'

GENESIS
ACHTENDERTIGSTE HOOFDSTUK
4807. Voor het voorafgaande hoofdstuk nrs. 4661- 4664, werd begonnen met de ontvouwing
van hetgeen de Heer bij, (Mattheüs 25:31) heeft gesproken ten aanzien van het gericht over de
goeden en de bozen, die daar de schapen en bokken worden genoemd; wat de innerlijke zin
van die woorden is, werd nog niet ontvouwd, maar het dient nu, in voorafgaande en een aantal
volgende hoofdstukken, te worden ontvouwd; en daaruit zal vaststaan dat daar onder het
Laatste Gericht niet de laatste tijd van de wereld wordt verstaan en dat de doden dan voor het
eerst zullen opstaan en vóór de Heer vergaderd en gericht zullen worden, maar dat de laatste
tijd wordt verstaan van eenieder die uit de wereld in het andere leven overgaat; dan immers is
er het gericht van hem; dit gericht wordt daar verstaan.
Maar dat dit zo is blijkt niet uit de letterlijke zin maar uit de innerlijke zin.
Dat de Heer zo heeft gesproken, komt omdat Hij door uitbeeldende en aanduidende dingen
heeft gesproken, zoals overal elders in het Woord van het Oude en Nieuwe Testament;
spreken immers door uitbeeldende en aanduidende dingen is spreken tegelijk voor de wereld
en voor de hemel of voor de mensen en de engelen; een zodanig spreken is Goddelijk, omdat
het universeel is en vandaar aan het Woord eigen is; daarom vatten zij die in de wereld zijn en
zich alleen maar om wereldse dingen bekommeren, niets anders uit deze dingen die de Heer
over het Laatste Gericht heeft gesproken, dan dat het de tijd van de wederopstanding voor
allen tegelijk zal zijn, ja zelfs, dat de Heer dan zal zitten op een troon van heerlijkheid en dan
tot de vergaderden zal spreken volgens de woorden daar; maar zij die zich om de hemelse
dingen bekommeren, weten dat de tijd van de wederopstanding voor eenieder daar is wanneer
hij sterft en dat de woorden van de Heer daar insluiten dat eenieder volgens zijn leven zal
worden gericht, dus dat eenieder het gericht met zich meedraagt, omdat hij zijn leven met zich
meedraagt.
4808. Dat de innerlijke zin van die woorden dit insluit, zal vaststaan uit de ontvouwing van de
afzonderlijke dingen volgens die zin; maar hier moeten alleen de dingen worden ontvouwd
die daar staan in de verzen 31 tot 33, namelijk deze: ‘Wanneer de Zoon des mensen zal
gekomen zijn in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de
troon Zijner heerlijkheid; en voor Hem zullen al de natiën worden vergaderd; en Hij zal ze
van elkaar scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt; en wel zal Hij de
schapen aan Zijn rechterzijde zetten en de bokken aan de linkerzijde.’
4809. Wanneer de Zoon des mensen zal gekomen zijn in Zijn heerlijkheid, betekent wanneer
het Goddelijk Ware in zijn licht zal verschijnen, wat met elk mens plaatsvindt wanneer hij
sterft; dan immers komt hij in het licht van de hemel, waarin hij kan doorvatten wat het ware
en het goede is en vandaar hoedanigheid.
De Zoon des mensen is in de innerlijke zin van het Woord, de Heer ten aanzien van het
Goddelijk Ware, en dus is het het Goddelijk Ware dat uit de Heer is; de heerlijkheid is het
inzicht en de wijsheid welke daaruit zijn, en dat als het licht en voor de engelen als de glans
van het licht verschijnt; het is deze glans van het licht, waarin de wijsheid en het inzicht is
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2031
vanuit het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, dat in het Woord de heerlijkheid wordt
genoemd.
Dat de Zoon des mensen in de innerlijke zin het Goddelijk Ware is, zie de nrs. 2159, 2803,
2813, 3704.
En al de heilige engelen met Hem, betekent de engelenhemel; de heilige engelen zijn de ware
dingen die uit het Goddelijk Goede van de Heer zijn, want onder engelen worden in het
Woord niet de engelen verstaan, maar de dingen die uit de Heer zijn, zie de nrs. 1925, 4085;
de engelen immers zijn
de opnemende levens van het uit het Goddelijk Goede voortgaande ware en voor zoveel zij
opnemen zijn zij engelen.
Daaruit blijkt dat engelen die ware dingen zijn.
Omdat hier wordt gehandeld over de staat van eenieder na de dood en over het gericht van
eenieder volgens zijn leven, wordt er gezegd dat al de heilige engelen met Hem zullen zijn en
daarmee wordt aangeduid dat door de hemel het gericht plaatsvindt; alle invloeiing immers
van het Goddelijk Ware vindt plaats door de hemel; een rechtstreekse invloeiing kan door
niemand worden opgenomen.
Dan zal Hij zitten op de troon Zijner heerlijkheid, betekent het gericht; troon wordt immers
gezegd met betrekking tot het koningschap van de Heer en het koningschap van de Heer is het
Goddelijk Ware, nrs. 1728, 2015, 3009, 3670; en het is het Goddelijk Ware, waar vanuit en
volgens welke het gericht plaatsvindt.
En vóór Hem zullen al de natiën worden vergaderd, betekent dat de goede dingen en de boze
dingen van allen zullen openliggen; met de natiën immers worden in de innerlijke zin van het
Woord de goede dingen en in de tegenovergestelde zin de boze dingen aangeduid, nrs. 1259,
1260, 1416, 2588, 4574; en dus wordt het feit dat de goede en de boze dingen zullen
verschijnen in het Goddelijk licht, dat wil zeggen, in het licht vanuit het Goddelijk Ware,
daarmee aangeduid dat voor Hem al de natiën zullen worden vergaderd.
En Hij zal ze van elkaar scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt,
betekent de scheiding van het goede van het boze; de schapen immers zijn zij die in het goede
en de bokken zij die in het boze zijn; schapen worden eigenlijk diegenen genoemd die in de
naastenliefde en daaruit in het geloof zijn, bokken zij die in het geloof en niet in de
naastenliefde zijn; over beiden wordt hier gehandeld.
Dat de schapen diegenen zijn die in de naastenliefde en daaruit in het geloof zijn, zie de nrs.
2088,
4169; en dat de bokken diegenen zijn die in het geloof en niet in de naastenliefde zijn, nr.
4769.
En wel zal Hij de schapen aan Zijn rechterzijden zetten en de bokken aan de linkerzijden,
betekent de scheiding volgens de ware dingen vanuit het goede en volgens de valse dingen
vanuit het boze; zij die in de ware dingen vanuit het goede zijn, verschijnen ook
daadwerkelijk in het andere leven aan de rechterzijde en zij die in de valse dingen uit het boze
zijn, aan de linkerzijde; vandaar is ‘gezet worden aan de rechterzijden en aan de linkerzijden’
geordend worden volgens het leven.
4810. Hieruit blijkt wat deze woorden van de Heer insluiten en dat zij niet volgens de letter
moeten worden verstaan, namelijk dat de Heer op de een of andere laatste tijd zal komen in
heerlijkheid en dan al de heilige engelen met Hem en op een troon van heerlijkheid zal zitten
en al de voor Hem vergaderde natiën zal richten; maar dat eenieder volgens zijn leven zal
worden gericht, wanneer hij uit het leven in de wereld tot het eeuwige leven overgaat.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2032
GENESIS 38: 1 - 30
1. En het geschiedde in deze tijd en Jehudah daalde neder van zijn broeders en hij
week af tot aan een man, een Adullamiet en zijn naam was Hira
2. En Jehudah zag daar de dochter van een Kanaänietische man en zijn naam was
Sua; en hij nam haar en hij kwam tot haar.
3. En zij ontving en baarde en zij baarde een zoon en hij noemde zijn naam Er.
4. En zij ontving nog en zij baarde een zoon en zij noemde zijn naam Onan.
5. En zij voegde nog toe en zij baarde een zoon en zij noemde zijn naam Sela; en hij
was in Chezib, toen zij hem baarde.
6. En Jehudah nam een vrouw voor Er, zijn eerstverwekte en haar naam was Tamar.
7. En Er, de eerstverwekte van Jehudah, was boos in de ogen van Jehovah en Jehovah
deed hem sterven.
8. En Jehudah zei tot Onan: Kom tot uws broeders echtgenote en betoon haar de
zwagerplicht en verwek voor uw broeder zaad.
9. En Onan wist dat het zaad niet voor hem zou zijn en het geschiedde als hij tot zijns
broeders echtgenote kwam, en hij verdierf het tot de aarde, om zijn broeder niet zaad
te geven.
10. En het was boos in de ogen van Jehovah wat hij deed; en Hij deed ook hem
sterven.
11. En Jehudah zei tot Tamar, zijn schoondochter: Blijf weduwe in uws vaders huis,
totdat Sela, mijn zoon, opgegroeid is; omdat hij zei: Misschien zou ook deze sterven,
zoals zijn broeders; en Tamar ging en zij bleef in haars vaders huis.
12. En de dagen waren vermenigvuldigd en de dochter van Sua, de echtgenote van
Jehudah stierf en Jehudah was vertroost en hij ging op tot de scheerders van zijn
kudde van kleinvee, hij en Hira, zijn genoot, de Adullamiet, naar Timna.
13. En aan Tamar werd te kennen gegeven, door te zeggen: Zie, uw schoonvader gaat
op naar Timna om zijn kudde van kleinvee te scheren.
14. En zij verwijderde de klederen van haar weduwschap van over zich en zij bedekte
zich in een sluier, omhulde zich en zij zette zich in de ingang der bronnen die op de
weg naar Timna zijn; omdat zij zag dat Sela opgegroeid was en zij hem niet ter vrouw
was gegeven.
15. En Jehudah zag haar en hij hield haar voor een loonhoer, omdat zij haar
aangezichten had bedekt.
16. En hij week af tot haar tot de weg en hij zei: Geef, ik bid u, dat ik tot u kome;
omdat hij niet wist dat zij zijn schoondochter was; en zij zei: Wat geeft gij mij dat gij
tot mij komt.
17. En hij zei: Ik zal een geitenbokje zenden van de kudde van kleinvee; en zij zei: Zo
gij pand geeft, totdat gij zendt.
18. En hij zei: Welk pand is het dat ik u zal geven; en zij zei: Uw zegel, uw doekje en
uw stok die in uw hand is; en hij gaf ze haar en hij kwam tot haar en zij ontving hem.
19. En zij stond op en zij ging en zij verwijderde haar sluier van over haar en zij trok
aan de klederen van haar weduwschap.
20. En Jehudah zond het geitenbokje in de hand van zijn genoot, de Adullamiet, om het
onderpand te nemen uit de hand der vrouw; en hij vond haar niet.
21. En hij vroeg de mannen van haar plaats, door te zeggen: Waar is die hoer die aan
de bronnen op de weg zat; en zij zeiden: Er is daar geen hoer geweest.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2033
22. En hij keerde weder tot Jehudah en hij zei: Ik heb haar niet gevonden; en ook
hebben de mannen van de plaats gezegd: Er is daar geen hoer geweest.
23. En Jehudah zei: Zij neme het voor zich; wij zullen misschien tot verachting zijn;
zie, ik heb dit bokje gezonden en gij hebt haar niet gevonden.
24. En het geschiedde omtrent na drie maanden en het werd aan Jehudah te kennen
gegeven, door te zeggen: Tamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd en ook zie, zij is
zwanger van hoererijen; en Jehudah zei: Leid haar uit, en zij worde verbrand.
25. Zij werd uitgeleid en zij zond tot haar schoonvader, door te zeggen: Van de man
wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger; en zij zei: Erken, ik bid u, wiens het zegel en
het doekje en de stok, deze dingen zijn.
26. En Jehudah erkende en hij zei: Zij is gerechter dan ik, daarom omdat ik haar aan
mijn zoon Sela niet heb gegeven; en hij voer niet verder voort haar te bekennen.
27. En het geschiedde ten tijde als zij baarde, en ziet, er waren tweelingen in haar
baarmoeder.
28. En het geschiedde als zij baarde en hij gaf de hand en de vroedvrouw nam en zij
bond het dubbelgedoopte op zijn hand, door te zeggen: Deze ging het eerst uit.
29. En het geschiedde als hij zijn hand terugtrok, en ziet, zijn broeder ging uit; en hij
zei: Wat hebt gij een breuk op u gebroken; en hij noemde zijn naam Perez.
30. En daarna ging zijn broeder uit, op wiens hand het dubbelgedoopte was; en hij
noemde zijn naam Zera.
DE INHOUD
4811. In de innerlijke zin wordt in dit hoofdstuk gehandeld over de Joodse Kerk en over de
echte Kerk; de Joodse Kerk wordt beschreven door Jehudah en de echte Kerk door Tamar.
4812. De zonen van Tamar betekenen de beide wezenlijke dingen van de Kerk: namelijk het
geloof en de liefde; Perez het geloof en Zera de liefde; hun geboorte beeldt uit dat de liefde
daadwerkelijk de eerstverwekte van de Kerk is en dat het geloof het slechts schijnbaar is.
DE INNERLIJKE ZIN
4813. vers 1-5. En het geschiedde in deze tijd en Jehudah daalde neder van zijn broeders en
hij week af tot aan een man, een Adullamiet en zijn naam was Hira.
En Jehudah zag daar de dochter van een Kanaänietische man en zijn naam was Sua; en hij
nam haar en hij kwam tot haar.
En zij ontving en baarde en zij baarde een zoon en hij noemde zij naam Er.
En zij ontving nog en zij baarde een zoon en zij noemde zijn naam Onan.
En zij voegde nog toe en zij baarde een zoon en zij noemde zijn naam Sela; en hij was in
Chezib, toen zij hem baarde.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2034
Het geschiedde in deze tijd, betekent de staat van de volgende dingen; en Jehudah daalde
neder van zijn broeders, betekent het nageslacht van Jakob, in het bijzonder de stam van
Jehudah die gescheiden was van de overige; en hij week af tot aan een man, een Adullamiet,
betekent tot het valse; en zijn naam was Hira, betekent het hoedanige ervan; en Jehudah zag
daar de dochter van een Kanaänietische man, betekent de aandoening van het boze vanuit het
valse van het boze; en zijn naam was Sua, betekent het hoedanige; en hij nam haar en hij
kwam tot haar, betekent dat de stam van Jehudah zich met die dingen verbond; en zij ontving
en zij baarde een zoon, betekent dat daaruit het valse van de Kerk was; en hij noemde zijn
naam Er, betekent het hoedanige ervan; en zij ontving nog en zij baarde een zoon, betekent
het boze; en zij noemde zijn naam Onan, betekent het hoedanige; en zij voegde nog toe en zij
baarde een zoon, betekent het afgodische; en zij noemde zijn naam Sela, betekent het
hoedanige; en hij was in Chezib, toen zij hem baarde, betekent de staat.
4814. En het geschiedde in deze tijd; dat dit de staat van de volgende dingen betekent, staat
vast uit de betekenis van de tijd, te weten de staat, waarover de nrs. 2625, 2788, 2837, 3254,
3356, 3404, 3938; dat het de staat van de volgende dingen is, wordt daarmee aangeduid dat er
wordt gezegd ‘Het geschiedde in deze tijd’; er wordt immers vermeld wat er in wat volgt
plaatsvond; ook vloeien de dingen die in de reeks volgen voort uit de dingen die voorafgaan;
in het voorafgaande hoofdstuk immers is gehandeld over de zonen van Jakob, namelijk dat zij
Jozef hadden verkocht en dat Jehudah daartoe had overreed, waarover in het voorafgaande
hoofdstuk het volgende, ‘Jehudah zei tot zijn broeders: Wat gewin dat wij onze broeder doden
en zijn bloed bedekken; gaat, en laat ons hem verkopen aan de Ismaëlieten’, vers 26 en 27,
waarmee werd aangeduid dat zij het Goddelijk Ware hadden vervreemd, vooral Jehudah, met
wie daar in de naaste zin de stam van Jehudah wordt aangeduid en in het algemeen de
ontaarden in de Kerk, die tegen elk goede zijn, welk goede dan ook, nrs. 4750, 4751; dit
wordt daarmee bedoeld dat er wordt gezegd ‘in deze tijd’; nu wordt er immers gehandeld over
Jehudah en over de zonen uit de Kanaänietische vrouw en daarna uit zijn schoondochter
Tamar; en met die dingen wordt in de innerlijke zijn de stam van Jehudah beschreven ten
opzichte van de dingen die van de bij die stam ingestelde Kerk zijn.
Dat met de tijd de staat wordt aangeduid en vandaar met ‘Het geschiedde in deze tijd’ de staat
van de volgende dingen, kan wel niet anders dan vreemd schijnen; de oorzaak hiervan is deze
dat men niet kan begrijpen hoe het begrip van tijd veranderd kan worden in een begrip van
staat, of dat, wanneer men het woord tijd in het Woord leest, iets zodanigs als tot de staat
behoort, moet worden verstaan.; maar men moet weten dat het denken van de engelen niet iets
aan tijd noch aan ruimte ontleent, omdat zij in de hemel zijn; toen zij immers de wereld
hebben verlaten, hebben zij ook de begrippen van tijd en ruimte achtergelaten en zijn zij in de
begrippen van de staten getreden, namelijk van de staat van het goede en het ware; wanneer
dan ook de mens het Woord leest en daarbij aan tijd en aan dingen die van de tijd zijn denkt,
dan doorvatten de engelen bij hem niet iets van tijd, maar in plaats daarvan de dingen van de
staat zijn; zij stemmen ook overeen; ja zelfs doorvat ook de mens de tijd niet in het innerlijk,
maar in het uiterlijk denken, zoals kan vaststaan uit de staat van de mens wanneer zijn
uiterlijk denken tot rust is gebracht, dat wil zeggen, wanneer hij slaapt; en eveneens uit
verscheidene andere ondervindingen.
Maar men moet weten dat er in het algemeen twee staten zijn: namelijk de staat van het goede
en die van het ware; eerstgenoemde wordt de staat van het ‘zijn’ genoemd, laatstgenoemde de
staat van het ‘bestaan’; het ‘zijn’ immers is van het goede en het bestaan daaruit is van het
ware; met de staat van het zijn stemt de ruimte overeen en met de staat van het bestaan de tijd;
daaruit kan vaststaan dat wanneer de mens het volgende leest, ‘en het geschiedde in deze tijd’
de engelen bij hem die woorden geenszins kunnen doorvatten zoals de mens; eender in de
overige dingen; immers al wat in het Woord is geschreven, is zodanig dat het in een
overeenstemmende zin bij de engelen wordt verkeerd en die zin verschijnt in het geheel niet
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2035
in de letterlijke zin; het wereldse immers, dat van de zin van de letter is, wordt in het
geestelijke verkeerd, dat van de innerlijke zin is.
4815. En Jehudah daalde neder van zijn broeders; dat dit het nageslacht van Jakob betekent, in
het bijzonder de stam van Jehudah, die gescheiden was van de overige, staat vast uit de
uitbeelding van Jehudah, namelijk in de universele zin het nageslacht van Jakob en in de
bijzondere zin de stam die de stam van Juda werd genoemd; en uit de betekenis van
nederdalen van de broeders, namelijk gescheiden worden van de overige stammen, hier tot
erger vervallen dan zij; neerdalen immers sluit in, het zich neerwerpen tot het boze, want
opklimmen sluit de verheffing tot het goede in, nrs. 3084, 4539; de oorzaak, waarover ook
eerder, is deze, dat het land Kanaän het rijk van de Heer uitbeeldde en daar Jeruzalem en Zion
het binnenste ervan was, terwijl de dingen die buiten de grenzen van dat land lagen, de dingen
uitbeeldden die buiten het rijk van de Heer zijn, namelijk het valse en het boze; daarom werd
‘van Zion en Jeruzalem naar de grenzen nederdalen’ gezegd, maar, ‘van de grenzen tot
Jeruzalem en Zion opklimmen’; vandaar komt het dat opklimmen de verheffing tot het ware
en het goede insluit en neerdalen en zich neerwerpen tot het valse en het boze.
Omdat hier wordt gehandeld over het valse en het boze waartoe de stam van Jehudah zich
neerwierp, wordt er gezegd, dat Jehudah nederdaalde en verder, dat hij afweek van de
Adullamietische man en met afwijken wordt aangeduid het afwijken tot het valse en daarna
tot het boze.
Dat de stam van Jehudah gescheiden was van de overige stammen, is bekend; de oorzaak
hiervan was dat die stam het hemels rijk van de Heer zou uitbeelden, maar de overige
stammen Zijn geestelijk rijk; daarom ook is Jehudah in de uitbeeldende zin de hemelse mens
en in de universele zin het hemels rijk van de Heer, nrs. 3654, 3881, en werden de overige
stammen met één woord Israëlieten genoemd; Israël immers is in de uitbeeldende zin de
geestelijke mens en in de universele zin het geestelijk rijk van de Heer, nrs. 3654, 4286.
Dat de stam van Jehudah tot erger verviel dan de overige, wordt in het bijzonder aangeduid
met deze woorden ‘en Jehudah daalde neder van zijn broeders en hij week af’.
Dat de stam van Jehudah tot erger verviel dan de overige, staat vast uit verscheidene plaatsen
in het Woord, vooral bij de profeten, zoals bij Jeremia: ‘Haar trouweloze zuster Jehudah heeft
gezien, toen Ik haar, om alle wijzen waarop de afgekeerde Israël overspel had bedreven, had
heengezonden en haar haar scheidbrief gegeven; nochtans heeft de trouweloze Jehudah, haar
zuster, niet voor zichzelf gevreesd, maar zij ging heen en heeft gehoereerd, ook zij, dermate
dat vanwege de stem van haar hoererij het land ontwijd werd; zij bedreef overspel met steen
en hout; in al deze dingen evenwel is de trouweloze Jehudah tot Mij niet teruggekeerd; de
afgekeerde Israël heeft haar ziel gerechtvaardigd, meer dan de trouweloze Jehudah’, (Jeremia
3:7-11); en bij Ezechiël: ‘Haar zuster heeft weliswaar gezien, nochtans verdierf zij haar liefde
meer dan zij en haar hoererijen boven de hoererijen van haar zuster’, (Ezechiël 23:11) en
vervolg tot aan het einde.; daar wordt gehandeld over Jeruzalem en Samaria, of over de stam
van Jehudah en over de stammen van Israël; behalve meermalen elders.
In de innerlijke zin wordt die stam beschreven, namelijk hoe die verviel tot het valse en
vandaar tot het boze en tenslotte tot het louter afgodische.
Weliswaar wordt dit in de innerlijke zin beschreven voordat die stam van de overige was
gescheiden en voordat hij zo was geworden; maar wat in de innerlijke zin is, is tegenwoordig;
zie wat over die natie is voorzegd in, (Deuteronomium 31:16-22; 32:15-44).
4816. En hij week af tot een man, een Adullamiet; dat dit betekent tot het valse, staat vast uit
de betekenis van afwijken, namelijk tot het verkeerde vervallen; van afwijken immers wordt
evenals van neerdalen gesproken met betrekking tot het zich verwijderen uit het goede tot het
boze en uit het ware tot het valse; uit de betekenis van de man, namelijk de inzichtsvolle en in
de abstracte zin het ware, omdat het echte verstandelijke vanuit de ware dingen is, nrs. 265,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2036
749, 1007, 3134, 3309, maar in de tegenovergestelde zin de niet inzichtsvolle, dus het valse;
dit valse wordt uitgebeeld door Adullamiet; Adulla immers lag aan de grens van de erfenis
van Jehudah, (Jozua 15:35) en vandaar betekent het het ware dat uit het goede is, zoals
eveneens bij Micha:
‘Ik zal u nog een erfgenaam toebrengen, gij bewoonster van Maresa, tot aan Adulla toe zal de
heerlijkheid Israëls komen’, (Micha 1:15); maar omdat de meeste dingen in het Woord ook
een tegenovergestelde zin hebben, is het ook zo gesteld met Adulla en het betekent het valse
dat uit het boze is.
Dat de meeste dingen ook een tegenovergestelde zin hebben, komt omdat het land Kanaän,
voordat het de zonen Jakobs tot erfenis was geworden, in het bezit was van natiën door wie de
valse en de boze dingen werden aangeduid; en eveneens daarna, toen de zonen Jakobs tot het
tegendeel overgingen; de landen immers trekken de uitbeelding aan van de natiën en van de
volken die daar zijn, volgens het hoedanige van hen.
4817. En zijn naam was Hira; dat dit het hoedanige ervan betekent, staat vast uit de betekenis
van de naam en de naam noemen, namelijk het hoedanige, nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009,
2724, 3006, 3421; het is het hoedanige van het valse, waarover hiervoor, dat wordt aangeduid;
want met de namen zowel van plaatsen als van personen in het Woord worden staten en
dingen aangeduid, zie de nrs. 1224, 1264, 1876, 1888, 1946, 2643, 3422, 4298, 4442.
4818. En Jehudah zag daar de dochter van een Kanaänietische man; dat dit de aandoening
betekent van het boze vanuit het valse van het boze, staat vast uit de betekenis van de dochter,
namelijk de aandoening van het goede, nr. 2362; en in de tegenovergestelde zin de
aandoening van het boze, nr. 3024; uit de betekenis van de man, namelijk de inzichtsvolle en
in de abstracte zin het ware, maar in de tegenovergestelde zin de niet inzichtsvolle en het
valse, waarover eerder in nr. 4816; en uit de betekenis van de Kanaäniet, te weten het boze,
waarover de nrs. 1573, 1574; daaruit blijkt dat met de dochter van een Kanaänietische man,
het boze wordt aangeduid dat vanuit het valse van het boze is.
Wat het boze vanuit het valse van het boze is, zal hierna worden gezegd; hier moet eerst
worden gesproken over de oorsprongen van de stam van Jehudah, want daarover wordt in dit
hoofdstuk gehandeld.
Er zijn drie oorsprongen van die stam of van de Joodse natie: de ene is uit Sela, de zoon van
Jehudah uit de Kanaänietische echtgenote; de tweede uit Perez en de derde uit Zerah, de
zonen van Jehudah uit Tamar, zijn schoondochter.
Dat vanuit die drie zonen van Jehudah de gehele Joodse natie is, blijkt uit de opsomming van
de zonen en de kleinzonen van Jakob, die met hem in Egypte kwamen, (Genesis 46:12); en
verder uit de classificatie van hen volgens de families, waarover bij Mozes: ‘De zonen van
Jehudah waren volgens hun families: van Sela de familie der Selanieten; van Perez de familie
der Parzieten, van Zerah de familie der Zarhieten’, (Numeri 26:20; 1 Kronieken 4:21);
daaruit blijkt hoedanig de oorsprong van die natie is, namelijk dat een derde deel ervan uit een
Kanaänietische moeder was en twee derde delen uit de schoondochter, vandaar dat allen uit
een onwettig bed stamden; de huwelijken immers met de dochters van de Kanaänieten waren
streng verboden, zoals kan vaststaan uit, (Genesis 24:3; Exodus 34:16; Deuteronomium 7:3; 1
Koningen 11:2; Ezra hoofdstukken 9 en 10); en met de schoondochter liggen was des doods,
zoals blijkt bij Mozes: ‘Wat de man betreft die met zijn schoondochter zal hebben
samengelegen, door te doden zullen zij beiden gedood worden, zij hebben verwarring gedaan,
hun bloeden zullen op hen zijn’, (Leviticus 20:12).
Dat Jehudah deze daad met de schoondochter op de wet over de zwagerplicht betrok, in welke
wet over de broer en nooit over de vader een inzetting is gegeven, zoals blijkt uit vers 26 van
dit hoofdstuk, sluit dit in dat de zonen van Tamar zouden worden erkend als de zonen van Er,
de eerstverwekte, die uit een Kanaänietische moeder was geboren en boos was in de ogen van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2037
Jehovah en die Hij daarom liet sterven, vers 7; want zij die het eerst werden geboren door de
zwagerplicht, waren niet van hem uit wie zij ontvangen werden, maar van hem wiens zaad zij
opwekten, zoals vaststaat uit, (Deuteronomium 25:5,6) en eveneens uit de verzen 8 en 9 van
dit hoofdstuk; bovendien werden zij die uit Tamar werden geboren, door hoererij geboren;
Jehudah immers meende, toen hij tot haar inging, dat zij een hoer was, verzen 15, 16, 21.
Daaruit blijkt vanwaar en hoedanig de oorsprong van de Joodse natie was en dat zij vanuit een
leugen spraken bij Johannes: ‘De Joden zeggen tot Hem: Wij, wij zijn niet uit hoererij
geboren’, (Johannes 8:41).
Wat deze oorsprong insluit en uitbeeldt, blijkt uit wat volgt, namelijk dat hun innerlijke
dingen eender waren of een eendere oorsprong hadden.
Dat hij een Kanaänietische huwde, sluit de oorsprong in vanuit het boze dat vanuit het valse
van het boze is, want dit wordt in de innerlijke zin aangeduid met de dochter van een man,
een Kanaäniet; dat hij met zijn schoondochter samenlag, sluit in en beeldt uit de verdoemenis
vanuit het vervalste ware vanuit het boze; hoererij betekent immers overal in het Woord de
vervalsing van het ware, zie nr. 3708.
Het boze vanuit het valse van het boze is het boze van het leven vanuit het leerstellig valse dat
is uitgebroed door het boze van de eigenliefde, dat wil zeggen door hen die in dat boze zijn en
dat werd bevestigd door de letterlijke zin van het Woord.
Zodanig is de oorsprong van het boze bij enigen in de christelijke wereld, voornamelijk bij
degenen die in het Woord onder Babel worden verstaan.
Dat boze is zodanig dat het elke weg tot de innerlijke mens afsluit en wel dermate dat in hem
niet iets van geweten kan worden gevormd; want van het boze dat de mens vanuit het
leerstellig valse doet, gelooft hij dat het goed is omdat hij gelooft dat het waar is en zo doet hij
het dus vanuit het geoorloofde, het vrije en het verkwikkelijke; vandaar wordt de hemel voor
hem zo gesloten dat hij niet kan worden geopend.
Om te ontvouwen hoedanig dit boze is, dienen tot voorbeeld degenen die vanuit het boze van
de liefde van zich geloven dat er slechts een enige natie is die Jehovah heeft uitverkoren en
dat alle overigen in de wereld naar verhouding slaven zijn en wel zo minderwaardig dat zij
naar believen gedood en ook wreed behandeld kunnen worden en dit eveneens bevestigen
vanuit de letterlijke zin van het Woord, zoals de Joodse natie had geloofd en heden ten dage
eveneens de Babylonische natie gelooft; al het boze dat zij dan doen vanuit dit leerstellig
valse en vanuit de overige leerstellingen die daarop als op een fundament zijn gebouwd, is het
boze vanuit het valse van het boze en het vernietigt de innerlijke mens en het sluit hem af
zodat nooit enig geweten daar gevormd kan worden; zij immers zijn het over wie in het
Woord wordt gehandeld en van wie wordt gezegd dat zij ‘in de bloeden zijn’, want zij zijn in
razernijen tegen het hele menselijke geslacht dat hun geloofsartikelen en zo henzelf niet
aanbidt en op hun altaren hun gaven niet brengt.
Tot voorbeeld dienen ook zij die vanuit het boze van de liefde van zich en van de wereld
geloven dat er iemand plaatsvervanger van de Heer op aarde moet zijn en dat deze de macht
heeft de hemel te openen en te sluiten en om te heersen over het gemoed en het geweten van
allen en dit valse bevestigen vanuit de letterlijke zin van het Woord.
Al het boze dat zij dan daaruit doen, is het boze vanuit het valse van het boze, dat eveneens de
innerlijke mens vernietigt bij hen die vanuit dat boze die macht voor zichzelf opeisen en dus
dan zo overheersen; en het vernietigt wel dermate dat zij niet langer weten wat de innerlijke
mens is, noch dat iemand een geweten heeft en dus dat zij niet meer geloven dat er enig leven
na de dood is, noch dat er een hel is, noch de hemel, hoezeer zij ook daarover mogen spreken.
Hoedanig dit boze is, kan niet van de andere boze dingen worden onderscheiden door de mens
in de wereld, maar in het andere leven wordt het door de engelen gekend als op klaarlichte
dag; daar immers verschijnen de boze dingen zoals zij zijn en vanwaar zij zijn ten aanzien van
hun verschillen, die ontelbaar zijn; volgens hun geslachten en soorten zijn de hellen ook
onderscheiden; ten aanzien van deze ontelbare dingen kent de mens nauwelijks iets; hij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2038
gelooft slechts dat het boze er is, maar hoedanig boze het is, weet hij niet en dit heeft enig en
alleen als oorzaak dat hij niet weet wat het goede is en niet omdat hij niet weet wat de
naastenliefde is; indien hij het goede van de naastenliefde kende, zou hij ook de
tegenovergestelde dingen of de boze dingen met hun verschillen kennen.
4819. En zijn naam was Sua; dat dit het hoedanige betekent, staat vast uit de betekenis van de
naam, namelijk het hoedanige, nr. 4817; hier het hoedanige van het boze vanuit het valse van
het boze, waarover ook eerder in nr. 4818.
4820. En hij nam haar en hij kwam tot haar; dat dit betekent dat de stam van Jehudah zich met
die dingen verbond, namelijk met de boze dingen vanuit de valse dingen van het boze, staat
vast uit de betekenis van ‘haar nemen’, namelijk tot vrouw en tot haar komen of ingaan,
verbonden worden, waarover enige malen eerder; huwelijken immers beelden in de innerlijke
zin de verbinding van het goede en het ware uit, omdat zij daaruit zijn, nrs. 2727-2759, maar
in de tegenovergestelde zin de verbinding van het boze en het valse, hier de verbinding van de
stam van Jehudah daarmee, want het wordt gezegd van Jehudah en dat met hem de naar hem
genoemde stam wordt aangeduid, zie nr. 4815.
Hier wordt niet gezegd dat hij haar tot echtgenote nam, maar alleen dat hij haar nam en tot
haar kwam, de oorzaak hiervan is dat het een onwettige verbinding was, nr. 4818; en verder
omdat zo stilzwijgend zou worden aangegeven dat het geen huwelijk maar hoererij was, en
dus dat de zonen uit haar ook uit hoererij geboren waren; de verbinding van het boze met het
valse is eveneens niet anders; dat zij daarna zijn echtgenote werd genoemd met deze woorden:
‘En de dagen waren vermenigvuldigd en de dochter van Sua, de echtgenote van Jehudah,
stierf’, vers 12; daarover zal hierna worden gesproken.
4821. En zij ontving en zij baarde een zoon; dat dit betekent dat daaruit het valse van de Kerk
was, staat vast uit de betekenis van ontvangen en baren, namelijk erkennen met het geloof en
de daad, nrs. 3905, 3915, 3919; en uit de betekenis van de zoon, namelijk het ware van de
Kerk, maar in de tegenovergestelde zin het valse, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3373, 4257.
Vandaar wordt met ‘Zij ontving en baarde een zoon’ hier aangeduid dat de Kerk bij de stam
van Jehudah het valse met het geloof en de daad heeft erkend.
Dat met deze zoon het valse van de Kerk wordt aangeduid, komt omdat hij de eerstverwekte
was en met de eerstverwekte in de oude Kerken het ware van het geloof werd aangeduid, nrs.
352, 3325 en dus in de tegenovergestelde zin het valse, zoals eveneens de eerstverwekten en
de eerstverwekte dingen van Egypte, nr. 3325.
Dat niet het ware, maar het valse wordt aangeduid, blijkt uit wat direct erna volgt; er wordt
immers gezegd ‘Er, de eerstverwekte van Jehudah, was boos in de ogen van Jehovah en
Jehovah deed hem sterven’, vers 7; de naam van deze zoon Er sluit ook dit hoedanige in, zoals
ook de naam van de tweede zoon Onan zijn hoedanige insluit, namelijk het ongerechte of het
boze.
4822. En hij noemde zijn naam Er, dat dit het hoedanige ervan betekent, staat vast uit de
betekenis van de naam noemen, namelijk het hoedanige, waarover de nrs. 144, 145, 1754,
1896, 2009, 2724, 3006, 3421, namelijk het hoedanige van het valse van de Kerk, waarover
nr. 4821.
Er wordt gezegd het hoedanige van het valse, omdat de valse dingen onder elkaar verschillen,
zoals ook de ware dingen en wel dermate dat nauwelijks de geslachten ervan kunnen worden
opgesomd; en elk geslacht van het valse heeft zijn hoedanige waardoor het van het andere
wordt onderscheiden; er zijn algemene valse dingen die regeren bij de ontaarden in elke Kerk
en dit valse wordt bij eenieder daar gevarieerd volgens het leven; het valse dat in de Joodse
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2039
Kerk was, waarover hier wordt gehandeld, was het valse vanuit het boze van de liefde van
zich en daaruit van de liefde van de wereld, zie nr. 4818.
4823. En zij ontving nog en zij baarde een zoon; dat dit het boze betekent, staat vast uit de
betekenis van de zoon, namelijk het ware en eveneens het goede, nr. 264, en dus in de
tegenovergestelde zin het valse en eveneens het boze, maar het boze dat vanuit het valse is; dit
boze is in zijn wezen het valse, omdat het daaruit is; degenen immers die het boze vanuit het
leerstellig valse doet, doet het valse, maar omdat het met de daad plaatsvindt, wordt het het
boze genoemd.
Dat met het eerstverwekte het valse wordt aangeduid en daarmee het boze, blijkt daaruit, dat
van deze zoon wordt vermeld dat hij met de daad het boze heeft gedaan, namelijk ‘dat hij het
zaad tot de aarde verdierf, om zijn broeder niet zaad te geven; en het was boos in de ogen van
Jehovah wat hij deed en Hij deed ook hem sterven’, vers 9, 10.
Dat dit boze vanuit het valse was, blijkt ook daar.
Bovendien werd in de Oude Kerken met de als tweede verwekte het ware van het geloof met
de daad aangeduid; met deze dus het valse met de daad, dat wil zeggen, het boze.
Dat het het boze is dat hiermee wordt aangeduid, kan ook hieruit vaststaan dat de
eerstverwekte Er werd genoemd van de zijde van de vader of Jehudah, maar deze, of Onan,
van de zijde van de moeder, de dochter van Sua, zoals men kan zien in de oorspronkelijke
taal; met de man immers wordt in het Woord het valse aangeduid en met zijn vrouw het boze,
nrs. 915, 2517, 4510; dat met de dochter van Sua het boze wordt aangeduid, nrs. 4818, 4819;
en daarom wordt met Er, omdat hij door de vader met de naam werd genoemd, het valse
aangeduid en wordt met Onan omdat hij van de zijde van de moeder met een naam werd
genoemd, het boze aangeduid; eerstgenoemde was zo, als het ware de zoon van de vader,
laatstgenoemde echter, als het ware de zoon van de moeder.
In het Woord wordt meermalen gezegd man en echtgenote en ook echtgenoot en echtgenote
en wanneer man en echtgenote wordt gezegd, wordt het ware met de man en het goede met de
echtgenote aangeduid; en in de tegenovergestelde zin het valse met de man en het boze met de
echtgenote; maar wanneer echtgenoot en echtgenote wordt gezegd, wordt het goede
aangeduid met de echtgenoot en het ware met de echtgenote; en in de tegenovergestelde zin
het boze met de echtgenoot en het valse met de echtgenote.
De oorzaak van deze verborgenheid is deze: in de hemelse Kerk was de echtgenoot in het
goede en de echtgenote in het ware van dat goede; maar in de geestelijke Kerk is de man in
het ware en de echtgenote in het goede van dat ware; en eveneens zijn en waren zij het zo
daadwerkelijk; de innerlijke dingen immers bij de mens hebben deze omkering gehad.
Vandaar komt het dat waar in het Woord wordt gehandeld over het hemels goede en het
hemels ware daaruit, daar echtgenoot en echtgenote wordt gezegd, maar waar wordt
gehandeld over het geestelijk goede en het geestelijk ware daaruit, daar man en echtgenote
wordt gezegd, ofwel man en vrouw.
Hieruit en uit de woorden zelf, wordt gekend over welk goede en over welk ware in het
Woord in de innerlijke zin ervan wordt gehandeld.
Dit is ook de oorzaak waarom hier en daar eerder werd gezegd dat huwelijken de verbinding
van het goede en het ware en van het ware en het goede uitbeelden; de echtelijke liefde
ontleent ook aan die verbinding haar oorsprong; de echtelijke liefde bij de hemelsen aan de
verbinding van het goede met het ware en de echtelijke liefde bij de geestelijken aan de
verbinding van het ware met het goede; huwelijken stemmen ook daadwerkelijk met die
verbindingen overeen.
Hieruit blijkt wat het insluit dat de vader de eerste met de naam heeft genoemd en de moeder
de tweede en eveneens de derde, zoals uit de oorspronkelijke taal vaststaat, namelijk dat de
vader de eerste met de naam heeft genoemd, omdat met hem het valse werd aangeduid en dat
de moeder de tweede met de naam heeft genoemd, omdat met hem het boze werd aangeduid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2040
4824. En zij noemde zijn naam Onan; dat dit het hoedanige betekent, namelijk van het boze,
waarover eerder in nr. 4823, staat vast uit de betekenis van de naam noemen, namelijk het
hoedanige, nr. 4822; Onan betekent en sluit het hoedanige van dat boze in.
4825. En zij voegde nog toe en zij baarde een zoon; dat dit het afgodische betekent, staat vast
uit de betekenis van de zoon hier, namelijk het afgodische, want zij die eerder waren geboren,
betekenden het valse en het boze, nrs. 4821, 4823; daaruit volgt dat de derde het afgodische
is; beide immers, namelijk het valse en het boze, brengen dat voort en zijn daarin.
Van de drie zonen die aan Jehudah uit de Kanaänietische geboren werden, bleef alleen deze
over, uit wie ook het derde deel van de Joodse natie was en dat deze natie haar ontstaan aan
het afgodische ontleende, wordt in de innerlijke zin verstaan.
Dat die natie ten zeerste tot afgoderij geneigd was, staat vast uit de historische en profetische
dingen in het Woord vanuit de zin van de letter ervan; dat zij voortdurend afgodisch is
geweest, blijkt daar uit de innerlijke zin; het afgodische immers is niet alleen het vereren van
andere afgoden en gesneden beelden en ook het vereren van andere goden, maar het is ook het
vereren van de uiterlijke dingen zonder de innerlijke; hierin was die natie aanhoudend
afgodisch; zij aanbad immers alleen de uiterlijke dingen en verwijderde de innerlijke geheel
en al en wilde zelfs daarvan niets weten.
Zij had weliswaar de heilige dingen bij zich, zoals de tent der samenkomst met de ark en
daarin het verzoendeksel, de tafels waarop de broden waren en de kandelaar en de reukwerken
en buiten de tent het altaar, waarop de brandoffers en de slachtoffers werden gegeven; welke
dingen alle heilig werden genoemd en het binnenste daar het heilige der heiligen, en tevens
het heiligdom; ook waren bij hen de klederen die Aharon en die hun hogepriesters hadden, die
de klederen der heiligheid werden genoemd; er was immers de efod met de borstlap, waarop
de Urim en Thumim waren en nog tal van dingen meer; maar die dingen waren niet heilig in
zichzelf, maar heilig uit hoofde hiervan dat zij de heilige dingen uitbeeldden, namelijk de
Goddelijke hemelse en geestelijke dingen van het rijk van de Heer en de Heer Zelf.
Nog minder heilig waren die door het volk bij wie zij waren, want dit volk werd niet in het
minst aangedaan door de innerlijke dingen die werden uitgebeeld, maar alleen door de
uiterlijke; en alleen aangedaan worden door de uiterlijkheden is afgodisch, want dat is hout en
steen vereren en ook het goud en het zilver waarmee zij overtrokken zijn, vanuit de fantasie
dat zij heilig in zichzelf zijn.
Zodanig was die natie en zodanig is zij ook heden ten dage.
Niettemin kon bij zulke mensen het uitbeeldende van de Kerk zijn, omdat het uitbeeldende
niet de persoon betreft maar de zaak, nrs. 665, 1097, 3670, 4208, 4281, 4288.
Vandaar ook heeft de eredienst hen niet gezegend en gelukzalig gemaakt in het andere leven,
maar alleen voorspoedig in de wereld zolang zij in de uitbeeldende dingen stand hielden en
niet afweken tot de afgoden van de natiën en zo openlijk afgodendienaren werden; toen
immers kon niet langer iets van de Kerk bij die natie worden uitgebeeld.
Dit nu is het wat er wordt verstaan onder het afgodische dat wordt aangeduid door de derde
zoon van Jehudah uit de Kanaänietische vrouw.
Dit afgodische bij die natie ontleende zijn oorsprong aan haar innerlijk afgodische; zij was
immers meer dan de andere natiën in de liefde van zich en van de wereld geweest, nrs. 4459,
4750; en degenen die in de liefde van zich en van de wereld zijn, zijn in de innerlijke
afgodendienst, want zij vereren zichzelf en de wereld en zij verrichten de heilige dingen ter
wille van de zelfaanbidding en van eigen gewin, dat wil zeggen, ter wille van zichzelf als
doel, en niet ter wille van de Kerk en van het rijk van de Heer als doel en dus niet ter wille
van de Heer.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2041
4826. En zij noemde zijn naam Sela; dat dit het hoedanige betekent, staat vast uit de betekenis
van de naam noemen, namelijk het hoedanige, waarover eerder, waar over de beide vorige
zonen van Jehudah, Er en Onan, werd gehandeld , nrs. 4822, 4824; het is het hoedanige van
het afgodische dat met Sela wordt aangeduid, want er zijn meerdere afgoderijen: er is het
uiterlijke en het innerlijke afgodische en het ene en het andere is in het algemeen de eredienst
van het valse en van het boze.
4827. En hij was in Chezib, toen zij hem baarde; dat dit de staat betekent, staat vast uit de
betekenis van Chezib namelijk de staat van het met Sela aangeduide afgodische waarin de
Joodse natie was; en uit de betekenis van baren, namelijk metterdaad verbonden worden, nrs.
3905, 3915, 3919; en omdat het een verbinding was met het boze dat in het afgodische is,
wordt er gezegd dat ‘zij’ zijn naam Sela noemde, zoals uit de oorspronkelijke taal blijkt, want
met haar, namelijk de dochter van Sua, wordt het boze aangeduid dat vanuit het valse van het
boze is, nrs. 4818, 4819.
4828. vers 6-10. En Jehudah nam een vrouw voor Er, zijn eerstverwekte en haar naam was
Tamar.
En Er, de eerstverwekte van Jehudah, was boos in de ogen van Jehovah en Jehovah deed hem
sterven.
En Jehudah zei tot Onan: Kom tot uws broeders echtgenote en betoon haar de zwagerplicht
en wek uw broeder zaad.
En Onan wist dat het zaad niet voor hem zou zijn en het geschiedde als hij tot zijns broeders
echtgenote kwam, en hij verdierf het tot de aarde, om zijn broeder niet zaad te geven.
En het was boos in de ogen van Jehovah wat hij deed; en Hij deed ook hem sterven.
Jehudah nam een vrouw, betekent de Kerk die zijn nageslacht had; voor Er, zijn
eerstverwekte, betekent het valse van het geloof; en haar naam was Tamar, betekent het
hoedanige van de Kerk, dat het de Kerk was uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse
dingen; en Er, de eerstverwekte van Jehudah, was boos in de ogen van Jehovah, betekent dat
hij in het valse van het boze was; en Jehovah deed hem sterven, betekent dat er geen
uitbeeldende van de Kerk was; en Jehudah zei tot Onan, betekent, om het uitbeeldende van de
Kerk in stand te houden; kom tot uws broeders echtgenote en betoon haar de zwagerplicht,
betekent dat hij het zou voortzetten; en wek uw broeder zaad, betekent opdat de Kerk niet te
gronde ga; en Onan wist dat het zaad niet voor hem zou zijn, betekent de afkeer en de haat; en
het geschiedde als hij tot zijns broeder echtgenote kwam en hij verdierf het tot de aarde,
betekent het tegen de echtelijke liefde indruisende; om zijn broeder niet zaad te geven,
betekent dat er zo geen voortzetting was; en het was boos in de ogen van Jehovah wat hij
deed, betekent dat het tegen de Goddelijke Orde was; en Hij deed ook hem sterven, betekent
dat er ook geen uitbeeldende van de Kerk was.
4829. Jehudah nam een vrouw; dat dit de Kerk betekent die zijn nageslacht had, staat vast uit
de uitbeelding van Tamar, die hier de vrouw is, namelijk de Kerk, waarover hierna; dat zij
was voor het nageslacht van Jehudah, wordt daarmee aangeduid, dat hij haar nam voor Er,
zijn eerstverwekte, om daarvan nakomelingen te hebben.
4830. Voor Er, zijn eerstverwekte; dat dit het valse van het geloof betekent, staat vast uit de
uitbeelding van Er, namelijk het valse, nrs. 4821, 4822; en uit de betekenis van de
eerstverwekte, namelijk het geloof, nrs. 352, 3325, 4821.
4831. En haar naam was Tamar; dat dit het hoedanige van de Kerk betekent, dat het de Kerk
was uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse dingen, staat vast uit de betekenis van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2042
naam, te weten het hoedanige, nes. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006, 3421; hier het
hoedanige van de Kerk, omdat door Tamar in dit hoofdstuk de Kerk wordt uitgebeeld en wel
de Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse dingen, die bij het nageslacht van
Jehudah moest worden ingesteld.
Dat door Tamar die Kerk wordt uitgebeeld, blijkt uit wat volgt.
In dit gehele hoofdstuk wordt in de innerlijke zin gehandeld over de Joodse Kerk, namelijk
dat zij uitbeeldend zou worden voor de geestelijke en de hemelse dingen van het rijk van de
Heer, zoals de Oude Kerk en dit niet alleen in de uiterlijke vorm maar ook in de innerlijke; de
Kerk immers is niet de Kerk door de uiterlijkheden, dat wil zeggen, door de rituele dingen,
maar door de innerlijke dingen, want deze zijn de wezenlijke dingen, eerdergenoemde alleen
de formele.
Het nageslacht van Jakob was echter zodanig dat het de innerlijke dingen niet wilde opnemen;
daarom kon de Oude Kerk bij dat nageslacht niet worden opgewekt, maar alleen het
uitbeeldende van die Kerk, nrs. 4307, 4444, 4500; het innerlijke van de Kerk is hier Tamar en
het uiterlijke is hier Jehudah met de drie zonen uit de Kanaänietische vrouw.
4832. En Er, de eerstverwekte van Jehudah, was boos in de ogen van Jehovah; dat dit betekent
dat hij in het valse van het boze was, staat vast uit de uitbeelding van Er en uit de betekenis
van de eerstverwekte, namelijk het valse van het geloof, nr. 4830; dat dit valse het valse van
het boze was, blijkt uit wat eerder in nr. 4818 is gezegd; maar bij deze zoon was het valse van
het boze zodanig dat zelfs niet eens het uitbeeldende van de Kerk bij enig nageslacht uit hem
zou hebben kunnen worden ingesteld, waarom er wordt gezegd dat hij boos was in de ogen
van Jehovah en Jehovah hem deed sterven.
Bij die hele natie was vanaf de eerste oorsprong, vooral vanaf Jehudah, het valse van het boze,
dat wil zeggen: het leerstellig valse vanuit het boze van het leven, maar bij de ene zoon van
Jehudah anders dan bij de anderen en het werd voorzien, welk van dienst zou kunnen zijn en
dat het niet datgene was wat bij de eerstverwekte Er was, noch dat wat bij Onan was, de
tweede verwekte, maar dat wat bij Sela was, daarom werden deze twee uitgeblust en Sela
bewaard.
Dat bij die gehele natie vanaf de eerste oorsprong het valse van het boze was, wordt
klaarblijkend beschreven door Mozes met deze woorden: ‘Zij heeft voor zich verdorven, zij
zijn Zijn zonen niet, hun schandvlek, een verdraaid en verwrongen geslacht; toen Jehovah het
zag en Hij laakte uit verontwaardiging Zijn zonen en Zijn dochters; en Hij zei: Ik zal Mijn
aangezichten van hen verbergen; Ik zal zien wat hun nageslacht zal zijn; want zij zijn een
geslacht van verdraaidheden, zonen in wie geen trouw is; Ik zal boze dingen over hen
toevoegen, Mijn pijlen in hen verbruiken; uitgeput van honger en verteerd van de karbonkel
en van een bitter verderf zullen zij zijn; een natie verloren door raadslagen en er is geen
inzicht in hen; vanuit de wijnstok van Sodom is hun wijnstok en vanuit de velden van Amora,
hun druiven zijn druiven van gal, trossen der bitterheden hebben zij, venijn van draken is hun
wijn en wrede gal van adders.
Is dat niet bij Mij weggelegd, verzegeld in Mijn schatten; nabij is de dag van hun ondergang
en de dingen die hun zullen gebeuren, haasten’, (Deuteronomium 32:5,19,20,23,24,28,32-35);
door die woorden wordt in de innerlijke zin het valse van het boze beschreven waarin die
natie was en dat in hen was ingeworteld.
4833. En Jehovah deed hem sterven; dat dit betekent dat er geen uitbeeldende van de Kerk
was, staat vast uit de betekenis van sterven, namelijk ophouden zodanig te zijn, nr. 494; en
verder het einde van de uitbeelding, nr. 3253, 3259, 3276; hier dus, dat er geen uitbeeldende
van de Kerk was bij enig nageslacht uit hem, volgens hetgeen vlak hiervoor in nr. 4832 is
gezegd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2043
4834. En Jehudah zei tot Onan; dat dit betekent, om het uitbeeldende van de Kerk in stand te
houden, staat vast uit wat volgt, want het heeft daarop betrekking; hij zei immers dat hij zijn
broeder de zwagerplicht zou betonen, waardoor de instandhouding en de voortzetting van de
Kerk werd uitgebeeld, waarover hierna zal worden gesproken.
4835. Kom tot uws broeders echtgenote en betoon haar de zwagerplicht; dat dit betekent dat
hij het zou voortzetten, namelijk het uitbeeldende van de Kerk, staat vast uit de betekenis van
komen of ingaan tot des broeders echtgenote en haar de zwagerplicht betonen, namelijk
datgene in stand houden en voortzetten wat van de Kerk is.
Wat in de Mozaïsche wet werd bevolen, dat zo iemand kinderloos zou sterven, zijn broer de
weduwe tot zijn echtgenote zou nemen en zijn broer zaad wekken en dat de eerstverwekte
genoemd zou worden met de naam van de overleden broeder, maar dat de overige zonen van
hem zouden zijn, werd de zwagerplicht genoemd.
Dat deze inzetting niet iets nieuws in de Joodse Kerk was, maar dat dit al eerder in gebruik
was, staat vast uit deze dingen; eender als meerdere inzettingen die de Israëlieten door Mozes
bevolen werden, zoals dat zij geen echtgenoten uit de dochters van de Kanaänieten zouden
nemen en dat zij binnen de families zouden huwen, (Genesis 24:3,4; 28:1,2).
Daaruit en uit verscheidene andere dingen, blijkt dat er eerder een Kerk was geweest waarin
zulke dingen waren ingesteld als daarna aan de zonen van Jakob werden verkondigd en
opgelegd.
Dat altaren en slachtoffers ook vanaf de oude tijd in gebruik waren geweest, blijkt uit Genesis
8:20,21; 22:3,7,8.
Daaruit blijkt dat de Joodse Kerk niet de een of andere nieuwe Kerk is geweest, maar dat zij
een wederopwekking was van de Oude Kerk, die verloren was gegaan.
Hoedanig de wet van de zwagerplicht is geweest, staat vast bij Mozes:
‘Indien broeders tezamen hebben gewoond, echter een van hen gestorven zal zijn, en ook geen
zoon heeft, zo zal de echtgenote van de verstorvene niet een vreemde man daarbuiten
trouwen; haar zwager zal tot haar ingaan en haar nemen zich tot een echtgenote en zo haar
de zwagerplicht betonen; dan zal het geschieden dat de eerstverwekte die zij zal hebben
gebaard, zal staan op de naam zijns broeders, de verstorvene, opdat zijn naam niet worde
uitgedelgd uit Israël.
Maar indien de man zijn schoonzuster niet zal hebben willen trouwen, zo zal de schoonzuster
van hem opgaan tot de poort tot de ouderlingen en zeggen: Mijn zwager weigert zijn broeder
een naam te wekken in Israël, hij wil mij de zwagerplicht niet betonen.
Dan zullen hem de ouderlingen van zijn stad roepen en tot hem spreken; zo hij zal zijn
opgestaan en gezegd zal hebben: Ik begeer haar niet te trouwen, zo zal zijn schoonzuster op
hem toetreden in de ogen der ouderlingen en zijn schoen van over zijn voet uittrekken, zij zal
spuwen in zijn aangezichten en zij zal antwoorden en zij zal zeggen: Zo zal de man worden
gedaan die zijns broeders huis niet bouwt; waarvandaan zijn naam in Israël zal worden
genoemd: Het huis desgenen die de schoen uitgetogen is’, (Deuteronomium 25:5-10).
Wie niet weet wat de zwagerplicht uitbeeldt, kan niet anders geloven dan dat het alleen was
om de naam en vandaar de erfenis in stand te houden, maar de instandhouding van de naam
en van de erfenis was niet van zo’n belang dat daarom een broeder met zijn schoonzuster een
huwelijk zou ingaan; maar dit was opgelegd opdat daardoor de instandhouding en de
voortzetting van de Kerk zou worden uitgebeeld; het huwelijk immers beeldde het huwelijk
uit van het goede en het ware, dat wil zeggen, het hemels huwelijk en dus ook de Kerk, want
de Kerk is de Kerk krachtens het huwelijk van het goede en het ware; en wanneer de Kerk in
dit huwelijk is, maakt zij één met de hemel, namelijk het hemels huwelijk zelf; en omdat het
huwelijk die dingen uitbeeldde, beeldden derhalve de zonen en de dochters de ware en de
goede dingen uit en duidden ze eveneens aan; daarom betekende kinderloos zijn verstoken
zijn van het goede en het ware en dus dat er geen uitbeeldende van de Kerk meer in dat huis
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2044
was, dus dat het buiten de gemeenschap was; bovendien beeldde de broeder het
bloedverwante goede uit waarmee het ware zou worden verbonden dat door de echtgenote
weduwe werd uitgebeeld; het ware immers kan met geen ander goede dan het zijne en het
bloedverwante verbonden worden, opdat het een ware zal zijn dat het leven heeft en vrucht
voortbrengt en zo datgene voortzette wat van de Kerk is.
Dit werd in de hemel doorvat met de zwagerplicht.
Dat indien iemand de zwagerplicht niet wilde betonen, zijn schoonzuster de schoen van over
zijn voet zou uittrekken en in zijn aangezichten spuwen, betekende dat hij zoals iemand die
zonder het uiterlijk en innerlijk goede en ware is, de dingen vernietigde die van de Kerk
waren; de schoen immers is het uiterlijke, nr. 1748 en het aangezicht het innerlijke, nrs. 1999,
2434, 3527, 4066, 4796.
Hieruit blijkt dat door de zwagerplicht de instandhouding en de voortzetting van de Kerk
werd uitgebeeld.
Maar toen de uitbeeldende dingen van de innerlijke dingen door de Komst van de Heer
ophielden, werd die wet opgeheven.
Het is hiermee gesteld als met de ziel of de geest van de mens en met zijn lichaam; de ziel van
de mens of geest is zijn innerlijke en het lichaam is het uiterlijke en uitwendige; of wat
hetzelfde is, de ziel of de geest is de beeltenis zelf van de mens; zijn lichaam echter is het
representatieve beeld ervan.
Wanneer de mens wederopstaat, wordt zijn representatief beeld of zijn uiterlijke, dat het
lichaam is, uitgetrokken, want dan is hij in het innerlijke of in de beeltenis zelf.
Het is hiermee eveneens gesteld zoals met iemand die in de duisternis is en daar vanuit de
dingen ziet die van het licht zijn, of wat hetzelfde is, zoals met iemand die in het licht van de
wereld is en daar vanuit de dingen ziet die in het licht van de hemel zijn; het licht van de
wereld immers is ten opzichte van het licht van de hemel zoals duisternis; in de duisternis of
in het licht van de wereld verschijnen de dingen die van het licht van de hemel zijn, niet
zodanig als zij in zich zijn, maar zoals in een representatief beeld; evenzo als het gemoed van
de mens in zijn aangezicht; daarom wordt, wanneer het licht van de hemel in zijn helderheid
verschijnt, de duisternis of de representatieve beelden uiteengedreven; dit is geschied door de
Komst van de Heer.
En wek uw broeder zaad; dat dit betekent, opdat de Kerk niet te gronde ga, staat vast uit de
betekenis van het zaad, namelijk het ware vanuit het goede, of het geloof van de
naastenliefde, waarover de nrs. 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3310, 3373, 3671; iets eenders
wordt ook aangeduid met de eerstverwekte, die zou staan op de naam van de overleden broer,
nrs. 352, 367, 2435, 3325, 3494; de broeder dat zaad wekken, wil zeggen datgene voortzetten
wat van de Kerk is, volgens hetgeen hiervoor is gezegd in nr. 4834, zodat de Kerk niet
verloren gaat.
4836. En Onan wist dat het zaad niet voor hem zou zijn; dat dit de afkeer en de haat betekent,
staat vast uit de uitbeelding van Onan, namelijk het boze, waarover de nrs. 4823, 4824; en
omdat de broeder het zaad niet geven of de zwagerplicht niet betonen wilde, wil zeggen, het
goede en het ware van de Kerk en haar voortzetting niet willen, nr. 4834; wordt vandaar met
die woorden de afkeer en de haat aangeduid; het boze immers is niets anders dan afkeer en
haat jegens het goede en ware van de Kerk.
4837. En het geschiedde, als hij tot zijns broeders echtgenote kwam en hij verdierf het tot de
aarde; dit betekent het tegen de echtelijke liefde indruisende; met Er, de eerstverwekte van
Jehudah, wordt het valse van het boze beschreven waarin de Joodse natie eerst was en met
Onan, de als tweede verwekte, wordt het boze beschreven dat vanuit het valse van het boze is,
waarin die natie daarna was; en met Sela, de derde zoon, wordt het afgodische beschreven dat
daaruit is, waarin zij daarna aanhoudend geweest is, nr. 4826.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2045
Het boze vanuit het valse van het boze wordt beschreven door Onan, namelijk dat hij de
broeder het zaad niet wilde geven, maar dat hij het tot de aarde verdierf.
Dat daarmee het tegen de echtelijke liefde indruisende wordt aangeduid, komt omdat onder
het echtelijke in de innerlijke zin datgene wordt verstaan wat van de Kerk is; de Kerk immers
is het huwelijk van het goede en het ware en met dit huwelijk is het boze vanuit het valse van
het boze volslagen in strijd, dat wil zeggen, degenen die in zo’n boze zijn, zijn met dat
huwelijk in strijd.
Dat die natie niet enig echtelijke had, zowel in de geestelijke als in de natuurlijke zin, blijkt
duidelijk hieruit dat het haar was toegestaan meerdere echtgenoten te trouwen; waar immers
het echtelijke is, verstaan in de geestelijke zin, dat wil zeggen, waar het goede en ware van de
Kerk is, dus waar de Kerk is, daar wordt dit geenszins toegestaan; want het echte echtelijke is
nooit bestaanbaar dan alleen bij wie de Kerk of het rijk van de Heer is en bij hen niet dan
tussen twee, nrs. 1907, 2740, 3246; het huwelijk tussen twee die in de ware echtelijke liefde
zijn, stemt overeen met het hemels huwelijk, dat wil zeggen met de verbinding van het goede
en het ware, de echtgenoot namelijk met het goede en de echtgenote met het ware van dat
goede; en ook zijn zij, wanneer zij in de echtelijke liefde zijn, in dat huwelijk.
Daarom is het daar waar de Kerk is, nooit toegestaan meerdere echtgenoten te huwen; maar
omdat bij het nageslacht van Jakob niet de Kerk was, maar slechts het uitbeeldende van de
Kerk of het uiterlijke zonder het innerlijke ervan, nrs. 4307, 4500, was het daarom bij dat
nageslacht toegestaan.
Bovendien zou het huwelijk van één echtgenoot met meerdere echtgenoten in de hemel de
voorstelling of het beeld vertonen alsof één goede werd verbonden met meerdere ware dingen
die onderling niet samenstemmen en zo dat er geen goede was, want een goede vanuit niet
samenstemmende ware dingen wordt tot geen goede; het goede immers heeft zijn hoedanige
uit de ware dingen en uit hun onderlinge samenstemming; ook zou het een beeld vertonen
alsof de Kerk niet één was, maar meerdere en deze onderling naar de ware dingen van het
geloof of naar de leerstellige dingen onderscheiden, terwijl zij toch één is wanneer het goede
daar het wezenlijke is en dit gekwalificeerd en als het ware gemodificeerd wordt door de ware
dingen.
De Kerk is het beeld van de hemel, want zij is het rijk van de Heer op aarde; de hemel wordt
onderscheiden in verscheidene algemene gezelschappen en in kleinere daaraan
ondergeschikte, maar toch zijn zij één door het goede; de ware dingen van het geloof
gedragen zich daar op een samenpassende wijze volgens het goede; zij beogen immers het
goede en zijn ook daaruit.
Indien de hemel onderscheiden was volgens de ware dingen van het geloof en niet volgens het
goede, zou er geen hemel zijn, want er zou niets van eensgezindheid zijn; zij zouden immers
geen eenheid van leven of één ziel kunnen hebben uit de Heer.
Dit is alleen mogelijk in het goede, dat wil zeggen in de liefde tot de Heer en in de liefde
jegens de naaste; de liefde immers verbindt allen en wanneer de afzonderlijken de liefde van
het goede en het ware hebben, dan is het het gemeenschappelijke, dat uit de Heer is, dus de
Heer, Die allen verbindt.
Het is de liefde van het goede en het ware, dat de liefde jegens de naaste wordt genoemd,
want de naaste is hij die in het goede en daaruit in het ware is en in de abstracte zin het goede
zelf en het ware ervan.
Hieruit kan vaststaan waarom het huwelijk binnen de Kerk zal zijn tussen één echtgenoot en
één echtgenote; en waarom het aan de nakomelingen van Jakob was toegestaan om meerdere
echtgenoten te trouwen en wel met dit als oorzaak dat daar de Kerk niet was en daar bijgevolg
het uitbeeldende van de Kerk door huwelijken niet kon worden ingesteld, omdat zij in het
tegen de echtelijke liefde indruisende waren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2046
4838. Om zijn broeder niet zaad te geven; dat dit betekent dat er zo geen voortzetting was,
staat vast uit de betekenis van ‘de broeder zaad geven’ of de zwagerplicht betonen, namelijk
datgene voortzetten wat van de Kerk is, nr. 4834; vandaar wordt door zijn broeder niet zaad
geven, aangeduid dat er zo geen voortzetting was.
4839. En het was boos in de ogen van Jehovah wat hij deed; dat dit betekent dat het tegen de
Goddelijke orde was, staat vast uit de betekenis van boos in de ogen van Jehovah of van boos
tegen Hem, namelijk tegen de orde die uit Hem is; dit blijkt eveneens uit de daad en eveneens
uit de inzetting ten aanzien van de zwagerplicht, namelijk ‘dat de schoonzuster de schoen van
zijn voet zou uittrekken en hem in het aangezicht spuwen en dat zijn naam in Israël zou
worden genoemd ‘het huis desgenen wie de schoen uitgetrokken is’, (Deuteronomium 25:8-
10), waarmee werd aangeduid dat hij zonder uiterlijk en innerlijk goede was en zij die zonder
dit zijn en in het boze, zijn tegen de Goddelijke orde.
Al dat boze is tegen de Goddelijke orde dat innerlijk ontspringt aan of voortvloeit uit het boze,
dat wil zeggen, uit de bedoeling of het einddoel van het boze, zodanig als dat van Onan; maar
wat niet innerlijk ontspringt aan of voortvloeit uit het boze, dat wil zeggen uit de bedoeling of
het einddoel van het boze, verschijnt soms als het boze, maar het is het toch niet indien het
einddoel niet boos is, want het einddoel kwalificeert elke daad; in het einddoel immers is het
leven van de mens, want wat de mens liefheeft en vandaar denkt, heeft hij tot einddoel; het
leven van zijn ziel is niet anders.
Dat het boze tegen de Goddelijke orde is en het goede volgens die orde, kan eenieder bekend
zijn; de Goddelijke orde immers is de Heer Zelf in de hemel; het Goddelijk Goede en Ware
immers, dat uit Hem is, stelt de orde samen en wel dermate dat zij de orde zijn: het Goddelijk
Goede het wezenlijke ervan en het Goddelijk Ware het formele ervan.
Wanneer de Goddelijke orde in vorm wordt uitgebeeld, verschijnt zij als Mens; de Heer
immers, uit Wie zij is, is alleen Mens, nrs. 49, 288, 477, 565, 1871, 1894, 3638, 3639; en voor
zoveel als de engelen, geesten en mensen uit Hem ontvangen, dat wil zeggen, voor zoveel zij
in het goede en daaruit in het ware zijn, dus voor zoveel als zij in Zijn Goddelijke orde zijn,
voor zoveel zijn zij mensen.
Vandaar komt het dat de gehele hemel één mens uitbeeldt, die de Grootste Mens wordt
genoemd en dat daarmee alle en de afzonderlijke dingen die bij de mens zijn,
overeenstemmen, zoals aan het einde van de hoofdstukken is getoond.
Vandaar ook komt het dat de engelen in de hemel allen in de menselijke vorm verschijnen en
dat anderzijds de boze geesten die in de hel zijn, weliswaar onder elkaar uit hun fantasie als
mensen verschijnen, maar in het licht van de hemel zoals monsters, afgrijselijker en
huiveringwekkender naar gelang van het boze waarin zij zijn, nr. 4533; de oorzaak hiervan is
dat het boze zelf tegen de orde is, dus tegen de menselijke vorm, want de Goddelijke orde
verschijnt, zoals gezegd, wanneer die in vorm wordt uitgebeeld, als Mens.
4840. En Hij deed ook hem sterven; dat dit betekent dat er ook geen uitbeeldende van de Kerk
was, staat vast uit wat eerder in nr. 4833 is getoond, waar eendere woorden staan.
4841. vers 11. En Jehudah zei tot Tamar, zijn schoondochter: Blijf weduwe in uws vaders
huis, totdat Sela, mijn zoon, opgegroeid is; omdat hij zei: Misschien zou ook deze sterven,
zoals zijn broeders; en Tamar ging en zij bleef in haars vaders huis.
Jehudah zei, betekent in het algemeen het nageslacht van Jakob, in het bijzonder dat uit
Jehudah; tot Tamar zijn schoondochter, betekent de Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en
hemelse dingen en deze worden schoondochter genoemd vanwege het ware; blijf weduwe in
uws vaders huis, betekent de vervreemding van hem; tot Sela, mijn zoon, opgegroeid is,
betekent als de tijd daar is; omdat hij zei, betekent het denken; misschien zou ook deze
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2047
sterven, zoals zijn broeders, betekent de vrees dat het te gronde zou gaan; en zij bleef in haars
vaders huis, betekent de vervreemding van hem.
4842. Jehudah zei; dat dit in het algemeen het nageslacht van Jakob betekent, in het bijzonder
dat uit Jehudah, staat vast uit de betekenis van Jehudah in de naaste zin, namelijk de natie die
uit Jakob was en in het bijzonder die Jakob had uit Jehudah, zoals eveneens eerder in nr.
4815.
In het Woord wordt weliswaar onderscheid gemaakt tussen Jehudah en Israël en in de
historische zin wordt onder Jehudah de stam van Jehudah verstaan en onder Israël de tien
stammen die van die stam gescheiden waren; maar in de innerlijke of geestelijke zin wordt
door Jehudah het hemelse of het goede van de Kerk uitgebeeld en door Israël het geestelijke
of het ware van de Kerk; maar in de tegenovergestelde zin door Jehudah het boze van de Kerk
en door Israël het valse van de Kerk, waar het boze en het valse ook maar waren, hetzij bij de
Joden, hetzij bij de Israëlieten; de innerlijke of de geestelijke zin van het Woord immers is
universeel en onderscheidt de stammen niet zoals de uiterlijke of de historische zin dit doet;
vandaar komt het, dat met Jehudah in de naaste zin de gehele natie die uit Jakob was, wordt
aangeduid, maar in het bijzonder die welke Jakob had uit Jehudah.
4843. Tot Tamar, zijn schoondochter; dat dit de Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en de
hemelse dingen betekent die schoondochter wordt genoemd vanwege het ware, staat vast uit
de uitbeelding van Tamar, namelijk de Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse
dingen, nr. 4831; en uit de betekenis van de schoondochter, namelijk het geestelijke of het
ware van de Kerk.
Dat de schoondochter in de innerlijke zin dit is, komt omdat alle dingen die van het huwelijk
waren en allen die vanuit het huwelijk waren, zulke dingen uitbeeldden als die van het
hemelse huwelijk zijn, nr. 4837; dus de dingen die van het goede en het ware zijn, want deze
dingen zijn van het hemelse huwelijk.
Vandaar komt het dat in het Woord de echtgenoot het goede betekent en de echtgenote het
ware en verder dat de zonen en dochters de ware en goede dingen betekenen die daaruit zijn;
vandaar betekent de schoondochter, omdat zij de echtgenote is van de zoon als nieuwe
echtgenoot, het met het goede verbonden ware van de Kerk; enzovoort.
Maar met die betekenissen is het anders gesteld ten opzichte van hen die van de hemelse Kerk
zijn, dan ten opzichte van hen die van de geestelijke Kerk zijn; in de geestelijke Kerk immers
wordt de echtgenoot man genoemd en betekent hij het ware en de echtgenote vrouw en
betekent zij het goede, nr. 4823.
Dat met de schoondochter in de innerlijke zin van het Woord het ware van de Kerk dat aan
zijn goede is verbonden, wordt aangeduid en dus in de tegenovergestelde zin het valse van de
Kerk dat aan zijn boze verbonden is, kan ook vaststaan uit de plaatsen in het Woord waar zij
wordt genoemd, zoals bij Hosea: ‘Op de hoofden der bergen offeren zij en op de heuvelen
roken zij, onder een eik en een populier en een steeneik, omdat de schaduw ervan goed is;
deswege hoereren uw dochters en uw schoondochters echtbreken; zal Ik niet bezoeken over
uw dochters omdat zij hoereren en over uw schoondochters omdat zij echtbreken’, (Hosea
4:13,14); daar wordt gehandeld over de eredienst van het boze en het valse; de eredienst van
het boze wordt aangeduid met het offeren op de hoofden der bergen en de eredienst van het
valse met het roken op de heuvelen; het leven van het boze wordt daarmee aangeduid dat de
dochters hoereren en de leer van het valse waaruit het leven van het boze is, daarmee dat de
schoondochters echtbreken; dat echtbreuken en hoererijen in het Woord schendingen van het
goede en vervalsingen van het ware betekenen, zie de nrs. 2466, 2727, 3399; de
schoondochter staat dus daar voor de aandoeningen van het valse.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2048
Bij Micha: ‘De grote spreekt de verdraaidheid zijner ziel en hij verwringt haar; hun goede is
zoals een doorn, de rechte als kreupelhout; de zoon geringschat de vader, de dochter staat op
tegen haar moeder; de schoondochter tegen haar schoonmoeder; eens mans vijanden zijn zijn
huisgenoten’, (Micha 7:3,4,6); daar wordt gehandeld over het valse vanuit het boze waarin de
Kerk is in de laatste tijd wanneer zij verwoest is; in de naaste zin dat waarin de Joodse Kerk
is; de dochter die tegen de moeder opstaat, betekent dat de aandoening van het boze tegen het
ware opstaat; en de schoondochter tegen de schoonmoeder, dat de aandoening van het valse
tegen het goede opstaat.
Omdat het eender is gesteld met de mens die in verzoekingen is – in hem immers is er strijd
van het boze tegen het ware en van het valse tegen het goede, want geestelijke verzoekingen
zijn niets anders dan verwoestingen van het valse en boze bij de mens – daarom worden
verzoekingen of geestelijke worstelingen met bijna dezelfde woorden door de Heer
beschreven bij Mattheus: ‘Jezus zei: Meent niet dat Ik gekomen ben om de vrede te brengen
op aarde; Ik ben niet gekomen om de vrede te brengen, maar het zwaard; Ik ben immers
gekomen om tweedrachtig te maken de mens tegen zijn vader en de dochter tegen haar
moeder en de schoondochter tegen haar schoonmoeder; en des mensen vijanden zullen zijn
huisgenoten zijn’, (Mattheüs 10:34-36,38); deze zelfde woorden bij de profeet eerder,
betekenden de verwoesting van de Kerk, hier echter de verzoekingen van degenen die van de
Kerk zijn, omdat verzoekingen, zoals gezegd, niets anders zijn dan verwoestingen of
verwijderingen van het valse en het boze, daarom ook worden zowel verzoekingen als
verwoestingen aangeduid en beschreven door overstromingen van wateren en vloeden, nrs.
705, 739, 756, 907.
Hier is dus de dochter tegen de moeder ook de aandoening van het boze tegen het ware en de
schoondochter tegen de schoonmoeder de aandoening van het valse tegen het goede; en omdat
de boze en de valse dingen bij de mens die in verzoeking is, van binnen zijn of van hem zijn,
worden zij huisgenoten genoemd en wordt er gezegd, ‘des mensen vijanden zullen zijn
huisgenoten zijn’.
Dat verzoekingen daar zo beschreven worden, blijkt hieruit dat er wordt gezegd: ‘Hij is niet
gekomen om de vrede op de aarde te brengen maar het zwaard’; met het zwaard immers
wordt het strijdende ware aangeduid en in de tegenovergestelde zin het strijdende valse, nrs.
2799, 4499, terwijl Hij toch gekomen is om de vrede te geven, (Johannes 14:27; 16:33).
Dat het de verzoekingen zijn die zo worden beschreven, staat vast uit het volgende daar: ‘Die
zijn kruis niet opneemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig’.
Eender bij Lukas: ‘Meent gij dat Ik tot de vrede gekomen ben om die te geven op de aarde;
neen, Ik zeg u, maar verdeling; want van nu aan zullen er vijf in één huis verdeeld zijn, drie
tegen twee en twee tegen drie; de vader zal verdeeld worden tegen de zoon en de zoon tegen
de vader, de moeder zal verdeeld worden tegen de dochter en de dochter tegen de moeder, de
schoonmoeder tegen haar schoondochter en de schoondochter tegen haar schoonmoeder’,
(Lukas 12:51-53).
Hieruit blijkt eveneens dat met: vader, moeder, zoon, dochter, schoondochter, schoonmoeder,
zulke dingen worden aangeduid die vanuit het hemelse huwelijk zijn, namelijk de goede en de
ware dingen in hun orde en eveneens de tegenovergestelde dingen, zoals ook bij Markus:
‘Jezus zei: Er is niemand die verlaten heeft huis of broeders of zusters of vader of moeder of
echtgenote of kinderen of velden, om Mijnentwil en des Evangelies wil, of hij ontvangt
honderdvoud, in deze tijd huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en velden,
met de vervolgingen en in de toekomende eeuw het eeuwige leven’, (Markus 10:29,30).
Wie de innerlijke zin van het Woord niet kent, zal geloven dat met huis, broeders, zusters,
vader, moeder, echtgenote, kinderen, velden, die ook worden aangeduid; maar het zijn zulke
dingen die bij de mens zijn, hem eigen, die hij zal verlaten en in de plaats daarvan de
geestelijke en hemelse dingen, die van de Heer zijn, opnemen en dit door verzoekingen, die
daar worden verstaan onder de vervolgingen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2049
Eenieder kan zien dat indien hij zijn moeder verlaat, hij niet moeders zal ontvangen en ook
geen broers en zusters.
4844. Blijf weduwe in uws vaders huis; dat dit de vervreemding van hem betekent, kan hieruit
vaststaan dat hij daarmee wilde dat zij zich zou terugtrekken en niet langer tot hem
terugkeren.
Hij zei weliswaar dat zij daar zou blijven totdat zijn zoon Sela zou zijn opgegroeid, maar toch
dacht hij dat zij niet aan zijn zoon Sela zou worden gegeven; hij zei immers bij zichzelf,
‘misschien zou ook deze sterven zoals mijn broeders’, en dit bewaarheidde hij eveneens met
de daad, zoals blijkt uit vers 14: ‘Tamar zag dat Sela opgegroeid was en zij hem niet tot
vrouw was gegeven’.
Hieruit volgt nu dat met die woorden wordt aangeduid dat hij haar van zich vervreemdde, dat
wil zeggen in de innerlijke zin, dat de Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse
dingen, die door Tamar wordt uitgebeeld, nrs. 4811, 4831, werd vervreemd van de Joodse
Kerk, die door Jehudah wordt uitgebeeld; zij konden immers niet samenstemmen, omdat het
Jodendom alleen het uitbeeldende van de Kerk was, maar niet een uitbeeldende Kerk, nrs.
4307, 4500; want het erkende het uiterlijke, echter niet het innerlijke.
De weduwe betekent ook het ware van de Kerk zonder zijn goede, omdat de echtgenote in de
uitbeeldende zin het ware betekent en de echtgenoot het goede, nrs. 4823, 4843; daarom is de
echtgenote zonder de echtgenoot het ware van de Kerk zonder zijn goede en wanneer er van
haar gezegd wordt, dat zij zou blijven in het huis haars vaders, wordt daarmee aangeduid dat
het ware van de Kerk vervreemd en eveneens dat het niet in zijn huis zou worden opgenomen;
de Joods natie kon het ook niet, omdat zij niet in het goede maar in het boze was.
De weduwe wordt in het Woord vele malen vermeld en wie de innerlijke zin niet kent, kan
niet anders geloven dan dat met de weduwe een weduwe wordt aangeduid, maar met de
weduwe wordt in de innerlijke zin daar het ware van de Kerk zonder het goede aangeduid, dat
wil zeggen, zij die in het ware zijn zonder het goede maar wel verlangen in het goede te zijn,
dus zij die het liefhebben om door het goede te worden geleid; de echtgenoot is het goede dat
zal leiden.
Zulke mensen werden in de Oude Kerk in de goede zin onder de weduwen verstaan, of zij
vrouwen dan wel mannen waren; de Oude Kerk immers onderscheidde de naaste jegens wie
zij de naastenliefde zouden betrachten, in meerdere klassen; sommigen noemden zij: armen of
ellendigen en verslagenen, anderen gebondenen en in de kerker, weer anderen blinden,
lammen en vreemdelingen, wezen en weduwen en volgens de hoedanigheden van die
bedeelden zij de werken van de naastenliefde.
Hun leerstellingen leerden die dingen; die Kerk kende geen andere leerstellige dingen;
daarom leerden en schreven degenen die toentertijd leefden, volgens hun leerstellige dingen;
vandaar verstonden zij, wanneer zij weduwen zeiden, niets anders dan genoemde mensen die
in het ware zonder het goede waren en toch verlangden om door het goede te worden geleid.
Daaruit blijkt ook dat de leerstellingen van de Oude Kerk de dingen leerden die van de
naastenliefde en van de naaste waren en hun erkentenissen en wetenschappelijke dingen
waren om te weten wat de uiterlijke dingen betekenden; zij was immers een Kerk uitbeeldend
voor de geestelijke en de hemelse dingen; de geestelijke en de hemelse dingen die uitgebeeld
en aangeduid werden, waren het dus die werden aangeleerd door de leerstellingen en de
wetenschappen; maar deze leerstellige en wetenschappelijke dingen zijn heden ten dage
geheel en al in vergetelheid geraakt en wel dermate dat men niet weet dat zij er geweest zijn;
in de plaats daarvan zijn immers de leerstellige dingen van het geloof erop gevolgd, die,
indien die verweduwd en gescheiden zijn van de leerstellige dingen van de naastenliefde,
nagenoeg niets leren; de leerstellige dingen van de naastenliefde immers leren wat het goede
is, maar de leerstellige dingen van het geloof wat het ware is; en het ware leren zonder het
goede, is wandelen zoals een blinde; want het is het goede dat leert en leidt en het is het ware
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2050
dat geleerd en geleid wordt; tussen die beide leerstellige dingen is zo’n groot verschil als
tussen het licht en de duisternis; indien de duisternis niet wordt verlicht door het licht, dat wil
zeggen, indien het ware niet door het goede wordt verlicht, of het geloof door de
naastenliefde, is er niets dan duisternis.
Vandaar komt het dat niemand vanuit intuïtie en dus ook niet vanuit doorvatten weet of het
ware waar is, maar alleen vanuit de leer die men heeft geput in de knapenjaren en bevestigd
op volwassen leeftijd; vandaar komt het ook dat de Kerken zozeer uiteenlopen en de ene Kerk
datgene waar noemt dat de andere Kerk vals noemt en dat zij nooit overeenkomen.
Dat met weduwen in de goede zin diegenen worden aangeduid die in het ware zonder het
goede zijn, maar niettemin verlangen om door het goede te worden geleid, kan uit die plaatsen
in het Woord vaststaan waar de weduwen worden genoemd, zoals bij David:
‘Jehovah, die de verdrukten gericht doet, die de hongerigen brood geeft; Jehovah die de
gebondenen los maakt; Jehovah die de blinden opent; Jehovah, die de gebogenen opricht;
Jehovah, die de gerechten liefheeft; Jehovah, die de vreemdelingen behoedt, de wees en de
weduwe ondersteunt’, (Psalm 146:7-9).
Hier wordt in de innerlijke zin gehandeld over hen die door de Heer in de ware dingen worden
onderricht en tot het geleid; maar sommigen van hen worden verdrukten genoemd, sommigen
hongerigen, sommigen gebondenen, blinden, gebogenen, vreemdelingen, wezen, weduwen en
dit volgens het hoedanige van hen; maar het hoedanige kan niemand weten dan vanuit de
innerlijke zin.
De leerstellingen van de Oude Kerk leerden dit.
Hier, zoals in verscheidene andere plaatsen, worden vreemdeling, wees en weduwe in
verbinding genoemd, omdat met de vreemdeling diegenen worden aangeduid die in de ware
dingen van het geloof onderricht willen worden, nrs. 1463, 4444; met de wees degenen die in
het goede zijn zonder het ware en verlangen door het ware tot het goede te worden geleid; en
met de weduwe degenen die in het ware zijn zonder het goede en verlangen door het goede tot
het ware te worden geleid; die drie worden hier en elders in het Woord in verbinding
genoemd, omdat zij in de innerlijke zin één klasse uitmaken, want met hen tezamen worden
diegenen aangeduid die onderricht willen worden en geleid tot het goede en het ware.
Bij dezelfde: ‘Vader der wezen en rechter der weduwen, God in het habitakel Zijner
heiligheid’, (Psalm 68:6); wezen voor hen die zoals kleine kinderen in het goede van de
onschuld zijn, maar nog niet in het ware en van wie de vader de Heer wordt genoemd, omdat
Hij hen zoals een vader leidt en dit door het ware tot het goede, namelijk tot het goede van het
leven of van de wijsheid; de weduwen voor hen die als volwassenen in het ware zijn, maar
nog niet in het goede, van wie de rechter de Heer wordt genoemd, omdat Hij hen leidt en dit
door het goede tot het ware, namelijk tot het ware van het inzicht; met de rechter immers
wordt de leider aangeduid.
Het goede zonder het ware, dat de wees is, wordt het goede van de wijsheid door de leer van
het ware; en het ware zonder het goede, dat de weduwe is, wordt het ware van het inzicht door
het leven van het goede.
Bij Jesaja: ‘Wee degenen die inzettingen van de ongerechtigheid inzetten om de armen af te
wenden van het gericht en om de ellendigen van Mijn volk tot het gericht heen te slepen,
opdat de weduwen hun buit zijn en zij de wezen plunderen’, (Jesaja 10:1,2); hier worden met
de armen, ellendigen, weduwen en wezen niet dezen aangeduid, maar zij die geestelijk
zodanig zijn; en omdat in de Joodse Kerk zoals in de Oude Kerk alle dingen uitbeeldend
waren, was ook weduwen en wezen weldoen uitbeeldend; dan immers werd in de hemel de
naastenliefde uitgebeeld jegens hen die in de geestelijke zin zodanig waren.
Bij Jeremia: ‘Doet gericht en gerechtigheid en ontrukt de beroofde aan de hand des
verdrukkers en bedriegt de vreemdeling, de wees en de weduwe niet, noch doet geweld, noch
vergiet onschuldig bloed op deze plaats’, (Jeremia 22:3); hier worden eveneens met
vreemdeling, wees en weduwe diegenen aangeduid die geestelijk zodanig zijn; in de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2051
geestelijke wereld of in de hemel immers wordt niet geweten wie een vreemdeling, wie een
wees en wie een weduwe is; daar immers zijn zij die in de wereld zodanig zijn geweest, niet
zodanig; wanneer dus deze woorden door de mens worden gelezen, worden die doorvat door
de engelen volgens de geestelijke of innerlijke zin ervan.
Eender bij Ezechiël: ‘Ziet, de vorsten Israëls zijn in u geweest, eenieder naar zijn arm, om
bloed te vergieten; vader en moeder hebben zij in u gering geacht; met de vreemdeling
hebben zij door verdrukking gehandeld in, de wees en de weduwe hebben zij bedrogen in u’,
(Ezechiël 22:6,7);
en verder bij Maleachi: ‘Ik zal tot ulieden toetreden in gericht en Ik zal een haastende getuige
zijn tegen de tovenaars en tegen degenen die vals zweren en tegen de verdrukkers van het
loon des dagloners, van de weduwe en van de wees en die de vreemdeling afkeren en Mij ook
niet vrezen’, (Maleachi 3:5).
Eender bij Mozes: ‘Gij zult de vreemdeling niet drukken, noch hem verdrukken; gij zult niet
enige weduwe noch wees bedroeven; zo gij door te bedroeven hem zult hebben bedroefd en zo
hij door te roepen tot Mij zal hebben geroepen, door te horen zal Ik zijn geroep horen; en
Mijn toorn zal ontsteken en Ik zal ulieden met het zwaard doden, zodat uw echtgenoten
weduwen worden en uw zonen wezen’, (Exodus 22:21-24).
Dit was, evenals alle overige geboden, gerichten en inzettingen in de Joodse Kerk uitbeeldend
en zij werden daar eveneens in de uiterlijke dingen gehouden zo te doen en door zulke dingen
de innerlijke dingen van de naastenliefde uit te beelden, hoewel zij niets van naastenliefde
hadden of het niet vanuit de innerlijke aandoening deden.
Het innerlijke was, vanuit aandoening te onderrichten in de ware dingen en door de ware
dingen tot het goede te leiden diegenen die in onwetendheid waren en door het goede tot de
ware dingen diegenen die in de wetenschap waren; zo zouden zij in de geestelijke zin het
goede hebben gedaan aan de vreemdeling, de wees en de weduwe.
Opdat toch het uiterlijke zou blijven ter wille van de uitbeelding, behoorde het tot de op de
berg Ebal uitgesproken vervloekingen, het gericht van de vreemdeling, van de wees en van de
weduwe te buigen, (Deuteronomium 27:19); hun gericht buigen staat voor het tegendeel doen,
dat wil zeggen door onderricht en leven te leiden tot het valse en het boze.
Omdat ook anderen van de goede en de ware dingen beroven en zich die toe-eigenen ter wille
van eigen eer en gewin, tot de vervloekingen behoorde, zei de Heer daarom: ‘Wee u, gij
schriftgeleerden en farizeeën, omdat gij de huizen der weduwen eet en dit onder het
voorwendsel van lang te bidden; deswege zult gij overvloediger oordeel ontvangen’,
(Mattheüs 23:14; Lukas 20:47); de huizen der weduwen eten, voor hen die de ware dingen
verlangen, daarvan beroven en de valse dingen leren.
Het was eveneens uitbeeldend dat de achtergelaten dingen in de velden, in de olijf- en
wijngaarden, zouden zijn voor de vreemdeling, de wees en de weduwe, (Deuteronomium
24:1-22) en verder dat zij ‘wanneer zij hadden voleindigd de tienden van hun inkomen te
vertienen, in het derde jaar, geven zouden aan de vreemdeling, aan de wees en aan de
weduwe, opdat zij in hun poorten zouden eten en verzadigd worden’, (Deuteronomium
26:12,13).
Omdat het de Heer alleen is die onderricht en tot het goede en het ware leidt, wordt bij
Jeremia gezegd: ‘Laat uw wezen achter, Ik zal hen levend maken en dat de weduwen op Mij
vertrouwen’, (Jeremia 49:10,11); en bij Mozes: ‘Jehovah doet het gericht van de wees en van
de weduwe en Hij heeft de vreemdeling lief, om hem brood en kleed te geven’,
(Deuteronomium 10:18); het brood voor het goede van de liefde, nrs. 2165, 2177, 3478, 3735,
3813, 4211, 4217, 4735; het kleed voor het ware van het geloof, nrs. 4545, 4763.
Dat Elia toen er honger was, omdat er geen regen was op het land, naar Sarepta tot een
weduwe werd gezonden en van haar een kleine koek vroeg, die zij in de eerste plaats maken
en hem geven zou en in de tweede plaats voor haarzelf en haar zoon en dat toen de kruik met
meel niet werd verteerd en het de fles aan olie niet ontbrak, (1 Koningen 17:1-13), was
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2052
uitbeeldend, zoals alle overige dingen die van Elia worden vermeld en in het algemeen de
dingen die in het Woord zijn.
De honger die in het land was omdat er geen regen was, beeldde de verwoesting uit van het
ware in de Kerk, nrs. 1460, 3364; de weduwe in Sarepta diegenen buiten de Kerk die het ware
verlangen; de koek die zij in de eerste plaats zou maken, het goede van de liefde tot de Heer,
nr. 2177, die zij uit het luttele dat zij had, zou liefhebben boven zichzelf en haar zoon; de
kruik met meel betekent het ware vanuit het goede, nr. 2177; en de fles met olie de
naastenliefde en de liefde, nrs. 886, 3728, 4582; Elia beeldt het Woord uit waardoor zulke
dingen geschieden, nr. 2762.
Dit wordt ook in de innerlijke zin verstaan onder de woorden van de Heer bij Lukas: ‘Geen
profeet is aangenaam in zijn vaderland; in der waarheid zeg Ik u: Er waren vele weduwen in
de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaren en zes maanden lang gesloten was,
terwijl er een grote honger was over het gehele land; tot geen van haar evenwel werd Elia
gezonden, dan alleen naar Sarepta van Zidon, tot een vrouw weduwe’, (Lukas 4:24-26), dat
wil zeggen, tot degenen buiten de Kerk die het ware verlangen; de weduwen echter die binnen
de verwoeste Kerk waren, tot wie Elia niet werd gezonden, zijn diegenen die niet in het ware
zijn, omdat zij niet in het goede zijn, want waar het goede niet is, daar is ook het ware niet,
hoezeer ook bij hen het ware in de uiterlijke vorm als het ware verschijnt, maar dit is zoals
iets als een schil zonder pit.
Zij die in een zodanig ware en ook zij die in het valse zijn, worden aangeduid met de
weduwen in de tegenovergestelde zin; zoals bij Jesaja: ‘Jehovah zal uit Israël afhouwen het
hoofd en de staart, de tak en de bieze, op één dag; de grijsaard en de geëerde van
aangezichten is het hoofd en de profeet, de leraar der leugen, is de staart; deswege zal zich de
Heer niet verblijden over zijn jongelingen en zijner wezen en zijner weduwen zal Hij Zich niet
erbarmen’, (Jesaja 9:13,14,16).
Bij Jeremia: ‘Ik zal hen wannen met een wan, in de poorten des lands, Ik zal ze van kinderen
beroven, Ik zal Mijn volk verderven; zij zijn van hun wegen niet bekeerd; zijn weduwen zijn
Mij meerder geworden dan het zand der zeeën; Ik zal hun toebrengen over de moeder een
jongeling verwoester op de middag; zij die zeven baarde, versmacht; zij heeft haar ziel
uitgeblazen; haar zon is ondergegaan, als het nog dag is’, (Jeremia 15:7-9).
Bij dezelfde: ‘Onze erfenis is tot de vreemdelingen gewend, onze huizen, onze moeders zijn
zoals weduwen’, (Klaagliederen 5:2,3).
Omdat met weduwen diegenen werden aangeduid die niet in het ware zijn omdat zij niet in
het goede zijn, was het daarom een schande voor de Kerken, ook voor die welke in de valse
dingen vanuit het boze waren, om weduwen te worden genoemd, zoals bij Johannes:
‘In haar hart heeft zij gezegd: Ik zit, een koningin en een weduwe ben ik niet en een weeklacht
zal ik niet zien; deswege zullen haar plagen op één dag komen, dood, en weeklacht en honger
en zij zal met vuur worden verbrand’, (Openbaring 18:7,8); daar wordt over Babel gehandeld.
Eender over dezelfde bij Jesaja: ‘Hoor dit, gij kostelijke die zeker zit, die in haar hart zegt: Ik,
en niet zoals ik een andere, ik zal niet als weduwe zitten, noch de beroving van kinderen
kennen; doch die twee boze dingen zullen u in een ogenblik komen, op één dag, de beroving
van kinderen en het weduwschap’, (Jesaja 47:8,9).
Hieruit kan nu vaststaan wat de weduwe in de innerlijke zin van het Woord betekent; en
aangezien de weduwe het ware van de Kerk zonder het goede ervan uitbeeldde en vandaar
betekende, omdat de echtgenote het ware en de echtgenoot het goede is, was het daarom in de
Oude Kerken, waar alle en de afzonderlijke dingen uitbeeldden, aan de priesters verboden,
een weduwe tot echtgenote te nemen, als zij niet de weduwe van een priester was, waarover
het volgende bij Mozes: ‘De hogepriester zal een echtgenote in haar maagdelijkheid nemen;
een weduwe of verstotene of verdorvene of een loonhoer, deze zal hij niet nemen, maar een
maagd van zijn volken zal hij tot een echtgenote nemen’, (Leviticus 21:13-15); en waar over
de nieuwe tempel en over het nieuwe priesterschap wordt gehandeld bij Ezechiël:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2053
‘De priesters Levieten zullen zich niet een weduwe of verstotene tot echtgenoten nemen, maar
maagden van het zaad van het huis Israëls; een weduwe echter die een weduwe van een
priester zal zijn geweest, zullen zij nemen’, (Ezechiël 44:22); de maagden immers die zij tot
echtgenoten zouden nemen, beeldden uit en betekenden vandaar de aandoening van het ware;
ook de weduwe van een priester de aandoening van het ware uit het goede; een priester
immers is in de uitbeeldende zin het goede van de Kerk.
Daarom was het eveneens geoorloofd aan de weduwen, ‘van een priester die geen kinderen
hadden, van de hefoffers of van de heilige dingen te eten’, (Leviticus 22:12,13).
Dat dit de betekenis van de weduwe is, wisten degenen die van de Oude Kerk waren vanuit
hun leerstellingen; de leerstellingen immers bij hen waren de leerstellige dingen van de liefde
en van de naastenliefde, welke ontelbare dingen bevatten die heden ten dage geheel en al in
vergetelheid zijn geraakt.
Uit deze dingen wisten zij welke naastenliefde zij zouden betrachten of in welke plicht zij
zouden zijn jegens de naaste; en wie weduwen, wie wezen en wie vreemdelingen werden
genoemd enzovoort.
Hun erkentenissen van het ware en hun wetenschappelijke dingen bestonden daarin, te leren
kennen en te weten wat de rituele dingen van hun Kerk uitbeeldden en betekenden en de
geleerden onder hen wisten wat de dingen die op de aardbol en in de wereld zijn, uitbeeldden;
zij hadden immers kennis daarvan dat de algehele natuur het uitbeeldende theater van het
hemels rijk was, nrs.2758, 2989, 2999, 3483; zulke dingen verhieven hun gemoederen tot de
hemelse dingen en hun leerstellige dingen leidden ze tot het leven.
Maar nadat de Kerk van de naastenliefde tot het geloof was afgebogen en nog meer nadat zij
het geloof van de naastenliefde had gescheiden en het geloof zonder de naastenliefde en haar
werken zaligmakend had gemaakt, konden de gemoederen niet langer door de erkentenissen
tot de hemelse dingen worden verheven, noch door de leerstellige dingen tot het leven worden
geleid en dit dermate dat tenslotte nauwelijks iemand gelooft dat er enig leven na de dood is
en nauwelijks iemand weet wat het hemelse is; dat er een geestelijke zin van het Woord is die
niet in de letter verschijnt, zelfs dit kan men niet geloven; en zo zijn dus de gemoederen
gesloten.
4845. Totdat Sela, mijn zoon, opgegroeid is; dat dit betekent, als de tijd daar is, staat vast uit
de betekenis van opgroeien, namelijk van die leeftijd zijn, dus als de tijd daar is; en uit de
uitbeelding van de zoon Sela, namelijk het afgodische, waarover eerder in de nrs. 4825, 4826,
dus de Joodse godsdienst, die naar verhouding afgodisch was, nr. 4825; vandaar wordt met
die woorden, ‘totdat Sela, mijn zoon, opgegroeid is’ aangeduid, als de tijd er zal zijn dat de
Joodse godsdienst de innerlijke dingen of het geestelijke en de hemelse dingen van de
uitbeeldende Kerk, welke Tamar is, kan aanvaarden, nrs. 4829, 4831, 4843.
4846. Omdat hij zei; dat dit het denken betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen in de
historische dingen van het Woord, te weten doorvatten en eveneens denken, waarover de nrs.
1791, 1815, 1819, 1898, 1919, 2080, 3395; hier wordt dus met ‘hij zei’ aangeduid, dat hij in
zichzelf zei of dacht dat Tamar niet aan zijn zoon Sela tot vrouw zou worden gegeven; in de
innerlijke zin, dat de innerlijke dingen van de uitbeeldende Kerk zouden worden vervreemd,
nr. 4844.
4847. Misschien zou ook deze sterven, zoals zijn broeders; dat dit de vrees betekent dat het te
gronde zou gaan, namelijk het uitbeeldende van de Kerk dat bij het nageslacht was dat uit
Jakob was en in het bijzonder dat wat Jakob uit Jehudah had, staat vast uit de betekenis van
dat hij niet misschien zou sterven, te weten de vrees dat het te gronde zou gaan.
Hiermee, dat het uitbeeldende van de Kerk dat bij het nageslacht uit Jakob was, verloren zou
gaan, indien daaraan de innerlijke dingen werden verbonden die van de echte uitbeeldende
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2054
Kerk zijn, is het als volgt gesteld: bij het nageslacht uit Jakob moest een uitbeeldende Kerk
worden ingesteld, zodanig als die bij de Ouden was geweest.
Maar die natie was zodanig dat zij alleen de uiterlijke dingen wilde vereren en aanbidden en
hoegenaamd niets wilde weten over de innerlijke dingen; deze Kerk was immers
ondergedompeld in de begeerten van de eigenliefde en van de liefde van de wereld en vandaar
in valse dingen.
Zij geloofde, meer dan de heidenen, dat er verscheidene goden waren, maar dat Jehovah
groter was dan die, omdat Hij grotere wonderen kon doen; daarom keerden zij zich, zodra de
wonderen ophielden en eveneens toen de wonderen van geringe waarde werden ten gevolge
daarvan, dat zij veelvuldig voorkwamen en hun vertrouwd waren geworden, terstond tot
andere goden, zoals klaarblijkend kan vaststaan uit de historische en profetische dingen van
het Woord.
Omdat die natie zodanig was, kon bij haar de uitbeeldende Kerk niet worden ingesteld,
zodanig als zij voor de Oude Kerk was geweest, maar alleen het uitbeeldende van de Kerk; en
er was door de Heer in voorzien dat daardoor iets van vergemeenschapping met de hemel zou
plaatsvinden; het uitbeeldende immers kan bij de bozen bestaan, omdat het niet de persoon
maar de zaak betreft.
Daaruit blijkt dat de eredienst ten opzichte van hen niet anders dan afgodisch is geweest, nr.
4825, hoewel de uitbeeldende dingen in zich de heilige Goddelijke dingen bevatten.
Met een zodanige eredienst, namelijk een afgodische, kon het innerlijke niet worden
verbonden; indien immers het innerlijke daaraan was verbonden, dat wil zeggen, indien zij de
innerlijke dingen hadden erkend, zouden zij de heilige dingen hebben ontwijd; het heilig
innerlijke immers wordt, indien het verbonden wordt met een afgodisch uiterlijke, profaan.
Vandaar komt het dat aan die natie de innerlijke dingen niet werden onthuld en dat zij, indien
deze onthuld waren geworden, te gronde zou zijn gegaan.
Dat die natie de innerlijke dingen niet zou hebben kunnen opnemen en erkennen, hoezeer zij
hun ook waren onthuld, blijkt duidelijk uit wat zij heden ten dage zijn; zij weten immers
heden ten dage de innerlijke dingen, want zij leven onder de christenen, maar toch verwerpen
zij ze en eveneens bespotten zij ze; zelfs doen de meesten van hen die bekeerd zijn, in hun
hart ook niet anders.
Hieruit staat vast dat de Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse dingen niet bij
deze natie is geweest, maar alleen het uitbeeldende van de Kerk, dat wil zeggen het uiterlijke
zonder het innerlijke en dit is in zich afgodisch.
Hieruit kan men ook zien hoezeer diegenen uit de christenen in hun denken dwalen die
geloven dat de Joodse natie aan het einde van de Kerk bekeerd en dan boven de christenen zal
worden uitverkoren; en nog meer degenen die geloven dat hun dan de Messias of de Heer zal
verschijnen en door een grote profeet en grote wonderen in het land Kanaän zal terugvoeren;
maar in deze dwalingen vallen degenen die in de profetische dingen van het Woord onder
Jehudah, onder Israël, en onder het land Kanaän, Jehudah, Israël en het land Kanaän verstaan,
dus degenen die alleen de letterlijke zin geloven en zich niet om enig innerlijke bekommeren.
4848. En zij bleef in haars vaders huis; dat dit de vervreemding van hem betekent, staat vast
uit de betekenis van weduwe blijven in het huis des vaders, te weten de vervreemding,
waarover eerder in nr. 4844.
4849. vers 12-14. En de dagen waren vermenigvuldigd en de dochter van Sua, de echtgenote
van Jehudah stierf en Jehudah was vertroost en hij ging op tot de scheerders van zijn kudde
van kleinvee, hij en Hira, zijn genoot, de Adullamiet, naar Timna.
En aan Tamar werd te kennen gegeven, door te zeggen: Zie, uw schoonvader gaat op naar
Timna om zijn kudde van kleinvee te scheren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2055
En zij verwijderde de klederen van haar weduwschap van over zich en zij bedekte zich in een
sluier, omhulde zich en zij zette zich in de ingang der bronnen die op de weg naar Timna zijn;
omdat zij zag dat Sela opgegroeid was en zij hem niet tot vrouw was gegeven.
De dagen waren vermenigvuldigd, betekent de verandering van de staat; en de dochter van
Sua stierf, betekent ten aanzien van het boze vanuit het valse; de echtgenote van Jehudah,
betekent het godsdienstige bij de natie uit Jakob, in het bijzonder uit Jehudah; en Jehudah was
vertroost, betekent de rust; en hij ging op tot de scheerders van zijn kudde van kleinvee,
betekent iets van verheffing om voor de Kerk zorg te dragen; hij en Hira, zijn genoot, de
Adullamiet, betekent dat zij niettemin in het valse was; naar Timna, betekent de staat; en aan
Tamar werd te kennen gegeven, door te zeggen, betekent iets van vergemeenschapping met de
Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse dingen; zie, uw schoonvader gaat op naar
Timna om zijn kudde van kleinvee te scheren, betekent dat de Joodse Kerk voor zich wilde
zorgdragen; en zij verwijderde de klederen van haar weduwschap van over zich, betekent de
veinzing van het ware dat vanuit het goede is; en zij bedekte zich in een sluier, betekent het
verduisterde ware; en zij omhulde zich, betekent zo niet erkend; en zij zette zich in de ingang
der bronnen, die op de weg naar Timna zijn, betekent de overgang tot de ware dingen van de
Kerk en tot de valse dingen; omdat zij zag dat Sela opgegroeid was en zij hem niet ter vrouw
was gegeven, betekent het inzicht dat het niet anders kon worden verbonden met het
godsdienstige waarin het nageslacht uit Jakob, in het bijzonder dat uit Jehudah was.
4850. De dagen waren vermenigvuldigd; dat dit de verandering van de staat betekent, staat
vast uit de betekenis van het vermenigvuldigd worden van de dagen, namelijk het veranderd
worden van de staat; de dag immers of de tijd in de innerlijke zin is de staat, nrs. 23, 487, 488,
893, 2788, 3462, 3785; en vermenigvuldigd worden, wanneer daarvan wordt gesproken met
betrekking tot dagen of tijden, is veranderd worden; dat het een verandering van staat is die
wordt aangeduid, blijkt ook uit wat volgt; er wordt gezegd vermenigvuldigd worden, omdat
het de verandering van de staat ten aanzien van de ware dingen insluit, want vermenigvuldigd
worden wordt gezegd met betrekking tot de ware dingen, nrs. 43, 55, 913, 983, 2846, 2847.
Omdat zo vaak wordt gesproken van staat en eveneens van verandering van staat en weinigen
weten, wat de staat en de verandering ervan is, moet het worden gezegd wat het is: met
betrekking tot de innerlijke dingen van de mens, namelijk tot zijn aandoeningen en het denken
daaruit, kan niet worden gesproken van tijd en van de voortgang van tijd, noch van ruimte en
van de uitbreiding van ruimte, omdat zij niet in de tijd noch op een plaats zijn, hoewel het
voor de zinnen in de wereld schijnt alsof zij er zijn, maar zij zijn in de innerlijke dingen die
met de tijd en de plaats overeenstemmen; deze innerlijke dingen, die ermee overeenstemmen,
kunnen niet anders dan staten worden genoemd; er is immers geen ander woord waarmee die
overeenstemmende dingen kunnen worden uitgedrukt.
Er wordt gezegd dat de staat van de innerlijke dingen wordt veranderd, wanneer het gemoed
of de ziel ten aanzien van de aandoeningen en van het denken daaruit wordt veranderd, zoals
van droevig in blij en van blij weer in droevig, van goddeloos tot vroom of devoot, enzovoort;
deze veranderingen worden veranderingen van de staat genoemd en daarvan wordt gesproken
met betrekking tot de aandoeningen en voor zover het denken hierdoor wordt geregeerd, ook
met betrekking tot het denken; maar de veranderingen van de staat van het denken zijn daarin
zoals de afzonderlijke dingen in het algemene en die zijn ten opzichte daarvan variaties.
4851. En de dochter van Sua stierf; dat dit betekent ten aanzien van het boze vanuit het valse,
staat vast uit de betekenis van sterven, namelijk ophouden zodanig te zijn, nr. 494; en uit de
betekenis van de dochter van Sua, namelijk het boze vanuit het valse, nrs. 4818, 4819; hier
wordt dus met de dochter van Sua stierf na de vermenigvuldigde of na meerdere dagen, de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2056
verandering van de staat ten aanzien van het boze vanuit het valse aangeduid, namelijk dat het
niet zodanig was als tevoren.
4852. De echtgenote van Jehudah; dat dit het godsdienstige betekent bij de natie uit Jakob, in
het bijzonder uit Jehudah, staat vast uit de betekenis van de echtgenote, namelijk de Kerk, nrs.
252, 253, 409, 749, 770; hier echter het godsdienstige, omdat er wordt gehandeld over de
Joodse natie, bij wie de Kerk was, maar slechts het van het innerlijke gescheiden uiterlijke
van de Kerk, nrs. 4281, 4288, 4289, 4307, 4500, 4433, 4680, 4825, 4844, 4847; dit kan niet
anders worden genoemd dan het godsdienstige; zij konden immers in het uiterlijk heilige zijn
en geheel en al zonder het innerlijk heilige, nr. 4293; en uit de uitbeelding van Jehudah, te
weten de natie uit Jakob en in het bijzonder die uit Jehudah, waarover de nrs. 4815, 4842.
4853. En hij ging op tot de scheerders van zijn kudde van kleinvee; dat dit iets van verheffing
betekent om voor de Kerk zorg te dragen, staat vast uit de betekenis van opgaan, namelijk
opgeheven worden en wel van het uiterlijke naar het innerlijke, nrs. 3084, 4539l en uit de
betekenis van de scheerder, te weten het nut, nr. 4110; dus het nut willen of zorg dragen; en
uit de betekenis van de kudde van kleinvee, namelijk de Kerk, nrs. 343, 3767, 3768, 3772.
4854. Hij en Hira, zijn genoot, de Adullamiet; dat dit betekent dat zij toch in het valse was,
staat vast uit de betekenis van Hira, de Adullamiet, namelijk het valse, nrs. 4816, 4817;
wanneer dus deze zijn genoot wordt genoemd, wordt aangeduid dat het valse aan haar was
aangeboden of dat zij toch in het valse was.
4855. Naar Timna, betekent de staat, namelijk waarin hij was bij het zorg dragen voor de
Kerk; dat Timna deze staat betekent, blijkt eveneens uit het Boek Richteren, waar over
Simson wordt gehandeld, namelijk dat hij neerdaalde tot Timna en daar een vrouw nam van
de dochteren der Filistijnen, (Richteren 14:1-4,7); en daar wordt eender met Timna de staat
aangeduid van zorg dragen voor de Kerk; de vrouw die hij van de dochters van de Filistijnen
nam, is in de uitbeeldende zin het ware uit het niet goede, dus het verduisterde ware, dat ook
hier nu door Tamar wordt uitgebeeld; Filistijnen immers zijn zij die in de leerstellige dingen
van het geloof zijn en niet in het leven volgens die leringen, nrs. 1197, 1198, 3412, 3413; en
bovendien wordt Timna met name genoemd onder de plaatsen van de erfenis van de stam van
Dan, (Jozua 19:43).
Dat alle plaatsnamen in het Woord dingen en staten betekenen, zie de nrs. 1224, 1264, 1888,
3422, 4298, 4442.
4856. En aan Tamar werd te kennen gegeven, door te zeggen; dat dit iets van
vergemeenschapping betekent met de Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse
dingen, staat vast uit de betekenis van te kennen geven, namelijk het ontwaren, nr. 3608; dus
de vergemeenschapping; en uit de uitbeelding van Tamar, namelijk de Kerk uitbeeldend voor
de geestelijke en de hemelse dingen, waarover de nrs. 4829, 4831.
Er wordt gezegd vergemeenschapping met deze Kerk wanneer de staat veranderd is en er dan
iets van verheffing is om zorg te dragen voor de Kerk, waarover de nrs. 4850, 4853.
4857. Zie, uw schoonvader gaat op naar Timna om zijn kudde van kleinvee te scheren; dat dit
betekent dat de Joodse Kerk voor zich wilde zorg dragen, staat vast uit de uitbeelding van
Jehudah, namelijk de Kerk bij de natie uit Jakob, in het bijzonder bij Jehudah, waarover de
nrs. 4815, 4842, 4852, die hier de schoonvader wordt genoemd, omdat er iets van
vergemeenschapping was met de Kerk, uitbeeldend voor de geestelijke en hemelse dingen,
die hier de schoondochter is; uit de betekenis van opgaan, namelijk iets van verheffing, nr.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2057
4853; uit de betekenis van de kudde van kleinvee scheren, namelijk zorg dragen voor de Kerk,
nr. 4853; de staat van daarvoor zorg te dragen is Timna, nr. 4855.
Dat deze innerlijke zin in deze woorden is, kan geenszins uit de letter verschijnen; het gemoed
immers denkt, wanneer men deze dingen leest over Jehudah, over Timna, over het scheren
van de kudde van kleinvee niet over geestelijke dingen, die gescheiden zijn van de persoon,
van de plaats en van het wereldse nut; niettemin doorvatten de engelen, omdat zij in
geestelijke dingen zijn, niets anders met die dingen dan wat gezegd is; wanneer immers de
letterlijke zin overgaat in de geestelijke, vergaan zulke dingen als tot de persoon, de plaats en
de wereld behoren.
Het schijnt weliswaar ongelooflijk dat het zo is, maar de oorzaak hiervan is dat de mens,
zolang hij in de wereld leeft, denkt vanuit natuurlijke en wereldse dingen die daar zijn en niet
vanuit geestelijke en hemelse dingen; en zij die zijn ondergedompeld in lichamelijke en
aardse dingen, weten ook niet dat er iets geestelijks en iets hemels is, en nog minder dat deze
onderscheiden zijn van de wereldse en de natuurlijke dingen, terwijl zij toch onderscheiden
zijn zoals de geest van de mens van zijn lichaam; en dat de geestelijke zin in de letterlijke zin
leeft zoals de geest van de mens in zijn lichaam; en eveneens dat de geestelijke zin op eendere
wijze voortleeft wanneer de letterlijke zin vergaat; vandaar kan de innerlijke zin de ziel van
het Woord worden genoemd.
4858. En zij verwijderde de klederen van haar weduwschap van over zich; dat dit het veinzen
betekent van het ware dat vanuit het goede is, staat vast uit de betekenis van de weduwe,
namelijk diegenen die in het ware zonder het goede zijn en toch verlangen door het goede
geleid te worden, nr. 4844; de klederen waarmee de weduwen bekleed werden, beeldden zo’n
ware uit en wel omdat de klederen de ware dingen betekenen, nrs. 2576, 4545, 4763; vandaar
wil deze klederen verwijderen zeggen, de uitbeelding van weduwe - dat wil zeggen, van het
ware zonder het goede – afleggen en omdat zij zich met een sluier bedekte, het ware dat
vanuit het goede is, veinzen.
4859. En zij bedekte zich in een sluier; dat dit het verduisterde ware betekent, staat vast uit de
betekenis van zich of de aangezichten met een sluier bedekken, namelijk verbergen en zo het
ware verduisteren dat zij veinsde vanuit het goede te zijn, zoals eerder in nr. 4858; en dit ter
wille van de verbinding met Jehudah; wanneer immers de bruiden voor het eerst de
bruidegom naderden, bedekten zij zich met een sluier, zoals men leest van Rebekka toen zij
tot Izaäk kwam, (Genesis 24:65) waarmee de schijnbaarheden van het ware werden
aangeduid, nr. 3207; de echtgenote immers betekent het ware en de echtgenoot het goede; en
omdat het ware niet verschijnt zodanig als het is alvorens het met zijn goede wordt
verbonden, bedekten de bruiden, om dit uit te beelden, zich met een sluier zodra zij de
echtgenoot zagen; eender hier Tamar; zij immers beschouwde Sela, de zoon van Jehudah, als
haar echtgenoot, maar omdat zij niet aan hem gegeven werd, beschouwde zij in zijn plaats
zijn vader als degene die de zwagerplicht zou betonen; daarom bedekte zij zich zoals een
bruid met een sluier, niet echter zoals een hoer, hoewel Jehudah dit geloofde, omdat hoeren
destijds eveneens hun aangezichten plachten te bedekken, zoals uit vers 15 blijkt.
Dat Jehudah haar voor een hoer hield, kwam omdat de Joodse natie, die daar met Jehudah
wordt aangeduid, de innerlijk ware dingen van de uitbeeldende Kerk niet anders beschouwde
dan als een hoer, waarom Jehudah ook met haar zoals met een hoer werd verbonden, niet
echter Tamar zo met hem.
Omdat de innerlijke dingen aan die natie nooit anders hebben kunnen verschijnen, wordt hier
daarom daarmee dat zij zich met een sluier bedekte, het verduisterde ware aangeduid; en dat
het ware van de Kerk voor hen verduisterd is, wordt ook heden ten dage daarmee aangeduid
dat zij zich in hun synagogen met sluiers of omhangsels bedekken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2058
Iets eenders werd ook uitgebeeld door Mozes, terwijl hij neerdaalde van de berg Sinaï,
namelijk dat hij zich met een sluier bedekte, zo vaak hij met het volk sprak, (Exodus 34:28 tot
einde); Mozes beeldde het Woord uit, dat de Wet wordt genoemd, zie de voorrede tot
(Genesis 18) waarom soms wordt gezegd de Wet en de Profeten, zoals in, (Mattheüs 5:18;
11:13; 22:36,40) en soms Mozes en de Profeten, zoals in (Lukas 16:29,31; 24:27,44); door de
straling van de huid van zijn aangezichten werd het innerlijke van het Woord aangeduid, want
het aangezicht is het innerlijke, nrs. 358, 1999, 2434, 3527, 4066, 4796, 4797; dit immers is,
omdat het geestelijk is, in het licht van de hemel; dat hij zijn aangezicht verhulde zo vaak hij
met het volk sprak, beeldde uit dat het innerlijk ware voor hen bedekt was en dus verduisterd
dat zij niet iets van licht daaruit verdroegen.
4860. En bewond zich; dat dit betekent zo niet erkend, staat vast uit de betekenis van
bewinden, namelijk verbergen, dus niet herkend worden; zie wat eerder in nr. 4859 is gezegd.
4861. En zij zette zich in de ingang der bronnen die op de weg naar Timna zijn; dat dit de
overgang betekent tot de ware dingen van de Kerk en tot de valse dingen, staat vast uit de
betekenis van de bronnen, namelijk de ware dingen van de Kerk, die vanuit het Woord zijn;
de bron immers is in de universele zin het Woord, nrs. 2702, 3069, 3424; in de ingang ervan,
is in de toegang daartoe; en omdat de uiterlijke ware dingen, die van de letterlijke zin van het
Woord zijn, toegang verschaffen, zijn zij de ingang; en indien deze ware dingen niet worden
verlicht door de innerlijke ware dingen, dat wil zeggen, door die welke van de innerlijke zin
zijn, dan brengen zij de valse dingen tevoorschijn bij hen die in het boze zijn; daarom wordt
hier door de ingang der bronnen de overgang aangeduid tot de ware dingen van de Kerk en tot
de valse dingen; op de weg naar Timna, is tot het nut van de Kerk, want Timna is de staat van
zorgdragen voor de Kerk, nrs. 4855, 4857.
4862. Omdat zij zag dat Sela opgegroeid was en zij hem niet tot vrouw was gegeven; dat dit
het inzicht betekent dat het niet anders kon worden verbonden met het godsdienstige waarin
het nageslacht uit Jakob, in het bijzonder uit Jehudah, was, staat vast uit de betekenis van
zien, namelijk het doorschouwen, nrs. 2150, 2325, 3764, 3863, 4403-4421; dat het het
doorzicht was dat het niet anders kon worden verbonden met het godsdienstige waarin het
nageslacht uit Jakob en in het bijzonder dat uit Jehudah was, komt omdat met Jehudah dat
nageslacht wordt aangeduid, nrs. 4815, 4842, 4852; dus het godsdienstige bij hen, waarmee
het werd verbonden, omdat het niet kon worden verbonden met Sela; met Sela wordt ook het
afgodische aangeduid, nrs. 4825, 4826, 4845, waarmee het ware van de uitbeeldende Kerk,
dat Tamar is, evenmin kon worden verbonden.
4863. vers 15-18. En Jehudah zag haar en hij hield haar voor een loonhoer, omdat zij haar
aangezichten had bedekt.
En hij week af tot haar tot de weg en hij zei: Geef, ik bid u, dat ik tot u kome; omdat hij niet
wist dat zij zijn schoondochter was; en zij zei: Wat geeft gij mij dat gij tot mij komt.
En hij zei: Ik zal een geitenbokje zenden van de kudde van kleinvee; en zij zei: Zo gij pand
geeft, totdat gij zendt.
En hij zei: Welk pand is het dat ik u zal geven; en zij zei: Uw zegel, uw doekje en uw stok die
in uw hand is; en hij gaf ze haar en hij kwam tot haar en zij ontving hem.
Jehudah zag haar, betekent het godsdienstige van de Joodse natie, hoe het toen de innerlijke
dingen van de uitbeeldende Kerk aanmerkte; en hij hield haar voor een loonhoer, betekent dat
het ze niet anders aanmerkte dan als het valse; omdat zij haar aangezichten had bedekt,
betekent dat de innerlijke dingen voor hen verborgen waren; en hij week af tot haar tot de
weg, betekent dat het zich aanvoegde, omdat het zodanig was; en hij zei: Geef, ik bid u, dat ik
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2059
tot u kome, betekent de drift tot verbinding; omdat hij niet wist dat zij zijn schoondochter
was, betekent dat het niet bemerkte dat het het ware van de uitbeeldende Kerk was; en zij zei:
Wat geeft gij mij dat gij tot mij komt, betekent het wederkerige van de verbinding met de
voorwaarde; en hij zei: Ik zal een geitenbokje zenden van de kudde van kleinvee, betekent het
onderpand van de verbinding; en zij zei: Zo gij mij pand geeft, totdat gij zendt, betekent het
wederkerige, indien er zekerheid is; en hij zei: Welk pand is het dat ik u zal geven, betekent
dat het zeker was; en zij zei: Uw zegel, betekent het kenteken van de toestemming; uw
doekje, betekent door het ware; en uw stok die in uw hand is, betekent door de macht ervan;
en hij gaf ze haar, betekent zo het zekere; en hij kwam tot haar, betekent de verbinding; en zij
ontving hem, betekent de opneming zo.
4864. En Jehudah zag haar; dat dit het godsdienstige van de Joodse natie betekent, hoe het
toen de innerlijke dingen van de uitbeeldende Kerk aanmerkte, staat vast uit de betekenis van
zien, namelijk bemerken en verstaan, waarover de nrs. 2150, 2325, 2807, 3764, 3863, dus
aanmerken; uit de uitbeelding van Tamar, die hier haar is, namelijk de Kerk uitbeeldend voor
de geestelijke en hemelse dingen, waarover de nrs. 4829, 4831, hier het innerlijke van die
Kerk, omdat daarover wordt gehandeld, hoe het door het godsdienstige van de Joodse natie
werd aangemerkt en opgenomen; en uit de uitbeelding van Jehudah, namelijk in het bijzonder
de Joodse natie, waarover de nrs. 4815, 4842; dus het godsdienstige van die natie, want waar
in het Woord een natie wordt vermeld, wordt in de innerlijke zin datgene verstaan wat van de
Kerk van die natie is; de innerlijke zin immers bekommert zich niet in het minst om de
vermeldenswaardige en historische dingen van enige natie, maar slechts om het hoedanige ten
aanzien van de dingen die van de Kerk zijn.
Daaruit blijkt dat met Jehudah zag haar, het godsdienstige van de Joodse natie wordt
aangeduid, hoe het toen de innerlijke dingen van de uitbeeldende Kerk aanmerkte.
4865. En hij hield haar voor een loonhoer; dat dit betekent, dat het ze niet anders aanmerkte
dan als het valse, staat vast uit de betekeneis van de loonhoer, namelijk het valse, nrs. 2466,
2729, 3399; dus dat de Joodse natie vanuit haar godsdienstige het innerlijke van de Kerk niet
anders aanmerkte dan als het valse.
Dat de loonhoer het valse is, komt omdat het huwelijk het hemels huwelijk uitbeeldt, dat het
huwelijk is van het goede en het ware: de echtgenoot het goede en de echtgenote het ware, en
vandaar de zonen de ware dingen en de dochters de goede dingen; en de schoonzoon en de
schoondochter, de schoonvader en de schoonmoeder en meer verwantschappen volgens de
graden de dingen die van het hemels huwelijk zijn; daarom betekenen echtbreuken en
hoererijen, omdat zij tegenovergestelden zijn, het boze en het valse; en eveneens zijn zij uit de
aard van de zaak tegenovergestelden, want zij die hun leven doorbrengen in echtbreuk en
hoererij, bekommeren zich nooit om het goede en het ware; de oorzaak hiervan is deze dat de
ware echtelijke liefde neerdaalt vanuit het hemels huwelijk, dat wil zeggen, vanuit het
huwelijk van het goede en het ware; maar echtbreuken en hoererijen zijn vanuit de verbinding
van het boze en het valse, die vanuit de hel is, nrs. 2727 tot 2759.
Dat de Joodse natie de innerlijke dingen van de Kerk niet anders dan als valse dingen heeft
beschouwd en eveneens heden ten dage zo aanmerkt, is datgene wat daarmee wordt
aangeduid, dat Jehudah zijn schoondochter Tamar voor niets anders dan een loonhoer heeft
gehouden en dat hij zich met haar als met een loonhoer heeft verbonden; door zo’n oorsprong
van die natie wordt uitgebeeld vanwaar hun godsdienstige is en hoedanig het is.
Dat die natie het innerlijke van de Kerk als een hoer aanmerkt of als het valse, blijkt duidelijk;
indien iemand hun bijvoorbeeld zou zeggen dat het een innerlijke van de Kerk is dat de
Messias, over wie in de profetische dingen van het Woord voorzegging wordt gedaan en die
zij daarom verwachten, de Heer is, verwerpen zij dit geheel en al als vals; indien iemand zou
zeggen dat het innerlijke van de Kerk is dat het rijk van de Messias niet werelds en tijdelijk is,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2060
maar hemels en eeuwig, verklaren zij dit eveneens als vals; indien iemand zou zeggen dat de
rituele dingen van hun Kerk de Messias en Zijn hemels rijk hebben uitgebeeld, weten zij niet
wat dit is; indien iemand zou zeggen dat het innerlijke van de Kerk het goede van de
naastenliefde en het ware van het geloof naar de leer en tegelijk naar het leven is, beschouwen
zij dit niet anders dan als vals; eender in alle overige dingen; ja zelfs lachen zij stompzinnig
alleen al bij de stelling dat er een innerlijke van de Kerk is.
De oorzaak hiervan is deze dat zij alleen in uiterlijke dingen zijn en wel in de laagste dingen
van de uiterlijkheden, die daarin bestaan de aardse dingen lief te hebben; zij zijn immers meer
dan anderen in gierigheid die geheel en al aards is; zulke mensen kunnen de innerlijke dingen
van de Kerk geenszins anders aanmerken; zij zijn immers verder verwijderd van de overigen
van het hemelse licht, dus meer dan de overigen in dichte donkerheid.
4866. Omdat zij haar aangezichten had bedekt; dat dit betekent dat de innerlijke dingen voor
hen verborgen waren, staat vast uit de uitbeelding van Tamar, namelijk de uitbeeldende Kerk,
nrs. 4829, 4831; uit de betekenis van bedekken, namelijk verborgen worden; en uit de
betekenis van de aangezichten, namelijk de innerlijke dingen, waarover de nrs. 358, 1999,
2434, 3527, 3573, 4066, 4326, 4796-4799; daaruit blijkt dat met ‘zij bedekte haar
aangezichten’ wordt aangeduid dat de innerlijke dingen voor hen verborgen waren; zie de nrs.
4859, 4865.
4867. En hij week af tot haar tot de weg; dat dit betekent dat het zich aanvoegde, omdat het
zodanig was, staat vast uit de betekenis van de weg, te weten het ware, waarover de nrs. 627,
2333, 3123, 3142, 3477; dus in de tegenovergestelde zin het valse, hier het valse, omdat hij
haar voor een loonhoer hield en dat met de loonhoer het valse wordt aangeduid, zie nr. 4865;
daarom wordt er ook gezegd dat hij tot de weg afweek, want van afwijken wordt gesproken
met betrekking tot het valse, nrs. 4815, 4816.
4868. En hij zei: Geef, ik bid u, dat ik tot u kome; dat dit de drift tot de verbinding betekent,
staat vast uit de betekenis van tot de ene of de andere komen of ingaan, namelijk verbonden
worden, nr. 4820; dat het de drift is, zodanig als die tot de verbinding tot een loonhoer is, is
duidelijk; in de innerlijke zin met het valse.
Dat de Joodse natie, die hier met Jehudah wordt aangeduid, nrs. 4815, 4842, 4864, het
innerlijk ware van de uitbeeldende Kerk niet anders dan als het valse heeft aangemerkt en dat
zij het heden ten dage ook niet anders beschouwt, zie eerder in nr. 4865; hier nu wordt
daarover gehandeld dat zij zich toch daarmee heeft verbonden, maar niet als met een
echtgenote, maar als met een loonhoer, dat wil zeggen, niet als met het ware, maar als met het
valse; met betrekking tot de verbinding met het valse wordt evenals met betrekking tot de
verbinding met een loonhoer van drift gesproken.
Al diegenen verbinden zich met het innerlijk ware als met een loonhoer, die enig en alleen de
uiterlijke zin van het Woord, dat wil zeggen, de letterlijke zin ervan, geloven en elke
innerlijke zin ervan, dat wil zeggen, de geestelijke zin, geheel en al verwerpen; maar
voornamelijk diegenen die de uiterlijke of letterlijke zin van het Woord aanwenden ten gunste
van de begeerten van de eigenliefde en de liefde van de wereld of van de begeerten van
overheersing en van gewin.
Zij die dit doen, kunnen geenszins anders dan het innerlijk ware als iets zodanigs beschouwen
en indien zij zich daarmee verbinden, doen zij dit vanuit een drift zoals die tot de verbinding
met een loonhoer; dit doen bovenal diegenen die uit de Joodse natie zijn; en eveneens zij die
in het Woord onder Babel worden verstaan; echter niet diegenen die weliswaar de letterlijke
zin van het Woord eenvoudig geloven, maar wel leven volgens de dingen die van de
innerlijke zin zijn, namelijk in de liefde en de naastenliefde en daaruit in het geloof, want deze
dingen zijn van de innerlijke zin van het Woord en ook zij die die dingen daaruit onderwijzen;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2061
immers de innerlijke en de uiterlijke zin komen samen in deze twee geboden: namelijk de
Heer liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf.
Dat de Joodse natie het innerlijk ware als een loonhoer beschouwt en indien zij zich daarmee
verbindt, zij dit doet vanuit de drift zoals die tot de verbinding met zo iemand; daarvoor
dienen de volgende voorbeelden als toelichting: indien men hun zegt dat het Woord heilig is,
ja zelfs dat het allerheiligst is, ook dat elk haakje daar heilig is, erkennen zij dit en verbinden
zij zich, maar dit vanuit een zodanige drift, want zij geloven het heilige in de letter en niet dat
daardoor het heilige invloeit bij hen die in de aandoening van het goede en het ware zijn
wanneer zij het lezen.
Indien men hun zegt dat verscheidenen die in het Woord met name worden genoemd als
heilig moeten worden vereerd, zoals: Abraham, Izaäk, Jakob, Mozes, Aharon, David erkennen
zij dit en verbinden zij zich, maar vanuit een eendere drift; zij geloven immers dat dezen
boven anderen uitverkoren waren en vandaar heilig en dat zij daarom als godheden moeten
worden vereerd, terwijl zij toch het heilige nergens anders vandaan hebben dan hieruit, dat zij
de Heer hebben uitgebeeld en het uitbeeldend heilige de persoon in het geheel niet raakt; en
bovendien wacht eenieder zonder onderscheid zijn leven na de dood.
Indien men hun zegt dat de ark bij hen, de tempel, het altaar voor de brandoffers, het
reukaltaar, het brood op de tafel, de kandelaar met de lampen, het voortdurende vuur, de
slachtoffers, de reukwerken, de olie en verder de klederen van Aharon, vooral de borstlap
waarop de Urim en de Thumim waren, heilig zijn geweest, erkennen zij dit en verbinden zij
zich, maar vanuit een zodanige drift, want zij geloven dat die dingen in zich heilig zijn
geweest, dus dat het hout, de steen, het goud, het zilver, het brood, het vuur, heilig waren en
wel innerlijk, omdat Jehovah daarin was, of dat de aan die dingen toegevoegde heiligheid van
Jehovah daadwerkelijk daarin is geweest.
Dit is hun innerlijk ware, dat evenwel naar verhouding het valse is; het heilige immers is
alleen in het goede en het ware dat uit de Heer in de liefde tot Hem en in de liefde jegens de
naaste is en daaruit in het geloof en dus niet dan alleen in levende wezens, dat wil zeggen, in
de mensen die uit de Heer die dingen opnemen.
Indien men hun zegt dat de christelijke Kerk één is met de Kerk die bij hen was ingesteld,
maar dat deze innerlijk is en die van hen uiterlijk is geweest, zodat wanneer de bij hen
ingestelde Kerk wordt ontdaan van de uiterlijke dingen en ontbloot, de christelijke Kerk
verschijnt, erkennen zij dit niet anders dan als een hoer, dat wil zeggen, als vals; niettemin
verbinden verscheidenen van hen, die zich van het Jodendom tot het christendom bekeren,
met dit ware, maar eveneens vanuit een zodanige drift.
Zulke dingen worden in het Woord meermalen hoererijen genoemd.
Wat echter diegenen aangaat die in het Woord met Babel worden aangeduid, deze
beschouwen de innerlijke ware dingen Kerk op eenzelfde wijze; maar omdat zij de innerlijke
kennen en die eveneens in hun knapenjaren erkennen, maar ze op volwassen leeftijd
loochenen, worden zij in het Woord beschreven met schandelijke echtbreuken en goddeloze
bijliggingen, want dit zijn ontwijdingen.
4869. Omdat hij niet wist dat zij zijn schoondochter was; dat dit betekent dat het niet
bemerkte dat het het ware van de uitbeeldende Kerk was, staat vast uit de betekenis van de
schoondochter, namelijk het ware van de Kerk, verbonden aan zijn goede, nr. 4843; dat het
het ware van de uitbeeldende Kerk is dat hier de schoondochter is, komt omdat door Tamar,
die hier de schoondochter is, de Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse dingen
wordt uitgebeeld, nrs. 4829, 4831 en zie ook de nrs. 4865, 4866, 4868.
4870. En zij zei: Wat geeft gij mij dat gij tot mij komt; dat dit het wederkerige van de
verbinding betekent met de voorwaarde, staat vast uit de betekenis van ‘tot mij komen’,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2062
namelijk de verbinding, nrs. 4820, 4868; dat het het wederkerige is met de voorwaarde is
zonder ontvouwing duidelijk.
4871. En hij zei: Ik zal een geitenbokje zenden van de kudde van kleinvee; dat dit het
onderpand van de verbinding betekent, staat vast uit de betekenis van het geitenbokje,
namelijk de onschuld van de uiterlijke of natuurlijke mens, nr. 3519; en omdat het de
onschuld is, is het het onderpand van de echtelijke liefde of het onderpand van de verbinding;
de ware echtelijke liefde immers is de onschuld, nr. 2736; vandaar was het een door de Ouden
aangenomen gebruik dat zij, wanneer zij opnieuw tot hun echtgenoten ingingen, een
geitenbokje voorafgezonden, zoals eveneens blijkt uit wat over Simson wordt vermeld in het
Boek Richteren: ‘Het geschiedde na dagen, in de dagen van de tarweoogst, dat Simson zijn
echtgenote bezocht met een geitenbokje; want hij zei: Ik zal ingaan tot mijn echtgenote in de
kamer’, (Richteren 15:1); hier eender, maar omdat het beloofde geitenbokje niet werd
aanvaard, eiste Tamar een pand.
Er wordt gezegd een onderpand van de verbinding, niet een echtelijk onderpand, omdat het
van de zijde van Jehudah een verbinding was zodanig als die met een loonhoer.
4872. En zij zei: Zo gij mij pand geeft, totdat gij zendt; dat dit het wederkerige betekent,
indien er zekerheid is, staat vast uit wat eerder door Tamar werd gezegd: ‘Wat geeft gij mij,
dat gij tot mij komt’, wat aanduidt het wederkerige van de verbinding met de voorwaarde, nr.
4870; hier het wederkerige, indien er zekerheid is, omdat het pand tot zekerheid moest dienen
dat het beloofde gegeven zou worden.
4873. Welk pand is het dat ik u geven zal; dat dit betekent dat het zeker was, staat vast uit de
betekenis van het pand, namelijk dat daardoor zekerheid is, waarover vlak hiervoor in nr.
4872; dat het zeker is, blijkt ook uit wat nu volgt, namelijk dat het pand werd gegeven.
4874. En zij zei: ‘Uw zegel’; dat dit het kenteken van de toestemming betekent, staat vast uit
de betekenis van het zegel, namelijk het kenteken van de toestemming; dat het zegel het
kenteken van de toestemming is, komt daarvandaan dat daarmee in de oude tijden de besluiten
werden bevestigd en daarom wordt door het zegel eigenlijk de bevestiging zelf aangeduid en
de uiting dat het zo was.
Dat Tamar tot pand dat haar een geitenbokje zou worden gezonden, dat zij daarna niet
aanvaardde, zijn zegel, doekje en stok vroeg, sluit een verborgenheid in die men zonder de
innerlijke zin geenszins kan weten.
Het is een verborgenheid – omdat het geitenbokje het ware echtelijke betekende, dus het
innerlijke, want al het echte is tevens het innerlijke, dat er van de zijde van Jehudah niet was -
waarom zij het geitenbokje ook niet aanvaardde, zoals blijkt uit wat volgt, maar in plaats
daarvan nam zij een uiterlijke aan, waarmee het innerlijke van de Kerk, dat met Tamar wordt
aangeduid, zou worden verbonden; het uiterlijke van de Kerk wordt aangeduid met het zegel,
het doekje en de stok; met het zegel de toestemming zelf, met het doekje het uiterlijk ware en
met de stok de macht van dat ware; die dingen zijn eveneens de onderpanden van de
verbinding van de uiterlijke of natuurlijke mens.
De verbinding van het innerlijk ware met het uiterlijke of met het godsdienstige van de Joodse
natie, wordt uitgebeeld door de verbinding van Tamar met Jehudah als van een schoondochter
met haar schoonvader, onder het voorwendsel van de zwagerplicht; en de verbinding van het
godsdienstige van de Joodse natie met het innerlijke van de Kerk wordt uitgebeeld door de
verbinding van Jehudah met Tamar zoals met een loonhoer.
De verbindingen gedragen zich ook geheel en al eender; maar het hoedanige ervan kan niet zo
begrijpelijk worden ontvouwd; duidelijk komt het uit voor de engelen en voor de goede
geesten; het vertoont zich immers aan degenen die in het licht van de hemel zijn, waarin de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2063
verborgenheden van het Woord openliggen als op klaarlichte dag; anders als in het licht van
de wereld, dat bij de mensen is.
Het moet slechts in het kort worden gezegd: de uitbeeldende dingen die bij de nakomelingen
van Jakob waren ingesteld, waren niet geheel en al eender aan die welke in de Oude Kerk
waren; zij waren voor het merendeel eender aan die welke waren in de door Eber ingestelde
Kerk, die de Hebreeuwse Kerk werd genoemd; hierin waren verschillende nieuwe
erediensten, zoals de brandoffers en de slachtoffers die in de Oude Kerk onbekend waren
geweest, behalve andere dingen; met deze uitbeeldende dingen was het innerlijke van de Kerk
niet zo verbonden als met de uitbeeldende dingen van de Oude Kerk; hoe echter bij de Joodse
natie het innerlijke van de Kerk met de uitbeeldende dingen was verbonden en omgekeerd, dit
wordt in de innerlijke zin beschreven door de verbinding van Tamar met Jehudah zoals van
een schoondochter met haar schoonvader onder het voorwendsel van de zwagerplicht en door
de verbinding van Jehudah met Tamar als met een loonhoer; over de Hebreeuwse Kerk zie de
nrs. 1238, 1241, 1327, 1343, 3031, 4516, 4517; en dat de slachtoffers in deze Kerk, niet in de
Oude Kerk waren, nrs. 923, 1128, 1343, 2180, 2818.
4875. Uw doekje; dat dit betekent door het ware, namelijk het kenteken van de toestemming,
staat vast uit de betekenis van het doekje namelijk het ware; dat het doekje het ware is, komt
omdat het tot die dingen behoort die op kleding betrekking hebben en met klederen in het
algemeen worden de ware dingen aangeduid; de oorzaak hiervan is dat zoals klederen het
vlees bekleden, de ware dingen het goede bekleden, nrs. 297, 2132, 2576, 4545, 4763; daarom
betekende bij de Ouden elk ding waarmee zij zich bekleedden, enig speciaal en bijzonder
ware, vandaar iets anders de rok, iets anders de mantel, de toga en ook iets anders de
hoofdbedekkingen, zoals de tulband en de tiaar; en iets anders de bedekkingen van de dijen en
de voeten, zoals de broek, de kousen enzovoort; het doekje echter betekende het uiterste of
laagste ware; het bestond ook uit samengedraaide draden, waarmee de bepalingen van een
zodanig ware worden aangeduid.
Een zodanig ware betekent ook het doekje bij Mozes: ‘Alle open vat waarop niet tot deksel
een doekje is, dat is onrein’, (Numeri 19:15), waarmee werd aangeduid, dat niets onbepaald
mocht zijn; datgene immers wat onbepaald is, is open; ook zijn het de uiterste ware dingen tot
welke de innerlijke ware dingen worden bepaald en waarin zij haar grens vinden.
4876. En uw stok die in uw hand is; dat dit betekent door de macht ervan of van dat ware,
staat vast uit de betekenis van de hand, namelijk de macht, waarover hierna; en uit de
betekenis van de hand, namelijk ook de macht, waarover de nrs. 876, 3091, 3387, 3563.
Er wordt gezegd ‘die in uw hand is’, omdat wordt aangeduid de macht van dat ware, namelijk
van het laagste, zodanig als het godsdienstige van de Joodse natie had, welke hier Jehudah is.
Dat van macht wordt gesproken met betrekking tot het ware, zie de nrs. 3091, 3563.
In het Woord wordt meermalen van een stok melding gemaakt en het is wonderlijk dat
nauwelijks iemand heden ten dage weet dat daarmee iets in de geestelijke wereld wordt
uitgebeeld, zoals dat Mozes werd bevolen, zo vaak als er wonderen plaatsvonden, de stok op
te heffen en dat zij zo ook hebben plaatsgevonden.
Dat dit ook onder de heidenen bekend was, kan vaststaan uit de dingen van hun fabels, waarin
aan de magiërs stokken werden toegeschreven.
Dat de stok de macht betekent, komt omdat die een steun is; hij ondersteunt immers de hand
en de arm en daardoor het gehele lichaam; daarom neemt de stok de betekenis aan van dat
deel dat hij het naast ondersteunt, namelijk van de hand en de arm; met het ene en het andere,
namelijk met de hand en met de arm wordt in het Woord de macht van het ware aangeduid.
Dat ook de hand en de arm met de macht in de Grootste Mens overeenstemt, zal men aan het
einde van de hoofdstukken zien.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2064
Dat door de stok de macht werd uitgebeeld, blijkt als gezegd, uit wat over Mozes wordt
vermeld, namelijk dat ‘hem werd bevolen, de stok te nemen, waarmee hij wonderen zou doen
en dat hij de stok Gods in zijn hand nam’, (Exodus 4:17,20); dat de wateren, geslagen met de
stok in Egypte, bloed werden, (Exodus 7:15,19,20); dat ‘door de stok, uitgestrekt over de
rivieren, vorsen werden voortgebracht’, (Exodus 8:1-11); dat ‘nadat het stof geslagen was
door de stok, luizen ontstonden’, (Exodus 8:16-20); dat ‘door de naar de hemel uitgestrekte
stok hagel ontstond’, (Exodus 9:23); dat ‘door de over het land uitgestrekte stok sprinkhanen
werden voortgebracht’, (Exodus 10:3-21).
Omdat de hand het voornaamste is waardoor de macht wordt aangeduid en de stok het
instrument is, daarom ook ‘geschiedden de wonderen wanneer de hand werd uitgestrekt’,
(Exodus 10:12,13); dat er ‘door de hand, opgeheven naar de hemel, donkerheid werd over het
land van Egypte’, (Exodus 10:21,22); en ‘toen de hand werd uitgestrekt over de zee Suph,
door de oostenwind de zee tot het droge werd; en toen wederom de hand werd uitgestrekt, de
wateren wederkeerden’, (Exodus 14:21.26.27).
Verder ‘toen de rots Horeb geslagen was door de stok, wateren uitvloeiden’, (Exodus 17:5,6;
Numeri 20:7-10); toen ‘Jozua zou strijden tegen Amalek, zei Mozes tot Jozua: Kies ons
mannen en ga uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik staan op het hoofd des heuvels en de
stok Gods zal in mijn hand zijn; en het geschiedde, als Mozes zijn hand ophief, zo overmocht
Israël en wanneer hij zijn hand nederliet, zo overmocht Amalek’, (Exodus 17:11,12).
Hieruit blijkt duidelijk dat de stok evenals de hand de macht heeft uitgebeeld en in de hoogste
zin de Goddelijke Almacht van de Heer; en vandaar is het eveneens duidelijk dat in die tijd de
uitbeeldende dingen de uiterlijke dingen van de Kerk hebben uitgemaakt en dat de innerlijke
dingen, die de geestelijke en de hemelse dingen zijn zodanig als zij in de hemel zijn, daarmee
overeenstemden en dat hun werking daaruit was.
Hieruit blijkt ook hoe zeer diegenen verdwaasd zijn die geloven dat er in de stok of in de hand
van Mozes enige macht door ingieting is geweest.
Dat de stok de macht is in de geestelijke zin, blijkt ook uit verscheidene plaatsen bij de
profeten, zoals bij Jesaja: ‘Ziet, de Heer Jehovah Zebaoth zal uit Jeruzalem de stok en de staf
verwijderen, alle stok des broods en alle stok des waters’, (Jesaja 3:1); de stok des broods
voor de steun en de macht vanuit het goede van de liefde, de stok des waters voor de steun en
de macht door het ware van het geloof.
Dat het brood het goede van de liefde is, zie de nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3464, 3478, 3735,
3813, 4211, 4217, 4735; en dat het water het ware van het geloof is, nrs. 28, 680, 739, 2702,
3058, 3424; stok des broods eender bij, (Ezechiël 4:16; 5:16; 14:13; Psalm 105:16).
Verder bij Jesaja: ‘De Heer Jehovih Zebaoth zei: Vrees niet, Mijn volk, bewoner van Zion,
voor Aschur, die u met de roede zal slaan en de stok over u zal opheffen in de weg van
Egypte.
Jehovah zal tegen hem een gesel verwekken nabijkomend de plaag van Midian in de rots
Oreb; en zijn stok over de zee, die hij zal verheffen in de weg van Egypte’, (Jesaja 10:24,26);
daar staat de stok voor de macht vanuit de redenering en de wetenschap, zodanig als die is van
degenen die redeneren vanuit de wetenschappelijke dingen tegen de ware dingen van het
geloof en die verdraaien of tenietdoen; dit wordt aangeduid met de roede, waarmee Aschur zal
slaan en met de stok die hij zal opheffen in de weg van Egypte.
Dat Aschur de redenering is, zie de nr. 1186; en dat Egypte de wetenschap is, nrs. 1164, 1165,
1186, 1462.
Eender bij Zacharia: ‘De hoogmoed van Aschur zal nedergeworpen worden en de stok van
Egypte zal wegwijken’, (Zacharia 10:11).
Bij Jesaja: ‘Gij hebt vertrouwd op de stok van verbrijzeld riet, op Egypte en wanneer iemand
op dezelve leunt, zo gaat hij in zijn hand en doorboort die’, (Jesaja 36:6); Egypte voor de
wetenschappelijke dingen, zoals eerder; de macht daaruit in de geestelijke dingen is de stok
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2065
van verbrijzeld riet; de hand waarin hij gaat en die hij doorboort, is de macht vanuit het
Woord.
Bij dezelfde: ‘Jehovah heeft de stok der onrechtschapenen gebroken, de roede der heersers’,
(Jesaja 14:5); stok en roede klaarblijkend voor de macht.
Bij Jeremia: ‘Draagt leed, alle gij omtrekken van Moab; zegt: Hoe is de stok der sterkte, de
stok der sierlijkheid verbroken’, (Jeremia 48:17); stok der sterkte voor de macht vanuit het
goede en de stok der sierlijkheid voor de macht vanuit het ware.
Bij Hosea: ‘Mijn volk ondervraagt zijn hout en zijn stok antwoordt hem; omdat de geest der
hoererij het heeft verleid’, (Hosea 4:12); het hout ondervragen voor de boze dingen
raadplegen; de stok antwoordt, voor, dat het valse daaruit is, dat macht heeft vanuit het boze,
dat zij bevestigen; de geest der hoererij voor het leven van het valse vanuit het boze.
Bij David: ‘Ook wanneer ik zal hebben gewandeld in het dal der schaduw, zal ik voor mij niet
het boze vrezen, aangezien Gij met mij zijt, Uw roede en Uw stok vertroosten mij’, (Psalm
23:4); Uw roede en Uw stok voor het Goddelijk Ware en het Goede, welke macht hebben.
Bij dezelfde: ‘De stok der goddeloosheid zal niet nederliggen op het lot der rechtvaardigen’,
(Psalm 125:3).
Bij dezelfde: ‘Gij zult hem verpletteren met een ijzeren roede; als eens pottenbakkers vat zult
gij hen in stukken slaan’, (Psalm 2:9); de ijzeren roede voor de macht van het geestelijk ware
in het natuurlijke; al het natuurlijk ware immers waarin het geestelijk ware is, heeft macht; het
ijzer is het natuurlijk ware, nrs. 425, 426; eender bij Johannes: ‘Die zal hebben overwonnen
en die Mijn werken tot het einde toe zal hebben bewaard, die zal Ik macht geven over de
natiën, dat hij ze weide met een ijzeren roede; als pottenbakkersvaten zullen zij vermorzeld
worden’, (Openbaring 2:26,27; 12:5; 19:15).
Omdat de stok de macht van het ware uitbeeldde, dat wil zeggen, de macht van het goede
door het ware, hadden de koningen scepters en deze waren gevormd als korte stokken; door
koningen immers wordt de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Ware; het koningschap zelf is
het Goddelijk Ware, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3670, 4581; de scepter is de macht die zij
hebben, niet door de waardigheid, maar door het Ware dat zal heersen en ook geen ander ware
dan wat vanuit het goede is dus voornamelijk het Goddelijk Ware en bij de christenen de
Heer, uit Wie al het Goddelijk Ware is.
4877. En hij gaf ze haar; dit betekent dat het op die wijze zeker was, dit staat vast uit de
betekenis van het onderpand dat Tamar vroeg en dat haar werd gegeven, namelijk het zekere,
waarover de nrs. 4872, 4873.
4878. En hij kwam tot haar; dat dit de verbinding betekent, staat vast uit de betekenis van
komen of ingaan tot iemand, namelijk de verbinding, nrs. 4820, 4868, 4870.
4879. En zij ontving hem; dat dit betekent dat zo de opneming er was, staat vast uit de
betekenis van ontvangen, namelijk de opneming, nrs. 3860, 3868, 3919; maar hoedanig de
opneming is, zie nr. 4874.
4880. vers 19-23. En zij stond op en zij ging en zij verwijderde haar sluier van over haar en
zij trok aan de klederen van haar weduwschap.
En Jehudah zond het geitenbokje in de hand van zijn genoot, de Adullamiet, om het
onderpand te nemen uit de hand der vrouw; en hij vond haar niet.
En hij vroeg de mannen van haar plaats, door te zeggen: Waar is die hoer aan de bronnen op
de weg; en zij zeiden: Er is daar geen hoer geweest.
En hij keerde weder tot Jehudah en hij zei: Ik heb haar niet gevonden; en ook hebben de
mannen van de plaats gezegd: Er is daar geen hoer geweest.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2066
En Jehudah zei: Zij neme het voor zich; wij zullen misschien tot verachting zijn; zie, ik heb dit
bokje gezonden en gij hebt haar niet gevonden.
Zij stond op, betekent de verheffing; en zij ging, betekent het leven en zij verwijderde haar
sluier van over haar, betekent dat het duistere werd verwijderd; en zij trok aan de klederen van
haar weduwschap, betekent het inzicht; en Jehudah zond het geitenbokje, betekent het
echtelijke pand; in de hand van zijn genoot, de Adullamiet, betekent door het valse; om het
onderpand te nemen uit de hand van de vrouw, betekent in de plaats van de uiterlijke panden;
en hij vond haar niet, betekent, omdat er van zijn kant het echtelijke er niet was; en hij vroeg
de mannen van haar plaats, door te zeggen, betekent dat de ware dingen werden geraadpleegd;
waar is die hoer, betekent, of het het valse was; aan de bronnen aan de weg, betekent dat het
verscheen zoals het ware; en zij zeiden, betekent de doorvatting uit de ware dingen; er is daar
geen hoer geweest, betekent dat het niet het valse was; en hij keerde weder tot Jehudah,
betekent de overdenking; en hij zei: Ik heb haar niet gevonden, betekent dat dit niet door het
valse kan worden ontdekt; en ook hebben de mannen van de plaats gezegd: er is daar geen
hoer geweest, betekent de doorvatting uit de ware dingen dat het niet het valse was; en
Jehudah zei: Zij neme het voor zich, betekent dat het hem onverschillig liet; wij zullen
misschien tot verachting zijn, betekent, hoewel het tot smaad strekt; zie, ik heb dit bokje
gezonden, betekent dat het voldoende is dat er het pand is; en gij hebt haar niet gevonden,
betekent, indien er het echtelijke niet is.
4881. En zij stond op; dat dit de verheffing betekent, staat vast uit de betekenis van opstaan,
namelijk dat het enige verheffing insluit, waarover de nrs. 2401, 2785, 2912, 2927, 3171,
4103; de verheffing die met opstaan wordt aangeduid, is in de geestelijke zin de verheffing uit
een duistere staat tot een helderder staat, zoals uit een staat van onwetendheid tot een staat van
inzicht; zo immers wordt de mens opgeheven uit de staat van het licht van de wereld tot de
staat van het licht van de hemel.
4882. En zij ging; dat dit het leven betekent, staat vast uit de betekenis van gaan, nrs. 3335,
3690.
Dat gaan in de innerlijke zin leven is, schijnt weliswaar vrij verwijderd of verdreven van de
denkvoorstellingen waarin de mens is, met als oorzaak dat de mens in ruimte en tijd is en
hieruit zijn denkvoorstellingen heeft gevormd, zoals de voorstelling van gaan, voortschrijden,
reizen, in vreemdelingschap verkeren, zich bewegen; omdat deze dingen in de ruimte ontstaan
en eveneens in de tijd en vandaar ruimte en tijd aan de voorstellingen daarover zijn
verbonden, kan de mens daarom bezwaarlijk vatten dat met die dingen de staten van het leven
worden aangeduid; maar wanneer de voorstelling daarvan wordt losgemaakt of afgelegd,
komt het geestelijke op dat wordt aangeduid; want in de geestelijke wereld of in de hemel
treedt niets van ruimte en tijd de ideeën binnen, maar in plaats daarvan de dingen die van de
staat van het leven zijn, nrs. 1274, 1382, 2625, 2788, 2837, 3356, 3404, 3827, 4814.
Weliswaar schijnt het geesten en engelen toe dat zij ook van de ene plaats naar de andere
voortgaan en zich bewegen en wel geheel en al zoals het de mensen toeschijnt, maar toch zijn
het de veranderingen van de staat van het leven die deze schijn voortbrengen; zoals het hun
evenzeer als de mensen toeschijnt dat zij uit zich leven, terwijl dit toch niet zo is, maar zij
leven uit het Goddelijke van de Heer, uit Wie het al van het leven is.
Deze schijnbaarheden worden, wanneer zij bij de engelen zijn, werkelijke genoemd, omdat zij
verschijnen zoals zij in werkelijkheid zijn.
Soms heb ik met geesten over deze schijnbaarheden gesproken en zij die niet in het goede en
dus ook niet in het ware zijn, willen niet horen dat het een schijn is dat zij uit zich leven; zij
willen immers dat zij uit zich leven.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2067
Maar behalve dat het aan hen door levende ondervinding werd getoond dat zij niet uit zich
leven en dat de voortgangen van plaats tot plaats veranderingen en voortgangen van de staat
van het leven zijn, werd er ook gezegd dat het hun genoeg kan zijn dat zij niets anders weten
dan dat zij het leven vanuit zich hebben en dat zij niet meer zouden kunnen hebben, indien het
leven in hen, vanuit henzelf was; maar dat het toch beter is te weten hoe het hiermee is
gesteld, omdat zij dan in het ware zijn en dat zij, indien zij in het ware zijn ook in het licht van
de hemel zijn, want het licht van de hemel is het ware zelf, dat uit het Goddelijke van de Heer
is; dus zouden zij eveneens het goede niet voor zich opeisen en zo zou hun ook niet het boze
aankleven; de engelen zijn in dat ware niet alleen met de wetenschap maar ook met de
doorvatting.
Dat tijden en ruimten in de geestelijke wereld staten van het leven zijn en dat het al van het
leven uit de Heer is, kan uit deze ondervinding vaststaan: elke geest en elke engel ziet aan de
rechterkant de goeden en aan de linkerkant de bozen en dit tot onverschillig welke streek hij
zich keert; indien hij naar het oosten schouwt, verschijnen hem de goede en de bozen op die
wijze en eveneens zo indien naar het westen, het zuiden of het noorden; zo is het gesteld bij
elke geest of engel; zodat indien er twee waren en de ene van hen schouwde naar het oosten
en de ander naar het westen, toch aan de een en de ander de goede aan de rechterzijde en de
bozen aan de linkerzijde zouden verschijnen; eender schijnt het hun toe die verwijderd zijn
van hen die gezien worden, ook al waren zij achter de rug van dezen.
Daaruit kan men klaarblijkend opmaken dat het al van het leven uit de Heer is of dat de Heer
is in het leven van eenieder, want de Heer verschijnt daar als Zon en aan Zijn rechterzijden
zijn de goeden of de schapen en aan Zijn linkerzijden de bozen of de bokken; vandaar is er
zoiets eender bij eenieder, met als oorzaak, zoals gezegd, het al van het leven is.
Dit kan de mens niet anders dan als een paradox toeschijnen, omdat de mens zolang hij in de
wereld is, de voorstellingen vanuit wereldse dingen heeft, dus vanuit ruimte en tijd; maar in
de geestelijke wereld zijn, als eerder gezegd, geen voorstellingen vanuit ruimte en tijd, maar
vanuit de staat van de aandoeningen en van het denken daaruit; daarvandaan komt het ook dat
ruimten en tijden in het Woord staten betekenen.
4883. En zij verwijderde haar sluier van over haar; dat dit betekent dat het duistere werd
verwijderd, namelijk dat het werd uiteengedreven, staat vast uit de betekenis van zich met een
sluier bedekken, namelijk het ware verduisteren, nr. 4859; vandaar is de sluier verwijderen dat
duistere uiteendrijven.
4884. En zij trok aan de klederen van haar weduwschap; dat dit het inzicht betekent, staat vast
uit de betekenis van de weduwe, namelijk diegene die in het ware zonder het goede is, maar
wel verlangt door het goede te worden geleid, nr. 4844; en uit de betekenis van de klederen,
namelijk de ware dingen, nrs. 297, 2576, 4545, 4763.
Dat deze dingen tezamen genomen het inzicht betekenen, komt omdat niets anders dan de
ware dingen het inzicht maken; zij die immers in de ware dingen vanuit het goede zijn, zijn in
het inzicht; het verstandelijk gemoed immers is door de ware dingen vanuit het goede in het
licht van de hemel en het licht van de hemel is het inzicht, omdat het het Goddelijk ware
vanuit het Goddelijk Goede is; dat verder de klederen van het weduwschap aantrekken hier
het inzicht betekent, komt daarvandaan dat de weduwe in de echte zin diegene is die in het
ware is en verlangt door het goede te worden geleid in het ware van het inzicht, zoals eerder
in nr. 4844 is getoond, dus in het inzicht.
Opdat men zal weten hoe het hiermee gesteld is, moet het in het kort worden ontvouwd: het
ware bij de mens is niet het ware van het inzicht vooraleer het wordt geleid door het goede en
wanneer het wordt geleid door het goede dan pas wordt het het ware van het inzicht; het ware
immers heeft het leven niet uit zich maar uit het goede; en het ware heeft dan het leven uit het
goede, wanneer de mens leeft volgens het ware; dan immers giet het zich in het willen van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2068
mens en vanuit het willen in het handelen van hem en zo dus in de gehele mens; het ware dat
de mens alleen weet en vat, blijft buiten zijn wil dus buiten zijn leven; want het willen van de
mens is zijn leven; wanneer echter de mens dat wil, dan is het ware op de drempel van zijn
leven; maar wanneer hij het vanuit het willen doet, dan is het ware in de gehele mens; en
wanneer hij dit dikwijls doet, dan keert het niet alleen vanuit de gewoonte terug, maar ook
vanuit de aandoening en zo dus vanuit het vrije.
Laat eenieder die wil, nagaan of de mens van iets kan worden doordrenkt tenzij van dat wat
hij vanuit willen doet; wat hij alleen denkt en niet doet en nog meer wat hij denkt en niet wil
doen, is niet anders dan buiten de mens en eveneens wordt het verstrooid als kaf bij de minste
windvlaag en dus wordt het ook verstrooid in het andere leven.
Daaruit kan men weten wat het geloof zonder de werken is.
Hieruit blijkt nu wat het ware van het inzicht is, namelijk dat het het ware is dat uit het goede
is; van het ware wordt gesproken met betrekking tot het verstand en van het goede met
betrekking tot de wil, of wat hetzelfde is, het ware is van de leer en het goede is van het leven.
4885. En Jehudah zond het geitenbokje; dat dit het echtelijke pand betekent, staat vast uit de
betekenis van het geitenbokje, namelijk het pad van de echtelijke liefde of het pand van de
verbinding, nr. 4871.
4886. In de hand van zijn genoot, de Adullamiet; dat dit betekent door het valse, staat vast uit
de betekenis van Hira, de Adullamiet, die de genoot van Jehudah was, te weten het valse, nrs.
4817, 4854.
4887. Om het onderpand te nemen uit de hand van de vrouw; dat dit betekent in de plaats van
de uiterlijke panden, staat vast uit de betekenis van het zegel, het doekje en de stok, die het
onderpand waren, namelijk de panden van de verbinding van de uiterlijke of natuurlijke mens,
dus de uiterlijke panden, nr. 4874.
4888. En hij vond haar niet; dit betekent omdat er van zijn kant het echtelijke niet was,
namelijk van de kant van Jehudah; hij ging immers tot haar in niet als tot een echtgenote,
maar als tot een loonhoer, waarom Tamar het geitenbokje ook niet wilde, waarmee het
echtelijke pand werd aangeduid, nr. 4885; zelfs was het niet het ware echtelijke van de zijde
van Tamar; het was immers zoals van een schoondochter met haar schoonvader onder het
voorwendsel van de zwagerplicht; deze dingen worden daarmee aangeduid ‘dat hij haar niet
vond’.
4889. En hij vroeg de mannen van haar plaats; dat dit betekent dat de ware dingen werden
geraadpleegd, staat vast uit de betekenis van vragen, namelijk raadplegen; en uit de betekenis
van de mannen, namelijk de ware dingen, nrs. 265, 749, 1007, 3134, 3309; de mannen van de
plaats zijn de ware dingen ten aanzien van de staat van die zaak, want de plaats is de staat,
nrs. 2625, 2837, 3356, 3387.
4890. Waar is die hoer; dat dit betekent of het het valse was, staat vast uit de betekenis van de
hoer of van de loonhoer, namelijk het valse, nr. 4865.
4891. Aan de bronnen op de weg; dat dit betekent dat het verscheen zoals het ware, staat vast
uit de betekenis van de bronnen, namelijk de ware dingen van de Kerk, waarover de nrs.
2702, 3096, 3424, 4861; op de weg wordt er gezegd, omdat van de weg wordt gesproken met
betrekking tot het ware en in de tegenovergestelde zin met betrekking tot het valse, nrs. 627,
2333. 3123, 3142; en omdat er wordt gevraagd, waar is die hoer aan de bronnen op de weg,
wordt aangeduid of het het valse was dat zoals het ware verscheen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2069
4892. En zij zeiden; dat dit de doorvatting uit de ware dingen betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk doorvatten, waarover
de nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2619, 2862, 3509; dat het de doorvatting
uit de ware dingen is, komt omdat de mannen van de plaats zeiden; dat de mannen van de
plaats de ware dingen zijn, zie hiervoor nr. 4889.
4893. Er is daar geen hoer geweest; dat dit betekent dat het niet het valse was, staat vast uit de
betekenis van de hoer of van de loonhoer, namelijk het valse, als eerder in nr. 4890.
Wat de dingen die tot dusver naar de betekenissen van de woorden zijn ontvouwd, in hun
reeks behelzen, kan enigermate uitkomen in wat eerder in de nrs. 4865, 4868, 4874 is gezegd;
en bovendien zijn het zulke dingen die niet kunnen worden gevat tenzij men weet hoedanig de
verbinding is tussen het innerlijk en het uiterlijk ware van de Joodse Kerk, zowel van de zijde
van het innerlijk ware, dat door Tamar wordt uitgebeeld, als van de zijde van het uiterlijk
ware, dat door Jehudah wordt uitgebeeld; deze dingen zouden, omdat zij tot de onbekenden
behoren, indien zij dieper werden ontvouwd, in de schaduw vallen en dus in geen idee van het
verstand; het verstand immers, dat het gezicht van de innerlijke mens is, heeft zijn licht en
zijn schaduw; in zijn schaduw vallen de dingen die niet samenvallen met die waarvan hij
tevoren enig begrip had; toch treden deze afzonderlijke dingen in hun reeks, met de ontelbare
dingen die weliswaar door de mens niet kunnen worden begrepen, helder in het licht van het
verstand van de engelen binnen; daaruit blijkt hoedanig en groot het inzicht van de engelen
naar verhouding is.
4894. En hij keerde weer tot Jehudah; dat dit de overdenking betekent kan vaststaan dat met
de Adullamiet, de genoot van Jehudah, het valse wordt aangeduid, nrs. 4817, 4854, 4886; en
wanneer van het valse, zoals hier van de genoot van Jehudah, wordt gezegd, dat het
wederkeert en bericht wat er is gebeurd, wordt niets anders aangeduid dan de terugroeping in
het gemoed en de overdenking hoe het met de zaak is gesteld.
4895. En hij zei: Ik heb haar niet gevonden; dat dit betekent dat dit door het valse niet kan
worden ontdekt, staat vast uit de betekenis van ‘ik heb niet gevonden’, namelijk niet ontdekt
hebben; en omdat dit de Adullamiet zegt, met wie het valse wordt aangeduid, zoals eerder in
nr. 4894, zo volgt hieruit dat met ‘hij zei: Ik heb haar niet gevonden’ wordt aangeduid dat het
valse dit niet heeft kunnen ontdekken of dat dit door het valse niet kan worden ontdekt.
4896. En ook hebben de mannen van de plaats gezegd: Er is daar geen hoer geweest; dat dit
de doorvatting uit de ware dingen betekent dat het niet het valse was, staat vast uit wat eerder
in de nrs. 4892, 4893 is gezegd, waar eendere woorden voorkomen.
4897. En Jehudah zei: Zij neme het voor zich; dat dit betekent dat het hem onverschillig was,
kan vaststaan uit de aandoening in deze woorden, namelijk de verontwaardiging en vandaar
de onverschilligheid.
4898. Wij zullen misschien tot verachting zijn; dat dit betekent hoewel het tot smaad strekt,
staat vast uit de betekenis van tot verachting zijn, namelijk tot smaad zijn.
4899. Zie, ik heb dit bokje gezonden; dat dit betekent dat het voldoende is dat er het pand is,
staat vast uit de betekenis van het geitenbokje, namelijk van de echtelijke liefde of van de
verbinding, nr. 4871; hier alleen het pand omdat het bokje niet was aanvaard; de oorzaak
hiervan was, waarover eerder, dat het echtelijke er niet was; en omdat het vanwege dit was,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2070
wordt daarom met ‘Gij hebt haar niet gevonden’ aangeduid, indien het echtelijke er niet is; dit
vloeit ook voort uit de onverschilligheid, nr. 4897.
Er wordt ervan afgezien deze dingen verder te ontvouwen vanwege de eerder in nr. 4893
aangegeven oorzaak, namelijk dat zij in de schaduw van het verstand zouden vallen en dingen
die in deze schaduw vallen, vallen ook in het ongeloof; zoals bijvoorbeeld dat er het echtelijke
zou zijn opdat de Kerk er zal zijn, namelijk het echtelijke tussen het ware en het goede en
eveneens dat het innerlijke zal zijn in het uiterlijke en dat er zonder die twee niets van de Kerk
is.
Hoedanig deze dingen in de Joodse Kerk waren, daarover wordt hier in de innerlijke zin
gehandeld, namelijk dat er wat die natie betreft, niet enig innerlijke in het uiterlijke is
geweest, maar dat het er is geweest wat de inzettingen en de wetten zelf betreft, los van de
natie.
Wie gelooft heden ten dage anders dan dat bij de Joodse natie de Kerk is geweest, ja zelfs dat
die natie boven de overige uitverkoren en geliefd is geweest en dit heeft vooral als oorzaak
dat zoveel en zulke grote wonderen bij haar waren gedaan en dat zo vele profeten tot haar
werden gezonden en eveneens dat bij haar het Woord was, terwijl toch die natie in zich niets
van de Kerk had; zij was immers in geen naastenliefde; wat de echte naastenliefde is, wist zij
in het geheel niet; zij was ook in geen geloof in de Heer; zij wist dat Hij zou komen, maar
opdat Hij hen zou verheffen boven allen in het heelal; maar omdat dit niet gebeurde, verwierp
zij Hem geheel en al en over Zijn hemels rijk wilden zij niets weten.
Deze dingen die de innerlijke dingen van de Kerk zijn, erkende deze natie zelfs niet met de
leer, des te minder met het leven.
Hieruit alleen al kan men opmaken dat niets van de Kerk in die natie is geweest.
Iets anders is het dan de Kerk ‘bij’ een natie is en iets anders dat de Kerk ‘in’ een natie is; zo
bijvoorbeeld is de christelijke Kerk bij hen die het Woord hebben en vanuit de leer de Heer
prediken; maar toch is niets van de Kerk in hen, tenzij zij in het huwelijk van het goede en het
ware zijn, dat wil zeggen, tenzij zij in de liefde jegens de naaste en daaruit in het geloof zijn,
dus zo dat de innerlijke dingen van de Kerk in de uiterlijke zijn.
In degenen die alleen in de uiterlijke dingen afgescheiden van de innerlijke dingen zijn, is de
Kerk niet; eveneens is in hen die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, de Kerk
ook niet.
Daaruit blijkt dat het iets anders is dat de Kerk bij een natie is en iets anders dat de Kerk in
een natie is.
In de innerlijke zin wordt in dit hoofdstuk gehandeld over de Kerk bij de Joodse natie en in
die natie.
Hoedanig de Kerk bij die natie was, wordt beschreven door de verbinding van Tamar met
Jehudah onder het voorwendsel van de zwagerplicht en hoedanig die Kerk in die natie was,
door de verbinding van Jehudah met Tamar zoals met een loonhoer.
Maar er wordt er van afgezien die dingen meer in het bijzonder uiteen te zetten om de eerder
aangegeven oorzaak; zij zouden immers zoals gezegd, in de schaduw van het verstand vallen.
Dat de schaduw van het verstand in deze dingen is, kan hieruit vaststaan dat heden ten dage
nauwelijks iemand weet wat het innerlijke van de Kerk is; dat het de liefde jegens de naaste is
in het willen en vanuit het willen in het doen en vandaar het geloof in het doorvatten, wie
weet dit?
Wanneer men dit niet weet en nog meer wanneer men dit ontkent, zoals gebeurt door hen die
het geloof zonder de werken van de naastenliefde als zaligmakend verklaren, in welke
schaduw moeten dan niet de dingen vallen die hier in de innerlijke zin worden gezegd over de
verbinding van het innerlijke met het uiterlijke van de Kerk bij de Joodse natie en in de
Joodse natie.
Zij die niet weten dat dit het innerlijke en dus het wezenlijke van de Kerk is, staan allerverst
verwijderd van de eerste graad van het verstaan van zulke dingen en dus allerverst verwijderd
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2071
van de ontelbare en onuitsprekelijke dingen die in de hemel zijn, waar de dingen die van de
liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste zijn, het al des levens zijn, dus het al van
de wijsheid en van het inzicht.
4900. vers 24-26. En het geschiedde omtrent na drie maanden en het werd aan Jehudah te
kennen gegeven, door te zeggen: Tamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd en ook zie, zij is
zwanger van hoererijen; en Jehudah zei: Leid haar uit, en zij worde verbrand.
Zij werd uitgeleid en zij zond tot haar schoonvader, door te zeggen: Van de man wiens deze
dingen zijn, ben ik zwanger; en zij zei: Erken, ik bid u, wiens het zegel en het doekje en de
stok, deze dingen zijn.
En Jehudah erkende en hij zei: Zij is gerechter dan ik, daarom omdat ik haar aan mijn zoon
Sela niet heb gegeven; en hij voer niet verder voort haar te bekennen.
En het geschiedde omtrent na drie maanden, betekent de nieuwe staat; en het werd aan
Jehudah te kennen gegeven, betekent de vergemeenschapping; door te zeggen, Tamar, uw
schoondochter, heeft gehoereerd, betekent het doorvatten toen dat het vals is dat er enig
echtelijke optreedt; en ook zie, zij is zwanger van hoererijen, betekent, en dat daaruit iets kan
worden voortgebracht; en Jehudah zei, betekent het vonnis door het godsdienstige waarin de
Joodse natie was; leid haar uit en zij worde verbrand, betekent dat het moest worden
uitgeroeid; zij werd uitgeleid, betekent nabij de uitwerking; en zij zond tot haar schoonvader,
betekent de bedekte aantijging; door te zeggen: Van de man wiens deze dingen zijn, ben ik
zwanger, betekent dat iets zodanigs in hun godsdienstige was; en zij zei: Erken, ik bid u,
wiens het zegel en het doekje en de stok, deze dingen, zijn, betekent dat dit zou worden
gekend aan de panden; en Jehudah erkende, betekent dat hij het bevestigde omdat het van
hem was; en hij zei: Zij is gerechter dan ik, betekent dat er geen verbinding was van het
uiterlijke met het innerlijke, maar een van het innerlijke met het uiterlijke; daarom omdat ik
haar aan mijn zoon Sela niet heb gegeven, betekent omdat het uiterlijke zodanig was; en hij
voer niet verder voort haar te bekennen, betekent dat er geen verbinding meer was.
4901. Het geschiedde omtrent na drie maanden; dat dit de nieuwe staat betekent, staat vast uit
de betekenis van drie, namelijk het volledige en vandaar het laatste en tevens het eerste, of het
einde en tevens het begin, waarover de nrs. 1825, 2788, 4495; en uit de betekenis van de
maand, namelijk de staat, nr. 3814; alle tijden immers betekenen in de innerlijke zin staten,
zoals het uur, de dag, de week, de maand, het jaar, de eeuw en eveneens de tijden van de
tijden, zoals de middag, de avond, de nacht, de morgen, welke de tijden van de dag zijn en
zoals de zomer, de herfst, de winter en de lente, welke de tijden van het jaar zijn en eveneens
de leeftijden, zoals de kindsheid en de knapenjaren, de jongelingsjaren, de volwassen leeftijd,
de ouderdom; al deze tijden en nog andere betekenen staten; wat de staat is, zie nr. 4850.
Dat tijden staten betekenen, komt omdat er in het andere leven geen tijden bestaan; weliswaar
verschijnt de voortgang van het leven van geesten en engelen als in de tijd, maar er zijn geen
ideeën vanuit die dingen, zoals mensen die hebben in de wereld, maar het denken is vanuit de
staten van het leven en dit zonder begrip van tijden.
De oorzaak hiervan is ook deze dat de voorgang van hun levens niet zijn onderscheiden in
leeftijden; daar immers verouderen zij niet; en dat daar geen dagen en jaren zijn, omdat de
Zon daar, welke de Heer is, altijd opgaat en nooit ondergaat.
Vandaar komt het dat geen begrip van tijd hun denken binnengaat, maar het begrip van de
staat en van de voortgangen ervan; de begrippen worden gevat vanuit de dingen die voor de
zinnen zijn en bestaan.
Deze dingen kunnen wel niet anders dan als een paradox verschijnen, maar de oorzaak
hiervan is dat de mens in de afzonderlijke voorstellingen van zijn denken iets heeft dat vanuit
de tijd en de ruimte daaraan is toegevoegd, vandaar zijn geheugen en herinnering en vandaar
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2072
eveneens zijn lagere denken, waarvan de voorstellingen stoffelijk worden genoemd; maar dat
geheugen, waaruit zulke voorstellingen zijn, rust in het andere leven; men is daar in het
innerlijke geheugen en in de denkvoorstellingen daarvan; het denken vanuit dit geheugen
heeft geen aan zich toegevoegde tijden en ruimten, maar in plaats daarvan staten en de
voortgangen ervan.
Vandaar komt het eveneens dat zij overeenstemmen, en dat, omdat zij overeenstemmen de
tijden in het Woord staten betekenen.
Dat de mens een uiterlijk geheugen heeft, dat hem eigen is in het lichaam en dat hij ook een
innerlijk geheugen heeft, dat aan zijn geest eigen is, zie de nrs. 2469 tot 2494.
Dat omtrent na drie maanden de nieuwe staat betekent, komt omdat met maanden, waarin ook
de tijden in de wereld zijn onderscheiden, de staat wordt aangeduid en omdat met drie het
laatste en tevens het eerste wordt aangeduid, of het einde en tevens het begin, zoals eerder
werd gezegd.
Omdat er in de geestelijke wereld een aanhoudende voortgang van staten is van de ene in de
andere en dus in het laatste of het einde van elke staat het eerste of het begin is, vandaar het
continue, wordt daarom met ‘omtrent na drie maanden’ de nieuwe staat aangeduid.
Eender is het ook in de Kerk gesteld, die de geestelijke wereld of het rijk van de Heer op
aarde is; het laatste van de Kerk bij de ene natie is altijd het eerste van de Kerk bij een andere
natie.
Omdat het laatste zo wordt voortgezet in het eerste, wordt daarom ettelijke malen van de Heer
gezegd dat Hij de Laatste en de Eerste is, zoals in, (Jesaja 41:4; 44:6; Openbaring 21:6;
22:13); en daarmee wordt in de betrekkelijke zin het voortdurende aangeduid en in de hoogste
zin het eeuwige.
4902. En het werd aan Jehudah te kennen gegeven; dat dit de vergemeenschapping betekent,
staat vast uit de betekenis van te kennen geven, namelijk de vergemeenschapping, waarover
eerder in nr. 4856.
4903. Door te zeggen: Tamar, uw schoondochter heeft gehoereerd; dat dit de doorvatting toen
betekent dat het vals is dat er enig echtelijke optreedt, staat vast uit de betekenis van zeggen in
de historische dingen van het Woord, namelijk doorvatten, waarover nr. 4892; uit de
betekenis van hoereren, namelijk het valse, nrs. 2466, 2729, 3399, 4865; uit de uitbeelding
van Tamar, namelijk het innerlijke van de uitbeeldende Kerk, waarover nr. 4864; en uit de
betekenis van de schoondochter, namelijk het ware van de Kerk, nrs. 4843, 4869; vandaar
wordt met die woorden, ‘door te zeggen: Tamar, uw schoondochter heeft gehoereerd’,
aangeduid het doorvatten toen, dat het vals is dat het echtelijke optreedt.
Hoe het met deze dingen in hun reeks is gesteld, zie eerder in de nrs. 4864-4866, namelijk dat
de Joodse natie vanuit haar godsdienstige het innerlijke van de Kerk niet anders heeft doorvat
dan als een hoer en de prediking ervan en het leven ernaar niet anders dan hoererij; diegenen
immers die alleen in het uiterlijke zonder het innerlijke zijn, beschouwen het innerlijke van de
Kerk niet anders; zij noemen immers datgene vals wat het ware is en waar dat het valse is; de
oorzaak hiervan is deze dat niemand alleen uit het uiterlijke kan zien of iets vals dan wel waar
is, maar uit het innerlijke; het innerlijke gezicht moet er zijn en dat zal oordelen over de
dingen die van het uiterlijk gezicht zijn en het innerlijk gezicht moet om te oordelen over de
dingen die van het uiterlijk gezicht zijn in ieder geval in het licht van de hemel zijn en het is
niet in het licht van de hemel tenzij het in het geloof in de Heer is en vanuit dat geloof het
Woord leest.
Dat de Joodse natie in het uiterlijke zonder het innerlijke was en daarom geloofde dat het
ware vals is en omgekeerd, blijkt duidelijk uit hun leerstellingen, namelijk dat het geoorloofd
was de vijand te haten; en eveneens uit hun leven, namelijk dat zij allen haatten die niet van
hun godsdienst waren; ja zelfs dat zij geloofden Jehovah behaagd en gediend te hebben
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2073
wanneer zij de natiën onmenselijk en wreed behandelden, namelijk de lichamen van hen,
wanneer zij afgeslacht waren, blootstelden aan de wilde beesten en de vogels om ze te
verslinden; hen levend aan stukken zaagden en met dorswagens van ijzer en met bijlen
uiteenscheurden en hen door de ticheloven lieten doorgaan, (2 Samuël 12:31); ja, het was
zelfs volgens hun leerstellingen, op bijna eendere wijze de kameraad te behandelen die om de
een of andere oorzaak tot een vijand was verklaard.
Daaruit kan voldoende vaststaan dat er niets innerlijks in hun godsdienst was.
Indien iemand toen tot hen zou hebben gezegd dat zulke dingen tegen het innerlijke van de
Kerk indruisten, zouden zij hebben geantwoord dat dit vals is.
Dat zij alleen in de uiterlijke dingen waren en in het geheel niet hebben geweten wat het
innerlijke is en dat zij een leven hebben geleid strijdig met het innerlijke, blijkt ook uit wat de
Heer leert bij, (Mattheüs 5:21-48).
4904. Ook zie, zij is zwanger van hoererijen; dat dit betekent en dat daaruit iets kan worden
voortgebracht, staat vast uit de betekenis van in de baarmoeder dragen of zwanger zijn,
namelijk iets voortbrengen; met het zaad immers wordt het ware van het geloof aangeduid en
met de ontvangenis het opnemen ervan; vandaar wordt met in de baarmoeder dragen of
zwanger zijn, voortbrengen aangeduid; en uit de betekenis van hoererij, te weten het valse,
namelijk vanuit hun godsdienstige, nr. 4903; daaruit blijkt dat met ‘door te zeggen: Tamar, uw
schoondochter, heeft gehoereerd; ook zie, zij is zwanger van hoererijen’ het doorvatten wordt
aangeduid dat het vals is dat enig echtelijke optreedt en dat daaruit iets kan worden
voortgebracht.
Wanneer ‘voortgebracht worden’ wordt gezegd met betrekking tot de Kerk, dan is het het
goede dat wordt voortgebracht en het wordt dan voortgebracht wanneer het ware door het
verstand overgaat in de wil en uit de wil in de daad; immers het zaad is, zoals eerder gezegd,
het ware van het geloof en de ontvangenis is de opneming en de opneming vindt dan plaats
wanneer het ware, dat van het verstand is, overgaat in het goede, dat van de wil is; of wanneer
het ware dat van het geloof is, overgaat in het goede dat van de naastenliefde is en wanneer
het in de wil is, is het in zijn baarmoeder en dan pas wordt het voortgebracht; en wanneer de
mens met de daad in het goede is, dat wil zeggen, dat wanneer hij vanuit de wil, dus vanuit
het verkwikkelijke en het vrije, het goede voortbrengt, dan gaat het van de baarmoeder uit of
wordt geboren; en dit wordt ook verstaan onder wedergeboren worden of wederverwekt
worden.
Daaruit blijkt wat in de geestelijke zin met zwanger zijn wordt aangeduid; hier echter het
tegendeel, namelijk dat niets van het goede kon worden voortgebracht; die natie immers
waarover hier wordt gehandeld, was niet in enig ware, omdat zij niet in enig innerlijke van de
Kerk was, maar in het valse.
Dat wedergeboren worden of wederverwekt worden, dat wil zeggen, een innerlijk mens
worden, aan die natie volslagen onbekend was en dat dit haar als een hoer toescheen, kan
vaststaan uit de woorden van Nicodemus, die een overste van de Joden was, (Johannes 3:1-
13); hij zei immers: ‘Hoe kan een mens verwekt worden wanneer hij oud is; kan hij
andermaal in de baarmoeder van zijn moeder ingaan’, (vers 4).
Het is bekend dat de Heer de innerlijke dingen van Zijn rijk en van de Kerk heeft geopend,
niettemin waren die innerlijke dingen ook aan de Ouden bekend, zoals dat de mens moest
worden wedergeboren om in het leven te kunnen ingaan; dat hij dan de oude mens moest
uittrekken, dat wil zeggen, de liefden van zich en van de wereld met haar begeerten en de
nieuwe aantrekken, dat wil zeggen, de liefde jegens de naaste en tot God; en verder dat in de
wederverwekte mens de hemel was en meer dingen, die innerlijke dingen zijn.
Deze dingen kenden degenen die van de Oude Kerk waren, maar zij werden tot die dingen
geleid door de uiterlijke dingen, die uitbeeldend waren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2074
Maar omdat zulke dingen geheel en al verloren waren gegaan bij de Joodse natie, leerde
daarom de Heer die, maar de uitbeeldende dingen zelf schafte Hij af, omdat het merendeel
ervan Hem beoogde; het beeld immers moet verdwijnen wanneer de beeltenis zelf verschijnt;
Hij heeft dus een Nieuwe Kerk geïnstaureerd, die niet, zoals de vorige, door de uitbeeldende
dingen tot de innerlijke dingen zou worden geleid, maar ze zonder die uitbeeldende dingen
zou weten; en in de plaats ervan heeft Hij alleen enige uiterlijke dingen geboden, namelijk: de
Doop en het Heilig Avondmaal; de Doop, opdat men daardoor de wederverwekking zou
gedenken en het Heilig Avondmaal, opdat men daardoor de Heer zou gedenken en Zijn liefde
jegens het gehele menselijke geslacht en de wederkerige liefde van de mens tot Hem.
Dit werd gezegd opdat men zal weten dat de innerlijke dingen van de Kerk die de Heer heeft
geleerd, aan de Ouden bekend waren, maar dat zij bij de Joodse natie geheel en al verloren
waren gegaan en wel dermate dat zij niet anders dan als valse dingen werden beschouwd.
4905. En Jehudah zei; dat dit het vonnis betekent door het godsdienstige waarin de Joodse
natie was, staat vast uit de uitbeelding van Jehudah, namelijk het godsdienstige van de Joodse
natie, nr. 4864; dat het het vonnis is daardoor, blijkt uit wat volgt.
4906. Leid haar uit en zij worde verbrand; dat dit betekent dat het moest worden uitgeroeid,
namelijk het innerlijke van de Kerk, dat door Tamar wordt uitgebeeld, staat vast uit de
betekenis van ‘haar uitleiden en verbranden’, namelijk uitroeien; uitleiden wordt gezegd met
betrekking tot het ware en verbranden met betrekking tot het goede, welke moesten worden
uitgeroeid.
Dat verbranden wordt gezegd met betrekking tot de uitroeiing van het goede, staat vast uit
verscheidene plaatsen in het Woord; dit komt daarvandaan dat het vuur en de vlam in de
geestelijke zin het goede is en vandaar is de warmte de aandoening van het goede en in de
tegenovergestelde zin is het vuur en de vlam het boze en vandaar is de warmte de aandoening
van het boze, nrs. 1297, 1861, 2446.
Het goede is ook daadwerkelijk een geestelijk vuur, waar vanuit de geestelijke warmte is die
levend maakt; en het boze is een vuur en daaruit is de warmte die verteert.
Dat het goede van de liefde het geestelijk vuur is en dat de aandoening van dat goede de
geestelijke warmte is, kan voor hem die oplet en overdenkt, klaarblijkend vaststaan; indien hij
immers daarover nadenkt vanwaar de mens het levensvuur en de levenswarmte heeft, dan zal
hij zien dat zij vanuit de liefde is; zodra immers de liefde ophoudt, wordt de mens ook koud
en hoe meer hij in de liefde is, des te meer wordt hij warm; indien de levenskracht van de
mens niet uit die oorsprong was, zou hij geenszins het leven kunnen hebben.
Maar dat vuur of die geestelijke warmte, die het leven maakt, wordt tot een verbrandend en
verterend vuur bij de bozen; het wordt immers bij hen in zo’n vuur verkeerd.
Bij de van rede verstoken dieren vloeit de geestelijke warmte ook in en maakt het leven, maar
een leven volgens de opneming in hun organische vormen; vandaar hebben zij de kennis en de
aandoeningen mee aangeboren, zoals de bijen en de overige dieren.
4907. Zij werd uitgeleid; dat dit betekent nabij de uitwerking, namelijk dat het zou worden
uitgeroeid, kan vaststaan uit de betekenis van uitgeleid en verbrand worden, namelijk
uitgeroeid worden, nr. 4906; daarom is hier uitgeleid zijn om verbrand te worden nabij de
uitwerking dat het zou worden uitgeroeid.
4909. Door te zeggen ‘van de man wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger’; dat dit betekent
dat iets zodanigs in hun godsdienstige was, staat vast uit de uitbeelding van Jehudah, die hier
de man is, te weten het godsdienstige van de Joodse natie, nrs. 4864, 4905; en uit de betekenis
van in de baarmoeder dragen of zwanger zijn, namelijk voortgebracht worden, nr. 4904; hier
echter daarin zijn, want wat is voortgebracht is daarin, namelijk dat wat ontvangen is; dit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2075
voortgebrachte is de eerste uitwerking, die, omdat zij uitwerkt, de oorzaak wordt genoemd,
waar vanuit een verdere uitwerking is, waarover nr. 4904.
Wat in hun godsdienstige was, kan vaststaan uit wat eerder in nr. 4899 is gezegd en eveneens
uit wat volgt.
4910. En zij zei: Erken, ik bid u, wiens het zegel en het doekje en de stok, deze dingen zijn;
dat dit betekent dat dit zou worden gekend aan de panden, staat vast uit de betekenis van het
zegel, van het doekje en van de stok, te weten de panden van de verbinding van de uiterlijke
of natuurlijke mens, nrs. 4874, 4887.
4911. En Jehudah erkende; dat dit betekent dat hij het bevestigde omdat het het zijne was,
staat vast uit de betekenis van erkennen, namelijk bevestigen en dit omdat hij aan de panden
erkende dat het het zijne was.
Hier wordt de gemoedsaard van die natie beschreven, die zodanig is dat zij het innerlijke van
de Kerk als vals verwerpt, het niettemin aanvaardt en bevestigt, wanneer het haar te kennen
wordt gegeven dat het van haar is.
Degenen die in het vuile van de liefden zijn, dat wil zeggen in gierigheid en tevens in de
liefde van zich, zoals deze natie is, kunnen het gezicht van het gemoed niet verheffen en het
ware nergens anders vandaan zien dan vanuit henzelf, daarom bevestigen zij het wanneer het
aan hen wordt toegekend; zoals bijvoorbeeld, indien hun gezegd wordt dat het Woord in zich
Goddelijk is en de verborgenheden van de hemel bevat en eveneens zulke verborgenheden als
alleen door de engelen worden begrepen, dan bevestigen zij dit ware, aangezien zij het Woord
tot het hunne maken, omdat het bij hen plaatsvond en bij hen was en in de letter over hen
handelt; maar indien de verborgenheden zelf of de geestelijke ware dingen aan hen worden
geopenbaard, verwerpen zij die.
Indien hun wordt gezegd dat de rituele dingen van hun Kerk alle heilig in zich zijn geweest,
bevestigen zij dit ware, omdat zij de rituele dingen tot de hunne maken; maar indien er wordt
gezegd dat die heilige dingen in de rituele dingen daarvan afgescheiden zijn geweest, dan
loochenen zij dit.
Indien hun wordt gezegd dat de Joodse Kerk hemels en de Israëlitische Kerk geestelijk is
geweest en indien hun wordt verklaard wat het hemelse en wat het geestelijke is, zouden zij
dit eveneens bevestigen, maar indien er wordt gezegd dat die Kerken hemels en geestelijk
worden genoemd daarom, dat de afzonderlijke dingen daar de hemelse en de geestelijke
dingen hebben uitgebeeld en dat de uitbeeldende dingen de zaak en niet de persoon betreffen,
dan loochenen zij dit.
Indien hun wordt gezegd dat in de stok van Mozes macht uit Jehovah, dus de Goddelijke
macht is geweest, bevestigen zij dit en noemen het waar; maar indien hun wordt gezegd dat
die macht niet in de stok is geweest, maar alleen in het Goddelijke bevel, loochenen zij dit en
noemen het vals.
Indien hun wordt gezegd dat de bronzen slang die door Mozes werd opgericht, diegenen heeft
genezen die door slangen werden gebeten en dat het zo een wonderdoende slang was,
bevestigen zij dit; maar indien hun wordt gezegd dat die slang niet in zich genezend was en
wonderdoend, maar vanuit de Heer, Die werd uitgebeeld, loochenen zij dit en noemen het
vals; ter vergelijking wat over de slang is vermeld en gezegd, (Numeri 21:7-9; 2 Koningen
18:4; Johannes 3:14,15).
Eender in de overige dingen.
Zulke dingen zijn het die daarmee worden aangeduid dat Jehudah erkende en welke van de
zijde van de met hem aangeduide natie, verbonden werden met het innerlijke van de Kerk, dat
door Tamar wordt uitgebeeld; en omdat het zulke dingen waren, ging Jehudah niet tot haar in
als een zwager tot de echtgenote, maar als een hoereerder tot een loonhoer.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2076
4912. En hij zei: Zij is gerechter dan ik; dat dit betekent dat er geen verbinding was van het
uiterlijke met het innerlijke, maar een van het innerlijke met het uiterlijke, staat vast uit wat
eerder in nr. 4899 is gezegd over de Kerk bij de Joodse natie en in die natie, namelijk dat bij
die natie de Kerk is geweest, dat wil zeggen, het innerlijke verbonden met het uiterlijke, maar
dat in die natie dit er niet is geweest, dat wil zeggen, het uiterlijke niet verbonden met het
innerlijke; opdat immers de Kerk zal zijn in een natie, moet er het wederkerige zijn.
4913. Daarom omdat ik haar aan mijn zoon Sela niet heb gegeven; dat dit betekent omdat het
uiterlijke zodanig was, kan vaststaan uit wat eerder werd ontvouwd, namelijk dat Tamar niet
kon worden gegeven aan Sela, de zoon van Jehudah, omdat er zo een verbinding zou
plaatsvinden als van echtgenote met een echtgenoot volgens de wet over de zwagerplicht en
toch het godsdienstige van de Joodse natie, dat moest worden uitgebeeld, niet zodanig was,
maar zodanig was als de verbinding van een schoonvader met een schoondochter als een
loonhoer.
4914. En hij voer niet verder haar te bekennen; dat dit betekent dat er geen verbinding meer
was, staat vast uit de betekenis van bekennen, te weten verbonden worden; en uit de betekenis
van ‘hij voer niet verder voort’ , namelijk niet meer, dus dat er met het innerlijke van de Kerk
niet meer enige verbinding was; met Tamar immers wordt het innerlijke van de Kerk
uitgebeeld; daarom ook had Jehudah niet meer zonen.
4915. vers 27-30. En het geschiedde ten tijde als zij baarde, en ziet, er waren tweelingen in
haar baarmoeder.
En het geschiedde als zij baarde en hij gaf de hand en de vroedvrouw nam en zij bond het
dubbelgedoopte op zijn hand, door te zeggen: Deze ging het eerst uit.
En het geschiedde als hij zijn hand terugtrok, en ziet, zijn broeder ging uit; en hij zei: Wat
hebt gij een breuk op u gebroken; en hij noemde zijn naam Perez.
En daarna ging zijn broeder uit, op wiens hand het dubbelgedoopte was; en hij noemde zijn
naam Zera.
En het geschiedde ten tijde, betekent de volgende staat; als zij baarde, betekent de erkenning
van de zijde van het innerlijk ware; en ziet, er waren tweelingen in haar baarmoeder, betekent
dat het ene en het andere van de Kerk er was; en het geschiedde als zij baarde, betekent de
voortbrenging; en hij gaf de hand, betekent de macht; en de vroedvrouw nam, betekent het
natuurlijke; en zij bond het dubbelgedoopte op zijn hand, betekent dat het die een merk gaf;
het dubbelgedoopte is het goede; door te zeggen: Deze ging het eerst uit, betekent dat het de
voorrang heeft; en het geschiedde als hij de hand terugtrok, betekent dat het zijn macht
verborg; en ziet, zijn broeder ging uit, betekent het ware van het goede; en hij zei: Wat hebt
gij een breuk op u gebroken, betekent zijn afscheiding van het goede in schijn; en hij noemde
zijn naam Perez, betekent het hoedanige; en daarna ging zijn broeder uit, betekent het goede
daadwerkelijk eerder; op wiens hand het dubbelgedoopte was; betekent de erkenning dat het
het goede was; en hij noemde zij naam Zera, betekent het hoedanige.
4916. Het geschiedde ten tijde; dat dit de volgende staat betekent, staat vast uit de betekenis
van de tijd, namelijk de staat, waarover de nrs. 1274, 1382, 2625, 2788, 2837, 3254, 3356,
3827, 4882, 4901; dat het geschiedde ten tijde, de volgende staat is, is duidelijk, omdat nu
volgt wat plaatsvond, zie ook nr. 4814.
4917. Als zij baarde; dat dit de erkenning betekent van de zijde van het innerlijk ware, staat
vast uit de betekenis van baren, namelijk erkennen met het geloof en met de daad, nrs. 3905,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2077
3915, 3919; en uit de uitbeelding van Tamar, die hier zij is, namelijk het innerlijke van de
uitbeeldende Kerk, dus het innerlijk ware.
4918. En ziet, er waren tweelingen in haar baarmoeder; dat dit betekent dat het ene en het
andere van de Kerk er was, staat vast uit de betekenis van de tweelingen, namelijk het ene en
het andere, namelijk het goede en het ware, nr. 3299; en uit de betekenis van de baarmoeder,
namelijk daar waar het goede en ware ontvangen ligt, dus daar waar datgene is wat van de
Kerk is.
De baarmoeder betekent in de werkelijke zin het binnenste van de echtelijke liefde, waarin de
onschuld is, omdat de baarmoeder met die liefde in de Grootste Mens overeenstemt; en
aangezien de echtelijke liefde haar oorsprong ontleent aan de liefde van het goede en het
ware, die van het hemels huwelijk is en dit huwelijk de hemel zelf of het rijk van de Heer is
en het rijk van de Heer op aarde de Kerk is, wordt met de baarmoeder daarom ook de Kerk
aangeduid; de Kerk immers is daar waar het huwelijk van het goede en het ware is; vandaar
komt het dat de baarmoeder openen is, daaruit de leringen van de Kerken, nr. 3865 en ook het
vermogen tot opnemen van de ware en goede dingen die van de Kerk zijn, nr. 3967; en dat uit
de baarmoeder uitgaan is wedergeboren worden of wederverwekt worden, nr. 4904, dat wil
zeggen, de Kerk worden; wie immers wordt wedergeboren of wederverwekt, wordt de Kerk.
Omdat met uitgaan uit de baarmoeder de wedergeboorte wordt aangeduid en vandaar de Kerk,
wordt de Heer in het Woord genoemd Formeerder van de baarmoeder af, Hij Die uit de
baarmoeder uitleidt; en zij die wederverwekt en de Kerk zijn geworden, worden de
gedragenen van de baarmoeder af genoemd, zoals bij Jesaja: ‘Zo zei Jehovah, uw Maker, uw
Formeerder van de baarmoeder af, Hij helpt u’, (Jesaja 44:2); bij dezelfde: ‘Zo zei Jehovah,
uw Verlosser en uw Formeerder van de baarmoeder af’, (Jesaja 44:24); bij dezelfde:
‘Jehovah heeft gezegd, mij Formeerder van de baarmoeder af tot Zijn knecht, om Jakob tot
Hem weder te brengen en dat Israël Hem vergaderd worde’, (Jesaja 49:5); bij David:
‘Jehovah, Die mij van de baarmoeder af heeft uitgeleid’, (Psalm 22:10,11).
Bij Jesaja: ‘Merk op Mij, o huis van Jakob en alle overblijfselen van het huis Israëls, die
gedragen zijt van de baarmoeder af en gebracht van de moederbuik af’, (Jesaja 46:3).
Bij David: ‘De goddelozen zijn vervreemd van de baarmoeder af en zij dwalen af van de buik
aan met woorden der leugen’, (Psalm 58:4); waar vervreemden van de baarmoeder af is van
het goede dat van de Kerk is; en afdwalen van de buik aan is van het ware.
Bij Hosea: ‘Smarten ener barende zullen hem aankomen, hij is een zoon die niet wijs is,
omdat hij op de tijd niet staat in de baarmoeder der zonen’, (Hosea 13:13); niet staan in de
baarmoeder der zonen, voor niet in het goede van het ware dat van de Kerk is.
Bij dezelfde: ‘Hun heerlijkheid zal wegvliegen zoals een vogel, van de baring, van de buik en
van de ontvangenis af’, (Hosea 9:11), voordat het ware van de Kerk geheel en al te gronde zal
gaan; van de baring af, voor hetgeen geboren is, van de buik af, hetgeen gedragen is, van de
ontvangenis af, hetgeen opgekomen is.
Bij Jesaja: ‘Ik heb geweten dat gij door trouweloos te handelen trouweloos zoudt gaan
handelen en dat gij een overtreder van de baarmoeder af genoemd zijt’, (Jesaja 48:8), staat
voor, dat hij vanaf het eerste van de Kerk zodanig was.
Bij Johannes: ‘Er werd een groot teken gezien in de hemel, een vrouw omgeven met de zon en
de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren; in de buik echter
dragende, riep zij, barensnood hebbende en in pijn zijnde om te baren’, (Openbaring 12:1,2);
de vrouw is de Kerk, nrs. 252, 253, 255; de zon waarmee zij omgeven was, is het goede van
de liefde, nrs. 30-38, 1529, 1530, 2441, 2495, 4060, 4696; de maan die onder haar voeten
was, is het ware van het geloof, nrs. 30-38, 1529, 1530, 2120, 2495, 4696; de sterren zijn de
erkentenissen van het goede en het ware, nrs. 2495, 2849, 4697; dat het twaalf sterren zijn,
komt omdat twaalf alle dingen is, dus alle dingen van het geloof, nrs. 577, 2089, 2129, 2130,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2078
3272, 3858, 3913; in de buik dragende, is het ontvangen ware van de Kerk; in barensnood
zijnde en in pijn zijnde om te baren, is dat het moeilijk werd opgenomen.
4919. En het geschiedde als zij baarde; dat dit de voortbrenging betekent, staat vast uit de
betekenis van baren, namelijk erkennen met het geloof en met de daad, waarover de nrs. 3905,
3915, 3919; en omdat dat wat met het geloof en met de daad wordt erkend, wordt
voortgebracht, wordt daarom met baren ook de voortbrenging aangeduid, namelijk van het
goede en het ware die van de Kerk zijn.
4920. En hij gaf de hand; dat dit de macht betekent, staat vast uit de betekenis van de hand,
namelijk de macht, nrs. 878, 3387.
4921. En de vroedvrouw nam; dat dit het natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van
de vroedvrouw, namelijk het natuurlijke, nr. 4588; hoe het hiermee is gesteld, zal blijken uit
wat volgt.
Dat de vroedvrouw in de geestelijke wereld iets anders betekent dan in de natuurlijke wereld,
kan hieruit vaststaan dat alle dingen die van de baring zijn, dus de dingen die van de
verloskunde zijn, daar niet zijn; daaruit blijkt dat de engelen die bij de mens zijn, wanneer hij
deze woorden leest, in plaats van de vroedvrouw iets anders doorvatten en wel iets dat
geestelijk is.
Dus doorvatten de engelen, omdat zij hun ideeën houden in de dingen die van de geestelijke
baring zijn, dus met de vroedvrouw datgene wat die baring bijstaat en overneemt; dat dit het
natuurlijke is, zie nr. 4588.
4922. En zij bond het dubbelgedoopte op zijn hand; dat dit betekent dat het die, namelijk de
macht, een merk gaf en dat het dubbelgedoopte het goede is, staat vast uit de betekenis van op
de hand binden, namelijk aan de macht een merk geven; de hand immers is de macht, nr.
4920; en uit de betekenis van het dubbelgedoopte, namelijk het goede en wel het geestelijk
goede.
Dat het dubbelgedoopte het geestelijk goede is, komt omdat het van scharlaken kleur is en de
scharlaken kleur betekent in het andere leven, wanneer die verschijnt, het geestelijk goede, dat
wil zeggen, het goede van de liefde jegens de naaste; alle kleuren immers die in het andere
leven zichtbaar zijn, betekenen iets van het goede en het ware, want zij ontstaan uit het licht
van de hemel, dat in zich de wijsheid en het inzicht uit het Goddelijke van de Heer is.
De schakeringen of modificaties van dat licht zijn vandaar de schakeringen en om zo te
zeggen de modificaties van de wijsheid en het inzicht, dus van het goede en het ware.
Dat het licht dat in de hemel is, vanuit de Goddelijke Wijsheid en het Goddelijk Inzicht van
de Heer is, Die daar als Zon verschijnt, zie de nrs. 1053, 1521-1533, 1619-1632, 2776, 3138,
3167, 3190, 3195, 3222, 3223, 3225, 3337, 3339, 3340, 3485, 3636, 3643, 3862, 3993, 4180,
4214, 4302, 4405, 4408, 4413, 4415, 4523-4533.
Dat de modificaties daaruit zijn en dat zij de schakeringen en de modificaties van dat licht
zijn, dus van het inzicht en de wijsheid, nrs. 1042, 1043, 1053, 1624, 3993, 4530, 4677, 4742.
Dat het dubbelgedoopte het geestelijk goede is, blijkt uit de plaatsen in het Woord waar het
wordt genoemd, zoals bij Jeremia: ‘Indien gij dan verwoest zijt, wat zult gij doen; indien gij u
kleeddet met het dubbelgedoopte en u versierde met sieraad van goud, tevergeefs zult gij u
schoon maken, de minnaars zullen u verafschuwen’, (Jeremia 4:30); daar wordt over Jehudah
gehandeld; u kleden met het dubbelgedoopte, voor het geestelijk goede; versieren met sieraad
van goud, voor het hemels goede.
In het tweede Boek van Samuël: ‘David weeklaagde over Saul en over Jonathan en hij
schreef op om de zonen van Jehudah de boog te leren: Gij dochteren Israëls, weent over Saul,
die u bekleedde met het dubbelgedoopte, met verrukkelijkheden en sieraad van goud op uw
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2079
kleed legde’, (2 Samuël 1:24); daar is de boog leren de leer van de liefde en van de
naastenliefde leren; de boog immers betekent dit; met het dubbelgedoopte bekleden, voor het
geestelijk goede, als eerder, en sieraad van goud op het kleed leggen, voor het hemels goede.
Omdat dit de betekenis van het dubbelgedoopte was, werd het ook bevolen dat dubbelgedoopt
scharlaken gebruikt zou worden op de gordijnen van het habitakel, op de voorhang, op de
bedekking voor de ingang van de tent, op de bedekking tot de poort van de voorhof, op de
tafel der aangezichten wanneer zij reisden, op Aharons klederen der heiligheid, zoals op de
efod, op de borstlap des gerichts, op de franjes van de mantel van de efod.
Op de gordijnen van het habitakel: ‘Voor het habitakel zult gij maken tien gordijnen, van fijn
getweernd linnen en hemelsblauw, en purper en dubbelgedoopt scharlaken’, (Exodus 26:1).
Op de voorhang: ‘Een voorhang zult gij maken van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt
scharlaken en fijn getweernd linnen’, (Exodus 26:31).
Op de bedekking voor de ingang van de tent: ‘Gij zult een deksel maken voor de ingang van
de tent van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen’,
(Exodus 26:36).
Op de bedekking tot de poort van de voorhof: ‘Voor de poort van de voorhof zult gij een
deksel maken uit hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd
linnen, het werk eens borduurders’, (Exodus 27:16).
Op de tafel der aangezichten wanneer zij reisden: ‘Wanneer het kamp optrekt, zullen zij op de
tafel der aangezichten een doek uitspreiden van dubbelgedoopt scharlaken en zullen dat met
een deksel van dassenvellen bedekken’, (Numeri 4:8).
Op de efod: ‘Gij zult de efod maken uit goud, hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt
scharlaken, fijn getweernd linnen, het werk eens kunstenaars.
Op de bandelier eender’, (Exodus 28,5,6,8).
Op de borstlap des gerichts: ‘Gij zult een borstlap des gerichts maken, het werk eens
kunstenaars, gelijk het werk des efods, uit goud, hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt
scharlaken en fijn getweernd linnen’, (Exodus 28:15).
Op de franjes van de mantel van de efod: ‘Granaatappelen van hemelsblauw en van purper en
van dubbelgedoopt scharlaken’, (Exodus 28:33).
Omdat de tent der samenkomst met de ark de hemel uitbeeldde, werden daarom die kleuren
bevolen en deze betekenden in de volgorde ervan de hemelse en de geestelijke dingen daar,
namelijk het hemelsblauw en het purper de hemelse goede en ware dingen, het dubbelgedoopt
scharlaken en het fijn getweernd linnen de geestelijke goede en ware dingen.
Eenieder die gelooft dat het Woord heilig is, kan weten dat elk ding iets betekent; en hij die
gelooft dat het Woord daarvandaan heilig is dat het uit de Heer door de hemel werd neer
gezonden, kan weten dat de hemelse en de geestelijke dingen die van Zijn rijk zijn, zijn
aangeduid.
Eender dat bij de reinigingen van melaatsheid werd gebruikgemaakt van: ‘cederhout,
scharlaken en hyssop’, (Leviticus 14:4,6,52); en dat op de verbranding van de rode vaars,
waaruit het water der afzondering werd bereid, gelegd zou worden: ’cederhout en hyssop en
dubbelgedoopt purper’, (Numeri 19:6).
De ontwijding van het goede en het ware wordt ook door eendere dingen beschreven bij
Johannes: ‘Ik zag een vrouw, zittende op het scharlaken beest, hetwelk vol was van namen der
lastering; en het had zeven hoofden en tien hoornen; de vrouw was bekleed met purper en
scharlaken en verguld met goud en kostbare steen en paarlen, hebbende een gouden
drinkbeker in haar hand, vol van gruwelen en van onreinheid der hoererijen’, (Openbaring
17:3,4); en daarna: ‘Wee, wee, grote stad, welke bekleed waard met fijn lijnwaad en purper en
scharlaken, verguld met goud en kostbare steen en paarlen’, (Openbaring 18:16), waar over
Babel wordt gehandeld, waarmee de ontwijding van het goede wordt aangeduid, nrs. 1182,
1283, 1295, 1304, 1306-1308, 1321, 1322, 1326, daar de ontwijding zowel van het goede als
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2080
het ware, welke Babylonisch is; bij de profeten van het Oude Testament is Babel de
ontwijding van het goede en Chaldea de ontwijding van het ware.
Scharlaken betekent in de tegenovergestelde zin het boze dat is tegenovergesteld aan het
geestelijk goede, zoals bij Jesaja: ‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden
als sneeuw, al waren zij rood als purper, zij zullen worden als wol’, (Jesaja 1:18); dat
scharlaken dat boze betekent, komt omdat het bloed, ook vanwege het rode, in de werkelijke
zin het geestelijk goede of de liefde jegens de naaste betekent, maar in de tegenovergestelde
zin het aangedane geweld tegen de naastenliefde.
4923. Door te zeggen: Deze ging het eerst uit; dat dit betekent dat het de voorrang heeft, staat
vast uit de betekenis van het eerst uitgaan of de eerstverwekte zijn, namelijk de voorrang en
de meerderheid, nr. 3325.
Hier en in wat volgt tot aan het einde van dit hoofdstuk wordt gehandeld over het
eerstgeboorterecht.
Wie de innerlijke zin van het Woord niet kent, kan menen dat het alleen het
eerstgeboorterecht is waarover wordt gehandeld en dus over de voorrechten die de
eerstverwekte zou krijgen volgens de wetten; maar degenen die iets weet over de innerlijke
zin, kan duidelijk genoeg zien dat hier ook iets verheveners verborgen ligt, zowel uit het feit
zelf dat een van hen de hand uitstak en die weer terugtrok en dat toen de ander uitging, als
hieruit dat zij daarnaar werden genoemd en dat de vroedvrouw het dubbelgedoopte bond op
de hand van de eerste; en verder uit bijna eendere dingen over Ezau en Jakob, namelijk dat zij
in de baarmoeder samen stootten en dat Jakob, toen Ezau het eerst uitging, diens hiel
vasthield, (Genesis 25:23,24,26); bovendien ook uit de twee zonen van Jozef, namelijk dat
Jakob, toen hij hen zegende, de rechterhand op de jongste en de linkerhand op de oudste
legde, (Genesis 48:17-19).
De Joden en eveneens enigen van de christenen geloven weliswaar dat hierin, en ook in de
overige dingen van het Woord, een zeker iets verborgen is, dat zij mystiek noemen; dit heeft
als oorzaak dat hun de heiligheid voor het Woord vanaf kindsheid is ingeprent; maar vraagt
men hun wat dat mystieke dan is, dan weten zij dit niet.
Indien hun wordt gezegd dat dit mystieke in het Woord, omdat het Goddelijk is,
noodzakelijkerwijs zodanig moet zijn als in de hemel bij de engelen is, en dat er geen ander
mystieke in het Woord kan bestaan en indien het iets anders was, het of fabelachtig of
magisch of afgodisch zou zijn, en verder dat het mystieke, dat bij de engelen in de hemel is,
niets anders is dan dat wat het geestelijke en het hemelse wordt genoemd en enig en alleen
handelt over de Heer en over Zijn rijk en over de Kerk, dus over het goede en het ware en dat
zij, indien zij wisten wat het goede en het ware, of wat de liefde en het geloof is, dit mystieke
ook zouden kunnen weten; maar wanneer hun dit wordt gezegd, gelooft dit nauwelijks
iemand; ja zelfs zijn zij die van de Kerk zijn, heden ten dage in zo’n onwetendheid, dat wat
over het hemelse en het geestelijke wordt vermeld, nauwelijks begrijpelijk is.
Maar hoe het ook zij, toch kan ik, omdat het mij vanuit de Goddelijke Barmhartigheid van de
Heer is toegestaan, tegelijk in de hemel zoals een geest en op de aarde zoals een mens te zijn
en vandaar met de engelen te spreken en dit nu aanhoudend verscheidene jaren lang, niet
anders dan de dingen openen die de mystieke dingen van het Woord worden genoemd, dat wil
zeggen de innerlijke dingen ervan, die de geestelijke en hemelse dingen van het rijk van de
Heer zijn.
Wat echter deze dingen in de innerlijke zin insluiten, die over de beide zonen van Tamar
worden vermeld, zal nu in wat volgt worden gezegd.
4924. En het geschiedde als hij de hand terugtrok; dat dit betekent dat het zijn macht verborg,
staat vast uit de betekenis van de hand, namelijk de macht, de nrs. 878, 3387, 4920 en deze
hand verbergen wordt aangeduid met terugtrekken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2081
4925. En ziet, zijn broeder ging uit; dat dit het ware van het goede betekent, staat vast uit de
betekenis van de broeder, namelijk het bloedverwante vanuit het goede, waarover de nrs.
3815, 4267, dus het ware van het goede.
Het ware van het goede is dat ware dat vanuit het goede is of het is dat geloof dat vanuit de
naastenliefde is.
Hier wordt in de innerlijke zin gehandeld over het eerstgeboorterecht bij hen die uit de Heer
worden wedergeboren of wederverwekt, dus over het eerstgeboorterecht in de Kerk.
Vanaf de oudste tijden werd daarover gediscussieerd wat het eerstverwekte is: het goede dat
van de naastenliefde is, dan wel het ware dat van het geloof is; en omdat het goede, wanneer
de mens wordt wedergeboren en de Kerk wordt, niet verschijnt, maar zich in de innerlijke
mens verbergt en zich alleen openbaart in een zekere aandoening die niet klaarblijkend in de
zin van de uiterlijke of natuurlijke mens valt, voordat hij is wedergeboren, maar het ware zich
openbaart - dit gaat immers binnen door de zinnen en legt zich neer in het geheugen van de
uiterlijke of natuurlijke mens - zijn daarom verscheidenen in die dwaling gevallen dat het
ware het eerstverwekte is en tenslotte ook in die dwaling dat het ware het wezenlijke van de
Kerk is en wel zozeer wezenlijk, dat het ware dat het geloof wordt genoemd, kan zaligen
zonder het goede dat van de naastenliefde is.
Uit deze ene dwaling zijn zeer vele andere afgeleid, die niet alleen de leer maar ook het leven
hebben aangetast, zoals dat de mens, onverschillig hoe hij leeft, gezaligd wordt, als hij slechts
het geloof heeft; dat ook aan de grootste booswichten, als zij slechts in het laatste doodsuur
zulke dingen als van het geloof zijn, belijden, in de hemel worden opgenomen; dat in de
hemel eenieder kan worden opgenomen alleen vanuit genade, wat voor een leven hij ook mag
hebben gehad; en omdat zij in die leer zijn, weten zij op het laatst ook niet wat naastenliefde
is, noch bekommeren zij zich daarom en tenslotte geloven zij ook niet dat die bestaat en dus
ook niet de hemel en de hel.
De oorzaak hiervan is deze dat het geloof zonder de naastenliefde of het ware zonder het
goede, niets leert en hoe meer het van het goede terugwijkt, verdwaast het de mens des te
meer; het is immers het goede waarin en waardoor de Heer invloeit en het inzicht en de
wijsheid geeft, dus een hogere ziening en eveneens de doorvatting of iets zo is of niet zo is.
Hieruit kan vaststaan hoe het is gesteld met het eerstgeboorterecht, namelijk dat het goede het
daadwerkelijk en dat het ware het schijnbaar heeft.
Dit nu is het wat hier in de innerlijke zin wordt beschreven door de baring van de twee zonen
van Tamar; met het dubbelgedoopte immers dat de vroedvrouw op de hand bond, wordt het
goede aangeduid, zoals in nr. 4922 is getoond; met het eerst uitgaan wordt de voorrang
aangeduid, nr. 4923; met de hand terugtrekken wordt aangeduid dat het goede zijn macht
verborg, zoals eerder werd gezegd; daarmee dat zij broeder uitging, wordt het ware
aangeduid; met wat hebt gij een breuk op u gebroken, wordt de scheiding in schijn tussen het
ware en het goede aangeduid; met daarna ging zijn broeder uit, wordt aangeduid dat het goede
daadwerkelijk het eerst is; en met op wiens hand het dubbelgedoopte was, wordt de erkenning
aangeduid dat het het goede was; niet eerder immer wordt erkend dat het goede eerder is, dan
nadat de mens is wedergeboren; dan immers handelt de mens vanuit het goede en vanuit dit
beschouwt hij het ware en het hoedanige ervan.
Deze dingen zijn het die zijn bevat in de innerlijke zin, waarin wordt geleerd hoe het gesteld
is met het goede en het ware bij de mens die opnieuw wordt geboren, namelijk dat het goede
daadwerkelijk op de eerste plaats is, maar het ware in schijn en dat het goede niet op de eerste
plaats schijnt te zijn wanneer de mens wordt wederverwekt, maar dan klaarblijkend wanneer
hij wederverwekt is.
Maar het is niet nodig om deze dingen verder te ontvouwen; zij zijn immers eerder ontvouwd,
zie de nrs. 3324, 3325, 3539, 3548, 3494, 3556, 3563, 3570, 3576, 3701, 4243, 4244, 4247,
4337; en dat er vanaf oude tijden over het eerstgeboorterecht gestreden werd, of het aan het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2082
goede dan wel aan het ware, of aan de naastenliefde dan wel aan het geloof toebehoort, nr.
2435.
Omdat de Heer in de hoogste zin de Eerstverwekte is en vandaar de liefde tot Hem en de
liefde jegens de naaste, werd daarom in de uitbeeldende Kerk de wet gegeven dat de
eerstverwekte dingen Jehovah zouden toebehoren, waarover bij Mozes:
‘Heilig Mij elk eerstverwekte, de opening van de baarmoeder onder de zonen Israëls, in de
mens en in het beest, zullen Mijne zijn’, (Exodus 13:2).
‘Jehovah en elke opening van de vrucht van het beest, zoveel gij mannetjes zult hebben, zij
zullen voor Jehovah zijn’, (Exodus 13:12).
‘Elke opening van de baarmoeder is Mijne; derhalve ten aanzien van al uw vee zult gij het
manlijke geven, de opening van de os en van het kleinvee’, (Exodus 34:19).
‘Elke opening van de baarmoeder ten aanzien van alle vlees dat zij Jehovah zullen brengen,
van mensen en van beesten, zal het uwe zijn, maar door te lossen zult gij nochtans lossen elke
eerstverwekte des mensen’, (Numeri 18:15).
‘Zie, ik heb de Levieten uit het midden van de zonen Israëls genomen, in de plaats van elke
eerstverwekte van de opening van de baarmoeder, van de zonen Israëls, opdat de Levieten
Mijne zullen zijn’, (Numeri 3:12).
Omdat het eerstverwekte datgene is wat de baarmoeder opent, wordt derhalve waar het
eerstverwekte wordt genoemd, daar ook gezegd de opening van de baarmoeder, opdat het het
goede zal zijn dat wordt aangeduid.
Dat dit het goede is, blijkt uit de afzonderlijke dingen in de innerlijke zin, vooral uit wat wordt
vermeld over de zonen van Tamar, namelijk dat Zera met zijn hand de baarmoeder opende; en
dat met hem het goede wordt uitgebeeld, staat ook vast uit het dubbelgedoopte op zijn hand,
nr. 4922; ook is de baarmoeder, in verband waarmee van de opening wordt gesproken, daar
waar het goede en het ware zijn , dus de Kerk, zie nr. 4918, en deze openen is de macht geven
dat het ware geboren zal worden.
Omdat de Heer alleen de Eerstverwekte is, Hij is immers het Goede Zelf en uit het Goede van
Hem is al het ware, daarom werd het eveneens aan Jakob, die niet de eerstverwekte was,
opdat hij de Heer zou uitbeelden, toegelaten om van zijn broer Ezau het eerstgeboorterecht te
kopen; en omdat dit niet genoeg was, werd hij Israël genoemd, opdat hij door die naam het
goede van het ware zou uitbeelden, want Israël is in de uitbeeldende zin het goede dat door
het ware is, nrs. 3654, 4286, 4598.
4926. En zij zei: ‘Wat hebt gij een breuk op u gebroken; dat dit zijn afscheiding van het goede
in schijn betekent, staat vast uit de betekenis van de breuk, namelijk de verbreking en de
verdraaiing van het ware door de afscheiding van het goede, waarover hierna.
Dat ‘een breuk breken’ hier is het dubbelgedoopte van de hand afscheuren, is duidelijk, dus
het goede scheiden, want met het dubbelgedoopte wordt het goede aangeduid, nr. 4922.
Dat dit schijnbaar was, volgt hieruit dat het de vroedvrouw zo toescheen; deze was immers
niet degene die het dubbelgedoopte had, maar het was zijn broer, door wie het ware wordt
uitgebeeld; zie nr. 4925, namelijk dat het goede daadwerkelijk het eerstverwekte is, maar het
ware in schijn.
Dit kan nog worden toegelicht door de nutten en de leden in het menselijk lichaam; het schijnt
alsof de leden en organen eerder zijn en dat de nutten ervan daarna zijn; eerstgenoemde
immers vertonen zich eerder voor het oog en worden eveneens eerder gekend dan de nutten;
maar toch is het nut eerder dan de leden en de organen; deze immers zijn vanuit de nutten,
maar zo volgens de nutten gevormd; ja, het nut zelf vormt ze en past ze aan zich aan; indien
dit niet zo was, zouden alle en de afzonderlijke dingen bij de mens nooit zo eensgezind tot een
zaak samenwerken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2083
Eender is het gesteld met het goede en het was; het schijnt alsof het ware eerder is, maar het is
het goede; dit vormt de ware dingen en past die aan zich aan; daarom zijn de ware dingen in
zich geschouwd niets anders dan de gevormde goede dingen of de vormen van het goede.
De ware dingen gedragen zich ook ten opzichte van het goede zoals de ingewanden en zoals
de vezels in het lichaam ten opzichte van de nutten; ook is het goede in zich geschouwd niets
anders dan het nut.
Dat de breuk een inbreuk op het ware en de verdraaiing ervan is, door de afscheiding van het
goede, staat eveneens vast uit andere plaatsen in het Woord, zoals bij David; ‘Onze schuren
zijn vol, uitgevende spijs na spijs; onze kudden van kleinvee zijn duizenden en tienduizenden
in onze straten, onze ossen zijn beladen, er is geen breuk’, (Psalm 144:13,14); daar wordt
gehandeld over de Oude Kerk, zodanig als zij was in haar jeugd; de spijs waarvan de schuren
vol waren, voor de geestelijke spijs, dat wil zeggen voor het ware en het goede; de kudden
van kleinvee en de ossen voor de innerlijke en uiterlijke goede dingen; er is geen breuk, staat
daarvoor dat het ware niet geknakt of doorgebroken is door de afscheiding van het goede.
Bij Amos: ‘Ik zal de ineengestorte tent van David oprichten en Ik zal haar breuken vertuinen
en wat aan haar vernietigd is, herstellen; Ik zal ze bouwen naar de dagen der eeuwigheid’,
(Amos 9:11); daar over de Kerk die in het goede is; de ineengestorte tent van David is het
goede van de liefde en van de naastenliefde uit de Heer.
Dat de tent dat goede is, zie de nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3312, 4128, 4391, 4599; en dat
David de Heer is, nr. 1888; de breuken vertuinen voor de valse dingen verbeteren, die
binnengegaan waren door de scheiding tussen het ware en het goede; bouwen naar de dagen
der eeuwigheid, voor naar de staat van de Kerk in de oude tijden; die staat en die tijd worden
in het Woord de dagen der eeuwigheid genoemd en de dagen der eeuw en eveneens van
geslacht en van geslacht.
Bij Jesaja: ‘Hij bouwt uit u de woestheden der eeuw, de fundamenten van geslacht en van
geslacht en gij zult worden geheten: Die de breuken herstelt, die de paden weder opmaakt om
te wonen’, (Jesaja 58:12); daar over de Kerk waar de naastenliefde en het leven het wezenlijke
is; de breuk herstellen ook voor de valse dingen verbeteren die waren ingeslopen door de
scheiding tussen het goede en het ware; al het valse is daaruit; de paden weder opmaken om te
wonen, voor de ware dingen die van het goede zijn; de paden of de wegen immers zijn de
ware dingen, nrs. 627, 2333; en wonen wordt gezegd met betrekking tot het goede, nrs. 2268,
2451, 2712, 3613.
Bij dezelfde: ‘De breuken der stad Davids hebt gij gezien, dat zij zeer vele zijn en gij hebt
vergaderd de wateren van de lagere visvijver’, (Jesaja 22:9,10); de breuken der stad Davids
voor de valse dingen van de leer; de wateren van de lagere visvijver voor de overleveringen,
waardoor zij inbreuken maakten op de ware dingen die in het Woord zijn, (Mattheüs 15:1-6;
Markus 7:1-14).
Bij Ezechiël: ‘Gij zijt niet opgeklommen in de breuken, noch hebt gij de heining vertuind voor
het huis Israëls, om in de oorlog te staan op de dag van Jehovah’, (Ezechiël 13:5).
Bij dezelfde: ‘Ik zocht uit hen een man die de heining mocht vertuinen en staan in de breuk
vóór mij voor het land, opdat Ik het niet mocht verderven, maar Ik heb hem niet gevonden’,
(Ezechiël 22:30); staan in de breuk, voor afweren en verhoeden dat de valse dingen
binnenbreken.
Bij David: ‘Jehovah zei dat Hij het volk zou verderven, indien Mozes, Zijn uitverkorene, niet
in de breuk had gestaan vóór Hem’, (Psalm 106:23); staan in de breuk ook voor verhoeden
dat de valse dingen binnenbreken; Mozes is het Woord, voorrede tot (Genesis hoofdstuk 28)
en nr. 4859.
Bij Amos: ‘Zij zullen uw nageslacht uittrekken met visangelen, door breuken zult gij uitgaan,
eenieder uit zijn streek en gij zult het paleis nederwerpen’, (Amos 4:2,3); door de breuken
uitgaan, van door de valse dingen vanuit de redeneringen; het paleis is het Woord, dus het
ware van de leer dat vanuit het goede is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2084
En omdat met de breuken het valse wordt aangeduid dat ontstaat door de scheiding tussen het
goede en het ware, wordt ook hetzelfde aangeduid in de uitbeeldende zin met de breuken van
het huis van Jehovah vastmaken en herstellen, (2 Koningen 12:6,8,9,13; 22:5).
In het tweede Boek van Samuël: ‘Het smartte David dat Jehovah een breuk gebroken had in
Uzza ; daarvandaan noemde hij die plaats Perez-Uzza’, (2 Samuël 6:8), waar over Uzza
wordt gehandeld, die stierf omdat hij de ark had aangeraakt, door de ark werd de hemel
uitgebeeld, in de hoogste zin de Heer en dus het Goddelijk Goede; door Uzza werd echter
datgene aangeduid wat bedient, dus het ware, want dit bedient het goede; die scheiding wordt
aangeduid met de breuk in Uzza.
4927. En hij noemde zijn naam Perez; dat dit het hoedanige betekent, namelijk van de
scheiding tussen het ware en het goede in schijn, staat vast uit de betekenis van de naam
noemen, namelijk het hoedanige, nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006, 3421; het
hoedanige zelf is Perez, want in de oorspronkelijke taal is Perez de breuk.
4928. En daarna ging zijn broeder uit; dat dit betekent het goede daadwerkelijk eerder, staat
vast uit de betekenis van Zera, die hier de broeder is, namelijk het goede; deze immers was
het die de baarmoeder opende en dus de eerstverwekte was en op wiens hand het
dubbelgedoopte was; dat dit het goede is, zie nr. 4925.
Dat met ‘daarna ging zijn broeder uit’ wordt aangeduid dat het goede daadwerkelijk eerder
was, komt omdat het goede, wanneer de mens wordt wederverwekt, niet verschijnt, omdat het
zich verbergt in de innerlijke mens en slechts invloeit in het ware door de aandoening volgens
de graden van de verbinding van het ware ermee; wanneer dus het ware met het goede is
verbonden, wat plaatsvindt wanneer de mens is wederverwekt, dan openbaart zich het goede,
want dan handelt de mens vanuit het goede en beschouwt hij de ware dingen zoals uit het
goede; dan immers betracht hij meer het leven dan de leer.
4929. Op wiens hand het dubbelgedoopte was; dat dit de erkenning betekent dat het het goede
was, staat hieruit vast dat hij nu werd erkend aan het dubbelgedoopte op de hand, dus dat het
het goede was dat de baarmoeder had geopend of dat het het eerstverwekte was.
Daarmee dat de vroedvrouw het dubbelgedoopte op de hand bond, wordt aangeduid dat zij
een merk gaf wie de eerstverwekte was; vandaar wordt hier de erkenning aangeduid.
4930. En hij noemde zijn naam Zera; dat dit het hoedanige betekent, staat vast uit de
betekenis van de naam noemen, namelijk het hoedanige, zoals eerder in nr. 4927.
Het hoedanige dat door Zera wordt aangeduid, is het hoedanige van die zaak waarover in de
innerlijke zin tot dusver is gehandeld, namelijk dat het goede daadwerkelijk het eerstverwekte
is en het ware in schijn.
Het hoedanige zelf bevat ontelbare dingen in zich, maar die ontelbare dingen kunnen niet
worden gezien in het licht van de wereld, maar in het licht van de hemel, dus wel voor de blik
van de engelen.
Indien de mens het hoedanige zag van een enkel ding zoals het voor de engelen verschijnt,
zou hij verstomd staan en belijden dat hij dit nooit zou hebben geloofd en dat hij naar
verhouding bijna niets wist.
Zera betekent in de oorspronkelijke taal de opgang en wordt toegekend aan de zon en aan de
eerste verschijning van het licht ervan; daarvandaan werd hij Zera genoemd, omdat het eender
gesteld is met het goede bij de mens die wordt wederverwekt; dit gaat immers het eerst op en
geeft licht, vanuit welk licht de dingen worden verlicht die in de natuurlijke mens zijn, opdat
zij kunnen worden gezien en erkend en tenslotte geloofd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2085
Indien er geen licht vanuit het goede van binnen in de mens was, zou hij nooit de ware dingen
tot aan de erkenning en tot aan het geloof toe kunnen zien, maar slechts of als zulke dingen
die moeten worden gezegd ter wille van het gewone volk of als valse dingen.
Vervolg over de overeenstemming met de Grootste Mens; hier over de
overeenstemming van de handen, de armen, de voeten en de lenden met hem.
4931. Eerder is getoond dat de gehele hemel één mens weergeeft met zijn afzonderlijke
organen, leden en ingewanden; en dit omdat de hemel de Heer weergeeft; de Heer immers is
het al in alle dingen van de hemel en wel dermate dat de hemel in de eigenlijke zin het
Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware is, die uit de Heer zijn.
Vandaar komt het dat de hemel als het ware in zovele gebieden is onderscheiden als er
ingewanden, organen en leden in de mens zijn en daarmee is ook de overeenstemming.
Indien er niet zo’n overeenstemming van de mens met de hemel was en door de hemel met de
Heer, zou de mens zelfs niet één ogenblik blijven bestaan, maar al die dingen worden in
verband gehouden door de invloeiing.
Maar al die gebieden hebben betrekking op twee rijken, namelijk op het hemels rijk en op het
geestelijk rijk; het hemels rijk is het rijk van het hart in de Grootste Mens en het
laatstgenoemde, namelijk het geestelijk rijk, is het rijk van de long daar; eender als in de
mens; in alle en de afzonderlijke dingen van hem regeert het hart en regeert de long.
Die twee rijken worden op wonderbaarlijke wijze verbonden en die verbinding wordt ook
uitgebeeld in de verbinding van het hart en de long bij de mens en in de verbindingen van de
werkingen van het ene en het andere in de afzonderlijke leden en ingewanden.
Wanneer de mens een embryo is of wanneer hij nog in de baarmoeder is, is hij in het rijk van
het hart, maar wanneer hij uit de baarmoeder is voortgekomen, komt hij tevens in het rijk van
de long; en indien hij zich door de ware dingen van het geloof naar het goede van de liefde
laat voortleiden, keert hij uit het rijk van de long terug naar het rijk van het hart in de Grootste
Mens; zo komt hij immers weer opnieuw in de baarmoeder en wordt wedergeboren; en dan
eveneens worden bij hem die twee rijken verbonden, maar in de omgekeerde orde; tevoren
immers was het rijk van het hart bij hem onder de heerschappij van de longen, dat wil zeggen,
tevoren heerste bij hem het ware van het geloof, maar daarna heerste het goede van de
naastenliefde.
Dat het hart overeenstemt met het goede van de liefde en de long met het ware van het geloof,
zie de nrs. 3635, 3883 tot 3896.
4932. Zij die in de Grootste Mens met de handen en de armen en eveneens met de schouders
overeenstemmen, zijn diegenen die in de macht zijn door het ware van het geloof vanuit het
goede; zij immers die in het ware van het geloof vanuit het goede zijn, zijn in de macht van de
Heer; zij kennen immers aan Hem alle macht toe en aan zichzelf geen enkele en hoe meer zij
aan zichzelf geen macht toekennen, niet met de mond, maar met het hart, in des te groter
macht zijn zij; vandaar worden de engelen machten en mogendheden genoemd.
4933. Dat de handen, de armen en de schouders overeenstemmen met de macht in de Grootste
Mens, komt omdat de krachten en de machten van het gehele lichaam en van al de
ingewanden ervan daarop betrekking hebben, want het lichaam oefent zijn krachten en
machten uit door de armen en de handen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2086
Vandaar komt het ook dat in het Woord met de handen, de armen en de schouders de machten
worden aangeduid.
Dat zij met de handen worden aangeduid, zie de nrs. 878, 3387; dat zij met de armen worden
aangeduid, blijkt uit verscheidene plaatsen, zoals uit deze: ‘Wees de arm elke morgen’, (Jesaja
33:2); ‘de Heer Jehovih komt in de sterke en Zijn arm zal voor Hem heersen’, (Jesaja 40:10)
‘Dit werkt Hij door de arm Zijner sterkte’, (Jesaja 44:12); ‘Mijn armen zullen de volken
richten’, (Jesaja 51:5) ‘Ik zag rondom en er was niemand die hielp; daarom heeft Mijn arm
Mij heil beschikt’, (Jesaja 63:5); ‘Vervloekt zij diegene die op de mens vertrouwt en vlees tot
zijn arm stelt’, (Jeremia 17:5); ‘Ik heb gemaakt de aarde, de mens en het beest, door Mijn
grote kracht en door Mijn uitgestrekte arm’, (Jeremia 27:5; 32:17); ‘Moabs hoorn is
afgesneden en zijn arm is verbroken’, (Jeremia 48:25); ‘Ik breek de armen van de koning van
Egypte; daarentegen zal Ik de armen van de koning van Babel versterken’, (Ezechiël
30:22,24,25); ‘Jehovah, breek de arm des goddelozen’, (Psalm 10:15); ‘Naar de grootheid
Uws arms, doe de zonen des doods overig zijn’, (Psalm 79:11); ‘Uitgeleid uit Egypte door een
sterke hand en door een uitgestrekte arm’, (Deuteronomium 7:19; 11:2,3; 26:8; Jeremia
32:21; Psalm 136:12).
Hieruit kan ook vaststaan dat met de Rechterhand in het Woord de hogere macht wordt
aangeduid en met zitten aan de Rechterzijden van Jehovah de Almacht, (Mattheüs 26:63,64;
Lukas 22:69; Markus 14:61,62; 16:19).
4934. Er verscheen aan mij een naakte arm, naar voren binnenwaarts gebogen, die zo’n grote
kracht en tevens zo’n verschrikking met zich meebracht, dat ik niet alleen daarvan huiverde,
maar dat het mij toescheen dat ik als het ware tot het allerkleinste en ten aanzien van de
binnenste dingen verbrijzeld zou kunnen worden; hij was onweerstaanbaar; deze arm
verscheen mij twee keer; en daaruit werd te weten gegeven dat armen de sterkte betekenen en
handen de macht; er werd ook een warmte gevoeld dat van die arm uitstroomde.
4935. Die naakte arm vertoont zich zichtbaar in verschillende standen en volgens die standen
jaagt hij schrik aan en in zo’n stand, als waarvan hier sprake was, een ongelooflijke schrik;
het schijnt immers alsof hij in één ogenblik beenderen en mergen kan verbrijzelen.
Zij die in het leven van het lichaam niet vreesachtig waren, worden niettemin in het andere
leven door deze arm in de grootste schrik gebracht.
4936. Een aantal malen verschenen enigen die stokken hadden en er werd gezegd dat het
magiërs waren; zij zijn vooraan aan de rechterzijde ver weg, diep in holen; degenen die
verderfelijker magiërs zijn geweest, worden daar dieper verborgen; zij schijnen aan zichzelf
toe met stokken te zijn voorzien; ook vormen zij door fantasieën verscheidene soorten van
stokken en zij geloven dat zij daarmee wonderen kunnen doen; zij menen immers dat er
kracht in de stokken gelegen is en dit omdat het stokken zijn waarop de rechterhand en de arm
steunt, die door de overeenstemming de sterkte en de macht zijn.
Daaruit werd het voor mij duidelijk waarom de ouden aan de magiërs stokken toekenden; de
oude heidenen immers hadden dit van de uitbeeldende Kerk, waarin de stokken evenals de
handen de macht betekenden, nr. 4876; en omdat zij macht betekenden, werd het aan Mozes
bevolen dat hij, wanneer wonderen moesten geschieden, de stok of de hand zou uitstrekken,
(Exodus 4:17,20; 8:1-11,12-16; 9:23; 10:3-21; 14:21,26,27; 17:5,6,11; Numeri 20:7-19).
4937.Soms vertonen ook de helse geesten vanuit fantasie een schouder, waardoor zij maken
dat de krachten worden teruggekaatst en er ook niet doorheen kunnen gaan, maar dit alleen
voor hen die in een zodanige fantasie zijn; zij weten immers dat de schouder overeenstemt
met alle macht in de geestelijke wereld.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2087
Met de schouder wordt ook in het Woord alle macht aangeduid, zoals blijkt in deze plaatsen:
‘Gij hebt verbroken het juk van zijn last en de stok van zijn schouder’, (Jesaja 9:3);
‘Gij verdringt met de zijde en met de schouder en gij stoot met uw hoornen’, (Ezechiël 34:21);
‘Gij zult hem de gehele schouder splijten’, (Ezechiël 29:6,7); ‘Opdat zij Jehovah dienen met
één schouder’, (Zefanja 3:9); ‘Een Knaap is ons geboren en het vorstendom zal op Zijn
schouder zijn’, (Jesaja 9:5); ‘Ik zal de sleutel van het huis van David op Zijn schouder geven’,
(Jesaja 22:22).
4938. Zij die in de Grootste Mens overeenstemmen met de voeten, met de voetzolen en met
de hielen, zijn degenen die natuurlijk zijn waarom met de voeten in het Woord de natuurlijke
dingen worden aangeduid, nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280; met de voetzolen de lagere
natuurlijke dingen en met de hielen de laagste natuurlijke dingen; de hemelse dingen immers
maken in de Grootste Mens het hoofd uit, de geestelijke dingen het lichaam en de natuurlijke
de voeten; in deze orde volgen zij elkaar ook op; ook worden de hemelse dingen, die de
hoogste zijn, begrensd in de geestelijke dingen, die de middelste zijn en de geestelijke dingen
in de natuurlijke dingen, die de laatste zijn.
4939. Eens toen ik naar de hemel werd opgeheven, scheen het mij toe alsof ik daar was met
het hoofd en met het lichaam beneden, maar met de voeten nog lager; en daaruit werd doorvat
hoe de hogere en de lagere dingen bij de mens overeenstemmen met de dingen die in de
Grootste Mens zijn en hoe het ene invloeit in het andere, namelijk dat het hemelse, dat het
goede van de liefde en het eerste van de orde is, invloeit in het geestelijke, dat het ware
daaruit is en het tweede van de orde is; en tenslotte in het natuurlijke, dat het derde van de
orde is.
Daaruit blijkt dat de natuurlijke dingen zijn zoals de voeten, waarop de hogere dingen
steunen; het is ook de natuur waarin de dingen worden begrensd die van de geestelijke wereld
zijn en die welke van de hemel zijn.
Vandaar komt het dat de gehele natuur het uitbeeldende theater is van het rijk van de Heer en
dat de afzonderlijke dingen daar uitbeelden, nrs. 2758, 3483; en dat de natuur blijft bestaan
vanuit de invloeiing volgens die orde en dat zij zonder die invloeiing zelfs niet één ogenblik
zou kunnen blijven bestaan.
4940. Toen ik een andere keer, omgeven door een kolom van engelen, in de plaatsen van de
lagere dingen werd neergelaten, werd het mij gegeven tot de zin toe te doorvatten dat zij die
in de aarde van de lagere dingen waren, overeenstemden met de voeten en met de voetzolen;
die plaatsen zijn ook onder de voeten en de voetzolen; ik heb daar ook met hen gesproken; het
zijn zulke geesten die in het natuurlijk verkwikkelijke zijn geweest en niet in het geestelijke.
Over de lagere aarde zie nr. 4728.
4941. In die plaatsen zijn ook diegenen die aan de natuur alle dingen hebben toegeschreven en
slechts weinig aan het Goddelijke; ik heb daar met hen gesproken; en toen van de Goddelijke
Voorzienigheid sprake was, kenden zij alle dingen aan de natuur toe; niettemin leggen
diegenen daar die een goed zedelijk leven hebben geleid, wanneer zij een zekere tijd lang daar
zijn vastgehouden, geleidelijk die beginselen af en trekken zij de beginselen van het ware aan.
4942. Toen ik daar was, hoorde ik ook in een kamer alsof er aan de andere zijde van de wand
sommigen waren die wilden inbreken, waardoor degenen die daar waren werden verschrikt,
omdat zij geloofden dat het rovers waren; en er werd gezegd dat zij die daar waren in zo’n
vrees worden gehouden, de oorzaak hiervan is dat zij dan van de boze dingen worden
afgeschrikt, omdat de vrees voor sommigen het middel tot verbetering is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2088
4943. In de lagere aarde onder de voeten en de voetzolen zijn ook diegenen die verdienste
hebben gesteld in weldaden en in werken; verscheidenen van hen schijnt het toe alsof zij hout
zagen; de plaats waar zij zijn, is kouder en het schijnt hun toe alsof zij zich warmte verwerven
door hun arbeid.
Ik heb ook met hen gesproken en het werd gegeven hun te zeggen of zij niet uit deze plaats
wilden weggaan; zij zeiden dat zij het nog niet door arbeid hadden verdiend; maar wanneer
die staat is doorgemaakt, worden zij daaruit gehaald.
Dezen zijn ook natuurlijk, omdat het heil willen verdienen niet geestelijk is; en bovendien
stelden zij zichzelf boven anderen, sommigen van hen verachten ook anderen; indien zij niet
méér vreugde dan de overigen in het andere leven ontvangen, zijn zij verontwaardigd tegen de
Heer; en daarom, wanneer zij hout zagen, verschijnt soms als het ware iets van de Heer onder
het hout en wel vanwege de verontwaardiging.
Maar omdat zij een vroom leven hebben geleid en vanuit onwetendheid zo hebben gedaan,
waarin iets van onschuld was, worden daarom soms engelen tot hen gezonden en zij
vertroosten hen; en bovendien verschijnt hun van boven van de linkerzijde soms als het ware
een schaap, op het zien waarvan zij ook troost ontvangen.
4944. Zij die van de wereld, uit de christelijke kring komen en een goed zedelijk leven hebben
geleid en iets van naastenliefde jegens de naaste hebben gehad, maar zich slechts weinig om
geestelijke dingen hebben bekommerd, worden voor het merendeel tot plaatsen onder de
voeten en voetzolen gezonden en daar gehouden totdat zij de natuurlijke dingen waarin zijn
geweest, afleggen en zich van de geestelijke en de hemelse dingen doordrenken, voor zoveel
zij het volgens het leven kunnen; en wanneer zij zich van deze dingen hebben doordrenkt,
worden zij vandaar opgeheven tot de hemelse gezelschappen; soms heb ik er zien oprijzen en
zag hun blijdschap dat zij in het hemelse licht kwamen.
4945. In welke ligging de plaatsen onder de voeten zijn, werd nog niet te weten gegeven; het
zijn er zeer vele en deze zijn onderling allerstrengst onderscheiden; in het algemeen worden
zij de aarde van de lagere dingen genoemd.
4946. Er zijn er sommigen die zich in het leven van het lichaam daarvan hadden doordrenkt
dat de mens zich niet moet bekommeren om de dingen die van de innerlijke mens zijn, dus
om geestelijke dingen, maar alleen om de dingen die van de uiterlijke mens zijn, of om
natuurlijke dingen, de oorzaak hiervan is dat de innerlijke dingen de verkwikkingen van hun
leven verstoren en onverkwikkelijkheid veroorzaken.
Dezen werkten op de linkerknie, een weinig boven de knie van voren; en eveneens op de
rechtervoetzool.
Ik sprak met hen in hun verblijf; zij zeiden dat zij in het leven van het lichaam hadden
gemeend dat alleen de uiterlijke dingen leven en dat zij niet hadden begrepen wat het
innerlijke was; en dus dat zij de natuurlijke dingen hadden geweten, maar niet wat het
geestelijke is.
Maar het werd gegeven hun te zeggen dat zij daardoor ontelbare dingen voor zich hadden
afgesloten, die vanuit de geestelijke wereld hadden kunnen invloeien, indien zij de innerlijke
dingen hadden erkend en zo in hun denkvoorstellingen hadden toegelaten.
En verder werd het gegeven te zeggen dat er in elke denkvoorstelling ontelbare dingen zijn,
die voor de mens, vooral voor de natuurlijke mens, niet verschijnen tenzij zoals één
enkelvoudige zaak, terwijl er toch eindeloos vele dingen zijn die vanuit de geestelijke wereld
invloeien en die bij de geestelijke mens de hogere ziening maken, waaruit hij kan zien en ook
doorvatten of iets al dan niet waar is.
En omdat zij hieraan twijfelden werd dit door levende ondervinding getoond.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2089
Er werd voor hen één idee uitgebeeld, die zij zagen als één enkelvoudig iets, en dus als een
duister punt; iets zodanigs wordt in het licht van de hemel gemakkelijk uitgebeeld; toen die
idee werd ontsloten en tevens hun innerlijk gezicht werd geopend, lag zij open zoals een
heelal dat leidt tot de Heer en er werd gezegd dat het zo is in elk idee van het goede en het
ware, namelijk dat zij een beeld is van de gehele hemel, omdat zij uit de Heer is, Die het al
van de hemel is of datgene zelf wat de hemel wordt genoemd.
4947. Onder de voetzolen zijn ook diegenen die in het leven van het lichaam voor de wereld
hebben geleefd en naar hun eigen zin, verlustigd in zulke dingen die van de wereld zijn en
ervan hebben gehouden luisterrijk te leven, maar slechts vanuit de uiterlijke begeerte of die
van het lichaam, niet echter uit de innerlijke of die van het gemoed; zij hadden zich immers
niet verheven door zich boven anderen te stellen, hoewel zij in een hoge rang waren geplaatst.
Dat zij zo hadden geleefd, was vanuit het lichaam gedaan; en daarom hebben zulke mensen
ook de leerstellige dingen van de Kerk niet verworpen, nog minder zich daartegen bevestigd;
in hun hart zeiden zij van die dingen dat het zo is, omdat zij die het Woord bestuderen, het
weten.
Bij sommigen die zodanig zijn, zijn de innerlijke dingen naar de hemel toe geopend, in welke
dingen geleidelijk de hemelse dingen worden ingezaaid, namelijk: de gerechtigheid, de
rechtschapenheid, de vroomheid, de naastenliefde, de barmhartigheid; en daarna worden zij in
de hemel geheven.
4948. Degenen echter die in het leven van het lichaam niets anders vanuit hun innerlijke
gedacht en gedaan hebben dan de dingen die van zich en van de wereld zijn, hebben voor zich
elke weg of elke invloeiing vanuit de hemel afgesloten, want de liefde van zich en van de
wereld is tegenovergesteld aan de hemelse liefde.
Diegenen van hen die tevens in wellusten of in een allerbest leven dat met innerlijke
geslepenheid verbonden was, hebben geleefd, zijn onder de rechtervoetzool, maar diep daar,
dus onder de aarde van de lagere dingen, waar de hel van zulke geesten is; in hun
woonplaatsen is niets dan vuilnis; het schijnt aan henzelf ook toe alsof zij zulke dingen
dragen; zij stemmen immers met een zodanig leven overeen; daar ruikt men de stank van
allerlei vuilnis volgens de geslachten en soorten van het leven; daar verblijven verscheidenen
die in de wereld onder de hogeren van aanzien zijn geweest.
4949. Er zijn er ook die verblijven hebben onder de voetzolen en met wie ik soms heb
gesproken; ik zag sommigen van hen, namelijk dat zij poogden op te klimmen en het werd
eveneens gegeven de poging van hun opklimmen te voelen en dit tot aan de knie toe, maar zij
vielen terug.
Zo wordt het voor de zin uitgebeeld, wanneer enigen uit hun verblijven naar hogere begeren,
zoals dezen dat zij begeerden naar de verblijven van hen die in de streek van de knieën en de
dijen zijn.
Mij werd gezegd dat diegenen zodanig zijn die anderen bij zichzelf vergeleken hebben
veracht, waarom zij ook willen oprijzen en niet alleen door de voet tot de dij, maar ook indien
zij konden boven het hoofd, niettemin vallen zij terug.
Zij zijn in een zeker soort van stompzinnigheid, want een zodanige aanmatiging blust het licht
van de hemel uit en verstikt het en dus ook het inzicht; daarom verschijnt de sfeer die hen
omstroomt, zoals een dik bezinksel.
4950. Onder de linkervoet, een weinig naar links, zijn zulke geesten die alle dingen aan de
natuur hebben toegekend, maar toch een Opperwezen van het heelal hebben beleden, waar
vanuit alle dingen zijn die tot de natuur behoren, maar er werd onderzocht of zij aan enig
Opperwezen van het heelal of aan een Hoogste Godheid hadden geloofd, die alle dingen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 38
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 2090
geschapen had; maar vanuit hun denken dat aan mij werd vergemeenschapt, werd doorvat, dat
wat zij geloofden iets was, zoals onbezield, waarin niets van leven was; waaruit kon vaststaan
dat zij niet de Schepper van het heelal, maar de natuur hadden erkend; zij zeiden ook dat zij
geen voorstelling konden hebben van een levende Godheid.
4951. Onder de hiel, enigszins meer naar achteren, is diep gelegen een hel; de tussenruimte
verschijnt zoals leeg; daar zijn de boosaardigsten; zij vorsen heimelijk de gezindheden uit om
te schaden en zij belagen heimelijk om te verderven; dit is voor hen het verkwikkelijke van
het leven geweest; ik heb hen meermalen gadegeslagen; zij gieten het venijn van hun
boosaardigheid uit naar hen die in de geestenwereld zijn; en zij prikkelen hen die daar zijn
met verschillende sluwheden; het zijn innerlijke boosaardigen; zij verschijnen daar als het
ware in mantels en soms anders; zij worden vaak gestraft en dan dieper neergelaten en als het
ware met een wolk oversluierd, die de sfeer van de boosaardigheid is die van hen uitwasemt;
vanuit die diepte wordt soms een tumult als van een slachting gehoord.
Zij kunnen anderen tot tranen toe bewegen en eveneens kunnen zij vrees aanjagen; dit hadden
zij daardoor in het leven van het lichaam in zich opgenomen, dat zij zich bij zieken en
eenvoudigen hadden opgehouden ten einde schatten te verkrijgen en hen tot tranen toe hadden
geroerd en zo tot barmhartigheid bewogen en hun, indien zij hun schatten zo niet verkregen,
vrees hadden aangejaagd; zodanig zijn voor het merendeel diegenen die zo tal van huizen
hebben geplunderd ten behoeve van de kloosters.
Er werden ook sommigen waargenomen die op een gemiddelde afstand zijn, maar het schijnt
dezen toe alsof zij in een kamer zitten en beraadslagen; zij zijn eveneens boosaardig, maar
niet in die graad.
4952. Sommigen van hen die natuurlijk zijn, zeiden dat zij niet weten wat zij zullen geloven,
omdat eenieder zijn lot wacht volgens zijn leven en eveneens volgens zijn denken vanuit de
bevestigde beginselen; maar hun werd geantwoord dat het genoeg voor hen zou zijn geweest
indien zij hadden geloofd dat God het is Die alle dingen bestiert en dat er een leven na de
dood is; en vooral indien zij niet hadden geleefd als een wild dier, maar zoals een mens,
namelijk in de liefde tot God en in de liefde jegens de naaste en zo dus in het ware en het
goede, maar niet daartegen.
Maar zij zeiden dat zij zo hadden geleefd; maar daar werd weer op geantwoord dat zij in de
uiterlijke dingen zodanig waren verschenen, maar dat zij zich, indien de wetten niet in de weg
hadden gestaan, op het leven en de schatten van eenieder zouden hebben gestort, woester dan
de wilde dieren.
Opnieuw zeiden zij dat zij niet hebben geweten wat de liefde jegens de naaste en wat het
innerlijke is; maar hun werd geantwoord dat zij die dingen niet hadden kunnen weten, omdat
de liefde van zich en van de wereld en de uiterlijke dingen, alle dingen van hun denken en wil
in beslag hadden genomen.
4953. Het vervolg aan het einde van het volgende hoofdstuk.
Einde hoofdstuk achtendertig.

'