gevolgen tot in het eeuwige.
Eens was het gegeven om duidelijk de sfeer van de einddoelen te bemerken die van de
Voorzienigheid van de Heer is.
6491. Dat de Voorzienigheid van de Heer oneindig is en het eeuwige beoogt, kan vaststaan uit
de vorming van het embryo in de baarmoeder; daar worden aanhoudend lineamenten
ontworpen voor de dingen die zullen worden, dus dat het ene lineament steeds het vlak is voor
het andere, en dit zonder enige dwaling, totdat het een embryo wordt; daarna ook, wanneer
het geboren is, wordt in opeenvolging het ene voorbereid tot het andere en voor het andere,
opdat een volmaakt mens zal ontstaan en tenslotte zodanig dat hij de hemel kan opnemen;
indien zo in de afzonderlijke dingen wordt voorzien wanneer de mens wordt ontvangen,
geboren en wanneer hij opgroeit, hoe dan niet ten aanzien van het geestelijk leven.
6492. In een droom verscheen mij mijn vader en ik sprak met hem en zei dat een zoon zijn
vader niet als vader moet erkennen zoals tevoren nadat hij zijn eigen meester is geworden;
want dat de vader erkend moet worden wanneer de zoon wordt opgevoed, komt omdat de
vader dan in de plaats van de Heer is en de zoon dan nog niet weet, vanuit de leiding aan de
hand van zijn vader, wat hij moet doen; maar dat wanneer hij tot zelfstandig oordelen en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2679
denken komt en het hem toeschijnt dat hij zich vanuit zichzelf kan besturen, dan de Heer zijn
Vader zal zijn, Wiens plaats zijn natuurlijke vader tevoren had bekleed.
Deze dingen sprak ik in de droom; toen ik ontwaakte, scheen er vanuit de hemel een lange rol
neer te dalen die aan stokken was aangebracht en samengebonden met zeer schone linten
gekleurd in een blinkend hemelsblauw; de schoonheid kan niet beschreven worden; er werd
gezegd dat er zodanige geschenken zijn voor de engelen onder elkaar.
6493. Vaak heb ik met geesten over het lot gesproken, dat in de wereld als een toeval
verschijnt, omdat men niet weet waar het vandaan is; en omdat men dit niet weet, ontkennen
sommigen dat het bestaat.
Toen mij iets zodanigs, dus als toevallig, overkwam, werd door de engelen gezegd dat het was
voorgevallen omdat zulke geesten aanwezig waren en wanneer het een boze toevalligheid
was, dat dan de sfeer van zulke boze geesten de overhand had.
De boze geesten hebben ook met hun kunsten uitgevonden om een sfeer voort te brengen
waar vanuit rampspoedige gebeurtenissen voorvielen, die volledig verschenen alsof ze bij
toeval plaatsvonden.
En er werd verder gezegd dat alle dingen, ja zelfs de allerminste, tot de minste van de minste
dingen toe, door de Voorzienigheid van de Heer worden geleid, tot zelfs ten aanzien van de
voetstappen zelf toe; en dat wanneer iets zodanigs dat daarmee in strijd is, de overhand heeft,
rampspoedige dingen voorvallen; en het werd door hen bevestigd dat er niet enig toeval
bestaat; en dat het schijnbaar toevallige of het lot de Voorzienigheid in het laatste van de orde
is, waarin alle dingen zich betrekkelijk onbestendig gedragen.
6494. Ik heb verscheidene jaren lang zorgvuldig nagegaan of het lot iets was en ik heb
geoordeeld dat het er was en dat de voorzichtigheid dan niets uitmaakte; allen die daarover
lang hebben nagedacht, weten dit ook en bekennen het, maar zij weten niet waar het vandaan
komt; dat het is vanuit de geestelijke wereld weet nauwelijks iemand, terwijl het toch daar
vandaan komt.
Eens toen ik in gezelschap een gewoon kansspel met dobbelstenen speelde, spraken de
geesten die bij mij waren, met mij over het lot of de fortuin in spelen en zij zeiden dat het
fortuinlijke bij hen werd uitgebeeld met een blinkend witte wolk en het onfortuinlijke met een
donkerzwarte wolk; en dat ik, wanneer er een donkerzwarte wolk bij mij verscheen, absoluut
niet kon winnen; en zij voorzegden mij ook vanuit dat teken de wisselingen van het lot in dat
spel; daaruit werd het te weten gegeven dat datgene wat aan het lot wordt toegekend, ook in
spelen, is vanuit de geestelijke wereld; nog meer wat de mens meemaakt ten aanzien van de
wisselingen in de loop van zijn leven; en dat dit het lot wordt genoemd, is vanuit de invloeiing
van de Voorzienigheid in de laatsten van de orde, waar dit zo bestaat; zo is dus de
Voorzienigheid in de meest afzonderlijke dingen, volgens de woorden van de Heer dat zelfs
geen haar van het hoofd valt zonder de wil van God.
6495. Uit deze dingen die tot dusver zijn aangevoerd, kan vaststaan dat de invloeiing uit de
Heer rechtstreeks is en eveneens door de hemel indirect; maar de invloeiing die uit de Heer is,
is het goede van de hemelse liefde, en dus de liefde jegens de naaste; in deze liefde is de Heer
aanwezig, want Hij heeft het algehele menselijke geslacht lief en Hij wil elk afzonderlijk
mens tot in het eeuwige zaligen; en omdat het goede van die liefde uit Hem is, is Hijzelf
daarin en dus bij de mens aanwezig die in het goede van die liefde is.
Maar wanneer de mens zich in die staat brengt dat hij de invloeiing uit de hel opneemt, dan
voelt hij het leven van de liefde van zich en van de wereld als verkwikkelijk en het leven van
de liefde van de naaste, indien het niet is ten gunste van hemzelf, als onverkwikkelijk.
En omdat de mens die in deze staat is, niets anders begeert en niets anders dan valse dingen
over het geestelijk leven denkt, wordt hij, opdat hij dus niet eender zal handelen als hij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 49
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2680
begeert en niet eender zal spreken als hij denkt, in banden gehouden door zijn liefden zelf,
waarvan hij bang is beroofd te worden, dus van de vrees voor het verlies van eer, gewin, faam
en leven; in deze banden, die het laatste vlak maken, vloeit dan de Heer in en daardoor regeert
Hij hem; vandaar verschijnt hij daadwerkelijk zedig en burgerlijk, soms zoals een engel en
berokkent hij het gezelschap en de naaste ook geen schade; en indien hij dit deed, dan zijn er
de burgerlijke wetten die straffen.
Maar dit vlak is niets in het andere leven; de mens is daar in de geestelijke wereld en daarom
in de sfeer van zijn innerlijke dingen; namelijk hoe hij van binnen is geweest, zodanig is hij
daar, niet hoedanig hij verscheen in uiterlijke dingen; de uiterlijke en uitwendige dingen
worden hem immers afgenomen en wanneer deze eenmaal zijn afgenomen, wordt duidelijk
hoedanige duivel of hoedanige engel hij in de wereld is geweest.
6496. Het vervolg aan het einde van het volgende hoofdstuk.
Einde hoofdstuk negenenveertig.
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb