GENESIS – TIENDE HOOFDSTUK
De Oudste Kerk, welke Mens of Adam werd genoemd.
1114. De engelen en geesten, of de mensen na de dood, kunnen allen die zij in de wereld
gekend hebben en van wie zij gehoord hebben, wie zij ook maar verlangen, ontmoeten, hen
als tegenwoordig zien en met hen spreken, wanneer de Heer het toestaat; en wat wonderlijk is,
zij verschijnen op hetzelfde ogenblik en zijn ten volle tegenwoordig.
Zij mogen dus niet alleen met vrienden spreken die elkaar meestal aantreffen, maar ook met
hen die zij achtten en eerden.
Door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer was het mij vergund, niet alleen te spreken
met hen, die ik gekend had toen zij in het lichaam leefden, maar ook met hen, die in het
Woord boven de anderen in roem uitblinken; voorts ook met hen, die van de Oudste Kerk
waren, van die Kerk, welke Mens of Adam wordt genoemd, evenals met enigen, die tot de
Kerken na haar behoorden, en dat opdat ik weten zou, dat onder de namen in de eerste
hoofdstukken van Genesis alleen Kerken werden verstaan, en voorts opdat ik weten zou, van
welke aard de mensen van de Kerken toentertijd waren.
Wat nu volgt, is dus datgene, wat mij van de Oudste Kerken is te weten gegeven.
1115. Zij, die van de Oudste Kerk, Mens of Adam genoemd waren, en hemelse mensen
waren, bevinden zich heel hoog boven het hoofd, en wonen daar samen in de opperste
gelukzaligheid.
Zij zeiden, dat zelden anderen tot hen komen, slechts af en toe enigen van elders, en wel, naar
zij zeggen, uit het heelal; en dat, wanneer zij zo hoog boven het hoofd zijn, dit niet komt
omdat zij hoogmoedig van aard zijn, maar opdat zij diegenen, die zich daar bevinden, leiden.
1116. Mij werden de woningen getoond van hen, die tot het tweede en derde nageslacht van
deze Oudste Kerk behoorden; deze woningen zijn prachtig, over een grote lengte uitgestrekt,
van mooie purperrode en blauwe kleurschakeringen; want de engelen hebben de
allerprachtigste woningen, zodat zij nooit beschreven kunnen worden; ik heb ze vaak gezien.
Zij verschijnen zo tastbaar voor hun ogen, dat er niets is, wat tastbaarder verschijnen kan.
Maar vanwaar zulke tastbare verschijningen komen, daarover zal, door de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, in wat volgt gesproken worden.
Zij leven in een lichtsfeer, welke, om zo te zeggen, de glans van parels heeft, en soms de
schittering van diamanten; want er zijn in het andere leven wonderlijke sferen van een
ontelbare verscheidenheid; zij, die menen, dat dergelijke dingen daar niet kunnen bestaan, en
nog onbegrensd veel dingen meer, meer dan ooit in iemands voorstelling konden en kunnen
opkomen, dwalen zeer.
Weliswaar zijn het uitbeeldingen, zoals de profeten soms zagen, niettemin zijn zij zo
werkelijk, dat zij, die in het andere leven zijn, deze dingen voor werkelijk houden, en dat, wat
in de wereld is, vergelijkenderwijs voor onwerkelijk houden.
1117. Zij leven in het hoogste licht; het licht van de wereld kan met het licht, waarin zij leven,
nauwelijks worden vergeleken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 386
Dit licht werd mij getoond door middel van een vlamachtig licht, dat als het ware voor mijn
ogen neerviel, en zij die van de Oudste Kerk waren, zeiden, dat hun licht van dien aard was en
nog sterker.
1118. Er werd mij door een zekere invloeiing, die ik niet beschrijven kan, te verstaan
gegeven, van welke aard hun spreken was tijdens hun leven in de wereld.
Hun spraak was niet gearticuleerd zoals de spraak van de woorden van onze tijd, maat stil;
deze vond niet plaats door de uiterlijke ademhaling, maar door een innerlijke.
Mij werd het ook gegeven waar te nemen, van welke aard hun innerlijke ademhaling was,
namelijk dat zij van de navel naar het hart ging en zo door de lippen, geluidloos, en dat zij niet
langs de uiterlijke weg in het oor van de ander drong, en tegen iets sloeg dat het trommelvlies
wordt genoemd, maar langs een zekere weg binnenin de mond, en wel daar door iets heen, dat
heden ten dage de buis van Eustachius wordt genoemd.
En het werd mij aangetoond, dat zij door deze wijze van spreken de gevoelens van hun
gemoed en de voorstellingen van hun denken veel vollediger konden uitdrukken, dan ooit
gebeuren kan door gearticuleerde klanken of luide woorden, welke eveneens door de
ademhaling, maar dan door een uiterlijke, worden geregeld; want er is niet in een enkel
woord, dat niet geregeld wordt door de toepassingen van de ademhaling; maar bij de Oudsten
gebeurde dit veel volmaakter, want door innerlijke ademhaling, welke, omdat zij innerlijk is,
ook veel volmaakter is, en zich meer aan de denkvoorstellingen zelf aanpast en er meer mee
overeenkomt.
Bovendien drukten zij zich uit door uiterst lichte bewegingen van de lippen en
overeenstemmende veranderingen van het gezicht, want, omdat zij hemelse mensen waren,
straalde alles wat zij dachten uit hun gezicht en uit hun ogen, welke op overeenkomstige wijze
veranderden.
Nooit konden zij een andere gelaatsuitdrukking tonen dan die, welke met hun gedachten
overeen kwam; veinzen, en sluwheid nog meer, gold bij hen voor een ontzaglijke misdaad.
1119. Op aanschouwelijke wijze werd mij getoond, hoe de innerlijke ademhaling van de
Oudsten stil in een zekere uiterlijke ademhaling invloeide, en zo in een stille spraak, welke
door de ander in zijn innerlijke mens wordt waargenomen.
Zij zeiden, dat deze ademhaling bij hen verschilde naar gelang van de staat van hun liefde tot
en geloof in de Heer; de reden daarvan werd ook gezegd, namelijk dat het, omdat zij
gemeenschap met de hemel hadden, niet anders kon zijn, want zij ademden met de engelen, in
wiens gezelschap zij waren.
De engelen hebben een ademhaling, waarmee de innerlijke ademhaling overeenstemt, en die
bij hen evenzeer verandert; want wanneer hun iets overkomt, dat indruist tegen de liefde tot
en tegen het geloof in de Heer, hebben zij een bezwaarde ademhaling, maar wanneer zij in de
gelukzaligheid van de liefde en het geloof zijn, hebben zij een vrije en ruime ademhaling.
Ieder mens heeft iets dergelijks, maar in overeenstemming met zijn lichamelijke en wereldse
liefden en in overeenstemming met zijn beginselen; wanneer daar iets tegen indruist, hebben
zij een bezwaarde ademhaling, maar wanneer iets ze begunstigt, hebben zij een vrije en ruime
ademhaling, maar dit behoort tot de uiterlijke ademhaling.
Over de ademhaling van de engelen zal echter, door de Goddelijke barmhartigheid van de
Heer, in wat volgt gehandeld worden.
1120. Mij werd ook getoond, dat de innerlijke ademhaling van de mensen van de Oudste
Kerk, welke van de navel naar de innerlijke streek van de borst ging, in de loop van de tijd of
in het nageslacht, veranderde, en zich meer naar de streek van de rug en naar de buik
terugtrok, dus meer naar buiten en naar beneden, en dat tenslotte in het laatste nageslacht van
deze Kerk, dat onmiddellijk voor de vloed bestond, nauwelijks iets van innerlijke ademhaling
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 387
was overgebleven, en zij, toen de ademhaling eindelijk geheel uit de borst verdween, vanzelf
verstikt werden; maar dat toen in sommigen een uiterlijke ademhaling begon te komen, en
met deze ademhaling de gearticuleerde klank of de spraak van woorden; zo gedroeg zich de
ademhaling van de mensen vóór de vloed naar de staat van hun liefde en van hun geloof; en
dat, toen er tenslotte geen liefde en geen geloof meer waren, maar overreding van het valse,
de innerlijke ademhaling ophield, en daarmee de rechtstreekse gemeenschap met de engelen,
en de innerlijke gewaarwording.
1121. Ik ben door de zonen van de Oudste Kerk onderwezen ten aanzien van de staat van hun
innerlijke gewaarwording, namelijk dat zij een innerlijke gewaarwording hadden van alle
dingen, die van het geloof zijn, bijna zoals de engelen, met wie zij gemeenschap hadden,
omdat hun innerlijke mens, of geest, ook door middel van de innerlijke ademhaling met de
hemel verbonden was, en omdat de liefde tot de Heer en de liefde ten opzichte van de naaste
dit met zich meebrengt, want zo wordt de mens met de engelen door het eigenlijke wezen van
hun leven verbonden, dat in zo’n liefde bestaat.
Zij zeiden dat de Wet in hun gegrift was, omdat zij in de liefde tot de Heer en in de liefde tot
de naasten waren, want dan ging alles, wat de wetten gebieden, met hun gewaarwording
samen, en alles, wat de wetten verbieden, tegen hun gewaarwording in; en zij twijfelden er
niet aan, dat alle menselijke wetten, gelijk de Goddelijke wetten, berusten op de liefde tot de
Heer en op de liefde ten opzichte van de naaste, en zich daarnaar richten als naar hun basis.
Omdat zij dus van de Heer deze ten grondslag liggende liefde hadden, kon het wel niet anders
dan dat zij al wat daaruit voortvloeit, wisten; zij geloven ook, dat allen die heden ten dage in
de wereld leven, en de Heer en de naaste liefhebben, eveneens een in hen gegrifte wet hebben,
en overal op aarde welkome burgers zijn, zoals zij het ook in het andere leven zijn.
1122. Verder werd ik onderwezen, dat de mensen van de Oudste Kerk de verrukkelijkste
dromen hadden en bovendien gezichten, en dat hun dan ook werd ingegeven, wat zij
betekenden; vandaar hun paradijselijke uitbeeldingen en vele andere dingen.
Daarom waren hun de voorwerpen van uiterlijke zinnen, die aards en werelds zijn, niets, en
zij voelden daarin niet enige bekoring, slechts alleen in die dingen, welke de voorwerpen
betekenden en uitbeeldden.
Wanneer zij dan ook aardse voorwerpen zagen, dachten zij niet aan deze, maar aan de dingen,
welke zij betekenden en uitbeeldden, en deze dingen verschaften hun de grootste verrukking,
want het waren zulke dingen, die in de hemel zijn, en waardoor zij de Heer Zelf zien.
1123. Ik sprak met hen, die tot het derde geslacht van de Oudste Kerk behoorden, en zij
zeiden, dat zij in hun tijd, toen zij in de wereld leefden, de Heer verwacht hadden, die het
gehele menselijke geslacht zou redden, en dat het toen bij hen een gewone spreekwijze was,
dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zou vertreden.
Zij zeiden, dat van die tijd af, de grootste heerlijkheid van hun leven daarin bestond, kinderen
te verwekken, hun vrouw ter wille van het nakroost lief te hebben; zij noemden dit de
heerlijkste verrukkingen en de verrukkelijkste heerlijkheden; en zij voegden er aan toe, dat het
gevoel van deze heerlijkheden en verrukkingen van de invloeiing van de hemel uitging, omdat
de Heer geboren zou worden.
1124. Er waren enigen van het nageslacht, dat vóór de vloed leefde, bij mij - niet van hen, die
omkwamen, maar van diegenen, die iets beter dan zij waren geweest - eerst was hun
invloeiing tamelijk zacht en tamelijk onmerkbaar, doch mij werd de waarneming gegeven, dat
zij innerlijk boos waren en dat zij innerlijk tegen de liefde handelden; een sfeer van
lijkenlucht wasemde van hen uit, zodat de mij omringende geesten wegvluchten.
Zij hielden zich voor zo fijnzinnig, dat niemand kon waarnemen wat zij dachten.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 388
Toen ik met hen over de Heer sprak, en vroeg, of zij Hem niet verwacht hadden, zoals hun
vaders deden, zeiden zij, dat zij zich de Heer hadden voorgesteld als een oude heilige man
met witte baard, en dat zij door Hem heilig werden, en eveneens een baard hadden; hieruit
ontstond bij de nakomelingen een dergelijke eerbied voor baarden.
Zij voegden er aan toe, dat zij Hem nu ook aanbidden konden, maar uit zichzelf; toen kwam
echter een engel, van wie zij de nabijheid niet konden uithouden.
1125. Het werd mij ook gegeven, te spreken met hen, die tot de Enos geheten Kerk
behoorden, waarvan in, (Genesis 4: 26) sprake is; hun invloeiing was zacht, hun spreken
bescheiden.
Zij zeiden, dat zij onder elkaar in naastenliefde leven, en dat zij anderen, die tot hen komen,
vriendendiensten bewijzen; maar het bleek, dat hun naastenliefde de naastenliefde van
vriendschap was; zij leven rustig en doen, zoals goede burgers, niemand overlast aan.
1126. Er verscheen mij een klein vertrek, en bij de geopende deur vertoonde zich aan mijn
blik een lange, in het wit geklede man; het wit was heel sterk.
Ik verwonderde mij, wie hij wel was; zij zeiden dat de in het wit geklede man diegenen
betekende, die Noach werden genoemd, of die de allereersten van de Oude Kerk waren,
namelijk van de Kerk ná de vloed, en dat zij zo werden uitgebeeld, omdat het er weinigen
waren.
1127. Het werd mij gegeven, te spreken met hen die tot de Oude Kerk behoorden, of tot de
Kerk ná de vloed, en Sem werden genoemd.
Zij vloeiden zacht in door de streek van het hoofd in de borststreek naar het hart, maar niet tot
aan het hart toe
Uit de invloeiing kan men weten van welke aard zij zijn.
1128. Er verscheen een geest als met een wolk omhuld; in zijn gezicht waren vele
dwaalsterren, welke valsheden betekenen
Er werd gezegd, dat het nageslacht van de Oude Kerk van dien aard was, toen deze ten onder
begon te gaan, vooral bij hen, die de eredienst met offers en beelden instelden.
1129. Aan het einde van dit hoofdstuk zal verder gehandeld worden over de mensen vóór de
vloed, die te gronde gingen
GENESIS 10 : 1 - 32
1. En dit zijn de geboorten van Noachs zonen, Sem, Cham en Jafet; en hun werden
zonen geboren na de vloed.
2. De zonen van Jafet zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Thubal, en
Mesech, en Thiras.
3. En de zonen van Gomer zijn: Askenas, en Rifath, en Thogarmah.
4. En de zonen van Javan: Elisah, en Tarsis, de Kitthim en de Dodanim.
5. Van dezen zijn verspreid de eilanden van de natiën in hun landen, elk naar zijn
spraak, naar hun families, onder hun natiën.
6. En de zonen van Cham zijn: Kusch, en Mizraïm, en Puth, en Kanaän.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 389
7. En de zonen van Kusch zijn: Seba, en Chavillah, en Sabtha, en Raamah, en
Santheka. En de zonen van Raamah zijn: Scheba en Dedan.
8. En Kusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op aarde.
9. Deze was geweldig in de jacht voor Jehovah; daarom werd gezegd: Zoals Nimrod
geweldig in de jacht voor Jehovah.
10. En het beginsel van zijn rijk was Babel, en Erech, en Akad, en Kalneh, in het land
Sinear.
11. Uit ditzelfde land is Assur uitgegaan en heeft Ninive gebouwd, en de stad
Rechoboth, en Kalach.
12. En Resen, tussen Ninive en tussen Kalach; deze is die grote stad.
13. En Mizraïm gewon de Ludim, en de Anamim, en de Lehabim, en de Nafthuchim.
14. En de Pathrusim, en de Kasluchim, van waar de Pelisthim uitgekomen zijn, en de
Kafthorim.
15. En Kanaän gewon Zidon, zijn eerstgeborene, en Chet.
16. En de Jebusiet, en de Emoriet, en de Girgasiet.
17. En de Chiviet, en de Arkiet, en de Siniet.
18. En de Arvadiet, en de Zemariet, en de Chamathiet; en daarna zijn de families van
de Kanaänieten verspreid.
19. En de grens van de Kanaänieten was van Zidon, omdat gij gaat naar Gerar tot
Assa toe; omdat gij gaat naar Sodom en Amora, en Adma, en Zeboïm, tot Lascha toe.
20. Deze zijn de zonen van Cham, naar hun families, naar hun spraken, in hun landen,
in hun natiën .
21. En aan Sem werd ook geboren: hij is de vader van alle zonen van Eber, de grotere
broeder van Jafet.
22. De zonen van Sem zijn: Elam, en Aschur, en Arfachsad, en Lud, en Aram.
23. En de zonen van Aram zijn: Uz, en Chul, en Gether, en Masch.
24. En Arfachsad gewon Selach; en Selach gewon Eber.
25. En Eber werden twee zonen geboren de ene naam was Peleg, want in zijn dagen
werd de aarde verdeeld; en de naam van zijn broeder was Joktan.
26. En Joktan gewon Almodad, en Selef, en Chazarmaveth, en Jerach.
27. En Hadoram, en Usal, en Diklah.
28. En Obal, en Abinael, en Seba.
29. En Ofir, en Chavillah, en Jobab; deze allen waren de zonen van Joktan.
30. En hun woning was van Mesa af, omdat gij gaat naar Sefar, de berg van het
oosten.
31. Deze zijn de zonen van Sem, naar hun families, naar hun spraken, in hun landen,
naar hun natiën .
32. Deze zijn de families van de zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun natiën ,
en van hen zijn de naties op de aarde verspreid na de vloed.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 390
INHOUD
1130. In dit hele hoofdstuk wordt gehandeld over de Oude Kerk en over haar voortplanting,
vers 1.
1131. Zij, die met de innerlijke overeenstemmende uiterlijke godsdienst hadden, zijn de zonen
van Jafet, vers 2; en zij, die een meer van de innerlijke godsdienst verwijderde uiterlijke
godsdienst hadden, zijn de zonen van Gomer en Javan, vers 3 en 4; zij, die een nog verder
verwijderde hadden, zijn de eilanden van de naties, vers 5.
1132. Zij, die de erkentenissen, de wetenschappelijke dingen en de riten vereerden, en van de
innerlijke dingen scheidden, zijn de zonen van Cham, vers 6.
Zij, die de erkentenissen van de geestelijke dingen vereerden, zijn de zonen van Kusch; en zij,
die de erkentenissen van de hemelse dingen vereerden, zijn de zonen van Raamah, vers7.
1133. Er wordt gehandeld over hen, die een uiterlijke godsdienst hebben, waarin innerlijke
boosheden en valsheden zijn; Nimrod is een dergelijke godsdienst, vers 8 en 9; de boosheden
in zo’n godsdienst, vers 10; de valsheden in zo’n godsdienst, vers 11 en 12.
1134. Over hen, die uit wetenschappelijke dingen door redeneringen bij zichzelf nieuwe
godsdiensten uitdenken, vers 13 en 14; over hen, die uit de erkentenissen van het geloof louter
een wetenschap maken, vers 14.
1135. Over de uiterlijke godsdienst zonder de innerlijke, welke Kanaän is, en over de
afstammelingen van deze godsdienst, vers 15, 16, 17 en 18; over zijn uitbreiding, vers 19 en
20.
1136. Over de innerlijke godsdienst, welke Sem is, en over diens uitbreiding, zelfs tot aan de
tweede Oude Kerk, vers 21; over de innerlijke godsdienst en zijn afstammelingen, welke,
omdat zij van de naastenliefde uitgaan, aan de wijsheid, het inzicht, de wetenschap en de
erkentenissen toebehoren, die door de natiën zijn aangeduid, vers 22, 23 en 24.
1137. Over een zekere Kerk, die in Syrië bestond, door Eber gesticht; deze Kerk is de tweede
Oude Kerk te noemen.
Haar innerlijke godsdienst is Peleg, de uiterlijke Joktan, vers 25; haar riten zijn de natiën,
welke genoemd worden, vers 26, 27, 28 en 29; de uitbreiding van deze Kerk, vers 30.
1138. Dat de godsdiensten van de Oude Kerk verschillend zijn geweest en overeenkomstig de
gemoedsaard van elke natie, vers 31 en 32.
DE INNERLIJKE ZIN.
1139. Het is al eerder gezegd, dat er in het Woord vier verschillende stijlen zijn; de eerste: die
de Oudste Kerk had, was van dien aard zoals het eerste hoofdstuk van Genesis tot hiertoe.
De tweede stijl: is de historische, zoals in wat volgt bij Mozes, en in de overige historische
boeken. De derde: is de profetische.
De vierde: houdt het midden tussen de profetische stijl en de gewone spreekwijze; men zie
hierover in nummer 66.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 391
1140. In dit hoofdstuk en in het volgende, tot aan Eber, wordt de oudste stijl voortgezet, maar
deze houdt het midden tussen de stijl van de verdichte geschiedenis en de stijl van de ware
geschiedenis; want onder Noach en zijn zonen Sem, Cham, Jafet en Kanaän werd niets anders
verstaan en wordt niets anders verstaan dan, in abstracte zin, de Oude Kerk ten aanzien van
haar godsdienst; namelijk onder Sem de innerlijke godsdienst, onder Jafet de
overeenstemmende uiterlijke godsdienst, onder Cham de verdorven innerlijke godsdienst,
onder Kanaän de van de innerlijk gescheiden uiterlijke godsdienst.
Dergelijke personen hebben nooit bestaan, maar de godsdiensten zijn zo genoemd, omdat alle
verschillende andere godsdiensten, of alle bijzondere verschillen van godsdiensten, tot deze
als tot hun grondslagen herleid konden worden; vandaar is onder Noach nooit iets anders dan
de Oude Kerk in het algemeen verstaan, die als een ouder alle Kerken omvat.
Echter worden onder de namen in dit hoofdstuk, uitgezonderd Eber en zijn nageslacht,
evenzovele natiën verstaan, en het waren evenzovele naties, die de Oude Kerk uitmaakten, en
deze Kerk was ver rondom Kanaän verspreid.
1141. Zij, die hier de zonen van Jafet worden genoemd, waren allen van dien aard, dat zij een
met de innerlijke godsdienst overeenstemmende uiterlijke godsdienst hadden, dat wil zeggen,
mensen, die in eenvoud, in vriendschap en in wederkerige naastenliefde leefden, en geen
andere leerstellingen kenden dan de uiterlijke riten.
Zij, die de zonen van Cham genoemd worden, waren mensen die een verdorven innerlijke
godsdienst hadden.
Zij, die de zonen van Kanaän genoemd worden, waren mensen, die een van de innerlijke
godsdienst gescheiden uiterlijke godsdienst hadden.
Zij, die de zonen van Sem genoemd worden, waren innerlijke mensen en vereerder de Heer,
en hadden de naaste lief; hun Kerk was bijna zoals onze ware christelijke kerk.
1142. Van welke aard zij in het bijzonder waren, wordt in dit hoofdstuk niet vermeld; want zij
worden alleen naar de namen opgesomd, maar het komt in de geschriften van de profeten uit,
waar herhaaldelijk de namen van deze natiën voorkomen, en overal niets anders betekenen; en
wel nu eens in echte zin, dan weer in tegenovergestelde zin.
1143. Hoewel dit de namen waren van deze naties, welke de Oude Kerk uitmaakten, worden
er in de innerlijke zin toch zaken onder verstaan, namelijk de godsdiensten zelf.
Zij, die in de hemel zijn, weten niet in het minst, wat namen, landen, naties en dergelijke zijn;
van zulke dingen heeft men daar geen voorstelling, wel echter van de zaken, die daarmee
worden aangeduid.
Het Woord van de Heer leeft uit de innerlijke zin; deze zin is zoals de ziel, en de uiterlijke zin
is als het ware zijn lichaam.
Het is daarmee gesteld als met de mens; wanneer zijn lichaam sterft, leeft zijn ziel, en
wanneer de ziel leeft, weet de mens niet meer wat de dingen van het lichaam zijn; zo weet hij,
wanneer hij onder de engelen, niet wat het Woord in de zin van de letter, maar wat het in zijn
ziel is.
De mens van de Oudste Kerk was van dien aard, dat hij, wanneer hij heden ten dage leefde en
het Woord zou lezen, niet aan de zin van de letter zou blijven hangen, maar het zou zijn, alsof
hij die niet zag, maar alleen de aan de letter onttrokken innerlijke zin, en wel alsof de letter
niet bestond; zo zou hij in het leven of in de ziel van het Woord zijn.
Op dezelfde wijze is het overal in het Woord gesteld, ook in de historische gedeelten, die
geheel en al zo zijn als zij verhaald worden, maar toch is daarin niet het minste woordje, dat
niet in de innerlijke zin verborgenheden bevat, welke verborgenheden zich nooit aan hen
openbaren, die hun aandacht alleen op de historische samenhang richten.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 392
Zo betekenen in dit hoofdstuk de namen hier in de zin van de letter of in de historische zin de
volken, die de Oude Kerk uitmaakten, in de innerlijke zin echter hun leringen.
1144. vers 1.
En dit zijn de geboorten van Noachs zonen, Sem, Cham en Jafet; en hun werden zonen
geboren na de vloed.
