De Openbaringen van Birgitta (vijfde boek)
Hier begint het vijfde boek van de hemelse openbaringen van Christus aan de heilige Birgitta van
Zweden. Dit boek wordt terecht 'Het vragenboek', genoemd omdat de beschrijving geschiedt in
vragen, waarop Christus de Heer wonderbaarlijke antwoorden geeft. En die antwoorden werden
aan de genoemde vrouwe op een evenzo wonderbaarlijke wijze geopenbaard, zoals zij zelf en haar
biechtvader in het nabijzijn van getuigen dikwijls bevestigden. Want toen zij eens te paard naar
Vadstena reed met verscheidene bekenden, die in haar gevolg reden, begon zij onderweg haar
gemoed biddend tot God te verheffen, en werd toen verrukt in de geest en scheen buiten zichzelf
te zijn, zodat zij afwezig was van haar lichamelijke zinnen en verzonken in verrukking der
geestelijke contemplatie.
In de geest zag zij toen een ladder op het veld, waarvan het bovenste gedeelte tot aan de hemel
reikte, en bovenaan zag zij Jezus Christus de Heer in de hemel op een wonderbaarlijke troon zitten
als een Rechter, die het vonnis uitspreekt en aan Zijn voeten zat de Maagd Maria en rondom de
troon een ontelbare heirschare van engelen en een grote menigte heiligen. En midden op de ladder
zag vrouwe Birgitta een voor haar bekende geestelijke, die toen nog leefde en een grote
theologische kennis had, maar vol leugen en bedrog was. Hij had in zijn ongeduldige en onrustige
gebaren meer van de duivel dan van een geestelijke. De genoemde vrouw zag namelijk zijn
gedachten en al de innigste aandoeningen van de ziel.
Zij zag ook hoe hij zijn gedachten en gevoelens aan Christus voorstelde, die als rechter op de troon
zat; onrustig en geen meester over zijn gebaren stelde hij zijn gedachten aan Christus voor in de
vorm van vragen, zoals hier volgt. En toen hoorde en zag vrouwe Birgitta in de geest, hoe
Christus, de rechter, met kalme en waardige gebaren deze vragen beantwoordde, iedere vraag
afzonderlijk met grote wijsheid. Toen de genoemde vrouw in die enkele openbaring heel dit boek in
zich had opgenomen en het genoemde slot reeds nabij was, greep iemand uit haar gevolg het paard bij
de teugels en raakte Birgitta aan om haar uit haar verrukking te wekken. Toen zij tot zichzelf
gekomen was, beklaagde zij het zeer dat zij daardoor beroofd was van zulk een groot hemels geluk.
En dit vragenboek prentte zich zo sterk in haar ziel en geheugen, alsof het op marmer gegrift was.
En zij schreef het zelf dadelijk in haar moedertaal op, en haar biechtvader vertaalde het in de
boekentaal, op dezelfde wijze als hij andere boeken placht te vertalen.
Dit vragenboek is verdeeld in vragen, die ook weer onderverdeeld zijn in vragen. Het bestaat
uit 16 vragen en in ieder van deze wordt Christus, de rechter, ondervraagd, en geeft Hij een klaar
en wonderbaarlijk antwoord; zodat iedere vraag weer een zeker aantal andere vragen inhoudt.
Daaropvolgend de antwoorden, zoals in de loop van het boek duidelijk wordt.
Eerste ondervraging
BA. 8
De heilige Birgitta zei: "Ik zag in de hemel een troon, waarop onze Heer Jezus Christus zat als
Rechter, en de Maagd Maria zat aan Zijn voeten en een ontelbare heirschare van engelen en heiligen.
En een zeer geleerde monnik verscheen op de hoogste sport van de ladder, die op de grond stond en
tot de hemel reikte. En de monnik scheen tegen de Rechter te spreken met ongeduldige gebaren. Hij
scheen onrustig en was geen meester over zichzelf, alsof hij vol bedrog en boosheid was, en vroeg:
"O Rechter, ik vraag U, Gij gaf mij mijn mond, waarom mag ik niet spreken, zoals het mij belieft?
Gij gaf mij oren, waarom mag ik de dingen niet horen, die mij believen? Gij gaf mij ogen, waarom
mag ik er niet mee zien wat mij behaagt? Gij gaf mij handen, waarom mag ik er niet mee doen, wat
mij aangenaam en genoegelijk is? Gij gaf mij voeten, waarom mag ik niet gaan volgens mijn
begeerte?" (V Bir. 1:1/8).
De Rechter, die op de troon zat en wiens gebaren zeer bescheiden waren en kalm, antwoordde en
zei: "O! Mijn vriend, Ik gaf u een mond, opdat gij op verstandige wijze zoudt spreken over de
behoefte en het nut van uw ziel en uw lichaam alsook over de dingen die strekken tot Gods eer. Ten
tweede, gaf Ik u ogen, opdat gij boze dingen zoudt zien en ze zal ontvlieden en de goede dingen
die gij zoudt zien navolgen. Ten derde, gaf Ik u oren, opdat gij luisteren zoudt naar de dingen , die
waar zijn en welvoegelijk. Ten vierde, gaf Ik u handen opdat gij er mee zoudt doen, wat noodzakelijk
is voor het lichaam en onschadelijk voor de ziel. Ten vijfde, gaf Ik u voeten, opdat gij de liefde voor
de wereld ontvlieden zoudt en zoudt gaan, daar waar rust is voor uw ziel en naar Mij, uw Schepper
en Verlosser." (V Bir. 1:9/13).
Tweede ondervraging
BA. 9
Opnieuw verscheen de monnik op zijn lader zoals hier voorheen beschreven en zei: "O Christus de
Rechter, U heeft het meest pijnlijke lijden verdragen uit vrije wil. Waarom zou ik dan niet de eer
hebben en trots zijn in de wereld? U gaf me tijdelijke goederen. Waarom mag ik niet bezitten wat
ik wil? Waarom gaf U mij ledematen aan mijn lichaam, als ik ze niet kan gebruiken zoals ik het
wil? Waarom gaf U wet en gerechtigheid als het niet is voor het zoeken naar wraak? U geeft ons
rust en stilte, maar waarom laat u ons dan vermoeidheid en verdrukking ervaren?" (V Bir. 2:1/7).
De Rechter antwoordde en zei: "Vriend, menselijke hoogmoed wordt zo lang verdragen om zo
nederigheid te verheffen en toont vervolgens Mijn goedheid aan. En aangezien trots niet door Mij
is gemaakt, maar een uitvinding is van de duivel, moet dit worden vermeden, omdat dit leidt tot de
hel. Maar nederigheid moet bewaard blijven, omdat dit leidt tot de hemel. Ik, God, leerde de
mensheid dit door Mijn woord en voorbeeld. Ten tweede, Ik heb toegestaan om tijdelijke goederen
aan de mensen te geven opdat zij er rationeel gebruik van zouden maken en dat ze gecreëerde
goederen zouden ruilen voor iets eeuwigs, dat wil zeggen, voor Mij, hun Heer en Schepper, door
Mij te lofprijzen en te eren voor Mijn goede schepping en door niet te leven wat in
overeenstemming is met de verlangens van het vlees. Ten derde, een persoon krijgt de ledematen
van het lichaam, zodat de ziel in hen een zekere gelijkenis zou kunnen zien met de deugden en zo
instrumenten zouden kunnen worden voor de ziel voor dienst en deugd. Ten vierde, wet en
gerechtigheid is inderdaad door Mij opgericht, zodat ze kunnen worden vervuld met
bovennatuurlijke barmhartigheid en mededogen zodat goddelijke eenheid en harmonie kunnen
worden gecementeerd onder de mensen. Ten vijfde, Ik gaf mensen lichamelijke rust en stilte om
de zwakheid van het vlees te versterken en de ziel te voorzien van standvastigheid en deugd.
Maar omdat het vlees soms gedachteloos brutaal groeit, moet men blijmoedig verdragen de
beproevingen en alle andere soortgelijke corrigerende maatregelen." (V Bir. 2:8/16).
Derde ondervraging
BB. 0
Daarna verscheen dezelfde monnik als te voren op zijn ladder en zei: "O! Rechter, ik vraag U:
Waarom gaf Gij ons zintuigen, indien wij ons niet mogen bewegen en leven volgens die zintuigen?
En waarom gaf Gij ons eten en drinken en andere aangename dingen tot onderhoud van het lichaam,
zo niet om te leven en te eten zoveel wij wensen? Waarom gaf Gij ons een vrije wil, zo niet om
onze eigen wil te volgen? Waarom heeft U mannnen en vrouwen zaad gegeven van gemeenschap
en seksuele aard? Waarom gaf gij ons een hart en een wil, indien niet om lief te hebben wat het
aangenaamst en het genoegelijkst is?" (V Bir. 3:1/5).
De rechter antwoordde: "O! Mijn vriend, ik gaf mensen zintuigen en verstand om de weg des
levens te zien, die lief te hebben en te volgen, en de weg des doods te ontvlieden. Ik gaf voedsel
voor de levensbehoefte van de mensen en tot onderhoud van zijn lichaam opdat de mens kracht
zou hebben voor geestelijk werk ter ere van God en opdat hij niet door onmatigheid ongeschikt
voor de arbeid zou worden en verzwakken zou. Ik gaf de mens een vrijen wil, opdat hij zijn eigen
wil zou opofferen voor Mij, zijn God, en aldus des te groter loon zal krijgen. Ik gaf ze zaad van
gemeenschap, zodat het zou kunnen ontspruiten op de juiste plaats en op de juiste manier en vrucht
dragen voor een rechtvaardige en rationele oorzaak. Ik gaf de mens een hart, opdat hij daarin zou
opsluiten zijn God, die ondoorgrondelijk en overal aanwezig is, en opdat de gedachte aan Hem en
de vreugde in Hem zou zijn met Mij en in Mij. (V Bir. 3:6/10).
Eerste openbaring
BB. 1
De eerste openbaring in het vragenboek van vrouwe Birgitta door de Maagd Maria, waarin de
Maagd Maria vertelt over haar vijf deugden die zij inwendig heeft en vijf anderen uitwendig.
De moeder sprak: "Dochter, je moet vijf eigenschappen inwendig hebben en vijf anderen uitwendig.
Uitwendig zijn: een mond schoon van laster, oren gesloten voor nutteloze of ijdele toespraken,
zedige ogen, handen die bezig zijn met goede werken, en het vermijden van omgang met de
wereld. Inwendig moet je deze vijf hebben: een vurig en verstandig verlangen naar God, het
verspreiden van tijdelijke goederen in redelijkheid met juiste en oprechte bedoelingen, nederig
vluchten voor de wereld, en in afwachting van Mijn beloften standvastig en geduldig zijn."
(V Bir. 4:1/3).
Vierde ondervraging
BB. 2
Opnieuw is de monnik op zijn ladder verschenen zoals hiervoor is verteld, en zei: "O Rechter,
waarom zou ik de wijsheid van God zoeken als ik de wijsheid van de wereld heb? Waarom zou ik
treuren en wenen als ik wereldse vreugde en eer in overvloed heb? Vertel me, waarom of op welke
wijze moet ik mij verheugen in de ellende van het vlees? Waarom zou ik bang moeten zijn, als
ik meester ben over mijn eigen kacht? Waarom zou ik anderen gehoorzamen, als ik de controle
heb over mijn eigen wil?" (I Bir. 5:1/5).
De Rechter antwoordde: "Vriend, wie verstandig is met betrekking tot de wereld is blind
aangaande Mij, zijn God. Daarom, om Mijn goddelijke wijsheid te verkrijgen, moet men er ijverig
en nederig naar zoeken. Wie wereldse eer en vreugde heeft wordt geplaagd door diverse zorgen en
raakt verstrikt in bittere situaties die leiden naar de hel. Om van de hemelse weg niet terzijde te
worden geschoven, moet iemand een godsdienstig verlangen hebben en bidden en wenen. Het is
ook zeer winstgevend om zich te verheugen bij lichamelijke bezoekingen en gebrek, omdat Mijn
genade komt tot degenen die lichamelijk worden getroffen, en door Mijn genade naderen ze het
eeuwige leven gemakkelijker. Bovendien, een ieder die sterk is, is sterk omwille van Mij, en Ik ben
sterker dan hij. Daarom moet men altijd vrezen opdat de kracht niet wordt weggenomen. Wie
zijn vrije keuze in zijn eigen handen houdt moet vrezen en zich in waarheid realiseren dat niets zo
gemakkelijk leidt tot een eeuwige straf dan een eigen wil zonder leider. Daarom kan iedereen die
zijn of haar eigen wil afstaat aan Mij, zijn God, in gehoorzaamheid aan Mij, de hemel zonder straf
verkrijgen." (V Bir. 5:6/14).
Vijfde ondervraging
BB. 3
De monnik verscheen als te voren en zei: "O, Rechter, waarom hebt Gij wormen geschapen, die
schade aanbrengen en tot niets dienen? Waarom hebt Gij wilde dieren geschapen, die ook de mens
benadelen? Waarom zendt Gij ziekte en pijn? Waarom duldt Gij en veroorlooft Gij de boosheid en
slechtheid van vele onrechtvaardige rechters, die hun onderdanen dwingen en plagen als gekochte
slaven? Waarom wordt ook het lichaam van de mens in het stervensuur geplaagd?"
(V Bir. 6:1/5).
De Rechter antwoordde: "Ik, God en Rechter, schiep hemel en aarde en al de dingen die er in zijn,
en niet zonder doel en niet zonder gelijkenis met geestelijke dingen. Want de zielen van heilige
mensen gelijken op de heilige engelen, die eeuwig leven en zalig zijn, en de zielen van
onrechtvaardige mensen gelijken op duivels, die tot de eeuwige dood gedoemd zijn.
(V Bir. 6:6/8).
Omdat Gij mij vraagt, waarom Ik wormen schiep, antwoord Ik u, dat Ik die schiep om de grote
macht te tonen van Mijn goedheid en wijsheid. Want hoewel zij onheil kunnen stichten, doen zij
dat toch niet zonder Mijn toestemming en terwille der zonde, en opdat de mens, die weigerde zich te
onderwerpen aan Mij, die de hoogste is, er over treuren zal dat de geringste dingen hem in het heil
kunnen brengen, en opdat hij wete, dat hij niets vermag zonder Mij welken de onredelijke dieren
dienen en gehoorzamen. (V Bir. 6:9/10).
En waarom Ik wilde dieren schiep, daarop antwoord Ik, dat al de dingen, die Ik schiep, niet alleen
goed waren, maar ook bijzonder goed en geschapen tot nut en beproeving voor de mens, of tot nut
van andere dingen, en opdat de mens des te ootmoediger Mij zou dienen, zijn God, naarmate hij
heerlijker en gelukkiger is dan andere schepselen. Toch veroorzaken dieren vaak schade om twee
redenen: ten eerste, tot leering en tot straf van slechte mensen, opdat zij uit de ongelukken begrijpen,
dat zij Mij gehoorzamen moeten, hun Hoofd; ten tweede, om de deugd en loutering van goede
mensen te bevorderen. En omdat de mens zondigde en opstond tegen Mij, zijn God, daarom
stonden tegen hem op al de dingen, die hem moesten dienen en onderdanig zijn. En het lichaam
wordt door ziekte aangetast, opdat de mens zich in acht zou nemen en geestelijke zelfbeheersing
aanleert en geduld door de beteugeling zijner begeerten en niet toegeeft aan overvloed en
onmatigheid. (V Bir. 6:11/14).
Onrechtvaardige rechters worden door Mij geduld en verdragen tot loutering van andere mensen.
Zoals het goud in het vuur gereinigd wordt, zo wordt de ziel gereinigd door de slechtheid van
onrechtvaardige mensen en leert de mens na te laten wat nagelaten moet worden. Zo verdraag Ik
met geduld de slechtheid der mensen, opdat het kaf des duivels gescheiden zal worden van het
koren der goede mensen, en hun lust verzadigd volgens mijn Goddelijke rechtvaardigheid.
(V Bir. 6:15/17).
En het is rechtvaardig, dat het lichaam gekweld zal worden in het stervensuur, opdat de mens
gepijnigd zal worden voor zijn zonden. Omdat hij zondigde door ongeoorloofde begeerte, is het
rechtvaardig, dat hij geplaagd wordt door geoorloofde kwelling en smart. Daarom beginnen voor
sommigen op aarde de dood en is die in de hel zonder einde, en eindigt de dood voor anderen in
het vagevuur, waarna de eeuwige vreugde voor hen begint." (V Bir. 6:18/20).
Tweede openbaring
BB. 4
De tweede openbaring in het vragenboek, waar de Maagd Maria spreekt tot de gezegende Birgitta en
haar vertelt dat een persoon die de goddelijke zoetheid wenst te proeven eerst bitterheid moet
verduren.
De Moeder sprak: "Wie van de heiligen had de zoetheid van de Geest zonder eerst de bitterheid
te ervaren? Daarom moet een persoon die verlangt naar zoetigheid niet weglopen van de dingen
die bitter zijn." (V Bir. 7:1/2).
Zesde ondervraging
BB. 5
Opnieuw verscheen hij op zijn ladder als voorheen en zei: "O, Rechter, ik vraag U: Waarom komt
het ene kind levend uit moeders schoot en verkrijgt het de doop, terwijl een andere, na een ziel te
hebben ontvangen, sterft in de schoot van de moeder? Waarom doen vele tegenslagen zich voor bij
rechtvaardigen, terwijl een onrechtvaardige alles krijgt wat hij of zij wil? Waarom ziekte, honger en
andere lichamelijke aandoeningen laten gebeuren? Waarom komt de dood zo onverwachts dat het
zeer zelden kan worden voorzien? Waarom staat U toe dat mensen vol van opzettelijke woede en
afgunst tot oorlog voeren overgaan in een geest van wraak? (V. Bir. 8:1/5).
De Rechter antwoordde: "Vriend, uw vragen komen niet voort uit liefde, maar voort door Mijn
toestemming. Dus Ik antwoord u door gelijkenissen van woorden. U vraagt waarom de ene baby
sterft in moeders schoot terwijl de ander tot leven komt. Er is een reden. Alle kracht van het
lichaam van het kind komt natuurlijk uit het zaad van de vader en de moeder; echter, als de
ontvangen vrucht vanwege een zwakte van de vader of de moeder de nodige kracht mist, sterft het
snel. Vaak komt het voort uit nalatigheid en onvoorzichtigheid van de ouders en van Mijn
goddelijke gerechtigheid, vaak gebeurt het dat ziel en leven na hun vereniging eerder worden
gescheiden. (V Bir. 8:6/11).
Toch is dit niet de reden dat een ziel naar de zwaarste straf is gebracht, echter had het maar
weinig tijd om leven te geven aan het lichaam, maar eerder gaat het om een genade die bekend is aan
Mij. Net zoals de zon schijnt in een huis niet wordt gezien zoals het is in zijn schoonheid, alleen
degenen die naar de hemel kijken zien zijn stralen, zoo ook de zielen van zulke kinderen, hoewel ze
niet Mijn gezicht zien bij gebrek aan de doop, zijn ze toch dichter bij Mijn genade dan aan straf,
maar niet op dezelfde manier als Mijn uitverkorenen. (V Bir. 8:12/13).
Op de vraag waarom vele tegenslagen zich voordoen bij rechtvaardigen, antwoord Ik: Mijn
gerechtigheid is zodanig dat elke rechtvaardige krijgt wat hij of zij wil. Echter, een persoon is niet
rechtvaardig als deze geen verlangen heeft om tegenslagen te lijden omwille van de gehoorzaamheid
en voor de perfectie van rechtschapenheid, en evenzo als deze persoon geen goede daden doet voor
zijn of haar naaste uit goddelijke liefde. Mijn vrienden denken na over de dingen die Ik, hun God
en Verlosser, heb gedaan en aan hen beloofd heb, en nemen waar wat voor kwaad er in de wereld is
en gaan eerder gewillig bidden voor wereldse tegenslagen dan voor succes als een daad van
voorzichtigheid en omwille van Mijn eer en hun eigen verlossing als voorzorgsmaatregel tegen de
zonde. Dus laat Ik over hen problemen of tegenslagen komen. Hoewel sommige mensen het
minder geduldig verdragen dan anderen, nog steeds laat Ik het niet zonder reden gebeuren, en Ik
sta hen bij in hun problemen. (V Bir. 8:14/18).
Het is als een zoon die wordt gestraft door een liefhebbende moeder in zijn jongensjaren en maar
weinig weet hoe haar te bedanken, omdat hij de reden voor de berisping niet begrijpt. Echter, toen
hij de leeftijd van het kunnen redeneren bereikte bedankte hij zijn moeder omdat, vanwege haar
tuchtiging op hem, hij werd weggeleid van boze wegen en opgroeide gewend aan goede
manieren en discipline. (V Bir. 8:19/20).
Ik behandel Mijn uitverkoren op vergelijkbare wijze. Zij verbinden hun wil aan Mij en hebbben
Mij boven alles lief. Dan ervaren ze problemen voor een tijd, en hoewel ze op dit moment niet
volledig Mijn zegeningen begrijpen, doe Ik wat het beste voor hen is in de toekomst. Aan de andere
kant, omdat goddelozen geen zorgen hebben over gerechtigheid of rechtschapenheid en niet bang
zijn om schade toe te brengen aan anderen, en omdat ze smeken voor voorbijgaande dingen en
houden van aardse geneugten, gaat het hun voor een tijd voorspoedig en zijn vrij van zorgen als
gevolg van Mijn billijkheid, zodat zij in de toekomst geen meer zonden begaan mochten tegenslagen
hen overkomen. Echter, niet alle slechte mensen krijgen wat ze willen, en dit is opdat zij beseffen
dat het in Mijn macht ligt om goede dingen te geven aan wie Ik wil, zelfs aan de ondankbaren,
hoewel ze het niet verdienen. (V Bir. 8:21/25).
Op de vraag waarom ziekte en honger komen, antwoord Ik: Het is geschreven in de wet dat
iemand die diefstal pleegt meer moet terugbetalen dan hij heeft gewonnen. Sinds ondankbare
mensen Mijn gaven ontvangen en deze misbruiken en Mij niet de verschuldigde eer betalen, eis Ik
daarom meer lichamelijke ellende in het heden, zodat hun ziel kan worden gespaard in de toekomst.
Op sommige momenten spaar Ik ook het lichaam, maar straf Ik de mensen doormiddel van waar ze
van houden, zodat een persoon die Me niet zou erkennen daarop verblijd inzicht mag ontvangen
wanneer hij wordt getroffen. (V Bir. 8:26/28).
Op de vraag waarom de dood zo onverwachts komt, antwoord Ik: Als iemand de tijd van zijn of haar
dood weet, zou hij of zij Mij dienen uit angst en zou uit verdriet bezwijken. Dienovereenkomstig,
opdat mensen Mij uit liefde kunnen dienen en altijd bezorgd over zichzelf maar zeker van Mij zijn,
is het uur van hun afreizen onzeker, en terecht. Toen de mensheid dat wat zeker en waar was verliet,
was het noodzakelijk en billijk voor hen om te worden getroffen door onzekerheid.
(V Bir. 8:29/31).
Op de vraag waarom Ik toesta dat mensen vol met grimmigheid oorlog laat voeren, antwoord Ik:
Iemand die geheel de neiging heeft om zijn naaste te schaden is als een duivel en is een ledemaat en
instrument van de duivel. Ik zou de duivel onrecht aan doen als Ik hem zijn knecht zou ontnemen.
Daarom, zelfs als Ik gebruik maak van Mijn instrument voor wat dan ook dat Mij behaagt, dan is het
eerder juist dat de duivel moet kunnen optreden via de persoon die zijn ledemaat wil zijn dan één
van Mij te zijn, en hij zal doen met die persoon wat rechtmatig is, hetzij voor de loutering van
anderen hetzij voor de vervolmaking van zijn eigen boosheid, maar wel slechts voor zover Ik
het toelaat en de zonde het vereist." (V Bir. 8:32/34).
Zevende ondervraging
BB. 6
Opnieuw verscheen de monnik op zijn ladder als voorheen en zei: "O Rechter ik vraag U: Waarom
worden de woorden lelijk en mooi gebruikt in de wereld. Waarom moet ik de schoonheid van de
wereld haten, wetende dat ik mooi en van adelijke afkomst ben? Waarom zou ik mezelf niet
verheffen boven anderen uit, wetende dat ik rijk ben? Waarom zou ik mijzelf niet vooraan zetten,
wetende dat ik meer eervol ben dan anderen? Waarom zou ik niet proberen mijn eigen lof na te
steven, wetende dat ik goed en prijzenswaardig ben? Als ik andere mensen gunsten verleen,
waarom zou ik dan niet een vergoeding verlangen?" (V Bir. 9:1/6).
De Rechter antwoordde: "Vriend, lelijk en mooi in de wereld zijn als bitter en zoet. De lelijkheid
van de wereld, die tegenspoed en minachting in de wereld oproept, is als een soort bitterheid die
bevordelijk is voor de gezondheid van de rechtvaardigen. De pracht van de wereld is welvaart,
die gelijk is aan een soort bemind makende zoetheid, vals en verleidelijk. Dus wie de schoonheid
van de wereld ontvlucht en uitspuugt zijn zoetheid zal niet komen tot de lelijkheid van de hel of de
bitterheid van de hel proeven, maar zal in plaats daarvan opstijgen naar Mijn vreugde. Dus om aan
de lelijke hel te ontsnappen en te bereiken de zoetheid van de hemel, is het noodzakelijk om het
lelijke van de wereld voort te zetten in plaats van zijn schoonheid. Hoewel Ik alle dingen goed
maak, en al het geschapene erg goed, moet een grote voorzichtigheid worden getracht in de
richting van de dingen die een gelegenheid van schade zouden kunnen veroorzaken aan de ziel
van degenen die irrationeel gebruik maken van Mijn gaven. (V Bir. 9:7/12).
Op de vraag waarom je niet mag opscheppen over je afkomst, antwoord Ik: Van uw vader ontving
je het lelijkste vuil en rot; in de schoot van uw moeder was je als dood en geheel onrein. Het lag
niet in uw vermogen om geboren te worden van adelijke of niet adelijke ouders. Integendeel, mijn
tederheid en goedheid bracht u voort in dit licht. Zo, dus jij die jezelf nobel noemde, vernederde jezelf
onder Mij, jouw God, die je liet geboren worden uit adelijke ouders. Leef in harmonie met je
buurman, die is gemaakt van hetzelfde als jij, maar door Mijn voorzienigheid bent je van adel, zoals
de wereld dat ziet, terwijl hij van nederige geboorte is. In feite, o edelman, moet je meer vrees
hebben dan de man van lage geboorte, want hoe edeler en rijker je bent, hoe strikter de rekening
van je zal worden geëist en hoe groter het oordeel, voor zover je meer hebt ontvangen.
(V Bir. 9:13/18).
Op de vraag waarom je niet trots of lof moet nastreven in rijkdom, antwoord Ik: De rijkdom van de
wereld is alleen maar voor jou, voor zover je ze nodig hebt voor voedsel en kleding. De wereld is
gemaakt voor het volgende: dat de mens, die voedsel nodig heeft voor zijn lichaam, door middel van
werk en nederigheid zou terugkeren naar Mij, zijn God, die hij verachtte in zijn ongehoorzaamheid
en verwaarloosde in zijn trots. Echter, als je beweert dat de tijdelijke goederen aan jou toebehoren,
verzeker ik je dat je in feite goederen geweldadig naar je toe-eigent die buiten je behoeften zijn.
Alle tijdelijke goederen moeten behoren tot de gemeenschap en moeten gelijkelijk toegankelijk
zijn voor de behoeftige uit liefdadigheid. (V Bir. 9:19/21).
U eigent u dingen toe voor uw eigen overbodige bezit, dingen die moeten worden gegeven aan
anderen uit mededogen. Echter, veel mensen hebben veel meer dan anderen, maar op een rationele
manier, en ze verdelen het op een discrete manier. Daarom, om niet zwaarder te worden
beschuldigd bij het oordeel, omdat u meer ontvangen heeft dan anderen, is het raadzaam voor u
zelf om u zelf niet voor anderen te plaatsen door u hooghartig te gedragen en te hamsteren naar
bezittingen. Zo aangenaam als het is om in de wereld meer tijdelijke goederen te hebben dan
anderen en ze te hebben in overvloed, zo vreselijk en mateloos pijnlijk zal het oordeel zijn voor het
feit dat men de goederen niet op een redelijke manier en zelfs ongeoorloofd heeft gehouden.
(V Bir. 9:22/25).
Op de vraag waarom zelfverheerlijking niet gezocht moet worden, antwoord Ik: Niemand is goed
van zichzelf, behalve Ik alleen, uw God, en iemand die goed is, is goed geworden door Mij alleen.
Daarom, als u, die niets is, lof zoekt voor zichzelf en niet voor Mij van wie elke volmaakte gave
komt, dan is uw lof of eer vals en u doet uw Schepper onrecht aan. Zoals alle goede dingen die u
heeft, van Mij komen, zo zou ook alle lof aan Mij moeten worden gegeven. En net zoals Ik, uw
God, u schenk, alle aardse goederen, sterkte, gezondheid, kennis en onderscheidingsvermogen om
zo rekening te kunnen houden met wat in uw voordeel is, in tijd en leven, zo moet ook Ik alleen
worden verheerlijkt in alles, dat wil zeggen, als u op een goede en rationele manier gebruik maakt
van de dingen die u zijn gegeven. Echter, als u deze dingen misbruikt, dan is het uw fout en de
ondankbaarheid komt van uw kant. (V Bir. 9:26/30).
Op de vraag waarom tijdelijke vergoeding niet moet worden gezocht voor goede werken in het
heden, antwoord Ik u: Wanneer iemand goed doet aan anderen met de intentie om zorg te verlenen
en niet voor menselijke beloning maar alleen voor een dergelijke beloning zoals Ik, God, wens toe
te kennen, dan zal hij of zij veel krijgen in ruil voor weinig, iets eeuwigs voor iets tijdelijks. Maar als
een persoon het aardse zoekt in ruil voor tijdelijke goederen, zal hij of zij krijgen wat het wil en
zal het eeuwige goed verliezen. Teneinde het eeuwige goed te verkrijgen voor het vluchtige, is het
voordeliger om niet de menselijke beloning te zoeken maar dat wat van Mij komt."
(V Bir. 9:31/33).
Achtste ondervraging
BB. 7
De monnik verscheen wederom op zijn ladder en zei: "O Rechter waarom veroorlooft Gij, dat
afgoden in de tempel worden geplaatst en geëerd als Gij zelf, daar Uw rijk in eeuwigheid boven al
het andere is? Waarom vertoont Gij de mens Uw heerlijkheid niet hier in het leven, opdat hij er
des te inniger en met des te meer liefde naar verlangt? Waarom vertonen de engelen en Heiligen zich
niet op aarde, daar hun heerlijkheid en heiligheid groter is dan die van al het andere? En daar de
kwellingen des hel alles in vreselijkheid overtreffen, waarom laat Gij de mensen die hier
leven niet zien, opdat zij ze ontvluchten? En daar de duivels afschuwelijker en verfoeilijker zijn
dan al wat denkbaar is, waarom verschijnen zij dan niet aan de mensen, opdat niemand hen volgen
en gehoorzamen zal?" (V Bir. 10:1/5).
De Rechter antwoordde: "O Mijn vriend, Ik ben God, de Schepper van alle dingen. Ik doe de
boze niet meer onrecht aan dan de goede, want Ik ben de rechtvaardigheid zelf. Volgens Mijn
rechtvaardigheid wordt het hemelrijk verkregen door een vast geloof, door verstandige hoop en door
een gloeiende liefde. Want men denkt meer aan dat wat het hart het innigst liefheeft, en dat wordt ook
met meer aandacht geëerd en vereerd. Er worden afgoden in de tempel geplaatst, al zijn het geen
goden, en al hebben die niets geschapen, want er is geen andere Schepper dan Ik, een God, Vader en
Zoon en de Heilige Geest. Toch worden die afgoden door velen meer bemind, op zoek naar werelds
succes in plaats van te leven met Mij. (V Bir. 10:6/11).
Indien Ik nu de dingen verwoestte, die de mensen meer beminnen dan Mij en Ik liet Mij vereren
tegen hun wil dan deed Ik hun onrecht aan, doordat Ik hun de vrije wil ontnam en dat wat zij
begeren. Want , omdat zij niet in Mij geloven, en in hun hart iets anders hun begeerlijker is dan
dat Ik ben, laat Ik hen door daden te tonen wat zij inwendig liefhebben en begeren. En omdat zij de
geschapen dingen meer liefhebben dan Mij, de Schepper, die zich openbaart door daden en tekens,
wat de mensen kunnen zien, indien zij hun verstand gebruiken, daarom zijn zij blind en hun afgoden
vervloekt, en daarom moesten die verwoest worden en de mensen vervloekt voor hun dwaasheid,
omdat zij niet willen begrijpen hoe heerlijk Ik, God, ben, die de mens schiep en hem verloste
door Mijn liefde. (V Bir. 10:12/14).
Maar waarom Mijn heerlijkheid niet gezien wordt, daarop antwoord Ik: Mijn heerlijkheid is
onmetelijk en overtreft alles in schoonheid en goedheid. Indien Mijn heerlijkheid zichtbaar was in al
haar grootheid, zou het vergankelijk lichaam van de mens zwak worden en ziek en ongeschikt voor
lichamelijke arbeid ten gevolge van de blijdschap der ziel. Opdat het geloof beloond zal worden en
het lichaam geschikt zal zijn voor de werken van liefde, zonder welke niemand het hemelrijk
binnentreedt, wordt Mijn heerlijkheid enige tijd verborgen, om door verlangen en geloof eeuwig
des te zaliger te schijnen. (V Bir. 10:15/17).
En waarom de Heiligen niet te zien zijn in hun ware gestalte daarop antwoord Ik: Indien de
Heiligen zich in het openbaar vertoonden en zich in hun glorie met de mensen onderhielden, zouden zij
geëerd worden zoals Ikzelf, en werd het geloof niet beloond. En het zwakke lichaam zou het gezicht
der Heiligen niet kunnen verdragen. En Mijn rechtvaardigheid gedoogt niet, dat zulk een grote glans
gezien wordt door zulk een grote gebrekkigheid. Daarom worden Mijn Heiligen gehoord, noch
gezien in hun ware gestalte, opdat Mij alle glorie gegeven zal worden en opdat de mens weet, dat hij
niemand mag liefhebben boven Mij. Indien Mijn Heiligen toch af en toe zichbaar zijn, dan zijn zij
dit toch niet in al hun glorie, maar in de gedaante, waarin zij zonder gevaar kunnen en mogen gezien
worden. (V Bir. 10:18/22).
En waarom de straffen van de hel niet zichtbaar zijn, daarop antwoord Ik: Indien de kwellingen der
hel te zien waren, dan verstijfde de mens van schrik, en zocht hij het hemelrijk uit vrees en niet uit
liefde. En opdat men streve naar de vreugde van het hemelrijk, niet alleen uit vrees voor de
kwellingen van de hel, maar ook uit liefde tot God, worden de kwellingen van de hel voor de mens
verborgen. En evenals goede mensen en Heiligen de onmetelijke vreugde van het hemelrijk niet
leren kennen, voordat de ziel van het lichaam scheidt, evenmin kennen slechte mensen de pijnen
der hel, voordat de ziel van het lichaam gescheiden is, maar dan zullen zij die ondervinden in een
omvang, waarvan zij zich te voren geen denkbeeld konden vormen. (V Bir. 10:23/25).
En waarom de duivels niet zichtbaar zijn, daar antwoord Ik op: Indien de duivels te zien waren even
afschuwelijk en verschrikkelijk als zij zijn, dan verloren zij, die hen zagen, hun verstand en zou het
hart verstijven en heel het lichaam beven. Opdat de mens geheel bij zijn zinnen zal zijn en het hart
geheel toegankelijk voor liefde voor Mij en het lichaam geschikt voor arbeid en Mijn dienst,
wordt de boosheid der duivels verborgen en ziet niemand hoe afschuwelijk zij zijn.
(V Bir. 10:26/27).
Derde openbaring
BB. 8
In deze derde openbaring waarin Christus spreekt tot Zijn bruid, de gezegende Birgitta, leert Hij
haar door middel van een parabel over een echte dokter die een genezer is en een valse dokter die
een moordenaar is, en over een man die alleen een mening heeft. Hij vertelt haar dat een man die
zondaars onder zijn hoede neemt en hen helpt of hen de kans geeft om te zondigen, en mochten zij
sterven in deze zonden, dan zal God de dood van hun zielen eisen van zijn ziel. Echter, als hij ze
onder zijn hoede neemt en hen laat ophouden met zondigen en ze worden onderricht door hem in de
deugden en verbeterd door zijn onderricht, dan zal zowel hij als zij een grotere beloning van God
ontvangen.
De Zoon van God sprak: "Als er een zieke man in huis is en een ervaren dokter bezoekt hem, dan
zal de dokter snel de aard van de ziekte herkennen aan de hand van de uiterlijke symtomen.
Echter, als hij de ziekte van de patiënt herkent, maar geeft hem geneesmiddelen die tot de dood
leiden, dan is hij gemerkt als een moordenaar en niet als een echte dokter of geneesheer. Een
persoon die weet hoe te genezen, maar beoefent geneeskunde omwille van de wereldse beloning zal
geen loon van Mij krijgen. Maar als hij de geneeskunde beoefent uit liefde voor Mij en voor Mijn
eer, dan ben Ik verplicht hem zijn loon te geven. Als een persoon niet deskundig is in de
geneeskunde, maar ervan overtuigd is dat, naar zijn mening, dit of dat goed zou zijn voor de
patiënt, en geeft hem dit met goede bedoelingen, zal hij niet worden aangemerkt als een
moordenaar als de patiënt sterft, maar alleen als een dwaas en een aanmatigende man. Als de
patiënt verbetert van de geneeskunde van de dwaas, dan moet hij niet het loon van een deskundige,
maar slechts van een meninggever krijgen, omdat hij het medicijn eerder gaf volgens zijn mening,
dan op basis van kennis. (V Bir. 11:1/6).
Nu zal Ik je vertellen wat deze dingen betekenen. Die mensen die je kent zijn geestelijk ziek ze
hebben de neiging naar trots en hebzucht doordat ze hun eigen wil willen volgen. Daarom, als hun
vriend, die Ik vergeleken heb met een dokter, hen hulp en advies geeft waarmee ze groeien in trots en
ambitie maar geestelijk sterven, zal Ik zeker hun dood van zijn ziel eisen. Hoewel ze door hun eigen
ongerechtigheid sterven, toch is hij de agent en de oorzaak van hun dood, en hij zal zeer zeker niet
immuun zijn voor de straf. Indien, geleid door een natuurlijke liefde, hij ze steunt en helpt om door
te gaan in de wereld ter wille van zijn eigen gemak en wereldse eer, laat hem geen loon van Mij
verwachten! (V Bir. 11:7/11).
Aan de andere kant, als hij hun situatie beschouwd als een goede dokter en tegen zichzelf zegt:
'Deze mensen zijn ziek en hebben medicijnen nodig. Daarom, hoewel mijn medicijnen bitter lijken
voor hen, toch is het gezond makend en ik zal het hen geven zodat ze geen hardere dood zullen
sterven. Dienovereenkomstig, terwijl ze worden beperkt, zal ik hen voedsel geven, zodat ze niet
flauw vallen van de honger; Ik zal hen kleding geven, zodat ze een geschikte verschijning zijn op
basis van hun staat; Ik zal ze houden aan mijn behandeling, zodat ze niet hooghartig zullen worden;
Ik zal hen ook voorzien in hun andere noodzakelijkheden, zodat zij niet trots worden en omkomen
in hun veronderstellingen of de gelegenheid krijgen om anderen kwaad aan te doen.' Zo'n dokter
als deze zal een grote beloning ontvangen van Mij, want dit soort corrigerende behandelingen
bevallen Mij. (V Bir. 11:12/18).
Maar als hun vriend bij zichzelf op de volgende manier denkt: 'Ik zal hen geven wat nodig is, hoewel
ik niet weet of het nuttig voor hen is of niet. Toch denk ik dat ik God niet onwelgevallig zal zijn of
dat het hun gezondheid zal schaden.' En als ze sterven, of liever gezegd zondigen, van wat hij hen
gegeven heeft, hun vriend zal niet voor een moordenaar worden uitgemaakt. Echter, als gevolg van
zijn goede wil en vriendelijke genegenheid, alhoewel hun vriend niet een volledige vergoeding zal
krijgen, voor zover hij de liefde toont voor hun ziel, zullen de zieken verlichting vinden en
vooruitgang boeken in de richting van de gezondheid, die zij zouden hebben verkregen slechts
met moeite zonder de hulp van zijn barmhartigheid of liefdadigheidswerk. Echter, een advies is
hier op zijn plaats. (V Bir. 11:19/23).
Volgens een populair gezegde, is een gevaarlijk dier niet gevaarlijk wanneer het in een kooi is
opgesloten. Als het in een kooi is opgesloten en het wordt voorzien in zijn behoeften, dan groeit het
net zo sterk en vet als een dier dat vrij rondzwerft. Welnu, omdat deze mensen van het soort zijn
wiens hart en bloed verheven dingen zoeken, en hierdoor te meer hun wil dorstiger groeit, met
als gevolg hoe meer ze zullen drinken, mag hun vriend hen geen gelegenheid geven voor
overtredingen, omdat ze verlangen om hun eetlust aan te wakkeren maar niet sterk genoeg zijn
om het te blussen." (V Bir. 11:24/26).
Negende ondervraging
BB. 9
Nadat dit was gezegd verscheen de monnik opnieuw op zijn ladder zoals voorheen en zei: "O
Rechter, ik vraag U: "Waarom lijkt U zo oneerlijk in Uw gaven en genaden omdat U de voorkeur
gaf aan Maria Uw Moeder voor elk schepsel en verhief haar boven de engelen? Waarom heeft U aan
de engelen een geest gegeven zonder lichaam en de toestand van hemelse vreugde, terwijl U de
mensheid een geest gaf in een aards vat, een geboorte vol tranen, een moeizaam leven en een
pijnlijke dood? Waarom geeft U de mensheid een rationeel verstand en gevoel, maar geen rede aan
de dieren? Waarom heeft U leven gegeven aan de dieren en niet aan andere gevoelloze schepsels?
Waarom is er niet zulk een licht nachts zoals overdag? (V Bir. 12:1/5).
De Rechter antwoordde: "Vriend, in Mijn goddelijkheid zijn opgenomen alle toekomstige dingen
en alles wat er zal gebeuren en alles wat er is gebeurt, al deze dingen zijn voorzien en tevoren
gekend vanaf het begin. Net zoals de val van de mensheid iets was dat tevoren gekend en toegestaan
was door Gods rechtvaardigheid, maar niet tot stand gekomen door God, noch iets dat moest gebeuren
als gevolg van Gods voorkennis, zo werd vooraf bekend uit eeuwigheid, dat de verlossing van de
mensheid zou worden bereikt door Gods genade. (V Bir. 12:6/7).
U vraagt waarom Ik de voorkeur gaf om Mijn Moeder Maria boven alle anderen te plaatsen en haar
lief te hebben boven elk schepsel. Dit is omdat er een bijzondere eigenschap van de deugd in haar
werd gevonden. Het is als wanneer verschillende soorten blokken hout op elkaar gestapeld worden
en het vuur wordt aangestoken, het blok hout dat het meest vatbaar en geschikt is om te branden
vat sneller vlam en begint te branden. Zo was het ook met Maria. Toen het vuur van de goddelijke
liefde, wat op zichzelf onveranderlijk en eeuwig is, begon te ontvlammen en werd gezien, en de
Godheid verlangde om vlees te worden, was er geen schepsel meer capabel en geschikter om dit vuur
van de liefde te ontvangen dan de Maagd Maria, want geen schepsel brande met zulk een goddelijke
barmhartigheid als zij. En hoewel haar liefde is weergegeven en geopenbaard in de laatste tijd,
toch was dit voorzien voor het begin van de wereld. Zo was vastgelegd in de Godheid van alle
eeuwigheid dat, net zoals niemand werd gevonden met zo'n dergelijke barmhartigheid zo zou ook
niemand gelijk aan haar zijn in genade en zegen. (V Bir. 12:8/14).
Op de vraag waarom Ik de engelen een geest gaf zonder lichaam, antwoord Ik: In het begin, voor
de aanvang der tijden, schiep Ik geesten, zodat zij zich zouden verheugen in Mijn goedheid en glorie
volgens Mijn wil en uit vrije keuze. Sommigen van hen werden trots en draaiden goed om in kwaad
voor henzelf, en maakten wanordelijk gebruik van hun vrije wil. Dienovereenkomstig kwamen zij
ten val, omdat er geen kwaad in de natuur of de schepping te vinden was met uitzondering van de
wanorde in hun eigen wil. Andere geesten kozen te blijven in nederigheid onder Mij, hun God;
dienovereenkomstig verdienen zij een staat van eeuwige stabiliteit, want het is goed en rechtvaardig
dat Ik, God, die de ongeschapen Geest is en de Schepper en Heer van alle dingen, geesten moet
hebben die Mij dienen en die subtieler en sneller zijn dan andere schepselen. (V Bir. 12:15/18).
Aangezien het zeker niet gepast was voor Mij om Mijn hemelse heirschare te verminderen, en dus
met het oog om de lege plaatsen van de gevallen engelen aan te vullen, schiep ik mensen die,
door hun vrije keuze en goede wil, dezelfde rang konden bemachtigen die de engelen hadden
verlaten. En dus, als ze een ziel hadden zonder lichaam, zouden ze niet in staat zijn om zo'n groot
goed te winnen of er voor te strijden. Het bereiken van de eeuwige glorie is de reden waarom de ziel
verbonden is met het lichaam. Ontberingen komen eveneens ten goede aan hen, zodat zij het proces
van hun vermogen om te kiezen, alsmede van hun zwakheden kunnen maken om zo niet in trots te
groeien. Ook heeft de goddelijke gerechtigheid hen verleend een binnenkomst en vertrek vol tranen,
evenals een moeizaam leven, zodat zij de heerlijkheid waarvoor zij geschapen zijn zouden kunnen
wensen en zich zouden verbeteren van wege hun vrijwillige ongehoorzaamheid.
(V Bir. 12:19/23).
Op de vraag waarom dieren niet een rationeel verstand hebben zoals de mensen die hebben,
antwoord Ik u: Alle dingen, wat er ook geschapen is, is voor het gebruik van de mensheid,
hetzij voor hun behoeften en onderhoud of voor hun vorming en terechtwijzing of voor hun comfort
en vernedering. Als brute beesten een menselijk intellect hadden, zouden ze zeker problemen bij de
mensen veroorzaken, en zouden de mensen eerder schaden dan van nut zijn. Daarom, opdat alles
zou worden onderworpen aan de mensheid, ter wille van wie alle dingen zijn gemaakt, en opdat alle
dingen hen zouden vrezen, maar dat de mensheid niemand zal vrezen behalve Mij, hun God, om
deze redenen werd een rationeel verstand niet gegeven aan de dieren. (V Bir. 12:24/26).
Op de vraag waarom gevoelloze schepselen niet leven, antwoord Ik: Alles wat leeft zal sterven, en
elk levend wezen is in beweging, tenzij gehinderd door een obstakel. Als gevoelloze schepsels
moesten leven, zouden ze zichzelf meer tegen de mensheid in bewegen dan met de mensheid mee
bewegen. Daarom, omdat alle schepselen een troost voor de mensheid moeten zijn, werden de
hogere wezens of engelen aan hen gegeven als hun bewakers met wie ze rede en onsterfelijkheid
van de ziel delen. Lagere wezens, zowel wezens met gevoel als gevoelloze wezens, werden gegeven
aan de mensheid voor hun gebruik en onderhoud, alsook voor hun onderwijs en oefening.
(V Bir. 12:27/30).
Op de vraag waarom het niet altijd daglicht is, antwoord Ik met een vergelijking. Onder elke kar of
wagen zitten wielen zodat de last gemakkelijker naar voren kan worden verplaatst, en de
achterwielen volgen de voorwielen. Het is met geestelijke zaken net zo. De wereld is één grote
last, en belasten de mensheid met moeiten en strijd. Dit is geen wonder, want doordat de mens de
plaats van rust verachtte, zo is het niet meer dan terecht dat zij de plaats van zwoegen zouden
moeten ervaren. Opdat zij gemakkelijker de last van deze wereld zouden kunnen dragen, werd een
afwisseling en verandering van tijden ingesteld, dat wil zeggen, dag en nacht, zomer en winter,
werden gegeven voor de rust en beweging. Wanneer tegenstellingen elkaar ontmoeten, zoals
sterk en zwak, is het redelijk zich te verwaardigen tot de zwakke plekken, zodat het met behulp
van de sterke kan stand houden; anders zou de zwakke worden vernietigd. (V Bir. 12:31/37).
Zo is het ook met de mensheid. Hoewel op grond van hun onsterfelijke ziel, kunnen ze blijven in
overpeinzing en arbeid, toch zouden ze wankelen op grond van hun zwakke lichaam. Licht is zo
gemaakt dat de mensen, die deelnemen aan zowel hogere als lagere naturen, in staat zouden zijn om
zichzelf te onderhouden, werkende bij dag en herinnerend aan de zoetheid van het eeuwige licht
dat zij hadden verloren. Nacht werd gemaakt ten behoeve van lichamelijke rust, zodat ze het
verlangen mogen hebben om de plaats van rust te bereiken waar nog nacht noch arbeid is, maar
eeuwige dag en eeuwige glorie." (V Bir. 12:38/41).
Vierde openbaring
BC. 0
De vierde openbaring in het vragenboek, waarin Christus elk onderdeel van de Maagd Maria
prachtig prijst, Zijn Moeder, door ze een geestelijke en zinnebeeldige vergelijking met de deugden te
geven; Hij verklaart ook dat de Maagd het meest waardig is om de kroon van een koningin te
dragen.
De Zoon sprak: "Ik ben tot koning gekroond in Mijn goddelijkheid zonder begin en zonder einde.
Een kroon heeft noch begin noch einde; dus is het een symbool van Mijn macht, die geen begin had
en geen einde zal hebben. Ik had nog een andere kroon in Mijn bewaring: Ikzelf, God, ben die kroon.
Het werd gereed gemaakt voor de persoon die de grootste liefde voor Mij had. En jij, Mijn liefse
Moeder, won deze kroon en trok het naar je toe door je rechtschapenheid en liefde. De engelen en
andere heiligen getuigen, dat je liefde voor Mij vuriger en je reinheid zuiverder is dan die van
anderen, en dat dit Mij meer aangenaam was dan al het andere. (V Bir. 13:1/6).
Je hoofd was gelijk aan glanzend goud en je haren gelijk aan zonnestralen, want jouw meest zuivere
maagdelijkheid, die is als het hoofd van al jouw deugden, als ook jouw controle over elk
ongeoorloofd verlangen beviel Me en scheen in Mijn ogen met alle nederigheid. Je wordt terecht
genoemd de gekroonde koningin over heel de schepping, "koningin" in het belang van jouw reinheid,
"gekroonde" voor jouw uitstekende verdienste. Jouw voorhoofd was onvergelijkbaar wit, een
symbool voor de fijngevoeligheid van jouw geweten, waarin de volheid van de menselijke kennis
ligt, en waar de zoetheid van de goddelijke wijsheid op alles schijnt. Je ogen waren zo helder en
duidelijk in het zicht van Mijn Vader, dat Hij Zichzelf in hen kon zien, want in jouw geestelijke
ogen en in het intellect van je ziel zag de Vader jouw gehele wil, namelijk dat je niets anders dan
naar Hem verlangde en niets buiten Zijn wil om wenste te doen. (V Bir. 13:7/10).
Jouw ogen waren zo zuiver en open als de meest prachtige ramen toen de engel Gabriël Mijn wil
voorlegde aan jou en toen Ik, God, vlees werd in jou. Jouw wangen waren van de eerlijkste tint,
wit en rood, voor de roem van jouw prijzenswaardige daden en de schoonheid van jouw karakter,
die elke dag in je brandde, en aangenaam waren voor Mij. Waarlijk, God, Mijn Vader verheugde zich
in de schoonheid van je karakter en hield nooit Zijn ogen op je gericht. Door jouw liefde, heeft ieder
liefde bekomen. Jouw mond was als een lamp, innerlijk brandend en naar buiten toe licht schijnend,
want de woorden en gevoelens van je ziel branden innerlijk met goddelijk begrip en schenen naar
buiten toe in een sierlijk vervoer van jouw lichaam met de mooie harmonie van jouw deugden. Echt,
geliefde Moeder, de woorden uit jouw mond trokken op de één of andere manier Mijn goddelijkheid
naar je toe, en de vurigheid van je goddelijke zoetheid hebben Mij nooit van je doen scheiden,
omdat jouw woorden zoeter waren dan honing en honingraat. (V Bir. 13:11/16).
Jouw hals is nobel en wordt prachtig rechtop omhoog gehouden, omdat de rechtschapenheid van je
hele ziel is gericht op Mij en draait naar Mijn wil, omdat het nooit geneigd was om enige zonde
van hoogmoed te begaan. Net zoals de hals of nek neigt met het hoofd, zo ook elke intensie en
handelen van jouw buigt naar Mijn wil. Jouw borst was zo vol van iedere deugdzame verrukking,
dat er geen heil in Mij is, dat niet net zo goed in jouw is, want je trok elk goed ding naar jezelf toe
door de zoetheid van je karakter, op het moment dat het beide behaagde zowel Mijn goddelijkheid
om jou binnen te gaan en Mijn menseijkheid om met je te leven en melk te drinken van jou tepels.
Je armen waren mooi door middel van ware gehoorzaamheid en het uithoudingsvermogen van
zwoegen. Jouw lichamelijke handen raakten Mijn menselijkheid, en Ik rustte in jouw armen met
Mijn goddelijkheid. (V Bir. 13:17/21).
Uw schoot was zo zuiver als ivoor en was als een ruimte gemaakt van edelstenen van de deugd, want
jouw standvastigheid van geweten en jouw geloof groeide nooit lauw en kon niet worden beschadigd
door verdrukking. De wanden van jouw schoot, dat wil zeggen, van jouw geloof, waren als glanzend
goud, en op hen de kracht van jouw deugden die werden opgetekend, samen met een perfect
doorzettingsvermogen, want al jouw deugden werden geperfectioneerd met de goddelijke
barmhartigheid. Jouw voeten werden volledig schoon gewassen als met geurige kruiden, de hoop en
de genegenheid van jouw ziel waren gericht op Mij, jouw God, en waren zo geurig dat ze als
voorbeeld voor anderen dienen om te imiteren. Jouw schoot was een geestelijke en lichamelijke
ruimte en was zo aangenaam voor Mij dat Ik niet met minachting naar beneden kwam naar jou toe
vanuit de hoogste hemel en in jou kwam wonen. Nee, liever gezegd, Ik was het meest blij en
tevreden. Daarom, lieve Moeder, de kroon die werd gehouden in Mijn bewaring, die kroon die Ik
ben, jouw God, die vlees moest worden, moet worden geplaatst op niemand anders dan op jouw,
want jij bent waarlijk Moeder en Maagd." (V Bir. 13:22/27).
Tiende ondervraging
BC. 1
Opnieuw is de monnik verschenen op zijn sport zoals voorheen en sprak: "O, Rechter, ik vraag U:
Gezien het feit dat U het meest krachtige en mooi en deugdzaam bent van allen, waarom heeft U
Uw goddelijkheid, die onvergelijkbaar helderder is dan de zon, bedekt met zo'n zak, ik bedoel, Uw
menselijke natuur? Hoe omvat Uw goddelijkheid alle dingen in zichzelf maar toch door niemand
omgeven, en bevat alle dingen en toch door niemand opgenomen? Waarom heeft U verlangt om
zo lang in de Maagdelijke schoot te verblijven en bent U niet onmiddellijk te voorschijn gekomen
nadat de Maagd zwanger was? Gegeven het feit dat U alles kunt doen en overal aanwezig bent,
waarom bent U niet onmiddelijk verschenen met de lichaamsbouw van een volwassen man in plaats
van dertig jaren te wachten? Gegeven het feit dat U niet uit het zaad van Abraham werd geboren
door middel van een vader, waarom verlangde U dan om U te laten besnijden? Gegeven het feit
dat U verwekt en geboren bent zonder zonde, waarom heeft U verlangt om U te laten dopen?"
(V Bir. 14:1/6).
De Rechter antwoordde hem: "Vriend Ik zal u antwoorden met een vergelijking. Er is een
verscheidenheid aan druiven waarvan de wijn zo sterk is dat het uit de druiven komt, zonder een
enkel contact met de mens. De eigenaar wacht daarom om ze te laten rijpen en zet er dan een glas
onder. De wijn wacht niet op het glas, maar de glazen wachten op de wijn. Als er meerdere glazen
eronder zijn geplaatst, loopt de wijn in het glas dat het dichste bij is. Deze wijnstok vertegenwoordigt
Mijn goddelijkheid, die zo vol is met de wijn van de goddelijke liefde, dat alle engelenkoren
hiermee en met alle dingen worden gevuld, en wat er ook gebeurt, ze hebben hier deel aan. Maar
het menselijk ras werd onwaardig om het te mogen ontvangen door hun ongehoorzaamheid.
(V Bir. 14:7/13).
Toen God Mijn Vader Zijn liefde wilde manifesteren op een punt in de tijd voorzien vanuit
eeuwigheid, stuurde Hij Zijn wijn, dat wil zeggen, Hij stuurde Mij, Zijn Zoon, in het
dichtstbijzijnde glas in afwachting voor de komst van de wijn, namelijk in de schoot van de Maagd,
wiens liefde voor Mij vuriger was dan van enig ander schepsel. Deze Maagd hield van Mij en
verlangde zo naar Mij dat er geen uur in haar leven was dat ze niet naar Me zocht, verlangend
om Mijn dienstmaagd te worden. Dit is waarom ze de lekkerste wijn heeft verkregen, en deze wijn
heeft drie kwaliteiten. Ten eerste, het heeft kracht, omdat Ik te voorschijn kwam zonder dat zij
gemeenschap met een man heeft gehad; ten tweede, Ik kwam in de meest prachtige kleur, want Ik
kwam in de schoonheid vanuit de hoogste hemel naar beneden klaar voor de strijd; ten derde, het
heeft een uitstekende smaak die je in vervoering brengt met de hoogste zegeningen.
(V Bir. 14:14/17).
Deze wijn dan, die Ik zelf ben, werd in de Maagd gegoten, zodat Ik, de onzichtbare God, zichtbaar
kon worden om de verloren mensheid te bevrijden. Ik zou wel een andere vorm hebben kunnen
aannemen, maar het zou niet Gods rechtvaardigheid zijn geweest, als vorm niet was gegeven
voor de vorm, natuur voor de natuur, een wijze van tevredenheid aangepast aan de wijze van de
overtreding. Wie van de wijzen zou hebben geloofd of gedacht dat Ik, de almachtige God, Zich
zodanig zou hebben willen verlagen om de zak van de menselijke natuur te dragen, enkel voor die
ondoorgrondelijke liefde van Mij waardoor Ik zichtbaar wilde leven onder de mensen?
(V Bir. 14:18/20).
En omdat Ik de Maagd met zo'n vurige liefde zag branden, werd Mijn goddelijke ernst
overwonnen, en Mijn liefde werd getoond om zo de mensheid te verzoenen met Mezelf. Waarom
ben je verrast? Ik, God, die de liefde zelf is, en die geen van de dingen die Ik heb gemaakt haat, is
ingericht om niet alleen de mensheid het beste van de gaven te geven, maar zelfs Mijn eigen zelf
als losgeld en beloning, zodat alle trotse zondaars en alle duivels beschaamd zouden kunnen
worden. (V Bir. 14:21/23).
Met betrekking tot hoe Mijn goddelijkheid alles op zich kan omvatten, antwoord Ik: Ik, God, ben
Geest. Ik spreek, en het wordt gedaan. Ik geef bevel, en allen gehoorzamen Mij. Ik ben werkelijk
Degene die bestaan en leven geeft aan allen, die voordat de hemel en de bergen en de aarde werden
geschapen in Zichzelf een bestaan had, die boven en voorbij alle dingen is, die in alle dingen is, en
alle dingen zijn in Mij, en zonder Mij is er niets. En omdat Mijn Geest blaast waar en wanneer het
wil, en alle dingen kan doen, en alle dingen weet, en sneller en wendbaarder is dan alle andere
geesten, en elke macht bezit en alle dingen van tevoren ziet in zijn huidige tijd als ook in het
verleden en in de toekomst, dienovereenkomstig, is Mijn Geest, dat is Mijn Goddelijkheid,
terecht onbegrijpelijk, maar toch begrijpt het alle dingen. (V Bir. 14:24/28).
Op de vraag waarom Ik zo lang in de schoot van de Maagd lag, antwoord Ik: Ik ben de Oprichter
van de hele natuur en heb voor elk aard geregeld een juiste maat en tijd en manier van geboorte. Als
Ik, de Oprichter van de natuur, uit de schoot of baarmoeder was gekomen zodra Ik was ontvangen,
dan zou Ik tegen de natuurlijke regelingen in gehandeld hebben, en Mijn natuurlijke aanneming zou
fantastisch en onwerkelijk zijn geweest. Daarom wilde Ik in net zolang in de baarmoeder verblijven
als andere kinderen, zodat ook Ik, op mijn eigen wijze, regelde om de natuurlijke regelingen te
vervullen in Mijn eigen geval. (V Bir. 14:29/31).
Op de vraag waarom Ik bij de geboorte niet onmiddelijk de gestalte van Mijn dertigste jaar
aannam, antwoord Ik: Als Ik dit had gedaan, zou iedereen vol verwondering en angst zijn
geweest, en Me meer volgen uit angst en vanwege de wonderen die zij gezien hadden dan in plaats
vanuit liefde. En hoe zouden dan de uitspraken van de profeten kunnen worden volbracht? Zij
voorspelden dat Ik in een kribbe onder de dieren zou worden geplaatst, en aanbeden zou worden
door koningen, en worden gepresenteerd in de tempel, en worden vervolgd door vijanden. Daarom,
om te laten zien dat Mijn menselijke natuur echt was en dat de profetieën werden vervuld in Mij,
groeiden Mijn ledematen met tussenpozen mee met de tijd, hoewel Ik net zo vol van wijsheid was
aan het begin bij Mijn geboorte als aan het einde. (V Bir. 14:32/35).
Met betrekking tot de vraag waarom Ik besneden werd, antwoord Ik: Hoewel Ik niet afdaalde van
Abraham via Mijn Vader, toch deed Ik dit wel via Mijn Moeder, ofschoon zonder zonde. Daarom,
omdat Ik de wet oprichtte in Mijn goddelijke natuur, wilde Ik deze ook verduren in Mijn menselijke
natuur, zodat mijn vijanden mij niet zouden kunnen belasteren door te zeggen dat wat Ik geboden
heb niet bereid was om te vervullen. (V Bir. 14:36/37).
Op de vraag waarom Ik gedoopt wilde worden, antwoord Ik: Iedereen die een nieuwe weg wil
vinden of starten, moet hierin het voortouw nemen voor anderen. De mensen in oude tijden werd
een vleselijke manier gegeven, de besnijdenis, als een teken van gehoorzaamheid en toekomstige
loutering. Onder de gelovigen die de wet in acht namen, zorgde dit voor een bepaald effect van de
toekomstige genade en een belofte voor de komst van de beloofde waarheid, dat wil zeggen,
voordat Ik, de Zoon van God, kwam. (V Bir. 14:38/40).
Echter, met de komst van de waarheid, aangezien de wet maar een schaduw was, was het voor
eeuwig vastgesteld dat de oude manier zou moeten vervagen en zijn effect zal verliezen. Opdat
de waarheid zou kunnen verschijnen, en de schaduw zich zal terugtrekken, en de weg naar de
hemel gemakkelijker kan worden gezien. Daarom wenste Ik, God en mens, geboren zonder zonde,
gedoopt te worden om als een voorbeeld van nederigheid voor anderen te zijn en zodat Ik de
hemel zou kunnen openstellen voor de gelovigen. Als een teken hiervoor, werd de hemel geopend
toen Ik zelf werd gedoopt, en de stem van de Vader werd gehoord, en de Heilige Geest verscheen in
de gedaante van een duif, en Ik, de Zoon van God, werd onthuld in mijn ware menselijkheid, zodat
alle gelovigen zouden weten en geloven dat de Vader de hemel opent voor de gedoopte gelovigen.
(V Bir. 14:41/44).
De Heilige Geest is aanwezig bij het dopen, de predikant en Mijn menselijke natuur is feitelijk
aanwezig in het stoffelijke element, maar de werking en de wil zijn één en behoren tot de Vader en
aan Mezelf en aan de Heilige Geest tezamen. Bij de komst van de waarheid, dat wil zeggen, toen
Ik, die de Waarheid is, in de wereld kwam, verdween onmiddelijk de schaduw, de schil van de wet
was gebroken, en de pit verscheen; de besnijdenis werd beëindigd, en Ikzelf richtte de doop op
door middel waarbij de hemel is geopend voor jong en oud en de kinderen des toorns worden
kinderen van genade en het eeuwige leven." (V Bir. 14:45/46).
Vijfde openbaring
BC. 2
De vijfde openbaring in het vragenboek waarin Christus tot Zijn bruid spreekt, de gezegende
Birgitta, en instrueert haar om niet angstig te zijn over de verzorging van aardse rijken en leert haar
geduldig te zijn in tijden van nood en perfectie zelfverloochening en nederigheid te hebben.
De Zoon van God sprak tot Zijn bruid en zei: "Zorg ervoor dat je op je hoede bent!" En ze
antwoordde: "Waarom?" De Heer sprak tot haar: "Omdat de wereld je vier dienaren stuurt die je
willen misleiden. De eerste is angst te hebben voor de rijken in de wereld. Zeg hem als hij komt:
Rijkdom is van voorbijgaande aard, en hoe meer ze in overvloed hebben, hoe groter de rekening
zal zijn die hen zal worden gegeven. Daarom maak Ik mij geen zorgen over hen, omdat zij niet hun
Eigenaar volgen maar Hem verlaten. (V Bir. 15:1/6).
De tweede dienaar is het verlies van rijkdom en het inwilligen van de verbeurdverklaring van
privileges. Beantwoord deze dienaar als volgt: 'Hij die rijkdom gaf heeft het ook meegenomen. Hij
weet wat het beste voor mij is. Moge Zijn wil geschiede!' (V Bir. 15:7/10).
De derde dienaar is de verdrukking van deze wereld. Zeg hem het volgende: 'Gezegend zijt Gij,
mijn God, die mij toestaat om verdrukking te lijden. Door beproevingen weet Ik dat ik van U ben,
want U staat beproevingen in het heden toe zodat U me kunt sparen in de toekomst. Geef mij dan
het geduld en de kracht om het te verduren.' (V Bir. 15:11/14).
De vierde dienaar is minachting en smaad. Beantwoord hem op de volgende manier: 'God alleen is
goed en alle eer is aan Hem te danken. Waarom zou daar enige eer voor mij moeten zijn, ik, die
allerlei slechte en verachtelijke daden heeft begaan? In plaats daarvan ben ik waardig om allerlei
verwijten te ontvangen, omdat mijn hele leven een blasfemie aan God is geweest. Of op welke wijze
is de eer voor mij meer dan verwijten waard? Het wekt slechts tot trots en vermindert nederigheid, en
God is vergeten. Daarom mogen alle lof en eer gegeven worden aan God.' Wees standvastig tegen de
dienaren van de wereld, en heb Me lief, jouw God met geheel je hart. (V Bir. 15:15/22).
Elfde ondervraging
BC. 3
Opnieuw is de monnik verschenen op zijn sport als voorheen en zei: "O Rechter, ik vraag U:
Aangezien U God en mens bent, waarom onthulde U niet Uw Goddelijke evenals uw menselijke
natuur, dan zou iedereen in U geloofd hebben? Waarom heeft U niet al Uw woorden in een oogwenk
laten horen, dan zou het niet nodig zijn geweest voor hen dat de woorden met tijdsintervallen
moesten worden gepredikt? Waarom heeft U niet al Uw werken in één enkel uur laten uitvoeren?
Waarom groeide Uw lichaam in intervallen van tijd en niet in een handomdraai? Toen Uw dood
naderde, waarom heeft U zichzelf niet laten onthullen in Uw goddelijke macht, en waarom heeft U
niet Uw ernst laten zien aan Uw vijanden, toen U zei: 'Alles is volbracht?'" (V Bir. 16:1/5).
De Rechter antwoordde: "O vriend, Ik reageer op U en nog niet aan u. Ik reageer op u om het
kwaad van uw gedachten aan anderen bekend te kunnen maken. Nochtans reageer Ik niet aan u,
omdat deze dingen niet onthuld worden ten voordele van u, maar ten voordele en waarschuwing aan
de huidige en toekomstige generaties. Omdat u niet van plan bent om uw halsstarrige houding te
veranderen, zult u na uw sterven niet overgaan in Mijn leven, want, terwijl u nog leeft, haat u het
ware leven. Anderen, echter, die hebben gehoord over uw leven, of liever gezegd over uw sterven,
zullen u voorbijgaan en naar Mijn leven vliegen. Sterker nog, er staat geschreven dat, voor heiligen,
alle dingen medewerken tot het goede; en God laat niets gebeuren zonder reden. Dus antwoord Ik
U, maar niet zoals zij die spreken op een menselijke manier, omdat we discusseren over geestelijke
dingen, maar wel op zo'n manier dat uw gedachten en gevoelens door middel van vergelijkingen
aan anderen kunnen worden medegedeeld. (V Bir. 16:6/12).
U vraagt Mij waarom Ik Mijn Goddelijke natuur niet openlijk toonde zoals Ik deed met Mijn
menselijke natuur. De reden is dat Mijn goddelijke natuur geestelijk is terwijl Mijn menselijke natuur
lichamelijk is. Toch waren en zijn de goddelijke en menselijke natuur onafscheidelijk van elkaar sinds ze
voor het eerst met elkaar werden verbonden. Mijn goddelijke natuur is ongeschapen, en alle dingen die
bestaan zijn er in en door geschapen, en elke volmaakte schoonheid is hierin te vinden. Indien een
dergelijke volmaakte schoonheid zichtbaar werd geopenbaard voor de ogen gemaakt uit klei, wie zou
in staat zijn om deze aanblik te dragen? Wie kan kijken naar de zon in al zijn helderheid? Wie zou
niet doodsbang worden door de aanblik van de bliksem en het geluid van de donder? Hoeveel groter
zou de schrik zijn als de Heer van de bliksem en de Schepper van alle dingen gezien werd in al zijn
pracht en praal! (V Bir. 16:13/20).
Mijn goddelijkheid werd niet openlijk geopenbaard om twee redenen. De eerste reden is de zwakte
van het menselijk lichaam, waarvan de stof aards is. Als een menselijk lichaam in staat was om de
goddelijkheid te zien, zou het smelten gelijk was voor vuur, en de ziel zou zich verblijden met
zo'n uitbundige vreugde dat het lichaam, als het ware, tot as zou worden verlaagd. De tweede reden
is de onveranderlijkheid van de goddelijke goedheid. Als Ik lichamelijke ogen Mijn goddelijkheid
zou laten zien, die onvergelijkbaar stralender is dan het vuur van de zon, dan zou Ik Mezelf
tegenspreken. Want Ik heb gezegd: 'Niemand zal Mij zien en leven.' Zelfs de profeten hebben Mij
niet gezien zoals Ik ben in Mijn goddelijke natuur. Degenen die de stem van Mijn goddelijkheid
hoorden en de brandende berg zagen waren doodsbang en zeiden: 'Laat Mozes tot ons spreken,
en wij zullen naar hem luisteren.' Dit is de reden waarom Ik, als barmhartige God, om te worden
begrepen door de mensheid, Mezelf openbaarde in een menselijke vorm die vergelijkbaar is met die
van hen, die ze konden zien en aanraken en waar de goddelijke natuur in is verborgen, zodat
mensen niet doodsbang zouden worden door een vorm of gedaante die niet op hen leek. Voor
zover Ik God ben, ben Ik niet lichamelijk en kan niet worden geportretteerd op een lichamelijke
manier, maar mensen kunnen Mijn menselijke natuur verdragen om me zo te zien en te horen."
(V Bir. 16:21/30).
Op de vraag waarom Ik niet al Mijn woorden heb gesproken in één enkel uur, antwoord Ik u: Net
zoals het materieel onmogelijk is voor het lichaam om in één uur zoveel eten tot zich te nemen
zodat het voor een groot aantal jaren voorzien zou zijn in zijn onderhoud, zo gaat het ook tegen de
Goddelijke gezindheid in als Mijn woorden, die het voedsel voor de ziel zijn, in één enkel uur
allemaal zouden moeten worden gesproken. Zoals het eten voor het lichaam van tijd tot tijd in
kleine hoeveelheden wordt klaar gemaakt, zodat het kan worden gekauwd en ingeslikt, zo moeten
Mijn woorden niet worden uitgesproken in één uur maar in tijdsintervallen die in verhouding staan
tot het begrijpen van hen die baat hebben bij Mijn woorden, zodat de hongerige iets zou kunnen
hebben om ze te vullen en vervolgens te worden geroerd naar hogere dingen. (V Bir. 16:31/32).
Op de vraag waarom Ik niet al Mijn werken in een oogwenk laat uitvoeren, antwoord Ik: Sommige
mensen die Mij in het vlees zagen kwamen tot geloof in Mij, anderen niet. Het was derhalve
noodzakelijk voor degenen die tot geloof kwamen om onderwezen te worden door woorden in
tijdsintervallen en soms door een voorbeeld te worden geroerd en gesterkt door werken. Voor
degenen die niet geloven, echter, was het goed en rechtvaardig dat hun boze gezindheid openbaar
werd gemaakt en getolereerd, voor zover Mijn goddelijke gerechtigheid het zou kunnen toelaten.
Als Ik al Mijn werken in een oogwenk had verricht, zou iedereen Me hebben gevolgd uit angst in
plaats van uit liefde, en in dat geval, hoe zou dan het mysterie van de menselijke verlossing
worden vervuld? (V Bir. 16:33/36).
Net als bij het begin van de schepping van de wereld alle dingen zijn gerealiseerd op verschillende
tijdstippen en op verschillende manieren, hoewel alle dingen die werden gemaakt onveranderlijk
samen aanwezig waren in Mijn goddelijke voorkennis, zo was ook in Mijn menselijke natuur alles
rationeel en duidelijk ontwikkeld voor de redding en de stichting van allen. (V Bir. 16:37).
Op de vraag waarom Mijn lichaam groeide in de loop van een aantal jaren en niet onmiddelijk,
antwoord Ik: De Heilige Geest, die eeuwig is in de Vader en in Mij, de Zoon, openbaarde aan de
profeten wat Ik zou doen en zou lijden wanneer Ik in het vlees zou komen. Dienovereenkomstig,
behaagde het God dat Ik een dergelijk lichaam moest nemen waarin Ik kon arbeiden van 's morgens
tot 's avonds en van jaar tot jaar tot aan het laatste moment van de dood. Daarom, om de woorden
van de profeten niet schijnbaar zinloos te laten lijken, nam Ik, de Zoon van God, een lichaam gelijk
aan Adam maar dan zonder zonde, zodat Ik gelijk zou zijn aan degenen die Ik kwam te verlossen.
Op deze wijze kon de mens die zich van Mij had weggedraaid, door middel van liefde terug
worden geleid en, gestorven, kunnen worden opgewekt, en verkocht door terugkoping verlost
worden. (V Bir. 16:38/41).
Op de vraag waarom Ik niet Mijn goddelijke macht en Mijn ware goddelijke natuur aan iedereen
openbaarde, toen Ik zei, terwijl Ik aan het kruis hing: 'Het is volbracht,' antwoord Ik: Het was
noodzakelijk dat alles wat over Mij geschreven was dient te worden volbracht. Bijgevolg, vervulde
Ik ze allemaal tot in het kleinste detail. Aangezien veel dingen ook hadden voorspeld over Mijn
opstanding en hemelvaart, was het noodzakelijk dat ook zij tot stand moesten worden gebracht.
(V Bir. 16:42/44).
Als Mijn goddelijke macht bij Mijn dood was geopenbaard, wie zou het hebben aangedurft om Me
van het kruis te halen en te begraven? En het zou dan maar een kleine moeite voor Mij zijn geweest
om van het kruis naar beneden te komen en Mijn kruisigers neer te stoten, maar hoe zou dan de
profetie kunnen worden volbracht, of waar dan zou Mijn deugd van geduld zijn geweest? En als Ik
van het kruis was afgekomen, zou iedereen dan in Mij geloven? Zouden ze niet gezegd hebben dat
Ik alles had gedaan door kwade kunsten? (V Bir. 16:45/48).
Gezien het feit dat zij verontwaardig zouden zijn geweest als Ik de doden had opgewekt en de zieken
genezen, zij zouden nog veel meer hebben gezegd als Ik van het kruis was afgekomen! Daarom, om
de gevangenen vrij te krijgen, heb Ik, die vrij was, Mij gevangen laten nemen; en om de schuldigen
te redden, stond Ik, die onschuldig was, standvastig aan het kruis. Door Mijn standvastigheid gaf Ik
vastheid aan de wankele en versterkte Ik de krachteloze." (V Bir. 16:49/51).
Zesde openbaring
BC. 4
Christus spreekt tot Zijn bruid, de gezegende Birgitta, en instrueert haar, zeggende dat in het
geestelijke leven gemoedsrust en eeuwige heerlijkheid zijn te winnen door middel van krachtige
strijd en doorzettingsvermogen en nederige berusting in het advies van een oudere en door moedig
verzet te bieden tegen verleidingen. Hij haalt hier het voorbeeld van Jakob aan, die een knecht
werd om Rachel te winnen. Hij vertelt dat sommige mensen de grootste verleidingen ervaren aan het
begin van een bekering tot het geestelijke leven, anderen in het midden of in de richting van het
einde. Het is daarom noodzakelijk om een heilige vrees te hebben en nederig te volharden in de
deugden en strijdbaar te zijn tot aan het einde.
De Zoon sprak: "Er staat geschreven dat Jakob een knecht werd ter wille van Rachel, en de dagen
leken kort voor hem vanwege zijn grote liefde voor haar, en door de grootheid van zijn liefde
maakte het zijn werk gemakkelijker. Maar de waarheid was, dat toen Jakob dacht dat hij zijn
verlangen had gekregen, werd hij bedrogen. Toch ging hij door met werken, omdat de liefde geen
excuses voor zichzelf maakt totdat het heeft wat het wenst. Het is met geestelijke zaken net zo.
Veel mensen worstelen dapper in gebed en daden van vroomheid om de hemel te verkrijgen. Maar
net wanneer ze denken dat ze de rust van beschouwing hebben bereikt, raken ze verstrikt in
verleidingen, en hun problemen vermenigvuldigen zich, en ze ontdekken dat ze behoorlijk
onvolmaakt zijn op die punten waarvan zij bij zichzelf dachten bijna perfect te zijn. Maar hier is
niets vreemds aan, omdat verleidingen bestaan om mensen te testen om hen zo te reinigen en te
perfectioneren. (V Bir. 17:1/7).
Sommigen van hen krijgen verleidingen of verzoekingen aan het begin van hun bekering tot het
geestelijke leven, en zulke mensen worden volledig gezond en stabiel op het einde. Anderen ervaren
meer ernstige verleidingen in het midden of naar het einde toe, en zulke mensen moeten zichzelf
zorgvuldig onderzoeken en nooit aanmatigend zijn, maar des te strijdbaarder zijn. Het is zoals
Laban zei: 'Het is de gewoonte om de oudere zus eerst te laten trouwen,' dat wil zeggen: 'Eerst
zwoegen en strijden en dan zul je krijgen wat je wenst.' (V Bir. 17:8/10).
Daarom, Mijn dochter, wees niet verbaasd als verleidingen toenemen op je oude dag. Zo lang je
leeft, kun je in de verleiding komen, omdat de duivel nooit slaapt en omdat de verleiding een kans is
op verbetering voor je zelf en je weg houdt van aanmatiging of verwaandheid. Kijk, Ik toon je het
voorbeeld van twee mannen. Eén kwam in de verleiding aan het begin van zijn bekering, maar hij
zette door en ging verder en bereikte wat hij zocht. De andere ervaarde ernstige verleidingen op zijn
oude dag, die hij nauwelijks in zijn jeugd had gekend. Hij raakte zo verstrikt in deze verleidingen,
dat hij bijna alles vergat wat hij eerder had gekend. Echter, hij volhardde in zijn voornemens en
bleef worstelen, ondanks een kou en lauw gevoel. Om deze reden heeft hij zijn wens en
gemoedsrust verworven, in het besef dat Gods oordelen verborgen en rechtvaardig zijn, en dat, als
deze verleidingen er niet waren geweest, hij nauwelijks eeuwig heil had kunnen verwerven."
(V Bir. 17:11/18).
Twaalfde ondervraging
BC. 5
Opnieuw verscheen de monnik op zijn sport zoals voorheen en zei: "O, Rechter, ik vraag U:
Waarom heeft U de voorkeur gegeven om geboren te worden uit een maagd in plaats van een andere
vrouw die geen maagd meer was? Waarom heeft U niet met een zichbaar teken laten zien dat ze
moeder en een reine maagd was? Waarom heeft U Uw geboorte verborgen zodat het alleen bij
enkelen bekend was? Waarom bent U gevlucht naar Egypte vanwege Herodes en waarom heeft U
toegestaan dat onschuldige jongetjes werden gedood? Waarom laat U toe om gelasterd te worden
en laat U leugen prevaleren boven de waarheid?" (V Bir. 18:1/5).
De Rechter antwoordde: "O vriend, Ik gaf de voorkeur om te worden geboren uit een maagd in
plaats van een vrouw die geen maagd meer was, omdat dat wat het zuiverste is Mij toebehoort die
God is het meest zuivere. Hoewel het bleef in de orde van de schepping, de menselijke natuur had
geen misvorming. Maar toen het gebod werd overtreden, ontstond er onmiddelijk een gevoel van
schaamte, net zoals het gebeurt bij mensen die tegen hun tijdelijke heer zondigen, die zich zelfs
schamen voor de ledematen waarmee zij hebben gezondigd. Samen met de schaamte over de
overtreding ontstond er ook een ongeordende impuls, vooral in de voortplantingsorganen. Maar,
opdat deze impuls niet onproductief zou kunnen zijn, was het door Gods goedheid dat het werd
gedraaid tot iets goeds, en de handelingen van de vleselijke vereniging werd opgericht door een
goddelijk gebod met het oog opdat de natuur zijn vruchten zou kunnen dragen. (V Bir. 18:6/10).
Echter, aangezien het een grotere glorie brengt om boven en buiten het gebod om te handelen,
toevoegen wat is voortgebracht door iemand uit liefde, behaagde het God om te kiezen voor Zijn
werk de institutie die neigt naar grotere zuiverheid en liefde, en dat is maagdelijkheid. Want het
is meer deugdzaam en genereus om te zijn in het vuur van verdrukking en niet te branden dan om
zonder vuur en nog steeds te willen worden gekroond. (V Bir. 18:11/12).
Welnu, aangezien maagdelijkheid is als het eerlijkste pad naar de hemel terwijl het huwelijk meer is
als een weg, was het voor mij meer gepast, dat Ik God de meest zuivere, rustte in de meest zuivere
maagd. Net zoals de eerste mens werd geschapen uit de maagdelijke aarde, nog niet vervuild door
bloed, en omdat Adam en Eva hun zonde hebben begaan, terwijl ze nog in een gezonde toestand van
de natuur waren, zo ook Ik, God, wenste ontvangen te worden in het zuiverste vat om zo alles te
transformeren door Mijn goedheid. (V Bir. 18:13/14).
Op de vraag waarom Ik niet door zichtbare tekenen liet zien dat Mijn Moeder, Moeder en Maagd
was, antwoord Ik: Ik liet alle geheimen van Mijn menswording doorschemeren aan de profeten,
zodat deze geheimen of mysteries des te stelliger zouden worden geloofd wanneer ze des te langer
geleden waren voorspeld. Om te bewijzen dat Mijn Moeder werkelijk een Maagd was voor en na de
bevalling, was de getuigenis van Jozef voldoende, aangezien hij de voogd en getuige van haar
maagdelijkheid was. (V Bir. 18:15/16).
Zelfs als haar maagdelijkheid was aangetoond door een duidelijker wonder, ongelovigen zouden het
niet uit boosheid hebben toegegeven in hun godslastering. Zulke mensen geloven niet dat een
Maagd door goddelijke macht zwanger kan worden, omdat ze niet beseffen dat dit gemakkelijker is
voor Mij, God, om te doen dan voor de zon om door een glas heen te schijnen. En, natuurlijk, de
goddelijke gerechtigheid hield het mysterie van Gods menswording verborgen voor de duivel en
voor de mensen om geopenbaard te worden in de tijd van de genade. Nu, in feite, bevestig Ik dat
Mijn Moeder echt Moeder en Maagd is. Net zo wonderbaarlijk als de goddelijke kracht was bij het
vormen van Adam en Eva, en net zo als hun samenwonen heerlijk en deugdzaam was, zo was er ook
wonderbaarlijke goedheid in de komst van Mijn goddelijkheid aan de Maagd, want Mijn
ondoorgrondbare goddelijkheid daalde af in een gesloten vat zonder overtreding. En er was een
heerlijk samenwonen met Mij daar, voor zover Ik, God, die overal in Mijn goddelijkheid is, daar
was ingesloten in de mensheid. (V Bir. 18:17/22).
Wonderbaarlijk evenzo, was de macht die daar getoond werd, omdat Ik, de onbelichaamde God,
belichaamd de baarmoeder verliet, maar haar maagdelijkheid bleef intact. Aangezien het moeilijk is
voor de mensheid om dit te geloven, terwijl Mijn Moeder een vriend is bij alle nederigheid, beviel
het Mij dienovereenkomstig om haar schoonheid en volmaaktheid voor een tijd te verbergen, opdat
Mijn Moeder zou verdienen een meer perfecte beloning en zodat Ik, God, des te meer verheerlijk
worde op dat moment wanneer Ik wens Mijn belofte te vervullen om de goede te belonen en de
goddelozen te straffen. (V Bir. 18:23/24).
Op de vraag waarom Ik Mijn geboorte niet openbaar maakte aan de mensen in het algemeen,
antwoord Ik: Hoewel de duivel de waardigheid van zijn eerste staat verloor, heeft hij nog steeds
niet zijn sluwheid verloren, die tot hem behoort om de goede mens op de proef te stellen en voor
zijn eigen schande. Opdat Mijn memselijke vorm zou kunnen groeien en zijn vastbesloten leeftijd
zou bereiken, was het noodzakelijk om het mysterie van Mijn religie voor de duivel te verbergen,
want Ik wilde in verborgenheid de strijd aangaan met de duivel, en omdat Ik besloot om veracht te
worden om zo de menselijke trots omver te werpen. (V Bir. 18:25/26).
Sterker nog, zelfs de leraren van de wet, zij die lezen over Mij in hun boeken, verachten Me omdat
Ik als een nederige man kwam, en, omdat ze trots waren, wilden ze niets horen over de ware
gerechtigheid, die afkomstig is uit het geloof van Mijn verlossing. Zij zullen daarom beschaamd
worden wanneer de 'zoon des verderf' in zijn hoogmoed komt. Als Ik was gekomen in de grootste
macht en glorie, zou de trotse dan zijn vernederd? Zal de trotse nu de hemel binnengaan? Zeker
niet! Ik kwam als een nederige man, zodat de mensen nederigheid zouden kunnen leren. En Ik
verborg Mij voor de trotse, omdat zij noch Mijn gerechtigheid noch hun eigen zelfzucht wilden
begrijpen. (V Bir. 18:27/33).
Wat betreft de reden waarom Ik naar Egypte ben gevlucht, antwoord Ik: Voordat het gebod
overtreden werd, was er gewoon één weg naar de hemel, breed en helder. Het was breed in de
overvloed van deugden en helder in goddelijke wijsheid en in de gehoorzaamheid van een goede
wil. Toen eenmaal die wil werd veranderd, zijn twee wegen tot stand gekomen. Eén leidt naar de
hemel, de andere leidt er van af. Gehoorzaamheid leidt naar de hemel, ongehoorzaamheid leidt naar
een dwaalspoor. En de keuze tussen goed en kwaad ligt in de menselijke wil, dat wil zeggen, om te
gehoorzamen of om niet te gehoorzamen, mensen zondigen wanneer ze iets anders willen dan dat
Ik wil dat ze moeten willen. (V Bir. 18:34/39).
Om de mensheid te redden, was het juist en correct dat iemand zou komen die in staat zou zijn
om hen te verlossen, iemand die ook volkomen gehoorzaam en onschuldig was, iemand waarbij
degenen die wilden liefde konden tonen en degenen die wilden boosheid konden tonen. Echter,
het was niet goed voor een engel te worden gezonden om de mensheid te verlossen, omdat Ik, God,
Mijn eer niet geef aan anderen. Noch kon er enig persoon worden gevonden die zich met Mij
kon verzoenen voor zijn of haar eigen belang, laat staan voor anderen. Dus Ik, God, de enige
Rechtvaardige en Juiste, kwam om alles rechtvaardig en juist te maken. Mijn vlucht naar Egypte
onthulde de zwakheid van Mijn menselijke natuur en vervulde een profetie. Ik stelde ook een
voorbeeld voor degenen die nog moesten komen, omdat vervolging soms moet worden vermeden
voor Gods grotere eer en glorie in de toekomst. Mijn ontsnapping aan Mijn achtervolgers toonde aan
dat Mijn goddelijk plan menselijke plannen overtroffen, want het is niet gemakkelijk om te vechten
tegen God. Bovendien, het laten vermoorden van de baby's of jongetjes was een teken van Mijn
toekomstige lijdensweg, en een mysterie van de roeping en goddelijke barmhartigheid.
(V Bir. 18:40/47).
Hoewel de kinderen zelf niet van Mij getuigen met hun stem en mond, deden ze dit wel door hun
dood, zoals het paste bij Mijn eigen kindertijd. Inderdaad het was voorzien dat de lof van God zelfs
door het bloed van onschuldigen zou worden voldaan. En hoewel de boosheid van de
onrechtvaardige op hen viel, nochtans door Mijn goddelijke toestemming, die altijd rechtvaardig en
welwillend is, zijn ze hier niet blootgesteld aan onrechtvaardigheid, maar om zo de menselijke
boosheid en het onbegrijpelijke doel daarvan en de goedheid van God bekend te maken. Dus, toen
de onrechtvaardige boosheid uitbrak tegen de jongetjes, is hun verdienste en genade op een
rechtvaardige manier vermeerderd, en daar waar geen mondelinge verklaring door hun nog jonge
leeftijd werd gegeven, bracht het bloedvergieten hun het hoogste goed. (V Bir. 18:48/51).
Op de vraag waarom Ik toesta dat Ik word gelasterd, antwoord Ik: Er staat geschreven dat toen
koning David de vervolging van zijn zoon voorkwam, vervloekte een man hem langs de weg. Toen
zijn dienaren de man wilde doden, verbood David hen om dit te doen en wel om twee redenen: ten
eerste, omdat hij hoop had op bekering van die man; ten tweede, omdat hij zich bewust was van
zijn eigen zwakheid en zonde en van de onwetendheid van de man die hem had vervloekt als ook
het geduld en de goedheid van God. Ik ben David, figuurlijk gesproken. (V Bir. 18:52/54).
Mensen vervolgen Mij met hun slechte daden, zoals een slaaf die zijn meester achtervolgt, en ze
gooien Me uit Mijn eigen koninkrijk, dat wil zeggen, uit de ziel die Ik gemaakt heb en dat Mijn
koninkrijk is. Dan zoeken ze de fout bij Mij, net als een misdadiger die zijn straf fout vindt, en ze
lasteren zelfs tegen Mij, omdat Ik geduldig ben. Omdat Ik mild ben, verdraag Ik hun dwaasheid.
Omdat Ik de Rechter ben, wacht Ik tot op het allerlaatste moment of ze zich zullen bekeren. Tot slot,
aangezien mensen in het algemeen meer geloven in leugen dan in waarheid, en de wereld meer
lief hebben dan Mij, hun God, is het geen wonder dat de goddelozen worden getolereerd in hun
boosheid, want ze wensen niet naar de waarheid te zoeken, noch te genezen van hun boosheid."
(V Bir. 18:55/59).
Zevende openbaring
BC. 6
Christus spreekt tot zijn bruid, de gezegende Birgitta, en prijst veelvuldige bekentenis of biecht,
opdat mensen de genade van God niet mogen verliezen.
De Zoon van God sprak: "Als er een vuur in een huis is, is een rookafvoerkanaal nodig om de rook
af te voeren zodat de bewoner kan genieten van de warmte. Evenzo, voor iedereen die verlangt
Mijn geest en Mijn genade te willen houden, is een regelmatige bekentenis nuttig om zo de rook van
de zonde af te voeren. Hoewel Mijn goddelijke geest op zich onveranderlijk is, niettemin trekt het
zich snel terug uit het hart dat niet wordt beschermd door de nederigheid van de biecht."
(V Bir. 19:1/3).
Achtste openbaring
BC. 7
Christus spreekt tot Zijn bruid en zegt dat het gebed van mensen die hun plezier in vleselijke en
aardse geneugten nemen, verwaarlozen hemelse verlangens, barmhartigheid, en de herinnering aan
Zijn lijdensweg en aan het eeuwige oordeel, is als het geluid van botsende stenen, en zij zullen
worden weggeworpen met een walging van Gods aangezicht gelijk een abortus of een vuile
menstruele doek.
"Die man zong: 'Verlos mij, o Heer, van de onrechtvaardige mens!' Zijn stem is in Mijn oren als het
geluid van twee stenen die tegen elkaar aan worden geslagen. Zijn hart roept naar Mij als zijn daar
drie stemmen die roepen. De eerste roept: 'Ik wil mijn wil in mijn eigen beheer hebben, om te slapen
en op te staan en te spreken over aangename dingen. Ik zal aan de natuur geven wat het begeert. Ik
wil geld in mijn beurs, en zachte kleding dragen. Wanneer ik deze en dergelijke dingen krijg, ik
tel ze als een groter geluk dan alle andere gaven en geestelijke deugden van de ziel.'
(V Bir. 20:1/7).
Zijn tweede stem roept: 'De dood is niet te hard, en het oordeel is niet zo ernstig als wordt
geschreven; harde bedreigingen worden gemaakt als een waarschuwing, maar milde straffen worden
uitgedeeld uit barmhartigheid. Daarom, zolang ik mijn wil kan hebben in de tegenwoordigheid, laat
mijn ziel haar passage zo goedmogelijk in de toekomst maken.' (V Bir. 20:8/9).
Zijn derde stem roept: 'God zou ons niet verlost hebben, als Hij ons geen hemelse dingen had willen
geven, noch zou Hij hebben geleden, als Hij ons niet had willen terugbrengen naar ons vaderland.
Inderdaad, waarom heeft Hij geleden? Of wie dwong Hem daartoe om te lijden? Natuurlijk, begrijp
ik niet de hemelse dingen, behalve van horen zeggen, en ik weet niet zeker of ik de Bijbelteksten
zou moeten vertrouwen. Als ik alleen maar mijn eigen wil zou hebben, ik zou het willen hebben in
plaats van het hemelse koninkrijk.' Je kunt zien wat voor wil die man heeft en waarom zijn stem is
als het geluid van stenen in Mijn oren. (V Bir. 20:10/15).
Maar, o vriend, Ik antwoord op uw eerste stem: Uw manier van leven neigt niet naar de hemel, noch
is er bij Mij een vuur van liefde naar uw smaak. Daarom ligt de hel open voor u, en, omdat u de lage
dingen van de aarde lief heeft, gaat u naar de regionen beneden u. Ik antwoord op uw tweede stem:
Zoon, de dood zal hard voor u zijn, en het oordeel ondraaglijk, en de vlucht onmogelijk, tenzij u uw
leven verbeterd. Ik zeg tot uw derde stem: Broeder, Ik heb al Mijn werken uit liefde gedaan, opdat u
zou kunnen worden zoals Ik en zodat, nadat u zich van Mij hebt weggedraaid, zou kunnen
terugkeren naar Mij. Maar nu zijn Mijn werken dood in u, Mijn woorden zijn belastend voor u, en
Mijn weg wordt verwaarloosd. Wat u kunt verwachten nu, is de kwelling en het gezelschap van
demonen, omdat u uw rug naar Me toedraaide, u vertrapte met uw voeten de tekenen van Mijn
nederigheid, en u heeft niet beschouwd hoe Ik aan het kruis hing in uw aanblik en voor uw
belang. (V Bir. 20:16/21).
Ik hing daar om drie redenen om uwentwil. Ten eerste, als een mens, in wiens oog een dolk zou
doordringen; ten tweede, als een mens wiens hart zou worden doorboord met een zwaard; ten derde,
als een mens waarbij elk ledemaat zou trillen met de pijn van verdrukking. Mijn lijdensweg was
inderdaad bitterder voor Mij dan een prik in het oog; maar Ik deed het uit liefde. Het leed van Mijn
moeder bewoog Mijn hart meer dan Mijn eigen leed, maar Ik droeg het. Al Mijn innerlijke en
uitwendige lichaamsdelen trilden of beefden ook voor een lange tijd door de pijn en verdrukking,
maar Ik gaf niet op, noch trok Ik Mijzelf terug. Zo hing Ik voor uw aanblik aan het kruis, maar u
vergat en verwaarloosde en minachte het allemaal. U zult daarom worden weggeworpen als een
abortus en een menstruele doek." (V Bir. 20:22/28).
Dertiende ondervraging
BC. 8
Opnieuw is de monnik op zijn sport verschenen zoals voorheen en zei: "O, Rechter, ik vraag U:
waarom wordt Uw genade in sommige mensen zo snel teruggetrokken, terwijl anderen worden
getolereerd in hun boosheid voor een lange tijd? Waarom wordt aan een aantal mensen genade
geschonken in hun jeugd, terwijl anderen op oudere leeftijd er van zijn verstoken? Waarom hebben
sommige mensen last van buitensporige ontberingen, terwijl anderen min of meer vrij zijn van
ontberingen in hun leven? Waarom is aan sommige mensen een intelligente en extreem snelle geest
gegeven, terwijl anderen zijn als hersenloze ezels? Waarom zijn sommige mensen zeer verhard,
terwijl anderen genieten van een wonderbaarlijke troost. Waarom wordt er meer werelds succes
gegeven aan de goddeloze dan aan de goede? Waarom ontvangt de ene persoon zijn of haar roeping
in het begin, terwijl de ander meer in de richting van het einde van zijn of haar leven?"
(V Bir. 21:1/7).
De Rechter antwoordde: "Vriend, al Mijn werken zijn vanaf het begin in Mijn voorkennis, en alles
wat gemaakt is was voor het comfort en de troost van de mensheid. Echter, omdat mensen in het
algemeen de voorkeur geven aan hun eigen wil boven die van Mij, worden de goede dingen die om
niets worden gegeven met recht dan ook van hen weggenomen, zodat zij mogen weten dat alles
omtrent God rationeel en rechtvaardig is. En omdat veel mensen ondankbaar zijn voor Mijn genade
en minder vroom worden bij des te meer giften die hen gegeven worden, worden de giften hen
dan ook weer snel afgenomen om zo Mijn goddelijke doel sneller te onthullen en zodat mensen
Mijn genade niet kunnen misbruiken en een zwaardere straf ontvangen. (V Bir. 21:8/10).
De reden waarom sommige mensen voor een lange tijd worden getolereerd in hun boosheid is dat
velen van hen wat verdraagzaamheid laten zien te midden van hun kwade daden. Ze fungeren ook
als voordeel of als waarschuwing voor anderen. Saul, bijvoorbeeld, toen hij een verwijt kreeg van
Samuël, leek in menselijke ogen slechts in geringe mate gezondigd te hebben, terwijl David veel
meer zonden leek te hebben begaan. Maar in die test, keerde Saul zich in zijn ongehoorzaamheid
van Mij af, zijn God, en raadpleegde de tovenares, terwijl David getrouwer groeide in verzoeking,
en geduldig verdroeg wat er gebeurde en bij zichzelf dacht dat hem dit overkwam in ruil voor zijn
zonden. Zowel Sauls ondankbaarheid als Mijn goddelijke geduld werden geopenbaard in Mijn
geduldige verdraagzaamheid met hem. Zowel Mijn voorkennis en Davids toekomstige nederigheid
en berouw werden onthuld door Mijn verkiezing van hem. (V Bir. 21:11/16).
Op de vraag waarom genade wordt weggenomen bij sommige mensen op oudere leeftijd, antwoord
Ik: Genade wordt aan allen gegeven, zodat de Gever van de genade geliefd zou kunnen worden bij
iedereen. Omdat veel mensen, net als Salomo, ondankbaar zijn voor Mijn goddelijke genade richting
het einde van hun leven, is het juist dat de gaven die niet goed zijn onderhouden tot aan het einde
weg moeten worden genomen aan het einde. De gave van Mijn goddelijke genade wordt soms
weggenomen als gevolg van nalatigheid van de ontvanger, omdat hij niet de grootsheid van het
geschenk heeft overwogen noch wat hij hiervoor in ruil moet teruggeven, en soms geldt het als een
waarschuwing voor anderen, zodat iedereen in een staat van genade altijd op zijn hoede moet zijn en
moet vrezen over de val van anderen. Zelfs de wijzen zijn gevallen door nalatigheid, en zelf zij die
Mijn vrienden leken te zijn werden uitgeteerd door hun ondankbaarheid. (V Bir. 21:17/20).
Op de vraag waarom aan sommigen grotere ontberingen worden gegeven, antwoord Ik: Ik ben de
maker van alle dingen. Dus geen ontbering komt zonder Mijn toestemming, zoals er geschreven
staat: 'Ik ben God die de wee voortbracht, dat is, ontberingen toeliet. Ontberingen overkomen de
heidenen niet zonder Mijn toestemming en zonder een geldige reden. Sterker nog, Mijn profeten
deden vele voorspellingen over de tegenslagen van de heidenen, opdat degenen die de reden hadden
verwaarloosd en mishandeld mogelijk zouden kunnen leren door te lijden, en opdat Ik, God, die alles
had toegestaan, moet worden gekend en verheerlijkt door elke natie. Daarom, als Ik, God, de
heidenen niet spaar van lijden, nog minder zal ik sparen hen die de zoetheid van Mijn goddelijke
genade overvloediger hebben geproefd. (V Bir. 21:21/25).
Het is inderdaad zo dat sommigen minder ontberingen ondergaan en anderen meer om zo mensen
weg te laten draaien van de zonde en zodat degenen die ontberingen lijden in het heden en in de
toekomst kunnen worden getroost. Al degenen die worden veroordeeld en die zichzelf veroordelen in
deze wereld zullen niet in het toekomstig oordeel komen. Zoals er geschreven staat: 'Zij zullen
overgaan van de dood tot in het leven.' Er zijn ook een aantal die worden beschermd tegen het lijden,
maar dit gebeurt zodat ze niet een zwaarder oordeel zullen ontvangen als gevolg van hun morren over
hun lijden. Velen zijn er die het niet verdienen om te lijden in deze wereld. (V Bir. 21:26/30).
Er zijn enkele mensen in dit leven die noch in het lichaam noch in de geest worden getroffen. Zij
leven hun leven zo zorgeloos alsof God niet bestaat, of alsof God hen spaarde in het belang van hun
rechtvaardige werken. Zulke mensen moeten zich zorgen maken voor het feit, dat Ik, God, die hen
spaart in het heden, plotseling zal komen en hen harder zal straffen als zijnde zonder
boetvaardigheid. (V Bir. 21:31/33).
Er zijn ook mensen die genieten van een gezond lichaam, maar verontrust zijn over de minachting
van God, terwijl anderen genieten noch van een gezond lichaam noch van innerlijke troost voor de
ziel en toch volharden voor zover zij in staat zijn Mij te dienen en te eren. Er zijn ook anderen die
voortdurend ziek zijn, vanaf hun geboorte tot aan hun dood aan toe. Ik, de God van al dezen, regel
hun lijden zo dat er niets gebeurt zonder reden of beloning, want veel mensen, die sliepen voor hun
laatste oordeel, hebben hun ogen geopend door het lijden. (V Bir. 21:34/36).
Op de vraag waarom sommige mensen intelligenter zijn, antwoord Ik: Met betrekking tot de
eeuwige zaligheid, komt overvloedige wijsheid niet ten goede aan de ziel, tenzij ze ook schijnt
met deugdelijkheid van leven. Het is in feite nuttiger om minder kennis te hebben met een betere
manier van leven. Dienovereenkomstig wordt daarom aan ieder persoon een zodanige wijze
aangemeten dat hij of zij de hemel kan verkrijgen, mits men een godvruchtig leven wil leiden. Toch
is het vermogen tot redenering verschillend in veel mensen op basis van natuurlijke aanleg en
geestelijke neigingen. (V Bir. 21:37/40).
Net zoals een persoon slaagt door middel van deugd en Godsgezonden ijver in het perfectioneren van
de deugden, kan een andere evenwel ook vallen in ijdelheid door middel van een slechte wil als ook
door een slechte natuurlijke aanleg, evenals een immorele opvoeding. Iemands natuur wordt vaak
beschadigd wanneer hij of zij zondigt en strijd tegen de natuur in. Daarom is het niet zonder reden
dat sommige mensen een groter redeneringsvermogen hebben maar dat dit niet tot enig nut zal
leiden, zoals in het geval van personen die kennis hebben maar hierbij geen overeenkomstige manier
van leven. Andere mensen hebben minder kennis maar maken er beter gebruik van. Bij sommige
mensen is er bovendien een harmonie tussen hun kennis en manier van leven, terwijl bij weer
anderen noch redenering noch een fatsoenlijke manier van leven wordt gegeven. Deze variatie is
soms afgeleid uit Mijn gewone goddelijke toestemming (hetzij voor iemands voordeel of
vernedering en stichting), maar soms is het een resultaat van ondankbaarheid en verleiding of van
een natuurlijke defect of van een geheime zonde. Soms ook, om zo de gelegenheid voor een grotere
zonde te vermijden of vanwege beperkte natuurlijke aanleg. (V Bir. 21:41/47).
Echter, alwie de genade heeft van een groter begrip moet oppassen voor het gevaar van een harder
oordeel als hij of zij nalatig is. Wie inzicht en intellectuele schittering mist moet gebruik maken van
het weinige dat hij heeft en doen wat hij kan, want hij is bespaard van vele gelegenheden van
zonde. In zijn jeugd was Petrus zelfs vergeetachtig en Johannes ongeletterd. Maar ze begrepen op
hoge leeftijd de ware wijsheid, omdat ze naar de bron van alle wijsheid zochten. Salomo leerde snel
toen hij jong was, en Aristoteles had een subtiele geest. Echter, ze hebben de oorsprong van alle
wijsheid niet begrepen, noch de Gever van alle wijsheid verheerlijkt, zoals ze hadden moeten doen,
noch in de praktijk gebracht wat zij wisten en onderwezen, noch bestudeerd hoe zichzelf te
verbeteren, maar om anderen te verbeteren. (V Bir. 21:48/53).
Bileam had eveneens kennis, maar bracht het niet in de praktijk, dat was de reden waarom de
ezelin hem berispte voor zijn dwaasheid. En de jonge Daniël was de rechter van zijn oudsten.
Aangezien het niet de geleerdheid is die prettig is voor Mij, maar een goede manier van leven,
is het daarom noodzakelijk om degenen die hun gave tot redenering misbruiken te corrigeren,
want Ik, God en Heer van allen, geef kennis aan de mensheid, en corrigeer zowel de
verstandige als de onverstandige. (V Bir. 21:54/56).
Op de vraag waarom sommige mensen zeer verhard zijn, antwoord Ik: De hardheid van farao's
hart was zijn eigen schuld, niet de Mijne, omdat hij zich niet wilde conformeren aan Mijn
goddelijke wil. Hardheid van het hart is niets anders dan de terugtrekking van Mijn goddelijke
genade, die wordt teruggetrokken wanneer mensen niet hun vrije bezit geven, dat is, hun wil
aan Mij, hun God. (V Bir. 21:57/58).
Je kunt dit begrijpen doormiddel van een gelijkenis. Er was een man die twee akkers in zijn bezit
had, waarvan één braak lag, terwijl de andere op bepaalde tijden vruchten voortbracht. Eén van
zijn vrienden zei tegen hem: 'Ik verwonder mij er over dat, hoewel je wijs en rijk bent, je niet
meer zorg besteed aan het cultiveren van je akkers of waarom je anderen je akkers niet laat
cultiveren.' De man antwoordde: 'Eén van de akkers, het maakt niet uit hoeveel zorg ik er aan geef,
brengt niets anders voort dan de meest nutteloze planten die in beslag worden genomen door
schadelijke dieren die de plaats ruïneren.' Als ik de akker vruchtbaar maak door bemesting, beledigt
het Me alleen maar door wildgroei omdat, hoewel het een kleine hoeveelheid graan voortbrengt, des
te meer onkruid laat opspringen, die ik weiger om te verzamelen, want ik wil alleen zuiver graan.
Een beter plan is dan om de akker onontgonnen achter te laten, aangezien dan de schadelijke dieren
deze plaats niet kunnen innemen of zich verbergen in het gras, en als hier bittere kruiden ontkiemen
zijn zij bruikbaar voor de schapen, want na dezen geproeft te hebben, leren de schapen niet te
kieskeurig te zijn over het betere voer. (V Bir. 21:59/64).
De andere akker wordt beheerd volgens de aard van de seizoenen. Sommige delen ervan zijn
steenachtig en hebben mest nodig; andere delen zijn nat en hebben warmte nodig, terwijl weer
andere delen droog zijn en water nodig hebben. Zo regel Ik mijn werk op basis van verschillende
omstandigheden van de akker.' Ik, God ben als deze man. De eerste akker staat voor de vrije
activiteit van de wil die aan de mens gegeven is, die hij meer tegen Mij dan voor Mij gebruikt. Zelfs
als de mens een aantal dingen doet die Mij behagen, toch tergt hij Me op meerdere andere manieren,
omdat de wil van de mens niet in harmonie is met Mijn wil. Farao trad ook op deze manier op toen,
hoewel hij Mijn macht kende door middel van duidelijke tekenen, zich toch met zijn geest verzette
tegen Mij en hierdoor verbleef in zijn boosheid. Daarom ervoer hij Mijn rechtvaardigheid, want het
is alleen maar rechtvaardig dat een persoon die van kleine dingen geen goed gebruik maakt niet
moet worden toegestaan om zich met trots te verheugen in grotere dingen. (V Bir. 21:65/72).
De tweede akker staat voor de gehoorzaamheid van een goede geest en de ontkenning van de eigen
wil. Indien een dergelijke geest droog is in toewijding, moet het wachten op de regen van Mijn
goddelijke genade. Als het steenachtig is door middel van ongeduld en hardvochtigheid, moet het de
kastijding en correctie met gelijkmoedigheid dragen. Als het nat is door middel van vleselijke lust,
moet het de onthouding omarmen en alert zijn als een dier aan de wil van de eigenaar. Ik, God, kan
Zich met trots verheugen in een geest als deze. De mens die zich tegen Mij zal verzetten zal een
hardvochtig mens worden. Ik verlang het heil van iedereen, maar dit kan niet tot stand komen zonder
de persoonlijke medewerking van elk persoon bij de aanpassing van zijn of haar wil aan de Mijne.
(V Bir. 21:73/79).
Bovendien, waarom wordt genade en verbetering niet gelijk aan allen toegekend, dat behoort
tot Mijn verborgen oordeel. Ik weet en meet wat gunstig en passend voor ieder is, en Ik houd
mensen tegen in hun plannen zodat ze niet nog dieper vallen. Veel mensen hebben het talent van
genade ontvangen en zijn in staat om te werken, maar weigeren om dat te doen. Anderen houden zich
van zonde uit angst voor straf, of omdat ze niet de mogelijkheid hebben om te zondigen, of omdat de
zonde niet aan hen trekt. Dus, sommigen worden geen grotere gaven gegeven, omdat Ik alleen de
menselijke geest begrijp en weet hoe Mijn gaven te verdelen. (V Bir. 21:80/84).
Op de vraag waarom de goddelozen soms groter werelds succes wordt gegeven dan aan de goede,
antwoord Ik: Dit is een indicatie van Mijn grote geduld en liefde en om de rechtvaardigen te
beproeven. Als Ik alleen Mijn vrienden tijdelijke goederen zou geven, dan zou de goddeloze
wanhopig worden en de goede zou in trots groeien. In plaats daarvan worden de tijdelijke goederen
aan allen toegekend, zodat Ik, God, de Gever en de Schepper van alle dingen, geliefd kan worden
door iedereen en zodat goede mensen die trots zijn geworden, kunnen worden onderwezen in
gerechtigheid door middel van de goddelozen. Het is ook zo dat iedereen zich kan realiseren dat
tijdelijke dingen niet zijn om geliefd te worden boven Mij, God, maar alleen in het bezit te hebben
in het belang voor het levensonderhoud, en opdat men des te ijverige in Mijn dienst zal zijn des te
minder vertrouwen men heeft op tijdelijke bezittingen. (V Bir. 21:85/88).
Op de vraag waarom de ene persoon wordt geroepen aan het begin en de andere aan of in de richting
van het einde van zijn of haar leven, antwoord Ik: Ik ben als een moeder, die de hoop van het leven
in haar kinderen ziet, gevende sterkere medicijnen aan sommigen en lichtere medicijnen aan
anderen. En aan degenen voor wie er geen hoop is, toont ze ook mededogen en doet ze zoveel als
ze kan. Maar als de kinderen gewoon slechter worden van haar medicijnen, waarom zou ze dan nog
verdere moeite doen? Dit is de manier waarop Ik Mijn menselijke kinderen behandel. De persoon
die is voorzien van een meer vurige vastberadenheid van de wil en meer standvastigheid heeft in
nederigheid en doorzettingsvermogen krijgt genade in het begin, en de genade blijft tot het einde.
Een persoon die strijdt tegen ondeugd en hunkert naar zijn eigen verbetering verdient genoemd te
worden tegen het einde van het leven. Een ondankbaar persoon, echter, verdient het niet te worden
toegelaten tot de borst van zijn moeder." (V Bir. 21:89/95).
Negende openbaring
BC. 9
Christus spreekt tot Zijn bruid, de gezegende Birgitta, en toont haar hoe ze al is gered en verlost
van het huis van de wereld en van de ondeugden, en dat zij reeds is gebracht om te leven in het huis
des Heren van de Heilige Geest. En Hij waarschuwt haar om zich te conformeren aan diezelfde
Geest door steeds te volharden in reinheid, nederigheid en toewijding.
De Zoon sprak tot de bruid: "Je bent een vrouw die in een armoedig huis werd grootgebracht en
binnengegaan is in het gezelschap der groten. In een armoedig huis zijn er drie dingen: bevlekte
muren, schadelijke rook, en overal roet. Maar je bent gebracht naar een huis waar sprake is van
schoonheid zonder vlek, warmte zonder rook, bekoring die overal is en nooit faalt te behagen. Het
armoedige huis staat voor de wereld. De muren zijn trots, vergeetachtigheid van God, een overvloed
aan zonden, en een gebrek aan voorzorg voor de toekomst. (V Bir. 22:1/5).
Deze muren laten een vlek achter, omdat ze de goede werken ruïneren en Gods aangezicht voor de
mensheid verborgen houden. De rook staat voor de liefde van deze wereld. Het schaadt de ogen,
omdat het de begrip van de ziel verduistert en haar zorgen laat maken over onbeduidende
ijdelheden. Het roet vertegenwoordigt wellustig plezier, want, hoewel het een tijdelijk genot kan
bieden, het voldoet of vult nooit iemand met het eeuwige goed. Je bent van deze dingen
weggenomen en gebracht naar het huis des Heren van de Heilige Geest, die in Mij is en Ik in Hem,
en die ook jou omsluit in Zichzelf. Hij is het die het reinste, het eerlijkste en meest stabiele is,
want Hij handhaaft alle dingen. Conform jezelf daarom aan de Bewoner van het huis door rein,
nederig en vroom te zijn." (V Bir. 22:6/12).
Veertiende ondervraging
BD. 0
Opnieuw is de monnik verschenen op zijn sport als voorheen, en zei: "O, Rechter, ik vraag U:
Waarom dieren ziekte lijden, hoewel ze het eeuwige leven niet zullen krijgen noch bezitten het
gebruik van de rede? Waarom wordt alles geboren in pijn, terwijl de zonde niet wordt betrokken
bij elke geboorte? Waarom draagt een kind de zonde van zijn vader, hoewel het niet eens weet hoe te
zondigen? Waarom gebeuren onvoorziene gebeurtenissen zo vaak? Waarom sterft een slecht mens
een goede dood als een rechtvaardige, terwijl een rechtvaardige soms een slechte dood sterft als
een onrechtvaardige?" (V Bir. 23:1/5).
De Rechter antwoordde: "Vriend, uw vragen komen niet voort uit liefde; maar Ik antwoord u uit
liefde van de anderen. U vraagt waarom dieren gebrek lijden. Dit komt omdat er net als in de rest
van de schepping een stoornis is in hen. Ik ben de Maker van alle aard en heb elk een eigen
temperament gegeven en gerangschikt waarin ieder beweegt en leeft. Echter, nadat de mens, ter wille
van wie alle dingen zijn gemaakt, zich tegen zijn Geliefde heeft gezet, dat wil zeggen, tegen Mij
zijn God, kwam er stoornis en wanorde binnen in de gehele schepping, en alle dingen begonnen de
mens te vrezen en begonnen zich tegen de mens te verzetten. Vanwege deze defecte stoornis zijn
vele problemen en moeilijkheden de mensheid als ook de dieren overkomen. (V Bir. 23:6/11).
Bovendien, somstijds lijden dieren ook als gevolg van hun eigen natuurlijke onmatigheid of als een
beteugeling van hun wreedheid, of als een reiniging van de natuur zelf, of soms door menselijke
zonden, opdat de mens, die een groter begrip van de rede heeft, zou kunnen nagaan hoeveel straf
ze verdienen, wanneer de dieren waar ze van houden worden geplaagd en afgevoerd. Maar als de
menselijke zonden het niet zouden eisen, zouden de dieren, die onder menselijk bevel staan, niet
lijden op zo'n zonderlinge manier. (V Bir. 23:12/13).
Maar zelfs zij lijden niet zonder grote rechtvaardigheid. Hun lijden treedt op hetzij om sneller een
einde aan hun leven te maken om zo de ellendige strikken die hun levenskracht veteren te
verminderen of wegens een verandering in seizoenen of door menselijke onachtzaamheid tijdens het
werkproces. Mensen moeten Me daarom vrezen, hun God, boven alles, en Mijn schepsels en dieren
milder behandelen, en medelijden hebben met hen ter wille van Mij, hun Schepper. Ik, God, heb
daarom besloten de sabbatsrust in te voeren, want Ik zorg voor al Mijn schepselen.
(V Bir. 23:14/17).
Op de vraag waarom alles geboren wordt in pijn, antwoord Ik: Toen de mensheid het schoonste
genoegen afwees, haalde het zich onmiddelijk een leven van zwoegen op de hals. En omdat de
wanorde begon in en door de mens, zorgde Mijn gerechtigheid voor enige bitterheid zelfs voor andere
schepselen, die geschapen waren ter wille van de mens, om zo hun plezier te temperen en te
bevorderen de middelen van voeding. Om deze reden worden mensen met pijn geboren en maken
moeizame vooruitgang om hen zo te laten verlangen om haast te maken naar hun ware rust. Ze sterven
naakt en arm om zo hun wanordelijke gedrag te beperken en te laten vrezen voor het komende
oordeel. (V Bir. 23:18/21).
Evenzo bevallen dieren ook in pijn om zo in bitterheid hun excessen te temperen, en zo dat ze
deelnemers kunnen zijn in de menselijke arbeid en verdriet. Om deze reden, voor zover de mensheid
zoveel nobeler is dan dat dieren dat zijn, moeten mensen van Mij houden, de Here God, hun
Schepper, al dat des te vuriger. (V Bir. 23:22/23).
Op de vraag waarom een kind de zonden van zijn vader draagt, antwoord Ik: Kan er iets reins
komen uit dat wat onrein is? Toen hij (Adam) de schoonheid van de onschuld had verloren als gevolg
van ongehoorzaamheid, werd de eerste man uit het paradijs van de vreugde gegooid en werd gehuld
in onreine dingen. Er is niemand te vinden die deze onschuld bij hemzelf kan herwinnen. Om deze
reden ben Ik, de barmhartige God, verschenen in het vlees en stelde de doop in, als middel zodat een
kind wordt bevrijd van perverse onreinheid en zonde. Hierdoor zal een zoon niet het gewicht van
zijn vaders zonden dragen, maar elk zal sterven in zijn eigen zonde. (V Bir. 23:24/28).
Toch gebeurt het vaak dat de kinderen de zonden van hun ouders navolging geven. Soms, ook,
moeten de kinderen de straffen ondergaan van hun vaders zonden, niet omdat hun vaders zonden
ongestraft zullen blijven voor de vaders zelf, alhoewel de straf voor de zonden voor een tijd wordt
uitgesteld. In plaats daarvan, zal iedereen sterven en gestraft worden voor zijn eigen zonden. Gelijk
geschreven is, worden de zonden van de vaders ook wel eens bezocht aan de vierde generatie, want
het is Mijn goddelijke gerechtigheid dat, wanneer zonen niet proberen om Mijn toorn te kalmeren,
hetzij voor zichzelf of voor hun vaders, ze gestraft moeten worden samen met hun vaders die zij
hebben gevolgd tegen Mij. (V Bir. 23:29/32).
Op de vraag waarom onvoorziene gebeurtenissen zo vaak gebeuren, antwoord Ik: Er staat
geschreven dat een mens zal worden gestraft voor elke zonde die hij heeft begaan. Wie kan Gods
plan doorgronden? Gezien het feit dat veel mensen Me zoeken die niet in overeenstemming is met de
kennis, maar omwille van de wereld, daarom hebben sommigen van hen meer vrees dan goed is,
anderen nemen het te veel voor lief, weer anderen zijn trots in hun eigen raadgeving. Ik, God, werk
voor het heil van allen, die soms kan leiden tot wat de mensen het meest vrezen. Op sommige
momenten wordt dat wat meer geliefd is dan goed is weggenomen, terwijl op andere momenten
dingen die gezocht en buitengewoon verlangd zijn worden vertraagd, zodat mensen Mij kunnen
vrezen, liefhebben, en erkennen als hun God die boven alle dingen staat. (V Bir. 23:33/37).
Op de vraag waarom een slecht mens soms een goede dood sterft gelijk een rechtvaardige,
antwoord Ik: De goddelozen hebben soms iets goeds in hen en voeren enkele werken van
rechtvaardigheid uit, en hiervoor moeten zij worden beloond in het huidige leven. Evenzo doen de
rechtvaardigen slechte dingen op hun tijd, en dezen moeten hiervoor straf krijgen in het huidige
leven of verwachten te krijgen. Als alles in het huidige leven onzeker is, en alle dingen worden
overgelaten aan de toekomst, en er is slechts één ingang voor iedereen, dan moet er dus ook
slechts één einde zijn voor iedereen, hoewel het voor hen niet een soort van einde is maar
die van leven, dat mensen gelukzalig maakt. (V Bir. 23:38/40).
Wanneer goddeloze mensen dezelfde soort van einde hebben als rechtvaardigen, dan komt dat
door Mijn goddelijke gerechtigheid, omdat zij zelf zo'n einde wensten. Somtijden voorziet de duivel
het einde van zijn vrienden, en kondigt vooraf de tijd van hun dood aan aan hun met het oog op hun
ijdelheid en veronderstellingen en misleiding (zoals men vindt in zogenaamde apocriefe boeken),
zodat zij de roem van gerechtigheid kunnen ontvangen na de dood. (V Bir. 23:41/42).
Aan de andere kant, een treurige dood of overlijden kan soms aan de rechtvaardige, met het oog
op hun grotere beloning, opdat zij die in hun leven altijd bezorgd waren over de deugd in hun leven
door een smadelijke dood vrij zijn om op te varen naar de hemel, aangezien er geen uitvaagsel meer
te vinden is in hen om te worden gereinigd. (V Bir. 23:43).
Er staat geschreven dat de leeuw de ongehoorzame profeet doodde, maar zijn lijk bewaakte zonder
ervan te eten. Dat de leeuw het lichaam doodt, wat houdt dat in, zo niet Mijn goddelijke toestemming
die het mogelijk maakt dat de ongehoorzame profeet wordt gestraft? Het feit dat de leeuw niet het
lichaam at was een bewijs van goede werken van de profeet, zodat, gezuiverd in het heden, hij
rechtvaardig zou worden bevonden voor het leven dat zal komen. Laat iedereen dan ook op zijn
hoede zijn voor het analyseren van Mijn beslissingen. Want, zo onbegrijpelijk Ik ben in deugd en
kracht, zo ook in Mijn oordelen en raadgevingen. En inderdaad sommige mensen die Me willen
begrijpen in hun wijsheid, zijn afgesneden van hun hoop." (V Bir. 23:44/48).
Tiende openbaring
BD. 1
Christus spreekt tot de bruid en waarschuwt haar niet verontrust te worden als de goddelijke
woorden die aan haar in openbaringen zijn gegeven soms duister, twijfelachtig of onzeker lijken.
Dit is te wijten aan een aantal redenen die hier uitgebreid worden uitgelegd of vanwege Gods
verborgen rechtvaardigheid. Hij adviseert haar echter, om altijd de resultaten en de beloften van Zijn
woorden met geduld en vrees en doorzettingsvermogen in nederigheid af te wachten, om de beloofde
genade niet te verliezen als gevolg van ondankbaarheid. Hij zegt evenzo dat veel dingen worden
uitgedrukt op een stoffelijke of natuurlijke manier die niet lichamelijk maar geestelijk zullen worden
uitgevoerd.
De Zoon sprak tot de bruid: "Wees niet verontrust wanneer Ik het ene ding meer duister, en een
ander duidelijker weergeef, of als Ik nu iemand noem Mijn dienstknecht, zoon of vriend en dan
vervolgens blijkt hij het tegenovergestelde te zijn. Mijn woorden kunnen worden geïnterpreteerd
op verschillende manieren: net zoals Ik je vertelde van een man, dat zijn hand zijn dood zou
worden, of van een andere, dat hij niet langer Mijn tafel zou benaderen. Deze dingen worden gezegd,
hetzij omdat Ik je ga vertellen waarom Ik het zei of omdat je zult zien hoe de waarheid in feite blijkt
te zijn, zoals blijkt uit de twee zaken zojuist genoemd. Soms zeg Ik ook dingen op een duistere
manier, zodat je zowel angst als blijdschap zal voelen, angst voor het geval ze anders moeten lopen
vanwege Mijn goddelijke geduld (omdat Ik weet hoe harten te veranderen), maar ook blijdschap
omdat aan Mijn wil altijd wordt voldaan. (V Bir. 24:1/4).
Zo ook in de Oude Wet, zei Ik veel dingen die geestelijk moeten worden begrepen in plaats van
lichamelijk, bijvoorbeeld met betrekking tot de tempel van David en Jeruzalem, zodat vleselijke
mensen kunnen leren om geestelijke dingen te verlangen. Met het oog op de standvastigheid van
het geloof en om de nauwgezetheid van Mijn vrienden te beproeven, zei en beloofde Ik vele dingen
die kunnen, op basis van de verschillende uitwerkingen van Mijn Geest, die op verschillende
manieren begrepen kunnen worden op goede en slechte manieren. (V Bir. 24:5/6).
Dit werd ook gedaan zodat mensen in verschillende staten van het leven de gelegenheid zouden
kunnen hebben om opgeleid, getest en gevormd te kunnen worden door Mij. Het is te wijten aan Mijn
rechtvaardigheid dat sommige dingen zijn gezegd op een duistere wijze, opdat Mijn plan verborgen
zou blijven en zodat elk persoon geduldig kan wachten op Mijn genade en moet voorkomen lauw te
worden tijdens het wachten, wat gebeurd zou zijn als Mijn plannen van te voren altijd met een
defenitieve datum waren aangegeven. Ik heb ook vele dingen beloofd die zijn teruggenomen door de
menselijke ondankbaarheid. Veel dingen zijn ook lichamelijk geuit maar geestelijk uitgevoerd, zoals
bijvoorbeeld met betrekking tot Jeruzalen en Sion. Want, zoals geschreven staat: de Joden zijn
het blinde en dove volk van de Heer."(V Bir. 24:7/11).
Vijftiende ondervraging
BD. 2
Opnieuw is de monnik verschenen op zijn sport zoals voorheen, en zei: "O, Rechter, ik vraag U:
Waarom zijn er veel dingen geschapen die geen nut lijken te hebben? Waarom worden zielen niet
vaak gezien, hetzij in het lichaam of bij het verlaten van het lichaam? Waarom worden de gebeden
van Uw vrienden niet altijd verhoord? Waarom worden bij veel mensen die kwaad willen doen niet
toegestaan om dit te doen? Waarom overkomt het onheil aan een aantal mensen die het niet
verdienen? Waarom begaan zij die Gods Geest hebben zonde? Waarom verblijft de duivel
voortdurend dicht bij enkele mensen, maar nooit bij anderen?" (V Bir. 25:1/7).
De Rechter antwoordde: "Vriend, net zoals Mijn werken veel zijn, zo ook zijn ze wonderbaarlijk en
ondoorgrondelijk. Maar geen van deze werken, hoeveel het er ook mogen zijn, zijn zonder doel.
Waarlijk, de mens is als een kind opgevoed in een donkere gevangenis. Als hij van te voren had
gehoord over het bestaan van het licht en de sterren, hij zou het niet hebben geloofd, omdat hij
het nooit gezien heeft. Evenzo, nadat de mensheid het ware licht had verlaten, had het geen
genoegen in iets anders dan de duisternis, zoals het spreekwoord zegt: 'Een mens die gewend raakt
om kwaad te doen leert het leuk te vinden.' Daarom, terwijl het menselijk verstand kan worden
verduisterd, toch is er geen schaduw of verandering in Mij. Ik regel en zet voort alle dingen zo
ordelijk, wijs, en op een eerlijke manier dat er niets wordt gedaan zonder reden of nut, niet de
hoogste berg, noch de woestijn of de meren, en zelfs dieren zoals giftige reptielen.
(V Bir. 25:8/14).
Net zoals Ik zorg draag voor de mensheid, zo voorzie Ik ook in de behoeften van andere wezens. Ik
ben als een man die sommige plaatsen reserveerd om in te wandelen, anderen voor de opslag van
gebruiksvoorwerpen en gereedschappen, weer anderen voor het houden van zowel tamme als wilde
dieren, nog weer anderen voor de vestingwerken en de geheime raden, anderen voor het juiste
gebruik van de grond, en weer anderen voor de correctie van de mensheid. Dus Ik, God heb alle
dingen geregeld op een rationele manier, sommigen voor menselijk gebruik en genot, anderen voor
de diverse kwellingen van wilde dieren en vogels, sommigen om de mens discipline bij te brengen
en voor het beteugelen van de menselijke hebzucht, anderen voor de ontmoeting met de
elementen, sommigen voor het bewonderen van Mijn werken, anderen voor de straf van zondaren
en voor de ontmoeting van hogere en lagere wezens, en weer anderen voor een reden die alleen
aan Mij bekend is en die alleen voor Mij zijn gereseveerd. (V Bir. 25:15/17).
Kijk, een kleine nietige bij weet hoe, door uit vele bronnen te putten, honing te maken; zo ook
vele andere kleine of grote wezen overtreffen de mens in bekwaamheid, zowel in het herkennen van
kruiden als in het overwegen van hun eigen voordeel; en er zijn veel dingen die nuttig zijn voor hen,
maar schadelijk zijn voor de mens. Wat voor wonder is het dan dat het menselijke verstand traag is
om te onderscheiden en te begrijpen Mijn wonderen, als hij zelfs wordt overtroffen door de
geringste van alle wezens? Kijk, wat is er akeliger dan een kikker of een slang, of wat is meer
verachtelijk dan een braam of een brandnetel of iets dergelijks? En toch zijn die dingen erg goed
voor degenen die Mijn werken kunnen begrijpen. En dus wat bestaat heeft enig nut in zich, en
alles wat beweging heeft begrijpt hoe het in de natuur kan overleven en kan groeien naar
volwassenheid. (V Bir. 25:18/22).
Daarom, gezien de wonderen van Mijn werken en hoe alle dingen Mij prijzen, moet de mens, die zo
veel mooier en zo veel meer hooggeplaatst is dan andere wezens, dus beseffen dat ze ook zo veel
meer verplicht is om Mij te eren. Als de toestroom van de wateren niet werden bedwongen door
bergachtige grenslijnen, waar zou de mens dan veilig kunnen wonen? En als de dieren geen
schuilplaatsen hadden hoe zouden ze dan kunnen ontsnappen aan de onverzadigbare menselijke
hebzucht? En als aan alle wensen van de mens werd voldaan, zouden ze dan verlangen naar de
hemel? Als dieren zich niet zouden hoeven in te spannen of te leven in angst, zouden ze zwak
groeien en vergaan. Dus, het meeste van Mijn werk is verborgen, zodat mensen Me zullen
herkennen en eren, als God, wonderbaarlijk en ondoorgrondelijk, en uiten hun verwondering over
Mijn wijsheid in het creëren van zovele wezens. (V Bir. 25:23/28).
Op de vraag waarom men geen zielen kan zien, antwoord Ik: De ziel is veel beter in zijn
hoedanigheid dan het lichaam, want het is afkomstig van Mijn goddelijke macht en is onsterfelijk,
het heeft gemeenschap met de engelen en is voortreffelijker dan alle planeten en edeler dan de
hele wereld. En omdat de ziel van het meeste edele en vurige aard is, gevende leven en warmte
aan het lichaam, en omdat het geestelijk is, kan het op geen enkele manier worden gezien door
lichamen behalve doormiddel van lichamelijke beelden. (V Bir. 25:29/30).
Op de vraag waarom Mijn vrienden die Mij om iets vragen in hun gebed niet altijd door Mij worden
verhoord, antwoord Ik: Ik ben als een moeder die haar zoon iets ziet vragen tegen zijn gezondheid
in en zijn verzoek afwijst en vervolgens zijn tranen ziet bedwingen met verontwaardiging. Deze
verontwaardiging is geen kwaadwillendheid maar grote genade. Op dezelfde manier verhoor Ik, God,
niet altijd Mijn vrienden, want Ik zie beter wat nodig is voor hun gezondheid dan dat zij dat zelf
kunnen. (V Bir. 25:31/33).
Hebben niet Paulus en anderen krachtdadig gebeden en toch werden hun gebeden niet verhoord?
Maar waarom? Het is omdat Mijn vrienden gebreken hebben te midden van een overvloed aan
deugden en perspectieven die gereinigd moeten worden, en daarom zijn hun gebeden niet verhoord.
Dit is zodat ze des te meer kunnen groeien in nederigheid en ijver naar Mij toe des te liefdevoller
ze ongedeerd zullen worden gehouden en verdedigd zullen worden door Mij in verzoekingen van de
zonde. Het is daarom dan ook een groot teken van liefde dat Mijn vrienden niet altijd in hun
gebeden worden verhoord, want het is in het belang voor hun grotere beloning en als beproeving
van hun doorzettingsvermogen. (V Bir. 25:34/38).
Net zoals de duivel probeert, als hij kan, om het leven van de rechtvaardige te bederven door
een zonde of een smadelijke dood, met het oog om het doorzettingsvermogen van de gelovige te
verzwakken, zo ook is het niet zonder reden dat Ik toesta dat de rechtvaardige wordt beproefd,
opdat hun standvastigheid aan anderen bekend mag worden zodat ze een meer sublieme kroon
mogen ontvangen. En net zoals de duivel niet beschaamd is om zijn eigen volk te verleiden, als hij
ziet dat ze zeer snel zondigen, zo ook, voor een tijd, spaar Ik niet Mijn uitverkoren volk, als Ik zie
dat ze gereed zijn voor elke goede handeling. (V Bir. 25:39/40).
Op de vraag waarom sommigen die kwaad willen doen het niet wordt toegestaan, antwoord Ik: Als
een vader twee zonen heeft, de ene is gehoorzaam de andere is ongehoorzaam, zal hij zich verzetten
tegen zijn ongehoorzame zoon zoveel als hij kan, zodat zijn zoon geen zonde begaat in zijn boosheid.
Hij beproefd echter ook zijn gehoorzame zoon, en moedigt hem aan grotere dingen op een zodanige
wijze te doen dat zelfs de ongehoorzame zoon wordt aangemoedigd door het voorbeeld van de
bereidwilligheid van zijn andere zoon. En dus sta Ik vaak de goddelozen niet toe om te zondigen,
omdat ze tussen hun boze daden, een aantal goede daden doen, en ofwel profiteren ze er zelf van of
anderen profiteren ervan. De gerechtigheid eist daarom dat ze niet onmiddelijk moeten worden
overgedragen aan de duivel, evenmin moet altijd worden toegestaan om hun wensen uit te laten
voeren. (V Bir. 25:41/44).
Op de vraag waarom onheil mensen overkomen die het niet verdienen, antwoord Ik: Ik alleen, God,
kent iedereen die goed is en weet wat ieder verdient. Veel dingen lijken inderdaad wel mooi te zijn
maar zijn het niet. Bovendien, goud is beproefd door het vuur. Bijgevolg, ervaren de rechtvaardigen
soms moeilijkheden, zodat zij het goede voorbeeld kunnen geven aan anderen en hun kroon
verdienen. Job werd beproefd op deze manier, want hij was goed voor zijn beproeving, maar
tijdens en na zijn lijden werd hij nog meer erkend. Maar toch, waarom gaf Ik hem verdrukking, wie
kan het onderzoeken? Wie kan het weten buiten Mezelf om, wie zegende hem eerder en hield hem
af van zondigen en bestendig in zijn beproevingen? Net zoals Ik hem van tevoren zegende met Mijn
genade, zonder enige verdienste van zijn eigen, zo ook Ik beproefde hem met gerechtigheid en
barmhartigheid, want niemand is rechtvaardig in Mijn ogen, behalve door Mijn genade.
(V Bir. 25:45/52).
Op de vraag waarom zij die Gods Geest hebben zondigen, antwoord Ik: De Geest van Mijn
goddelijkheid is niet vastgebonden, maar blaast waarheen Hij wil en trekt zich terug wanneer Hij wil.
Het woont niet in een vat dat onderworpen is aan de zonde, maar alleen in één die liefde
heeft. Ik, God, ben liefde, en waar Ik ben, daar is vrijheid. Dienovereenkomstig, zij die Mijn geest
ontvangen kunnen nog steeds zondigen, als ze willen, want ieder mens heeft een vrije wil. En als
mensen met hun wil tegen Mijn wil in willen gaan, trekt Mijn Geest, die in hen is, zich terug, of
ze worden op een andere wijze berispt opdat zij hun wil kunnen corrigeren. (V Bir. 25:53/57).
Bileam wenste Mijn volk te vervloeken, maar Ik heb hem het niet laten toestaan. Hoewel hij een
slechte en een hebzuchtige profeet was, zei hij soms iets goeds, niet van zichzelf, maar door Mijn
Geest. Vaak wordt de gave van Mijn Geest gegeven aan zowel de goede als aan de slechte. Anders
zouden die grote welsprekende leraren niet hebben kunnen redetwisten over zulke hoge dingen als
ze Mijn Geest niet hadden gehad; en ze zouden niet kunnen hebben raaskallen over zoiets
stompzinnigs, als ze niet hun zinnen hadden gezet tegen Mij in en in hoogmoed vielen, meer
wensen te weten dan ze zouden moeten weten. (V Bir. 25:58/61).
Op de vraag waarom de duivel voortdurend dicht bij sommige mensen blijft, antwoord Ik: De duivel
is als een beul en beproever van de rechtvaardigen. Bij mijn toestemming kwelt hij de zielen van
sommige mensen, verduistert hij het geweten van anderen, en kwelt ook de lichamen van anderen.
Hij kwelt de zielen van hen die zondigen tegen de rede in, zich onderwerpen aan elke vorm van
onreinheid en ontrouw. Hij verstoort het geweten en de lichamen van hen die gekweld en
gereinigd worden voor bepaalde zonden in deze wereld. Deze kwellingen treden ook op bij kinderen
van beide geslachten, zowel bij heidenen als Christenen, hetzij als gevolg van de onvoorzichtigheid
van de ouders of door een gebrek of fout van de natuur of om angst en nederigheid in te boezemen
bij bepaalde mensen of vanwege bepaalde zonden die zijn begaan. Maar Mijn gerechtigheid schikt
genadig zodat zulken als dezen die geen gelegenheid hebben om te zondigen ofwel niet hard
gestraft zullen worden of een meer verhevener kroon zullen ontvangen. (V Bir. 25:62/67).
Veel van zulke dingen treden ook op bij brute beesten, hetzij voor de straf van anderen of voor
een eerder einde aan hun eigen leven vanwege de onbalans in hun aard. Daarom is het bij Mijn
toestemming dat de duivel dichter bij een aantal mensen verblijft, hetzij voor hun grotere
nederigheid en als een waarschuwing, of vanwege een verhevener kroon en hun nauwgezetheid in
het zoeken naar Mij, of om zonden te zuiveren in het huidige leven, of omdat sommige mensen
een straf verdienen die begint in het heden en eeuwig duurt." (V Bir. 25:68/69).
Elfde openbaring
BD. 3
Christus spreekt tot Zijn bruid, de gezegende Birgitta en vertelt haar waarom en wanneer Hij de
woorden van de goddelijke openbaringen aan haar begon te geven en te gieten in haar
geestelijke visioenen. En Hij vertelt haar dat deze woorden van openbaringen, die zijn opgenomen in
deze boeken, in het bijzonder deze vier deugden hebben: ze zijn geestelijk bevredigend voor
iedereen die dorsten naar ware liefde, ze verwarmen hen die koud zijn, ze bemoedigen de
verontrusten, en ze genezen zieke zielen.
De Zoon van God sprak: "Een heilzaam drankje kan gemaakt worden met natuurlijke middelen, zoals
met koud ijzer en een harde steen, een droge boom en een bitter kruid. Maar hoe? Wel nu, als staal
hard valt op een zwavelhoudende berg, dan zou het vuur uit het staal komen en de berg doen laten
ontbranden. Door de warmte zou een olijfboom die in de omgeving is geplant, welke droog is aan de
buitenkant maar vol met olie is van binnen, beginnen te vloeien en zo rijkelijk dat zelfs bittere kruiden
geplant aan de voet van de olijfboom zoet zouden worden, zodat vervolgens een heilzaam drankje
van hen kan worden gemaakt. (V Bir. 26:1/4).
Dit is een geestelijke allegorie van wat Ik voor jou heb gedaan. Je hart was zo koud als staal richting
Mijn liefde, en toch een klein vonkje van liefde voor Mij werd daarin geroerd toen je begon te denken
dat Ik alle liefde en eer waardig ben. Maar dat hart van jou viel vervolgens op een zwavelhoudende
berg, toen de glorie en de vreugde van de wereld zich tegen je keerde en toen je man, die je lief had
boven alle anderen in het vlees, door zijn dood van je weg werd genomen. (V Bir. 26:5/7).
In werkelijkheid, zijn wellustig plezier en wereldse genot goed te vergelijken met een
zwavelhoudende berg, aangezien zij in zichzelf hebben de zwelling van de geest, de stank van de
begeerte en het vuur van de straf. En toen je ziel ernstig werd doorboord met verstoring bij de
dood van je man, toen is de vonk van Mijn liefde, die als ware verborgen en afgesloten lag, begonnen
uit te gaan, om, na jouw beschouwen van de ijdelheid van de wereld, je hele wil over te geven aan
Mij en Mij lief te hebben boven alle dingen. Vanwege die vonk van liefde, ontwikkelde je een smaak
voor de droge olijfboom, dat wil zeggen, voor de woorden van de Evangeliën en spreken voor die
geleerde mannen van Mij, en onthouding werd zo aangenaam voor jou dat alles wat eerder bitter
voor je leek begon zoet te worden aan jou. (V Bir. 26:8/10).
En toen de olijfboom begon te vloeien en de woorden van Mijn onthullingen kwamen in Geest op
je neer, stond iemand op de berg, roepende: 'Bij deze drank is de dorst gelest, wordt de koude
opgewarmd, de verontrusten worden aangemoedigd, en de zwakken herstellen.' Ikzelf, God, ben
Degene die roept. Mijn woorden, die je dikwijls hoort in geestelijke visioenen, zijn als een heilzaam
drankje dat voldoet aan degenen die dorsten naar de ware liefde; ten tweede, warmen hen op die
koud zijn; ten derde, ze bemoedigen hen die verontrust zijn; ten vierde, ze genezen hen die in hun
ziel zwak zijn." (V Bir. 26:11/13).
Zestiende ondervraging
BD. 4
Opnieuw verscheen de monnik als voorheen op zijn sport en zei: "O Rechter, ik vraag U: Waarom
spreekt het Evangelie over dat de geiten aan uw linkerhand en de schapen aan uw rechterhand
geplaatst zullen worden? Heeft U echt een welbehagen in zulke dingen? Omdat U de Zoon van
God bent, die gelijk is aan de Vader, waarom staat er dan geschreven dat U noch de engelen
weten wanneer het uur van het oordeel zal plaats vinden? Als de Heilige Geest door de
evangelisten heeft gesproken, waarom zijn er dan zo veel verschillen in de Evangeliën? Aangezien
Uw incarnatie of opstanding zo belangrijk was voor de redding van de mensheid, waarom heeft U
steeds zo lang gewacht met Uw incarnatie? Aangezien de menselijke ziel zo veel beter is dan de
wereld, waarom zendt U Uw vrienden en predikers niet altijd en overal de wereld in?"
(V Bir. 27:1/6).
De Rechter antwoordde: "Vriend, u vraagt dit niet om het te weten, maar om zo uw boosheid
bekend te laten worden. Er is zeker niets van het vlees of iets dat vertegenwoordigd wordt door het
vlees in Mijn goddelijkheid, want Mijn goddelijkheid is Geest. Evenmin kan de goede en de slechte
samenwonen in Mij, net zo als licht niet samen kan gaan met duisternis. Er is evenzo geen rechts
en links in Mijn goddelijkheid, zoals in fysieke afbeeldingen worden getoond, noch zijn die aan Mijn
rechterhand gelukkiger dan die aan Mijn linkerhand, maar dit alles is in figuurlijke zin gezegd.
(V Bir. 27:7/10).
Bij 'rechterhand' wordt verstaan de verhevenheid van Mijn goddelijke glorie, bij 'linkerhand' het
gebrek en gemis van al het goede. Bovendien, zijn schapen en geiten niet te vinden in die
wonderlijke glorie van Mij, waar niets wordt gevonden wat lichamelijk, vervuilend of veranderlijk is.
Veeleer worden menselijke karakters vaak beschreven door middel van vergelijkingen en symbolen
van dieren; zo wordt bijvoorbeeld de onschuld aangeduid met schapen, en de onzuiverheid met
geiten. Met andere woorden de mens zonder zelfbeheersing wordt geplaatst aan de linkerhand, waar
het gebrek en gemis van al het goede is. Je moet begrijpen dat Ik, God, soms gebruik maak van
menselijke woorden en vergelijkingen zodat het kleine kind iets heeft om op te zuigen, en zodat
het volmaakte mogelijk nog meer volmaakt zal worden. Het is ook om de Schrift te vervullen die
zegt dat de Zoon van de Maagd is gezet als een teken van tegenstrijdigheid zodat de gedachten
van vele harten zouden kunnen worden onthuld of geopenbaard. (V Bir. 27:11/16).
Wat betreft de reden waarom Ik, de Zoon van God, zei dat Ik niet het uur van het oordeel ken,
antwoord Ik: Er staat geschreven dat Jezus vorderde in leeftijd en wijsheid. Alles wat vordert en
terugvalt is veranderlijk, maar de Godheid is onveranderlijk. Dus Ik, de Zoon van God, die eeuwig
samen is met de Vader, vorderde in die zin dat dit slaat op Mijn menselijke natuur. Wat Ik niet wist,
was wat Mijn menselijke natuur niet wist, maar volgens Mijn goddelijke natuur, wist Ik allebei en
weet alle dingen. Want de Vader doet niets, tenzij Ik, de Zoon, het evenzo doe. Kan de Vader iets
weten wat aan Ons onbekend is, de Zoon en de Heilige Geest? Natuurlijk niet. Maar de Vader
alleen, met wie Ik, de Zoon en de Heilige Geest één wezen, één God, en één wil zijn, weet
het uur van het oordeel, en niet engelen noch enig ander schepsel. (V Bir. 27:17/24).
Op de vraag waarom, als de Heilige Geest door hen heeft gesproken, er toch zo veel verschil
tussen de Evangeliën is, antwoord Ik: Er staat geschreven dat de Heilige Geest divers is in zijn
gaven aan Zijn uitverkorenen op verschillende manieren. En inderdaad, de Heilige Geest is als
een mens met een weegschaal in zijn hand, metende en balanceren van de weegschalen totdat
dezen in evenwicht zijn en tot stilstand zijn gekomen. De weegschaal wordt, bij een persoon die
het gewend is en één die het niet gewend is, bij iemand die sterk is en bij iemand die zwak is, op
verschillende manieren gehanteerd. (V Bir. 27:25/27).
Dus de Heilige Geest stijgt en zinkt als een weegschaal in het menselijk hart. Hij stijgt wanneer
Hij de geest laat verheffen in helderheid van begrip en door toewijding van de ziel en door het laten
ontvlammen van geestelijk verlangen. Hij zinkt wanneer Hij toestaat om de geest te laten vallen in
moeilijkheden en bezorgt te laten zijn over onbeduidende ijdelheden en in angst te laten verkeren
door verdrukking. Bijgevolg, de weegschaal kan niet het evenwicht bereiken tenzij de gewichten
worden aangepast, en het wordt gecontroleerd door een leidende hand, evenzo de maatstaven en
goed leven, als ook een ongekunstelde intentie, en discretie in werken en deugden die nodig zijn
voor de werking van de Heilige Geest. (V Bir. 27:28/31).
Toen Ik, de Zoon van God, zichtbaar in het vlees, verschillende dingen predikte op verschillende
plaatsen, had Ik verschillende soorten van volgelingen en luisteraars. Sommigen volgden Me uit
liefde, anderen om een aanleiding te hebben voor het vinden van fouten of uit nieuwsgierigheid.
Sommige van Mijn volgelingen hadden een scherper inzicht dan anderen. Daarom, sprak Ik tot hen
die minder scherpzinnig waren in eenvoudige woorden om hen te onderrichten. Ik sprak ook
diepzinnig om de verwondering van de wijzen op te wekken. Soms sprak Ik geheimzinnig in
gelijkenissen, die sommige mensen een gelegenheid gaven voor commentaar. Op andere momenten
herhaalde Ik dingen die eerder gezegd waren en voegde er soms iets aan toe of vereenvoudigde
het voor hen. Het is dus niet verwonderlijk dat zij die de Evangeliën arrangeerden het verschillend
verhaalden en toch allen de waarheid verkondigden, want sommigen van hen schreven het woord
voor woord neer, terwijl anderen de betekenis in zinnen schreven maar niet de exacte woorden.
Sommigen schreven dingen op die ze hadden gehoord maar niet gezien, anderen plaatsten eerdere
gebeurtenissen later, weer anderen schreven meer over Mijn goddelijkheid, maar allen spraken
zoals de Geest het hen had gegeven. (V Bir. 27:32/40).
Echter, Ik wil dat je weet dat alleen die evangelisten moeten worden geaccepteerd die de kerk
accepteert. Veel mensen hebben met ijver geprobeerd te schrijven maar niet in overeenstemming
met Mijn kennis. Herinner wat Ik zei in de lezing van vandaag: 'Verwoest deze tempel en Ik zal hem
weer opbouwen.' Degenen die naar wat ze hoorden getuige waren, waren eerlijk over de woorden die
ze gehoord hadden, maar ze waren valse getuigen omdat ze niet de betekenis van Mijn woorden
overwogen, want Ik sprak over Mijn lichaam. Zo ook toen Ik zei: 'Tenzij je Mijn vlees eet, anders zul
je het leven niet hebben.' Vele toehoorders gingen weg, omdat ze niet de conclusie overwogen die Ik
er aan toevoegde: 'Mijn woorden zijn geest en leven, dat wil zeggen, ze hebben een geestelijke
betekenis en kracht. Het is niet verwonderlijk dat zij dwaalden, omdat ze Me niet uit liefde volgden.
Dus de Heilige Geest stijgt in het menselijke hart als een weegschaal, op bepaalde momenten
lichamelijk sprekende, op andere momenten geestelijk. En hij zinkt weer wanneer het menselijk
hart zich verhard tegen God of vervalt in ketterijen of wereldse en is verduisterd.
(V Bir. 27:41/49).
Op dat moment zei de Rechter tot de monnik die Hem stond te ondervragen op de sport van de
ladder: Vriend, u hebt meerdere malen scherpzinnige vragen aan Me gesteld. Nu, in het belang van
Mijn bruid die hier staat, vraag Ik u: Waarom heeft uw ziel, die kan begrijpen en onderscheid kan
maken tussen goed en kwaad, meer liefde voor vergankelijke dingen dan voor hemelse dingen en
leeft niet zoals uw verstand u ingeeft te leven?" De monnik antwoordde: "Omdat ik handel tegen
beter weten in en toesta om mijn lichamelijke zintuigen te laten prevaleren boven het verstand."
En Christus zei: "Dan zal uw geweten uw rechter worden."(V Bir. 27:50/53).
Daarop sprak Christus tot de bruid: Zie, hoe niet alleen de boosheid des duivels, maar ook het
bewustzijn van het kwaad de mensen beheerst, en dat komt, omdat de mens de verleiding niet
weerstaat, zoals hij zou moeten. Maar zo deed de magister die je kent niet, toen de geest
neerdaalde en hem zo sterk verleidde, alsof alle ketters voor hem stonden en uit één mond
spraken: 'Wij zijn de waarheid.' Maar hij geloofde niet wat hij zag en hoorde, of had een ongehoord
zelfvertrouwen; daarom werd hij gered en werd door kennis verlicht vanaf het begin zelfs tot alfa
en omega, zoals hem beloofd was. (V Bir. 27:54/56).
Op de vraag waarom Ik zo lang gewacht heb met Mijn incarnatie, antwoord Ik: Mijn incarnatie of
menswording was inderdaad noodzakelijk, want daardoor werd de vloek opgeheven en alle dingen
werden verzoend in de hemel en op aarde. Toch was het noodzakelijk voor de mensen om eerst te
worden geïnstrueerd door de natuurlijke wet, en vervolgens door de geschreven wet. Door de
natuurlijke wet werd duidelijk wat menselijke liefde was en hoeveel het waard was. Door middel van
de geschreven wet begreep de mensheid haar zwakheid en ellende en begon een geneesmiddel te
zoeken. (V Bir. 27:57/60).
Het was gepast van de Dokter om te komen op het moment dat de ziekte woedde, zodat waar de
ziekte overvloedig was, het geneesmiddel mogelijk des te overvloediger zou zijn. Er waren ook vele
rechtschapen mensen onder de bedelingen van natuurrecht en geschreven recht, en velen die de
Heilige Geest hadden en zij maakten vele voorspellingen en instrueerden anderen in alle soorten
van deugd, en verwachten Mij, de Heiland. Dezen benaderden Mijn genade, en niet de eeuwige
straf. (V Bir. 27:61/63).
Op de vraag waarom, gezien het feit dat de menselijke ziel beter is dan de wereld, predikers niet
altijd en overal de wereld zijn ingezonden, antwoord Ik: De ziel is inderdaad waardiger en edeler
dan de hele wereld, en bestendiger dan alle dingen. De ziel is waardevoller omdat ze een
geestelijk wezen is gelijk de engelen en geschapen voor eeuwige vreugde. Ze is edeler, omdat ze
werd geschapen naar het beeldvan Mijn goddelijkheid, zowel onsterfelijk als eeuwig. Omdat de mens
waardiger en edeler is dan alle andere schepselen, moet de mens nobeler leven ook omdat ze
begiftigd is met een verstand boven al het andere uit. Als zij hun verstand of rede en Mijn goddelijke
gaven misbruiken, waarom zich dan verbazen over het feit, als op het tijdstip van het oordeel, Ik
hen straf die hebben verzaakt in de tijd van genade? (V Bir. 27:64/68).
Dus predikers zijn niet altijd en overal naar toegestuurd, omdat Ik, God, de hardheid van vele harten
voorzie, en Mijn uitverkorenen de moeite wilde sparen zodat ze niet tevergeefs hoeven te werken.
En omdat velen doelbewust zondigen met volledig medeweten, die besloten hebben te volharden in
de zonde in plaats van zich te bekeren, zijn ze daarom niet waardig om de boodschappers van het
heil te horen. (V Bir. 27:69/70).
En nu, Mijn vriend zal Ik een einde maken zowel aan u, als aan het beantwoorden van uw gedachten,
en gij zult uw leven eindigen. Nu zult gij ondervinden hoe nuttig uw welsprekendheid en de gunst bj
de mensen is. O, hoe gelukkig zoudt gij geweest zijn, indien gij uw belofte hadt gehouden en de
orderegels hadt gevolgd en gehoorzaamd." Daarop zeide Gods Geest tot de bruid: "O, Mijn dochter,
de man, die gij meent die deze dingen gevraagd heeft, leeft nog op aarde, maar dit zal zijn laatste
dag zijn. Zijn verborgen gedachten zijn je getoond in beelden, niet tot grote schande en spot van
hemzelf, maar tot redding van andere zielen. En nu zal er een einde komen aan zijn leven en
daarmee aan zijn gedachten en begeerten." (V Bir. 27:71/76).
Twaalfde openbaring
BD. 5
Christus spreekt tot zijn bruid, de gezegende Birgitta, en vertelt haar dat ze niet verontrust moet
worden door het feit dat Hij niet onmiddelijk recht doet in een geval van een man die een grote
zondaar is. Want Hij stelt het oordeel van de Rechter uit, zodat het recht dat wordt gedaan in dit
geval kan worden geopenbaard aan anderen. Hij vertelt ook dat Zijn goddelijke woorden in dit boek
van de Hemelse Openbaringen eerst moeten groeien tot volle rijpheid en vrucht dragen en, daarna
hun werking en kracht produceren in de wereld. Deze woorden zijn als olie in een lamp, dat wil
zeggen in een deugdzame ziel, waarin de ziel is doordrenkt en gemaakt om te branden en te
schijnen met een prachtige glans met de komst van de Heilige Geest. Hij voegt eraan toe dat de
woorden van de openbaringen eerst zullen opstijgen en elders vrucht dragen dan in het koninkrijk
van Zweden, daar waar de openbaringen van God aan dezelfde bruid zijn begonnen.
De Zoon van God sprak: "Wat ben je verontrust, omdat Ik zo geduldig met die man om ga? Weet je
niet dat het een ernstige zaak is om eeuwig te branden? Ik wacht met hem dan ook tot op het
laatste moment zodat door hem Mijn rechtvaardigheid zou kunnen worden geopenbaard aan anderen.
Waar dan ook verfplanten worden gezaaid, als ze gesneden worden voor hun tijd, kunnen ze niet
worden gebruikt voor het verven dan wanneer ze op het juiste moment worden gesneden. Mijn
woorden, die moeten worden gemanifesteerd met gerechtigheid en barmhartigheid, moeten op
dezelfde wijze groeien en vrucht dragen, totdat ze volledig rijp zijn, en dan zullen ze het object
kleuren waaraan ze beter worden toegepast en zullen Mijn deugd gepast laten kleuren.
(V Bir. 28:1/5).
Maar waarom ben je zo verontrust, omdat die man geen vertrouwen in Mijn woorden heeft, zonder
het bewijs van duidelijker tekenen? Heb je het leven geschonken aan hem of weet je zijn innerlijke
leven zoals Ik dat weet? Deze man is inderdaad als een lamp die brandt en schijnt. Zodra kaarsvet is
toegevoegd de pit verenigd zich en kleeft eraan vast. Hij is dus een lamp van deugden, een lamp
geschikt om Mijn goddelijke genade te ontvangen. Zodra Mijn woorden in hem worden gegoten, zijn
ze volledig vloeibaar en dringen door tot in het diepste van zijn hart. Is het een wonder dat kaarsvet
vloeibaar wordt wanneer er een vuur brand in de lamp, en dat het gesmoltende de lamp brandende
houdt? (V Bir. 28:6/12).
Dit is het werkelijke vuur van Mijn Geest, die in je is en tot je spreekt, en dit is ook dezelfde Geest
die in hem en tot hem spreekt, maar meer in het verborgene, en voor hem, meer nuttige manier. Dit
vuur ontsteekt de lamp van zijn hart om te arbeiden in Mijn eer. Het doet ook zijn ziel ontvlammen,
zodat het kaarsvet van Mijn genade en Mijn woorden de ziel zoet steunt en meer volledig vet
mest als het gaat om daden. (V Bir. 28:13/15).
Daarom wees niet bang, maar blijf standvastig volharden in het geloof! Als deze woorden waren
gekomen van je eigen geest of van de geest van deze wereld, dan zou je met recht verontrust
moeten zijn. Maar omdat ze zijn van Mijn Geest, hetzelfde wat bij de heilige profeten is gebeurt,
moet je niet verontrust zijn maar je verheugen, tenzij je meer vrees hebt voor je ijdele wereldse
reputatie, dan ben je het uitstel van Mijn goddelijke woorden. (V Bir. 28:16/18).
Luister verder naar wat Ik zeg. Dit koninkrijk wordt vermengd met grote en langdurige ongestrafte
zonde. Dit is de reden waarom Mijn woorden hier nog geen wortel kunnen schieten en vrucht
dragen, en waarom, Ik zal je het uitleggen aan de hand van een vergelijking. Als de pit van een noot
in de aarde werd geplant en een zwaar voorwerp werd er bovenop geplaatst die voorkomt dat het
daar kan uitspruiten dan is de noot, bestaande uit een goede en nieuwe natuur en niet in staat om
daar uit te spruiten vanwege het gewicht er boven die naar beneden drukt, te zoeken naar een
plaats in de aarde waar minder druk naar beneden is en waar het wel kan uitspruiten.
(V Bir. 28:19/22).
Wat dat betreft is een diepe en stabiele wortel nodig om niet alleen het mooiste fruit voort te
brengen maar ook te doorbreken elke belemmering met de kracht van de stam die opgroeit en zich
verspreidt over alles waar te veel druk naar beneden is. Deze pit symboliseert Mijn woorden, die
nog niet correct wortel kunnen schieten in dit koninkrijk als gevolg van de drukkende last van de
zonde. Zij zullen eerst elders omhoog schieten en vrucht dragen, totdat de hardheid van de aarde
in dit koninkrijk is gebroken en de genade onbedekt is. (V Bir. 28:23/25).
Dertiende openbaring
BD. 6
God de Vader spreekt tot de gezegende Birgitta en instrueert haar diepzinnig met betrekking
tot de kracht van de vijf heilige plaatsen in Jeruzalem en Betlehem, en over de genade die de
pelgrims ontvangen wanneer zij een bezoek aan deze plaatsen brengen met vrome nederigheid en
ware liefde. Hij vertelt dat in deze plaatsen een vat was die gesloten en niet gesloten was, een
leeuw werd geboren die werd gezien en niet gezien, een lam die was geschoren en niet geschoren,
een slang werd daar geplaatst om te liggen en niet te liggen, en waar evenzo een adelaar was die
vloog en niet vloog. Hij legt al deze beelden uit. Er volgt een uitleg ter verduidelijking van de
betekenis van deze beelden.
God de Vader sprak: "Er was een heer wiens knecht tot hem zeide: 'Zie uw braakliggende akker is
geploegd en de wortels zij er uitgetrokken. Wanneer zal de tarwe gezaaid worden?' De heer
antwoordde hem: 'Hoewel het lijkt dat alle wortels eruit zijn getrokken, zijn er toch nog steeds een
aantal oude stoppels en stronken die in het voorjaar zullen worden losgemaakt door de regen en
de wind. Daarom, wacht geduldig tot de tijd van het zaaien komt!' De knecht antwoordde: 'Wat
moet ik dan doen met de tijd tussen het voorjaar en de oogst?' De heer sprak: 'Ik weet vijf plaatsen.
Al degenen die er naar toe gaan ontvangen vijfvoudig fruit, mits ze komen met een zuiver geweten,
leeg van trots zijn en branden van liefde. (V Bir. 29:1/7).
In de eerste plaats was daar een vat gesloten en niet gesloten, een vat klein en niet klein, een
vat helder en niet helder, een vat leeg en niet leeg, een vat schoon en niet schoon. In de tweede
plaats werd daar een leeuw geboren die werd gezien en niet gezien, gehoord en niet gehoord,
aangeraakt en niet aangeraakt, erkend en niet erkend, vastgehouden en niet vastgehouden. In de
derde plaats was daar een lam dat werd geschoren en niet geschoren, een lam gewond en niet
gewond, een lam huilende en niet huilende, een lam lijdende en niet lijdende, een lam stervende
en niet stervende. (V Bir. 29:8/10).
In de vierde plaats werd daar een slang geplaatst die lag en niet lag, die bewoog en niet bewoog, die
hoorde en niet hoorde, die zag en niet zag, die voelde en niet voelde. In de vijfde plaats was daar
een adelaar die vloog en niet vloog, die kwam tot een plaats van waaruit zij nooit was vertrokken,
die rustte en niet rustte, die vernieuwde en niet vernieuwde, die zich verheugde en niet verheugde,
die geëerd werd en niet geëerd werd." (V Bir. 29:11/12).
Uitleg ter verduidelijking van de betekenis van deze beelden. De Vader sprak: "Dat vat waarover Ik
je vertelde was Maria, de dochter van Joachim, de Moeder van Christus als mens. Ze was een vat
gesloten en niet gesloten: gesloten voor de duivel, maar niet voor God. Net zoals iemand met een
stromend verlangen, maar niet in staat is om een vat binnen te gaan die in de weg staat en daarom
andere ingangen en uitgangen zoekt, zo ook de duivel, als een stroom van ondeugden, wenste hij
met al zijn listen in de buurt te komen van het hart van Maria. Maar hij was nooit in staat om haar
geest ook maar te neigen naar de minst kleine zonde, want ze was voor zijn verleidingen gesloten,
omdat de stroom van Mijn Geest in haar hart stroomde en haar vulde met een bijzondere genade.
(V Bir.29:13/17).
Ten tweede, Maria, de Moeder van Mijn Zoon, was een vat klein en niet klein: klein en bescheiden
in de nederigheid van haar nederigheid, maar groot en niet klein in Mijn goddelijke liefde. Ten derde,
Maria was een vat leeg en niet leeg: leeg van iedere lust en zonde, niet leeg , maar vol van hemelse
zoetheid en elke goedheid. Ten vierde, Maria was een vat helder en niet helder: want elke ziel is mooi
geschapen door Mij, maar de ziel van Maria groeide uit tot zo'n dergelijke perfecte staat van
verlichting dat Mijn Zoon zich vestigde in haar ziel, in een schoonheid waarbij hemel en aarde zich
verheugden. Maar dit vat was niet helder onder de mensen omdat ze de eer en de rijkdom van de
wereld minachtte. (V Bir. 29:18/21).
Ten vijfde, Maria was een vat schoon en niet schoon: werkelijk schoon, want ze was in alles mooi,
en er was niet zoveel onreinheid in haar dat het op de punt van een naald zou passen. Maar het
vat was niet schoon in die zin dat ze afkomstig was uit het geslacht van Adam en werd geboren uit
zondaars, hoewel ze zelf was zonder zonde, opdat Mijn Zoon zou worden geboren uit haar zonder
zonde. Dus alwie komt naar de plaats waar Maria werd geboren en is grootgebracht zal niet alleen
worden gereinigd, maar zal een vat voor Mijn eer worden. (V Bir. 29:22/24).
De tweede plaats is Betlehem waar Mijn Zoon werd geboren gelijk een leeuw. Hij werd gezien en
gehouden in Zijn menselijke natuur; maar was onzichtbaar en onbekend in Zijn goddelijke natuur.
De derde plaats is Golgota waar Mijn Zoon verwond was en stierf als een onschuldige lam volgens
Zijn menselijke natuur, maar bleef onbewogen en onsterfelijk volgens Zijn goddelijke natuur.
(V Bir. 29:25/27).
De vierde plaats was de tuin , waar het graf van Mijn Zoon was, en waar Zijn menselijke natuur
werd geplaatst als een verachtelijke slang en lag daar, al was Hij overal volgens Zijn goddelijke
natuur. De vijfde plaats was de Olijfberg vanwaar Mijn Zoon in Zijn menselijke natuur vloog als
een adelaar naar de hemel, waar Hij ooit was volgens Zijn goddelijke natuur. Hij werd vernieuwd
en rustte uit volgens Zijn menselijke natuur hoewel Hij altijd in rust en altijd gelijk was aan Zijn
goddelijke natuur. (V Bir. 29:28/30).
Daarom, alwie komt met een schoon en goede en volmaakte intentie naar deze plaatsen zal zien en
proeven de zoetheid en de goedheid van Mij, God. En als je naar deze plaatsen zult gaan, zal Ik je
meer laten zien. (V Bir. 29:31/32).
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb