Jezus draagt zijn kruis naar Golgota (Joh. 19:17).
T. 03
Zij dan namen Jezus, en Hij, zelf zijn kruis dragende, ging naar de zogenaamde
Schedelplaats, in het Hebreeuws genaamd Golgota, (Joh. 19:17).
Toen Pilatus zijn rechterstoel op het verhoog verliet, volgde hem een gedeelte der soldaten en
stelde zich voor zijn paleis op, in gereedheid voor de tocht; slechts een kleine groep bleef bij de
veroordeelden. Achtentwintig gewapende Farizeeen, onder wie zes verwoede vijanden van Jezus
(de beambten), die bij de gevangenneming van Jezus in de Olijfhof geweest waren, kwamen te
paard op het forum gereden om de stoet te vergezellen. De beulen brachten Jezus midden op het
forum. Verscheidene slaven kwamen door de westelijke forumpoort met de kruisbalken voor Jezus
en lieten de last voor zijn voeten kletsend op de grond neer vallen. De twee dunnere zijbalken die
in de middenstam gevoegd moesten worden, waren met touwen aan deze lange, brede en
zware stambalk vastgebonden. De wiggen, het voetblokje en het achteraf vervaardigde
verlengstuk voor de titel werden met allerlei andere benodigdheden door meerdere
beulsknechten gedragen.
Als het kruis daar op de grond voor Jezus neer lag, wierp Hij zich daarnaast op de knieën,
omhelsde het met de armen en kuste het driemaal, terwijl Hij zacht en stil tot zijn hemelse Vader
een dankgebed richtte voor de verlossing van het mensdom, die nu voltrokken ging worden.
Evenals de priesters bij de heidenen een nieuw gebouwd altaar omhelzen, zo omarmde
de Heer hier zijn kruis, het eeuwig altaar van zijn bloedig, verzoening bewerkend offer. De
beulen rukten Jezus in rechtop knielende houding en Hij moest met de grootste inspanning en met
karige hulp, die Hem onder mishandeling geboden werd, de zware kruisbalk op zijn
rechterschouder nemen en met zijn rechterarm omvatten. Ik zag onzichtbare engelen Hem daarbij
helpen, anders zou Hij dat gewicht onmogelijk op zijn schouders gekregen hebben.
Nu lag Hij daar geknield, gebogen onder zijn last.
T. 04
Terwijl Jezus bad, legden andere reizigers de twee moordenaars de kruis-dwars-balken, die
van de stam gescheiden waren, dwars op hun nek en bonden hun omhooggeheven handen daar op
vast. Deze dwarsbalken waren niet geheel recht, maar een weinig gebogen en werden pas bij de
kruisiging vastgehecht aan het boveneinde van de kruisstammen die hun met de overige
gereedschappen door slaven nagedragen werden.
Nu hief de bazuinblazer der ruiterij van Pilatus een geschal aan en één van de bereden Farizeeën
naderde tot Jezus die daar nog met zijn last geknield lag en riep: “Het is uit met uw schijnheilige
woorden. Maakt dat we spoedig van Hem af zijn! Voorwaarts! Vooruit!” Met geweld rukten zij
Jezus rechtop en nu woog op zijn schouders de hele last van het zware kruis, dat wij, volgens zijn
heilige woorden achter Hem moeten dragen. Hierop stelde zich de stoet in beweging van de Koning
der Joden, zo misprezen op aarde, maar zo glorievol in de hemel.
Men had twee koorden aan het achtereinde van het kruishout gebonden en twee gerechtsdienaren
hieven het daarmee van de grond op, zodat het hing en niet over de grond sleepte. Vier andere
beulen, op een groter afstand rond Jezus, hielden de koorden vast van zijn gordelboei, die weer
om zijn middel gelegd was. Zijn mantel was samengepakt en zo om zijn bovenlijf gebonden. Met
de bij elkaar gebonden kruisbalken op de schouders herinnerde de Zaligmaker mij levendig
aan Isaak, die het brandhout voor het offer van zichzelf op de berg droeg.
De bazuin van Pilatus gaf nu het teken voor het vertrek van de stoet, daar hijzelf aan het hoofd van
een afdeling soldaten wilde oprukken om mogelijke onlusten in de stad te voorkomen. Hij was in
wapenuitrusting en reed te paard en was omgeven door officieren en een troep ruiters; hierop
volgde een afdeling van ongeveer 300 man te voet, allemaal afkomstig uit het gebied
tussen Italië en Zwitserland (Gallia Cisalpina) (S.68).
T. 05
Aan het hoofd van de kruisigingstoet (te onderscheiden van de stoet van Pilatus) ging een
bazuinblazer, die op alle straathoeken op zijn bazuin blies en het vonnis afkondigde (1). Enige
stappen achter hem kwam een troep jeugdige boeven en ander gespuis met de dranken, touwen,
spijkers en wiggen en ook korven, waarin zich allerhande werktuigen bevonden. Sterkere kerels
droegen staken, ladders en de middenstammen van de kruisen der twee moordenaars. De
ladders bestonden slechts uit één lange staak, waar de sporten dwars door gestoken waren.