Dit zijn de geboorten van de zonen van Noach, betekent de afstamming van de leringen en
godsdiensten van de Oude Kerk, die, in het algemeen genomen, Noach is.
Sem, Cham en Jafet betekenen, hier als eerder: Sem de ware innerlijke godsdienst, Cham de
verdorven innerlijke godsdienst, Jafet de met de innerlijke godsdienst overeenstemmende
uiterlijke godsdienst.
En hun werden zonen geboren, betekent de van die godsdiensten afstammende leringen; na de
vloed, betekent, van de tijd af, waarop deze nieuwe Kerk ontstond.
1145. Dat de woorden ‘dit zijn de geboorten van de zonen van Noach’ de afstamming
betekenen van de leringen en godsdiensten van de Oude Kerk, die in het algemeen Noach is,
blijkt uit de betekenis van geboorten, waarover eerder gehandeld is.
In de uiterlijke of letterlijke zin zijn de geboorten, zoals men weet, de voortplanting van de
een uit de ander; in de innerlijke zin echter heeft alles betrekking op hemelse en geestelijke
dingen, of op de dingen van de naastenliefde en van het geloof.
Zo zijn de geboorten hier de dingen, die tot de Kerk behoren, dus de leringen, zoals uit wat
volgt nog beter zal blijken.
1146. Dat Sem, Cham en Jafet hier, als eerder, betekenen: Sem de ware innerlijke godsdienst,
Cham de verdorven innerlijke godsdienst, Jafet de met de innerlijke godsdienst
overeenstemmende uiterlijke godsdienst, blijkt uit wat eerder over hen is gezegd, waar niet
alleen werd aangetoond, dat Sem, Cham en Jafet deze godsdiensten betekenen, maar ook wat
er verstaan wordt onder de ware innerlijke godsdienst of Sem, verder wat onder de verdorven
innerlijke godsdienst of Cham, alsook wat onder de met de innerlijke godsdienst
overeenstemmende uiterlijke godsdienst of Jafet; het is dus onnodig, hier nog langer bij stil te
staan.
1147. Dat de woorden ‘en hun werden zonen geboren’ de van die godsdiensten afstammende
leringen betekenen, blijkt uit de betekenis van de zonen in de innerlijke zin.
De zonen zijn de waarheden van het geloof, verder ook de valsheden, vandaar de leringen,
waardoor zowel waarheden als valsheden worden aangeduid, want de leringen van die Kerken
zijn van dien aard; dat de zonen dergelijke dingen betekenen, zie men eerder in de nrs. 264,
489, 491, 533.
1148. Dat ‘na de vloed’ betekent, van de tijd af, waarop deze nieuwe Kerk ontstond, blijkt op
dezelfde wijze uit wat in de vorige hoofdstukken is gezegd; want het einde van de Oudste
Kerk wordt beschreven door de vloed, verder ook het begin van de Oude Kerk.
Men merkt daarop, dat de Kerk vóór de vloed de Oudste Kerk wordt genoemd; de Kerk na de
vloed echter de Oude Kerk.
1149. vers 2.
De zonen van Jafet zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Thubal, en Mesech, en
Thiras.
De zonen van Jafet betekenen hen, die een met de innerlijke godsdienst overeenstemmende
uiterlijke godsdienst hadden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 393
Gomer, Magog, Madai, Javan, Thubal, Mesech en Thiras waren evenzovele natiën, bij wie
zo’n godsdienst was, en door welke in de innerlijke zin evenzovele verschillende leringen
waren als de riten, die zij heilig hielden.
1150. Dat de zonen van Jafet hen betekenen, die een met de innerlijke godsdienst
overeenstemmende uiterlijke godsdienst hadden, is eerder gezegd.
Er wordt gezegd, dat de uiterlijke godsdienst met de innerlijke overeenstemt, wanneer in de
godsdienst het wezenlijke is: het wezenlijke is de aanbidding van de Heer uit het hart, welke
nooit bestaanbaar is zonder de naastenliefde of de liefde ten opzichte van de naaste.
In de naastenliefde of de liefde ten opzichte van de naaste is de Heer tegenwoordig; dan kan
Hij vanuit het hart worden aanbeden; zo komt de aanbidding uit de Heer voort, want de Heer
geeft al het kunnen en al het zijn in de aanbidding.
Hieruit volgt, dat zoals de naastenliefde bij de mens is, zo is ook de aanbidding, of de
godsdienst; alle godsdienst is aanbidding; want de aanbidding van de Heer moet daarin zijn,
zodat het godsdienst is.
De zonen van Jafet, of de naties en de volken, zoals de zonen van Jafet genoemd worden,
leefden onderling in wederkerige naastenliefde, in vriendschap en wellevendheid en eenvoud,
en vandaar ook was de Heer in hun godsdienst tegenwoordig, want wanneer de Heer in de
uiterlijke godsdienst tegenwoordig is, dan is de innerlijke godsdienst in de uiterlijke, of stemt
de uiterlijke met de innerlijke overeen.
Het merendeel van de naties was in die tijd van dien aard, en vandaag de dag zijn er ook nog,
die de godsdienst in uiterlijke dingen stellen en niet weten wat de innerlijke godsdienst is, en
wanneer zij het weten, er niet over nadenken.
Wanneer deze mensen de Heer erkennen, en de naaste liefhebben, is de Heer in hun
godsdienst, en zijn zij zonen van Jafet; maar wanneer zij de Heer loochenen, en alleen
zichzelf liefhebben, en zich om de naaste niet bekommeren, en nog meer wanneer zij hem
haten, is hun godsdienst een van de innerlijke gescheiden uiterlijke godsdienst, en zijn zij
zonen van Kanaän, of Kanaänieten.
1151. Dat Gomer, Magog, Madai, Javan, Thubal, Mesech en Thiras evenzovele naties waren,
bij wie zo’n godsdienst was en door welke in de innerlijke zin evenzovele leringen worden
aangeduid, welke leringen dezelfde waren als de riten, die zij heilig hielden, blijkt duidelijk
uit het Woord, waarin deze naties hier en daar genoemd worden, want hiermee wordt overal
de uiterlijke godsdienst aangeduid, nu eens met de innerlijke godsdienst overeenstemmende
uiterlijke, dan weer de tegenovergestelde.
Dat ook het tegenovergestelde daarmee wordt aangeduid, komt omdat alle Kerken, waar zij
ook mochten zijn, in de loop van de tijd veranderden en wel in het tegenovergestelde.
Dat de hier genoemde natiën niets anders betekenen dan de uiterlijke godsdienst, dus hun
leringen, welke riten waren, kan zoals gezegd, elders uit het Woord blijken, voornamelijk bij
de profeten.
Ten aanzien van Magog, Mesech, Thubal en Gomer als volgt bij Ezechiël: ‘Mensenzoon, zet
uw aangezichten tegen Gog, het land van Magog, de vorst, het hoofd van Mesech en Thubal,
en profeteer over hem, en zeg: Zo zegt de Heer Jehovih: Zie, Ik ben tegen u, Gog, vorst, hoofd
van Mesech en Thubal, en Ik zal u omwenden, en haken in uw kaken leggen, en Ik zal u
uitvoeren, en uw ganse heir, paarden en ruiters, die allemaal volkomen welgekleed zijn, een
grote vergadering, met rondas en schild, die zwaarden handelen, zij allen, met hen Perzië,
Kusch en Puth, en met hen Gomer en al zijn vleugelen, Beththogarma, de zijde van het
noorden, en al zijn vleugelen; in het nageslacht van de jaren zult gij komen over het land, dat
wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit vele volken, op de bergen Israëls,
welke tot verwoesting geworden zijn’, (Ezechiël 38: 2, 3, 4, 5, 6, 8).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 394
Dit hoofdstuk handelt geheel over de Kerk die verdorven geworden is en tenslotte de gehele
godsdienst in uiterlijke dingen of riten stelde, nadat de naastenliefde uitgeblust was, welke
wordt aangeduid door de bergen Israëls.
Hier is Gog en het land Magog, vorst en hoofd van Mesech en Thubal de godsdienst in
uiterlijke dingen.
Eenieder kan zien, dat hier niet van Gog en Magog sprake is; het Woord van de Heer handelt
niet over wereldse dingen, maar omsluit goddelijke dingen.
Ook bij Ezechiël: ‘Profeteer over Gog, en zeg: Zo zegt de Heer Jehovih: Zie, Ik ben tegen u,
Gog, vorst, hoofd van Mesech en Thubal, en Ik zal u omwenden, en u zessendelen, en u
optrekken uit de zijde van het noorden, en Ik zal u brengen op de bergen Israëls; op de bergen
Israëls zult gij vallen, gij en al uw vleugelen, en de volken, die met u zijn’, (Ezechiël 39: 1, 2,
4); in dit hele hoofdstuk wordt ook gehandeld over de van de innerlijke ges Zacharia 1cheiden
uiterlijke godsdienst, die afgodisch is geworden, en hier door Gog, Mesech en Thubal worden
aangeduid, waaronder ook de leringen worden verstaan, die zij aannemen, en daarna uit de
letterlijke zin van het Woord bevestigen en zo de waarheden vervalsen en de innerlijke
godsdienst vernietigen, want deze zelfde naties betekenen, zoals gezegd is, ook het
tegenovergestelde.
Bij Johannes: ‘Wanneer de duizend jaren geëindigd zijn, zal de satanas uit zijn gevangenis
ontbonden worden, en hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken van de
aarde zijn, Gog en Magog om hen te vergaderen tot de oorlog; zij zijn opgekomen over de
breedte van de aarde, en omringden de legerplaats van de heiligen, de geliefde stad,
(Openbaring 20: 7, 8, 9); waar door Gog en Magog dergelijke dingen worden aangeduid; de
van de innerlijke godsdienst gescheiden uiterlijke godsdienst, dat wil zeggen, gescheiden van
de liefde tot de Heer, en van de liefde ten opzichte van de naaste, is niet anders dan
afgodendienst, welke de legerplaats van de heiligen omringd, en de geliefde stad.
Over Mesech en Thubal bij Ezechiël: ‘Daar is Mesech en Thubal en zijn hele bende; rondom
hen zijn hun graven; zij zijn allen onbesneden, van het zwaard doorboord, omdat zij hun
schrik verbreid hebben in het land van de levenden’, (Ezechiël 32: 26); waar sprake is van
Egypte of van de wetenschappelijke dingen, waarmee zij de geestelijke dingen willen
doorvorsen; Mesech en Thubal staan voor de leringen, welke de riten zijn, die onbesneden
worden genoemd, wanneer er geen liefde is; vandaar heten zij van het zwaard doorboord en
een schrik in het land van de levenden.
Over Javan bij Joël: ‘Gij hebt de zonen van Jehudah en de zonen van Jeruzalem verkocht aan
de zonen van de Javanieten, om hun ver van hun landpaal te voeren’, (Joël 4: 6); de zonen
van Jehudah staan voor de hemelse dingen van het geloof, de zonen van Jeruzalem voor de
geestelijke dingen van het geloof, dus voor de innerlijke dingen; de zonen van de Javanieten
voor de van de innerlijke gescheiden godsdienst in uiterlijke dingen, van welke dienst, omdat
hij zover van de innerlijke verwijderd is, wordt gezegd, dat zij hen ver van hun landpaal
weggevoerd hebben.
Bij Jesaja staan Javan en Thubal voor de ware uiterlijke godsdienst zelf: ‘Komende om te
vergaderen alle naties en tongen, en zij zullen komen, en zij zullen Mijn heerlijkheid zien, en
Ik zal een teken aan hen zetten, en Ik zal uit hen ontkomenen zenden tot de naties Tarsis, Pul
en Lud, de boogschutters Thubal en Javan, de vergelegen eilanden, die Mijn gerucht niet
gehoord, noch Mijn heerlijkheid hebben gezien, en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de naties
verkondigen’, (Jesaja 66: 18, 19); waar sprake is van het rijk van de Heer en van Zijn komst;
Thubal en Javan staan voor hen, die in een met de innerlijke overeenstemmende uiterlijke
godsdienst zijn, en over de innerlijke dingen moeten worden onderwezen.
1152. vers 3 en 4.
En de zonen van Gomer zijn: Askenas, en Rifath, en Thogarmah.
En de zonen van Javan: Elisah, en Tarsis, de Kitthim en de Dodanim.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 395
Door de zonen van Gomer worden ook zij aangeduid, die een uiterlijke godsdienst hadden,
maar die afstamde van de godsdienst, die bij de natie van Gomer was.
Askenas, Rifath en Thogarmah waren evenzovele naties, bij wie een dergelijke godsdienst
bestond, en waarmee evenzovele leringen worden aangeduid, die riten waren, afgeleid van de
uiterlijke godsdienst van Gomer.
Door de zonen van Javan worden nog weer anderen aangeduid, die een uiterlijke godsdienst
hadden, welke afstamde van de godsdienst, die bij de natie van Javan was.
Elisah, Tarsis, de Kitthim en de Dodanim waren evenzovele natiën, die zo’n godsdienst
hadden, en door wie evenzovele leringen worden aangeduid, die riten waren, afgeleid van de
uiterlijke godsdienst bij Javan.
1153. Dat door de zonen van Gomer ook diegenen worden aangeduid, die een uiterlijke
godsdienst hadden, maar die afstamde van de godsdienst, die bij de natie van Gomer was,
volgt uit wat eerder enkele malen over de betekenis van zonen is gezegd en aangetoond;
bovendien hieruit, dat Gomer een van die natiën is, die een met de innerlijke
overeenstemmende uiterlijke godsdienst hadden.
In het voorgaande vers worden zeven naties genoemd, die in zo’n godsdienst waren, en hier
zijn het nog eens zeven natiën, de zonen van Gomer en Javan geheten; wat er voor een
bijzonderheid tussen hen bestond, kan echter niet gezegd worden, omdat zij hier alleen maar
opgesomd worden.
Maar bij de profeten, waar over hun godsdienst van de Kerk in het bijzonder gehandeld wordt,
kunnen de verschillen blijken.
In het algemeen gedragen zich alle verschillen in de uiterlijke godsdienst, alsook de
verschillen in de innerlijke godsdienst, overeenkomstig de aanbidding van de Heer in de
godsdienst, en de aanbidding gedraagt zich naar gelang van de liefde tot de Heer en de liefde
ten opzichte van de naaste, want in de liefde is de Heer tegenwoordig, dus in de godsdienst;
overeenkomstig deze verhouding waren daarom de verschillen in de godsdienst bij de hier
genoemde natiën.
Om het nog duidelijker te zeggen, hoe het met de verschillen in de godsdienst, en hoe het
daarmee in de Oude Kerk bij de verschillende naties gesteld was, moet men weten, dat alle
ware godsdienst bestaat in de aanbidding van de Heer, en dat de aanbidding van de Heer
bestaat in de verootmoediging, en de verootmoediging in de erkenning, dat men bij zichzelf
niets levends en niets goeds heeft, maar dat alles, wat men heeft, dood is en zelfs lijkachtig is;
en in de erkenning, dat van de Heer alles komt, wat levend en wat goed is.
Hoe meer de mens dit erkent, niet met de mond maar met het hart, des te meer is hij in de
verootmoediging, en vandaar des te meer in de aanbidding, dat wil zeggen, in de ware
godsdienst, en des te meer is hij in de liefde en in de naastenliefde, en des te meer is hij in de
gelukzaligheid; in het ene ligt het andere opgesloten, en zij zijn zo verbonden, dat zij niet te
scheiden zijn.
Hieruit kan blijken, welke en van welke aard de verschillen in de godsdienst zijn.
Zij, die hier vermeld worden, en de zonen van Gomer en Javan worden genoemd, zijn
diegenen, die ook een met de innerlijke overeenstemmende uiterlijke godsdienst hadden, maar
bij hen lag die godsdienst enigszins verder verwijderd dan bij hen, die in het vorige vers zijn
genoemd, waarom zij dan ook zonen worden genoemd.
De afdalende reeks geslachten of de afstammingen gaan hier vanuit de innerlijke dingen naar
de uiterlijke voort; hoe zinnelijker de mens wordt, des te uiterlijker wordt hij, en des te verder
verwijdert hij zich van de ware eredienst van de Heer, want des te meer deel heeft hij aan de
wereld, aan het lichaam en aan de aarde, en des te minder aan de geest, des te verder is hij
daarom verwijderd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 396
Dezen stelden, omdat zij de zonen van Gomer en Javan werden genoemd, omdat zij
zinnelijker waren, de godsdienst nog meer in uiterlijke dingen dan de zogenoemde vaders en
ooms; daarom vormen zij hier een tweede klasse.
1154. Dat Askenas, Rifath en Thogarmah evenzovele naties waren, bij welke een dergelijke
godsdienst bestond, en dat met hen evenzovele leringen worden aangeduid, die riten waren,
afgeleid van de uiterlijke godsdienst bij Gomer, blijkt bij de profeten, waar ook dezelfde
naties genoemd worden, en daarmee overal leringen of riten worden aangeduid, zoals
gewoonlijk in tweeërlei zin, nu eens in de echte zin en dan weer in de tegenovergestelde.
Over Askenas bij Jeremia: ‘Verhef de banier in het land, blaast in de bazuin onder de natiën,
heiligt de natiën tegen haar, laat horen tegen haar de koninkrijken, Ararath, Minni, en
Askenas’, (Jeremia 51: 27); hier is sprake van de verwoesting van Babel, alwaar Askenas staat
voor haar afgodische dienst, of voor de van de innerlijke gescheiden uiterlijke godsdienst, die
Babel verwoest; in het bijzonder voor de valse leringen, dus in de tegenovergestelde zin.
Over Thogarmah bij Ezechiël: ‘Javan, Thubal en Mesech, deze uw kooplieden, in de ziel van
de mens, en vaten van koper hebben zij gegeven in uw handel.
Van Beththogarmah hebben zij paarden en ruiters, en muilezels geleverd op uw markten’,
(Ezechiël 27: 13, 14); waar van Tyrus sprake is, waarmee diegenen zijn uitgebeeld, die
erkentenissen van hemelse en geestelijke dingen bezaten; Javan, Thubal en Mesech zijn, zoals
eerder, verschillende uitbeeldende of overeenstemmende riten; Beththogarmah op dezelfde
wijze; de uiterlijke riten van eerdergenoemden betreffen hemelse dingen, de uiterlijke riten
van dezen, dat wil zeggen van Beththogarmah, betreffen echter geestelijke dingen, zoals blijkt
uit de betekenis van de zaken, waarmee zij handel dreven; hier in de echte zin.
Bij dezelfde: ‘Gomer en al zijn vleugels, Beththogarmah de zijde van het noorden, en met al
zijn vleugels’, (Ezechiël 38: 6); voor de verdorven leringen, welke ook de zijde van het
noorden zijn; hier in de tegenovergestelde zin.
1155. Dat de zonen van Javan nog weer anderen betekenen, die een uiterlijke godsdienst
hadden, welke afstamde van de godsdienst, die bij de natie van Javan was, kan eveneens bij
de profeten blijken, waar zij in volgorde met de zaken zelf worden opgenoemd, en in deze
samenhang dan geen andere betekenis hebben dan de zaken.
Dat alleen maar de zonen van Gomer en de zonen van Javan genoemd worden, maar niet die
van de overigen in het tweede vers - zeven in getal - komt, omdat de zonen van de een
betrekking hebben op de klasse van de geestelijke dingen, en de zonen van de ander op de
klasse van de hemelse dingen.
Dat de zonen van Gomer op de klasse van de geestelijke dingen betrekking hebben, blijkt uit
de zo-even aangehaalde plaatsen bij de profeten; dat echter de zonen van Javan betrekking
hebben op hemelse dingen, zal blijken uit wat volgt.
De klasse van de geestelijke dingen wordt hierin van de klasse van de hemelse dingen
onderscheiden, dat het ene de waarheden van het geloof betreft, en het andere de goedheden
van het geloof, welke van de naastenliefde zijn.
Deze onderscheidingen zijn, hoewel zij in de wereld volslagen onbekend zijn, echter in de
hemel zeer bekend, en zelfs niet alleen wat de verschillen in het algemeen betreft, maar ook
wat de bijzonderheden betreft; er bestaat daar niet het minste van een verschil, dat niet in de
strengste orde is onderscheiden.
In de wereld weet men niet veel meer, dan dat er godsdiensten bestaan, en dat zij verschillen,
en wel alleen in uiterlijke dingen; in de hemel echter treden de verschillen zelf, welke
ontelbaar zijn, levend te voorschijn, en wel zoals zij in de innerlijke dingen zijn.
1156. Dat Elisah, Tarsis, de Kitthim, en de Dodanim evenzovele natiën waren, die zo’n
godsdienst hadden, en dat deze door evenzovele leringen worden aangeduid, die riten waren,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 397
afgeleid van de uiterlijke godsdienst bij Javan, kan blijken uit de navolgende plaatsen bij de
profeten; over Elisah bij Ezechiël: ‘Fijn linnen met stiksel uit Egypte was uw uitbreidsel, dat
het u tot een banier ware; hyacint en purper uit de eilanden van Elisah was uw deksel,’
(Ezechiël 27: 7); waar van Tyrus sprake is, waarmee degenen worden aangeduid, die hemelse
en geestelijke rijkdommen bezitten, of erkentenissen; stiksel uit Egypte voor vergaarde
kennis, en dus voor de uitbeeldende riten van geestelijke dingen; hyacint en purper uit de
eilanden van Elisah voor de met de innerlijke godsdienst overeenstemmende riten, dus voor
de uitbeeldingen van de hemelse dingen; hier in de echte zin.
Over Tarsis bij Jesaja: ‘Ik zal uit hen ontkomenen zenden tot de natiën Tarsis, Pul en Lud, de
boogschutters; Thubal en Javan, de vergelegen eilanden, (Jesaja 66: 19).
Bij dezelfde: ‘Huilt, gij schepen van Tarsis, want Tyrus is verwoest, dat er geen huis meer is
tot binnentreden, uit het land Kitthim is het aan hen verkondigd’, (Jesaja 23: 1, 14); en verder
over Tarsis, (Jesaja 60: 9; Jeremia 10: 9; Ezechiël 27: 12; Psalm 48: 8) waar het voor de riten
of de leringen staan.
Over Kitthim bij Jeremia: ‘Gaat over in de eilanden Kitthim, en ziet; en naar Arabië, en merkt
er wel op, of het op dezelfde wijze geschiedde’, (Jeremia 2: 10); en bij Jesaja: ‘Hij heeft
gezegd: Gij zult niet meer vrolijk huppelen, verdrukte maagd van Zidon, naar Kitthim toe,
maak u op, vaar over, ook daar geen rust voor u’, (Jesaja 23: 12); waar Kitthim voor de riten
staat.
Bij Ezechiël: ‘Zij hebben uw riemen uit eiken van Basan gemaakt, uw berd hebben zij
gemaakt van elpenbeen, de dochter van de schreden, uit de eilanden Kitthim’, (Ezechiël 27: 6)
waar van Tyrus sprake is; het scheepberd uit de eilanden Kitthim voor de uiterlijke dingen van
de godsdienst, en dus voor de riten, welke tot de klasse van de hemelse dingen behoren.
Bij Mozes: ‘Schepen van de oever Kitthim, en zij zullen Aschur plagen, en zij zullen Eber
plagen’, (Numeri 24: 24); waar het eveneens voor de uiterlijke godsdienst of voor de riten
staat.
Hieruit kan blijken, dat door al deze namen in de innerlijke zin zaken worden aangeduid, en
dat deze zaken in volgorde voorkomen.
1157. vers 5.
Van dezen zijn verspreid de eilanden van de natiën in hun landen, elk naar zijn spraak, naar
hun families, onder hun natiën.
Van dezen zijn verspreid de eilanden van de natiën in hun landen, betekent, dat door hen de
godsdiensten van verschillende natiën ontstonden; de eilanden zijn bijzondere gebieden, aldus
bijzondere godsdiensten, welke nog verder verwijderd waren; hun landen zijn hun algemene
dingen; elk naar zijn spraak, naar hun families; onder hun natiën, betekent deze dingen in
overeenstemming met de genius van eenieder; naar hun families, is naar de rechtschapenheid;
onder hun natiën, is ten aanzien van beide in het algemeen.
1158. Dat de woorden ‘Van dezen zijn verspreid de eilanden van de natiën in hun landen,
betekenen, dat door hen de godsdiensten van verschillende natiën ontstonden, en de eilanden
bijzondere gebieden zijn, aldus bijzondere godsdiensten, welke nog verder verwijderd waren,
en dat de landen hun algemene dingen zijn, blijkt uit de betekenis van de eilanden in het
Woord.
Tot hiertoe is gehandeld over hen, die een met de innerlijk overeenstemmende uiterlijke
godsdienst hadden; door de zeven zonen van Jafet zijn diegenen aangeduid, die de ware
innerlijke godsdienst dichter genaderd waren; door de zeven zonen van Gomer en die van
Javan tevens, werden zij aangeduid, die verder van de ware innerlijke godsdienst afstonden;
de eilanden van de natiën betekenen hen, die nog verder verwijderd zijn, en eigenlijk hen, die
onderling in naastenliefde, maar toch in onwetendheid leefden, niets wetende over de Heer,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 398
over de leringen van het geloof van de Kerk, en over de innerlijke godsdienst, ofschoon zij
toch een uiterlijke godsdienst hadden, die zij streng in ere hielden; dezen worden in het
Woord eilanden genoemd, en vandaar wordt door eilanden in de innerlijke zin de verder
afgelegen godsdienst aangeduid.
