'

GENESIS
VIJFENDERTIGSTE HOOFDSTUK
4535. Voorafgaand aan de vorige hoofdstukken, vanaf hoofdstuk 26 tot hier toe, werden de
dingen ontvouwd die de Heer had voorzegd ten aanzien van Zijn Komst of over ‘de
Voleinding der Eeuw’ en het werd daar enige malen getoond dat met Zijn komst of de
voleinding der eeuw de laatste tijd van de Kerk wordt aangeduid, die in het Woord ook het
Laatste Gericht wordt genoemd.
Diegenen die niet verder dan de letterlijke zin zien, kunnen niet anders weten dan dat het
Laatste Gericht de ondergang van de wereld is, vooral vanwege de woorden in de
Openbaring, waar gezegd wordt, ‘dat hij zag de nieuwe hemel en de nieuwe aarde; de vorige
hemel immers en de vorige aarde waren voorbij gegaan en de zee was niet meer’; bovendien,
‘dat hij zag de heilige stad het Nieuwe Jeruzalem, nederdalende uit God vanuit de hemel’,
(Openbaring 21:1,2).
En eveneens uit de profetische dingen bij Jesaja, waar eendere dingen staan: ‘Ziet, Ik schep
nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; daarom zal van de vorige dingen niet worden gedacht,
noch zullen zij opkomen over het hart; verblijdt u en springt op tot in het eeuwige, om hetgeen
Ik schep; Ik zal Jeruzalem een opspringing scheppen en zijn volk een blijdschap’, (Jesaja
65:17,18; 66:22).
Zij die niet verder dan de letterlijke zin zien, verstaan dit niet anders dan dat de algehele
hemel met deze aardbol in het niet zal vallen en dat dan pas de doden zullen wederopstaan en
in een nieuwe hemel en op een nieuwe aarde zullen wonen; maar dat het Woord hier zo niet
moet worden verstaan, kan vaststaan uit verschillende andere plaatsen in het Woord, waar de
hemelen en de aarde worden vermeld.
Zij die over de innerlijke zin enig geloof hebben, kunnen duidelijk zien dat onder de nieuwe
hemel en de nieuwe aarde de nieuwe Kerk wordt verstaan, die op de vorige zal volgen
wanneer deze voorbijgaat; zie de nrs. 1733, 1850, 3355; en dat de hemel het innerlijke van
haar is en de aarde het uiterlijke.
Het is deze laatste tijd van de vorige Kerk en de eerste van de nieuwe Kerk, die ook de
voleinding der eeuw wordt genoemd, waarover de Heer bij, (Mattheüs 24) heeft gesproken en
Zijn Komst, want dan treedt de Heer terug van de vorige Kerk en komt Hij tot de nieuwe.
Dat de voleinding der eeuw dit is, kan ook uit andere plaatsen in het Woord vaststaan, zoals
bij Jesaja: ‘Te dien dage zullen de overblijfselen wederkeren, de overblijfselen van Jakob tot
God de Machtige; want ook al is uw volk, o Israël, geweest zoals het zand der zee, zo zullen
de overblijfselen daaruit wederkeren; de voleinding is besloten, overstroomd met
gerechtigheid; want voleinding en beslissing is de Heer Jehovih Zebaoth doende in het ganse
land’, (Jesaja 10:21-23).
Bij dezelfde: ‘Spot nu niet, opdat uw straffen niet zwaarder worden, omdat ik voleinding en
beslissing heb gehoord van met de Heer Jehovih Zebaoth over de algehele aarde’, (Jesaja
28:22).
Bij Jeremia: ‘Zo zei Jehovah: Woestheid zal zijn het ganse land, voleinding evenwel zal Ik
niet maken’, (Jeremia 4:27).
Bij Zefanja: ‘In angsten zal Ik de mensen brengen en zij zullen gaan als de blinden ervan,
omdat zij tegen Jehovah hebben gezondigd en hun bloed zal worden vergoten zoals stof en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1892
hun vlees zoals drek, omdat Jehovah een voleinding zal maken en wel een haastige, met alle
inwoners des lands’, (Zefanja 1:17,18).
Dat de voleinding daar de laatste tijd van de Kerk is en dat het land de Kerk is, blijkt uit de
afzonderlijke dingen.
Dat het land de Kerk is, komt daarvandaan dat het land Kanaän het land was waar vanaf de
oudste tijden de Kerk was geweest en daarna bij de nakomelingen van Jakob het uitbeeldende
van de Kerk; wanneer van dit land wordt gezegd dat het voleindigd is, dan is het niet de natie
die daar wordt verstaan, maar is dit het heilige van de eredienst dat bij de natie is waar de
Kerk is; het Woord immers is geestelijk en het land zelf is niet het geestelijke, noch de natie
die daar is, maar dat wat van de Kerk is.
Dat het land Kanaän het land is geweest waar vanaf de oudste tijden de Kerk was, zie de nrs.
567, 3686, 4447, 4454, 4516, 4517; en dat, omdat dit zo is, met het land [de aarde] in het
Woord de Kerk wordt aangeduid, nrs. 566, 662, 1066, 1067, 1262, 3355, 4447; daaruit blijkt
wat bij Jesaja wordt verstaan onder ‘voleinding maken in het ganse land’ en bij Zefanja onder
‘een haastige voleinding met alle inwoners des lands’; dat de Joodse natie, die de bewoonster
van dat land was, niet voleindigd is, maar dat het heilige van de eredienst bij hen dit is, is
bekend.
Dat de voleinding dit is, staat nog duidelijker vast bij Daniël:
‘Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw stad der heiligheid, om de overtreding
te voleindigen en om de zonder te verzegelen en om de ongerechtigheid te verzoenen en om de
gerechtigheid der eeuw aan te brengen en om het gezicht van de profeet te verzegelen en om
het heilige der heiligen te zalven.
In het midden der week zal hij het slachtoffer en de offerande doen ophouden; tenslotte over
de vogel der verlatingen de verlating en tot de voleinding en de beslissing toe zal zij druipen
over de verwoesting’, (Daniël 9:24,27).
Daaruit kan men nu zien dat met de voleinding der eeuw, waarover de discipelen tot de Heer
zeiden: ‘Welk zal het teken zijn van Uw Komst en van de voleinding der eeuw’, (Mattheüs
24:3), niets anders wordt aangeduid dan de laatste tijd van de Kerk; en eveneens met deze
woorden van de Heer, die bij dezelfde evangelist de laatste zijn: ‘Jezus tot de discipelen:
Lerende onderhoudt alle dingen die Ik u ook maar geboden heb; en ziet, Ik ben met ulieden al
de dagen tot aan de voleinding der eeuw’, (Mattheüs 28:20).
Dat door de Heer werd gezegd dat Hij met de discipelen zou zijn tot aan de voleinding der
eeuw, komt omdat met de twaalf discipelen van de Heer eendere dingen worden aangeduid als
met de twaalf stammen van Israël, namelijk alle dingen van de liefde en van het geloof, dus
alle dingen van de Kerk, nrs. 3354, 3488, 3858; dat dit met de twaalf stammen wordt
aangeduid, nrs. 3858, 3926, 3939, 4060; dat de voleinding van de Kerk is gekomen wanneer
daar geen naastenliefde en vandaar geen geloof meer is, werd eerder enige malen getoond.
Dat in deze Kerk die de christelijke wordt genoemd, nauwelijks iets van naastenliefde en
vandaar van geloof over is, dus dat de voleinding van haar eeuw nu nabij is, zal vanuit de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt worden getoond.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1893
GENESIS 35: 1 – 29
1. En God zei tot Jakob: Sta op, ga op tot Bethel en verblijf daar; en maak daar een
altaar voor God Die u verscheen toen gij vluchtte voor Ezau, uw broeder.
2. En Jakob zei tot zijn huis en tot allen die met hem waren: Doet weg de goden van de
vreemdeling die in uw midden zijn en zuivert u en verandert uw klederen.
3. En laat ons opstaan en opgaan tot Bethel en ik zal daar een altaar maken voor God
Die mij heeft geantwoord ten dage van mijn benauwdheid en met mij is geweest in de weg
die ik heb gewandeld.
4. En zij gaven aan Jakob alle goden van de vreemdeling die in hun hand waren en de
oorversierselen die in hun oren waren; en Jakob verborg ze onder de eikenboom die
naast Sichem was.
5. En zij reisden heen; en de verschrikking Gods was over de steden die rondom hen
waren en zij jaagden de zonen van Jakob niet achterna.
6. En Jakob kwam te Luz, dat in het land Kanaän is, dit is Bethel, hij en al het volk dat
met hem was.
7. En hij bouwde daar een altaar en hij noemde de plaats El Bethel, omdat aan hem daar
de Goden waren onthuld, als hij van voor zijn broeder vluchtte.
8. En Debora stierf, de voedster van Rebekka en zij werd begraven onder aan Bethel
onder de eik en hij noemde de naam ervan Alon Bachoet. [Godseik van geween]
9. En God verscheen aan Jakob nog in zijn komen uit Paddan Aram en Hij zegende hem.
10. En God zei tot hem: Uw naam is Jakob; uw naam zal niet meer Jakob worden
genoemd, maar veeleer Israël zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israël.
11. En God zei tot hem: Ik ben God Schaddai; wees vruchtbaar en vermenigvuldig; een
natie en een verzameling van natiën zal uit u zijn en koningen zullen uit uw lendenen
uitgaan.
12. En het land dat Ik aan Abraham en Izaäk heb gegeven, dat zal Ik u geven en aan uw
zaad na u zal Ik het land geven.
13. En God voer op van boven hem in de plaats waar Hij met hem had gesproken.
14. En Jakob stelde een opgericht teken op in de plaats waar Hij met hem had gesproken,
een opgericht teken van steen en hij plengde daarover een drankoffer en hij goot olie
daarover.
15. En Jakob noemde de naam van de plaats waar God met hem had gesproken, Bethel.
16. En zij reisden van Bethel en er was nog een streek lands om tot Efratha te komen en
Rachel baarde en zij leed harde dingen in haar baren.
17. En het geschiedde als zij harde dingen leed in haar baren en de vroedvrouw zei tot
haar: Vrees niet, omdat ook deze voor u een zoon is.
18. En het geschiedde als haar ziel uitging dat zij sterven zou en zij noemde zijn naam
Benoni en zijn vader noemde hem Benjamin.
19. En Rachel stierf en zij werd begraven in de weg naar Efratha, dit is Bethlehem.
20. En Jakob stelde een opgericht teken op over haar graf; dit is het opgericht teken van
Rachels graf tot heden toe.
21. En Israël vertrok en hij spande zijn tent van aan gene zijde van de toren van Eder.
22. En het geschiedde, als Israël in dit land verbleef en Ruben ging en lag met Bilha,
zijns vaders bijwijf; en Israël hoorde het. En de zonen van Jakob waren twaalf.
23. De zonen van Lea, de eerstverwekte van Jakob Ruben en Simeon en Levi en Jehudah
en Issaschar en Zebulon.
24. De zonen van Rachel, Jozef en Benjamin.
25. En de zonen van Bilha, Rachels dienstmaagd, Dan en Naftali.
26. En de zonen van Zilpa, Lea’s dienstmaagd, Gad en Aser.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1894
Dezen zijn de zonen van Jakob , die hem geboren zijn in Paddan Aram.
27. En Jakob kwam tot Izaäk, zijn vader, in Mamre Kiriath Arba, dit is Hebron, waar
Abraham en Izaäk als vreemdeling verkeerd had.
28. En de dagen van Izaäk waren honderd jaren en tachtig jaren.
29. En Izaäk gaf de geest en hij stierf en werd verzameld tot zijn volken, oud en zat van
dagen; en hem begroeven Ezau en Jakob, zijn zonen.
DE INNERLIJKE ZIN
4537. vers 1-4. En God zei tot Jakob: Sta op, ga op tot Bethel en verblijf daar; en maak daar
een altaar voor God Die u verscheen toen gij vluchtte van voor Ezau, uw broeder.
En Jakob zei tot zijn huis en tot allen die met hem waren: Doet weg de goden van de
vreemdeling die in uw midden zijn en zuivert u en verandert uw klederen.
En laat ons opstaan en opgaan tot Bethel en ik zal daar een altaar maken voor God Die mij
heeft geantwoord ten dage van mijn benauwdheid en met mij is geweest in de weg die ik heb
gewandeld.
En zij gaven aan Jakob alle goden van de vreemdeling die in hun hand waren en de
oorversierselen die in hun oren waren; en Jakob verborg ze onder de eikenboom die naast
Sichem was.
God zei tot Jakob, betekent de doorvatting van het natuurlijk goede, zodanig als Jakob het nu
is, uit het Goddelijke; sta op, ga op tot Bethel, betekent over het Goddelijk Natuurlijke; en
verblijf daar, betekent het leven; en maak daar een altaar voor God Die u verscheen, betekent
het heilige daar; toen gij vluchtte van voor Ezau, uw broeder, betekent dat het ware boven het
goede werd gesteld; en Jakob zei tot zijn huis en tot allen die met hem waren, betekent de
rangschikking in het natuurlijk goede, zodanig als het toen was; doet weg de goden van de
vreemdeling die in uw midden zijn, betekent dat de valse dingen zouden worden verworpen;
en zuivert u en verandert de klederen, betekent de aan te trekken heiligheid; en laat ons
opstaan en opgaan tot Bethel, betekent het Goddelijk natuurlijke; en ik zal daar een altaar
maken voor God, betekent het heilige waarin de innerlijke dingen worden begrensd; Die mij
heeft geantwoord ten dage van mijn benauwdheid, betekent in de staat van de voorkeur van
het ware boven het goede; en met mij is geweest in de weg die ik heb gewandeld, betekent
Zijn Goddelijke Voorzienigheid; en zij gaven aan Jakob alle goden van de vreemdeling die in
hun hand waren, betekent dat het alle valse dingen zoveel mogelijk verwierp; en de
oorversierselen die in hun oren waren, betekent de daadwerkelijke dingen; en Jakob verborg
ze onder de eikenboom die naast Sichem was, betekent de eeuwige verwerping; de eikenboom
naast Sichem is het bedrieglijke natuurlijke.
4538. God zei tot Jakob; dat dit de doorvatting betekent van het natuurlijk goede, zodanig als
Jakob het nu is, vanuit het Goddelijke, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische
dingen van het Woord, namelijk doorvatten, waarover de nrs. 1602, 1791, 1815, 1822, 1898,
1919, 2061, 2080, 2238, 2260, 2619, 2862, 3509, 3395; vandaar komt het dat ‘God zei’ de
doorvatting vanuit het Goddelijke is; en de uitbeelding van Jakob, namelijk hier in de hoogste
zin de Heer ten aanzien van het natuurlijk goede.
In hetgeen voorafgaat is getoond wat Jakob in het Woord uitbeeldt en omdat dit verschillende
dingen zijn, moet in het kort gezegd worden hoe het hiermee is gesteld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1895
Jakob beeldt in de hoogste zin in het algemeen het Goddelijk Natuurlijke van de Heer uit;
maar omdat toen de Heer Zijn Natuurlijke verheerlijkte - dat natuurlijke in de aanvang iets
anders was dan in de voortgang en aan het einde - beeldde Jakob daarom verschillende dingen
uit, namelijk in de aanvang het Natuurlijke ten aanzien van het ware van de Heer, in de
voortgang het natuurlijke ten aanzien van het goede van het ware van de Heer en aan het
einde ten aanzien van het goede.
De verheerlijking van de Heer immers schreed voort van het ware tot het goede van het ware
en tenslotte tot het goede, dit is in het voorafgaande meermalen getoond; omdat het nu aan het
einde is, beeldt Jakob de Heer uit ten aanzien van het Natuurlijk Goede; zie wat hierover
eerder is getoond, namelijk dat Jakob in de hoogste zin het Goddelijk Natuurlijke van de Heer
uitbeeldt; in de aanvang ten aanzien van het ware, nrs. 3305, 3509, 3525, 3546, 3576, 3599; in
de voortgang het Goddelijk Natuurlijke van de Heer ten aanzien van het goede van het ware,
nrs. 3659, 3669, 3677, 4234, 4273, 4337; dat hij nu het Goddelijk Natuurlijke van de Heer
uitbeeldt ten aanzien van het goede, komt omdat het, zoals gezegd, aan het einde is; dit was de
voortgang toen de Heer Zijn Natuurlijke Goddelijk maakte; eender is ook de voortgang
wanneer de Heer de mens wederverwekt; want het heeft de Heer behaagd Zijn Menselijke
Goddelijk te maken in die orde waarin Hij de mens nieuw maakt; vandaar komt het dat het
enige malen werd gezegd dat de wederverwekking van de mens het beeld is van de
verheerlijking van de Heer, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, 4402.
Wanneer de Heer de mens nieuw maakt, dan onderricht Hij hem eerst in de ware dingen van
het geloof, want zonder de ware dingen van het geloof weet hij niet wat de Heer is, wat de
hemel en wat de hel is en zelfs niet dat zij er zijn, te minder de ontelbare dingen die van de
Heer zijn, die van Zijn rijk in de hemel zijn en die van Zijn rijk op aarde, dat wil zeggen in de
Kerk zijn; verder ook welke en hoedanige dingen het zijn die daaraan zijn tegenovergesteld,
dus die van de hel zijn; voordat hij deze dingen kent, kan hij niet weten wat het goede is;
onder het goede wordt niet het burgerlijk goede en het zedelijk goede verstaan, want deze
worden in de wereld geleerd door de wetten en instellingen en door de bespiegelingen over de
zeden van de mensen; vandaar komt het dat de natiën, die buiten de Kerk zijn, zulke dingen
eveneens weten; maar onder het goede wordt het geestelijk goede verstaan, dit goede wordt in
het Woord de naastenliefde genoemd en dit goede is in het algemeen de ander het goede
willen en doen zonder enige oorzaak in zichzelf, maar vanuit de verkwikking van de
aandoening; dit goede is het geestelijk goede; hiertoe kan nooit enig mens komen dan door de
ware dingen van het geloof die door de Heer worden geleerd door het Woord en de
predikingen van het Woord; nadat de mens in de ware dingen van het geloof is onderricht,
wordt hij daarop door de Heer bij graden daartoe geleid het ware te willen en eveneens vanuit
het willen dit ook te doen; dit ware wordt het goede van het ware genoemd, want het goede
van het ware is het ware met de wil en met de daad en het wordt het goede van het ware
genoemd, omdat het ware dat van de leer is geweest, dan van het leven wordt; wanneer de
mens tenslotte een verkwikking bemerkt in het willen van het goede en vandaar in het doen
ervan, dan wordt het niet langer het goede van het ware genoemd, maar het goede, want dan is
hij wederverwekt en wil en doet hij niet meer vanuit het ware het goede, maar vanuit het
goede het ware en het ware dat hij dan doet, is ook als het ware het goede, want uit de
oorsprong ervan, namelijk het goede, trekt het zijn wezen.
Uit deze dingen blijkt wat het is en vanwaar het is dat Jakob in de hoogste zin het Natuurlijke
van de Heer ten aanzien van het goede uitbeeldt.
Dat Jakob hier dit goede uitbeeldt, komt omdat nu in de innerlijke zin wordt gehandeld over
de verdere voortgang, namelijk naar de innerlijke dingen van het natuurlijke, die Israël zijn,
nr. 4536; niemand die door de Heer wordt wederverwekt, kan tot de innerlijke dingen worden
voortgeleid voordat het ware bij hem het goede is geworden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1896
4539. Sta op, ga op tot Bethel; dat dit betekent over het Goddelijk Natuurlijke, namelijk de
doorvatting, staat vast uit de betekenis van opstaan, namelijk dat het de verheffing insluit, nrs.
2401, 2785, 2912, 2927, 3171, 4103; hier de verheffing van het natuurlijke tot het Goddelijke;
uit de betekenis van opgaan, namelijk meer naar de innerlijke dingen, waarover hierna; en uit
de betekenis van Bethel, namelijk het Goddelijke in het natuurlijke of in het laatste van de
orde, nr. 4089; Bethel betekent immers in de oorspronkelijke taal ‘het huis Gods’ en omdat
het huis Gods daar is waar de erkentenissen van het goede en het ware zijn, worden dus met
Bethel in de naastgelegen zin die erkentenissen aangeduid, zoals in nr. 1453 is getoond.
Maar omdat de innerlijke dingen worden begrensd en beëindigd in de laatste dingen van de
orde en daar tezamen zijn en zoals in één huis samenwonen en omdat het natuurlijke bij de
mens het laatste bij de mens is, waarin de innerlijke dingen worden begrensd, zo wordt
daarom Bethel of het huis Gods eigenlijk het natuurlijke aangeduid, nrs. 3729, 4089 en wel
het goede daar, want het huis is in de innerlijke zin het goede, nrs. 2233, 2234, 3720, 3729; in
het natuurlijke of in het laatste van de orde zijn ook de erkentenissen.
Dat opgaan wil zeggen naar de innerlijke dingen, komt omdat de innerlijke dingen de dingen
zijn die de hogere dingen worden genoemd, nr. 2148; daarom wordt er, wanneer in de
innerlijke zin wordt gehandeld over de voortgang naar de innerlijke dingen, gezegd opgaan,
zoals uit Egypte tot het land Kanaän, in het land Kanaän zelf tot de innerlijke dingen en daar
overal vandaan tot Jeruzalem en in Jeruzalem zelf tot het huis Gods daar; uit Egypte tot het
land Kanaän bij Mozes: ‘Farao zei tot Jozef: Ga op en begraaf uw vader; en Jozef ging op en
met hem gingen op alle knechten van Farao en met hem ging op wagen en ruiter’, (Genesis
50:6-9); en in het Boek Richteren: ‘De engel van Jehovah ging op uit Gilgal tot Bochim en hij
zei: Ik heb u doen opgaan uit Egypte’, (Richteren 2: 1); met Egypte immers wordt in de
innerlijke zin het wetenschappelijke aangeduid, dat van dienst zal zijn om de dingen te vatten
die van het rijk van de Heer zijn en met het land Kanaän wordt het rijk van de Heer aangeduid
en omdat de wetenschappelijke dingen de lagere of wat hetzelfde is, de uiterlijke dingen zijn
en de dingen die van het rijk van de Heer zijn of wat hetzelfde is, de innerlijke dingen zijn,
wordt daarom gezegd: ‘opgaan van Egypte tot het land Kanaän’ en omgekeerd ‘van het land
Kanaän tot Egypte afdalen’, (Genesis 42:2,3; 43:4,5,15) en elders.
In het land Kanaän zelf tot de innerlijke dingen ervan, bij Jozua: ‘Jozua zei:
Gaat op en verspiedt het land; en de mannen gingen op en verspiedden Aja en zij keerden tot
Jozua weder en zij zeiden tot hem: Dat niet al het volk opga; omtrent 2000 mannen of omtrent
3000 mannen zullen opgaan.
En daarom gingen op van het volk omtrent 3000 mannen’, (Jozua 7:2-4).
Omdat het land Kanaän het rijk van de Heer betekent, betekenden daarom de dingen die
verder van de laatste grenzen verwijderd waren, de innerlijke dingen; vandaar wordt er hier
gezegd opgaan.
Evenzo overal van de omtrekken tot Jeruzalem en in Jeruzalem tot het huis Gods, (1
Koningen 12:27,28; 2 Koningen 20:5,8; Mattheüs 20:18; Markus 10:33; Lukas 18:31) en
meermalen elders; Jeruzalem immers was het binnenste van het land en omdat daarmee het
geestelijk rijk van de Heer werd aangeduid, en het huis Gods was het binnenste van
Jeruzalem, omdat daarmee het hemelse rijk van de Heer werd aangeduid en in de hoogste zin
de Heer Zelf; vandaar wordt er gezegd ‘opgaan tot die dingen’.
Hieruit blijkt wat met ‘sta op, ga tot Bethel’ wordt aangeduid, namelijk dat met opgaan de
voortgang naar de innerlijke dingen wordt aangeduid, waarover in dit hoofdstuk wordt
gehandeld, nr. 4536.
4540. En verblijf daar; dat dit het leven betekent, staat vast uit de betekenis van verblijven of
wonen, namelijk leven, nrs. 1293, 3384, 3613, 4451.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1897
4541. En maak daar een altaar voor God Die u verscheen; dat dit het heilige daar betekent,
staat vast uit de betekenis van het altaar, namelijk het voornaamste uitbeeldende van de Heer,
nrs. 921, 2777, 2811, 4489; en omdat dit zo is, wordt het heilige van de eredienst met ‘God
een altaar maken’ aangeduid.
4542. Toen gij vluchtte van voor Ezau, uw broeder; dat dit betekent toen het ware boven het
goede werd gesteld, staat vast uit de uitbeelding van Ezau, namelijk het Goddelijk Goede van
het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, nrs. 3322, 3494, 3504, 3576, 3599; dat het is toen het
ware boven het goede werd gesteld, kan vaststaan uit wat in, (Genesis 27) is ontvouwd over
Jakob toen hij voor Ezau vluchtte; de oorzaak immers van de vlucht was deze dat Jakob van
Ezau de eerstgeboorte had afgenomen, waarmee wordt aangeduid dat het ware zich boven het
goede had gesteld; Jakob immers beeldt daar het ware van het Natuurlijke van de Heer uit en
Ezau het goede ervan; de reden waarom het ware zich boven het goede had gesteld, was deze
dat wanneer de mens wordt wederverwekt, het ware schijnbaar op de eerste plaats is; maar
nadat de mens is wederverwekt, is het goede op de eerdere plaats en het ware op de latere, zie
de nrs. 3324, 3539, 3548, 3556, 3563 3570, 3576, 3603, 3610, 3701, 4243, 4244, 4247, 4337;
vandaar komt het dat met ‘toen gij vluchtte van voor Ezau, uw broeder’ wordt aangeduid, dat
toen het ware boven het goede werd gesteld.
4543. En Jakob zei tot zijn huis en tot allen die met hem waren; dat dit de rangschikking door
het natuurlijk goede betekent, zodanig als het toen was, staat vast uit de betekenis van zeggen
tot zijn huis en tot allen die met hem waren, namelijk de rangschikking; en uit de uitbeelding
van Jakob, namelijk hier het natuurlijk goede, waarover nr. 4538; dat zeggen tot zijn huis en
tot allen die met hem waren, de rangschikking is, komt daarvandaan dat er in wat nu volgt in
de innerlijke zin wordt gehandeld over de rangschikking van de ware dingen door het goede;
wanneer immers het geestelijk goede, nr. 4538, aanvangt in het natuurlijk gemoed de eerste
rol te spelen, dan schikt het de ware dingen die daar zijn, in orde.
4544. Doet weg de goden van de vreemdeling die in uw midden zijn; dat dit betekent dat de
valse dingen zouden worden verworpen, staat vast uit de betekenis van wegdoen, te weten
verwerpen; en uit de betekenis van de goden van de vreemdeling, namelijk de valse dingen;
met de goden immers worden in het Woord de ware dingen aangeduid en in de
tegenovergestelde zin de valse dingen, nr. 4402; vreemdelingen werden diegenen genoemd
die buiten de Kerk waren, dus zij die in de boze en valse dingen waren, nrs. 2049, 2115;
vandaar zijn de goden van de vreemdeling de valse dingen.
4545. En zuivert u en verandert de klederen; dat dit de aan te trekken heiligheid betekent,
staat vast uit de betekenis van gezuiverd of gereinigd worden, namelijk geheiligd worden,
waarover hierna; en uit de betekenis van de klederen veranderen, namelijk aantrekken, hier de
heilige ware dingen, want met de klederen worden in de innerlijke zin van het Woord de ware
dingen aangeduid.
Dat het veranderen van de klederen een in de Kerk opgenomen uitbeeldende was, blijkt
duidelijk, maar wat het uitbeeldde, kan niemand weten tenzij hij weet wat de klederen in de
innerlijke zin betekenen; zij zijn de ware dingen, zie nr. 2576; omdat hier in de innerlijke zin
wordt gehandeld over de verwerping van de valse dingen en over de rangschikking van de
ware dingen in het natuurlijke door het goede, wordt daarom vermeld dat het door Jakob werd
bevolen dat zij de klederen zouden veranderen.
Dat de klederen veranderen uitbeeldend was daarvoor, dat de heilige dingen werden
aangetrokken, kan eveneens uit andere plaatsen in het Woord vaststaan, zoals bij Jesaja:
‘Waak op, waak op, Jeruzalem, trek uw sterkte aan, Zion, trek de klederen uwer sierlijkheid
aan, Jeruzalem, heilige stad, omdat in u voortaan niet meer de met de voorhuid behepte en de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1898
onreine zal komen’, (Jesaja 52:1); omdat Zion de hemelse Kerk is en Jeruzalem de geestelijke
Kerk en het de hemelse Kerk is die in het goede is vanuit de liefde tot de Heer en het de
geestelijke Kerk is, die in het ware is vanuit het geloof en de naastenliefde, wordt daarom met
betrekking tot Zion gesproken van sterkte en met betrekking tot Jeruzalem van klederen; en
dat zij zo rein zouden zijn.
Bij Zacharia: ‘Jozua was bekleed met bezoedelde klederen en zo stond hij voor de engel; en
hij antwoordde en zei tot hen die voor hem stonden, zeggende: Doet weg de bezoedelde
klederen van over hem; en hij zei tot hem: Zie, ik heb uw ongerechtigheid van over u doen
voorbijgaan door u wisselklederen aan te doen’, (Zacharia 3:3,4); daaruit blijkt ook dat de
klederen wegdoen en met wisselklederen worden aangedaan de zuivering van de valse dingen
uitbeeldde, want er wordt gezegd: Ik heb uw ongerechtigheid van over u doen voorbijgaan;
daarom hadden zij ook wisselklederen en werden die ter wisseling genoemd, waarvan hier en
daar in het Woord melding wordt gemaakt, omdat daarmee uitbeeldingen werden voorgesteld.
Aangezien door de veranderingen van de klederen zulke dingen werden uitgebeeld, wordt
derhalve daar waar in de innerlijke zin bij Ezechiël wordt gehandeld over de nieuwe Tempel,
waarmee de nieuwe Kerk wordt aangeduid, gezegd: ‘Wanneer de priesters binnentreden,
zullen zij uit het heilige niet uitgaan tot de uiterlijke voorhof, maar daar hun klederen
neerleggen waarin zij hebben bediend, omdat zij een heiligheid zijn; en zij zullen andere
klederen aantrekken en naderen tot de dingen die voor het volk zijn’, (Ezechiël 42:14); en bij
dezelfde: ‘Wanneer zij zullen uitgaan tot de uiterlijke voorhof tot het volk, zullen zij hun
klederen uittrekken waarin zij bedienen en deze afleggen in de kamers der heiligheid en zij
zullen andere klederen aantrekken en zij zullen het volk heiligen met andere klederen’,
(Ezechiël 44:19).
Dat onder de nieuwe Tempel en onder de heilige stad en het heilige land, waarover bij de
profeet daar in de hoofdstukken die voorafgaan en volgen, wordt gehandeld, niet de een of
andere nieuwe tempel wordt verstaan, noch een nieuwe stad of een nieuw land, kan eenieder
zien; er worden immers de slachtoffers en de rituele dingen vermeld die opnieuw moesten
worden geïnstaureerd, maar die evenwel moesten worden afgeschaft en eveneens worden de
stammen van Israël met name vermeld, die het land tot erfenissen onder elkaar zouden
verdelen, terwijl zij toch verstrooid waren en nooit terugkeerden; daaruit blijkt dat met de daar
vermelde rituele dingen de geestelijke en de hemelse dingen die van de Kerk zijn, worden
aangeduid; eendere dingen als die worden aangeduid met de veranderingen van de klederen
wanneer Aharon bediende, bij Mozes: ‘Wanneer hij het brandoffer heeft te maken, zo zal hij
zijn gewaad aantrekken, een linnen broek; de as zal hij naast het altaar leggen; daarna zal hij
zijn klederen uittrekken en zal andere klederen aandoen en hij zal de as uitbrengen aan een
reine plaats buiten het lamp en zo zal hij het brandoffer maken’, (Leviticus 6:9-11).
Dat gereinigd worden is geheiligd worden, kan vaststaan uit de reinigingen die bevolen
werden, namelijk dat zij hun vlees en hun klederen zouden wassen en dat zij met de wateren
der afzondering zouden worden besprenkeld; dat niemand door zulke dingen wordt geheiligd,
kan eenieder die iets van de geestelijke mens kent, weten; wat immers heeft de
ongerechtigheid en de zonde gemeen met de klederen waarmee de mens wordt bekleed en
toch wordt soms gezegd dat zij, nadat zij zich hadden gereinigd, heilig waren; daaruit blijkt
eveneens dat de aan de Israëlieten bevolen rituele dingen niet ergens anders vandaan heilig
waren dan dat zij de heilige dingen uitbeeldden; dus dat diegenen die uitbeeldden, daardoor
niet heilig werden ten aanzien van hun persoon, maar dat de uitgebeelde heiligheid los van
hen de geesten aandeed die bij hen waren en vandaar de engelen in de hemel, nr. 4307; er
moet immers noodzakelijkerwijs een vergemeenschapping zijn van de hemel met de mens
opdat het menselijk geslacht kan blijven bestaan en dit door de Kerk; anders zouden zij zoals
de beesten worden zonder innerlijke en uiterlijke banden en zo zou eenieder zich onbeteugeld
op de ander storten om hem te overheersen en zouden zij elkaar over en weer uitroeien; en
omdat er toen geen vergemeenschapping mogelijk was door enige Kerk, werd er daarom door
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1899
de Heer in voorzien dat zij op wonderbaarlijke wijze door uitbeeldende dingen zou
plaatsvinden.
Dat de heiliging werd uitgebeeld door het ritueel van de wassing en van de reiniging, blijkt uit
verschillende plaatsen in het Woord; zoals toen Jehovah neerdaalde op de berg Sinaï, Hij tot
Mozes zei: ‘Heilig hen heden en morgen en laten zij hun klederen wassen; en laten zij bereid
zijn tegen de derde dag’, (Exodus 19:10,11).
Bij Ezechiël: ‘Ik zal reine wateren op ulieden sprengen en gij zult gereinigd zijn van al uw
onreinigheden en van al uw afgoden zal Ik ulieden reinigen; en Ik zal ulieden een nieuw hart
geven en Ik zal een nieuwe geest geven in ulieder midden’, (Ezechiël 36:25,26); het is
duidelijk dat reine wateren sprengen de zuivering van het hart uitbeeldde, dus dat gereinigd
worden is geheiligd worden.
4546. En laat ons opstaan en opgaan tot Bethel; dat dit het Goddelijk Natuurlijke betekent,
staat vast uit wat eerder in nr. 4539 is gezegd, waar dezelfde woorden staan.
4547. En ik zal daar een altaar maken voor God; dat dit het heilige betekent waarin de
innerlijke dingen worden begrensd, staat vast uit de betekenis van ‘God een altaar maken’,
namelijk het heilige van de eredienst, waarover nr. 4541; dat er wordt gezegd dat daarin de
innerlijke dingen worden begrensd, komt omdat hij dat altaar zou maken in Bethel, dat hier
‘daar’ is en omdat met Bethel het natuurlijke wordt aangeduid waarin de innerlijke dingen
worden begrensd; zie nr. 4539.
4548. Die mij heeft geantwoord ten dage van mijn benauwdheid; dat dit betekent in de staat
toen hij het ware boven het goede stelde, staat vast uit de betekenis van de dag, namelijk de
staat, waarover de nrs. 23, 487, 488, 493, 893, 2788, 3462, 3785; dat met de dag van mijn
benauwdheid de staat wordt aangeduid toen hij het ware boven het goede stelde, kan vaststaan
uit wat eerder in nr. 4542 is gezegd; de dag van de benauwdheid immers sluit hier hetzelfde in
als die woorden daar ‘toen gij vluchtte van voor Ezau, uw broeder’.
4549. En met mij is geweest in de weg die ik heb gewandeld; dat dit Zijn Goddelijke
Voorzienigheid betekent, staat vast uit de betekenis van ‘met iemand zijn in de weg die hij
wandelt’, wanneer daarvan gesproken wordt met betrekking tot het Goddelijke of de Heer,
namelijk Zijn Goddelijke Voorzienigheid, want voorzien is eigenlijk iemand bijstaan en tegen
boze dingen beschermen.
4550. En zij gaven aan Jakob alle goden van de vreemdeling die in de hand waren; dat dit
betekent dat het alle valse dingen zoveel als mogelijk verwierp, staat vast uit de betekenis van
de goden van de vreemdeling, namelijk de valse dingen, nr. 4544; en uit de betekenis van ‘die
in hun hand waren’, namelijk zoveel als mogelijk; de hand immers betekent de macht, nrs.
878, 3387; vandaar is hetgeen in de hand is, dat wat in de macht is of zoveel als mogelijk.
Dat zij die aan Jakob gaven, wil zeggen dat het goede die dingen verwierp, want met Jakob
wordt in dit hoofdstuk het goede van het natuurlijke uitgebeeld, nr. 4538.
4551. En de oorversierselen die in hun oren waren; dat dit de daadwerkelijke dingen betekent,
staat vast uit de betekenis van de oorversierselen, namelijk de uitbeeldende
onderscheidingstekenen van de gehoorzaamheid, wat daar vandaan komt dat de oren de
gehoorzaamheid betekenen, nrs. 2542, 3869; en de dingen die van de gehoorzaamheid zijn,
zijn de daadwerkelijke dingen, want gehoorzamen sluit feitelijk het doen in; van
daadwerkelijke dingen wordt hier gesproken met betrekking tot de valse dingen die moesten
worden verworpen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1900
Wat de verwerping van de valse dingen, ook van de daadwerkelijke, betreft, waarover hier in
de innerlijke zin wordt gehandeld, dit moet in het kort worden gezegd.
De mens heeft, voordat hij door de wederverwekking door de Heer tot het goede komt en
vanuit het goede het ware doet, zeer vele valse dingen met de ware dingen vermengd; hij
wordt immers binnengeleid door de ware dingen van het geloof, waarover hij in de eerste
leeftijd geen andere voorstellingen heeft gehad dan die van de kindsheid en de knapenjaren,
welke voorstellingen, omdat die ontstaan uit de uiterlijke dingen die van de wereld zijn en uit
de zinlijke dingen die van het lichaam zijn, niet anders dan onder begoochelingen en dus
onder de valse dingen kunnen zijn; deze dingen worden ook daadwerkelijk, want de dingen
die de mens gelooft, doet hij; het zijn deze valse dingen die hier worden verstaan; deze blijven
bij de mens totdat hij is wederverwekt, dat wil zeggen, totdat hij vanuit het goede handelt; dan
brengt het goede, dat wil zeggen, de Heer door het goede, de ware dingen die hij tot dan toe in
zich heeft opgenomen, in de orde terug; wanneer dit plaatsvindt, worden de valse dingen van
de ware dingen gescheiden en verwijderd.
Deze dingen zijn de mens volslagen onbekend, toch is er een zodanige verwijdering en
verwerping van de valse dingen vanaf de eerste knapenjaren tot aan zijn laatste leeftijd toe; en
wel bij ieder mens, vooral echter bij hem die wordt wederverwekt; bij degene die echter niet
wordt wederverwekt, doet zich iets dergelijks voor, want wanneer hij volwassen wordt en zijn
oordeel tot zijn leeftijd is gekomen, dan beschouwt hij de oordelen van zijn knapenjaren als
zinledig en als beuzelingen en wel ver van hem verwijderd; maar het verschil tussen de
wederverwekte mens en de niet wederverwekte, is dat de wederverwekte de dingen die niet
samenstemmen met het goede van het geloof en van de naastenliefde als ver van zich
verwijderd beschouwt, maar dat de niet wederverwekte die dingen ver van zich verwijderd
beschouwt die niet samenstemmen met het verkwikkelijke van de liefde waarin hij is; deze
mens beschouwt dus meestal de ware dingen als vals en de valse dingen als waar.
Wat betreft de oorversierselen, deze waren van tweeërlei soort, er waren er die werden
aangebracht boven de neus aan het voorhoofd en er waren er die werden aangebracht aan de
oren; die welke boven de neus aan het voorhoofd werden aangebracht, waren de uitbeeldende
onderscheidingstekenen van het goede en werden spangen genoemd, nr. 3103; die welke aan
de oren werden aangebracht, waren de uitbeeldende onderscheidingstekenen van de
gehoorzaamheid en het zijn de oorversierselen; maar in de oorspronkelijke taal worden zij met
hetzelfde woord uitgedrukt.
4552. En Jakob verborg ze onder de eikenboom die naast Sichem was; dat dit de eeuwige
verwerping betekent, staat vast uit de betekenis van verbergen, namelijk verwerpen en zoals
dode dingen begraven; en uit de betekenis van onder de eikenboom, namelijk tot in het
eeuwige; want, omdat de eik een boom is die een zeer hoge ouderdom bereikt, betekende hij
het voortdurende wanneer iets daaronder werd verborgen; en eveneens betekende hij datgene
wat doorelkaar verward was en bovendien dat wat begoochelend en vals was, aangezien het
laagste van het natuurlijke naar verhouding doorelkaar verward is en begoochelend is, in
zover het zijn wetenschappelijke en zijn wellustige ontleent aan de zinlijke dingen die van het
lichaam zijn, dus aan de begoochelingen; met de eik immers wordt in het bijzonder het laagste
van het natuurlijke aangeduid, dus in de goede zin de ware en de goede dingen die daar zijn
en in de tegenovergestelde zin de boze en de valse dingen die daar zijn.
Wanneer eveneens de valse dingen worden verwijderd bij de wederverwekte mens, dan
worden zij ook tot het laagste van het natuurlijke teruggeworpen; daarom schijnen zij wanneer
de mens in oordeel gerijpt is en inzicht heeft verkregen en vooral wanneer hij verstandig en
wijs is geworden, verder verwijderd van het innerlijk gezicht.
Bij de wederverwekte mens immers zijn de ware dingen in het binnenste van zijn natuurlijke
naast het goede, dat daar is zoals een kleine zon; de ware dingen die daarvan afhangen, staan
verder daarvan af al naar de graden als het ware van de bloed- en aanverwantschap met het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1901
goede; de begoochelende ware dingen zijn aan de uiterlijke omtrekken en de valse dingen zijn
tot de buitenste dingen teruggeworpen; deze dingen blijven voor altijd bij de mens, maar zij
zijn in deze orde, wanneer de mens zich door de Heer laat leiden; deze orde immers is de
hemelse orde, want de hemel zelf is in zo’n orde; maar wanneer de mens zich niet door de
Heer laat leiden, maar door het boze, dan zijn zij in de tegenovergestelde orde; in het midden
is dan het boze met de valsheden en tot de omtrekken zijn de ware dingen teruggeworpen en
tot de laatste omtrekken de eigenlijke Goddelijke ware dingen zelf; dit is de helse orde, want
de hel is in zo’n orde; de buitenste omtrekken zijn de laagste dingen van het natuurlijke.
Dat eiken de valse dingen zijn, die de laatste dingen van het natuurlijke zijn, komt omdat in de
Oude Kerk, toen er een uiterlijke eredienst was, die uitbeeldend was voor het rijk van de Heer,
alle bomen van onverschillig welke soort iets geestelijks of hemels betekenden, zoals de
olijfboom en de olie daaruit de dingen die van de hemelse liefde zijn, de wijnstok en de wijn
daaruit de dingen die van de naastenliefde en daar vanuit van het geloof zijn en zo verder ook
de overige bomen, zoals: de ceder, de vijgenboom, de populier, de beuk, de eik; en wat deze
betekenden, werd hier en daar in de ontvouwingen getoond; daarvandaan komt het dat die in
het Woord zo vaak worden vermeld en eveneens in het algemeen: tuinen, bossen en wouden
en dat zij daarin onder bepaalde bomen hun eredienst hadden; maar omdat de eredienst
afgodisch werd en het nageslacht van Jakob, bij wie het uitbeeldende van de Kerk moest
worden geïnstaureerd, tot afgodische dingen geneigd was en vandaar zo vele afgodsbeelden
opstelde, werd het hun daarom verboden om de eredienst te hebben in tuinen en bossen en
onder de bomen daar, maar toch hielden de bomen hun betekenis; vandaar nu komt het dat
niet alleen de meer edele bomen, zoals: olijfbomen, wijnstokken en ceders, maar ook
populieren, beuken en eiken in het Woord, daar waar zij worden vermeld, iets betekenen, elk
zoals in de Oude Kerk.
Dat eiken in de goede zin de ware en de goede dingen betekenen die de laagste dingen van het
natuurlijke zijn en in de tegenovergestelde zin de valse en de boze dingen, staat vast uit die
plaatsen in het Woord waar die worden vermeld, wanneer die in de innerlijke zin worden
verstaan, zoals bij Jesaja: ‘Die Jehovah verlaten, zullen voleindigd worden, omdat zij
beschaamd zullen worden vanwege de eiken die gijlieden hebt verlangd; en gij zult zijn zoals
een eik die zijn bladeren afwerpt en zoals een tuin die geen wateren heeft’, (Jesaja 1:29,30).
Bij dezelfde: ‘De dag van Jehovah Zebaoth over al het verhevene en nederige en over alle
cederen van Libanon en over alle eiken van Basan’, (Jesaja 2:12,13); dat de dag van Jehovah
niet zal zijn over de cederen en de eiken, kan eenieder weten, maar over hen die daarmee
worden aangeduid.
Bij dezelfde: ‘Die een god vormt, houwt zich cederen af en hij neemt de beuk en de eik en hij
vestigt voor zich in de bomen des wouds’, (Jesaja 44:14).
Bij Ezechiël: ‘Gij zult erkennen dat Ik Jehovah ben, wanneer hun doorboorden in het midden
der afgoden rondom hun altaren zullen wezen, op alle hoge heuvel, in alle hoofden der bergen
en onder alle groenende boom en onder alle verwarde eik, ter plaatse waar zij al hun afgoden
de reuk der rust hebben gegeven’, (Ezechiël 6:13).
De Ouden hadden ook de eredienst op de heuvels en de bergen, omdat de heuvels en de
bergen de hemelse liefde betekenden, maar wanneer de eredienst door de afgodendienaren
werd gehouden, zoals hier, betekenen zij de liefde van zich en van de wereld, nrs. 795, 796,
1430, 2722, 4210; en onder de bomen, omdat zij, zoals eerder gezegd, volgens hun soorten
aanduidend waren; onder de verwarde eik wil hier zeggen vanuit de valse dingen die de
laatste dingen van het natuurlijke zijn, want die zijn in het verwarde, nr. 2831.
Bij Hosea: ‘Op de hoofden der bergen slachtofferen zij, op de heuvelen roken zij, onder de
eik, de populier en de steeneik, omdat de schaduw ervan goed is; daarom hoereren uw
dochters en echtbreken uw schoondochters’, (Hosea 4:13); dat hoereren is de ware dingen
vervalsen en echtbreken is de goede dingen verdraaien, zie de nrs. 2466, 2729, 3399.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1902
Bij Zacharia: ‘Open uw deuren, o Libanon en het vuur vertere de cederen, omdat de
prachtigen zijn verwoest; huilt, gij eiken van Basan, omdat het woud van Bazar is
nedergekomen’, (Zacharia 11:1,2).
4553. vers 5-7. En zij reisden heen; en de verschrikking Gods was over de steden die rondom
hen waren en zij jaagden de zonen van Jakob niet achterna.
En Jakob kwam tot Luz, hetwelk is in het land Kanaän, dit is Bethel, hij en al het volk dat met
hem was.
En hij bouwde daar een altaar en hij noemde de plaats El Bethel, omdat aan hem daar de
goden waren onthuld als hij van voor zijn broeder vluchtte.
Zij reisden heen betekent het continue; en de verschrikking Gods was over de steden die
rondom hen waren en zij jaagden de zonen van Jakob niet achterna, betekent dat de valse en
de boze dingen niet konden naderen; en Jakob kwam tot Luz, hetwelk is in het land Kanaän,
betekent het natuurlijke in de vorige staat; dit is Bethel, betekent het Goddelijk Natuurlijke;
hij en al het volk dat met hem was, betekent met alle dingen daar; en hij bouwde daar een
altaar, betekent door de heiliging; en hij noemde de plaats El Bethel, betekent het heilig
natuurlijke; omdat aan hem daar de goden waren onthuld, betekent de heilige ware dingen; als
hij van voor zijn broeder vluchtte, betekent nadat de ware dingen boven het goede waren
gesteld.
4554. Zij reisden heen; dat dit het continue betekent, staat vast uit de betekenis van
heenreizen, namelijk het opeenvolgende, nr. 4375; dus het continue, namelijk van de
voortgang naar de innerlijke dingen.
4555. En de verschrikking Gods was over de steden die rondom hen waren en zij jaagden de
zonen van Jakob niet achterna; dat dit betekent dat de valse en de boze dingen niet konden
naderen, staat vast uit de betekenis van de verschrikking Gods, namelijk de bescherming,
waarover hierna; uit de betekenis van de steden die rondom hen waren, te weten de valse en
de boze dingen; de steden immers zijn in de echte zin de ware dingen van de leer en in de
tegenovergestelde zin de valse dingen van de leer, nrs. 402, 2449, 2943, 3216, 4478, 4492,
4493; dat met de steden hier eveneens de boze dingen worden aangeduid, komt omdat ook de
bewoners worden verstaan, die in de echte zin de goede dingen zijn, nrs. 2268, 2451, 2712; en
uit de betekenis van hen niet achternajagen, namelijk niet kunnen naderen.
Dat de verschrikking Gods de bescherming is, kan worden toegelicht door de dingen die in
het andere leven plaatsvinden; daar kunnen de hellen nooit tot de hemel naderen, noch de
boze geesten tot enig hemels gezelschap, omdat zij in de verschrikking Gods zijn; wanneer
immers de boze geesten nabij enig hemels gezelschap komen, dan vallen zij terstond in
angsten en martelingen en degenen die daarin enige malen zijn gevallen, wagen het niet meer
om dichterbij te komen; dat zij het niet wagen, is datgene wat verstaan wordt onder de
verschrikking Gods in de innerlijke zin; niet dat God of de Heer hen verschrikt, maar omdat
zij in de boze en valse dingen zijn, dus in het aan de goede en de ware dingen
tegenovergestelde en de valse en de boze dingen zelf maken dat zij, wanneer zij tot het goede
en de ware dingen naderbij komen, angstig worden en zich gemarteld voelen.
4556. En Jakob kwam tot Luz, hetwelk is in het land Kanaän; dat dit het natuurlijke in de
vorige staat betekent; dit is Bethel; dat dit het Goddelijk Natuurlijke betekent, staat vast uit de
betekenis van Luz, namelijk het natuurlijke in de vorige staat of dat natuurlijke dat menselijk
was; dat dit Goddelijk is gemaakt, wordt aangeduid met ‘dit is Bethel’; dat Bethel het
Goddelijk Natuurlijke is, zie de nrs. 4089, 4539; vandaar wordt eveneens elders in het Woord
waar Bethel wordt genoemd, ook gezegd Luz, dit is Bethel, en Bethel oudtijds Luz, zoals bij
Jozua: ‘De grens van het lot der zonen van Benjamin ging uit tussen de zonen van Jehudah en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1903
tussen de zonen van Jozef, tot Luz aan de zijde van Luz naar het zuiden, dit is Bethel’, (Jozua
18:13) en in het Boek Richteren: ‘Zij gingen op, het huis van Jozef, naar Bethel en zij
verspieden Bethel en de naam der stad was oudtijds Luz’, (Richteren 1:23).
4557. Hij en al het volk dat met hem was; dat dit betekent met alle dingen daar, namelijk die
welke in het natuurlijke waren, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, die hier ‘hij’ is,
namelijk het goede daar, waarover nr. 4538; en uit de betekenis van het volk, namelijk de
ware dingen, nrs. 1259, 1260, 2928, 3295, 3581; dus zijn ‘het volk dat met hem was’ de ware
dingen van dat goede; en omdat alle dingen in het natuurlijke betrekking hebben op de goede
en de ware dingen, zo wordt hier met die woorden aangeduid, ‘met alle dingen daar’.
4558. En hij bouwde daar een altaar; dat dit betekent door de heiliging, staat vast uit de
betekenis van het altaar, namelijk het voornaamste uitbeeldende van de Heer en vandaar het
heilige van de eredienst, nr. 4541; en wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de
Heer, dan is het Zijn Goddelijk Menselijke en het Heilige dat daaruit voortgaat, nr. 2811; wat
immers in de Kerk het voornaamste uitbeeldende van de Heer is, dat is ook in de hoogste zin
de Heer Zelf ten aanzien van het Goddelijk Menselijke; want datgene wat iets uitbeeldt, dat is
het in die zin zelf.
Dat het natuurlijke werd geheiligd, wordt aangeduid met ‘hij bouwde daar’. dat wil zeggen, in
Bethel, een altaar; met Bethel immers wordt het Goddelijk Natuurlijke aangeduid; zie nr.
4556.
4559. En hij noemde de plaats El Bethel; dat dit het heilig natuurlijke betekent, staat vast uit
de betekenis van Bethel, namelijk het Goddelijk Natuurlijke, nrs. 4089, 4539, 4556; maar
wanneer El Bethel wordt genoemd, is het niet het Goddelijk, maar het heilig natuurlijke; toen
de Heer immers Zijn Menselijke Goddelijk maakte, maakte Hij dit eerst heilig; tussen
Goddelijk maken en heilig maken is dit verschil: dat het Goddelijke Jehovah Zelf is, het
heilige echter is dat wat vanuit Jehovah is; het eerstgenoemde is het Goddelijk Zijn, het
laatstgenoemde is het daaruit ontstaande; toen de Heer Zich verheerlijkte, maakte Hij ook Zijn
Menselijke het Goddelijk Zijn of Jehovah, nrs. 2156, 2329, 2921, 3023, 3055; maar voor dit
plaatsvond, maakte Hij Zijn Menselijke heilig; de voortgang van de verheerlijking van het
Menselijke van de Heer is zodanig geweest; vandaar eveneens wordt Bethel nu El Bethel
genoemd en daarmee in betrekking gebracht wat door het toegevoegde El wordt aangeduid,
namelijk ‘omdat aan hem daar de goden waren onthuld’; El immers betekent in de
oorspronkelijke taal God, hier echter in het meervoud goden, omdat de goden in de innerlijke
zin de heilige ware dingen zijn, nr. 4402; in wat volgt wordt het echter Bethel genoemd, want
er wordt gezegd ‘Jakob noemde de naam van de plaats Bethel’, vers 15; en er wordt aan
toegevoegd ‘waar God met hem had gesproken’, daar in het enkelvoud; want Bethel is in de
oorspronkelijke taal het huis Gods; vandaar komt het dat El Bethel het heilig natuurlijke is en
Bethel het Goddelijk Natuurlijke.
4560. Omdat aan hem daar de goden waren onthuld; dat dit de ware heilige dingen betekent,
staat vast uit de betekenis van de goden, namelijk de heilige ware dingen, nr. 4402; dat deze
waren toegevoegd aan het door Jakob uitgebeelde goede, wordt aangeduid met ‘de hem daar
onthulde goden’.
Dat die plaats El Bethel werd genoemd, maar eerder in, (Genesis 28:19) en eveneens in vers
15 van dit hoofdstuk, Bethel, en verder dat hier, wanneer zij El Bethel wordt genoemd, in het
meervoud wordt gezegd, omdat aan hem daar de goden waren onthuld en daarna in vers 15 in
het enkelvoud, waar God met hem had gesproken, is een verborgenheid, en dat men die
verborgenheid alleen uit de innerlijke zin kan weten, is duidelijk; er zijn bovendien nog
verscheidene verborgenheden die in deze dingen verscholen liggen, maar die kunnen niet
worden onthuld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1904
4561. Als hij van voor zijn broeder vluchtte; dat dit betekent nadat de ware dingen boven het
goede waren gesteld, staat vast uit wat eerder in nr. 4542 is ontvouwd, waar dezelfde woorden
staan.
4562. vers 8. En Debora stierf, de voedster van Rebekka en zij werd begraven onder aan
Bethel onder de eik en hij noemde de naam ervan Alon Bachoet.
Debora stierf, de voedster van Rebekka, betekent het erfboze, dat was uitgedreven; en zij
werd begraven onder aan Bethel onder de eik, betekent voor altijd verworpen; en hij noemde
de naam ervan Alon Bachoet, betekent het hoedanige van het natuurlijke dat was uitgedreven.
4563. Debora stierf, de voedster van Rebekka; dat dit het erfboze betekent, dat was
uitgedreven, staat vast uit de betekenis van sterven, namelijk het einde of dat het ophoudt
zodanig te zijn, nrs. 494, 3253, 3259, 3276; hier dus uitgedreven zijn, omdat er wordt
gehandeld over het erfboze; en uit de uitbeelding van Debora als de voedster van Rebekka,
namelijk het erfboze; de voedster betekent eigenlijk, aangezien zij het kleine kind voedt en
zoogt, de inboezeming van de onschuld door het hemels-geestelijke, want de melk is het
hemels-geestelijke, nr. 2184; en het kleine kind dat zij zoogt, is de onschuld, nrs. 430, 1616,
2126, 2305, 2306; maar hier wordt met Debora, de voedster van Rebekka, datgene aangeduid
wat uit de moeder was aangenomen en vanaf de kindsheid werd gevoed; dat dit het erfboze
van de moeder was, waartegen de Heer heeft gestreden, kan vaststaan uit wat over dat
erfelijke in de nrs. 1414, 1444, 1573 is getoond en dat Hij dit heeft uitgedreven zodat Hij
tenslotte niet de zoon van Maria was, nrs. 2159, 2574, 2649, 3036.
Het is bekend dat de mens aan beide ouders het boze ontleent en dat dit boze het erfboze
wordt genoemd; daarin wordt hij dus geboren, toch openbaart het zich niet voordat hij
opgroeit en vanuit het verstand en daaruit met de wil handelt; intussen ligt het verborgen,
voornamelijk in de kindsheid; en omdat vanuit de barmhartigheid van de Heer niemand in de
schuld komt vanwege het erfelijke, maar vanwege het daadwerkelijke, nrs. 966, 2308 en het
erfelijke niet daadwerkelijk kan worden voordat de mens uit het eigen verstand en vanuit de
eigen wil handelt, worden daarom de kleine kinderen uit de Heer door kleine kinderen en
engelen uit de Heer geleid; vandaar verschijnen zij in de staat van de onschuld, maar
niettemin schuilt het erfboze in de afzonderlijke dingen die zij verrichten, nrs. 2300, 2307,
2308; dit is voor hen voeding of is als het ware een voedster tot aan de tijd van hun eigen
oordeel, nr. 4063; en dan worden zij, indien zij worden wederverwekt, door de Heer
voortgeleid in de staat van een nieuwe kindsheid en tenslotte in de hemelse wijsheid, dus in de
echte kindsheid, dat wil zeggen in de onschuld, want de echte kindsheid of de onschuld woont
in de wijsheid, nrs. 2305, 3183; het verschil bestaat hierin dat de onschuld van de kindsheid
van buiten is en het erfboze van binnen, maar de onschuld van de wijsheid is van binnen en
het daadwerkelijke boze en erfboze van buiten; uit de dingen die eerder zijn gezegd, is het
duidelijk dat het erfboze als het ware het voedende is van de eerste kindsheid af tot aan de
leeftijd van de nieuwe kindsheid; vandaar komt het dat met de voedster het erfboze wordt
aangeduid en dat eveneens met de voedster de inboezeming van de onschuld door het hemelsgeestelijke
wordt aangeduid.
Omdat in de innerlijke zin dit hoofdstuk wordt gehandeld over de schikking en de ordening
van de ware dingen door het goede in het Natuurlijke van de Heer en over de voortgang van
daar tot de innerlijke dingen, nr. 4536, wordt daarom ook gehandeld over het erfboze, dat het
werd uitgedreven; dit is de oorzaak dat in dit vers van Debora, de voedster van Rebekka,
wordt vermeld dat zij stierf en onder de eik werd begraven; dit feit zou niet van zoveel belang
zijn geweest om daarmee de reeks te onderbreken, indien het niet zulke dingen in zich sloot.
De verborgenheid zelf die met de voedster van Rebekka in het bijzonder wordt aangeduid,
kan nog niet worden onthuld; eerst dient men te weten hoedanig de invloeiing van het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1905
redelijke in het natuurlijke is, namelijk dat deze is uit het goede van het redelijke rechtsreeks
in het goede van het natuurlijke en dat deze is uit het goede van het redelijke door middel van
het ware daar in het goede van het ware van het natuurlijke; Rebekka is het ware van het
redelijke, nrs. 3012, 3013, 3077; Izaäk echter het goede van het redelijke, nrs. 3012, 3194,
3210; Ezau het goede van het natuurlijke vanuit de rechtstreekse invloeiing uit het goede van
het redelijke of Izaäk; en Jakob het goede of het goede van het ware van het natuurlijke vanuit
de indirecte invloeiing door het ware van het redelijke of Rebekka; over deze invloeiing,
indirect en rechtstreeks, zie de nrs. 3314, 3573; dit moet men eerst weten voordat men in het
bijzonder de verborgenheid kan weten waarom met de voedster van Rebekka hier het erfboze
wordt aangeduid en beschreven; daaruit immers kan het vaststaan hoedanig dit is geweest.
4564. En zij werd begraven onder aan Bethel onder de eik; dat dit betekent voor altijd
verworpen, staat vast uit de betekenis van begraven worden, namelijk verworpen worden,
want wat begraven wordt, dat wordt verworpen; en uit de betekenis van onder de eik,
namelijk voor altijd, nr. 4552; onder aan Bethel betekent buiten het natuurlijke, want wat
onderaan of beneden wordt genoemd, dat is in de innerlijke zin buiten, nr. 2148; Bethel is het
Goddelijk Natuurlijke, nrs. 4089, 4539.
Hiermee is het als volgt gesteld: het boze, zowel het erfelijke als het daadwerkelijke, bij de
mens die wordt wederverwekt, wordt niet zo uitgebannen dat het verdwijnt of tenietgaat, maar
het wordt slechts afgescheiden en door een schikking uit de Heer tot de omtrekken
teruggeworpen, nrs. 4551, 4552; en dus blijft het bij hem en wel tot in het eeuwige; hij wordt
echter door de Heer van het boze afgehouden en in het goede gehouden; wanneer dit gebeurt,
schijnt het alsof de boze dingen verworpen zijn en de mens daarvan gezuiverd is, of zoals zij
zeggen, gerechtvaardigd is; alle hemelse engelen bekennen dat er bij hen, voor zoveel als het
uit henzelf is, niets dan het boze is en daaruit het valse, maar voor zoveel als het uit de Heer
is, er het goede is en daaruit het ware; degenen die hierover een andere mening hebben
opgevat en die vanuit hun leerstellige, toen zij in de wereld leefden, bij zichzelf hebben
bevestigd dat zij gerechtvaardigd zijn en dus zonder zonden en zo dat zij heilig zijn, worden
teruggebracht in de staat van de boze dingen vanuit het daadwerkelijke en het erfelijke en
daarin gehouden totdat zij door levende ondervinding weten dat zij uit zich niets dan het boze
zijn en dat het goede waarin zij meenden te zijn, uit de Heer was, dus dat het niet van hen
was, maar van de Heer; zo is het met de engelen gesteld en ook met de wederverwekten onder
de mensen.
Maar met de Heer was het anders gesteld; Hij heeft al het erfboze uit de moeder geheel en al
van Zich verwijderd, verdreven en uitgeworpen; Hij immers had geen boze vanuit het
erfelijke vanuit de Vader, omdat Hij uit Jehovah was ontvangen, maar uit de moeder; dit is het
verschil; dit wordt daaronder verstaan dat de Heer de Gerechtigheid, het Heilige zelf en het
Goddelijke is geworden.
4565. En hij noemde de naam ervan Alon Bachoet; dat dit het hoedanige betekent van het
natuurlijke dat was uitgedreven, staat vast uit de betekenis van de naam noemen, te weten het
hoedanige, zie de nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006, 3421; Alon Bachoet betekent
in de oorspronkelijke taal ‘de eik der wening’ en zo werd dus de plaats genoemd vanwege de
oorzaak hiervan dat de eik het laagste van het natuurlijke is, waarin en tenslotte waar buiten
het erfboze werd uitgeworpen; dat de eik het laagste van het natuurlijke is en eveneens het
voortdurende, zie nr. 4552; de wening echter betekent het laatste vaarwel; vandaar was het
een plechtig gebruik de doden te bewenen wanneer zij werden begraven, hoewel men wist dat
door de begrafenis slechts het lijk werd weggeworpen en dat degene die in het lijk was
geweest, ten aanzien van de innerlijke dingen leefde; vandaar blijkt het hoedanige dat met
Alon Bachoet of de eik der wening wordt aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1906
4566. vers 9-13. En God verscheen aan Jakob nog in zijn komen uit Paddan Aram en Hij
zegende hem.
En God zei tot hem: Uw naam is Jakob: uw naam zal niet meer Jakob worden genoemd, maar
veeleer Israël zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israël.
En God zei tot hem: Ik ben God Schaddai; wees vruchtbaar en vermenigvuldig; een natie en
een verzameling van natiën zal uit u zijn en koningen zullen uit uw lendenen uitgaan.
En het land dat Ik aan Abraham en Izaäk heb gegeven, dat zal Ik u geven en aan uw zaad na u
zal Ik het land geven.
En God voer op van boven hem in de plaats waar God met hem had gesproken.
God verscheen aan Jakob nog in zijn komen uit Paddan Aram en Hij zegende hem, betekent
de natuurlijke innerlijke doorvatting; en God zei tot hem: Uw naam is Jakob, betekent
hoedanig het Goddelijk uiterlijke Natuurlijke van de Heer is; uw naam zal niet meer Jakob
worden genoemd, betekent dat het niet meer alleen uiterlijk zal zijn; maar veeleer Israël zal
uw naam zijn, betekent hoedanig het innerlijk natuurlijke is of hoedanig het geestelijke ervan,
namelijk Israël; en Hij noemde zijn naam Israël, betekent het innerlijk natuurlijke of het
hemels-geestelijke van het natuurlijke; en God zei tot hem, betekent de doorvatting uit het
Goddelijke; Ik ben God Schaddai, betekent de verleden staat van de verzoeking en nu de
Goddelijke vertroosting; wees vruchtbaar en vermenigvuldig, betekent het Goddelijk Goede
en daaruit het Goddelijk Ware; een natie en een verzameling van natiën zal uit u zijn, betekent
het goede en de Goddelijke vormen van het goede; en koningen zullen uit uw lendenen
uitgaan, betekent de ware dingen vanuit het Goddelijk huwelijk; en het land dat Ik aan
Abraham en Izaäk heb gegeven, dat zal Ik u geven, betekent het Goddelijk natuurlijk Goede
toegeëigend; en aan uw zaad na u zal Ik het land geven, betekent het Goddelijk natuurlijk
Ware toegeëigend; en God voer op van boven hem in de plaats waar Hij met hem gesproken
had, betekent het Goddelijke in die staat.
4567. God verscheen aan Jakob in zijn komen uit Paddan Aram en Hij zegende hem; dat dit
de natuurlijke innerlijke doorvatting betekent, staat vast uit de betekenis van ‘God verscheen’,
namelijk de innerlijke doorvatting; dat zien is verstaan en doorvatten, zie de nrs. 2150, 2807,
3764, 3863, 4403-4421; vandaar is ‘God verscheen’ wanneer daarvan wordt gesproken met
betrekking tot de Heer, de doorvatting vanuit het Goddelijke, wat dezelfde is als de innerlijke
doorvatting; dat het natuurlijke die doorvatting had, wordt daarmee aangeduid, dat God
verscheen aan Jakob; Jakob immers beeldt het natuurlijke van de Heer uit, zoals meermalen is
getoond; nog in zijn komen uit Paddan Aram, betekent, nadat hij de erkentenissen van het
goede en het ware, die door Paddan Aram worden aangeduid, nrs. 3664, 3680, 4112, tot zich
had genomen; Hij zegende hem, betekent de voortgang tot de innerlijke dingen van het
natuurlijke en daar de verbinding van het goede en het ware; zegenen immers wordt gezegd
met betrekking tot al het goede waarmee iemand uit het Goddelijke wordt begiftigd, nrs.
1420, 1422, 2846, 3017, 3406, vooral met betrekking tot de verbinding van het goede en het
ware, nrs. 3504, 3514, 3530, 3565, 3584.
4568. En God zei tot hem: Uw naam is Jakob; dat dit betekent hoedanig het Goddelijk
uiterlijk Natuurlijke van de Heer is, staat vast uit de betekenis van de naam, namelijk het
hoedanige, waarover de nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006, 3421; en uit de
uitbeelding van Jakob, namelijk het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, waarover meermalen
eerder; dat het uiterlijk wordt genoemd, komt omdat Israël het Goddelijk innerlijk Natuurlijke
van de Heer is, waarover gelijk hierna.
4569. Uw naam zal niet meer Jakob worden genoemd; dat dit betekent dat het niet meer alleen
uiterlijk zal zijn, staat vast uit wat vlak hiervoor is gezegd en uit wat nu over Israël volgt.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1907
4570. Maar veeleer Israël zal uw naam zijn; dat dit betekent hoedanig het innerlijk natuurlijk
goede is of hoedanig het geestelijke daarvan, namelijk Israël; en Hij noemde zijn naam Israël;
dat dit het innerlijk natuurlijke of het hemels-geestelijke van het natuurlijke betekent, staat
vast uit de betekenis van de naam, namelijk het hoedanige, waarover eerder in nr. 4568; en uit
de betekenis van Israël, namelijk het innerlijke van het natuurlijke van de Heer.
Waarom Jakob Israël werd genoemd, kan niemand weten dan alleen degene die weet wat het
innerlijk natuurlijke en wat het uiterlijk natuurlijke is en verder wat het hemels-geestelijke van
het natuurlijke is; weliswaar zijn deze dingen eerder ontvouwd, toen Jakob door de engel
Israël werd genoemd, maar omdat het zodanige dingen zijn dat men daarover weinig, zo al
enige erkentenis heeft, moet het daarom opnieuw ontvouwd worden wat zij zijn.
Bij de mens zijn twee dingen ten strengste van elkaar onderscheiden, namelijk: het redelijke
en het natuurlijke; het redelijke stelt de innerlijke mens samen en het natuurlijke de uiterlijke;
maar het natuurlijke heeft evenals het redelijke, ook zijn uiterlijke en innerlijke; het uiterlijke
van het natuurlijke, is vanuit de zinlijke dingen van het lichaam en vanuit de dingen die vanuit
de wereld door de zinlijke dingen rechtstreeks invloeien; hierdoor heeft de mens
vergemeenschapping met de wereldse en lichamelijke dingen; degenen die alleen in dit
natuurlijke zijn, worden zinlijke mensen genoemd, want zij gaan met hun denken nauwelijks
daarbuiten; het innerlijke van het natuurlijke echter wordt samengesteld door dingen die
analytisch en analogisch daaruit worden geconcludeerd, niettemin trekt het de dingen vanuit
de zinlijke dingen en leidt ze daarvan af; zo heeft het natuurlijke door de zinlijke dingen
gemeenschap met de wereldse en lichamelijk dingen en door de analogische en analytische
dingen met het redelijke, dus met de dingen die van de geestelijke wereld zijn; zodanig is het
natuurlijke.
Er bestaat eveneens een bemiddelende, dat zowel gemeenschap heeft met het ene als met het
andere, namelijk met het uiterlijke en het innerlijke, dus door het uiterlijke met de dingen die
in de natuurlijke wereld zijn en door het innerlijke met de dingen die in de geestelijke wereld
zijn; het is dit natuurlijke dat Jakob in het bijzonder uitbeeldt en het is het innerlijk natuurlijke
dat Israël uitbeeldt.
Met het redelijke is het eender gesteld, namelijk dat er een uiterlijke en een innerlijke is en
eveneens een middelste; maar hierover moet, vanuit de Goddelijke Voorzienigheid van de
Heer, gesproken worden, daar waar over Jozef wordt gehandeld, omdat Jozef het uiterlijke
van het redelijke uitbeeldt.
Wat echter het hemels-geestelijke is, werd eerder enige malen gezegd, namelijk dat het
hemelse is wat van het goede is en het geestelijke dat wat van het ware is; dus is het hemelsgeestelijke
dat wat van het goede is uit het ware.
Omdat nu de Kerk van de Heer uiterlijk en innerlijk is en door Jakobs nakomelingen de
innerlijke dingen van de Kerk de uiterlijke dingen moesten worden uitgebeeld, kon Jakob
daarom niet langer Jakob worden genoemd, maar Israël; zie eerder de nrs. 4286, 4292.
Bovendien moet men weten dat zowel het redelijke als het natuurlijke hemels en geestelijk
wordt genoemd: hemels wanneer zij het goede opnemen en geestelijk wanneer zij het ware
opnemen uit de Heer, want het goede dat uit de Heer in de hemel invloeit, wordt het hemelse
genoemd en het ware wordt het geestelijke genoemd.
Dat Jakob Israël wordt genoemd, betekent in de hoogste zin dat de Heer tot de innerlijke
dingen was voortgegaan en het Natuurlijke in Zich Goddelijk heeft gemaakt, zowel ten
aanzien van het uiterlijke als ten aanzien van het innerlijke ervan; want wat wordt uitgebeeld,
heeft in de hoogste zin betrekking op Hem.
4571. En God zei tot hem; dat dit de doorvatting uit het Goddelijke betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk doorvatten, nrs. 1791,
1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2619, 2862, 3395, 3509; dat het uit het Goddelijke was,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1908
wordt daarmee aangeduid dat ‘God zei’; in de Heer immers was uit de ontvangenis het
Goddelijke; dat was Zijn ‘Zijn’, want Hij was uit Jehovah ontvangen; vandaar was Zijn
doorvatting uit het Goddelijke, maar volgens de staat van de opneming door het Menselijke,
omdat Hij het Menselijke in Zich geleidelijk Goddelijk maakte; daaruit blijkt dat, omdat het
Goddelijke of God in Hem was, met ‘God zei tot hem’ de doorvatting uit het Goddelijke
wordt aangeduid.
4572. Ik ben God Schaddai; dat dit de verleden staat van de verzoeking betekent en nu de
Goddelijke vertroosting, staat vast uit de betekenis van God Schaddai, namelijk de verzoeking
en daarna de vertroosting; Jehovah immers of de Heer, werd door de Ouden God Schaddai
genoemd met betrekking tot de verzoekingen en tot de vertroosting daarna, zie nrs. 1992,
3667; vandaar komt het dat God Schaddai de verleden staat van de verzoeking betekent en nu
de Goddelijke vertroosting; dat het de verleden staat is, komt omdat door Jakob eerder, vooral
toen hij met de engel worstelde, (Genesis 32:25) en toen hij Ezau ontmoette, (Genesis 33), de
verzoekingen werden uitgebeeld; dat er nu vertroosting is, komt omdat door die verzoekingen
de verbinding van het goede en het ware in het natuurlijke heeft plaatsgevonden; de
verbinding zelf maakt de vertroosting, omdat de verbinding het einde van de verzoekingen is;
eenieder immers heeft wanneer hij aan het einde komt, volgens de harde dingen die hij
intussen heeft geleden, vertroosting.
In het algemeen moet men weten dat alle verbinding van het goede met het ware plaatsvindt
door verzoekingen; de oorzaak hiervan is deze, dat de boze en de valse dingen zich verzetten
en als het ware rebelleren en op alle manieren trachten de verbinding van het goede met het
ware en van het ware met het goede te verhinderen; die strijd vindt plaats tussen de geesten
die bij de mens zijn, namelijk tussen de geesten die in de boze en de valse dingen zijn en de
geesten die in de goede en de ware dingen zijn; dit wordt bij de mens gevoeld als verzoeking,
zoals in hemzelf; wanneer dus de geesten die in de boze en de valse dingen zijn, worden
overwonnen door de geesten die in de goede en de ware dingen zijn en de bozen tot
terugtrekken worden gedwongen, dan wordt deze vreugde ontvangen door de hemel uit de
Heer; deze vreugde wordt ook door de mens gevoeld, als vertroosting, als in hemzelf.
Maar de vreugde en de vertroosting is niet vanwege de overwinning, maar vanwege de
verbinding van het goede en het ware; elke verbinding van het goede en het ware immers
heeft vreugde in zich, want die verbinding is het hemels huwelijk, waarin het Goddelijke is.
4573. Wees vruchtbaar en vermenigvuldig; dat dit het Goddelijk Goede en daaruit het
Goddelijk ware betekent, staat daaruit vast dat vruchtbaar zijn wordt gezegd met betrekking
tot het goede en vermenigvuldigd worden met betrekking tot het ware, nrs. 43, 55, 913, 983,
2846, 2847.
4574. Een natie en een verzameling van natiën zal uit u zijn; dat dit het goede en de
Goddelijke vormen van het goede betekent, staat vast uit de betekenis van de natie, namelijk
het goede van de Kerk, nrs. 1259, 1260, 1362, 1416, 1849; en uit de betekenis van een
verzameling van natiën, namelijk de ware dingen die vanuit het goede zijn, of wat hetzelfde
is, de vormen van het goede; en in de hoogste zin, waarin over de Heer wordt gehandeld, de
Goddelijke ware dingen die vanuit het Goddelijk Goede zijn, of de Goddelijke vormen van
het goede.
Wat de vormen van het goede zijn, moet eerst worden gezegd en daarna dat ‘de verzameling
van de natiën’ dezelfde betekenis heeft; de ware dingen die vanuit het goede zijn, worden de
vormen van het goede genoemd, omdat zij niet anders zijn dan de gevormde goede dingen;
wie de ware dingen anders opvat en te meer wie ze van het goede scheidt, weet niet wat de
ware dingen zijn; weliswaar verschijnen de ware dingen alsof zij van het goede gescheiden
zouden zijn, dus zoals een vorm op zichzelf, maar slechts voor hen die niet in het goede zijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1909
of voor hen die anders denken en spreken dan zij willen en vandaaruit handelen; de mens
immers is zo geschapen dat het verstand en de wil één gemoed uitmaken en zij maken dan één
gemoed uit wanneer het verstand één handelt met de wil, dat wil zeggen wanneer de mens
denkt en spreekt zoals hij wil en vandaar handelt; dan zijn ook zijn verstandelijke dingen de
vormen van zijn wil; het zijn de verstandelijke dingen die de ware dingen worden genoemd,
want de ware dingen zijn eigenlijk van het verstand; de goede dingen echter worden genoemd
die dingen die van de wil zijn, want de goede dingen zijn eigenlijk van de wil; daaruit volgt
dat het verstandelijke in zich beschouwd niets anders is dan het gevormde wilsdeel.
Maar omdat het woord vorm een smaak heeft van menselijke wijsbegeerte, zal het door een
voorbeeld worden toegelicht; daaruit zal blijken dat de ware dingen de vormen van het goede
zijn.
In het burgerlijk en het zedelijk leven bestaat het eerzame en het betamelijke; het eerzame is
vanuit het hart iemand anders goed willen in de dingen die van het burgerlijk leven zijn; het
betamelijke echter bestaat daarin dit te betuigen door woord en gebaren; dus is het
betamelijke in zich beschouwd niets anders dan de vorm van het eerzame, daarvandaan
immers ligt de oorsprong van het betamelijke; wanneer dan ook het eerzame zich openbaart
door het betamelijke, of op betamelijke wijze door woord en gebaren, dan verschijnt het
eerzame in de afzonderlijke dingen van het betamelijke en wel dermate dat al wat door
woorden uitgesproken en door gebaren getoond wordt, eerzaam verschijnt; het is een vorm of
een beeld waardoor het eerzame opblinkt en zo maken zij één, zoals het wezen en zijn vorm
of zoals het wezenlijke en het formele.
Maar indien iemand het eerzame van het betamelijke scheidt, dat wil zeggen, indien iemand
de ander boos wil en toch goed spreekt en zich tegenover hem goed gedraagt, dan is er niets
eerzaams meer in zijn woorden en gebaren, hoezeer hij zich ook moeite geeft door aan het
betamelijke een vorm als van het eerzame aan te brengen, maar het is het oneerzame; en wie
doorzicht heeft, noemt het ook het oneerzame, omdat dit het geveinsde, bedrieglijke of het
sluwe is.
Uit deze dingen kan vaststaan hoe het gesteld is met de ware en de goede dingen; de ware
dingen immers in het geestelijk leven gedragen zich zoals het betamelijk in het burgerlijke
leven; daaruit blijkt hoedanig de ware dingen zijn wanneer zij de vormen van het goede zijn
en hoedanig zij zijn wanneer zij van het goede zijn gescheiden; wanneer zij immers niet uit
het goede zijn, dan zijn zij uit een zeker boze en zijn zij de vormen ervan, hoezeer zij zich ook
als de vormen van het goede voordoen.
Dat de verzameling van natiën de vormen van het goede zijn, kan vaststaan uit de betekenis
van de natiën, te weten de goede dingen, waarover eerder; vandaar is de verzameling of de
vergadering ervan, de bijeenbrenging ervan, en dit is niets anders dan de vorm en dat deze het
ware is, is getoond; en omdat het de ware dingen zijn die worden aangeduid en met de natie
het goede wordt aangeduid, wordt er daarom niet slechts gezegd dat een natie uit hem zal zijn,
maar ook een verzameling van natiën; anders zou dat ene reeds genoeg zijn geweest;
bovendien wordt in het Woord verzameling, vergadering of menigte gezegd met betrekking
tot de ware dingen; dat menigte of vermenigvuldigd worden daarop betrekking heeft, zie de
nrs. 43, 55, 913, 983, 2846, 2847.
4575. En koningen zullen uit uw lendenen uitgaan; dat dit de ware dingen vanuit het
Goddelijk huwelijk betekent, staat vast uit de betekenis van koningen, namelijk de ware
dingen, waarover de nrs. 1672, 1728, 2015,2069, 3009, 3670; en uit de betekenis van de
lendenen, namelijk de dingen die van de echtelijke liefde zijn, nrs. 3021, 4277, 4280; dus die
van het hemels huwelijk zijn, in de hoogste zin van het Goddelijk huwelijk.
De ware dingen vanuit het Goddelijk huwelijk zijn die welke voortgaan vanuit het Goddelijk
Menselijke van de Heer en de heilige dingen worden genoemd; het Goddelijk Menselijke van
de Heer immers is het Goddelijk huwelijk zelf; de dingen die hieruit voortgaan, zijn heilig en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1910
deze worden de hemelse en de geestelijke dingen genoemd en zij maken het hemels huwelijk,
namelijk het ware verbonden met het goede en het goede verbonden met het ware; in de
hemel is dit huwelijk en in eenieder die in de hemel is, ook in eenieder die in de Kerk is,
indien degene die in de Kerk is in het goede en tevens in het ware is.
4576. En het land dat Ik aan Abraham en Izaäk heb gegeven zal Ik u geven; dat dit betekent
het Goddelijk Goede toegeëigend, staat vast uit de betekenis van het land, namelijk het goede;
het land Kanaän immers dat hier onder het land wordt verstaan, is in de innerlijke zin het rijk
van de Heer en vandaar de Kerk, die het rijk van de Heer op aarde is, nrs. 1607, 3481, 3705,
4447, 4517; en omdat het deze is, is het het goede, want dit is het wezenlijke zelf van het rijk
van de Heer en van de Kerk; in de hoogste zin echter is het land Kanaän het Goddelijk Goede
van de Heer, want het goede dat in het rijk van de Heer in de hemelen en op aarde is, is uit de
Heer; uit de uitbeelding van Abraham en Izaäk, namelijk het Goddelijke van de Heer:
Abraham het Goddelijke Zelf en Izaäk het Goddelijk Menselijke, in het bijzonder het
Goddelijk Redelijke van de Heer; over Abraham, zie de nrs. 1989, 2011, 3245, 3251, 3439,
3703, 4206, 4207; over Izaäk, de nrs. 1893, 2066, 2072, 2083, 2630, 2774, 3012, 3194, 3210,
4180; en uit de betekenis van ‘aan u dat land geven’, namelijk toe-eigenen aan het natuurlijke;
door Jakob immers, die hier ‘aan u’ is, wordt het Goddelijke Natuurlijke van de Heer
uitgebeeld, zoals meermalen is getoond.
Uit deze dingen blijkt dat met, ‘het land dat Ik aan Abraham en Izaäk heb gegeven, dat zal Ik
u geven’ wordt aangeduid, het toegeëigende Goddelijk Goede.
4577. En aan uw zaad na u zal Ik het land geven; dat dit betekent het toegeëigende Goddelijk
Ware, staat vast uit de betekenis van het zaad, namelijk het ware van het geloof, zie de nrs.
1025, 1447, 1610, 1940; in de hoogste zin echter het Goddelijk ware, nr. 3038; en uit de
betekenis van ‘het land geven’, namelijk het goede toe-eigenen, waarover nr. 4576; zo wordt
dus met ‘aan uw zaad het land geven’ in de hoogste zin aangeduid, aan het Goddelijk Ware
het Goddelijk Goede toe-eigenen; dat het echter het toegeëigende Goddelijk Ware is, komt
omdat de Heer ten aanzien van Zijn Menselijke voordat Hij verheerlijkt was, het Goddelijk
Ware is geweest; vandaar zegt de Heer van Zichzelf dat Hij de Waarheid is, (Johannes 14:6)
en vandaar wordt Hij eveneens ‘het zaad der vrouw’ genoemd, (Genesis 3:15); maar nadat de
Heer ten aanzien van Zijn Menselijke verheerlijkt was, werd Hij het Goddelijk Goede en toen
ging uit Hem als uit het Goddelijk Goede voort het Goddelijk Ware, dat de geest der waarheid
is, die de Heer zou zenden, waarover bij, (Johannes 14:16,17; 15:26,27; 16:13-15; zie nr.
3704; daaruit kan vaststaan dat ‘met uw zaad na u’ in de hoogste zin wordt aangeduid het aan
Hem toegeëigende Goddelijk Ware en eveneens dat het Goddelijk Ware voortgaat uit het
Goddelijk Goede dat Hijzelf is en aan diegenen wordt toegeëigend die in het goede en daaruit
in het ware zijn.
4578. En God voer op van boven hem in de plaats waar Hij met hem had gesproken; dat dit
het Goddelijke in die staat betekent, staat vast uit de betekenis van het opvaren van God van
boven hem, namelijk het Goddelijke; opvaren immers sluit de verheffing tot de innerlijke
dingen in en wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de Heer, die hier God is, de
verheffing tot het Goddelijke, nr. 4539; en uit de betekenis van de plaats waar Hij met hem
had gesproken, namelijk die staat; dat de plaats de staat is, zie de nrs. 2625, 2837, 3356, 3387,
4321; vandaar is de plaats waar Hij met hem had gesproken, de staat waarin Hij was geweest.
4579. vers 14,15. En Jakob stelde een opgericht teken op in de plaats waar Hij met hem had
gesproken, een opgericht teken van steen en hij plengde daarover een drankoffer en hij goot
olie daarover.
En Jakob noemde de naam van de plaats waar God met hem had gesproken, Bethel.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1911
Jakob stelde een opgericht teken op in de plaats waar Hij met hem had gesproken, een
opgericht teken van steen, betekent het heilige van het ware in die Goddelijke staat; en hij
plengde daarover een drankoffer, betekent het Goddelijk Goede van het ware; en hij goot olie
daarover, betekent het Goddelijk Goede van de liefde; en Jakob noemde de naam van de
plaats waar God met hem had gesproken Bethel, betekent het Goddelijk Natuurlijke en de
staat ervan.
4580. Jakob stelde een opgericht teken op in de plaats waar Hij met hem had gesproken, een
opgericht teken van steen; dat dit het heilige van het ware in die Goddelijke staat betekent,
staat vast uit de betekenis van het opgerichte teken, namelijk het heilige van het ware,
waarover hierna; en uit de betekenis van ‘in de plaats waar Hij met hem had gesproken’,
namelijk in die staat, nr. 4578.
Eerst moet gesproken worden over de oorsprong daarvan, dat opgerichte tekenen werden
opgesteld en men een drankoffer daarover plengde en olie daarover goot; de opgerichte
tekenen die in de oude tijden werden opgesteld, waren of tot een teken of tot een getuige of tot
een eredienst; die tot de erediensten behoorden, werden gezalfd en dan waren zij heilig en
daar hielden zij eveneens hun eredienst, dus in de tempels, in de bossen, in de wouden onder
de bomen en elders; dit ritueel ontleende zijn uitbeeldende daaraan dat in de oudste tijden
stenen werden opgesteld aan de grenzen tussen de families van de natiën, opdat zij die niet
zouden passeren om hun kwaad te doen, zoals er eveneens door Laban en Jakob werden
opgesteld, (Genesis 31:52); ‘opdat zij die niet zouden overschrijden om kwaad te doen’; dit
was bij hen het recht van de natiën.
En omdat de stenen daar aan de grenzen waren, dachten de Oudsten, die in de afzonderlijke
dingen die op de aardbodem zijn, een overeenstemmend geestelijke en hemelse zagen,
wanneer zij deze stenen als grenzen zagen, over de ware dingen die de laatste van de orde
zijn; hun nakomelingen echter, die in de objecten minder het geestelijke en het hemelse zagen
en meer het wereldse beschouwden, vingen aan slechts uit verering van oudsher heilig over
die dingen te denken; en tenslotte begonnen de nakomelingen van de Oudsten die vlak voor
de vloed leefden en in de aardse en wereldse dingen als objecten niet meer enig geestelijke en
hemelse dingen zagen, die stenen te heiligen, door drankoffers daarover te storten en ze met
olie te zalven; en toen werden zij opgerichte tekenen genoemd en tot de eredienst gebruikt; dit
bleef in stand na de vloed in de Oude Kerk, die uitbeeldend was, maar met dit verschil dat de
opgerichte tekenen hun als middelen van dienst waren om tot de innerlijke eredienst te
geraken; de kleine kinderen en knapen immers werden door de ouders daarin onderricht wat
zij uitbeeldden en zo werden zij daartoe gebracht de heilige dingen te weten en aangedaan te
worden door de dingen die zij uitbeeldden; vandaar komt het dat de opgerichte tekenen bij de
Ouden in de tempels en de bossen en de wouden en op de heuvels en de bergen, tot de
eredienst strekten, maar toen het innerlijke van de eredienst met de Oude Kerk geheel en al te
gronde ging en zij aanvingen de uiterlijke dingen voor heilig en Goddelijk te houden en die
dus zo als afgod te vereren, stelden zij opgerichte tekenen op voor de afzonderlijke goden; en
omdat het nageslacht van Jakob ten zeerste tot afgodische dingen overhelde, werd het hun
verboden opgerichte tekenen op te stellen en ook bossen te hebben en zelfs enige eredienst op
bergen en hellingen, maar zij moesten zich op de ene plaats vergaderen waar de ark en daarna
waar de tempel was, dus in Jeruzalem; anders zou elke familie haar uiterlijke dingen en
afgoden hebben gehad, die zij zou hebben vereerd en zo zou het uitbeeldende van de Kerk
niet bij die natie hebben kunnen worden ingesteld, zie nr. 3727 over de opgerichte tekenen.
Uit deze dingen kan vaststaan vanwaar de opgerichte tekenen zijn en wat zij betekenden; en
dat het, toen zij bij de eredienst werden gebruikt, het heilig ware was dat daardoor werd
uitgebeeld; daarom wordt er eveneens gezegd dat het een opgericht teken van steen was, want
de steen betekent het ware in het laatste van de orde, nrs. 1298, 3720, 3769, 3771, 3773, 3789,
3798.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1912
Bovendien moet men weten dat vooral met betrekking tot het Goddelijk Ware van Heilig
wordt gesproken, want het Goddelijke is in de Heer en het Goddelijk Ware gaat uit dat voort,
nrs. 3704, 4577, en wordt het Heilige genoemd.
4581. En hij plengde daarover een drankoffer; dat dit het Goddelijk Goede van het ware
betekent, staat vast uit de betekenis van het drankoffer, namelijk het Goddelijk Goede van het
ware, waarover hierna; eerst immers moet worden gezegd wat het goede van het ware is; het
goede van het ware is dat wat elders het goede van het geloof wordt genoemd en het is de
liefde jegens de naaste of de naastenliefde.
Er zijn twee universele geslachten van het goede: het ene dat het goede van het geloof wordt
genoemd, het andere dat het goede van de liefde wordt genoemd.
Het is het goede van het geloof dat wordt aangeduid met het drankoffer en het goede van de
liefde dat met de olie wordt aangeduid.
Zij die door de Heer worden voortgeleid tot het goede langs de innerlijke weg, zijn in het
goede van de liefde; maar zij die langs de uiterlijke weg worden voortgeleid, zijn in het goede
van het geloof; de mensen van de hemelse Kerk zijn, evenals de engelen van de binnenste of
derde hemel, in het goede van de liefde, maar de mensen van de geestelijke Kerk zijn, evenals
de engelen van de middelste of de tweede hemel, in het goede van het geloof; vandaar komt
het dat het eerstgenoemde goede het hemels goede wordt genoemd, het laatstgenoemde echter
het geestelijk goede; het verschil is dat wat er is tussen goed willen vanuit goed willen en
tussen goed willen vanuit goed verstaan; het is dus het laatstgenoemde, namelijk het geestelijk
goede of het goede van het geloof, of het goede van het ware, dat met het drankoffer wordt
aangeduid; het eerstgenoemde echter, namelijk het hemels goede of het goede van de liefde, is
dat wat in de innerlijke zin onder de olie wordt verstaan.
Dat zulke dingen olie en drankoffer zijn aangeduid, kan men weliswaar niet dan vanuit de
innerlijke zin zien, toch kan eenieder zien dat daarmee heilige dingen werden uitgebeeld, want
wat zou, indien daarmee niet heilige dingen werden uitgebeeld, een drankoffer plengen en olie
gieten over een opgericht teken van steen anders zijn dan een soort afgodisch gespeel.
Eender zou het gesteld zijn bij de verheffing van iemand tot koning, indien het niet heilige
dingen betekende en insloot, namelijk een kroon op zijn hoofd zetten, hem met olie uit een
hoorn op het voorhoofd en op de handgewrichten zalven, een scepter in zijn hand geven en
bovendien een zwaard en sleutels, hem een purperen mantel omhangen en dan neerzetten op
een zilveren zetel en daarna te paard rijden in koninklijk ornaat en eveneens daarna bediend
worden door de rijksgroten en verscheidene dingen meer; indien deze dingen niet heilige
dingen uitbeeldden en door de overeenstemming met de dingen die van de hemel en vandaar
van de Kerk zijn, heilig waren, dan zouden het niets anders dan spelen zijn zoals van kleine
kinderen, maar in een grotere vorm of zoals toneelspelen; niettemin ontleenden al die rituele
dingen hun oorsprong aan de oudste tijden, toen de rituele dingen heilig waren vanwege de
oorzaak dat zij heilige dingen uitbeeldden en overeenstemden met de heilige dingen die in de
hemel en vandaar in de Kerk zijn; heden ten dage worden zij eveneens voor heilig gehouden,
niet vanwege het feit dat men weet wat zij uitbeelden of waarmee zij overeenstemmen, maar
door er een uitleg aan te geven zoals van zinnebeelden die in gebruik zijn; indien men echter
zou weten wat: de kroon, de olie, de hoorn, de scepter, het zwaard, de sleutels, het rijden op
een wit paard, het eten terwijl de rijksgroten bedienen, betekenen, of met welk heilige zij
overeenstemmen, dan zou men daarover veel heiliger denken; maar men weet dit niet, en wat
wonderbaarlijk is, men wil dit ook niet weten; zozeer zijn de uitbeeldende en de aanduidende
dingen die in zulke dingen en die overal in het Woord aanwezig zijn, heden ten dage in de
gemoederen verdelgd.
Dat het drankoffer het goede van het ware of het geestelijk goede betekent, kan vaststaan uit
de slachtoffers waarbij zij werden aangewend; de slachtoffers werden of met grootvee of met
kleinvee gebracht; en zij waren de uitbeeldende dingen van de innerlijke eredienst van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1913
Heer, nrs. 922, 923, 1823, 2180, 2805, 2807, 2830, 3519; daaraan werden het spijsoffer en het
drankoffer toegevoegd; het spijsoffer, dat bestond uit meelbloem met olie gemengd,
betekende het hemels goede, of wat hetzelfde is, het goede van de liefde, de olie de liefde tot
de Heer en de meelbloem de naastenliefde jegens de naaste; het drankoffer, dat uit wijn
bestond, betekende echter het geestelijk goede of wat hetzelfde is, het goede van het geloof;
dus zowel het ene als het andere, namelijk het spijsoffer en het drankoffer, hetzelfde als het
brood en de wijn in het Heilig Avondmaal.
Dat zij werden toegevoegd aan de brandoffers en de slachtoffers, staat vast bij Mozes:
‘Maken zult gij twee lammeren, zonen van het jaar, des daags geregeld, het ene lam zult gij
des morgens maken en het andere lam zult gij maken tussen de avonden; en een tiende van
meelbloem gemengd met gestoten olie, het vierde van een hin en een drankoffer van het vierde
van een hin wijn voor het eerste lam; aldus eveneens voor het andere lam’, (Exodus 29:38-
41).
Bij dezelfde: ‘Gij zult op de dag als gij de garf zult wiegelen der eerstelingen van de oogst,
maken een volkomen lam, de zoon van zijn jaar, Jehovah ten brandoffer, welks spijs twee
tienden meelbloem met olie gemengd en zijn drankoffer wijn, het vierde van een hin’,
(Leviticus 23:12,13,18).
Bij dezelfde: ‘Op de dag als de dagen van het nazireeërschap zullen vervuld zijn, zal hij
Jehovah zijn gave offeren, slachtoffers, alsmede een korf van ongezuurde dingen uit
meelbloem, koeken gemengd met olie en vladen van ongezuurde dingen gezalfd met olie, met
hun spijsoffer en hun drankoffer’, (Numeri 6:13-15,17).
Bij dezelfde: ‘Boven het brandoffer zullen zij maken een spijsoffer uit een tiende meelbloem
gemengd met het vierde van een hin van olie; wijn ten drankoffer, het vierde van een hin;
anders op het brandoffer van een ram en anders op dat van een os’, (Numeri 15:3-5,11).
Bij dezelfde: ‘Tot het gedurig brandoffer zult gij een drankoffer maken, het vierde van een
hin, voor een lam; in het heilige pleng het drankoffer van wijn voor Jehovah’, (Numeri
28:6,7).
Verder over de spijsoffers en de drankoffers bij de slachtoffers van verschillend geslacht,
(Numeri 28:7; 29:1).
Dat het spijsoffer en het drankoffer die dingen betekenden, kan ook hieruit vaststaan dat de
liefde en het geloof het al van de eredienst maken; en dat het brood, dat daar de meelbloem is
met olie gemengd en de wijn, de liefde en het geloof betekenen en zo dus het al van de
eredienst in het Heilig Avondmaal, waarover de nrs. 1798, 2165, 2177, 2187, 2343, 2359,
3464, 3735, 3813, 4211, 4217.
Toen zij zich echter hadden verwijderd van het echte uitbeeldende van de eredienst van de
Heer en zich hadden afgewend tot andere goden en daaraan drankoffers plengden, werden met
de drankoffers de dingen aangeduid die tegenovergesteld zijn aan de naastenliefde en het
geloof, namelijk de boze dingen van de liefde van de wereld en de valse dingen; zoals bij
Jesaja: ‘Gij zijt verhit in de goden onder alle groene boom, ook hebt gij dezelve drankoffer
uitgegoten, spijsoffer opgedragen’, (Jesaja 62:5,6); verhit worden in de goden, staat voor
begeerten van het valse; dat de goden de valse dingen zijn, nr. 4402, 4544; onder alle groene
boom, staat voor vanuit het geloof van alle valse dingen, nrs. 2722, 4552; daaraan drankoffer
uitstorten en spijsoffer opdragen, voor de eredienst ervan.
Bij dezelfde: ‘Gij die Jehovah verlaat, die de berg Mijner heiligheid vergeet, die Gad een
tafel aanricht en vult voor Meni een drankoffer’, (Jesaja 65:11).
Bij Jeremia: ‘De zonen verzamelen hout en de vaders steken het vuur aan en de vrouwen
kneden het deeg, om koeken te maken voor de koningin der hemelen en om andere goden
drankoffer te plengen’, (Jeremia 7:18).
Bij dezelfde: ‘Al doende zullen wij doen alle woord dat uit onze mond is uitgegaan, door te
roken aan de koningen der hemelen en aan haar te plengen drankoffers, gelijk als wij hebben
gedaan, wij en onze vaders en onze vorsten in de steden van Jehudah en in de straten van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1914
Jeruzalem’, (Jeremia 44:17-19); de koningin der hemelen staat voor alle valse dingen; het
leger der hemelen immers in de echte zin zijn de ware dingen, in de tegenovergestelde zin
echter de valse dingen; eender de koning en de koningin; dus staat de koningin voor alle; haar
drankoffers plengen is die valse dingen vereren.
Bij dezelfde: ‘De Chaldeeën zullen de stad verbranden en de huizen op welke daken zij aan
Baäl hebben gerookt en aan andere goden drankoffers hebben geplengd, (Jeremia 32:29); de
Chaldeeën staan voor hen die in de eredienst zijn waarin het valse is; de stad verbranden, staat
voor het vernietigen en verwoesten degenen die in de leerstellige dingen van het valse zijn; op
de daken van de huizen aan Baäl roken, staat voor de eredienst van het boze; aan andere
goden drankoffers plengen, voor de eredienst van het valse.
Bij Hosea: Zij zullen niet wonen in het land van Jehovah en Efraïm zal wederkeren naar
Egypte en zij zullen in Assyrië het onreine eten, zij zullen Jehovah niet wijn plengen’, (Hosea
9:3,4); niet wonen in het land van Jehovah, voor niet in het goede van de liefde zijn; Efraïm
zal wederkeren naar Egypte, staat daarvoor dat het verstandelijke van de Kerk
wetenschappelijk en zinlijk zal worden; in Assyrië zullen zij het onreine eten, voor de onreine
en de profane dingen vanuit twistgesprekken; zij zullen Jehovah niet wijn plengen, voor geen
eredienst vanuit het ware.
Bij Mozes: ‘Men zal zeggen: Waar zijn hun goden, de rots waarop zij betrouwden; die het ver
van de slachtoffers aten, de wijn van hun drankoffers dronken, dat zij opstaan en hen helpen’,
(Deuteronomium 32:37,38); de goden voor de valse dingen, zoals eerder; die het vet van de
slachtoffers aten, staat daarvoor dat zij het goede van de eredienst vernietigden; zij dronken de
wijn van hun drankoffer, staat daarvoor dat zij het ware van de eredienst vernietigden.
Van drankoffers wordt ook gesproken met betrekking tot het bloed, bij David:
‘Zij zullen hun smarten vermenigvuldigen; zij hebben zich tot een andere gehaast; opdat ik
hun drankoffers van bloed niet zal plengen en opdat ik hun namen niet op mijn lippen drage’,
(Psalm 16:4) en daarmee worden de ontwijdingen van het ware aangeduid; het bloed immers
is in die zin het aan de naastenliefde aangedane geweld, nrs. 374, 1005; en de ontwijding, nr.
1003.
4582. En hij goot olie daarover; dat dit het Goddelijk Goede van de liefde betekent, staat vast
uit de betekenis van de olie, namelijk het Goddelijk Goede van de liefde, nrs. 886, 3728.
Met het opstellen van een opgericht teken van steen, een drankoffer plengen en olie daarover
gieten, wordt in de innerlijke zin de voortgang beschreven vanuit het ware dat in het laatste is,
tot het innerlijk ware en goede en tenslotte tot het goede van de liefde; het opgericht teken van
steen immers is het ware in het laatste van de orde, nr. 4580; het drankoffer is het innerlijk
ware en goede, nr. 4581, en olie het goede van de liefde; zodanig was ook de voorgang voor
de Heer toen Hij Zijn Menselijke Goddelijk maakte; en zodanig is Hij ook voor de mens
wanneer de Heer hem door de wederverwekking hemels maakt.
4583. En Jakob noemde de naam van de plaats waar God met hem gesproken had, Bethel; dat
dit het Goddelijk Natuurlijke betekent en de staat ervan, staat vast uit de betekenis van de
naam noemen, namelijk het hoedanige, waarover de nrs. 144, 145, 1754, 2009, 2724, 3006,
3421; en uit de betekenis van Bethel, namelijk het Goddelijk Natuurlijke, waarover de nrs.
4559, 4560; dat het de staat ervan is, wordt aangeduid met ‘de plaats waar God met hem had
gesproken’, zoals eerder in nr. 4578.
4584. vers 16-20. En zij reisden van Bethel en er was nog een streek des lands om tot Efrath
te komen; en Rachel baarde en zij leed harde dingen in haar baren.
En het geschiedde, als zij harde dingen leed in haar baren en de vroedvrouw zei tot haar:
Vrees niet, omdat ook deze voor u een zoon is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1915
En het geschiedde, als haar ziel uitging dat zij sterven zou en zij noemde zijn naam Ben-oni;
en zijn vader noemde hem Benjamin.
En Rachel stierf en zij werd begraven in de weg naar Efrath, dit is Bethlehem.
En Jakob stelde een opgericht teken op over haar graf; dit is het opgericht teken van Rachels
graf tot heden toe.
Zij reisden van Bethel en er was nog een streek lands om te komen tot Efrath, betekent dat het
nu het geestelijke van het hemelse is; Jozef is het hemelse van het geestelijke; en Rachel
baarde en zij leed harde dingen in haar baren, betekent de verzoekingen van het innerlijk
ware; en het geschiedde als zij harde dingen leed in haar baren, betekent na de verzoekingen;
en de vroedvrouw zei tot haar: Vrees niet, betekent de doorvatting vanuit het natuurlijke;
omdat ook deze voor u een zoon is, betekent het geestelijk ware; en het geschiedde als haar
ziel uitging dat zij sterven zou, betekent de staat van de verzoekingen; en zij noemde zijn
naam Ben-oni, betekent het hoedanige van die staat; en zijn vader noemde hem Benjamin,
betekent hoedanig het geestelijke van het hemelse is; en Rachel stierf en zij werd begraven in
de weg naar Efrath, betekent het einde van de vorige aandoening van het innerlijk ware; dit is
Bethlehem, betekent in de plaats ervan de wederopstanding van het nieuwe geestelijke van het
hemelse; en Jakob stelde een opgericht teken op over haar graf, betekent het heilige van het
geestelijk ware, dat daar zou wederopstaan; dit is het opgericht teken van Rachels graf tot
heden toe, betekent de staat van het heilige voor altijd.
4585. Zij reisden van Bethel en er was nog een streek lands om te komen tot Efrath; dat dit
betekent dat het nu het geestelijke van het hemelse is, staat vast uit de betekenis van reizen
van Bethel, namelijk de voortzetting van de voortgang van het Goddelijke uit het Goddelijk
Natuurlijke; dat reizen de voortzetting is, zie nr. 4554; hier in de hoogste zin de voortzetting
van de voortgang van het Goddelijke; en dat Bethel het Goddelijk Natuurlijke is, zie de nrs.
4559, 4560; uit de betekenis van een streek lands om te komen, namelijk het bemiddelende,
waarover hierna; en uit de betekenis van Efrath, namelijk het geestelijke van het hemelse in
de vorige staat, waarover hierna, waar sprake is van Bethlehem, volgende vers 19.
In deze verzen wordt gehandeld over de voortgang van het Goddelijke van de Heer naar de
innerlijke dingen; de Heer immers schreed, toen Hij Zijn Menselijke Goddelijk maakte, in een
eendere orde voort als waarin Hij de mens door de wederverwekking nieuw maakt, namelijk
vanuit het uiterlijke tot de innerlijke dingen, dus vanuit het ware, dat in het laatste van de orde
is, tot het goede dat innerlijk is en het geestelijk goede wordt genoemd en van daar tot het
hemels goede; maar deze dingen kunnen niet in het verstand van iemand vallen tenzij men
weet wat de uiterlijke en wat de innerlijke mens is en dat deze van elkaar zijn onderscheiden,
hoewel zij, wanneer de mens in het lichaam leeft, als één verschijnen; en verder tenzij men
weet dat het natuurlijke de uiterlijke mens uitmaakt en het redelijke de innerlijke; en
bovendien tenzij men weet wat het geestelijke en wat het hemelse is.
Deze dingen zijn weliswaar eerder enige malen ontvouwd; maar toch kunnen degenen die
eerder daarover geen idee hebben gehad – met als oorzaak dat zij daarover niet enig verlangen
hebben gehad om de dingen die van het eeuwige leven zijn, te weten – ook niet enig idee
hebben; deze mensen zullen zeggen: ‘Wat is de innerlijke mens? Kan hij onderscheiden zijn
van de uiterlijke?’ en verder: ‘Wat is het natuurlijke en wat het redelijke? Zijn zij niet één?’
en bovendien: ‘Wat is het geestelijke en het hemelse? Is het geen nieuw onderscheid? Van het
geestelijke hebben wij gehoord; dat het hemelse iets anders is hebben wij niet gehoord.’
Niettemin is het hiermee als volgt gesteld: degenen die zich daarover eerder niet enig idee
hebben verworven, vanwege de oorzaak dat de zorgen van de wereld en van het lichaam alles
van het denken in beslag nemen en alles van het verlangen om iets anders te weten,
wegnemen, of omdat zij menen dat het genoeg is zoveel van de leerstellige dingen te weten
als het gewone volk doet en dat het van geen belang is daar verder boven uit te denken, want
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1916
de wereld zien wij, het andere leven zien wij niet, misschien is het er en misschien niet; laten
zij die zodanig zijn, deze dingen van zich verwijderen, want zij verwerpen ze toch met het
hart bij de eerste aanblik.
Omdat evenwel de dingen die in de innerlijke zin van het Woord zijn bevat, zodanig zijn en
zij zonder passende termen niet kunnen worden ontvouwd en er geen passender termen
bestaan om de uiterlijke dingen uit te drukken dan door het natuurlijke en de innerlijke dingen
door het redelijke en de dingen die van het ware zijn door het geestelijke en de dingen die van
het goede zijn door het hemelse, zo kan men wel niet anders dan deze woorden in gebruik
nemen, want zonder woorden die de zaak zijn aangemeten, kan niets worden beschreven.
Opdat dus diegenen die in het verlangen zijn om te weten, enig idee ontvangen van wat het
geestelijke van het hemelse is, dat Benjamin uitbeeldt en dat Bethlehem aanduidt, moet het in
het kort worden gezegd.
In de hoogste zin is gehandeld over de verheerlijking van het Natuurlijke van de Heer en in de
betrekkelijke zin over de wederverwekking van de mens ten aanzien van zijn natuurlijke.
Dat Jakob de mens van de Kerk ten aanzien van het uiterlijke van hem uitbeeldde en Israël ten
aanzien van het innerlijke, dus Jakob ten aanzien van het uiterlijk natuurlijke van hem en
Israël ten aanzien van het innerlijke, nr. 4286, is in het voorgaande getoond; want de
geestelijke mens is vanuit het natuurlijke, de hemelse echter vanuit het redelijke; verder is er
getoond dat de verheerlijking van de Heer is voortgegaan vanuit de uiterlijke dingen tot de
innerlijke, eender als de wederverwekking van de mens voortgaat; en dat Jakob met als
oorzaak deze uitbeelding, Israël werd genoemd; nu wordt echter gehandeld over de verdere
voortgang naar de innerlijke dingen; namelijk naar het redelijke, want zoals eerder werd
gezegd: het redelijke maakt de innerlijke mens uit; het is het bemiddelende tussen het
innerlijke van het natuurlijke en het uiterlijke van het redelijke, dat wordt verstaan onder het
geestelijke van het hemelse, dat wordt aangeduid met Efrath en Bethlehem en wordt
uitgebeeld door Benjamin; dit bemiddelende trekt iets vanuit het innerlijke van het
natuurlijke, te weten Israël en uit het uiterlijke van het redelijke, te weten Jozef; dat wat
immers bemiddelend is, moet iets uit het ene en uit het andere trekken, anders kan het niet als
bemiddelend van dienst zijn.
Opdat iemand van geestelijk hemels wordt, moet hij noodzakelijkerwijs door dit
bemiddelende voortgaan; het is niet mogelijk zonder een bemiddelende tot de hogere dingen
op te klimmen.
Hoedanig dus de voortgang is door dat bemiddelende, wordt hier in de innerlijke zin daarmee
beschreven dat Jakob tot Efrath kwam en dat daar Rachel Benjamin baarde; daaruit blijkt dat
‘met zij reisden van Bethel en er was nog een streek lands om te komen tot Efrath’ het
voortgezette wordt aangeduid van de voortgang van het Goddelijke van de Heer, van het
Goddelijk Natuurlijke tot het geestelijke van het hemelse, dat met Efrath en Bethlehem wordt
aangeduid en door Benjamin wordt uitgebeeld.
Het geestelijke van het hemelse is dat bemiddelende waarover werd gesproken; het wordt
geestelijk genoemd naar de geestelijke mens, die in zich beschouwd innerlijk-natuurlijk is en
het wordt hemels genoemd naar de hemelse mens, die in zich beschouwd redelijk is; Jozef is
de uiterlijk redelijke en daarom wordt met betrekking tot hem gesproken van het hemelse van
het geestelijke vanuit het redelijke.
4586. En Rachel baarde en zij leed harde dingen in haar baren; dat dit de verzoekingen van
het innerlijk ware betekent, staat vast uit de betekenis van baren, namelijk het ontstaan van
geestelijke dingen die van het ware zijn en van de hemelse dingen die van het goede zijn; in
de innerlijke zin immers wordt onder baren niets anders verstaan dan de dingen die van de
geestelijke baring zijn, zie de nrs. 1145, 1255, 2584, 3860, 3868, 3905, 3915, 3919, 4070; uit
de uitbeelding van Rachel, te weten de aandoening van het innerlijk ware, waarover de nrs.
3758, 3782, 3793, 3819; en uit de betekenis van harde dingen lijden, namelijk verzoekingen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1917
ondergaan; wanneer immers met betrekking tot de ware en de goede dingen of met betrekking
tot de geestelijke en de hemelse dingen, wordt gesproken van harde dingen lijden, dan is het
niet iets anders; want niemand kan tot die dingen komen dan alleen door verzoekingen; dan
immers strijden de innerlijke goede en ware dingen met de boze en valse dingen die vanuit het
erfelijke en het daadwerkelijke zijn; dan wordt de mens door de Heer gehouden in de goede
en de ware dingen uit het innerlijke; en de boze en de valse dingen die losbreken vanuit het
erfelijke en die aanwezig zijn vanuit het daadwerkelijke, vallen aan, dat wil zeggen, de
geesten en de genieën die daarin zijn en bij de mens zijn; vandaar de verzoekingen, waardoor
niet alleen het boze en de valse dingen, wanneer die worden overwonnen, worden
teruggeworpen en verwijderd, maar ook de goede en de ware dingen worden bevestigd; dit is
het wat daarmee wordt aangeduid dat ‘Rachel baarde en harde dingen leed in het baren’.
4587. En het geschiedde als zij harde dingen leed in haar baren; dat dit betekent na de
verzoekingen, staat vast uit wat eerder in nr. 4586 is gezegd, dus zonder verdere ontvouwing.
4588. En de vroedvrouw zei tot haar: Vrees niet; dat dit de doorvatting vanuit het natuurlijke
betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord,
namelijk het doorvatten, waarover de nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2619,
2862, 3395, 3509; en uit de betekenis van de vroedvrouw, namelijk het natuurlijke; dat de
vroedvrouw hier het natuurlijke is, komt omdat wanneer innerlijke verzoekingen worden
ondergaan, dat wil zeggen wanneer de innerlijke mens verzoekingen ondergaat, dan het
natuurlijke is zoals een vroedvrouw, want indien het natuurlijke geen bijstand verleent, komt
nooit enige baring van het innerlijk ware tot stand; het is immers het natuurlijke dat de
innerlijke ware dingen wanneer die geboren zijn, in zijn schoot opneemt; het geeft ze immers
de gelegenheid om naar buiten te kunnen komen.
Het is met de dingen die van de geestelijke baring zijn, als volgt gesteld, dat de opneming in
elk geval in het natuurlijke zal zijn; wat de oorzaak is dat wanneer de mens wordt
wederverwekt, eerst het natuurlijke wordt voorbereid om op te nemen en voor zoveel dit
ontvankelijk is geworden, voor zoveel kunnen de innerlijke ware en goede dingen uitkomen
en vermenigvuldigd worden; dit is ook de oorzaak dat indien de natuurlijke mens niet is
voorbereid om de ware en de goede dingen van het geloof in het leven van het lichaam op te
nemen, hij ze in het andere leven niet kan opnemen, en dus niet kan worden gezaligd; dit is
het wat onder dit algemene gezegde bij het gewone volk wordt verstaan, ‘Zoals de boom valt,
blijft hij liggen’, of ‘zoals de mens sterft, zo wordt hij’; de mens heeft immers in het andere
leven geheel het natuurlijk geheugen of heel het geheugen van de uiterlijke mens met zich,
maar het is hem daar niet geoorloofd dit te gebruiken, nrs. 2469 tot 2494; en daarom is het
daar zoals een fundamenteel vlak waarin de innerlijke ware en goede dingen vallen; indien dat
vlak niet ontvankelijk is voor de goede en de ware dingen die uit het innerlijke invloeien, dan
worden de innerlijke goede en ware dingen òf uitgeblust òf verdraaid òf verworpen.
Hieruit kan vaststaan dat het natuurlijke is zoals een vroedvrouw.
Dat het natuurlijke, in zover het een ontvanger is wanneer de innerlijke mens baart, zoals een
vroedvrouw is, kan eveneens vaststaan uit de innerlijke zin van de dingen die worden vermeld
over de vroedvrouwen, die tegen het verbod van Farao in, de zonen van de Hebreeuwse
vrouwen in het leven hielden, waarover bij Mozes: ‘De koning van Egypte zei tot de
vroedvrouwen van de Hebreïnnen, en hij zei: Wanneer gij de Hebreïnnen verlost en ziet op de
stoelen, indien het een zoon is, zo zult gij hem doden en indien het een dochter is, zo zal zij in
het leven worden gehouden.
En de vroedvrouwen vreesden God en zij deden niet gelijk als de koning van Egypte tot haar
had gesproken zij hielden de geborenen in het leven.
En de koning van Egypte riep de vroedvrouwen en hij zei tot haar: Waarom hebt gijlieden dit
woord gedaan en hebt gij de geborenen in het leven gehouden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1918
En de vroedvrouwen zeiden tot Farao: Omdat niet gelijk de Egyptische vrouwen zijn de
Hebreïnnen, want deze zijn levendig; eer de vroedvrouw tot haar komt en zij hebben gebaard.
En God deed goed aan de vroedvrouwen en het volk werd vermenigvuldigd en het werd zeer
talrijk.
En het geschiedde, omdat de vroedvrouwen God vreesden en Hij maakte haar huizen’,
(Exodus 1:15-21); door de dochters en de zonen die de Hebreeuwse vrouwen baarden, worden
de goede en de ware dingen van de nieuwe Kerk uitgebeeld; door de vroedvrouwen het
natuurlijke in zover het de goede en de ware dingen opneemt; door de koning van Egypte het
wetenschappelijke in het algemeen, nrs. 1164, 1165, 1186, dat de ware dingen uitblust, wat
plaatsvindt wanneer het wetenschappelijke langs de verkeerde weg binnengaat in de dingen
die van het geloof zijn, door niets te geloven dan alleen dat wat het zinlijke en het
wetenschappelijke dicteert.
Dat de vroedvrouwen daar de opnemingen van het ware in het natuurlijke zijn, zal vanuit de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer, worden bevestigd, wanneer de dingen die in dat
hoofdstuk zijn, ter ontvouwing aan de beurt komen.
4589. Omdat ook deze voor u een zoon is; dat dit het geestelijk ware betekent, staat vast uit de
betekenis van de zoon, namelijk het ware, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3373;
hier het geestelijk ware, omdat het Benjamin is die hier de zoon is, door wie het geestelijke
van het hemelse wordt uitgebeeld.
4590. En het geschiedde, als haar ziel uitging dat zij sterven zou; dat dit de staat van de
verzoekingen betekent, staat vast uit de betekenis van de ziel uitgaan en sterven, namelijk het
laatste van de verzoeking, dat daar is wanneer de oude mens sterft en de nieuwe het leven
ontvangt; dat dit de betekenis is, blijkt uit wat voorafgaat, ‘dat zij leed harde dingen in het
baren’ de verzoeking van het innerlijk ware is, nrs. 4586, 4587; en uit wat volgt tot vers 19,
namelijk dat Rachel stierf.
4591. En zij noemde zijn naam Ben-oni; dat dit het hoedanige van die staat betekent, staat
vast uit de betekenis van de naam noemen; namelijk het hoedanige, waarover meermalen
eerder; de staat die hier in de innerlijke zin wordt beschreven, is de staat van de verzoekingen;
het is het hoedanige van deze staat dat door Ben-oni wordt aangeduid, want Ben-oni betekent
in de oorspronkelijke taal ‘de zoon van mijn smart of van mijn rouw’; dat men oudtijds aan
kleine kinderen namen gaf die aanduidend waren voor de staat, zie de nrs. 1946, 2643, 3422,
4298.
4592. En zijn vader noemde hem Benjamin; dat dit betekent hoedanig het geestelijke van het
hemelse is, staat vast uit de uitbeelding van Benjamin, namelijk het geestelijke van het
hemelse; wat dit is, werd eerder in nr. 4585 ontvouwd, namelijk dat dit het bemiddelende is
tussen het geestelijke en het hemelse of tussen de geestelijke mens en de hemelse; Benjamin
betekent in de oorspronkelijke taal ‘de zoon der rechterhand’ en hiermee wordt aangeduid, het
geestelijk ware, dat uit het hemels goede is en vandaar de macht; het goede immers heeft de
macht door het ware, nr. 3563; de zoon is het ware, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3373; en
de hand de macht, nrs. 878, 3091, 3563; vandaar is de rechterhand de hoogste macht.
Hieruit blijkt wat ‘zitten aan de rechterhand van God’ betekent, namelijk dat het is de staat
van de macht vanuit het ware dat uit het goede is, nr. 3387; en wanneer daarvan wordt
gesproken met betrekking tot de Heer, dan is de Almacht en eveneens het Goddelijk Ware dat
voortgaat uit het Goddelijk Goede van de Heer, zoals in (Psalm 110:1; Mattheüs 22:44;
26:63,64; Markus 14:61,62; 16:19; Lukas 22:69); en omdat het de Goddelijke macht is, dat
wil zeggen, de Almacht, wordt er daarom gezegd ‘aan de rechterhand der macht of der kracht
Gods’.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1919
Wat Benjamin in de echte zin betekent is vandaar duidelijk, namelijk het geestelijk ware dat
uit het hemels goede is, te weten Jozef; daarom zijn beiden tezamen dat bemiddelende dat er
is tussen de geestelijke en de hemelse mens, zoals eerder in nr. 4585 werd gezegd; maar dit
goede en ware zijn onderscheiden van het hemelse, dat wordt uitgebeeld door Jehudah en van
het geestelijke dat wordt uitgebeeld door Israël; het eerstgenoemde is immers hoger of
innerlijker en het laatstgenoemde is lager of uiterlijker, want zij zijn, zoals gezegd, het
bemiddelende.
Maar een idee van dat goede dat door Jozef wordt uitgebeeld en van dat ware dat door
Benjamin wordt uitgebeeld, kan niemand hebben dan alleen degene die verlicht is vanuit het
licht van de hemel; de engelen hebben daarover een helder idee, omdat de ideeën van hun
denken alle zijn vanuit het licht van de hemel dat uit de Heer is; in dit licht zien en doorvatten
zij eindeloos vele dingen die de mens nooit kan begrijpen, te minder uitspreken; als
toelichting kan het volgende dienen: alle mensen hoevelen het er ook mogen zijn, worden
natuurlijk geboren, met de potentie om of hemels of geestelijk te kunnen worden; alleen de
Heer is geestelijk-hemels geboren en aangezien dit zo is, werd Hij in Bethlehem geboren,
waar de grens is van het land van Benjamin; met Bethlehem immers wordt het geestelijke van
het hemelse ‘aangeduid en door Benjamin wordt het geestelijke van het hemelse ‘uitgebeeld’;
dat alleen Hij geestelijk-hemels is geboren, komt omdat het Goddelijke in Hem was; dit kan
nooit begrepen worden door iemand die niet in het licht van de hemel is; degene immers die
in het licht van de wereld is en de doorvatting daar vandaan heeft, weet nauwelijks wat het
ware en wat het goede is, te minder wat is ‘bij graden opklimmen tot de innerlijke dingen van
het ware en het goede’ dus hoegenaamd niets over de ontelbare dingen ervan, die voor de
engelen in een licht zoals dat van de middag openliggen; daaruit blijkt hoedanig de wijsheid
van de engelen is in verhouding tot die van de mensen.
Er zijn zes namen die herhaaldelijk voorkomen in de profetische dingen waar over de Kerk
wordt gehandeld, namelijk: Jehudah, Jozef, Benjamin, Efraïm, Israël en Jakob; wie niet weet
wat van het goede en van het ware van de Kerk onder elk van hen in de innerlijke zin wordt
verstaan, kan geenszins iets van de Goddelijke verborgenheden van het Woord daar weten;
evenmin kan hij weten wat er van de Kerk wordt verstaan, indien hij niet weet wat het
hemelse is, dat Jehudah is, wat het hemelse van het geestelijke dat Jozef is, wat het geestelijke
van het hemelse dat Benjamin is, wat het verstandelijke van de Kerk dat Efraïm is, wat het
innerlijk geestelijke, dat Israël is en wat het uiterlijk geestelijke, dat Jakob is.
Wat in het bijzonder Benjamin aangaat: omdat hij het geestelijke van het hemelse uitbeeldt en
Jozef het hemelse van het geestelijke en zo de een en de ander tezamen het bemiddelende
tussen de hemelse en de geestelijke mens en omdat zij vandaar ten nauwste zijn verbonden,
wordt daarom eveneens hun verbinding in de historische dingen over Jozef beschreven door,
‘dat Jozef tot zijn broeders zei dat zij de kleinste broeder zouden brengen, opdat zij niet
zouden sterven’, (Genesis 42:20).
Toen zij terugkwamen met Benjamin en Jozef, ‘zijn broeder Benjamin zag, dat hij zei: Is dit
uw kleinste broeder; en hij zei: God zij u goedgunstig, mijn zoon; en Jozef haastte zich, omdat
zijn ingewanden bewogen waren jegens zijn broeder, en hij zocht te wenen en derhalve ging
hij een kamer binnen en weende daar’, (Genesis 43:29,30); dat ‘hij Benjamins aandeel
vermenigvuldigde boven het aandeel van allen vijfvoudig’, (Genesis 43:34); nadat hij zich aan
zijn broeders bekend had gemaakt, ‘dat hij viel aan de hals van Benjamin, zijn broeder en
weende, en Benjamin weende aan zijn hals’, (Genesis 45:14); dat ‘hij alle wisselklederen gaf,
aan Benjamin echter drie honderden van zilver en vijf wisselklederen’, (Genesis 45:22).
Hieruit blijkt dat Jozef en Benjamin ten nauwste verbonden waren, niet omdat zij uit één
moeder waren, maar omdat door hen de geestelijke verbinding wordt uitgebeeld die er is
tussen het goede, dat Jozef is en het ware, dat Benjamin is; en omdat het ene en het andere het
bemiddelende is tussen de hemelse en de geestelijke mens, kon Jozef daarom niet met zijn
broeders, noch met zijn vader verbonden worden, tenzij door middel van Benjamin; zonder
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1920
een bemiddelende immers is er geen verbinding; dit was de oorzaak dat Jozef zich niet eerder
onthulde.
Bovendien wordt met Benjamin ook elders in het Woord, vooral in het profetische, het
geestelijk ware aangeduid dat van de Kerk is, zoals in de profetische uitspraak van Mozes
over de zonen van Israël: ‘Tot Benjamin zei hij: De beminde van Jehovah; Hij zal in
vertrouwen over hem wonen, hem overdekkende de gehele dag en tussen zijn schouders zal hij
wonen’, (Deuteronomium 33:12); de beminde van Jehovah is het geestelijk ware dat vanuit
het hemels goede is; van dit goede bij dat ware wordt gezegd ‘in vertrouwen wonen, het
overdekken de ganse dag en tussen zijn schouders wonen’; de schouders immers zijn in de
innerlijke zin het al van de macht, nr. 1085; en het goede heeft alle macht door het ware, nr.
3563.
Bij Jeremia: ‘Vlucht, gij zonen van Benjamin, uit het midden van Jeruzalem en door te blazen
blaast de bazuin en verheft over het huis van de wijngaard de profetische uitspraak, omdat
het boze uitkijkt uit het noorden en een grote breuk’, (Jeremia 6:1); de zonen van Benjamin
staan voor het geestelijk ware vanuit het hemelse; Jeruzalem staat voor de geestelijke Kerk;
ook het huis van de wijngaard of Beth-Kerem; het boze uit het noorden, voor: vanuit het
zinlijke van de mens en het wetenschappelijke daaruit.
Bij dezelfde: ‘Het zal geschieden indien gij de dag van de sabbat heiligt, zo zullen zij
binnengaan uit de steden van Jehudah en uit de omtrekken van Jeruzalem en uit het land van
Benjamin en uit de vlakte en uit de berg en uit het zuiden, offerende brandoffer en slachtoffer
en spijsoffer en wierook en offerende dankoffer, ten huize van Jehovah’, (Jeremia 17:24,26);
en elders bij dezelfde: ‘In de steden van de berg, in de steden der vlakte, in de steden van het
zuiden en in het land van Benjamin en in de omtrekken van Jeruzalem en in de steden van
Jehudah, zullen nog doorgaan de kudden van kleinvee aan de handen van de tellende’,
(Jeremia 33:13); daar staat het land van Benjamin ook voor het geestelijk ware dat van de
Kerk is; alle dingen immers die van de Kerk zijn, van de eerste graad tot de laatste, worden
aangeduid met de steden van Jehudah, de omtrekken van Jeruzalem, het land van Benjamin,
de vlakte, de berg en het zuiden.
Bij Hosea: ‘Blaast met de bazuin in Gibea, de trompet in Ramah, roept luide te Bethaven,
achter u, Benjamin, Efraïm zal tot verlatenheden zijn, ten dage der tuchtiging’, (Hosea 5:8,9);
Gibea, Rama en Bet-Aven staan voor de dingen die zijn van het geestelijk ware uit het
hemelse, te weten Benjamin; Gibea immers was van Benjamin, (Richteren 19:14), ook Rama,
(Jozua 18:25)) en ook Bet-Aven (Jozua 18:12); de bazuin en de trompet blazen en luide
roepen, staat voor aankondigen dat het verstandelijke van de Kerk, namelijk Efraïm, verlaten
is.
Bij Obadja: ‘Jakobs huis zal een vuur worden en Jozefs huis een vlam Ezau’s huis tot een
stoppel; en de zuidelijken zullen de berg van Ezau erven en zij die in de vlakte zijn de
Filistijnen; en zij zullen erven het veld van Efraïm en het veld van Samaria en Benjamin
Gilead’, (Obadja vers 18,19).
Dat namen dingen betekenen, blijkt hier evenals elders duidelijk, want indien men niet weet
wat betekenen: Jakobs huis, Jozefs huis, Ezau’s huis, de berg van Ezau, de Filistijnen, het
veld van Efraïm, het veld van Samaria, Benjamin en Gilead, en bovendien wat: de
zuidelijken, het huis, de vlakte, de berg, het veld, dan zal men nooit iets van wat daar staat
begrijpen; de dingen die daar op historische wijze zijn gezegd, hebben ook niet
plaatsgevonden; maar degene die weet wat de afzonderlijke dingen behelzen, zal daarin
hemelse verborgenheden vinden; ook daar is Benjamin het geestelijke vanuit het hemelse.
Eender het volgende bij Zacharia: ‘Jehovah zal tot Koning zijn over de ganse aarde; te dien
dage zal Jehovah één zijn en Zijn naam één; rondom zal het ganse land zijn zoals de vlakte
van Gibea tot aan Rimmon toe en zij zal wonen onder zich, van daar van de poort van
Benjamin af tot aan de plaats van de eerste poort toe, tot aan de poort der hoeken toe en van
de toren van Hananeël tot aan des konings wijnpersen toe’, (Zacharia 14:9,10).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1921
Eender bij David: ‘Herder, keer het oor toe, Die Jozef als het kleinvee leidt, Die zit over de
cherubim, voor Efraïm en Benjamin en Menasse, wek Uw macht op en ga ons ten heil’,
(Psalm 80:2,3).
Eender in de profetische uitspraak van Debora en Barak: ‘Jehovah zal voor mij heersen tussen
de sterken, uit Efraïm, wier wortel is in Amalek, na u Benjamin in uw volken, uit Machir
zullen de wetgevers afdalen en uit Zebulon, zij die de scepter des schrijvers trekken’,
(Richteren 5:13,14).
Bij Johannes: ‘Ik hoorde het getal der gezegelden: honderd vier en veertig duizend uit elke
stam Israëls; uit de stam van Zebulon twaalfduizend gezegelden, uit de stam van Jozef
twaalfduizend gezegelden, uit de stam van Benjamin twaalfduizend gezegelden’, (Openbaring
7:4,8); daar worden met de stammen Israëls diegenen aangeduid die in de goede en de ware
dingen zijn en vandaar in het rijk van de Heer; de stammen immers en het getal twaalf, of wat
hetzelfde is, twaalfduizend, zijn alle dingen van de liefde en van het geloof, of alle dingen van
het goede en het ware, nrs. 577, 2089, 2129, 2130, 3272, 3858, 3913, 3926, 3939, 4060; deze
dingen zijn daar in vier klassen verdeeld, waarvan de laatste is 12000 gezegelden uit Zebulon
en uit Jozef en uit Benjamin, omdat met de stam van Zebulon het hemels huwelijk wordt
aangeduid, nrs. 3960, 3961, waarin de hemel is, dus waarin alle dingen zijn; Jozef is daar het
hemelse van het geestelijke of het goede van het ware en Benjamin is het ware van dat goede,
of het geestelijke van het hemelse; dit echtelijke is in de hemel; vandaar komt het dat die
namen het laatste worden genoemd.
Omdat door Benjamin het geestelijke van het hemelse van de Kerk, of het ware van het
goede, namelijk het bemiddelende tussen het hemels goede en het geestelijk ware, zou worden
uitgebeeld, viel daardoor Jeruzalem aan de zonen van Benjamin als erfenis ten deel;
Jeruzalem immers duidde, voordat Zion daar werd gebouwd, de Kerk in het algemeen aan; dat
Jeruzalem aan Benjamin ten deel viel, zie, (Jozua 18:28; Richteren 1:21).
4593. En Rachel stierf en zij werd begraven in de weg naar Efrath; dat dit het einde betekent
van de vorige aandoening van het innerlijk ware, staat vast uit de betekenis van sterven,
namelijk ophouden zodanig te zijn, waarover nr. 494, dus het einde; uit de uitbeelding van
Rachel, namelijk de aandoening van het innerlijk ware, waarover de nrs. 3758, 3782, 3793,
3819; uit de betekenis van begraven worden, namelijk de verwerping van de vorige staat en
de opwekking van de nieuwe, waarover de nrs. 2916, 2917, 3256; en uit de betekenis van
Efrath, namelijk het geestelijke van het hemelse in de vorige staat, nr. 4585; daaruit blijkt dat
met ‘Rachel stierf en zij werd begraven in de weg naar Efrath’ het einde wordt aangeduid van
de vorige staat van de aandoening van het innerlijk ware en de opwekking van de nieuwe,
namelijk Bethlehem, waarover hierna.
In de echte zin wordt met ‘Rachel stierf en zij werd begraven in de weg naar Efrath’ het
erfelijke aangeduid dat door de verzoekingen voor altijd werd uitgedreven; het erfelijke was
de menselijke aandoening van het innerlijk ware, dat door de Goddelijke aandoening werd
uitgedreven; vandaar eveneens komt het dat die zoon door zijn moeder Ben-oni of de zoon der
smart werd genoemd, maar door zijn vader Benjamin of de zoon der rechterhand.
In de menselijke aandoening, die uit de moeder is, is het erfelijke waarin het boze is, maar in
de Goddelijke aandoening is niets dan het goede; in de menselijke immers is de heerlijkheid
van zich en van de wereld als einddoel ter wille van zich, maar in de Goddelijke is het
einddoel ter wille van Zich opdat zij uit Hem zij om het menselijk geslacht te zaligen, volgens
de woorden van de Heer bij Johannes: ‘Ik bid voor hen die Gij Mij gegeven hebt, want al Mijn
dingen zijn de Uwe en Uw dingen de Mijne, maar Ik ben in hen verheerlijkt; opdat zij allen
één zijn, zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U, opdat ook zij in Ons één zijn.
Ik heb de heerlijkheid die Gij Mij gegeven hebt, hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk als Wij
één zijn, Ik in hen en Gij in Mij’, (Johannes 17:9,10,21-23).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1922
4594. Dit is Bethlehem; dat dit betekent in de plaats daarvan de wederopstanding van het
nieuwe geestelijke van het hemelse, staat vast uit de betekenis van Bethlehem, namelijk het
geestelijke van het hemelse in de nieuwe staat; Efrath immers is het geestelijke van het
hemelse in de vorige staat, nr. 4585; daarmee dat zij daar werd begraven, wordt de opstanding
van de nieuwe staat aangeduid, nr. 4593.
Dat Rachel haar andere zoon of Benjamin in Bethlehem baarde en in het baren stierf en verder
dat David in Bethlehem geboren en daar tot koning gezalfd is en tenslotte dat de Heer daar
werd geboren, is een verborgenheid die nog niet is onthuld en ook niet kon worden onthuld
aan iemand die niet zou weten wat met Efrath en met Bethlehem is aangeduid en wat is
uitgebeeld door Benjamin en ook door David; vooral niet aan iemand die niet zou weten wat
het geestelijke van het hemelse is; dit immers is met die plaatsen aangeduid en door die
personen uitgebeeld.
Dat de Heer daar geboren werd en niet ergens anders, was omdat Hijzelf alleen als GeestelijkHemels
Mens is geboren, alle anderen echter als natuurlijke mensen worden geboren met het
vermogen of de potentie om door de wederverwekking uit de Heer, of hemels, of geestelijk te
kunnen worden; dat de Heer als Geestelijk-Hemels Mens is geboren, had als oorzaak dat Hij
Zijn Menselijke Goddelijk zou kunnen maken en dit volgens de orde vanaf de laagste graad
tot de hoogste en zo alle dingen die in de hemelen en die in de hellen zijn, in orde zou
schikken; het geestelijk-hemelse immers is het bemiddelende tussen de natuurlijke of
uiterlijke mens en de redelijke of innerlijke, zie de nrs. 4585, 4592; dus was het natuurlijke of
het uiterlijke, beneden en de redelijke of innerlijke van de mens boven; wie deze dingen niet
kan vatten, zal geenszins door welke onthulling dan ook, begrijpen waarom de Heer in
Bethlehem is geboren; Efrath immers betekende vanaf de oudste tijd het geestelijke van het
hemelse; vandaar betekende daarna Bethlehem hetzelfde; hieruit is het dat bij David deze
dingen worden gezegd: ‘Hij heeft Jehovah gezworen, hij heeft de Sterke Jakobs gelofte
gedaan: Zo ik in de tent van mijn huis zal zijn binnengegaan, zo ik op de sponde van mijn bed
zal zijn geklommen, zo ik mijn ogen slaap zal hebben gegeven, mijn oogleden sluimering,
totdat ik voor Jehovah een plaats zal hebben gevonden, habitakels voor de Sterke Jakobs; ziet
wij hebben van Hem gehoord in Efratha, wij hebben Hem gevonden in de velden des wouds;
wij zullen binnengaan in Zijn habitakels, wij zullen ons nederbuigen voor de voetbank Zijner
voeten’, (Psalm 132:2-7); dat deze dingen over de Heer zijn gezegd, komt duidelijk uit; ‘wij
hebben gehoord van Hem en wij hebben Hem gevonden’, wordt daar aan het einde in de
oorspronkelijke taal uitgedrukt door de letter H, ontleend aan de naam van Jehovah.
En bij Micha: ‘Gij Bethlehem van Efratha, het is slechts weinig dat gij zijt onder de duizenden
van Jehudah; uit u zal Mij uitgaan Hij die Heerser in Israël zal zijn en Zijn uitgangen zijn
vanouds, van de dagen der eeuwigheid’, (Micha 5:1; Mattheüs 2:6).
Uit deze profetische dingen was het aan het Joodse volk bekend dat de Messias of de Christus
in Bethlehem zou worden geboren, zoals vaststaat bij Mattheüs: ‘Herodes, bijeenvergaderd
hebbende al de overpriesters en schriftgeleerden des volks, trachtte van hen te vernemen
waar de Christus (Messias) zou worden geboren; dezen zeiden tot hem: In Bethlehem van
Judea’, (Mattheüs 2:4,5); en bij Johannes: ‘De Joden zeiden: Zegt de Schrift niet dat uit het
zaad Davids en uit Bethlehem, de stad waar David was, de Christus (Messias) zal komen’,
(Johannes 7:42); dat Hij daar ook is geboren, zie, (Mattheüs 2:1; Lukas 2:4-7); vandaar ook en
omdat Hij uit David was, wordt de Heer genoemd de twijg uit de tronk van Isaï en de wortel
van Isaï, (Jesaja 11:1,10); Isaï immers, de vader van David, was van Bethlehem en David was
daar geboren en eveneens tot koning gezalfd, (1 Samuël 16:1-14; 17:12); vandaar werd
Bethlehem ‘de stad Davids’ genoemd, (Lukas 2:4,11; Johannes 7:42); door David
voornamelijk wordt de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Koningschap of het Goddelijk
Ware, nr. 1888.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1923
4595. En Jakob stelde een opgericht teken op over haar graf; dat dit het heilige van het
geestelijk ware betekent, dat daar zou wederopstaan, staat vast uit de betekenis van het
opgerichte teken, namelijk het heilige van het ware, nr. 4580; hier van het geestelijk ware
vanuit het hemelse, omdat over dat ware wordt gehandeld; en uit de betekenis van het graf,
namelijk de wederopstanding, waarover de nrs. 2916, 2917, 3256.
4596. Dit is het opgerichte teken van Rachels graf tot heden toe; dat dit de staat van het
heilige voor altijd betekent, staat vast uit de betekenis van het opgerichte teken, namelijk het
heilige van het ware; en uit de betekenis van het graf, namelijk de wederopstanding, waarover
eerder; en uit de betekenis van tot heden toe, namelijk voor altijd, nrs. 2838, 3998.
4597. vers 21,22. En Israël vertrok en hij spande zijn tent van aan gene zijde van de toren van
Eder. En het geschiedde, als Israël in dit land verbleef en Ruben ging en lag met Bilha, zijns
vaders bijwijf; en Israël hoorde het.
Israël vertrok, betekent het hemels-geestelijke van het natuurlijke op dit moment; en hij
spande zijn tent van aan gene zijde van de toren van Eder, betekent de innerlijke dingen
daarvan; en het geschiedde, als Israël in dit land verbleef, betekent toen hij in deze staat was;
en Ruben ging en lag met Bilha, zijn vaders bijwijf, betekent de ontwijding van het goede
door het afgescheiden geloof en Israël hoorde het, betekent dat dit geloof werd verworpen.
4598. Israël vertrok; dat dit het hemels-geestelijke van het natuurlijke op dat moment
betekent, staat vast uit de betekenis van vertrekken, namelijk het opeenvolgende of het
voortgezette, nrs. 4375, 4554; hier meer naar de innerlijke dingen; en uit de uitbeelding van
Israël hier, namelijk het hemels-geestelijke van het natuurlijke, nr. 4286; wat het hemelsgeestelijke
van het natuurlijke is, werd eerder ontvouwd, namelijk dat het is het goede van het
ware of het goede van de naastenliefde, verworven door het ware van het geloof.
Wat de voortgang naar de innerlijke dingen toe is, is nauwelijks bekend in de wereld; het is
niet de voortgang in de wetenschappelijke dingen; deze voortgang immers komt vaak voor
zonder enige voortgang naar de innerlijke dingen toe en herhaaldelijk met een verwijdering,
noch is het een verwijdering in het manlijk oordeel; ook dit komt soms voor met een
verwijdering van de innerlijke dingen af, noch is het een voortgang in de erkentenissen van
het innerlijk ware, want de erkentenissen bewerken niets tenzij de mens erdoor wordt
aangedaan; de voortgang naar de innerlijke dingen toe is een voortgang naar de hemel en de
Heer, door de erkentenissen van het ware, ingeplant aan de aandoening ervan, dus door de
aandoeningen.
Hoedanig de voortgang naar de innerlijke dingen toe is, verschijnt aan niemand in de wereld,
maar duidelijk in het andere leven; het is daar een voortgang vanuit een zekere nevel tot het
licht; degenen immers die alleen in de uiterlijke dingen zijn, zijn naar verhouding in de nevel
en zij worden eveneens door de engelen in een nevel gezien; maar zij die in de innerlijke
dingen zijn, zijn in het licht, dus in de wijsheid; want het licht daar is de wijsheid; en wat
wonderbaarlijk is, zij die in de nevel zijn, kunnen niet zien dat degenen die in het licht zijn,
ook in het licht zijn; maar zij die in het licht zijn, kunnen zien dat diegenen die in de nevel
zijn, ook in de nevel zijn.
Omdat er gehandeld wordt over de voortgang van het Goddelijke van de Heer naar de
innerlijke dingen toe, wordt Jakob hier Israël genoemd, maar daar waar niet over die
voortgang wordt gehandeld, wordt hij Jakob genoemd, zoals in het 20ste vers en in het laatste
vers van dit hoofdstuk.
4599. En hij spande zijn tent van aan gene zijde van de toren van Eder; dat dit de innerlijke
dingen ervan betekent, staat vast uit de betekenis van de tent spannen, namelijk de voortgang
van het heilige, hier naar de innerlijke dingen toe; dat de tent het heilige is, zie de nrs. 414,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1924
1102, 2145, 2152, 3312, 4391; uit de betekenis van ‘aan gene zijde van de toren’, namelijk tot
de innerlijke dingen, waarover hierna; en uit de betekenis van Eder, namelijk het hoedanige
van de staat, namelijk van de voortgang van het heilige tot de innerlijke dingen; die toren had
van oudsher die betekenis, maar omdat de naam in het Woord verder niet voorkomt, behalve
bij, (Jozua 15:21) kan hij niet, zoals de andere namen, door parallelplaatsen worden bevestigd.
Dat ‘van aan gene zijde van de toren’ is tot de innerlijke dingen, komt omdat de dingen die
innerlijk zijn, worden uitgedrukt door verheven en hoge dingen, dus door: bergen, heuvels,
torens, daken van huizen en eendere dingen; de oorzaak hiervan is deze dat de innerlijke
dingen voor het gemoed, dat zijn voorstellingen door de uiterlijke zinlijke dingen aan de
natuurlijke dingen van de wereld ontleent, zoals hogere dingen verschijnen, nr. 2148.
Dat torens de innerlijke dingen betekenen, kan eveneens uit andere plaatsen in het Woord
vaststaan, zoals bij Jesaja: ‘Mijn beminde had een wijngaard in de hoorn des zoons der olie,
die hij omtuinde en van stenen zuiverde en hij beplantte hem met een edele wijnstok en hij
bouwde een toren in deszelfs midden’, (Jesaja 5:1,2); de wijngaard staat voor de geestelijke
Kerk, de edele wijnstok voor het geestelijk goede; hij bouwde een toren in het midden ervan,
voor de innerlijke dingen van het ware.
Eender ook in de gelijkenis van de Heer bij Mattheüs: ‘Een mens, een heer des huizes, plantte
een wijngaard en zette een tuin daaromheen en groef een wijnpersbak daarin en bouwde een
toren en verhuurde die de landbouwers’, (Mattheüs 21:33; Markus 12:1).
Bij Ezechiël: ‘De zonen van Arvad en uw heir waren rondom uw muren en de Gammadieten
in uw torens; hun schilden hingen zij rondom op uw muren; dezen vervolmaakten uw
schoonheid’, (Ezechiël 27:11); daar wordt over Tyrus gehandeld, waarmee de erkentenissen
van het goede en het ware worden aangeduid of degenen die daarin zijn; de Gammadieten in
de torens ervan, staan voor de erkentenissen van het innerlijk ware.
Bij Micha: ‘Jehovah zal over hen regeren in de berg Zions, van nu aan en tot in het eeuwige
en gij toren der kudde van kleinvee, helling der dochter Zions, tot u zal komen en wederkeren
het vorige koninkrijk, het koninkrijk der dochter van Jeruzalem’, (Micha 4:7,8), daar wordt
het hemels rijk van de Heer beschreven, het binnenste ervan door de berg van Zion, te weten
de liefde tot de Heer; het afgeleide ervan door de helling der dochter Zions, namelijk de
wederzijdse liefde, die in de geestelijke zin de liefde jegens de naaste wordt genoemd; de
innerlijke ware dingen van het goede ervan door de toren van de kudde van kleinvee, dat
daaruit het geestelijk rijk van het hemelse is, wordt aangeduid met het koninkrijk der dochter
van Jeruzalem.
Bij David: ‘De berg Zions zal zich verblijden, de dochters van Jehudah zullen opspringen,
om Uw gerichten; omgeeft Zion en omgordt haar, telt haar torens’, (Psalm 48:12,13); de
torens staan daar voor de innerlijk ware dingen die de dingen verdedigen die van de liefde en
van de naastenliefde zijn.
Bij Lukas: ‘Wie zijn kruis niet draagt en achter Mij komt, die kan Mijn discipel niet zijn; want
wie van u, wanneer hij een toren wil bouwen, zit niet eerst neder en overrekent de kosten, of
hij ook heeft hetgeen tot de volmaking nodig is; of wat koning, optrekkende, om met een
andere koning de krijg aan te binden, zit niet eerst neder en beraadslaagt of hij machtig is
met tienduizend tegemoet te gaan degene die met twintigduizend tegen hem komt’, (Lukas
14:27,28, 31,33); wie de innerlijke zin van het Woord niet weet, meent niet anders dan dat de
Heer daar vergelijkenderwijs heeft gesproken en dat onder een toren bouwen en krijg voeren
niet iets anders werd verstaan, niet wetende dat alle vergelijkingen in het Woord aanduidend
en uitbeeldend zijn, en dat een toren bouwen is zich de innerlijke ware dingen verwerven en
dat krijg voeren is vanuit die dingen strijden; daar immers wordt gehandeld over de
verzoekingen die diegenen ondergaan die van de Kerk zijn en daar de discipelen van de Heer
worden genoemd; die verzoekingen worden aangeduid met hun kruis dat zij zullen dragen; en
dat zij geenszins vanuit zich en vanuit het hunne, maar uit de Heer overwinnen, wordt
aangeduid met ‘wie niet al zijn vermogens verloochent, kan mijn discipel niet zijn’, zo hangen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1925
deze dingen dus samen; maar indien de dingen die over de toren en de krijg worden vermeld,
alleen vergelijkenderwijs zonder innerlijke zin worden verstaan, dan hangen zij niet samen;
daaruit blijkt welk licht men uit de innerlijke zin heeft.
De innerlijke dingen van degenen die in de liefde van zich en van de wereld zijn, dus de valse
dingen van waaruit zij strijden en waarmee zij hun godsdienstige bevestigen, worden in de
tegenovergestelde zin ook door torens uitgedrukt, zoals bij Jesaja: ‘De hoogte der mannen zal
worden nedergedrukt en Jehovah Zebaoth zal worden verhoogd boven alle hovaardige en
hoge en boven alle verhevene, en hij zal worden vernederd; en boven alle hoge en verhevene
ceders van Libanon en boven alle eiken van Basan; en boven alle hoge bergen en boven alle
verheven heuvels en boven alle uitstekende toren en boven alle versterkte muur’, (Jesaja 2:11-
18), waar de innerlijke en de uiterlijke dingen van hun liefden worden beschreven door
ceders, eiken, bergen, heuvels, toren en muur; de innerlijke valse dingen door de toren en dus
eveneens de innerlijke dingen door die welke hoog zijn; maar met dit verschil dat degenen die
hierin zijn, namelijk in de boze en de valse dingen, zich hoog en boven anderen geloven, maar
zij die in de goede en de ware dingen zijn, zich kleiner en onder de anderen geloven,
(Mattheüs 20:26,27; Markus 10:44); niettemin worden de goede en de ware dingen door hoge
dingen beschreven, omdat zij in de hemel de Allerhoogste, dat wil zeggen, de Heer, nader
zijn.
Bovendien wordt in het Woord van torens gesproken met betrekking tot de ware dingen, van
bergen echter met betrekking tot de goede dingen.
4600. En het geschiedde, als Israël in dit land verbleef; dat dit betekent toen hij in die staat
was, namelijk in het goede vanuit het ware, staat vast uit de betekenis van verblijven,
namelijk leven; verblijven immers betekent iets eenders als wonen, maar met dit verschil dat
van verblijven wordt gesproken, met betrekking tot het ware, van wonen echter met
betrekking tot het goede; dat wonen is zijn en leven, dus de staat, zie nr. 3384; uit de
betekenis van het land, dus de Kerk ten aanzien van het goede, nrs. 566, 662, 1066, 1067,
1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2571, 2928, 3355, 4535; hier ten aanzien van het
goede van het ware; de staat van dit, waarin Israël nu is, is datgene wat wordt aangeduid.
4601. En Ruben ging en lag met Bilha, zijns vaders bijwijf; dat dit de ontwijding van het
goede betekent door het afgescheiden geloof; en Israël hoorde het; dat dit betekent dat dit
geloof werd verworpen, staat vast uit de uitbeelding van Ruben, namelijk het geloof met de
leer en met het verstand, dat het eerste van de Kerk is, waarover de nrs. 3861, 3866; hier dat
geloof van de naastenliefde gescheiden, waarover hierna; en uit de betekenis van liggen met
Bilha, zijns vaders bijwijf, namelijk de ontwijding van het goede; echtbreken immers betekent
de goede dingen verdraaien of schenden, nr. 2466, 2729, 3399; maar liggen met het bijwijf
des vaders, is die dingen ontwijden en uit de betekenis van ‘Israël hoorde het’, namelijk dat
geloof verworpen.
In de eigenlijke zin betekent ‘Israël hoorde het’, dat de geestelijke Kerk dit wist en daarmee
instemde; met horen immers wordt luisteren aangeduid en met Israël de geestelijke Kerk;
maar dat de ware Kerk daarmee niet instemde, zal blijken uit wat over Ruben zal worden
gezegd; maar in de innerlijke zin betekent het dat dit geloof werd verworpen; er wordt immers
niet gezegd wat Jakob over die schandelijke misdaad gevoeld en gedacht heeft, maar dat hij
die geheel en al verfoeide en verafschuwde, blijkt uit zijn profetische uitspraak over Ruben:
‘Ruben, gij mijn eerstverwekte, mijn sterkte en het begin van mijn kracht, voortreffelijk in eer
en voortreffelijk in macht; licht zoals water, verhef u niet, gij die beklommen hebt uws vaders
leger; toen hebt gij ontwijd; hij heeft mijn bed beklommen’, (Genesis 49:3,4); en dat Ruben
daarom werd beroofd van de eerstgeboorte, (1 Koningen 5:1); daaruit blijk dat met ‘Israël
hoorde’ het wordt aangeduid dat dat geloof werd verworpen; dat de eerstgeboorte het geloof
van de Kerk is, zie de nrs. 352, 2435, 3325.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1926
De ontwijding van het goede door het afgescheiden geloof vindt plaats, wanneer het ware van
de Kerk en het goede ervan erkend wordt en geloofd en men toch in strijd met dat ware en
goede leeft; bij degenen immers die de dingen die van het geloof zijn, van de dingen die van
de naastenliefde zijn, scheiden in het verstand en vandaar in het leven, worden het boze met
het ware en het valse met het goede verbonden; het is deze verbinding zelf die de ontwijding
wordt genoemd; anders is het gesteld bij hen die, hoewel zij weten wat het ware en het goede
van het geloof is, toch niet met het hart geloven, men zie wat eerder over ontwijding is gezegd
en getoond in de nrs. 301-303, 571, 582, 593, 1001, 1003, 1008, 1010, 1059, 1327, 1328,
2051, 2426, 3398, 3399, 3402, 3489, 3898, 4289, 4050; en dat de ontwijding van het goede
door het afgescheiden geloof werd uitgebeeld door Kaïn dat hij Abel doodde, door Cham dat
hij door zijn vader werd vervloekt en door de Egyptenaren dat zij werden verzwolgen door de
rode zee, nr. 3325, en hier door Ruben, nrs. 3325, 3870.
Opdat degenen die van de geestelijke Kerk zijn, zouden kunnen worden gezaligd, heeft de
Heer op wonderbaarlijke wijze hun verstandelijk deel gescheiden van het wilsdeel en aan het
verstandelijke deel de macht verleend om een nieuw wilsdeel op te nemen, nrs. 863, 875, 895,
927, 928, 1023, 1043, 1044, 2256, 4328, 4493; wanneer dus het verstandelijke het goede dat
van het geloof is, begrijpt en doorvat en zich dat toe-eigent en het wilsdeel van de mens, dat
wil zeggen, het boos willen, niettemin regeert en overheerst, dan vindt er een verbinding
plaats van het ware en het boze en van het goede en het valse; deze verbinding is een
ontwijding en die wordt verstaan onder onwaardig eten en drinken in het Heilig Avondmaal;
en er wordt aangeduid dat door deze het goede, dat daar met het lichaam en het ware, dat met
het bloed wordt aangeduid, worden gescheiden; de dingen immers die zo zijn verbonden,
kunnen tot in het eeuwige nooit worden gescheiden; en daarom wacht hun de diepste hel;
maar zij die weten wat het ware en het goede van het geloof is en toch niet met het hart
geloven, zoals bij verreweg het merendeel het geval is, kunnen niet ontwijden, omdat het
verstandelijke het niet opneemt en zich niet ervan doordrenkt.
Hier wordt gehandeld over de verwerping van dit geloof, omdat in het direct daarop volgende
wordt gehandeld over de ware en de goede dingen in hun echte orde en vlak daarop over de
verbinding ervan met het redelijke of het verstandelijke.
De zonen van Jakob, die hierna worden genoemd, zijn de ware en de goede dingen in die orde
en Izaäk is het redelijke of het verstandelijke; het komen van Jakob met zijn zonen tot Izaäk is
in de innerlijke zin die verbinding met het verstandelijke.
4602. vers 22-26. En de zonen van Jakob waren twaalf.
De zonen van Lea, de eerstverwekte van Jakob, Ruben en Simeon, en Levi, en Jehudah en
Jisaschar, en Zebulon.
De zonen van Rachel, Jozef en Benjamin.
En de zonen van Bilha, Rachels dienstmaagd, Dan en Naftali.
En de zonen van Zilpa, Lea’s dienstmaagd, Gad en Aser; dezen zijn de zonen van Jakob, die
hem geboren zijn in Paddan Aram.
De zonen van Jakob waren twaalf, betekent de staat van alle dingen nu, in het Goddelijk
Natuurlijke; de zonen van Lea, betekent de uiterlijke Goddelijke goede en ware dingen in hun
orde; de eerstverwekte van Jakob, Ruben, betekent het goede van het geloof; en Simeon en
Levi en Jehudah en Jisaschar en Zebulon, betekent de wezenlijke dingen ervan; de zonen van
Rachel, Jozef en Benjamin, betekent de innerlijk goede en ware dingen; en de zonen van
Bilha, Rachels dienstmaagd, Dan en Naftali, betekent de volgende dingen die aan de
innerlijke dingen van dienst zijn; en de zonen van Zilpa, Lea’s dienstmaagd, Gad en Aser,
betekent die welke aan de uiterlijke dingen van dienst zijn; dezen zijn de zonen van Jakob, die
hem geboren zijn in Paddan Aram, betekent hun oorsprong en staat op dat moment.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1927
4603. De zonen van Jakob waren twaalf; dat dit de staat van alle dingen, nu in het Goddelijk
Natuurlijke betekent, staat vast uit de uitbeeldingen van Jakob, namelijk het Goddelijk
natuurlijke, waarover meermalen eerder; en uit de betekenis van twaalf, namelijk alle dingen,
en wanneer van twaalf wordt gesproken met betrekking tot de zonen van Jakob of tot de naar
hen genoemde stammen, namelijk alle dingen van het ware en het goede, nrs. 2089, 2129,
2130, 3272, 3858, 3913, 3939.
Er werd over het Natuurlijke van de Heer gezegd hoe Hij dat in Zich Goddelijk maakte; Jakob
immers beeldde dat uit; hierna wordt echter gehandeld over de verbinding van het Goddelijk
Natuurlijke met het Redelijke, welke verbinding wordt uitgebeeld door de aankomst van
Jakob bij Izaäk; Izaäk immers beeldt het Goddelijk Redelijke van de Heer uit; vandaar komt
het dat alle zonen van Jakob opnieuw worden opgesomd; in het natuurlijke immers moesten
alle dingen van het ware en het goede zijn, voordat het ten volle met het redelijke kon worden
verbonden, omdat het natuurlijke aan het redelijke als ontvanger van dienst is; daarom is deze
opsomming.
Maar men moet weten dat de zonen van Jakob nu in een andere orde dan tevoren worden
genoemd; immers in de laatste plaats de zonen van Bilha en Zilpa, namelijk Dan, Naftali, Gad
en Aser, terwijl zij toch eerder geboren waren dan Jisaschar, Zebulon, Jozef en Benjamin; de
oorzaak hiervan is deze, dat hier wordt gehandeld over de orde waarin de ware en de goede
dingen zijn in het natuurlijke toen dit Goddelijk werd gemaakt; want de volgorde van hun
opnoeming is volgens de staat van de zaak waarover wordt gehandeld; zie de nrs. 3862, 3926,
3939.
4604. De zonen van Lea; dat dit de uiterlijke Goddelijke goede en ware dingen in hun orde
betekent, staat vast uit de uitbeelding van Lea, namelijk de aandoening van het uiterlijk ware,
nrs. 3793, 3819; vandaar zijn haar zonen de dingen die worden uitgebeeld door Ruben,
Simeon, Levi, Jehudah, Jisaschar en Zebulon, waarover hierna.
4605. De eerstverwekte van Jakob, Ruben; dat dit het goede van het geloof betekent, staat
vast uit de betekenis van de eerstverwekte, namelijk het geloof, waarover de nrs. 352, 367,
2435, 3325; en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het natuurlijk ware, nr.
4538; en uit die van Ruben, namelijk het hoedanige van het geloof; Ruben betekent immers in
de echte zin het ware van het geloof, nrs. 3861, 3866; maar nadat het ware van het geloof het
goede is geworden, betekent hij het goede van het geloof; het geloof is ook, in zich
beschouwd, de naastenliefde en dus is het ware van het geloof, in zich beschouwd, het goede
van het geloof en wel omdat het geloof nooit kan bestaan tenzij uit de naastenliefde, of het
ware nooit kan bestaan tenzij uit het goede; en daarom is het goede, wanneer de mens is
wederverwekt, op de eerst plaats, of is het het eerstverwekte, zie de nrs. 3325, 3494; vandaar
komt het dat met Jakobs eerstverwekte Ruben hier het goede van het geloof wordt aangeduid;
eender ook bij Mozes: ‘Ruben leve en sterve niet, en hij zal zijn, zijn stervelingen van getal’,
(Deuteronomium 33:6); dat Ruben hier het goede van het geloof is, komt omdat hij op de
eerste plaats wordt gesteld en Jehudah op de tweede en dus in deze profetische uitspraak van
Mozes over de zonen Israëls in een andere volgorde dan in de profetische uitspraak van
Jakob, (Genesis 49); want, zoals eerder in nr. 4603 aan het einde is gezegd, de orde van hun
opnoeming vindt plaats volgens de staat van de zaak waarover wordt gehandeld.
Eender bij Johannes: ‘Ik hoorde het getal der gezegelden, honderd vier en veertig duizend
gezegelden uit elke stam; uit de stam van Jehudah twaalf duizend gezegelden, uit de stam
Ruben twaalf gezegelden, uit de stam Gad twaalf duizend gezegelden’, (Openbaring 7:4,5);
daar wordt Jehudah in de eerste plaats genoemd, Ruben in de tweede en Gad in de derde; deze
drie maken daar de eerste klasse uit en omdat daar over het rijk van de Heer wordt gehandeld,
betekent Jehudah het hemels goede, zodanig als het is in de binnenste of derde hemel; Ruben
het geestelijk goede, wat hetzelfde is als het goede van het geloof, zodanig als het is in de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1928
tweede of middelste hemel; en Gad het goede van het natuurlijke, zodanig als het is in de
eerste hemel.
Anders echter in de profetische uitspraak van Debora en Barak: ‘De vorsten in Jisaschar met
Debora en Jisaschar zo als Barak, in het dal gezonden op zijn voeten; in de klassen van
Ruben grote inzettingen des harten; waarom woont gij tussen twee lasten om te horen de
uitfluitingen der troepen; tot de klassen van Ruben grote doorvorsingen des harten’,
(Richteren 5:15); indien men niet weet wat Jisaschar, Debora, Barak, Ruben uitbeelden en wat
de vorsten, het dal, de klasse, de inzettingen van het hart, de twee lasten, de uitfluitingen van
de troepen betekenen, dan kan niemand weten wat er onder die woorden wordt verstaan; dat
Ruben daar het geloof is, is duidelijk.
4606. En Simeon en Levi en Jehudah en Jisaschar en Zebulon; dat zij de wezenlijke dingen
ervan betekenen, namelijk van de uiterlijke Goddelijke goede en ware dingen, staat vast uit de
uitbeelding van eenieder, namelijk van Simeon, te weten in de hoogste zin de Voorzienigheid,
in de innerlijke zin het geloof met de wil en in de uiterlijke zin de gehoorzaamheid, nrs. 3869-
3872; van Levi, te weten in de hoogste zin de Liefde en de Barmhartigheid, in de innerlijke
zin de naastenliefde of de geestelijke liefde, in de uiterlijke zin de verbinding, nrs. 3875,
3877; van Jehudah, te weten in de hoogste zin het Goddelijke van de Liefde van de Heer, in
de innerlijke zin het hemels rijk van de Heer, in de uiterlijke zin de leer vanuit het Woord die
van de hemelse Kerk is, waarover nr. 3881; van Jisaschar, te weten in de hoogste zin het
Goddelijk goede van het ware en het ware van het goede; in de innerlijke zin de hemelse
echtelijke liefde, in de uiterlijke zin de wederzijdse liefde, nrs. 3956, 3957; en uit de
uitbeelding van Zebulon, te weten in de hoogste zin het Goddelijke Zelf van de Heer en Zijn
Goddelijk Menselijke, in de innerlijke zin het hemels huwelijk en in de uiterlijke zin de
echtelijke liefde, nrs. 3960, 3961.
Dit zijn de wezenlijke dingen die in de uiterlijke Goddelijke goede en ware dingen van de
Heer zijn; maar hoe de afzonderlijke dingen daarin zijn, kan niemand ontvouwen dan alleen
hij die in een hemels licht is, want daar verschijnen zij zoals de antwoorden in de Urim en
Thumim door trillingen van het licht en de vlam en vandaar een doorvatten uit de Heer; in de
Urim en Thumim immers waren twaalf kostbare stenen volgens de twaalf stammen van Israël.
4607. De zonen van Rachel, Jozef en Benjamin; dat zij de innerlijke ware en goede dingen
betekenen, staat vast uit de uitbeelding van Rachel, namelijk de aandoening van het innerlijk
ware, nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; vandaar zijn de zonen van Rachel de innerlijke goede en
ware dingen; de wezenlijke dingen ervan worden uitgebeeld door Jozef en Benjamin; door
Jozef in de hoogste zin het Goddelijk geestelijke; in de innerlijke zin het geestelijk rijk en in
de uiterlijke zin het goede ervan, nr. 3969; en door Benjamin het Goddelijk geestelijke van het
hemelse, nrs. 3969, 4592; deze dingen zijn in de innerlijk goede en ware dingen.
4608. En de zonen van Bilha, Rachels dienstmaagd, Dan en Naftali; dat zij de volgende
dingen betekenen die aan de innerlijke dingen van dienst zijn, staat vast uit de uitbeelding van
Bilha, Rachels dienstmaagd, namelijk de volgende aandoening, die aan de aandoening van het
innerlijk ware als middel van dienst is, nr. 3849; de dienstmaagd is ook het middel dat aan de
verbinding van dienst is, nrs. 3913, 3917, 3931; haar zonen zijn zulke middelen; onder de
volgende goede en ware dingen worden die goede en ware dingen verstaan die niet
rechtstreeks binnenkomen, maar die daaruit zijn afgeleid en zoals bedienden worden
toegevoegd; en verder ook die bemiddelend en bevorderend zijn.
De wezenlijke dingen van deze worden uitgebeeld door Dan en Naftali; door Dan in de
hoogste zin de Gerechtigheid en de Barmhartigheid, in de innerlijke zin het heilige van het
geloof en in de uiterlijke zin het goede van het leven, nrs. 3921, 3932; en door Naftali in de
hoogste zin de eigen Macht, in de innerlijke zin de verzoeking waarin men overwint en in de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1929
uiterlijke zin de weerstand van de zijde van de natuurlijke mens, nrs. 3927, 3928; dit zijn de
wezenlijke dingen van de middelen die aan de innerlijk goede en ware dingen van dienst zijn.
4609. En de zonen van Zilpa, Lea’s dienstmaagd, Gad en Aser; dat dit betekent die welke aan
de uiterlijke dingen van dienst zijn, staat vast uit de uitbeelding van Zilpa, Lea’s dienstmaagd,
namelijk de volgende aandoening, die aan de aandoening van het uiterlijk ware als middel van
dienst is, nr. 3835; de dienstmaagd is het middel dat aan de verbinding van dienst is, zie nr.
4608; haar zonen zijn zulke middelen; de wezenlijke dingen ervan worden uitgebeeld door
Gad en Aser; door Gad in de hoogste zin de Almacht en de Alwetendheid, in de innerlijke zin
het goede van het geloof en in de uiterlijke zin de werken, nr. 3934; door Aser in de hoogste
zin de Eeuwigheid, in de innerlijke zin de gelukzaligheid van het eeuwige leven, in de
uiterlijke zin het verkwikkelijke van de aandoening, nrs. 3938, 3939.
Deze dingen zijn het die de opsomming van de zonen van Jakob behelst; maar hoe zij
samenhangen en hoe het ene het andere volgt en het ene in het andere is bevat, kan niet
worden gezien in het licht van de wereld, tenzij dit verlicht is door het licht van de hemel;
maar de dingen die dan verschijnen, zijn er dan zulke die niet in woorden vallen; de
menselijke woorden immers zijn vanuit de ideeën die gevormd zijn door de dingen die in het
licht van de wereld zijn; de ideeën die vanuit het licht van de hemel zijn, gaan deze zozeer te
boven, dat zij niet kunnen worden uitgedrukt, maar slechts voor een deel gedacht door hen
aan wie het is gegeven het gemoed van de zinlijke dingen weg te leiden.
4610. Dezen zijn de zonen van Jakob, die hem geboren zijn in Paddan Aram; dat dit hun
oorsprong en staat nu betekent, staat vast uit wat nu over de zonen van Jakob in het algemeen
en in het bijzonder is gezegd, namelijk dat met hen in het algemeen alle dingen zijn aangeduid
die in het Goddelijk Natuurlijke van de Heer zijn, nr. 4603; dermate dat zij tezamen genomen
nu Jakob zijn.
De oorsprong ervan wordt daarmee aangeduid dat zij hem geboren zijn in Paddan Aram, of
vanuit de erkentenissen van het ware en het goede; deze immers worden met Paddan Aram
aangeduid, nrs. 3664, 3680; omdat alle dingen tezamen genomen nu Jakob zijn, wordt daarom
in de oorspronkelijke taal gezegd ‘die hem geboren is’ in het enkelvoud.
In wat nu volgt wordt gehandeld over de verbinding van het Goddelijk Natuurlijke met het
Goddelijk Redelijke; die verbinding wordt uitgebeeld door het komen van Jakob tot Izaäk,
zijn vader.
4611. vers 27-29. En Jakob kwam tot Izaäk, zijn vader, in Mamre Kiriath Arba, dit is Hebron,
waar Abraham en Izaäk als vreemdeling verkeerd had.
En de dagen van Izaäk waren honderd jaren en tachtig jaren.
En Izaäk gaf de geest en hij stierf en werd verzameld tot zijn volken, oud en zat van dagen; en
hem begroeven Ezau en Jakob, zijn zonen.
Jakob kwam tot Izaäk, zijn vader, betekent dat er nu het Goddelijk Redelijke is, waarmee het
werd verbonden; in Mamre Kiriath Arba, betekent de staat ervan; dit is Hebron, betekent de
staat toen zij verbonden waren; waar Abraham en Izaäk als vreemdeling verkeerd had,
betekent het Goddelijk leven samen; en de dagen van Izaäk waren, betekent de staat van het
Goddelijk Redelijke nu; honderd jaren en tachtig jaren, betekent het hoedanige van de staat;
en Izaäk gaf de geest en hij stierf, betekent de opwekking in het Goddelijk Natuurlijke; en
werd verzameld tot zijn volken, betekent dat het nu was tussen de dingen die van het
Goddelijk Natuurlijke zijn; oud en zat van dagen, betekent het nieuwe van het leven; en hem
begroeven Ezau en Jakob, zijn zonen, betekent dat het is wederopgestaan in het goede en het
goede van het ware van het natuurlijke.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1930
4612. Jakob kwam tot Izaäk, zijn vader; dat dit betekent dat er nu het Goddelijk Redelijke is,
waarmee het werd verbonden, staat vast uit de uitbeelding van Jakob; namelijk het Goddelijk
Natuurlijke in de staat waarover eerder is gehandeld in de nrs. 4604 tot 4610; en uit de
uitbeelding van Izaäk, namelijk het Goddelijk Redelijke, waarover de nrs. 1893, 2066, 2072,
2083, 2630, 3012, 3194, 3210; de verbinding wordt daarmee aangeduid dat hij tot hem kwam.
In wat volgt tot aan het einde van het hoofdstuk wordt gehandeld over de verbinding van het
natuurlijke met het redelijke; en omdat dit zo is, werd in het vlak voorafgaande het natuurlijke
beschreven hoedanig het was, namelijk dat daarin alle dingen waren van het goede en het
ware; het hoedanige ervan werd aangeduid met de twaalf zonen van Jakob, want elk van hen
beeldt, zoals is getoond, een of ander algemene van het ware en het goede uit.
Wat de verbinding van het natuurlijke en het redelijke betreft, waarover in hetgeen volgt
wordt gehandeld, moet men weten dat het redelijke eerder en gemakkelijker de ware en de
goede dingen opneemt dan het natuurlijke, nrs. 3286, 3288, 3321, 3368, 3498, 3513; het
redelijke immers is zuiverder en volmaakter dan het natuurlijke, omdat het innerlijker of
hoger is, en in zich beschouwd, in het licht van de hemel, waaraan het is aangepast; vandaar
komt het dat het redelijke de dingen die van het licht zijn, namelijk de ware en de goede
dingen, of wat hetzelfde is, de dingen die van het inzicht en van de wijsheid zijn, eerder en
gemakkelijker opneemt dan het natuurlijke; het natuurlijke is grover en onvolmaakter, omdat
het uiterlijker of lager is, en in zich beschouwd, in het licht van de wereld en dit licht heeft
niets van inzicht en wijsheid in zich dan alleen voor zoveel als het door het redelijke opneemt
vanuit het licht van de hemel; de invloeiing waarover de geleerden heden ten dage spreken is
geen andere.
Met het natuurlijke is het echter als volgt gesteld: dit krijgt vanaf de eerste kindsheid en
knapenjaren aan zijn hoedanige uit de dingen die vanuit de wereld door de uiterlijke zinlijke
dingen invloeien; hierdoor en vanuit die dingen verwerft de mens zich het verstandelijke;
maar omdat hij dan in de verkwikkelijke dingen van de liefde van zich en van de wereld is en
vandaar in begeerten, zowel vanuit het erfelijke als vanuit het daadwerkelijke, is daarom het
verstandelijke dat hij dan verwerft, vol van zulke dingen vervuld en dan beschouwt hij de
dingen die zijn verkwikkingen begunstigen als goede en ware dingen; vandaar is hun orde in
het natuurlijke omgekeerd of tegengesteld aan de hemelse orde; en wanneer hij in deze staat
is, vloeit het licht van de hemel weliswaar door het redelijke in – daaruit immers heeft hij het
dat hij kan denken, kan redeneren en kan spreken en in de uiterlijke vorm welvoeglijk en
burgerlijk kan handelen – maar toch zijn de dingen die van het licht zijn en die hem
bevorderlijk zijn voor de eeuwige gelukzaligheid, niet in het natuurlijke; want de
verkwikkingen die daar heersen, weerstreven eerstgenoemde dingen; de verkwikkingen
immers van de liefde van zich en van de wereld zijn in zich volslagen tegenovergesteld aan de
verkwikkingen van de naastenliefde en vandaar aan die van de liefde tot de Heer; hij kan
weliswaar de dingen die van het licht van de hemel zijn weten, maar hij kan er niet door
worden aangedaan dan alleen voor zoveel als zij daartoe bijdragen eerbewijzen te
bemachtigen en gewin te behalen, dus alleen voor zoveel als zij de verkwikkingen van de
liefde van zich en van de wereld begunstigen.
Daaruit kan vaststaan dat de orde in het natuurlijke volslagen omgekeerd is of
tegenovergesteld aan de hemelse orde; wanneer dan ook het licht van de hemel door het
redelijke in het natuurlijke invloeit, kan het niet anders dan dat het òf teruggekaatst òf verstikt
òf verdraaid wordt.
Vandaar nu komt het dat het natuurlijke eerst moet worden wederverwekt, voordat het kan
worden verbonden met het redelijke; wanneer immers het natuurlijke is wederverwekt, dan
worden de dingen die invloeien uit de Heer door de hemel en dus door het redelijke in het
natuurlijke, opgenomen, omdat zij dan samenstemmen; het natuurlijke immers is niets anders
dan de ontvanger van het goede en het ware vanuit het redelijke of door het redelijke uit de
Heer.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1931
Onder het natuurlijke wordt de uiterlijke mens verstaan, die ook de natuurlijke mens wordt
genoemd en onder het redelijke de innerlijke mens.
Deze dingen zijn vooraf gezegd opdat men zal weten hoe het is gesteld met de dingen die
volgen, want daar wordt gehandeld over de verbinding van het natuurlijke met het redelijke.
4613. In Mamre Kiriath Arba; dat dit de staat ervan betekent, staat vast uit de betekenis van
Mamre, namelijk het hoedanige en de hoeveelheid ervan, waaraan het werd toegevoegd, nr.
2970; en uit de betekenis van Kiriath Arba, te weten de Kerk ten aanzien van het ware, nr.
2909, dus het ware; vandaar wordt met Mamre Kiriath Arba aangeduid de staat van het
natuurlijke ten aanzien van het ware en met Hebron de staat ten aanzien van het goede,
waarover in het nu volgende.
4614. Dit is Hebron; dat dit de staat betekent toen zij verbonden waren, namelijk het goede
van de Heer, nr. 2909; hier het Goddelijk Goede van het Goddelijk Natuurlijke van de Heer,
want de dingen die in de innerlijke zin iets van de Kerk betekenen, betekenen in de hoogste
zin iets van het Goddelijke van de Heer; de oorzaak hiervan is dat alles wat de Kerk maakt, uit
de Heer is.
Dat Hebron de staat betekent toen zij verbonden waren, namelijk het redelijke en het
natuurlijke, komt omdat Izaäk daar was, door wie het Goddelijk Redelijke van de Heer wordt
uitgebeeld en Jakob daar kwam, door wie Zijn Goddelijk Natuurlijke wordt uitgebeeld; en
door zijn komen daar wordt de verbinding aangeduid, nr. 4612.
Er wordt gezegd Mamre Kiriath Arba, dit is Hebron, omdat het Goddelijk Natuurlijke door
het goede wordt verbonden met het goede van het redelijke; Izaäk immers beeldt het
Goddelijk Redelijke van de Heer ten aanzien van het goede uit, nrs. 3012, 3194, 3210;
Rebekka echter ten aanzien van het ware, nrs. 3012, 3013, 3077; en Rebekka wordt hier niet
vermeld.
4615. Waar Abraham en Izaäk als vreemdeling verkeerd had; dat dit het Goddelijk leven
samen betekent, staat vast uit de betekenis van ‘als vreemdeling verkeren’, namelijk het leven,
waarover de nrs. 1463, 2025; en uit de uitbeelding van Abraham, namelijk het Goddelijke
Zelf van de Heer, nrs. 1989, 2011, 3245, 3251, 3439, 3703, 4206, 4207; en uit
de uitbeelding van Izaäk, namelijk Zijn Goddelijk Redelijke, nrs. 1893, 2066, 2072, 2083,
2630, 2774, 3012, 3194, 3210, 4180.
Omdat hier over de verbinding van het Goddelijk Natuurlijke met het Goddelijk Redelijke
wordt gehandeld, worden daarom hier Abraham en Izaäk met name genoemd en gezegd dat
zij daar als vreemdelingen verkeerd hadden, opdat het Goddelijk leven samen wordt
aangeduid, namelijk samen met het Goddelijk Natuurlijke, dat Jakob is; en omdat het
Goddelijke Zelf, het Goddelijk Redelijke en het Goddelijk Natuurlijke één zijn in de Heer,
wordt er daarom gezegd ‘waar ook Abraham en Izaäk als vreemdeling verkeerd had’ in het
enkelvoud en niet ‘hadden’ in het meervoud.
4616. En de dagen van Izaäk waren; dat dit de staat van het Goddelijk Redelijke nu betekent,
staat vast uit de betekenis van de dagen, namelijk de staat, waarover de nrs. 23, 487, 488, 493,
893, 2788, 3462, 3785; en uit de uitbeelding van Izaäk, namelijk het Goddelijk Redelijke,
waarover eerder in nr. 4615.
4617. Honderd jaren en tachtig jaren; dat dit het hoedanige van de staat betekent, kan hieruit
vaststaan dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie de nrs. 482, 487, 575, 647, 648,
755, 813, 1963, 1988, 2075, 2252, 3252, 4264, 4495; en dus betekenen honderd jaren en
tachtig jaren het hoedanige van de zaak of het hoedanige van de staat waarover wordt
gehandeld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1932
Dat honderd de volle staat is, zie nr. 2636; en dat tachtig de verzoekingen zijn, nr. 1963; hier
door de verzoekingen; behalve meer dingen die men niet kan weten; de getallen immers
ontlenen hun betekenis aan de meer enkelvoudige getallen waaruit zij zijn, nadat deze met
elkaar gecombineerd of vermenigvuldigd zijn, ontstaan, zoals hier dit getal uit twaalf en
vijftien en eveneens uit andere nog meer enkelvoudige.
4618. En Izaäk gaf de geest en hij stierf; dat dit de opwekking in het Goddelijk Natuurlijke
betekent, staat vast uit de betekenis van de geest geven en sterven, namelijk de opwekking,
nrs. 3326, 3498, 3505; wanneer immers in het Woord van iemand wordt vermeld dat hij is
gestorven, dan wordt in de innerlijke zin het laatste van hem en het nieuwe in een ander
aangeduid en zo dus de voortzetting; zoals wanneer over de koningen van Jehudah en Israël
wordt vermeld dat zij gestorven zijn of ten aanzien van de hogepriesters, zo is dit in de
innerlijke zin het einde van de uitbeelding die door hen plaatsvond en de voortzetting in een
ander en dus zo de opwekking; ook hebben degenen die in het andere leven zijn en dan bij de
mens zijn, wanneer die dingen worden gelezen, niet de opvatting van enige dood, omdat zij
daar in het geheel niet weten wat sterven is; vandaar worden zij in de plaats ervan het
voortgezette in een ander waar; bovendien sterft de mens, wanneer hij sterft, niet dan alleen
ten aanzien van het lichamelijke, dat hem van dienst is geweest voor de nutten op aarde, maar
hij zet het leven voort ten aanzien van zijn geest in een wereld waar de lichamelijke dingen
niet langer tot enig nut strekken.
Dat met ‘Izaäk gaf de geest en hij stierf’ de opwekking in het Goddelijk Natuurlijke wordt
aangeduid, komt omdat het redelijke het leven niet heeft tenzij het natuurlijke overeenstemt,
nrs. 3493, 3620, 3623; het is hiermee gesteld zoals met het gezicht van het oog; indien het niet
buiten zich de objecten heeft die het kan zien, dan vergaat het en zo ook de overige zinnen;
eveneens indien de objecten geheel en al tegenstrijdig zijn; deze immers veroorzaken de dood;
en eveneens is het daarmee gesteld zoals met de ader van een bron waarvan de wateren geen
afvoer hebben; daardoor wordt zij verstopt.
Iets eenders is het met het redelijke; indien er geen opneming van zijn licht in het natuurlijke
is, vergaat het gezicht ervan; de wetenschappelijke dingen in het natuurlijke immers zijn de
objecten van het redelijk gezicht; en indien deze objecten strijdig zijn met het licht, dat wil
zeggen, met het inzicht van het ware en de wijsheid van het goede, dan vergaat ook het
gezicht van het redelijke, want het kan niet invloeien in dingen die ermee strijdig zijn;
vandaar komt het dat het redelijke bij hen die in boze en valse dingen zijn, wordt toegesloten,
zodat daardoor geen vergemeenschapping met de hemel openstaat dan alleen door spleten als
het ware, opdat zij in het vermogen zijn van denken, redeneren en spreken.
Vandaar komt het dat het natuurlijke, om met het redelijke te kunnen worden verbonden, tot
de opneming moet worden voorbereid, wat door de wederverwekking plaatsvindt uit de Heer;
en dan, wanneer het wordt verbonden, leeft het redelijke in het natuurlijke, want het ziet in het
natuurlijke zijn objecten, zoals gezegd, zoals het gezicht van het oog in de objecten van de
wereld.
Het redelijke heeft weliswaar een leven in zich, onderscheiden van het leven van het
natuurlijke, maar toch is het redelijke in het natuurlijke zoals de mens in zijn huis of de ziel in
haar lichaam.
Zo is het dus ook met de hemelen gesteld: de binnenste of derde hemel leeft weliswaar
onderscheiden van de hemelen die beneden ervan zijn, maar toch zou, indien er geen
opneming was in de tweede of middelste hemel, de wijsheid daar worden verstrooid; eender
zou, indien er geen opneming van het licht en van het inzicht van deze hemel was in de laatste
of eerste hemel en geen opneming van deze tenslotte in het natuurlijke van de mens, het
inzicht van die hemelen eveneens worden verstrooid, indien er niet door de Heer in werd
voorzien dat er ergens een opneming zou zijn; daarom zijn de hemelen zo door de Heer
gevormd dat de ene de andere van dienst is voor de opneming en tenslotte de mens ten
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1933
aanzien van zijn natuurlijke en zinlijke voor de laatste opneming; want daar is het Goddelijke
in het laatste van de orde en gaat het in de wereld over; indien daarom het laatste met de
eerdere dingen samenstemt of overeenstemt, zo zijn in het laatste de eerdere dingen tegelijk,
want de dingen die de laatste zijn, zijn de ontvangers van de dingen die eerder dan zij zijn; en
daar zijn de opeenvolgende dingen tegelijk.
Daaruit blijkt wat onder de opwekking in het Goddelijk Natuurlijke wordt verstaan.
4619. En werd verzameld tot zijn volken; dat dit betekent dat het nu was tussen de dingen die
van het Goddelijk Natuurlijke zijn, staat vast uit de betekenis van tot de volken verzameld
worden, namelijk, wanneer over de uitbeeldende dingen wordt gehandeld, dat niet langer over
hem wordt gehandeld, waarover de nrs. 3255, 3276; dus hier dat het tussen de dingen was die
van het Goddelijk Natuurlijke zijn, zoals eveneens volgt uit de dingen die eerder in nr. 4618
zijn gezegd.
De Ouden zeiden, wanneer iemand stierf, dat hij tot zijn volken was verzameld, en dan
verstonden zij daaronder in de naaste zin dat hij onder de zijnen in het andere leven was; ieder
mens immers is in het gezelschap met geesten en engelen ten aanzien van zijn geest, terwijl
hij in het lichaam leeft en eveneens komt hij onder diezelfden na de dood, nrs. 1277, 2379; dit
werd verstaan onder ‘de volken tot welke hij werd verzameld’.
Maar in de innerlijke zin van het Woord, waar wordt gehandeld over de goede en ware dingen
van de Kerk of van het rijk van de Heer, wordt met ‘tot de volken verzameld worden’
aangeduid: onder de ware en de goede dingen die samenstemmen of overeenstemmen; alle
hemelse gezelschappen zijn in de ware en de goede dingen, maar met alle onderscheid, omdat
de ware en de goede dingen zich daar gedragen zoals de bloed- en aanverwantschappen op
aarde, nrs. 685, 917, 3815. 4121; dus zijn ‘zijn volken’ de ware dingen waarin de
samenstemmende gezelschappen zijn of de gezelschappen die in die ware dingen zijn; dat de
volken de ware dingen zijn, zie de nrs. 1259, 1260, 2928, 3295, 3581.
4620. Oud en zat van dagen; dat dit het nieuwe van het leven betekent, staat vast uit de
betekenis van oude, namelijk de aflegging van de vorige staat en de aantrekking van de
nieuwe, waarover de nrs. 2198, 3016, 3254, 3492; hier dus het nieuwe van het leven; en uit de
betekenis van zat van dagen, te weten de volle staat.
4621. En hem begroeven Ezau en Jakob, zijn zonen; dat dit betekent dat het wederopstond in
het goede en het goede van het ware van het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van
begraven worden, namelijk de wederopstanding, waarover de nrs. 2916, 2917; en uit de staat
van de uitbeelding, wederopgewekt in een ander, nr. 3256; uit de uitbeelding van Ezau,
namelijk het Goddelijk Natuurlijke van de Heer ten aanzien van het goede, nrs. 3302, 3576,
4241; en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het Goddelijk Natuurlijke van de Heer ten
aanzien van het goede en ware, waarover de nrs. 4273, 4337, 4538; uit deze dingen en die
welke eerder zijn gezegd in nr. 4618, is het duidelijk dat met ‘hem begroeven Ezau en Jakob,
zijn zonen’ wordt aangeduid dat het wederopstond in het goede en het goede van het ware van
het natuurlijke.
Dat begraven worden in de innerlijke zin is wederopstaan, komt omdat wanneer het lichaam
dood is, de ziel wederopstaat; vandaar denken de engelen wanneer in het Woord van
begrafenis melding wordt gemaakt, niet aan een lichaam dat wordt weggeworpen, maar aan
de ziel, die wederopstaat; zij zijn immers in geestelijke ideeën, dus in de dingen die van het
leven zijn; vandaar betekenen alle dingen die van de dood zijn in de natuurlijke wereld, zulke
dingen die van het leven zijn in de geestelijke wereld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1934
Vervolg over de overeenstemming met de Grootste Mens; hier over de
overeenstemming van de reuk en van de neusvleugels daarmee.
4622. De woonplaatsen van de gezegenden in het andere leven zijn van verschillende aard,
met zo’n kunst gebouwd dat zij als het ware in de bouwkunst zelf zijn of rechtstreeks uit de
kunst zelf; over de woonplaatsen van de gezegenden is eerder gesproken uit ondervinding,
nrs. 1119, 1626-16230; deze verschijnen aan hen niet alleen voor het gezicht, maar ook voor
de tast; alle dingen immers die daar zijn, zijn aangepast aan de gewaarwordingen van geesten
en engelen; vandaar zijn het zulke dingen die niet vallen onder de lichamelijke zin zodanig als
die van de mens is, maar onder die welke zij hebben die daar zijn.
Ik weet dat dit voor velen ongelooflijk is, maar de oorzaak daarvan is dat men niets gelooft
wat men niet met de lichamelijke ogen kan zien en met de vleselijke handen kan betasten;
vandaar komt het dat heden ten dage de mens voor wie de innerlijke dingen zijn toegesloten,
niets weet over de dingen die in de geestelijke wereld of in de hemel bestaan; hij zegt
weliswaar vanuit het Woord en vanuit de leer dat er een hemel is en dat de engelen die daar
zijn, in vreugde en in heerlijkheid zijn, maar verder weet hij niets; hij wenst weliswaar te
weten hoe het daar gesteld is, maar wanneer het hem wordt gezegd, gelooft hij toch niets, de
oorzaak hiervan is dat hij met het hart het bestaan ervan ontkent; wanneer hij het wenst te
weten, is dat alleen omdat hij dan nieuwsgierig is vanuit de leer en niet in de verkwikking van
het geloof; zij die niet in het geloof zijn, ontkennen eveneens met het hart, maar zij die
geloven, verwerven zich vanuit verschillende dingen ideeën over de hemel, de vreugde en de
heerlijkheid ervan; eenieder vanuit zulke dingen die van zijn wetenschap en zijn inzicht zijn;
maar de eenvoudige mensen vanuit de sensitieve dingen die van het lichaam zijn.
Toch vatten de meeste mensen het niet dat geesten en engelen over veel fijnere
gewaarwordingen beschikken dan mensen in de wereld, namelijk over het gezicht, het gehoor,
de reuk, over iets dat met de smaak overeenkomt en over de tast en vooral over de
verkwikkelijke dingen van de aandoeningen; indien zij slechts hadden geloofd dat hun
innerlijk wezen de geest was en dat het lichaam en de gewaarwordingen en de leden van het
lichaam slechts zijn aangepast aan de nutten in de wereld en dat de geest en de
gewaarwordingen en de organen van de geest zijn aangepast aan de nutten in het andere
leven, dan zouden zij vanuit zich en bijna vanzelf in de ideeën over de staat van hun geest na
de dood komen; zij zouden dan immers bij zichzelf denken dat de geest van de mens die mens
zelf moet zijn die denkt en die begeert, verlangt en wordt aangedaan; en daarop dat al dat
sensitieve dat in het lichaam verschijnt, eigenlijk van zijn geest moet zijn en van het lichaam
alleen door invloeiing; en dit zouden zij daarna bij zich met vele dingen bevestigen en zo
zouden zij zich tenslotte meer verlustigen in de dingen die van hun geest zijn, dan in die
welke van hun lichaam zijn.
Het is er inderdaad ook zo mee gesteld, dat het namelijk niet het lichaam is dat ziet, hoort,
ruikt en voelt, maar de geest ervan; daarom is ook de geest, wanneer hij van het lichaam is
ontdaan, dan in zijn gewaarwordingen waarin hij is geweest toen hij in het lichaam was en
wel in veel fijnere; de lichamelijke dingen immers maakten, omdat zij naar verhouding grof
zijn, de gewaarwordingen bot en nog des te botter omdat hij ze onderdompelde in de aardse
en de wereldse dingen.
Dit kan ik verzekeren, dat de geest een veel fijner gezicht heeft dan de mens in het lichaam en
verder eveneens een gehoor en wat verwondering zal baren, een reukzin en vooral een tastzin;
zij zien immers elkaar wederzijds, horen elkaar wederzijds en raken elkaar wederzijds aan.
Wie aan het leven na de dood gelooft, zou dit eveneens hieruit kunnen opmaken dat er geen
leven kan bestaan zonder de zin, en dat het hoedanige van het leven is volgens het hoedanige
van de zin, ja zelfs dat het verstandelijke niets anders is dan een bijzonder fijne zin van de
innerlijke dingen en het hogere verstandelijke en bijzonder fijne zin van de geestelijke dingen;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1935
vandaar ook worden de dingen die van het verstandelijke en van de doorvattingen ervan zijn,
de innerlijke zinnen genoemd.
Met het sensitieve van de mens direct na de dood is het als volgt gesteld: zodra de mens sterft
en bij hem de lichamelijke dingen koud worden, wordt hij tot het leven opgewekt en dan tot
de staat van alle gewaarwordingen en wel dermate dat hij in het eerst nauwelijks anders weet
dan dat hij nog in het lichaam is; de gewaarwordingen immers waarin hij is, leiden hem ertoe
zo te geloven; maar wanneer hij ontdekt dat hij fijnere gewaarwordingen heeft en dit vooral
als hij aanvangt met andere geesten te spreken, dan bemerkt hij dat hij in het andere leven is
en dat de dood van zijn lichaam de voortzetting is geweest van het leven van zijn geest.
Met twee lieden die ik gekend heb, heb ik gesproken op dezelfde dag dat zij werden begraven
en met een die door mijn ogen zijn doodskist en lijkbaar zag en omdat hij in geheel de
gewaarwording was waarin hij in de wereld was geweest, sprak hij met mij over zijn uitvaart
terwijl ik zijn lijkstoet volgde en eveneens over zijn lichaam, terwijl hij zei dat men het moest
wegwerpen omdat hijzelf leeft.
Maar men moet weten dat zij die in het andere leven zijn, hoegenaamd niets van wat in de
wereld is, kunnen zien door de ogen van enig mens; maar dat zij het door mijn ogen konden,
kwam omdat ik in de geest met hen ben en tegelijk in het lichaam met hen die in de wereld
zijn, zie nr. 1880; en bovendien moet men weten dat ik hen met wie ik in het andere leven heb
gesproken, niet zag met de ogen van mijn lichaam, maar met de ogen van mijn geest en toch
zo helder en soms nog duidelijker dan met de ogen van het lichaam; want vanuit de
Goddelijke barmhartigheid van de Heer werden de dingen geopend die van mijn geest zijn.
Maar ik weet dat deze dingen die tot dusver zijn gezegd, niet geloofd zullen worden door
degenen die zijn ondergedompeld in lichamelijke, aardse en wereldse dingen, dat wil zeggen,
door diegenen onder hen die deze dingen tot einddoel hebben; dezen immers vatten geen
andere dingen dan die welke door de dood worden verstrooid.
Ook weet ik dat evenmin diegenen zullen geloven die veel over de ziel hebben gedacht en
nagevorst en niet tevens hebben begrepen dat de ziel de geest van de mens is die in het
lichaam leeft; dezen immers hebben van de ziel geen ander begrip kunnen krijgen dan dat zij
de een of andere gedachte is of een vlammend of een etherisch iets, dat alleen werkt op de
organische vormen van het lichaam en niet op de zuiverder vormen, die van de geest ervan in
het lichaam zijn en dat zij zoiets is dat met het lichaam zou worden verstrooid; en dit vooral
degenen die zich in zulke dingen hebben bevestigd door beschouwing, aangeblazen door de
overreding van meer wijsheid te hebben dan anderen.
4623. Maar men moet weten dat het sensitieve leven van geesten tweevoudig is, namelijk
werkelijk en niet werkelijk; het ene is van het andere hierin onderscheiden dat al datgene wat
werkelijk is, wat aan diegenen verschijnt die in de hemel zijn, maar dat al datgene niet
werkelijk is wat aan diegenen verschijnt die in de hel zijn; al wat immers komt uit het
Goddelijke, dat wil zeggen uit de Heer, dat is werkelijk, want het komt uit het Zijn zelf van de
dingen en vanuit het Leven in Zich; maar alles wat komt vanuit het eigene van de geest, dat is
niet werkelijk, omdat het niet komt vanuit het Zijn van de dingen en niet vanuit het Leven in
Zich.
Zij die in de aandoening van het goede en het ware zijn, zijn in het leven van de Heer, dus in
het werkelijke leven, want de Heer is in het goede en het ware door de aandoening aanwezig;
maar zij die in het boze en het valse zijn door de aandoening, zijn in het leven van het eigene,
en dus in een niet werkelijk leven, want in het boze en het valse is de Heer niet aanwezig.
Het werkelijke wordt hierin van het niet-werkelijke onderscheiden dat het werkelijke
daadwerkelijk is hoedanig het verschijnt en dat het niet-werkelijke daadwerkelijk niet zo is
hoedanig het verschijnt.
Zij die in de hel zijn, hebben evenzeer gewaarwordingen en zij weten niet anders dan dat het
werkelijk of daadwerkelijk zo is zoals zij gewaarworden, maar toch verschijnen deze dingen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1936
wanneer zij door de engelen worden onderzocht, als fantasieën en worden verstrooid en
zijzelf verschijnen niet als mensen, maar zoals monsters.
Het werd ook gegeven om met hen hierover te spreken en sommigen van hen zeiden dat zij
geloven dat het werkelijke dingen zijn, omdat zij die zien en aanraken; en zij voegden daaraan
toe dat de zin niet kan bedriegen; maar het werd gegeven te antwoorden dat het toch geen
werkelijke dingen zijn en dat dit daaruit voortkomt dat zij in dingen zijn die in strijd zijn met
of tegenovergesteld aan het Goddelijke, namelijk in de boze en de valse dingen, hoezeer deze
hun ook als werkelijke dingen verschijnen; en bovendien dat zijzelf, voor zover zij in de
begeerten van het boze en in de overredingen van het valse zijn, niets anders dan fantasieën
zijn ten aanzien van het denken; en vanuit fantasieën iets zien, is de dingen die werkelijk zijn
als niet werkelijke dingen zien en de dingen die niet werkelijk zijn als werkelijke dingen zien;
en dat zij, indien het hun niet vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer was gegeven
om zo gewaar te worden, geen sensitief leven zouden hebben, dus geen leven, want het
sensitieve maakt het al van het leven.
Elke ondervinding daarover aan te voeren zou een groot aantal bladzijden vullen.
Men dient zich dus daarvoor te wachten wanneer men in het andere leven komt, dat men niet
misleid wordt; boze geesten immers weten verschillende illusies te vertonen voor degenen die
pas uit de wereld komen en indien zij niet kunnen misleiden, proberen zij toch te daarmee te
overreden dat niets werkelijk is, maar dat alle dingen denkbeeldig zijn, ook de dingen die in
de hemel zijn.
4624. Wat echter de overeenstemming van de reukzin en vandaar van de neusvleugels met de
Grootste Mens betreft, tot dat gebied behoren degenen die in de algemene doorvatting zijn,
zodat zij ‘doorvattingen’ kunnen worden genoemd; met hen stemt de reuk en dus het orgaan
ervan overeen; vandaar komt het eveneens dat ruiken, de lucht van iets krijgen, een scherpe
speurzin hebben en eveneens een fijne neus hebben, in de gewone spreektaal, wordt gezegd
van hen die met ingeving een zaak van nabij raken en eveneens van hen die doorvatten; de
innerlijke dingen immers van de woorden van de spraak van de mens ontlenen verscheidene
dingen aan de overeenstemming met de Grootste Mens; de oorzaak ervan is dat de mens ten
aanzien van zijn geest in het gezelschap met geesten is en ten aanzien van het lichaam met
mensen.
4625. Maar de gezelschappen waaruit de gehele hemel, dat wil zeggen de Grootste Mens,
bestaat, zijn er verscheidene en zij zijn meer en minder universeel; de meer universele zijn het
waarmee een volledig lid of orgaan of ingewand overeenstemt; de minder universele zijn het,
waarmee de delen ervan en de delen van de delen overeenstemmen.
Ieder gezelschap is een beeld van het geheel, want dat wat eensgezind is, wordt uit even
zovele beelden van zich samengesteld.
De meer universele gezelschappen hebben, omdat zij beelden van de Grootste Mens zijn,
bijzondere gezelschappen binnen zich, die op eendere wijze overeenstemmen.
Soms heb ik gesproken met hen die in het gezelschap waarheen ik gezonden was, behoorden
tot het gebied van de longen, van het hart, van het aangezicht, van de tong, van het oor, van
het oog en met hen die tot het gebied van de neusvleugels behoorden, van hen werd ook te
weten gegeven hoedanig zij zijn, namelijk dat zij doorvattingen zijn; zij doorvatten immers al
wat in het gezelschap gebeurde in het algemeen, maar niet in het bijzonder, zoals zij die in het
gebied van het oog zijn; dezen immers onderscheiden en bezien de dingen die van de
doorvatting zijn.
En eveneens werd het gegeven om waar te nemen dat hetgeen doorvat wordt, van hen
gevarieerd wordt volgens de algemene veranderingen van staat van het gezelschap waarin zij
zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1937
4626. Wanneer de een of andere geest aankomt, dan wordt, ook al is hij nog ver en in het
verborgene, niettemin zijn tegenwoordigheid doorvat, zo vaak de Heer dit toestaat, vanuit een
zekere geestelijke sfeer en daaruit wordt onderkend hoedanig zijn leven is, hoedanig zijn
aandoening en hoedanig zijn geloof.
De engel-geesten die in een fijnere doorvatting zijn, weten vandaar ontelbare dingen over de
staat van zijn leven en geloof.
Dit is mij vele malen getoond.
Deze sferen worden ook, wanneer het de Heer behaagt, in reuken verkeerd; de reuk zelf wordt
duidelijk waargenomen.
Dat die sferen in reuken worden verkeerd, komt omdat de reuk overeenstemt met de
doorvatting en omdat de doorvatting als het ware een geestelijke reuk is; daaruit daalt ook de
reuk neer; maar men zie de dingen die hierover eerder uit ondervinding zijn aangevoerd: over
de sferen, nrs.1048, 1053, 1316, 1504-1519, 1695, 2401, 2489, 4464; over de doorvatting, nrs.
483, 495, 503, 521, 536, 1383, 1384, 1388, 1391, 1397, 1398, 1504, 1640; over de reuken,
nrs. 1514, 1517-1519, 1631, 3577.
4627. Zij echter die betrekking hebben op de inwendige dingen van de neusvleugels, zijn in
een volmaakter staat ten aanzien van de doorvatting dan zij die betrekking hebben op de
uitwendige dingen ervan, waarover hiervoor; over hen mag het volgende worden meegedeeld;
er verscheen mij als het ware een badhuis met langgerekte zetels of banken; en daar wasemde
warmte vandaan; er verscheen een vrouw die weldra verdween in een zwartachtige wolk; en
eveneens werden kleine kinderen gehoord die zeiden dat zij daar niet wilden zijn; naderhand
werden enige engelkoren opgemerkt, die tot mij gezonden waren om de aanslagen van
bepaalde boze geesten af te wenden; en toen verschenen er plotseling boven het voorhoofd
gaatjes, grotere en kleinere, waar doorheen een fraai geelachtig licht scheen, en in dat
lichtende binnen de gaatjes werden enige vrouwen in een sneeuwwitte glans gezien; en daarop
verschenen nogmaals de gaatjes maar in een andere rangschikking, waardoor die vrouwen die
van binnen waren, doorheen keken en weer andere gaatjes, waardoor dat lichtende niet zo
heendrong; tenslotte werd een blinkend wit licht waargenomen.
Het werd mij gezegd dat daar de woonplaatsen waren van hen die het gebied van de
inwendige neusvleugels uitmaken; zij waren immers van het vrouwelijk geslacht; het
doorzicht van de doorvatting van hen die daar waren, wordt in de geestenwereld door zulke
gaatjes uitgebeeld; de geestelijke dingen in de hemel immers worden door natuurlijke dingen
uitgebeeld, of liever, door zulke dingen die eender zijn aan de natuurlijke dingen in de wereld
van de geesten.
Daarna werd het gegeven om met hen te spreken en zij zeiden dat zij door die uitbeeldende
gaten nauwkeurig de dingen konden zien die beneden plaatsvonden en dat die gaten naar die
gezelschappen toegekeerd verschenen die zij zorgvuldig gadesloegen; en omdat zij toen naar
mij toegekeerd waren, zeiden zij dat zij alle ideeën niet alleen opmerken, maar dat zij ze ook
voor hen op verschillende wijze zagen uitgebeeld, zoals die welke van de aandoening van het
goede waren, door daarmee overeenkomende vlammetjes en die welke van de aandoening van
het ware waren, door variaties van licht; zij voegden daaraan toe dat zij bepaalde
gezelschappen van engelen bij mij zagen en de gedachten van hen door verschillende
gekleurde dingen, door purperachtige tinten, zodanig als op geschilderde gordijnen
voorkomen en eveneens door regenboogkleuren op een donkerder achtergrond en dat zij
daaruit opmaakten dat die gezelschappen van engelen uit het gebied van het oog waren.
Daarop werden andere geesten gezien die vandaar waren neergeworpen en her en der
verstrooid waren; en over hen zeiden zij dat zij zodanig waren dat zij bij hen waren
binnengedrongen om een en ander op te merken en om te zien wat beneden voorviel, maar
met het doel om hinderlagen te leggen; dit neerwerpen werd zo vaak waargenomen als
engelenkoren aankwamen, waarmee ik ook heb gesproken; van hen die waren neergeworpen,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1938
zeiden zij dat zij op het slijm van de neusvleugels betrekking hadden en dat zij bot en
stompzinnig waren en eveneens zonder geweten, dus geheel en al zonder innerlijke
doorvatting.
De vrouw die was gezien, waarover hiervoor, betekende zulke belaagsters; het werd gegeven
ook met haar te spreken en zij waren verwonderd dat iemand een geweten had; zij wisten in
het geheel niet wat een geweten is; en toen ik zei dat het een innerlijke gewaarwording van
het goede en het ware is en dat het, indien tegen die gewaarwording wordt gehandeld, een
angst is, verstonden zij dit niet; zodanig zijn zij die overeenstemmen met het slijm dat de
neusvleugels last veroorzaakt en daarom wordt uitgeworpen.
Daarop werd mij het lichtende getoond waarin degenen leven die betrekking hebben op de
inwendige dingen van de neusvleugels; het was iets lichtends, schoon gevarieerd met aderen
van een gouden vlam en van een zilveren licht; de aandoeningen van het goede worden daar
uitgebeeld door de aderen van een gouden vlam en de aandoeningen van het ware door de
aderen van een zilveren licht.
Eveneens werd getoond dat zij gaten hebben die openstaan aan de zijde, waardoor zij als het
ware een hemel zien met sterren in het hemelsblauw; en er werd gezegd dat er in hun kamers
zo’n groot licht is, dat het middaglicht van de wereld daarmee niet kan worden vergeleken.
Bovendien werd er gezegd dat er bij hen een warmte is zoals de warmte tussen lente en zomer
op aarde; en dat er ook kleine kinderen bij hen zijn, maar kleine kinderen van enkele jaren; en
dat zij daar niet willen zijn wanneer die belaagsters of die slijmen aankomen.
Ontelbare van zulke uitbeeldende dingen verschijnen in de geestenwereld; maar deze waren
de uitbeeldende dingen van de doorvattingen, waarin diegenen zijn die overeenstemmen met
de reuk van de inwendige neusvleugels.
4628. Wat de geuren waarin de sferen van de doorvatting worden verkeerd, verder betreft: zij
worden even duidelijk waargenomen als de geuren op aarde, maar zij reiken niet tot aan de
zin van de mens bij wie de innerlijke dingen zijn gesloten, want zij vloeien in langs de
innerlijke weg en niet langs de uitwendige.
Die geuren zijn van tweevoudige oorsprong, namelijk vanuit het doorvatten van het goede en
vanuit het doorvatten van het boze; die welke vanuit het doorvatten van het goede zijn, zijn
hoogst aangenaam en wasemen een geur uit als van heerlijk ruikende bloemen van een tuin en
van andere welriekende dingen, met zoveel liefelijkheid en eveneens met zoveel
verscheidenheid dat het onuitsprekelijk is; in de sferen van zulke geuren zijn zij die in de
hemel zijn.
De geuren echter die van de doorvatting van het boze zijn, zijn hoogst onaangenaam, vunzig
en muf stinkend, zoals die van rottende wateren, van uitwerpselen, van lijken en vies ruikend
zoals de stank van muizen en wandluizen; in de sferen van zulke walmen zijn degenen die in
de hel zijn; en wat wonderlijk is, zij die daarin zijn, ruiken die stanken niet, ja die stanken zijn
zelfs verlustigend voor hen en wanneer zij daarin zijn, dan zijn zij in de sfeer van hun
verkwikkelijke en verrukkelijke dingen; wanneer daarentegen de hel wordt geopend en de
uitwaseming daarvan de goede geesten bereikt, dan worden deze door afgrijzen en tevens
door angst aangegrepen, zoals in de wereld diegenen die in de sfeer van zulke stanken raken.
4629. Die hele ondervinding meedelen die ik heb gehad ten aanzien van de sferen van de
doorvattingen die in geuren werden veranderd, zou gelijk staan met een boekdeel vol
schrijven, zie wat hierover eerder is vermeld in de nrs. 1514, 1517-1519, 1631, 3577; waaraan
nog alleen deze dingen mogen worden toegevoegd: eens werd ik het algemene van het denken
van vele geesten gewaar ten aanzien van de Heer, dat Hij als mens geboren was en ik
bemerkte dat het uit louter ergernissen bestond; want wat de geesten in het algemeen en in het
bijzonder denken, wordt door anderen duidelijk opgemerkt; de geur van die sfeer werd
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 35
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1939
waargenomen, eender aan de geur van vunzig water en van met stinkende vuilnis
verontreinigd water.
4630. Boven het hoofd was er iemand ongezien aanwezig; dat hij aanwezig was, bemerkte ik
aan een stank die zodanig was als de stank van smerige tanden; en daarna werd de walm
bemerkt zoals van verbrand hoorn of bot; daarna kwam een grote bende van gelijkgezinden
die oprezen van onderen niet ver van de rug, zoals een nevel; en omdat zij ook onzichtbaar
waren, meende ik dat zij heel spitsvondig waren, maar boos; maar er werd gezegd dat zij daar
waar de sfeer geestelijk is, onzichtbaar zijn, maar daar waar de sfeer natuurlijk is, zichtbaar;
want degenen die zo dus natuurlijk zijn dat zij in het geheel niets over geestelijke denken en
ook niet geloven dat er een hel en een hemel is en toch in hun werkzame leven vernuftig zijn,
zijn van dien aard en zij worden de ‘onzichtbare natuurlijken’ genoemd; en zij openbaren zich
soms aan anderen door hun stank, waarover eerder.
4631. Twee- of driemaal woei mij een lijkenlucht tegen en toen ik vroeg van welke geesten
die lucht was, werd het aangeduid dat die lucht uit de hel kwam, waar schandelijke rovers zijn
en sluipmoordenaars en degenen die misdaden met grote sluwheid hebben bedreven.
Soms ook een dreklucht en toen ik vroeg waarvandaan die kwam, werd er gezegd dat die was
uit de hel waar de echtbrekers zijn.
En toen de dreklucht vermengd was met lijkenlucht, werd er gezegd dat dit was uit de hel
waar de echtbrekers waren die tevens wreed zijn; enzovoort.
4632. Toen ik eens dacht over de leiding van de ziel in het lichaam en over de invloeiing van
de wil in de handelingen, bemerkte ik dat zij die in de drekhel waren, die toen een weinig
openstond, niet aan iets anders dachten dan aan de heerschappij van de ziel over de aars en
over de invloeiing van de wil in het uitstoten van uitwerpselen; daaruit bleek in hoedanige
sfeer van doorvatting en vandaar in hoedanige sfeer van stank zij waren.
Hetzelfde gebeurde toen ik over de echtelijke liefde dacht, namelijk toen zij die in de hel
waren waar de echtbrekers zijn, niets anders dan zulke ontuchtigheden als die van de
echtbreuk zijn en vuile dingen koesterden.
En toen ik over de oprechtheid nadacht, dat degenen die in sluwheid zijn, aan niets anders
dachten dan aan het begaan van misdaden uit sluwheid.
4633. Uit deze dingen die over doorvatten en eveneens over geuren zijn gezegd, blijkt, dat het
leven van eenieder en dus de aandoening van eenieder, duidelijk in het andere leven uitkomt;
wie dus gelooft dat men daar niet weet hoedanig hij is geweest en hoedanig vandaar zijn leven
is en dat hij daar zijn gemoed zo verbergen kan als in de wereld, dwaalt schromelijk.
Ook komen daar niet slechts de dingen uit die de mens over zichzelf heeft geweten, maar ook
de dingen die hij niet over zichzelf heeft geweten, namelijk de dingen die hij door veelvuldig
gebruik tenslotte heeft ondergedompeld in de verkwikkingen van het leven; want dan
verdwijnen zij uit zijn gezicht en bespiegeling; de einddoelen zelf van zijn denken en van zijn
woorden en van zijn handelingen, die vanuit eenzelfde oorzaak voor hem verborgen waren
geworden, worden in de hemel op de duidelijkste wijze doorvat; de hemel immers is in de
sfeer en de doorvatting van de einddoelen.
4634. Aan het einde van het volgende hoofdstuk het vervolg over de overeenstemming met de
Grootste Mens en daar over de overeenstemming van het gehoor en van de oren met hem.
Einde hoofdstuk vijfendertig.

'