Hierop volgden enige Farizeeën te paard en dan een jongen met op zijn borst de kruistitel die
Pilatus had geschreven (T.00). Bovendien droeg deze knaap op een stok, die hij op de schouders
hield, de doornenkroon, daar men het aanvankelijk onmogelijk had geacht Hem de doornenkroon
gedurende de kruisweg op het hoofd te laten. Dit was geen al te boze jongen.
Nu volgde Onze Heer en Verlosser, gebogen en zwalkend onder de zware last van het kruishout.
Door de wrede geseling geheel verscheurd, gepijnigd en afgemat, zonder gegeten, gedronken of
geslapen te hebben sedert het laatste avondmaal van gisteravond, en sedert zijn gevangenneming
voortdurend dodelijk mishandeld, door bloedverlies, folterende wonden, koorts, dorst, naamloze
zielesmarten en angsten ten dode toe uitgeput, kon Hij op zijn naakte, gekneusde voeten slechts
met de grootste moeite, langzaam en doorzakkend vooruitkomen. Met zijn rechterarm omvatte
Hij de zware kruislast op zijn rechterschouder, terwijl Hij met zijn linkerhand zijn lang kleed, dat
zijn onzekere schreden belemmerde, dikwijls moeizaam zocht op te nemen. Op een afstand
hielden de vier beulen het einde van de koorden vast, die aan zijn gordelboei bevestigd waren. De
twee die vooruitgingen trokken Hem voorwaarts, terwijl degenen die achter Hem kwamen, Hem
ruw vooruitdreven (2). Zo was zijn gang geheel onvast en telkens opnieuw verhinderden de
rukkende touwen Hem zijn kleed voor zijn schreden op te nemen. Zijn handen waren gewond en
gezwollen van de touwen, waarmee ze tevoren zo knellend geboeid waren geweest. Zijn gelaat
was bebloed, vol builen en gezwollen plekken; zijn hoofdhaar en zijn baard waren verward en
samengeplakt van het bloed; de last van zijn kruis en zijn boeien drukten zijn zware, witwollen
kleding tegen zijn gewond lichaam en de wol plakte vast op vele plaatsen, waar de wonden
opnieuw opengereten waren. Rondom Hem was er niets dan bespotting en wreedheid. Hij
was onuitsprekelijk ellendig, doch niettegenstaande al dat ziels- en lichaamslijden beminde Hij
zijn vijanden; zijn mond bad, zijn blik smeekte, vergaf en getuigde van zijn lijden. De twee
beulen achter Hem, die het uiteinde van de kruisbalk met de daaraan bevestigde koorden
opgeheven hielden, vermeerderden nog de last doordat zij de koorden nu eens gespannen, dan
weer los neergelaten hielden, waardoor de last vaak verschoof.
Commentaar:
1) Bazuinblazer, die het vonnis afkondigde. Ook Brigitta en Maria van agreda vermelden hem. De
laatste zegt: “De heraut die het vonnis moest uitroepen, opende de stoet en nu zette zich de
woelige volksmenigte met de gerechtsdienaars en soldaten in beweging…”(Blz.336 in een
beknopte uitgave van haar werken).
2) De voorste trokken, de achterste stieten. Maria van Agreda: “De gerechtsdienaren leidden Jezus
voorwaarts met ongelooflijke wreedheid en onbeschaamdheid. De enen trokken Hem bij de
koorden voorwaarts om Hem zijn schreden te doen verhaasten, de andere trokken naar achteren
om Hem te weerhouden en te plagen. Hun gewelddaden, samen met de last van het kruis, maakten
dat Hij dikwijls heen en weer waggelde en ten gronde viel. Daar Hij bovendien tegen de
stenen aanstiet, ontstonden bij iedere val nieuwe wonden, in het bijzonder aan de knieën. Ook aan
de schouder veroorzaakte de kruislast een nieuwe wonde. (Deze wordt verder ook door Katarina
vermeld, waarbij wij dan een opmerking plaatsen). En daar Hij heen en weer waggelde, stiet nu
zijn kruis tegen zijn hoofd, dan weer het hoofd tegen het kruis en zo drongen de doornen steeds
dieper” (Dit laatste natuurlijk nadat men Hem de doornenkroon weer opgezet had).
T. 06
Ter zijde van de stoet stapten vele soldaten met lansen. Na Jezus kwamen de beide
moordenaars, die eveneens elk door twee beulen bij de koorden aan hun gordelboei geleid
werden. Zij droegen de gebogen, van de stam gescheiden dwarsbalken hunner kruisen op hun
nek. Hun opengespannen armen waren op de beide uiteinden vastgebonden. Voor kleding
droegen zij een lendendoek en om hun bovenlijf een soort van los overgeworpen schouderkleed
zonder mouwen en aan de beide zijden open. Op het hoofd droegen zij een van stro gedraaide
bolle muts; zij waren half bedwelmd van een drank die men hun gegeven had. De goede
moordenaar was zeer stil; de andere onbeschaamd, brutaal en verwoed: hij lasterde en vloekte.
De beulen, mensen van lage afkomst, waren bruin en klein van gestalte en toch sterk van gestel;
zij hadden kort, zwart en stoppelig kroeshaar en voor baard slechts hier en daar een vlokje haar;
zij hadden in hun gelaatstrekken niets van een Jood; het waren kanaalarbeiders en afkomstig van
een Egyptische slavenstam. Zij droegen voor kleding slechts een kort voorschootrokje en op het
bovenlijf een overgeworpen dubbel borststuk van leer en zonder mouwen (skapulier); het waren
verdierlijkte mensen. Achter deze moordenaars sloot de ene helft van de bereden Farizeeën de
stoet. Deze Farizeeën te paard reden afzonderlijk gedurende de gehele tocht langs de stoet op en
neer om hem op dreef te houden en de orde te handhaven. Onder het gespuis dat met allerlei
gereedschappen vooraan in de stoet ging, bevonden zich ook enige laaghartige Joodse
straatjongens, die zich uit eigen beweging bij de stoet hadden aangesloten.
Na een aanzienlijke tussenruimte volgde Pilatus in krijgsuitrusting tussen zijn officieren; hij
werd gevolgd door een groep ruiters en dezen door driehonderd man infanterie. De stoet van
Pilatus trok over het forum en kwam dan op de brede weg. De stoet van Jezus volgde in het begin
een andere zeer nauwe straat, een steegje tussen achterhuizen, om het volk dat zich naar de tempel
begaf, niet hinderlijk te zijn en ook om die andere weg vrij te laten voor Pilatus.
Het grootste deel van die ontelbare volksmenigte had zich reeds terstond na Jezus veroordeling
verspreid; de meeste Joden waren naar hun woning teruggekeerd of hadden zich naar de tempel
begeven, want het geding van Jezus had hun deze morgen reeds veel tijd gekost en daarom
haastten zij zich nu om het achterstallige werk in te halen en alles voor het slachten van het
paaslam in gereedheid te brengen. Toch bleef daar nog een zeer talrijke menigte mensen
over, een mengsel van vreemdelingen, slaven, ambachtslieden, straatjongens, vrouwen en
allerlei gepeupel, die langs zijstraten en omwegen vooruitrenden naar hoeken en open plaatsen om
daar de stoet nogmaals voorbij te zien trekken. De troep Romeinse soldaten, die achter Jezus
aankwam, belette alle storend gedrang dicht bij de stoet en zo moesten zij telkens langs zij- en
omwegen weer vooruitlopen. De grote massa stroomde naar Golgota.
De nauwe straat waardoor men Jezus eerst leidde, was maar een paar passen breed. (Wij
stellen ze ons voor lopend van de westpoort van het forum naar het zuidwesten). Ze loopt tussen
achterhuizen, waar het erg onzindelijk is (1). Jezus kreeg het erg te verduren: de beulen liepen
hier dichter bij Hem. Uit vensters en openingen in de muren hoonde Hem menig slecht mens,
terwijl slaven die daar hun werk verrichtten, slijk en keukenafval naar Hem wierpen.
Schurken begoten Hem met spoelwater en gier en zelfs kinderen, opgestookt, verzamelden stenen
in de schoot van hun rokjes en uit de huizen door de stoet dringend, schudden zij ze Hem voor de
voeten op de weg met woorden van versmading en verwensing (2). Zo handelden hier de kinderen
jegens Hem die de kinderen zo bemind, zo dikwijls gezegend en zalig geprezen had.
Commentaar:
1) Onzindelijk. Te allen tijde zijn de (oude) Joden vuil en slordig geweest. Voor de aankomst van
de nieuwe Joden was de Jodenwijk te Jeruzalem een model van onzindelijkheid: “De
steegjes liggen er vol vuiligheid en onreinheden: “sont jonchées d`immondices” (Leroux,65).
2) In de schoot van hun rokjes. Het lange rokje, dat zelfs tot de grond neerdaalde, werd tussen de
gordel omhoog getrokken en hing dubbel zelfs tot op de knieën en weer opgenomen vormde
het een zak waarin men iets kon bergen of men kon in de boezem binnen iets bergen.
Eerste val van Jezus onder het kruis.
T. 07
De nauwe straat wendde zich nabij het einde weer naar links, werd daar breder (namelijk als ze in
de stads vallei uitmondt) en klom (een klein eind ver) min of meer. Een ondergrondse waterleiding
komt daar uit de richting van de berg Sion; ik meen dat ze verder langs het forum vloeit,
waar ook, diep in de grond, overwelfde gemetselde riolen naar de Schaapsvijver bij de
Schaapspoort lopen (1). Ik hoorde het water in de riolen ruisen en klokken. Hier, voor het zo juist
vermelde klimmen van de straat, is een diepere plaats, die, wanneer het geregend heeft, dikwijls
vol water en modder staat, en er ligt daar, zoals dit meer het geval is in de straten van Jeruzalem,
die op vele plaatsen ongelijk zijn, een grote overstapsteen om de straat droogvoets te kunnen
oversteken. Toen Jezus met de zware last van zijn kruis daar aankwam, begaf Hem de kracht om
verder te gaan en toch trokken en stieten zij Hem onbarmhartig, zodat de goddelijke kruisdrager
over de uitspringende steen in zijn volle lengte plat ter aarde viel en de kruisvracht van zijn
schouders naast Hem neer gleed. Zijn drijvers vloekten, rukten, sloegen en schopten Hem. Er
ontstond een opstopping in de stoet en een gedrang rond Jezus. Te vergeefs strekte Hij de hand uit
of iemand Hem wou helpen: “Ach! Het is weldra voorbij”, zuchtte Hij, en bad, doch de Farizeeën
schreeuwden: “Op! Drijft Hem op, anders sterft Hij nog in onze handen!”
Hier en daar ter zijde van de weg stonden wenende vrouwen met kinderen, die van angst huilden
en jammerden. Met bovennatuurlijke hulp hief Jezus het hoofd weer op en de helse beulen, in
plaats van zijn lijden te verlichten, zetten Hem hier de doornenkroon weer op. Na Hem onder
mishandeling van de grond te hebben opgericht, legden zij het kruis opnieuw op zijn schouder en
nu was Hij genoodzaakt zijn gefolterd, gedoornenkroond hoofd met vermeerdering van pijn naar
de ene zijde gebogen te houden om de kruisboom onder de brede kroon op de andere zijde te
kunnen dragen. Zo schreed Hij nu strompelend met vermeerderde pijn verder en waar de
straat breder werd en even begon te stijgen, sloeg Hij deze in.
Commentaar:
1) Het water dat Katarina in de riool onder de grond hoorde klokken, kon uit het noorden, oosten
en westen komen. De naam Sion wordt ook wel eens gegeven aan de gehele westelijke helft van
het oude Jeruzalem, zoals in Guides bleus, Israël, blz.339. Dat het verder naar de Schaapsvijver
vloeide, schijnt ons onmogelijk, hoewel het water van de heuvel Bezeta zuidoostwaarts naar die
vijver vloeit door de riolen waarvan Katarina Emmerick reeds sprak in nummer S.58.
Overstapstenen in de straten waren niet hinderlijk, want lasten werden niet met wagens of karren
door de steden vervoerd, maar op de rug van ezels en kamelen. In de straten van Pompeji, een
oude Italiaanse stad, die door opgraving weer te voorschijn kwam, liggen nog steeds sedert de
Romeinse tijd van afstand tot afstand zulke stenen, om het overstappen van de ene kant
der straat naar de andere in regentijd te vergemakkelijken (Hil.Thans,Vertellen,III,178;
ook H.L.,jg.1956; Mod.Woordenb.Overstapsteen.
Jezus ontmoet zijn Moeder.
Tweede val.
T. 08
De Moeder van Jezus deelde naar de geest in al het lijden van haar Zoon. Door smart
verscheurd had zij, ongeveer een uur geleden, namelijk nadat het onrechtvaardige vonnis over
Hem uitgesproken was, met Johannes en met enige heilige vrouwen het forum verlaten. Zij
hadden vele, door Jezus lijden geheiligde plaatsen bezocht en vereerd (S.64), doch toen het
geloop van het volk, het bazuingeschal en de stoet van Pilatus met de soldaten het teken voor
haar waren dat de treurige tocht naar Kalvarië een aanvang nam, kon Maria niet langer weerstaan
aan haar verlangen naar de nabijheid van haar Zoon; zij wilde Hem zien in zijn lijden en zij
verzocht de Heilige Johannes haar naar een plaats te brengen, waar Hij voorbij moest komen. Zij
waren van de kant van Sion gekomen (onduidelijk welk Sion); zij gingen over de ene zijde van de
gerechtsplaats, welke Jezus verlaten had (forum?) vervolgens door een poort en door gangen, die
anders niet open waren, nu echter wel wegens de toevloed van volk, dat zich in alle richtingen
bewoog. Zo kwamen zij door het westelijk gedeelte van een paleis dat met een poort uitkwam
op de brede weg welke de stoet van Jezus na zijn eerste val was ingeslagen (deze weg volgde
de stadsvallei en liep meer naar het zuidoosten dan naar het zuidwesten ).
T. 09
Ik weet niet meer heel duidelijk: is het een vleugel van de woningen van Pilatus met welks
gebouwen het door hoven, binnenplaatsen en gangen verbonden schijnt te zijn, of is het, zoals ik
het mij heden meen te herinneren, het eigenlijke woonhuis van de hogepriester (1) (?) Het
gerechtshuis op Sion is eigenlijk slechts zijn ambtswoning.
Johannes wist van een goedhartig dienaar of portier gedaan te krijgen dat hij deze poort opende
en hem met Maria en haar gevolg er door liet passeren om aan de andere kant van het gebouw te
komen. Ook de poort aan deze kant opende hij voor hen. Eén van de neven van Jozef van
Arimatea was bij hen; ook Suzanna en verder Joanna Chusa en Salome van Jeruzalem volgden
de Heilige Maagd.
Toen ik de bedroefde Moeder van God, bleek, met roodgeschreide ogen, sidderend en bevend, van
boven tot beneden in een blauwachtige grauwe mantel gewikkeld, met haar gevolg dit huis zag
doorkruisen, doorvoer mij een schok van ontzetting en schrik. Men hoorde het geraas en
geschreeuw van de naderende stoet over de huizen heen, het bazuingeschal en de stem van de
omroeper, die op de hoeken bekend maakte dat iemand naar de kruisdood geleid werd. De
portier deed de deur open en het lawaai klonk nu duidelijker en angstwekkender.
Maria bad en zei tot Johannes: “Wat zal ik doen? Moet ik getuige zijn van dat schouwspel of
wil ik mij verwijderen? Zal ik de schok overleven?” Johannes antwoordde haar: “Indien Gij nu
hier niet blijft, zult ge er later misschien veel spijt over hebben.” Hierop gingen zij door de poort
naar buiten en Maria zag rechts in de straat, die hier weer even omhoog steeg, doch ter plaatse
waar Maria stond, weer effen werd. Ach! Hoe doorboorde het geschal van de bazuin haar hart!
De stoet kwam nader en nader; hij was nog slechts tachtig passen verwijderd, toen zij uit de
poort traden. Hier liep geen volk de stoet vooruit; ter zijde echter en er achter liepen enige
groepen. Veel straatvolk dat het laatst het forum verlaten had, liep nog steeds verspreid door de
zijstraten vooruit naar andere geschikte plaatsen om toe te zien.
Bij het zien naderen van die vele beulsknechten met de talrijke, wrede marteltuigen in
triomfantelijke, uitdagende houding, begon de Moeder van Jezus te beven, te kermen en zich de
handen te wringen. Eén van de boeven vroeg aan de mensen die ter zijde meeliepen met de stoet:
“Welk een vrouw is dat, die daar zulk een spektakel maakt?” En één van de meelopers
antwoordde: “Het is zijn Moeder, de Moeder van die Galileeër!” Dit vernemend overlaadden die
schurken de jammerende Moeder van Jezus met beschimpingen; zij wezen haar elkaar aan met
de vinger en één van die ellendelingen pakte de kruisnagels in zijn vuist en hield ze met spottend
hoongelach voor haar aangezicht. Maria echter, door medelijden overweldigd, zag niets dan Jezus,
en leunde, geheel van smart verbrijzeld tegen de poort om niet ten gronde te vallen; zij was bleek
als een lijk en haar lippen waren blauw.
De Farizeeën reden voorbij; op hen volgde de jongen die het opschrift droeg en, ach! Een
paarschreden achter hem kwam Gods Zoon, haar Zoon, de Heilige in Israël! De Verlosser! Hij
strompelde vooruit, gebogen onder de zware last van zijn kruis, genoodzaakt het hoofd met de
doornenkroon zijwaarts te houden wegens het kruis op zijn schouder. De beulen trokken haar
liefste Zoon aan de koorden vooruit. Zijn aangezicht was bleek, bebloed en mismaakt; zijn
baard kleefde spits in elkaar van het bloed. Hij wierp met zijn ingevallen, bloedbedropen ogen (3)
van onder de brede, wrede doornenkroon een blik vol medelijden en smarten op zijn Moeder, doch
struikelde en viet ten tweeden male onder zijn kruis op de knieën en handen ter aarde.
De minnende Moeder zag in de hevigheid van haar liefde en smert niets en niemand meer, geen
soldaten, geen beulen, doch alleen haar innig geliefde, haar ellendig mishandelde Zoon. Haar
handen wringen van smart legde zij, vooruitstromend, in een oogwenk de korte afstand van
enige stappen af van de huisdeur tussen de opstappende beulen tot bij haar Jezus en dan zonk zij
bij Hem neer op haar knie, Hem omhelzend. Ik hoorde de woorden “Mijn Zoon” en “Moeder”,
doch ik weet niet of zij die woorden werkelijk uitspraken of alleen in de geest.
Maar nu ontstond een verward gedrang. Johannes en de vrouwen wilden Maria terugleiden; de
gerechtsdienaren beschimpten en belasterden haar en één van hen zei: “Vrouw, wat wilt gij hier?
Hadt gij Hem beter opgevoed, dan was Hij nu niet in onze handen!” Bij meerdere soldaten
evenwel bemerkte in een ontroering, wat hen niet belette Maria achteruit te drijven, doch geen van
de beulen raakte haar aan. Johannes en de heilige vrouwen leidden haar weg en gekomen bij een
hoeksteen van de poort, die de muur steunde, zonk Maria op haar knieën, als dood van smart.
Zij was met de rug naar de stoet gekeerd en zij steunde met haar handen, eerder hoog dan laag,
aan de schuin oplopende steen, waartegen zij neerzonk. Deze steen was groen dooraderd en waar
haar knieën hem aangeraakt hadden, bleef er ondiepe indrukken achter. Hetzelfde deed zich voor
waar haar handen er tegen geleund hadden, doch deze indrukken van haar handen waren
minder diep; ze waren stomp en geleken op die welke een slag met de vlakke hand in een
deeg zou achterlaten. Die steen was nochtans zeer hard. Onder het episcopaat van Jakobus de
Mindere werd hij overgebracht naar de eerste katholieke Kerk, die de kerk bij de vijver Bethesda
geweest is (later meer hierover) (V.58/62). Ik herhaal hier wat ik reeds gezegd heb (S.03) (S.15),
dat ik dikwijls indrukken, zoals deze hier, bij sommige gewichtige gebeurtenissen, in steen heb
zien ontstaan onder de aanraking van heilige personen. Dit is zo waar als het diepzinnig
gezegde: “Een steen moet zich daarover erbarmen. Zo waar ook als dit woord: “Zo iets maakt
indruk.” de eeuwige waarheid heeft in haar barmhartigheid nooit de boekdrukkunst nodig gehad
om aan de nageslachten een getuigenis en bewijs van iets heiligs na te laten.
Terwijl door toedoen van de soldaten die met lansen naast de stoet gingen, deze weer in beweging
kwam, brachten de twee leerlingen (namelijk Johannes en een neef van Jozef van Arimatea) de
Moeder van Jezus veilig binnen de poort en deze werd achter hen gesloten. De beulen hadden
Onze Heer ondertussen weer overeind gerukt en het kruis anders op zijn schouder gelegd. De er
boven op gebonden kruisarmen waren min of meer losgeraakt en één daarvan was naast het kruis
in de touwstrikken naar onderen gezonken. Deze arm nu hield Jezus met zijn hand omvat en zo
hing de kruisstam van achter wat meer naar de grond toe.
Tussen het gespuis dat onder schimpen en jouwen met de stoet meeliep, zag ik hier en daar
enige wenende vrouwen geheel omsluierd vooruit strompelen.
Commentaar:
1) Het eigenlijke woonhuis van de hogepriester. De eerste val van Jezus vond plaats op de plek
waar de tegenwoordige kruisweg hem herdenkt, namelijk als Jezus aankwam bij de weg die door
de stadsvallei naar het zuid-zuidoosten loopt. 37 meter verder komt op deze weg een steegje
uit het oosten op deze weg uit en wij kunnen ons met de traditie voorstellen dat Maria uit dit
straatje kwam of tenminste uit een poort die hier op de grote weg openging en tot het
woonhuis van Kajafas behoorde. Dit huis schijnt in de traditie een echo te hebben nagelaten.
Sommige oude pelgrims wijzen het gerechtshuis van Kajafas aan bij de 4e kruiswegstatie. Zo
zei Ernoul in 1231: “Men toont een gevangenis waarin Jezus in de nacht van zijn gevangenneming
opgesloten werd.” In 1310 wijst Marinus Sanutus het gevang en gerechtshuis op dezelfde plaats
aan, namelijk het klooster van O.L.Vrouw der bezwijming, waar de ontmoeting van Maria met de
kruisdragende Jezus heeft plaatsgehad (D.B.Prétoire,k.625). Dit zou het gevolg kunnen zijn van
het feit dat Kajafas in deze omgeving zijn woonhuis heeft gehad.
2) Een omroeper maakte het vonnis bekend. “Volgens de Talmud, 150 jaar na Christus dood
op schrift gesteld, ging een heraut de veroordeelde vooraf om de misdaad en de veroordeling
bekend te maken (T.00). De gestrafte was gedwongen zelf het werktuig van zijn straf tot
op de executieplaats te dragen” (D.Rops,Jez.407).
3) Bloedbedropen ogen. Uit de openbaringen der Heilige Brigitta: “Tegenover de Heilige Maagd
gekomen wreef Jezus het bloed uit zijn ogen en richtte zijn blik op zijn Moeder, die op
hetzelfde ogenblik haar ogen vestigde op Hem.”
De ontmoeting van Jezus en Maria, hoewel niet gesteund op evangelisch gezag, is onaantastbaar
zeker. De traditie gaat terug tot de apostolische tijden. Reeds in de 4e eeuw werd op die plaats
een kerk toegewijd aan O.L.Vrouw der bezwijming, Notre Dame du Spasme. In deze kerk werd
van oudsher “de steen van de Heilige Maagd” bewaard als een zeker bewijs van deze
gebeurtenis” (Pet.Boll.T 16,blz.106). Is wellicht door deze “steen der Heilige Maagd” de steen
bedoeld met de indrukken van de knieën of handen der Heilige Maagd?
Simon van Cyrene.
Derde val van Jezus (Mat. 27:32) (Mar. 15:21) (Luc. 23:26).
T. 10
De stoet ging in de brede straat verder door een boogpoort van een oude binnenmuur van de stad.
Voor deze poort is een nog al ruime plaats of plein (1), waar drie straten op uitkomen. Hier moest
Jezus nogmaals over een grote steen stappen. Hij struikelde, zonk neer en het kruis viel naast
Hem op de grond. Ook Hijzelf viel, greep naar de steen om steun te hebben, doch lag daar geheel
machteloos plat ter aarde en bezat de kracht niet meer om op te staan. Nu kwamen daar enige
voornaam geklede personen voorbij, die naar de tempel gingen; door medelijden met Jezus
bewogen zeiden zij: “Ach! De sukkelaar sterft!”
Weer ontstond er geharrewar; zij slaagden er niet in Jezus op de been te brengen en de Farizeeën
die de stoet begeleidden zeiden tot de soldaten: “Wij krijgen Hem niet levend op de strafplaats.
Zoekt iemand die Hem het kruis helpt dragen.”
Toen zij heengingen, troffen zij iemand uit Cyrene aan, Simon genaamd; die presten zij om
zijn kruis te dragen. (Mat. 27:32).
En zij presten een voorbijganger om zijn kruis te dragen, een zekere Simon van Cyrene, die van
het land kwam, de vader van Alexander en Rufus. (Mar. 15:-21).
En toen zij Hem wegleidden, grepen zij een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, en
legden hem het kruis op om het achter Jezus aan te dragen. (Luc. 23:26).
Referentie
Groet Rufus, de uitverkorene in de Here, met zijn moeder, die ook voor mij een moeder is.
(Rom. 16:13).
Eenmaal hij veroordeeld was, plaatsten ze het kruis op hem om het te dragen. Hij droeg het voor
een tijdje, maar toen kwam er iemand langs die het voor hem droeg. Terwijl mijn Zoon naar de
plek van zijn lijden toeging, stootten sommigen hem in de nek, terwijl anderen hem in zijn
gezicht sloegen. Hij werd zo hard geslagen en met zoveel kracht dat, alhoewel ik niet zag wie
hem sloeg, ik het geluid van de klap duidelijk hoorde. (1 Bir. 10:60/63).
Na het vonnis werd Hem, het kruis dragende, uitgeleide gedaan, maar langs een omweg, een andere
man hielp Hem zijn kruis te dragen. (IV Bir. 70:15).
Juist daalde daar uit de middelste straat (uit het westen) een heiden af; namelijk Simon van Cyrene,
die van zijn drie zonen vergezeld was. Onder zijn arm droeg hij nog een bundel rijshout; hij was
een tuinier en kwam van zijn werk uit de tuinen nabij de oostelijke (moet zijn: westelijke)
stadsmuur (2). Jaarlijks kwam hij met vrouw en kinderen kort voor het paasfeest naar Jeruzalem om,
evenals soortgelijke tuinarbeiders, hier en daar bij de burgers de heggen te snoeien. Hij kon zich
door het gedrang niet uit de voeten maken, en daar de soldaten aan zijn kleding zagen dat hij
een heiden en een eenvoudige dagloner was, grepen zij hem vast, trokken hem er bij en
dwongen hem de Galileeër het kruis te helpen dragen. Eerst bood hij weerstand, protesteerde met
afkeer tegen hun dwang, maar kon er zich toch niet aan onttrekken. Zijn kinderen schreiden en
huilden, doch enige vrouwen, die de man kenden, namen ze met zich mee. Simon ondervond
aanvankelijk een grote afkeer en tegenzin. De arme Jezus zag er zo schrikwekkend ontdaan en
ellendig uit. Zijn kleren waren reeds weer geheel met slijk bedekt, vooral ten gevolge van
zijn vallen. Hij weende en zag Simon met een erbarmende, indrukwekkende blik aan. Simon moest
Jezus van de grond helpen opstaan. Hierop bonden de beulen de ene kruisarm meer naar
achteren en hechtten die met een touw op Simons schouders vast. Simon volgde Jezus dicht op de
voet en nu drukte de kruislast minder zwaar op Hem alleen. Zij trokken ook de doornenkroon
weer anders en zo geraakte eindelijk de treurige stoet weer in gang. Simon was een sterke man van
veertig jaren oud; hij ging blootsvoets en droeg om het bovenlijf een kort schouderkleed, terwijl
zijn lendendoek uit een band van enige lappen bestond; zijn sandalen, die met riemen aan de
benen vastgehecht waren, hadden spitse toppen. Zijn zonen droegen tunieken met gekleurde
strepen. Twee van hen waren reeds jongeling, dit waren Rufus en Alexander (Mar. 15:21), die zich
later bij de leerlingen van Jezus hebben aangesloten. De derde was nog kleiner; later heb ik hem als
knaap nog bij de Heilige Stefanus gezien. Het duurde niet lang of Simon kwam diep onder de
indruk en werd heilzaam ontroerd (3).
Commentaar:
1) Poort van oude binnenmuur waarvoor een plein. Het is de oude Vispoort in de muur, thans
binnenmuur, van Ezekias (zie grote kaart 3). Op deze plaats, waar ook de huidige kruisweg de 5e
statie herdenkt, vindt men nog in situ, op hun plaats gebleven kolossale stenen van een oude
stadsmuur. Heeft hier een oude stadsmuur gelopen van west naar oost, dan vorderde de natuur van
de plaats dat ook hier een poort aangebracht was voor de weg, die door de stadsvallei liep. Op
dit punt moest een poort zijn. Het is de Vispoort, die later bij een uitbreiding van de stad door
Manasses, opgevolgd werd door de meer noordelijk gelegen nieuwe Vispoort (Hoekpoort, nu
Damaskuspoort) uit Nehemias 3:3; (X.50). Voor deze poort was een ruim plein. Vanaf de oudste
tijden vond men steeds een plein bij elke voorname poort; het diende tevens tot markt. Hier
liep in bijzondere omstandigheden het volk bijeen; hier werd beraadslaagd, rechtspraak gehouden,
werden beslissingen en maatregelen getroffen (Deut. 16:18) (Deut. 21:19) (Deut. 22:15)
(Rut. 4:11).
Lediggangers en werklozen kwamen op het poortplein pratend hun tijd doorbrengen nieuwtjes
inwinnen of vertellen of ook wachten op werkgevers om bij dezen wat geld of de kost te
verdienen. De kooplieden vonden daar elkander. Politiekers wierven er aanhangers voor hun
partij. Voor de Semieten waren poortpleinen wat agora’s en forums waren voor de Grieken en
Romeinen. Hier volgen een paar voorbeelden. Wij lezen in Nehemias: “Nu verzamelde zich het
hele volk als één man op het plein voor de Waterpoort. En men verzocht Esdras… de Wet aan het
hele volk voor te lezen… (Neh. 7:1...enz).” De psalmist legt Jezus deze woorden in de mond:
“Die aan de poort wijn zaten te drinken, zongen spotliederen op Mij” (Ps.69:13)?
2) Simon kwam uit het westen, daalde de straat af die Jezus na deze val zal inslaan. Hij kwam van
de tuinen, dus uit de tuinenwijk die ten westen van de stadsmuur gelegen was. Dus moest Katarina
zeggen in plaats van oostelijke, westelijke stadsmuur. De fout kan ook een misverstaan zijn
geweest van Brentano, die toen geen geografie of topografie van Palestina en Jeruzalem kende.
3) De namen van twee zonen van Simon van Cyrene zijn ons ook bekend uit het Evangelie van
Markus (Marcus). De Evangelist noemt ze bij hun namen Rufus en Alexander, omdat hij schrijft
voor de Romeinen die deze twee zonen kenden; zij waren de prins der apostelen naar Rome
gevolgd en hadden er waarschijnlijk ook enige tijd gewoond.
Veronika met de zweetdoek.
T. 11
De stoet sloeg nu een lange straat in, die een weinig naar links buigt en waarin verschillende
zijstraten uitkwamen. Vele lieden, op hun best gekleed, trokken uit alle richtingen tempelwaarts.
Bij het zien van Jezus gingen velen uit een Farizeese vrees voor ontreiniging uit de weg; anderen
daarentegen betuigden enig medelijden. Simon had ongeveer een paar honderd schreden ver Jezus
kruis helpen dragen, toen een grote aanzienlijke vrouw met een meisje aan de hand uit een prachtig
huis de stoet tegemoet snelde. Dit huis ligt aan de linkerkant van de straat. Met een trap bereikt
men over een stoep het voorhof dat met een brede muur en een blinkend traliewerk omgeven is.
(Dit traliewerk zal wel op de muur gestaan hebben en het geheel zal niet slecht geleken hebben op
de afbeelding van een modern huis dat men hier afgetekend vind.
Deze vrouw was Serafia, de echtgenote van Sirach, een lid van de tempelraad. Naar
aanleiding van hetgeen zij heden verrichtte, bekwam zij later de naam Erotica (van vera ikoon,
dat is ware afbeelding). Thuis had zij een kostbare, gekruide wijn bereid met het heilig verlangen
de Heer op zijn kruisweg daarmee te verkwikken. Terwijl zij smartvol op de uitvoering van haar
verlangen wachtte, was zij de stoet reeds eenmaal tegemoet gelopen; dit geschiedde, toen de
ontmoeting van Jezus met Maria plaats vond en ik zag haar, niet ver van dit gebeuren, met een
meisje aan de hand dat zij tot haar pleegkind had aangenomen, gesluierd en onrustig langs de
stoet aankomen. Het grote gedrang maakte het haar toen evenwel onmogelijk tot bij Jezus door te
dringen en zo was zij dan naar haar huis teruggekeerd om daar de Heer af te wachten.
Met een doek over haar schouders en gesluierd kwam zij nu weer de straat op. Het meisje dat
ongeveer negen jaar oud was en dat onder een afhangend doek een kan of kruikje wijn verborgen
hield, stond naast haar, toen de stoet naderde. Zij die vooropgingen trachtten te vergeefs haar
terug te drijven; zij was buiten zichzelf van liefde en medelijden en drong met het kind dat zich aan
haar kleed vasthield, door het terzijde meelopend gepeupel en dan dwars tussen de soldaten en
gerechtsdienaren en kwam midden op de weg bij Jezus. Nu viel zij op haar knieën en hief haar doek
met het ene uiteinde opengespreid naar Hem omhoog, terwijl zij deze smeekbede tot Hem richtte:
“Gedoog dat ik het gelaat van mijn Heer en Meester afdroog!” Jezus vatte de doek met de
linkerhand vast en drukte hem met de open vlakke hand tegen zijn bebloed aangezicht.
Vervolgens bracht zijn linkerhand met de doek naar zijn rechterhand, waarmee Hij het kruis omvat
hield, drukte de doek tussen beide handen samen en reikte hem haar tenslotte met een dankwoord
terug. Veronika kuste de doek en schoof hem onder haar mantel op haar hart en stond nu op. Nu
hief het meisje bedeesd het kruikje met wijn naar de Zaligmaker omhoog, doch de soldaten en
gerechtsdienaren verboden haar onder honen en schimpen die verkwikking aan de Zaligmaker over
te reiken. Veronika echter was er in geslaagd Jezus zweetdoek aan te bieden, dank zij de snelheid
en stoutmoedigheid van haar daad. Dit veroorzaakte een gedrang van toelopend volk met als gevolg
een verwarring in de stoet, die nauwelijks twee minuten duurde en Veronika de aanreiking
van de zweetdoek mogelijk maakte (1).
Over deze vertraging en meer nog over deze daad van openbare hulde aan de Heer waren de
bereden Farizeeën en de beulen ten hoogste verbitterd en zij begonnen Jezus weer, maar nu nog
erger te slaan en te mishandelen, doch Veronika, het kind bij de hand nemend, vluchtte ijlings
in haar huis.
Maak jouw eigen website met JouwWeb