Zij, die in de innerlijke zin van het Woord zijn, zoals de engelen, weten niet wat eilanden zijn,
want zij hebben van dergelijke dingen geen voorstelling meer, maar in plaats van eilanden
worden zij een verder afgelegen godsdienst gewaar, zoals de natiën buiten de Kerk die
hebben.
Op dezelfde wijze worden zij bij het woord: ‘eilanden’ de dingen in de Kerk zelf gewaar, die
enigermate verwijderd zijn van de naastenliefde, zoals de vriendschap en de wellevendheid.
De vriendschap is niet naastenliefde, en nog minder is de wellevendheid zoiets, maar zij zijn
graden beneden de naastenliefde; hoe meer zij echter van de naastenliefde in zich hebben, des
te meer zijn zij oprecht.
Dat eilanden dergelijke betekenissen hebben, kan uit de navolgende plaatsen in het Woord
blijken; bij Jesaja: ‘Zwijgt voor Mij, gij eilanden, en laat de volken de krachten vernieuwen,
laat ze toetreden.
De eilanden zagen het, en zij vreesden, de einden van de aarde beefden, zij naderden en
kwamen toe’, (Jesaja 41: 1, 5); waar de eilanden staan voor de rechtschapen natiën buiten de
Kerk, die haar uiterlijke godsdienst streng in ere hielden; de uiterste grenzen, waar nog een
Kerk is, worden de einden van de aarde genoemd.
Ook bij Jesaja: ‘Hij zal niet verduisteren, en Hij zal niet verbreken, totdat Hij het recht op de
aarde zal hebben besteld, en de eilanden wachten Zijn wet.
Zingt Jehovah een nieuw lied, Zijn lof van het einde van de aarde, gij, die in de zee afdaalt, en
al wat daarin is, de eilanden en hun inwoners; laat ze Jehovah heerlijkheid geven, en Zijn lof
in de eilanden verkondigen’, (Jesaja 42: 4, 10, 12).
De eilanden staan hier ook voor de natiën buiten de Kerk, die in onwetendheid, eenvoud en
rechtschapenheid leefden.
Bij dezelfde: ‘Hoort naar mij, gij eilanden, en luistert toe, gij volken van verre’, (Jesaja 49:
1); op dezelfde wijze voor deze natiën, die verder verwijderd zijn van de dienst van de Heer,
en van de erkentenissen van het geloof, waarom er gezegd wordt: ‘van verre’.
Bij dezelfde: ‘Op Mij zullen de eilanden hopen, en op Mijn arm wachten’, (Jesaja 51: 5); voor
dezelfden, omdat zij diegenen zijn, die in rechtschapenheid leven, wordt er gezegd: ‘op Mij
zullen zij hopen, en op Mijn arm wachten’.
Bij Jeremia: ‘Hoort het Woord van Jehovah, gij natiën, en verkondigt het in de eilanden van
verre’, (Jeremia 31: 10); voor dezelfden.
Bij Zefanja: ‘Vreselijk zal Jehovah over hen zijn, want Hij zal al de goden van de aarde doen
uitteren, en voor Hem buigen zal ieder in zijn plaats, al de eilanden van de natiën’, (Zefanja
2: 11); eilanden der natiën voor de natiën, die verder van de erkentenissen van het geloof
verwijderd zijn.
Bij David: ‘Jehovah regeert, de aarde verheuge zich, dat vele eilanden zich verblijden,
rondom Hem zijn wolken en donkerheid, (Psalm 97: 1, 2); voor dezelfden; hun onwetendheid
wordt hier op uitbeeldende wijze uitgedrukt door wolk en donkerheid, maar omdat zij in
eenvoud en rechtschapenheid leven, wordt er gezegd: ‘rondom Hem’.
Omdat de eilanden die dingen betekenen, welke verder verwijderd zijn, zijn ook Tarsis, Pul,
Lud, Thubal en Javan - die de uiterlijke godsdiensten aanduiden - eilanden genoemd, (Jesaja
66: 19); voorts ook Kitthim, (Jeremia 2: 10; Ezechiël 27: 6).
Wanneer de eilanden tegenover het land of tegenover de bergen worden gesteld, betekenen zij
ook de waarheden van het geloof, omdat zij in de zee zijn, aldus leringen, die riten zijn.
1159. Dat de woorden ‘elk naar zijn spraak, naar hun families, onder hun natiën’ betekenen:
deze dingen in overeenstemming met de genius van eenieder, en dat naar zijn spraak betekent
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 399
naar de opvatting van eenieder, naar hun families betekent naar de rechtschapenheid, onder
hun natiën wil zeggen ten aanzien van beide in het algemeen, dit kan blijken uit de betekenis
van de spraak en van de families en natiën in het Woord, waarover door de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, in wat volgt gehandeld zal worden.
Dat de spraak in de innerlijke zin de opvatting betekent, aldus de beginselen en de
overredingen, komt omdat de overeenstemming van de spraak met het verstandelijke deel van
de mens, of met zijn gedachten, van dien aard is; van welke aard de werking met haar oorzaak
is, van dien aard is ook de invloeiing van de gedachte van de mens in de bewegingen van de
sprekende tong niet alleen, maar van dien aard is tevens de invloeiing van de hemel; hierover
zal, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders een en ander uit eigen
ondervinding worden meegedeeld.
Dat de families in innerlijke zin de rechtschapenheid betekenen, verder de naastenliefde en de
liefde, vindt hierin zijn reden, dat alle dingen, die tot de wederkerige liefde behoren, zich in
de hemelen verhouden als bloedverwantschappen en aanverwantschappen, dus als families;
hierover zie men in nummer 685.
Daarom worden in het Woord de dingen, die tot de liefde of tot de naastenliefde behoren,
uitgedrukt zowel door huizen als door families; onnodig bij de bevestiging hiervan langer stil
te staan; dat het huis dergelijke dingen betekent, zie men in nummer 710.
Dat de natiën beide in het algemeen beduiden, blijkt uit de betekenis van natie of van de
natiën in het Woord.
De natiën betekenen in de goede zin de nieuwe dingen van de wil en van het verstand, dus de
goedheden van de liefde en de waarheden van het geloof; in de tegenovergestelde zin
betekenen zij echter boosheden en valsheden, op dezelfde wijze ook huizen, families en
spraken, wat door vele plaatsen in het Woord bevestigd kan worden.
Dit vindt hierin zijn oorzaak, dat de Oudste Kerk onderscheiden was in huizen, families en
natiën.
De echtgenoten met de kinderen en met de knechten en de dienstmaagden vormden een huis;
verschillende huizen die niet ver van elkaar gelegen waren, vormden een familie, en
verschillende families vormden een natie; vandaar betekenden de natiën een samenvatting van
alle families tegelijk.
Op dezelfde wijze is het in de hemel gesteld, maar daar richt alles zich naar de liefde tot en
naar het geloof in de Heer, zie nummer 685.
Hieruit volgt nu de betekenis van de natiën in de innerlijke zin, namelijk dat zij het algemene
zijn, dat zowel de dingen van de wil als de dingen van het verstand omvat, of, wat hetzelfde
is, zowel de dingen die van de liefde zijn, als de dingen die van het geloof zijn, met
betrekking tot de families en de huizen, waaruit de natiën bestaan; hierover zie men eveneens
wat eerder in de nrs. 470, 471 en 483 is gezegd.
Hieruit blijkt, dat de natiën beide in het algemeen betekenen, en Dat ‘elk naar zijn spraak,
naar hun families, en onder hun natiën’, de genius van elk mens, van elke familie, van elke
natie betekent, die een van de Oude Kerk afstammende godsdienst had.
1160. vers 6.
En de zonen van Cham zijn: Kusch, en Mizraïm, en Puth, en Kanaän.
Door Cham wordt, hier als eerder, het van de naastenliefde gescheiden geloof aangeduid; door
de zonen van Cham de dingen, die tot het afgescheiden geloof behoren; Kusch, Mizraïm, Puth
en Kanaän waren evenzovele natiën, waarmee in de innerlijke zin erkentenissen,
wetenschappen en godsdiensten worden aangeduid, die tot het van de naastenliefde
gescheiden geloof behoren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 400
1161. Dat Cham het van de naastenliefde gescheiden geloof betekent, blijkt uit wat in het
voorafgaande hoofdstuk over Cham is gezegd en aangetoond.
1162. Dat door de zonen van Cham de dingen worden aangeduid, die tot het afgescheiden
geloof behoren, volgt hieruit.
Om te kunnen weten, wat Cham is, en vandaar wat de zonen van Cham zijn, dient men te
weten, wat het van de naastenliefde gescheiden geloof is.
Het van de naastenliefde gescheiden geloof, is geen geloof; waar geen geloof is, is geen
godsdienst, noch een innerlijke, noch een uiterlijke, en zo er al een godsdienst is, is het een
verdorven godsdienst.
Vandaar betekent Cham op deze wijze de verdorven innerlijke godsdienst.
Diegenen verkeren ineen valse mening, die het geloof alleen voor een van de naastenliefde
gescheiden weten van hemelse en geestelijke dingen houden, want in kennis kunnen soms de
allerslechtsten boven anderen uitmunten, zoals zij, die voortdurend in haat en wraakgierigheid
en in echtbreuk leven, en die daarom hels zijn en na het leven van het lichaam duivels
worden.
Hieruit kan blijken, dat het weten geen geloof is, maar dat het geloof de erkenning is van alle
dingen die tot het geloof behoren; en de erkenning is nooit uiterlijk, maar innerlijk, en dit is de
werking van de Heer alleen door middel van de naastenliefde bij de mens, en de erkenning is
nooit een zaak van de mond maar van het leven; uit het leven van eenieder kan men weten
van welke aard de erkenning is.
Zonen van Cham heten allen, die kennis van de erkentenissen van het geloof hebben, en geen
naastenliefde.
Of het nu een weten van de innerlijke erkentenissen van het Woord is en van zijn
geheimenissen zelf, dan wel een weten van alle dingen, die in de letterlijke zin van het Woord
zijn, of een weten van andere waarheden, waardoor zij deze kunnen zien, welke naam zij ook
mogen hebben, of een erkentenis van alle riten van de uiterlijke godsdienst, wanneer zij geen
naastenliefde hebben, zijn zij zonen van Cham.
Dat zij, die zonen van Cham genoemd worden, van dien aard zijn, blijkt uit de natiën,
waarvan nu sprake is.
1163. Dat Kusch, Mizraïm, Puth en Kanaän evenzovele natiën waren, waardoor in de
innerlijke zin erkentenissen, wetenschappen en riten worden aangeduid, welke tot het van de
naastenliefde gescheiden geloof behoren, kan blijken uit het Woord, waar deze natiën hier en
daar genoemd worden, want daar betekenen zij dergelijke dingen; zo worden door Kusch of
Ethiopië de innerlijke erkentenissen van het Woord aangeduid, waarmee valse beginselen
worden bevestigd; door Mizraïm of Egypte de wetenschappen of allerlei
wetenschappelijkheden, waarmee men de verborgenheden van het geloof wil onderzoeken, en
daardoor de beginselen van het valse bevestigt; door Puth of Lybië de erkentenissen uit de
letterlijke zin van het Woord, waardoor men op dezelfde wijze de valse beginselen bevestigt;
door Kanaän of door de Kanaänieten worden de riten of de van de innerlijke gescheiden
uiterlijke godsdienst aangeduid.
Al deze dingen worden, wanneer zij van de naastenliefde gescheiden zijn, zonen van Cham
genoemd.
Door dezelfde natiën worden ook kortweg de erkentenissen en de wetenschappen aangeduid,
door Kusch de innerlijke erkentenissen van het Woord, door Egypte de wetenschappen, door
Puth de erkentenissen uit de letterlijke zin van het Woord; dit is de reden waarom zij in
tweeledige zin worden opgevat, nu eens in de slechte, dan weer in de goede zin, zoals uit de
navolgende plaatsen kan blijken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 401
1164. Dat Kusch of Ethiopië de innerlijke erkentenissen van het Woord betekent, waardoor
men valse beginselen bevestigt, blijkt bij Jeremia: ‘Egypte trekt op als een rivier, en als
rivieren worden de wateren bewogen, en hij zei: Ik zal optrekken, ik zal de aarde bedekken, ik
zal de stad, en die daarin wonen, verderven; trekt op, gij paarden, en raast, gij wagens, en
laat de sterken uittrekken, Kusch en Puth, die het schild handelen’, (Jeremia 46: 8, 9); hier
staat Egypte voor hen, die niets geloven wanneer zij het niet door wetenschappelijke dingen
begrijpen, vandaar dan ook alle twijfel, alle ontkenningen en alle valsheden, wat is uitgedrukt
door optrekken, de aarde bedekken en de stad verderven; Kusch staat hier voor de algemener
en innerlijker erkentenissen van het Woord, waarmee men de aangenomen valse beginselen
bevestigt; Puth voor de erkentenissen uit de letterlijke zin van het Woord, die zich verhouden
naar de schijnbaarheden van de zinnen; bij Ezechiël: ‘Het zwaard zal komen in Egypte, en er
zal smart zijn in Kusch, als de doorboorde zal vallen in Egypte en men zijn bende zal
wegnemen, en zijn fundamenten verbroken zullen worden, Kusch en Puth, en Lud, en gans
Ereb en Kub, en de zonen van het land van het verbond zullen met hen vallen door het
zwaard’, (Ezechiël 30: 4, 5, 6).
Nooit zou iemand kunnen weten, wat dit is, dan alleen uit de innerlijke zin, en wanneer de
namen geen zaken betekenden, zou er zo goed als geen zin in steken.
Hier worden echter door Egypte de wetenschappen aangeduid, waarmee men in de
geheimenissen van het geloof wil binnendringen; Kusch en Puth worden zijn fundamenten
genoemd, omdat zij erkentenissen uit het Woord zijn.
Bij dezelfde: ‘Te dien dage zullen er boden van voor Mij in schepen uitvaren om de
zelfverzekerde Kusch te verschrikken, en er zal smart bij hen zijn, als in de dag van Egypte’,
(Ezechiël 30: 9); Kusch voor de erkentenissen van het Woord, die de valse gevolgtrekkingen
uit de wetenschappelijke dingen bevestigen.
Bij dezelfde: ‘Ik zal het land van Egypte overgeven aan verwoestingen, aan de verwoesting
van de verlating, van de toren Sevene af, tot aan de grens Kusch’, (Ezechiël 29: 10); waar
Egypte staat voor de wetenschappelijke dingen, Kusch voor de erkentenissen van de innerlijke
dingen van het Woord, die de grenzen zijn tot waar de wetenschappen zich uitstrekken.
Bij Jesaja: ‘De Koning van Aschur zal de gevangenschap van Egypte voortdrijven en de
gevangenschap van Kusch, knapen en grijsaards, naakt en barrevoets, en met blote billen, de
naaktheid van Egypte, en zij zullen verschrikken en beschaamd zijn, vanwege Kusch, hun
hoop, en vanwege Egypte, hun sieraad’, (Jesaja 20: 4, 5); hier staat Kusch voor de
erkentenissen uit het Woord, waarmee de door wetenschappelijkheden aangenomen valsheden
worden bevestigd; Aschur is de redenering die de gevangenen wegdrijft.
Bij Nahum: ‘Kusch haar sterkte en Egypte, en geen einde, Puth en Lubim waren tot uw hulp’,
(Nahum 3: 9); ten aanzien van de verwoeste Kerk, waar op dezelfde wijze Egypte voor de
wetenschappelijke dingen en Kusch voor de erkentenissen staat.
Kusch en Egypte zijn eenvoudig genomen voor erkentenissen en wetenschappen, die
waarheden zijn, van nut voor hen die in het geloof van de naastenliefde zijn; en dus staan zij
hier in de goede zin.
Bij Jesaja: ‘Jehovah zei: De arbeid van Egypte, en het loon van Kusch, en van de Sabeeërs, de
mannen van afmeting, zullen tot u overkomen, en zij zullen de uwe zijn, zij zullen u navolgen
in boeien, zij zullen overkomen, en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen tot u bidden: Alleen
in u is God, en verder geen andere God’, (Jesaja 45: 14); de arbeid van Egypte staat voor de
wetenschap, het loon van Kusch en van de Sabeeërs voor de erkentenissen van de geestelijke
dingen, welke hen dienen, die de Heer erkennen, want voor hen is alle wetenschap en
erkentenis.
Bij Daniël: ‘De koning van het noorden zal heersen over de verborgen schatten van het goud
en van het zilver, en over al de gewenste dingen van Egypte en Lubim (Puth) en Kuschim
zullen in uw gangen wezen’, (Daniël 11 : 43); Puth en Kusch hier voor de erkentenissen uit
het Woord, Egypte voor de wetenschappelijke dingen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 402
Bij Zefanja: ‘Van de zijde van de rivieren van Kusch, Mijn aanbidders’, (Zefanja 3: 10); voor
hen die buiten de erkentenissen staan, dus voor de natiën.
Bij David: ‘Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte, Kusch zal zich haasten zijn handen
tot God uitte strekken’, (Psalm 68: 32); hier staat Egypte voor de wetenschappen, en Kusch
voor de erkentenissen.
Bij dezelfde: ‘Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen, die Mij erkennen, ziet,
Filistea, en Tyrus, met Kusch, deze is aldaar geboren (in de stad Gods)’, (Psalm 87: 4);
Kusch voor de erkentenissen uit het Woord, waarom gezegd wordt: geboren in de stad Gods.
Omdat Kusch de innerlijke erkentenissen van het Woord betekent, en het inzicht daarvan,
wordt er gezegd, dat de tweede rivier, voortgaande uit de hof van Eden, het ganse land Kusch
omliep; zie hierover eerde in nummer 117.
1165. Dat door Mizraïm of Egypte in het Woord de wetenschappen of allerlei vergaarde
kennis wordt aangeduid, waarmee men de verborgenheden van het geloof wil doorvorsen en
daarmee de aangenomen valse beginselen bevestigen; voorts ook dat het eenvoudig de
wetenschappen betekent, dus eveneens de nuttige, blijkt niet alleen uit de reeds aangehaalde
plaatsen, maar ook nog uit talloze andere, die, werden ze alle aangehaald, vele bladzijden
zouden vullen.
Men zie, (Jesaja 9: 1 tot einde; 30: 1, 2, 3; 31: 1, 2, 3; Jeremia 2: 18, 36; 42: 14 tot einde; 46:
1 tot einde; Ezechiël 16: 26; 23: 3, 8; 29: 1 tot einde; 30: 1 tot einde; Hosea 7: 11; 9: 3, 6; 11:
1, 5, 11; Micha 7: 12; Zacharia 10: 10, 11; Psalm 80: 9) en volgende verzen.
1166. Dat Puth of Lybië de erkentenissen uit de letterlijke zin van het Woord betekent,
waardoor men op dezelfde wijze de valse beginselen bevestigt, verder ook simpelweg
dergelijke erkentenissen, blijkt uit de reeds eerder aangehaalde plaatsen, waar van Kusch
sprake was; omdat door Kusch op dezelfde wijze erkentenissen, maar innerlijke, worden
aangeduid, worden in het Woord Puth en Kusch tezamen genoemd; men zie de aldaar
aangehaalde plaatsen uit, (Jeremia 46: 8; Ezechiël 30: 4, 5, 6; Nahum 3: 9; Daniël 11: 43).
1167. Dat Kanaän of de Kanaänieten in het Woord de riten, of de van de innerlijke gescheiden
uiterlijke godsdienst betekenen, blijkt uit tal van plaatsen, vooral in de historische gedeelten
en omdat zij van dien aard waren toen de zonen van Jakob in het land werden binnengeleid,
werd toegelaten, dat zij werden uitgeroeid; maar in de innerlijke zin van het Woord worden
onder de Kanaänieten al diegenen verstaan, die een van de innerlijke gescheiden uiterlijke
godsdienst hebben, en omdat de Joden en de Israëlieten meer dan de anderen van dien aard
waren, worden zij er in het profetische Woord in het bijzonder mee aangeduid, zoals alleen
reeds uit de beide navolgende plaatsen kan blijken; bij David: ‘Zij hebben onschuldig bloed
vergoten, het bloed van hun zonen en hun dochters, die zij de afgoden van Kanaän hebben
opgeofferd, en de aarde is ontheiligd geworden door bloed, en zij ontreinigden zich door hun
werken, en zij hebben gehoereerd door hun daden’, (Psalm 106: 38, 39).
Het bloed van de zonen en de dochters vergieten betekent hier in de innerlijke zin, dat zij alle
waarheden van het geloof en alle goedheden van de naastenliefde hebben uitgeblust; zonen en
dochters de afgoden van Kanaän opofferen, betekent, de dingen die van het geloof en van de
naastenliefde zijn, ontwijden door een van de innerlijke gescheiden uiterlijke godsdienst, wat
niets anders dan een afgodendienst is; zo verontreinigden zij zich door hun werken en hebben
zij gehoereerd door hun daden.
Bij Ezechiël: ‘Alzo zegt de Heer Jehovih tot Jeruzalem: ‘Uw handelingen en uw geboorten
zijn uit het land Kanaän, uw vader was een Amoriet en uw moeder een Hethietische’,
(Ezechiël 16: 3); waar duidelijk gezegd wordt, dat zij uit het land Kanaän zijn.
Dat Kanaän de van de innerlijke gescheiden uiterlijke godsdienst betekent, zie men eerder in
de nrs. 1078 en 1094.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 403
1168. vers 7.
En de zonen van Kusch zijn: Seba, en Chavillah, en Sabtha, en Raamah, en Sabtheka.
En de zonen van Raamah zijn: Scheba en Dedan.
Door de zonen van Kusch worden zij aangeduid, die geen innerlijke godsdienst hadden, maar
erkentenissen van het geloof, in het bezit waarvan zij de religie stelden.
Seba, Chavillah, Sabtha, Raamah en Sabtheka zijn evenzovele natiën, die deze erkentenissen
hadden.
In de innerlijke zin betekenen deze natiën de erkentenissen zelf.
Door de zonen van Raamah worden op dezelfde wijze zij aangeduid, die geen innerlijke
godsdienst hadden, maar erkentenissen van het geloof, in het bezit waarvan zij de religie
stelden; Scheba en Dedan zijn de natiën, die deze erkentenissen hadden.
In de innerlijke zin wordt door hen de erkentenissen zelf aangeduid, maar met dit verschil, dat
de zonen van Kusch de erkentenissen van de geestelijke dingen betekenen, de zonen van
Raamah de erkentenissen van de hemelse dingen.
1169. Dat ‘de zonen van Kusch’ hen aanduiden, die geen innerlijke godsdienst hadden, maar
erkentenissen van het geloof, in het bezit waarvan zij de religie stelden, blijkt uit Kusch, van
wie zij zonen zijn, en door wie de innerlijke erkentenissen van de hemelse dingen worden
aangeduid, zoals hierboven is aangetoond, en zoals ook uit die plaatsen in het Woord blijkt,
waar deze natiën genoemd worden.
1170. Dat Seba, Chavillah, Sabtha, Raamah, Sabtheka evenzovele natiën zijn, die deze
erkentenissen hadden, en dat in de innerlijke zin deze natiën de erkentenissen zelf betekenen,
kan blijken uit die plaatsen in het Woord, welke hieronder zullen worden aangehaald.
1171. Dat voor de zonen van Raamah op dezelfde wijze degenen worden aangeduid, die geen
innerlijke godsdienst hadden, maar erkentenissen van het geloof, in het bezit waarvan zij de
religie stelden, en dat Scheba en Dedan de natiën zijn, die deze erkentenissen hadden, en dat
in de innerlijke zin door hen de erkentenissen zelf worden aangeduid, blijkt uit de navolgende
plaatsen bij de profeten; over Seba, Scheba en Raamah dit bij David: ‘De koningen van Tarsis
en van de eilanden zullen gaven aanbrengen, en de koningen van Scheba en Seba zullen
vereringen toevoeren, en alle koningen zullen zich voor Hem neerbuigen’, (Psalm 72: 10, 11);
waar sprake is van de Heer, van Zijn rijk en van de hemelse Kerk; dat hier door gaven en
vereringen godsdiensten worden aangeduid, kan eenieder zien, maar welke godsdiensten het
zijn en van welke aard, kan men niet weten, wanneer men niet weet, wat onder Tarsis en de
eilanden, en onder Scheba en Seba wordt verstaan.
Dat onder Tarsis en de eilanden de met de innerlijke overstemmende uiterlijke godsdiensten
worden verstaan, is eerder aangetoond, en dat onder Scheba en Seba innerlijke godsdiensten
worden verstaan, volgt hieruit, namelijk onder Scheba de hemelse dingen van de godsdienst,
en onder Seba de geestelijke dingen van de godsdienst.
Bij Jesaja: ‘Ik heb Egypte tot uw losgeld gegeven, Kusch en Seba in uw plaats’, (Jesaja 43: 3);
waar Kusch en Seba voor de geestelijke dingen van het geloof staan.
Bij dezelfde: ‘De arbeid van Egypte en het loon van Kusch en van de Sebeërs, de mannen van
afmeting, zullen tot u overkomen’, (Jesaja 45: 14); de arbeid van Egypte staat voor de
wetenschap, het loon van Kusch en van de Sebeërs voor de erkentenissen van geestelijke
dingen, die hen dienen, die in de Heer geloven.
Bij dezelfde: ‘Een hoop kemelen zal u bedekken, de dromedarissen van Midian en Efa, zij
allen uit Scheba zullen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen, en de overvloedigen
lof van Jehovah verkondigen, al de kudden van Arabië zullen tot u verzameld worden’, (Jesaja
60: 6, 7); alwaar onder Scheba de hemelse dingen en de daaruit voortkomende geestelijke
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 404
dingen worden verstaan, die het goud en wierook zijn, en uitgelegd worden als de
overvloedige lof van Jehovah, dat wil zeggen, als de innerlijke godsdienst.
Bij Ezechiël: ‘De kooplieden van Scheba en Raamah, zij zijn uw kooplieden in de eersteling
van alle specerij, en in alle kostelijk gesteente, en goud hebben zij gegeven tot uw markten’,
(Ezechiël 27: 22, 23); met betrekking tot Tyrus, waar de betekenis van Scheba en Raamah
blijkt uit handelswaren, wat specerij, kostbaar steen en goud genoemd worden.
Specerij is in de innerlijke zin naastenliefde, kostbare steen het geloof daaruit, goud de liefde
tot de Heer, en al deze dingen zijn hemelse dingen, door Scheba aangeduid.
De erkentenissen van dergelijke dingen zijn eigenlijk Scheba, daarom worden zij hier
handelswaren genoemd, waarmee diegenen worden vervuld, die mensen van de Kerk worden,
want zonder erkentenissen kan niemand een mens van de Kerk worden.
Dergelijke dingen worden uitgebeeld dor de koningin van Scheba, die tot Salomo kwam, en
hem reukwerk, goud en edelgesteente bracht, (I Koningen 10: 1, 2, 3); voorts ook door de
wijzen uit het oosten, die tot Jezus kwamen, toen Hij geboren was, en neervielen en Hem
aanbaden, en hun schatten opendeden en Hem geschenken brachten, goud, wierook en mirre,
(Mattheüs 2: 1, 11) waardoor het hemels goede, het geestelijk goede en het natuurlijk goede
werden aangeduid.
Bij Jeremia: ‘Waartoe zal de wierook voor Mij uit Scheba komen, en de beste kalmus uit verre
landen; uw brandoffers zijn niet behaaglijk’, (Jeremia 6: 20); ook hier is het duidelijk, dat
door Scheba de erkentenissen en de aanbiddingen, wat wierook en kalmus zijn, worden
aangeduid, maar hier zodanig, die zonder naastenliefde is en niet aangenaam zijn.
1172. Dat door Dedan de erkentenissen van de lagere hemelse dingen worden aangeduid, die
in de riten zijn, blijkt uit de navolgende plaatsen in het Woord; bij Ezechiël: ‘De zonen van
Dedan waren uw kooplieden, vele eilanden waren als kooplieden in uw hand, hoornen van
elpenbeen en ebbenhout brachten zij u tot betaling’, (Ezechiël 27: 15); hoornen van elpenbeen
en ebbenhout zijn in de innerlijke zin uiterlijke goederen, die tot de godsdienst of tot de riten
behoren.
Bij dezelfde: ‘Dedan handelde met u in de klederen van de vrijheid voor de wagen; Arabië en
alle vorst van Kedar’, (Ezechiël 27: 20, 21); waar de klederen van de vrijheid voor de wagen
op dezelfde wijze voor de uiterlijke goedheden of voor de riten staan.
Bij Jeremia: ‘Hun wijsheid is stinkend geworden; vliedt, zij hebben zich afgewend, zij hebben
zich in de diepte neergelaten om daar te wonen, de inwoners van Dedan’, (Jeremia 49: 7, 8);
hier staat Dedan in de eigenlijke zin voor de riten, waarin geen innerlijke eredienst of
aanbidding voor de Heer uit het hart is; van hen wordt gezegd, dat zij zich afwenden en zich
in de diepte neerlaten om daar te wonen.
Hieruit blijkt nu, dat de zonen van Kusch de erkentenissen van de geestelijke dingen
betekenen, en de zonen van Raamah de erkentenissen van de hemelse dingen.
1173. vers 8 en 9.
En Kusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op aarde.
Deze was geweldig in de jacht voor Jehovah; daarom werd gezegd: Zoals Nimrod geweldig in
de jacht voor Jehovah.
Door Kusch worden hier, als eerder, de innerlijke erkentenissen van geestelijke en hemelse
dingen aangeduid; door Nimrod worden diegenen aangeduid, die van de innerlijke godsdienst
een uiterlijke maakten; zo betekent Nimrod dus een dergelijke uiterlijke godsdienst.
Dat Kusch Nimrod gewon betekent, dat zij, die erkentenissen van innerlijke dingen hadden,
zo’n godsdienst hebben ingesteld; deze was geweldig op aarde, betekent, dat een dergelijke
religie in de Kerk de overhand nam; de aarde is de Kerk, zoals eerder; deze was geweldig in
de jacht voor Jehovah, betekent, dat hij velen overreedde; daarom werd gezegd: Gelijk
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 405
Nimrod geweldig in de jacht voor Jehovah, betekent, dat een dergelijke uitdrukking
spreekwoordelijk was geworden, omdat zovelen werden overreed; en verder betekent het, dat
een dergelijke religie de gemoederen van de mensen gemakkelijk inpalmt.
1174. Dat door Kusch de innerlijke erkentenissen van de geestelijke en hemelse dingen
worden aangeduid, blijkt uit wat eerder over Kusch is gezegd en aangetoond.
1175. Dat door Nimrod diegenen worden aangeduid, die de innerlijke godsdienst tot een
uiterlijke maakten, en dat op die manier door Nimrod een dergelijke godsdienst wordt
aangeduid, blijkt uit wat volgt.
Voorafgaand wordt hier nu gezegd, wat verstaan wordt onder een innerlijke godsdienst tot een
uiterlijke maken; het is al eerder gezegd en aangetoond, dat de innerlijke godsdienst, die uit de
liefde en de naastenliefde voortkomt, de godsdienst zelf is, en dat de uiterlijke godsdienst,
zonder de innerlijke godsdienst geen godsdienst is.
Echter betekend de innerlijke godsdienst tot een uiterlijke maken, de uiterlijke godsdienst tot
een wezenlijke maken boven de innerlijke, wat een omkeren van de orde van de voorrang is,
juist alsof men zei, dat er geen innerlijke godsdienst is zonder de uiterlijke, terwijl de
verhouding toch deze is, dat er geen uiterlijke godsdienst is zonder de innerlijke.
De religie van hen, die het geloof van de naastenliefde scheiden, is van dien aard, namelijk dat
zij de dingen van het geloof verkiezen boven de dingen van de naastenliefde, of de dingen die
tot de erkentenissen van het geloof behoren, boven de dingen die van het leven zijn, dus de
formele dingen boven de wezenlijke.
Iedere uiterlijke godsdienst is het formele van de innerlijke godsdienst, want de innerlijke
godsdienst is het wezenlijke zelf.
Uit het formele zonder zijn wezenlijke een godsdienst maken, is van de innerlijke een
uiterlijke godsdienst maken.
Dat zou zijn alsof men bijvoorbeeld zei, dat wanneer iemand ergens leefde, waar geen Kerk,
geen prediking, geen sacramenten en geen priesterdom bestonden, hij niet zalig zou kunnen
worden of enige godsdienst bezitten, terwijl toch zo iemand uit het innerlijke de Heer vereren
kan.
Maar hieruit volgt niet, dat de uiterlijke godsdienst mag wegblijven.
Ter verdere verduidelijking dient nog dit voorbeeld: wanneer men het eigenlijke wezen van de
godsdienst daarin stelt, dat men geregeld de kerken bezoekt, aan de sacramenten deelneemt,
de predikingen hoort, bidt, de feestdagen houdt, en andere dingen meer, die uiterlijk en
ceremonieel zijn, en zichzelf wijsmaakt dat dit genoeg is, wanneer men maar over het geloof
spreekt, wat alles formele dingen van het geloof zijn.
Zij echter, die uit liefde en naastenliefde de godsdienst tot een wezenlijke godsdienst maken,
doen hetzelfde, zij bezoeken namelijk geregeld de kerken, nemen aan sacramenten deel, horen
de predikingen, bidden, houden de feestdagen, en vele andere dingen meer, en dat met veel
ijver en stiptheid, maar zij stellen in deze dingen niet het wezenlijke van de godsdienst.
In de uiterlijke godsdienst van deze mensen is heiligheid en leven, omdat in hen de innerlijke
godsdienst is.
Maar in de godsdienst van bovengenoemde is geen heiligheid en geen leven; want het is het
eigenlijke wezen, dat het formele of het ceremoniële heiligt en levend maakt; echter kan het
van de naastenliefde gescheiden geloof de godsdienst niet heiligen en levend maken, omdat
het wezen en het leven ontbreken.
Een dergelijke godsdienst wordt Nimrod genoemd, en ontstaat uit de erkentenissen, die Kusch
zijn, en deze uit het van de naastenliefde gescheiden geloof, welk geloof Cham is.
Uit Cham of het afgescheiden geloof, kan door de erkentenissen, die tot het afgescheiden
geloof behoren, nooit een andere godsdienst geboren worden.
Dit is het, wat door Nimrod wordt aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 406
1176. Dat de woorden ‘Kusch gewon Nimrod’ betekenen, dat zij, die erkentenissen van
innerlijke dingen hadden, zo’n godsdienst hebben ingesteld, blijkt uit wat al gezegd is.
De erkentenissen van de innerlijke dingen is datgene, wat zij leringen noemen, en wat zij ook
van de riten onderscheiden.
Zo is bijvoorbeeld de hoofdstelling van hun leer, dat het geloof alleen zalig maakt, maar zij
weten niet, dat de liefde tot de Heer en de liefde ten opzichte van de naaste het geloof zelf is,
en dat de erkentenissen, die zij geloof noemen, geen ander einddoel hebben, dan dat zij door
de erkentenissen van de Heer liefde tot Hem en liefde ten opzichte van de naaste ontvangen,
en dat dit het geloof is, wat zalig maakt.
Zij, die alleen de geloofserkentenissen geloof noemen, zijn degenen die een dergelijke
godsdienst, als waarvan hierboven sprake was, verwekken en stichten.
1177. Dat de woorden ‘deze was geweldig op aarde’ betekenen, dat een dergelijke religie in
de Kerk de overhand nam, kan blijken uit wat vlak daarop volgt.
Dat de aarde de Kerk is, werd eerder in de nrs. 620, 636, 722 en elders aangetoond.
1178. Dat de woorden ‘hij was geweldig in de jacht voor Jehovah’ betekenen, dat hij velen
overreedde, dit blijkt hieruit, dat het van de naastenliefde gescheiden geloof van dien aard is;
voorts uit de betekenis van jagen in het Woord.
Het van de naastenliefde gescheiden geloof is van dien aard, dat men er zich gemakkelijk
door laat overreden.
Het merendeel van de mensen weet niet, wat innerlijke dingen zijn, maar alleen wat uiterlijke
dingen zijn, en het merendeel leeft in zinnelijke dingen, in lusten en begeerten, en heeft alleen
zichzelf en de wereld voor ogen; daarom worden zij gemakkelijk door een dergelijke religie
gevangen.
Wat de betekenis van jagen betreft: in het Woord betekent jagen in het algemeen overreden,
en in het bijzonder de gemoederen inpalmen door hun zinnen, hun lusten en hun begeerten te
strelen met gebruikmaking van leringen, die men naar zijn eigen gemoedsaard en naar die van
de ander willekeurig uitlegt, met het zelfzuchtige oogmerk om tot groot aanzien en rijkdom te
komen, dus door overreding; zoals blijkt bij Ezechiël: ‘Wee diegenen, die kussens naaien op
alle gewrichten van Mijn handen, en sluiers maken op het hoofd van alle statuur, om zielen te
jagen; gij jaagt de zielen van Mijn volk, en gij maakt de zielen voor u levend.
En Mij hebt gij ontheiligd bij Mijn volk, voor handenvol gerst, en voor stukken brood, om
zielen te doden, die niet zouden sterven, en om zielen levend te maken, die niet zouden leven,
door uw liegen tot Mijn volk, tot diegenen, die naar de leugen horen.
Ziet, Ik wil aan uw kussens, waarmee gij hier de zielen jaagt, dat zij heen fladderen, en Ik zal
ze uit uw armen wegscheuren, en Ik zal de zielen losmaken, die gij jaagt, de zielen tot heen
fladderen, en Ik zal uw sluiers scheuren, en Mijn volk uit uw hand redden, en zij zullen niet
meer in uw hand zijn tot een jacht’, (Ezechiël 13: 18, 19, 20, 21); hier wordt verklaard wat
jagen is, namelijk een bedriegen door overredingen, en door erkentenissen, die men verdraait,
en die men ten eigen gunste en naar de gemoedsaard van de ander uitlegt.
Bij Micha: ‘De barmhartige is vergaan van de aarde, en er is geen rechtschapene onder de
mensen, zij loeren allemaal op bloed, zij jagen, de man zijn broeder, met een net; wanneer zij
kwaad doen met de handen in plaats van goed te doen, zo eist de vorst en de rechter om
vergelding, en de grote spreekt de verkeerdheid van zijn ziel, en zij verdraaien haar’, (Micha
7: 2, 3).
Hier wordt op dezelfde wijze verklaard, wat jagen is, namelijk belagen uit eigenbelang, of het
valse voor waar uitgeven en verkeerdheid spreken en verdraaien, en dus overreden.
Bij David: ‘De man van de tong zal op de aarde niet bevestigd worden, de man van het
geweld, het boze jaagt hem in omverwerpingen’, (Psalm 140: 12); hier is sprake van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 407
goddelozen, die door middel van valsheden overreden, boos denken, vleiend spreken om te
bedriegen; de tong staat hier voor de leugen.
1179. Dat de woorden ‘daarom werd gezegd: Gelijk Nimrod geweldig in de jacht voor
Jehovah’ betekenen, dat een dergelijke uitdrukking spreekwoordelijk was geworden, omdat
zovelen werden overreed, en verder dat een dergelijke religie de gemoederen van de mensen
gemakkelijk inpalmt, kan blijken uit wat gezegd is, en verder uit de letterlijke zin zelf; en
bovendien nog hieruit: omdat men oudtijds aan de dingen namen gaf, heeft men uit deze
godsdienst die naam gegeven, namelijk dat Nimrod, dat wil zeggen: deze godsdienst,
geweldig in de jacht, dat wil zeggen: in het inpalmen van gemoederen, is.
Er staat aan toegevoegd: ‘voor Jehovah’, omdat zij, die in een dergelijke godsdienst waren,
het afgescheiden geloof Jehovah noemden, of de man Jehovah, zoals blijkt uit wat eerder is
gezegd in nummer 340 over Kaïn, door wie op dezelfde wijze het van de naastenliefde
gescheiden geloof wordt aangeduid.
Echter er is tussen Kaïn en Cham een verschil, namelijk dat de afscheiding bij Kaïn plaats
vond in de hemelse Kerk, die innerlijke gewaarwording had, echter de afscheiding bij Cham
in de geestelijke Kerk, die geen innerlijke gewaarwording had; vandaar dat de afscheiding van
de eerste veel erger was dan die van de laatste.
Vroeger werden dergelijke mensen geweldigen genoemd, zoals bij Jesaja: ‘Al de heerlijkheid
van Kedar zal ten onder gaan, en het overgeblevene van het getal, de bogen van de
geweldigen, van de zonen van Kedar zullen minder worden’, (Jesaja 21: 17); en bij Hosea:
‘Gij hebt goddeloosheid geploegd, ongerechtigheid geoogst, de vrucht van de leugen gegeten,
want gij hebt vertrouwd op uw weg, op de veelheid van uw geweldigen’, (Hosea 10: 13); en
elders.
Mannen en geweldigen noemden zij zichzelf vanwege het geloof, want het is in de
oorspronkelijke taal een woord, waardoor het geweldige en tevens de man wordt uitgedrukt,
en dit woord wordt in het Woord op het geloof toegepast, en wel in beiderlei zin.
1180. vers 10.
En het beginsel van zijn rijk was Babel, en Erech, en Akkad, en Kalneh, in het land Sinear.
Het beginsel van zijn rijk was, betekent, dat een dergelijke godsdienst aldus begonnen is;
Babel, Erech, Akkad, Kalneh, in het land Sinear, betekenen, dat in deze plaatsen een
dergelijke godsdienst geweest zijn, en tevens worden daarmee de godsdiensten zelf
aangeduid, waarvan de uiterlijke dingen heilig verschijnen, maar waarvan de innerlijke dingen
profaan zijn.
1181. Dat het beginsel van zijn rijk betekent, dat een dergelijke godsdienst aldus begonnen is,
blijkt uit de betekenis van Babel in het land Sinear, waarover in hetgeen volgt.
1182. Dat ‘Babel, Erech, Akkad, Kalneh, in het land Sinear’ betekenen, dat in deze plaatsen
zulke godsdiensten geweest zijn, en dat daarmee tevens de godsdiensten zelf aangeduid
worden, waarvan de uiterlijke dingen heilig verschijnen, maar waarvan de innerlijke dingen
profaan zijn.
Maar aangezien in het volgende hoofdstuk over Babel gehandeld wordt, zal daar ter plaatse
worden aangetoond, dat Babel zoiets betekent; voorts, dat zo’n godsdienst aanvankelijk niet
zo profaan is geweest als hij naderhand is geworden.
Want de uiterlijke godsdienst gedraagt zich geheel en al overeenkomstig de innerlijke dingen:
hoe onschuldiger de innerlijke dingen zijn, des te onschuldiger is de uiterlijke godsdienst;
daarentegen hoe onreiner de innerlijke dingen, des te onreiner de uiterlijke godsdienst; en hoe
profaner de innerlijke dingen zijn, des te profaner is de uiterlijke godsdienst; om het kort te
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 408
zeggen: hoe meer liefde tot de wereld en eigenliefde er bij de mens is, die in deze uiterlijke
godsdienst is, des te minder leven en heiligheid woont er in zijn godsdienst; hoe meer haat er
ten opzichte van de naaste in de eigenliefde en in de liefde tot de wereld schuilt, des te meer
onheiligheid is er in zijn godsdienst; hoe meer boosaardigheid in de haat, nog des te
onheiliger de godsdienst; en hoe meer sluwheid in de boosaardigheid, nog weer veel
onheiliger de godsdienst; al deze dingen maken het innerlijke van de uiterlijke godsdienst uit,
die door Babel wordt aangeduid, waarover in het volgende hoofdstuk.
1183. Wat door Erech, Akkad, Kalneh, in het land Sinear, in het bijzonder wordt aangeduid,
kan niet zozeer blijken, omdat zij nergens anders in het Woord vermeld worden, uitgezonderd
Kalneh, bij Amos, hoofdstuk 6: 2, maar zij zijn verscheidenheden van een dergelijke
godsdienst.
Wat echter het land Sinear betreft, waarin deze godsdiensten waren, daarmee wordt in het
Woord de uiterlijke godsdienst waarin het profane is, aangeduid, wat uit zijn betekenis in het
volgende hoofdstuk 11 vers 2 blijkt, en verder ook bij, (Zacharia 5: 11); maar vooral bij
Daniël, waar staat: ‘De Heer gaf in de hand van Nebukadnezar, koning van Babel, Jehojakim,
de koning van Jehudah, en een deel van de vaten van het huis van God, en hij bracht hen in
het land Sinear, in het huis van zijn God’, (Daniël 1: 2); waarmee wordt aangeduid dat de
heilige dingen ontwijd waren; de vaten van het huis van God zijn de heilige dingen; het huis
van God van de koning van Babel in het land Sinear, zijn de profane dingen, waarin de heilige
dingen gebracht zijn.
Hoewel dit een historische vermelding is, bevat het niettemin deze verborgenheden, zoals alle
historische gedeelten in het Woord.
En verder blijkt het uit de ontwijding van dezelfde vaten bij, (Daniël 5: 3, 4, 5); wanneer door
deze vaten geen heilige dingen waren uitgebeeld, zouden dergelijke gebeurtenissen, zoals daar
beschreven worden, nooit plaats gevonden hebben.
1184. vers 11en 12.
Uit ditzelfde land is Aschur uitgegaan en heeft Ninive gebouwd, en de stad Rechoboth, en
Kalach. En Resen, tussen Ninive en tussen Kalach; deze is die grote stad.
Uit ditzelfde land is Aschur uitgegaan, betekent, dat zij die in zo’n uiterlijke godsdienst
waren, begonnen te redeneren over de innerlijke dingen van de godsdienst; Aschur is de
redenering; en heeft gebouwd Ninive, en de stad Rechoboth, en Kalach, betekent, dat zij zich
op deze wijze leringen van het geloof hebben gevormd; door Ninive worden de valsheden van
de leringen aangeduid; door Rechoboth en Kalach eveneens dergelijke valsheden uit andere
oorsprong; Resen tussen Ninive en Kalach, betekent, dat zij zichzelf ook leerstellingen over
het leven vormden; door Resen worden de daaruit voortvloeiende valsheden van leerstellingen
aangeduid; Ninive is het valse uit redeneringen; Kalach is het valse uit begeerten; tussen
Ninive en Kalach is het valse uit beide; deze is die grote stad, betekent, dat deze leringen zeer
toenamen.
1185. Dat de woorden ‘uit ditzelfde land is Aschur uitgegaan’ betekenen, dat zij die in zo’n
uiterlijke godsdienst waren, begonnen te redeneren over de innerlijke dingen van de
godsdienst, kan blijken uit de betekenis van Aschur in het Woord, welke de rede en de
redenering is, waarover gehandeld wordt in wat vlak hierop volgt.
Hier doet zich een tweeledige zin voor, namelijk dat Aschur uit ditzelfde land is uitgegaan, en
verder dat Nimrod uit ditzelfde land is uitgegaan naar Aschur of Assyrië; dit is zo uitgedrukt,
omdat deze beide dingen worden aangeduid, namelijk zowel dat de redenering over
geestelijke en hemelse dingen uit zo’n godsdienst ontstaat, dat wil zeggen, dat Aschur is
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 409
uitgegaan van het land Sinear; evenals dat een dergelijke godsdienst spreekt over geestelijke
en hemelse dingen, dat wil zeggen, dat Nimrod is uitgegaan uit het land Aschur of Assyrië.
1186. Dat Aschur de redenering is, blijkt uit de betekenis van Aschur of Assyrië in het
Woord, waar het altijd genomen wordt voor die dingen, die tot de redenering behoren, in
beiderlei zin, namelijk voor de dingen van de rede en voor redeneringen - door de rede en
door de redelijke dingen wordt eigenlijk dat verstaan, wat waar is, door de redenering en de
spitsvondigheden datgene wat vals is - omdat Aschur de rede en de redenering betekent,
wordt het meestal aan Egypte toegevoegd, dat de wetenschappelijke dingen betekent, want de
rede en de redenering komt uit wetenschappelijke dingen voort.
Dat Aschur de redenering betekent, blijkt bij Jesaja: ‘Wee Aschur, roede van Mijn toorn, hij
denkt het recht niet, en zijn hart overdenkt het rechte niet; hij zegt: in de kracht van mijn hand
heb ik het gedaan, en in mijn wijsheid, want ik ben verstandig’, (Jesaja 10: 5, 7, 13); waar
Aschur staat voor de redenering, van wie dan ook gezegd wordt, dat hij het rechte niet denkt
en overdenkt, en waarom er aan wordt toegevoegd: door zijn wijsheid, want hij is verstandig.
Bij Ezechiël: ‘Twee vrouwen, dochters van één moeder, hoereerden in Egypte, in haar jeugd
hoereerden zij; de ene hoereerde en verliefde op haar boelen, Aschur (de Assyriërs); die nabij
waren, bekleed met hyacint, vorsten en overheden, allemaal gewenste jongelingen, ruiters,
rijdende op paarden; de zonen van Babel kwamen tot haar, en verontreinigden haar met hun
hoererij’, (Ezechiël 23: 2, 3, 5, 6, 17); waar Egypte voor de verzamelde kennis staat, Aschur
voor de redenering, de zonen van Babel voor de valsheden uit begeerten.
Bij dezelfde: ‘Jeruzalem, gij hebt gehoereerd met de zonen van Egypte, gij hebt gehoereerd
met de zonen van Aschur; gij hebt de hoererij vermenigvuldigd tot aan het land Kanaän naar
Chaldea’, (Ezechiël 16: 26, 28, 29); Egypte staat hier op dezelfde wijze voor de
wetenschappelijke dingen; Aschur voor de redenering; het redeneren vanuit de
wetenschappelijke dingen over geestelijke en hemelse dingen wordt, zowel hier als elders in
het Woord, hoererij genoemd; eenieder kan zien, dat geen hoererij met Egyptenaren en met
Assyriërs is bedoeld.
Bij Jeremia: ‘Israël, wat hebt ge te doen met de weg van Egypte, om de wateren van Schihar
te drinken, en wat hebt ge met de weg van Aschur te doen, om de wateren van de rivier (de
Eufraat) te drinken’, (Jeremia 2: 18, 36); op dezelfde wijze Egypte voor de wetenschappelijke
dingen, en Aschur voor de redenering.
Bij dezelfde: ‘Israël is een verstrooide kudde, leeuwen hebben hem verjaagd, het eerst heeft
de koning van Aschur hem opgegeten, en deze de laatste, de koning van Babel, heeft hem de
benen verbrijzeld’, (Jeremia 50: 17, 18); Aschur voor de redenering over geestelijke dingen.
Bij Micha: ‘Deze vrede zal zijn, wanneer Aschur in ons land zal komen, en wanneer hij onze
paleizen vertreden zal hebben, en wij zullen tegen hem stellen zeven herders, en acht vorsten
van mensen, en zij zullen het land van Aschur afweiden met het zwaard en het land van
Nimrod in dezelfde poorten, en hij zal bevrijden van Aschur, wanneer hij in ons land zal
komen, en wanneer hij onze grenzen zal betreden’, (Micha 5: 4, 5); waar van Israël of van de
geestelijke Kerk sprake is, waarvan gezegd wordt, dat Aschur, dat wil zeggen, de redenering,
daar niet binnen zal gaan; het land van Nimrod staat voor zo’n godsdienst als door Nimrod is
aangeduid, waarin innerlijke boosheden en valsheden zijn.
Dat Aschur in het Woord ook de rede betekent, welke bij de mens van de Kerk is, waardoor
hij het ware en goede doorziet, blijkt bij Hosea: ‘Zij zullen beven als een vogel uit Egypte, en
als een duif uit het land van Aschur’, (Hosea 11: 11); waar Egypte staat voor de wetenschap
van de mens van de Kerk en Aschur voor diens rede; dat de vogel het verstandelijk
wetenschappelijke is, en de duif het redelijk goede, is al eerder aangetoond.
Bij Jesaja: ‘Te dien dage zal er een pad zijn van Egypte naar Aschur, en Aschur zal komen
naar Egypte, en Egypte naar Aschur, en de Egyptenaren zullen Aschur dienen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 410
Te dien dage zal Israël de derde wezen voor Egypte en Aschur, een zegen in het midden van
het land, dat Jehovah Zebaoth zal zegenen, zeggende: ‘Gezegend zij Mijn volk Egypte, en het
werk van Mijn handen Aschur, en Mijn erfdeel Israël’, (Jesaja 19: 23, 24, 25); waar van de
geestelijke Kerk, Israël, sprake is; haar rede is Aschur, en haar wetenschap Egypte; deze drie
maken de verstandelijke dingen van de mens van de geestelijke Kerk uit, in deze volgorde.
Ook elders waar Aschur genoemd wordt, betekent dit het redelijk ware of valse, zoals bij,
(Jesaja 20: 1 tot het einde; 23: 13; 27: 13; 30: 31; 31: 8; 36 en 37; 52: 4; Ezechiël 27: 23, 24;
32: 22; 31: 3 tot het einde; Micha 7: 12; Zefanja 2: 13; Zacharia 10: 11; Psalm 83: 9); Aschur
voor de redenering; bij Hosea 5: 13; 7: 11; 10: 6; 11: 5; 12: 2; 14: 4; en bij Zacharia 10: 10);
waar het met betrekking tot Efraïm wordt genoemd, door wie het verstandelijke wordt
aangeduid, maar daar het verkeerde.
1187. Dat de woorden ‘hij heeft gebouwd Ninive en de stad Rechoboth, en Kalach’
betekenen, dat zij zich op die wijze leringen van het geloof hebben gevormd, blijkt uit de
betekenis van Ninive, en Rechoboth, en Kalach, waarover in het vlak hierop volgende
gehandeld zal worden; verder uit de betekenis van: ‘stad’ in het Woord, wat een ware of een
ketterse leer betekent, wat eerder in nummer 402 is aangetoond.
1188. Dat door Ninive de valsheden van de leringen wordt aangeduid, door Rechoboth en
Kalach eveneens dergelijke valsheden uit andere oorsprong, blijkt uit de betekenis van Ninive
in het Woord, waarover in wat nu volgt.
De valsheden van deze soort zijn van drieërlei oorsprong: de eerste komt voort uit de
zinsbegoocheling, uit de duisternis van het verstand dat niet verlicht is, en uit onwetendheid,
vandaar dan de valsheid, welke Ninive is.
De tweede oorsprong heeft dezelfde oorzaak, maar met de overheersende begeerte óf naar
omwenteling óf naar voorrang; de valsheden daarvan zijn Rechoboth.
De derde oorsprong komt uit de wil voort, dus uit de begeerten; men wil niets anders als waar
erkennen, dan wat de begeerten begunstigt, vandaar de valsheden, die Kalach genoemd
worden.
Al deze valsheden ontstaan door Aschur of door de redenering over de waarheden en
goedheden van het geloof.
Dat Ninive de valsheden betekent uit de zinsbegoochelingen, uit de duisternis van het
onverlichte verstand, en uit de onwetendheid, blijkt bij Jonas, die naar Ninive werd gezonden,
aan welke stad vergeving werd geschonken, omdat zij van dien aard waren, en het blijkt uit
alle bijzonderheden over Ninive bij Jonas; hierover zal, door de Goddelijke barmhartigheid
van de Heer, elders gehandeld worden.
Deze vermeldingen zijn historisch, maar ook profetisch, en zij bevatten dergelijke
verborgenheden en beelden ze uit, zoals alle overige historische vermeldingen van het Woord.
Zoals bij Jesaja, waar van de koning van Aschur gezegd wordt, dat hij in Ninive bleef, en toen
hij zich in het huis van Nisroch, zijn God, neerboog, door zijn zonen met het zwaard
verslagen werd, (Jesaja hoofdstuk 37: 37, 38).
Hoewel deze vermeldingen historisch zijn, zijn zij niettemin profetisch, en bevatten zij
dergelijke verborgenheden en beelden ze uit, en wel wordt hier door Ninive de uiterlijke
godsdienst aangeduid, waarin valsheden zijn, en omdat deze godsdienst afgodisch is, wordt
hij door de zonen met het zwaard verslagen; de zonen zijn, zoals eerder is aangetoond, de
valsheden, en het zwaard is de straf van het valse, zoals overal in het Woord.
Ook bij Zefanja: ‘Jehovah zal Zijn hand uitstrekken over het noorden, en Hij zal Aschur
verdoen, en Hij zal Ninive stellen tot een verwoesting, tot een droogte als een woestijn, en in
het midden van haar zullen de kudden legeren, alle wilde dieren van deze natie, ook de
roerdomp en de nachtuil zullen op haar granaatappelen vernachten, een stem zal in het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 411
venster zingen, verwoesting zal in de dorpel zijn, omdat Hij haar cederhout ontbloot heeft’,
(Zefanja 2: 13, 18).
Hier wordt Ninive beschreven, maar in de profetische stijl, en het is een beschrijving van de
valsheid zelf, wat wordt aangeduid met Ninive.
Deze valsheid wordt, omdat men haar vereerd, het noorden genoemd, en het wilde dier van de
natie, roerdomp en nachtuil in de granaatappelen, en uitgedrukt door het zingen van de stem
in het venster, en het ontbloten van het cederhout, dat het verstandelijk ware is.
Al deze uitdrukkingen zijn aanduidingen van zo’n valsheid.
1189. Dat door Kalach valsheden worden aangeduid, die uit begeerten ontstaan, kan uit de
profetische gedeelten niet bevestigd worden, maar wel uit de historische gedeelten van het
Woord, waar men leest dat de koning van Aschur de zonen van Israël wegvoerde naar Aschur
of Assyrië, en hen deed wonen in Kalach, en in Chabor, aan de rivier Gosan, en in de steden
van Medië, (2 Koningen 17: 6; 18: 11); waar de historische vermeldingen niets anders
insluiten; want alle historische vermeldingen zijn, als gezegd, aanduidend en uitbeeldend; zo
is Israël hier de verdorven geestelijke Kerk, Aschur de redenering, Kalach een dergelijke
valsheid.
1190. Dat ‘Resen tussen Ninive en Kalach’ betekent, dat zij zichzelf ook leringen over het
leven vormden, en dat door Resen de daaruit voortvloeiende valse leringen worden
aangeduid, blijkt uit wat even tevoren over Ninive en Kalach is aangetoond; verder uit het
verband; in het vorige vers is namelijk gehandeld over de valsheden van de leringen, hier is
sprake van de valsheden van het leven; want de stijl van het Woord is van dien aard, en vooral
de profetische stijl, dat wanneer er gehandeld wordt over de dingen van het verstand, er ook
over de dingen van de wil gehandeld wordt.
In het vorige vers werd gehandeld over de dingen van het verstand of over de valsheden van
de leer, hier echter over de valsheden in het leven, dat door Resen wordt aangeduid.
Omdat er van deze stad in het Woord geen melding wordt gemaakt, kan haar betekenis niet zo
bevestigd worden, dan alleen hierdoor, dat Resen gebouwd is tussen Ninive en Kalach, dat wil
zeggen, tussen het valse uit redeneringen en het valse door begeerten, wat het valse in het
leven voortbrengt.
En verder daardoor, dat het de grote stad wordt genoemd, omdat het voortkomt uit de
valsheden zowel van het verstand als van de wil.
1191. Dat de woorden ‘deze is die grote stad’ betekenen, dat deze leringen in grote mate
toenamen, blijkt uit de betekenis van de stad, namelijk dat zij de ware leer is of de valse leer,
zoals in nummer 402 is aangetoond, en dat zij de grote stad wordt genoemd, omdat alle
valsheid van de leer en van de daaruit voortkomende godsdienst tot het valse in het leven
leidt.
1192. Kort hiervoor is in vers 10 gehandeld over de boosheden in de godsdienst, welke
aangeduid werden door Babel, Erech, Akkad en Kalneh, in het land Sinear; in deze beide
laatste verzen is sprake van de valsheden in de godsdienst, aangeduid door Ninive,
Rechoboth, Kalach en Resen; de valsheden behoren tot de beginselen, voortkomende uit
redeneringen; de boosheden behoren tot de begeerten, die voortkomen uit de liefde tot de
wereld en de eigenliefde.
1193. vers 13, 14.
En Mizraïm gewon de Ludim, en de Anamim, en de Lehabim, en de Nafthuchim.
En de Pathrusim, en de Kasluchim, van waar de Pelisthim uitgekomen zijn, en de Kafthorim.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 412
Mizraïm gewon de Ludim, de Anamim, de Lehabim, en de Nafthuchim, de Pathrusim, en de
Kafthorim; dit betekent evenzovele natiën, waarvan evenzovele riten werden aangeduid.
Mizraïm is de wetenschap; de Ludim, de Anamim, de Lehabim en de Nafthuchim, zijn
evenzovele riten, van louter wetenschappelijke aard; de Pathrusim en de Kasluchim zijn
natiën, welke zo genoemd worden en waarmee de leringen van de riten van dergelijke
oorsprong en van louter wetenschappelijke aard worden aangeduid; van waar de Pelisthim
uitgekomen zijn, betekent een daaruit voortgekomen natie, waarmee de wetenschap van de
erkentenissen van het geloof en van de naastenliefde wordt aangeduid; dat zij uitgekomen
zijn, betekent, dat de erkentenissen bij hen wetenschappelijk zijn.
1194. Dat de woorden ‘Mizraïm gewon de Ludim, de Anamim, de Lehabim, en de
Nafthuchim, de Kafthorim’ evenzovele natiën betekenen, waardoor evenzovele riten worden
aangeduid, kan blijken uit wat over Mizraïm of Egypte boven bij vers 6 van dit hoofdstuk is
aangetoond, namelijk dat Egypte de wetenschap of de verzamelde kennis betekent.
Zij die uit hem geboren worden genoemd, kunnen geen andere of niets anders zijn dan riten,
en wel riten van de uiterlijke godsdienst.
Want het Woord van de Heer handelt in zijn schoot en in zijn achtergrond, dat wil zeggen, in
de innerlijke zin, nooit over iets anders dan over de dingen, die tot Zijn rijk behoren; dus tot
de Kerk; vandaar dat hier de dingen, die uit de wetenschappelijkheden door redeneringen zijn
geboren, niets anders dan riten kunnen zijn.
1195. Dat Mizraïm of Egypte de wetenschap is, is bij het 6de vers van dit hoofdstuk
aangetoond; dat de Ludim, de Anamim, de Lehabim, en de Nafthuchim evenzovele riten zijn
van louter wetenschappelijke aard, blijkt uit wat zo-even is gezegd.
Er wordt riten van louter wetenschappelijke aard gezegd met betrekking tot hen, die door
redeneringen de hemelse en geestelijke dingen navorsen, en voor zich op die manier een
godsdienst verzinnen.
De riten van een dergelijke godsdienst worden, omdat zij uit redeneringen en
wetenschappelijkheden zijn gevormd, wetenschappelijke riten genoemd, waarin niets
geestelijks en niets hemels is, omdat zij uit het eigen ik voortkomen; vandaar de Egyptische
afgoden, vandaar de toverijen.
En omdat hun riten van deze oorsprong waren, hebben zij de riten van de Oude Kerk geheel
en al verworpen, ja zelfs verafschuwd en gehaat, zoals blijkt uit, (Genesis 43: 32; 46: 34;
Exodus 8: 22).
Vanwege deze betekenis worden zij door Mizraïm of door Egypte gewonnen genoemd, dat
wil zeggen, door de wetenschappelijke dingen verwekt.
En omdat hun wetenschappelijke dingen van verschillende aard waren, zijn hierdoor ook de
riten van verschillende aard geworden; de verscheidenheden in het algemeen zijn door
evenzovele natiën aangeduid.
Dat door de Ludim of de Ludiërs dergelijke dingen worden bedoeld, blijkt bij Jeremia:
‘Egypte trekt op als een rivier, en als rivieren bewegen zich de wateren, en hij zegt: Ik zal
optrekken, ik zal de aarde bedekken, ik zal de stad en die daarin wonen verderven.
Trekt op, gij paarden, en raast, gij wagens, en laat de sterken uittrekken, Kusch en Puth, die
het schild handelen en de Ludiërs, die de boog handelen en spannen’, (Jeremia 46: 8, 9);
waar de rivieren van Egypte de verschillende wetenschappelijkheden, die valsheden zijn,
betekenen; optrekken en de aarde bedekken, wil zeggen: door wetenschappelijkheden in de
dingen van de Kerk of van het geloof binnendringen; de stad verderven, betekent: de
waarheden vernietigen; Kusch en Puth zijn de erkentenissen; de Ludiërs zijn de
wetenschappelijke riten, waarvan sprake is; de boog handelen en spannen, betekent,
redeneren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 413
1196. Dat de Pathrusim en de Kasluchim natiën zijn, die zo genoemd werden, en dat daarmee
de leringen van de riten van dergelijke oorsprong en van louter wetenschappelijke aard
worden aangeduid, blijkt uit wat gezegd is, en uit de volgende waarin zij hier voorkomen; ten
aanzien van de Pathrusim zie men, (Jesaja 11: 11, 12; Ezechiël 29: 13, 14, 15; 30: 13, 14;
Jeremia 44: 1, 15).
1197. Dat de woorden ‘van waar de Pelisthim uitgekomen zijn’ een daaruit voortgekomen
natie betekenen, en dat daarmee de wetenschap van de erkentenissen van het geloof en van de
naastenliefde wordt aangeduid, blijkt uit het Woord, waar zij meermalen genoemd worden.
In de Oude Kerk werden al diegenen Filistijnen genoemd, die veel over het geloof spraken, en
zeiden dat in het geloof heil was, zonder echter een leven vanuit het geloof te leiden, waarom
zij meer dan de anderen onbesnedenen werden genoemd, dat wil zeggen, zonder
naastenliefde. Dat zij onbesnedenen worden genoemd, zie men, (I Samuel 14: 6; 17: 26, 36;
31: 4; II Samuel 1: 20) en elders.
Omdat deze mensen van dien aard waren, konden zij niet anders, dan de erkentenissen van het
geloof tot dingen van het geheugen maken; want de erkentenissen van geestelijke en hemelse
dingen en zelfs de verborgenheden van het geloof, worden niets anders dan dingen van het
geheugen, wanneer de mens, die ze bezit, zonder naastenliefde is.
De dingen van het geheugen zijn als dode dingen, wanneer de mens niet van dien aard is, dat
hij uit het geweten daarnaar leeft, is de mens zodanig; dan zijn de dingen van het geheugen als
zodanig tevens ook dingen van het leven, en dan zijn zij eerst bij hem, en strekken hem na het
leven van het lichaam tot nut en heil.
De wetenschappen en de erkentenissen zijn niets bij de mens in het andere leven, ook al had
hij alle verborgenheden, die ooit geopenbaard zijn, geweten, wanneer zijn leven er niet van
doortrokken is.
Zulke mensen worden overal in de profetische gedeelten in het Woord door Filistijnen
aangeduid, en ook in het historische gedeelte in het Woord, zoals dat Abraham als
vreemdeling verkeerde in het land van de Filistijnen, en met Abimelech, de koning van de
Filistijnen, een verbond sloot, (Genesis 20: 1 tot het einde; 21: 22 tot het einde; 26: 1 tot 34).
Omdat hier door de Filistijnen de erkentenissen van het geloof werden aangeduid, heeft
Abraham, omdat hij de hemelse dingen van het geloof uitbeeldde, daar als vreemdeling
verkeerd, en met hen een verbond aangegaan.
Op dezelfde wijze was dit het geval met Izaäk door wie de geestelijke dingen van het geloof
werden uitgebeeld; echter niet met Jakob, aangezien door hem de uiterlijke dingen van de
Kerk werden uitgebeeld.
Dat de Filistijnen in het algemeen de wetenschap van de erkentenissen van het geloof
betekenen, en in het bijzonder hen, die het geloof en het heil alleen in erkentenissen stellen,
die zij tot dingen van het geheugen maken, kan ook bij Jesaja blijken: ‘Verheug u niet, gij
gans Filistea, dat de roede, die u sloeg, gebroken is, want uit de wortel van de slang zal een
basilisk voortkomen, en haar vrucht zal een vliegende vurige draak zijn’, (Jesaja 14: 29);
waar de wortel van de slang voor de wetenschappelijkheden staat, de basilisk voor het boze
uit het valse daarvan, de vrucht, die een vliegende vurige draak zal zijn, voor hun werken, die,
omdat zij uit de begeerten voortkomen, een vliegende vurige draak worden genoemd.
Bij Joël: ‘Wat hebt u met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, en alle grenzen van Filistea? Zou u
een vergelding over Mij weergeven? Zeer snel zal Ik uw vergelding op uw hoofd weer
brengen, omdat u Mijn zilver en Mijn goed hebt weggenomen, en Mijn gewenste dingen, de
goede, in uw tempels gebracht hebt; en u hebt de zonen van Jehudah en de zonen van
Jeruzalem verkocht aan de zonen van de Javanim, opdat u hen ver van hun landpalen mocht
brengen’, (Joël 3: 4, 5, 6).
Wat hier onder de Filistijnen, en onder gans Filistea, of onder al zijn grenzen, verstaan wordt,
is duidelijk.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 414
Zilver en goud zijn hier de geestelijke en hemelse dingen van het geloof; de goede gewenste
dingen zijn de erkentenissen daarvan; zij hebben ze in hun tempels gebracht, betekent dat zij
ze bezeten en gepredikt hebben; dat zij echter de zonen van Jehudah en de zonen van
Jeruzalem verkocht hebben, betekent dat zij geen liefde en geen geloof hebben gehad;
Jehudah staat in het Woord voor het hemelse van het geloof, Jeruzalem voor het daaruit
voortkomende geestelijke van het geloof, en dit hemelse en dit geestelijke zijn ver van hun
grenzen weggevoerd.
Men vindt hieromtrent nog andere plaatsen bij de profeten, zoals bij, (Jeremia 25: 20; 47: 1 tot
het einde; Ezechiël 16: 27, 57; 25, 15, 16; Amos 1: 8; Obadja 19; Zefanja 2: 5; Psalm 87: 3, 4;
over de Kafthoreeën, (Deuteronomium 2:23; Jeremia 47: 4; Amos 9: 7).
1198. Dat de woorden ‘zij zijn uitgekomen’ betekenen, dat de erkentenissen bij hen
wetenschappelijke dingen zijn, blijkt uit wat gezegd is.
Er wordt niet gezegd, dat zij verwekt zijn door hen, die van Egypte waren, maar dat zij zijn
uitgekomen, omdat zij niet van dien aard zijn, dat zij van de natuurlijke wetenschappen uit
over geestelijke en hemelse dingen redeneren, en zich op die manier leringen vormen, zoals
diegenen doen, van wie eerder sprake was; maar zij leren de erkentenissen van het geloof
elders, en zij weten en onthouden ze met geen ander doel dan dat, waarmee zij andere dingen
opnemen, en waarom zij zich dan, uitgenomen het feit, dat zij die dingen weten, verder niet
bekommeren, dan alleen om daardoor tot aanzien te komen, en zo meer.
Zo is de wetenschap van erkentenissen van het geloof zover van de wetenschap van de
natuurlijke dingen onderscheiden, dat zij nauwelijks iets gemeen hebben, en daarom heten zij
niet door hen verwekt, maar van hen uitgekomen.
Omdat de Filistijnen van dien aard waren, konden zij wel niet anders dan ook de
erkentenissen van het geloof verdraaien door redeneringen vanuit wetenschappelijke dingen,
en zich daaruit valse leringen vormen; daarom bevinden zij zich ook onder hen, die
bezwaarlijk wedergeboren kunnen worden en naastenliefde ontvangen, zowel omdat zij
onbesneden van hart zijn, als omdat de beginselen van het valse, en vandaar het leven van hun
verstand, hen terughouden en in de weg staan.
1199. vers 15.
En Kanaän gewon Zidon, zijn eerstgeborene, en Chet.
Kanaän betekent, hier als eerder, de uiterlijke godsdienst, waarin niets innerlijks is.
Zidon betekent de uiterlijke erkentenissen van geestelijke dingen, en omdat deze tot het eerste
van zo’n uiterlijke godsdienst behoren, heet Zidon Kanaäns eerstgeborene; Chet betekent de
uiterlijke erkentenissen van hemelse dingen.
1200. Dat Kanaän de uiterlijke godsdienst betekent, waarin niets innerlijks is, is al eerder,
toen van Kanaän sprake was, aangetoond.
De uiterlijke godsdienst, die Kanaän genoemd wordt, is van dien aard, zoals de godsdienst
vóór de komst van de Heer, en verder ná Zijn komst.
Bij de Joden was, die een uiterlijke godsdienst hadden, welke zij zelfs streng in acht namen,
maar zonder nochtans te weten wat het innerlijke is, zelfs zozeer, dat zij meenden alleen maar
met het lichaam te leven; zij wisten in het geheel niet wat de ziel is, wat het geloof, wat de
Heer, wat het geestelijke en hemelse leven, wat het leven na de dood; daarom loochenden ook
de meesten ten tijde van de komst van de Heer de wederopstanding, zoals blijkt bij, (Mattheüs
22: 23 tot 33; Markus 12: 18 tot 28; Lukas 20: 27 tot 41).
Wanneer de mens van dien aard is, dat hij niet gelooft, dat hij na de dood zal leven, gelooft hij
ook niet, dat er iets geestelijks en hemels innerlijks bestaat.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 415
Van dien aard zijn ook zij, die in louter begeerten leven, omdat zij louter een leven van het
lichaam en van de wereld leiden, vooral zij, die in vuile gierigheid verzonken zijn; niettemin
hebben dezen een godsdienst, zij bezoeken geregeld de synagogen of de tempels, en houden
de riten, sommigen onder hen zelfs uiterst streng; maar omdat zij niet geloven dat er een leven
na de dood bestaat, kan hun godsdienst wel niet anders dan een uiterlijke zijn, waarin niets
innerlijks schuilt, zoals een dop zonder noot, en als een boom waaraan geen vrucht is, en zelfs
niet eens bladeren.
Van dien aard is de uiterlijke godsdienst, die door Kanaän wordt aangeduid; de overige
uiterlijke godsdiensten, waarover hierboven gehandeld is, waren godsdiensten waarin
innerlijke dingen waren.
1201. Dat Zidon de uiterlijke erkentenissen van geestelijke dingen betekent, blijkt hieruit dat
hij de eerstgeborene van Kanaän genoemd wordt, want in de innerlijke zin is de eerstgeborene
van elke Kerk het geloof, (nrs. 352, 367); maar hier, waar geen geloof is, omdat de innerlijke
dingen ontbreken, zijn er alleen maar uiterlijke erkentenissen van geestelijke dingen, die voor
het geloof in de plaats staan, dus erkentenissen, zoals die bij de Joden, welke niet alleen de
riten van de uiterlijke godsdienst betreffen, maar ook tal van andere dingen, die tot die dienst
behoren, zoals leerstellingen.
Dat Zidon deze erkentenissen betekent blijkt ook hieruit, dat Tyrus en Zidon de uiterste
grenzen van Filistea waren, en wel aan de zee, en daarom werden door Tyrus de innerlijke
erkentenissen aangeduid, en door Zidon de uiterlijke erkentenissen, en wel van de geestelijke
dingen; wat ook uit het Woord blijkt, bij Jeremia: ‘Vanwege de dag, die er komt, om alle
Filistijnen te verwoesten, om Tyrus en Zidon alle overgeblevenen helper af te snijden, want
Jehovah verwoest de Filistijnen, overblijfselen van het eiland Cafthor’, (Jeremia 47: 4);
waar de Filistijnen staan voor de wetenschappen van erkentenissen van het geloof en van de
naastenliefde; Tyrus voor de innerlijke erkentenissen, en Zidon voor de erkentenissen van de
geestelijke dingen.
Bij Joël: ‘Wat hebt u met Mij te doen; u, Tyrus en Zidon, en alle grenzen van Filistea; dat u
Mijn zilver en Mijn goud, en Mijn gewenste dingen, de goede, in uw tempels hebt gebracht’,
(Joël 3: 4, 5); waar Tyrus en Zidon duidelijk staan voor de erkentenissen, en de grenzen van
Filistea worden genoemd, want zilver en goud en goede gewenste dingen, zijn erkentenissen.
Bij Ezechiël: ‘De vorsten van het noorden, zij allen, en elke Zidoniër, die met de doorboorden
in de kuil zijn neergedaald, wanneer zij neergestrekt zal zijn in het midden van onbesnedenen
met de doorboorden van het zwaard. Farao en zijn ganse bende’, (Ezechiël 32: 30, 32); waar
de Zidoniër staat voor de uiterlijke erkentenissen, welke zonder de innerlijke niets anders dan
wetenschappelijkheden zijn, vandaar dat hij samen genoemd wordt met Farao of Egypte,
waardoor de wetenschappelijkheden wordt aangeduid.
Bij Zacharia: ‘Ook zal Hij Charmath met dezelfde bepalen, Tyrus en Zidon, want zij was zeer
wijs’, (Zacharia 9: 2); hier is sprake van Damascus; Tyrus en Zidon staan voor de
erkentenissen.
Bij Ezechiël: ‘De inwoners van Zidon en Arvad waren uw roeiers, uw wijzen, o Tyrus, waren
in u, die waren uw schippers’, (Ezechiël 27: 8); waar Tyrus voor de innerlijke erkentenissen
staat, waarom haar wijzen schippers genoemd worden, en Zidon staat voor de uiterlijke
erkentenissen, waarom zij roeiers genoemd worden, want zo verhouden zich de innerlijke
erkentenissen tot de uiterlijke.
Bij Jesaja: ‘Zij zwijgen, de inwoners van het eiland, de koopman van Zidon, die over zee
vaart, zij hebben u vervuld; maar in vele wateren het zaad van Sichor, de oogst van de rivier,
was zijn inkomst, en zij was de markt van de natiën; wordt beschaamd, o Zidon, want zij
spreekt, de zee, de sterkte van de zee, zeggende: Ik heb geen barensnood gehad, en ik heb niet
gebaard, en ik heb geen jongelingen groot gemaakt en geen jonkvrouwen opgebracht’,
(Jesaja 23: 2, 3, 4, 5).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 416
Zidon staat voor de uiterlijke erkentenissen, welke, omdat er niets innerlijks in is, het zaad
van Sichor worden genoemd, en oogst van de rivier, zijn inkomst, macht van natiën, en verder
ook zee, sterkte van de zee, en dat zij geen barensnood heeft gehad en niet gebaard heeft;
uitdrukkingen, die in de letterlijke zin nooit begrepen zouden worden, maar helder uitkomen
in de innerlijke zin, zoals in het overige bij de profeten.
Omdat Zidon de uiterlijke erkentenissen betekent, wordt het ook de omtrek van Israël, of van
de geestelijke Kerk, genoemd, (Ezechiël 28: 24, 26); want de uiterlijke erkentenissen
gedragen zich als een omtrek.
1202. Omdat deze erkentenissen tot het eerste van zo’n uiterlijke godsdienst, waarin geen
innerlijke godsdienst is, behoren, wordt Zidon Kanaäns eerstgeborene genoemd, wat in het
vorige nummer is uitgelegd.
1203. Dat Chet de uiterlijke erkentenissen van hemelse dingen betekent, volgt hieruit.
Het is bij de profeten gewoonte, dat geestelijke en hemelse dingen verbonden worden, of dat,
wanneer er over geestelijke dingen gehandeld wordt, er ook van hemelse dingen sprake is; en
dat omdat het ene uit het andere is, en er niet enige volmaaktheid bestaat, wanneer zij niet
verbonden zijn, en opdat er een beeld van het hemelse huwelijk in alles zal zijn en in elke
bijzonderheid van het Woord.
Hieruit, zowel als uit andere plaatsen in het Woord, blijkt ook, dat door Zidon de uiterlijke
erkentenissen van geestelijke dingen worden aangeduid, door Chet echter de uiterlijke
erkentenissen van hemelse dingen, in beiderlei zin, namelijk zowel zonder als met de
innerlijke dingen, zoals ook kortweg voor de uiterlijke erkentenissen.
De geestelijke dingen zijn, zoals ook eerder herhaaldelijk gezegd is, datgene, wat tot het
geloof behoort; de hemelse dingen zijn datgene, wat tot de liefde behoort; en verder: de
geestelijke dingen zijn datgene, wat tot het verstand behoort, en de hemelse dingen zijn
datgene, wat tot de wil behoort.
Dat Chet de uiterlijke erkentenissen zonder de innerlijke dingen betekent, blijkt bij Ezechiël:
‘Alzo zegt de Heer Jehovih tot Jeruzalem: Uw neringen en uw geboorten zijn uit het land
Kanaän, uw vader was een Emoriet en uw moeder een Chetietische.
U bent de dochter van uw moeder, die van haar man en van haar zonen walgt; en u bent de
zuster van uw zusters, die de walg gehad hebben van haar echtgenoten en haar zonen; uw
moeder was een Chetietische en uw vader een Emoriet’, (Ezechiël 16: 3, 45); hier is Kanaän
de uiterlijke godsdienst zonder de innerlijke; walgen van echtgenoten en zonen is de
goedheden en waarheden met verachting verwerpen; vandaar wordt haar moeder een
Chetietische genoemd.
Bovendien wordt Chet in het Woord ook voor de uiterlijke erkentenissen van hemelse dingen
in de goede zin genomen, zoals bijna alle namen van landen, steden, natiën, personen, om de
eerder aangegeven reden.
Over deze betekenis van Chet zal, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in wat
volgt sprake zijn.
De erkentenissen van geestelijke dingen zijn die, welke het geloof en dus de leer betreffen, de
erkentenissen van hemelse dingen zijn echter die, welke de liefde en aldus het even betreffen.
1204. vers 16, 17, 18.
En de Jebusiet, en de Emoriet, en de Girgasiet.
En de Chiviet, en de Arkiet, en de Siniet.
En de Arvadiet, en de Zemariet, en de Chamathiet; en daarna zijn de families van de
Kanaänieten verspreid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 417
De Jebusiet, de Emoriet, de Girgasiet, de Chiviet, de Arkiet, de Siniet, de Arvadiet, de
Zemariet en de Chamathiet waren evenzovele natiën, waardoor ook evenzovele afgoderijen
worden aangeduid; en daarna zijn de families van de Kanaänieten verspreid, betekent dat de
overige afgodendiensten daarvan afstammen.
1205. Dat de Jebusiet, de Emoriet, de Girgasiet, de Chiviet, de Arkiet, de Siniet, de Arvadiet,
de Zemariet en de Chamathiet waren evenzovele natiën waren, en dat door hen ook
evenzovele afgoderijen worden aangeduid, en dat afgoderijen door deze natiën worden
aangeduid, blijkt uit vele plaatsen in het Woord; want zij waren inwoners van het land
Kanaän, die vanwege de afgoderijen verworpen en voor een deel uitgeroeid zijn; maar in de
innerlijke zin worden deze natiën niet aangeduid, maar de afgoderijen zelf, in het algemeen
bij allen, waar zij zich bevinden, en in het bijzonder bij de Joden; want zij, die de godsdienst
alleen in de uiterlijke dingen stellen, en in het geheel niets van de innerlijke dingen weten
willen, en wanneer zij daarin onderwezen worden, deze verwerpen, zijn tot al deze
afgoderijen zeer licht geneigd, zoals ten duidelijkste bij de Joden blijkt.
In de innerlijke godsdienst alleen is de band, die de mens van de afgoderij afhoudt, en
wanneer die band breekt, is er niets meer dat hem daarvan terughoudt.
Maar de afgoderijen zijn niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk.
In de uiterlijke afgoderijen storten zich diegenen, die een uiterlijke godsdienst zonder de
innerlijke hebben; in de innerlijke afgoderijen storten zich diegenen, die een uiterlijke
godsdienst hebben, waarvan de innerlijke dingen verdorven zijn; zulke afgoderijen worden op
dezelfde wijze door deze natiën aangeduid.
De innerlijke afgoderijen zijn evenzovele valsheden en begeerten, welke zij liefhebben,
aanbidden, en welke dus de plaats innemen van de goden en afgoden, die de natiën waren.
Maar het zou te ver voeren, om hier uiteen te zetten, wat de valsheden en begeerten waren, die
werden aanbeden, en door deze natiën, namelijk de Jebusiet, de Emoriet, de Girgasiet, de
Chiviet, de Arkiet, de Siniet, de Arvadiet, de Zemariet en de Chamathiet worden aangeduid;
hierover zal, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, ter plaatse waar die namen
voorkomen, gehandeld worden.
1206. Dat de woorden ‘daarna zijn de families van de Kanaänieten verspreid’ betekenen, dat
de overige daarvan afstammen, is duidelijk zonder verklaring.
1207. vers 19.
En de grens van de Kanaänieten was van Zidon, omdat gij gaat naar Gerar tot Assa toe;
omdat gij gaat naar Sodom en Amora, en Adma, en Zeboïm, tot Lasa toe.
Door Zidon worden, hier als eerder, de uiterlijke erkentenissen aangeduid; door Gerar de
dingen, welke over het geloof zijn geopenbaard; dor Assa de dingen, welke over de
naastenliefde zijn geopenbaard; dat de grens van de Kanaänieten was van Zidon, omdat gij
gaat naar Gerar tot Assa toe, betekent de uitbreiding van de erkentenissen naar het ware en het
goede bij hen, die een uiterlijke godsdienst zonder innerlijke hebben; omdat gij gaat naar
Sodom, Amora, Adma, Zeboïm, tot Lasa toe, betekenen de valsheden en boosheden, waarin
zij eindigen.
1208. Dat door Zidon de uiterlijke erkentenissen worden aangeduid, blijkt uit wat hierboven
bij vers 15 is aangetoond.
1209. Dat door Gerar de dingen worden aangeduid, welke ten aanzien van het geloof
geopenbaard zijn, dus in het algemeen het geloof zelf, kan blijken uit de plaatsen, waarin
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 418
Gerar genoemd wordt, zoals in, (Genesis 20: 1; 26: 1, 17); over die betekenis zal, door de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in wat volgt gehandeld worden.
1210. Dat door Assa de dingen worden aangeduid, die over de naastenliefde zijn
geopenbaard, kan zowel hieruit blijken, dat wanneer in het Woord over geestelijke dingen
gehandeld wordt, in verbinding daarmee ook van hemelse dingen sprake is, dat wil zeggen,
naast de dingen van het geloof ook van de dingen van de naastenliefde; als ook uit het Woord,
waar Assa genoemd wordt.
Bovendien ook nog hieruit, dat de erkentenissen zich uitbreiden naar het geloof tot aan de
naastenliefde, welke de laatste grens ervan is.
1211. Dat de woorden ‘de grens van de Kanaänieten was van Zidon, omdat gij gaat naar
Gerar tot Assa toe’ de uitbreiding van de erkentenissen betekenen bij hen, die een uiterlijke
godsdienst zonder innerlijke hebben, blijkt uit de betekenis van Gerar en Assa; de grenzen van
alle erkentenissen, welke de godsdienst betreffen, of deze nu uiterlijk dan wel innerlijk is,
gaan tot daar, want elke godsdienst is uit geloof en naastenliefde, en die godsdienst, welke
niet daaruit is, is geen godsdienst, maar afgoderij.
Aangezien over Kanaän, dat wil zeggen, over de uiterlijke godsdienst en zijn afstammingen
gehandeld wordt, zijn het niet de grenzen en uitbreidingen van de godsdienst, maar van de
erkentenissen, die hier bedoeld worden.
1212. Dat de woorden ‘omdat gij naar Sodom, Amora, Adma, Zeboïm tot Lasa toe’ de
valsheden en boosheden betekenen, waarin zij eindigen, kan blijken uit de betekenis van die
namen in de historische en profetische gedeelten in het Woord.
Er bestaan in het algemeen twee bronnen van valsheden; de ene komt voort uit begeerten,
welke behoren tot de eigen- en de wereldliefde; de andere komt voort uit de erkentenissen en
wetenschappelijkheden door redeneringen; wanneer de hieruit voortvloeiende valsheden over
de waarheden willen heersen, worden zij aangeduid door Sodom, Amora, Adma en Zeboïm.
Dat de valsheden en de boosheden daarvan de grenzen zijn van de uiterlijke godsdienst, die
zonder innerlijke godsdienst is, kan eenieder zien.
In zo’n godsdienst is niets dan wat dood is, vandaar dat een mens die in een dergelijke
godsdienst is, hij moge zich wenden waarheen hij wil, in valsheden valt; er is niet innerlijks,
dat hem leidt en in de weg van de waarheid houdt, maar er is alleen het uiterlijke, dat hem
overal meesleurt, waarheen de begeerten en de fantasie het wil.
Omdat Sodom, Amora, Adma en Zeboïm in de historische en profetische gedeelten in het
Woord vermeld worden, zo zal, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, de betekenis
van elk in het bijzonder ter plaatse gegeven worden.
1213. vers 20. Deze zijn de zonen van Cham, naar hun families, naar hun spraken, in hun
landen, in hun naties.
De zonen van Cham betekenen de leringen en godsdiensten, die afstammen van de verdorven
innerlijke godsdienst, die Cham is; naar hun families, naar hun spraken, in hun landen, in hun
natiën, betekent, naar de genius van eenieder in het bijzonder en in het algemeen; naar de
families is naar de zeden; naar de spraken is naar de meningen; in de landen is in het
algemeen ten aanzien van de meningen; in de natiën is in het algemeen ten aanzien van de
zeden.
1214. Dat de zonen van Cham de leringen en de godsdiensten betekenen, die afstammen van
de verdorven innerlijke godsdienst, die Cham is, blijkt uit de betekenis van de zonen, zijnde
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 419
de leringen, en uit de betekenis van Cham, die de verdorven innerlijke godsdienst is, waarvan
eerder sprake was.
1215. Dat de woorden ‘naar hun families, naar hun spraken, in hun landen, in hun natiën’
betekenen, naar de genius van eenieder in het bijzonder en in het algemeen, is hierboven bij
het 5de vers verklaard, waar dezelfde woorden, zij het in een andere volgorde, voorkomen.
Daar heet het van de zoon van Jafet: ‘dat van dezen zijn verspreid de eilanden van de natiën in
hun landen, elk naar zijn spraak, naar hun families, onder hun natiën’.
Door hen zijn uiterlijke godsdiensten aangeduid, waarin de innerlijke godsdienst is, en
daarom gaan bij hen de dingen vooraf, welke tot de leer behoren, maar hier gaan de dingen
vooraf, die tot de zeden of tot het leven behoren.
1216. Dat naar de families betekent naar de zeden; naar de spraken, naar de meningen; in de
landen, in het algemeen ten aanzien van de meningen; in de natiën, in het algemeen van de
zeden, kan blijken uit de betekenis van elk van die woorden, namelijk van familie, spraak,
land, natie, in het Woord; hierover zie men wat hierboven gezegd is bij vers 5.
1217. vers 21. En aan Sem werd ook geboren: hij is de vader van de zonen van Eber, de
grotere broeder van Jafet.
Door Sem wordt hier de Oude Kerk in het algemeen aangeduid; dat aan Sem geboren werd,
betekent hier, dat uit de Oude Kerk een nieuwe Kerk is ontstaan; door Eber wordt de nieuwe
Kerk aangeduid, welke de tweede Oude Kerk moet genoemd worden; dat hij de vader van de
zonen van Eber geweest is, betekent, dat deze tweede Oude Kerk, en wat tot deze Kerk
behoort, uit de eerste Oude Kerk, als uit haar vader, ontstaan is; de grotere broeder van Jafet,
betekent, dat de godsdienst ervan een uiterlijke is geweest.
1218. Dat door Sem hier de Oude Kerk in het algemeen wordt aangeduid, kan hieruit blijken,
dat hier gehandeld wordt over Eber, op wie hij nu betrekking heeft en dat hij in dit vers de
grotere broeder van Jafet heet.
1219. Dat de woorden ‘aan Sem werd geboren’ hier betekenen, dat uit de Oude Kerk een
nieuwe Kerk ontstond, blijkt uit de inhoud van dit vers, namelijk dat van Eber sprake is, door
wie deze nieuwe Oude Kerk bedoeld wordt, waarover in wat volgt gehandeld zal worden.
1220. Dat door Eber de nieuwe Kerk wordt aangeduid, welke de tweede Oude Kerk genoemd
moet worden, blijkt uit dat wat volgt, waar in het bijzonder over Eber gehandeld wordt; hier
wordt Eber genoemd, omdat deze nieuwe Kerk van hem afstamt; hoe het met Eber en met
deze tweede Kerk gesteld was, zal door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in wat
volgt gezegd worden.
1221. Dat de woorden ‘hij was de vader van de zonen van Eber’ betekenen, dat uit deze
tweede Oude Kerk, en wat tot deze Kerk behoort, uit de eerste Oude Kerk, als uit haar vader,
ontstaan is, zal eveneens uit wat over Eber en over deze Kerk volgt, blijken; want er wordt
over Eber gehandeld van vers 24 tot vers 30 van dit hoofdstuk, en in het volgende hoofdstuk
van vers 11 tot het einde.
1222. Dat de woorden ‘de grotere broeder van Jafet’ betekenen, dat zijn godsdienst een
uiterlijke is geweest, blijkt uit de betekenis van Jafet, die de uiterlijke Kerk is, waarvan sprake
is in het vorige hoofdstuk vers 18 en volgende verzen, en hierboven in dit hoofdstuk vers 1 tot
5.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 420
Hier betekent, Sem, de grotere broeder van Jafet, in het bijzonder, dat de innerlijke Kerk en de
uiterlijke Kerk broeders zijn, want de innerlijke godsdienst verhoudt zich niet anders tot de
uiterlijke godsdienst waarin een innerlijke is, immers, er heerst een bloedverwantschap tussen
hen, omdat in beide de naastenliefde de hoofdzaak is; maar de innerlijke Kerk is de grotere
broeder, aangezien zij eerder en innerlijk is.
De grotere broeder van Jafet, sluit ook nog dit in, dat de tweede Oude Kerk, welke Eber werd
genoemd, als het ware de broeder van de eerste Oude Kerk was, want door Jafet wordt in de
innerlijke zin niets anders aangeduid dan de uiterlijke godsdienst van elke Kerk, waarin een
innerlijke godsdienst is, dus ook de godsdienst van deze nieuwe Oude Kerk, welke
hoofdzakelijk een uiterlijke was.
De innerlijke zin van het Woord is van dien aard, dat de historische vermeldingen van de
letterlijke zin niet in aanmerking komen, wanneer de alomvattende dingen beoogd worden,
welke onttrokken zijn aan de letterlijke zin, want zij worden elk op een andere wijze in
ogenschouw genomen.
Vandaar betekent: ‘de grotere broeder van Jafet’ hier in de innerlijke zin de godsdienst van de
nieuwe Oude Kerk, en dat hij een uiterlijke was; wanneer dit niet werd aangeduid, zou het
onnodig geweest zijn, dat hier gezegd werd, dat hij de grotere broeder van Jafet is.
1223. vers 22.
De zonen van Sem zijn: Elam, en Aschur, en Arfachsad, en Lud, en Aram.
Door Sem wordt hier, als eerder, de innerlijke Kerk aangeduid; door de zonen van Sem
worden de dingen van de wijsheid aangeduid; Elam, Aschur, Arfachsad, Lud en Aram waren
evenzovele natiën, waardoor de dingen worden aangeduid, die tot de wijsheid behoren; door
Elam het geloof uit de naastenliefde; door Aschur de rede, welke daaruit voortvloeit; door
Arfachsad de wetenschap daarvan; door Lud de erkentenissen van het ware; door Aram de
erkentenissen van het goede.
1224. Hieruit blijkt, wat deze namen in de innerlijke zin betekenen, namelijk dat de Oude
Kerk, die een innerlijke was, begiftigd was met wijsheid, inzicht, wetenschap, en met
erkentenissen van het ware en het goede; dergelijke dingen zijn in de innerlijke zin besloten,
hoewel het alleen maar namen zijn, waaruit in de letterlijke zin niets anders tevoorschijn
treedt, dan dat het evenzovele oorsprongen of vaders van natiën zijn geweest, en dus niets wat
de leer betreft, nog minder iets geestelijks en hemels.
Op dezelfde wijze is het gesteld bij de profeten, waar soms rijen van namen, waardoor in de
innerlijke zin dingen zijn aangeduid, in een keurige orde op elkaar volgen.
1225. Dat door Sem de innerlijke Kerk wordt aangeduid, is in het vorige hoofdstuk bij vers 18
en volgende verzen gezegd en aangetoond.
1226. Dat door de zonen van Sem de dingen van de wijsheid worden aangeduid, blijkt niet
alleen hieruit, dat Sem de innerlijke Kerk is, welke zonen niets anders dan de dingen van de
wijsheid zijn.
Wijsheid heet alles wat door de naastenliefde verwekt wordt, omdat alles wat door de
naastenliefde wordt voortgebracht, van de Heer komt, door Wie alle wijsheid bestaat, omdat
Hij de Wijsheid Zelf is; vandaar het ware inzicht, en vandaar de ware wetenschap, en vandaar
de ware erkentenis.
Al deze dingen zijn zonen van de naastenliefde, dat wil zeggen, zonen van de Heer door de
naastenliefde; en omdat zij zonen van de Heer zijn door de naastenliefde, wordt aan elk van
hen wijsheid toegeschreven, want in elk van hen is wijsheid, waaraan zij hun leven ontlenen,
en wel zodanig, dat zowel het inzicht, als de wetenschap, als de erkentenis alleen leeft
krachtens de wijsheid, hetgeen de naastenliefde is, die van de Heer is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 421
1227. Dat Elam, Aschur, Arfachsad, Lud en Aram evenzovele natiën waren, blijkt uit de
historische en profetische gedeelten in het Woord, waar zij genoemd worden; en dat daardoor
de dingen, die tot de wijsheid behoren, worden aangeduid, blijkt uit wat vlak hierboven is
gezegd, en verder uit wat volgt.
Bij deze natiën was de innerlijke Kerk; bij de andere, de zonen van Jafet genoemd, was de
uiterlijke Kerk; bij hen, die de zonen van Cham genoemd worden, was de verdorven
innerlijke Kerk; en bij hen, die de zonen van Kanaän heten, een verdorven uiterlijke Kerk; of
men nu innerlijke of uiterlijke godsdienst dan wel innerlijke of uiterlijke Kerk zegt, is
hetzelfde.
1228. Dat door Elam het geloof uit de naastenliefde wordt aangeduid, blijkt uit het wezen van
de innerlijke Kerk; een innerlijke Kerk is zij, die de naastenliefde tot hoofdzaak maakt,
waaruit zij denkt en handelt.
De eerste vrucht van de naastenliefde is niets anders dan het geloof, want het geloof komt van
de naastenliefde, en nergens anders vandaan.
Dat Elam het geloof uit de naastenliefde is, of het geloof zelf, dat de innerlijke Kerk uitmaakt,
blijkt ook bij Jeremia: ‘Het Woord van Jehovah, dat tot Jeremia geschied is, over Elam: Ziet,
Ik verbreek Elams boog, het beginsel van zijn macht, en Ik zal de vier winden uit de vier
hoeken van de hemelen over Elam aanbrengen, en zal hen in al diezelfde winden verstrooien;
en er zal geen natie zijn, waarheen Elams verdrevenen niet zullen komen; en Ik zal Elam
versaagd maken voor zijn vijanden, en voor degenen, die zijn ziel zoeken, en zal een kwaad
over hen brengen, de hitte van Mijn woede, en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat Ik
hen verteerd zal hebben; en Ik zal Mijn troon in Elam stellen, en zal de koningen en de
vorsten van daar vernielen, en het zal geschieden in het laatste van de dagen, dat Ik Elams
gevangenschap wenden zal’, (Jeremia 49: 34 tot 39); hier wordt onder de naam van Elam
gehandeld over het geloof, of, wat hetzelfde is, over de innerlijke Kerk, die verkeerd en
verdorven is geworden, en vlak daarop over haar wederoprichting, zoals vaak in het Woord,
ten aanzien van Jehudah, Israël en Jakob, door wie Kerken worden aangeduid; door Jehudah
de hemelse Kerk, door Israël de geestelijke Kerk, door Jakob de uiterlijke Kerk; van deze
Kerken, die verkeerd zijn geworden, heet het hetzelfde, namelijk dat zij verstrooid zullen
worden, en daarna dat de verstrooiden wederom uit de vijanden verzameld, en uit de
gevangenschap teruggevoerd zullen worden, waaronder de schepping van een nieuwe Kerk
wordt verstaan.
Zo heet het hier van Elam, of van de verkeerde en verdorven innerlijke Kerk, dat hij zal
worden verstrooid, en daarna dat hij zal worden teruggevoerd; dan, dat Jehovah Zijn troon in
Elam zal stellen, dat wil zeggen, in de innerlijke Kerk of in de innerlijke dingen van de Kerk,
wat niets anders is dan wat tot het geloof uit de naastenliefde behoort.
Bij Jesaja: ‘De last van de woestijn van de zee, uit de woestijn komt hij, uit een vreselijk land;
een hard gezicht is mij te kennen gegeven, deze trouweloze handelt trouweloos, en de
verwoester verwoest; trek op, o Elam, beleger, o Madai, al haar zuchten zal Ik doen
ophouden’, (Jesaja 21: 1, 2); waar sprake is van de verwoesting van de Kerk door Babel;
Elam is hier de innerlijke Kerk, Madai de uiterlijke Kerk, of de uiterlijke godsdienst, waarin
een innerlijke is; dat Madai zo’n Kerk of zo’n godsdienst is, blijkt hierboven bij het tweede
vers van dit hoofdstuk, waar Madai de zoon van Jafet heet.
1229. Dat door Aschur de rede wordt aangeduid, blijkt uit wat hierboven bij het elfde vers van
dit hoofdstuk is aangetoond.
1230. Dat door Arfachsad de wetenschap wordt aangeduid, kan niet zozeer uit het Woord
bevestigd worden, maar het blijkt uit het verband zowel van de dingen die voorafgaan, als van
de dingen die volgen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 422
1231. Dat door Lud de erkentenissen van het ware daaruit voortkomen, namelijk uit de Heer
door de naastenliefde, en aldus door het geloof, door middel van de rede en de wetenschap,
voorts ook bij Ezechiël: ‘Perzië en Lud en Puth, waren in uw leger, uw krijgslieden, schild en
helm hingen zij in u op, die gaven uw eer’, (Ezechiël 27: 10); waar van Tyrus sprake is; Lud
en Puth voor de erkentenissen, waarvan wordt gezegd dat zij in het leger zijn, en krijgslieden
zijn, omdat zij dienen tot bescherming van de waarheden en tot steun van de rede, wat ook het
ophangen van schild en helm is; dat door Puth de uiterlijke erkentenissen van het Woord
worden aangeduid, zie men boven bij het zesde vers van dit hoofdstuk.
1232. Dat door Aram of Syrië de erkentenissen van het goede worden aangeduid, volgt
hieruit; voorts ook uit het Woord, bij Ezechiël: ‘Aram was uw handelaarster, vanwege de
veelheid van uw werken, in chrysopaas, purper, en gestikt werk en byssus, en ramoth, en
pyropus, gaven zij in uw neringen’, (Ezechiël 27: 16); waar sprake is van Tyrus, of van het
bezit van erkentenissen van het goede.
Bij Hosea: ‘Jakob vlood in het veld van Aram, en [Israël] diende om een vrouw, en om een
vrouw hoedde hij, en door een profeet voerde Jehovah Israël uit Egypte, en door een profeet
werd hij gehoed; Efraïm heeft tot woede verwekt met bitterheden’, (Hosea 12: 13, 14, 15);
hier staat Jakob voor de uiterlijke Kerk, en Israël voor de innerlijke geestelijke Kerk; Aram
voor de erkentenissen van het goede; Egypte voor de wetenschap, die verkeerdheid brengt;
Efraïm voor het verkeerde inzicht.
Wat deze dingen in hun samenhang betekenen, kan nooit uit de letterlijke zin blijken, maar
alleen uit de innerlijke zin, waar namen, als gezegd, dingen van de Kerk betekenen.
Bij Jesaja: ‘Ziet, Damascus is verworpen, dat zij geen stad meer zal zijn, en zij is een
vervallen steenhoop geworden; de vesting zal verdwijnen uit Efraïm, en het koninkrijk uit
Damascus, en het overblijfsel van Aram zal zijn als de heerlijkheid van de zonen van Israël,
(Jesaja 17: 1, 3); waar het overblijfsel van Aram staat voor de erkentenissen van het goede,
welke de heerlijkheid van Israël worden genoemd.
Aram of Syrië staat ook in de tegenovergestelde zin voor de verkeerde erkentenissen van het
goede, zoals het in het Woord gewoonte is, een woord in tweeërlei zin te gebruiken, bij,
Jesaja, 7: 4, 5, 6; 9: 11; en in Deuteronomium 26: 5.
1233. vers 23.
En de zonen van Aram zijn: Uz, en Chul, en Gether, en Masch.
Aram betekent, hier als eerder, de erkentenissen van het goede; de zonen van Aram zijn de
erkentenissen, die daaruit voortkomen, en wat tot de erkentenissen behoort.
Uz, Chul, Gether, en Masch betekenen evenzovele soorten van deze erkentenissen.
1234. Dat Aram de erkentenissen van het goede betekent, is vlak hierboven aangetoond; dat
de zonen van Aram de erkentenissen zijn die daaruit voortvloeien en wat tot de erkentenissen
behoort, volgt hieruit; de erkentenissen die hieruit voortvloeien, zijn natuurlijke waarheden;
en wat tot de erkentenissen behoort, zijn de handelingen in overeenstemming met deze
erkentenissen.
Dat een dergelijke zaak wordt aangeduid, kan niet zozeer uit het Woord bevestigd worden,
want deze namen komen niet onder die voor, welke vaak vermeld worden, alleen Uz bij,
Jeremia 25: 20 en in Klaagliederen 4: 21.
Hieruit blijkt nu, dat Uz, Chul, Gether en Masch evenzovele soorten van deze erkentenissen
betekenen en van handelingen in overeenstemming met deze erkentenissen.
1235. vers 24.
En Arfachsad gewon Selach; en Selach gewon Eber.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 423
Arfachsad was een natie, die zo genoemd werd, en waardoor de wetenschap werd aangeduid;
Selach was op dezelfde wijze een zo genoemde natie, waardoor datgene werd aangeduid, wat
tot de wetenschap, die daaruit voortkomt, behoort; door Eber wordt ook een natie aangeduid,
waarvan de vader Eber was, en zo heette; door hem wordt de tweede Oude Kerk aangeduid,
welke van de eerste gescheiden was.
1236. Dat Arfachsad een zo genoemde natie was, en dat daarmee de wetenschap wordt
aangeduid, blijkt uit wat vlak hierboven in vers 22 erover is gezegd.
1237. Dat Selach op dezelfde wijze een natie was, en dat daarmee datgene wordt aangeduid,
wat tot de daaruit voortvloeiende wetenschap behoort, volgt hieruit, omdat gezegd wordt, dat
Arfachsad Selach gewon.
1238. Dat door Eber ook een natie wordt aangeduid, waarvan de vader Eber was, en zo dus
heette, daarmee is het als volgt gesteld: de tot dusver genoemden waren natiën, bij welke de
Oude Kerk was, en die alle zonen van Sem, Cham en Jafet en Kanaän genoemd werden,
omdat door Sem, Cham en Jafet de verschillende godsdiensten van de Kerk werden
aangeduid.
Een Noach, een Sem, een Cham, een Jafet en een Kanaän hebben nooit bestaan; maar omdat
de Oude Kerk in het bijzonder van dien aard was, en iedere Kerk in het algemeen van dien
aard is, dat zij een ware innerlijke, een verdorven innerlijke, een ware uiterlijke en een
verdorven uiterlijke heeft, daarom zijn die namen gegeven, opdat alle verschillen in het
algemeen op haar en op haar zonen, als op haar hoofden, kunnen worden teruggebracht.
De hier genoemde natiën hadden ook aanvankelijk zo’n godsdienst, en daarom worden zij
zonen van een van de zonen van Noach genoemd, en daarom worden ook zulke godsdiensten
zelf door de namen van deze natiën in het Woord aangeduid.
Deze eerste Oude Kerk, door Noach en zijn zonen aangeduid, was niet over weinigen
verdeeld, maar strekte zich over vele rijken uit, zoals uit de genoemde natiën blijkt, namelijk
over: Assyrië, Mesopotamië, Syrië, Ethiopië, Arabië, Lybië, Egypte, Filistea tot aan Tyrus en
Zidon, over het gehele land Kanaän aan deze en gene zijde van de Jordaan.
Later echter ontstond in Syrië een zekere uiterlijke godsdienst, die daarna wijd om zich heen
greep, en zich zelfs uitbreidde over tal van landen, vooral over Kanaän, en deze godsdienst
verschilde van de godsdienst van de Oude Kerk; en omdat zoiets als van een Kerk ontstond,
die van de Oude Kerk gescheiden was, kwam hieruit als het ware een nieuwe Kerk voort,
welke men daarom de tweede Oude Kerk kan noemen.
Eber was daarvan de eerste grondlegger, waarom deze Kerk naar Eber werd genoemd.
In die tijd waren alle mensen onderscheiden in huizen, families en natiën, zoals eerder is
gezegd.
Elke natie erkende een enkele vader, naar wie zij ook werd genoemd, zoals uit het Woord
herhaaldelijk blijkt.
Zo werd de natie, die Eber als haar vader erkende, de Hebreeuwse natie genoemd.
1239. Dat door Eber de tweede Oude Kerk wordt aangeduid, welke van de eerste gescheiden
was, blijkt uit wat nu gezegd is.
1240. vers 25.
En Eber werden twee zonen geboren de ene naam was Peleg, want in zijn dagen werd de
aarde verdeeld; en de naam van zijn broeder was Joktan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 424
Eber was de eerste grondlegger van de tweede Oude Kerk, en door hem wordt deze Kerk
aangeduid; hij had twee zonen, door wie twee godsdiensten werden aangeduid, namelijk een
innerlijke en een uiterlijke.
Zijn twee zonen werden Peleg en Joktan genoemd; door Peleg wordt de innerlijke godsdienst
van deze Kerk aangeduid en door Joktan de uiterlijke godsdienst van deze Kerk; want in zijn
dagen werd de aarde verdeeld, betekent, dat er toen een nieuw begin van deze Kerk was; de
aarde betekent hier als eerder de Kerk; zijn broeders naam was Joktan, betekent de uiterlijke
godsdienst van deze Kerk.
1241. Dat Eber de eerste grondlegger van de tweede Oude Kerk was, en dat door hem deze
Kerk wordt aangeduid, daarmee is het zo gesteld: de eerste Oude Kerk, welke, als gezegd, zo
wijd over het aardrijk verbreid was, vooral over Azië, was, zoals het met alle Kerken overal
pleegt te geschieden, in de loop van de tijden ontaard en door vernieuwers vervalst, zowel wat
de innerlijke als wat de uiterlijke godsdienst betreft, en dat op verschillende plaatsen, en
voornamelijk hierdoor, dat alle betekenissen en uitbeeldingen, welke de Oude Kerk uit
mondelinge overlevering van de Oudste Kerk had, en welke alle op de Heer en op Zijn rijk
betrekking hadden, in afgoderijen werden veranderd, en bij sommige natiën in magie.
Opdat de gehele Kerk niet te gronde zou gaan, stond de Heer toe, dat ergens een aanduidende
en uitbeeldende godsdienst weer opgericht werd, wat door Eber geschiedde, en deze
godsdienst bestond hoofdzakelijk in uiterlijke dingen.
De uiterlijke dingen van de godsdienst waren: hoogten, bossen, beelden, zalvingen, behalve
de bedieningen van het priesterambt en al wat tot het priesterambt behoorde, en andere dingen
meer, welke inzettingen werden genoemd.
De innerlijke dingen van de godsdienst waren de leringen uit de tijd van vóór de vloed, en
vooral afkomstig van hen, die Henoch geheten waren, en die de innerlijke gewaarwordingen
van de Oudste Kerk verzameld hadden, en daaruit leerstellingen hadden samengesteld, welke
hun Woord vormden.
Uit deze en andere dingen bestond de godsdienst van deze Kerk, welke door Eber was
ingesteld, maar met toevoegingen en ook met veranderingen; bovenal begon men met het
offeren boven de andere riten te verkiezen, welke offers in de ware Oude Kerk onbekend
waren, en alleen bij enige nakomelingen van Cham en Kanaän bestonden, die
afgodendienaren waren, en aan wie het offeren werd toegelaten, opdat zij niet hun zonen en
dochters zouden offeren.
Hieruit blijkt, van welke aard deze tweede Oude Kerk was, welke door Eber werd ingesteld en
in zijn nageslacht, welke de Hebreeuwse natie heette, werd voortgezet.
1242. Dat door de twee zonen van Eber twee godsdiensten worden aangeduid, namelijk een
innerlijke en een uiterlijke, welke beide zonen Peleg en Joktan werden genoemd, en dat door
Peleg de innerlijke godsdienst van deze Kerk wordt aangeduid, en door Joktan de uiterlijke
godsdienst van deze Kerk, blijkt voornamelijk hieruit, dat door Eber en door de natie van Eber
in de innerlijke zin deze tweede Oude Kerk wordt aangeduid, en omdat in iedere Kerk een
innerlijke en uiterlijke is, want zonder het innerlijke is zij geen Kerk en kan zij geen Kerk
genoemd worden, maar afgoderij, bijgevolg omdat het de dingen van de Kerk zijn, waarop het
woord: ‘zonen’ betrekking heeft, blijkt nu, dat door de ene zoon het innerlijke van de Kerk
wordt aangeduid en door de andere zoon het uiterlijke van de Kerk, zoals vaak elders in het
Woord gebeurt, bijvoorbeeld als eerder door Adah en Zillah, de vrouwen van Lamech,
nummer 409, door Lea en Rachel, door Jakob en Israël, waarover in wat volgt gehandeld zal
worden; op dezelfde wijze door anderen.
Over het nageslacht van Joktan wordt in dit hoofdstuk gehandeld, over dat van Peleg in het
volgende.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 425
1243. Dat de woorden ‘want in zijn dagen werd de aarde verdeeld’ betekenen, dat er toen een
nieuw begin van de Kerk was; dit blijkt nu hieruit, want door de aarde wordt niets anders dan
de Kerk aangeduid, wat al eerder duidelijk in de nrs. 662 en 1066 is aangetoond.
1244. Dat de woorden ‘de naam van zijn broeder was Joktan’ de uiterlijke godsdienst van
deze Kerk betekenen, is even te voren aangetoond.
Dat de uiterlijke godsdienst broeder genoemd wordt, zie men boven bij het 21ste vers van dit
hoofdstuk, waar het van Sem heet, dat hij de grotere broeder is van Jafet; vandaar hier de
toevoeging van de naam van de broeders.
1245. vers 26, 27, 28, 29.
En Joktan gewon Almodad, en Selef, en Chazarmaveth, en Jerach.
En Hadoram, en Usal, en Diklah.
En Obal, en Abinael, en Seba.
En Ofir, en Chavillah, en Jobab; deze allen waren de zonen van Joktan.
Dezen waren evenzovele natiën uit de families van Eber, waardoor evenzovele riten worden
aangeduid.
1246. Dat deze evenzovele natiën uit de families van Eber waren, kan blijken uit de staat,
waarin zij in die tijd verkeerden; in de oudste tijd leefden de natiën, zoals al eerder is gezegd,
gescheiden in families, en deze in huizen; elke natie erkende een enkele vader, naar wie zij
genoemd werd; wanneer de zonen van een en dezelfde vader zich vermenigvuldigden,
vormden zij op dezelfde wijze huizen, families en natiën, en zo verder.
Zo was ook het geval met hen, die de zonen van Joktan waren, zoals ook blijken kan bij de
zonen van Jakob, die later, toen zij vermenigvuldigd waren, stammen vormden, waarvan ieder
een van de zonen van Jakob als vader erkende, naar wie die stam genoemd werd, maar toch,
allen samen genomen, waren zij uit Jakob voortgekomen, en werden Jakob genoemd; zo
waren ook deze natiën uit Eber voortgekomen en werden Hebreeën genoemd.
1247. Dat door deze natiën evenzovele riten worden aangeduid, blijkt hieruit, dat in het
Woord namen nooit iets anders dan dingen betekenen, want in de innerlijke zin heeft het
Woord op niets anders betrekking dan op de Heer, op Zijn rijk in de hemelen en op de aarde,
vandaar op de Kerk en op de dingen, die van de Kerk zijn; zo ook hier deze namen.
En omdat Joktan, de zoon van Eber, zoals eerder gezegd is, een uiterlijke godsdienst van deze
Kerk betekent, kunnen zijn zonen niets anders betekenen dan de dingen, die tot de uiterlijke
godsdienst behoren, welke de riten zijn, en wel evenzovele soorten daarvan; welke soorten
van riten het zijn, kan echter niet gezegd worden, omdat zij met de godsdienst zelf verband
houden; en voordat deze bekend is, kan er van zijn riten niets gezegd worden, en er iets van te
weten zou ook van geen nut zijn; ook komen deze namen in het Woord verder niet voor,
uitgezonderd: Scheba, Ofir en Chavillah, maar zij zijn niet van deze stam, want Scheba en
Chavillah, waarvan in het Woord sprake is, waren uit diegenen, die de zonen van Cham
worden genoemd, zoals blijkt uit vers 7 van dit hoofdstuk; dit is ook het geval met Ofir.
1248. vers 30.
En hun woning was van Mesa af, omdat gij gaat naar Sefar, de berg van het oosten.
Door deze woorden wordt de uitbreiding van de godsdienst aangeduid, en wel van de
waarheden van het geloof tot het goede van de naastenliefde; door Mesa wordt het ware
aangeduid; door Sefar het goede; door de berg van het oosten de naastenliefde.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 426
1249. Dat door deze woorden de uitbreiding van de godsdienst wordt aangeduid, en wel van
de waarheden van het geloof tot het goede van de naastenliefde, en dat door Mesa het ware
wordt aangeduid, door Sefar het goede, kan weliswaar niet uit het Woord bevestigd worden,
omdat er bij de profeten geen melding wordt gemaakt van Mesa en Sefar, maar het kan
niettemin hieruit blijken, dat deze woorden een besluit van het voorafgaande zijn, en bovenal
hieruit, dat de berg van het oosten het laatste is, waarop de voorafgaande dingen gericht zijn,
en door de berg van het oosten wordt in het Woord de naastenliefde, welke van de Heer
uitgaat, aangeduid, zoals kan blijken uit wat volgt.
Verder ook hieruit, dat alle dingen, die tot de Kerk behoren, op de naastenliefde gericht zijn
als op hun laatste bestemming en hun einddoel.
Hieruit volgt, dat Mesa het ware betekent of het uitgangspunt, en Sefar het goede, en dus de
naastenliefde, die de berg van het oosten is, of het eindpunt van de bestemming.
1250. Dat door de berg van het oosten de naastenliefde wordt aangeduid, en wel de
naastenliefde die van de Heer uitgaat, blijkt uit de betekenis van de berg in het Woord,
namelijk dat die de liefde tot de Heer en de liefde ten opzichte van de naaste is, wat eerder in
nummer 795 werd aangetoond; en dat het oosten de Heer betekent, en vandaar de hemelse
dingen, welke van de liefde en de naastenliefde zijn, zie men eveneens eerder in nummer 101;
en verder uit de navolgende plaatsen, bij Ezechiël: ‘De cherubs verhieven hun vleugels; de
heerlijkheid van Jehovah rees op van boven het midden van de stad, en stond op de berg, die
tegen het oosten van de stad is’, (Ezechiël 11: 22, 23); waar door de berg, die tegen het oosten
is, niets anders wordt aangeduid dan het hemelse, dat tot de liefde en tot de naastenliefde
behoort, dat van de Heer is, want er wordt gezegd dat de heerlijkheid van Jehovah daar stond.
Bij dezelfde: ‘Hij leidde mij tot de poort, die de weg van het oosten ziet, en ziet, de
heerlijkheid van de God van Israël kwam van de weg van het oosten’, (Ezechiël 43: 1, 2);
waar door het oosten hetzelfde wordt aangeduid.
Ook bij Ezechiël: ‘En Hij deed mij weerkeren, de weg van de poort, van het buitenste
heiligdom, die naar het oosten ziet, en die was toegesloten; en Jehovah zei tot mij: deze poort
zal toegesloten zijn, zij zal niet geopend worden, en een man zal door deze niet ingaan, maar
Jehovah, de God van Israël, zal door deze ingaan’, (Ezechiël 44: 1, 2); hier staat het oosten
gelijk voor het hemelse, dat tot de liefde behoort, welke alleen van de Heer is.
Bij dezelfde: ‘Als de vorst een vrijwillig offer zal doen, een brandoffer, en vredeoffers, tot een
vrijwillig offer Jehovah, en hij zal Hem de poort openen, die naar het oosten ziet, en hij zal
zijn brandoffer en zijn vredeoffers doen, zoals hij ook zal doen op de sabbatdag’, (Ezechiël
46: 12); op dezelfde wijze voor het hemelse, dat tot de liefde tot de Heer behoort.
Bij dezelfde: ‘Hij bracht mij weer tot de deur van het huis, en ziet, er vloeide water uit, van
onder de dorpel van het huis naar het oosten, omdat het aangezicht van het huis het oosten
is’, (Ezechiël 47: 1, 8); waar sprake is van het nieuwe Jeruzalem; het oosten staat voor de
Heer, dus voor het hemelse, dat de liefde is; het water zijn de geestelijke dingen.
Hier heeft de berg van het oosten dezelfde betekenis; bovendien werden zij, die in Syrië
woonden, zonen van het oosten genoemd; hierover, door de Goddelijke barmhartigheid van
de Heer, in wat volgt.
1251. vers 31. Deze zijn de zonen van Sem, naar hun families, naar hun spraken, in hun
landen, naar hun naties.
Dit zijn de zonen van Sem, betekent de afleidingen uit de innerlijke godsdienst, die Sem is;
naar hun families, in hun spraken, in hun landen, in hun natiën, betekent, naar de aard van
ieder in het bijzonder en in het algemeen; naar de families, wil zeggen, naar de verschillen
met betrekking tot de naastenliefde; naar de spraken, wil zeggen, naar de verschillen met
betrekking tot het geloof; in hun landen, wil zeggen, in het algemeen ten aanzien van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 427
dingen, die van het geloof zijn; in de natiën, wil zeggen, in het algemeen ten aanzien van de
dingen, die tot de naastenliefde behoren.
1252. Dat dit de betekenis van deze woorden is, behoeft geen nadere bevestiging, want het
zijn dezelfde woorden, als boven in het 20ste vers voorkomen, waar men ziet wat daaromtrent
is gezegd.
De betekenissen, zoals hier deze, van families, spraken, landen en natiën, gedragen zich naar
gelang van de subjecten, waarop zij betrokken worden; zoals eerder op Cham, of op de
verdorven innerlijke godsdienst, hier echter op Sem, of op de ware innerlijke godsdienst;
vandaar dat zoals eerder de families en de natiën betrekking hadden op de zeden, en de
spraken en de landen op de meningen die tot de verdorven innerlijke Kerk behoren.
Ten aanzien van de betekenis van de natiën en de families zie men wat in dit hoofdstuk volgt.
1253. vers 32.
Deze zijn de families van de zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun naties, en van hen
zijn de naties op de aarde verspreid na de vloed.
Deze zijn de families, betekent de godsdienst van de Oude Kerk
in het bijzonder; naar hun geboorten, betekent, naar gelang zij hervormd konden worden; in
hun natiën betekent, de godsdienst van de Kerk in het algemeen.
1254. Dat de woorden ‘deze zijn de families van de zonen van Noach’ de godsdienst van de
Oude Kerk in het bijzonder betekenen, blijkt uit de betekenis van de familie en van de familie
van de zonen, namelijk dat het godsdiensten zijn, en wel soorten van godsdiensten.
In het voorafgaande van dit hoofdstuk hebben de genoemde natiën niets anders betekend dan
de verschillende godsdiensten van de Oude Kerk; vandaar dat de families, waaruit de natiën
bestonden, ook niets anders betekenen kunnen; in de innerlijke zin kunnen nooit andere
families worden bedoeld dan families van geestelijke en hemelse dingen.
1255. Dat ‘naar hun geboorten’ betekent: naar gelang zij hervormd konden worden, blijkt uit
de betekenis van de geboorte, zijnde de hervorming.
Wanneer de mens opnieuw geboren of door de Heer wedergeboren wordt, zijn alle dingen, in
het algemeen en in het bijzonder, welke hij ontvangt, geboorten.
Aldus betekenen hier, omdat over de Oude Kerk gehandeld wordt, de geboorten: naar gelang
zij wedergeboren kunnen worden.
Wat de hervormingen van de natiën betreft: zij hebben niet allen een soortgelijke godsdienst
gehad, noch een soortgelijke leer, omdat zij niet allen een soortgelijke aard hadden, en omdat
zij niet allen op soortgelijke wijze waren opgevoed en van kindsbeen af op soortgelijke wijze
onderwezen.
De beginselen, die de mens van kindsbeen af opneemt, verbreekt de Heer nooit, maar Hij
buigt ze om; wanneer er zich beginselen onder bevinden, waarin de mens heiligheid heeft
gesteld, en zij van dien aard zijn, dat zij niet tegen de Goddelijke en natuurlijke orde
indruisen, maar op zichzelf van geen belang zijn, laat de Heer die beginselen aan de mens, en
gedoogt, dat hij daarin blijft; aldus geschiedde met vele beginselen in de tweede Oude Kerk,
waarover, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in wat volgt.
1256. Dat ‘in hun natiën’ de godsdienst van de Kerk in het algemeen betekent, blijkt uit wat
eerder over de natiën is gezegd, en uit wat nu volgt.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 428
1257. En van hen zijn de natiën op de aarde verspreid na de vloed.
Van hen zijn de natiën op de aarde verspreid, betekent, dat uit hen alle godsdiensten van de
Kerk, welke de goedheden en de boosheden betreft, zijn voortgekomen, die zijn aangeduid
door de natiën; de aarde is de Kerk; na de vloed, betekent, van het begin van de Oude Kerk af.
1258. Dat de woorden ‘van hen zijn de natiën op de aarde verspreid’ betekenen, dat uit hen
alle godsdiensten van de Kerk, wat de goedheden of de boosheden betreft, zijn voortgekomen,
dat dit door de natiën wordt aangeduid, blijkt uit de betekenis van de natiën.
Onder een natie werden, zoals eerder gezegd is, verschillende families samen verstaan;
verschillende families, die een enkele vader erkenden, maakten in de Oudste en in de Oude
Kerk een natie uit.
Dat de natiën in de innerlijke zin de godsdiensten van de Kerk betekenen, en wel wat de
goedheden of de boosheden in de godsdienst betreft, daarmee is het zo gesteld: wanneer de
engelen families en natiën beschouwen, hebben zij nooit een voorstelling van een natie, maar
alleen een voorstelling van de godsdienst bij haar want zij beschouwen alle mensen naar de
hoedanigheid zelf, of naar hun eigenschap.
De hoedanigheid of de eigenschap van de mens, waarnaar hij in de hemel beschouwd wordt,
is de naastenliefde en het geloof.
Dit kan door eenieder duidelijk begrepen worden, wanneer hij erop let, dat hij, een mens, een
familie of een natie beschouwend, er meestal aan denkt, van welke aard zij zijn, elk naar
datgene, wat bij hem juist heerst.
De voorstelling van hun hoedanigheid treedt onmiddellijk voor de dag, en daarnaar beschouwt
men hen bij zichzelf; hoeveel te meer nog de Heer en uit Hem de engelen; zij kunnen een
mens, een familie, en een natie alleen beschouwen naar hun hoedanigheid wat betreft de
naastenliefde en het geloof; vandaar wordt in de innerlijke zin onder natiën niets anders
aangeduid dan de godsdienst van de Kerk, en wel ten aanzien van de hoedanigheid ervan,
welke het goede van de naastenliefde is, en het ware van het geloof daaruit.
Wanneer in het Woord de uitdrukking: ‘natiën’ voorkomt, blijven de engelen nooit bij de
voorstelling van een natie staan, overeenkomstig de historische zin van de letter, maar zij zijn
in de voorstelling van het goede en het ware bij de natie, die genoemd wordt.
1259. Verder is het hiermee, namelijk dat de natiën de goedheden en de boosheden in de
godsdienst betekenen, aldus gesteld: in de oudste tijd woonde mens, als eerder gezegd, in
natiën, families en huizen onderscheiden, en dit opdat de Kerk op aarde het rijk van de Heer
zou uitbeelden, waar allen onderscheiden zijn in gezelschappen, en de gezelschappen in
grotere, en deze dan weer in nog grotere, en wel naar gelang van de verschillen van liefde en
van geloof, in het algemeen en in het bijzonder; zie hierover de nrs. 684 en 685; aldus op
dezelfde wijze als het ware in huizen, families en natiën.
Vandaar betekenen huizen, families en natiën in het Woord de goedheden van de liefde en het
geloof daaruit, en wordt er een streng onderscheid gemaakt tussen natiën en volk.
Door de natiën wordt het goede of het boze aangeduid, maar door het volk het ware of het
valse, en deze onderscheiding wordt zo stipt in acht genomen, dat er nooit een verandering in
gemaakt wordt, zoals blijken kan uit de navolgende plaatsen, bijvoorbeeld bij Jesaja:
‘Het zal op dezelfde dag geschieden, dat de natiën naar de wortel van Isaï, die staat tot een
banier van de volken, zullen vragen, en zijn rust zal heerlijkheid zijn.
Het zal te dien dage geschieden, dat de Heer ten andere male Zijn hand aanleggen zal, om te
verwerven de overblijfselen van Zijn volk, dat overgebleven zal zijn van Aschur, en van
Egypte, en van Pathros, en van Kusch, en van Elam, en van Sinear, en van Chamath, en van
de eilanden van de zee, en Hij zal een banier oprichten onder de natiën, en Hij zal de
verdrevenen van Israël verzamelen, en de verstrooiden van Jehudah vergaderen’, (Jesaja 11:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 429
10, 11, 12); waar de volken voor de waarheden van de Kerk staan, en de natiën voor de
goedheden, tussen welke duidelijk onderscheid wordt gemaakt.
Hier wordt gehandeld over het rijk van de Heer en over de Kerk, verder in alomvattende zin
over ieder wedergeboren mens.
Door de namen worden die dingen aangeduid, waarover eerder gesproken is; verder worden
door Israël de geestelijke dingen van de Kerk, en door Jehudah haar hemelse dingen
aangeduid.
Bij dezelfde: ‘Dit volk, die daar wandelden in duisternis, hebben een groot licht gezien, Gij
hebt de natie vermenigvuldigd, haar de blijdschap groot gemaakt’, (Jesaja 9: 1, 2); waar het
volk voor de waarheden staat, waarom daarvan gezegd wordt, dat het in duisternis wandelt,
en een licht ziet; de natie staat voor de goedheden.
Bij dezelfde: ‘Wat zal men antwoorden de boden van de natie, dat Jehovah Zion gegrond
heeft, en de bedrukten van Zijn volk een toevlucht daarin hebben zouden’, (Jesaja 14: 32); hier
staat op dezelfde wijze de natie voor het goede, het volk voor het ware.
Ook bij Jesaja: ‘Jehovah Zebaoth zal op deze berg verslinden de aangezichten van bewindsels
van de bewindsels over alle volken, en de sluier, die gedekt is over alle natiën’, (Jesaja 25: 7);
waar gehandeld wordt over de nieuwe Kerk of over de Kerk van de natiën; het volk staat voor
haar waarheden, de natiën voor de goedheden.
Bij dezelfde: ‘Doet de poorten open, opdat de rechtvaardige natie daarin zal gaan, die de
getrouwheden bewaart’, (Jesaja 26: 2); waar de natie duidelijk voor de goedheden staat.
Ook bij Jesaja: ‘Al de natiën zullen samenvergaderd worden, en de volken verzameld’, (Jesaja
43: 9); eveneens met betrekking tot de Kerk van de natiën; de natiën staan voor haar
goedheden; en de volken voor de waarheden, en omdat zij van elkaar onderscheiden zijn,
wordt over beide afzonderlijk gehandeld, anders zou het een nodeloze herhaling zijn.
Bij dezelfde: ‘Alzo zegt de Heer Jehovih: Ziet, Ik zal Mijn hand opheffen tot de natiën, en tot
de volken zal Ik Mijn banier opsteken, en zij zullen uw zonen in de schoot brengen, en uw
dochters op de schouder dragen’, (Jesaja 49: 22); hier is sprake van het rijk van de Heer; op
dezelfde wijze natiën voor goedheden, en volken voor waarheden.
Bij dezelfde: ‘Gij zult ter rechter- en ter linkerhand uitbreken, en uw zaad zal de natiën erven,
en zij zullen de verlaten steden bewonen’, (Jesaja 54: 3); met betrekking tot het rijk van de
Heer en de Kerk, die de Kerk van de natiën wordt genoemd; dat de natiën voor de goedheden
van de naastenliefde staan, of, wat hetzelfde is, voor diegenen, bij wie de goedheden van de
naastenliefde zijn, blijkt hieruit, dat het zaad, of het geloof, hen erven zal; de steden staan
voor de waarheden.
Ook bij Jesaja: ‘Ziet, Ik heb Hem tot een getuige van volken gegeven, een Vorst en Wetgever
van volken; ziet, gij zult een natie roepen, welke gij niet kende, en de natie, welke u niet
kende, zij zullen tot u lopen’, (Jesaja 55: 4, 5); waar sprake is van het rijk van de Heer; de
volken voor de waarheden, de natiën voor de goedheden.
In de Kerk zijn zij, die begiftigd zijn met het goede van de naastenliefde, de natiën, en zij die
met de waarheden van het geloof begiftigd zijn, de volken, want de goedheden en de
waarheden worden toegeschreven in overeenstemming met de subjecten, waartoe zij behoren.
Bij Jesaja: ‘De natiën zullen tot Uw licht wandelen, en de koningen tot de glans van Uw
opgang; dan zult gij zien en toestromen, en uw hart zal verbaasd zijn en verwijd worden, dat
de menigte van de zee tot u gekeerd zal worden, het leger van de natiën zal tot U komen’,
(Jesaja 60: 3, 5); ten aanzien van het rijk van de Heer en de Kerk van de natiën; hier staan de
natiën voor de goedheden; de koningen die tot de volken behoren, voor de waarheden.
Bij Zefanja: ‘De overblijfselen van Mijn volk zullen ze beroven, en de overigen van Mijn natie
zullen zij erfelijk bezitten’, (Zefanja 2: 9).
Bij Zacharia: ‘Vele volken, en talrijke natiën zullen komen, om Jehovah van de legerscharen
in Jeruzalem te zoeken’, (Zacharia 8: 22); Jeruzalem staat voor het rijk van de Heer en voor de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 430
Kerk; de volken staat voor hen, die in de waarheden van het geloof zijn; de natiën voor hen,
die in de goedheden van de naastenliefde zijn, waarom zijn onderscheiden genoemd worden.
Bij David: ‘Gij hebt mij uitgeholpen van de twisten van het volk, Gij hebt mij gesteld tot een
hoofd van de natiën; een volk, dat ik niet kende, zal mij dienen’, (Psalm 18: 44); hier op
dezelfde wijze volk voor hen, die in de waarheden zijn; natiën voor hen die in het goede zijn,
en omdat de waarheden en het goede de mens van de Kerk uitmaken, wordt er van beide
gesproken.
Bij dezelfde: ‘De volken zullen U, o God, bekennen; de volken, allemaal, zullen U bekennen;
de natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in
rechtmatigheid, en de natiën op de aarde zult leiden’, (Psalm 67: 4, 5); hier staan de volken
duidelijk voor hen, die in de waarheden van het geloof zijn, en de natiën voor hen, die in de
goedheden van de naastenliefde zijn.
Bij Mozes: ‘Gedenk aan de dagen van eeuwigheid, versta de jaren van geslacht en van
geslacht; vraag uw vader en hij zal het u bekend maken, uw ouden, en zij zullen het u zeggen,
toen de Allerhoogste aan de natiën de erfenis gaf, en Hij de zonen van de mens scheidde, heeft
Hij de grenzen van de volken gesteld naar het getal van de zonen van Israël’,
(Deuteronomium 32: 7, 8); waar sprake is van de Oudste Kerk en van de Oude Kerken, die de
dagen van de eeuwigheid en de jaren van geslacht en van geslacht zijn, waar diegenen natiën
genoemd werden, die in het goede van de naastenliefde waren, en aan wie de erfenis was
gegeven, en zonen van de mens, en later volken, zij, die in de waarheden van het geloof uit de
naastenliefde waren.
Omdat door de natiën de goedheden van de Kerk worden aangeduid, en door de volken de
waarheden, werd ook van Ezau en Jakob, toen zij nog in de moederbuik waren, gezegd: ‘Twee
natiën zijn in uw buik, en twee volken zullen uit uw ingewanden vaneen gescheiden worden’,
(Genesis 25: 23).
Hieruit kan nu blijken, wat de Kerk van de natiën in haar echte zin is: de Oudste Kerk was de
ware Kerk van de natiën, en daarna was het de Oude Kerk.
Omdat diegenen natiën genoemd worden, die in de naastenliefde zijn, en diegenen volken, die
in het geloof zijn, wordt van priesterschap van de Heer gesproken met betrekking tot de
natiën, omdat het priesterschap betrekking heeft op de hemelse dingen, die de goedheden zijn;
en van Zijn koningschap wordt gesproken met betrekking tot de volken, omdat het betrekking
heeft op de geestelijke dingen, die de waarheden zijn; wat ook in de Joodse Kerk wordt
uitgebeeld; voordat de Joden koningen hadden, waren zij een natie, maar nadat zij koningen
hadden aangenomen, werden zij een volk.
1260. Omdat de natiën in de Oudste en in de Oude Kerk de goedheden of de goeden
aanduiden, betekenden zij ook in de tegenovergestelde zin de boosheden of de bozen; want in
de ontaarde Kerk wordt het goede en het boze omgekeerd, en het ware in het valse, en
vandaar komt de betekenis van natiën en volken in die zin vaak voor in het Woord, zoals bij,
(Jesaja 13:4; 14: 6; 18: 2, 7; 30: 28; 34: 1, 2; Ezechiël 20: 32) en herhaaldelijk elders.
1261. Zoals de natiën de goedheden betekenden, betekenden ook de families deze, want elke
natie bestond uit families; op dezelfde wijze de huizen, want elke familie was uit
verschillende huizen samengesteld; over: ‘het huis’ zie men nummer 710; maar de families
betekenen de goedheden, wanneer zij de natiën betreffen, zoals bij David:
‘Alle families van natiën zullen zich voor U buigen, want het koninkrijk is van Jehovah, en Hij
heerst over de natiën’, (Psalm 22: 28, 29); en bij dezelfde:
‘Geeft Jehovah, gij families van volken, geeft Jehovah heerlijkheid en sterkte’, (Psalm 96: 7).
In dit en in het voorgaande vers wordt: ‘families’ van de goedheden gezegd, omdat het de
families van de natiën waren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 431
1262. Hieruit kan nu blijken, dat door aarde hier ook de Kerk wordt aangeduid, want wanneer
de aarde wordt genoemd, wordt er niets anders onder verstaan dan de natie of het volk daar ter
plaatse, en wanneer een natie of een volk wordt genoemd, niets anders dan hun aard; vandaar
dat de aarde niets anders dan de Kerk betekent, zoals eerder in de nrs. 662 en 1066 is
aangetoond.
1263. Dat ‘na de vloed’ betekent, van het begin van de Oude Kerk af, blijkt hieruit, dat de
vloed het einde van de Oudste Kerk was en het begin van de Oude Kerk, zoals eerder in de
nrs. 705, 739 en 790 is aangetoond.
1264. Hieruit kan nu blijken, dat dit hoofdstuk, hoewel er louter namen van natiën en families
in voorkomen, niettemin in het algemeen niet alleen alle verschillen van de godsdienst ten
aanzien van de goedheden van de naastenliefde en van de waarheden van het geloof bevat, die
zich in de Oude Kerk bevonden, maar ook de verschillen in elke Kerk afzonderlijk, ja zelfs
meer dingen, dan een mens ooit zou kunnen geloven.
Van dien aard is het Woord van de Heer.
Over de mensen van vóór de vloed,
die te gronde gingen.
1265. Boven het hoofd, op een bepaalde hoogte, waren enige geesten, die in mijn gedachten
invloeiden en deze als het ware gebonden hielden, zodat ik zeer in duisternis was; zij drukten
op mij met een vrij grote kracht.
De geesten, die mij omringden, werden door hen op dezelfde wijze als het ware gebonden
gehouden, zodat zij slechts datgene denken konden, wat vanuit die geesten invloeide, totdat
dit hun verontwaardiging opwekte.
Er werd gezegd dat het diegenen waren, die voor de vloed leefden, maar dat zij niet tot hen
behoorden, die Nefilim werden genoemd en te gronde gingen, want zij hadden niet zo’n
sterke overredingskracht.
1266. De mensen van vóór de vloed, die te gronde gingen, zijn in een zekere hel onder de hiel
van de linkervoet [in de geestelijke wereld]; zij zijn overdekt door een soort nevelige rots, die
uit hun afgrijselijke fantasieën en overredingen opstijgt, en waardoor zij van de overige hellen
gescheiden, en van de wereld van de geesten verwijderd gehouden worden.
Voortdurend doen zij moeite om zich vrij te werken, maar verder dan een poging daartoe
kunnen zij het niet brengen; want zij zijn van dien aard, dat zij, eenmaal in de wereld van de
geesten gekomen, met hun afgrijselijke fantasieën en met de adem en het vergif van hun
overredingen, aan alle geesten, die zij tegen zouden komen, de goede geesten uitgezonderd,
het denkvermogen zouden ontnemen.
Wanneer de Heer niet door Zijn komst in het vlees, de geestenwereld van deze goddeloze
bende had bevrijd, dan zou het menselijk geslacht te gronde zijn gegaan, want er zou geen
geest bij de mens geweest kunnen zijn, en toch kan de mens geen ogenblik leven, wanneer er
geen geesten en engelen zij hem zijn.
1267. Diegenen onder hen, die hardnekkig uit deze hel trachten te breken, worden door hun
soortgenoten wreed behandeld, want zij koesteren tegen allen een dodelijke haat, ook tegen
hun soortgenoten.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 432
Hun grootste vermaak bestaat daarin, dat de een de ander aan zich onderwerpt en als het ware
afmaakt; zij, die nog feller poging in het werk stellen om uit te breken, worden nog dieper
onder die nevelige rots neergestoten, want het is een ingeboren waanzinnige gloed om allen te
verderven die hen aandrijft; vandaar het trachten om uit te breken, want degenen, die zij
ontmoeten, wikkelen zij in een laken, sleuren hen als gevangenen weg, en werpen hen in een
soort van zee, naar het hun toeschijnt, of gaan op een andere manier wreed met hen om.
1268. Ik werd, onder de bescherming van een wacht, naar die nevelrots geleid - naar iets
dergelijks heengeleid worden, wil niet zeggen van de ene plaats naar de andere gebracht
worden, maar het gebeurt door bemiddelende gezelschappen van geesten en engelen, terwijl
de mens op dezelfde plaats blijft, maar toch schijnt het als een heenleiden - toen ik deze rots
genaderd was, kwam mij een koude tegemoet, die de onderste streek van de rug in beslag
nam; van hieruit sprak ik met hen over hun overredingen, en over wat zij in het leven van het
lichaam geloofd hadden omtrent de Heer.
Zij antwoordden, dat zij veel over God hadden gedacht, maar dat zij zichzelf hadden overreed,
dat er in het geheel geen god bestaat, maar dat de mensen goden zijn; zo waren ook zij dus
goden geweest, en zij hadden zichzelf daarin bevestigd door dromen; over hun fantasieën
tegen de Heer zal hieronder gehandeld worden.
1269. Opdat ik nog beter zou weten, van welke aard zij zijn, werd het door de Heer
toegestaan, dat enigen van hen in de wereld van de geesten opklommen.
Voordat dit gebeurde, verscheen een mooie, in het wit geklede jongeling, daarna in een
geopende deur een andere jongeling, in een groen gewaad en vlak daarop twee dienstmaagden
met een witte hoofdtooi; maar wat dit alles betekende, werd mij niet onthuld.
1270. Weldra werden enige geesten uit deze hel losgelaten, maar de Heer had door
bemiddelende geesten en engelen maatregelen getroffen, dat zij mij niet konden schaden.
Uit een diepte kwamen zij naar voren en schenen zich een weg te banen naar voren toe als
door rotsspelonken en dus omhoog.
Eindelijk verschenen zij links bovenaan, om van daaruit, en dus uit de verte, in mij in te
vloeien.
Er werd mij gezegd, dat het hun vergund was, in het rechter gedeelte van het hoofd in te
vloeien, maar niet in het linker gedeelte van het hoofd, want wanneer dat gebeurde, zou ik
verloren zijn, omdat zij dan met hun overredingen, die afgrijselijk en dodelijk zijn, zouden
invloeien; wanneer zij echter in het rechter gedeelte van het hoofd invloeien en vandaar in de
linkerzijde van de borst, dan geschiedt de invloeiing door begeerten; zo is het met de
invloeiing gesteld.
Hun overredingen zijn van dien aard, dat zij al het goede en ware uitblussen, zodat diegenen,
in wie zij invloeien, hoegenaamd niets kunnen waarnemen, en vandaar ook niets denken;
daarom werden de geesten dan ook verwijderd.
Toen zij begonnen in te vloeien, viel ik in slaap; daarna, terwijl ik sliep, vloeiden zij door
begeerten in, en wel zo sterk, dat ik hen in wakende staat niet zou hebben kunnen weerstaan.
In de slaap voelde ik een zwaarte, die ik niet kan beschrijven, alleen herinnerde ik mij
naderhand, dat zij mij probeerden te doden door een verstikkende uitwaseming, die als een
vreselijke nachtmerrie was.
Maar toen ik ontwaakte, werd ik hen in mijn nabijheid gewaar; nauwelijks hadden zij echter
bemerkt, dat ik wakker was, of zij vluchtten naar hun plaats daarboven terug, en vloeiden van
daaruit in.
Toen zij daar waren, scheen het mij toe, alsof zij gewikkeld werden in een laken, zoals dat,
waarover in nummer 964 is gehandeld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 10.
…………………………………………………..…………………………………………………………...………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2013 – www.swedenborg.nl HV pag. 433
Ik meende, dat zij het waren, maar het waren anderen die zij inwikkelden, wat door fantasieën
geschiedt, maar toch weten de geesten, tegen wie zo met fantasieën wordt gewerkt, niet beter,
of zij worden ingewikkeld.
Zij, die zij zo inwikkelden, schenen over de helling van een rots gerold te worden, maar zij
die ingewikkeld waren, werden daaruit genomen en bevrijd; het waren geesten die niet wijken
wilden; en dus werden zij door de Heer bewaard, anders zouden zij gestikt zijn, hoewel zij
weer herleefd zouden zijn, maar eerst na een marteling.
Zij trokken zich toen door de rotskloof terug; van daaruit werd een borend geluid vernomen,
alsof vele grote boren bezig waren, en er werd waargenomen dat hun allerwreedste fantasieën
tegen de Heer zo’n geluid teweegbrengen.
Daarna werden zij door duistere spelonken heen onder de nevelrots in hun hel neergeworpen.
Toen zij in de wereld van de geesten waren, werd de gesteldheid van de sfeer daar veranderd.
1271. Daarna waren er enige sluwe geesten, die wilden dat anderen tevoorschijn kwamen, en
zij gaven hun in om te zeggen dat zij niets waren, teneinde zo door te kunnen glippen.
Toen werd in die hel een tumult gehoord als van een grote oproerige beweging; dit was de
beroering van degenen, die begeerden los te breken.
Daarom werd het ook opnieuw toegestaan dat enigen tevoorschijn kwamen, en zij verschenen
op dezelfde plaats waar de vorigen hadden gestaan.
Zij probeerden van daaruit in mij een dodelijke overreding te gieten, bijgestaan door sluwe
genieën, maar tevergeefs, omdat ik door de Heer beschermd werd.
Toch werd ik duidelijk gewaar, dat hun overreding verstikkend was.
Zij waren in de mening, dat zij alles konden, en dat zij iedereen het leven konden benemen;
maar omdat zij meenden, dat zij alles konden, was er slechts een klein kind voor nodig om
hen omlaag te werpen.
De tegenwoordigheid van het kind deed hen zo wankelen, dat zij schreeuwden van angst, en
wel zo hevig, dat zij hun toevlucht namen tot smeekbeden.
De bedriegers werden ook gestraft; eerst werden zij door hen bijna verstikt en toen aan elkaar
vastgebonden, opdat zij van dergelijke dingen zouden aflaten; daarna werden zij echter
bevrijd.
1272. Daarna werd mij getoond, hoe hun vrouwen gekleed waren; zij hadden om het hoofd
een ronde, zwarte, uitstekende en als het ware naar voren getorende hoed.
Hun gezichten waren klein; de mannen waren echter ruig en harig.
Ook werd mij getoond, hoezeer zij zich beroemden op de menigte van hun kinderen, daarin
namelijk, dat zij overal waar zij heengingen, hun kinderen bij zich hadden, die in een gebogen
lijn voor hen uitliepen.
Maar hun werd gezegd, dat de liefde tot de kinderen ook bij alle redeloze dieren bestaat, ook
bij de wreedste, en dat zoiets nog geen bewijs is, dat er iets goeds bij hen is.
Wanneer zij echter hun kinderen niet uit eigenliefde en om de eer hadden liefgehad, maar
opdat de menselijke samenleving ten algemene bate werd vermeerderd, en nog meer opdat de
hemel daardoor vermenigvuldig werd, dus ter wille van het rijk van de Heer, dan zou de liefde
ten opzichte van hun kinderen echt zijn geweest.
Einde tiende hoofdstuk.
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb