Jezus te Betel (2), te Luz en te Ensemes.
C. 95
Donderdag, 28 september, (27 Eloel).
Nog dezelfde dag trok Jezus met zijn gezellen een paar uren ver in de richting van Jeruzalem en
kwam in een kleine, onbeduidende plaats met een naam die als Betel klonk. Jezus nam daar zijn intrek
in een soort hospitaal (1), waarin vele zieken lagen.
Ik zag Hem daar met zijn medegezellen enige spijs gebruiken. Er kwamen ook nog verscheidene
ouderlingen tot Hem. Men ontving en groette Hem plechtig als een Profeet, want men had hier door
dopelingen reeds de verklaringen vernomen, die Johannes over Hem afgelegd had. Jezus ging hier in
de kamers van alle zieken, die Hij troostte en tot wie Hij zei dat Hij terugkeren en hen genezen zou,
indien zij in Hem geloofden. Eén echter, ik meen die in de derde kamer, genas Hij; deze was
uitgeteerd, had ook zweren aan het hoofd en een witte uitslag; Hij zegende hem en beval hem op te
staan. De man stond op en knielde voor Jezus neer. Ook werden hier door Andreas en Saturninus
verscheidene mannen gedoopt. Jezus deed een bekken vol water, zo groot dat een kind er in kon
liggen, in een zaal van het gesticht op een voetbank zetten, en ik zag dat Hij het water zegende en
dat Hij er met een tak iets in sprenkelde, ik vermoed van het doopwater dat zij in een zak hadden
meegebracht. De dopelingen ontblootten zich tot op hun borst, bogen het hoofd boven het bekken en
werden door Saturninus gedoopt. Mij dunkt dat deze andere woorden gebruikte dan Johannes;
Jezus zegde ze hem, doch ik kan ze mij niet meer nauwkeurig herinneren.
Sabbat, 29 september. Op deze plaats vierde Jezus ook de sabbat en daarna vertrok Andreas
naar Galilea.
C. 96 Zondag, 30 september.
Van hier begaf Jezus zich naar een stad die Luz heette. Hier ging Hij in de synagoge en hield een lange
redevoering, waarin Hij zeer veel oude, diepzinnige voorafbeeldingen uit de Heilige Schrift
verklaarde. Hij sprak van de kinderen van Israel en ik herinner me dat Hij daarin onder meer
vertelde, dat zij, na door de Rode Zee gegaan te zijn, zo lang in de woestijn rondgedwaald hadden
ter oorzake van hun zonden.
Daarna waren zij door de Jordaan getrokken en hadden het Beloofde Land ontvangen: nu was het de
tijd waarin dit werkelijk geschiedde door de doop in de Jordaan. Toen was het maar een
voorafbeelding geweest; nu moesten zij getrouw zijn, (na hun doop) volharden in het onderhouden
van Gods geboden en zij zouden bezitters worden van het ware Beloofde Land, de stad van God.
Onder deze stad verstond Hij geestelijker wijze het hemelse Jeruzalem. Zij dachten steeds aan een
aardse rijk en aan de bevrijding van het juk der Romeinen.
Hij sprak van de Ark des Verbond en de strengheid van de Oude Wet: wie de Ark des Verbond naderde
en zich verstoutte die aan te raken, werd gedood (II Sam. 6:1/11).
Maar nu was de Wet vervuld en de genade Gods gekomen in de Zoon des Mensen; Hij vertelde ook dat
het nu de tijd was, waarin Tobias door de engel in het Beloofde Land teruggeleid werd, hij die,
getrouw aan Gods geboden, zo lang in de gevangenschap had gezucht. Hij sprak ook van Judit,
de weduwe, die de dronken Assyriër Holofernes de kop afgehouwen en het bedreigde Betuel (Betulië)
bevrijd had. Nu zou de Maagd, die van eeuwigheid geweest is, groeien, zich uitbreiden en groot
worden: vele trotse koppen, die Betuel benauwden, verdrukten en vervolgden, zouden door haar
afgeslagen worden; Hij verstond dit van de Kerk en haar zegepraal op de vorsten dezer wereld.
Jezus haalde nog veel van zulke voorafbeeldingen en gelijkenissen aan, die nu allemaal in vervulling
waren gegaan. Nochtans zei Hei nooit: “Ik ben het”, maar Hij sprak altijd als van een derde persoon.
Hij sprak ook van de navolging en hoe men alles moet verlaten en geen overtollige zorg mag hebben
voor zijn levensonderhoud; het was iets groters en moeilijkers herboren te worden dan voedsel te
vinden, en indien zij herboren werden uit het water en de Heilige Geest, dan zou Degene die hun de
wedergeboorte, het nieuwe leven schonken had, hun ook het voedsel geven; Hij zei ook nog dat zij
die zijn leerlingen wilden worden, hun verwanten moesten verlaten en zich van vrouwen onthouden,
omdat het nu geen tijd was om te zaaien en uit te strooien, maar om te oogsten en te verzamelen (2).
Hij sprak ook nog van het brood van de hemel; zijn toehoorders waren allen wel vol bewondering en
eerbied, maar zij namen al zijn uitspraken in een aardse en materialistische zin op.
Lazarus ging van hier terug; de andere vrienden van Jeruzalem waren reeds van bij de Jordaan
teruggekeerd; Lazarus was tot hier meegekomen. De Heilige Vrouwen, die te Jeruzalem een bezoek
aan Suzanna gebracht hadden, zijn ook door de woestijn (van Giba en Efron over Mikmas, waar zij
bekenden hadden) afgereisd. Zij begeven zich, vermoed ik naar Tebez, waar Jezus een ontmoeting
met hen zal hebben (3).
Commentaar:
1) In dit en het voorgaande nummer zijn twee onbekende plaatsen genoemd. Een onbeduidende
plaats die als Betel klinkt. Wij nemen er voor, bij veronderstelling of voorstelling Oemm et-Talah,
acht kilometer ten noordwesten van Jericho; de naam vertoont wel enige gelijkenis; de lettergreep
tel zit er in en de Bet valt meestal weg, terwijl de t hier toevallig kan gebleven zijn. Zoals hier Betel
niet het Betel uit de Bijbel is, zo hebben wij hier evenmin met het bijbelse Luz te maken.
Uit het vervolg zal blijken dat Luz nog verder naar het westen ligt en ten noorden van Ensemes,
dat Jezus straks zal bezoeken. De ligging van Luz is dus zeer onbepaald. Wij stellen het ons voor te
Tawil, 8 kilometer ten westen van Talah en 15 ten noordoosten van Jeruzalem. Van Luz gaat Jezus
zuidwaarts naar Ensemes dat bijna zeker met Ain el-Hawd te vereenzelvigen is. De andere nog
genoemde stad Tebez, nu Toebas, ligt 15 kilometer ten noordoosten van Sikem.
Te Betel vermeldt Katarina een hospitaal; zulke gestichten zal zij herhaaldelijk vermelden.
Er wordt wel eens beweerd of is beweerd geworden dat zulke liefdadigheidsinstellingen van specifiek
Christelijke oorsprong zijn; men citeert dan als argument een passage uit brief 77 van de Heilige
Hiëronymus, maar tegen deze mening verzet zich een rabbijn in de Jewisch Encyclopedie
(woord Hospital); met dezelfde woorden van Hiëronymus bewijst hij dat juist die vorm van
liefdadigheid uit het Jodendom stamt. De tekst luidt ongeveer zo: “De Romeinse edelvrouw Fabiola
maakte zich hoogst verdienstelijk door de stichting van een ziekenhuis, waardoor zij (als men het in
beeldspraak zo uitdrukken mag) de terebint van Abraham overplantte naar de kusten van Ausonia”
(Italië). Op liefdadigheid, en alle lichamelijke werken van barmhartigheid is in de Heilige Schrift sterk
de nadruk gelegd; vooral voor melaatsen werd bijzondere zorg gedragen; ze hadden hun eigen
verblijven. Katarina vermeldt meerdere gestichten in de trant van het ziekengesticht met de vijver
Bethesda (Joh. 5).
2) Bij deze passage kan men de volgende passage uit de Heilige Tomas te pas brengen: “In de eerste
tijden was wegens het gering aantal mensen, en in het Oud Verbond wegens het gering aantal
gelovigen de lichamelijke voortplanting een eerste vereiste. De raad der algehele onthouding was
voorbehouden aan het Nieuw Testament, waarin zich een geestelijk volk door geestelijke
voortbrenging moest vermenigvuldigen” (Contra Gent.III,136).
3) De Heilige Vrouwen komen op hun reis wel te Tebez, maar niet daar komt Jezus met hen samen,
doch in Groot-Chorazin (D.20) (D.29).
C. 97 Maandag, 1 oktober.
Jezus heeft de stad Luz verlaten en (in zuidelijke richting) de woestijn doorkruist; Hij trekt
zuidwaarts en is, schat ik, van 12 leerlingen vergezeld. Benevens Saturninus zijn er Hem na zijn
doop twee andere gevolgd; de zoon van Veronika is reeds gisteren vertrokken, misschien met een
boodschap voor de Heilige Vrouwen. Op zijn voortgezette reis zag ik Jezus en de leerlingen eenmaal
tussen een laan van dadelbomen voort wandelen, en daar de leerlingen bevreesd waren om de
afgevallen vruchten op te rapen en te eten, zei Jezus hun: “Ge kunt er gerust van eten; op dergelijke
dingen behoeft ge voortaan niet meer zo angstvallig te zijn, maar zoekt uw reinheid in de
eigenschappen van de ziel en in de woorden die uit uw mond komen, niet in de dingen die de mond
ingaan.” Ik zag Jezus onderweg in een rij van afzonderlijk gelegen huizen een tiental zieken bezoeken,
hen troosten en enkele er van genezen. Sommige van deze volgden Hem.
Hij kwam vervolgens in een plaats die Ensemes heet (8 km ten oosten van Jeruzalem, bij de beek
es-Sidr, ter plaats waar de bron el-Howd ontspringt). Hier kwamen de inwoners Hem tegemoet;
zij hadden reeds de tijding gekregen dat de nieuwe profeet naderde; velen hadden hun kinderen aan
de hand mee; zij groetten Hem eerbiedig en wierpen zich voor Hem neer, maar Hij deed hen
vriendelijk opstaan.
Zij die Hem eer bewezen, waren voorname lieden uit het dorp en zij ontvingen Hem in hun huis,
doch de Farizeeën haalden Hem vandaar af naar de synagoge. Zij waren Hem niet ongunstig gezind en
verheugden zich er over een profeet in hun midden te hebben. Op de bekentenis evenwel van de
leerlingen dat Jezus de zoon was van een timmerman van Nazaret, ontdekten zij veel in Hem, dat hun
laakbaar scheen, hoewel zij hun mening voor zich bewaarden; zij hadden Hem voor een andere
profeet gehouden (die meer aan hun opvattingen beantwoordde).
Jezus sprak hun over de doop. Om Hem uit te horen vroegen zij welke doop de beste was, de Zijne
of die van Johannes. Jezus herhaalde wat Johannes over zijn eigen doop en de doop van de Messias
gezegd had (Mat. 3:11) (Joh. 1:26/33). Hij voegde er nog aan toe: “Wie de doop van de Voorloper
versmaadt, zal ook de doop van de Messias niet eren.” Hij zei nochtans nooit: “Ik ben het”, maar
sprak altijd in de derde persoon, zoals daarna in het evangelie, waar Hij zich de Mensenzoon noemt.
In het huis waarin Hij zijn intrek genomen had, nam Hij nog een maaltijd en voor het slapen gaan bad
Hij gezamenlijk met zijn leerlingen.
Van Luz uit was Jezus zuidwaarts naar Ensemes gegaan. Bij Ensemes vloeide de Kedron. (Dit is foutief,
moet zijn: niet de Kedron. Het volgende is juist:) De Kedron komt uit het dal, waar Judas zich
verhangen heeft en vloeit naast de Olijfberg door het dal Josafat en verder dan oostwaarts om in de
Dode Zee uit te monden. Het was hier een bergachtig gewest; het gebergte strekte zich opwaarts uit
tot bij de berg Ammon bij de woestijn tegenover Giah. Jezus was daar geweest de avond eer Hij te
Betanië kwam. (Es zog sich das Gebrig bis zu dem Berg Ammon an der Wuste Giah gegenuber.) (1).
Commentaar:
1) Gewest zeer bergachtig. Van de Olijfberg voort en van heel de rand der hoogste bergvlakte daalt
de bodem zeer steil en met ontelbare verwarde ravijnen en kloven naar de Jordaanvallei.
Op de genoemde rand lag, zoals wij bij C.50 zagen de heuvel Amma, waarvan Ammon de
tweevoudvorm is. Onder gebergte verstaat Katarina louter de berghelling. De bodem verheft zich
steil tot Amma of Ammon, zegt Katarina; ze had ook kunnen zeggen tot Betanië, de Olijfberg, tot
Rama, tot Berota (el-Bireh) of tot Betel (F.76) (G.78). Hoe steil de helling is, maakt men op uit deze
hoogtegetallen: Bij Ensemes 317, Olijfberg 818, en Amma 839 meter.
Bezoek aan twee rustplaatsen, van Jozef en Maria op hun reis naar Betlehem.
C. 98 Dinsdag, 2 oktober. 1 Tisri, nieuwe maan.
De volgende dag zag ik Jezus met zijn gezellen Ensemes verlaten, over de beek gaan en in Judea
komen. (Waarschijnlijk zou hier moeten staan: in de stam Juda, want volgens Jos. 15:7 en 18:17 is
En-Semes, dat is bron van de zon, een grensstad tussen Benjamin en Juda; nochtans heeft de
noord-grens van Judea een tijdlang door dit gewest gelopen, zodat Jericho tot de provincie
Samaria behoorde).
Jezus volgt meestal binnenwegen en me dunkt dat Hij de plaatsen in de omstreken van Johannes
doopplaats wil bezoeken en ook door de dalen wil trekken, waar de Heilige Maagd met Jozef langs
omwegen naar Betlehem reizend, geherbergd heeft; Hij wil zelfs Betlehem bezoeken en ook enige
plaatsen waar Maria op haar vlucht naar Egypte overnacht heeft. Overal wil Hij de mensen
onderrichten en ook zieken genezen en dan op zijn terugweg voorbij de doopplaats gaan.
(Zulke vooruitzichten leest Katarina, zoals zij eens vertelde, in de wil van Jezus).
Daar in het land is het nu nevelachtig en tamelijk koud. Ik zie menigmaal sneeuw en ijzel in de diepe
dalen liggen, terwijl aan de zonnekant alles nog groen en aangenaam is. Ook hangen overal nog
vruchten, waarvan de Heer en de leerlingen onderweg aten.
Jezus bezoekt nu geen steden, omdat men daar reeds overal de mond vol heeft van zijn doop, van de
omstandigheden die hem vergezelden en van de woorden of het getuigenis van Johannes; vooral in
Jeruzalem wordt daar veel over gesproken.
Pas na zijn terugkeer uit de woestijn (na zijn vasten) zal Jezus geheel openbaar optreden, beginnend
van Galilea (Luc. 23:5). Nu gaat Hij hier alleen rond om uit liefde nog enige bijzondere mensen tot de
doop te bewegen.
Niet gedurig zijn al zijn leerlingen bij Hem; dikwijls zijn er slechts twee bij Hem. De overigen
bezoeken afzonderlijk verspreide herdershuizen, die van de weg afliggen; zij zetten de verkeerde
meningen der bewoners recht, want dezen hebben zulk een hoge dunk van Johannes, dat zij menen
dat Jezus slechts zijn helper is; ook noemen zij Hem eenvoudigweg zijn helper. De leerlingen
verklaren hun de verschijning van de Heilige Geest bij Jezus doop en de woorden die gehoord
werden, en zeggen hun wat Johannes verklaard heeft, onder meer dat hij slechts de bereider van
Jezus wegen is: daarom was het dat hij zo omstuimig optrad en zich zo onvermoeid inspande;
hij bereidde immers de weg die gereed moest zijn. En zo komen dan de herders en wevers, die in de
dalen hier rondom zo talrijk zijn, tot Jezus en aanhoren onder bomen en afdaken
zijn korte toespraken; ze vallen voor Hem neer en Hij zegent en vermaant hen.
Enigen onder de Hem vergezellende leerlingen hadden bij zijn doop de woorden gehoord: “Deze is
mijn lieve Zoon”. Onderweg verklaarde Jezus hun dat zijn hemelse Vader dit ook bedoelde te zeggen
van allen die zonder zonde (dat is met berouw over hun zonden) de doop van de Heilige Geest
ontvangen.
Dit gewest hier doorkruisten Jozef en Maria op hun reis naar Betlehem, heel kort voor de geboorte
van Christus. Jozef kende de streek zeer goed en wist er de weg, want zijn vader had hier weiland
gehad. Jozef heeft toen ter zijde van Jeruzalem (achter de stad om) een omweg van wel anderhalve
dag gemaakt; hij heeft alle steden vermeden en is met zeer kleine dagreizen van een paar uren liever
hierlangs doorgetrokken, omdat de herdershuizen hier zeer dicht lagen, want voor Maria was op de
duur het zitten op de dwarszadel en het gaan zeer bezwaarlijk.
C. 99
De twee hoofddoeleinden van Jezus rondgaan op heden waren twee herdershuizen, waarheen zijn
ouders op hun reis naar Betlehem hun toevlucht genomen hadden. ‘s Voormiddags (na een weg van 2
uren in oostelijke richting), kwam Hij bij het herdershuis, waar Maria slecht onthaald was geworden
en Hij onderrichtte daar het verzamelde volk.
De herder van dit huis was een ruwe, oude man, die ook nu Jezus niet wilde ontvangen; hij was
brutaal van manieren en onverschillig, zoals men hedendaags ook soms wel een zelfvoldane boer hoort
zeggen: “Wat, heb ik dit of dat nodig? Ik betaal mijn schulden en ga naar de kerk, laat me voor de
rest met rust.” En zo leven zij voor het overige gelijk zij willen. Zo was ook de mentaliteit van de
mensen van dat huis: “Wat, hebben wij weer nieuwigheden nodig, mopperden zij, wij hebben onze
wet, die van Mozes komt en deze heeft God geopenbaard en ons gegeven en verder behoeven wij
niets.”
Toen sprak Jezus hun van de gastvrijheid en barmhartigheid, die alle heilige oudvaders beoefend
hadden; want waar zou de zegen zijn, welke die voorvaderen ontvingen, waar zou datgene zijn,
waardoor de zegen bewaard bleef, indien Abraham de engelen afgewezen had, die hem de zegen
brachten? (Gen. 18).
De Heer vertelde hun ook in parabelen: “Wie de Moeder met het Kind onder het hart wegzendt,
wanneer zij vermoeid van de reis aan de deur aanklopt, en wie de man bespot, die ootmoedig om
onderkomen smeekt, die zal ook de Zoon verstoten en meteen het Heil dat Hij met zich meebrengt.”
En Jezus zei dit zo duidelijk, dat ik zijn woorden als een donderschicht in het hart van de man zag
varen, want in dit huis was het dat men Maria en Jozef op hun reis naar Betlehem niet ontvangen en
met snode bespottingen de deur had gewezen; ik herkende dit huis zeer goed, en de oudsten onder
die mensen, die toen reeds leefden en hier nu aanwezig waren, kwamen in de grootste verlegenheid,
want zonder Zichzelf en zijn Moeder en Jozef te noemen, had Hij alles wat zij gedaan hadden,
in een gelijkenis verteld.
Toen wierp zich daar een (de schuldige) man voor Jezus neer en bad Hem toch binnen te treden en
iets aan te willen nemen, omdat Hij zeker een profeet moest zijn, aangezien Hij alles wist wat hier
voor dertig jaren voorgevallen was. Jezus nam evenwel niets van hem aan. Hij zette zijn toespraak
tot de hier bijeengekomen herders voort en zei, (op het hier gebeurde zinspelend,) dat alle
handelingen de aard en de kiem van de volgende behandelingen bevatten; (de eerste determineren
de tweede; zoals men gehandeld heeft, zal men in een volgende geval opnieuw handelen, gelijk het
ook hier aanvankelijk gebeurde), maar, zo betoogde Jezus verder, berouw en boetvaardigheid kunnen
de oude wortels vernietigen, (zodat wij betere handelingen gaan stellen). Aldus kan de mens door
verandering van gezindheid en verbetering van leven, door het doopsel van de Heilige Geest herboren
worden en vruchten voor het eeuwige leven voortbrengen.
Van hier zag ik Hem verder (in zuidoostelijke richting) door de dalen gaan en hier en daar leren.
Ook op deze weg schreeuwden bezetenen Hem na, doch zwegen op zijn bevel.
D. 00
In de namiddag kwam Jezus bij een tweede herdershuis, gelegen op een hoogte (waar nu Nebi Moesa
ligt, 8 kilometer ten zuidoosten van het voorgaande huis).
De man was een bezitter van talrijke kudden; herders en vele tentenwevers woonden in lange rijen
langs de dalen; zij hadden lange banen weefsels in de open lucht uitgespannen en de één werkte de
andere in de handen: es arbeitete einer dem andern in die Hande (twee en twee tegenover elkaar?).
Er waren in deze omstreken zeer vele schapenkudden en ook veel wild; de duiven liepen er in grote
benden als hoenderen rond, zoals ook een soort van grotere vogels met een lange staart.
In de wildernis liepen ook vele dieren als reebokken, doch met kleine horens; ze waren niet schuw en
kwamen tussen de kudden.
In dit huis werd Jezus vriendelijk ontvangen; de bewoners en buren en kinderen trokken Hem vreugdig
tegemoet en wierpen zich voor Hem neer. In dit huis had men de Heilige Maagd en Jozef zeer
vriendelijk geherbergd; er waren een paar jonge mensen in het huis, kinderen van de huisvader die
nog leefde en nu een gebogen oudje was met een herdersstaf. Jezus nam hier een kleine maaltijd:
vruchten en groenten, die in een saus gedoopt werden, en kleine, onder de as gebakken broden.
Deze mensen waren zeer deugdzaam en verlicht; zij leidden Jezus in de kamer waar de Heilige Maagd
overnacht had; sedert lang hadden zij die in een bidplaats veranderd. Die kamer was voortijds slechts
een afgeschermd gedeelte in een grotere ruimte geweest, maar zij hadden ze geheel afgescheiden en
een speciale gang gebouwd, die er heen leidde, (und einen eigenen Gang hingebaut) De vier hoeken
van de kamer hadden zij gebroken, zodat ze nu achthoekig was en zij hadden aan het dak de vorm
van een afgeknotte spits (stompe koepel) gegeven. In het midden hing een lamp; ook was er een luik
in het dak dat geopend kon worden. Voor de lamp stond een soort van smalle tafel (of bidbank),
zoals een communiebank bij ons, waartegen zij onder het bidden konden leunen. Het was er zeer
stemmig en net als in een kapel. De grijsaard leidde Jezus naar binnen en toonde Hem waar zijn
Heilige Moeder gerust had en waar zijn grootmoeder Anna geslapen had; inderdaad, ook deze was hier
gekomen, toen zij na Jezus geboorte de Heilige Maagd te Betlehem bezocht.
De huisbewoners waren op de hoogte van de geboorte van Jezus, van de aanbidding der Heilige
Driekoningen, van de profetie van Simeon en Hanna in de tempel, van de vlucht naar Egypte en van
Jezus wonderbaar leraren als twaalfjarige knaap in de tempel. Zij hadden ook verscheidene van die
gebeurtenissen in hun bidplaats met gebeden herdacht en van het begin af trouw geloofd, gehoopt en
bemind. Zij vroegen Jezus, zoals naïeve landelijke mensen, wat er nu aan de gang was, wat er te
gebeuren stond; dat te Jeruzalem onder voornaam volk het gerucht in omloop was dat de Messias
verschenen was, die als koning van de Joden het rijk zou herstellen en hen van het juk der Romeinen
bevrijden. Mogen wij ons daar werkelijk aan verwachten? vroegen zij.
Jezus verklaarden hun alles in een parabel van een koningszoon die door zijn vader uitgezonden wordt
om zijn troon te beklimmen, het heiligdom te herstellen en zijn broeders van het juk te bevrijden;
maar dezen zouden de Zoon niet erkennen; zij zouden Hem integendeel vervolgen en mishandelen.
Doch Hij zou verheven worden (Joh. 12:32/34), en allen die zijn geboden onderhouden, tot Zich
trekken in het Rijk van zijn hemelse Vader.
Er gingen vele mensen met Jezus de bidplaats binnen, en, als ik het goed voorheb, heeft Hij er een
toespraak gehouden. Ook heeft Hij, gedurende zijn verblijf hier, zieken genezen; de oude herder
bracht Hem bij een buurvrouw, die sedert lange jaren met de jicht te bed lag. Jezus nam haar bij de
hand en beval haar op te staan; zij deed dit aanstonds, knielde aan de voeten van de Heer en
bedankte Hem en vergezelde Hem tot bij de deur; zij ging niet minder gebukt dan Petrus
schoonmoeder.
Hierna liet Jezus zich door die vrienden in een diep dal brengen, waar vele zieken waren. (Valleien
omgeven de heuvel Nebi Moesa nagenoeg rondom. Bovendien ligt de heuvel hoog, dus zijn de dalen
diep.) Hij genas er een deel van en troostte ze allen; Hij genas er wel een tiental en toen verdween
mijn visioen. Hij heeft bij de herders overnacht. (Het dal is ten zuiden 66 meter dieper dan de
heuvel).
Johannes zet zijn doopwerk voort, want nu komen er nog meer dopelingen. De boom uit de
doopvijver van Jezus is midden in de grote doopvijver (tussen Qasr Jehoed en de Jordaan) geplant;
hij staat zeer schoon groen; deze grote doopvijver heeft trappen van de rand naar beneden;
verscheidene landtongen, waarop de mensen achter elkaar kunnen aantreden, lopen van het land in
de vijver; de mensen komen van de ene kant aan en gaan langs de andere kant weer weg.
Jezus te Bet-Araba.
Onderweg onderricht Hij veldarbeiders.
D. 01 Woensdag, 3 oktober.
Bij Jezus vertrek deden de bewoners van het herdershuis, dat een vijftal uren van Betlehem ligt,
Hem uitgeleide; deze mensen onderhielden betrekkingen met de herders die Jezus in de kribbe
bezocht hadden en daardoor waren zij zo goed gesteld. De Heer en de leerlingen wandelden, zoals
gisteren, langs slingerpaden en bochten en zo verzamelden zich hier en daar groepjes herders en
arbeiders om Hem, die Hij onderwees in gelijkenissen, die Hij aan hun bezigheden ontleende (1).
Hij vermaande hen nog altijd tot de doop en de boetvaardigheid en sprak van de nabijheid van de
Messias en van de tijd der zaligheid.
Op de helling van het gebergte (waarschijnlijk de oosthelling die afdaalt naar de Jordaanvallei,
die hier zeer breed is) en op een schoon gelegen plaats bij deze weg van Jezus, zag ik veel volk met
allerlei veldarbeid bezig. Ik zag op enige plaatsen mensen aan het werk in de wijnbergen en dat er
druiven ingezameld werden. Ook zag ik andere mensen koren, dat daar gestapeld lag, binnenbrengen;
ik zag ploegen, zaaien en planten; het was hier zeer vruchtbaar, hoewel er op andere plaatsen ijzel
of sneeuw in de dalen lag. (De winter is dit jaar vroeg aan). Het koren vormde geen lange schoven,
maar men sneed het ongeveer een halve voet onder de aren af en twee bundeltjes aren waren in het
midden telkens zo samengebonden, dat de halmen op elkaar lagen en de aren de twee uiteinden van
de schoof vormden; deze schoven lagen op hopen gestapeld; men droeg deze arenbundels niet binnen,
alsof het juist nu oogst was geweest; de oogst was veel vroeger, maar de arenbundels waren in zeer
hoge, brede hopen als heuvels op het veld blijven staan; doch nu dat de regentijd begon en het veld
opnieuw bereidt moest worden, werden ze (verplaatst? en) met stro gedekt. De aren werden in de
oogst met een krom mes afgesneden; het stro werd achteraf uitgerukt en op hopen geworpen. Ik zag
de arenbundels binnenbrengen op draagbaren waaraan vier man droegen; het stro lag ook in lijnen en
werd in bundels gerold, om te verbranden, meen ik.
Op andere akkers zag ik ploegen; de ploeg had geen wielen en werd door mensen getrokken;
de ploeg die ik zag, was als een slede met drie ploegscharen en er lag een zeker gewicht op;
daartussen was de aanspan (die Anspanne), (de haak om er het trektouw aan vast te leggen?).
Gewoonlijk werd de ploeg door mensen of ezels voort getrokken, zonder van achteren door iemand
bestuurd te zijn; zij ploegden in de lengte en de breedte; de egge die ik zag was driehoekig;
het brede deel was van voren; waar de grond rotsachtig was, krabden zij er wat aarde boven
(Mat. 13:5/6) en ook daar groeiden er vruchten; de zaaiers droegen de zak van achter en van voren;
ook over de nek met de beide uiteinden op de borst; de planten die ik zag zetten, waren knoflook
en een plant met grote bladeren, die, geloof ik, tot bijgerecht diende; één daarvan heette doera (2).
Commentaar:
1) Ontleend aan hun bezigheden. Zo zien wij Jezus ook handelen in de Evangeliën, maar bij Katarina
zal dit ontelbare keren voorkomen. Tot Maria van de Drieëeheid zegde Jezus: “Ik onderwijs u naar
aanleiding van wat gij ziet en van wat u overkomt. Uit mijn evangelie blijkt ook dat Ik een aanleiding
vond om tot mijn leerlingen te spreken in alles wat rondom ons gebeurde; Ik ben niet veranderd.
Met de kleinen maak Ik me klein; aan de grote zielen zeg Ik verhevener dingen”.
2) Het is treffend hoe raak en reëel Katarina het landbouwwerk hier beschrijft, maar ook overal
elders waar zij er op terugkomt. Op de plaat die wij reeds gaven, vindt men meerdere van de
eigenaardigheden terug, die zij hier beschrijft. Hier nog enkele bijzonderheden uit reisbeschrijvingen
en uit D.B. Moisson: “De druivenoogst heeft plaats in september tot in oktober. Voor het zaaien waren
oktober en november de geschikte tijd, iets vroeger of later na gelang de regens vroeger of later
begonnen en de veldarbeid het mogelijk maakten; het zaaien ging samen met het ploegen.
Het gansrijden hangt af van de rijpheid van het koren en hiertoe draagt de temperatuur in de eerste
plaats bij; in warme beschutte valleien is het koren vroeger rijp: de oogst geschied er in mei;
in hoge landstreken en gebergten in juni.
De oogster grijpt met een haak of zijn arm of hand een hoeveelheid halmen nabij de aren en snijdt
ze halverhoogte af met een gebogen mes, sikkel of halvemaanvormige zeis; de onderste helft of iets
meer van het stro blijft staan, want door de Wet was bepaald: ge zult het koren niet tot tegen de
grond afsnijden. Het koren wordt anders gebonden dan bij ons, namelijk in kleine bundels en deze
blijven op een hoek van het veld getast en blijven daar vaak nog lang liggen; is de tijd gekomen,
dan wordt het door mensen, kamelen of ezels naar de dorsvloer in openlucht gebracht, het graan door
ossen uitgetrapt of met een rol of slede uitgestoten. Ook het graan blijft dikwijls nog een hele tijd,
zelfs tot de regentijd in de open lucht buiten liggen. Zo zag de pelgrim Mislin er nog liggen half
september en in de Esdrelonvlakte tot 25 oktober; het blijft min of meer lang buiten, al naar gelang
zich een koper aanbiedt. Dezelfde was eens getuige van een verkooponderhandeling. Het is dus
normaal dat Katarina hier eerst begin oktober koren ziet binnen brengen,…enz.
D. 02
De leerlingen verzamelden die mensen aan de weg (tussen Nebi Moesa en Betaraba) en Jezus sprak hun
toe in parabelen, zaaien en oogsten; Hij sprak met de leerlingen over het geestelijk zaad, dat zij door
de doop in de zielen moesten uitstrooien. Hij duidde er twee aan, onder wie Saturninus, die
binnenkort aan de Jordaan moest dopen; Hij zei hun dat dit dopen het zaad was en dat zij ook over
twee maanden, zoals deze mensen hier, zouden oogsten (of het graan binnen brengen); Hij maakte
ook gewag van het stro dat in het vuur geworpen moet worden.
(Het getal “twee maanden” is op de volgende wijze te rechtvaardigen. Na twee maanden is Jezus
vasten geëindigd; Hij zal dan nog enige tijd in deze omstreken rondgaan en leren, en dan zullen de
leerlingen reeds de vruchten van het door hen toegediende doopsel kunnen vaststellen. Ook wordt
doerra reeds geoogst drie maanden na het zaaien).
Terwijl Jezus aldus sprak, kwam een schare arbeiders uit Sikar langs de weg genaderd; zij hadden
schoppen, hakken en lange stangen bij zich; het waren als slaven (C.34) en ik geloof dat zij nu van hun
akker- of wegenarbeid naar huis terugkeerden. Zij waagden het niet tot dicht bij de Joden te komen;
zij bleven uiterst schuchter op enige afstand staan en luisterden van daar. Jezus riep hen nader en zei
dat Zijn Hemelse Vader alle mensen door Hem tot zich riep; Hij sprak over de gelijkheid van alle
mensen zonder onderscheid, wanneer zij boetvaardigheid doen en zich laten dopen. Die schamele
mensen waren door zijn goedheid getroffen en zo onder de indruk, dat zij Hem te voet vielen en Hem
baden dat Hij ook tot hen in Samaria zou komen en hen eveneens zou helpen. Hij beloofde hun dit,
maar nu moest Hij zich nog eerst afzonderen om zich op de prediking van het Rijk voor te bereiden;
zijn hemelse Vader gelast dit op aarde te komen stichten.
De herders leidden Jezus ook nog op menige plaats, waar zijn Moeder voorbij gereisd was;
maar Hij kende die plaatsen beter dan zijn gidsen, zodat zij verwonderd uitriepen: “Heer, Gij zijt
een profeet en een deugdzame zoon, aangezien Gij de voetstappen van uw gelukzalige Moeder kent
en bewandelt !”
Nadat Jezus die mensen onderricht en vermaand had, trok Hij naar het stadje Betaraba (1); het was
reeds namiddag, toen Jezus daar met zijn leerlingen op een open plaats of plein ging, waar Hij onder
bomen een stenen leerstoel beklom. Spoedig was Hij door vele toehoorders omringd; Hij onderrichtte
hen; zij waren Hem gunstig gezind. Hier hield mijn beschouwing op.
Commentaar:
1) Men onderscheide goed Betaraba van Betabara. Betaraba is een grensstad tussen Benjamin en Juda.
In de grensbeschrijving van de stam Juda volgt Betaraba op Bethogla. De ligging van Bethogla is
bekend. Betaraba ligt dus ten westen er van bij het begin van de bergen. Onze aanwijzing op de kaart
bij C.98 duidt of de juiste ligging aan of benadert noodzakelijk heel dicht deze ligging. (Jos. 15:61)
(Jos. 18:18).
Jezus bij de herders te Betlehem.
D. 03 Donderdag, 4 oktober.
Onder het uitgeleide van vele toehoorders verliet Jezus deze plaats en ging in de richting van het
herdersdal, dat ongeveer drie en een half uur van hier afgelegen is. (Jezus gaat zuidwaarts).
Ik weet niet waar Hij overnacht heeft. Ik zag Hem eens met de leerlingen onder een openafdak alleen
en zij aten vruchten en rode bessen, die zij verzameld hadden, ook korenaren van het veld met
water als drank.
Des nachts gaan zij verspreid; Jezus wijst hun een plaats aan waar Hij op deze of die tijd zal zijn;
zij verspreiden zich wijd in de omtrek, verschaffen de mensen inlichtingen over Jezus, vermanen hen
tot de doop en tot boetvaardigheid, indien zij nog niet gedoopt zijn; die mensen komen dan op de
aangewezen leerplaatsen bijeen; een deel van hen komen met de leerlingen mee. Ook bewandelt
Jezus grote omwegen, en ik zie Hem dikwijls de heuvels op gaan om er de helft van de nacht in de
eenzaamheid te bidden; zo is zijn tijd onderweg nuttig besteed.
Ik hoorde de leerlingen Jezus eens bidden toch op te letten, om niet door zulk een harde levenswijze,
door dat vasten, nachtwaken en barvoets-gaan over die stenige wegen, in dit koude en vochtige
jaargetijde, zijn lichaam voor de tijd te knakken. Hij wees hen met alle zachtmoedigheid,
doch ernstig en beslist terug en volhardde standvastig in hetgeen Hij als zijn taak beschouwde.
D. 04
In de morgenschemering zag ik Jezus met de leerlingen langs de helling van een berg in het herdersdal
afdalen (zie kaart).
De herders in dit gewest wisten reeds dat Hij zou komen. Allen waren zij reeds door Johannes
gedoopt en enkele van hen hadden ook dromen en gezichten gehad over de Heer die tot hen kwam.
Daarom hielden enigen de wacht en keken altijd uit naar de kant van waar Hij moest afdalen.
Eindelijk zagen zij Hem lichtend en door glans omstraald (E.38) in het dal neerkomen, want vele van
die eenvoudige herders waren met grote genaden begunstigd. Aanstonds bliezen zij op een hoorn om
de verderaf wonenden te wekken en te roepen; dit was hun gewoonte bij ieder ongewoon voorval.
Nu snelden zij allen de Heer tegemoet en vielen voor Hem neer met ootmoedig vooruitgestoken
hoofd, terwijl hun lange staven in hun armen lagen. Menigeen lag met zijn aangezicht tot op de grond;
zij droegen korte wambuizen, meest van schaapsvellen, enige op de borst open, ander gans toe;
ze hingen tot op hun knieën en enige hadden zakken dwars van hun schouders hangen. Zij begroetten
Jezus met psalmwoorden die de komst van de Verlosser voorspellen en waarin Israël aan God zijn dank
uitspreekt voor de vervulling van de Belofte. Jezus ging zeer vriendelijk met hen om en sprak hun van
hun geluk tot de herdersstand te behoren; Hij leerde hen ook in de hutten, die hier en daar in het
brede weidendal verspreid lagen, en dit meestal in parabelen aan hun herdersbedrijf ontleend.
Hierop trok Hij met hen verder door het dal in de richting van Betlehem, naar de herderstoren (B.19).
Jezus vertelde ook dat Hij hen nu aan huis kwam bezoeken, omdat ook zij Hem in zijn wieg waren
komen groeten en Hem en zijn ouders in die dagen liefde betoond hadden. Hij verhaalde hun tot
onderricht parabelen van herders en kudden en zei dat ook Hij een herder zou zijn en andere herders
onder zijn gezag zou hebben; dat Hij de kudden zou verzamelen, verzorgen en leiden tot het einde
der dagen.
De herders vertelden Hem van de engelen die zijn geboorte geboodschapt hadden en hoe zij de
Heilige Familie en het Kind waren gaan bezoeken; ook hadden zij in de ster boven de geboortegrot
het beeld van het Kind gezien. Zij verhaalden ook over de koningen, die ook de herderstoren in de
gesternten gezien hadden en over de menigvuldige gaven die zij daar achtergelaten hadden;
zij hadden veel daarvan en wel het ruwere tentdoek hier in de toren en in de hutten verbruikt.
Hier waren nog enige bejaarde mannen, die als jongelingen Jezus in de kribbe bezocht hadden;
zij vertelden tegen Jezus nogmaals alles wat er toen geschied was.
D. 05 Vrijdag, 5 oktober.
De volgende dag werden Jezus en de leerlingen door de herders mee naar Betlehem gebracht,
naar de woning van de zonen der drie oude, overleden herders geleid, aan wie de engelen bij Jezus
geboorte het eerst verschenen waren en die Hem ook als eersten vereerd hadden; zij lagen niet verre
van hun woning begraven en deze was zowat een uur van de geboortegrot gelegen. Drie reeds
bejaarde zonen van die oude herders waren in leven en stonden hoog in aanzien bij hun medeherders.
Ook was deze herdersfamilie als een soort overheid door hen met gezag over hen erkend,
gelijk de stammen der drie koningen dezen als hun hoofden erkenden. Zij ontvingen Jezus zeer
ootmoedig en verheugd en zij brachten Hem bij het graf hunner ouders. Dit was een heuvel
waartegen een wijnplanting groeide en hij lag afgezonderd; beneden was hij rondom met een afdak
omgeven, waaronder men in velerhande kelders en spelonken ging; doch hogerop was in de heuvel de
grafspelonk van de oude herders; het licht viel er langs boven in, de graven waren in deze richting in
de grond; ze waren met deuren bedekt. De herders openden voor Jezus de graven en ik zag de
ingehulde lijken met bruine aangezichten; de ruimte rondom de kisten was met kleine
steenbrokkelingen opgevuld en er lagen naast hen ook stenen.
De herders lieten Jezus ook nog hun schat zien, die hun ouders van de geschenken der drie koningen
bewaard hadden en die hier in de spelonk in een kuil verborgen waren; dit bestond uit massieve
goudstaafjes en stukken van zeer kostbare, met goud doorweven stoffen. Zij vroegen Jezus of zij het
aan de tempel moesten geven, maar Hij zei hun het voor de Gemeente te bewaren; deze zou de
nieuwe tempel zijn. Ook voorzei Hij hun dat er boven dit graf eenmaal een kerk opgericht zou
worden (dit geschiedde onder de Heilige Helena) (1).
Deze heuvel was het begin van de wijnbergen die zich naar Gaza toe uitstrekten. Het was de
algemene begraafplaats van de herders.
Van hier gingen die herders met de Heer naar zijn geboorteplaats, naar de spelonk van de kribbe,
nagenoeg een uur (1 kilometer) gaans; de weg liep door een overschoon weidendal, met drie paden;
deze liepen tussen rijen van zorgvuldig gesnoeide vruchtbomen. Onderweg vertelden zij tegen Jezus
over het gloria der engelen; hieronder zag ik (in een bijvisioen) de taferelen van hun verschijningen,
die zich op drie plaatsen voorgedaan hadden: eerst aan de drie herders, de volgende nacht bij de
herderstoren en ten derde aan de bron, waar de herders Jezus gistermorgen tegemoet gekomen waren.
Bij de herderstoren waren zij in groter getal verschenen; ze waren groot van gestalte en hadden geen
vleugels. Op de weg naar de geboortegrot leidden die herders de Heer in het voorbijgaan ook in de
grafspelonk van Abrahams voedster Maraha bij de grote terpentijnboom (B.16).
Commentaar:
1) Al de hier door Jezus bezochte plaatsen zijn eerder in de omgekeerde volgorde genoemd. Bij het
herdersdorp, waar de drie hoofdmannen woonden, was de algemene begraafplaats van de herders, zo
verzekert Katarina ons. In zijn Guide, blz.326 zegt Meistermann: “Mogelijk, we zijn er echter niet
zeker van, is het Christelijk Beit Sahoer de woonplaats der herders geweest, aan wie de engelen
verschenen zijn. In alle geval is dit dorp zeer oud, zoals de begraafplaatsen, de regenbakken en de
daar teruggevonden stenen messen het bewijzen.”
Guérin zegt over dit dorp: “Men bemerkt er verscheidene oude spelonken, die nog heden (in 1860)
aan meerdere families huisvesting en aan de kudden een stal verstrekken; ook een dozijn citernen die
uit de oudheid dateren; men vond er oud vaatwerk en kleine stenen besnijdingsmessen en in enige
huizen is oud materiaal, behouwen blokstenen, verwerkt.” (Jud. I,207).
Afzonderlijk echter zouden, volgens de zienster, de drie hoofdherders begraven zijn; hier is hun
begraafplaats onbekend. Maar er bestaat een graf met drie graflegers bij de herderstoren en daar
worden ook de resten van een oude kerk gevonden. Dit graf wordt door oude pelgrims vermeld en de
kerk dateert wellicht uit de tijd van Helena; de grafgrot is een voorwerp geweest van verering in de
oude tijd. Werden de lichamen van die hoofdherders naar die plaats overgebracht of is hier in het
verhaal van de zienster een fout ingeslopen of door Brentano iets onjuist onthouden en verkeerd
genoteerd? De door Katarina opgegeven afstanden tussen de verschillende plaatsen zijn fel overdreven,
zodat men een uur voor één kilometer mag nemen.
Jezus in de Geboortegrot.
Ze is tot bidplaats ingericht.
D. 06
Nu brachten zij Jezus in de geboortegrot. Van deze oostzijde uit was Betlehem in de rechte lijn niet
toegankelijk; van hier liep geen rechte weg er heen; de stad was van die zijde zelfs nauwelijks te
zien; ze was door vervallen wallen en dik, verbrokkeld muurwerk, waartussen diepe wegen liepen,
van het herdersdal gescheiden. De eigenlijke en naaste of normale ingang van de stad was de
zuidpoort, die naar Hebron leidde. Van deze poort uit moest men om de stad oostwaarts gaan om in
het gewest van de geboortegrot, dat aan het herdersdal grensde, te komen; en uit dit herdersdal
kwam men in het voornoemde gewest (der geboortegrot) zonder bij Betlehem te komen.
De geboortegrot en de daarnaast gelegen spelonken behoorden ook aan de herders en zij hadden die
sedert lang in gebruik om er hun vee en gereedschappen in te plaatsen, en niemand uit Betlehem
betrad hier weg of steg noch kwam hier iets verrichten. Jozef, wiens ouderlijk huis aan de zuidzijde
lag (A.74), had reeds als knaap hier dikwijls met de herders verkeerd, en was hier vaak komen bidden,
wanneer hij zwichtte voor zijn broers en zich hier kwam verbergen.
De geboortegrot, waarin de herders Jezus brachten, had sedertdien menige veranderingen ondergaan.
De herders hadden haar als heilig tot bidplaats ingericht; niemand mocht de heilige bodem betreden;
daarom hadden zij een gang rondom de geboortekamer met tralies gemaakt en de spelonk daardoor
verwijd. Van aan deze gang waren er cellen in de rots, zoals in een klooster. De wanden en de bodem
waren met tapijten van de Heilige Driekoningen behangen en belegd; ze waren bont en met piramiden
doorweven. (Waarschijnlijk veelkleurige driehoeken, een gewoon oosters figuur of siermotief op de
muren. Katarina maakt er meermalen gewag van, bijvoorbeeld waar zij Maria`s slaapcel in de tempel
beschrijft) (1).
Commentaar:
1) Veranderingen aan de geboortegrot. De rechthoekige, regelmatige vorm van de grot schijnt te
kunstmatig om natuurlijk en onbewerkt te zijn, menen de onderzoekers. Over meerdere punten van
minder belang maken zij veronderstellingen; wij kunnen er niet op ingaan; de voornaamste wijzigingen
zouden zijn: een geringe verbreding van de grot aan de noordkant door enige weghouwing van rots en
vereffening van de wand, nodig om hem met marmertegels te kunnen bekleden. De hoofdverandering
echter is geweest het vervangen van het rotsgewelf door een gemetseld gewelf, sterk genoeg om de
basiliek van Constantijn te schragen; dit zou geschied zijn bij de bouw der basiliek. Volgens Katarina
echter werd het rotsgewelf reeds door de herders weggenomen en vervangen door een koepel,
toen zij de grot in bidplaats wilden veranderen; zij schijnen zelfs de noordwand veranderd te hebben,
waardoor de achteruitsprongen van de wand geringer werden en de omlopende, ietwat hoger gelegen
strook rotsbodem breder werd. Deze strook werd tot een soort gang met traliewerk van de geheiligde
grond, de eigenlijke grotkamer afgezonderd. Door cellen in de rots aan die kant kan Katarina niets
anders bedoelen dan het grottencomplex, waarover wij in het leven der Heilige Maagd bij de
beschrijving van de grot gesproken hebben (B.12).
D. 07
Zij hadden daarboven twee trappen aangelegd, die van uit de omringende gang tot op de
geboortespelonk liepen (in de noordoosthoek bestond in elk geval één opening) en zij hadden boven
de eigenlijke spelonkkamer het dak of gewelf, waarin schuine lichtgaten geweest waren,
geheel weggenomen en er een dak als een koepel boven aangebracht; hierdoor viel nu het licht van
bovenaf in de grot; zij konden langs de ene trap op de heuvel komen en zo van op de heuvel naar
Betlehem gaan; zij hadden al die veranderingen uitgevoerd met de middelen die de koningen hun
achtergelaten hadden.
Het was vrijdagavond en de sabbat begon, toen zij met Jezus hier kwamen; zij hadden sabbatlampen
in de geboortespelonk aangestoken; de kribbe zelf stond nog waar ze gestaan had; Jezus toonde hun,
wat zij niet wisten, de plaats waar Hij geboren was; Hij hield hier een leerrede voor hen en zij
vierden de sabbat. Hij vertelde hun dat zijn hemelse Vader deze plaats had aangeduid en
voorbestemd, toen Maria ontvangen werd. Ook ontving ik de kennis van verscheidene
voorafbeeldende gebeurtenissen, die in het Oud Testament op deze plaats voorgevallen waren.
Ook Abraham en Jakob waren hier geweest. (Gen. 35:21) (B.16). Set, het kind van de belofte,
was hier, na een zevenjarige boetpleging van Eva uit deze geboren; hier zei een engel tot Eva dat
God haar dit kind in de plaats van Abel had gegeven. Set werd hier lang verborgen gehouden; hij
werd in de melkgrot of grafspelonk van Abrahams min Maraha verborgen en gevoed, want zijn broers
vervolgden hem, zoals Jakobs zonen Jozef vervolgden.
De herders leidden Jezus ook in de aangrenzende spelonk, waarin de Heilige Familie enige tijd
verbleven Had (de 1e en 2e van het grottencomplex); zij hadden de bron die daar bij Jezus geboorte
ontstaan was (B.19), sierlijk ommuurd en in hun ziekten gebruikten zij van haar water.
Ook Jezus liet van dit water (door leerlingen) meenemen.
Sabbat, 6 oktober. “Ik herinner mij uit mijn beschouwingen op Jezus openbaar leven dat Hij op 6
oktober, na zijn doop, in de geboortegrot, die door de herders reeds tot bidplaats ingericht was,
de sabbat vierde. Bij deze gelegenheid vertelde Hij aan de herders dat zijn hemelse Vader reeds bij
de ontvangenis van Maria deze spelonk tot zijn geboorteplaats had voorbestemd.” (B.15).
D. 08 Zondag, 7 oktober.
Ik heb alles gezien; Hij is nog bij de herders. Jezus bezocht alle in het veld verspreid gelegen
herderswoningen en Hij troostte en onderrichtte hen; de leerlingen gingen gedeeltelijk alleen in
enige huizen en verklaarden aan de bewoners de onderrichtingen van Jezus en de verschijningen bij
zijn doop.
Saturninus doopte verscheidene grijsaards, die niet meer naar de doop van Johannes waren kunnen
gaan; zij goten van het doopwater van Christus uit de doopvijver van het Jordaaneiland in het water
uit de bron der spelonk naast de geboortegrot. De ouderlingen knielden neer; hun lichaam was tot op
de borst ontbloot. Voor hen stond een groot bekken; zij bogen het hoofd er boven en ontvingen het
doopsel. In de formule van deze doop, zoals in de uitdrukking die Johannes bij Jezus doop gebruikt
had, werd gewag gemaakt van de naam Jehova en van de gave der drie eigenschappen (C.92).
Daarboven werden er de woorden “In de naam van de Gezondene” aan toegevoegd. Bij de doop van
Johannes vond een algemene zondenbekentenis plaats, doch bij die van Jezus beleden zij hun zware
zonden in het bijzonder, verwekten er een akte van berouw over en bekwamen vergiffenis.
Meestal bracht Jezus de nachten eenzaam in gebed op de heuvel door. Op het einde van zijn verblijf
bij de herders in deze dagen zei Hij tot de leerlingen dat Hij nu een tocht alleen wilde ondernemen
naar de mensen die Hem en zijn vluchtende ouders liefdevol ontvangen hadden, dat Hij daar zieken
wilde genezen en een zondaar bekeren. Geen voetstap van zijn heilige ouders mocht ongezegend
blijven. Allen die Hem toen gastvrijheid en liefde bewezen hadden, wilde Hij opzoeken en op de weg
van de zaligheid brengen. Alle weldaad en barmhartigheid was hier, zoals trouwens reeds vroeger en
te allen tijde, een aandeel aan, en een bevordering van de zaligheid geweest, en zou dit te allen tijde
blijven. En, zoals Hij nu allen bezocht, die Hem en de zijnen toen liefde bewezen hadden, zo zou zijn
hemelse Vader allen gedenken, die aan de geringsten van zijn broeders liefde en weldaden bewijzen.
Hij duidde zijn leerlingen een zekere plaats aan, een spelonk bij de stad of een gebergte dat Efraïm
heet. Daar moesten zij in de volgende dagen op Hem wachten. Efraïm is de 6e halte van de Heilige
Familie op haar vluchtreis naar Egypte. (B.76).
Maandag, 8 oktober. Heden, zag ik Jezus alleen, zonder gezelschap, op de grens van Herodes gebied,
naar de woestijn toe, nabij Anim of Unaniem (B.77), enkele uren van de Dode Zee, in een wild en
nochtans tamelijk vruchtbaar gewest. In deze stad woonde veel slecht volk; de vlucht naar Egypte
geschiedde over de oostkant van Judea, de terugkeer over Gaza langs de zee.
D. 09
Hier in dit gewest weidden vele kamelen binnen omheiningen; misschien niet minder dan veertig.
Reeds onderweg had ik Jezus door zulke kudden zien gaan. Hij begaf zich nu naar een huis, dat een
soort van herberg was voor reizigers, die door de woestijn moesten. Verscheidene hutten en stallen
stonden dicht bijeen; de eigenaars bezaten ook vele kamelen en waren, geloof ik, kameeldrijvers van
beroep; de huizen lagen op een hoogte en overal rond groeide hier veel fruit in het wild. Deze plaats
was de laatste herberg of rustplaats van de Heilige Familie op het gebied van Herodes op hun vlucht
naar Egypte. De bewoners, hoewel verdacht gespuis, dat ook niet terugschrok voor diefstal, hadden
de Heilige Familie toch goedhartig onthaald. Hier, en ook in de naburige stad, leidden vele mensen
(,zoals gezegd) een ongeregeld leven. Na oorlogen waren zij zich hier als veteranen komen vestigen.
Jezus ging in het huis en vroeg om verblijf. De heer des huizes heette Ruben, was zowat vijftig jaren
oud en woonde hier reeds bij Maria`s vlucht naar Egypte. Toen Jezus hem aansprak en bezag,
schoot er als een straal uit Hem in de borst van de man; hij was er geheel van onthutst; als een zegen
voelde hij Jezus woorden en groet aan en verrast en ontsteld zei hij: “Heer, het is als kwam met U
het gehele Beloofde Land in mijn huis.” Jezus antwoordde hem: “Gij zult inderdaad het Beloofde Land
deelachtig worden, indien gij aan de Belofte gelooft en de vervulling (Jezus zelf) niet van u afstoot !”
Jezus sprak vervolgens over de goede werken en hun heilzame gevolgen en zei dat Hij hem nu de
zaligheid kwam verkondigen en aanbieden, omdat zijn Moeder en voedstervader voor dertig jaren
terug op hun vluchtreis naar Egypte in zijn huis gastvrij onthaald geworden waren. Zoals die handeling
vrucht droeg, zo draagt elke andere handeling vrucht, zowel de goede als de slechte.
Toen wierp de man zich vermorzeld ter aarde en zei: “Heer, van waar kan het mij, ellendig en
verworpen mens, geschieden dat Gij in mijn huis treedt?” Jezus verklaarde hem dat Hij gekomen was
om de zondaars te bekeren, te reinigen en tot God terug te brengen.
De man geraakte niet uitgesproken over zijn verworpenheid en beleed dat zij allen hier een
onwaardig, verlopen en verloren ras van mensen waren; hij bekende dat ook zijn kleinzonen ziek en
ellendig waren en Jezus vertelde hem dat Hij zijn kleinzonen de gezondheid terug zou schenken,
indien hij aan Hem geloofde en zich wilde laten dopen. De man waste Jezus dan de voeten en gaf
Hem ter verkwikking het beste dat hij in zijn huis beschikbaar had.
D. 10
Ook de buren kwamen in dit huis en de man vertelde hun wie Jezus was en wat Hij hem beloofd had.
Onder de buurlieden was een verwant van de man; hij heette Issakar; hij leidde Jezus ook tot zijn
zieke kleinzonen; de ene waren melaats, de andere lam en nog andere krom gegroeid; ook ging Jezus
tot vrouwen die aan ziekte en bloedvloeiing leden; Hij beval de kinderen op te staan en zij waren
gezond en Hij beval een bad er voor te bereiden. Zij plaatsten een groot vat vol water onder een tent
en Hij goot daarin een weinig van het doopwater uit de Jordaan en zegende het water.
Dit Jordaanwater droeg Hij met zich mee in twee flessen, die onder zijn lange kleed met riemen aan
zijn zijde vastgemaakt waren. De zieken moesten zich hierin wassen; zij kwamen er allemaal genezen
uit en zij dankten de Heer. Hij doopte hen niet eigenlijk, maar dit wassen kon in geval van nood tot
doopsel dienen; Hij stelde de eis dat zij de doop aan de Jordaan zouden gaan ontvangen.
Zij vroegen Hem of de Jordaan dan zulk een bijzondere kracht had en Hij vertelde hun dat zijn
hemelse Vader de loop van de Jordaan gemeten en getrokken en alle heilige plaatsen van dit land
voorbestemd en gegrondvest had nog voordat hier mensen bestonden, ja, eer het land en de Jordaan
er waren (= van eeuwigheid). Hierover vertelde Hij zeer wonderbare dingen, die ik helaas! niet
onthouden heb. Hij handelde over het huwelijk en sprak in het bijzonder tot de vrouwen en wekte
allen op tot matigheid, kuisheid en onthouding. Hij verklaarde dat de achterlijkheid van de mensen
hier en de ziekelijkheden van de kinderen de gevolgen waren van de wanordelijke echtverbintenissen
in dit gewest. Ook sprak Hij van de schuld der ouders aan de ellende en de gebrekkigheid van de
kinderen. Als middel tot onderbreking van het kwaad wees Hij hun de boetvaardigheid en voldoening
aan en kwam nogmaals terug op de wedergeboorte door de doop.
Hij haalde de weldaden aan, die zij aan de Heilige Familie op haar vluchtreis bewezen hadden en
onderrichtte hen op de plaatsen waar ze gegeten en gerust hadden. Hij toonde hun al hun handelingen
van toen als voorafbeeldingen (Vorbilder), de kiem, de aanloop, het voorspel of precedent van hun
tegenwoordige stap uit de zonde tot de zaligheid. Zij bereidden de Heer een maaltijd met het beste
wat zij hadden; hij bestond uit een soort dikke melk als witte kaas, uit honing, kleine, onder de as
gebakken broodjes en ook uit druiven en vogelen.
Jezus in de spelonk bij Efraim.
D. 11 Dinsdag, 9 oktober.
Bij Jezus terugkeer van Anim deden enige van die mannen Hem uitgeleide. Hij keerde langs een
andere (meer westelijke) weg terug (in tegenovergestelde richting de weg van zijn vluchtende ouders
betredend), en kwam tegen de avond bij een plaats die aan twee zijden van een gebergte lag
(versta: op de twee hellingen van een dal in dit gebergte) en tussen (de twee delen van) deze plaats
liep een uit het oosten komend wild dal met diepe verscheurde kloven. Deze plaats of het gebergte
had een naam als Efraim of (=) Efron. De richting van het gebergte was naar Gaza toe.
(De bergrug loopt in die richting en een uur verder vindt men op het gebergte nog een ruïne met de
naam Taiyibeh, wat de Arabische vertaling is van Efraïm).
Jezus was door het gewest Hebron gekomen. Ook lag er ver, doch zichtbaar van op zijn weg een
verwoeste stad met een toren, waarvan de naam als Malaga klonk. Niet verder dan een uur van hier
was het bos Mambre, waar een engel aan Abraham de belofte van Isaak bracht (2 kilometer van
noordelijk, en 4 kilometer van zuidelijk Membre, als we zo mogen spreken.) Ook vindt men daar
(bij zuidelijk Mambre) de dubbele spelonk die Abraham van Efron, de Hetiet, aankocht tot zijn
familiegraf. Ook het slachtveld, waar David Goliat versloeg, was niet zo ver van hier. (Het slachtveld
vond plaats in het dal tussen Socho en Azeka, vier uren ten noordwesten van hier); (I Sam. 17).
Jezus begeleiders waren teruggekeerd en Hij ging nu om de ene zijde van de tweedelige stad en zijn
leerlingen, aan wie Hij dit gewest als de plaats der ontmoedigen aangewezen had, troffen Hem aan op
de holweg in het wilde dal. Zich uit dit diepe ravijn wegwendend leidde Hij hen in een spelonk,
die zeer wild, moeilijk toegankelijk, maar zeer ruim was. (Er zijn er daar meerdere). Hier brachten
zij de nacht door. Hier had de Heilige Familie op haar vlucht naar Egypte haar zesde rustplaats gehad.
Later op 18 oktober vulde Katarina dit verhaal als volgt aan: De spelonk bij Efraïm, waarin Maria op
haar vlucht gerust had, werd later rust- of verblijfplaats van Maria genoemd en door de pelgrims
bezocht, zonder dat men nauwkeurig haar geschiedenis kende; later woonde daar slechts arm en
banaal volk. (B.76).
Jezus vertelde hierover aan de leerlingen, die met een primitief toestel of apparaat vlam verkregen
en een vuurtje aangelegd hadden. Om op die primitieve wijze vuur te verkrijgen wordt een stuk hout
in een ander snel rondgewreven of gedraaid (B.35). Hij sprak hun over de heiligheid van deze plaats;
ook had zich hier dikwijls een profeet opgehouden om te bidden; het zal wel Samuel geweest zijn.
David had hier in het gewest de schapen van zijn vader gehoed, in deze spelonk gebeden en door
engelen bevelen van God ontvangen. Hij kreeg hier onder meer in zijn gebed de opdracht om tegen
Goliat te gaan strijden; ik weet niet meer alles wat ik hier gebeuren zag.
Ik zag dat de Heilige Familie op haar vlucht hier zeer uitgeput en heengeslagen aankwam, dat de
Heilige Maagd buitengewoon bedroefd was en weende; zij leden gebrek aan alles, want op hun vlucht
vermeden zij alle steden en openbare herbergen en volgden omwegen; hier was het hun zesde
rustplaats en brachten zij een gehele dag door; ook kregen zij hier grote genaden tot hun verkwikking;
er ontstond een bron in de spelonk en er kwam een wilde geit tot hen die zij molken en zij ontvingen
ook troost van een engel.
Jezus sprak tot de leerlingen over de grote vermoeienissen welke zij en al zijn volgelingen te
verwachten hadden; Hij weidde uit over de bezwaren die zijn Heilige Moeder en Hij op hun reis door
dit gewest hadden verduurd en over de barmhartigheid van zijn hemelse Vader en over de heiligheid
van deze plaats. Hij vertelde hun ook dat hier eens een kerk gebouwd zou worden en Hij zegende
deze spelonk, als wijde Hij de kerk bij voorbaat in. Zij aten hier enige vruchten en kleine broden,
die de leerlingen bij zich hadden. (B.76).
Jezus te Mizpa.
D. 12 Woensdag, 10 oktober.
Heden morgen verliet Jezus de spelonk en zij trokken in de richting van Betlehem, rond de andere
zijde van de berg en het dorp om en namen aan de overzijde, buiten het dorp bij afgezonderd
liggende huizen, hun intrek in een herberg; zij verkwikten zich daar en wasten hun de voeten.
De mensen waren hier goed en leergierig; Jezus hield een toespraak over de boetvaardigheid,
de nabijheid van de zaligheid en de navolging. Ook deze mensen vroegen Hem waarom zijn Moeder
toen de verre reis van Nazaret naar Betlehem ondernomen had, aangezien zij het thuis zo goed had
kunnen hebben. Toen sprak Jezus van de Belofte (en van de profeten die zijn geboorte te Betlehem
hadden voorspeld; (Mat. 2:6). Hij vertelde dat Hij te Betlehem in armoede onder de herders geboren
moest worden, daar Hijzelf een herder was, die de kudde moest verzamelen; daarom wandelde Hij nu
ook het eerst door deze herdersgewesten, nadat zijn hemelse Vader getuigenis van Hem had gegeven.
Van hier trok Hij naar de zuidzijde van Betlehem, ruim drie uren verder, doorkruiste een stuk van het
herdersdal, waar dit zich zuidwaarts wendde, draaide om de westzijde van Betlehem, liet het huis
van Jozefs ouders rechts en kwam des avonds in de thans kleine stad Mizpa (Masfa), die weinige uren
van Betlehem verwijdert ligt. Mizpa kon men van zeer ver zien; er brandden vuren in ijzeren korven
op de grote wegen om de stad; deze had muren en torens en hier liepen grote banen voorbij.
Deze stad was lange tijd een voorname bedevaartplaats geweest. (Recht. 20:1) (Mak. 4:46).
Judas de Makkabeeër had hier een lang en plechtig gebed voor de strijd uitgesproken en God de
smadelijke vervolgmaatregelen der vijand en Zijn eigen beloften voor ogen gesteld en ook de
priesterkleding voor het volk ten toon gelegd (II Mak. 8:2/4) (I Mak. 3:46/60). Toen zijn hun voor de
stad vijf engelen verschenen, die hun zege beloofden (II Mak. 10:29) (II Mak. 11:8). Hier heeft ook
Israel zijn strijdkrachten verzameld om de stam Benjamin te bestrijden en te bestraffen wegens de
dodelijke mishandeling en verkrachting van de vrouw van de reizende Leviet (Recht. 20:1).
Deze schanddaad geschiedde bij een boom; de plaats was nog door een muur omringd en werd door
niemand benaderd.
Ook heeft Samuel zijn ambt als rechter te Mizpa uitgeoefend (I Sam. 7:16), en hier stond het
Essenerklooster waarin Manahem woonde, die de jeugdige Herodes het koningschap voorspelde.
De Esseen Kariot had het gebouwd; Omstreeks honderd jaar voor Christus heeft hij geleefd; deze
getrouwde man uit het gewest van Jericho was van zijn vrouw, met haar goedvinden gescheiden en
beiden hadden, hij voor de mannen en zij voor de vrouwen, Essener verenigingen gesticht; zij hadden
ook nog een ander klooster nabij Betlehem gesticht, waar hij gestorven is; hij was zo een heilig man
geweest dat hij bij Christus dood één van de eersten uit zijn graf opgestaan en verschenen is.
Hier in de stad waren zeer vele herbergen en het was aanstonds bekend, telkens als er een
vreemdeling in de stad gekomen was. Jezus was nauwelijks in de herberg of Hij werd door vele
mensen omringd; men leidde Hem naar de synagoge waar Hij de Wet verklaarde. Er waren daar ook
bespieders, wie het niet om de waarheid te doen was; zij wilden Hem uithoren en bekentenissen
uitlokken, daar zij gehoord hadden dat Hij ook de heidenen tot het Rijk Gods wilde brengen;
zij hadden vernomen op welk een wijze Hij bij de herders over de drie koningen gesproken had.
Doch Jezus leerde hier zeer beslist en vertelde dat de tijd van de Belofte nu vervuld was, dat allen
die door de doop herboren worden, die geloven aan Hem, de Gezondene des Vaders en die zijn
geboden onderhouden (ook de heidenen) het Rijk deelachtig worden; zijn volgelingen zouden
erfgenamen worden van Zijn Rijk. “De Belofte, vertelde Hij, zal zich verwijderen van
de Joden die niet geloven, en zich wenden tot de heidenen” (Mat. 21:43).
Ik heb moeite om mij uit te drukken, maar Hij zei dat Hij wel wist dat zij alleen gekomen waren om
Hem te bespieden, maar zij mochten Hem gerust te Jeruzalem gaan verklikken en daar vertellen
welke leer Hij hier (in verband met de heidenen) verkondigd had.
Jezus heeft ook over Judas de Makkabeeër gesproken en over de gebeurtenissen die zich hier hadden
voorgedaan. Zij echter kwamen terug op de heerlijkheid van de tempel en op de voorrang van de
Joden boven de heidenen. Maar Hij toonde hun aan dat het doel van het uitverkoren volk en van de
Joodse tempel bereikt en hun rol uitgespeeld was en dat nu Degene, die God door de profeten
beloofd had, gekomen was om het nieuwe Rijk en de nieuwe tempel van de hemelse Vader te
stichten.
Na deze redevoering verliet Jezus Mizpa en trok ongeveer een uur oostwaarts; Hij kwam door een rij
huizen en toen in een afgezonderde hofstede bij verwanten van Jozef. Een weduwe had aan de vader
van Jozef een stiefzoon toegebracht; deze was hier getrouwd en zijn nakomelingen woonden hier
nog; zij hadden kinderen, waren gedoopt en onthaalden Jezus vriendelijk en ootmoedig.
Er kwamen nog vele buren bij; Jezus hield hun een onderrichting voor en nam een maaltijd in hun huis.
Na het maal ging Hij met beide mannen alleen. Zij heetten Aminadab en Manasse; zij vroegen Hem of
Hij hun betrekkingen kende en of zij Hem nu aanstonds moesten volgen? Hij zei “neen”; zij mochten
voorlopig geheime leerlingen blijven; zij knielden neer en ontvingen zijn zegen. Nochtans zijn zij al
voor Zijn dood tot de openbare leerlingen gekomen. Jezus bleef hier overnachten (zie kaart) (1).
Commentaar.
1) Jezus bezoekt Mizpa en het dorp van Jezefs verwanten. De ligging van Mizpa is in de exegese een moeilijk,
onoplosbaar probleem. Hier zou een bespreking er van het verhaal te zeer onderbreken. Hier benadrukken wij
alleen dat wij ons door Katarina's opgave: "weinige uren van Betlehem" niet in de war mogen laten brengen. (Zie
voorwoord!). Het kaartje kan ook gebruikt worden bij B.48 en zijn commentaar te verduidelijken. Aan de zuidelijke
voet van de heuvel waarop Mizpa lag, ziet men een oude vijver van 14 bij 14 meter. Hier bij het stadje dat Katarina
goed kende (Mizpa) en in de nabijheid van een ander haar bekend dorp (Betsoer 3, soer Baher) hielden de drie
koningen hun laatste halte. In en bij het laatste dorp stichtten de eerste Christenen na de nederdaling van de Heilige
Geest een volksplanting.
Jezus in de voorlaatste halte van Maria.
D. 13 Donderdag, 11 oktober.
Op 11 oktober ging Jezus met zijn leerlingen een aar uren verder en kwam aan in een hofstede,
die de voorlaatste herbergplaats was geweest van Maria op haar reis naar Betlehem en die er
ongeveer vier uren van verwijderd kon zijn. Er kwamen Hem mannen uit het huis tegemoet;
zij wierpen zich voor Hem op de weg neer om Hem in hun huis uit te nodigen. (Dit huis is
verondersteld te Qaboer Madadi. Op de verdere weg werd het huis van Jozefs verwanten niet
bezocht; zij hielden alleen nog een halte te Qatamin en zo is de hofstede te Qaboer Madadi Maria`s
voorlaatste rustplaats op haar reis naar Betlehem). Jezus werd in dit huis met grote vreugde
ontvangen. Deze mensen gingen bijna dagelijks naar de prediking van Johannes en kenden het wonder
van zijn doop. Er werd Hem een maaltijd opgediend en ook een warm bad aangeboden; ook hadden
zij voor Hem een mooi slaapvertrek gereed gemaakt. Jezus onderrichtte hen als naar gewoonte.
De vrouw die hier voor dertig jaren de Heilige Familie geherbergd had, leefde nog; zij woonde in
het hoofdgebouw alleen; de kinderen woonden daarnaast en lieten haar de spijzen brengen.
Na zich gebaad te hebben, ging Jezus ook tot deze vrouw; zij was blind en sedert verscheidene jaren
geheel ineengekromd. Jezus sprak tot haar over de barmhartigheid en de gastvrijheid, over de
onvolmaakte werken en de eigenbaat en verklaarde haar dat haar tegenwoordige ellende een straf
daarvoor was. De vrouw was zeer ontroerd, bekende haar misslagen en Jezus genas haar;
Hij beval haar, zich in het water te leggen, waarin Hij zich gewassen had. Toen kreeg zij het licht
van haar ogen terug en werd kaarsrecht en weer volkomen gezond, doch Hij legde haar het
stilzwijgen daarover op (B.78) (C.25).
Deze mensen hier vroegen Hem in vertrouwen, wie nu de grootste was, Hij of Johannes?
Hij antwoordde: ”Degene van wie Johannes getuigenis aflegt!” Zij brachten het gesprek ook op
Johannes ijver en sterkte en op Jezus schone en krachtige gestalte. Maar Jezus antwoordde:
“Nog eer drie jaren verlopen zijn, zult gij geen gestalte of schoonheid meer aan Mij ontwaren, ja,
Mij zelfs niet meer herkennen; zodanig zal ten gevolge van folteringen en mishandelingen mijn
Lichaam misvormd zijn!” Hij sprak van de kracht en de ijver van Johannes als iemand, die voor de
aankomst van de Heer aan het huis van de slapenden aanklopt, als van iemand die een weg door de
woestijn baant, opdat de koning er zijn intocht zou kunnen doen, als van een stroom die zijn bedding
reinigt. (In B.10 is het karakter van de nu genezen vrouw beschreven).
Ziet het Lam van God.
D. 14 Vrijdag, 12 oktober.
`s Morgens bij het aanbreken van de dag ging Jezus met zijn leerlingen, en ook nog gevolgd door een
groep mensen die zich bij hen gevoegd hadden, naar de Jordaan toe, die van hier drie uren,
zo niet meer, verwijderd kon zijn. De Jordaan vloeit hier in een (20 kilometer) breed dal, dat aan
weerskanten wel een half uur omhoog stijgt. De steen van de Ark des Verbond in de omsloten plaats,
waar onlangs het feest was geweest, lag omtrent een uur van Johannes doopplaats, wanneer men
recht naar Jeruzalem ging. De hut van Johannes bij de 12 stenen lag in de richting van BataRaba,
iets meer naar het noorden dan de steen van de Ark des Verbond. De 12 stenen lagen een half uur van
de doopplaats in de richting van Gilgal. Gilgal ligt op de westzijde der hoogte, waar deze weer een
weinig afdaalt (naar de beek toe die uit de bron van oud-Jericho komt).
D. 15
Van Johannes doopvijver had men op de beide oevers opwaarts, die zeer vruchtbaar waren, een mooi
uitzicht. (De vlakte van Jericho was om haar vruchtbaarheid vermaard en ook de vlakte van Moab op
de overzijde is in het algemeen vruchtbaar).
De echt verrukkelijke en vruchtbare streek, vol vruchtbomen en rijkdom, was bij het Meer van
Galliea. Hier en rondom Betlehem was meer landbouw, meer kweek van doerra, knoflook en
komkommers en ten slotte meer weiden.
Jezus was reeds voorbij de steen van de Ark des Verbond en kwam door een dal-opening op een plaats
voorbij, waar men Johannes, die een kwartier van daar bij zijn hut juist stond te leren, een korte tijd
in de verte kon zien. Jezus was hier voor de Doper niet langer dan een paar minuten zichtbaar.
Maar Johannes werd door de Geest aangegrepen; hij wees op Jezus en riep uit: “Ziet het Lam van
God, dat de zonden van de wereld weg neemt.”
Toen Jezus voorbij trok, waren onder andere Hem ook twee broeders gevolgd, namelijk Aram en hoe
is ook weer de naam van de tweede: Hij klonk als Theme of Themeni; het waren neven van Jozef
van Arimatea van moeders zijde; zij waren afkomstig van Jeruzalem en verweesd. Jozef was zich uit
Arimatea naar Jeruzalem aan het vestigen, hoofdzakelijk om hun voogd te zijn; zij waren
medebezitters van de tuin waarin Jezus begraven werd; ik werd hieraan herinnerd op het feest van
de Heilige Lucas (18 oktober); zij werden immers zijn leerlingen en hadden hem vroeger reeds gekend,
wanneer hij nog als geneesheer en als schilder rondreisde en zij hadden hem kostbare diensten
bewezen door hem allerhande wetenswaardigheden mede te delen. Ook zijn zij bij de Heilige Paulus
geweest, maar toen hadden zij andere namen bekomen; zij waren bij de Heilige Lucas in Egypte en
ook in het land van zijn marteldood, in Bythinië, waartegen (waarbij vergeleken) Judea hooggelegen
is. (De plaats van Lucas marteldood is niet met zekerheid bekend).
Zijn leerlingen gingen in groepen, deels voor en deels achter Hem; de groep die zich het laatst bij
Hem had aangesloten, was de laatste (D.14). Het was in de vroege morgen. Zeer vele mensen kwamen
op de woorden van Johannes naar de plaats gelopen, maar Jezus was reeds voorbij; zij riepen Hem
nog met lofwoorden achterna, doch Hij verdween uit hun zicht.
Commentaar:
Daar Jezus de volgende Maandag, 15 oktober, ‘s avonds voor het loofhuttenfeest te Dibon komt,
zo is de avond van 15 oktober het begin van 15 Tisri en dus ook het begin van het loofhuttenfeest.
Heden is het 11 Tisri of de 2e dag van het verzoenfeest. (Dit feest duurde eigenlijk maar één dag,
10 Tisri, maar het kon verdubbeld worden. Aldus D.Rops, Jezus in zijn tijd) (D.57). Op het
verzoenfeest, zo vervolgt Brentano, vervloekte de Hogeprister in de tempel een bok, na hem met zijn
eigen zonden en met die van het hele volk beladen te hebben, en liet hem naar de woestijn jagen.
Het ligt voor de hand dat de Doper deze handeling en ceremonievoor ogen had en zeggen wilde:
deze is de ware bok, het Lam dat de zonden der wereld werkelijk wegneemt; bij Hem is het meer
dan een afbeeldsel. De gelijktijdigheid of quasi-gelijktijdigheid van Johannes woorden met die
ceremonie, werpt een verrassend licht op Johannes woorden: Ziet het Lam God,…enz.
D. 16
Bij hun terugkeer zeiden die mensen tot Johannes, dat Jezus door een ganse menigte nagelopen werd;
zij hadden ondertussen vernomen dat zijn leerlingen reeds gedoopt hadden; zij vroegen dus wat
daaruit zou voortkomen? Johannes herhaalde hun nogmaals: “Om voor Jezus te wijken, zal ik spoedig
deze plaats verlaten, want mijn enige zending is het geweest zijn voorloper en knecht te zijn.”
Dit scheen zijn leerlingen volkomen onbillijk; zij waren afgunstig van de leerlingen van Jezus.
Jezus richtte zich nu naar het noordwesten, liet Jericho rechts en begaf zich naar Gilgal, dat een paar
uren van Jericho kon liggen. Op deze weg heeft Hij in menig gehucht vertoefd; de kinderen hadden
Hem onder het zingen van zijn lof onderweg vergezeld en anderen waren in de huizen gelopen om hun
ouders te gaan halen.
Commentaar:
Het is moeilijk alle bijzonderheden uit dit kort nummer te rechtvaardigen of tot hun recht te laten
komen, tenzij wanneer we aannemen dat Jezus, zich naar het noordwesten richtend tot voorbij
Jericho gaat, zich rechts om Jericho heen wendt en aan de noordkant van Jericho zich zuidoostwaarts
naar Gilgal begeeft.
Jezus te Gilgal.
D. 17
De gehele hoger gelegen vlakte, die zich boven het diepe dal van de Jordaan verheft en doorsneden
en bespoeid wordt door beken die in de Jordaan vloeien, heet Gilgal; zijn uitgestrektheid is wel vijf
uren in de omtrek (1).
Maar de stad Gilgal, waartoe Jezus tot de avond naderde, strekt zich verspreid en door vele tuinen
onderbroken, in de lengte wel een uur ver uit naar de kant van de verblijfplaats van de Doper (2).
Eerst ging Jezus voor de stad in een omsloten heilige plaats, waarin men profeten en beroemde leraars
liet binnen komen: hier was het de plaats waar Josuë aan de kinderen van Israël iets bekend maakte,
wat Mozes voor zijn dood aan hem en aan Eliëzer geopenbaard had: het waren zes vervloekingen en
zes zegeningen (Deut. 11:29) (Deut. 27:12/26) (Jos. 8:30/35). Ook de besnijdenisheuvel van de
Israëlieten (Jos. 5:2/3), met een eigen muur omringd lag nabij deze plaats.
Naar aanleiding daarvan werd mij de dood van Mozes getoond; hij stierf op een kleine, steile heuvel,
die in de schoot van het gebergte Nebo tussen Arabië en Moab ligt. Het Israëlitische leger lag in een
wijde omtrek verspreid; slechts enige afdelingen hadden post gevat verder het dal in, dat de heuvel
omgaf. Die heuvel was geheel met een gewas als eiloof overdekt, als ook met korte, kroezige
struiken, zoals de geneverstruik groeit. Mozes moest zich aan deze struiken vasthouden om op de top
te geraken; Josuë en Eliëzer vergezelden hem.
Ik weet niet meer alles wat met hem gebeurde; ik meen dat hij een visioen had van God, dat de
anderen niet zagen. Hij overhandigde aan Josuë een rol, waarop zes vervloekingen en zes zegeningen
geschreven waren, die hij in het Beloofde Land aan het volk bekend moest maken. Na hen vervolgens
omhelsd te hebben, beval hij hun weg te gaan en niet meer om te zien. Nu knielde hij met
uitgestrekte armen neer en zonk op zijn zijde ter aarde. Ik zag deze onder hem opengaan en hem
daar als in een schoon graf omsluiten. Toen Mozes bij Jezus Gedaanteverandering op de Tabor
verscheen (L. 92/98), zag ik hem van deze plaats naar die bergkomen.
Josuë las de zes zegeningen en vervloekingen voor aan het volk.
Commentaar:
1) Hoogveld Gilgal, doorsneden door beken. Is het gebied ten noorden van Jericho en dorp Gilgal,
twee uren ver; en, van bij de berg Qarantania of Jezus vasten, drie uren breed. Het ligt hoog
tegenover het diepe Jordaandal, hoewel zijn niveau beneden de zeespiegel is.
Van zuid naar noord die hoogvlakte doortrekkend overschreed Guérin in korte tijd 7 beken:
“Je passe enfin un 7e wadi; ils sillonnent la plaine ,transversalement” Gelijk men overigens op de
kaarten ziet. (Samarie,I,225).
2) Wanneer men van Jericho uit, de weg naar het oosten volgt, bereikt men na een half uur gaans de
grens van Gilgal. Volgens Josuë 4:19 grensde het oostelijk aan Jericho. Op dat punt draagt een kleine
heuvel in de vlakte de naam Djeldjoel, Arabische vorm voor het Hebreeuwse Gilgal. Links van de weg
ziet men een eenzame tamarisk, genaamd: Sjedjeret el-Itleh of Nitleh. Ruim 300 meter ten zuidoosten
van de tamarisk ligt een waterbak Birket Djeldjoel, met afmetingen van 31 bij 26 meter.
Ten oosten en ten westen van de boom kan men de grondmuren in metselwerk volgen van drie
gebouwen. Grondmuren en vijver zijn gemetseld met ruw behouwen stenen zonder mortel en zijn
bijgevolg zeer oud. Het terrein van de bouwwerken ligt bezaaid met stenen, waarvan sommige van
zwaar kaliber zijn; andere zijn van middelbare proporties en de rest is klein materiaal.
Ook vond men op een terras vele mozaïeksteentjes; men vermoedt dat ze afkomstig zijn van de
kerk, die men op dit terras veronderstelt. Vele oude pelgrims vermelden te Gilgal een kerk, waarin
nog lang te zien zouden geweest zijn de 12 stenen die Josuë uit de Jordaan aan land liet brengen en
plaatsen in het kamp te Gilgal.
Deze gegevens vergelijkend met wat Katarina te Gilgal vermeldt in de volgende nummers, mogen
wij besluiten dat onze veronderstelling over de weg van Jezus om Jericho heen niet onredelijk is
geweest, want zodra Jezus Gilgal bereikte, kwam Hij op de beschreven plaats, terwijl de stad zich
oostwaarts wel een uur ver verspreid uitstrekte. Deze plaats moeten wij dan wel Gilgal-centrum of
hoofdwijk noemen.
Katarina noemt te Gilgal vijf voorname plaatsen of gebouwen: a) de omsloten heilige plaats van de
bekendmaking der 6 vervloekingen en der 6 zegeningen; b) de besnijdenisheuvel (Jos. 5:2/3);
c) een herberg; d) een hoge, terrasvormige, met trappen opstijgende oeverplaats, waar een bad-
en reiniginginstallatie was en waar ook het doopsel toegediend werd, en tenslotte;
e) de grote synagoge.
Zonder ons aan precieze identificaties te wagen, mogen wij wel een overeenkomst zien van de twee
beschrijvingen, welke de topografie en Katarina ons van de plaats geven.
Belang van Gilgal kort aangetoond: De Israëlieten hebben er steeds een heilig karakter aan toegekend;
Gilgal was hun als de toegangspoort tot het Beloofde Land. De heilige stenen werden er tot
gedachtenis aan het Jordaanwonder neergelegd (Jos. 4:20). Hier bleef het kamp zes jaren tot het
Beloofde Land in bezit genomen was en tot zijn overbrenging naar Silo in het hart van het Land.
De praktijk der Besnijdenis werd er hervat, nadat ze in de woestijn nagelaten geworden was.
Samuel oefende er, zoals in de twee andere heilige steden van Palestina, Betel en Mizpa,
zijn ambt als rechter uit (I Sam. 7:16). Het bleef eeuwenlang een bedevaart- en offerplaats
(I Sam. 10:8) (I Sam. 13:9). De besnijdenis was een voorafbeelding en voorspel van het doopsel;
door haar werd men kind van God en lid van het godsvolk; daarom liet Jezus hier nu officieel,
op grote schaal, het doopsel toedienen, dat de dopelingen, hoewel nog onvolmaakt,
door de geschonken vergeving, tot kinderen van God maakte.
De stenen die eerst in het kamp neergelegd werden op het grondgebied van Gilgal, ter plaatse waar
later het dorp Ono ontstond, zal men, misschien nog onder Josuë (Jos. 4:20), of later, naar de
hoofdwijk van Gilgal, een uur meer westelijk, overgebracht hebben. Hier werd dan ook een kerk ter
gedachtenis aan het wonder gebouwd. De laatste opgravingen meenden te kunnen aantonen dat ze
viermaal verviel, of verwoest werd, ook vier maal heropgebouwd werd, zonder ooit een lang bestaan
gekend te hebben (D.B.Nitleh). Voor de uitgebreidheid van het oude Gilgal pleit enigermate het
volgende. V.Guérin ging van Qasr Jehoed naar Jericho en ontmoette twee tell’s, allebei tell Djeldjoel
geheten met ruïnes waarvan de tweede, naast bij Jericho de voornaamste waren; ze lagen een
kwartier van mekaar (Samarie,I,117). Uit die verspreide ligging volgde ook dat Gilgal lang, zeer lang
onvindbaar bleef.
D. 18
Te Gilgal wachten vele vrienden van Jezus op Hem in een herberg, waar zij Hem ontvingen. Lazarus,
Jozef van Arinatea, Obed, een zoon van de weduwen van Nazaret en anderen wasten de Heer en zijn
gezellen de voeten en dienden hun een verkwikking voor.
Jezus hield voor een talrijke verzameling, waarvan velen voornemens waren de doop van Johannes
te gaan ontvangen, een leerrede in een bad- en reinigingsplaats. Deze was aangelegd aan de rand van
een bijrivier van de stroom op de hoge terrasvormige, met trappen opstijgende oever.
De plaats was met een tentdak overspannen en er lagen lusthoven met mooie sierbomen, struiken en
graspleinen omheen.
Saturninus en, zo ik meen, nog twee andere leerlingen, die Hem van bij Johannes gevolgd waren,
doopten hier, nadat Jezus over de Heilige Geest gesproken had. Hij had geleerd over de verschillende
eigenschappen van de Heilige Geest en van de tekenen waaraan men erkennen kon of men Hem had
ontvangen. Aan de doop van Johannes ging er slechts een algemene vermaning tot boetvaardigheid,
een akte van berouw en goed voornemen of belofte van verbetering vooraf, doch bij de doop van
Jezus vond niet alleen de algemene zonden bekentenis plaats, maar iedereen beschuldigde zich in het
bijzonder en beleed al zijn zware zonden en hoofdgebreken. Jezus gaf hun de gepaste vermaning en
wanneer iemand uit hovaardigheid of valse schaamte aarzelde zijn zonden te bekennen, zei Jezus
hem die openlijk in zijn aangezicht om hem tot vermorzeling te stemmen.
Jezus leraarde hier ook over de doortocht door de Jordaan en over de besnijdenis die hier had plaats
gevonden (Jos. 5:1/9) en zei dat Hij daarom nu hier op dezelfde plaats liet dopen. Voortaan moesten
zij door de doop in hun harten besneden zijn (Deut. 30:6) (Jerem. 6:10) (Jerem. 9:26).
Jezus sprak ook nog van de vervulling der Wet.
De dopelingen traden hier niet geheel in het water; zij bogen er maar het hoofd boven; zij kregen
ook geen geheel doophemd; er werd hun slechts een witte doek over de schouders gelegd.
De leerlingen gebruikten geen schaal met drie groeven, zoals Johannes, maar zij schepten driemaal
met de hand uit een bekken dat men hun voorhield. Jezus had het water gezegend en van het water
uit zijn doopvijver er bij gegoten. Er waren wel 30 dopelingen. Wanneer zij de badplaats verlieten en
buitenkwamen, waren zij vol vreugde en troost en zeiden ontroerd dat zij wel voelden dat zij de
Heilige Geest ontvangen hadden. Jezus trok onder toejuichingen naar Gilgal ten sabbat. (= naar de
sabbatoefening op de vooravond in de synagoge).
D. 19 Sabbat, 13 oktober.
Op de sabbat zag ik Jezus met een talrijk gevolg en onder geestdriftige toejuichingen naar de
synagoge van Gilgal gaan; ze lag aan de oostzijde van de stad (of hoofdwijk); ze was ook zeer groot
en oud; er waren drie scholen boven mekaar; het gebouw vormde een rechthoek met gebroken
hoeken en was dus eerder een achthoek. Op ieder der drie verdiepingen lag een gaanderij of gang
langs buiten en de trappen naar die gaanderijen waren buiten tegen de muur aangebouwd.
Boven in de stompe hoeken van het gebouw waren langwerpige ronde nissen, waarin men kon staan
en een ver uitzicht genoot. (De tekening tracht aan te duiden hoe wij ons deze beschrijving kunnen
voorstellen. Wat de gebroken hoeken betreft met de holten waarin men staan kan, misschien werpt
een moderne Arabische bouwtrant hier ook afgebeeld, een zeker licht op.
De synagoge lag aan twee zijden vrij en had ter zijde meerdere afgescheiden tuintjes. Voor de ingang
was een vestibule met een leerstoel, zoals te Jeruzalem in de tempel. De synagoge was ook door een
voorhof voorafgegaan. Hierin stond onder de blote hemel een altaar waarop voortijds geofferd was
geworden. Ook waren daar overdekte plaatsen voor vrouwen en kinderen; men zag er de sporen van
een gehele inrichting gelijk in de tempel; het was te zien dat de Ark des Verbond hier gestaan had en
dat men hier geofferd had.
In de onderste school die bijzonder kunstig ingericht was, stond aan het ene einde, dat beantwoordde
aan het Heilige der Heiligen in de tempel, een achthoekige kolom waarin rondom vakken waren,
die boekrollen bevatten. Beneden was rondom de zuil een tafel aangebracht en daaronder was een
gewelf, waarin eertijds de Ark des Verbond gestaan had. Ik weet niet of die kolom ook in die tijd
reeds daarboven stond; ik geloof dat ze er slechts naderhand als gedenkzuil gezet is geworden om de
heilige plaats aan te duiden, want men hield deze nog steeds in ere. Deze zuil was van een witte,
gladde steen en was prachtig.
Jezus leraarde in de onderste school voor het volk, de priesters en de geleerden. Hij zei onder meer
dat het beloofde rijk hier het eerst gegrondvest was geworden, maar dat men er later schandalige
afgoderij had gepleegd, zodat hier nauwelijks nog zeven rechtvaardigen te vinden waren.
Ninive was vijfmaal groter (op een bepaalde tijd) en er waren slechts vijf rechtvaardigen geweest.
Gilgal was door God gespaard gebleven, maar nu mochten zij de vervulling van de belofte niet
ontkennen, noch de gekomen Gezant verwerpen; zij moesten boetvaardigheid doen en door de doop
herboren worden, enzovoort. Ook rolde Hij bij de zuil schriftuurboeken open, las er uit voor en
verklaarde de lezing.
D. 20
Hierna richtte Hij op de tweede verdieping het woord tot de jongelingen, waarna Hij in de bovenste
voor de kinderen vertelde. Na weer beneden gekomen te zijn, onderrichtte Hij nog op de open
binnenplaats onder een zuilengang de vrouwen en tenslotte de meisjes. Voor deze sprak Hij over de
kuisheid en eerbaarheid, over het bedwingen van de nieuwsgierigheid, over de zedige klederdracht
en over het verbergen van het haar en het sluieren van het hoofd in de tempel en in de school of
synagoge. Hij wees hun op de tegenwoordigheid van God en van engelen op heilige plaatsen en zei
dat de engelen zelf daar hun aangezicht bedekken. Hij verzekerde dat er vele engelen in de tempel
en de school om de mensen zijn; Hij gaf ook de reden waarom de vrouwen het hoofd en het haar
moeten bedekken, maar ik ben dit vergeten (I Kor. 11:1/16); (voor de westerse mentaliteit is Paulus
redenering ook minder goed te begrijpen en dus ook moeilijk te onthouden. Misschien kwam Jezus
leer op hetzelfde neer).
Jezus ging met de kinderen zeer beminnelijk om; Hij zegende ze en hief ze omhoog en ook zij
betoonden “Hem een grote aanhankelijkheid. Hier heerste een algemene grote vreugde. Toen Hij de
school verliet, juichte en jubelde het volk Hem op alle plaatsen tegen en achterna met woorden
ongeveer als deze: “Dat de Belofte vervuld worde! Dat ze onder ons blijve en nimmer van ons wijke!”
Zondag, 14 oktober, 13 Tisri. Nadat Jezus de 14e zijn onderricht te Gilgal besloten had, wilden de
inwoners hun zieken tot Hem brengen, maar Hij willigde hun verlangen niet in, omdat de plaats en de
omstandigheden er niet gunstig toe waren. Nu moest Hij weg; zijn zending eiste Hem elders op.
Lazarus en de vrienden van Jeruzalem waren (na de sabbat naar hun huis) teruggekeerd. Jezus liet
de Heilige Maagd boodschappen waar Hij met haar wilde samen komen, alvorens naar de woestijn te
gaan (vasten); ik meen dat Hij haar Chorazin aanduidde. De Heilige Vrouwen waren niet meer in
Tebez, zij waren reeds op weg naar de plaats, waar zij bij Jezus wilden komen; zij gingen echter niet
naar Kafarnaum, omdat hun heen en weertrekken daar veel opspraak had verwekt.
Beraadslagingen van het Sanhedrin.
D. 21
Te Jeruzalem heersten grote meningsverschillen over Jezus, over wie men daar zo veel had
vernomen. De Joodse overheden hadden immers overal omgekochte bespieders die hen van alles op
de hoogte brachten. De rechtbank , Hoge raad of Sanhedrin genaamd en uit 71 priesters en
wetgeleerden bestaande, zette tegen Jezus een langdurige beraadslaging op touw.
Bovendien benoemde men een commissie van 20 leden op haar beurt in vier ondercommissies,
ieder van vijf leden, ingedeeld werd en die beraadslaagde, overlegde en Jezus geval onderzochten.
Zij gingen de geslachtregisters na en konden niet ontkennen dat Jozef en Maria uit de stam van David
waren en Maria`s moeder uit het geslacht van Aaron; zij zeiden dus dat die families roemloos ten
onder waren gegaan, en dat Jezus louter gespuis en straatvolk het land doorkruiste; dat Hij zich met
tollenaars verontreinigde en met demagogisch gevlei de gunst van de slaven zocht te winnen;
zij hadden immers vernomen dat Jezus onlangs in het gewest van Betlehem (nabij Betaraba, waarna
Hij zich naar Betlehem begaf,) met de Sikemieten, die van hun werk huiswaarts keerden,
zo gemeenzaam en zonder zelfrespect gesproken had; daarom vreesden zij dat Hij met al dat gespuis
wel een staatsgreep in de zin kon hebben.
Enigen uitten het vermoeden dat Hij wellicht een onderschoven kind was en dat Hij op zekere dag
het masker zou afwerpen en zich voor een koningszoon verklaren; dit leidden zij af uit sommige
parabels, die zij verkeerd interpreteerden. “Hij zal, redeneerden zij, een geheim onderwijs bekomen
hebben en van wie kon dit zijn dan van de duivel, want Hij zonderde zich dikwijls af en ging des
nachts alleen in de wildernissen (de verblijfplaatsen van de duivelen) en op de heuvelen.”
Onder deze twintig waren nochtans verscheidene die Jezus en de zijnen beter kenden, die reeds
onder de indruk van zijn woorden waren gekomen, ja, zelfs heimelijk vrienden van Hem geworden
waren; doch zij spraken de anderen niet tegen om Jezus en zijn leerlingen te kunnen dienen;
ook brachten zij Hem daarna van alles op de hoogte; en zo werd eindelijk de hoge uitspraak van de
twintig, gelijk men hun mening en besluit ongeveer placht te noemen, in Jeruzalem verspreid:
“Jezus had onmiskenbaar onderricht van de duivel ontvangen.” (Joh. 8:48).
Ook nu weer brachten leerlingen van Johannes aan hun meester het bericht over van Jezus doop te
Gilgal en zij stelden hem dit voor als een inbreuk op zijn rechten. Maar hij zette hun opnieuw,
nu voor de zoveelste maal uiteen, en dit met de diepste zelfvernedering, dat hij weldra de plaats
voor zijn Heer zou verlaten, daar hij slechts diens voorloper en wegbereider geweest was;
doch dit wilde er bij zijn leerlingen niet in.
Loofhuttenfeest.
D. 22
Met een twintigtal gezellen trok Jezus op 14 oktober over de vlakte of het hoogveld Gilgal, een paar
uren noordwaarts. Toen vaarden zij op een boomstam (vlot van boomstammen?) over een beek.
(Het ligt voor de hand dat het de aanzienlijke beek Noeëmeh was). Vervolgens gingen zij door een
woud en wenden zich nu oostwaarts op een weg die naar de Jordaan liep; zij vaarden er over op een
vlot, waarbij zij zich van roeispanen bedienden. Rondom was het vlot voorzien van banken die aan
de balken waren vast gemaakt. In het midden waren een paar bakken aangebracht, waarin men
gewoonlijk kamelen plaatste, die anders tussen de balken in het water getrapt zouden hebben;
er was daarin voor drie kamelen plaats, nu waren er gene op; de Heer was met de leerlingen alleen;
het was avond en men gebruikte fakkels bij de overvaart. Jezus vertelde de parabel van de zaaier,
waarop Hij ook de volgende dag nog op terug zou komen.
De overvaart duurde wel een goed kwartier, want het water stroomde hier zeer geweldig (1) en men
moest een eind opwaarts varen en zich dan schuin laten afdrijven. De plaats waar zij naartoe vaarden,
lag niet recht tegenover het afvaarpunt (2).
De Jordaan is een zeer eigenaardige stroom; op vele plaatsen kan men er niet over en is er
hoegenaamd geen weg aan de steile oever. Dikwijls maakt hij schielijke bochten; hij schijnt recht
naar een plaats te willen stromen, maar hij draait er omheen. Ook liggen er vaak rotsen in die zijn
wateren doen splitsen; ook meerdere eilandjes. Hier is hij troebel, daar helder, naar de aard van zijn
grond (en oevers; naar gelang zijn bodem of bed rotsachtig of slijkerig is). Ook vindt men hier en daar
watervallen; zijn water is zacht en lauw.
Commentaar:
1) Bijzonderheden over de Jordaan zijn gegeven in X.77. Hier nog een paar andere: De bochten
verdriedubbelen zijn lengte. Kenmerkend voor de stroom zijn, zijn geweldige stroming,
zijn watervallen en stroomversnellingen. De naam Jordaan, dat is de geweldige, onstuimige,
wijst op deze eigenschap. “Op weinige plaatsen kan men tot bij het water komen, want de
oeverwanden verheffen zich steil; het water is witachtig grauw of grijs; zijn loop is meestal hevig,
doch telkens als hij voor één van zijn talloze krommingen komt, wordt hij rustiger” (Kopp,142).
Praktisch is de stroom onbevaarbaar: een Amerikaanse expeditie, die de stroom van het Meer tot de
Dode Zee afvaarde, telde 27 gevaarlijke stroomversnellingen en nog vele andere van minder belang.
Onder de gevaarlijke waren er sommige 15 voet hoog. Dit gevaar wordt nog vergroot, door de vele
klippen en ontelbare rotsen, die gedeeltelijk boven het water uitsteken en gedeeltelijk onder het
watervlak blijven. De bodem is soms een naakte rots, elders is hij met een laag slib bedekt.”
Op deze plaats, zegt de zienster, was de Jordaan zeer geweldig.” Dit was bij het wad Ghoranijeh of
even meer noordelijker, waar de stroom zonder kronkeling een kilometer ver naar het zuidoosten
vloeit. Hier zal Jezus de stroom overvaren.
2) Zij staken de stroom schuin over. Op de wijze waarop men een stroom overstak, is reeds een
bemerking gemaakt in B.45. De beschrijving van de plaats waar Jezus op het vlot treedt, lezen wij in
D.B.Jourdain,c.1736: “De Westoever van de stroom is open, dat is zonder struikgewas; de oever is
ook laag en mooie tamarisken maken van die plaats een kleine oase. De stroom is er geweldig en de
oostkust er tegenover is steil; ook neemt de stroom hier de richting naar het zuidoosten.”
Alles maakt een schuine overvaart hier dus noodzakelijk. Over een analoge plaats aan de Tigris zegt
O.Dapper: “De vier riemen op de hoeken van het vlot zijn onvoldoende om de snelheid van de
stroom te trotseren. Indien men bijgevolg de overkant wil bereiken, is men genoodzaakt 400 stappen
stroomopwaarts af te steken en zelfs dan nog loopt men gevaar te landen verre beneden de plaats,
waar men begeert aan wal te treden, en daar moet het vlot nog door tal van mensen tegen gehouden
worden: zo geweldig is die stroom, vooral wanneer regens hem deden zwellen.” (Mesop.72).
D. 23
Zij landen op een plaats waar tollenaarshuizen stonden (aan de zuidkant van de rivier Nimrim,
waar ook nu nog een hoofdweg voorbij loopt en waar later Johannes derde doopplaats zal komen).
Er liep hier een grote weg, die uit de streek van Kedar (of uit het oosten) afdaalde. Een dal (Nimrin)
liep in die richting. Jezus nam hier zijn intrek bij tollenaars (die hier bij de grote weg op een gepaste
plaats woonden en) die reeds Johannes doop hadden ontvangen. Verscheidene van zijn gezellen waren
over zijn gemeenzaamheid met dit verachtelijke mensenras verwonderd en bleven vol schrik
achteruit. Jezus en de leerlingen echter sliepen hier en werden gastvrij en ootmoedig door de
tollenaars geherbergd. Hun huizen lagen aan de weg in het dal dichtbij de Jordaan; een weinig verder
stonden de herbergen voor de kooplieden en hun kamelen. Voor het ogenblik waren hier zeer vele
kooplieden, want wegens het loofhuttenfeest dat morgen (avond) begon, mochten zij niet reizen;
het waren meestal heidenen, maar nochtans moesten zij op de feestdagen rusten (Exo.23:12).
De tollenaars vroegen Jezus wat zij met het onrechtvaardige verworven goed moesten aanvangen.
Jezus vertelde hen dat het aan de tempel gegeven moest worden, maar Hij hechte aan zijn woorden
een geestelijke betekenis en verstond onder de tempel de gemeenschap, de Kerk die Hij kwam
stichten. Later moest daarmee een akker gekocht worden voor de arme weduwen bij Jeruzalem;
Hij legde hun uit waarom het een akker moest zijn en dit bracht Hij wederom te pas bij een uitleg
van die parabel van de zaaier.
D. 24 Maandag, 15 oktober, 14 Tisri.
Ook de volgende dag ging Jezus met hen nog op de oever in het gewest rond; ook hier leraarde Hij
altijd over de zaaier en de toekomstige oogst; dit was vermoedelijk wegens het aanstaande
loofhuttenfeest, dat ook een feest is om de oogst van vruchten en van wijn.
Nadat de Heer de tollenaars op deze wandeling onderwezen had, maar ik ben er het meeste van
vergeten, zag ik Hem op deze dag zijn weg voortzetten in het dal (Nimrin). Weldra kwam Hij bij een
rij huizen, die aan beide zijden wel een half uur ver aan de weg lagen en wel hoger en lager,
geheel ongelijk. Deze weg leidde naar Dibon, waarvan deze huizenrij een voorstad scheen.
In al deze huizen werd het Loofhuttenfeest gevierd. Ter zijde van de huizen stonden groene hutten
van boomtakken met bloemenruikers, kransen van vruchten en druiventrossen versierd.
Aan de ene zijde van de weg zag ik de loofhutten en de kleinere hutten van de vrouwen afgezonderd,
en aan de andere zijde de slachthutten; zij brachten alle spijzen over de weg. Op de weg trokken ook
scharen van kinderen van de ene loofhut naar de andere; zij maakten muziek en zongen; zij waren
met kransen getooid en hadden driehoekige instrumenten met ringen, waarmee ze klingelden; andere
driehoekige instrumenten waren met snaren bespannen en zij hadden ook een blaasinstrument,
waaruit vele buizen kwamen, die als slangen gekronkeld waren (1).
Jezus vertoefde hier en daar om te leren; de mensen brachten Hem en de leerlingen ook spijzen,
bijvoorbeeld druiventrossen aan stokken hangend en door twee mannen gedragen.
s`Avonds nam de Heer zijn intrek in een herberg aan het einde van de rij huizen; ze stond niet ver
van de grote en schone synagoge van Dibon, die tussen Dibon en die woningen op een bredere plaats
in het midden van de weg gelegen en met bomen omringd was.
Jezus was ook in een loofhut ter herberg en ook hier hiel Hij een toespraak (2).
Commentaar:
1) Eigenlijk is het eerst morgen loofhuttenfeest, maar het begint de avond te voren en wel tamelijk
vroeg in de namiddag. Zo werd het avondoffer in de tempel om drie uur in de namiddag geslacht.
Dat het loofhuttenfeest reeds gevierd werd, kan men dus zo verklaren dat het werkelijk in de
gevorderde namiddag was, ofwel zo, dat men overal druk met de bereiding bezig was en de kinderen
het spelenderwijs bij voorbaat begonnen te vieren. Doch Christus schijnt wel tamelijk laat bij Dibon
aangekomen te zijn. De rij huizen stelle men zich best voor bij of te Nimrin, thans Sjoena geheten en
liggend aan de rand van de grote weg. Twee kilometer verder wordt het dal breder, doordat een
andere vallei vanuit het zuidoosten in het dal Nimrin uitmondt. Op die bredere plaats vindt men de
heuvel Moesta en daarop zal de synagoge gelegen hebben. Eén kilometer meer noordelijk ligt de
heuvel Beleibil en op deze lag Dibon.
2) De vereenzelviging van synagoge met Moesta en van Dibon met Beleibil zijn nagenoeg zeker.
Tell Moesta is een hoogte, zoals het woord zelf het zegt; op die hoogte vindt men resten van
gebouwen. Men vindt Moesta terug in het woord knista, dat is synagoge; de k valt weg; in het Arabisch
wisselen de n en m elkaar vaak af. Tell Beleibil stijgt terrasvormig omhoog en heeft een platte kruin.
Straks vermeldt Katarina deze terrassen: “Dibon is rijk, zegt ze, aan bronnen, tuinen en terrassen.”
In de omgeving van Beleibil ziet men te allen kanten watertjes; de tuinen zullen grotendeels op de
terrassen aangelegd geweest zijn. Ook laat zij Herodes eenmaal dicht bij Dibon het twee-armig
riviertje oversteken. Dichtbij Moesta verenigen zich die twee armen. Zo is onze vereenzelviging
goed gefundeerd. Dit Dibon is waarschijnlijk ook het stadje dat in de vertaling van de Septante van
Josuë, 13:26 Daibôn, Daebôn genoemd wordt; voor deze passage wordt in andere vertalingen
het woord Debir gebruikt.
D. 25 Dinsdag, 16 oktober. 15 Tisri. Loofhuttenfeest.
De volgende dag leraarde Jezus in de synagoge; Hij herhaalde nog altijd de parabel van de zaaier.
Hij sprak ook over de doop en de nabijheid van het Rijk Gods, ook over het loofhuttenfeest en de
manier waarop men het vierde; Hij maakte er hun een verwijt van dat zij heidense elementen in hun
godsdienstgebruiken opgenomen hadden; er waren hier inderdaad nog Moabieten en de inlanders
hadden zich met hen vermengd. (De rivier Nimrin is lange tijd de noordelijke grens van Moab
geweest).
De synagoge verlatend vond Jezus op het voorplein zeer vele zieken, die men op draagbedden
aangebracht had. Zij riepen Hem aan: “Heer, Gij zijt een profeet! Gij zijt door God gezonden!
Gij kunt ons helpen, ons genezen. Genees ons, Heer!” Ook genas Hij er vele. Des avonds gaf men Hem
en de zijnen een rijke maaltijd in de herberg. Jezus hield een leerrede aan tafel. Vele van de
heidense kooplieden die hier wegens het feest in de nabijheid legerden, luisterden aandachtig toe.
Trouwens in zijn rede ging het ook over de roeping van de heidenen en over de ster die in het land
van de koningen verschenen was en hoe zij het Kind waren komen bezoeken.
In de nacht (tussen 16 en 17 oktober, 15 en 16 Tisri) verliet Jezus zonder gezelschap de plaats om
eenzaam op een berg te gaan bidden. (Hier begint het gebergte steil te stijgen). Hij had aan zijn
leerlingen een punt op de weg aan de andere kant van Dibon aangeduid, waar hen de volgende morgen
zou vervoegen. Dibon ligt 6 uren van Gilgal; het is zeer rijk aan bronnen, weiden, tuinen en terrassen
(bankvormige ingerichte heuvelhellingen, zoals het, het geval is met de heuvel Beleibil).
Oogslag op Sint-Lucas.
D. 26
Terwijl Jezus te Dibon was, zag ik Lucas in het dal Zabulon bij Bartolomeus, die daar zijn beroep
uitoefende; zij spraken van de doop van Johannes, die Bartolomeus ontvangen had en ook van de
geruchten rond de persoon van Jezus. Lucas kon maar niet begrijpen dat Jezus bij voorkeur met het
kleinvolk omging.
Ik weet eigenlijk niet wat voor godsdienst Lucas volgde; hij was Jood noch heiden; hij was een
geleerde die overal alle geruchten opving; hij was Antiochië en zijn klederdracht was meer Romeins
dan Joods; hij had in Egypte gestudeerd, was geneesheer, verzamelde kruiden en schilderde ook
afgodsbeelden, die hij naar Egypte zond; hij had hier en daar veel omgang met leerlingen van Jezus,
doch eerst kort, voor Jezus dood trad hij definitief tot de Gemeente toe.
Jezus te Soekkot.
D. 27
Opmerking van Brentano heden, 17 oktober en in de volgende dagen was de verhaalster,
die toch al zo lijdend was, daarbij nog zodanig door bezoekers overrompeld, dat zij vele
bijzonderheden vergat en wellicht sommige andere minder juist rangschikte.
Woensdag, 17 oktober. Jezus ging des nachts niet op de handelsbaan die door Dibon loopt, maar
volgde een weg door het land, een paar uren van de Jordaan en stroomopwaarts. In de vroege morgen
zag ik Hem met de leerlingen door een schamel gehucht trekken, waarvan de huizen met biezen
gedekt waren. De mensen waren in de loofhutten nog niet wakker; dit dorp had een naam die in onze
taal hysopshuis betekend (1). Jezus trok er enkel door, doch onderweg sprak Hij met de leerlingen
over de verschrikkelijke godsgerichten die op komst waren, over tijden van nood, wreedheid en
vernieling, zo vol ellende dat een moeder er toe zou komen haar eigen kind op te eten. Hierbij kreeg
ik een neventafereel te zien van een vrouw die nu nog niet geboren was, maar later uit dit dorp
(Betzob) naar Jeruzalem trok, waar zij tijdens de belegering, die haar daar verraste, uit wanhoop
haar eigen kind braadde en op at. (Wordt ook verhaald door Flav. Jos. B. J. VI, 3,4).
Jezus kwam ook in een stadje en voerde daar het woord, doch men was er Hem vijandig. Er waren
daar Jeruzalemse bespieders, die Hem tegenspraken en Hem van godslastering beschuldigden om
hetgeen Hij vertelde over Zijn hemelse Vader. Na een kort oponthoud verliet Hij weer de stad.
Hierop, zo zag ik, zette Jezus zich over een riviertje (de Jabbok) en daarna kwam Hij tegen de avond
te Soekkot aan (thans tell Deir Allah). Deze stad was niet erg groot, maar er kwamen hier verbazend
veel mensen tot Jezus, ook vele zieken. Hij gaf onderricht in de synagoge en liet ook dopen.
Benevens Saturninus doopten nog vier andere leerlingen.
Commentaar:
1) Hysopshuis. In F.10 laat Katarina Herodes op zijn weg naar Johannes eerste doopplaats nabij Dibon
over de twee armen van een riviertje gaan en daarna door Betzobra passeren. Dit zou de naam zijn
van het dorp dat wij hysopshuis kunnen noemen. Wij vinden in Betzobra de elementen Bet = huis,
enzob, r en a. De r is er welluidendheidshalve tussen gekomen, zoals in vele andere namen,
zoals bijvoorbeeld, in Acre (St.Jean d’Acre), wat komt van Acco. Het Hebreeuwse ezob = hysop.
De a op het eind geeft aan de naam zijn Latijnse of Griekse vorm. Ook Flavius Josephus geeft de
naam en kent er dezelfde betekenis aan toe, maar gewoonlijk misvormt hij de namen. Hij zegt:
“Een zeer rijke vrouw uit het dorpje Batezjor was ook naar Jeruzalem gevlucht (B.J.II,239);
ze heette Maria, dochter van Eleazar en doodde haar eigen zoontje om het op te eten.
Toen de Romeinse veldheer Titus hiervan hoorde, zwoer hij dat de puinen van Jeruzalem zulke
gruwelen zouden toedekken, zodat de zon niet schaamrood een stad hoefde te beschijnen,
waar moeders hun eigen kinderen opeten en Joodse vaders zelf niet door zulke waanzinnige nood te
bewegen zijn tot overgave aan Rome. Daar hij de b laat vallen, maar de r behoudt, is dit een teken
dat ze toen tot de naam behoorde.
D. 28
De doop te Soekkot geschiedde aan een bron in een rotsgewelf, dat westwaarts op de Jordaan
uitzicht had, doch men kon de Jordaan niet zien, omdat er nog een heuvel tussen lag (tell Malahah).
Het water van de bron kwam nochtans uit de Jordaan, zo diep lag deze bron (?). Door een opening
van boven in de rots viel er het licht binnen. Voor het rotsgewelf, waarin de bron is, strekt zich een
mooie, ruime lustplaats uit; deze is kunstig aangelegd en prijkt met sierboompjes, reukplanten,
struiken en grasperken. Hier lag een oude gedenksteen die herinneren moest aan de verschijning van
Melchisedek aan Abraham.
Jezus sprak hier over de doop van Johannes, die er één was van boetvaardigheid, maar die nu
ophouden zal en vervangen moet worden door de doop van de Heilige Geest en van de
zondenvergiffenis. Hij eiste een algemene zondenbekentenis (in de zin van: alle zware zonden met
getal en verzwarende omstandigheden); en alle dopelingen beschuldigden zich, ieder in het bijzonder
en afzonderlijk, van al hun hoofddriften en gebreken; Hijzelf zei aan enigen hun zonden, waardoor Hij
hen tot vermorzeling stemde. Daarna vergaf Hij hun die zonden door handoplegging als absolutieteken.
De dopelingen werden niet ingedompeld; op de gedenksteen van Abraham stond een groot bekken,
waarboven de dopelingen zich met ontblote schouders bogen; de dopende schepte met de hand
driemaal water op hun hoofd; de dopelingen waren talrijk.
Ook te Soekkot heeft Abraham met zijn voedster Maraha gewoond; hij had hier op drie plaatsen
landerijen; reeds hier deed hij een verdeling met Lot. Hier kwam Melchisedek een eerste maal tot
hem op de wijze gelijk er dikwijls engelen tot hem kwamen; hij beval hem een drievoudig offer van
duiven te brengen, van vogels met lange bekken en andere dieren (Gen. 15: 8/18). Hij vertelde hem
nog dat hij later tot hem zou komen om brood en wijn te offeren en hij gaf hem verscheidene
intenties op, waarvoor hij bidden moest; ook voorspelde hij hem het lot van Sodoma en van Lot.
Melchisedek was toen niet meer op een aardse wijze te Salim woonachtig. Ook Jakob had hier
(te Soekkot) zijn hutten (Gen. 33:17).
Jezus ontmoet Maria.
D. 29 Donderdag 18 en Vrijdag 19 oktober.
Jezus begaf zich op reis naar Groot-Chorazin (8 kilometer ten oosten van de noordpunt van het Meer
van Gennezaret), waar Hij zijn Moeder en de Heilige Vrouwen een naburige herberg voor hun
samenkomst had aangeduid. Op de weg daarheen trok Hij door Gerasa. Hier te Gerasa hield
Hij de sabbat (de sabbatoefening op vrijdagavond).
Sabbat, 20 oktober. Na het sluiten van de sabbat (zaterdagavond) ging Hij naar een herberg in de
woestijn en enkele uren van het Meer van Galilea. De mensen die het toezicht over de herberg
hadden, woonden in de nabijheid; ze was met groen tot een loofhut versierd; de vrouwen hadden die
sinds enige dagen gehuurd of besproken en alles in gereedheid gebracht; zij vierden daar
waarschijnlijk hun loofhuttenfeest; zij lieten hun spijzen van Gerasa halen; ook de vrouw van Petrus
en alle overige vrouwen, zelfs Suzanna van Jeruzalem, behalve Veronika, waren hier bij hen.
Jezus had een onderhoud met Zijn Moeder alleen en Hij vertelde haar dat Hij nu naar Betanië en
vandaar naar de woestijn ging. Maria was ernstig en bedroefd; zij bad Hem niet naar Jeruzalem te
gaan, want zij had kennis gekregen van het eindbesluit van de Hogeraad tegen Jezus. Jezus sliep hier
(in de nacht van 20 op 21 oktober).
Later hield Hij hier een onderrichting op een heuvel, waarop een stenen preekstoel stond,
die voortijds dikwijls dienst had gedaan; er waren vele mensen uit de omstreken tegenwoordig,
als ook een dertigtal vrouwen; deze stonden bijeen, afgezonderd van de mannen. Na zijn toespraak
zei Hij tot zijn reisgezellen, dat Hij zich binnenkort voor enige tijd van hen moest verwijderen;
dan moesten zij ook van elkaar scheiden en moesten zelfs de vrouwen uiteengaan tot zijn terugkeer;
Hij sprak nog over de doop van Johannes, die weldra moest ophouden en over de zware vervolgingen
welke Hij en al de zijnen te verwachten hadden.
Jezus te Aroema.
D. 30
Zondag, 21 oktober. In de avond verliet Jezus de herberg met een twintigtal leerlingen en andere
meereizende en legde in één tocht een afstand af van niet minder dan 12 uren (17 uren in rechte lijn)
in zuidwestelijke richting. Op zijn weg lagen vele steden; de naam van de meeste ben ik weer
vergeten. Ik heb heden nacht een groot aantal steden duidelijk gezien, waarvan nu absoluut niets,
geen spoor meer van overgebleven is.
Maandag, 22 oktober. Hij ging naar een stad (Aroema, 8 kilometer ten zuidoosten van Sikem),
waarbij voor Hem en voor de zijnen een herberg gehuurd was, en dit voor altijd, een vrije herberg.
Marta, wier eerste inspectietocht met de Heilige Vrouwen de reis naar Gerasa was geweest, had hier
deze herberg (op haar heenreis) ingericht; de opzichters woonden in de nabijheid. De vrienden uit
Jeruzalem droegen er de kosten van. De vrouwen hadden ze gisteren aan Jezus bij zijn afreis
aangeduid; de stad ligt een negental uren van Jeruzalem en een zevental van Jericho.
Bij de herberg hadden ook Essenen hun woning; zij kwamen tot Jezus en spraken en aten met Hem.
Hij bezocht ook de synagoge en sprak er over de doop van Johannes als over een doop van
boetvaardigheid, een eerste, grover reiniging, een voorbereidde handeling, zoals de handelingen van
die aard in de Wet zijn; Johannes doop verschilde van de doop van Hem, die door Johannes
aangekondigd werd. Nochtans heb ik de door Johannes gedoopten niet vroeger met de doop van
Jezus herdoopt zien worden dan na de dood van Jezus en na de neerdaling van de Heilige Geest;
dit geschiedde in de vijver Bethesda. De Farizeeën vroegen Hem hier naar de tekenen waaraan men
de Messias zou herkennen en Hij vertelde hun die; Hij leerde bovendien tegen de gemengde
huwelijken met de Samaritanen en de heidenen (In dit gewest loopt nu de grens tussen Judea en
Samaria).
Hier had Judas Iskariot, de latere apostel, Jezus leerrede gehoord; hij was er alleen en niet met de
leerlingen gekomen.
Dinsdag, 23 oktober. Nadat Judas hier gisteren en heden de prediking van Jezus gehoord en ze tegen
de kritiek van de Farizeeën zwetsend opgehemeld had, was hij naar een naburig, verachte dorp
(Fasaël) gegaan en had ook daar bij een godvrezend man de mond vol lof gehad over Jezus leer.
Deze man liet Jezus nu tot zich uitnodigen.
Judas trok te lande overal rond, dreef koophandel, deed schrijverswerk of bewees allerhande andere
diensten aan de mensen. (Daarvan leefde hij.) Hij had Jezus hier hoog geprezen, want Hij was een
ogendienaar en praatte iedereen naar de mond. Van hier (het geminachte dorp) was hij reeds weer
weg, toen Jezus er aan kwam (1).
Commentaar:
1) De 22e en 23e hoorde Judas Jezus te Aroema preken. De 21e ‘s avonds verliet Jezus Groot-Chorazin.
“Avond” kan zijn de ietwat late namiddag (Luc. 24:29). In meer dan 24 uren kan Jezus de weg van 17
uren en meer afgelegd hebben en nog op de 22e oktober het volk te Aroema toegesproken hebben.
Judas hoorde Hem op de 22e en 23e. De 23e ging hij naar het verachte dorp en was er weer reeds weg,
toen Jezus er aankwam, hetzij de 23e of 24e.
Jezus bij de Esseen Jairus.
D. 31 Woensdag, 24 oktober.
Op de uitnodiging van die man ging Jezus na het sluiten van zijn toespraak met zijn leerlingen tot hem.
Deze man woonde in een nieuw klein dorp. Ter oorzake van allerhande gespuis dat daar woonde,
was het veracht. Herodes had in de nabijheid een kasteel (1). Er moest ook wel, ergens hier in de
omtrek, iets geschied zijn, wat betrekking had op de Benjamienieten, want er stond in de nabijheid
een boom met een muur omringd, opdat niemand hem aanraakte (2). Hier was het ook dat Abraham
en Jakob eens geofferd hadden (Gen. 12:33; 20). Ook Esau was eens naar hier geweken, nadat hij het
met Jakob nopens de zegen oneens was geworden. Isaak woonde toen bij Sikar (=Sikem).
De man die door Jezus hier bezocht werd, heet Jaïrus; hij behoort tot dat soort van Essenen die
trouwen; hij had een vrouw en verscheidene kinderen; zijn beide zonen heten Ammon en Kaleb.
Hij had ook een dochter die later door Jezus genezen (van de dood opgewekt) werd, doch hij is niet
de Jairus uit het evangelie. Hij is een nakomeling van de Esseen Chariot, die de kloosters bij Betlehem
en te Mizpa gesticht heeft. (D.12).
Deze man wist veel over de verwanten en over de jeugd van Jezus; Hij trok met zijn zonen Jezus
tegemoet en verwelkomden Hem zeer ootmoedig. Dank zij zijn liefdadigheid was hij als de hoofdman
van dit geminachte dorp; hij droeg zorg voor de armen en trok zich de kinderen en ontwetenden aan;
hij onderwees ze op bepaalde dagen; er was hier immers school nog priester; hij verpleegde ook de
zieken; Jezus at en herbergde in zijn huis.
Volgens zijn gewoonte sprak Jezus hier over de doop van Johannes als over een doop van
boetvaardigheid, ter voorbereiding; ook over de nabijheid van het Rijk Gods, en meer andere
verwante onderwerpen. Hij ging met Jairus de zieken bezoeken; Hij troostte hen zonder iemand te
willen genezen, doch Hij beloofde over vier maanden terug te keren en hun dan de gezondheid terug
te geven. In zijn leerrede noemde Hij de gebeurtenissen die hier hadden plaats gevonden.
Ook vergeleek Hij het woeden van Esau tegen zijn broeder met de minachting waarmee schijnheiligen
dit dorp bejegenden. Zo handelde de hemelse barmhartige Vader niet, want de tegenwoordige
vervulling der Belofte zou ten goede komen aan allen die geloofden in de Messias die Hij gezonden
had, aan allen die zich lieten dopen en boetvaardigheid deden; Hij zei ook dat de boetvaardigheid de
gevolgen van de boze handelingen onderbreekt.
‘s Avonds begon Jezus de reis naar Betanië ; Hij was vergezeld van de leerlingen en van Jairus en
diens zonen; deze laatsten gingen wel de helft van de weg mee (3).
Donderdag, 25 oktober. De volgende dag was Jezus met zijn leerlingen in een herberg in de nabijheid
van Betanië. Hij hield daar weer een langdurige toespraak tot afscheid, waarin Hij wees op de
gevaren die Hem en allen, die zijn leven en onderneming zouden delen, te wachten stonden. Hij zei
tot zijn leerlingen dat zij Hem verlaten mochten (indien ze de moed niet voelden), en zichzelf
grondig moesten onderzoeken of zij het in de toekomst bij Hem zouden kunnen uithouden.
Lazarus kwam Hem hier tegemoet en, nadat de leerlingen naar huis vertrokken waren, gingen alleen
Aram en Temeni naar Betanië mee; hier wachtten reeds vele vrienden uit Jeruzalem op Jezus,
ook vrouwen onder wie Veronika.
Commentaar:
1) Kasteel van Herodes. Zal wel dat zijn, waarvan Flavius Josephus in Antiq.Jud.III,53 schrijft: “Ter
versterking van Samaria bouwde Herodes een kasteel op de plaats die “de vlakte” genoemd wordt;
Hij bedoelt de vallei van Sikem, waaraan hij op andere plaatsen (Ant.I,300) de benaming
“lange vlakte” geeft.
2) De boom met een muur omringd. a) Ofwel is bij vergissing bedoeld de boom van Gideon die een
kuipvormige dorsvloer overschaduwde; b) ofwel een boom waaronder de Leviet zijn dodelijk
verkrachte vrouw in stukken verdeelde om deze naar de verschillende stammen te zenden en ze
zo tegen de stam Benjamin op te hitsen. Deze boom overschaduwt in geen geval de plaats van de
misdaad tegen de vrouw gepleegd; ze geschiedde te Gibat-Saül, dezelfde stad als Gibat-Amma
(Recht. 19) (C.50).
3) Het geminachte dorp van de Esseen Jaïrus zal Katarina later Fasaël noemen; het werd door Herodes
gebouwd, door hem met gemeen gepeupel bevolkt en was daarom veracht. De Palestinologen
vereenzelvigen het met de ruïne Fasaïl, 20 kilometer ten noorden van Jericho. De opgaven echter van
Katarina brengen ons op verre na niet zo zuidelijk en haar afstandsopgaven zijn onveranderlijk
dezelfde: zowat een uur ten noordoosten van Aroema. Een zekere oplossing is onmogelijk.
Op de grote kaart stellen wij daarom met een vraagteken twee dorpen voor. Ten gunste van het
verste dorp Baseileh is aan te voeren dat deze moderne naam zeer op Fasaïl gelijkt, daar b en f
verwante medeklinkers zijn.
Uit de geschiedenis kunnen we wellicht de betekenis van de naam Baseileh afleiden en onze
vereenzelviging van Fasaïl met Baseileh er door versterken. Fasaïl of Fasaël werd na Herodes dood
eigendom van zijn zuster Salome en deze vermaakte het op haar beurt aan keizerin Livia, gemalin van
keizer Augustus en deze weerom aan haar zoon Tiberius. Naderhand bleef het nog eeuwen lang in
privé-bezit van de Romeinse en Byzantijnse keizerlijke families (Encycl.judaica,Jérusalem 1971,bij
`t woord Phasaëlis). Deze laatste omstandigheid brengt ons de idee bij dat Baseileh in verband
gebracht zou kunnen worden met het Griekse woord Basiléia en de betekenis zou kunnen hebben van
keizerlijk eigendom, grondgebied, goed. In dit geval zou niet alleen de gelijkheid van naam,
maar ook de naamsbetekenis onze vereenzelviging van Fasaël met Baseileh steunen. Het Griekse
woord Basiseis = Keizer; Basileia = Keizerin; Basiléia, keizerschap of door een zekere uitbreiding of
toepassing in de mond van vreemden: keizerlijk goed.
Jezus te Betanië.
D. 32 Vrijdag, 26 oktober.
Heden zag ik Jezus te Betanië bij Lazarus. Nikodemus, Jozef van Arimatea, Obed, Veronika`s zoon,
Johannes Markus en Simon de melaatse, een Farizeeër uit Betanië en vriend van Lazarus, waren daar
aanwezig. Jezus sprak nogmaals over de doop van Johannes en die van de Messias, over de Wet en
haar vervulling, over alle Joodse sekten en hun aard en verstrekking. Zij hadden ook schriftrollen uit
Jeruzalem meegebracht en Hij legde voor hen profetieën uit, die op de Messias betrekking hadden.
Niet alleen waren bij die soort schriftuurles tegenwoordig, doch slechts Lazarus en enige vertrouwden.
Jezus sprak over zijn toekomstige verblijfplaatsen; zij raadden Hem aan zich niet te Jeruzalem te
vestigen en deelden Hem praatjes mee die daar over Hem overal de ronde deden. Zij stelden Hem
Salim tot zijn verblijfplaats voor, omdat daar weinig Farizeeën waren, (misschien ook wegens het
privilege van vrijgewest, waar men niemand uit kon verdrijven.
Naar aanleiding hiervan sprak Jezus over al deze plaatsen en ook over Melchisedek, wiens
priesterschap nu vervuld zou worden; Hij vertelde dat deze alle wegen en plaatsen gemeten en
gegrondvest had, waar zijn hemelse Vader wilde dat de Zoon des Mensen zou wandelen (D 10).
Hij vertelde hun ook dat Hij zich meestal bij het Meer Gennezaret zou ophouden, enzovoort.
Jezus had dit gesprek met hen in een afzonderlijke plaats in kamers naast de tuin waar baden waren.
Jezus nogmaals bij de zwijgzame Maria.
D. 33
Jezus sprak ook met de vrouwen; dit geschiedde in de vroegere salons van Magdalena, die op de
Jeruzalemse weg uitzicht hadden. (Dus waarschijnlijk op de verdieping; de benedenkamers waren
naar binnen ingericht). Op het verzoek van Jezus bracht Lazarus zijn zuster, de stille Maria, hier tot
Hem en liet hen beiden alleen; de andere vrouwen wandelden ondertussen in de voorplaats.
Heden was het gedrag van de zwijgzame Maria jegens Jezus een weinig anders; zij viel voor Hem
neer en kuste zijn voeten. Jezus liet dit geschieden en hief haar bij de hand op. Nu sprak zij weerom,
zoals de laatste maal, naar omhoog ziende, over de geheimzinnigste en wonderbaarste geheimen en
waarheden, en dit op een gans eenvoudige en ongedwongen wijze: zij sprak over God, zijn Zoon en
zijn Rijk, zoals een boerenmeid over de vader van haar heer en diens bezitting. Geheel haar gesprek
was een voorzegging of vooruitzicht, terwijl zij alles voor zich zag gebeuren; zij sprak van grote
schulden, die de boze, ontrouwe knechten en meiden door hun slecht beheer hadden gemaakt,
over de wanorde die zij door zorgeloze huishouding aangericht hadden. Doch nu had de Vader zijn
Zoon gezonden om alles goed te maken, de schade en de schulden te betalen; zij zag en zei voorop
wat Hem te wachten stond, dat Hij slecht ontvangen en wreed behandeld zou worden, dat Hij in
ontzettend lijden zou moeten sterven en met zijn bloed de burgers van zijn rijk verlossen en de
schulden van de knechten delgen, opdat zij weer kinderen van de Vader zouden worden.
Zij zette dit alles zo levendig en op zulk een natuurlijke wijze uiteen, als sprak zij van iets wat naast
haar gebeurt; zij verheugde zich daarover en verviel dan weer tot droefheid bij de gedachte dat ook
zij een onnuttige dienstmeid was en dat de taak, waarvoor de Zoon van die barmhartige Heer en
Vader, nu kwam te staan, zo enorm zwaar was; zij beweende ook de verblindheid van de knechten,
die dit niet wilden inzien, hoewel het toch zo natuurlijk was en zo zijn moest.
Zij sprak ook over de verrijzenis en zei dat de Zoon ook tot die knechten zou gaan, die in de
onderaardse kerkers opgesloten zijn en dat Hij hen zou troosten en in vrijheid stellen, nadat Hij hen
vrijgekocht en verlost had. Met hen zou Hij dan tot zijn Vader terugkeren. Anderzijds zullen allen,
zei zij, die zijn voldoening en verlossing niet aannemen en in hun boze werken volharden, in het vuur
geworpen worden, wanneer Hij zal wederkomen om over levenden en doden te oordelen.
Zij sprak ook over Lazarus dood en opwekking: “Hij verlaat de aarde, zei zij, en hij ziet alles af,
en zij wenen om hem, alsof hij niet meer zou wederkeren, maar de Zoon roept hem terug en hij
arbeidt in de wijngaard.”
Zij vertelde over Magdalena: “De dienstmeid is in de verschrikkelijke woestijn waarin de kinderen
van Israël waren, in die schromelijke plaats, waar de Israëlieten door moesten trekken, na zich weer
aan een misdrijf schuldig gemaakt te hebben. Elf dagen trokken zij door de woestijn, die zo gruwzaam
was dat nooit een mens er de voet had gezet, maar in een andere woestijn zal zij alles door
boetvaardigheid herstellen.
Zichzelf noemde zij een gevangene in het lichaam (Ps. 141:8). Zij wist niet dat dit leven hier het
normale leven was, (daar zij het eerder als een dood en kerker beschouwde). Ook wenste zij vurig
naar huis te gaan. Alles was hier zo nauw, zo verstikkend en niemand die haar verstond.
(Visionairen die uit de extase terugkeren hebben de indruk dat dit leven een schemering, een mist,
een droom, een onwerkelijkheid is zonder orde en samenhang, …enz.). Haar omgeving scheen blind
te zijn. Nochtans wilde zij nog langer blijven en alles met berusting verduren, omdat zij meende niets
beters te verdienen.
Jezus sprak zeer minzaam met haar, troostte haar en zei: “Gij zult na Pasen, als ik hier terugkeer,
naar uw huis en land mogen terug gaan.” Zij knielde voor Hem en Hij zegende haar; Hij legde de
handen op haar, en me dunkt dat Hij ook iets uit een fles over haar hoofd gegoten heeft, maar ik
weet niet juist of het olie of water was. Eenmaal kwam de gedachte bij mij op dat het de doop kon
zijn, maar nu kan ik daar niets zekers over zeggen; het bleef mij duister en nu geloof ik dat ik het niet
weten moest.”
Na een ogenblik zwijgen, vertelde de zienster verder:
D. 34
De zwijgzame Maria was een zeer heilig persoon, doch niemand doorzag of begreep haar; zij leefde
in een wereld van gezichten over het verlossingswerk, waar niemand nog enige gedachte of
vermoeden van had, maar dat zij verstond als iets zo vanzelfsprekend, dat ook een kind het moet
verstaan; men hield haar voor krankzinnig.
Na haar het tijdstip van haar dood medegedeeld te hebben met de woorden: “Als Ik na Pasen hier
terugkeer, zult gij uit uw gevangenis naar huis mogen gaan”, zalfde Jezus haar lichaam in
voorbereiding op haar dood. Men kan hieruit besluiten dat de zalving van het lichaam zulk geen
geringe zaak is als vele mensen menen. Jezus nu had medelijden met de zwijgzame Maria, die als
vermeende krankzinnige geen zalving te verwachten had, want haar heiligheid was een geheim.
Jezus zond nu de stille Maria weer heen en zij keerde naar haar woning terug. Hierna onderhield Jezus
zich nog met de mannen over de doop van Johannes en de doop van de Heilige Geest. Ik herinner me
geen groot verschil tussen de doop van Johannes en de eerste doop van Jezus leerlingen. Deze laatste
bewerkte evenwel doeltreffender de vergiffenis van de zonden. Ook heb ik geen dopelingen van
Johannes voor de neerdaling van de Heilige Geest herdoopt zien worden met de doop van Jezus.
Voor de sabbat gingen de vrienden van Jeruzalem nog naar de stad terug. Aram en Temeni vergezelden
Jozef van Arimatea daarheen. Jezus had hun gezegd dat Hij zich enige tijd wilde afzonderen om zich
op zijn zwaar leerambt voor te bereiden, maar Hij vertelde hun niet dat Hij wilde gaan vasten.
De Berg Qarantania.
D. 35
Van Lazarus vergezeld ging Jezus voor het begin van de sabbat naar de herberg van Lazarus naar de
woestijn toe: (de herberg ten zuidoosten van Betanië). Alleen aan Lazarus maakte Hij bekend dat Hij
na 40 dagen terug zou komen. Uit de herberg gekomen zette Hij zijn weg alleen en barrevoets voort.
Hij ging aanvankelijk niet in de richting van Jericho, maar meer naar het zuiden, als wilde Hij naar
Betlehem, als wilde Hij tussen de woonplaats van Anna`s verwanten en tussen die van Jozefs
verwanten bij Mizpa doortrekken. Daarna wendde Hij zich Jordaanwaarts. Hij ging langs voetpaden,
voorbij alle dorpen, en kwam ook dicht voorbij de plaats waar eenmaal de Ark gestaan had en
Johannes onlangs een feest had gevierd.
Afbeelding van dezelfde berg maar dan rond 1890
Ongeveer een uur van Jericho beklom Hij het gebergte en trad in een ruime spelonk. (Hier begon Hij
zijn vasten, maar zette hem voort in een ander gebergte, dat aan de oostkant van de Jordaan
ongeveer tegenover Jericho begint.) Het loopt van dat punt aan de overzijde van de Jordaan tussen
oost en zuid (min of meer zuidoostwaarts) naar Midian (ten oosten van de Akabische Golf).
Jezus is hier bij Jericho zijn vasten begonnen, heeft het in een andere woestijn over de Jordaan
voortgezet en hier geëindigd, nadat de duivel Hem hier op de berg teruggeplaatst had.
Deze berg biedt op zijn top een uitgerekt vergezicht; hij is gedeeltelijk met struikgewas begroeid,
gedeeltelijk dor en kaal; hij ligt niet zo hoog als Jeruzalem zelf (namelijk 98 meter boven de
zeespiegel, tegenover 780 meter), maar hij verheft zich boven een diepere grond (die bij Jericho ligt
258 meter onder de zeespiegel), en hij steekt er meer eenzaam en hoog boven uit. Op de berghoogte
van Jeruzalem ligt de kalvarieheuvel met de tempelgebouwen gelijk (755 meter; burcht Antonia op
een rotsblok ook 755 meter; tempelplein 740 en 744 + een 10-tal meters voor de gebouwen).
De Kalvarieheuvel ligt te Jeruzalem (niet) het hoogst, (Sion bereikt 768 en 775 meter; Bezeta en
Gareb 780 meter). Naar de kant van Betlehem, dat is ten zuiden ligt Jeruzalem duizelingwekkend steil.
Aan deze kant is er ook geen ingang (heel de zuidmuur heeft alleen aan zijn twee uiteinden een poort)
en alles is daar (in de wijk) met paleizen bezet (of villa`s, waarvan meerdere mozaïekvloeren
teruggevonden werden, bijvoorbeeld in de omgeving van het Assumptionistenklooster).
D. 36
Jezus beklom `s nachts (tussen 26 en 27 oktober) in de woestijn de steile en woeste berg die men nu
Qarantania noemt. Er zijn drie toppen op die berg en drie spelonken de ene boven de andere.
Achter de bovenste spelonk waar Jezus binnentrad, viel de blik in een steile, donkere, diepe afgrond.
Het gehele gebergte was vol verschrikkelijke en gevaarlijke ravijnen. In dezelfde spelonk had voor
400 jaren een profeet gewoond, wiens naam me nu niet invalt. Ook heeft Elias hier eens nog al een
lange tijd heimelijk gewoond; hij heeft de ene spelonk verruimd. Zonder dat iemand wist waar
vandaan hij kwam, verscheen hij dikwijls van hier uit onder het volk, deed voorzeggingen en
bewerkte eendracht en vrede. Voor 150 jaren hadden een 25-tal Essenen hier hun woning.
Aan de voet van die berg stond het leger van de Israëlieten, terwijl de Ark des Verbond onder
bazuingeschal rond Jericho werd gedragen. De bron, waarvan Elizeus het water zoet maakte,
ontspringt in dit gewest (de bron bij Oud-Jericho, nu Ain es-Soeltan geheten.) De Heilige Helena heeft
die spelonken tot kapellen laten inrichten. In ene daarvan heb ik eens een schildering van Jezus
bekoring op de wand gezien. Later heeft daarboven ook een klooster gestaan. Ik heb me nooit kunnen
indenken hoe werklieden daar zelfs maar op geraakten. Helena heeft zeer veel heilige plaatsen met
kerken opgeluisterd; zij bouwde ook een kerk boven het geboortehuis van de Heilige Moeder Anna,
twee uren van Sefforis (namelijk te Betlehem in Zabulon, want volgens Katarina is zij daar geboren).
Te Sefforis zelf hadden Anna`s ouders ook een huis; (ook hierboven werd een kerk gebouwd in de 4e
eeuw, waarvan nog overblijfselen bestaan).
Hoe jammer dat de meeste van die heilige plaatsen, ja zelfs de herinnering er aan vergaan,
verdwenen zijn! Wanneer ik als meisje, voor dag en douw in de winter door de sneeuw naar de kerk
te Koesfeld ging, zag ik al die heilige plaatsen zo duidelijk en ook zag ik dikwijls hoe sommige goede
mensen, om ze te verdedigen tegen de vernielzucht van heiligschendend, barbaarse krijgslieden,
zich voor de voeten van dezen plat op de grond lieten vallen.
Het woord in de Heilige Schrift “Toen werd Jezus door de Geest in de woestijn geleid” betekent:
“De Heilige Geest die in de doop over Hem kwam, bewoog Hem om, in zover Jezus zich als mens aan
de goddelijke werking overgaf en Gods leiding volgde, naar de woestijn te gaan en zich onder het oog
van zijn hemelse Vader menselijkerwijze op zijn lijdenstaak en verlossingswerk, dat door lijden
volbracht moest worden, voor te bereiden.”
Vasten: eerste en tweede dag.
D. 37
Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel.
(Mat. 4:1).
En terstond dreef de Geest Hem uit naar de woestijn. En Hij werd in de woestijn veertig dagen
verzocht door de satan en Hij was bij de wilde dieren, en de engelen dienden Hem. (Mar. 1:12/13).
Jezus nu, vol van de Heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid
in de woestijn, waar Hij veertig dagen verzocht werd door de duivel. (Luc. 4:1/2).
Referentie
Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun , die verzocht worden,
te hulp komen. (Heb. 2:18).
Sabbat, 27 oktober, eerste dag. Ik zag Jezus in de spelonk met uitgestrekte armen knielen en zijn
hemelse vader vurig smeken om kracht en troost tegen die berg van lijden die voor Hem oprees; Hij
zag zijn gehele lijden voorop (dus nu reeds zoals in de Olijfhof) en Hij bad om de nodige genaden voor
iedere pijn. Ik had ditvisioen van twee uur tot een kwartier voor vijf in de morgen; het was zo rijk aan
inhoud en bijzonderheden, het leerde mij zoveel, als had ik er een jaar lang op geschouwd; ik zag alle
kommer, alle lijden van Jezus tot zijn dood toe in beelden weergegeven. Geheel overweldigd smeekte
Hij dringend tot Zijn Vader om Kracht, en ik zag Hem ook troost, versterking en verdiensten voor elke
smart ontvangen.
Ik zag een witte lichtwolk, zo groot als een kerk, over Hem neerdalen en na zijn verschillende
gebeden naderden tot Hem meerdere slanke, geestelijke gestalten, die in zijn nabijheid een
menselijke gedaante kregen; deze eerden Hem en brachten Hem een troost of een belofte, een
hoopvol vooruitzicht; wat en hoe ik alles zag is mij onuitsprekelijk. Ik zag dat Jezus hier in de
woestijn alle troost, alle hulp, alle zegepraal in de bekoringen voor ons verwierf, de verdiensten van
onze strijd en zegepraal betaalde, de waarde van onze verstervingen en vasten voorbereidde.
Ik zag dat Hij hier al zijn toekomstige arbeid en lijden aan God de Vader opofferde, om de latere
“arbeid in geest en gebed” van allen die Hem geloven zouden, verdienstelijk te maken.
Ik zag zelfs de gehele schat, die Jezus voor zijn Kerk daardoor won en grondvestte en die door de
Kerk in de veertigdaagse vasten geopend wordt.
Ik zag Jezus gedurende dit zijn gebed bloed zweten en ikzelf bevond mij tijdens dit visioen aan
hoofd en borst met bloed overstroomd. De dag brak toen aan.
Zondag, 28 oktober, tweede dag. Heden daalde Jezus van de berg af naar de Jordaan toe,
tussen Gilgal (hoogveld Gilgal) en Johannes doopplaats die zowat een uur meer zuidelijker lag.
Op een vlot dat hier in het water lag, zette Hij zichzelf over de Jordaan op deze smalle en diepe
plaats, die ik vroeger niet kende. Hij ging op de oostzijde van de Jordaan, liet Betabara rechts,
kruiste verscheidene verkeerswegen die naar de Jordaan liepen en trok langs bergpaden door woeste
streken zuidoostwaarts het gebergte in. Hij kwam door een dal dat naar Kallirroë loopt, ging over een
riviertje en richtte zich op een gebergte weer noordwaarts tot tegenover Jahsa (Jachza) dat beneden
in het dal ligt (1). Hier hebben de Israëlieten de Amorietenkoning Sihon verslagen (Num. 21:21/26).
In die veldslag waren er (in verhouding) slechts drie Israëlieten tegen zestien vijanden, doch er
gebeurde een wonder; er kwam een schrikwekkend gedruis over de Amorieten, dat hun de moed
benam.
Jezus bevond zich hier op een zeer woeste berg, nog ruwer dan de berg bij Jericho, waar hij
ongeveer tegenover ligt en ongeveer 9 uren van de Jordaan. Hier zal Jezus veertig dagen vasten;
hier heeft Hij weer reeds gebeden en al het lijden dat Hem te wachten stond, in al zijn omvang en
hevigheid gezien; satan is nog niet bij Hem geweest. De Godheid en zending van Jezus zijn Hem
volstrekt verborgen. De woorden: “Dit is mijn geliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb” heeft hij
slechts als van een begenadigd mens, een profeet, verstaan. Nochtans is Jezus reeds dikwijls en op
velerlei wijze inwendig zeer beangstigd geworden. De eerste bekoring was: “Dit volk is zo bedorven,
moet ik dat alles voor hen lijden en toch mijn werk niet voleinden?” (mijn doel onvolkomen bereiken?)
(Jes. 49:4). Doch Jezus had met een oneindige liefde en barmhartigheid de bekoring overwonnen en
dit in het zicht zelfs van zijn eindeloze smarten!
Commentaar:
1) Dal dat naar Kallirroë loopt. Bedoeld is dus de bovenloop of vallei van de rivier Zerqa-Main,
die in haar loop van noord naar zuid, vanaf el-Al (niveau 934 meter), tot aan de kromming de naam
el-Habis draagt, dat is kluizenaarsvallei (Guide,458). In het gebergte ten oosten van deze vallei zijn,
volgens Abel’s Géographie de la Palestine, vele grotten en grotwoningen die soms versterkt en slechts
langs een smal en uiterst gevaarvol pad bereikbaar zijn. De naam van de vallei wijst er op, dat die
grotten door kluizenaars betrokken geworden zijn. Ene daarvan koos Jezus tot zijn verblijf.
Jezus schijnt eerst tamelijk ver naar het zuiden gegaan te zijn, aangezien Hij terugkeert naar het
noorden tot tegenover Jachza. Maar aangezien dit laatste slechts bij benadering gelokaliseerd kon
worden met het teken o , zou dit teken misschien beter iets hoger gestaan hebben.
Wij veronderstellen dat Jezus een grot uitkiest in de buurt van Djelloel (823 meter). Van deze top kan
men evengoed zeggen als van Nebo dat hij tegenover Jericho ligt. Over de Nebo heen (806 meter)
ziet men tot Jericho. Men kan alles volgen op de grote kaart. Het is ook treffend dat Jezus de duivel
komt bestrijden en overwinnen in het gewest van Jachza, waar Mozes de vijanden van Gods volk,
die het bestrijden kwamen, verslagen heeft.
In de bergspelonk bij Jachza.
Maandag, 29 oktober, derde dag. Ik zag Jezus in de wildernis in een enge bergspelonk in het gewest
van Jachza. Geknield volharde Hij in voortdurend gebed; Hij zag naar omhoog en sprak tot zijn
hemelse Vader; Ik zag hoe Hem hier alle zonden van de wereld voor ogen kwamen en het verval van
de mensen van het eerste begin af. Dit kwam als zware dichte onweerswolken over Hem en Hij zag
alles wat Hij daarvoor te lijden zou krijgen, wat er gewonnen zou worden, wat er verloren zou gaan;
er kwamen ook weer engelen tot Hem.
Ik zag satan rondsluipen; hij naderde tot de ingang van de spelonk en maakte gerucht; hij kwam in de
gedaante van een zoon der weduwen, die door Jezus bijzonder bemind werd; hij dacht dat Jezus er
zich aan zou ergeren dat de leerling Hem tegen zijn verbod in gevolgd was. Dit was zeer belachelijk
en dom voor satan; Jezus zag niet eens naar Hem om. Satan keek naar binnen en kraamde een hoop
leugens uit aangaande Johannes de Doper, die, naar zijn zeggen, zeer boos op Jezus was geworden,
omdat hij vernomen had dat Hij hier en daar liet dopen, ofschoon dit zijn zaak niet was.
Dinsdag, 30 oktober, vierde dag. Niets verhaald over Jezus vasten.
Jezus lijden wordt Hem getoond.
D. 38 Woensdag, 31 oktober, vijfde dag.
Tot vier uur in de morgen mijn nachtelijk visioen; het geschiedde als volgt: Ik kwam tot Jezus in de
spelonk; ik zag ze thans ruimer, want gisteren had ik Jezus slechts van bij de ingang gezien.
Er was in de spelonk een gat, waardoor een ruwe, koude wind binnenwoei (1). In deze tijd van
het jaar was het hier zeer koud en nevelig. De spelonk was ruw en van rots en ook de grond zeer
ongelijk; ze was van bontgeaderde steen. Gepolijst zou ze er als geschilderd uitgezien hebben.
De rots of heuvelhelling waarin de spelonk was, was in de omtrek met enig struikgewas begroeid;
ook lagen daar rotsstukken die er bijna als struikgewas uitzagen. De spelonk was zo ruim dat Jezus op
een plaats kon knielen en liggen zonder zich onder de opening te bevinden.
Op het ogenblik van mijn aankomst in de spelonk lag Jezus op zijn aangezicht; ik stond lang bij Hem en
bekeek zijn blote voeten; zijn kleed reikte slechts tot zijn enkels; ze zagen rood en waren door de
ruwe wegen gewond, want hij had barrevoets de woestijn doorkruist (D.35). Ik zag Jezus zich nu eens
oprichten, dan weer op zijn aangezicht liggen bidden; ik kon alles zien, want Hij was omgeven door
licht.
Opeens daalde van de hemel een gedruis en stroomde er een vloed van licht de spelonk binnen en in
dat licht daalde een talrijke schare van engelen af, die allerhande voorwerpen en werktuigen droegen.
Ik voelde mij overweldigd en zo tegen de rotswand geklemd, dat ik er mij als ingedrukt voelde;
met een gewaarwording alsof ik verzonk begon ik dan te roepen: “Ik verzink! Ik zal hier naast mijn
Jezus verzinken.” Hierop werd ik wakker, ontstak mijn licht, hoorde de klok slaan en beschouwde
toen in wakende toestand het volgende:
De engelen bogen zich voor Jezus, vereerden Hem en vroegen Hem of zij hun opdracht mochten
vervullen; zij vroegen Hem ook of het nog zijn wil was voor de mensen als mens te lijden, zoals dit
zijn wil was geweest, toen Hij uit de schoot van zijn hemelse Vader neerdaalde om het vlees in de
schoot der Heilige Maagd aan te Nemen (Hebr. 10:5/9) (Ps. 40:7/9). Nadat Jezus toegestemd en zijn
lijden opnieuw aanvaard had, richtten de engelen een hoog kruis voor zijn ogen op, waarvan zij bij
hun aankomst de stukken uiteengelegd droegen. Dit kruis was in de vorm, zoals ik het altijd zie,
en wel uit vier stukken bestaande, zoals ik in mijn gezichten steeds de kruiswijnpers zie.
Het bovenste deel van de kruisstam namelijk, dat tussen de beide ingezette armen omhoogstak,
was ook een afzonderlijk stuk. Ik geloof zowat 25 engelen daarbij gezien te hebben: vijf droegen
de onderste stam van het kruis, drie het bovendeel, drie de linker- en drie de rechterkruisarm;
drie de blok waarop zijn voeten stonden drie droegen een ladder, een ander een korf met allerhande
touwen en gereedschappen en de overigen droegen de speer, het riet, de gesels, de doornenkroon,
de nagelen en ook al zijn spotkleding, ja, alle foltertuigen die in zijn lijden zouden voorkomen.
Dit kruis was als hol; men kon het open doen, zoals een kast en deze was in al haar delen met
ontelbare, veelsoortige foltertuigen opgevuld; doch in het midden, waar Jezus Hart gebroken en
doorstoken werd, zag men een dooreenvlechting van alle mogelijke zinnebeelden en voorstellingen
van pijnen; deze waren daar door de meest verscheiden werktuigen uitgedrukt, en ook de kleur van
het kruis was op dat punt die van bloed; ze liet de aangrijpendste en smartelijkste indruk na.
De overige delen en plaatsen van het kruis waren, volgens de aard en graad van het voorgestelde
lijden, verschillend en smartelijk gekleurd, en aan die kleur was te zien welke pijn daar geleden zou
worden. En alle smarten liepen uit al die plaatsen in stralen naar het Hart. Ook de werktuigen waren
op al die plaatsen het zinnebeeld en als de belichaming van de daar te lijden toekomstige pijnen.
Zo waren er ook vaten met gal en azijn in het kruis, doch ook zalven, mirre en iets als reukkruiden,
die waarschijnlijk op zijn dood en begrafenis betrekking hadden.
Bovendien hingen er een menigte van lange, ontvouwde rollen in, ter breedte van een hand,
en eveneens verschillend gekleurd, waarop allerlei smarten en folterwerken geschreven stonden;
de kleuren duidden de verschillende graden en soorten van duisternis aan, die door zijn lijden moesten
verhelderd, verlicht en verdreven worden. Het zwart was datgene wat verloren ging; het bruin was
het troebele, het dorre, het onverschillige, het gemengde en vuile; het rood was het zware, aardse,
zinnelijke; het geel het verwijfde, laffe, pijnschreeuwende. Er waren ook halfgele en halfrode
stroken bij, die allebei wit moesten worden. Tenslotte waren er ook een menigte witte banen in het
kruis, zo wit als melk, en het geschrift er op schitterde; deze laatste waren doorschijnend en
betekenden wat gewonnen, voltooid en volmaakt was.
Al deze gekleurde banen waren als de rekening, als de som van Jezus verschillende smarten, moeiten,
inspanningen en werken, die Hij in zijn omgang en wedervaren met de leerlingen en andere mensen
zou moeten doormaken. Ook werden Hem al die mensen getoond, van wie hij het meest geheime,
Hem alleen bekende lijden te verduren zou krijgen: de kruiperijen van de Farizeeën, het verraad van
Judas, de wreedheid van de Joden bij zijn smadelijke, bittere dood (2).
Dit alles ontvouwden de engelen voor de ogen van de Zaligmaker in volgorde, met een
onuitsprekelijke eerbied en een priesterlijke plechtigheid. Nadat nu dit lijdensdrama met al zijn
bijzonderheden aan de Zaligmaker getoond en beschreven was, zag ik Hem en de engelen wenen.
Daarna trokken de engelen zich terug en ik werd verplaatst in een visioen, waarin ik met de arme
zieltjes in aanraking kwam.
Commentaar:
1) Ruwe koude wind. Hier weer blijkt het dat de winter dit jaar vroeg begon; hier echter een kort
woord over nachtkoude. Zelfs in de zomer kan ze zich acuut laten voelen; het temperatuurverschil
tussen dag en nacht is aanzienlijk. “Het is bekend hoe scherp de lucht des nachts kan zijn, vooral op
de bergen. Een brandende daghitte kan vrij vlug in een snerpende nachtkou overgaan. Men leest in
D.B. Moab,c.1153: “Feitelijk is het klimaat in het bergland van Moab gematigd. Twee op de drie jaren
krijgt men er sneeuw, doch zelden tweemaal in hetzelfde jaar; dan bedekt ze geheel de hoogvlakte
en kan zich langer dan acht dagen handhaven. De oosten winden zijn gloeiend in de zomer,
maar vinnig koud in de winter.”
2) “De anderen stellen zich er mee tevreden mijn lichaam te treffen, het is te zeggen de gewone,
lauwe Christenen, maar mijn vrienden (meer bevoorrechtte zielen, priesters, kloosterlingen,
geleerden,…enz. wonden mijn Hart, dat nooit ophield hen te beminnen” (sprak Jezus tot Margareta-
Maria, Autobiografie,blz.80).
Donderdag, 1 november, zesde dag. 1 Markeswan. Nieuwe Maan. Niets over Jezus vasten Meegedeeld.
D. 39 Vrijdag, 2 november, zevende dag.
Bij de Heer komend, zag ik Hem in gebed op de grond gelegen. De duivel had opvolgend de
verschijningen van zeven tot negen leerlingen naar de berg gezonden; zij kwamen één voor één in de
spelonk en zeiden dat Eustachius hun medegedeeld had dat zij Hem hier zouden vinden; zij hadden
Hem zo angstvol gezocht; zij baden Hem zichzelf hierboven toch niet geheel te ondermijnen en hen
niet te verlaten; er werd zoveel in zijn nadeel gepraat; Hij mocht zijn goede naam niet zo laten
bezwadderen, maar moest zich komen rechtvaardigen. Jezus antwoordde hier niets anders op dan:
“Wijk van Mij, satan, het is nu de tijd daartoe niet.” En hierop verdwenen zij allen.
Sabbat, 3 november, achtste dag. Ik zag de Heer in gebed in de spelonk op zijn aangezicht liggen.
Vervolgens afwisselend knielen, rechtstaan en ook wel eens op zijn zijde liggen. Ik zag een zeer
zwakke, afgematte, eerbiedwaardige grijsaard moeizaam de berg opklimmen; hij scheen het zo lastig
te hebben en zo afgemat te zijn; ik kreeg er werkelijk medelijden mee; hij naderde de spelonk en
met een luide zucht van vermoeidheid zonk hij bij de ingang van de grot ter aarde neer en lag in
onmacht. Het smartte me bijna dat Jezus hem niet hielp; Jezus bezag hem niet eens.
De oude richtte zichzelf wederom op en zei tot Jezus dat hij een Esseen van de Karmelberg was;
hij had van Hem gehoord en was Hem ten koste van dodelijke vermoeidheid hier komen opzoeken;
hij bad Jezus even naast hem te willen zitten en hem een onderhoud over heilige onderwerpen toe
te staan; bidden en vasten was trouwens niet zo eenvoudig; hij wist er alles van, maar als er twee in
God tezamen waren, dan stichtte en hielp de één de ander en ook de vruchten waren groter.
Nog meer andere dingen stotterde hij. Jezus dreef deze duivel met deze paar woorden op de vlucht:
“Wijk, satan, nu is het de tijd niet.” Eerst nu zag ik dat het de duivel geweest was, want terwijl hij
zich omwendde en uit de voeten maakte, zag ik hem duister en woedend worden. Ik kon me niet
weerhouden te lachen, omdat hij zichzelf had laten vallen en alleen, zonder hulp weer had moeten
opstaan.
Satan kende de Godheid van Christus niet; hij hield Hem voor een profeet; hij had zijn heiligheid
vanaf zijn jeugd gezien en ook de heiligheid van zijn Moeder, op wie zijn verleidingen geen pak
hadden, daar zij er niet de minste aandacht aan schonk; hij vond geen aanknopingspunt in haar en kon
niets met haar beginnen (1). Zij was de schoonste Maagd en vrouw en had nooit bij weten minnaars
gehad, behalve bij haar uithuwelijking in de tempel, toen haar toekomstige man haar door het lot of
het wonder van de takken aangewezen moest worden.
Dat Jezus er niet een farizeese strengheid in bijkomstige gebruiken jegens zijn leerlingen op nahield,
bracht de boze vijand op een dwaalspoor; hij hield Hem voor een mens, omdat Hij bij zijn leerlingen
menige nalatigheid, die de Joden ergerde, door de vingers zag. Daar hij Jezus dikwijls ijverig had
gezien, wilde hij Hem onlangs door de naar hier gekomen leerlingen in onrechtmatige
verontwaardiging brengen. Daar hij Hem barmhartig had gezien, wilde hij Hem in de verschijning van
een grijsaard, die van zwakheid in zwijm valt, ontroeren en als een Esseen met Hem redetwisten en
een onderhoud over geestelijke zaken voeren (2).
Zondag, 4 november, negende dag. Ik zag een lichtwolk bij de spelonk hangen, waarin ik als
aangezichten onderscheidde; er gingen engelen uit de wolk, die te voorschijn komend, een menselijke
gedaante aannamen; zij naderden tot Jezus, troostten en versterkten Hem.
Maandag, 5 november, tiende dag. Ik zag Jezus in de spelonk uitgestrekt op zijn aangezicht liggen;
ik zag Hem ook geknield en staande bidden. (Drie gebedshoudingen die de oosterlingen in het gebed
regelmatig aan nemen). Ondertussen zag ik engelen tot Hem in- en uitgaan.
Commentaar:
1) Duivel had geen vat op Maria. Eens zegde Jezus tot de Heilige Brigitta: “Mijn Moeder was bij haar
geboorte geheel schoon zonder vlek; de helse geesten bemerkten dit wel en waren daarover zo
verbitterd, dat zij, bij manier van spreken, in de hel eenstemmig uitriepen: “Wat gaan we doen?
Een zo begenadigde Maagd is verschenen, dat ze alles wat in de hemel en op de aarde is, overtreft
en zich tot de troon van God zal verheffen; het is nu reeds te voorzien: alle listige strikken, die wij
tegen haar kunnen spannen, zal zij als rag verbreken. Vallen wij haar aan met het net van onze
onreinheid, zij zal alles als een rotte touw stuk rijten. Pogen wij haar de genoegens en verleidingen
van de wereld voor te spiegelen, zo zullen deze geen vat op haar hebben, evenmin als een vuurvonk
op een stroom. Doorzoeken wij haar binnenste, wij zien haar krachtig beschermd en onaanvechtbaar;
wij vinden geen onvolmaaktheid in haar, die een aanknopingspunt voor bekoring en zonde kan worden;
wij hebben te vrezen dat haar zuiverheid ons nederlagen zal berokken; haar volheid van genade zal
ons laatste beetje sterkte vernietigen; haar standvastigheid zal ons onder haar voeten werpen
(Openb. 2,222;3,141).
2) Jezus is in alles ons voorbeeld willen zijn, ook in de bekoring; Hij leert ons hoe wij ze moeten
overwinnen en bekomt ons de genade der overwinning. Zijn tactiek is deze a) geen acht slaan op
satans bekoringen: b) of zijn inblazingen en voorstellingen met een kort slagwoord ontzenuwen.
Op de medalie van de Heilige Benediktus staat zulk een slagwoord:
Vade retro, satana,
Numquam suade mihi;
sunt mala quae libas,
ipse veneus bibas.
In rijm overgezet:
Pak u spoedig, satan, weg van hier
Gij lage geest, ontaard tot dier;
Je vult mijn beker als met wijn,
Maar drink hem zelf uit: ’t is venijn;
Ga weg, zoals ik je gebied!
D. 40 Dinsdag, 6 november, elfde dag.
Ik zag Jezus in de spelonk op zijn zijde te gronde liggen rusten en de verschijning van de Esseen Eliud
bij Hem binnengaan; het was satan en meteen vernam ik dat hij moest weten dat het kruis onlangs aan
Jezus voorgesteld geworden was, want hij vertelde Hem dat hij door een openbaring te weten was
gekomen welk een berg van lijden en zware strijd Hem getoond waren; het was duidelijk dat Hij
zoveel leed het hoofd niet zou kunnen bieden. Om een vasten van veertig dagen uit te houden zou Hij
evenmin in staat zijn; uit liefde tot Hem was hij derhalve naar hier gekomen om Hem nog een keer te
zien en om, met zijn goedvinden, deze eenzaamheid met Hem te delen; ook wilde hij zich belasten
met een deel van zijn belofte of voorgenomen vasten.
Jezus sloeg op dit alles geen acht, maar Hij stond op, strekte de handen ten Hemel en bad:
“Mijn Vader, in de hemel, neem deze bekoring van Mij weg!”. Hierop zag ik satan knarsetanden onder
een akelige gedaante verzwinden.
Nu knielde Jezus en zette zijn gebed voort, doch na enige tijd zag ik drie jongelingen naderen,
die (althans twee daarvan) Hem op zijn eerste reis uit Nazaret naar Hebron hadden vergezeld,
maar toen weer van Hem weggegaan waren. Deze gasten naderden vreesachtig, vielen voor Jezus
neer en klaagden dat zij geen rust konden vinden, noch ooit vinden zouden, totdat Hij hun ontrouw
vergeven zou hebben; zij smeekten Hem zich over hen te erbarmen, hen weer aan te nemen en hen
tot boete voor hun afvalligheid met Hem te laten vasten; zij wilden voortaan zijn trouwste leerlingen
zijn; zij klaagden en jankten erbarmelijk en gingen in de ruime spelonk rond Hem, terwijl zij voort
een onbedaarlijk gejank lieten horen. Jezus stond op, verhief zijn handen, smeekte tot God en zij
verdwenen.
Woensdag, 7 november, twaalfde dag. In mijn visioenen zag ik Jezus in de spelonk geknield bidden
en satan in een schitterende kleding aan de zeer steile oostzijde van de rots, als op de lucht gedragen
omhoog zweven. Aan die zijde was geen ingang, doch slechts enige gaten in de wand van de spelonk.
Jezus zag niet naar satan die een engel wilde voorstellen, doch bij zulke verschijningen is zijn licht
nooit doorschijnend, maar als buiten er op gesmeerd of geschilderd; en zijn kleding maakt een indruk
van stijfheid, terwijl het gewaad der engelen licht, waaiend en doorzichtig schijnt.
Hij zweefde in de ingang van de spelonk en zei tot Jezus: “Ik ben door Uw Vader gezonden om U te
troosten.” Jezus keek niet naar hem om; Toen verscheen hij weer bij een opening van de spelonk aan
de gans ontoegankelijke oostzijde en zei tot Jezus dat Hij Hem nu zou tonen dat hij een engel was,
aangezien hij hier in de hoogte om de rots kon zweven. Maar Jezus gunde hem geen blik.
Hierop werd satan in de hoogste mate grimmig en deed alsof hij Jezus door de opening met zijn
klauwen wilde vastgrijpen, maar ook nu gunde Jezus hem geen blik. Hierop versomberde zijn
gedaante hij werd afschuwelijk en verzwond.
Donderdag, 8 november, dertiende dag. Heden zag ik Jezus in de spelonk in knielende houding bidden.
Vrijdag, 9 november, veertiende dag. Soms mengen zich persoonlijkheden in Katarina`s visioenen.
De zienster leefde intens mee met het leven en de liturgie van de Kerk; zij plukte ten bate van
levenden en overledenen de vruchten en genaden, die in de tuin van de liturgische jaarkring groeien.
Bijzondere vruchten zijn eigen aan elke liturgische tijd, ja aan elk bijzonder feest. Reeds voor
Allerzielen en vooral op en na dit dodenfeest tot ver in de maand november bad en boette zij veel
voor de lijdende zielen. Aan het einde van haar schouwing deze nacht, waarin zij ontzettend met
Jezus geleden had, komen haar drie zielen bedanken en in haar lijden verkwikken, omdat zij hen door
haar lijden verlost had. (Tot hier de nota).
Heden nacht zag ik Jezus in de spelonk, nu liggend, vervolgens knielend en dan weer staande houding
bidden. Ik heb het grootste gedeelte van de nacht in de spelonk aan de zijde van Jezus geknield en
gebeden; ik heb een zware en vreselijke nacht achter de rug; het was zo koud, zo guur op de berg;
het stormde en er viel regen en ijzel; ik zag de zonden van de gehele wereld en ook mijn eigen
bedorvenheden; ik zag de bedroevende toestand van de Kerk en het verval in velerlei opzichten van
haar priesters; ik zag de onbeschrijfelijke genaden en hulpmiddelen die Jezus hier verdiend en ons
geschonken heeft; ik had een duidelijk begrip van al wat Hij reeds voor ons gewonnen had door zijn
vasten en strijd in de woestijn in deze eerste dagen; ik voelde me totaal verpletterd en vermorzeld
en ik had daarbij een hartverscheurend medelijden met Jezus naast mij en een diep besef van mijn
eigen zondarigheid. En toch, in al die smarten kon mijn lafheid van tijd tot tijd de gedachte niet
onderdrukken: “Waarom zegt Jezus mij geen woord? Waarom zegt Hij me niet: sta op?” Inderdaad,
het gevoel van mijn ellende blies mij de gedachte in dat het niet was om uit te houden.
Toen ik nu het geduld bijna verloor, zei Hij me toch dit ene woord: “Geduld!” Maar hoe verkwikte
het mij! Ik bleef daar nog een tijdlang liggen en voelde al de guurheid van het weer,
de afgrijselijkheid van de woestijn en de smarten van mijn Jezus.
Dan bereikte me dwars door de koude een warm briesje en ik ervoer iets heel bijzonders:
er zweefden drie zielen in de spelonk naar mij toe; bij elke ziel waren twee engelen;
zij dankten mij voor mijn lijden dat hen geholpen had en zij verdwenen.
In de spelonk herkende ik ze, maar nu ken ik ze niet meer.
Ik ben nog vol miserie; er is mij ook bevolen te bidden tot afwending van allerlei rampen die
ophanden zijn en die ik zag en wel bijzonder wegens gemengde huwelijken, waaruit, zoals getoond
werd, onnoemelijke onheilen voor de Kerk te allen tijde voortvloeien.
D. 41 Sabbat, 10 november, vijftiende dag.
Ik zag Jezus, zoals vroeger, in de spelonk, deels liggend, deels knielend, deels al staande bidden;
Hij is in zijn gewone kleren, maar ze hangen wijd en los; Hij draagt geen gordel en is barrevoets;
zijn mantel, gordel en een paar tussen die de Joden gewoonlijk dragen, liggen naast Hem op de grond;
ook Hijzelf gaat menigmaal ter aarde liggen; Hij eet noch drinkt; Hij heeft ook dikwijls aanvallen van
honger, maar de engelen verkwikken Hem (geestelijkenwijze). Er komt dan een lichtwolkje tot Hem
en het stroomt als een dauw in zijn mond.
De veertig dagen in de woestijn zijn een geheimenis vol getal en hebben, evenals de veertig jaren
van de Israëlieten in de woestijn, betrekking op iets wat ik me nu niet herinner. Dagelijks is Jezus
gebedswerkzaamheid nieuw; dagelijks verdient Hij ons nieuwe genaden, verschillend van die welke
Hij reeds bekwam; het vorige komt niet meer terug. Zonder deze arbeid en overwinning van Jezus
zou onze weerstand tegen de bekoringen nooit verdienstelijk hebben kunnen worden.
Zondag, 11 november, zestiende dag. Heden zag ik Jezus in verschillende houdingen bidden,
zoals tot nog toe.
Maandag, 12 november, zeventiende dag. Ik zag satan in de gedaante van een oude, geheel
verwaarloosde kluizenaar van de berg Sinai naar Jezus in de spelonk komen; hij klom met grote
inspanning de berg op, was half naakt, geheel havenloos en had slechts huiden om het lijf hangen;
hij droeg een lange baard, maar zijn aangezicht verried iets vals en listigs.
Hij vertelde tegen Jezus dat een Esseen van de Karmelberg bij hem was gekomen en hem over
Zijn doop, wijsheid en wonderen, en nu laatst over Zijn streng vasten had gesproken.
Daarom had hij, niettegenstaande zijn hoge leeftijd, de zo lange reis naar hier tot Hem ondernomen;
hij wenste nu een geestelijk gesprek met Hem te hebben, want hij was een ervaren asceet,
geoefend in de versterving; daarom meende hij dat Jezus nu reeds genoeg had gedaan en het daar bij
mocht laten. Ontbrak er eventueel nog iets aan, dan nam hij dat gaarne voor zijn rekening;
hij vertelde nog vele dingen in dezelfde zin. Maar Jezus keek eenvoudig ter zijde en zei:
“Wijk van Mij, satan.” Hierop zag ik satan verduisteren en als een zwarte bal met gekraak van de berg
neerrollen.
Ik vroeg mijzelf toen inwendig af, hoe het mogelijk was dat de duivel volstrekt niet wist dat Christus
God was en ik bekwam daarover wonderbare en verrassende verklaringen; en ik dacht na hoe ik er in
zou slagen deze duidelijk uiteen te zetten, maar helaas, ik heb er nog eens weinig van onthouden.
Toch zag ik zeer duidelijk het onbegrijpelijk nut voor de mensen dat satan en zij het niet wisten en
dat zij het moesten leren geloven. Eén van de woorden die de Heer zei, heb ik onthouden:
“De mens heeft niet geweten dat de slang die hem verleidde, satan was; daarom mag ook satan niet
weten dat God zelf het is, die de mens verlost.” Toen kreeg ik hierover ook zeer schone taferelen te
zien, en ik zag ook dat satan de Godheid van Christus niet eerder te weten kwam, dan toen Hij de
zielen uit het voorgeborchte der hel verloste.
Dinsdag, 13 november, achttiende dag. Niets medegedeeld.
Woensdag, 14 november, negentiende dag. Wegens ziekte niet in staat tot enige mededeling.
Donderdag, 15 november, twintigste dag. Wegens ziekte niet in staat tot enige mededeling.
Vrijdag, 16 november, eenentwintigste dag. Wegens ziekte niet in staat tot enige mededeling.
Sabbat, 17 november, tweeëntwintigste dag. Ik heb in al deze dagen Jezus in verschillende houdingen
in de spelonk zien bidden en vasten; de nadere omstandigheden ben ik vergeten; de spelonk is niet op
de hoogste top van de berg gelegen.
D. 42 Zondag, 18 november, drieëntwintigste dag.
Heden zag ik satan in de gedaante van een voornaam man uit Jeruzalem naar de spelonk van de
biddende Zaligmaker komen; hij zei dat hij kwam uit louter belangstelling in Hem en uit sympathie
voor zijn zaak, daar hij wel wist dat het zijn zending was de vrijheid voor de Joden te heroveren;
hij vertelde Hem ook alle geruchten en meningsverschillen die te Jeruzalem over Hem in omloop
waren; hij kwam nu om zijn zaak te steunen; Hij hoefde slechts met Hem naar Jeruzalem mee te gaan
en heimelijk bij hem in het paleis van één der Herodessen te wonen; ik geloof dat satan die Herodes
bedoelde, wiens vrouw door Herodes Antipas, die te Kallirroë woonde, geschaakt was; het leek me
dat de gedaante, waaronder de duivel verscheen, die was van een beambte van deze Herodes (1).
Daar kon Jezus zijn leerlingen heimelijk verzamelen en van daar uit een begin maken met de
volvoering van zijn plannen; Hij moest dus nu maar aanstonds met hem meegaan. Dit alles betoogde
hij aan Jezus zeer uitvoerig. Jezus zag niet naar hem om, maar bad vurig en ik zag satan terugwijken,
zijn gedaante akelig worden en uit zijn neus vuur en damp komen, waarop hij verzwond.
Maandag, 19 november, vierentwintigste dag. Ik was stervensziek. Van `s avonds af en de hele
nacht bevond ik mij ononderbroken in beschouwing van Jezus in de spelonk.
Dinsdag, 20 november, vijfentwintigste dag. Ik zag geheel Jezus lijden als een boom voor zijn ziel
oprijzen. Zelf geheel overstelpt van smarten en kwalen zag ik hoe aan Jezus geheel zijn toekomstig
lijden met alle onderdelen tot aan de kruisiging toe in wonderbare afbeeldingen voorgesteld werd.
Ik zag bij die voorstellingen het kruis, zoals altijd, van vijf verschillende houtsoorten gemaakt en de
armen er in gevoegd. Onder ieder arm was een wig of spie ingeslagen en op de stam was een
steunblokje voor de voeten. Het stuk van de stam boven het hoofd voor het titelbordje was er apart
opgezet, want de stam was eerst te laag om er de titel op te plaatsen, indien men wilde dat hij boven
het hoofd uitstak.
Ik zag dit alles in een wonderbaar en betekenisrijk visioen; ik zag daarbij allerhande geheimenissen en
veranderingen (van de zelfstandigheid van brood en wijn) in het Heilige Sacrament. Ik geloof dat ook
Jezus die geheimenissen zag, want ik zag engelen bij Hem en deze vereerden ze.
Gedurende dit visioen ontwaakte ik af en toe onder de verschrikkelijkste pijnen en telkens als ik weer
in slaap (extase) viel om opnieuw met Jezus te lijden, was ik blijde.
Woensdag, 21 november, zesentwintigste dag.
Donderdag, 22 november, zevenentwintigste dag.
Vrijdag, 23 november, achtentwintigste dag.
Sabbat, 24 november, negenentwintigste dag. Ik zag Jezus in de spelonk in gebed en vasten volharden
en ik verenigde mij met Hem in gebed, versterving en bestrijding van mijn kleinmoedigheid, ongeduld
en gramschap.
Zondag, 25 november, dertigste dag. Ik zag Jezus in de spelonk in gebed en vasten volharden en ik
verenigde mij met Hem in gebed, versterving en bestrijding van mijn kleinmoedigheid, ongeduld en
gramschap.
Maandag, 26 november, eenendertigste dag. Ik zag Jezus in de spelonk in gebed en vasten volharden
en ik verenigde mij met Hem in gebed, versterving en bestrijding van mijn kleinmoedigheid,
ongeduld en gramschap.
Dinsdag, 27 november, tweeëndertigste dag. Ik zag Jezus in de spelonk in gebed en vasten volharden
en ik verenigde mij met Hem in gebed, versterving en bestrijding van mijn kleinmoedigheid,
ongeduld en gramschap.
Woensdag, 28 november, drieendertigste dag. Heden zag ik dat engelen in vele taferelen aan Jezus
de ondankbaarheid van de mensen toonden, hun ongeloof, spot, haat en hoon, het verraad van de
apostel, de verloochening door vrienden en vijanden tot zijn dood toe, en al wat na zijn dood van
zijn arbeid en lijden verloren zou gaan. Hij zag dit alles in beelden en van angst en schrik zweette
Hij water en bloed. Tot troost toonden zij Hem dan daartegen al wat gewonnen zou worden;
zij wezen met hun handen naar de beelden.
Donderdag, 29 november, vierendertigste dag. Heden zag ik Jezus afgemat in strijd en droefheid bij
het zien van het verlies van zovele zielen, bij het zien van zijn vergeefse pogingen om ze te redden.
Commentaar:
1) Jezus wordt door satan bezocht in de gedaante van een bevriende ambtenaar van Herodes….
Bedoeld is dan wel die Herodes-Filippus I, wiens vrouw Herodias ging samenleven met zijn broer
Herodes Antipas, en het vermoeden dringt zich op dat satan zich bedrieglijk aanmelde onder het
voorkomen van rentmeester Chusa, echtgenoot van Joanna, één van de vrome vrouwen die Jezus en
zijn leerlingen mild ondersteunden. Hier zou onze zienster dus ongelijk geven aan de bijbelgeleerden,
die veelal menen dat Johanna’s echtgenoot rentmeester of zaakgelastigde was bij de overspelige
Herodes-Antipas!….
D. 43 Vrijdag, 30 november, vijfendertigste dag. 1 Kislew. Nieuwe maan.
Ik zag Jezus heden wederom in een bekoring; Hij begon meer honger te krijgen en voornamelijk dorst.
Ik zag Hem, wel is waar, enige malen verkwikt worden door engelen, doch nooit eten of drinken.
Ook zag ik Hem nooit buiten de spelonk. Hij scheen niet magerder geworden, maar uiterst bleek.
Ik zag de satan in de gedaante van een oude, vrome kluizenaar tot Hem naderen en Hem zeggen:
“Ik heb zo`n geweldige honger, ik bid U, geef me toch van de vruchten die daar voor de spelonk op
de berg staan, want ik wil er geen van plukken zonder dit eerst aan de eigenaar te vragen. Hij deed
alsof hij Jezus voor de bezitter van de vruchten aanzag. “Laten wij daarna, vervolgde hij, samen over
heilige onderwerpen zitten spreken.”
Niet bij de ingang, maar aan de andere zijde, aan de oostkant, stonden op enige afstand vijgen en een
soort van vruchten als noten, doch met zachte schalen, gelijk de mispelen er hebben (granaatappels?)
en ook bessen.
Jezus antwoordde: “Wijk van Mij, je bent een leugenaar van het begin af en laat geen schade op de
vruchten na.” Toen zag ik de kluizenaar in een kleine donkere gedaante, een boog beschrijvend,
over de berg wegvluchten en een zwarte damp van zich afgeven; ik wist niet dat hij schade op
vruchten kon nalaten; ik dacht vroeger dat hij alleen stank naliet.
In verband met het feest van de apostel Andreas op heden, vertelde zij: Andreas is heden bij een
broer of half broer geweest, die hij, benevens Petrus, nog had en die ook een leerling is geworden.
Andreas sprak met hem en verkeerde in een droevige stemming. Sinds Jezus naar de woestijn gegaan
was, hadden droefheid en angst hem niet verlaten; hij vroeg zich kommervol af of hij Hem nog
weerzien zou en hij worstelde tegen zijn twijfel. Hierover sprak hij met zijn (half) broer (met name
Jonatan).
Sabbat, 1 december, zesendertigste dag. Satan kwam ook in de gedaante van een reiziger tot Jezus
en vroeg Hem of Hij niet van de verlokkende, sappige druiven mocht eten, die daar in de nabijheid
stonden; ze schenen zo goed te zijn tegen de dorst. Jezus antwoordde niet en keek zelfs niet in zijn
richting.
Zondag, 2 december, zevenendertigste dag. De volgende dag bekoorde hij Jezus op dezelfde wijze
met een bron.
Maandag, 3 december, achtendertigste dag. Heden middag zag ik satan tot Jezus in de spelonk
naderen; hij kwam als een kijk- of panoramakundige en zei dat hij tot Hem kwam als tot een
hooggeleerde, aan wie hij een staaltje van zijn eigen kunst wilde laten zien; Het moest maar eens,
als het Hem beliefde, in zijn kijkapparaat zien; het hing aan zijn hand; het was een soort caleidoscoop
en geleek op een grote bol of liever nog meer op een ronde vogelkooi. Jezus zag niet naar hem om,
keerde hem de rug toe en ging buiten de spelonk; dit was de eerste keer dat ik Hem deze zag
verlaten.
Ik heb gezien wat er in die kijkkast was; men zag daarin een rijke weelderige natuur; de blik verloor
zich in allerliefste, overheerlijke tuinen, vol dicht en lommerrijk groen en gebladerte, op rijk beladen
vruchtbomen, zeldzame grote, sappige gezwollen druiven, en daartussen zag men koele bronnen.
Alles vertoonde zich daarbij, als lag het voor het grijpen, en dit in zulk een verscheidenheid en
afwisseling, dat het ene nog schoner en verlokkelijke was dan het andere. Maar Jezus keerde satan de
rug toe en aanstonds week de boze geest.
Dit was nogmaals een bekoring om Jezus zijn vasten te doen onderbreken, want nu begon Hij grotere
honger en dorst te voelen dan ooit in de vorige dagen (postea esuriit) (Mat. 4:2). Satan weet helemaal
niet met wie hij in Jezus te doen heeft; hij kent wel de voorzeggingen over Hem en voelt ook dat
die geheimzinnige godsman macht op hem heeft, maar hij weet toch niet dat Hij God is, dat Hij
de Messias is, wiens werk en zending niet verhinderd kunnen worden; daar hij Hem ziet vasten,
de bekoring verduren, honger lijden, daar hij Hem zo arm en in vele dingen zo lijden, zo echt
menselijk ziet, blijft Jezus Godheid hem verborgen. Satan is hierin gedeeltelijk zo verblind als de
Farizeeën; hij houdt Hem dus enkel voor een heilig mens die heel zeker kan bekoren en tot val
brengen.
De drie grote bekoringen. (Mat. 4:3/11) (Mar. 1:12/13) (Luc. 4:1/13).
En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. En de
verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden
worden. Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven,
maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. (Mat. 4:2/4).
En Hij at niets in die dagen en toen zij voorbij waren, kreeg Hij honger. En de duivel zeide tot Hem:
Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan tot deze steen, dat hij brood worde. En Jezus antwoordde hem:
Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven. (Luc. 4:3/4).
Referentie
Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en
dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood
leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat. (Deut. 8:3).
Dinsdag, 4 december, negenendertigste dag. Ik zag Jezus lastig gevallen en hevig bekoord worden;
Hij leed grote honger en dorst. (God beschikte het zo dat zijn mensheid, wellicht door vermindering
van gevoelige troost, de honger kwellender voelde). Ik zag Hem verscheidene malen buiten de
spelonk. Tegen de avond zag ik satan als een grote sterke man naar Jezus komen. Ik zag dat hij aan de
voet van de berg twee stenen van de grond opnam en er mee naar boven ging; ze hadden de lengte
van kleine broden, met dit verschil dat ze hoekig waren, doch in zag dat satan hun, terwijl hij de
berg opging, tussen zijn handen de vorm van echte broden gaf. Tot Jezus binnentredend zag hij er
uiterst verbeten uit. In iedere hand zulk een steen houdend sprak hij tot Jezus nagenoeg als volgt:
“Gij hebt gelijk geen vruchten te willen eten; ze prikkelen de eetlust slechts nog meer.
Indien gij Gods geliefde Zoon zijt, op wie de Geest bij de doop is neergedaald, verander Gij dan
deze stenen, waaraan ik reeds de vorm van broden gegeven heb, in werkelijke broden.”
Jezus zag niet naar satan om; ik hoorde Hem slechts deze woorden zeggen: “De mens leeft niet
van brood.” Alleen deze woorden heb ik duidelijk verstaan en onthouden. In het evangelie staan er
nog andere, die mij bijgevolg waarschijnlijk ontgaan zullen zijn, want ik zag satan woedend worden
(en mijn aandacht was op hem gevestigd). Hij stak zijn klauwen naar Jezus uit en op dit moment
zag ik de beide stenen op zijn armen liggen; hierop vloog hij weg en ik moest er om lachen,
dat hij zijn stenen had moeten meenemen.
D. 44 Woensdag, 5 december, veertigste dag.
De volgende dag tegen de avond zag ik satan in de gedaante van een machtige engel met groot
gedruis naar Jezus toegezweefd komen; zijn uitrusting en kleding geleek op die van een krijgsman,
zoals ik gewoonlijk de Heilige Michael zie verschijnen, maar steeds kan men dwars door zijn grootste
glans iets donkers en akeligs ontdekken. Met grootspraak zei hij ongeveer het volgende tot Jezus:
“Ik wil U tonen wie ik ben en wat ik vermag en hoe de engelen mij op hun handen dragen. Kijk! Daar
ligt Jeruzalem. Zie de tempel, ik wil U op zijn hoogste punt plaatsen; daar kunt Gij tonen wat Gij
vermoogt en of de engelen ook U naar beneden zullen dragen.” Terwijl hij in die richting wees,
was het alsof ik Jeruzalem en de tempel dicht voor de berg zag liggen, maar ik geloof dat dit maar
een voorstelling (in de verbeelding) was.
Jezus gaf hem echter geen antwoord en satan vatte Hem bij de schouders en droeg Hem door de
lucht naar Jeruzalem; hij zweefde op geen grote hoogte en daar plaatste hij Jezus op het hoogste
van een tempeltoren; er stonden vier zulke torens aan de vier hoeken van de omheininggebouwen.
Tot nog toe had ik op die torens niet gelet (1). Deze toren stond aan de westzijde van de Tempelberg,
tegenover de burg Antonia.
De Tempelberg viel daar zeer steil af (2). Die torens waren als gevangenissen. In één er van werden
de kostbare gewaden van de hogepriester bewaard (3). Boven waren die torens plat, zodat men er op
rond kon gaan, want in het midden van dat terras verhief zich een hol, kegelvormig torentje, dat van
boven met een grote bol eindigde, ruim genoeg opdat twee mensen er in konden staan.
Vandaar zag men de gehele tempel onder zich.
Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des
tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat
immers geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen
zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven:
Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. (Mat. 4:5/7).
En hij leidde Hem naar Jeruzalem en stelde Hem op de rand van het dak des tempels en hij zeide tot
Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan vanhier naar beneden; want er staat geschreven:
Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u om u te behoeden, en: Op de handen zullen zij
u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Er
is gezegd: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. (Luc. 4:9/12).
Referentie
want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen; op de handen
zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. (Ps. 91:11/12).
Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken, zoals gij bij Massa gedaan hebt. (Deut. 6:16).
Op dit hoogste punt van de toren werd Jezus, die niets zei, door satan neergezet. Nu vloog satan van
boven naar beneden en riep Jezus van op de grond toe: “Indien Gij Gods Zoon zijt, toon nu uw macht
en daal naar beneden, want er staat geschreven: Hij zal zijn engelen bevel geven U op hun handen te
dragen, opdat Gij U aan geen steen zoudt stoten stoten.” Toen sprak Jezus: “Er staat ook geschreven:
gij zult uw Heer niet op de proef stellen.”
Nu kwam satan razend tot Hem terug en Jezus zei tot hem: gebruik de macht die u gegeven is.
Hierop vatte satan Hem weer zeer grimmig bij de schouders vast en vloog met Hem over de woestijn
naar Jericho toe. Op de toren staande, zag ik in het westen schemerlicht aan de hemel. Satan scheen
me ditmaal langzamer te vliegen; ik zag hem in de hoogste mate woedend en vol haat.
Ik zag hem met Jezus nu hoog , dan laag vliegen, op en neer zwankend, zoals iemand die zijn woede
wil koelen, zich wreken, maar zwakker is dan zijn vijand en niets vermag; hij droeg Jezus terug op
dezelfde berg, zeven uren van Jeruzalem, waar Hij zijn vasten aangevangen had.
Ik heb gezien dat satan met Jezus dicht boven de grote oude terpentijnboom vloog, waarvan ik de
onlangs herkende relikwie in mijn bezit heb; deze geweldige grote boom staat in de vroegere tuin
van een Esseen, die eertijds hier gewoond had; ook Elias heeft zich hier enige malen opgehouden;
die boom stond achter de spelonk, niet ver van de steilste helling. Aan zulke bomen worden driemaal
in het jaar insnijdingen aangebracht, waaruit dan balsem druipt, telkens in een mindere hoeveelheid.
Commentaar:
1) Vier torens op de 4 hoeken. Hier is sprake van het tempelplein zoals het was voor zijn uitbreiding
door Herodes. Flavius Josephus vermeldt de toren van de zuidoost- en zuidwesthoek. Het bestaan van
een toren bij de noordoosthoek blijkt uit de archeologie, ter plaats waar de Arabieren nu de
“troon van Salomon” aanwijzen. De laatste der vier torens lag een 100- of 110-tal meters ten zuiden
van de burcht Antonia, tot waar Herodes later het tempelplein uitbreidde en die nu op de hoek kwam
te liggen.
2) Tempelberg loopt daar steil af. De steun- of grondmuur zit nu 22 meter diep in de grond.
Het tempelplein beheerste om zo te zeggen, loodrecht de vallei, die nu veel van haar diepte verloren
heeft. Bij die vroegere hoek was, volgens Flavius Jozefs (Ant.III,73), de noordelijkste van de vier
westelijke poorten van het plein. “Men moest, zegt hij, vele treden afdalen naar de bodem van de
vallei en dan evenveel treden weer opgaan om in de stad te komen, die tegenover de tempel lag.”
“In Christus tijd was die vallei nog maar weinig opgevuld” (H.L.1948,blz.18). “De westelijke
grondmuur was in zo’n diepe vallei gebouwd, zegt Flavius Jozefs (Ant.III,383), dat hij 400 el hoog was”
(= 200 meter; men versta: 200 meter boven de bodem van de vallei uitstak; ook zo verstaan,
sluit deze uitspraak nog een grote overdrijving in).
De plaats was goed gekozen, want op die toren zag men onder zich de gehele laagstad liggen,
het meest bevolkte gedeelte van Jeruzalem; aanstonds zouden de mensen samengestroomd zijn om
Jezus te bewonderen, terwijl de zuidoosthoek van het tempelplein, thans zo imposant, uitstak boven
een nagenoeg verlaten wijk. Toch stellen de exegeten zich gaarne de scène op deze laatste hoektoren
voor.
3) Het feestgewaad van de hogepriester werd bewaard, althans onder de Romeinen, in de burg
Antonia. Op aanvraag, dus ten koste van een zware vernedering, konden de tempeloversten het daar
op ieder van de vier jaarlijkse hoogfeesten afhalen; zij moesten het daarna onder bezegeling
terugbrengen tot het volgende feest.
D. 45
Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken
der wereld en hun heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en
mij aanbidt. Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God,
zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en
dienden Hem. (Mat. 4:8/11).
En hij voerde Hem op een hoogte en toonde Hem al de koninkrijken der wereld in een ogenblik tijds.
En de duivel zeide tot Hem: U zal ik al deze macht geven en hun heerlijkheid, want zij is mij
overgegeven, en ik geef haar wie ik wil. Indien Gij mij dan aanbidt, zal zij geheel van U zijn. En
Jezus antwoordde en zeide tot hem: Er staat geschreven: Gij zult de Here, uw God, aanbidden en
Hem alleen dienen. (Luc. 4:5/8).
En toen de duivel alle verzoeking ten einde had gebracht, week hij van Hem tot een bestemde tijd.
(Luc. 4:13).
Referentie
De Here, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen en bij zijn naam zweren. (Deut. 6:13).
Satan plaatste de Heer op de hoogste spits van de berg, op een overhangende, ontoegankelijke klip,
die nog hoger is dan de spelonk; het was reeds nacht, doch terwijl satan om zich heen wees,
was het klaar waar hij wees en men zag de wonderbaarste gewesten van de wereld in alle richtingen.
De duivel sprak Jezus nu ongeveer toe als volgt: “Ik weet het, Ge zijt een groot leraar en Gij wilt nu
leerlingen verzamelen om Uw leer te helpen verspreiden. Zie al die heerlijke landen daar liggen.
Zie welke machtige volkeren daar leven en zie hoe hier dichtbij Judea zo klein en onbeduidend is.
Ga liever naar die heerlijke landen, ik geef ze U allemaal, indien Gij neerknielt en mij aanbidt.”
Met dit aanbidden bedoelde de duivel een gebruikelijke vernedering, waaraan de Joden, en vooral de
Farizeeën zich voor hoge personen en koningen gaarne onderwierpen, wanneer zij iets van hen
verkrijgen wilden. De duivel had hier maar één verwijderde, onrechtstreekse bekoring voor,
gelijk toen hij onder de gedaante van een hofbeambte van Herodes uit Jeruzalem tot Jezus kwam en
Hem naar Herodes paleis ontbood, onder voorwendsel Hem daardoor in zijn onderneming te steunen.
Terwijl satan aldus rondwees, zag men grote landen en zeeën, vervolgens vele steden, waarin
koningen met pracht en praal triomfantelijk binnenrukten aan het hoofd van grote legers en te midden
van hun hovelingen. Men zag dit alles zo duidelijk, alsof men er bij was, ja, nog duidelijker;
men voelde zich werkelijk overal bij tegenwoordig en als het ware in die landen verplaatst.
Elk tafereel, elk volk onderscheidde zich door eigen glans en pracht, zeden en gebruiken.
Satan roemde de hoedanigheden van ieder volk in het bijzonder en wees bij voorkeur naar een land
waar pracht mensen woonden, die door hun grootte op reuzen geleken, ik meen dat het Perzië was
(waar inderdaad nu nog grote mensen wonen). Hij raadde Hem boven alles aan zijn leer daar te gaan
verspreiden, niet in dat onbeduidend, onooglijk Palestina. Dit was een zeer wonderlijk tafereel,
men zag zo veel en zo klaar; alles was zo schitterend en prachtig. Jezus antwoordde niets dan deze
woorden: “Gij zult God, uw Heer, aanbidden en Hem alleen dienen, wijk van Mij, satan!”
Op dit woord zag ik satan zich in een onbeschrijfelijk gruwelijke gestalte van de rotsberg wegpakken,
in de diepten neerstorten en verdwijnen als verslond hem de aarde.
Jezus door engelen gediend.
D. 46
Aanstonds hierop zag ik een schare engelen tot Jezus naderen en voor Hem neerbuigen; zij namen
Hem, ik weet niet op welke wijze, als op hun handen en zweefden met Hem zachtjes van de rots naar
de spelonk waarin Jezus zijn 40-daagse vasten begonnen was. Hij werd door 12 engelen meegedragen,
die vergezeld waren van andere dienende engelen ook in een bepaald getal; ik weet niet zeker of er
in totaal geen 72 engelen waren, maar ik ben toch geneigd het te geloven, want de gehele tijd
herinnerde de voorstelling mij aan het getal apostelen en leerlingen. (Iedere voorname engel
had 5 of 6 ondergeschikte engelen. In het 1e geval waren zij gezamenlijk 72; in het 2e geval 12 en 72
in getal).
Er werd nu in de spelonk als een dank- en een zegefeest met een maaltijd gevierd. Ik zag de engelen
de spelonk van binnen met wijngaardranken bekleden; ze ging van boven open en door het geopend
gewelf daalde een zegekroon van groen op Jezus neer. Dit alles geschiedde in de volmaakste orde en
met feestelijke plechtigheid. Alles was zinnebeeldig, schitterend en spoedig voltooid.
Wat met een bepaalde bedoeling geplaatst of gebracht werd, schikte zich naar die bedoeling en
breidde zich uit overeenkomstig zijn bestemming. De voorwerpen die de engelen nodig hadden,
kwamen vanzelf in hun handen op het ogenblik dat zij die verlangden en beantwoordden volkomen
aan hun doel.
De engelen brachten ook een tafel, die aanvankelijk maar klein was, maar die zich snel uitbreidde en
met hemelse spijzen bedekt werd. De spijzen en borden waren van het zelfde soort als die welke ik
steeds op de hemelse tafelen zie; en ik zag Jezus en de 12 engelen en ook de overige engelen hun
deel van deze tafel krijgen. Maar het was geen eten met de mond, en toch een innemen en een
genotvol overgaan van een geestelijk voedsel in de etende, die genoegens, verkwikkingen en gaven
ontvingen; het was alsof de innerlijke betekenis van de spijzen en vruchtengestalten in hen overging;
zo iets is echter onuitsprekelijk.
Aan het einde van de tafel stond afzonderlijk een lichtende, grote kelk en kleine bekers er omheen,
allemaal van dezelfde gedaante als die, welke bij de instelling van het Heilige Sacrament gebruikt
werden, doch ze waren groter en minder stoffelijk. Er stond daar ook een bord met gelijke,
dunne broodkoeken. Ik zag dat Jezus uit de grote kelk in de bekers goot, stukjes van het brood daarin
doopte en dat de engelen die ontvingen en wegbrachten. Met deze handeling eindigde dit zegefeest
en Jezus verliet de spelonk en daalde af naar de Jordaan.
D. 47
De engelen die Jezus kwamen dienen, verschenen in een verschillende vorm. Volgens hun rangorde
was ook hun kleding verschillend; de engelen die op het einde het brood en wijn wegbrachten,
waren in priesterkleding. Op hetzelfde ogenblik zag ik nu allerlei wonderbare troost komen op hen
die nu Jezus vrienden waren of het later zouden worden (1). Ik zag Jezus aan de Heilige Maagd te
Kana in een visioen verschijnen en haar troosten. Ik zag Lazarus en Marta ontroerd en met liefde tot
Jezus vervuld. Ik zag de zwijgzame Maria door een engel met de gave van de tafel des Heren
werkelijk gespijzigd worden; ik zag die engel bij haar en hoe zij die gave met de grootste eenvoud
ontving; zij had ook al het lijden en de bekoringen van Jezus in de geest ononderbroken gezien;
zij ging helemaal in die beschouwing en in dit medelijden op zonder zich te verwonderen
(als overkwam haar iets vreemds).
Ook Magdalena onderging een heilzame ontroering; zij smukte zich juist op en kleedde zich aan voor
een feest, toen een schielijke angst wegens haar zondig leven en een geheim verlangen naar redding
haar overviel; ook wierp zij haar pronkgewaad en sieraden op de grond, zodat zij door haar omgeving
uitgelachen werd.
Vele van de latere apostelen zag ik ook met troost en heilige begeerten vervuld worden.
Ik zag Natanael in zijn woning aan alles denken wat hij van Jezus gehoord had; deze herinnering
ontroerde hem ten zeerste, maar ik zag hoe hij die gedachten weer van zich afzette. Petrus, Andreas
en alle overigen werden insgelijks getroffen en gesterkt; het was een zeer wonderlijke en rijke
beschouwing, waarvan ik me maar de weinig genoemde bijzonderheden meer herinner.
Commentaar:
1) De eerbiedwaardige Maria van Jezus gekruisigd werd in navolging van Jezus een veertig dagen lang
op het uur af door de duivel gekweld, gedomineerd en als het ware bezeten. Maar zodra aan het
einde van die tijd de duivel haar losgelaten had, verhief zij zich enige handbreedten boven het bed;
haar gelaat straalde, haar ogen glinsterden als diamanten, een hemelse glimlach speelde op haar lippen.
Met haar rechterhand maakte zij een zegenend gebaar, waarbij alle aanwezigen Gods genade in hun
ziel voelden vloeien. Mgr. Lacroix zelf, die in Bayonne verbleef, voelde op hetzelfde ogenblik de
machtige uitwerking van haar zegen.
Hieruit besluite men welk een goed trouwe zielen, die zich versterven, die stand houden in de
bekoringen, die volharden in gebed en de duivel en zichzelf overwinnen, doen aan hun medemensen,
vrienden en verwanten, aan de Kerk, aan de wereld. Deze gedachte kan een steun zijn in lange en
zware bekoringen. Van hun overwinning hangt veel af voor vele zielen. Vandaar deze vermaning die
Jezus en Maria dikwijls aan bevoorrechtte zielen geven: “Er gaan zovele zielen verloren, omdat
niemand zich voor hen opoffert; de overwinning verschaft de ziel zelf grote vreugde.
Maria en Johannes de Doper in deze tijd.
D. 48
In het begin van het vasten van Jezus verbleef Maria in haar huis bij Kafarnaum. In de wereld ging het
toen gelijk nu; menselijke zwakheid blijft eeuwig het zelfde. Praatzieke vrouwen uit de buurt
kwamen tot Maria en onder voorwendsel haar te troosten, legden zij Jezus te laste dat Hij overal
rondzwierf; niemand wist waar, Hij was overal; Hij verwaarloosde zijn Moeder, terwijl het toch zijn
plicht was zijn ambacht uit te oefenen, om, nu Jozef er niet meer was, voor zijn Moeder te zorgen.
In het algemeen werd er nu door heel het land veel over Jezus gesproken; het wonder bij zijn doop,
het getuigenis van Johannes en de verhalen van de uiteengegane leerlingen, alles werkte samen,
en het één bevestigde het ander, om de aandacht op Jezus te vestigen. Slechts nog eenmaal,
namelijk na Lazarus opwekking uit de dood, kort voor Jezus dood, was het gepraat over Hem zo
algemeen en veelvuldig.
De Heilige Maagd was droevig gestemd en verdiept in gedachten, want tijdens elke afwezigheid van
Jezus kon zij een zekere vrees, vermoedens en medelijden niet van zich afzetten. Tegen het einde
van die 40 dagen was Maria te Kana in Galilea, bij de ouders van de bruid van Kana; het zijn voorname
lieden en als stadsoverheden; zij bewonen een schoon huis, bijna in het midden van de stad, die net
gebouwd is. Een straat die, mij dunkt, van Ptolemais komt, ziet men van de naburige hoogten naar
Kana afdalen. (Kana is door heuvels ingesloten en heeft alleen een uitzicht in het noord-noordwesten.)
De weg doorkruist de stad, die niet zo wanordelijk en ongelijk gebouwd is als vele andere.
De bruidegom trouwt binnenkort hier in het huis; ze bezitten nog een ander huis in de stad, dat zij,
gans ingericht, aan hun dochter zullen geven; de Heilige Maagd woont er nu in. De bruidegom is bijna
even oud als Jezus; hij is, geloof ik, een toegebrachte zoon van één der drie weduwen van Lazaret
(namelijk Mara); hij is geen van hen die eens met Jezus naar Hebron gingen; hij is als een huisvader
bij zijn moeder en bestuurt het huishouden voor haar. Nu is hij eveneens te Kana; ik geloof dat hij
later zijn schoonvader in diens zal helpen. De goede mensen raadplegen de Heilige Maagd bij het
regelen van de zaken van hun kinderen en leggen alles voor haar bloot. Maria geeft ook raad aan de
bruid die een bevallig meisje is, ik zie haar thans, doch gesluierd, bij de bruidegom in
tegenwoordigheid van anderen.
D. 49
Ik zag Johannes gedurende deze tijd ononderbroken doorgaan met dopen. Herodes getroostte zich
alle moeite om Johannes tot zich te doen komen en ook zond hij boden tot hem om hem over
Jezus uit te horen. Johannes behandelde hem nog onveranderlijk met dezelfde geringschatting en
herhaalde zijn vroegere getuigenis over Jezus.
Ook zijn weer afgezanten uit Jeruzalem bij hem geweest om hem over Jezus en hemzelf te
ondervragen. Johannes antwoordde, zoals altijd, dat hij Hem te voren nooit met zijn lichamelijke
ogen gezien had, maar gezonden was om zijn weg te bereiden.
Ik zag dat Johannes sedert de doop van Jezus telkens opnieuw herhaalde dat het water door Jezus
doop en door de Heilige Geest die op Jezus neergedaald was, nu geheiligd was, en dat zeer veel
kwaads uit het water geweken was (1). Dit was geschied, toen het zwarte beeld of de wolkgedaante
van satan en het menigvuldig ongedierte zich aan mij vertoonde; dit ongedierte zag ik in die wolk
binnendringen op het ogenblik dat de Heilige Geest op de gedoopte Jezus neerdaalde.
Zijn doop had het uitwerksel gehad van een duivelbezwering. Jezus liet zich dopen opdat het water
geheiligd zou worden, want Hij had de doop niet nodig. De doop van Johannes was hierna zuiverder
en heiliger. Daarom werd Jezus, zoals ik zag, in een nieuwe aparte vijver gedoopt.
Daarom zag ik Johannes water uit deze vijver in de Jordaan leiden en in de algemene doopvijver
overbrengen, en ik zag Jezus en de leerlingen om dezelfde reden van dit water meenemen om op
verdere plaatsen er mee te dopen.
Commentaar:
1) Het is interessant de verschijnselen die Katarina bij Jezus doopsel zag en de verklaringen die zij
hier doet, te vergelijken met sommige gedachten die wij vroeger lazen in het brevier op het
herdenkingsfeest van Jezus doopsel: “Jezus wilde gedoopt worden om de oude Adam te begraven en
om de Doper zelf te heiligen, doch bovenal om de wateren van de Jordaan te heiligen, opdat,
zoals Hij geest en vlees was (God en mens), zo ook aan de dopelingen door de Geest en het water
het goddelijk kindschap medegedeeld zou worden….. Jezus laat zich dopen om de bedorven natuur
door het water te heroveren, met een onbederfelijk gewaad te herkleden…..
In de Jordaan heeft Christus de kop van het serpent verplet, de duivel verdreven, ons aan zijn
macht ontrukt en onze zonden gedelgd. … Bij zijn doop, toen Hij verheerlijkt werd, werden de
wateren geheiligd en alle schepsels door Christus, onze God, gewijd.
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb