GENESIS – VIJFENVEERTIGSTE HOOFDSTUK
GENESIS 45:1 – 28
1. En Jozef kon zich niet inhouden tot allen die bij hem stonden; en hij riep: Doet alle
man van bij mij uitgaan; en er stond niet wie ook met hem, als Jozef zich aan zijn
broers bekend maakte.
2. En hij gaf zijn stem uit in geween; en de Egyptenaren hoorden en het huis van
Farao hoorde.
3. En Jozef zei tot zijn broers: Ik ben Jozef; leeft mijn vader nog; en zijn broers
konden hem niet antwoorden, omdat zij ontsteld waren van voor hem.
4. En Jozef zei tot zijn broers: Nadert, ik bid u, tot mij; en zij naderden; en hij zei: Ik
ben Jozef, uw broeder, die gij verkocht hebt mij naar Egypte.
5. En nu, het zij u niet tot smart en het zij niet tot toorn in uw ogen dat gij mij hierheen
verkocht hebt, omdat tot levendmaking God mij vóór u gezonden heeft.
6. Ter oorzake van dit, twee jaren des hongers in het midden des lands en nog vijf
jaren in welke geen ploeging en oogst.
7. En God heeft mij vóór u gezonden om u overblijfselen te stellen in het land en om u
levend te maken tot een grote ontkoming.
8. En nu, niet gij hebt mij hierheen gezonden, maar God; en Hij heeft mij gesteld tot
een vader voor Farao en tot een heer voor zijn gehele huis en ik heers in het gehele
land van Egypte.
9. Haast u en klimt op tot mijn vader en zegt tot hem: Aldus heeft uw zoon Jozef
gezegd: God heeft mij voor geheel Egypte gesteld tot een heer; daal neder tot mij, blijf
niet staan.
10. En gij zult wonen in het land Gosen en gij zult dicht bij mij zijn, gij en uw zonen en
de zonen van uw zonen en uw kudden van kleinvee en uw kudden van grootvee en al
wat gij hebt.
11. En ik zal u daar onderhouden, omdat nog vijf jaren des hongers; opdat gij
misschien niet uitgeroeid wordt, gij en uw huis en al wat gij hebt.
12. En ziet, uw ogen zien en de ogen van mijn broeder Benjamin, dat ik met de mond
sprekende ben tot u.
13. En boodschapt mijn vader al mijn heerlijkheid in Egypte en al wat gij gezien hebt;
en haast u en doet mijn vader hierheen nederdalen.
14. En hij viel op de halzen van Benjamin, zijn broeder en hij weende; en Benjamin
weende op de halzen van hem.
15. En hij kuste al zijn broers en hij weende op hen; en daarna spraken de broers van
hem met hem.
16. En de stem werd gehoord in het huis van Farao, al zeggende: Jozefs broers zijn
gekomen; en het was goed in de ogen van Farao en in de ogen van de knechten van
hem.
17. En Farao zei tot Jozef: Zeg tot uw broers: Doet dit, laadt uw lastdieren en gaat,
komt in het land Kanaän.
18. En neemt uw vader en uw huizen en komt tot mij; en ik zal u het goede van het
land Egypte geven en gij zult het vette des lands eten.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2448
19. En nu, dit gebod, doet het: Neemt u uit het land van Egypte voertuigen voor uw
kleine kinderen en voor uw vrouwen en draagt uw vader en komt.
20. En uw oog spare niet over uw huisgereedschappen, omdat het goede van het ganse
land van Egypte, dit is voor u.
21. En de zonen van Israël deden aldus en Jozef gaf hun voertuigen, naar de mond van
Farao; en hij gaf hun teerkost tot de weg.
22. En hun allen gaf hij eenieder wisselklederen; en Benjamin gaf hij driehonderd
zilverlingen en vijf wisselklederen.
23. En zijn vader zond hij, als dit: tien ezels, dragende van het goede van Egypte en
tien ezelinnen, dragende koren en brood en voedsel voor zijn vader tot de weg.
24. En hij zond zijn broers heen; en zij gingen; en hij zei tot hen: Twist niet onderweg.
25. En zij klommen op vanuit Egypte en zij kwamen in het land Kanaän tot Jakob, hun
vader.
26. En zij boodschapten hen, al zeggende: Jozef leeft nog en dat hij heersende is in al
het land van Egypte; en zijn hart bezweek, omdat hij hen niet geloofde.
27. En zij spraken tot hem alle woorden van Jozef die hij tot hen gesproken had; en hij
zag de voertuigen die Jozef gezonden had om hem te dragen; en de geest van Jakob,
hun vader, herleefde.
28. En Israël zei: Het is veel; Jozef, mijn zoon, leeft nog; ik zal gaan en ik zal hem zien
eer ik sterf.
INHOUD
5867. In het vorige hoofdstuk werd gehandeld over de innerlijke mens, te weten Jozef,
namelijk dat hij de natuurlijke uiterlijke mens, die de tien zonen van Jakob zijn, door het
bemiddelende, dat Benjamin is, tot de verbinding met zich inwijdde.
In dit hoofdstuk nu wordt gehandeld over de innerlijke mens, namelijk dat hij zich verbond
met de natuurlijk uiterlijke; maar omdat met deze geen verbinding mogelijk is, tenzij door het
geestelijk goede vanuit het natuurlijke, dat Israël is, bereidt hij dat daarom eerst voor om het
aan zich te binden.
DE INNERLIJKE ZIN
5868. vers 1,2. En Jozef kon zich niet inhouden tot allen die bij hem stonden; en hij riep: Doet
alle man van bij mij uitgaan; en er stond niet wie ook met hem, als Jozef zich aan zijn broers
bekend maakte.
En hij gaf zijn stem uit in geween; en de Egyptenaren hoorden en het huis van Farao hoorde.
En Jozef kon zich niet inhouden tot allen die bij hem stonden, betekent dat alle dingen nu uit
het innerlijk hemelse tot de verbinding waren bereid; en hij riep, betekent dichtbij de
uitwerking; doet alle man van bij mij uitgaan, betekent dat de niet overeenstemmende en
tegenstrijdige wetenschappelijke dingen uit het midden geworpen moesten worden; en er
stond niet wie ook met hem, als Jozef zich aan zijn broers bekend maakte, betekent dat er niet
enige wetenschap aanwezig was toen het innerlijk-hemelse zich door het bemiddelende
verbond met de ware dingen in het natuurlijke; en hij gaf zijn stem uit in geween, betekent de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2449
barmhartigheid en de vreugde; en de Egyptenaren hoorden, betekent tot aan de laatste dingen
toe; en het huis van Farao hoorde, betekent door het algehele natuurlijke heen.
5869. En Jozef kon zich niet inhouden tot allen die bij hem stonden; dat dit betekent dat alle
dingen nu uit het innerlijk-hemelse tot de verbinding waren bereid, staat vast uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk goede, waarover de nrs. 5805, 5826, 5827, dus
het innerlijk-hemelse, want onder het hemelse wordt het goede verstaan dat uit de Heer
voortgaat; en uit de betekenis van zich niet kunnen inhouden, namelijk dat alle dingen bereid
zijn tot de verbinding; wanneer immers iemand zich met de meeste ijver tot enig doel of
uitwerking voorbereidt door de middelen daartoe bijeen te zoeken en te ordenen, dan kan hij
zich, wanneer alle dingen bereid zijn, niet langer inhouden; dit wordt met die woorden
aangeduid; want in het hoofdstuk dat voorafgaat, werd gehandeld over de inwijding tot de
verbinding; maar in dit hoofdstuk wordt gehandeld over de verbinding zelf, nr. 5867.
Met allen die bij hem stonden, worden zulke dingen aangeduid die de verbinding verhinderen;
daarom werden zij uitgeworpen, zoals hierna volgt.
5870. En hij riep: dat dit dicht nabij de uitwerking betekent, staat vast uit de betekenis van
roepen, wanneer voorafgaat dat hij zich niet kon inhouden, namelijk dicht nabij de
uitwerking.
5871. Doet alle man van bij mij uitgaan; dat dit betekent dat de niet overeenstemmende en
tegenstrijdige wetenschappelijke dingen uit het midden moesten worden geworpen, staat vast
uit de betekenis van alle man van bij hem, namelijk de wetenschappelijke dingen; het waren
immers Egyptenaren, met wie de wetenschappelijke dingen worden aangeduid, zie de nrs.
1164, 1165, 1186, 1462, 5700, 5702; dat zij niet overeenstemden en tegenstrijdig waren,
volgt, omdat zij uitgeworpen werden.
Hiermee is het als volgt gesteld: wanneer een verbinding plaatsvindt van de ware dingen die
in de uiterlijke of natuurlijke mens zijn, met het goede dat in de innerlijke is, dat wil zeggen,
wanneer de ware dingen van het geloof verbonden worden met het goede van de
naastenliefde, dan worden al die wetenschappelijke dingen die niet overeenstemmen en te
meer die welke tegenstrijdig zijn, uit het midden naar de zijden verworpen en dus uit het licht
dat in het midden is, naar de schaduwen die aan de zijden zijn; en dan worden zij deels niet
beschouwd en deels voor niets geacht; vanuit de wetenschappelijke dingen die
overeenstemmen en samenstemmen en die blijven, wordt als het ware een uittreksel gemaakt
en als het zo gezegd mag worden, naar een hoger niveau getild, waar vandaan de innerlijke
zin van de dingen is, die door de mens zolang hij in het lichaam is, niet wordt waargenomen
dan alleen door een zeker blij gemoed, zoals dat gevoel er kan zijn in de morgen van een
nieuwe dag; dus vindt de verbinding plaats van het ware dat van het geloof is, met het goede
dat van de naastenliefde is.
5872. En er stond ook niet wie ook met hem, als Jozef zich aan zijn broers bekend maakte; dat
dit betekent dat er niet enige aanwezig waren, toen het innerlijk-hemelse zich door het
bemiddelende verbond met de ware dingen in het natuurlijke, kan vaststaan uit wat eerder in
nr. 5871 is ontvouwd, dus zonder verdere uiteenzetting.
5873. En hij gaf zijn stem uit in geween; dat dit de barmhartigheid en de vreugde betekent
staat vast uit de betekenis van het geween, namelijk de uitwerking van de barmhartigheid, nr.
5480; en eveneens zoals het een uitwerking is van droefenis, is het een uitwerking van de
liefde, nr. 3804, dus de vreugde.
5874. En de Egyptenaren hoorden; dat dit betekent tot aan de laatste dingen toe, staat vast uit
de betekenis van horen, namelijk de stem in het geween; en dit is de doorvatting van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2450
barmhartigheid en van de vreugde; en uit de uitbeelding van de Egyptenaren, te weten de
wetenschappelijke dingen, waarover de nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, dus de laatste dingen,
want de wetenschappelijke dingen bij de mens zijn diens laatste dingen.
Dat de wetenschappelijke dingen de laatste dingen van de mens zijn, namelijk in zijn
geheugen en zijn denken, verschijnt niet; het schijnt hem toe alsof zij het al van het inzicht en
van de wijsheid maken; maar zo is het niet, zij zijn slechts vaten waarin de dingen zijn die van
het inzicht en de wijsheid zijn en wel de laatste vaten, want zij verbinden zich met de zinlijke
dingen van het lichaam.
Dat zij de laatste dingen zijn, is duidelijk voor degene die over zijn gedachten nadenkt,
wanneer hij enige waarheid te weten tracht te komen, namelijk dat dan de wetenschappelijke
dingen aanwezig zijn, maar niet verschijnen, want het denken trekt er dan de dingen uit die zij
bevatten en wel vanuit zeer vele die hierheen en daarheen verstrooid en ook verborgen zijn en
maakt zo een gevolgtrekking; en hoe innerlijker het denken gaat, des te verder zij zich van die
dingen verwijdert; dit kan hieruit duidelijk zijn dat de mens wanneer hij in het andere leven
komt en een geest wordt, weliswaar wetenschappelijke dingen met zich meedraagt, maar
daarvan geen gebruik mag maken, om tal van oorzaken, nrs. 2476, 2477, 2479 en toch denkt
en spreekt hij over het ware en het goede met veel meer onderscheid en volmaakter dan in de
wereld; daaruit kan vaststaan, dat de wetenschappelijke dingen de mens van dienst zijn om het
verstand te vormen, maar dat zij, wanneer het verstand is gevormd, dan het laatste vlak
vormen waarin de mens niet langer denkt, maar op een niveau daarboven.
5875. En het huis van Farao hoorde; dat dit betekent door het gehele natuurlijke leven heen,
staat vast uit de uitbelding van Farao, namelijk het natuurlijke in het algemeen, waarover de
nrs. 5160, 5799; dus is zijn huis het algemeen natuurlijke.
5876. vers 3-5. En Jozef zei tot zijn broers: Ik ben Jozef; leeft mijn vader nog; en zijn broers
konden hem niet antwoorden, omdat zij ontsteld waren van voor hem.
En Jozef zei tot zijn broers: Nadert, ik bid u, tot mij; en zij naderden; en hij zei: Ik ben Jozef,
uw broeder, die gij verkocht hebt mij naar Egypte.
En nu, het zij u niet tot smart en het zij niet tot toorn in uw ogen dat gij mij hierheen verkocht
hebt, omdat tot levendmaking God mij vóór u gezonden heeft.
En Jozef zei tot zijn broers, betekent dat het innerlijk-hemelse het vermogen van doorvatting
gaf aan de ware dingen in het natuurlijke; ik ben Jozef, betekent de openbaring; leeft mijn
vader nog, betekent de tegenwoordigheid van het geestelijk goede vanuit het natuurlijke; en
zijn broers konden hem niet antwoorden, betekent dat de ware dingen in het natuurlijke nog
niet in de staat waren om te spreken; omdat zij ontsteld waren van voor hem, betekent de
beroering onder hen; en Jozef zei tot zijn broers, betekent de doorvatting van het nieuwe
natuurlijke; nadert, ik bid u, tot mij, betekent de innerlijke vergemeenschapping; en zij
naderden, betekent de uitwerking; en hij zei: Ik ben Jozef, uw broeder, betekent de openbaring
door invloeiing; die gij verkocht hebt mij naar Egypte, betekent het innerlijke, dat zij het
hadden vervreemd; en nu, het zij u niet tot smart, betekent de angst van het hart of van de wil;
en het zij niet tot toorn in uw ogen, betekent de droefenis van de geest of van het verstand; dat
gij mij hierheen verkocht hebt, betekent dat zij het vervreemd [verstoten] hadden tot de
laagste dingen; omdat tot levendmaking God mij vóór u gezonden heeft, betekent het
geestelijk leven daarvandaan voor hen vanuit de Voorzienigheid.
5877. En Jozef zei tot zijn broers; dat dit betekent dat het innerlijk-hemelse het vermogen van
doorvatting gaf aan de ware dingen in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van zeggen in
de historische dingen van het Woord, namelijk het doorvatten, nrs. 1898, 1919, 2080, 2619,
2862, 3395, 3509, 5687, 5743; hier het vermogen van doorvatten geven; waarover hierna; uit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2451
de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk-hemelse, waarover nr. 5869; en uit de
uitbeelding van de tien zonen van Jakob, die hier de broers zijn, te weten de ware dingen in
het natuurlijke, waarover de nrs. 5403, 5419, 5458, 5512; vandaar is de innerlijke zin dat het
innerlijk-hemelse het vermogen van doorvatten gaf aan de ware dingen in het natuurlijke.
Dat hier met zeggen wordt aangeduid het vermogen van doorvatten geven, komt omdat in wat
nu volgt wordt gehandeld over de verbinding van het innerlijk-hemelse, namelijk Jozef, met
de ware dingen in het natuurlijke, namelijk de zonen van Jakob; en wanneer de verbinding
plaatsvindt, wordt het vermogen van doorvatten gegeven, namelijk door de aandoening van
het ware en zo van het goede.
5878. Ik ben Jozef; dat dit de openbaring betekent, staat zonder ontvouwing vast.
5879. Leeft mijn vader nog; dat dit de tegenwoordigheid van het geestelijk goede vanuit het
natuurlijke betekent, staat vast uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is, namelijk het
geestelijk goede vanuit het natuurlijke, nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833;
dat het vanuit het natuurlijke is, nr. 4286; en uit de betekenis van leeft hij nog, namelijk de
tegenwoordigheid ervan; de eerste gedachte immers van Jozef, toen hij zich openbaarde, was
ten aanzien van zijn vader, van wie hij wist dat hij leefde; daarom was deze het eerst
tegenwoordig in zijn denken en eveneens daarna aanhoudend wanneer hij met zijn broers
sprak; de oorzaak hiervan is deze dat de verbinding van het innerlijk-hemelse, dat Jozef is,
niet kan plaatsvinden met de ware dingen in het natuurlijke, die de zonen van Jakob zijn,
tenzij door het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, dat Israël is; en wanneer de verbinding
heeft plaatsgevonden, dan zijn zij niet langer de zonen van Jakob, maar de zonen van Israël,
want de zonen van Israël zijn de geestelijke ware dingen in het natuurlijke.
5880. En de broers konden hem niet antwoorden; dat dit betekent dat de ware dingen in het
natuurlijke nog niet in de staat waren om te spreken, staat vast uit de uitbeelding van de zonen
van Jakob, die hier de broers van Jozef zijn, te weten de ware dingen in het natuurlijke, nr.
5877; en uit de betekenis van niet kunnen antwoorden, namelijk nog niet in een staat zijn om
te spreken en wel vanuit de ware dingen met het innerlijke.
Hiermee is het als volgt gesteld: wanneer het innerlijke met het uiterlijke, of het goede met het
ware wordt verbonden, vindt eerst verbinding plaats van de zijde van het innerlijke met het
uiterlijke, maar nog niet een wederkerige verbinding; wanneer dit plaatsvindt, is er
verbinding; daarom wordt, nadat Jozef had geweend over de halzen van Benjamin en hij al
zijn broers had gekust, gezegd dat de broers toen voor het eerst met hem spraken, vers 15, wat
betekent dat nadat de verbinding had plaatsgevonden, de wederkerige vergemeenschapping
vanuit de opneming ontstond.
5881. Omdat zij ontsteld waren van voor hem; dat dit de beroering onder hen betekent, staat
vast uit de betekenis van ontsteld worden, namelijk de beroering; de ontsteltenis is niet iets
anders; onder de beroering wordt de nieuwe schikking en ordening van de ware dingen in het
natuurlijke verstaan; ten aanzien van deze ordening moet men dit weten: in welke orde de
wetenschappelijke dingen en de ware dingen in het geheugen van de mens zijn geschikt, weet
de mens niet, maar de engelen weten het wanneer het de Heer behaagt; het is immers een
wonderbaarlijke orde; zij hangen in bundels samen en eveneens de bundeltjes zelf onderling
en wel volgens de samenhang van de dingen die de mens had opgevat; deze samenhangen zijn
wonderbaarlijker dan enig mens ooit kan geloven; in het andere leven vertonen zij zich soms
zichtbaar, want in het licht van de hemel, dat geestelijk is, kunnen zulke dingen voor het
gezicht van het oog worden tentoongesteld, maar geenszins in het licht van de wereld; de
wetenschappelijk dingen en de ware dingen worden enig en alleen door de liefden van de
mens in deze vormen van samenhangende bundels geordend: in helse vormen door de liefden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2452
van zich en van de wereld en in hemelse vormen door de liefde jegens de naaste en de liefde
tot God; daarom, wanneer de mens wordt wederverwekt en er een verbinding plaatsvindt van
het goede met de innerlijke mens, met de ware dingen van de uiterlijke, vindt er een beroering
onder de ware dingen plaats, want dan worden zij anders geordend; het is deze beroering die
hier wordt verstaan en daarmee wordt aangeduid dat zij ontsteld waren; de beroering die dan
ontstaat, openbaart zich door angst die ontstaat vanwege een verandering van de vorige staat,
namelijk vanwege de beroving van het verkwikkelijke dat in die staat is geweest; die
beroering openbaart zich ook door de angst over het vorige leven, namelijk dat het innerlijk
goede en het innerlijke zelf naar de laagste dingen waren uitgebannen, over welke angst
hierna wordt gehandeld.
5882. En Jozef zei tot zijn broers; dat dit de doorvatting van het nieuwe natuurlijke betekent,
staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, waarover eerder in nr. 5877; en
uit de uitbeelding van de zonen van Jakob, te weten de ware dingen in het natuurlijke,
waarover eveneens nr. 5877, hier het natuurlijke; degenen immers die de ware dingen in het
natuurlijke uitbeelden, beelden ook het natuurlijke zelf uit, zoals Farao, die, omdat hij de
wetenschappelijke dingen in het algemeen uitbeeldt, aangezien hij de koning van Egypte was,
ook het natuurlijke zelf in het algemeen uitbeeldt, nrs. 5160, 5799; de ware dingen daar en het
natuurlijke zelf of de natuurlijke mens zelf, handelen één, want de ware dingen zijn de inhoud
en het natuurlijke is de bevatter of houder ervan, daarom wordt in de innerlijke zin nu eens de
houder aangeduid en dan weer de inhoud, volgens de reeks van de dingen.
Dat de zonen van Jakob hier het nieuwe natuurlijke uitbeelden, komt omdat in de innerlijke
zin hier de verwezenlijking van de verbinding wordt beschreven, die zich in het algemeen
richt naar de dingen die in de algemene ontvouwing zijn bevat, namelijk dat wanneer de
verbinding van het innerlijke met het uiterlijke, of van het goede met het ware ontstaat, eerst
het vermogen van de doorvatting wordt gegeven dat de mens wordt aangedaan door het ware
en dus zo door het goede; en dat dan een beroering wordt gevoeld; daarna, dat een innerlijke
vergemeenschapping wordt gegeven door invloeiing, enzovoort.
Hieruit blijkt dat het natuurlijke, dat de zonen van Jakob hier uitbeelden het nieuwe
natuurlijke is, want de vorige staat ervan werd veranderd, nr. 5881.
5883. Nadert, ik bid u, tot mij; dat dit de innerlijke verbinding betekent, staat vast uit de
betekenis van naderen, namelijk van meer nabij verbinding hebben, wat, indien daarvan wordt
gesproken met betrekking tot het uiterlijke ten opzichte van het innerlijke, is innerlijk
vergemeenschappen.
Dat de verbinding met de natuurlijke of uiterlijke mens innerlijk en uiterlijk is, weet de mens
niet; de oorzaak hiervan is dat hij zich geen idee heeft gevormd ten aanzien van de innerlijke
mens en over het leven van de uiterlijke mens dat onderscheiden is van de innerlijke.
Ten aanzien van het innerlijke heeft de mens geen ander idee dan dat het van binnen is, in het
geheel niet onderscheiden van het uiterlijke, terwijl ze toch zozeer zijn onderscheiden dat het
innerlijke kan worden gescheiden van het uiterlijke en het leven dat het eerder had, evenzo
leven maar zuiverder; wat ook daadwerkelijk gebeurt wanneer de mens sterft; dan wordt het
innerlijke gescheiden van het uiterlijke en het innerlijke dat na de scheiding leeft, is dat wat
dan geest wordt genoemd, maar het is de mens zelf die in het lichaam heeft geleefd en
eveneens aan zichzelf en aan anderen in het andere leven zoals een mens in de wereld
verschijnt, met geheel zijn vorm, van hoofd tot hiel; en eveneens is hij met dezelfde
vermogens toegerust waarmee de mens in de wereld is toegerust, namelijk met het vermogen
van voelen wanneer hij wordt aangeraakt, van ruiken, zien, horen, spreken en denken en wel
dermate dat hij, wanneer hij er niet over nadenkt dat hij in het andere leven is, meent in zijn
lichaam in de wereld te zijn, wat ik ettelijke malen door geesten heb horen zeggen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2453
Hieruit blijkt wat het innerlijke en het uiterlijke van de mens is; indien men hieruit een idee
over die dingen opvat, zullen de dingen die zo vaak over de innerlijke en de uiterlijke mens in
de ontvouwingen zijn gezegd, enigszins duidelijker uitkomen en eveneens wat er wordt
verstaan onder de innerlijke vergemeenschapping, die hier wordt aangeduid met ‘nadert, ik
bid u, tot mij’.
5884. En zij naderden; dat dit de uitwerking betekent, namelijk dat de innerlijke verbinding
had plaatsgevonden, staat zonder ontvouwing vast.
5885. En hij zei: Ik ben Jozef, uw broeder; dat dit de openbaring door de invloeiing betekent,
staat vast uit de betekenis van zeggen, ‘ik ben Jozef, uw broeder’, namelijk de openbaring, nr.
5878; dat het door invloeiing plaatsvond, volgt hieruit, omdat het innerlijke op geen andere
wijze op het uiterlijke werkt en nu nog te meer daar de innerlijke verbinding heeft
plaatsgevonden, nr. 5883; de openbaring door de invloeiing ten aanzien van het goede is de
bemerking ervan door de aandoening van het ware, wat de naastenliefde is; maar ten aanzien
van het ware is het de erkenning ervan en het geloof.
5886. Die gij verkocht hebt mij naar Egypte; dat dit het innerlijke betekent, dat zij het hadden
vervreemd, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, die degene is die zij hadden verkocht,
namelijk het innerlijke, nrs. 5805, 5826, 5827; uit de betekenis van verkopen, namelijk
vervreemden, nrs. 4752, 4758; met Egypte hier worden de laagste dingen aangeduid, zoals
hierna in nr. 5889, want iets onder de wetenschappelijke dingen onderbrengen zonder
erkenning, is het naar de zijden uitwerpen, dus tot de laatste of de laagste dingen; zo is het dus
eveneens gesteld met het innerlijke van de mens heden ten dage; dit behoort weliswaar tot de
wetenschappelijke dingen, omdat men vanuit het leerstellige weet dat er een innerlijke mens
is, maar dit is tot de laagste dingen verworpen omdat het niet erkend en geloofd wordt, dus dat
het vervreemd of kwijtgeraakt is, weliswaar niet vanuit het geheugen, maar uit het geloof.
Dat verkopen in de innerlijke zin is de dingen vervreemden die van het geloof en de
naastenliefde zijn, dus die dingen vervreemden die van het geloof en de naastenliefde zijn,
dus de dingen die de mens van de innerlijke Kerk maken, kan hieruit vaststaan, dat er in de
geestelijke wereld geen koop en verkoop is zoals op aarde, maar de toe-eigening van het
goede en het ware die met de koop en de vervreemding ervan en met de verkoop ervan wordt
aangeduid; met de verkoop wordt ook de verbinding van de erkentenissen van het goede en
ware aangeduid; de oorzaak hiervan is dat met de handel de verwerving en de verbinding van
die erkentenissen wordt aangeduid, nrs. 2967, 4453; maar dan wordt er verkoop gezegd, niet
door zilver.
Dat verkopen een vervreemding is, blijkt ook uit deze plaatsen in het Woord, bij Jesaja: Zo
zei Jehovah: Waar is de scheidbrief van ulieder moeder, die Ik weggezonden heb; of wie is er
van Mijn schuldeisers, aan wie Ik u verkocht heb; ziet, om uw zonden zijt gij verkocht en om
uw overtredingen is uw moeder weggezonden’, (Jesaja 50:1); moeder voor de Kerk, verkopen
voor vervreemden.
Bij Ezechiël: ‘De tijd is gekomen, de dag is aangekomen; de koper verblijde zich niet en de
verkoper rouwe niet, omdat er ontsteking is over de gehele menigte ervan; want de verkoper
zal tot het verkochte ding niet wederkeren, ofschoon hun leven nog onder de levenden is’,
(Ezechiël 7:12,13); ten aanzien van het land Israëls, dat de geestelijke Kerk is; verkoper voor
hem die de ware dingen vervreemd en valse dingen ingeboezemd heeft.
Bij Joël: ‘De zonen van Jehudah en de zonen van Jeruzalem hebt gij verkocht aan de zonen
der Grieken, opdat gij hen verre zoudt verwijderen van hun grenzen.
Ziet, Ik zal ze opwekken vanuit de plaats waarheen gij ze hebt verkocht; en Ik zal verkopen uw
zonen en uw dochters tot de hand der zonen van Jehudah, die ze zullen verkopen aan de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2454
Sabaeeërs, een ver volk’, (Joël 3:6-8); ten aanzien van Tyrus en Zidon; verkopen ook voor
vervreemden.
Bij Mozes: ‘Hun Rots heeft hun verkocht en Jehovah heeft hen opgesloten’, (Deuteronomium
32:30); verkopen klaarblijkend voor vervreemden; de rots, in de hoogste zin, is de Heer ten
aanzien van het ware; in de uitbeeldende zin is dit het geloof; Jehovah is de Heer ten aanzien
van het goede.
Omdat kopen is zich verwerven en verkopen is vervreemden in de geestelijke zin, wordt
daarom door de Heer het koninkrijk der hemelen vergeleken met een verkopende en kopende,
bij Mattheüs: ‘Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in het veld, welke
een mens gevonden hebbende, verborg en van vreugde daarover, gaat hij heen en hij verkoopt
alle dingen die hij ook maar heeft en koopt dat veld.
Wederom is het koninkrijk der hemelen gelijk aan een mens handelaar die schone paarlen
zoekt, die, hebbende een kostbare parel gevonden, ging heen en verkocht alle dingen die hij
had en kocht dezelve’, (Mattheüs 13:44-46); het koninkrijk der hemelen voor het goede en het
ware bij de mens, dus voor de hemel bij hem, het veld voor het goede en de parel voor het
ware; kopen staat voor zich die dingen verwerven en toe-eigenen; verkopen alle dingen die hij
heeft, voor het eigene vervreemden dat hij eerder had, dus de boze en de valse dingen, want
deze zijn van het eigene.
Bij Lukas: ‘Jezus tot de voorname jongeling: Nog één ding ontbreekt u; verkoop alle dingen
die gij hebt en deel het onder de armen; dan zult gij een schat hebben in de hemel; en kom,
volg Mij’, (Lukas 18:22); in de innerlijke zin wordt onder die woorden verstaan dat al zijn
eigen dingen die niets dan valse en boze dingen zijn, moeten worden vervreemd, want dit zijn
alle dingen die hij heeft en dat hij dan de goede en de ware dingen zal ontvangen uit de Heer,
die de schat in de hemel zijn; bij dezelfde: ‘Verkoopt uw vermogens en geeft aalmoes; maakt
u buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt in de hemelen’, (Lukas 12:33);
eenieder ziet dat hier een andere zin in gelegen is, omdat zijn vermogens verkopen heden ten
dage gelijk zou staan met zich tot bedelaar maken en zich van elk vermogen beroven om
langer de naastenliefde uit te oefenen, behalve nog dat het niet anders kan of men stelt daarin
verdienste; en het is een vaststaande waarheid dat er zowel rijken als armen in de hemel zijn;
die andere zin die hierin ligt, is die waarover eerder werd gesproken.
Omdat verkopen betekende de dingen vervreemden die van de Kerk zijn, was het daarom een
wet dat ‘indien de echtgenote, genomen vanuit de gevangen vrouwen, niet behaagde, zij zou
worden weggezonden, aan haarzelf overgelaten, echter al verkopende niet verkocht zou
worden, voor zilver; geen gewin zou uit haar worden gemaakt, daarom dat hij haar heeft
verdrukt’, (Deuteronomium 21:14); de echtgenote van de gevangen vrouwen, staat voor het
vreemde ware niet vanuit echte stam, hoewel dit enigermate aangebonden kan worden met het
goede van de Kerk bij hem; indien dit evenwel in tal van dingen niet strookt, kan het
verwijderd, niet echter vervreemd worden, omdat het in bepaalde mate verbonden is geweest;
dit is het geestelijke van deze wet.
Ook deze wet: ‘Indien een man zal worden gevonden die een ziel gestolen heeft uit zijn
broers, uit de zonen Israëls en winst daarmee heeft gemaakt en hem verkocht heeft, deze dief
zal gedood worden, opdat gij het boze uit uw midden verwijdert’, (Deuteronomium 24:7); de
dieven van de zonen van Israël voor hen die zich de ware dingen van de Kerk verwerven, niet
met het doel om volgens die te leven en ze zo vanuit het hart te onderwijzen, maar om
daarmee voor henzelf winst te maken; dat deze verdoemd is, wordt daarmee aangeduid dat hij
zal worden gedood.
5887. En nu, het zij u niet tot smart; dat dit de angst van het hart of van de wil betekent, staat
vast uit de betekenis van de smart, namelijk de angst en wel van het hart of de wil, want met
het zij niet tot toorn in uw ogen, welke woorden direct daarna volgen, wordt de droefenis van
de geest of van het verstand aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2455
Van het hart of van de wil wordt er gezegd en van de geest of van het verstand; de oorzaak
hiervan is dat het hart door overeenstemming betrekking heeft op de dingen die van de wil
zijn, want het heeft betrekking op het hemelse of op het goede van de liefde; en de geest, die
van de longen is, op de dingen die van het verstand zijn, want die heeft betrekking op het
geestelijke of op het ware van het geloof, zie de nrs. 3635, 3883-3896.
5888. En het zij niet tot toorn in uw ogen; dat dit de droefenis van de geest of van het verstand
betekent, staat vast uit de betekenis van de toorn, namelijk hier de droefenis, omdat het zoals
een herhaling van iets volgt na die woorden ‘het zij u niet tot smart’, waarmee de angst van
het hart of van de wil wordt aangeduid; waar immers in het Woord als het ware een herhaling
verschijnt, heeft het ene betrekking op de wil en het andere op het verstand, of wat hetzelfde
is, het ene op het goede van de liefde en het andere op het ware van het geloof; en dit ter wille
van het hemels huwelijk, te weten het huwelijk van het goede en het ware in de afzonderlijke
dingen van het Woord, waarover de nrs. 683, 793, 801, 2173, 2516, 2712, 5502; en uit de
betekenis van de ogen, namelijk het verstand, nrs. 2701, 4403-4421, 4523-4534.
5889. Dat gij mij hierheen verkocht hebt; dat dit betekent dat zij het vervreemd hadden tot de
laagste dingen, staat vast uit wat eerder in nr. 5886 is ontvouwd.
5890. Omdat tot levendmaking God mij vóór u gezonden heeft; dat dit het geestelijk leven
voor hen vanuit de Voorzienigheid betekent, staat vast uit de betekenis van de levendmaking,
namelijk het geestelijk leven, waarover hierna; en uit de betekenis van God heeft mij vóór u
gezonden, betekent vanuit de Voorzienigheid; dat het vanuit de Voorzienigheid is, kan
vaststaan uit de dromen van Jozef, waarmee werd voorzegd dat zijn broers en ook zijn vader
zich voor hem zouden inkrommen; en indien daarin niet was voorzien dan zou het ook niet
zijn voorzien.
Dat met de levendmaking en met levend maken het geestelijk leven wordt aangeduid, of het
nieuwe leven door de wederverwekking, kan alleen al hieruit vaststaan dat het geestelijke van
het Woord niets anders kan zijn; er is een natuurlijk leven en er is een geestelijk leven; het
natuurlijke leven wordt verstaan in de zin van de letter van het Woord, maar het geestelijk
leven in de innerlijke zin; en eveneens wordt in vele plaatsen onder levend maken en onder
het leven het geestelijk leven zelf verstaan in de letterlijke zin, zoals bij Ezechiël: ‘Als Ik tot
de goddeloze zal gezegd hebben: Al stervende zult gij sterven, en gij zult hem niet
gewaarschuwd hebben en ook niet gesproken hebben, om de goddeloze van zijn boze weg af
te brengen om hem levend te maken’, (Ezechiël 3:18).
Bij dezelfde: ‘Gij hebt Mij ontwijd bij Mijn volk voor handen vol gerst en voor stukken brood,
om zielen te doden die niet moeten sterven en om zielen levend te maken die niet moeten
leven.
Gij versterkt de handen des goddelozen, opdat hij niet terugkeren zou van zijn boze weg om
hem levend te maken’, (Ezechiël 13:19,22).
Bij Hosea: ‘Jehovah zal ons levend maken na twee dagen en in de derde dag zal Hij ons
oprichten, opdat wij voor Hem leven’, (Hosea 6:2).
Bij David: ‘Zo ik niet had geloofd, het goede te zien in het land des levens’, (Psalm 27:13).
Bij Johannes: ‘Die overwint, Ik zal hem geven dat hij zal eten van de boom des levens welke
in het midden van het paradijs Gods is’, (Openbaring 2:7).
Bij Johannes de evangelist: ‘Gelijkerwijs de Vader de doden opwekt en levend maakt, aldus
maakt ook de Zoon levend die Hij wil’, (Johannes 5:21); bij dezelfde: ‘De geest is het die
levend maakt; het vlees is tot niet wat ook nut; de woorden die Ik spreek zijn geest en leven’,
(Johannes 6:63).
In deze plaatsen staat levend maken en het leven duidelijk voor het geestelijk leven, namelijk
het leven in de hemel, dat eveneens eenvoudig ‘leven’ wordt genoemd, zoals bij Mattheüs:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2456
‘Eng en nauw is de weg die tot het leven leidt, en weinigen zijn er die dezelve vinden’,
(Mattheüs 7:14); en elders, in het leven ingaan, voor in de hemel, (Mattheüs 18:8,9; 19:17;
Markus 9:43,45,47; Johannes 5:24).
5891. vers 6-8. Ter oorzake van dit, twee jaren des hongers in het midden des lands en nog
vijf jaren in welke geen ploeging en oogst.
En God heeft mij vóór u gezonden om u overblijfselen te stellen in het land en om u levend te
maken tot een grote ontkoming.
En nu, niet gij hebt mij hierheen gezonden, maar God; en Hij heeft mij gesteld tot een vader
voor Farao en tot een heer voor zijn gehele huis en ik heers in het gehele land van Egypte.
Ter oorzake van dit, betekent dat het zo is gesteld; twee jaren des hongers in het midden des
lands, betekent de staat van het gebrek aan het goede in het natuurlijk gemoed; en nog vijf
jaren, betekent de duur van die staat, totdat de overblijfselen opblinken; in welke geen
ploeging en oogst, betekent dat intussen het goede en daaruit het ware niet zal verschijnen; en
God heeft mij vóór u gezonden, betekent dat er voor was gezorgd vanuit de Goddelijke
Voorzienigheid; om u overblijfselen te stellen in het land, betekent het middelste en het
binnenste van de Kerk; en om u levend te maken, betekent het geestelijk leven daaruit voor de
ware dingen in het natuurlijke; tot een grote ontkoming, betekent de bevrijding uit de
verdoemenis; en nu, niet gij hebt mij hierheen gezonden, betekent dat zij hem niet hadden
overgegeven tot de wetenschappelijke dingen die van het natuurlijke zijn; maar God, betekent
dat het Goddelijke dit heeft verricht; en Hij heeft mij gesteld tot een vader voor Farao,
betekent dat nu het natuurlijke uit hemzelf is; en tot een heer voor zijn gehele huis, betekent
dat uit hemzelf alles in het natuurlijke is; en ik heers in het gehele land van Egypte, betekent
dat hijzelf de wetenschappelijke dingen daar beschikt.
5892. Ter oorzake van dit; dat dit betekent dat het zo is gesteld, kan zonder ontvouwing
vaststaan; het is immers een gezegde dat betrekking heeft op de dingen die voorafgaan en op
de dingen die volgen.
5893. Twee jaren des hongers in het midden des lands; dat dit de staat betekent van het gebrek
aan het goede in het natuurlijk gemoed, staat vast uit de betekenis van de jaren, te weten
staten, waarover de nrs. 487, 488, 493, 893; uit de betekenis van de honger, namelijk het
gebrek aan het goede; brood immers in de geestelijke zin is het goede van de liefde en spijs is
het goede van het ware; vandaar is de honger het gebrek aan het goede, de dorst echter het
gebrek aan het ware; en uit de betekenis van in het midden des lands, namelijk van Egypte,
want dit is het natuurlijk gemoed, nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; in het midden wordt
gezegd, omdat het midden het binnenste is, nrs. 1974, 2940, 2973, waar het goede is; twee
jaren zijn de staat van de verbinding van het goede en het ware, omdat twee de verbinding
betekent, nr. 5194, hier nog niet de verbinding, omdat het twee jaren van de honger zijn.
Hiermee is het als volgt gesteld: in het natuurlijk gemoed moeten ware dingen zijn, opdat het
goede kan werken; en de ware dingen moeten zijn binnengeleid door de aandoening die van
de echte liefde is; alle dingen, onverschillig welke, die in het geheugen van de mens zijn, zijn
binnengeleid door de een of andere liefde en blijven daar verbonden; dus ook de ware dingen
die van het geloof zijn; indien zij werden binnengeleid door de liefde van het ware, blijven die
ware dingen met die liefde verbonden en wanneer zij verbonden zijn dan is het hiermee als
volgt gesteld: wanneer de aandoening opnieuw wordt voortgebracht, komt de aandoening zelf
waarmee zij verbonden zijn, tegelijk tevoorschijn; daarom, wanneer de mens wordt
wederverwekt, wat plaatsvindt op volwassen leeftijd, omdat hij niet eerder over de ware
dingen van het geloof vanuit zich denkt, wordt hij door engelen uit de Heer geregeerd en wel
daardoor dat hij in de ware dingen wordt gehouden die hij zich heeft ingeprent als dat het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2457
ware dingen zijn en door die in de aandoening waarmee zij verbonden zijn; en omdat die
aandoening, namelijk van het ware, vanuit het goede is, wordt hij zo bij graden tot het goede
geleid.
Dat dit zo is, staat uit vele ondervindingen voor mij vast; ik merkte immers op dat wanneer
boze geesten boze en valse dingen binnenbrachten, de engelen mij dan uit de Heer in de
waarheden hielden die waren ingeplant en zo afhielden van de boze en valse dingen; hieruit
bleek ook dat de waarheden die van het geloof zijn, ingeworteld door de aandoening van het
ware, het vlak zijn, waarop de engelen werken; daarom kunnen zij die dit vlak niet hebben,
niet door de engelen geleid worden, maar zij laten zich door de hel leiden; de werking immers
van de engelen kan dan nergens worden vastgelegd, maar vloeit door; maar dit vlak kan niet
verworven worden tenzij de ware dingen van het geloof in de daad zijn gebracht en zo in de
wil ingeplant en daardoor in het leven; het is ook het vermelden waard dat de werking van de
engelen in de ware dingen van het geloof bij de mens zelden klaarblijkend plaatsvindt,
namelijk zo dat het denken over dat ware wordt opgewekt, maar er wordt een algemeen idee
voortgebracht van zulke dingen die met dat ware overeenkomen, tezamen met de aandoening;
die werking immers vindt plaats door een niet waar te nemen invloeiing, die, wanneer die zich
zichtbaar vertoont, zoals een invloeiend licht verschijnt en dit licht bestaat uit ontelbare ware
dingen in het goede en het richt zich rondom op een bepaalde waarheid die die persoon weet,
en die, terwijl zij hem in het ware houden, ook de liefde die van dat ware is ondersteunen; zo
heffen de engelen het gemoed van de mens op uit de valse dingen en beschermen zij hem
tegen de boze dingen.
Maar dit is de mens volslagen onbekend.
5894. En nog vijf jaren; dat dit de duur betekent van die staat, totdat de overblijfselen
opblinken, staat vast uit de betekenis van vijf, namelijk de overblijfselen, nr. 5291; en uit de
betekenis van jaren, namelijk staten, nr. 5893; de duur wordt daarmee aangeduid dat er ‘nog’
zoveel jaren zijn; hieruit blijkt dat met die woorden de duur van die staat wordt aangeduid,
totdat de overblijfselen opblinken.
De overblijfselen zijn de ware en de goede dingen die in de innerlijke mens door de Heer zijn
weggeborgen, zie de nrs. 468, 530, 560, 561, 660, 1050, 1738, 1906, 2284, 5135, 5342; hier
zijn de overblijfselen de erkenningen en de aandoeningen van het ware voordat het goede zich
openbaart; met het goede blinken die op; intussen wordt daar zoveel uit tevoorschijn gehaald
als tot nut van het leven bevorderlijk is; zodanig is de voorzienigheid van de Heer en wel
aanhoudend, hoewel de mens daarover in het geheel niets weet, ja zelfs ook niet weten wil; hij
ontkent immers de voorzienigheid in de afzonderlijke dingen, terwijl zij toch in de meest
afzonderlijke van alle dingen is, van de eerste draad van het leven tot aan het laatste van de
mens en daarna tot in het eeuwige; er stromen elk ogenblik bij ieder mens meer dingen van de
voorzienigheid toe, dan in enig getal kunnen worden samengevat; dit weet ik vanuit de hemel.
5895. In welke geen ploeging en oogst; dat dit betekent dat intussen het goede en daaruit het
ware niet zal verschijnen, staat vast uit de betekenis van de ploeging, namelijk de
voorbereiding door het goede om de ware dingen op te nemen, waarover hierna; en uit de
betekenis van de oogst, namelijk de ware dingen uit het goede; want de oogst is het reeds
gerijpte gewas, wanneer het wordt verzameld; vandaar is de oogst het ware dat vanuit het
goede is; voordat dit ware ontstaat, verschijnen weliswaar ware dingen, maar het zijn de ware
dingen waar vanuit het goede is, niet echter de ware dingen vanuit het goede; de mens die
vanuit het ware handelt, is in ware dingen door welke het goede is; maar degene die vanuit het
goede handelt, is in de ware dingen die vanuit het goede zijn.
Dat van de ploeging wordt gezegd dat dit het goede is, komt omdat het veld dat wordt
geploegd de Kerk betekent ten aanzien van het goede, nr. 2971, dus het goede dat van de Kerk
is, nrs. 3310, 3317, 4982; vandaar is ploegen de voorbereiding door het goede om de ware
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2458
dingen op te nemen; ook betekenen de ossen waarmee wordt geploegd, de goede dingen in het
natuurlijke, nrs. 2180, 2566, 2781.
Omdat dit de betekenis van ploegen was, was het in de uitbeeldende Kerk verboden ‘dat zij
zouden ploegen met een os en met een ezel tegelijk’, (Deuteronomium 22:10), wat nooit
verboden zou zijn tenzij om enige oorzaak vanuit het innerlijke, dus vanuit de geestelijke
wereld, wat zou het anders voor kwaads geweest zijn indien deze tegelijk hadden geploegd en
wat voor waardigs zou er gelegen hebben in zo’n wet in het Woord; de oorzaak vanuit het
innerlijke of vanuit de geestelijke wereld is deze, dat ploegen met een os het goede in het
natuurlijke betekent en ploegen met een ezel het ware daar; dat de ezel het wetenschappelijk
ware is, dus het ware in het natuurlijke, zie de nrs. 4492, 5741; de innerlijke of geestelijke
oorzaak van dit gebod was dat de engelen geen gescheiden idee van het goede en het ware
kunnen hebben; zij moeten verbonden zijn en één maken; daarom wilden zij een zodanige
ploeging door een os en een ezel niet beschouwen; de hemelse engelen willen zelfs niet aan
het van het goede gescheiden ware denken; al het ware immers is bij hen in het goede; om
dezelfde oorzaak was het ook verboden ‘dat zij een kleed gemengd uit wol en linnen tegelijk
zouden aantrekken’, vers 11; wol immers betekent het goede en linnen het ware.
Dat ploegen en eveneens eggen, zaaien en oogsten zulke dingen betekenen die van het goede
en het ware daarvan zijn, staat vast bij Hosea: ‘Ik zal Efraïm doen paardrijden, Jehudah zal
ploegen, Jakob zal voor hem eggen; zaait u volgens gerechtigheid, oogst volgens vroomheid,
braakt u een braakland; en het is tijd om Jehovah te zoeken, totdat Hij komt en gerechtigheid
leert’, (Hosea 10:11,12); paardrijden wordt gezegd met betrekking tot Efraïm, omdat
paardrijden is in het genot van het verstand te zijn; en Efraïm is het verstandelijke van de
Kerk; ploegen wordt echter gezegd met betrekking tot Jehudah, omdat Jehudah het goede van
de Kerk is.
Bij Amos: ‘Zullen zij rennen op de rots, de paarden, zal hij ploegen met ossen; dat gijlieden
het gericht in gal hebt verkeerd en de vrucht der gerechtigheid in alsem’, (Amos 6:11,12);
zullen zij rennen op de rots, de paarden, voor: zal het ware van het geloof worden verstaan; de
rots immers is in de geestelijke zin het geloof, zie de voorrede tot, (Genesis 22); en de paarden
zijn de dingen die van het verstand zijn, nrs. 2761, 2762, 3217, 5321; zal hij ploegen met
ossen, voor: zal hij het goede doen; dat ossen het goede in het natuurlijke zijn, zie de nrs.
2180, 2566, 2781; dat dit niet kon plaatsvinden, wordt aangeduid met de woorden die volgen:
omdat gij het gericht in gal hebt verkeerd en de vrucht der gerechtigheid in alsem.
Bij Lukas: ‘Jezus zei: Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat, maar achterwaarts ziet, is
geschikt tot het koninkrijk Gods’, (Lukas 9:62); deze woorden betekenen hetzelfde als die
welke de Heer zegt bij Mattheüs: ‘Die op het huis is, dale niet neder om iets uit zijn huis weg
te nemen; en die in het veld is, kere niet weder naar achter terug, om zijn bekleedselen weg te
nemen’, (Mattheüs 24:17,18); de zin van die woorden is dat degene die in het goede is, zich
niet van daar zal begeven tot de dingen die van de leerstellige dingen van het geloof zijn, zie
nr. 3652, waar dit werd ontvouwd; dus is hij die de hand aan de ploeg slaat diegene die in het
goede is; maar achterwaarts ziende is hij die dan schouwt naar de leerstellige dingen van het
geloof en zo het goede achterlaat; omdat dit zo is, mishaagde het Elias dat Elisa, die
ploegende was in het veld toen hij geroepen werd, vroeg om eerst zijn vader en zijn moeder te
mogen kussen; Elias immers zei: ‘Ga, keer weder, want wat heb ik u gedaan’, (1 Koningen
19:19-21).
In de tegenovergestelde zin betekent de ploeging het boze dat het goede verdelgt, dus de
verwoesting, zoals bij Jeremia: ‘Zion zal als een veld geploegd worden en Jeruzalem tot
hopen zijn en de berg des huizes tot hoogten des wouds’, (Jeremia 26:18; Micha 3:12).
5896. En God heeft mij vóór u gezonden; dat dit betekent dat ervoor was gezorgd vanuit de
Goddelijke Voorzienigheid, staat vast uit de betekenis van God heeft mij vóór u gezonden,
namelijk de Goddelijke Voorzienigheid, zoals eerder in nr. 5890.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2459
5897. Om u overblijfselen te stellen in het land; dat dit het midden en het binnenste van de
Kerk betekent, staat vast uit de betekenis van de overblijfselen, namelijk de met de ware
dingen verbonden goede dingen, die binnen in de mens zijn weggeborgen, waarover de nrs.
468, 530, 560, 561, 660, 1050, 1906, 2284, 5135, 5342; hier het midden en het binnenste van
de Kerk; er wordt gezegd het midden en het binnenste, omdat datgene wat het binnenste bij de
mens is, in het natuurlijke, waar de binnenste en de innerlijke dingen tezamen zijn, het
midden houdt.
In het algemeen zijn dezelfde dingen die de binnenste zijn in die welke op elkaar volgen, in
het midden of het middelpunt in die welke vanuit die gelijktijdig zijn, zoals het geval is in het
natuurlijke; zo rangschikken zich de binnenste dingen in de uiterlijke.
Om u overblijfselen te stellen in het land, sluit in dat bij de zonen van Jakob het binnenste van
de Kerk moet zijn; niet dat zij in het binnenste waren, maar dat het uitbeeldende van de Kerk
in geheel zijn vorm bij hen zou worden ingesteld en dat het Woord daar zou zijn; deze dingen
worden aangeduid met de overblijfselen ten opzichte van de Kerk, afgezien van de natie.
Overblijfselen en ook resten worden hier en daar in het Woord vermeld, maar daaronder
werden alleen de overblijfselen en de resten van een volk of van een natie volgens de letter
verstaan; maar dat zij in de geestelijke zin de goede en de ware dingen betekenen die door de
Heer in de innerlijke mens zijn weggeborgen, was tot nu toe volslagen onbekend; zoals in
deze volgende plaatsen; bij Jesaja: ‘Te dien dage zal de spruit van Jehovah zijn tot eer en tot
heerlijkheid en de vrucht des lands tot pracht en tot sieraad voor de ontkoming van Israël; en
het zal geschieden dat de overgelatene in Zion en de overgeblevene in Jeruzalem heilig
geheten zal worden, eenieder die geschreven is ten leven in Jeruzalem’, (Jesaja 4:2,3); de
overgelatene in Zion en de overgeblevene in Jeruzalem waren nooit geheiligd en ook niet
meer dan de overigen ten leven geschreven; waaruit duidelijk blijkt dat onder de
overgelatenen en de overgeblevenen de dingen worden verstaan die heilig en ten leven
geschreven zijn; het zijn de met de ware dingen verbonden goede dingen die door de Heer in
de innerlijk mens zijn weggeborgen.
Bij dezelfde: ‘Te dien dage zullen zij niet langer voortgaan, de overblijfselen van Israël en de
ontkoming van het huis Jakobs, te steunen op hem die hen geslagen heeft; maar zij zullen
steunen op Jehovah, de Heilige Israëls in de waarheid.
De overblijfselen zullen wederkeren, de overblijfselen van Jakob tot de machtige God’,
(Jesaja 10:20-22); dat de overblijfselen niet overblijfselen van enig volk zijn of van enige
natie, kan hieruit vaststaan dat in het Woord, vooral in het profetische, onder Israël niet Israël,
noch onder Jakob Jakob werd verstaan, maar onder zowel als de een als de ander de Kerk en
dat wat van de Kerk is; en omdat dit zo is, worden onder de overblijfselen niet overblijfselen
van Israël en Jakob verstaan, maar de ware en goede dingen die van de Kerk zijn; ja zelfs
betekenen ook niet de overblijfselen van een volk of de overgeblevenen van een natie,
wanneer het zo wordt gezegd, de overblijfselen van enig volk of de overgeblevenen van enig
natie, omdat met het volk in de innerlijke zin de ware dingen worden aangeduid, nrs. 1259,
1260, 3295, 3581 en met de natie de goede dingen, nrs. 1259, 1260, 1416; dat met de
overblijfselen de ware en de goede dingen worden aangeduid, was onbekend en schijnt
vreemd; dit komt omdat de letterlijke zin, vooral waar deze historisch is, daarvan wegtrekt en
sterk daarvan afhoudt zulke dingen te denken.
Bij dezelfde: ‘Dan zal er een pad zijn voor de overblijfselen des volks, die zullen
overgebleven zijn uit Aschur, gelijk als het voor Israël was door de zee, toen hij opklom uit
het land van Egypte’, (Jesaja 11:16); eender zijn de uit Aschur overgeblevenen degenen die
niet te gronde zijn gegaan door de verdraaide redeneringen; dat Aschur zulke redeneringen
zijn, zie nr. 1186.
Bij dezelfde: ‘Te dien dage zal Jehovah tot een kroon van sieraad en tot een tulband der
sierlijkheid zijn voor de overblijfselen Zijns volks’, (Jesaja 28:5).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2460
Bij dezelfde: ‘Bovendien zal de ontkoming, overgeblevenen van het huis Jehudah, wederom
nederwaarts wortel schieten en opwaarts vrucht maken; want vanuit Jeruzalem zullen de
overblijfselen uitgaan en de ontkoming vanuit de berg van Zion’, (Jesaja 37:31,32).
Bij dezelfde: ‘Boter en honing zal eten alle overgeblevene in het midden des lands’, (Jesaja
7:22).
Bij Jeremia: ‘Ik zal vergaderen de overblijfselen van Mijn kudde van kleinvee vanuit al de
landen waarheen Ik ze verstrooid heb en Ik zal ze wederbrengen tot hun stal, opdat zij
vruchtbaar zullen zijn en vermenigvuldigd worden’, (Jeremia 23:3).
Bij dezelfde: ‘Het heeft genade gevonden in de woestijn, het volk der overgeblevenen van het
zwaard, gaande om hem rust te geven, Israël’, (Jeremia 31:2); het volk der van het zwaard
overgeblevenen in de woestijn waren degenen die kleine kinderen werden genoemd, die,
nadat de overigen gestorven waren, in het land Kanaän werden binnengeleid; die kleine
kinderen waren de overgeblevenen en met hen werden de goede dingen van de onschuld
aangeduid en door het binnenleiden in het land Kanaän werd het binnenlaten in het rijk van de
Heer uitgebeeld.
Bij Ezechiël: ‘Ik zal overgeblevenen maken, wanneer er voor u aan het zwaard ontkomenen
geweest zullen zijn onder de natiën, wanneer gij in het land zult verstrooid zijn geweest; dan
zullen uw ontkomenen Mijner gedenken, onder de natiën, waar zij gevangen zullen zijn’,
(Ezechiël 6:8,9).
Dat de goede en de ware dingen die door de Heer in de innerlijke dingen van de mens worden
weggeborgen, werden uitgebeeld door de overgeblevenen en de overblijfselen bij de natiën,
waarheen zij verstrooid en waar zij gevangen gemaakt werden, heeft als oorzaak dat de mens
aanhoudend onder boze en valse dingen is en daardoor in gevangenschap; het zijn de boze en
de valse dingen die met de natiën worden aangeduid; de uiterlijke mens is, wanneer hij
gescheiden is van de innerlijke, geheel en al daarin; wanneer de Heer daarom niet de goede en
de ware dingen verzamelde die hier en daar in de loop van het leven van de mens zijn
binnengedrongen, dan zou de mens nooit gezaligd kunnen worden; want zonder overblijfselen
is er voor niemand heil.
Bij Joël: ‘Het zal geschieden, al wie de naam van Jehovah zal aanroepen en hij zal ontkomen,
omdat in de berg Zions en in Jeruzalem ontkoming zal zijn, zoals Jehovah heeft gezegd en
onder de overgeblevenen die Jehovah roept’, (Joël 2:32).
Bij Micha: ‘De overblijfselen van Jakob zullen zijn onder de natiën, in het midden van vele
volken, zoals een leeuw onder de beesten des wouds’, (Micha 5:7).
Bij Zefanja: ‘De overblijfselen van Israël zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken,
noch zal in hun mond een tong van arglist gevonden worden; dezen zullen weiden en rusten,
ook zal niemand verschrikken’, (Zefanja 3:13); hier worden de overblijfselen ten aanzien van
hun hoedanigheid beschreven; dat deze hoedanigheid nooit in het Israël genoemde volk is
geweest, is bekend; waaruit ook blijkt dat onder overblijfselen andere dingen worden
verstaan; dat het de goede en de ware dingen zijn is duidelijk, omdat die het zijn die geen
onrecht doen, niet leugen spreken, noch in hun mond een tong van arglist wordt gevonden.
Bij Zacharia: ‘De straten der stad zullen vervuld worden met knapen en meisjes, spelende in
haar straten; hetgeen wonderlijk zal zijn in de ogen van de overblijfselen Mijns volks; nu, niet
als in de vorige dagen, ben Ik voor de overblijfselen dezes volks; want zij zijn een zaad des
vredes; de wijnstok zal zijn vrucht geven en het land zal zijn inkomen geven en de hemelen
zullen hun dauw geven; erfgenamen zal Ik de overblijfselen dezes volks maken van al die
dingen’, (Zacharia 8:5,6,11,12); de overblijfselen worden hier zaad des vredes genoemd, maar
het zijn zij die in de ware dingen van het goede zijn, en waarvan de vruchtmaking daarmee
wordt beschreven, dat de wijnstok zijn vrucht zal geven, het land zijn inkomen en de hemelen
hun dauw.
De overblijfselen, in de geestelijke zin verstaan, worden door de boze dingen van het leven en
de overredingen van het valse dermate afgesloten dat zij niet langer verschijnen; en zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2461
worden verteerd door de ontkenning van het ware dat eerder was erkend, het ene en het
andere vanuit aandoening, want dit is een vermenging van het ware en het valse, dat
profanatie wordt genoemd; over deze dingen het volgende in het Woord; bij Jesaja:
‘Hij zal de mens verwijderen en het zal vermenigvuldigd worden, de woestijnen, in het midden
des lands; nauwelijks is er in hetzelve een tiende deel en toch zal het tot verbanning zijn’,
(Jesaja 6:12,13); dat toen de overblijfselen zijn, zie de nrs. 576, 1906, 2284.
Bij dezelfde: ‘Uw wortel zal Ik doden en hij zal uw overgeblevenen doden’, (Jesaja 14:30);
over de Filistijnen, namelijk zij die in de wetenschap van de erkentenissen zijn en niet in het
leven, nrs. 1197, 1198, 3412, 3413; de overgeblevenen worden wortel genoemd, omdat vanuit
hen als vanuit een wortel de goede en de ware dingen uitspruiten die maken dat de mens een
mens is; en daarom staat er, Hij zal de mens verwijderen, zoals eerder bij Jesaja, voor ‘de
overblijfselen verderven’.
Bij Jeremia: ‘De jongelingen zullen door het zwaard sterven, hun zonen en hun dochters
zullen van honger sterven en zij zullen geen overblijfselen hebben’, (Jeremia 11:23); over de
mannen van Anathoth.
Bij dezelfde: ‘Ik zal de overblijfselen van Jehudah nemen, die hun aangezichten hebben
gesteld om te komen in het land van Egypte, om daar als vreemdelingen te verkeren, opdat zij
allen verteerd worden; en er zal niet een ontkomer zijn, of een overgeblevene voor de
overblijfselen van Jehudah, die gekomen zijn om te wonen in het land van Egypte’, (Jeremia
44:12,14,28), dat zij die uit Jehudah waren, niet als vreemdelingen in Egypte verkeerden en
ook niet daar zouden wonen en dat hun dit zo streng verboden was, had als oorzaak dat de
stam van Jehudah de hemelse Kerk van de Heer uitbeeldde en de hemelsen in het geheel niet
willen weten van de wetenschappelijke dingen die met Egypte worden aangeduid; zij weten
immers alle dingen vanuit het hemels goede waarin zij zijn; dit goede zou te gronde gaan
indien zij zich tot de wetenschappelijke dingen begaven; ja, diegenen die van het hemels rijk
van de Heer zijn, willen - omdat zij in het hemels goede zijn en het hemels ware de
naastenliefde is, maar het geestelijk ware het geloof is - het geloof zelfs niet eens noemen,
opdat zij niet uit het goede neerdalen en achterwaarts zien, nrs. 202, 337, 2715, 3246, 4448;
dit is het ook wat er wordt verstaan onder: ‘Die op het huis is, dale niet neder om iets uit het
huis weg te nemen en die in het veld is, kere niet weder terug achterwaarts om zijn
bekleedselen weg te nemen, (Mattheüs 24:17,18), zie eerder in nr. 5895; en verder onder die
woorden: ‘Gedenkt aan de echtgenote van Loth’, (Lukas 17:32), die achterwaarts schouwde
en een zoutpilaar werd; over achterwaarts schouwen en terugkeren, zie de nrs. 2454, 3652.
Door de natiën die zo werden vervloekt dat zelfs niet enige overgeblevenen werden
overgelaten, werd uitgebeeld dat de ongerechtigheid bij hen dus zodanig voleindigd was dat
niets van het goede en het ware over was, dus dat er geen overblijfselen waren; zoals bij
Mozes: ‘Zij sloegen Og, de koning van Basan en al zijn zonen en al zijn volk, totdat zij geen
overgeblevenen hadden overgelaten’, (Numeri 21:35; Deuteronomium 3:3); bij dezelfde:
‘Zij namen alle steden van Sihon en zij gaven ter vervloeking alle stad des mensen en de
vrouwen en het kleine kind, zij lieten geen overschot over’, (Deuteronomium 2:34); ook
elders, waar men leest dat zij aan de vervloeking werden prijsgegeven.
Met de overblijfselen, of met de goede en de ware dingen, die door de Heer worden
weggeborgen in de innerlijke dingen van de mens, is het als volgt gesteld: wanneer de mens in
het goede en het ware is vanuit aandoening en dus vanuit het vrije, wordt het goede en het
ware ingeplant; en wanneer dit plaatsvindt, treden engelen vanuit de hemel naderbij en
verbinden zij zich met de mens; het is deze verbinding die maakt dat de goede dingen met de
ware dingen in de innerlijke dingen van de mens ontstaan; maar wanneer de mens in uiterlijke
dingen is, zoals wanneer hij in wereldse en lichamelijke dingen is, dan worden de engelen
verwijderd en wanneer zij verwijderd zijn, verschijnt in het geheel niets vanuit die goede en
ware dingen; niettemin is de mens, omdat de verbinding eenmaal heeft plaatsgevonden, in het
vermogen tot verbinding met de engelen en dus met het goede en het ware die zij hebben;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2462
maar die verbinding vindt niet vaker plaats en niet meer dan de Heer behaagt, Die deze dingen
ordent volgens elk nut van het leven van de mens.
5898. En om u levend te maken; dat dit betekent het geestelijk leven daaruit voor de ware
dingen in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van levend maken, namelijk het geestelijk
leven, nr. 5890; omdat het al van het geestelijk leven vanuit de overblijfselen is, wordt
daarom gezegd het geestelijk leven daaruit; en omdat het daaruit is, wordt ook gelijk, na wat
gezegd wordt over de overblijfselen, gezegd: om u levend te maken, namelijk de ware dingen
in het natuurlijke, die door de zonen van Jakob worden uitgebeeld, nrs. 5403, 5419, 5427,
5458, 5512.
5899. Tot een grote ontkoming; dat dit de bevrijding uit de verdoemenis betekent, staat vast
uit de betekenis van de ontkoming, namelijk de bevrijding uit de verdoemenis; deze
bevrijding vindt plaats door de overblijfselen, dat wil zeggen door de goede en de ware
dingen die bij de mens door de Heer zijn weggeborgen; zij die deze goede en ware dingen
opnemen, dat wil zeggen, die dulden dat zij in hun innerlijke dingen worden ingeplant,
ontkomen de verdoemenis en zijn onder de overgeblevenen; vandaar komt het dat de
ontkoming hier en daar in het Woord wordt vermeld, waar van overgeblevenen en van
overblijfselen sprake is, zoals hier door Jozef; en elders, zoals bij Jesaja: ‘Te dien dage zal de
vrucht des lands zijn tot pracht en tot sieraad voor de ontkoming van Israël en het zal
geschieden, de overgelatene in Zion en de overgeblevene in Jeruzalem zal heilig geheten
worden’, (Jesaja 4:2,3).
Bij dezelfde: ‘Te dien dage zullen zij niet langer voortgaan, de overblijfselen Israëls en de
ontkoming van het huis Jakobs, te steunen op hem die hen geslagen heeft’, (Jesaja 10:20-22).
Bij dezelfde: ‘Bovendien zal de overgebleven ontkoming van het huis van Jehudah
nederwaarts wortel schieten en opwaarts vrucht maken; want vanuit Jeruzalem zullen de
overblijfselen uitgaan en de ontkoming vanuit de berg van Zion’, (Jesaja 37:31,32).
Bij Ezechiël: ‘Ik zal overgeblevenen maken, wanneer gij aan het zwaard ontkomenen zult
hebben onder de natiën; wanneer gij in het land zult verstrooid zijn, dan zullen uw
ontkomenen Mijner gedenken’, (Ezechiël 6:8,9).
Bij Joël: ’Het zal geschieden, al wie de Naam van Jehovah zal hebben aangeroepen, hij zal
ontkomen; omdat in de berg Zions en in Jeruzalem ontkoming zal zijn, gelijk als Jehovah
heeft gezegd en onder de overgeblevenen die Jehovah roept’, (Joël 2:32).
Bij Jeremia: ‘Er zal geen ontkomer zijn, of een overgeblevene voor de overblijfselen van
Jehudah’, (Jeremia 44:12,14).
Uit deze plaatsen blijkt wat ontkomen is, namelijk dat zij die ontkomen diegenen zijn die
overblijfselen hebben en dat ontkomen is bevrijd worden van de verdoemenis.
5900. En nu, niet gij hebt mij hierheen gezonden; dat dit betekent dat zij niet hadden
heengezonden tot de wetenschappelijke dingen die van het natuurlijke zijn, staat vast uit de
betekenis van Egypte, dat is ‘hierheen’, waarnaar hij gezonden was, namelijk de
wetenschappelijke dingen die in het natuurlijke zijn, waarover de nrs. 1164, 1165, 1186, 1462,
4749, 4964, 4966, 5700; dat niet gij hebt mij gezonden wil zeggen dat zij niet hadden
heengezonden, is duidelijk.
5901. Maar God; dat dit betekent dat het Goddelijke dit heeft verricht, staat zonder
ontvouwing vast.
Hoe het hiermee gesteld is, werd ontvouwd waar van Jozef werd gezegd dat hij naar Egypte
was verkocht en daar eerst bediende in het huis van Potifar was, namelijk dat, omdat hij in de
hoogste zin de Heer uitbeeldde en in een lagere zin degenen die uit de Heer worden
wederverwekt, de wetenschappelijke dingen de eerste dingen zijn die moeten worden geleerd;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2463
deze zijn het immers vanuit welke de ware dingen moeten worden geconcludeerd en waarin
de ware dingen daarna hun grens moeten vinden; later vindt voortgang plaats naar de meer
innerlijke dingen; dit is het wat Jozef uitbeeldde; en omdat dit zo is, was het het Goddelijke
dat hem daarheen zond.
5902. En Hij heeft mij gesteld tot een vader voor Farao; dat dit betekent dat nu het natuurlijke
uit hemzelf is, staat vast uit de betekenis van Farao, namelijk het natuurlijke in het algemeen,
nrs. 5160, 5799; dat het uit hemzelf is, wordt daarmee aangeduid dat hij gesteld is tot een
vader, want van de vader hangen de zonen af.
Met de vader wordt in de eigenlijke zin het goede aangeduid, nrs. 2803, 3703, 3704, 5581; en
omdat van het goede alle dingen zowel in de innerlijke als in de uiterlijke mens afhangen,
wordt dus daarmee dat God hem tot een vader tot Farao heeft gesteld, aangeduid dat uit
hemzelf, als uit het goede, het natuurlijke is; Jozef immers beeldt het innerlijk hemelse of het
innerlijk goede uit, nrs. 5805, 5826, 5827, 5869, 5877; dit ordent door invloeiing alle dingen
in het natuurlijke en maakt tenslotte dat het natuurlijke uit hemzelf is.
5903. En tot een heer voor zijn gehele huis; dat dit betekent dat uit hemzelf alles in het
natuurlijke is, staat vast uit de betekenis van het gehele huis van Farao, namelijk alles in het
natuurlijke; dat uit hemzelf alles daar is, wordt daarmee aangeduid dat hij gesteld is tot een
heer over het huis; heer wordt ook in het Woord gezegd met betrekking tot het goede.
5904. En ik heers in het gehele land van Egypte; dat dit betekent dat hijzelf de
wetenschappelijke dingen daar beschikt, staat vast uit de betekenis van heersen, namelijk
beschikken; en uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed, nrs.
5276, 5278, 5280, 5288, 5301; dus alle wetenschappelijke dingen, want deze zijn van dat
gemoed; het zijn de wetenschappelijke dingen die het verstandelijke van het gemoed
samenstellen; het is echter het goede dat uit het innerlijke invloeit en daar de
wetenschappelijke dingen beschikt dat daar als het ware het wilsdeel maakt.
5905. vers 9-13. Haast u en klimt op tot mijn vader en zegt tot hem: Aldus heeft uw zoon Jozef
gezegd: God heeft mij voor geheel Egypte gesteld tot een heer; daal neder tot mij, blijf niet
staan.
En gij zult wonen in het land Gosen en gij zult dicht bij mij zijn, gij en uw zonen en de zonen
van uw zonen en uw kudden van kleinvee en uw kudden van grootvee en al wat gij hebt.
En ik zal u daar onderhouden, omdat nog vijf jaren des hongers; opdat gij misschien niet
uitgeroeid wordt, gij en uw huis en al wat gij hebt.
En ziet, uw ogen zien en de ogen van mijn broeder Benjamin, dat ik met de mond sprekende
ben tot u.
En boodschapt mijn vader al mijn heerlijkheid in Egypte en al wat gij gezien hebt; en haast u
en doet mijn vader hierheen nederdalen.
Haast u en klimt op tot mijn vader, betekent tot het geestelijk goede; en zegt tot hem: Aldus
heeft uw zoon Jozef gezegd, betekent de doorvatting ervan ten aan zien van het innerlijk
hemelse; God heeft mij voor geheel Egypte gesteld tot een heer, betekent dat het alle en de
afzonderlijke dingen beschikt in het natuurlijke; daal neder tot mij, blijf niet staan, betekent de
zekere verbinding; en gij zult wonen in het land Gosen, betekent het midden in het
natuurlijke; en gij zult dicht bij mij zijn, betekent de voortdurende verbinding; gij en uw
zonen en de zonen van uw zonen, betekent het geestelijk goede en alle dingen die uit dat
goede en die uit deze dingen zijn; en uw kudden van kleinvee en uw kudden van grootvee,
betekent het natuurlijk goede, innerlijk en uiterlijk; en al wat gij hebt, betekent alles wat
daaruit is; en ik zal u daar onderhouden, betekent de aanhoudende invloeiing van het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2464
geestelijk leven uit het innerlijk hemelse; omdat nog vijf jaren des hongers, betekent de duur
van het gebrek aan het goede; opdat gij misschien niet uitgeroeid wordt, betekent opdat het
niet te gronde ga; gij en uw huis en al wat gij hebt, betekent het geestelijk goede en alles wat
ervan is; en ziet, uw ogen zien, betekent de getuigenis vanuit de doorvatting; en de ogen van
mijn broeder Benjamin, betekent uit de doorvatting van het bemiddelende; dat ik met de mond
sprekende ben met u, betekent de openbaring; en boodschapt mijn vader al mijn heerlijkheid
in Egypte, betekent de vergemeenschapping van de geestelijke hemel in het natuurlijke met
het geestelijk goede; en al wat gij gezien hebt, betekent al wat daar is bemerkt en doorvat; en
haast u en doet mijn vader hierheen nederdalen, betekent de nauwe verbinding.
5906. Haast u en klimt op tot mijn vader; dat dit betekent tot het geestelijk goede, staat vast
uit de uitbeelding van Israël die hier de vader is, namelijk het geestelijk goede vanuit het
natuurlijke, nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833.
Dat het geestelijk goede de vader is van het innerlijk hemelse, terwijl toch het geestelijk
goede naar verhouding uiterlijk is, omdat het vanuit het natuurlijke is, komt daarvandaan dat
de mens, voordat de innerlijke mens ontstaat, uiterlijk moet zijn; de voortgang immers vindt
plaats in volgorde uit de uiterlijke dingen tot de innerlijke, zoals uit de wetenschappelijke
dingen tot de verstandelijke; de uiterlijke dingen immers moeten daarna de innerlijke tot vlak
van dienst zijn; het is vanwege deze voortgang of vanwege deze geboorte, dat het uiterlijke de
vader van het innerlijke wordt genoemd, dus het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, dat
Israël is, de vader van het innerlijk hemelse, dat Jozef is.
5907. En zegt tot hem: Aldus heeft uw zoon Jozef gezegd; dat dit de doorvatting ervan ten
aanzien van het innerlijk hemelse betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen in de
historische gedeelten van het Woord, namelijk doorvatten, waarover meermalen eerder; en uit
de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869, 5877; dat de doorvatting
van het geestelijk goede, dat Israël is, wordt aangeduid ten aanzien van het innerlijk hemelse,
dat Jozef is, komt omdat hij zei ‘uw zoon’.
Jozef, in de innerlijke zin, is het doorvatten van de invloeiing uit het innerlijk hemelse in het
geestelijk goede.
5908. God heeft mij voor geheel Egypte gesteld tot een heer; dat dit betekent dat het alle en de
afzonderlijke dingen beschikt in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van tot een heer
gesteld zijn, namelijk beschikken, zoals eerder in de nrs. 5903, 5904; en uit de betekenis van
geheel Egypte, namelijk de wetenschappelijke dingen in het natuurlijke, dus alle en de
afzonderlijke dingen daar; vanuit de wetenschappelijke dingen immers is het natuurlijke; dat
Egypte het wetenschappelijke is, werd eerder meermalen getoond.
5909. Daal neder tot mij, blijf niet staan; dat dit de zekere verbinding betekent, staat vast uit
de betekenis van nederdalen of komen tot mij, namelijk de verbinding; en uit de betekenis van
blijf niet staan, te weten het zekere.
5910. En gij zult wonen in het land Gosen; dat dit het midden in het natuurlijke is, staat vast
uit de betekenis van wonen, namelijk leven, nrs. 1293, 3384, 3613, 4451; en uit de betekenis
van het land Gosen, namelijk het midden of het binnenste; welk land, omdat het in Egypte ligt
en met Egypte het wetenschappelijke wordt aangeduid, dat in het natuurlijke is, het midden of
het binnenste in het natuurlijke is; Gosen immers was de beste streek van het land van Egypte
en wat het beste is, dat is in het natuurlijke, waar de wetenschappelijke dingen zijn, in het
midden of in het middelpunt; het goede zelf immers is daar zoals een soort zon en geeft van
daar licht aan de ware dingen die aan de zijden zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2465
5911. En gij zult dicht bij mij zijn; dat dit de voortdurende verbinding betekent, staat vast uit
de betekenis van nabij zijn, namelijk de voortdurende verbinding, want met komen tot Jozef
wordt de verbinding aangeduid, nr. 5909; vandaar is dicht bij hem zijn, dus aanhoudend hem
nabij zijn, de voortdurende verbinding.
5912. Gij en uw zonen en de zonen van uw zonen; dat dit het geestelijk goede betekent en alle
dingen die vanuit dat goede en die uit deze dingen zijn, staat vast uit de uitbeelding van Israël,
die hier gij is, namelijk het geestelijk goede, nr. 5906; uit de betekenis van zijn zonen,
namelijk de dingen die daaruit zijn en het zijn de ware dingen in het natuurlijke, die door zijn
zonen worden uitgebeeld; en uit de betekenis van de zonen van zijn zonen, namelijk de
dingen die uit deze zijn, namelijk de wederom geboren en afgeleide ware dingen; wanneer
immers het goede op de eerste plaats is en de heerschappij heeft, brengt het aanhoudend ware
dingen voort; het vermenigvuldigt ze rondom zich en eveneens rondom elk ware en maakt elk
ware als het ware tot een kleine ster, waarin in het midden een lichtglans is; ook
vermenigvuldigt het goede niet alleen de ware dingen rondom zich, maar het brengt ook
achtereenvolgens door afleidingen ware dingen uit de ware dingen voort, die de zonen van de
zonen of de kleinzonen zijn, enzovoort.
Jozef nodigt zijn broers niet anders dan door zijn vader tot zich, door te zeggen, dat deze
moest komen met de zonen en de zonen van de zonen; de oorzaak hiervan is deze dat de
verbinding van het innerlijk hemelse met de ware dingen in het natuurlijke niet mogelijk is
dan alleen door het bemiddelende.
5913. En uw kudden van kleinvee en uw kudden van grootvee; dat dit het natuurlijk goede,
innerlijk en uiterlijk, betekent, staat vast uit de betekenis van het kleinvee, namelijk het
innerlijk goede, nr. 2566, hier het innerlijk-natuurlijk goede, omdat het de kudden van
kleinvee waren van Israël, door wie het geestelijk goede vanuit het natuurlijke wordt
uitgebeeld, nr. 5906; en uit de betekenis van het grootvee, namelijk het uiterlijk-natuurlijk
goede.
Dat met het grootvee het uiterlijk goede wordt aangeduid en met de kudden van kleinvee het
innerlijk goede, komt omdat de beesten die het grootvee samenstelden, zoals ossen en stieren,
in de slachtoffers de uiterlijke goede dingen van de naastenliefde betekenden en verder ook de
goede dingen van de uiterlijke mens; maar die welke de kudden van kleinvee samenstelden,
zoals lammeren, schapen en geiten, betekenden de innerlijke goede dingen van de
naastenliefde en verder ook de goede dingen van de innerlijke mens; en daarom worden in het
Woord degenen die in deze goede dingen zijn, met één woord kudde van kleinvee genoemd
en hij die hen leidt, herder.
5914. En al wat gij hebt; dat dit betekent al wat daaruit is, staat vast uit de betekenis van al
wat gij hebt, namelijk dat wat daaruit is; want de goede en de ware dingen in het natuurlijke
zijn uit het geestelijk goede als uit een vader; vandaar zijn zij, omdat zij daaruit zijn, daarvan.
5915. En ik zal u daar onderhouden; dat dit de aanhoudende invloeiing betekent van het
geestelijk leven vanuit het innerlijk hemelse, staat vast uit de betekenis van onderhouden,
wanneer het door Jozef wordt gezegd, door wie het innerlijk hemelse wordt uitgebeeld,
namelijk de invloeiing van het geestelijk leven uit het innerlijk hemelse; de onderhouding is
in de geestelijke zin niets anders dan de invloeiing van het goede in het ware door de hemel
uit de Heer; daaruit worden de engelen onderhouden en daaruit wordt de ziel van de mens
onderhouden, dat wil zeggen, zijn innerlijke mens; met deze onderhouding stemt de
onderhouding van de uiterlijke mens door spijs en drank overeen; daarom wordt met spijs het
goede aangeduid en met drank het ware; de overeenstemming is ook zodanig dat wanneer de
mens zich met spijs voedt, de engelen bij hem in de idee over het goede en het ware zijn; en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2466
wat wonderbaarlijk is, met een verschil volgens de soorten van spijs; wanneer daarom de
mens in het Heilig Avondmaal het brood en de wijn ontvangt, zijn de engelen bij hem in de
idee over het goede van de liefde en over het goede van het geloof, nrs. 3464, 3735; de
oorzaak hiervan is dat brood overeenstemt met het goede van de liefde en wijn met het goede
van het geloof en omdat zij overeenstemmen, duiden zij ook hetzelfde aan in het Woord.
Dat de ziel van de mens, dat wil zeggen, zijn innerlijke mens, wordt onderhouden door
geestelijke spijs en geestelijke drank, dat wil zeggen, door het goede en het ware, staat vast uit
de woorden van de Heer bij Mozes: ‘Niet door brood alleen leeft de mens, maar door alle
uitspraak van de mond van Jehovah leeft de mens’, (Deuteronomium 8:3; Mattheüs 4:4); de
uitspraak van de mond van Jehovah is het goede en het ware die uit Hem voortgaan.
Bij Johannes: ‘Werkt spijs, niet die welke vergaat, maar de spijs die blijft tot in het eeuwige
leven, welke de Zoon des mensen ulieden zal geven’, (Johannes 6:27).
Bij dezelfde: ‘De discipelen baden Jezus, zeggende: Meester, eet.
Hij zei tot hen: Ik heb een spijze om te eten, welke gij niet weet’, (Johannes 4:31,32).
En ten aanzien van de drank, bij dezelfde: ‘Jezus zei: Indien iemand zal hebben gedorst, die
komt tot Mij en drinke; die in Mij gelooft, zoals de Schrift heeft gezegd, stromen des levenden
waters zullen uit zijn buik vloeien’, (Johannes 7:37,38).
5916. Omdat nog vijf jaren des hongers; dat dit de duur van het gebrek aan het goede
betekent, staat vast uit wat eerder in de nrs. 5893, 5894 is gezegd en ontvouwd over de honger
en over vijf.
5917. Opdat gij misschien niet uitgeroeid wordt; dat dit betekent opdat het niet te gronde gaat,
staat zonder ontvouwing vast.
5918. Gij en uw huis en al wat gij hebt; dat dit het geestelijk goede betekent en alles wat
daarvan is, staat vast uit de uitbeelding van Israël, die hier gij is, namelijk het geestelijk
goede, waarover eerder; dat uw huis en al wat gij hebt, alles is wat daarvan is, is duidelijk.
5919. En ziet, uw ogen zien; dat dit de getuigenis betekent vanuit de doorvatting, staat vast uit
de betekenis van de ogen en van zien, namelijk doorvatten, waarover de nrs. 2150, 3764,
4567, 4723, 5400; dat het de getuigenis is, is duidelijk.
5920. En de ogen van mijn broeder Benjamin; dat dit betekent voornamelijk uit het doorvatten
van het bemiddelende, staat vast uit de betekenis van de ogen en van zien, namelijk verstaan
en vandaar doorvatten, zoals eerder in nr. 5919; en uit de uitbeelding van Benjamin, namelijk
het bemiddelende, waarover de nrs. 5411, 5413, 5443, 5639, 5688, 5822.
Hiermee is het als volgt gesteld: omdat Benjamin het bemiddelende uitbeeldde en dit
bemiddelende het innerlijk ware was, nrs. 5600, 5631, dat rechtstreeks afhangt van het
innerlijk goede, te weten Jozef, had het daarom een duidelijker en uitmuntender doorvatting
dan de ware dingen die beneden of uiterlijk waren, die zijn tien broers uitbeeldden; hoe
dichter immers het ware en het goede het innerlijke nabij is, des te volmaakter
doorvattingsvermogen zij hebben; zij zijn dieper in het licht van de hemel en dus de Heer
dichter nabij; want de invloeiing van het Goddelijk Goede en Ware uit de Heer gaat voort
door aanhoudende bemiddelingen en zo door aanhoudende opeenvolgingen, waarom zij die in
eersten of in aanvangen zijn, de invloeiing met een helderder doorvatting overnemen, omdat
zij hem rechtstreekser overnemen, dan zij die in middelsten of in laatsten zijn; het goede en
het ware wordt dan gaandeweg verduisterd, evenals het licht naar de afstand, want de meer
onvolmaakte dingen die elkaar bij graden opvolgen, verzwakken dit.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2467
Hieruit blijkt op welke wijze ‘de betuiging, voornamelijk uit de doorvatting van het
bemiddelende’ wordt verstaan; het bemiddelende immers is innerlijk en de ware dingen die de
zonen van Jakob uitbeelden, zijn uiterlijk.
5921. Dat ik met de mond sprekende ben tot u; dat dit de openbaring betekent, staat hieruit
vast dat de eerste getuigenis was geweest, dat hun ogen zagen, de tweede, dat de ogen van
Benjamin zagen en nu de derde, dat hij met de mond sprak tot hen, waardoor hij alle twijfel of
hijzelf Jozef was, ophief en zich dus ten volle openbaarde; vandaar sluiten die woorden de
openbaring in.
5922. En boodschapt mijn vader al mijn heerlijkheid in Egypte; dat dit de mededeling
betekent van de geestelijke hemel in het natuurlijke met het geestelijk goede, staat vast uit de
betekenis van boodschappen, namelijk meedelen; uit de betekenis van de heerlijkheid,
namelijk de geestelijke hemel, waarover hierna; uit de betekenis van Egypte, namelijk de
wetenschappelijke dingen die in het natuurlijke zijn, dus het natuurlijke, nr. 5908; en uit de
uitbeelding van Israël, die hier de vader is, met wie de vergemeenschapping zou plaatsvinden,
namelijk het geestelijk goede, nr. 5906; daaruit blijkt dat met boodschapt mijn vader al mijn
heerlijkheid in Egypte, de vergemeenschapping wordt aangeduid van de geestelijke hemel in
het natuurlijke met het geestelijk goede.
Dat de heerlijkheid de geestelijke hemel is, is het als volgt gesteld: er zijn twee rijken waaruit
de hemel bestaat: namelijk het hemelse en het geestelijke rijk; het hemelse rijk is de binnenste
of derde hemel en het geestelijke rijk is de middelste of tweede hemel; het goede waarin de
hemelsen zijn, wordt het hemels goede genoemd en het goede waarin de geestelijken zijn,
wordt het geestelijk goede genoemd; het hemels goede is het goede van de liefde tot de Heer
en het geestelijk goede is het goede van de liefde jegens de naaste; met de verbinding van die
twee rijken is het als volgt: het is het goede van de liefde jegens de naaste dat ze verbindt; het
innerlijke immers van hen die in het hemelse rijk zijn, is de liefde tot de Heer en het uiterlijke
van hen is de liefde jegens de naaste; het innerlijke echter van hen die in het geestelijke rijk
zijn, is de liefde jegens de naaste en het uiterlijke van hen is het geloof daaruit; waaruit blijkt
dat de verbinding van die twee rijken plaatsvindt door de liefde jegens de naaste, want daarin
houdt het hemelse rijk op en daaruit zet het geestelijke rijk in; zo is dus het laatste van het ene
het eerste van het andere; zo nemen zij elkaar wederzijds over.
Nu moet worden gezegd wat de heerlijkheid is; de heerlijkheid in de hoogste zin is de Heer
ten aanzien van het Goddelijk Ware en dus is dit het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de
Heer; in de uitbeeldende zin echter is de heerlijkheid het goede van de liefde jegens de naaste
of de naastenliefde, dat het uiterlijk goede van het hemelse rijk is en het innerlijk goede van
het geestelijke rijk van de Heer; want in de echte zin is dit goede het Goddelijk Ware in de
hemel; en omdat hier wordt gehandeld over Israël, die het geestelijk goede of de naastenliefde
is en het geestelijke rijk in de hemelen en de geestelijke Kerk op aarde maakt, wordt daarom
hier onder de heerlijkheid van Jozef, die zij Israël zouden boodschappen, de geestelijke hemel
verstaan.
De geestelijke hemel wordt heerlijkheid genoemd, omdat de dingen die daar zijn, verschijnen
in het licht, in de glans en in de straling.
Dat van heerlijkheid wordt gesproken met betrekking tot het Goddelijk ware dat uit het
Goddelijk Menselijke van de Heer is en dat zij aan de Heer als Koning wordt toegekend - in
de innerlijke zin immers het Koningschap het Goddelijk Ware, nrs. 1728, 2015, 2069, 3009,
3670, 4581, 4966, 5044, 5068 - staat vast bij Johannes: ‘Overigens, het Woord is Vlees
geworden en heeft in ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid
zoals des Enigverwekten uit de Vader, vol van genade en waarheid’, (Johannes 1:14); het
Woord is het Goddelijk Ware; dit is, omdat het voortgaat uit de Heer, de Heer Zelf; vandaar
wordt met betrekking tot het Goddelijk Ware gezegd heerlijkheid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2468
Bij Lukas, toen Jezus op de berg van gedaante werd veranderd: ‘Ziet, twee mannen spraken
met Hem, welke ware Mozes en Elias, dewelke werden gezien in heerlijkheid’, (Lukas
9:30,31); daar toonde de Heer aan Petrus, Jacobus en Johannes Zijn Goddelijk Menselijke,
zodanig als het was en verscheen in het Goddelijk licht; en de vorm waarin Hij toen werd
gezien, vertoonde het Woord zodanig als het is in de innerlijke zin, dus zodanig als het
Goddelijk Ware in de hemel is, want het Woord is het Goddelijk Ware voor het nut van de
Kerk; daarom werd ook tegelijk voorgesteld dat Mozes en Elia met Hem spraken; door Mozes
immers wordt de Wet uitgebeeld, waaronder de Boeken van hem met de historische dingen
worden verstaan en door Elia de profeten of het profetische Woord; dat onder Mozes die Wet
wordt verstaan, zie de voorrede tot, (Genesis 18) en verder in nr. 4859; en dat onder Elia dit
Woord wordt verstaan, in dezelfde voorrede en verder in de nrs. 2862, 5247.
Bij Mattheüs: ‘Zij zullen de Zoon des mensen zien, komende in de wolken des Hemels, met
kracht en heerlijkheid’, (Mattheüs 24:30); dat de letterlijke zin van het Woord de wolk is en
de innerlijke zin de heerlijkheid is, dus het Goddelijk Ware zodanig als het in de hemel is, zie
de voorrede tot, (Genesis 18); en dat de heerlijkheid het inzicht en de wijsheid is, die van het
Goddelijk Ware zijn, nr. 4809; het Woord is ten aanzien van de uiterlijke zin in een wolk; de
oorzaak hiervan is dat het menselijke gemoed in duisternis is; en daarom zou het Woord,
indien het niet in een wolk was, nauwelijks door iemand worden verstaan en eveneens zouden
de heilige dingen die van de innerlijke zin zijn, door de boze mens in de wereld worden
ontwijd; daarom zegt de Heer bij Jesaja: ‘Jehovah zal over alle habitakel van de berg Zions
en over haar samenroepingen, een wolk overdag scheppen en de glans van een vlam van vuur
des nachts; want over alle heerlijkheid zal een bedekking zijn; en er zal een tabernakel zijn tot
een schaduw overdag’, (Jesaja 4:5,6); vandaar kwam het eveneens dat over de tabernakel een
wolk verscheen overdag en een vuur des nachts, omdat de tabernakel het Goddelijk
Menselijke van de Heer uitbeeldde, dus het Goddelijk Ware dat uit Hem voortgaat, dus het
Woord, dat het Goddelijk Ware van de Kerk is, zie de nrs. 3210, 3439; iets dergelijks wordt
aangeduid met het volgende bij Mozes: ‘De wolk bedekte de Tent der samenkomst en de
heerlijkheid van Jehovah vervulde het Habitakel’, (Exodus 40:34); bij dezelfde: ‘De
heerlijkheid van Jehovah verscheen in de Tent der samenkomst voor al de zonen Israëls’,
(Numeri 14:10); en elders: ‘De wolk bedekte de Tent en de heerlijkheid van Jehovah
verscheen’, (Numeri 16:42).
Evenzo de wolk en de heerlijkheid op de berg Sinaï, waarover het volgende bij Mozes:
‘Toen Mozes opklom op de berg, bedekte een wolk de berg; en de heerlijkheid van Jehovah
woonde op de berg Sinaï zes dagen’, (Exodus 24:15,16); deze dingen werden eveneens
uitgebeeld, omdat de Wet, die het Goddelijk Ware is, vanuit die berg werd verkondigd; dat de
wolk en de heerlijkheid van Jehovah werden gezien toen Mozes op de berg klom, kwam
omdat hij daarop de Wet uitbeeldde, dat wil zeggen, het historische Woord; vandaar wordt
soms gezegd ‘Mozes en de profeten’ of ‘de Wet en de profeten’, en onder de Wet worden zijn
Boeken met de overige historische Boeken verstaan, niet echter de profeten, omdat dit Woord
werd uitgebeeld door Elia en Elisa; er is immers, zoals bekend is, het historische en het
profetische Woord; daarom wordt, wanneer het Woord wordt genoemd de Wet en de
Profeten, onder Wet het historische Woord verstaan en onder de Profeten het profetische
Woord.
Het Goddelijk Ware werd ook uitgebeeld door de glans gelijk als van een regenboog in de
wolk rondom de cherubim en over hen, bij Ezechiël: ‘Ik zag de gedaante van vuur zoals een
glans rondom; zoals de gedaante van de regenboog die in de wolk is in de dag des regens; dit
was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid van Jehovah’, (Ezechiël 1:26-28) en wordt
eveneens ‘heerlijkheid van Jehovah’ en ‘heerlijkheid van de God van Israël’ genoemd,
(Ezechiël 8:4; 10:18,19;11:22,23); heerlijkheid van Jehovah wordt het genoemd ten opzichte
van de binnenste hemel en heerlijkheid van de God van Israël ten opzichte van de middelste
of geestelijke hemel; dat het Goddelijk Ware in de hemelen in de heerlijkheid verschijnt, komt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2469
omdat het Ware zelf in de geestelijke hemel voor de ogen verschijnt als een blanke wolk, die
ook enige malen te zien werd gegeven; en het goede in dat ware verschijnt daar als vurig;
vandaar geeft de door het vuur geschakeerde wolk wonderlijke aanblikken, die de heerlijkheid
zijn in de uiterlijke zin; maar de heerlijkheid in de innerlijke zin is het inzicht en de wijsheid;
deze zijn het eveneens die daardoor worden uitgebeeld.
Dat het Goddelijk Ware waar vanuit alle wijsheid en inzicht is en verder de verschijning van
de geschakeerde wolk voor het uiterlijk gezicht, de heerlijkheid is, staat ook vast uit deze
volgende plaatsen; bij Mozes: ‘Jehovah zei: Ik ben levend en de algehele aarde zal met de
heerlijkheid van Jehovah worden vervuld’, (Numeri 14:21); dit werd door Jehovah gezegd,
toen het Israëlitische volk werd verstoten en er werd gezegd dat slechts hun kleine kinderen in
het land Kanaän zouden komen; daarmee dat de algehele aarde zal vervuld worden met de
heerlijkheid van Jehovah, werd toen aangeduid dat in de uitbeeldende dingen van de Kerk bij
hen en in het Woord dat voor het merendeel over hen handelt, de heerlijkheid zou zijn,
waarmee de gehele hemel vervuld zou worden en vandaar de heilige dingen van de Kerk.
Bij Jesaja: ‘De serafim riepen: Heilig, heilig, heilig, Jehovah Zebaoth; de volheid der gehele
aarde is Zijn heerlijkheid’, (Jesaja 6:3).
Bij dezelfde: ‘De heerlijkheid van Jehovah zal onthuld worden en zij zullen zien, alle vlees
tegelijk’, (Jesaja 40:5).
Bij dezelfde: ‘Deswege geeft aan Jehovah heerlijkheid in de Urim, in de eilanden der zee aan
de Naam van Jehovah, de God van Israël’, (Jesaja 24:15); de Urim staan voor het licht dat is
vanuit het Goddelijk Ware, en dat voortgaat uit de Heer; de eilanden der zee voor hen die
verder verwijderd zijn van het ware, nr. 1158.
Bij dezelfde: ‘De heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, de eer van Karmel en Saron; zij
zullen zien de heerlijkheid van Jehovah, de eer onzes Gods’, (Jesaja 35:2); Libanon voor de
geestelijke Kerk, Karmel en Saron voor de hemelse Kerk; met betrekking tot deze plaatsen,
wordt heerlijkheid van Jehovah gezegd, wanneer het hemels ware wordt verstaan, dat de
naastenliefde is; met betrekking tot die wordt ‘eer van de God Israëls’ gezegd, wanneer het
geestelijk goede wordt verstaan, dat ook de naastenliefde is.
Bij dezelfde: ‘Sta op, wordt verlicht, omdat Uw licht gekomen is en de heerlijkheid van
Jehovah over U is opgegaan; want ziet, duisternis bedekt de aarde en donkerheid de volken;
maar over U zal Jehovah opgaan en Zijn heerlijkheid zal over U gezien worden’, (Jesaja
60:1,2); daar ten aanzien van de Heer, Die het Licht wordt genoemd, zoals bij, (Johannes
1:4,9); en er wordt gezegd dat over Hem de heerlijkheid van Jehovah zal opgaan, dat wil
zeggen dat Hij het Goddelijk Ware heeft.
Eveneens bij dezelfde: ‘Om Mijnentwil, om Mijnentwil zal Ik het doen, want hoe zou het
ontwijd worden; Ik geef Mijn heerlijkheid aan geen ander’, (Jesaja 48:11); ook daar ten
aanzien van de Heer; de heerlijkheid in de hoogste zin voor het Goddelijk Menselijke, dus
eveneens voor het Goddelijk Ware, omdat dit uit het Goddelijk Menselijke is; de heerlijkheid
aan geen ander geven, is haar slechts geven aan het Goddelijk Menselijke, dat één met Hem
is.
Bij Johannes: ‘De heilige stad Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel, hebbende de
heerlijkheid Gods en haar schijnselgever was de kostbaarste steen gelijk’, (Openbaring
21:11); de heilige stad Jeruzalem is het geestelijk rijk van de Heer in de hemelen en Zijn
geestelijke Kerk op aarde, met betrekking waartoe heerlijkheid wordt gezegd; de
schijnselgever is het ware uit het Goddelijke.
Omdat het het Goddelijk Ware is dat in het Woord wordt uitgebeeld door het Koningschap,
zoals de Heer dan ook ten aanzien van het Goddelijk Ware door koningen werd uitgebeeld,
wordt daarom aan Hem als aan een Koning heerlijkheid toegekend, zoals bij David:
‘Heft uw hoofden op, gij poorten en verheft u, gij ingangen der wereld, opdat de Koning der
heerlijkheid binnenschrijde; wie is deze Koning der heerlijkheid; Jehovah de sterke en de
held; Jehovah, de held van de strijd; heft uw hoofden op, gij poorten en heft op, gij ingangen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2470
der wereld, opdat de Koning der heerlijkheid binnenschrijde; wie toch is deze Koning der
heerlijkheid; Jehovah Zebaoth, Deze is de Koning der heerlijkheid’, (Psalm 24:7-9).
Bij Jesaja: ‘Jehovah Zebaoth zal regeren op de berg Zions en in Jeruzalem en voor Zijn
oudsten heerlijkheid’, (Jesaja 24:23); de heerlijkheid staat voor het Goddelijk Ware; Jehovah
wordt Jehovah Zebaoth of Jehovah der heirscharen genoemd waar gehandeld wordt over het
Goddelijk Ware, want met de heirscharen worden de ware dingen aangeduid, nr. 3448.
En omdat door het koninkrijk het Goddelijk Ware werd uitgebeeld werd daarom de troon
waarop de koningen zaten wanneer zij richtten, de troon der heerlijkheid genoemd, (Jesaja
22:23; Jeremia 14:21; 17:12); en bij Mattheüs: ‘De Zoon des mensen zal zitten op de troon
Zijner heerlijkheid’, (Mattheüs 19:28); en bij dezelfde: ‘Wanneer de Zoon des mensen zal
komen in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon
Zijner heerlijkheid; en de Koning zal hun zeggen’, (Mattheüs 25:31,34,40); dat de troon de
troon der heerlijkheid werd genoemd, daarvan was de oorzaak dat de gerichten plaatsvonden
vanuit het ware.
Bij dezelfde: ‘De Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn
engelen en dan zal Hij eenieder vergelden naar Zijn daden’, (Mattheüs 16:27).
Hieruit blijkt ook wat er wordt verstaan onder de heerlijkheid in het gebed van de Heer:
‘Uw is het koninkrijk, de macht en de heerlijkheid, tot in de eeuwen’, (Mattheüs 6:13).
Het geestelijk rijk van de Heer in de hemelen en de geestelijke Kerk op aarde, wordt ook
sieraad genoemd, (Jesaja 60:7; 63:15; 64:10; Daniël 8:9-11; 11:16,41,45).
Daarom wordt ook door Jozef gezegd heerlijkheid, omdat Jozef zelf in de hoogste zin de Heer
uitbeeldt ten aanzien van het Goddelijk geestelijke of het Goddelijk Ware, in de innerlijke zin
Zijn geestelijk rijk en verder het goede van het geloof, zie de nrs. 3969, 4669, 4723, 4727.
5923. En al wat gij gezien hebt; dat dit betekent al wat daar is bemerkt en doorvat, staat vast
uit de betekenis van zien, namelijk verstaan en vandaar doorvatten en bemerken, waarover de
nrs. 2150, 2325, 2807, 3764, 3863, 4403-4421, 4567, 4723, 5400.
5924. En haast u en doet mijn vader hierheen nederdalen; dat dit de nauwe verbinding
betekent, staat vast uit wat eerder in nr. 5909 is gezegd; en omdat hier opnieuw hetzelfde
wordt gezegd en vanuit de aandoening van de liefde, is het de nauwe verbinding.
5925. vers 14,15. En hij viel op de halzen van Benjamin, zijn broeder en hij weende; en
Benjamin weende op de halzen van hem.
En hij kuste al zijn broers en hij weende op hen; en daarna spraken de broers van hem met
hem.
En hij viel op de halzen van Benjamin, betekent de binnenste verbinding met het
bemiddelende; en hij weende, betekent de uitwerking van de barmhartigheid; en Benjamin
weende op de halzen van hem, betekent de opneming en vandaar het wederkerige; en hij kuste
al zijn broers, betekent de aanbinding vanuit de genade; en hij weende op hen, betekent de
uitwerking van de aandoening; en daarna spraken de broers van hem met hem, betekent de
wederkerige vergemeenschapping vanuit de opneming.
5926. En hij viel op de halzen van Benjamin; dat dit de binnenste verbinding met het
bemiddelende betekent, staat vast uit de betekenis van de hals, namelijk de invloeiing, de
vergemeenschapping en de verbinding, waarover de nrs. 3542, 3695, 3725; en het is eigenlijk
de verbinding van de hemelse en de geestelijke dingen, nrs. 5320, 5328; dus de verbinding
van het innerlijk hemelse, te weten Jozef, met het geestelijke van het hemelse, te weten
Benjamin; vandaar is vallen op de halzen zich nauw verbinden en dus is het de binnenste
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2471
verbinding; en uit de uitbeelding van Benjamin, namelijk het bemiddelende, waarover de nrs.
5411, 5413, 5443, 5639, 5686, 5688, 5689.
5927. En hij weende; dat dit de uitwerking van de barmhartigheid betekent, staat vast uit de
betekenis van wenen, namelijk vanuit de barmhartigheid, dus de uitwerking ervan, nrs. 5480,
5873.
5928. En Benjamin weende op de halzen van hem; dat dit de opneming en vandaar het
wederkerige betekent, staat hieruit vast dat dit nu van de andere kant plaatsvond, waarom er
opneming is en vandaar het wederkerige.
Wat betreft de verbinding van het goede met de ware dingen en van de ware dingen
wederkerig met het goede, moet men weten dat wanneer het goede in de ware dingen invloeit
en deze met zich verbindt, het dan aan die dingen het goede vanuit het zijne ingiet en door het
zijne die dingen aan zich toekent; vandaar de verbinding; en omdat de ware dingen zo het
leven ontvangen, schijnt het daarna alsof zij vanuit zich handelen wanneer zij wederkerig
handelen of reageren; toch handelen de ware dingen niet uit zich, maar vanuit het goede dat
invloeit in het goede dat het uit zich heeft toegewezen aan de ware dingen; het is hiermee
gesteld zoals met de bloedvaten in een levend lichaam; de ware dingen zijn als het ware vaten
zonder bloed, het goede is echter als het ware het bloed, wanneer dit zich heeft ingegoten in
de vaten die tevoren leeg waren, zo werkt het daarop en eveneens wederkerig; uit het bloed
immers hebben zij het vermogen tot bewegen en als het ware het leven ontvangen.
Hieruit blijkt hoe het gesteld is met de verbinding van het goede met de ware dingen en met
de wederkerige verbinding van de ware dingen met het goede.
5929. En hij kuste al zijn broers; dat dit de aanbinding vanuit de genade betekent, staat vast
uit de betekenis van kussen, namelijk de verbinding vanuit aandoening, nrs. 3573, 3574,
4353; hier de aanbinding vanuit de genade, omdat de ware dingen van de Kerk in het
natuurlijke, die worden uitgebeeld door de zonen van Jakob, verder verwijderd zijn van het
innerlijk goede dat Jozef is; en de dingen die verder verwijderd zijn, worden weliswaar door
het bemiddelende met het innerlijk goede verbonden, maar toch behouden zij lange tijd zulke
dingen die met het innerlijk goede niet overeenstemmen; daarom wordt met het kussen van de
broers de aanbinding vanuit de genade aangeduid.
Er wordt gezegd vanuit de genade en niet vanuit de barmhartigheid, omdat de dingen die
verder verwijderd en niet ten volle overeenstemmen, niet in zo’n vernedering zijn dat zij
barmhartigheid kunnen afsmeken, ja zelfs kunnen zij niet eens vanuit het hart de
barmhartigheid noemen, maar in de plaats ervan genade; en wel omdat de niet
overeenstemmende dingen die aankleven, zijn vanuit de liefde van zich en wie zichzelf
liefheeft kan zich nooit vanuit het hart vernederen; hij richt zich immers op, want hij
beschouwt in de afzonderlijke dingen zichzelf en laat zich slechts weinig gelegen zijn aan de
dingen die buiten hem zijn.
5930. En hij weende op hen; dat dit de uitwerking van de aandoening betekent, staat vast uit
de betekenis van wenen, namelijk de uitwerking van de barmhartigheid, waarover eerder in de
nrs. 5927, 5928; hier van de aandoening, vanwege dezelfde oorzaak waarover nu in nr. 5929.
5931. Er daarna spraken de broers van hem met hem; dat dit de wederkerige
vergemeenschapping vanuit de opneming betekent, staat vast uit wat eerder in nr. 5880 is
ontvouwd; en verder blijkt wat de wederkerige vergemeenschapping vanuit de opneming is,
uit wat eerder in nr. 5928 is gezegd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2472
5932. vers 16-20. En de stem werd gehoord in het huis van Farao, al zeggende: Jozefs broers
zijn gekomen; en het was goed in de ogen van Farao en in de ogen van de knechten van hem.
En Farao zei tot Jozef: Zeg tot uw broers: Doet dit, laadt uw lastdieren en gaat, komt in het
land Kanaän.
En neemt uw vader en uw huizen en komt tot mij; en ik zal u het goede van het land Egypte
geven en gij zult het vette des lands eten.
En nu, dit gebod, doet het: Neemt u uit het land van Egypte voertuigen voor uw kleine
kinderen en voor uw vrouwen en draagt uw vader en komt.
En uw oog spare niet over uw huisgereedschappen, omdat het goede van het ganse land van
Egypte, dit is voor u.
En de stem werd gehoord in het huis van Farao, betekent dat dit het gehele natuurlijke
vervulde; al zeggende: Jozefs broers zijn gekomen, betekent de doorvatting dat de ware
dingen van de Kerk in het natuurlijke tegenwoordig zijn; en het was goed in de ogen van
Farao, betekent de vreugde overal daar; en in de ogen van de knechten van hem, betekent tot
aan de laagste dingen daar toe; en Farao zei tot Jozef, betekent de doorvatting van het
natuurlijke vanuit het innerlijk hemelse; zeg tot uw broers, betekent over de ware dingen van
de Kerk in het natuurlijke; doet dit: Laadt uw lastdieren, betekent dat zij elk ware met het
goede zouden vullen; en gaat, komt in het land Kanaän, betekent hun woning; en neemt uw
vader en uw huizen en komt tot mij, betekent de nadering van het geestelijk goede en van de
ware dingen van de Kerk tot de wetenschappelijke dingen van het natuurlijke; en ik zal u het
goede van het land van Egypte geven, betekent het bezit van de wetenschappelijke dingen; en
gij zult het vette des lands eten, betekent de toe-eigening van het goede daar; en nu, dit gebod,
doet het, betekent de wil; neemt u uit het land van Egypte voertuigen, betekent de leerstellige
dingen van de wetenschappelijke dingen; voor uw kleine kinderen en voor uw vrouwen,
betekent voor hen die nog niet weten; en draagt uw vader, en komt, betekent de
dienstbaarheid ervan en de nadering; en uw oog spare niet over uw huisgereedschappen,
betekent, dat de instrumentele dingen van geen zorg mogen zijn; omdat het goede van het
ganse land van Egypte, dit is voor u, betekent dat voor hen het belangrijkste in het natuurlijk
gemoed is.
5933. En de stem werd gehoord in het huis van Farao; dat dit betekent dat dit het algehele
natuurlijke vervulde, staat vast uit de betekenis van de stem die elders wordt gehoord en op
een afstand, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de invloeiing, namelijk
vervuld worden; zoals immers de stem vervult die gehoord wordt, zo vult ook dat wat
invloeit; en uit de betekenis van het huis van Farao, namelijk het algehele natuurlijke; want
door Farao wordt het natuurlijke in het algemeen uitgebeeld, nrs. 5160, 5790.
5934. Al zeggende: Jozefs broeders zijn gekomen; dat dit betekent dat de ware dingen van de
Kerk in het natuurlijke tegenwoordig zijn, staat vast uit de betekenis van gekomen zijn,
namelijk de tegenwoordigheid; en uit de uitbeelding van de zonen van Jakob of van de broers
van Jozef, namelijk de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke, nrs. 5403, 5419, 5458,
5512.
Er zijn in het natuurlijke, wetenschappelijke dingen van verschillend geslacht: er zijn de
wetenschappelijke dingen ten aanzien van de aardse, de lichamelijke en de wereldse dingen,
die de laagste zijn, want deze zijn onmiddellijk vanuit de uiterlijke zinlijke dingen of die van
het lichaam en er zijn de wetenschappelijke dingen van de burgerlijke staat, de leiding ervan,
de verordeningen en de wetten, die een weinig innerlijker zijn en er zijn de dingen die van het
zedelijk leven zijn, die nog innerlijker zijn; die echter van het geestelijk leven zijn, zijn
innerlijker dan alle eerder genoemde; deze zijn de ware dingen van de Kerk; voor zover deze
alleen vanuit de leer bij de mens zijn, zijn zij niets anders dan wetenschappelijke dingen, maar
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2473
wanneer zij vanuit het goede van de liefde zijn, dan gaan zij boven de wetenschappelijke
dingen uit, want dan zijn zij in het geestelijk licht waar vanuit zij de wetenschappelijke dingen
in hun orde beneden zich beschouwen.
De mens klimt langs zulke graden van wetenschappelijke dingen op tot het inzicht; de
wetenschappelijke dingen immers openen door die graden het gemoed opdat het licht vanuit
de geestelijke wereld kan invloeien.
Hieruit blijkt nu wat er wordt verstaan onder de tegenwoordigheid van de ware dingen in het
natuurlijke.
5935. En het was goed in de ogen van Farao; dat dit de vreugde overal daar betekent, namelijk
in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van goed zijn in iemands ogen, namelijk hem een
vreugde zijn; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke in het algemeen, nr.
5933.
5936. En in de ogen van de knechten van hem; dat dit betekent tot aan de laagste dingen daar
toe, staat vast uit de betekenis van de knechten, namelijk de lagere dingen, nrs. 2541, 5161,
5164, 5305, dus eveneens de laagste dingen; welke wetenschappelijke dingen in het
natuurlijke de laagste zijn en welke de lagere positie innemen, zie nr. 5934.
5937. En Farao zei tot Jozef; dat dit de doorvatting betekent van het natuurlijke vanuit het
innerlijk hemelse, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het
Woord, namelijk het doorvatten, waarover meermalen eerder; uit de uitbeelding van Farao,
namelijk het natuurlijke in het algemeen, nrs. 5160, 5799; en uit de uitbeelding van Jozef,
namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869, 5877; omdat het hemelse dat Jozef uitbeeldt,
innerlijk is en het natuurlijke dat Farao uitbeeldt, uiterlijk is, is daarom het doorvatten van het
natuurlijke vanuit het innerlijk hemelse; alle doorvatting immers is vanuit het innerlijke; nooit
is er enige doorvatting van het innerlijke vanuit het uiterlijke; waarvandaan immers de
invloeiing is, daarvandaan is de doorvatting.
Wat doorvatten is dat zo vaak wordt genoemd, moet hier in het kort worden gezegd; bij elk
mens is het vermogen om te doorvatten of iets zo is ofwel niet zo is; het vermogen om van
binnen in zichzelf of in zijn gemoed te concluderen, maakt dat de zaak wordt doorvat; dit
vermogen is nooit bestaanbaar tenzij er invloeiing vanuit de geestelijke wereld is; in deze
gave munt de ene mens boven de andere uit; zij die minder uitmunten, zijn diegenen die
slechts weinig binnen in zich of in hun gemoed concluderen en dan doorvatten, maar die
zeggen dat iets zo is omdat anderen in wie zij geloof hebben, dat zo gezegd hebben; maar zij
die meer uitmunten, zijn diegenen die niet vanuit anderen maar vanuit zich zien dat iets zo is;
toch is de doorvatting die bij elk mens is, er een in wereldse dingen, niet echter heden ten
dage bij iemand in geestelijke dingen; de oorzaak hiervan is deze dat het geestelijke dat
invloeit en de doorvatting maakt, verduisterd en bijna uitgeblust is door de verkwikkingen van
de liefde van de wereld en van zich; daarom bekommeren zij zich ook niet om de geestelijke
dingen dan alleen voor zover uit plicht en gewoonte; indien de vrees vanuit de plicht en de
verkwikking vanuit gewoonte werd weggenomen, zouden zij die dingen afwijzen,
verafschuwen, ja zelfs loochenen; om geestelijke dingen te kunnen doorvatten, moet men in
de aandoening van het ware vanuit het goede zijn en aanhoudend verlangen de ware dingen te
weten; vandaar wordt iemands verstandelijke verlicht en wanneer het verstandelijke is
verlicht, wordt het hem gegeven van binnen in zich te doorvatten; maar degene die niet in de
aandoening van het ware is, weet dat, waarvan hij weet dat het zo is, uit de leerstellingen van
de Kerk waaraan hij geloof hecht en omdat een priester, een presbyter of een monnik heeft
gezegd dat iets zo is.
Hieruit kan vaststaan wat doorvatten is en dat dit bestaat in de wereldse, maar niet in
geestelijke dingen; wat nog hieruit blijkt dat eenieder blijft in het dogma waarin hij geboren
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2474
is, ook zij die als joden zijn geboren, en ook diegenen die buiten de Kerk zijn, hoewel zij
binnen haar leven; en eveneens zouden degenen die in een ketterij zijn, indien hun de
eigenlijke ware dingen zelf werden gezegd en die eveneens werd bevestigd, toch niet in het
minst doorvatten dat het ware dingen zijn, zij zouden aan hen als valse dingen verschijnen.
5938. Zeg tot uw broers; dat dit betekent ten aanzien van de ware dingen van de Kerk in het
natuurlijke, namelijk dat er doorvatting is, staat vast uit de uitbeelding van de broers van
Jozef, namelijk de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke, nrs. 5403, 5419, 5458, 5512.
Hier nodigt Farao de zonen van Jakob uit om in Egypte te komen met de kleine kinderen en
de vrouwen en om hun vader met hen mee te brengen, want Farao zegt: Zeg tot uw broers:
Doet dit en neemt uw vader; en neemt u uit het land van Egypte voertuigen voor uw kleine
kinderen en voor uw vrouwen; en draagt uw vader, en komt.
Jozef echter nodigt vlak hiervoor zijn vader uit en zijn broers niet anders dan zoals tot de
vader behorend; hij zegt immers: Klimt op tot mijn vader en zeg tot hem: Daal neder tot mij,
blijf niet staan; en gij zult wonen in het land Gosen en gij zult dicht bij mij zijn, gij en uw
zonen en de zonen van uw zonen en al wat gij hebt; haast u en doet mijn vader hierheen
nederdalen.
De oorzaak waarom Farao de zonen van Jakob uitnodigde en Jozef de vader, blijkt niet dan
alleen vanuit de innerlijke zin; en deze is dat het natuurlijke in het algemeen, dat door Farao
wordt uitgebeeld, een directe verbinding heeft met de ware dingen van de Kerk in het
natuurlijke, die worden uitgebeeld door de zonen van Jakob; vandaar komt het dat Farao over
hen spreekt; maar het innerlijk hemelse, dat door Jozef wordt uitgebeeld, heeft niet directe
verbinding met de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke, die de zonen van Jakob zijn,
maar door het geestelijk goede, dat hun vader Israël is; vandaar komt het dat Jozef over de
vader spreekt.
5939. Doet dit: Laadt uw lastdieren; dat dit betekent dat zij elk ware met het goede zouden
vullen, staat vast uit de betekenis van de lastdieren laden, namelijk de ware dingen vullen; en
uit de betekenis van het koren waarmee de lastdieren geladen moesten worden, namelijk het
goede van het ware, nrs. 5295, 5410; dat de lastdieren hier de ware dingen zijn, komt omdat
het ezels waren, (Genesis 42:26,27; 43:18,24; 44:3), waarmee de wetenschappelijke dingen
worden aangeduid, nr. 5741; en omdat met de ezels de wetenschappelijke dingen worden
aangeduid en nu de verbinding heeft plaatsgevonden met het innerlijk goede door het
bemiddelende, zijn het de wetenschappelijke ware dingen; daarom worden zij in plaats van
ezels hier lastdieren genoemd.
5940. En gaat, komt in het land Kanaän; dat dit hun woning betekent, namelijk van de ware
dingen van de Kerk in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van het land Kanaän,
namelijk daar waar de woning was van degenen die van de Kerk waren geweest, nrs. 3705,
3686, 4447, 4454, 4517, 5136, dus de woning van de ware dingen van de Kerk met het goede,
omdat deze de Kerk samenstellen.
5941. En neemt uw vader en uw huizen en komt tot mij; dat dit de nadering betekent van het
geestelijk goede en van de ware dingen van de Kerk tot de wetenschappelijke dingen van het
natuurlijke, staat vast uit de uitbeelding van Israël die hier de vader is, namelijk het geestelijk
goede, zoals in de nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833; uit de uitbeelding
van zijn zonen, namelijk de ware dingen van de Kerk in het natuurlijke, nrs. 5414, 5879 en
alle dingen daarvan zijn hun huizen; uit de betekenis van komen, namelijk naderen en uit de
uitbeelding van Farao, die ‘mij’ is tot wie zij komen zouden, namelijk het wetenschappelijke
van het natuurlijke in het algemeen; hieruit blijkt dat met neemt uw vader en uw huizen en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2475
komt tot mij, de nadering wordt aangeduid van het geestelijk goede en van de ware dingen
van de Kerk tot de wetenschappelijke dingen van het natuurlijke.
5942. En ik zal u het goede van het land van Egypte geven; dat dit het bezit van de
wetenschappelijke dingen betekent, staat vast uit de betekenis van het land van Egypte,
namelijk de wetenschappelijke dingen, waarover de nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, 4749, 4964,
4966, 5700; en uit de betekenis van het goede van het land ervan geven, namelijk het bezit,
want wie het bezit geeft, geeft het goede ervan en omgekeerd.
5943. En gij zult het vette des lands eten; dat dit de toe-eigening betekent van het goede daar,
staat vast uit de betekenis van eten, namelijk vergemeenschapt, verbonden en toegeëigend
worden, waarover de nrs. 2187, 2343, 3168, 3513, 3832, 4745; en uit de betekenis van het
vette of van de vettigheid des lands, namelijk van Egypte, te weten het goede in het
natuurlijke.
Dat het vette het hemelse of het goede is, staat uit tal van plaatsen in het Woord vast; en niet
alleen het vette dat in een dier is, maar ook het vette uit andere bronnen, zoals: boter, olie; en
andere producten die iets aan het vette ontlenen, zoals: melk, honing en hars en voor zover zij
daaraan ontlenen, betekenen zij evenzoveel van het goede.
Dat vet het uitbeeldende was van het hemels goede, dus van de liefde die uit de Heer is, staat
vast uit de brand- en slachtoffers, namelijk dat alle vet op het altaar werd verbrand en dat
daaruit de reuk van rust voor Jehovah kwam; en verder dat het daarom de zonen Israëls
verboden was, vet te eten; hieruit, evenals uit de overige dingen, kan het duidelijk zijn dat de
dingen die bij de Israëlieten waren ingesteld, uitbeeldend waren voor de hemelse en de
geestelijke dingen en zo dat zij heilige dingen in zich sloten; anders zou er niets van een
oorzaak vanuit het Goddelijke zijn geweest, hierin dat alle vet van het dier geofferd moest
worden en dat dit voor Jehovah een reuk van rust zou zijn; en verder dat het eten ervan
evenals het eten van bloed verboden werd; zeker, men zou zeer grof over het Goddelijke
denken indien men geloofde dat Hij zich zou verlustigen aan vet en dat Jehovah een inzetting
zou maken waarin niet van binnen iets anders verborgen lag; ook de mens zou al te aards en
lichamelijk zijn indien hij er zich in het minst om bekommerde te weten wat met zulke dingen
werd aangeduid; het zou een aanwijzing zijn dat hij geen aandoening had om de dingen te
weten die van het Woord en van het eeuwige leven zijn.
Ten aanzien van het vet, bij Mozes: ‘Gij zult al het vet nemen dat de ingewanden bedekt en
het net over de lever en het vet op de nieren en gij zult het verbranden op het altaar’, (Exodus
29:13,22; Leviticus 3:4,5,9,10,14,15; 4:8,9,19,26,31,35; 7:3,4); dat ook ‘het vet van de borst’
geofferd zou worden, (Leviticus 7:30,31).
Dat dit een reuk der rust voor Jehovah was, het volgende: ‘Dit is het brood des vuuroffers
voor Jehovah tot een reuk der rust’, (Leviticus 3:16); ‘De priester zal het bloed sprengen op
het altaar van Jehovah en hij zal het vet offeren tot een reuk der rust voor Jehovah’,
(Leviticus 17:6) en elders: ‘Het vet van het eerstverwekte van een os en van een schaap zal
verbrand worden op het altaar, tot een reuk der rust voor Jehovah’, (Numeri 18:17); de reuk
der rust betekent het aangename vanuit het goede van de liefde.
Dat door de zonen Israëls het vet niet gegeten mocht worden: ‘Alle vet zij voor Jehovah;
daarom is het een inzetting der eeuwigheid tot uw geslachten, in al uw woningen, niet enig vet
of enig bloed zult gij eten’, (Leviticus 3:16,17); en elders: ‘Spreek tot de zonen Israëls, al
zeggende: Niet enig vet, hetzij van een os, hetzij van een schaap, hetzij van een geit, zult gij
eten; al wie zal gegeten hebben het vet van het beest, waarmee Jehovah een vuuroffer zal
geofferd zijn, de etende ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; ook zult gij niet enig bloed
eten’, (Leviticus 7:23-26).
De brand- en slachtoffers maakten het voornaamste van de Goddelijke eredienst bij dat volk
uit, nrs. 923, 2180; en daarom wordt met brand- en slachtoffers in het algemeen de eredienst
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2476
aangeduid; en met de dingen die geofferd werden en verder met het hele proces van het
offeren wordt het hoedanige van de eredienst aangeduid en met het vet en met de verbranding
ervan het eigenlijke Goddelijke hemelse zelf, dat het goede van de liefde uit de Heer is; zoals
ook uitkomt in deze plaatsen, bij Jesaja: ‘Jakob, gij hebt Mij niet met zilver kalmus gekocht en
met het vet van uw slachtoffers hebt gij Mij niet vervuld; alleen hebt gij Mij doen dienen door
uw zonden’, (Jesaja 43:24); gij hebt niet met zilver kalmus gekocht, staat voor gij hebt u niet
de ware dingen van het geloof verworven; en met het vet van de slachtoffers hebt gij Mij niet
vervuld, staat voor: niet het goede van de liefde.
Bij David: ‘Brandoffers van vetten zal ik U offeren, met rookwerk van rammen’, (Psalm
66:15); brandoffers van vetten voor de eredienst vanuit de liefde.
Bij Mozes: ‘Wanneer er gezegd zal worden: Waar zijn hun goden, de rots op welke zij
vertrouwden, die het vet van hun slachtoffers aten, de wijn van hun drankoffers dronken’,
(Deuteronomium 32:373,38); dit zou door de heidenen worden gezegd, die meenden dat de
goden werden gevoed, voornamelijk met zulke dingen, maar zij wisten in het geheel niet dat
het vet van de slachtoffers het hemelse of het goede van de liefde in de eredienst was en de
wijn van het drankoffer het ware van het geloof daaruit, welke dingen de engelen aandeden
wanneer er geofferd werd en die daarom geboden waren opdat de hemel de mens nabij zou
zijn door uitbeeldende dingen en overeenstemmingen.
Bij David: Jehovah zal uw offeringen gedenken en zal uw brandoffer vet maken’, (Psalm
20:4); het brandoffer vet maken, voor de eredienst goed maken.
Bij Jesaja: ‘Jehovah Zebaoth zal alle volken in deze berg een gastmaal van vettigheden
maken, een gastmaal van zoete wijn, van mergrijke vettigheden, van gezuiverde zoete wijn;
Hij zal de dood verzwelgen tot in het eeuwige en de Heer Jehovih zal de traan afwissen van
over alle aangezichten’(Jesaja 25:6,8); het gastmaal voor de hemel en de verbinding daar met
de engelen door de liefde en de naastenliefde, nrs. 3596, 3832, 5161; de vettigheden zijn de
goede dingen van de liefde en de naastenliefde.
Bij dezelfde: ‘Waarom weegt gij zilver uit voor hetgeen geen brood is en uw arbeid voor
hetgeen niet tot verzadiging is; let al lettende op Mij en eet het goede en uw ziel worde
verlustigd in vettigheid’, (Jesaja 55:2); en bij Jeremia: ‘Ik zal hun rouw in vreugde verkeren
en Ik zal hen troosten en Ik zal hen verblijden uit hun droefenis en Ik zal de ziel der priesters
vullen met vettigheid en Mijn volk, zij zullen met Mijn goede verzadigd worden’, (Jeremia
31:13,14); vettigheid staat klaarblijkend voor het goede, want er wordt gezegd dat de ziel
verzadigd zal worden en zij wordt het goede van Jehovah genoemd, wat niet iets anders is dan
het hemelse dat uit Hem is.
Bij David: ‘Zoals met vettigheid en smeer zal mijn ziel verzadigd worden en met lippen der
gezangen zal mijn mond loven’, (Psalm 63:6).
Bij dezelfde: ‘De zonen des mensen vertrouwen in de schaduw van Uw vleugelen; zij worden
vervuld met de vettigheid Uws huizes en met de stroom der verrukkingen drenkt Gij hen’,
(Psalm 36:8,9).
Bij Jesaja: ‘Dan zal Jehovah de regen van uw zaad geven, waarmee gij het land zult bezaaien
en brood van het inkomen des lands; en het zal vet en rijk zijn’, (Jesaja 30:23).
Bij Johannes: ‘Alle vette en glanzende dingen zijn heengegaan en gij zult dezelve niet meer
vinden’, (Openbaring 18:14); ten aanzien van Babylon; alle vette en glanzende dingen zijn
heengegaan, staat voor alle goede dingen van de liefde en alle ware dingen van het geloof.
Bij Mozes: ‘Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de kei der rots; boter van
het grootvee en melk van het kleinvee, met het vet der lammeren en der rammen zonen van
Basan en der bokken, met het vet der nieren der tarwe en het bloed der druif zult gij drinken,
reine wijn’, (Deuteronomium 32:13,14); daar over de Oude geestelijke Kerk, waarvan
verschillende goede dingen worden opgesomd en aangeduid met honing, olie, boter, melk en
vet.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2477
Omdat het vet het goede was, wordt het eveneens aan zulke dingen toegevoegd die in zich
niet vet zijn, maar toch goede dingen aanduiden; zo waren dus het vette en het goede als het
ware hetzelfde, zoals in de aangehaalde plaats ‘het vet der tarwe’; eender bij David: ‘Ik zal
hen spijzigen met het vette der tarwe’, (Psalm 81:17); en elders: ‘Die uw grens vrede stelt en u
verzadige met het vette der tarwen’, (Psalm 147:14).
En verder bij Mozes: ‘Alle vet der zuivere olie en alle vet van most en van koren, welke de
leerstellingen zijn, omdat zij voor Jehovah zijn, werden aan Aharon gegeven’, (Numeri
18:12).
5944. En nu, dit gebod, doet het; dat dit de wil betekent, staat zonder ontvouwing vast.
5945. Neemt u uit het land van Egypte voertuigen; dat dit de leerstellige dingen van de
wetenschappelijke dingen betekent, staat vast uit de betekenis van het land van Egypte,
namelijk de wetenschappelijke dingen, waarover eerder; en uit de betekenis van de
voertuigen, te weten de leerstellige dingen.
In het Woord worden, waar over Egypte wordt gehandeld, hier en daar wagens en paarden
genoemd en onder de wagens worden daar nu eens de valse en dan weer de ware leerstellige
dingen verstaan en onder de paarden de verstandelijke dingen ook in beide betekenissen; dat
de wagens de leerstellingen zijn, zie nr. 5321 en eveneens de voertuigen daar, maar met deze
worden de leerstellige dingen van de wetenschappelijke dingen aangeduid; de leerstellige
dingen van de wetenschappelijke dingen zijn de leringen vanuit de letterlijke zin van het
Woord en zij zijn vooral degenen van dienst die voor het eerst worden ingewijd in de
innerlijke ware dingen van de Kerk; zoals: dat men de weduwen boven de overigen wel moet
doen en de wezen en de armen die in de straten zijn; eveneens de geboden van de Decaloog;
deze en meer dingen zijn leerstellige dingen van de wetenschappelijke dingen en zij worden
aangeduid met de voertuigen van Egypte; omdat zulke leerstellige dingen de eerste zijn die de
mens aanleert, zijn zij hem ook daarna tot laatste vlak van dienst, want wanneer de voortgang
naar de innerlijke dingen plaatsvindt, worden die laatsten; ook houden daarin daadwerkelijk
de hemelse en de geestelijke dingen stil, want zij staan en steunen als het ware daarop; de
geestelijke wereld immers heeft als het ware haar voeten en voetzolen in de natuurlijke wereld
en bij de mens ten aanzien van zijn geestelijk leven in de leerstellige dingen van de
wetenschappelijke dingen, eender als de innerlijke zin van het Woord in de letterlijke zin
ervan.
De voertuigen, waarmee deze leerstellingen worden aangeduid, worden in het Woord niet dan
alleen in enige plaatsen genoemd; het voertuig wordt met dat woord in de oorspronkelijke taal
genoemd waar over de ark wordt gehandeld, namelijk dat die daarop werd geplaatst, (1
Samuël 6:7; 2 Samuël 6:3) en eveneens toen het habitakel werd geheiligd, (Numeri 7:3); de
oorzaak hiervan is deze, dat de ark de hemel uitbeeldde, nr. 3478, die, zoals gezegd, staat en
steunt op de leerstellige dingen van de wetenschappelijke dingen.
5946. Voor uw kleine kinderen en voor uw vrouwen; dat dit betekent voor hen die nog niet
weten, namelijk de innerlijke dingen van de Kerk, staat vast uit de betekenis van de kleine
kinderen, namelijk degenen die deze dingen nog niet weten; en uit de betekenis van de
vrouwen, namelijk de aandoeningen van het ware; wanneer immers de mannen de ware
dingen betekenen, zoals hier de zonen van Jakob, dan betekenen hun vrouwen de
aandoeningen van het ware; en omgekeerd, wanneer de mannen de goede dingen betekenen,
betekenen hun vrouwen de ware dingen, maar dan worden de mannen echtgenoten genoemd,
nrs. 3236, 4510, 4823; de aandoeningen van het ware, die hier de vrouwen zijn, weten de
innerlijke dingen van de Kerk ook niet tenzij door de ware dingen, die de mannen zijn; de
aandoeningen zonder deze zijn zoals de wil zonder het verstandelijke; opdat de wil iets kan
zien of weten, moet het zijn door het verstand, want daar is zijn gezicht of oog.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2478
5947. En draagt uw vader en komt; dat dit de dienstbaarheid ervan en de nadering betekent,
staat vast uit de betekenis van de vader dragen, namelijk de dienstbaarheid, waarover hierna;
en uit de betekenis van komen, namelijk de nadering, nr. 5941.
Met de dienstbaarheid die wordt aangeduid met ‘de vader dragen’, is het als volgt gesteld: de
dingen die lager zijn, moeten de innerlijke dingen dienen; de lagere dingen zijn de dingen van
de Kerk in het natuurlijke, die worden uitgebeeld door de zonen van Jakob; het innerlijke
echter is het geestelijk goede, dat wordt uitgebeeld door hun vader Israël; omdat dit innerlijk
is, of wat hetzelfde is, hoger, moet het gediend worden door de uiterlijke of de lagere dingen;
de lagere dingen immers zijn tot niet iets anders gevormd dan om dienstbaarheden te zijn,
want zij zijn gevormd opdat het innerlijke zal leven en daarin en daardoor zal leven en
handelen en wel zo, dat zij, indien het innerlijke ervan wordt weggenomen, niet iets anders
zijn dan vaten zonder leven en handeling, dus volslagen dood; zo is het gesteld met het
lichaam ten opzichte van zijn geest, wanneer deze dan ook terugtreedt, zakt het lichaam
terstond dood neer; en zo is het dus gesteld met de uiterlijke mens ten opzichte van de
innerlijke en zo is het eveneens gesteld met de innerlijke mens ten opzichte van de Heer; de
innerlijke mens immers is gevormd om het leven uit de Heer op te nemen en hij is niets
anders dan een orgaan van Zijn leven; en zo is hij gevormd om de Heer van dienst te zijn tot
alle nutten die de liefde tot Hem en de liefde jegens de naaste eisen, eerst in de natuurlijke
wereld en daarna in de geestelijke wereld.
5948. En uw oog spare niet over uw huisgereedschappen; dat dit betekent dat de instrumentale
dingen van geen zorg mogen zijn, staat vast uit de betekenis van de huisgereedschappen of
van de vaten, namelijk de instrumentale dingen; dat die van geen zorg mogen zijn, wordt
aangeduid met het oog spare niet.
Er zijn wezenlijke dingen en er zijn instrumentale dingen; het wezenlijke moet, om ergens een
uitwerking te bewerken, een instrument hebben waardoor het kan werken; zoals het
instrumentale is gevormd, zo werkt het wezenlijke; tot voorbeeld kan het volgende dienen: het
lichaam is het instrument van de geest; de uiterlijke mens is het instrument van de innerlijke
mens; het wetenschappelijke is het instrumentale van het ware en het ware is het
instrumentale van het goede, nrs. 3068, 3079 enzovoort.
De instrumentale dingen in het Woord worden vaten genoemd, hier huisgereedschappen,
omdat ervan wordt gesproken met betrekking tot hun verhuizing, dus tot dingen die in de
huizen zijn.
De wezenlijke dingen echter worden in het Woord dingen genoemd en het zijn die welke
handelen door de instrumentale; zo zijn de innerlijke dingen, omdat die door de uiterlijke
handelen, naar verhouding wezenlijke dingen.
Dat de instrumentale dingen van geen zorg moeten zijn, wordt daaronder verstaan, dat die niet
tot einddoel moeten zijn, maar de wezenlijke dingen; voor zoveel immers de instrumentale
dingen tot einddoel zijn, trekken de wezenlijke dingen zich terug en verdwijnen; dus indien
men het wetenschappelijke ten doel heeft en men zich niet om de ware dingen bekommert,
verdwijnen de ware dingen tenslotte zodat men niet kan bemerken of het ware dingen zijn;
eveneens indien men de ware dingen ten doel heeft en men zich niet om het goede
bekommert, verdwijnt tenslotte het goede, dus dat het er niet meer is; verder verdwijnen de
hemelse dingen bij degenen die de aardse, lichamelijke of wereldse dingen ten doel hebben,
zodat zij zich alleen daarom bekommeren en niet om de hemelse dingen; dan wordt tenslotte
nauwelijks iets hemels erkend.
Deze en eendere dingen zijn het die worden aangeduid met uw oog spare niet over uw
huisgereedschappen.
Maar men moet weten dat het wezenlijke en het instrumentale betrekkelijk zijn, namelijk dat
het ene wezenlijk wordt genoemd omdat het door het andere handelt als door zijn instrument
of orgaan; wanneer echter iets anders door dat wat het wezenlijke was, handelt, dan wordt dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2479
het instrumentale; enzovoort; bovendien bestaat in het geschapen heelal niet enig wezenlijke
in zich; dit bestaat alleen in het hoogste, dat wil zeggen, in de Heer; omdat Hij het Zijn of het
Wezenlijke in Zich is, wordt Hij Jehovah naar het Zijn genoemd; alle overige dingen zijn
slechts instrumentale dingen; hieruit volgt nu dat omdat, zoals gezegd, de wezenlijke dingen
tot einddoel moeten zijn en niet de instrumentale dingen, de Heer alleen het moet zijn.
5949. Omdat het goede van het ganse land van Egypte, dit is voor u; dat dit betekent dat voor
hen het primaire in het natuurlijk gemoed is, staat vast uit de betekenis van het land van
Egypte, te weten het natuurlijk gemoed, nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; met het goede van
dat gehele land wordt het primaire aangeduid.
Onder deze woorden wordt ook verstaan dat indien zij zich niet om de instrumentale dingen
maar om de wezenlijke dingen bekommeren, zij de instrumentale dingen in overvloed zullen
hebben; zo bijvoorbeeld: indien zij zich om de ware dingen bekommeren, zullen zij de
wetenschappelijke dingen die het goede van het land van Egypte zijn, in overvloed hebben;
eender zullen zij, indien zij zich om het goede bekommeren, ware dingen in overvloed
hebben.
Weliswaar moet men zich om de wetenschappelijke dingen en ook om de ware dingen
bekommeren, maar die moeten het goede als einddoel beogen; indien het oog in het goede als
in het einddoel is, dan is de mens in het gezicht van de daaruit volgende dingen of in de
doorvatting van zulke dingen die daaruit zijn; deze doorvatting wordt nooit gegeven tenzij het
goede het einddoel is, dat wil zeggen, tenzij dit op universele wijze in alle en de afzonderlijke
dingen regeert.
Het is hiermee gesteld zoals met het lichaam en de ziel; de mens moet zeker zorg dragen voor
zijn lichaam, zoals dat het gevoed, dat het gekleed moet worden, dat het de verkwikkingen
van de wereld moet genieten; maar al deze dingen zijn niet ter wille van het lichaam maar ter
wille van de ziel, opdat deze namelijk in een gezond lichaam op overeenstemmende en
behoorlijke wijze kan handelen en het lichaam als een geheel en al aan zich volgzaam orgaan
zal bezitten; zo moet dus de ziel het einddoel zijn; ook moet de ziel niet tot einddoel strekken,
maar alleen tot bemiddelend doel, waarvoor de mens zorg moet dragen, niet ter wille ervan,
maar ter wille van de nutten die hij in de ene en de andere wereld moet betrachten; en
wanneer de mens de nutten tot einddoel heeft, heeft hij de Heer tot einddoel, want de Heer
beschikt tot nutten en de nutten zelf.
Aangezien weinigen weten wat het is tot einddoel hebben, moet het ook worden gezegd: tot
einddoel hebben is boven de overige dingen liefhebben; wat de mens immers liefheeft, dat
heeft hij tot einddoel en wat de mens tot einddoel heeft, wordt duidelijk gekend, want dit
regeert op universele wijze in hem; dus is het aanhoudend aanwezig; ook dan wanneer het
hem toeschijnt dat hij in het geheel niet daaraan denkt; het zetelt immers in hem en maakt zijn
innerlijk leven en regeert zo op verborgen wijze alle en de afzonderlijke dingen; tot voorbeeld
kan dienen degene die vanuit het hart zijn ouders eert; in alle en de afzonderlijke dingen die
hij in hun tegenwoordigheid doet en die hij in hun afwezigheid denkt, is die eer aanwezig en
men bemerkt dit eveneens uit de gebaren en uit de spraak; dus degenen die vanuit het hart
God vreest en eert; die vrees en eer is aanwezig in de afzonderlijke dingen die hij denkt,
spreekt en doet, omdat die daarin is gelegen, ook wanneer het niet aanwezig schijnt, zoals
wanneer hij in verder daarvan verwijderde zakelijke aangelegenheden is, want zij regeert
universeel, dus in de afzonderlijke dingen; het regerende bij de mens wordt in het andere
leven duidelijk bemerkt, want de sfeer van zijn gehele leven, die van hem uitademt, is daaruit.
Hieruit kan vaststaan hoe het moet worden verstaan dat men God altijd voor ogen moet
hebben; niet dat men voortdurend aan Hem moet denken, maar dat de vrees van of de liefde
tot Hem universeel moet regeren; dan heeft men God in de afzonderlijke dingen voor ogen en
wanneer dit het geval is, denkt, spreekt en doet de mens niet wat tegen Hem indruist en wat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2480
Hem onaangenaam is; indien anders, dan openbaart zich dat wat universeel regeert en
innerlijk verborgen ligt en vermaant.
5950. vers 21-23. En de zonen van Israël deden aldus en Jozef gaf hun voertuigen, naar de
mond van Farao; en hij gaf hun teerkost tot de weg.
En hun allen gaf hij eenieder wisselklederen; en Benjamin gaf hij driehonderd zilverlingen en
vijf wisselklederen.
En zijn vader zond hij, als volgt: tien ezels, dragende van het goede van Egypte en tien
ezelinnen, dragende koren en brood en voedsel voor zijn vader tot de weg.
En de zonen van Israël deden aldus, betekent de uitwerking uit de geestelijke ware dingen in
het natuurlijke; en Jozef gaf hun voertuigen, naar de mond van Farao, betekent dat zij uit het
innerlijke de leerstellige dingen hadden, zoals het behaagde; en hij gaf hun teerkost tot de
weg, betekent de onderhouding intussen uit het goede en het ware; en hun allen gaf hij
eenieder wisselklederen, betekent de in het goede ingewijde ware dingen; en Benjamin gaf hij
driehonderd zilverlingen, betekent dat hij aan het bemiddelende het volle van het ware vanuit
het goede gaf; en vijf wisselklederen, betekent veel van het ware vanuit het natuurlijke; en
zijn vader zond hij, als volgt, betekent wat aan het geestelijk goede om niet was gegeven, tien
ezels, dragende van het goede van Egypte, betekent de betere wetenschappelijke dingen met
vele dienstbaarheden; en tien ezelinnen, dragende koren en brood, betekent het ware van het
goede en het goede van het ware, ook met vele dienstbaarheden; en voedsel voor zijn vader
tot de weg, betekent het innerlijk ware voor het geestelijk goede intussen.
5951. En de zonen Israëls deden aldus; dat dit de uitwerking betekent uit de geestelijke ware
dingen in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van zij deden, namelijk de uitwerking; en
uit de uitbeelding van de zonen van Israël, namelijk de geestelijke ware dingen in het
natuurlijke, nrs. 5414, 5879.
Wat de geestelijke ware dingen in het natuurlijke zijn, moet worden gezegd: ware dingen van
het geloof buiten de mens, de geest en de engel, zijn niet de ware dingen van het geloof; zij
zijn immers niet aan enig subject aangehecht, waarin zij in wording komen; wanneer zij
echter aan mens, geest en engel als aan een subject worden aangehecht, dan worden ze de
ware dingen van het geloof, maar met een verschil volgens de staten van het leven van
eenieder; bij degenen die ze voor het eerst aanleren, zijn het slechts wetenschappelijke
dingen; daarna indien zij die heilig vereren, gaan zij verder en worden ze de ware dingen van
de Kerk; wanneer zij er echter door worden aangedaan en zij ernaar leven, dan worden zij de
geestelijke ware dingen; het goede immers van de liefde en van de naastenliefde, dat enig en
alleen vanuit de geestelijke wereld is, doordrenkt ze dan en maakt dat ze leven; want erdoor te
worden aangedaan en er naar leven, is vanuit dat goede.
Hoedanig de ware dingen, die van het geloof worden genoemd zijn bij degenen die volgens
die ware dingen leven en bij hen die er niet naar leven, werd mij getoond, bij degenen die er
niet naar leven, verschenen zij als witte draden; en bij hen bij wie die ware dingen waren
geweest, maar niets van het goede, broos; maar bij hen die er wel naar leven, verschenen zij
als vezels vanuit de hersenen, vervuld met geest en zacht, en zo waren dus deze ware dingen
bezield, die andere echter onbezield; waaruit men kan weten dat de ware dingen van de mens
zich gedragen naar de staat van het leven van eenieder.
De ware dingen die door de zonen van Jakob worden uitgebeeld, zijn nog niet de geestelijke
ware dingen, omdat die nog niet van het leven zijn geworden; maar de ware dingen die door
hen als de zonen van Israël worden uitgebeeld, zijn geestelijk, omdat zij hierdoor, omdat zij
van het leven zijn geworden, zijn doordrenkt met het goede van de liefde en van de
naastenliefde; deze ware dingen worden hier verstaan, omdat nu gehandeld is over de
inwijding tot de verbinding van de ware dingen in het natuurlijke, die de zonen van Jakob
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2481
zijn, met het innerlijk goede, dat Jozef is, door het bemiddelende, dat Benjamin is en ook door
het geestelijk goede dat Israël is.
5952. En Jozef gaf hun voertuigen naar de mond van Farao; dat dit betekent dat zij uit het
innerlijke leerstellige dingen hadden, zoals het behaagde, staat vast uit de uitbeelding van
Jozef, die degene is die gaf, namelijk het innerlijk goede, waarover eerder; uit de betekenis
van de voertuigen, namelijk de leerstellige dingen, nr. 5945; en uit de betekenis van naar de
mond van Farao, namelijk zoals het behaagde en wel voor de geestelijke ware dingen, die de
zonen van Israël zijn, omdat deze ware dingen zijn in het natuurlijke dat door Farao wordt
uitgebeeld, nrs. 5160, 5799 en de voertuigen waarmee de leerstellige dingen worden
aangeduid, aan hen ter beschikking werden gegeven.
Er wordt gezegd zoals het behaagde, omdat de leerstellige dingen die met de voertuigen van
Egypte worden aangeduid, zijn vanuit de letterlijke zin van het Woord, nr. 5945, die zonder
de innerlijke zin kunnen worden aangehecht aan elk goede; de Heer immers leert niemand de
ware dingen openlijk, maar Hij leidt door het goede daartoe om te denken wat het ware is en
Hij blaast eveneens, zonder dat de mens het weet, het bemerken en vandaar de keuze in, dat
dit waar is, omdat het Woord het zo dicteert en omdat het daarmee strookt; zo past de Heer
dus de ware dingen aan volgens de opneming van het goede door eenieder; omdat dit
plaatsvindt volgens de aandoening van eenieder en dus in het vrije, wordt hier gezegd ‘zoals
het behaagde’.
5953. En hij gaf hun teerkost tot de weg; dat dit de onderhouding intussen uit het goede en het
ware betekent, staat vast uit de betekenis van de teerkost, namelijk de onderhouding uit het
goede en het ware, nr. 5490.
5954. En hun allen gaf hij eenieder wisselklederen; dat dit de in het goede ingewijde ware
dingen betekent, staat vast uit de betekenis van de klederen, namelijk de ware dingen,
waarover hierna; vandaar zijn wisselklederen de ware dingen die nieuw zijn en de ware
dingen worden nieuw wanneer zij in het goede worden ingewijd; dan immers ontvangen zij
het leven; er wordt immers gehandeld over de verbinding van de natuurlijke met de
geestelijke mens of van de uiterlijke met de innerlijke mens; wanneer de verbinding
plaatsvindt, dan worden de ware dingen veranderd en worden zij nieuw, want zij ontvangen
het leven vanuit de invloeiing van het goede, zie nr. 5951; dat de klederen wisselen
uitbeeldend was daarvoor dat de heilige ware dingen werden aangetrokken en dat er vandaar
eveneens wisselklederen waren, zie nr. 4545.
Dat met de klederen in het Woord de ware dingen worden aangeduid, komt omdat de ware
dingen het goede bekleden, bijna zoals de vaten het bloed en de vezels de geest; dat het kleed
het aanduidende van het ware is, komt omdat geesten en eveneens engelen met klederen
gekleed verschijnen en eenieder volgens de ware dingen die bij hen zijn; in witte klederen
verschijnen zij die in de ware dingen van het geloof zijn waardoor het goede is, maar in
glanzende blanke klederen diegenen die in de ware dingen van het geloof zijn die vanuit het
goede zijn; het goede immers schijnt door het ware heen, vandaar de glans, zie nr. 5248.
Dat geesten en engelen gekleed verschijnen, kan ook vaststaan uit het Woord waar wordt
vermeld dat engelen werden gezien zoals bij Mattheüs: ‘De gedaante van de engel zittende
aan het graf des Heren, was zoals een bliksem en het bekleedsel wit zoals sneeuw’, (Mattheüs
28:3).
Bij Johannes: ‘Op de tronen zag ik de vierentwintig ouderlingen zitten, bekleed met witte
bekleedselen’, (Openbaring 4:4).
Bij dezelfde: ‘Hij Die op het witte paard zat was bekleed met een bekleedsel dat met bloed
geverfd was en Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods; Zijn heirlegers in de hemel
volgden Hem op witte paarden, bekleed met wit en rein fijn lijnwaad’, (Openbaring
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2482
19:11,13,14); de bekleedselen wit zoals sneeuw en het wit fijn lijnwaad betekenen de heilige
ware dingen; van het witte en het blanke immers, wordt gesproken met betrekking tot de ware
dingen, nrs. 3301, 3993, 4007, 5319, de oorzaak hiervan is dat zij het dichtst tot het licht
naderen en het licht dat uit de Heer is, is het Goddelijk Ware; daarom verschenen, toen de
Heer van gedaante werd veranderd, Zijn bekleedselen zoals het Licht, waarover bij Mattheüs:
‘Toen Jezus van gedaante werd veranderd, blonk Zijn aangezicht zoals de Zon en Zijn
bekleedselen werden zoals het Licht’, (Mattheüs 17:2); dat het licht het Goddelijk Ware is, is
in de Kerk bekend, maar dat het met een kleed wordt vergeleken, staat vast bij David:
‘Jehovah bedekt Zich met het licht als met een kleed’, (Psalm 104:2).
Dat de klederen de ware dingen zijn, blijkt uit tal van plaatsen in het Woord, zoals bij
Mattheüs: ‘Als de koning ingegaan was om de aanliggenden te zien, zag hij daar een mens die
niet was gekleed met een bruiloftskleed; en hij zei tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier
ingekomen, geen bruiloftskleed hebbende; en daarom werd hij uitgeworpen in de uiterlijke
duisternis’, (Mattheüs 22:11-13); wie onder de niet beklede met een bruiloftskleed worden
verstaan, zie nr. 2132.
Bij Jesaja: ‘Waak op, waakt op, trek uw sterkte aan, o Zion, trek de klederen van uw
sierlijkheid aan, o Jeruzalem, stad der heiligheid, omdat in u voortaan geen met de voorhuid
behepte en onreine meer zal komen’, (Jesaja 52:1); klederen der sierlijkheid voor de ware
dingen vanuit het goede.
Bij Ezechiël: ‘Ik bekleedde u met gestikt werk en Ik schoeide u met dassenvel en Ik omgordde
u met fijn linnen en Ik bedekte u met zijde; uw klederen waren fijn linnen en zijde en gestikt
werk; gij at meelbloem, honing en olie’, (Ezechiël 16:10,13); over Jeruzalem, waaronder daar
de geestelijke Oude Kerk wordt verstaan, die nadat de hemelse Oudste Kerk de geest had
gegeven, door de Heer werd geïnstaureerd; de ware dingen waarmee die Kerk was begiftigd,
worden met klederen beschreven; het gestikt werk is het wetenschappelijke; dit verschijnt
ook, wanneer het echt is, als gestikt werk en als kant in het andere leven, wat ook te zien werd
gegeven; fijn linnen en zijde zijn de ware dingen vanuit het goede, maar die zijn in de hemel,
omdat zij daar in het licht ervan zijn, zeer blinkend en doorzichtig.
Bij dezelfde: ‘Fijn linnen in stiksel uit Egypte was uw uitbreidsel en hemelsblauw en purper
uit de eilanden van Elisa was uw deksel’, (Ezechiël 27:7); daar over Tyrus, waardoor de
erkentenissen van het ware en het goede worden uitgebeeld, nr. 1201, die wanneer zij echt
zijn, fijn linnen in stiksel uit Egypte zijn; het goede daaruit, of het goede van het ware, zijn het
hemelsblauwe en het purper.
Bij David: ‘Des konings dochter is gans heerlijk; van invlechtingen van goud is haar kleed; in
stiksels zal zij tot de koning worden geleid’, (Psalm 45:14,15); de dochter des konings voor de
aandoening van het ware; van invlechtingen van goud is haar kleed, staat voor de ware dingen
waarin het goede is; stiksels voor de laagste ware dingen.
Bij Johannes: ‘Gij hebt weinige namen in Sardis, die hun bekleedselen niet bevlekt hebben; en
zij zullen met Mij wandelen in witte, omdat zij waardig zijn.
Die overwint, deze zal bekleed worden met witte bekleedselen’, (Openbaring 3:4,5); de
bekleedselen niet bevlekken, voor de ware dingen niet bezoedelen met valse dingen.
Bij dezelfde: ‘Gezegend hij die waakt en zijn bekleedselen bewaart, opdat hij niet naakt
wandele en zij zijn schaamte zien’, (Openbaring 16:15); de bekleedselen eveneens voor de
ware dingen; het zijn de ware dingen van het geloof vanuit het Woord die eigenlijk met
bekleedselen worden aangeduid; wie zich die niet daaruit heeft verworven of wie zich niet
ware dingen of waarschijnlijkheden vanuit zijn godsdienst heeft verworven zoals de heidenen
en ze aan het leven heeft aangehecht, is, hoezeer hij ook meent in het goede te zijn, toch niet
daarin; want omdat hij geen ware dingen vanuit het Woord of vanuit het godsdienstige heeft,
laat hij zich door redeneringen evenzeer door boze als door goede geesten leiden en kan hij
dus zo niet door de engelen verdedigd worden; dit wordt daaronder verstaan dat hij moet
waken en zijn bekleedselen bewaren, opdat hij niet naakt wandele en zij zijn schaamte zien.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2483
Bij Zacharia: ‘Jozua was in bevlekte klederen; zo stond hij voor de engel, die zei tot de voor
hem staanden: Verwijdert de bevlekte klederen van voor hem; tot hem echter zei hij: Zie, ik
heb uw ongerechtigheid van u doen voorbijgaan en ben bekledende u met wisselklederen’,
(Zacharia 3:3,4); de bevlekte klederen voor de ware dingen die door de valse dingen die uit
het boze zijn, zijn bevuild; en daarom wordt na het verwijderen van die klederen en het
aandoen van andere, gezegd: Zie, ik heb uw ongerechtigheid van u doen voorbijgaan.
Dat de ongerechtigheid niet voorbijgaat door een verandering van klederen, kan eenieder
weten; daaruit kan ook eenieder besluiten dat de verandering van klederen een uitbeelding
was, zoals ook het wassen van de klederen, dat bevolen was wanneer zij gezuiverd moesten
worden, zoals toen zij tot de berg Sinaï naderden, (Exodus 19:14) en wanneer zij van
onzuivere dingen gezuiverd moesten worden, (Leviticus 11:25,40; 14:8,9; Numeri 8:6,7;
19:21; 31:19-24); de reinigingen immers van onzuivere dingen vinden plaats door de ware
dingen van het geloof, omdat deze leren wat het goede is, wat de naastenliefde, wat de naaste,
wat het geloof, dat de Heer is, dat de hemel is, dat het eeuwige leven is; wat deze dingen zijn
weet men niet zonder de ware dingen die leren en zelfs niet dat zij zijn; wie weet vanuit
zichzelf anders dan dat het goede van de liefde van zich en van de wereld het enige is wat
voor de mens het goede is; het ene en het andere immers is de verkwikking van zijn leven; en
wie kan, tenzij vanuit de ware dingen van het geloof, kennen dat er een ander goede is, dat
aan de mens kan worden aangehecht, namelijk het goede van de liefde tot de Heer en het
goede van de liefde jegens de naaste en dat in die goeden het hemelse leven is; en verder, dat
het goede ervan voor evenzoveel door de hemel uit de Heer invloeit, als de mens niet zichzelf
boven anderen liefheeft; hieruit kan vaststaan dat de zuivering, die met het wassen van de
klederen werd uitgebeeld, door de ware dingen van het geloof plaatsvindt.
5955. En Benjamin gaf hij driehonderd zilverlingen; dat dit betekent dat hij aan het
bemiddelende het volle van het ware vanuit het goede gaf, staat vast uit de uitbeelding van
Benjamin, namelijk het bemiddelende, waarover de nrs. 5600, 5631, 5639, 5688, 5822; uit de
uitbeelding van Jozef, die gaf, namelijk het innerlijk goede, waarover de nrs. 5826, 5827,
5869, 5877; uit de betekenis van driehonderd, namelijk het volle, waarover hierna; en uit de
betekenis van het zilver, te weten het ware, waarover de nrs. 1551, 2954, 5658; hieruit blijkt
dat met Benjamin gaf hij driehonderd zilverlingen, wordt aangeduid dat hij aan het
bemiddelende het volle van het ware vanuit het goede gaf; het bemiddelende immers dat
Benjamin uitbeeldt, is het innerlijk ware door de invloeiing uit het innerlijk hemelse, nrs.
5600, 5631.
Dat driehonderd het volle is, komt omdat het uit drie en uit honderd door vermenigvuldiging
oprijst en drie betekent het volle, nrs. 2788, 4495 en honderd betekent veel, nr. 4400; wat
immers de samengestelde getallen insluiten, staat vast uit de enkelvoudige waaruit zij zijn.
Driehonderd sluit, waar het elders in het Woord wordt gebruikt, ook hetzelfde in, zoals dat de
ark van Noach een lengte van driehonderd ellen had, (Genesis 6:15); en verder, dat het
driehonderd mannen waren door wie Gideon Midian versloeg, waar over in het Boek
Richteren: ‘Het getal dergenen die in hun hand tot hun mond likten, was driehonderd
mannen; Jehovah zei tot Gideon: Door driehonderd mannen die likkende waren, zal Ik
Midian in uw hand geven.
Gideon deelde de driehonderd mannen in drie hopen en hij gaf een bazuin in de hand van
eenieder van hen en ledige kruiken en fakkels in het midden der kruiken.
Toen zij bliezen met de driehonderd bazuinen, stelde Jehovah het zwaard van de man tegen
zijn metgezel en tegen het algehele kamp’, (Richteren 7:6-8,16,22)’ ook daar wordt met de
driehonderd mannen het volle aangeduid, zoals eveneens met de drie hopen waarin die
driehonderd werden verdeeld; en met honderd, dat het getal van elke hoop was, wordt veel en
genoeg aangeduid, bijgevolg dat zij daarmee zouden volstaan tegen Midian; bovendien waren
al die dingen uitbeeldend, namelijk dat diegenen werden genomen die water in de hand likten;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2484
dat eenieder een bazuin had; en dat zij kruiken hadden waarin fakkels waren; en wel omdat
door Midian, tegen wie zij moesten gaan, het ware werd uitgebeeld dat het ware niet is, omdat
er het goede van het leven niet is; maar over deze afzonderlijke dingen vanuit de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, elders; dat de getallen ook uitbeeldend waren, blijkt uit tal van
andere plaatsen, zoals dat er zeven bij Jozua waren toen zij Jericho namen; toen immers werd
bevolen ‘dat zeven priesters zouden dragen zeven bazuinen der jubelenden voor de ark; dat
zij de zevende dag zevenmaal de stad zouden rondomgaan’, (Richteren 7:4).
5956. En vijf wisselklederen; dat dit betekent veel van het ware vanuit het natuurlijke, staat
vast uit de betekenis van vijf, namelijk veel, nr. 5708; en uit de betekenis van de
wisselklederen, namelijk de in het goede ingewijde ware dingen; dat zij vanuit het natuurlijke
zijn, komt omdat van klederen wordt gesproken met betrekking tot het natuurlijke.
Dat het ware vanuit het natuurlijke was voor het bemiddelende dat door Benjamin wordt
uitgebeeld, komt omdat het, om bemiddelend te zijn, uit het innerlijke en uit het uiterlijke
moet trekken, nr. 5822; dat het uit het innerlijke trekt, wordt daaronder verstaan dat het
bemiddelende het volle van het ware vanuit het goede had, wat wordt aangeduid met
driehonderd zilverlingen, nr. 5955; dat het uit het uiterlijke trekt, wordt verstaan onder veel
van het ware vanuit het natuurlijke, wat wordt aangeduid met vijf wisselklederen.
5957. En zijn vader zond hij als dit; dat dit betekent wat aan het geestelijk goede om niet was
gegeven, staat vast uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is, namelijk het geestelijk
goede vanuit het natuurlijke, nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817. 5819, 5826, 5833; en uit de
betekenis van zenden, namelijk om niet geven; al wat immers door het innerlijke invloeit uit
de Heer in het uiterlijke of in het natuurlijke, ook wat invloeit in het geestelijk goede, te weten
Israël, omdat dit vanuit het natuurlijke is, wordt om niet gegeven; weliswaar eist de Heer
vernedering, aanbidding, dankbetuigingen en meer dingen van de mens en het heeft de schijn
alsof het beloningen waren en dus niet om niet gegeven; maar de Heer eist die dingen niet om
Zijnentwil, want het Goddelijke gewordt niets van heerlijkheid vanuit de vernedering,
aanbidding en dankbetuiging van de mens; in het Goddelijke is hoegenaamd niets van liefde
van zich denkbaar, zoals dat zulke dingen ter wille van Hemzelf zouden plaatsvinden; maar
zij zijn ter wille van de mens zelf; wanneer immers de mens in de vernedering is, dan kan hij
het goede uit de Heer opnemen, want hij is dan gescheiden van de liefde van zich en de boze
dingen ervan, die in de weg staan; daarom wil de Heer de staat van vernedering bij de mens
ter wille van hemzelf, omdat de Heer, wanneer de mens in die staat is, kan invloeien met het
hemels goede; eender is het gesteld met de aanbidding en met de dankbetuiging.
5958. Tien ezels, dragende van het goede van Egypte; dat dit de wetenschappelijke dingen
met vele dienstbaarheden betekent, staat vast uit de betekenis van tien, namelijk veel, nrs.
3107, 4638, 5708; uit de betekenis van de ezels, namelijk de wetenschappelijke dingen, nr.
5741, hier de laagste wetenschappelijke dingen, nr. 5934, die, omdat zij de innerlijke dingen
dragen, dienstbaarheden zijn; en uit de betekenis van het goede van Egypte, namelijk de
wetenschappelijke dingen, nrs. 5942, 5949, maar de wetenschappelijke dingen van de Kerk,
want deze worden eigenlijk met Egypte aangeduid, nrs. 4749, 4964, 4966; dat deze het goede
van Egypte zijn, komt daarvandaan omdat zij door Jozef tot Israël, dat wil zeggen, door het
innerlijk hemelse, tot het geestelijk goede werden gezonden.
5959. En tien ezelinnen, dragende koren en brood; dat dit het ware van het goede en het goede
van het ware, ook met vele dienstbaarheden betekent, staat vast uit de betekenis van tien,
namelijk veel, nr. 5958; uit de betekenis van de ezelinnen, namelijk de dienstbaarheden, zoals
eveneens in nr. 5958; uit de betekenis van het koren, namelijk het goede van het ware, nrs.
5295, 5410, hier echter het ware van het goede, omdat het is uit het innerlijk hemelse, dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2485
Jozef is; en uit de betekenis van het brood, namelijk het goede van dat ware, waarover de nrs.
276, 680, 2165, 2177, 3478, 3735, 4211, 4217, 4735, 4976.
Hiermee, dat het koren het ware van het goede en elders het goede van het ware betekent, is
het als volgt gesteld: met de betekenissen is het anders gesteld wanneer er wordt gehandeld
over de invloeiing van het innerlijk hemelse en anders wanneer er wordt gehandeld over de
invloeiing uit het innerlijk geestelijke; wat invloeit uit het innerlijk hemelse, is niets dan het
goede, dat weliswaar het ware in zich heeft, maar dit ware is het goede; wat echter invloeit uit
het innerlijk geestelijke, is niets dan het ware, dat wanneer het van het leven is geworden, het
goede van het ware wordt genoemd; vandaar nu komt het dat het koren nu eens het goede van
het ware en dan weer het ware van het goede betekent, hier het ware van het goede, omdat het
is vanuit het innerlijk hemelse, dat Jozef is.
Dat de ezelinnen het koren en het brood droegen en de ezels het goede van Egypte, komt
omdat met de ezels de dienstbaarheden worden aangeduid voor zover die betrekking hebben
op het ware en met de ezelinnen de dienstbaarheden worden aangeduid voor zover die
betrekking hebben op het goede; daarom werden op de ezels zulke dingen gedragen die met
hen overeenkwamen en op de ezelinnen die met hen overeenkwamen, anders zou het niet
nodig zijn geweest te vermelden dat het ezels en ezelinnen waren en wat de een en de ander
droegen.
5960. En voedsel voor zijn vader tot de weg; dat dit het innerlijk ware voor het geestelijk
goede intussen betekent, staat vast uit de betekenis van het voedsel, namelijk het innerlijk
ware; dit immers ontstaat uit het ware van het goede en uit het goede van het ware en die
worden aangeduid met koren en brood, nr. 5959; en eveneens is het innerlijk ware het voedsel
voor het geestelijk goede; uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is, namelijk het
geestelijk goede, nr. 5957; en uit de betekenis van tot de weg, namelijk intussen, voor dat hij
zou komen, dat wil zeggen voordat de volle verbinding zou plaatsvinden.
5961. vers 24-28. En hij zond zijn broers heen; en zij gingen; en hij zei tot hen: Twist niet
onderweg.
En zij klommen op vanuit Egypte en zij kwamen in het land Kanaän tot Jakob, hun vader.
En zij boodschapten hem, al zeggende: Jozef leeft nog en dat hij heersende is in al het land
van Egypte; en zijn hart bezweek, omdat hij hen niet geloofde.
En zij spraken tot hem alle woorden van Jozef die hij tot hen gesproken had; en hij zag de
voertuigen die Jozef gezonden had om hem te dragen; en de geest van Jakob, hun vader,
herleefde.
En Israël zei: Het is veel; Jozef, mijn zoon, leeft nog; ik zal gaan en ik zal hem zien eer ik
sterf.
En hij zond zijn broers heen; en zij gingen, betekent de verberging; en hij zei tot hen: Twist
niet onderweg, betekent een doorvatting gegeven opdat zij in het kalme zijn; en zij klommen
op vanuit Egypte, betekent het terugtreden uit de wetensschappelijk dingen van de Kerk; en
zij kwamen in het land Kanaän tot Jakob, hun vader, betekent de woning waar het natuurlijk,
niet-geestelijk goede was; en zij boodschapten hem, al zeggende, betekent de invloeiing en de
bemerking; Jozef leeft nog, betekent dat het innerlijke niet verworpen is; en dat hij heersende
is in al het land van Egypte, betekent dat het natuurlijk gemoed onder zijn macht is; en zijn
hart bezweek, omdat hij hen niet geloofde, betekent het tekort aan natuurlijk leven en daaruit
aan verstand; en zij spraken tot hem alle woorden van Jozef die hij tot hen gesproken had,
betekent de invloeiing vanuit het hemelse van het geestelijke; en hij zag de voertuigen die
Jozef gezonden had om hem te dragen, betekent de leerstellige dingen daaruit die zouden
overtuigen; en de geest van Jakob, hun vader, herleefde, betekent het nieuwe leven; en Israël
zei, betekent het geestelijk goede nu; het is veel; Jozef mijn zoon, leeft nog, betekent de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2486
vreugde dat het innerlijke niet te gronde was gegaan; ik zal gaan en ik zal hem zien eer ik
sterf, betekent het verlangen naar verbinding voordat het nieuwe daar is.
5962. En hij zond zijn broers heen; en zij gingen; dat dit de verberging betekent, staat vast uit
de betekenis van heenzenden, namelijk van zich verwijderen, dus niet meer zo bij hen
aanwezig zijn; en uit de betekenis van gaan of heengaan, namelijk leven en ook verder
verwijderd leven en ook verlaten, nrs. 3335, 3416, 3690, 4882, 5493, 5696; dus is het
verborgen geworden.
Dat er nu wordt gehandeld over de verwijdering van het innerlijk hemelse en zo over de
verberging ervan, staat vast uit wat volgt in de innerlijke zin.
Wie niet weet hoe het gesteld is met de staat van het leven van geesten en de engelen in de
hemelen, kan ook niet weten waarom er nu wordt gehandeld over de verberging van het ware
en het goede, terwijl zij kort tevoren in het licht ervan waren.
Die staat in de hemel is dat geesten en engelen een morgen, middag en avond hebben en
verder het ochtendgloren en dan weer een morgen enzovoort; het is hun morgen, wanneer de
Heer tegenwoordig is en hen zegent met klaarblijkende gelukzaligheid; zij zijn dan in de
doorvatting van het goede; het is middag wanneer zij in het licht van de waarheden zijn; en
avond wanneer zij daarvan verwijderd worden; dan schijnt het hun toe dat de Heer meer
verwijderd is en van hen verborgen; deze wisselingen ondergaan en doorlopen allen die in de
hemel zijn; anders kunnen zij niet aanhoudend vervolmaakt worden; daaruit immers hebben
zij dingen van verhouding en door die dingen van verhouding hebben zij een volmaaktere
doorvatting, aangezien zij daaruit weten wat het niet-gelukzalige is en omdat zij daaruit weten
wat het niet-goede en het niet-ware is.
Wat verwonderlijk is, is dit dat tot in het eeuwige nooit de ene staat geheel en al eender is aan
de andere; en verder dat de ene geest en engel niet dezelfde veranderingen doorloopt als de
ander; de oorzaak hiervan is dat de een aan de ander niet geheel gelijk is ten aanzien van het
goede en het ware, zoals ook niet de ene mens aan de ander gelijk is ten aanzien van het
aangezicht; niettemin maakt de Heer vanuit die verscheidenen één; het is een algemene regel
dat elke eenheid waarin enige hoedanigheid is, uit verschillende dingen bestaat die tot zo’n
eensgezindheid als door samenstemming van een harmonie worden gebracht, opdat zij allen
zoals één verschijnen; vandaar komt de eenheid of het één-zijn in de hemelen tot stand door
de liefde en de naastenliefde, zie de nrs. 3241, 3267, 3744, 3745, 3986, 4005, 4149, 4598.
De verberging, die daarmee wordt aangeduid dat Jozef zijn broers heenzond en dat zij gingen,
wordt in het Woord avond genoemd, die dan bij de engelen is wanneer zij de Heer niet als
tegenwoordig bemerken; er is immers in de hemel een voortdurend doorvatten van de Heer en
wanneer zij in de staat van niet-doorvatten zijn, worden zij door het goede niet aangedaan en
zien zij ook het ware niet zoals tevoren; dit beangstigt hen; maar kort daarop komt het
ochtendgloren en zo de morgen.
5963. En hij zei tot hen: Twist niet onderweg; dat dit betekent een doorvatting gegeven opdat
zij in het kalme zijn, staat vast uit de betekenis van tot hen zeggen, namelijk de doorvatting,
gegeven uit het innerlijke, dat Jozef is, waarover meermalen eerder; en uit de betekenis van
niet twisten onderweg, namelijk opdat zij in het kalme zijn; twisten met anderen immers is het
niet kalme, omdat het een verstoring van het gemoed is.
De staten die wisselen in het andere leven, nr. 5962, richten zich naar de doorvatting van het
goede en het ware bij hen, dus naar de doorvatting van de tegenwoordigheid van de Heer;
volgens die doorvatting hebben zij het kalme, want zij die in de doorvatting van de
tegenwoordigheid van de Heer zijn, zijn in die doorvatting dat alle en de afzonderlijke dingen
die hun overkomen, tot hun goede strekken en dat de boze dingen hen niet bereiken; vandaar
zijn zij in het kalme; zonder een zodanig geloof of vertrouwen in de Heer kan nooit iemand
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2487
komen tot het kalme van de vrede, dus ook niet tot het gezegende in de vreugde, omdat dat
gezegende in het kalme van de vrede woont.
5964. En zij klommen op vanuit Egypte; dat dit het terugtreden betekent uit de
wetenschappelijke dingen van de Kerk, staat vast uit de betekenis van daaruit opklimmen,
namelijk terugtreden; er wordt gezegd uit Egypte opklimmen tot het land Kanaän en daaruit
nederdalen tot Egypte, om de vaak eerder aangegeven oorzaak; hier wordt met opklimmen
heengaan aangeduid; en uit de betekenis van Egypte, te weten in de eigenlijke zin de
wetenschappelijke dingen van de Kerk, nrs. 4749, 4964, 4966; dat die wetenschappelijke
dingen hier worden aangeduid, komt omdat zij daarin waren geweest toen zij in Egypte
waren, met Jozef, nr. 5958.
Hier wordt tot aan het laatste vers van dit hoofdstuk gehandeld over de verwijdering uit de
dingen die van het goede en het ware zijn, dus uit de dingen die van de Kerk zijn; deze
verwijdering wordt verstaan onder de verberging, nr. 5962 en hier onder het terugtreden; deze
staat wordt in het Woord met avond aangeduid; wanneer zij in deze staat zijn, treden zij van
de hemelse en de geestelijke dingen terug en treden zij tot zulke dingen toe waarin niet het
hemelse en het geestelijke is; maar die verberging of terugtreding vindt niet daardoor plaats
dat de Heer Zich verbergt of terugtreedt, maar daardoor dat zij dit zelf doen; zij kunnen
immers niet langer van hun eigene worden afgehouden, omdat het niet overeenkomt; daarom
komt die staat wanneer zij aan zichzelf of aan hun eigene worden overgelaten en voor zoveel
als zij daaraan overgelaten of daarin ondergedompeld worden, treden zij terug van de dingen
die van de hemel zijn en wordt het goede voor hen niet te doorvatten en het ware duister;
daaruit blijkt dat niet de Heer Zich verbergt, maar dat de mens, de geest en de engel zichzelf
verbergt.
5965. En zij kwamen in het land Kanaän tot Jakob, hun vader; dat dit de woning betekent
waar het natuurlijk niet-geestelijk goede was, staat vast uit de betekenis van het land Kanaän,
namelijk de Kerk, nrs. 3705, 3686, 4447, 4517, 4736; dus de woning van degenen die de Kerk
moesten uitbeelden en dat dezen de nakomelingen van Jakob waren, is bekend; en uit de
uitbeelding van Jakob, namelijk het natuurlijk goede, nrs. 3305, 3659, 3775, 4234, 4009,
4073, 4538, maar niet het geestelijk goede, want dit wordt door Israël uitgebeeld; dat Jakob
het uiterlijke van de Kerk uitbeeldt en Israël het innerlijke, zie de nrs. 4286, 4570; of men zegt
het natuurlijk goede dan wel het uiterlijke van de Kerk, of het geestelijk goede dan wel het
innerlijke van de Kerk, is hetzelfde, want het natuurlijk goede maakt het uiterlijke van de
Kerk uit en het geestelijk goede het innerlijke van de Kerk.
Geestelijk wordt datgene genoemd wat in het licht van de hemel is, want wat in dat licht is,
heeft de aandoening van het goede en de doorvatting van het ware in zich; deze zijn in dat
licht, omdat dat licht uit de Heer is; daarom zijn zij die in het geestelijk goede en ware zijn, in
het innerlijke van de Kerk, want zij zijn met het hoofd binnen de hemel; natuurlijk wordt
datgene genoemd wat in het licht van de wereld is en wat in dat licht is heeft niet in zich de
aandoening van het goede en de doorvatting van het ware, maar buiten zich; het licht van de
hemel immers vloeit in en beschijnt overal rondom, dus buiten en niet binnen en maakt dat
men kan weten dat het goede het goede is en het ware het ware, omdat het zo wordt gezegd en
niet omdat men doorvat dat het zo is; daarom zijn degenen die in het natuurlijk goede zijn, in
het uiterlijke van de Kerk, want zij zijn niet met het hoofd in de hemel, maar het hoofd wordt
van daar van buitenaf beschenen.
Jakob wordt nu Jakob genoemd en niet Israël; de oorzaak hiervan is dat zij nu in de uiterlijke
dingen zijn, zoals duidelijk blijkt uit wat eerder werd gezegd.
5966. En zij boodschapten hem, al zeggende; dat dit de invloeiing en het bemerken betekent,
staat vast uit de betekenis van boodschappen, namelijk vergemeenschapt en verbonden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2488
worden, nrs. 4856, 5596, dus eveneens de invloeiing, want wat wordt geboodschapt, dat vloeit
in het denken in; en uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord,
namelijk doorvatten, waarover meermalen eerder en dus eveneens het bemerken.
5967. Jozef leeft nog, dat dit betekent dat het innerlijke niet is verworpen, staat vast uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk goede, nrs. 5805, 5826, 5827, 5869, 5877; en uit
de betekenis van leven, namelijk nog zijn, dus niet verworpen; dat leven is niet verworpen
zijn, komt omdat het innerlijke, dat door Jozef wordt uitgebeeld, eerst door de zonen van
Jakob was verworpen en omdat hun vader toen had geloofd dat het door de boze en de valse
dingen te gronde was gegaan, nr. 5828; vandaar nu wordt met leven aangeduid dat dit niet zo
is.
5968. En dat hij heersende is in al het land van Egypte; dat dit betekent dat het natuurlijk
gemoed onder zijn macht is, staat vast uit de betekenis van heersen, namelijk onder zijn macht
zijn; en uit de betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed, nrs. 5276,
5278, 5280, 5301.
5969. En zijn hart bezweek, omdat hij hen niet geloofde; dat dit het tekort betekent aan
natuurlijk leven en daaruit aan verstand, staat vast uit de betekenis van het hart bezweek,
namelijk het tekort aan leven en omdat dit wordt gezegd van Jakob, door wie het natuurlijk
goede wordt uitgebeeld, nr. 5965; is dit het tekort aan natuurlijk leven; en uit de betekenis van
niet geloven, namelijk het tekort aan verstand; dat er wordt gezegd ‘daaruit’, komt omdat het
leven dat van de wil is, altijd voorafgaat en het leven van het verstand volgt; de oorzaak
hiervan is deze dat alleen de wil het leven in zich heeft, maar niet het verstand, tenzij vanuit
de wil; dit staat vast uit het goede dat van de wil is en uit het ware dat van het verstand is,
namelijk dat het goede het leven in zich heeft, maar niet het ware, tenzij vanuit het goede, het
is immers klaarblijkend dat datgene altijd eerder is wat leeft en datgene later is wat daaruit
leeft; dit is de oorzaak dat er gezegd wordt het tekort aan natuurlijk leven en daaruit aan
verstand, wat daarmee wordt aangeduid, dat zijn hart bezweek omdat hij hen niet geloofde.
5970. En zij spraken tot hem alle woorden van Jozef die hij tot hen gesproken had; dat dit de
invloeiing vanuit het hemelse van het geestelijke betekent, staat vast uit de betekenis van
spreken, namelijk invloeien, nrs. 2951, 5481, 5797; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk
het hemelse van het geestelijke, nrs. 4286, 4592, 4963, 5307, 5331, 5332, 5417.
5971. En hij zag de voertuigen die Jozef gezonden had om hem te dragen; dat dit de
leerstellige dingen daaruit betekent, die zouden overtuigen, staat vast uit de betekenis van de
voertuigen, namelijk de leerstellige dingen, waarover de nrs. 5945, 5952; uit de betekenis van
die Jozef gezonden had, namelijk die uit het innerlijk hemelse waren; en uit de betekenis van
om hem te dragen, namelijk die zouden overtuigen; want hem tot Jozef dragen opdat hij hem
zie, is overtuigen; dat hij ook bij het zien van de voertuigen overtuigd werd, staat vast uit de
woorden die nu volgen, namelijk: de geest van Jakob, hun vader, herleefde; en Israël zei: Het
is veel; Jozef, mijn zoon leeft nog.
5972. En de geest van Jakob, hun vader, herleefde; dat dit het nieuwe leven betekent, staat
vast uit de betekenis van de geest herleefde, namelijk het nieuwe leven; en uit de uitbeelding
van Jakob, namelijk het natuurlijk goede, nr. 5965; vandaar wordt met de geest van Jakob
herleefde, het nieuwe leven voor het natuurlijk goede aangeduid; het leven wordt nieuw
wanneer het geestelijke vanuit het innerlijke invloeit en in die dingen die in het natuurlijke
zijn, vanuit het innerlijke handelt; vandaar wordt het natuurlijk goede geestelijk en
aangebonden aan het geestelijk goede dat door Israël wordt uitgebeeld; dit is de oorzaak dat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2489
Jakob hier Israël wordt genoemd; want er wordt gezegd: de geest van Jakob herleefde en
Israël zei.
5973. En Israël zei; dat dit het geestelijk goede nu betekent, staat vast uit de uitbeelding van
Israël, namelijk het geestelijk goede, zie de nrs. 5801, 5803, 5806, 5817, 5819, 5826, 5823,
5832; wat het geestelijk goede is, dat Israël uitbeeldt en wat het natuurlijk goede, dat Jakob
uitbeeldt, zie nr. 5965.
Wie niet de innerlijke zin van het Woord kent, kan nooit weten waarom Jakob nu eens Jakob
en dan weer Israël wordt genoemd, want in een en hetzelfde hoofdstuk, ja zelfs in een en
hetzelfde vers wordt nu eens de ene naam en dan weer de andere nam gezegd; dat er een
innerlijke zin van het Woord is, kan daaruit klaarblijkend vaststaan, zoals hier, waar er wordt
gezegd: de geest van Jakob, hun vader, herleefde en Israël zei; ook elders iets eenders, zoals
in, (Genesis 42) ‘Benjamin Jozefs broeder, zond Jakob niet met zijn broers en de zonen van
Israël kwamen in het midden der komenden’, (Genesis 42:4,5); ‘En Israël verreisde; God zei
tot Israël in gezichten des nachts: Jakob, Jakob; en hij zei: Zie mij’, (Genesis 46:1,2); ‘Jakob
stond op uit Berseba en de zonen van Israël droegen Jakob, hun vader, (Genesis 46:5);
‘Al de zielen van het huis van Jakob die in Egypte kwamen, waren zeventig.
Jozef spande zijn wagen aan en klom op, Israël tegemoet; en Israël zei tot Jozef’, (Genesis
46:27,28,30); ‘Israël woonde in het land van Egypte, in het land Gosen; Jakob leefde in het
land van Egypte zeventien jaren.
En de dagen van Israël naderden om te sterven’, (Genesis 47:27-29); ‘En hij boodschapte
Jakob en hij zei: Uw zoon Jozef komt tot u; en Israël versterkte zich en hij zat op het bed; en
Jakob zei tot Jozef’, (Genesis 48:2,3); ‘Jakob riep zijn zonen en hij zei: Vergadert u en hoort,
gij zonen van Jakob, hoort Israël, uw vader’, (Genesis 49:1,2); en in hetzelfde hoofdstuk,
‘Vervloekt zij hun toorn, omdat hij heftig is en hun ontsteking, omdat zij hard is. Ik zal hen
verdelen in Jakob en zal hen verstrooien in Israël’, (Genesis 49:7); en verder,
‘De armen zijner handen zullen gesterkt worden door de handen van de sterke Jakobs,
daarvandaan de herder, de steen Israëls, (Genesis 49:24) en verder herhaaldelijk bij de
profeten.
5974. Het is veel: Jozef mijn zoon, leeft nog; dat dit de vreugde betekent dat het innerlijke
niet te gronde was gegaan, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk
hemelse; en uit de betekenis van leven, namelijk niet te gronde zijn gegaan, noch verworpen,
nr. 5967; dat het de vreugde is, is duidelijk.
5975. Ik zal gaan en ik zal hem zien eer ik sterf; dat dit het verlangen naar verbinding
betekent alvorens het nieuwe daar is, staat vast uit de betekenis van gaan en zien, namelijk
verbonden worden; dat zien is verbonden worden, komt omdat het innerlijk gezicht in de
geestelijke wereld verbindt; het innerlijk gezicht is het denken; en wanneer daar in een
gezelschap verscheidenen als één handelen en eveneens in koren, dan denkt wat de een denkt
ook de ander; zo verbindt dus het denken; en eveneens wanneer iemand aan een ander denkt,
vertoont deze zich tegenwoordig; en zo verbindt zij dus eveneens; vandaar komt het dat met
gaan en zien de verbinding wordt aangeduid; dat dit het verlangen naar verbinding is, vloeit
voort uit de vreugde, waarover eerder in nr. 5974; en uit de betekenis van eer ik sterf,
namelijk alvorens het nieuwe, namelijk het nieuwe van de uitbeelding er is; in het Woord
immers volgen de uitbeeldende dingen elkaar op deze wijze op, dat wanneer de een sterft of
een eender uitbeeldende door iemand anders of een ander uitbeeldende volgt, dus het nieuwe,
waarover de nrs. 3253, 3259, 3276; zo bijvoorbeeld toen Abraham stierf, volgde het
uitbeeldende door Jakob op en toen deze stierf, volgde het uitbeeldende door Izaäk op en toen
deze stierf, volgde het uitbeeldende door Izaäk op en toen deze stierf, volgde het uitbeeldende
door zijn nakomelingen op; het is dit nieuwe dat hier wordt verstaan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2490
Vervolg over de engelen en geesten bij de mens
5976. Aan het einde van het voorgaande hoofdstuk werd getoond dat er bij elk mens twee
geesten uit de hel zijn en twee engelen vanuit de hemel, die maken dat er beiderzijds
vergemeenschapping is en eveneens dat de mens in het vrije is.
5977. Dat er twee zijn, vindt hierin zijn oorzaak dat er twee geslachten van geesten in de hel
zijn en twee geslachten van engelen in de hemel, waarmee de twee vermogens in de mens,
namelijk de wil en het verstand, overeenstemmen; de geesten van het eerste geslacht worden
eenvoudig ‘geesten’ genoemd en zij werken op de verstandelijke dingen en de geesten van het
tweede geslacht worden ‘genieën’ genoemd en zij werken op de dingen van de wil; zij zijn
ook ten strengste van elkaar onderscheiden; want zij die eenvoudig geesten worden genoemd,
gieten valse dingen in; zij redeneren immers tegen het ware en zijn in het verkwikkelijke van
hun leven wanneer zij kunnen voorspiegelen dat het ware het valse is en het valse als waar
verschijnt; maar zij die genieën worden genoemd, gieten boze dingen in en werken op de
aandoeningen en begeerten van de mens en ruiken in één ogenblik wat de mens verlangt;
indien dit het goede is buigen zij dit hoogst bedreven om tot het boze; zij zijn in het
verkwikkelijke van hun leven wanneer zij het voor elkaar krijgen dat het goede als het boze
en het boze als het goede wordt waargenomen; het werd aan hen toegelaten om op mijn
verlangens te werken, opdat ik zou weten van welke natuur zij zijn en hoe zij werken en ik
kan bekennen dat zij, indien niet de Heer door engelen had gewaakt, die verlangens in
begeerten van het boze zouden hebben verdraaid en dit op zo’n verborgen en stille wijze dat
ik er nauwelijks iets van zou hebben bemerkt.
Deze genieën hebben ook niets gemeen met degenen die geesten worden genoemd.
Genieën bekommeren zich in het geheel niet om dat wat de mens denkt, maar alleen om wat
hij liefheeft; de geesten echter bekommeren zich in het geheel niet om wat de mens liefheeft,
maar om wat hij denkt; de genieën stellen het verkwikkelijke in zwijgen, de geesten echter
vooral in spreken; zij zijn eveneens geheel en al van elkaar gescheiden: de genieën zijn in de
hellen diep naar achteren en daar onzichtbaar voor de geesten en wanneer daar een blik in
wordt geworpen, verschijnen zij als schaduwen die rondwentelen; de geesten echter zijn in de
hellen aan de zijden en aan de voorkanten; vandaar nu komt het dat bij de mens een tweetal
geesten uit de hel zijn.
5978. Dat er een tweetal engelen bij de mens zijn, komt omdat er ook van hen twee geslachten
zijn; het ene dat werkt op de dingen van de wil bij de mens, het andere dat werkt op de
verstandelijke dingen van de mens; zij die werken op de dingen van de wil, werken op zijn
liefden en doelen, dus op zijn goede dingen; maar zij die werken op de verstandelijke dingen
werken op zijn geloof en op zijn beginselen, dus op zijn ware denken; ook zijn zij onderling
ten strengste onderscheiden; zij die op de dingen van de wil bij van mens werken, worden de
hemelsen genoemd en zij die op zijn verstandelijke dingen werken, de geestelijken.
De hemelse engelen zijn tegenovergesteld aan de genieën en de geestelijke aan de geesten.
Dit is door veel ondervinding te weten gegeven; want ik ben met de ene en de andere
aanhoudend in samenzijn en gesprek.
5979. De mens die in het geloof is, gelooft dat er alleen maar engelen vanuit de hemel bij hem
zijn en dat de duivelse geesten geheel en al van hem verwijderd zijn; maar ik kan verzekeren
dat bij de mens die in de begeerten en de verkwikkingen van de liefde van zich en van de
wereld is en deze ten doel heeft, zij zó dicht bij hem zijn dat zij in hem zijn en zowel zijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2491
gedachten als zijn aandoeningen regeren; de engelen vanuit de hemel kunnen geenszins
binnen de sfeer van zulke geesten zijn, maar zij zijn daarbuiten; daarom ook treden de engelen
terug naarmate de helse geesten dichter nabij komen; maar toch treden de engelen vanuit de
hemel nooit geheel en al van de mens terug; dan immers zou het met hem gedaan zijn; want
indien hij zonder vergemeenschapping was met de hemel door de engelen, zou hij niet kunnen
leven.
Dat er helse geesten en hemelse engelen bij de mens zijn, is ook op een bepaalde wijze
volgens de leer van het geloof van de christelijke Kerken; de leer immers dicteert dat al het
goede uit God en dat het boze uit de duivel is; en de predikers bevestigen dit daarmee dat zij
op de kansels bidden dat God hun gedachten en hun woorden zal regeren en dat zij zeggen dat
in de rechtvaardiging alle dingen van het streven tot de kleinste toe uit God zijn; en verder dat
de mens zich, wanneer hij goed leeft, door God laat leiden; en eveneens dat de engelen door
God gezonden worden om de mens van dienst te zijn; en omgekeerd zeggen zij, wanneer de
mens een of ander ontzaglijk kwaad heeft gedaan, dat hij zich door de duivel heeft laten
leiden en dat een zodanig kwaad uit de hel is; zij zouden ook hebben gezegd dat geesten uit de
hel invloeien in de innerlijke boze dingen die van de wil en van het denken zijn, indien zij
deze boze dingen als zo groot erkend hadden.
5980. De engelen slaan zorgvuldig en voortdurend gade wat de boze geesten en genieën bij de
mens beogen en beramen; en voor zoveel als de mens dit toelaat, buigen zij de boze dingen
om in goede dingen of tot goede dingen of naar goede dingen.
5981. Soms verschijnen er bij de helse geesten en genieën schandelijke en lelijke dingen en
wel zoals de boze mens denkt en spreekt; opdat de engelen vanwege dit niet geheel en al
wegvluchten, worden die schandelijke en lelijke dingen bij hen als minder erg opgemerkt dan
zij in zich zijn.
Opdat ik zou weten hoe zulke dingen door de engelen worden bemerkt, werd mij het
bemerken zoals de engelen dit hebben gegeven, wanneer zich schandelijke dingen voordeden;
en dit was zodanig dat ik in het geheel geen afgrijzen voelde; die dingen waren in iets milds
verkeerd, waarvan de hoedanigheid niet beschreven kan worden, maar slechts kan worden
vergeleken met hoekige en puntige dingen zodanig als die zijn wanneer daarvan het hoekige
en het puntige zijn afgenomen; en zo worden de schandelijke en lelijke dingen van de helse
geesten en genieën afgestompt bij de engelen.
5982. De Heer stelt de mens in het evenwicht tussen de boze en de goede dingen en tussen de
valse en de ware dingen, door boze geesten aan de ene zijde en door engelen aan de andere,
opdat de mens in het vrije zal zijn; opdat de mens immers gezaligd kan worden, moet hij in
het vrije zijn en in het vrije afgeleid worden van het boze en geleid tot het goede; al wat niet
in het vrije plaatsvindt, blijft niet, omdat het niet wordt toegeëigend; dat vrije is vanuit het
evenwicht waarin hij wordt gehouden.
5983. Dat de mens door een tweetal geesten en een tweetal engelen vergemeenschapping
heeft met de hel en met de hemel, kan hieruit vaststaan dat in het andere leven het ene
gezelschap met het andere of met iemand geen vergemeenschapping kan hebben tenzij door
geesten die van hen worden uitgezonden; deze uitgezonden geesten worden subjecten
genoemd, want door hen, als door subjecten, spreken zij.
Subjecten tot andere gezelschappen uitzenden en zich zo vergemeenschapping verschaffen,
behoort tot de bekende dingen in het andere leven; en het is mij ten zeerste bekend door het
feit dat zij duizenden malen tot mij werden gezonden en dat zij zonder hen niets zouden
hebben kunnen weten van wat bij mij was en niets met mij vergemeenschappen van wat bij
hen was.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2492
Daaruit kan men weten dat de geesten en genieën bij de mens niets anders zijn dan subjecten
waardoor er vergemeenschapping is met de hel; en dat de hemelse en de geestelijke engelen
subjecten zijn, waardoor er vergemeenschapping is met de hemelen.
5984. Wanneer geesten die in de wereld der geesten zijn, contact willen hebben met meer
gezelschappen, zenden zij gewoonlijk subjecten uit, naar elk één; en ik heb waargenomen dat
de boze geesten verscheidenen overal in het rond uitzonden en hen opstelden zoals een spin in
haar web, in het midden waarvan diegenen zijn die uitzenden; en, waarover ik mij
verwonderde, zij weten dit vanuit een bepaald instinct te doen; want zij die van zulke dingen
in het leven van het lichaam niets hadden geweten, doen dit direct in het andere leven.
Daaruit kan ook vaststaan dat vergemeenschapping plaatsvindt door uitgezonden geesten.
5985. Een subject is hij in wie het denken en het spreken van verscheidenen zijn
geconcentreerd en in wie dus op die wijze verscheidenen zich als één vertonen; en omdat het
subject hoegenaamd niets vanuit zich denkt of spreekt, maar vanuit anderen en het denken en
het spreken van de anderen zich daar op levende wijze vertonen, menen daarom degenen die
invloeien dat het subject als het ware niets is en nauwelijks bezield, maar slechts het
opnemende van hun denken en spreken; omgekeerd echter meent het subject dat hij niet uit
anderen maar alleen vanuit zichzelf denkt en spreekt; zo spelen de begoochelingen dus van
weerskanten hun spel.
Het werd meermalen gegeven tot een subject te zeggen dat hij niets vanuit zich denkt en
spreekt, maar vanuit anderen; en eveneens dat die anderen menen dat een subject niets vanuit
zich kan denken en spreken; dus dat hij aan hen verschijnt zoals iemand in wie niets van leven
uit zich heeft; toen degene die subject was dit hoorde, werd hij zeer verontwaardigd; maar
opdat hij van de waarheid overtuigd zou worden, werd het gegeven met de geesten te spreken
die invloeiden en dezen bekenden dit toen en zeiden dat het subject hoegenaamd niets vanuit
zich denkt en spreekt en dat hij hun zo nauwelijks als een bezield iets toeschijnt.
Eens gebeurde het ook dat degene die zei dat een subject niets is, een subject werd en toen
zeiden de overigen over hem dat hij niets was, waarover hij ten zeerste ontstemd was;
niettemin werd hij hierdoor onderricht hoe het hiermee gesteld is.
5986. Vermeldenswaardig is het wat meermalen plaatsvond en vandaar werd getoond, dat
niemand, noch in de hemel, noch in de hel vanuit zich denkt, spreekt, wil en handelt, maar
vanuit anderen en zo tenslotte allen en eenieder afzonderlijk vanuit de algemene invloeiing
van het leven dat uit de Heer is; toen ik hen hoorde zeggen dat het subject niets vanuit zich
dacht en sprak en dat het subject niettemin meende dat hij het alleen vanuit zich deed, werd
het meermalen gegeven met hen te spreken die in de subjecten invloeiden; daar dezen
verzekerden dat zij vanuit zich dachten en spraken, maar niet het subject en omdat zij
meenden dat zij vanuit zich dachten en spraken, werd het ook gegeven aan hen te zeggen dat
dit een begoocheling is en dat zij evenzeer als het subject vanuit anderen dachten en spraken;
om deze zaak te bevestigen, werd het ook gegeven met diegenen te spreken die in hen
invloeiden; en daar zij eveneens iets eenders bekenden, ook met degenen die weer in hen
invloeiden enzovoort in een reeks door het continue; hieruit bleek dat eenieder dacht en sprak
vanuit anderen; over deze ondervinding waren de geesten ten zeerste verontwaardigd, want
eenieder van hen wil dat hij vanuit zich denkt en spreekt; maar omdat zij daardoor werden
onderricht hoe het hiermee is gesteld, werd tot hen gezegd dat alles van het denken en ook
van de wil invloeit, omdat er één enig leven is, waar vanuit die vermogens van het leven zijn
en dat dit invloeit uit de Heer door een wonderbaarlijke vorm, die de hemelse vorm is, niet
alleen op algemene wijze in allen, maar ook op bijzondere wijze in ieder afzonderlijk; en dat
het overal wordt gevarieerd volgens de vorm van elk subject zodanig als deze met de hemelse
vorm samenstemt of niet samenstemt.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2493
Hieruit kan eveneens vaststaan hoe het gesteld is met de mens, waarover in wat volgt, waar
over de invloeiing wordt gehandeld.
5987. Hoe meer het er zijn die hun blik richten op één subject, des te sterker de kracht heeft
het subject tot denken en spreken; de kracht neemt toe volgens de meervoudigheid van het
samenstemmende schouwen; dit werd mij ook getoond door het verwijderen van enigen die
invloeiden, namelijk dat toen de kracht van denken en spreken van het subject was
verminderd.
5988. Er waren subjecten bij mij naast het hoofd, die spraken alsof zij in slaap waren, toch
spraken zij goed, zoals degenen die niet in een staat van slaap waren.
Het volgende werd waargenomen, dat boze geesten in die subjecten met boosaardige listen
invloeiden, maar dat die invloeiing direct werd verstrooid; en omdat zij wisten dat diezelfde
geesten eerder hun subjecten waren geweest, beklaagden zij zich daarover dat zij het niet
langer waren; de oorzaak was deze dat de goede geesten nu, terwijl zij in slaap waren, op hen
konden inwerken en dat zo door hun invloeiing de boosaardige dingen van de boze geesten
uiteen werden geslagen.
Toch werden de boze geesten gedwongen, in die en niet in andere dingen in te vloeien.
Daaruit blijkt dat er subjecten bestaan van verschillend geslacht en verschillende natuur en dat
de variaties zijn volgens de beschikking van de Heer.
5989. De sluwste geesten, die boven het hoofd zijn, namen eens subjecten tot zich en zonden
die tot mij uit, om met hun geslepenheden te kunnen invloeien, maar zij dwaalden zeer; de
een, toen hij subject was geworden, kronkelde zich om en sloot zich en rolde zich als het ware
in een rol op om zo de invloeiing van zich af te werpen; zo ontwarde hij zich van hen.
Daarna namen zij een ander, maar ook hem konden zij niet tot spreken brengen; hij was
sluwer dan zij, wat hij openbaarde door een soort van oprollen in de vorm van een spiraal; zo
weden zij misleid.
Bovendien zenden boze geesten niet altijd vanuit hun gezelschap subjecten uit, maar zij
nemen waar welke geesten bij anderen zijn en verder ook op welke plaats diegenen zijn die
eenvoudig en gehoorzaam zijn; dezen maken zij zich tot subjecten; dat gebeurt op zo’n wijze
dat zij hun gedachten op hem richten en hem hun aandoeningen en overredingen ingieten;
vandaar is hij niet langer zijn eigen meester, maar is hun als subject van dienst en soms weet
hij dit niet.
5990. Er zijn heden ten dage zeer veel geesten die niet alleen in het denken en aandoeningen
van de mens willen invloeien, maar ook in de spraak en de handelingen, dus eveneens in zijn
lichamelijke handelingen, terwijl toch de lichamelijke dingen zijn vrijgesteld van de
bijzondere invloeiing van geesten en engelen en door de algemene invloeiing worden
geregeerd; dat wil zeggen, wanneer de gedachten zich in de spraak en de wil zich in de
handeling bepalen, dan is de bepaling en de overgang tot het lichaam volgens de orde en
wordt niet door deze of gene geesten in het bijzonder geregeerd; want invloeien in de
lichamelijke dingen van de mens, is bezetenheid over hem brengen.
De geesten die dit willen en daarnaar streven, zijn diegenen die in het leven van het lichaam
echtbrekers zijn geweest, dat wil zeggen, die verkwikking hebben gevoeld in echtbreuken en
zich hebben overreed dat die geoorloofd waren; en verder eveneens degenen die wreed zijn
geweest; de oorzaak is deze dat dezen meer dan anderen lichamelijk en zinlijk zijn geweest en
elke gedachte aan de hemel van zich hebben verworpen door alle dingen aan de natuur en
niets aan het Goddelijke toe te kennen; zo hebben zij voor zich de innerlijke dingen gesloten
en de uiterlijke geopend; en omdat zij in de wereld alleen in de liefde tot deze dingen zijn
geweest, zijn zij daarom in het andere leven in het verlangen om in die dingen terug te keren
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2494
door de mens, door van hem bezit te nemen; maar er wordt uit de Heer in voorzien dat zulke
mensen niet in de wereld der geesten komen; zij worden goed opgesloten in hun hellen
gehouden; vandaar zijn er heden ten dage geen uiterlijke bezetenheden; niettemin zijn er wel
innerlijke, ook uit de helse en duivelse bende; boze mensen immers denken zulke dingen die
vuil en eveneens wreed zijn tegen anderen en ook indruisend zijn en boosaardig tegen de
Goddelijke dingen; en indien deze gedachten niet in bedwang werden gehouden door de vrees
voor het verlies van eer, gewin, goede naam, straf volgens de wet en voor het verlies van het
leven, dan zouden zij openlijk losbreken en dan zouden zij zich meer dan de bezetenen op het
verderf van anderen storten en in godslasteringen tegen de dingen die van het geloof zijn;
maar die uiterlijke banden maken dat zij niet als bezetenen verschijnen, terwijl zij het toch
zijn ten aanzien van hun innerlijke dingen, maar niet ten aanzien van hun uiterlijke dingen;
wat duidelijk blijkt wanneer zij in het andere leven zijn, waar de uiterlijke banden worden
afgenomen; daar zijn zij duivels, aanhoudend in de verkwikking en in de begeerte om anderen
te verderven en om alles wat van het geloof is te vernietigen.
5991. Er verschenen geesten aan mij, die lichamelijk moeten worden genoemd; zij rezen op
uit de diepte aan de zijde van de zool van de rechtervoet; zij verschenen voor het gezicht van
mijn geest als het ware in een grof lichaam en toen ik vroeg wie diegenen waren die zodanig
zijn, werd er gezegd dat zij diegenen zijn die in de wereld vaardig waren geweest in vernuft
en eveneens in wetenschappen en zich door deze geheel en al hadden bevestigd tegen het
Goddelijke en dus tegen de dingen die van de Kerk zijn; en omdat zij zich ten volle hadden
overreed dat alle dingen van de natuur waren, hadden zij meer dan de anderen de innerlijke
dingen voor zich gesloten, dus de dingen die van de geest zijn; vandaar verschijnen zij grof
lichamelijk.
Onder hen was er een die mij, toen hij in de wereld leefde, bekend was geweest; deze
behoorde toen tot de beroemdste personen vanwege de gaven van zijn vernuft en vanwege
zijn geleerdheid; maar deze dingen, die middelen zijn om goed over de Goddelijke dingen te
denken, waren voor hem de middelen geweest om daar tegen te denken en om zich te
overreden dat zij niets zijn; wie immers vernuftig is en geleerd, heeft meer dingen dan
anderen waarmee hij zich kan bevestigen; vandaar was hij innerlijk bezeten geweest, maar in
de uiterlijke vorm was hij als een burgerlijk en zedig mens verschenen.
5992. De engelen door wie de Heer de mens leidt en eveneens beschermt, zijn nabij het
hoofd; het is hun ambt om naastenliefde en geloof in te blazen en gade te slaan waarheen zich
de verkwikkingen van de mens wenden en die voor zoveel als zij het vanuit het vrije van de
mens kunnen, te regelen en tot het goede te buigen; het is hun verboden met geweld op te
treden en op die wijze de begeerten en de beginselen van de mens te breken, maar zij moeten
zacht te werk gaan; ook is het hun ambt de boze geesten die uit de hel zijn, te besturen, wat op
ontelbare manieren plaatsvindt; hiervan mogen alleen de volgende worden vermeld: wanneer
boze geesten boze en valse dingen ingieten, boezemen de engelen ware en goede dingen in,
waardoor, indien die niet worden opgenomen, zij toch temperen; de helse geesten vallen
aanhoudend aan en de engelen beschermen; zodanig is de orde; de engelen regelen vooral de
aandoeningen, want deze maken het leven van de mens en eveneens zijn vrije; verder nemen
de engelen het waar indien er hellen worden geopend die tevoren niet waren geopend, waaruit
er een invloeiing bij de mens is, wat plaatsvindt wanneer de mens zich in een nieuw boze
begeeft; de engelen sluiten die hellen voor zoveel als de mens het duldt; ook verwijderen de
engelen de geesten indien enigen van hen daaruit trachten op te klimmen; zij verstrooien ook
vreemde en nieuwe invloeiingen, waaruit boze uitwerkingen voortkomen; vooral roepen de
engelen de goede en de ware dingen op die bij de mens zijn en stellen die tegenover de boze
en de valse dingen die de boze geesten opwekken; vandaar is de mens in het midden en
bemerkt hij noch het goede noch het boze; en omdat hij in het midden is, is hij in het vrije om
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 45
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2495
zich tot het een of tot het ander te wenden; door zulke dingen leiden en beschermen de
engelen uit de Heer de mens en wel ieder ogenblik en ieder ogenblik van een ogenblik; want
indien de engelen dit slechts één ogenblik nalieten, zou de mens halsoverkop in het boze
worden gestort, waaruit hij daarna nooit kan worden uitgeleid.
Deze dingen doen de engelen vanuit de liefde die zij uit de Heer hebben, want zij doorvatten
niets dat meer verkwikkelijk en meer gelukzalig is dan de boze dingen te verwijderen van de
mens en hem tot de hemel te leiden; dat dit voor hen een vreugde is, zie, (Lukas 15:7).
Dat de Heer voor de mens zo’n zorg heeft en wel aanhoudend, vanaf de eerste draad van zijn
leven tot de laatste en daarna tot in het eeuwige, gelooft nauwelijks enig mens.
5993. Hieruit kan nu vaststaan dat aan de mens, opdat hij vergemeenschapping zal hebben
met de geestelijke wereld, een tweetal geesten en een tweetal engelen uit de hemel moeten
zijn aangebonden en dat hij zonder dezen hoegenaamd geen leven zou hebben; de mens
immers kan geenszins leven vanuit de algemene invloeiing zoals de van rede verstoken
dieren, nr. 5850; de oorzaak hiervan is dat zijn gehele leven tegen de orde is; indien hij, omdat
hij in die staat is, alleen door de algemene invloeiing werd gedreven, dan zou hij niet anders
dan alleen vanuit de hellen, maar niet vanuit de hemelen gedreven kunnen worden; en indien
hij niet vanuit de hemelen werd gedreven, dan zou hij geen innerlijk leven hebben en dus geen
leven van het denken en van de wil zodanig als de mens heeft en zelfs niet eens zodanig als
het redeloze dier heeft, want de mens wordt geboren zonder enig gebruik van de rede en hij
kan daarin niet dan alleen door de invloeiing vanuit de hemelen worden ingewijd.
Uit wat werd aangevoerd staat ook vast dat de mens niet kan leven zonder
vergemeenschapping met de hellen, door de geesten daaruit, want alles van zijn leven dat hij
aan de ouders door overerving ontleent en alles wat hij zelf daaraan vanuit het zijne toevoegt,
is van de liefde van zich en van de wereld, maar niet van de liefde tot de naaste en te minder
van de liefde tot God; en omdat alles van het leven van de mens vanuit het eigene tot de liefde
van zich en van de wereld behoort, behoort het dus tot de verachting van anderen bij zichzelf
vergeleken en tot de haat en tot de wraak tegen allen die hem niet begunstigen; vandaar
behoort het ook tot de wreedheid; want wie haat koestert, begeert te doden en verlustigt zich
daarom bovenmatig aan hun verderf; indien aan deze boze dingen niet zulke geesten werden
toegevoegd, welke geesten nergens anders vandaan kunnen zijn dan vanuit de hel en indien de
mens niet door hen volgens de verkwikkingen van zijn leven werd geleid, dan zou hij nooit
naar de hemel heen gebogen kunnen worden; in de aanvang wordt hij omgebogen door zijn
verkwikkelijke dingen zelf en daardoor wordt hij eveneens in het vrije gesteld en zo tenslotte
in de vrije keuze.
Einde hoofdstuk vijfenveertig
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb