Jezus in de streek van de Beneden- Jordaan.
D. 50 Donderdag, 6 december.
Na het zegefeest in de vastenspelonk zag ik Jezus (in de nacht van 5 op 6 december) de spelonk
verlaten en naar de Jordaan afdalen; de dageraad brak aan. Op dezelfde enge plaats waar Hij,
veertig dagen geleden, de Jordaan overgevaren was (D.37), zette Hij zich weer over de stroom; er
lag daar steeds een balkenvlot voor de overvaart; nochtans was dit niet de overzetplaats van de grote
verkeersweg, maar een plaats van minder belang.
De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. En toen hij Jezus zag gaan,
zeide hij: Zie, het Lam Gods! En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus. Maar
Jezus keerde Zich om en zag, dat zij Hem volgden, en Hij zeide tot hen: Wat zoekt gij? Zij zeiden tot
Hem: Rabbi, (wat, vertaald, wil zeggen: Meester,) waar houdt Gij verblijf? Hij sprak tot hen: Komt en
gij zult het zien. Zij kwamen dan en zagen, waar Hij verblijf hield, en zij bleven die dag bij Hem;
het was omstreeks het tiende uur. (Joh. 1:35/40).
Jezus ging nu op de overzijde van de Jordaan afwaarts tot tegenover de doopplaats van Johannes.
En zie! Ik zag dat Johannes die preekte en doopte, aanstonds naar de overkant wees en degenen die
hem omringden, luidop toeriep: “Ziet het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt.”
Jezus verwijderde zich nu van de oever en richtte zich naar Betabara (Joh. 1:35/40).
Andreas en Saturninus, die bij Johannes gestaan hadden, zetten zich haastig over de Jordaan op
dezelfde plaats waar Jezus er over gevaren was. Eén van de twee neven van Jozef van Arimatea en
twee andere leerlingen van Johannes volgden eveneens. Na overgevaren te zijn ijlden zij Jezus
achterna en ik zag dat Jezus zich omkeerde, hen tegemoet ging en vroeg wat zij begeerden.
Andreas was buiten zichzelf van vreugde, omdat hij Jezus weer gevonden had; hij vroeg Hem waar
Hij woonde. Jezus antwoordde dat zij Hem maar moesten volgen en Hij leidde hen in een herberg
even buiten Betabara; ze lag tegen het water (het beekje Karrar en ongeveer 1 km van de Jordaan,)
en Hij bleef heden met deze vijf leerlingen te Betabara en nam met hen een maaltijd in de herberg.
Hij sprak met hen over het begin van zijn leerambt en vertrouwde hun toe dat Hij leerlingen wilde
verzamelen. Andreas noemde verscheidene van zijn bekenden en prees hen als geschikte kandidaten;
hij noemde onder meer Petrus zijn broer, Filippus en Nataal . Jezus sprak ook over de doop hier aan
de Jordaan en zei dat sommigen van hen hier moesten dopen; zij antwoordden dat hier geen
geschikte doopplaats was, tenzij waar Johannes doopte en dat men toch niet welvoeglijk zijn
doopplaats konden innemen. Hierop sprak Jezus hun over de roeping en zending van Johannes;
zijn taak naderde definitief haar einde; Jezus bevestigde al wat Johannes over zichzelf en over de
Messias had gezegd.
Jezus vertelde hun ook over zijn eigen voorbereiding in de woestijn tot zijn openbaar leerambt.
En over de voorbereidingen die tot ieder gewichtige onderneming noodzakelijk is.
Hij was zeer vriendelijk en vertrouwelijk met de leerlingen; niettemin betoonden zij een grote
schuchterheid, eerbied en ootmoedigheid.
D. 51
Vrijdag, 7 december.
`s Morgens ging Jezus met de leerlingen van Betabara naar de Jordaan tot de overzethuizen
(Betania = boothuis) en leraarde daar voor een vergaderde menigte. Daarna stak Hij de Jordaan
over en predikte in een klein dorp, een uur van Jericho, het bestond uit een twintigtal huizen.
Talrijke dopelingen en leerlingen van Johannes kwamen en gingen om Hem te horen en dan alles aan
de Doper te berichten; het was tegen de middag, toen Hij hier leerde.
Jezus gaf aan verscheidene leerlingen opdracht om na de sabbat aan gene zijde van de Jordaan,
ongeveer een uur stroomopwaarts van Betabara, weer een doopplaats in te richten of te herstellen,
daar waar Johannes gedoopt had na Ennon verlaten te hebben en eer hij op de westzijde van de
Jordaan tegenover Betabara doopte (1).
Men wilde hier voor Jezus een maaltijd bereiden, maar Hij verliet het dorp voor het begin van de
sabbat, vaarde weer over de Jordaan en keerde naar Betabara terug, waar Hij at en sliep in het huis
van de synagogenoverste.
Sabbat, 8 december. Jezus vierde de sabbat te Betabara, onderwees er in de synagoge en bleef er
de gehele zaterdag (overnachtte dan ook wel weer in hetzelfde huis).
Zondag, 9 december. Ik zag Jezus, vergezeld van Andreas, Saturninus, van veel volk en Johannes
leerlingen, naar de doopvijver trekken, ongeveer een uur ten noorden van Betabara aan de Jordaan
en tegenover het gewest of hoogveld Gilgal gelegen. Johannes had daar een korte tijd gedoopt,
voordat hij de algemene doopplaats dichter bij Jericho in gebruik had genomen; de leerlingen hadden
die doopplaats weer in orde gebracht; de vijver was er niet zo ruim als die van Johannes bij Jericho;
hij had een verheven rand met een kleine inlopende landtong, waarop de doopbedienaar stond;
deze rand was door een kanaal of kleine gracht omgeven, waaruit het water in de vijver gelaten kon
worden.
Commentaar:
1) De zienster schijnt hier te zinspelen op het feit vermeld in C.76. Toch zal wel een ander geval
bedoeld zijn, daar Johannes dan niet zo ver naar het zuiden afzakte en ook op de westkant van de
Jordaan kwam. Deze doopplaats noemen wij “derde”; ze lag een groot uur ten noorden van Betabara,
aan de zuidkant van de rivier Nimrin, bij de grote weg en op de noordoever van de Jordaanbocht.
(huidige namen: brug en wad Ghoranijeh, ook brug Allenby). Op de grote kaart is die plaats,
op grond van Katarina’s mededelingen hier, 2e doopplaats genoemd. Beter noemen wij ze de derde.
Johannes installeerde zich op drukke verkeerspunten. Het hoogveld Gilgal ligt er tegenover.
D. 52
Er zijn nu hier (in de vallei van de Beneden- Jordaan) niet ver van elkaar drie doopvijvers,
namelijk één boven (ten noorden van) Betabara, dan Jezus doopvijver op het te voorschijn
gekomen Jordaaneiland en de algemene doopvijver van Douanes (bij Jericho).
Bij de eerste (de nieuw ingerichte of derde) vijver aangekomen goot Jezus er een deel in van het
doopwater uit de vijver op het eiland, waarin Hij gedoopt was. Andreas had dit meegebracht in een
waterzak; daarna zegende Hij de vijver. Allen die er de doop ontvingen, werden op een
onverklaarbare wijze ontroerd en bewogen. Andreas en Saturninus doopten; er vond geen indompeling
plaats; de dopelingen traden naast de rand in het water; men legde de handen op hun schouders en de
doopbedienaar schepte driemaal met de hand water op hen en doopte hen in de naam van de Vader
en de Zoon en de Heilige Geest. Johannes deed het anders; hij gebruikte een bekken (of kleine schaal)
met drie groeven, waaruit het water zich in drie stralen op het hoofd uitstortte. Hier lieten zich zeer
vele mensen dopen, vooral uit Perea.
Jezus hield een preek op een kleine, met gras begroeide heuvel, die in de nabijheid lag; Hij handelde
over de boetvaardigheid en de doop van de Heilige Geest; Hij vertelde onder meer: “Mijn Vader
heeft bij mijn doop de Heilige Geest neergezonken en gezegd: Dit is mijn geliefde Zoon, in wie ik
mijn welbehagen heb. Doch dit zegt Hij ook tot allen die Hem beminnen en berouw over hun zonden
hebben. En op allen die gedoopt worden in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige
Geest, stort Hij zijn Heilige Geest uit en dan zijn zij allen zonen in wie Hij welbehagen heeft;
want Hij is de Vader van allen die zijn doop ontvangen en daardoor voor Hem geboren worden.
D. 53
Het bevreemdt me telkens opnieuw hoe dit alles in het Evangelie zo kort verhaald is (als volgde alles
onmiddellijk op elkaar), en hoe bijvoorbeeld volgens het evangelie, Andreas na op aanwijzing van
Johannes Jezus teruggevonden te hebben, aanstonds Petrus ontmoet en hem bij Jezus brengt,
ofschoon Petrus alleszins niet daar, maar in Galilea was (Joh. 1:41/42). Nog vreemder komt het mij
altijd voor, om een ander voorbeeld te geven, dat na Jezus intocht in Jeruzalem, die wij op
Palmzondag herdenken, in het Evangelie zo spoedig het laatste avondmaal en het Lijden volgt,
ofschoon ik tussen Intocht en Passie zo vele onderrichtingen van Jezus hoor en zovele dagen zie
verlopen. Hierom geloof ik dat Jezus hier nog wel veertien dagen zal vertoeven, alvorens naar Galilea
te gaan (1).
Andreas was eigenlijk nog niet als leerling aanvaard; Jezus had hem niet geroepen; hij was uit eigen
beweging gekomen en hij had zich aangeboden en zijn verlangen bij Hem te zijn, te kennen gegeven.
Hij is begeriger en gereder voor Jezus dienst dan Petrus. Deze dacht zeer licht: “Daartoe ben ik te
gering; dat gaat mijn krachten en bekwaamheden te boven”, en daarmee keerde hij tot zijn
bezigheden terug. Ook Saturninus en de twee neven van Jozef van Arimatea, Aram en Temeni,
hadden zich uit eigen beweging bij Jezus gevoegd.
Er zouden nog vele andere leerlingen van Johannes, wiens doopplaats nu minder en minder bezocht
werd, tot Jezus gekomen zijn, zo niet enige eigenzinnige leerlingen van Johannes, die Jezus als een
concurrent van hun meester beschouwden, hen daarvan weerhouden hadden. Zij klaagden gedurig bij
Johannes over de handelswijze van Jezus; zij meenden dat Jezus, met hier te laten dopen,
inbreuk op Johannes rechten maakte en zich geen doop aan te trekken hadden.
Johannes had de grootste moeite om hen hun kortzichtigheid te doen inzien; hij vertelde hun dat zij
zich zijn woorden moesten herinneren; hoe hij het hun sedert lang voorop gezegd had dat hij slechts
de weg bereidde en dat zijn taak nu binnenkort, zodra de wegen bereid waren, een einde zou nemen.
Maar zij hielden buitengewoon van Johannes en zij konden zich met dit vooruitzicht niet verzoenen.
Er was heden reeds zulk een gedrang bij de doopplaats van Jezus, dat Hij tot de leerlingen zei dat
ze morgen verder zouden gaan.
Commentaar:
1) Alles in het evangelie kort verhaald. Vergeleken bij de verhalen van Katarina, zijn het inderdaad
maar een betrekkelijk klein aantal, hoewel zeer voorname gebeurtenissen uit het leven van Jezus.
Bij Johannes vinden wij hier juist heel kort achtereen de uitdrukking: “altera die” en “in crastinum”,
dat is de volgende dag, tot driemaal toe (1,29.35.43). Het is duidelijk dat hierdoor te verstaan is:
een andere keer, niet lang daarna. Een spreekwijze die ook voorkomt in het Oud Testament.
Jezus te Ofra.
D. 54
Maandag, 10 december.
Jezus heeft weer bij de synagogenoverste te Betabara overnacht. Ik zag Hem vanmorgen vroeg met
een twintigtal reisgezellen, waaronder Andreas, Saturninus, Aram en Temeni Betabara verlaten;
zij voeren over de Jordaan op de gewone, gemakkelijke overzetplaats (Betania), lieten Gilgal rechts
liggen en begaven zich naar de stad Ofra, die in een nauw bergdal zeer verborgen ligt. Over deze stad
kwamen gestadig mensen uit de streek rond Sodoma en Gomorra die met koopwaren op kamelen naar
de oostzijde van de Jordaan trokken en zich door Johannes lieten dopen. Er liep hier (te Ofra) een
dwarsweg uit Judea naar de Jordaan; de stad (1) lag overigens zeer vergeten, ongeveer drie of vier
uren van de doopplaats van Johannes, maar niet zo ver, dunkt me, van Jericho en een uur of zeven
van Jeruzalem; ze lag koud; ze had (wegens de hogere bergen rondom), niet veel zon; ze was
overigens goed gebouwd.
De inwoners waren tamelijk rijk en genoten de welstand van kramers, koophandelaars, tollenaars,
en smokkelaars; het kwam me voor dat zij uit de hierlangs reizende karavanen alle mogelijke
voordelen trachten te trekken; zij waren niet tegen de godsdienst, maar lieten zich er weinig aan
gelegen liggen, gelijk dit nog wel het geval is met kramers en hoteliers, wien het al in de mond vliegt.
In deze stad ben ik nog niet geweest en ook Jezus heb ik er tot nog toe nooit gezien; zij hadden er
zich ook niet veel met de doop van Johannes bekommerd; zij hongerden niet naar de zaligheid;
alles was hier gelijk in een plaats waarvan men pleegt te zeggen: er is veel nering.
Toen zij de stad naderden, zond Jezus de neven van Jozef van Arimatea vooruit; zij moesten de
sleutels van de synagoge gaan vragen en de mensen tot de preek oproepen, die Jezus wilde houden.
Hij gebruikte die twee altijd voor zulke boodschappen omdat zij de omgangsvormen kenden,
minzaam en beleefd waren.
Bij Jezus intrede in de stad liepen er bezetenen en krankzinnigen rond Hem en riepen van op een
afstand: “Daar komt de Profeet! De Zoon Gods! Jezus Christus! Onze vijand, Hij zal ons verdrijven!”
Jezus legde hun op te zwijgen en zich rustig te houden. Nu werden zij allen stil en volgden Hem
naar de synagoge die bijna aan het andere einde van de stad gelegen was.
Binnengetreden leraarde Jezus tot `s avonds toe en ging er slechts eenmaal uit om een verkwikking
te nemen; Hij handelde over de nabijheid van het Rijk Gods en over de noodzakelijkheid van de doop
en Hij waarschuwde de burgers zeer streng om uit hun lauwheid en valse gerustheid te ontwaken,
indien zij Gods strafgericht wilden ontgaan. Hij hekelde ook zeer krachtig hun woeker, sluikhandel en
al zulke zonden die eigen zijn aan tollenaars en marketenters. De inwoners spraken Hem niet tegen,
maar zij waren toch niet zeer ontvankelijk noch met Jezus ingenomen, want zij waren te verslaafd
aan hun bedrijf. Toch trof zijn woord er enigen, die zich dan ook bekeerden. Zo kwamen er des
avonds meerdere, zowel aanzienlijke als geringe personen, tot Hem in de herberg; zij waren vast
besloten zich te laten dopen. Ook gingen zij reeds in de eerst volgende dagen tot Johannes.
Jezus sliep hier in de herberg.
Commentaar:
1) De stad Ofra. Hier gebben wij te maken met het Ofra, waaraan een woestijn haar naam ontleend
heeft. Ofra is reeds genoemd, bijvoorbeeld in C.26. De naam betekent gazelle, hinde en ook
bevalligheid. In het Arabisch overgezet, luidt hij et-Taiyibé. Het ligt 20 kilometer ten noordoosten
van Jeruzalem. De woestijn Ofra strekt zich uit vanaf Taiyibé in het noorden tot Mikmas en Giba in
het zuiden. Dat hier hetzelfde Ofra bedoeld is als in C.26 blijkt duidelijk uit meerdere bijzonderheden
welke Katarina zowel hier als verder in H.64 er over mededeelt. De ligging brengt zij in verband met
Korea en Silo, wijst het aan in een diepte, een bergvallei; het ligt verborgen. Inderdaad, het ligt
aanzienlijk dieper, hoewel op een niveau van 860 meter, dan andere bergen er omheen in het westen
en noorden: 901, 907, 1004, 920, 957 meter. De naam luidt ook: Efrem, Efraïm; Efron.
Dit is een tweevoudvorm, wat wel zal wijzen op het feit dat de stad uit twee delen bestond.
Het ene lag op een heuveltop, het andere, 600 meter van daar lag in een zuidwaarts afdalende vallei
en kon dus als “verborgen gelegen” beschouwd worden, bijzonderheid waarop Katarina de nadruk legt.
’s Avonds had het reeds vroeg geen zon meer. Hier ligt de ruïne van een oudchristelijke kerk,
die best mogelijk gebouwd was ter herinnering aan Jezus verblijf op deze plaats.
D. 55
Dinsdag, 11 december.
Heden verliet Jezus Ofra en ging des morgens met de leerlingen naar Betabara terug; zij verdeelden
zich op de weg: Hij zond Andreas met het grootste deel van hen vooruit op de weg die zij in het naar
hier komen hadden gevolgd. (Nu hadden zij dus Gilgal links en passeerden voorbij de Steen van de
Ark). Jezus zelf met Saturninus en de neef van Jozef van Arimatea, me dunkt dat er maar één van
beiden bij Hem was, ging meer in de richting van Johannes doopplaats (kwam voorbij de 12 stenen)
en trok langs dezelfde weg waar Johannes, kort na Jezus doop, zijn getuigenis voor Jezus uitgeroepen
had. Doch ditmaal vond er niets opvallends plaats. Op deze weg die naar de overzetplaats van de
Jordaan leidde, trad Jezus nog in enige huizen, onderrichtte de mensen en spoorde hen aan tot de
doop.
Pas in de namiddag kwamen zij weer in Betabara aan en nog dezelfde dag zag ik Jezus op de
doopplaats dopelingen voorbereiden en Andreas en Saturninus hen dopen. Daar de lieden die tot de
doop komen, telkens anderen zijn, zo komt de inhoud van Jezus voorbereidingswoord meestal op
hetzelfde neer en wel op deze hoofdgedachte dat zijn hemelse Vader tot ieder boetvaardige
gedoopte zegt: “Dit is mijn geliefde zoon” en dat alle gedoopten zijn kinderen worden en nog meer
soortgelijks. De meeste dopelingen waren hier uit het land van de viervorst Filippus, die een goedig
man was; zijn onderdanen leefden in een tamelijke voorspoed en hadden er daarom tot nog toe
weinig aan gedacht zich te laten dopen.
`s Avonds vertelde Katarina, buiten alle samenhang, dat Jezus na zijn vasten hier nog ongeveer
twintig dagen verbleef: “Zo dus, besloot zij, nog veertien dagen en dan begeeft Hij zich naar Kana
waar zijn Moeder op Hem wacht.”
Rondreis in Oost-Jordaanland te Dibon.
D. 56
Woensdag, 12 december.
Jezus is heden met drie leerlingen uit Betabara opwaarts getrokken, om naar de stad te gaan,
waar Hij op 15 oktober met het begin van het loofhuttenfeest aangekomen was (D.25).
Hij ging namelijk naar Dibon. Hij leerde onderweg in verscheidene gehuchten. Nabij de stad
(wanneer Hij de huizenrij in het lange dal voorbij was), leerde Hij in de synagoge, die op enige
afstand van de eigenlijke stad gelegen was in het dal, waar Hij op het loofhuttenfeest doorgewandeld
was. Hij overnachtte een weinig van daar in een herberg, afdak of stalwoning, waarbij allerlei
veldarbeiders uit het gewest hun eten en onderkomen kregen.
Men zaait hier reeds aan de zonnekant, de vruchten zullen omstreeks Pasen rijp zijn en zij hebben
eerst onlangs een deel van de opgestapelde voorgaande oogst binnengedragen (D.01).
Jezus vertelde in de synagoge en voor de veldarbeiders de parabel van de zaaier en legde hun die uit;
Hij legde de parabelen niet altijd uit. Voor de Farizeeën vertelde Hij die vaak zonder enige verklaring.
D. 57
Donderdag, 13 december.
Heden de 13e, onderrichtte Jezus de mensen hier nog op dezelfde wijze. Andreas, Saturninus en
andere leerlingen, die gisteren bij Betabara gedoopt hadden, zijn heden naar Ofra teruggegaan,
om daar de personen, die door Jezus vermaningen tot betere gevoelens gebracht waren, in hun goede
gesteldheid nog te versterken.
In de woning, waar Jezus zich bij Dibon ophield, hebben de vrouwen van de arbeiders hun apart
verblijf, om er de spijzen voor hen te bereiden; het zijn allen goede lieden die een eenvoudig leven
leiden. De bewoners van de omliggende plaatsen zijn Jezus minder gunstig gezind, omdat Hij te Dibon
en niet bij hen tijdens het loofhuttenfeest vele zieken genezen heeft. Jezus is nu eigenlijk niet in
Dibon zelf, ook niet bij de tollenaars die nader bij de Jordaan wonen, maar (tussen beiden) in een dal
(Nimrin), dat wel drie uren lang is.
Jezus te Elal (Eleale).
D. 58
Vrijdag, 14 december.
Jezus verliet heden de herberg bij Dibon. Deze huizen staan verspreid in het dal dat zich tussen
Dibon en de Jordaan uitstrekt en wel drie uren lang is. Hij trok zuidwaarts en kwam op een weg
die van de Jordaan oostwaarts leidde; hij liep wel twee uren meer zuidelijker dan (de 2e helft van)
de weg die Jezus gevolgd was om van Betabara naar Dibon te gaan.
Ongeveer drie uren van Dibon kwam Hij in een dorp met een zonderlinge naam; ik kon in het begin
niet geloven dat het dorp zo heette. Bestaat er wel zulk een dorp? Ik vond het een zeer curieuze
naam, om de volgende reden. Wanneer wij als kinderen de koeien naar de weiden dreven,
riepen wij elkander over het veld toe: Helo! Helo! Ook moest ik de naam meermalen horen,
eer ik hem kon aannemen! Wat nu, dacht ik, dat is toch Helo! Helo! Gelijk de kinderen riepen,
wanneer zij de koeien buiten lieten, as die kinner rupen, wann se Kuh uitlieten?
In ons boerendorp overal, riepen wij dan altijd over de akkers heen onze vriendinnetjes toe dat
ook zij met hun koeien hier of daar heen moesten trekken en zij schreeuwden mij dan terug:
“Helo! Helo! Anne Kathrinken Emmericke, wil je meegaan naar het waterwad, haast je dan! Helo!
loh! loh!”
De zienster galmde dit uit op een zingende toon als die van een koehoorn en zij noemde de namen
van al haar vriendinnetjes uit haar kinderjaren. Met heimwee dacht zij terug aan die schuldeloze
onbezorgde kindertijd!
Jezus kwam met een zevental leerlingen te Elal aan (1); er moeten, meen ik, nog enige tot Hem
gekomen zijn, die ik vergeten was. Andreas, Saturninus en andere, die naar Ofra gegaan waren,
zijn op de terugweg, maar nog ergens elders gegaan; nu zullen zij straks bij Jezus aankomen.
Jezus nam weer zijn intrek bij de Synagogenoverste.
De Vrijdagavond met het begin van de sabbat, leerde Hij in de synagoge over een parabel van
boomtakken die, door de wind bewogen, hun eigen bloesems afschudden en geen vruchten dragen.
Ik weet daar alleen nog van dat Hij daardoor de inwoners er over wilde berispen dat de meesten
onder hen, na de doop van Johannes ontvangen te hebben, zich niet beterden en de bloesems van
de boetvaardigheid door de eerste de beste wind van zich lieten afschudden en geen vruchten
voortbrachten. De inwoners waren hier zo. Jezus koos klaarblijkelijk deze gelijkenis, omdat de
boomvruchtenteelt hun hoofdbestaansmiddel was (2). Zij moesten het fruit verre dragen om het te
verkopen, want hun dorp was ver van de verkeerswegen afgelegen. Zij vervaardigden ook dekens en
grof breiwerk in het groot.
Jezus had tot nog toe geen tegenspraak ontmoet: de mensen in Dibon en overal in dit gewest waren
Hem zeer genegen en herhaalden telkens opnieuw dat zij nooit zulk een leraar gehoord hadden;
de oudjes onder hen vergeleken Hem met de profeten; zij hadden immers hun grootouders vaak de
leer van de prediking der laatste profeten horen roemen.
Jezus heeft onlangs iemand tot zijn Moeder te Kana gezonden met de boodschap wanneer Hij bij haar
zal komen. Van Jeruzalem was er (sedert zijn vasten) nog geen enkele bij Hem geweest, maar van
degenen die Hem vergezeld hadden, nadat Hij de doop van Johannes had ontvangen, waren de
meesten te Betabara weer bij Hem gekomen en gingen van Jezus naar Johannes heen en weer.
Sabbat, 15 december. Jezus sloot te Elal de sabbat.
Commentaar:
1) Elal, Elale, Eleale. De Hebreeuwse naam el-Aleh betekent: het Hoge, hooggelegene. Zijn niveau
is 934 meter; het ligt 5 à 6 uren ten oosten van Jezus doopplaats, één uur ten noordoosten van Hesebon
(Chesbon, el-Hesban). Men vindt dit dorp, evenals de andere nu door Jezus bezochte plaatsen op de
grote kaart. El-Aleh werd door Mozes aan de stam Ruben toegekend (Num. 32:3/37) Tot heden toe
heet het bij zijn Arabische naam el-Al. Zo heet nu ook een hedendaagse Israëlische vliegmaatschappij.
2) Boomvruchtenteelt. Nu nog zijn ze een bestaansmiddel voor de dorpelingen. Deze teelt is
overigens eigen aan geheel Gilead, waar de vijg, peer, appel, oranje, citroen, granaat, amandel,
perzik, abrikoos en pruimenboom weelderig in de tuinen en langs de rivieren en beken groeien
(D.B.Galaad,k.50). Ook zijn het vruchten van prima kwaliteit. Wij willen hier nog eens terugwijzen
naar de bemerking die in D.01, op de eigenschappen van Jezus om de mensen en de zielen te
onderrichten naar aanleiding van de omstandigheden, hun bezigheden en de omringende voorwerpen.
Ginds haalden wij een woord van Jezus aan, die zich dus goed van die eigenschap bewust is.
Hij volgt ze overigens tot heden toe in zijn omgang met de zielen.
Jezus te Betjesimot.
D. 59
Zondag, 16 december.
Jezus ging op Zondag, 16 december, zowat drie uren westwaarts naar Betjesimot, een stad aan de
morgen- en zonnekant (zuidoostkant) van een berg of heuvel, bij een riviertje en een klein uur
van de Jordaan. Op de weg daarheen zijn Andreas, Saturninus en nog andere leerlingen tot Hem
teruggekomen van bij Johannes en ik hoorde onderweg de Heer met hen over de kinderen van Israël
spreken, die hier in de vlakte van Moab gekampeerd hadden (Num. 33:49). Hij vertelde hun hoe Mozes
en Josuë hen toegesproken hadden; Hij paste dit op de tegenwoordige tijd en op zijn eigen laar toe.
Betjesimot is niet groot, maar vruchtbaar, vooral in wijn.
Op het ogenblik dat Jezus aankwam, had men zo even een groep bezetenen, die samen in een
gesticht opgesloten waren, laten buitenkomen. Dezen begonnen nu te razen en te schreeuwen:
“Daar komt Hij, de Profeet! Hij wil ons verdrijven!, enz.” Jezus wendde zich tot hen en gebood hun
te zwijgen; hun boeien zouden afvallen en zij moesten Hem naar de synagoge volgen.
Nu braken aanstonds hun boeien door een wonder en zij werden zeer stil; zij wierpen zich voor Jezus
neer, dankten Hem en volgden Hem naar de synagoge. Jezus leerde daar in parabelen over de
vruchtbaarheid van de wijnstok. Daarna bezocht en genas Hij ten huize vele zieken. Het dorp ligt niet
aan een verkeersweg; de mensen moeten hun vruchten zelf naar de markt brengen.
Maandag, 17 december. Ook de Maandag de 17e genas en onderwees Jezus hier nog (1).
Commentaar:
1) Het dorp, 2 kilometer ten noordoosten van de Dode Zee, heet Soeëmeh.
D. 60
Dinsdag, 18 december.
De mensen van Betjesimot smeekten Jezus dringend toch nog wat langer bij hen te blijven,
omdat Hij na zijn terugkeer uit de woestijn zijn eerste genezingen bij hen had gedaan. Maar nochtans
vertrok Hij heden met Andreas, Saturninus, de neven van Jozef van Arimatea en de overigen, dat is in
het geheel ongeveer 12 reisgezellen. Hij wendde zich schuin naar het noorden (noordwesten) en
kwam na twee uren gaans aan de algemene openbare overzetplaats (waarschijnlijk wad Ghoranijeh,
bij de 3e doopplaats), waarnaar de heerbaan van Dibon geleidde en waarlangs Hij, juist voor het
loofhuttenfeest, uit het gewest Gilgal naar Dibon gereisd was (op 14 oktober) (D.22).
Men moest hier nog al lang varen, omdat wegens een steile oever de landingplaatsen niet recht
tegenover elkaar lagen; men kon dus niet aanlanden tegenover de plaats van waar men afgevaren was.
(Zeer duidelijk is de overzetplaats Ghoranijeh bedoeld bij de derde doopplaats).
Op de westzijde zag ik hen nog ongeveer een uur in de richting van Samaria over de voet van een
berg in een dorpje gaan, dat uit een rij huizen zonder school bestond (1). Enige uren van hier naar
het westen (meerdere uren naar het noordwesten) ligt in een berghoek Fasaël waar Jezus op 23 en 24
oktober de Esseen Jaïrus bezocht (D.31). Dit dorp hier (Samaria) was uitsluitend door herders en
eenvoudige mensen bewoond, die nagenoeg als de herders bij Betlehem gekleed waren.
Jezus preekte hier op een verheven plaats; onder de blote hemel was daar een leerstoel opgericht.
De inwoners hadden de doop van Johannes ontvangen.
Commentaar:
1) Hier is geen sprake van provincie of stad Samaria, maar van een uitgestrekt en verspreid dorp in de
Jordaanvlakte; het bestaat nog hedendaags uit drie gehuchten, 1 kilometer van elkaar in een driehoek
gelegen, die alle drie de naam es-Soemra (= Samaria) dragen. Als Jezus over de voet van een berg er
naar toe gaat, dan is de oeverberg en hoger vallei van de Jordaan bedoeld. Respektievelijk liggen
deze drie gehuchten zowat 5, 6,5 en 8 kilometer van de brug of plaats waar Jezus over de Jordaan
gevaren is. Hij gaat dus in de richting van Samaria en bezoekt, veronderstellen wij, het dorp Samaria
of het eerste der drie gehuchten.
Reis naar Galilea.
Jezus te Silo.
D. 61
Woensdag, 19 december.
In de avond van de 19e zag ik Jezus aankomen te Silo op de hoogte van een zacht opstijgende berg.
Silo is een half verwoeste stad. Ik bemerkte dat aan haar poorten grote gebroken deuren hingen.
Op enige afstand van de stad lag een verwoest Essener klooster en er stond ook, naar ik zag, een ander
gebouw niet ver van de ingang van de stad, waarin de Benjamieten eens vele jonge dochters
opgesloten hadden, die zij op een loofhuttenfeest geschaakt hadden (Recht. 21:15/24).
De synagoge van Silo lag zeer hoog, op het hoogste punt van de stad, Vandaar kon men buitengewoon
ver zien; het vergezicht omvatte de bergen van Jeruzalem, het Meer van Galilea en vele andere
bergen (1).
De inwoners schenen mij niet goed; zij waren hovaardig, laatdunkend, onverschillig en vol
zelfvertrouwen. Ik zag Jezus met zijn reisgezellen, die wel met zijn twaalven konden zijn,
Sarturninus en Andreas inbegrepen, in een groot huis hun intrek nemen. In dat huis schenen vele
Farizeeën en schriftgeleerden te wonen; althans hielden zij zich daarin op, want rond Hem zag ik er
wel twintig verzameld in hun lange kleren met gordels en lange, neerhangende harige stroken stoffen
aan de mouwen. Ik geloof dat Hij hier tegenspraak zal hebben, want zij hielden zich alsof zij Hem niet
kenden en, om Hem onderduims te treffen, stelden zij Hem schimpvragen zoals deze:
“Wat mag er nu aan de hand zijn, meent U? Waar wil die verwarring, waar we nu getuige van zijn,
naartoe? Wat gaat daaruit voortkomen? Nu zijn er reeds twee dopen, die van Johannes en dan nog één
van een zekere Jezus, een timmermanszoon uit Galilea. Kan U voor ons geen opheldering daarin
brengen en ons zeggen welke van beide dopen de goede, de orthodoxe is? Men verneemt nu
bovendien dat andere vrouwen, bijvoorbeeld, een weduwe en haar twee zonen, ik ben nu hun naam
vergeten, zich bij de moeder van die timmermanszoon hebben aangesloten; deze trekt met haar
aanhangsters overal rond en werft volgelingen voor haar Zoon. Hebben wij nu wel nieuwigheden nodig
en wel zulke nieuwigheden? Hebben wij de Belofte en de Wet niet?”
Zulke valse taal en smaadwoorden flapten zij er niet zo ruw en onbehouwen uit, maar afgerond en
met een verfijnde leugenachtige vriendelijkheid jegens Jezus en ik dacht daarbij aan de geveinsde
beleefdheid, de valse belangstelling, waarmee bespiedende, zogenaamde verlichte geleerden de
hatelijke smaad verbloemen, die zij mij op mijn kruisweg aandoen.
Het huis waarin Jezus te Silo herbergt, is een huis waarin reizende leraars en profeten het recht
hadden te verblijven; het maakte deel uit van het gebouwencomplex met de woningen en scholen
van de Farizeeën en Sadduceeën van deze plaats; het was als een seminarie; het lag niet ver van het
hoogste punt van de berg, waar oudtijds de Verbondstent en Ark gestaan hadden. Die hoogste top was
als een aparte, steile rots en had boven een grote vlakte, wellicht met een uitgestrektheid, dunkt mij,
als die van Dulmen, mijn woonplaats. Er was daar een grote ruimte, met een half verwoeste muur
omgeven, en daarin lagen de aanzienlijke, verwoeste grondslagen van een stenen gebouw,
dat eertijds boven de heilige tent was opgericht. Misschien was het eertijds ook maar een prachtige
ringmuur, die een vrije plaats of binnenhof omgaf. Waar de Ark des Verbond eertijds gestaan had,
was onder een dak dat op open bogen rustte, een kolom gelijk die te Gilgal, en onder deze kolom was,
zoals daar, een soort van groef in de rotsgrond en daar had de Ark des Verbond gestaan.
Er was ook een synagoge op die zelfde ommuurde hoogte, en niet verre van de plaats der Ark des
Verbond was een offerplaats en een overdekte groef, waarin zij de onreinheden wierpen,
die van de geslachte offerdieren voortkwamen. Ik hoorde inderdaad dat zij hier nog drie- of
viermaal in het jaar mochten offeren.
Commentaar:
1) Een kort woord over Silo. Zodra het Beloofde Land in bezit genomen was, maakte Josuë Silo het
centrum van zijn activiteiten. Hij wees het ook aan tot standplaats van de Tabernakel en de Ark.
Een eerste voorname handeling te Silo was de verdeling van Kanaän onder 7 stammen (Jos. 18:1)
(Jos. 8:10) (Jos. 21:2) (Jos. 22:12).
Drie eeuwen bleef Silo het hart van het politiek en godsdienstig leven van de natie. Een stenen
gebouw verving of overdekte de oude Tabernakel. Op de hoogfeesten trokken de Israëlieten naar
Silo (I Sam. 1:3), gelijk later naar Jeruzalem. Dit duurde tot de oorlog tegen de Filistijnen onder de
hogepriester Heli (I Sam. 3). Tijdens gevechten viel de Ark in de handen van de vijanden, die haar
evenwel noodgedwongen teruggaven. Toch kwam ze nooit meer te Silo terug en bleef lang zonder
vaste woonplaats, terwijl de ledige Tabernakel verviel en verwaarloosd werd. “Gaat zien naar mijn
Heiligdom te Silo, waarschuwde God Jeruzalem, wat Ik, wegens de boosheid van mijn volk Israël,
er mee gedaan heb. Ik zal handelen met de tempel gelijk met Silo” (Jer. &:12/13) (Jer. 26:6/9)
(Ps. 78:60).
Silo wordt algemeen vereenzelvigd met Seiloen, een ruïne op een heuvel in het bergland in Midden-
Palestina, 40 kilometer ten noorden van Jeruzalem. De naam is dezelfde. Hier is het dat wij nu
Christus zien komen, of dat wij komen met Hem. Toen was de ondergang en verlatenheid van de stad
reeds ver gevorderd. Sedert eeuwen is de plaats een ruïneveld, dat een deel van de kruin en de
zuidelijke helling van de ronde, bescheiden heuvel bedekt. Rondom is hij door hogere bergen
omgeven en zelf kan hij beschouwd worden als een voorheuvel die behoort tot de naburige oostelijke
berg. Ten zuiden en ten westen ontrollen zich wijdse vlakten, geschikt voor de samenkomst van het
ganse volk op een landdag (Jos. 18:1).
D. 62
Ik weet niet meer hoe de handelingen en toespraken van Jezus hier op elkander volgden. Ik herinner
me alleen nog dat Jezus hun op hun beledigende uitlatingen ten antwoord gaf, dat Hij Die Gene was
van Wie zij spraken. En aangezien zij gesproken hadden van de stem die bij zijn doop gehoord was,
verklaarde Hij dat dit de stem van zijn hemelse Vader was geweest, die ook de Vader is van ieder
mens die zijn zonden verfoeit en uit de doopwateren herboren wordt.
Daar zij Hem en de leerlingen niet wilde toelaten op de plaats van de Ark des Verbond, als mensen
die niet waardig waren zulk een heilige plaats te betreden, ging Hij er toch naar toe en Hij verweet
hun daar dat zij eertijds ter oorzaak van hun boosheid hier van de Ark des Verbond beroofd waren
geworden, en dat zij nu, bij de ledige plaats, even slecht bleven handelen en, gelijk toen, hun Wet
overtraden. En, zoals de Ark des Verbond hun ontnomen was, zo zou ook nu de vervulling van de Wet
van hen wijken (Mat. 21:43).
D. 63
Daar zij met Hem over punten uit de Wet wilden redetwisten, plaatste Hij hen twee en twee;
Hij ondervroeg hen nu als kinderen; Hij stelde hun allerlei diepzinnige vragen over onderwerpen uit
de Wet en zij konden die niet beantwoorden; zij werden grimmig, voelden zich vernederd en
begonnen elkaar aan te stoten en te morren en reeds wilden sommigen zich uit de voeten maken.
Maar Jezus leidde hen nog eerst bij de overdekte groef, waarin men de offer-afval wierp,
deed ze openen, en hen bij die put vergelijkend, verweet Hij hen dat zij als die gracht waren,
van binnen vol vuiligheid en rotheid, afval die niet geofferd mocht worden, doch aan de buitenkant
zorgvuldig en net toegedekt, en dit op een plaats waarvan het heiligdom geweken en hun
ontnomen was om de zonden van hun vaderen. Hij zei tenslotte nog, dat Hij hier niet meer tot hen
terug zou komen (1). Schuimbekkend van woede gingen zij allen weg van de plaats.
Donderdag, 20 december. Het onderwerp van Jezus onderricht hier in de synagoge was vooral de
eerbied voor de hoge leeftijd en dan de liefde tot de ouders. Hij sprak hierover zeer streng,
want de burgers van Silo hadden sedert lang in hun stad de slechte gewoonte hun ouders, als zij oud
geworden waren, te verachten, te versteken, te verstoten.
Van Betel dat zuidelijk van hier ligt, loopt een straat hierheen. Lebona ligt in de nabijheid (1 uur ten
west-noordwesten). Van hier tot Samaria (-stad) kan de afstand 8 of 9 uren zijn. De stad ligt rond de
rots (heuvel); ze is niet dicht bevolkt, heeft een farizeese school en een tweede van een andere
sekte. Ook ligt de profeet Ahias hier begraven. (Bij vergissing zei Katarina “Jonas”; Ahias is de
profeet die op het einde van Salomo`s regering aan Jeroboam voorspelde dat 10 delen van het rijk
hem na Salomo`s dood ten deel zouden vallen (I Kon. 11: 9/12) (I Kon. 11:29/39) (I Kon. 12:15).
Commentaar:
1) Jezus brengt later nog een belangrijk bezoek aan Silo, maar Hij gaat niet meer te gast bij de
Farizeeën; Hij weigert het gastmaal dat zij Hem aanbieden (H.56). Wij hoorden Katarina ook zeggen
dat de oosthelling van de berg zacht naar Silo opstijgt. Dit wordt door het kaartje bevestigd,
gelijk ook door deze woorden uit D.B.Silo,c.1724: “De oost-zuidoost helling gaat langzaam omhoog
en aan die kant is Silo goed toegankelijk.”
Jezus te Kibsaim.
D. 64
Vrijdag, 21 december.
Deze morgen ging Jezus de stad uit langs de andere zijde, te weten, aan de noordwestkant.
Ik zag dat Andreas, Saturninus en de neven van Jozef van Arimatea van Hem scheidden en vooruit naar
Galilea trokken. Nu zal Andreas tot Petrus gaan en hem zeggen dat hij Jezus teruggevonden heeft
en nu zal plaats vinden wat in het evangelie van Johannes is verhaald (Joh. 1:41).
Andreas, de broeder van Simon Petrus, was één van de twee, die het van Johannes gehoord hadden
en Hem gevolgd waren; deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden
de Messias, wat betekent: Christus. (Joh. 1:41/42).
Ik zag Jezus met de andere leerlingen van Johannes, die nog bij Hem waren, op vrijdag 21 december,
voor de sabbat te Kibsaim aankomen (1). Het ligt in een dal tussen takken van het gebergte dat
midden door het land loopt en zich hier bijna in de vorm van een wolfsklauw vertakt.
De mensen waren hier rechtschapen, openhartig, vriendelijk en Jezus hartelijk genegen;
zij hadden Hem verwacht; het was, geloof ik, een Levietenstad. Jezus nam bij de school (synagoge)
zijn intrek bij een overste.
Ik zag hier Lazarus en Marta en Johanna Chusa en Simeons zoon (Obed) die een ambt in de tempel
heeft, en de oude dienaar van Lazarus aankomen. Vol vreugde en eerbied groetten zij Jezus;
zij waren eveneens op weg naar de bruiloft van Kana, en ik geloof dat zij door een boodschap wisten
dat zij Jezus hier zouden ontmoeten. Jezus bejegende Lazarus bij elke ontmoeting met
onderscheiding als een bijzondere geliefde vriend, maar ik hoorde Hem nooit vragen:
“Hoe stelt het deze of die van uw verwanten of bekenden?” Jezus leerde op de sabbat (vrijdagavond)
in parabelen die mij nu ontgaan zijn.
Commentaar:
1) Kibsaïm ligt twee uren ten noordwesten van Silo. Jezus tegenwoordige reis kan men best volgen
vanaf Kibsaïm tot voorbij Tebes 1 op de grote kaart 3. Vanaf Abelmehola tot Kafarnäum,…enz.
op de grote kaart 2. Kibsaïm is een Levietenstad in de stam Efraïm (Jos. 21:20/22). Ze is onbekend,
niet teruggevonden. Misschien brengen onze gissingen de onderzoeker op haar spoor.
De zienster wijst Kibsaïm aan tussen Silo en Sikem, bij de vertakking van een vallei, bij en in een
vruchtbaar dal,…enz.
De tweevoud vorm van de naam “aïm” maakt het aanneembaar dat de stad of het dorp uit twee delen
bestond. Welnu, 8 en 8.5 kilometer ten zuiden van Sikem, aan het zuideinde van de vallei Makhneh en
in het begin van een zijvallei, die naar het noordwesten afdaalt en speodig versmalt, liggen twee
plaatsen met namen, die verwant schijnen aan Kibsaïm (of, wat even goed is: Kibzaïm).
Het zijn Aboez en Qoeza. Te Aboez is een bron, vanwaar het ook de naam Ein Aboez draagt.”
De vallei en de zijvallei zijn met olijf- en vijgenbomen beplant” (Sam. II. 176/177). De gelijkenis
tussen Kibsaïm en Aboez is opvallend, vooral als men weet dat Kaboeza het enkelvoud is van Kibzaïm.
Valt de beginletter K weg, wat soms gebeurt, dan blijft Aboeza over. Voor het ander gedeelte van het
dorp, heeft de naam zich wellicht anders ontwikkeld: Is de b weggevallen, dan is Koeza gebleven.
Het is waar, zulke redeneringen gaan niet altijd op, kunnen dus bedriegen, maar dit, gevoegd bij meer
andere omstandigheden, zoals de ligging in een vruchtbaar gewest bij de ingang of splitsing van een
dal nabij de door Jezus gevolgde weg op de vermoedelijke afstanden tussen Silo en Sikem, geven ons
het recht aan ons vermoeden en veronderstelling enige waarde toe te kennen.
Zo bestaat er waarschijnlijkheid dat de naam Kibzaïm (= de twee hopen) gedragen werd door de
twee gehuchten of dorpen die nu de verwante namen Aboez en Qoeza dragen.
D. 65
Kibzaim ligt eenzaam in een berghoek verborgen; de inwoners leven van boomvruchtenteelt.
Ook zijn hier vele tenten- en tapijtenwevers, maar vooral heb ik nog nergens zovele zolenmakers
gezien. Hedenavond hield Jezus hier nog de sabbat (vooravond) en genas verscheidene zieken door
een bevel, waterzuchtige en krankzinnigen, die op kleine bedden tot Hem voor de school gebracht
werden. Jezus kreeg een maaltijd bij een voorname Leviet.
De bruiloft te Kana zal waarschijnlijk pas over een tiental dagen beginnen, want ik zie dat men zich
hier en overal in het land op een groot achtdaags feest voorbereidt, namelijk op het inwijdingsfeest
van de tempel (der Makkabeeën), waarbij men talrijke lichten ontsteekt. In mijn visioen op de
geboorte van Christus, heb ik dit feest onlangs door de Heilige Jozef enige dagen na de geboorte in
de spelonk van de kribbe zien vieren, omdat in Jezus geboortejaar dit feest op 7 december viel
(Jezus was op 25 november geboren).
Ik vermoed dat Jezus eerst na dit feest te Kana zal zijn. Ik heb ook een voorstelling gehad,
als zouden Natanael, Filippus en andere apostelen in die dagen met Jezus samen komen. Waar,
weet ik niet meer juist, maar in die dagen zal de ontmoeting plaats vinden.
Sabbat, 22 december. Jezus ging na de sabbat (die Hij te Kibzaïm doorgebracht had), des avonds nog
naar Sikar, waar Hij laat aankwam en overnachtte in een herberg die men Hem aangewezen had.
Lazarus en zijn gezelschap reisden van Kibzaïm recht naar Galilea.
Jezus te Tebes (1).
D. 66
Zondag, 23 december.
Jezus ging de volgende morgen vroeg van Sikar noordoostwaarts naar Tebes. Te Sikar of Sikem kon
Jezus niet onderwijzen. (Beide namen duiden dezelfde stad aan). Er waren daar geen Joden,
doch Samaritanen en nog een ander ras van volk, dat uit een gevangenschap in Babylonië of na een
oorlog hierheen gekomen was; zij gaan naar Jeruzalem ten tempel, maar zij offeren niet mee.
Bij Sikem (ten oosten en noordoosten) ligt het schone veld dat Jakob voor zijn zoon Jozef gekocht
had. Een deel daarvan behoort reeds aan de Herodes van Galilea (Antipas). Een grens is door het dal
getrokken door middel van een aardwal, pad en palen.
Tebes is een stad van betekenis; er loopt een grote verkeersweg door. Er is daar veel handel en
doorgang van kamelen, hoogbepakt; het is wonderbaar om te zien hoe die hoogbeladen dieren,
als kleine torens, langzaam de berg opklimmen en hoe zij gedurig hun kop op de lange hals voor de
torenhoge lading wegens de inspanning op en neer bewegen. Ook drijft men daar veel handel in ruwe
zijde.
De inwoners waren echt niet boos en boden Jezus geen tegenstand, maar zij waren evenmin
eenvoudig en volgzaam; zij waren lauw, onverschillig, zoals dikwijls welgestelde kooplieden zijn.
Anderzijds waren de priesters en schriftgeleerden zonder ijver, om niet te zeggen neutraal,
daarbij laatdunkend en zelfvoldaan. Bij Jezus aankomst in de stad verhieven bezetenen en
krankzinnigen hun gewone uitroep: “Daar komt de Profeet uit Galilea; Hij heeft macht over ons,
Hij zal ons verdrijven.” Jezus beval hun rustig te zijn en nu waren zij stil.
Jezus ging binnen in een herberg bij de synagoge. Vele mensen volgden Hem daar en men bracht ook
vele zieken bij Hem; Hij genas een groot deel er van. Des avonds nam Jezus hier te Tebez het woord
in de synagoge: het tempelwijdingsfeest was begonnen en Hij vierde het mee. In de synagoge en alle
huizen werden zeven lampen aangestoken; ik zag ook buiten op het veld en op wegen bij
herderswoningen kleine fakkels op hoge palen branden. (Normaal begint het tempelwijdingsfeest in
de avond van 24 Kislew, dit jaar 23 december. De eerste dag is 25 Kislew, dit jaar 24 december.
De 8e dag van het feest of octaafdag zal vallen op 31 december. De 7 lampen zijn een navolging van
de 7 lampen op de 7-armige kandelaar in de tempel).
Tebez lag wonderschoon op een berg. Op enige afstand kon men de bergweg er door zien lopen en
hoe de hoogbeladen kamelen langs die weg afdaalden; van dichtbij zag men dit niet (1).
Commentaar:
1) Tebez 1 is genoemd in Rechters (Recht. 9:50). Onder haar muren vond Abimelech de dood.
De stad heeft haar oude naam bewaard, in het Arabisch uitgesproken: Toebas. Ze ligt schilderachtig
op de oosthelling van een gebergte en beheerst een uitgestrekte vlakte die zich aan haar oostvoet
ontrolt. Langs Tebes door deze vlakte en verder over Teyasir (Aser-Mikmetat) steeds in
noordoostelijke richting liep een oude Romeinse heerbaan naar Skytopolis. Deze weg volgt nu Jezus,
hoewel hij niet tot Skytopolis gaat, maar zich aan de zuidoosthoek van het gebergte Gilboa bij
Abel-Mehola, waar dit gebergte zich recht naar het noorden wendt, noordwaarts richt.
(zie grote kaart 2).
Men weet in welke omtrek Abel-Mehola moet liggen, maar de juiste en zekere plaats is door geen
middel te ontdekken; wij kunnen slechts bij benadering de stad aanwijzen. Straks worden meerdere
steden genoemd, waarvan men de ligging goed en gemakkelijkst kan nagaan op grote kaart 2.
Oogslag op leerlingen en vrienden van Jezus.
D. 67
Andreas, Saturninus en Jozefs neven waren reeds van Silo (D.64) naar Galilea vertrokken. Andreas was bij zijn
familie te Betsaida gegaan en had Petrus gezegd dat Hij de Messias teruggevonden had en dat Hij nu
op weg naar Galilea was. “Kom mee met mij, zei Andreas, je moet alleszins eens bij Hem komen,
ik wil je aan Hem voorstellen!!” Al dezen gingen samen naar Arbela, dat ook Bet-Arbel heette
(het ligt 1 uur ten noordwesten van Tiberias en heet nu Irbid). Te Arbela haalden zij Chased (Natanael),
die daar juist zaken te verrichten had, af om met hem het feest van de tempelwijding te Gennabris
te gaan vieren. Natanael Chased had immers in die tijd zijn verblijf of kantoor te Gennabris en wel in
een hoog huis dat met verscheidene andere huizen bij de ingang van de stad afzonderlijk gelegen was.
(Elders noemt Katarina die huizengroep of voorstad. Gennabris is het huidige Loebijeh, ruim twee
uren ten westen van Tiberias; hoewel de naam veranderd is, kunnen wij, op grond van Katarina`s
aanwijzingen, niet twijfelen aan onze vereenzelviging).
Zij spraken hoofdzakelijk over Jezus, en Andreas had hen opzettelijk daar naar het feest geleid,
omdat hij, zoals trouwens ook de anderen, veel van Natanael hield; zij verlangden zijn mening te
horen, doch hij vertelde hun dat hij aan het hele gebeuren (en aan de zogenaamde Messias) geen
bijzonder belang hechtte.
Lazarus had Marta en Johanna Chusa naar Kafarnaüm tot Maria gebracht, waar deze van Kana was
teruggekeerd. Vervolgens ging hijzelf weer zuidwaarts naar Tiberias, met de hoop Jezus daar aan te
treffen. Simeons zoon vergezelde hem en ook de bruidegom van Kana ging daarheen, de Heer
tegemoet. Deze bruidegom was de zoon (moet zijn neef,) van een dochter van Sobe, die een zuster
was van de Heilige Anna; hij heette eveneens Natanael en was niet van Kana, doch na zijn huwelijk
zou hij zich te Kana vestigen.
De stad Gennabris was volkrijk; een grote weg liep er door; er was veel handel en nijverheid;
vooral bloeide er de zijdehandel; ze lag een paar uren van Tiberias, landwaarts is, doch door bergen
(hoge berghellingen) er van gescheiden (530 meter hoger), zodat men, om het van Tiberia uit te
bereiken, eerst in zuidelijke richting moest gaan tot tussen Emmaus en Tiberias, waar men zich weer
naar Tiberias omwenden moest. Arbela ligt tussen Sefforis en Tiberias (veel dichter echter bij het
laatste) (1).
Commentaar:
1) Om Gennabris vanuit Tiberias te bereiken. In onze tijd ligt het meer voor de hand van Tiberias uit
eerst naar het noorden te gaan (zie schets). Nochtans bestaat ook heden nog de door Katarina
beschreven weg. Op het schetsje aangeduid met een dubbele lijn. Om de helling te bestijgen,
die zich hier overal langs de kust 400 meter hoog verheft, maakt deze weg bochten en volgt een
schuine richting. Eenmaal op het hoogland gekomen, gaat hij met de bodem geleidelijk en langzaam
verder omhoog tot Loebijeh (= Gennabris), gelegen op een aanzienlijke heuvel langs de grote baan.
Zijn niveau is 320 meter, dat is 523 meter boven de spiegel van het Meer. Zie grote kaart 2, waar
deze weg nochtans niet aangetekend is. Emmaüs is het Hammat uit Josuë (Jos. 19:35).
Nochtans wordt het door Flavius Josephus ook Emmaüs genoemd. Reeds in de oudheid was deze
lokaliteit bekend om zijn geneeskundige warme bronnen. Nog heet het steeds Hammam , dat is
warme bronnen. Ze worden ook nog met goed gevolg aangewend tegen allerhande ziekten, waaronder
reuma. Door Herodes Antipas werden er monumentale badinrichtingen geïnstalleerd.
De Israëlisch hebben er nieuwe gebouwd, en baten de bronnen tevens uit door hun water te bottelen
en als medicinaal te verkopen, zelfs in het buitenland.
Andreas met Petrus bij Jezus.
D. 68
Maandag, 24 december. 25 Kislew. Tempelwijdingsfeest der Makkabeeen. Nog voor het dagaanbreken
vertrok Jezus uit Tebez en Hij ging met de leerlingen eerst oostwaarts. (Hij doorkruiste de vlakte).
Zich vervolgens naar het noorden wendend ging Hij aan de voet van de bergen in het Jordaandal in
de richting van Tiberias. (Katarina geeft hier eerst in één trek de algemene richting van Jezus
weg. Dan herneemt ze zich.) Hij trok door Abelmehola, een schone stad, waar het gebergte zich nu
meer (of recht) naar het noorden wendt; het is de geboorteplaats van Elizeüs.
Deze stad strekt zich uit op een berg en ik bemerkte het grote verschil in vruchtbaarheid tussen de
noord- en de zonnekant. De inwoners waren hier tamelijk goed; zij hadden reeds van Jezus wonderen
te Kibzaim en te Tebez gehoord; zij hielden Hem op de weg tegen en gaven Hem hun wens tekennen
dat Hij enige tijd ook bij hen zou blijven en hun zieken genezen; het begon er uit te zien als bij een
oploop, maar Jezus vertoefde hier niet lang; Hij zette zijn weg voort en trok naast Skytopolis tussen
deze stad en de Jordaan door. Abelmehola kan vier uren van Tebez liggen.
Hij (Andreas) leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: Gij zijt Simon, de zoon van
Johannes, gij zult heten Kefas, wat vertaald wordt met Petrus. (Joh. 1:43).
Toen ik Jezus van Abelmehola verder zag reizen en terwijl de andere vrienden reeds in Gennabris
waren, kwamen Andreas, Petrus en Johannes bij een stadje zowat zes uren van Tiberias, de Heer
tegemoet (stadje: onbepaald, bijvoorbeeld Admah). Petrus en Johannes waren in dit gewest
gekomen voor enige zaken van hun visserij; zij wilden ook naar Gennabris, maar Andreas haalde hen
over om eerst de Heer te gaan begroeten. Nu was het dat Andreas zijn broer tot Jezus bracht en dat
Jezus tot Simon zei: “Gij zijt Simon, Jonas zoon, voortaan zult Gij Kefas heten” (Petrus). Dit
geschiedde heel kort in een vluchtige aanspreking. Tegen Johannes die Hem reeds langer bekend
was, zei Hij iets van een spoedig weerzien.
Hierop begaven Petrus en Johannes zich naar Gennabris, maar Andreas bleef bij Jezus; ik meen dat
zij hier nog (enige tijd) bij de stad bleven, die 12 uren van Tebez verwijderd kan zijn.
Oogslag op de Doper.
Johannes heeft zijn doopplaats aan deze kant (westzijde) van de Jordaan verlaten. Hij is over de
Jordaan getrokken en heeft zijn doopwerk voortgezet in de vijver, een uur boven Betabara (D.54),
waar Jezus onlangs heeft laten dopen (D.51), en waar hij, Johannes, vroeger eveneens gedoopt had.
De naam van een nabije plaats ben ik vergeten; ik herinner me alleen de lettergreep “ma” er van.
(Een heuveltje op de noordelijke oever van de Nimrin heet Medesj; een wad van de Jordaan,
even meer noordelijker, heet Madesj).
Johannes heeft hier gedoopt, hoofdzakelijk omdat vele burgers uit het land van de viervorst Filippus,
die een goedaardig man was, zich wel wilden laten dopen, doch node over de Jordaan gingen,
te meer daar vele heidenen onder hen waren. Tijdens Jezus laatste tocht door dit gewest, hadden
vele inwoners zich door zijn woord laten bewegen om Johannes doop te gaan ontvangen.
Johannes doopte weer op dezelfde plaats waar Jezus had laten dopen, ook om te laten zien dat hij
geen concurrent van Jezus was, noch onafhankelijk te werk ging, doch in goede verstandhouding met
Hem leefde.
Nota op de titel viervorst of tetrarch. Zo noemde men in het Romeinse rijk de gouverneur of
bestuurder van een 4e gedeelte van een bepaald gebied, alsook een onafhankelijke vorst,
wiens gebied te klein was om koninkrijk genoemd te worden.
Jezus bij Tarichea.
D. 69
Dinsdag, 25 december.
Jezus kwam heden met Andreas in de nabijheid van Tarichea (stad nabij de zuidpunt van het Meer)
en nam dicht bij het Meer zijn intrek in een huis dat tot de visserij behoorde. Ik geloof dat men daar
vis verkocht of zoutte (1). De herberging was door Andreas reeds besproken, ofwel behoorde het huis
nog tot de door Petrus gehuurde visserij; Jezus ging niet in de stad (die wij later even zullen
beschrijven, wanneer Jezus er terugkeert). De inwoners waren nog al aardsgezind, weerbarstig en
erg verslingerd op woeker en winst. Simon (niet Petrus) had in deze stad een ambt; hij werd de
Kananeeer of ijveraar genoemd en was een soort van rechtsverdediger in handelsgeschillen;
hij was met Taddeus en Jakobus de Mindere, die zijn broers waren, op het feest te Gennabris,
waar ook Jakobus de Meerdere en Johannes nu waren. Thans kwamen hier tot Jezus ook Lazarus,
Saturninus, Simeons zoon en de bruidegom van Kana. Deze laatste nodigde Jezus met al zijn gezellen
uit op zijn bruiloft. `s Avonds vierde Jezus in het huis het feest van de lichten met gebeden.
Woensdag, 26 december. Heden wandelde Jezus met enige leerlingen in het gebergte in de nabijheid.
Er waren hier en daar ook spelonken (2); Hij zonderde zich af om in de eenzaamheid te bidden.
`s Morgens en `s avonds bad Hij in het huis met de leerlingen en vierde des avonds het
tempelwijdingsfeest, waarbij dan lichten werden ontstoken. De hoofdreden waarom Jezus hier bij
Tarichea twee dagen vertoefde, was, dat Hij de toekomstige apostelen en leerlingen de tijd wilde
geven om elkaar mede te delen wat over Hem verteld werd en in het bijzonder wat Andreas en
Saturninus, die vol geestdrift voor Hem waren, hun over Hem gezegd hadden, en om het met elkaar
over dit onderwerp eens te worden.
Ik zag dat Andreas, terwijl Jezus in het gewest rondging, in het huis bleef; hij schreef briefen op
repen als van boombast en gebruikte daarbij een rieten pen. Men kon het beschreven gedeelte der
brieven in een gespleten stok schuiven en oprollen. In dit huis kwamen dikwijls mannen en ook
jongelingen die werk zochten en nu gebruikte Andreas hen als boden: hij zond deze brieven aan
Filippus en zijn eigen halfbroer Jonatan en aan Petrus en anderen te Gennabris; hij liet hun er door
melden dat Jezus naar Kafarnaüm zou komen, daar de sabbat houden en hij nodigde hen uit om er zich
ook heen te begeven.
Jezus zou wellicht eerst op vrijdag, 28 december, naar Kafarnaüm vertrokken zijn, maar uit Kafarnaüm
kwam een boodschap tot Andreas, waarbij hij verzocht werd Jezus te bidden om zonder uitstel te
komen, omdat daar al verscheidene dagen een bode uit Kedes op Jezus wachtte; de man verlangde
Jezus hulp in te roepen. (Kedes ligt 8 kilometer ten noordwesten van het meer Merom of Hoeleh).
De bruidegom Natanael was met enige leerlingen van Johannes reeds afgereisd.
Commentaar:
1) Vis verkocht of zoutte. De naam Tarichea is afgeleid van het Griekse woord ‘Tarichos’ dat is vis,
stokvis, gedroogde vis; hij zinspeelt op de handel in gedroogde of gezouten vis, die bloeide in de
stad, zoals ook Katarina het verzekert (D.69) (T.91). Natuurlijk gevolg van zijn ligging op een visrijk
Meer. Tijdens de opgravingen kwamen vele rode en zwarte kruiken voor de dag, die alle gemerkt of
gestempeld waren met een zwarte vis (Guide bleu,226). Die kruiken houden zeker verband met de
handel in vis, die in zulke kruiken bewaard of verzonden werden.
2) Spelonken in het gebergte nabij Tarichea. Eén kilometer ten westen van Tarichea in de
berghellingen bestaan aanzienlijke spelonken. Op de 16-delige kaart Pal. Grid, vindt men daar
tweemaal het teken van grot of grotten, namelijk een klein half boogje, dat de Lezer ook zal vinden
op onze grote kaart 2. ) = teken van grot of grotten.
Jezus te Kafarnaüm.
D. 70
Donderdag, 27 december.
Kafarnaüm ligt niet dicht bij het Meer, maar op de hoogte en zuidhelling van een gebergte (dat in
noordelijke richting steeds maar hoger stijgt tot een niveau van 838 meter bij Safed). Dit gebergte
vormt een dal aan de westkant van het Meer, doordat het tussen zijn voet en de oever de zo
beroemde vruchtbare vlakte van Gennezaret laat bestaan langs de noordwestzijde van het Meer.
(De volgende zin bevat een verwarring, hetzij tussen de twee Betsaida`s hetzij tussen twee rivieren
en we laten hem daarom voor wat hij is). Daar mondt de Jordaan in het Meer uit. Betsaida echter
ligt aanstonds onder de uitmonding van de Jordaan in het Meer.
Heden verliet Jezus met Andreas, Saturninus, Obed en enige leerlingen van Johannes het vissershuis
bij Tarichea en vertrok naar Kafarnaum; zij volgden de weg naast het Meer, gingen ten oosten van
Magdalum, kwamen door het dal voor Kafarnaum (vlakte van Gennezaret) en lieten Betsaida rechts
liggen; zij gingen in kleine groepen verdeeld.
Andreas ontmoette op deze weg zijn stiefbroer Jonatan en ook Filippus, die hem op zijn schrijven,
geloof ik, tegemoet gekomen waren; zij spraken echter Jezus op deze weg nog niet aan,
zij bleven bij Andreas, achter of voor Jezus, dit weet ik niet meer duidelijk. Ik hoorde Andreas zeer
vurig tot hen spreken en hun alles vertellen wat hij van Jezus gezien had. “Dus, besloot Andreas,
is Hij waarachtig de Messias. Indien gij Hem wilt volgen, hoeft gij Hem dit zelfs niet te vragen;
wanneer gij bij Hem komt, hebt gij maar goed op alles acht te geven! Indien gij het oprecht verlangt,
zal Hijzelf u met een wenk, met een woord aanvaarden!”
D. 71
De Heilige vrouwen en Maria waren niet te Kafarnaüm doch in Maria`s woning un het dal voor
Kafarnaüm naar het Meer toe, en daar hielden zij het feest. Maar de zonen van Maria van Kleofas,
ook Jakobus de Meerdere en Johannes zijn broer, en Petrus waren daar reeds van Gennabris
aangekomen, als ook de zonen van de drie weduwen en andere toekomstige leerlingen. Chased
(Natanael), Tomas, Bartolomeus en Matteus waren daar niet. Daarboven waren er vele andere
mannelijke verwanten en vrienden der Heilige Familie, die allen op de bruiloft van Kana uitgenodigd
waren, doch hier de sabbat (29 december) wilden vieren, omdat zij (door Andreas schrijven)
Jezus aankomst vernomen hadden.
Jezus nam (te Kafarnaüm) met Andreas, Saturninus en enige leerlingen van Johannes, ook met Lazarus
en Obed (Simeons zoon) zijn intrek in een huis dat aan de bruidegom Natanael toebehoorde.
Dit huis had van voren een grote op een zaal, die met haar achterzijde aan de kamers grensde.
De ouders (versta: vader) van de bruidegom Natanael leefden niet meer; hij had een aanzienlijk
erfdeel; ook dit huis behoorde hem toe en hij betrok het, wanneer hij zich voor zaken te Kafarnaum
ophield.
De toekomstige leerlingen die hier van Gennabris aangekomen waren, hielden zich met een zekere
schuchterheid achteruit, want zij aarzelden tussen het gevoelen en het oordeel van Natanael Chased,
dat gezag bij hen had, en al het wonderbare dat Andreas en andere leerlingen van Johannes hun over
Jezus verteld hadden. Ook werden zij ten dele door hun natuurlijke vreesachtigheid weerhouden,
en zij lieten zich hierdoor te meer beheersen, daar Andreas hun verteld had dat het niet nodig was
zich aan Jezus voor te stellen, dat zij slechts behoefden naar Jezus lering te luisteren en alleen reeds
daardoor bewogen zouden worden. De zogenaamde broeders van Jezeus, de zonen van Kleofas
(en van Maria Heli) evenwel kwamen bij Jezus. Jezus hield een toespraak in de voorzaal van het huis
waarin Hij zijn intrek had genomen.
Genezing van een knaap.
D. 72
Nu kwam hier tot Jezus de man die reeds twee dagen te Kafarnaüm op Hem gewacht had.
Hij viel voor Jezus voeten neer en zei dat hij de knecht van een heer uit Kades was:
“Mijn heer smeekt U er om, zeide Hij, dat Gij met zijn knecht zou mee willen komen om zijn
zoontje te genezen; het is melaats en door een stomme duivel bezeten.”
Dit was een zeer trouwe knecht en hij stelde de kommer van zijn heer met gevoelens van oprechte
deelneming voor. Jezus antwoordde hem dat Hij niet kon meegaan, maar dat Hij het zoontje toch zou
genezen, omdat het een onschuldig knaapje was. Hij zei dan tot de knecht dat de heer zich met
uitgebreide armen op zijn zoon moest uitstrekken en een zeker gebed doen, dan zou de melaatsheid
van het kind wijken; en dat daarna hij, de knecht, zich op dezelfde wijze plat op het kind moest
leggen en zijn adem in zijn mond moest blazen; er zou dan een blauwe damp van het kind uitgaan en
het zou ook van zijn stomheid genezen zijn. De overige bijzonderheden ben ik vergeten. Ook heb ik
in een bijvisioen gezien hoe de vader en de knecht het kind op die manier genezen hebben.
Het bevel aan vader en knecht om zich op het zieke kind uit te strekken, had bepaalde geheime
oorzaken of redenen die ik niet meer nauwkeurig weet. Dit kind was onwettig en scheen mij het
natuurlijke kind te zijn van de knecht, die het op zondige wijze gewonnen had bij de vrouw van de
huisvader, zonder dat deze het wist; maar Jezus wist het. Zij moesten beiden een schuld van het kind
wegnemen, maar ik kan niet duidelijk maken op welk een geheimenisvolle wijze dit geschiedde.
De stad Kedes lag ongeveer zes uren ten noorden van Kafarnaüm, op de grenzen naar Tyrus toe en ten
westen van Paneas (=Cesarea-Filippi, aan de voet van de grote Hermon). Kedes was eertijds een
Kanaanietische hoofdstad en nu een vrijstad (Jos. 12:22) (Jos. 20:7), waarin degenen die door het
gerecht (versta: door bloedwrekers) vervolgd waren, konden vluchten en een onderkomen vinden;
ze grensde aan het gewest Kaboel, dat eertijds door Salomon aan de koning van Fenitië ten geschenke
werd gegeven (I Kon. 9:13). Dit land vertoont zich steeds donker aan mij, akelig en onveilig (1).
Jezus vermeed het telkens, wanneer Hij naar Tyrus en Sidon ging. Ik meen dat er moord en
struikroverij gepleegd werd.
Commentaar:
1) Het is natuurlijk dat visionairen zien wat gewone mensen niet zien. Met zinsneden als deze,
hier en elders, kunnen wij misschien de volgende regels in verband brengen: “Waar de boze geesten
een grote invloed op de mensen hebben, zie ik het gewest steeds mistig en somber…Ik zie op aarde
sommige lage gewesten vervloekt om de zonden die er bedreven worden. Gift, nevel en duisternis
dalen er op neer” (Vie,III,14,17). Overigens woonden daar vele heidenen en ook op koning Hiram
maakten die steden de indruk van een affront: “Zijn dat nu de steden die ge mij gegeven hebt, mijn
broeder?” en hij noemde ze “het land Kaboel en zo heten ze nog tot op deze dag (I Kon. 9:10/14).
Roeping van Filippus. (Joh. 1:43/44).
D. 73
Vrijdag, 28 december. 29 Kislew. Op de sabbat (vrijdagavond) zag en hoorde ik Jezus in de
synagoge leraren. De volkstoeloop was enorm en ook alle vrienden en verwanten van Jezus
waren er aanwezig. Zijn leer was voor de toehoorders geheel nieuw en aantrekkelijk. Hij sprak
over de nabijheid van het Rijk Gods, overhet licht dat men niet onder de korenmaat mag
verbergen, over de zaaier en het geloof, niet groter dan het mosterdzaadje (Mat. 5:15) (Mat. 13)
(Mat. 21:21). Die parabels vormden niet de gehele inhoud van zijn toespraak, doch de
parabelverhalen werden met verklaringen en toelichting aangevuld; de parabels waren slechts de
kern van zijn leer, korte voorbeelden en vergelijkingen om er zijn leer uit af te leiden, er aan vast
te knopen, om ze aanschouwelijk en vatbaar voor te stellen; ik heb veel meer parabelen in zijn
prediking gehoord, dan er in het evangelie voorkomen, maar deze laatste herhaalde Hij toch het
vaakst, en Hij gaf er telkens (volgens de omstandigheden) een andere uitleg (en toepassing) van.
Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij
schijnt voor allen, die in het huis zijn. (Mat. 5:15).
En Hij sprak tot hen vele dingen in gelijkenissen en zeide: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. En
bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op. Een ander deel
viel op de steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op, omdat het
geen diepe aarde had, maar toen de zon opkwam, verschroeide het en omdat het geen wortel
had, verdorde het. Een ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het. Een
ander deel viel in goede aarde en het gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.
Wie oren heeft, die hore! (Mat. 13:3/9).
En de discipelen kwamen en zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? Hij
antwoordde hun en zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der
hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij
zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. Daarom
spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen.
En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en gij
zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenzins opmerken; want het
hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij
toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en hun hart niet
verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen. (Mat. 13:10/15).
Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw oren , omdat zij horen. Voorwaar, Ik zeg u: Vele
profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en
te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord. (Mat. 13:16/17).
Gij nu, hoort de gelijkenis van de zaaier. Bij een ieder, die het woord van het Koninkrijk hoort en
het niet verstaat, komt de boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is: dat is de langs de weg gezaaide.
De op steenachtige plaatsen gezaaide is hij, die het woord hoort en het terstond met blijdschap
aanneemt; maar hij heeft geen wortel in zich, doch is iemand van het ogenblik; wanneer echter
verdrukking of vervolging komt om der wille van het woord, komt hij terstond ten val. De in de
dorens gezaaide is hij, die het woord hoort, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom
verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar. De in goede aarde gezaaide is hij, die het woord hoort
en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.
(Mat. 13:18/23).
Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen komt overeen met
iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker. Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand
en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg. Toen het graan opkwam en
vrucht zette, toen kwam ook het onkruid te voorschijn. Daarna kwamen de slaven van de
eigenaar en zeiden tot hem: Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan
aan onkruid? Hij zeide tot hen: Dat heeft een vijandig mens gedaan. De slaven zeiden tot hem:
Wilt gij dan, dat wij het bijeenhalen? Hij zeide: Neen, want bij het bijeenhalen van het onkruid
zoudt gij tevens het koren kunnen uittrekken. Laat beide samen opgroeien tot de oogst. En in de
oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het
te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur. (Mat. 13:24/30).
Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een
mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden,
maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de
vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen. Nog een gelijkenis sprak Hij tot hen: Het
Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welke een vrouw nam en in drie maten
meel deed, totdat het geheel doorzuurd was. Mat. 13:31/33).
Dit alles zeide Jezus in gelijkenissen tot de schare en zonder gelijkenis zeide Hij niets tot hen,
opdat vervuld zou worden het woord, gesproken door de profeet, toen hij zeide: Ik zal mijn
mond opendoen met gelijkenissen, Ik zal verkondigen wat sinds de grondlegging der wereld
verborgen gebleven is. (Mat. 13:34/35).
Toen liet Hij de schare gaan en ging naar huis. En zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden:
Maak ons de gelijkenis van het onkruid in de akker duidelijk. Hij antwoordde en zeide: Die het
goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen
van het Koninkrijk; het onkruid zijn de kinderen van de boze; de vijand, die het gezaaid heeft, is de
duivel; de oogst is de voleinding der wereld; de maaiers zijn de engelen. Zoals nu het onkruid
verzameld wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De Zoon des
mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde
verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven, en zij zullen hen in de vurige oven werpen;
daar zal het geween zijn en het tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen stralen
als de zon in het Koninkrijk huns Vader. Wie oren heeft, die hore! (Mat. 13:36/43).
Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte
en verborg, en in zijn blijdschap erover gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt die
akker. (Mat. 13:44).
Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone parelen zocht. Toen hij
een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die.
(Mat. 13:45/46).
Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei
bijeenbrengt. Wanneer het vol is, haalt men het op de oever, en zet zich neer en verzamelt het goede
in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men weg. Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld.
De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij
zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.
(Mat. 13:47/50).
Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja. Hij zeide tot hen: Daarom is iedere
schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een
heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt. (Mat. 13:51/52).
Toen er nu veel volk samenstroomde en uit elke stad mensen tot Hem kwamen, sprak Hij door een
gelijkenis: Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En bij het zaaien viel een deel langs de weg
en het werd vertrapt en de vogelen des hemels aten het op. En een ander deel viel op de rotsbodem,
en toen het opkwam, verdorde het, omdat het geen vochtigheid had. En een ander deel viel midden
tussen de dorens, en de dorens kwamen tegelijk op en verstikten het. Een ander deel viel in goede
aarde, en toen dat opgekomen was, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende, riep Hij:
Wie oren heeft om te horen, die hore. (Luc. 8:4/8).
Zijn discipelen vroegen Hem, wat de bedoeling van deze gelijkenis was. En Hij zeide: U is het
gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk Gods te kennen, maar aan de anderen (worden zij
gepredikt) in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horende niet begrijpen. Dit is de gelijkenis:
Het zaad is het woord Gods. Die langs de weg, zijn zij, die het gehoord hebben; daarna komt de
duivel en neemt het woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden geloven en behouden worden. Die
op de rotsbodem, zijn zij, die het woord, zodra zij het horen, met blijdschap ontvangen; en dezen
hebben geen wortel, zij geloven voor een tijd en in een tijd van beproeving worden zij afvallig.
Wat in de dorens viel, dat zijn zij, die het gehoord hebben; en gaandeweg worden zij door zorgen en
rijkdom en lusten des levens verstrikt en zij brengen het niet tot vrucht. Dat in goede aarde, dat zijn
zij, die met een goed en vroom hart het woord gehoord hebben, dat vasthouden en vrucht dragen
in volharding. (Luc. 8:9/15).
De volgende dag wilde Hij naar Galilea vertrekken en Hij vond Filippus. En Jezus zeide tot hem:
Volg Mij.Filippus nu was uit Betsaïda, de stad van Andreas en Petrus. (Joh. 1:44/45).
Referentie
Toen zeide Hij: Ga, zeg tot dit volk: Hoort aldoor, maar verstaat niet, en ziet aldoor, maar merkt
niet op. Maak het hart van dit volk vet, maak zijn oren doof en doe zijn ogen dichtkleven, opdat het
met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en opdat zijn hart niet versta, zodat het zich niet
bekere en geneze worde. (Jes. 6:9/10).
(Heilige Geest) zeggende: Ga heen tot dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het
geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; want het hart van dit
volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten,
opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich
bekeren, en Ik hen zou genezen. (Hand. 28:26/27).
ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude verborgenheden verkondigen. (Ps. 78:2).
Sabbat, 29 december. 30 Kislew. Heden op, zaterdag, leraarde Jezus op dezelfde wijze tot het einde
van de sabbat. Nadat deze besloten was, zag ik Jezus met zijn leerlingen in een klein dal naast de
synagoge gaan; dit dalletje was als een wandelplaats, een oord voor afzondering; voor de ingang en
in het dal stonden bomen. De zonen van Maria van Kleofas en van Zebedeus en ook nog andere
leerlingen vergezelden Hem, maar Filippus, die schuchter en zeer ootmoedig was, aarzelde te volgen;
hij vroeg zich af of hij wel mocht, of Jezus het zou goedvinden dat hij meeging. Toen keerde Jezus,
die voor hem ging, zich met een teken van het hoofd tot hem en zei: “Kom, volg Mij” (Joh. 1:44).
Filippus ging nu verheugd met de anderen mee; zij waren wel ten getale van twaalf.
Jezus onderrichtte hen nog op deze plaats onder een boom over de vereisten om Hem te volgen en
zijn oproep te beantwoorden. Andreas was zeer blij, omdat de leerrede van Jezus op de sabbat hen
allen verrukt had; hij wenste en betrachtte buitengewoon vurig dat alle overigen even overtuigd
mochten worden als hij van Jezus Messiaanse waardigheid; hij had het hart zo vol dat hij geen enkele
geschikte gelegenheid liet voorbij gaan om hun de omstandigheden en verschijnselen bij Jezus doop
en alle overige wonderen, waarvan hij reeds getuige van was geweest, opnieuw te vertellen en
plechtig te bevestigen.
Ik hoorde ook dat Jezus de hemel tot getuige nam dat zij nog grotere dingen zouden zien, en ik zag
Hem ook zich met zijn hemelse Vader over zijn zending onderhouden. Jezus sprak ook over de
voorwaarden van de navolging: zij moesten bereid zijn om alles te verlaten, wanneer Hij hen zou
roepen; Hij wilde voor hen zorgen en zij zouden al het nodige hebben. Voorlopig mochten zij hun
bedrijf nog voortzetten. Van nu tot het volgende paasfeest had Hij nog ander werk te verrichten,
maar, wanneer Hij hen daarna zou roepen, moesten zij Hem onbezorgd volgen.
Zulk een verklaring deed Hij hier, omdat sommigen Hem openhartig gevraagd hadden hoe zij zich
tegenover hun verwanten en familie moesten gedragen, met wier zorg zij belast waren.
Zo had bijvoorbeeld Petrus de moeilijkheid geopperd dat hij nu niet opeens zijn oude stiefvader,
die ook de oom van Filippus was, kon verlaten. Maar Jezus ruimde al die bekommernissen uit de weg
door te verklaren dat Hij niet voor Pasen zou beginnen. Toch konden zij zich van nu af reeds
onmiddellijk van hun zaken scheiden, in zover zij hun hart er aan onthechtten; hoewel zij hun bedrijf
uitwendig mochten voortzetten tot Hij hen riep, konden zij nu reeds het overlaten van hun zaken aan
anderen in overleg nemen.
En het geschiedde, toen Jezus deze gelijkenissen ten einde gebracht had, dat Hij vandaar wegging.
En in zijn vaderstad gekomen, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en
zeiden: Vanwaar heeft Hij die wijsheid en die krachten? Is dit niet de zoon van de timmerman?
Heet zijn moeder niet Maria en zijn broeders Jakobus en Jozef en Simon en Judas? En behoren zijn
zusters niet allen bij ons? Vanwaar heeft Hij dan dit alles? En zij namen aanstoot aan Hem. Maar
Jezus zeide tot hen: Een profeet is alleen in zijn vaderstad en in zijn huis ongeëerd. En Hij deed
daar niet vele krachten wegens hun ongeloof. (Mat. 13:53/58).
Referentie
En nadat dezen uitgesproken waren, nam Jakobus het woord en zeide: Mannen broeders, hoort
naar mij! (Hand. 15:13).
en ik zag geen ander van de apostelen dan Jakobus, de broeder des Heren. (Gal. 1:19).
Jakobus, een dienstknecht van God en van e Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in
de verstrooiing. (Jak. 1:1).
Judas, een dienstknecht van Jezus Christus en een broeder van Jakobus, aan de geroepenen, die in
God, de Vader, geliefd en voor Jezus Christus bewaard zijn: (Jud. 1).
Hierna ging Jezus met hen langs het tegenovergestelde einde uit het dal en begaf zich naar de woning
van zijn Moeder in de groep huizen tussen Kafarnäum en Betsaida. De naaste verwanten van Hem
volgden Hem daarheen, trouwens hun moeders waren er eveneens.
Naar Kana ter bruiloft.
Roeping van Natanael Chased.
D. 74
Zondag, 30 december. 1 Tebet. Nieuwe maan.
Op 30 december begaf Jezus zich met de leerlingen en verwanten zeer vroeg op weg naar Kana.
Maria en de andere vrouwen gingen alleen langs de rechtere en kortere weg; dit was maar een smal
pad dat meer over het gebergte liep. (De vrouwen gaan over Massalot aan de noordkant van de hoge
berg die ten westen van Magdalum oprijst, verder door het gewest van de baden van Betulië en,
in de vallei Roemmaneh gekomen, naar het westen. Jezus gaat langs Magdalum ten oosten van
die zelfde hoge berg, volgt daarna westwaarts de grote weg die over Loebijeh (Gennabris) loopt,
ontmoet hier Natanael, richt zijn roep tot hem, volgt verder dezelfde grote weg, tot Hij links inslaat
en door een ander, kleiner, opstijgend dal te Kana komt). De vrouwen volgden meestal zulke paden,
omdat zij daar eenzaam konden reizen; ook hadden zij geen brede wegen nodig, want zij gingen
gewoonlijk op een rij achter elkaar aan. Op enige afstand voor en achter hen ging een mannelijke gids.
Die weg van ongeveer 7 uren liep van Kafarnaum in zuidelijke richting.
Jezus reisde met zijn gezellen over Gennabris. Wel was dit een omweg, maar hij was breder en dus
beter geschikt voor zijn leermethode, daar Hij vaak onderweg stilstond om zijn reisgezellen te
onderrichten, om hun iets duidelijk te maken, aan te wijzen of te verklaren. Zijn weg liep (eerst)
meer naar het zuiden dan de weg van Maria. Hij bedroeg van Kafarnäum tot Gennabris wellicht 6 uren.
Te Gennabris liep hij rechter naar het westen, en daar was men nog drie uren van Kana.
Gennabris was een schone stad; er was een school en een synagoge, ook een rederijkersschool en een
bloeiende handel. Natanael oefende zijn schrijversberoep uit in een hoog huis voor de stad; het
vormde met nog een groep andere huizen die er omheen stonden, een soort voorstad of wijk.
Natanael kwam niet naar de stad, hoewel zijn vrienden die hij onder de leerlingen had, hem daartoe
uitgenodigd hadden.
Jezus leraarde hier in de synagoge en nam met een deel van zijn leerlingen een kleine maaltijd bij
een rijke Farizeeër. Andere leerlingen waren reeds vooruitgegaan. Jezus had Filippus opdracht
gegeven Natanael te gaan opzoeken en hem op de weg tot Hem te brengen. Jezus werd hier in
Gennabris met alle eerbewijzen onthaald; de inwoners wensten dat Hij nog langer bij hen zou blijven
en zich over hun zieken erbarmen, daar Hij toch ook hun landgenoot was. Nochtans zette Hij zonder
langer oponthoud zijn weg naar Kana voort.
Filippus vond Natanaël en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet
geschreven heeft en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret. En Natanaël zeide tot hem:
Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. (Joh. 1:46/47).
Ondertussen was Filippus bij Natanael op zijn bureau gekomen; dit was een kamer op de verdieping;
er zaten daar verscheidene schrijvers. Te voren had Filippus nooit met Natanael over Jezus gesproken,
omdat hij niet met de anderen (op 23 december) te Gennabris was geweest. Nochtans was Filippus
goed met hem bekend en nu sprak hij hem met geestdrift en vreugde over Jezus: “Hij is de Messias,
die ons door de profeten aangekondigd en beloofd is; Wij hebben Hem nu reeds leren kennen,
het is Jezus van Nazaret, de zoon van Jozef.”
D. 75
Natanael was een vlug en lustig man, maar anderzijds standvastig en vast in zijn mening, doch ook
hierin zeer redelijk en rechtschapen. Hij zei tot Filippus: “Wat goeds dat de moeite waard is,
kan er uit Nazaret komen?” Hij kende trouwens de treurige befaamdheid van de Nazaretanen:
hun scholen kenmerkten zich meer door gekibbel en geest van tegenspraak dan door grondige
wijsheid; hij dacht: een leraar die daar zijn opleiding en vorming gekregen heeft, kan wel aan mijn
eenvoudige, ongeschoolde vrienden behagen, maar kon niet hem noch zijn aanspreken op
degelijkheid van leer bevredigen. Filippus echter antwoordde dat hij toch meer eens zou moeten
komen zien wat voor een man die Jezus was, want, besloot hij: Hij is op weg naar Kana en komt hier
aanstonds voorbij.
Nu kwam Natanael met Filippus naar beneden en zij volgden de korte zijweg, waaraan het huis
gelegen was een weinig bezijden de grote landweg op Kana. Hier, waar de zijweg zich met de
landweg verenigd, stond Jezus met enige leerlingen te wachten. Hoewel Filippus vroeger zeer
vreesachtig was geweest, was hij nu, sedert Jezus hem geroepen had, zeer vrijmoedig en
vertrouwvol. Terwijl hij met Natanael tot Jezus naderde, zei hij met een luide stem: “Meester,
ik breng U een man, die me vroeg wat er speciaal goeds uit Nazaret kan komen?”
Jezus zag Natanaël tot Zich komen en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is!
Natanaël zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer Filippus u
riep, zag Ik u onder de vijgeboom. Natanaël antwoordde Hem: Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt
de Koning van Israël! Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u gezegd heb: Ik zag u onder
de vijgeboom, gelooft gij? Gij zult grotere dingen zien dan deze. En Hij zeide tot hem: Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op
de Zoon des mensen. (Joh. 1:48/52).
Referentie
Toen droomde hij, en zie, op de aarde was een ladder opgericht, waarvan de top tot aan de hemel
reikte, en zie, engelen Gods klommen daarlangs op en daalden daarlangs neder. (Gen. 28:12).
Natanael trad nu voor Jezus en op hetzelfde ogenblik zei Jezus tot de leerlingen die Hem omringden:
“Ziet ge, dit is nu een keer een ware Israeliet, in wie geen valsheid is!” Jezus zei dit zeer vriendelijk
en liefdevol. Verwonderd reageerde Natanael: “Waar vandaan kent U mij?” Hiermee wilde hij zeggen:
“Hoe weet U dat ik rechtschapen, oprecht en zonder valsheid ben, aangezien wij nog nimmer met
elkaar gesproken hebben” Hierop zei Jezus: “Ik heb u reeds gezien. Eer Philips u is komen roepen,
zag ik u reeds (die keer) daar onder de vijgenboom staan!” En onder deze woorden blikte Jezus hem
op een doordringende, ontroerende en herinnerende wijze aan.
D. 76
Op dit geheimnisvolle aanstaren van Jezus ontwaakte in Natanael opeens de herinnering dat Jezus die
voorbijganger was geweest, wiens ernstige, waarschuwende oogslag hem geheimzinnig getroffen en
met een wonderbare kracht gesterkt had, toen hij die keer onder een vijgenboom, op de lust- en de
speelplaatsen der baden bij Betulië, zichzelf in bekoring bracht; hij stond naar mooie vrouwen te zien,
die aan de andere kant van de weide voor vruchten speelden. De kracht van die oogslag en de
overwinning die hij hem te danken had, was hem in het geheugen gebleven, maar misschien niet het
beeld, het uiterlijk van die man; of, indien hij mogelijk in Jezus de man van toen dadelijk terugkende,
toch kon hij niet vermoeden of weten dat Jezus toen met zijn blik die waarschuwende bedoeling had
gehad. Nu echter dat Jezus hem ten bewijze aan die omstandigheid herinnerde en hem opnieuw met
dezelfde doordringende blik bezag, was hij onmiddellijk diep aangegrepen (C.04).
Hij voelde dat Jezus, toen Hij hem toen voorbij wandelde, zijn gedachten gelezen had en hem
een bewaarengel was geweest. Deze bewustwording maakte de grootste indruk op zijn ziel,
want hij was zo rein van hart, dat de minste onzuivere gedachte hem zeer bedroefde.
Daarom zag hij ogenblikkelijk in Jezus zijn redder en zaligmaker, en dit doorzien van zijn gedachten
door Jezus was voor zijn rechtgeaard, vlug, edelmoedig en dankbaar karakter en hart genoeg om hem
zonder aarzelen er toe te brengen, zijn geloof in Jezus in het bijzijn van de leerlingen verluchtig te
belijden. Na Jezus woorden verootmoedigde hij zich voor Jezus en zei: “Meester, Gij zijt Gods Zoon,
Gij zijt koning van Israël.” En Jezus sprak verder: “Gij gelooft reeds, omdat Ik zei:
“Ik heb u toen onder de vijgenboom gezien, waarlijk, gij zult grotere dingen zien dan dit!”
En toen zei Hij nog tot alle leerlingen met nadruk: “Voorwaar, voorwaar, gij zult de hemel zien
opengaan en Gods engelen op de Mensenzoon zien op- en neerstijgen!”
De overige leerlingen verstonden de eigenlijke zin niet van Jezus woorden betreffende de
vijgenboom en begrepen dus niet waarom Natanael Chased zo vlug van gevoelens veranderde.
De oorzaak bleef ook voor allen als een gewetenszaak verborgen, uitgezonderd voor Johannes,
aan wie Natanael die oorzaak op de bruiloft te Kana mededeelde.
Natanael vroeg Jezus of hij aanstonds alles moest verlaten en Hem volgen; hij had een broer en hij
was bereid hem zijn betrekking over te laten. Jezus antwoordde wat Hij gisteravond tot de anderen
had gezegd, en vervolgens nodigde Hij Natanael uit om (zich gereed te maken en de volgende dag)
achter te komen en met Hem de bruiloft te Kana bij te wonen.
Hierop zetten Jezus en de leerlingen hun weg naar Kana voort. Natanael keerde naar zijn huis terug
en nam zijn voorzorgen om naar de bruiloft te kunnen gaan. Ook kwam hij de volgende morgen te
Kana voor het bruiloftsfeest aan. De ouders van de bruid, Maria, de bruidegom en anderen kwamen
Jezus reeds buiten Kana op de weg tegemoet, verwelkomden en onthaalden Hem zeer eerbiedig (1).
Commentaar:
1) Een woordje over Kana (zie grote kaart 2). Jezus volgt de grote weg die vanaf de kust van het
Meer westwaarts de bergrug bestijgt, over Gennabris loopt en daarna de vallei Roemmaneh volgt.
Acht kilometer ver in deze vallei gekomen, slaat Jezus links af, volgt een andere kleine bijvallei en
bereikt na 2 kilometer Kana; nu heet het Kefr (dorp) Kenna. In onze tijd loopt de grote weg dicht
langs Kenna; in Jezus tijd liep hij er door, want de oude stad, 3 à 4 keer zo groot als het huidige dorp,
overschreed dit dorp aan alle kanten. Ten oosten verhief ze zich tot de 339 meter hoge heuvel,
terwijl ze zich ten westen tot in de kleine vallei uitstrekte. Vandaar het gezegde van Katarina dat
Kana in de vallei ligt (althans gedeeltelijk).
Als men van Nazaret komt, ligt de kerk van het bruiloftshuis vooraan in het dorp; toen lag het,
volgens Katarina in de stad (D.48). Katarina toont ons herhaaldelijk de bruiloftsgasten die zich op een
lustplaats gaan vermaken en spelen. Deze is te zoeken 300 meter of 4 minuten gaans ten zuiden van
het dorp. Op onze grote kaart 2 wordt op dit punt door de hoofdletter A (= Ain) een aanzienlijke bron
aangewezen; ze ligt ietwat lager nabij de weg op Nazaret, te midden van een thans met olijf- en
vijgenbomen begroeid landschap; het overvloedige water besproeit en bevrucht tuinen en velden.
De kleine vallei loopt van zuidoost naar noordwest en mondt uit in de grote vallei Roemmaneh.
In die richting alleen is de wijde heuvelenkring waarin Kana ligt, onderbroken. In die richting heeft
Kana uitzicht op Cydessa, zegt Katarina, terwijl het uit die richting de aangename zeebries in het
aangezicht krijgt.
Deze en tal van andere, hier niet genoemde bijzonderheden tonen duidelijk aan dat Kefr Kenna het
ware Kana, de stad van het wijnwonder is. In onze tijd heeft dit Kenna een sterke concurent gekregen
in Khirbet Qana, een aanzienlijke ruïne, twee uren ten noord-noordwesten van Kenna en aan de
noordrand van de vallei Zabulon. Dit heeft in de laatste tijden zovele voorstanders gekregen dat het
de eer dreigt te krijgen van het authentieke Kana. Kopp noemt “doorsnee pelgrims” hen die in Kefr
Kenna nog de stad van het wonder zien en het daar gaan vereren. Hier, zoals zo dikwijls heeft
scherpzinnige geleerdheid de zoveelste keer onzekerheid en dwaling gebracht.
Onze zienster alleen kan hier de zekerheid teruggeven, de doorslag geven en de waarheid redden.
Men moet hen die Kana in Khirbet Qana menen te vinden, niet geloven.
De bruiloft te Kana.
Voorbereidingsdag.
D. 77
Maandag, 31 december (1821). 2 Tebet.
Jezus ging met zijn intiemste leerlingen, meer bepaald met degenen die zijn apostelen werden,
in een afzonderlijk huis, waarin ook Maria gedurende haar laatste verblijf te Kana gewoond had (D.48).
Het behoorde aan de tante van de bruidegom, die een dochter was van Sobe, zuster van de Heilige
Anna (en die ook zelf Sobe of Seba heette). Het was die van de reeds vaak vermelde drie weduwen,
welke drie zonen hadden. Gedurende de gehele plechtigheid moest zij de plaats van moeder bij
de bruidegom bekleden.
Heden kwamen hier ook nog alle overige gasten, mannen en vrouwen tezamen, ondermeer alle
verwanten van Jezus uit Galilea. Jezus alleen bracht wel een 25-tal leerlingen als gasten mee;
Hij beschouwde deze bruiloft als zijn eigen zaak en Hij had een deel van de gerechten gedurende
het hele feest voor zijn rekening genomen. Daarom was Maria reeds zo vroeg aanwezig om alles te
helpen beschikken. Jezus had ondermeer als bijdrage op zich genomen al de wijn voor de bruiloft
te leveren. Daarom vertelde Maria Hem zo bezorgd dat er wijn te kort was.
Jezus had bij het knapenfeest in Anna`s huis in zijn 12e jaar, na zijn thuiskomst van de tempel,
waar Hij geleraard had en door Maria teruggevonden was, aan de bruidegom na een diepzinnige
toespraak over brood en wijn, voorspeld dat Hij eenmaal op zijn bruiloft aanwezig zou zijn (C.01).
Nochtans vond elke bijzonderheid in deze bruiloft, waaraan een geheimzinnige betekenis vastzat,
haar oorsprong in een uitwendige, schijnbaar gewone en natuurlijke aanleiding.
Zo was dit ook het geval met het aandeel dat Jezus in deze bruiloft voor zijn rekening nam.
Maria had Jezus te voren verscheidene boden toegezonden om Hem te verzoeken naar deze bruiloft
te komen. Sommige verwanten en kennissen van Jezus beoordeelden immers zijn gedrag van een
geheel menselijk standpunt uit en hadden het scherp afgekeurd en gezegd: “Zijn moeder is een
verlaten weduwe; Hij doorreist het land zonder zich om haar of zijn familie te bekommeren.”
En hierom was Jezus met zijn vrienden naar deze bruiloft willen komen en Hij wilde de bruiloft nu
eer aandoen. Daarom had Hij ook Lazarus en Marta naar Kana ontboden, die Maria bij de
toebereidselen hielpen. En Lazarus was het, doch dit was alleen aan Jezus en Maria bekend, die de
kosten droeg van dit deel dat Jezus op zich had genomen. Want Jezus had een groot vertrouwen in
Lazarus; Hij ontving alles gaarne van hem, omdat hij gaarne alles gaf. Lazarus was ook tot het einde
toe de geldschieter van de Gemeente.
Ook van de maaltijd had Jezus een deel voor zijn rekening genomen, namelijk een tweede gerecht
van voortreffelijke spijzen, vruchten en allerhande vogelen en kruiden. Voor dit alles was gezorgd.
Ook Veronika zag ik nog van Jeruzalem aankomen; ze bracht Jezus een korf vol met de wonderbaarste
bloemen en vooral een andere korf met alle soorten van kunstig bereid suikergebak.
D. 78
De vader van de bruid was een welgesteld man; hij had een grote vervoersdienst, stapelhuizen en
grote herbergen en stallen voor karavanen langs de grote landweg en ook vele bedienden.
In deze dagen sprak Jezus met die leerlingen alleen, welke naderhand zijn apostelen werden en die
met Hem in het zelfde huis verbleven. De overige leerlingen hoorden niet alles wat Hij hun vertelde;
zij gingen veel in de omgeving wandelen. Dan onderrichtte Jezus de leerlingen en gasten op velerlei
wijze, en de toekomstige apostelen deelden op hun beurt zijn onderrichtingen aan de overigen mee.
De gasten ondernamen die wandeltochten om hen, die de toebereidselen tot het feest maakten,
bij hun werk niet te hinderen. Nochtans waren verscheidene leerlingen en zelfs Jezus dikwijls in het
huis en bij de toebereidingen om dit of dat te bevelen of te helpen regelen. Enige leerlingen hadden
bovendien een rol in de bruidstoet te vervullen (1).
Jezus wilde zich op dit feest aan al zijn vrienden en verwanten openbaren, en wilde ook dat allen,
die Hij tot nog toe uitgekozen had, aan elkaar en aan de zijnen in alle openbaarheid op een feest
bekend zouden worden. De derde avond na Jezus aankomst begint de bruiloft. Woensdagmorgen
vroeg zal de trouw plaats vinden. Heden avond werd het tempelwijdingsfeest gesloten
(Dus op 31 december, nadat het op 24 december begonnen was).
Commentaar:
1) Rol in de bruidstoet, dat is in de plechtigheid van het afhalen van de bruid uit het huis van haar
ouders, of onderweg, om haar binnen te leiden in het feesthuis of in het huis van de bruidegom.
Dit vormt de laatste huwelijksformaliteit en het hoogtepunt van de bruiloft. Men kiest hiervoor een
blijde dag, bij voorkeur de Woensdag (zoals ook hier te Kana). Een feestelijke stoet begeleidt de
bruid naar haar nieuwe woning. De bruidegom, door bruidjonkers begeleid, stapt of rijdt voorop.
Eén van de jonkers heet “vriend van de bruidegom” (Joh.3:29). Bruidsmeisjes vergezellen
processiegewijs de stoet met brandende lampen, want de ceremonie van het afhalen van de bruid,
die een essentieel bestanddeel van de bruiloft is, heeft gewoonlijk plaats des avonds, meestal
dinsdagavond (+ begin van de woensdag); in de nacht wordt het feest gevierd en de woensdag wordt
het huwelijk gesloten met een ceremonie op de openbare plaats en in tegenwoordigheid van vele,
tenminste tien getuigen. Natuurlijk bestonden er bij de feestviering variaties, wat wij ook bij
Katarina vaststellen (D.82).
Eerste dag van de feestelijkheden.
D. 79
Dinsdag, 1 januari (1822). 3 Tebet.
Dezer dagen doorstond de zienster overgroot leiden; zij beschouwde de allerschoonste en
belangrijkste taferelen, maar uitte de bittere klacht dat het haar zo zwaar viel die te
verhalen. Niettemin vertelde zij de bruiloft te Kana op de volgende uitvoerige wijze.
Heden was het de tweede dag van Jezus aanwezigheid te Kana. Er waren wel meer dan 100 gasten (1).
Ook waren er Maria Markus, Johannes Markus en Veronika, die mij ouder scheen te zijn dan Maria;
ik zag echter Suzanna van Jeruzalem niet; deze ging ook later zelden mee op reis; zij leefde
voornaam en in een zekere teruggetrokkenheid wegens haar onwettige afkomst. Wel waren hier de
ouders van Jakobus en Johannes, doch niet de ouders van Petrus en Andreas. Insgelijks waren ook
Jonatan, hun halfbroer, en ook de zogenaamde drie weduwen en hun zonen, enzovoort.
Ook alle verwanten van de Heilige Anna, die meestal nichten en kleinkinderen van haar waren:
Maria van Kleofas met haar kinderen en de jongste dochter van de Heilige Anna, die een halfzuster is
van de Heilige Maagd. Dan ook nog de neven van Jozef van Arimatea Aram en Temeni;
Obed en vier leerlingen van Johannes, te weten: Kleofas, Jakob, Judas en Jafet, speelmakkers van
Jezus in zijn jeugd, kleinzonen van Sebadja van Nazaret, die een bloedverwant van Joakim was.
De vader van de bruid heet Israël; ik heb deze naam tot nog toe niet willen noemen, omdat ik
meende dat er zulk geen bestond; hij stamt af van Rut uit Betlehem. De moeder van de bruid is een
weinig lam; zij hinkt aan één kant en moet geleid worden.
Commentaar:
1) Boven de 100 gasten. Een groot aantal gasten, oordeelt men in het oosten, brengt geluk mee en
verhoogt het prestige van de familie (Beaufays). Nog heden worden bij de Bedoewienen niet alleen
de familie van bruid en bruidegom uitgenodigd, maar de hele stam is er vertegenwoordigd.
Geen tent waar niet tenminste één dag op de kosten van de bruidegom gegeten wordt; vaak ook
meerdere of zelfs 7 dagen (H.L.3ejg.75).
Enkele andere trekken eigen aan oosterse bruiloftsfeesten, waarvan wij er hier te Kana terugvinden.
Een bruiloft duurde meestal 7 dagen; ze bestond in spelen, eetmalen, dansen en ander uitbundig
vermaak. Godsdienstplechtigheden behoren niet tot de feestelijkheden, hoewel zegeningen over de
echtgenoten uitgesproken worden (D.B.Mariage,c.769). Bij Bedoewienen in het Overjordaanse duurt
het huwelijksfeest in voorname families 7 dagen duren meer eenvoudige feestmalen één dag,
maar de vermakelijkheden, zang en gedans zijn dezelfde en duren ook 7 dagen (H.L.3ejg.75).
In Perzië duurt een bruiloft tegenwoordig drie dagen.
Te Kana speelden natuurlijke gewoonten ook hun rol, maar bovennatuurlijke oorzaken en
omstandigheden bepaalden sommige bijzonderheden. Zo wordt natuurlijkerwijze Maria’s tussenkomst
verklaard: “Voor de oosterse vrouwen is het een plezier zich met voorbereidselen tot het huwelijk
bezig te houden. Zusters en nichten, bloedverwanten en buurvrouwen zorgen voor de bereiding van
de gerechten, vooral van de lekkernijen. De vorige avond reeds en zelfs vroeger gaan zij naar het
feesthuis en blijven daar tot het einde van de bruiloft (Beaufays,II,152).
Johannes verhaal van de bruiloft te Kana levert menige moeilijkheid op. Vooreerst is de betekenis
van de woorden: “Vrouw, wat is er tussen Mij en u?” duister. De woorden van Jezus schijnen een
weigering in te houden: “Mijn uur is nog niet gekomen!” En toch schijnen de woorden van Maria tot
de dienaren te kennen te geven dat Jezus voor de wijn zal zorgen. Met de gegevens die Katarina ons
over de bruiloft van Kana verstrekt, verdwijnen alle moeilijkheden.
Maria weet dat Jezus (en ook zij) zich met de wijn belast hebben. Vandaar dat zij er een wakend
oog op houdt en het tekort aanstonds bemerkt. Dat zij zich met de wijn belast hebben, is ook een
natuurlijke zaak, want minder rijke lieden hebben gewoonlijk geen grote voorraad wijn in huis;
het is bovendien een gebruik dat de gasten een geschenk mee brengen en dit bestaat ook wel eens in
één of meerdere kruiken wijn. Het ontbreken van wijn verwondert der te minder, omdat Jezus de
scène ineengezet had: Hij wilde zich openbaren als de Messias door een wonder. Hij had het ook
kunnen doen door de vermenigvuldiging van een andere spijs, maar hier koos hij verandering van
water in wijn, omdat dit mirakel een voorafbeelding moest zijn van het mirakel in het laatste
avondmaal, waar wijn in zijn bloed veranderd moest worden. Nochtans kende Maria Jezus bedoeling
niet, en daarom antwoordde Jezus haar: “Wat is er tussen Mij en U, Vrouw?” Betekent, of:
“Gij zijt ongerust, maar Ik niet. Mijn weg en bedoeling is niet de Uwe, mijn inzichten gaan veel
verder,…enz.” of: “Wat hebben wij ons te bekommeren; er moet wijn tekort zijn en het tekort moet
zelfs opvallen, trek het u niet te veel aan!” Jezus zal zeker meer woorden gesproken hebben dan in
het Evangelie staan; Hij zal Maria er op gewezen hebben, dat ze nog een kwartier geduld moest
hebben, dat haar verlegenheid in vreugde zou veranderen en dat de wijn, waarvoor Hij de zorg op
zich had genomen, er zou komen door een heerlijk wonder, dat voor het Rijk van God de
schitterendste gevolgen zou hebben. Niet alleen gerustgesteld, maar opgetogen ging Maria dan tot de
dienaren zeggen: “Let goed op dat Jullie alles doen wat mijn Zoon zal zeggen!” Zo opgevat,
wat mogelijk is, dankzij Katarina’s verhaal, laat deze gebeurtenis met alle bijzonderheden niets aan
duidelijkheid te wensen over.
Bij de vermaken komt ook de eerbare dans. Herhaaldelijk vermeldt Katarina hem. Er zullen natuurlijk
soorten van dansen geweest zijn; dit schijnt zelfs te volgen uit de vele woorden die in het Hebreeuws
bestaan om een dans aan te duiden. Uit de aard van die woorden schijnt op te maken te zijn dat hij
meest bestond uit levendige, cirkel- of bogenbeschrijvende, tamelijk licht en vlug uitgevoerde
bewegingen; de oosterse dans verschilt veel van de westerse; het is een wandelen, maar meteen een
ritmische beweging van het lijf, een heen- en weerwiegen van het lichaam, een aannemen van
bevallige houdingen, door twee dansers of danseressen symmetrisch weergegeven, een uitvoeren van
geregelde en gemeten bewegingen; deze gaan ook wel samen met handgeklap en voetgestamp op de
cadans van de muziek. Dit gebarenspel dat de dans vergezelt, is altijd vol uitdrukking en leven,
bij de Joden (niet bij de Egyptenaren) steeds eerbaar en welvoeglijk, zoals dit nog geldt voor dansen
bij Bedoewienen, niet meer altijd bij de Arabieren.
De dans zoals hij hier door Katarina beschreven wordt, is karakteristiek voor heel het oosten en in het
algemeen ook nog voor de Arabieren. Dezen hebben ook nog in Noord-Afrika de gewoonten van het
oosten behouden. Een dame uit Mostaganem wie ik om haar oordeel vroeg over Katarina’s
beschrijving van de dans in D.81, hier is sprake van dans met doeken, en in K.11, noteerde bij D.81:
“Het is exact beschreven. Ik heb persoonlijk dansen gezien, juist uitgevoerd zoals de zienster die
beschrijft. De dans met de “kransen en doeken” bestaan heden nog en worden hier genoemd
“la danse du foulard”. Bij K.11 noteerde zij: “Alles waar en heel juist beschreven.”
In het jaar 1948, 4 april, las ik in de kalender Pro Apostolis: “Op het eiland Bala is het dansen geen
rondzwieren en voortschuiven, zoals bij ons, maar een sierlijk bewegen van bovenlijf, armen,
handen en vingers.”
Ook dit is of was eigen aan het oosten, en Katarina legt hier de nadruk op: de geslachten dansen
altijd gescheiden, vrouwen met vrouwen, mannen met mannen, alleen of in groep. In een reisverhaal
lezen wij: “In het dorp Silwan (ten zuiden van de Olijfberg) was ik getuige van een bruiloft.
Gedurende het hele feest bleven de mannen van de vrouwen gescheiden” (Delancker,176).
Over die scheiding plaatsten wij reeds opmerkingen in A.98 en C.58. Hier kunnen wij er als slot nog
aan toevoegen: “Deze afscheiding gold op ieder vlak, voor iedere plaats en ze is nog gebruikelijk in
de hele Mohamedaanse wereld: aan tafel, op wandeling, in de moskeeën, bij Joden in de synagogen
en bij (de streng) Christenen in hun kerken. Dit gebruik kan natuurlijk in de allerlaatste tijd gemilderd
zijn.
Wij besluiten dit commentaar met een vergeten bemerking, die ook hier te pas komt:
“Gehaaste gasten beginnen de 3e dag reeds af te reizen (Dapper,Perzië,115).
D. 80
Kana is kleiner dan Kafarnaüm, en dit laatste is wel levendiger, maar niet zo groot als Nazaret,
dat enige verwoeste plaatsen heeft. Kana ligt aan de westzijde van een heuvel, en is een aangename
en zuivere stad. Nochtans is de welstand van Kana hoofdzakelijk in de handen van Israël en een klein
getal andere families; de overige inwoners schijnen vooral werklieden te zijn in hun dienst.
Er is een synagoge met drie priesters. De bruiloft zal in het openbaar feesthuis in de nabijheid van de
synagoge gehouden worden. Vanaf dit huis tot bij de synagoge zijn zegebogen opgericht, die een laan
van groen vormen en die met vruchten en slingerkransen behangen en versierd zijn; het feesthuis
wordt voorafgegaan door een voorhof met lovergangen en de feestzaal grenst er aan.
De feestplaats is de ontruimde voorzaal van het huis tot tegen de hoge haardmuur, die trapsgewijs
omhoog stijgt; op deze haard hier wordt nochtans niet gekookt, maar als een altaar is hij met vazen,
geschenken, bloemen en tafelgerief opgesmukt. Deze vuurplaats heeft omtrent nog een derde deel
van de binnenruimte achter zich en in die achterplaats zaten onder de maaltijd de vrouwen
afgezonderd. Boven zag men de balken van de zoldering; ze waren met kransen versierd en men kon
er opstijgen om de lampen die er aan hingen, te ontsteken. (Dus hebben wij hier de inrichting van
een voornaam huis, zoals die van de Heilige Anna bij Nazaret) (A.15).
Jezus is als de heer van het feest; hij regelt de vermakelijkheden en kruidt ze met onderrichtingen;
Hij zei dat zij zich in deze dagen allen volgens gebruik en zede mochten verlustigen, maar dat zij uit
alles, terwijl zij verluchtig waren, wijsheid moesten trekken. Hij regelde het programma van de
vermaken en zei onder meer dat zij dagelijks tweemaal uit zouden gaan wandelen om zich in de open
lucht te verlustigen (namelijk in de openbare nestplaats 200 tot 300 meter ten zuiden van het dorp)
(D.76).
D. 81
Ik zag toen de bruiloftsgasten, de mannen van de vrouwen gescheiden, op een mooie groene lustplaats
buiten het dorp, onder bomen, waar in de nabijheid ook water was (bron waaruit beek vloeit).
Hier brachten zij hun tijd aangenaam door in gesprekken en verscheidene spelen. Hier was het,
meen ik, de (openbare) lusttuin bij een badplaats. Ik zag de mannen in een kring op de grond liggen;
midden in deze kring lagen allerlei vruchten, die zij, volgens het reglement van het spel, in elkanders
richting dreven en wierpen, om ze in zekere kuiltjes die midden in de kring waren, te doen vallen;
dit nu zochten de anderen te verhinderen. Ik zag Jezus dit spel met vruchten met een vriendelijke
ernst meespelen. Af en toe sprak Hij glimlachend een diepzinnig woord, dat allen bewonderden of
met stille ontroering opnamen. Wanneer sommigen de zin van zulk een woord niet gevat hadden,
lieten zij het zich door anderen verklaren.
Jezus had de binnenkringen van het spel en de prijzen geregeld en Hij verdeelde deze onder de
winners met treffende, vaak zeer wonderbare bemerkingen. Jongere bruiloftsgasten liepen en
sprongen over gespannen guirlandes voor een vruchtenprijs. De vrouwen zaten afgezonderd en
speelden eveneens met (en om) vruchten. De bruid zat gestadig tussen Maria en de tante van de
bruidegom.
In de avond van 1 januari (3 Tebet), dus met het begin van 4 Tebet, hield Jezus in de synagoge,
waar allen vergaderd waren, een leerrede over de vreugd van het geoorloofde vermaak,
haar rol en betekenis, haar maat, ernst en wijsheid. Hierna handelde Hij over de echt, over man en
vrouw, onthouding en kuisheid en over de geestelijke echt. Aan het einde van die onderrichting had
het bruidspaar een apart onderhoud met Jezus, die hen afzonderlijk onderwees.
Hierop begon de bruiloft met een maaltijd en gedans; er werd gedanst op de cadans van de muziek
die de kinderen maakten en die daartussen ook koren zongen. Alle dansenden hadden doeken in de
hand, waarmee zij elkander aanraakten, wanneer zij in rijen of gesloten kringen dansten;
zonder zulke doeken raakten zij elkander nooit aan. Bij bruidegom en bruid waren zulke doeken zwart,
bij de anderen geel. Bruidegom en bruid dansten eerst alleen en dan dansten allen tegelijk.
De jonge dochters waren gesluierd, doch hun sluier was boven het aangezicht even opgelicht;
hun kleren waren van achteren lang en van voren met snoeren een weinig opgeschort.
De dans was geen huppelen en springen als bij ons, eerder een wandelen in allerlei lijnen en
ondertussen maakten zij ook dikwijls bewegingen met handen, hoofd en lichaam op de maat der
muziek; dit herinnerde mij aan de bewegingen die de farizeese Joden onder het bidden maken.
Maar dit alles was uiterst aangenaam en ook eerbaar.
Van de toekomstige Apostelen danste er niemand. Onder de dansers bemerkte in Natanael Chased,
Obed, Jonatan en nog andere leerlingen. De danseressen waren alleen jonge dochters en ook bij hen
was alles welvoeglijk, vol rustige vreugd (zonder uitgelatenheid).
Trouwdag.
D. 82
Woensdag, 2 januari.
Heden, tweede dag der vermakelijkheden, vond omstreeks 9 uur de trouw plaats. De bruid werd door
de bruidsmeisjes opgetooid; haar kleding was in de aard van die der Moeder Gods bij haar bruiloft;
zo ook haar kroon, met dit verschil dat deze rijker versierd was; haar haarnet was evenwel niet zo
fijn met (talrijke) gescheiden vlechtjes gestrengeld, doch met dikkere lokken. Nadat zij in haar
bruidstooi gestoken was, liet men haar aan de Heilige Maagd en de andere vrouwen zien.
Van de synagoge uit werden bruid en bruidegom naar het feesthuis afgehaald en naar de synagoge
gebracht; het waren zes jongetjes en zes kleine meisjes, die in de stoet kransen droegen;
dan zes oudere jongens en dochters met fluiten en andere instrumenten, die ik elders reeds
beschreven heb; zij hadden aan de schouders als vleugels van een stijve, gestreepte, donsachtige stof.
Daarboven werd de bruid door twaalf volwassen erejuffers opgelegd en de bruidegom door twaalf
jonge mannen. Onder dezen bemerkte in Obed en Veronika`s zoon, de neven van Jozef van Arimatea,
Natanael en enige leerlingen van Johannes, doch geen van de toekomstige apostelen.
De trouwceremonie geschiedde voor de synagoge door de priesters. De ringen die zij ruilden,
had de bruidegom ten geschenke gekregen van Maria en Jezus had die bij zijn Moeder gezegend.
Merkwaardig scheen mij bij deze trouw, wat ik bij de trouw van Jozef en Maria niet heb bemerkt,
dat de priester de bruidegom en de bruid met een scherp instrument aan hun linker ringvinger
verwonde op de plaats waar de ring zou komen te zitten. Hij liet van de bruidegom twee,
en van de bruid één druppel bloed in een beker wijn druipen; zij dronken er gezamenlijk uit en
schonken hem toen weg. Daarna werden nog verscheidene andere voorwerpen, kleding en stukken
stof uitgedeeld aan de armen, die naar de plechtigheid waren komen zien.
Wanneer de nieuw getrouwden naar het feesthuis geleid werden, ontvingen hen daar Jezus.
D. 83
Voor het bruiloftsmaal zag ik hen allen weer in de lusthof verzameld. De vrouwen en dochters zaten
in een loofhut op tapijten een spel voor vruchten te spelen; zij hadden beurtelings een driehoekig
tafeltje op de schoot, dat op de rand met letters beschreven was; zij draaiden een wijzer op dit
tafeltje, en naar gelang van de plaats waarboven de wijzer bleef staan, maakten zij een zekere winst.
Bij de mannen echter zag ik een wonderbaar spel dat Jezus zelf voor hen uitgedacht en in een prieel
gereed gemaakt had. In het midden van het prieel stond een ronde tafel, waarvan de rand bezet was
met evenveel prijzen als er spelers waren; die prijzen waren bloemen, kruiden en vruchten.
Deze vruchten had Jezus vooraf geheel alleen volgens een diepzinnige, symbolische betekenis
gerangschikt. Boven deze tafel lag een draaibare ronde schijf met een opening.
Wanneer deze schijf rondbewogen werd, kwam de opening boven één van de vruchtaandelen te staan,
en die gedraaid had kreeg dit aandeel als zijn prijs. In het midden van de tafel stak een wijnstok,
die vol druiventrossen hing, boven een schoof tarwearen uit, die hem omringde, en hoe langer de
tafelschijf gedraaid werd, hoe hoger de wijnstok en de bundel korenaren rezen.
De toekomstige apostelen en ook Lazarus speelden niet mee; ik ontving hieromtrent de verklaring dat
degenen die geroepen zijn om anderen te onderwijzen, of die in wetenschap de anderen overtreffen,
aan het spel geen deel moeten nemen, maar de wisselvalligheden van het spel gadeslaan,
de ontspanning met leerrijke toepassingen en raadgevingen kruiden en aldus het nuttige aan het
aangename paren.
In het spel nu dat Jezus ineengezet had, was het volgende zeer wonderbaar en meer dan toeval:
het lot dat iedere speler ten deel viel, wees door zijn aard en (symbolische) betekenis op de
eigenschappen, hetzij gebreken of deugden, van de winner, en Jezus legde aan ieder van hen zijn lot
naar de samenstelling van de vruchten uit (D.85). Elk lot werd een parabel op hem die het won,
en ik voelde dat zij met die vruchten ook een wezenlijke genade bekwamen. Want gelijk zij allemaal
elk in het bijzonder getroffen werden door de woorden van Jezus en zich tot het goede opgewekt
voelden, waarschijnlijk ook door het genot van de vruchten, daar hun betekenis nu effectief in hen
overging, zo scheen toch wat Jezus aan iedereen over zijn persoonlijk lot vertelde, voor alle anderen
die er geen zaken mee hadden, zonder bijzondere betekenis; het leek hun alleen een aanmoedigend,
waardevol woord. Iedereen van hen voelde in zijn binnenste de peilende blik van de Heer,
in verband met het woord dat de Heer tot hen had gericht; zij beleefden een geval als Natanael,
toen Jezus er hem aan herinnerde dat Hij hem onder de vijgenboom gezien had. Terwijl Natanael
door dit soort openbaring diep getroffen werd, bleef de zin er van voor anderen verborgen.
Jammer genoeg, is er mij geen enkel lot of verklaring er van in het geheugen gebleven, behalve dat
er onder de kruiden reseda was, en dat Jezus bij het overreiken aan Natanael over dit, als zijn lot
zijnde zei: “Zie je nu dat Ik de waarheid sprak, toen Ik je een rechtgeaard Israëliet zonder valsheid
noemde?”
D. 84
Van één lot echter zag ik het wonderbaar uitwerksel, namelijk van het lot van de bruidegom, dat een
zonderlinge vrucht was. Dit lot bestond uit twee vruchten van verschillend geslacht, aan één steel,
zoals bij de kemp. De ene vrucht geleek meer op een vijg, de andere meer op een geribde appel,
echter zonder kroontje van boven; ze was hol (ingebogen); het is niet gemakkelijk dit uit te leggen;
ze was als een navel; er waren twee zaad- of klokhuisjes boven elkaar er in; het ene bevatte vier,
zo mij dunkt, het andere drie pitten; fijne witte draadjes groeiden er van boven uit.
Ze was roodachtig, van binnen wit en rood gestreept; zulke vruchten heb ik gezien in het paradijs.
Nota van Brentano: Ongeveer aldus beschreef zij die vrucht; dit lijkt verward; men vraagt zich af
of zij niet, nu eens de vrucht, dan weer de bloem, of wellicht beide terzelfder tijd op het oog had.
(Dit bekent Katarina later zelf in) (D.85).
Ik weet nog slechts dat allen verwonderd stonden, toen deze vrucht aan de bruidegom ten deel viel,
en dat Jezus naar aanleiding er van hem sprak over het huwelijk, de kuisheid en over de vruchten
welke deze deugd honderdvoudig voortbrengt. Hij zette dit alles op zulk een manier uiteen,
dat de Joden, in weerwil van hun hoogachting van het huwelijk, aan zijn woorden geen aanstoot
konden nemen, terwijl sommige leerlingen die Essenen waren, bijvoorbeeld Jakobus de Mindere,
Hem nog grondiger begrepen.
Ik zag dat de aanwezigen zich meer over dit dan over de andere loten verwonderden, en ik hoorde
Jezus zeggen dat de uitwerkselen van die loten of vruchten nog wonderbaarder zijn dan hun betekenis
wonderbaar schijnt. (Zulk een uitwerksel zullen wij straks zien in de bruidegom en bruid).
Ik zag, nadat de bruidegom dit lot voor zich en zijn bruid gewonnen had, iets zeer buitengewoon
geschieden; ik durf het nauwelijks te vertellen. Ik zag de bruidegom bij het in ontvangst nemen van
dit lot inwendig bewogen en bleek worden; ik zag als een donker gestalte, als een schaduw in
menselijke gedaante, van de voeten naar het hoofd in hem opgaan, uit zijn lichaam komen en
verdwijnen; hij scheen hierna veel helderder, reiner en als doorzichtig, vergeleken bij vroeger.
Nochtans leek het mij dat niemand buiten mij dit zag, want allen bleven onbewogen en niemand liet
een verrassing of verwondering blijken.
Op het zelfde ogenblik zag ik ook de bruid, die op enige afstand van daar met de vrouwen aan het
spelen was, eveneens als in onmacht vallen. Een donker, schromelijke gedaante, die mij afkeer en
schrik inboezemde, maakte zich van haar los. Dit schaduwbeeld scheen vanaf haar voeten op te
stijgen hetzij in of voor haar lichaam, en dan boven haar borst hetzij uit of voor haar mond van haar
weg te wijken. Het was ook als werden allerlei kledingstukken of sieraden mee afgerukt.
Hoe ik er toe kwam het volgende te doen, weet ik niet, maar zeer bezorgd en beangst spande ik me
geweldig in om die zo afschuwelijke gedaante aanstonds te verdrijven en de afgerukte versierselen
weg te foefelen; mijn haast en ijver kwam voort uit mijn verlangen om de bruid beschaming
tegenover de anderen over die ijdelheden te besparen. De gedaante wilde eerst niet wijken,
nochtans werd ze steeds kleiner en ik slaagde er tenslotte in haar met de afgerukte sieraden in een
oude kast te sluiten, die daar juist voor de hand stond. (Een kast voor afgediende, versleten,
verouderde voorwerpen). Toen ik die gestalte daarin duwde, schenen alleen het hoofd en de
schouders er nog van over te blijven. De bruid was hierna zeer bleek, maar door en door
helder en zij scheen me nu in haar kleding uiterst eenvoudig en sober. Bij deze mijn tussenkomst in
het visioentafereel zag ik ook de Heilige Maagd, evenals ik, meewerken om die duistere gedaante te
verdrijven.
Aan deze loten waren ook zekere boetewerken verbonden. Zo herinner ik mij dat bruidegom en bruid
iets wat ik vergeten ben (gebedsrollen?) uit de synagoge moesten halen en bepaalde gebeden doen.
Het door Natanael Chased gewonnen kruid was een busseltje patiëntiekruid (Ampfer, zurkel, zuring).
D. 85
De vrucht van de bruidegom heb ik ook wel elders gezien, maar, nu ik er van spreek, zie ik meteen
aanstonds ook de bloem en vermeng beide in het spreken. De wonderbare kracht en werking van die
vrucht bleek, toen de bruidegom er een deel van gestuurd had aan de bruid, en vooral, nadat zij er
beiden van gegeten hadden. Ook in andere leerlingen die loten gewonnen en er van gegeten hadden,
ontwaakten hun karakteristieke hartstochten, boden een korte tijd weerstand en weken dan van hen,
of in de strijd tegen die driften ontvingen zij een doeltreffende kracht.
Er bestaat een zeker bovennatuurlijk geheim in alle vruchten (1) en kruiden of planten, dat sedert de
val van de mens en van de natuur met hen, een natuurlijk geheim geworden is; ze hebben in hun
betekenis, in hun vorm, in hun smaak en werking nog slechts enige zwakke sporen van hun vroegere
oorspronkelijke kracht en inhoud behouden. In droomvisioenen verschijnen mij op de hemelse tafelen
deze vruchten altijd met de betekenis die ze hadden voor de val, maar nochtans niet zonder enige
onduidelijkheid; alles wordt nu immers door ons verzwakt verstand en door het gebrekkige,
banale gebruik dat wij er van maken, te verward waargenomen.
De door het bruidspaar gelote en genuttigde vrucht had betrekking op de kuisheid, en de gedaante
die zich uit hen verwijderde, was de vleselijke onreine begeerte. Ik weet niet of de door mij geziene
gedaante ook door andere begenadigden in een gelijke helderziende toestand ooit zo gezien werd;
ik weet evenmin of dit het reële uitgaan was van een zinnelijke geest, vooral uit de bruid, of enkel
maar een voorstelling in lichamelijke vorm om mij te tonen wat er geestelijkenwijze in haar ziel
gebeurde. Toen de bruid in onmacht viel, nam men haar verscheidene hinderlijke stukken van haar
feestgewaad af en ook verscheidene ringen van haar vingers, want er staken er veel op.
Ondermeer trok men hier een gouden trechtervormig kapje van haar middelvinger, dat er als een
vingerhoed op zat; voorts ontdeed men haar van kettingen, sierspelden, die zij op de borst droeg,
en van armbanden om haar te verlichten; zij behield van haar kleinodiën niets op zich dan de
trouwring op haar linkerringvinger, die de Heilige Maagd haar geschonken had, en een gouden juweel
dat aan haar hals hing en bijna de vorm van een gespannen boog had. In het grote vlak van dit
hangjuweel was een bruin vlakje van een zekere materie ingezet, gelijkend op die in de trouwring
van Maria en Jozef, en daarop was een liggend figuur afgebeeld, die voor zich een bloemknop hield
en beschouwde.
Commentaar:
1) Een geheim in vruchten. Men kan deze en andere uitlatingen van Katarina van dit soort,
bijvoorbeeld ook in B.88 vergelijken met de volgende van de Heilige Teresia: “Voor het water voel
ik iets heel bijzonders; daarom heb ik met meer aandacht beschouwd dan andere dingen.
Nochtans moeten in alles wat een zo wijze en grote God geschapen heeft, vele diepe geheimen
verborgen zijn, waar wij voordeel uit kunnen putten. Ik geloof zelfs dat in het minste ding dat God
schiep, zij het maar een mier, meer verborgen ligt dan de geest kan bevatten”(Kast.IV,2,3).
“In het wonder van de zijdeworm kunt ge genoeg ontdekken om de grootheden van God te
bewonderen en zijn wijsheid te verheerlijken. Wat zou het dan zijn, indien wij alle eigenschappen
kenden van alle wezens die Hij geschapen heeft?” (V-II) (P.51) (hyacint).
Het eigenlijke Wonder.
D. 86
Op het spel in de lusthof volgde het bruiloftsmaal. De grote zaal van het feesthuis voor de versierde
haardmuur was in een middenruimte en twee zijruimten ingedeeld door twee lage schermen,
zodat de aan tafel aanliggende gasten elkaar gemakkelijk konden zien. In elke ruimte stond een lange,
smalle tafel. Jezus had zijn plaats in de middenruimte aan het hoofd van de tafel; zijn voeten waren
naar de versierde haardplaats gekeerd. Aan deze tafel hadden ook Israël hun plaats, de vader van de
bruid, de mannelijke verwanten van Jezus en van de bruid, en ook Lazarus.
Aan de tafels ter zijde lagen de overige mannelijke bruiloftsgasten en leerlingen aan. De vrouwen
zaten in de ruimte achter de vuurplaats, maar konden toch allemaal Jezus woorden horen.
De bruidegom diende de tafel, maar toch was er ook een spijsmeester met een voorschot en nog
enkele andere tafeldienaars. De bruid met enige dienstmeiden bediende de tafels van de vrouwen.
Toen nu de spijzen opgedragen werden, bracht men ook een gebraden lam, dat voor Jezus werd
gezet; het had de pootjes kruisgewijs gebonden. Toen nu de bruidegom een bakje met de messen ter
verdeling tot Jezus bracht, zei Jezus tot hem, doch voor hem alleen hoorbaar, dat hij zich het
knapenfeest moest herinneren; het had plaats gevonden in zijn 12e jaar na een paasfeest.
Op dat familiefeest had Hij onder de maaltijd een parabel van een bruiloft verteld en had hem ook
voorspeld dat Hij zijn bruiloft zou komen meevieren. Deze voorspelling ging nu heden in vervulling.
Dit stemde de bruidegom zeer ernstig, want dit voorval was hij vergeten.
Jezus was onder de maaltijd, zoals gedurende de hele bruiloft, zeer opgewekt en nochtans steeds
bedacht op onderricht. Aan alle handelingen van de maaltijd verbond Hij een zinnebeeldige betekenis.
Hij maakte ook gewag van de blijde feeststemming die bij zulke gelegenheden mocht heersen;
de boog moet niet altijd gespannen zijn en een akker moet door de regen verkwikt worden.
Hij maakte nog andere vergelijkingen met dezelfde strekking.
D. 87
Daarna sneed Jezus het lam in delen en dit werd het aanknopingspunt tot bijzonder treffende
onderrichtingen: “Het lam, zei Hij, moet van de kudde afgescheiden worden; deze afscheiding en
uitverkiezing hebben niet ten doel eigen wellust en voortplanting, maar het lam is ter dood bestemd.
Daarna moet het reinigingsvuur het van rauw en hard, zacht en eetbaar maken en ten slotte moeten
op tafel al zijn delen uit elkaar gesneden en voor gediend worden. Zo moeten ook zij, die het Lam
willen volgen, zich zelfs van de nauwste vleselijke banden bevrijden.”
Terwijl Hij één voor één de stukken ronddeelde en zij nu van het lam aten, zei Hij verder:
“Zoals dit lam, van zijn gelijke gescheiden en hier rondgedeeld, in u allen een gemeenschappelijk
voedsel en een band van vereniging wordt, zo ook moet hij die het Lam wil volgen, zijn eigen weide
(midden, omgeving, duurbaren) verlaten, zijn eigen driften, gehechtheden versterven, zich van zijn
familieleden scheiden en zo een voedsel van vereniging worden door het Lam en in mijn hemelse
Vader.”
Dit en meer andere onderrichtingen en waarheden kan ik, helaas! Slechts gebrekkig en broksgewijs
herhalen. (Die enkele zinsneden herinneren ons in elk geval aan de leermethode van Jezus en aan de
eigen genade der Eucharistie).
Zij hadden allen voor zich op tafel een bord of broodkoek, dit weet ik niet meer duidelijk.
(Een broodkoek deed ook dienst als bord). Jezus zette ook een grote, donkerbruine schotel met
een gele rand voor, en deze schotel werd rondgegeven. Ik zag Jezus menigmaal een bosje kruiden
in de hand nemen en daarover een onderricht geven.
Jezus had zich gelast met het tweede gerecht van het bruiloftsmaal; de Heilige Maagd en Marta
hadden voor alles wat tot dit gerecht behoorde, gezorgd. Aan deze had Jezus ook gezegd dat Hij
instond voor de wijn bij dit gerecht; het bestond uit vogels, vissen, honigkoeken, vruchten en nog
een soort suikergebak, dat Serail (Veronika) meegebracht had. Toen nu dit tweede gerecht op een
zijtafel opgedragen werd, ging Jezus van zijn plaats er heen en sneed ter verdeling alle spijzen aan;
dan legde Hij zich weer ter tafel. De gerechten werden opgediend, maar de wijn ontbrak.
En op de derde dag was er een bruiloft te Kana in Galilea en de moeder van Jezus was daar; en ook
Jezus en zijn discipelen waren ter bruiloft genodigd. En toen er gebrek aan wijn kwam, zeide de
moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. En Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u
van node? Mijn ure is nog niet gekomen. (Joh. 2:1/4).
Ondertussen hield Jezus een toespraak. De Heilige Maagd droeg de verantwoordelijkheid voor
dit deel van de maaltijd; zij zag dus goed toe en bemerkte dat er wijn tekort was. Nu ging zij
bezorgd tot Jezus en herinnerde Hem er aan dat Hij haar gezegd had dat Hij instond voor de wijn
van dit gerecht. Jezus die zo juist over zijn hemelse Vader gesproken had, antwoordde haar:
“Vrouw, wees niet bekommerd; dit moet U noch Mij verontrusten, mijn uur is nog niet gekomen.”
Dit was geen onbeleefdheid of hardheid jegens de Heilige Maagd. Hij noemde haar “Vrouw” en niet
“Moeder”, omdat Hij op dit ogenblik als Messias, als Gods Zoon een geheimenisvolle handeling voor
de ogen van zijn leerlingen en alle verwanten wilde stellen en in de kracht en waardigheid van zijn
Godheid wilde optreden.
D. 88
De verdere uitlatingen van de zienster in deze omstandigheid vat de Pelgrim (Brentano) meer naar
de zin dan naar de letter als volgt samen.
Jezus sprak tot haar: “Vrouw”, omdat Hij als haar zaad de kop van de slang moest verpletten
(Gen. 3:15). Hier wilde Hij een bewijs leveren dat Hij ook meer was dan een zoon van Maria,
meer dan de zoon van de hun zo goed bekende vrouw. Hij noemde haar daarom “Vrouw”,
omdat Hij op het punt stond te handelen uit kracht van zijn Godheid, omdat Hij wilde scheppen of
iets van zelfstandigheid veranderen. Op gelijke wijze noemde Hij zich, zonder hierdoor de minste
afbreuk aan zijn waardigheid te doen, de “Zoon des mensen”, wanneer Hij van zijn aanstaande lijden
sprak. In zulke ogenblikken, waarop Jezus als het mens geworden Woord handelde, werd alles,
door het feit dat het dat genoemd wordt wat het is, in waardigheid verheven.
In de heiligheid van de handeling wordt het, doordat het bij zijn naam genoemd wordt,
als met een waardigheid, een ambt beloond.
Maria was een vrouw die gebaard had Hem, die hier als haar Schepper aan de wijn herinnerd wordt
ten bate van zijn schepselen, aan wie Hij zijn hoger waardigheid wil openbaren. Hier wil Hij hun
namelijk niet tonen dat Hij de zoon van Maria, maar dat Hij de Zoon van God (en God zelf) is.
Toen Hij later op het kruis stierf, waar Maria bij stond te wenen, zei Hij haar ook wee”:
“Vrouw”, zie dit is uw zoon”, hierdoor Johannes verstaand.
Jezus had haar gezegd dat Hij voor de wijn instond. Door Hem te wijzen op het ontbreken van de
wijn, stelt Maria reeds nu een daad in haar hoedanigheid van Voorspreekster, Middelares, die zij zal
zijn. Maar de wijn die de Zaligmaker wilde geven, was meer dan wijn in de gewone zin.
Hij had (als zinnebeeld) betrekking op het geheim van de wijn, die Hij later in zijn Bloed wilde
veranderen. Daarom zei Jezus: “Mijn uur is nog niet gekomen: 1) Om de beloofde wijn te geven.
2) Om water in wijn te veranderen. 3) Om de wijn in mijn Bloed te veranderen.”
Maria was nu niet meer bezorgd voor de bruiloftsgasten; zij had haar Zoon gebeden en daarom zei
zij tot de dienaren: “Doet alles wat Hij u zal zeggen.” Dit is juist hetzelfde als bad de bruid van Jezus,
de Heilige Kerk, tot Hem: “Heer uw zonen hebben geen wijn”, en al zei Jezus hierop tot haar,
niet “Bruid”, maar “Kerk”, bekommer u niet, wees niet ongerust, mijn uur is nog niet gekomen,
en al zei de Kerk nu tot de priesters: “Let op al zijn wenken en bevelen, houd u gereed,
want Hij zal u helpen,…enz.”
Zijn moeder zeide tot hen, die bedienden: Wat Hij u ook zegt, doet dat! Nu waren daar zes
stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of
drie metreten. Jezus zeide tot hen: Vult de vaten met water. En zij vulden ze tot de rand. En Hij zeide
tot hen: Schept nu en brengt het aan de leider van het feest. En zij brachten het. Toen nu de leider
van het feest het water proefde, dat wijn geworden was, en hij wist niet, waar deze vandaan kwam,
maar de bedienden, die het water geschept hadden, wisten het, riep de leider van het feest de
bruidegom, en hij zeide tot hem: Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken is, de
mindere; gij echter hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard. (Joh. 2:5/10).
Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in Galilea en Hij heeft zijn heerlijkheid
geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem. (Joh. 2:11).
Maria zei dus tot de dienaren de bevelen van Jezus af te wachten en ten uitvoer te brengen.
En kort daarna beval Jezus de dienaren de lege kruiken voor Hem te brengen en om te keren;
zij deden dit en brachten drie waterkruiken en drie wijnkruiken; zij toonden dat ze leeg waren,
door ze boven een bekken om te keren. Vervolgens beval Jezus hun ze allemaal met water te vullen;
zij brachten ze nu weg bij de put in een kelder; het was een waterbak met een pomp; de kruiken
waren van potaarde, groot en zwaar, en als één daarvan vol was, moesten ze door twee mannen aan
de beide oren gedragen worden; ze waren van boven naar onderen met verscheidene schenkbuizen
bezet en deze waren met tappen gesloten. Wanneer de drank tot onder een hogere buis geledigd was,
werd de volgende tap uitgetrokken en de lagere tuit gebruikt; de kruiken werden bij die handeling
niet opgetild, doch slechts een weinig op hun hoge voet overgeheld.
De vermaning of bede van Maria geschiedde zacht, het antwoord van Jezus echter luidop,
gelijk ook zijn bevel aan de dienaren om de kruiken met water te vullen. Nadat de zes kruiken nu
allemaal met water gevuld en bij de spijs- of schenktafel geplaatst waren, ging Jezus tot bij de
kruiken, zegende die, ging weer aan tafel aanliggen en beval dan: “Schenk in en laat de spijsmeester
eens proeven.” Nadat deze de drank gekeurd had, ging hij tot de bruidegom en zei tegen hem:
“Hoe! Gewoonlijk geeft men eerst de goede wijn en als de gasten verblijd zijn, dient men de
mindere op, maar gij geeft de fijnste en kostbaarste wijn het laatst.” Hij wist niet dat Jezus op zich
genomen had voor de wijn van dit gerecht te zorgen en voor gans dit onderdeel van de maaltijd,
want dit was alleen aan de Heilige Familie en aan de familie van de trouwers bekend. Nu dronken ook
met grote verbazing de bruidegom en de vader van de bruid en de dienaren getuigden plechtig dat
zij de kruiken met water gevuld hadden en daarmee de drinkglazen en de bekers op de tafel gevuld
hadden. Ook zij dronken nu allen. De verbazing van het hele gezelschap over dit wonder uitte zich
niet in luidruchtige toejuichingen, want niemand vond ter vertolking van zijn verbazing een geschikter
middel, dan een stil en eerbiedig zwijgen.
D. 89
Jezus hield over dit wonder een langdurige toespraak. Hij zei onder meer dat de wereld eerst de
sterkste wijn geeft om daarna de bedronken met slechte wijn te bedriegen, maar zo ging het niet in
het Rijk dat zijn hemelse Vader Hem had toevertrouwd; hier wordt zuiver water in kostbare wijn
veranderd; lauwheid moet wijken voor het vuur van de geest, de twijfel voor een levendig geloof!
Hij maakte ook gewag van de maaltijd op het knapenfeest dat in zijn 12e jaar, bij zijn terugkomst
na zijn optreden in de tempel in Anna`s huis gegeven werd; verscheidene der hier aanwezigen,
toen noch knapen, hadden er deel aan genomen. Toen had Hij van brood en wijn gesproken en een
parabel verhaald van een bruiloft, waarop het water der lauwheid in de wijn der vurigheid veranderd
zou worden. Op heden was deze voorzegging in vervulling gegaan.
Vervolgens zei Hij dat zij van nog grotere wonderen getuige zouden zijn, dat Hij nog enkele
paasfeesten zou vieren, en dat Hij op het laatste paasfeest wijn in bloed en brood in vlees zou
veranderen, en dit geheim of sacrament zou bij hen blijven, hen troosten en sterken tot het einde toe.
Na die laatste maaltijd (avondmaal) zouden zij aan Hem ook dingen zien geschieden, die zij nu
niet zouden verstaan, indien Hij ze zou vertellen.
Dit alles vertelde Hij niet zo letterlijk en gewoonweg, maar ingekleed in beeldspraak en gelijkenissen;
deze ben ik nu vergeten, doch wat ik gezegd heb, is de essentie en inhoud er van. Alle toehoorders
waren vol ontzag en verbazing; ook waren zij door de wijn als veranderd, en ik zag dat zij allen,
niet alleen ten gevolge van het wonder, maar ook van de wijn zelf, zoals even te voren door het eten
van de vruchten, inwendig en wezenlijke versterking en omvorming ontvangen hadden.
Ja, al zijn leerlingen, zijn verwanten en alle feestgenoten, die hier van de wijn gedronken hadden,
waren nu van zijn macht, zijn waardigheid en zending overtuigd; zij geloofden allen vast in Hem,
en ik allen was dit geloof in één ogenblik gelijktijdig toegenomen; zij waren allen beter geworden,
eendrachtig, vroom en geestelijk verdiept. Zo was Hij hier voor de eerste maal in zijn Gemeente.
En dit was het eerste wonderteken, dat Hij in haar en voor haar tot haar bevestiging in het geloof
heeft gedaan. Daarom ook wordt het als het eerste wonder in zijn levensgeschiedenis verhaald,
zoals het laatste Avondmaal, wanneer zij reeds geloofden, als het laatste.
Aan het einde van de maaltijd kwam de bruidegom nog alleen tot Jezus en verklaarde Hem in zeer
ootmoedige woorden dat hij alle vleselijke begeerte in zich afgestorven voelde, zodat hij verlangde
met zijn bruid in onthouding te leven, indien zij zich daarmee akkoord verklaarde.
Ook de bruid kwam afzonderlijk bij Jezus en legde dezelfde verklaring af. Nu riep Jezus hen beide
bij zich en sprak hun over de huwelijke staat en over de Gode zo aangename kuisheid, waaruit
honderdvoudige vruchten voor het geestelijk leven voortvloeien. Hij noemde vele profeten
en heilige personen, die in algehele onthouding geleefd en aan de hemelse Vader hun lichaam
geofferd hadden. Hij zei dat, dank zij de verdiensten van dit offer, vele misleide mensen,
ongelukkige zondaars tot de deugd teruggekeerd en hun geestelijke kinderen waren geworden.
Hun nakomelingschap was talrijk en heilig. Ongehuwd hadden zij vele kinderen gewonnen.
De enen verstrooiden, zo was de zin van zijn woorden, hoewel zij wilden verzamelen;
de anderen verzamelden, terwijl men geloofde dat zij verstrooiden (1).
Na deze onderrichtingen legden zij voor drie jaar de belofte af om als broer en zus in onthouding te
leven; zij knielden nu voor Jezus neer die hen zegende (2).
Commentaar:
1) Jezus spreekt hier uiterst merkwaardige woorden, die de aandacht der gehele wereld verdienen,
woorden die doorslaggevend de verhevenheid, de vruchtbaarheid en primauteit van de
maagdelijkheid aantonen, doorslaggevend, zeggen wij, en onweerlegbaar, omdat ze komen uit de
mondt van de onhaalbare Waarheid.
2) Belofte van onthouding voor drie jaar. Dit komt helemaal overeen met hetgeen Flavius Josephus
schrijft over de huwelijksmoraal en -spiritualiteit in de kringen der Essenen (Bell.jud.nr 154).
Daar leefde namelijk de geest die ons tegenwaait en toespreekt uit het gebed van de jonge Tobias
(Tob. 8:7/9). Wars van wellust kon hij de huwelijksgemeenschap slechts waarderen in funktie van de
voortplanting, als een akte van gehoorzaamheid aan de scheppende Wil van God.
De versterving van de zinnelijke lust daarmee verbonden, achtten de gehuwde Essenen absoluut
noodzakelijk voor een vroom en Gode welgevallig leven. Om elkaar geschiktheid en gezindheid
hieromtrent te toetsen en te sterken, werd de huwelijksgemeenschap voorbereid door een meer of
minder lange tijd van gebed en onthouding. Zulk een tijd die drie jaren duurde, was, volgens
Flavius Josephus regel en normaal. Wanneer daarna bleek dat de vrouw ontvangen had, scheiden de
echtelingen weerom van bed, zolang de zwangerschap duurde. Dit bewijst duidelijk,
verzekert de Joodse schrijver, dat deze mensen niet huwen uit verlangen naar bevrediging,
maar uit een heilig verlangen naar nieuw leven.
De belofte van Natanael en zijn bruid van Kana, was dus niet zo verwonderlijk noch levensvreemd,
maar lag geheel in de lijn van de huwelijksopvatting bij de Essenen. Misschien was ze zelf
geïnspireerd door voorbeelden van verwante of bevriende Essenen (zie familieboom).
Verdere verloop van de bruiloft.
D. 90
Donderdag, 3 januari.
Heden de derde dag van de feestelijkheden, heeft Jezus in het feesthuis onderricht gegeven,
maar men is niet gaan wandelen naar de lusthof. Verscheidene leerlingen van Johannes en ook
Lazarus en Marta zijn reeds afgereisd; ik heb hen staande een kleine maaltijd zien nemen; hun kleren
waren voor de reis opgeschort. Lazarus werd gedurende het hele feest als een voornaam man met
onderscheiding door de vader van de bruid bejegend; deze liet geen gelegenheid voorbijgaan om
hem in eigen persoon alle diensten te bewijzen. Lazarus is fijnegemanierd en in zijn handelwijze
voornaam, ernstig en vriendelijk bescheiden; hij is bedaard, weinig van zeg en zeer aandachtig op
Jezus.
In de avond van deze dag, waarmee de vierde dag van de bruiloft begon, heeft men bruid en
bruidegom in een feeststoet naar huis geleid. Er werd in de optocht een kandelaar gedragen met
brandende lichten die een letter voorstelden. Kinderen openden de stoet en droegen op doeken twee
bloemenkronen, een open en een gesloten bloemenkroon. Voor het huis van de nieuwe echtelingen
gekomen, plukten zij er de bloemen en bladeren van af en strooiden die op de grond in het rond;
Jezus was in het huis en zegende hen. Ook waren de priesters er aanwezig; zij zijn sedert het wonder
van Jezus bij het feestmaal zeer ootmoedig en laten Hem begaan en alles regelen.
De verhaalster meent, doch zonder dit zeker te weten, dat dit binnenleiden in het huis nog een louter
ceremonie geweest is (1). De bruid immers bleef nog tot het einde van het feest en de aanstaande
vastendagen bij haar ouders.
Vrijdag, 4 januari. 6 Tebet. Heden, de vijfde bruiloftsdag, zijn de meeste gasten, ook Maria en de
Heilige Vrouwen reeds afgereisd. Natanael Chased, de zonen van Kleofas (en van Maria Heli),
die men de broeders van Jezus noemde, en andere leerlingen waren er nog. De 4e januari,
in de avond, waarmee de 5e januari of 7e Tebet begon, nam ook de sabbat een aanvang.
Jezus handelde in de sabbatbijeenkomst in de synagoge in zijn rede over dit bruiloftsfeest en Hij
roemde de gehoorzaamheid en de godsvrucht van dit huwelijkspaar.
Sabbat, 5 januari. Op de Sabbat leerde Jezus tweemaal in de synagoge te Kana, en toen Hij ze verliet,
werd Hij door mensen die voor Hem neerknielden, om hulp aangeroepen. Hij deed hier twee
wonderbare genezingen. Een man was van een toren gevallen; hij was op slag dood en al zijn
ledematen waren verpletterd. Jezus begaf zich er heen, legde zijn ledematen in goede orde,
raakte de breuken aan en beval hem op te staan en zich naar zijn huis te begeven; de man richtte
zich op en na Jezus bedankt te hebben, ging hij huiswaarts; hij had vrouw en kinderen.
Jezus werd ook bij een bezetene gebracht en Hij genas hem. Hij genas ook waterzuchtige en een
vrouw die zondares was en aan bloedvloeiing leed; Hij genas er zeven in het geheel. De mensen
hadden Hem tijdens de bruiloft niet durven benaderen, maar nu het gerucht liep dat Hij na de sabbat
wilde vertrekken, waren zij niet langer tegen te houden.
Na het wonder van de bruiloft lieten de priesters Hem vrij alles verrichten en deze laatste wonderen
geschiedde in hun bijzijn, maar de leerlingen waren er niet bij aanwezig.
Commentaar:
1) Het binnenleiden in het huis een ceremonie. “De opneming van de bruid in het huis van de
bruidegom behoorde niet tot de essentie van het huwelijk, maar was er een soort bekrachtiging van,
een door het gebruik gewilde plechtigheid of ceremonie, een aanvullende formaliteit, een stempel
van echtheid op de reeds bestaande overeenkomst. Het fatsoen van het echtpaar vereiste deze
plechtigheid die hun tot eer strekte en hen als het ware officieel inlijfde in de stand en staat der
gehuwden” (De Heerlijkheden van Sint Jozef, blz.45).
Bezoek aan enige plaatsen.
D. 91
Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm, Hij, zijn moeder en zijn broeders en zijn discipelen, en zij
bleven daar niet vele dagen. (Joh. 2:12).
Zondag, 6 januari. 8 Tebet. Na het sluiten van de sabbat te Kana (dus reeds op 8 Tebet) ging Jezus
met zijn leerlingen nog in de nacht naar Kafarnaüm. De bruidegom, diens vader (versta: schoonvader)
en verscheidene anderen vergezelden Hem een eindweegs. De armen hadden zeer veel van het
bruiloftsmaal ontvangen, wantniets kwam een tweede maal op tafel; wat overschot was werd
aanstonds uitgedeeld.
Morgen en overmorgen (7 en 8 januari of 9 en 10 Tebet) zijn het vastendagen en ik zag dat men
reeds voor de sabbat (reeds op vier januari of zesde Tebet) spijzen voor die twee dagen vooraf had
gekookt (1). Alle vuren werden toegedekt en de overtollige vensters gesloten. De welgestelde mensen
hebben plaatsen in de haard, waar de spijzen onder de hete as warm blijven.
Maandag, 7 januari. 9 Tebet. Deze vastendagen onderhield Jezus te Kafarnaüm, waar Hij ook in
de synagoge optrad en predikte. Tweemaal daags werden Hem zieken gebracht, die Hij genas.
Zijn leerlingen uit Betsaïda bezochten hun huis en een deel van hen kwam daarna tot Hem terug.
Hij ging ook in de omstreken preken en was in de rusttijd bij Maria.
Dinsdag, 8 januari. 10 Tebet. Hij zond vijf van zijn leerlingen naar de Jordaan om te dopen,
nabij Jericho, aan deze zijde van de stroom, op de grote doopplaats die Johannes nu verlaten had.
Deze leerlingen waren Andreas, Aram, Temeni en Eustachius, de zoon van één der drie weduwen.
Jezus vergezelde hen een eindweegs en ging toen naar Betulië, waar Hij genezingen deed en
onderwees (Betulië ligt drie uren ten westen van Tiberias, zie grote kaart 2).
Woensdag, 9 januari. 11 Tebet. Hierop ging Hij 7 of 8 uren terug in een district ten noordwesten van
Kafarnaüm, waar Hanaton ligt in de nabijheid van een leerberg (berg van de eerste uitzending, 3,5
kilometer ten zuidoosten van Safed). Op deze berg hebben profeten dikwijls geleerd; zijn helling is
zeer zacht en men had wel een uur nodig om er op te komen. Boven op de berg was een goed
ingerichte leerplaats, waar een hoge stenen leerstoel stond (2), die met palen omringd was en met
tentdoek tegen zon en regen overspannen kon worden. Deze overspannen ruimte kon vele mensen
bevatten. Wanneer de lering geëindigd was, werd het tentdoek telkens afgenomen en mee
weggedragen. Op de bergvlakte liggen nog drie heuvels, waaronder deze van de zaligheden.
(De eigenlijke berg der zaligheden ligt ten oosten van de Jordaan. Deze kan niet bedoeld zijn,
doch daar Jezus zijn leer over de zaligheden op meer plaatsen en heuvelen heeft voortgezet, zal hier
één van deze heuvelen bedoeld zijn, waarvan de ligging niet nauwkeurig aangewezen kan worden).
Op de plaats of berg, waar Jezus nu preekt, geniet men van een ruim vergezicht. Onder zich ziet
men het Meer van Galilea liggen en men kan ver in het rond, ja, tot Nazaret zien (3).
De berg is op verscheidene plaatsen begroeid en bebouwd, doch niet op de top waar Jezus leerde.
Hij is met de grondslagen van een verwoeste muur omringd. Om de berg heen liggen de dorpen
Hannaton, Betanat en Nejel, die de indruk wekken eertijds verenigd en de samenhangende delen van
een zeer grote stad geweest te zijn (4).
Commentaar:
1) Volgens de Joodse kalender volgen hier zelfs drie vastens op elkaar, namelijk op 8, 9, en 10 Tebet.
Dit blijkt zelfs uit het verhaal van Katarina. De spijzen, zegt zij, werden reeds bereid daags voor de
sabbat, dus op 6 Tebet. De sabbat viel op 7 Tebet. Indien nu 8 Tebet geen vasten was geweest,
zou men op 8 Tebet de spijzen bereid hebben. De Joden vastten op 8 Tebet voor de vertaling van
hun bijbel in het Grieks (Septuagint) en ter gelegenheid van de 10e maand. Op 9 Tebet,
om een reden die hun voorouders hun niet bekend gemaakt hadden. Op 10 Tebet voor de belegering
en inname van Jeruzalem door Nabuchodonosor.
2) Leerstoel in open lucht. Zoals soms een synagoge tamelijk eenzaam lag, iets verwijderd van een
dorp of gehucht, denk aan Dibon en aan de school bij Sefforis, zo waren er in het Heilige Land hier
en daar openlucht-kansels. De zienster vermeldt er herhaaldelijk; dit schijnt aan het oosten eigen
geweest te zijn onder invloed van de profeten. Ter vergelijking: “Op enige afstand van Mekka is er
een “member” of predikstoel op een vlakke verheven rotshoogte. Een sjeick of santon beklimt die
plaats om voor al het volk dat in de vlakte bijeengekomen is, een preek te houden”
(Dapper, Arabië,17).
3) Vergezicht. Die berg ligt even ten zuidoosten van safed. In die richting reizend schreef Delancker:
“Het Meer achter onze rug lijkt slechts op een afstand van een kwartier te zijn verwijderd” (blz.368).
“Ten noorden van Tabiga of het Meer stijgt gedurig de bochtige weg. Voorbij Kerazeh stijgt de weg
steeds hoger en bereikt een hoogvlakte, waar men een wijds uitzicht heeft op het oostelijk deel van
de bergen van Opper-Galilea en oostwaarts op die van Djolan en op de grote Hermon in het noorden,
op Tiberias en het Meer in het zuiden.” (Guide bleu,211).
4) Alles schijnt één stad geweest te zijn. Katarina krijgt gemakkelijk deze indruk (B.85).
In plaats van Nejel moest Katarina zeggen: Neah of Nehah. Van Betanat weten wij alleen dat het een
vestingstad was in de stam Neftali (Jos. 19:38). De namen Hannaton en Nehah vinden wij naast elkaar
als buurplaatsen en grenssteden van de stam Zabulon in deze tekst van Jos. 19:14: “De (oost-) grens
(noordwaarts lopend) eindigt bij Nehah en ze draait aan de noordkant er om heen (en loopt) naar
Hannaton. Op de grote kaart 2 ziet men klaar hoe de grens zich tot die twee plaatsen verhoudt.
De strikt juiste plaats is niet gekend, maar in die omgeving zijn die twee plaatsen te zoeken en
Betanat ligt er dichtbij.
D. 92
Donderdag, 10 januari. 12 Tebet.
Jezus had drie leerlingen bij zich: een zoon van de tante van de bruidegom van Kana
(één der drie weduwen) (D.77), een zoon van de andere weduwe en Jonatan, Petrus halfbroer.
Door dezen waren de mensen op de leerberg samengeroepen geworden. Jezus leerde hier over de
verscheidenheid, het verschil van geest of gezindheid tussen de mensen, tussen bevolkingen van
iedere stad en dorp, ja, tussen de afzonderlijke families en over de Geest die zij door de doop
ontvingen. Krachtens deze Geest werden zij, die berouw hadden, satisfactie en boetvaardigheid
deden onderling met elkaar verbonden en ook met de hemelse Vader verenigd (Joh. 1:12).
Hij zei hun ook waaraan zij herkennen konden in welke mate zij de Heilige Geest in hun doopsel
hadden ontvangen; Hij onderrichtte zijn toehoorders over het gebed en meer bepaald over sommige
vragen; ik was er verwonderd over, hoe Hij reeds over een paar vragen van het Onze Vader in het
bijzonder uitleg gaf, hoewel Hij het gebed zelf in zijn geheel nog niet uitgesproken had.
Deze leerrede duurde van de middag tot de avond. Toen daalde Hij naar Betanat af, waar Hij een
maaltijd nam en overnachte. De vorige nacht had Hij te Hannaton geherbergd.
Vrijdag, 11 januari. De volgende dag zag ik Jezus van Betanat in de richting van het Meer en dan van
Kafarnaum gaan. Er waren op die plaats nog vijf leerlingen van Johannes tot Hem gekomen; zij waren
afkomstig uit de nabijheid van de Middellandse Zee, van een plaats ten noorden van Afeke,
de vaderstad van de Heilige Tomas; zij waren geen rasechte Joden, maar een soort van slaven;
zij waren lang bij Johannes geweest en nu waren zij tot Jezus gekomen. (Afeke schijnt een paar uren
ten zuidwesten van Nazaret te moeten liggen).
Het kon middag zijn, toen ik Jezus met acht leerlingen op een heuvel zag tussen de uitmonding van de
Jordaan en Betsaida, zowat een half uur van het Meer (1). Zij hadden een open uitzicht op het Meer,
waarop zij de schepen van Petrus en Jakobus en Johannes onderscheiden. Petrus had een groot schip
waarop zijn knechten waren; hijzelf was op een klein schip dat hij bestuurde. Johannes en Jakobus
met hun vader hadden eveneens een groot schip, maar ook nog kleine; ik zag ook het schip van
Andreas; het was klein en bevond zich bij de schepen van Zebedeus, maar hijzelf was nu aan het
dopen bij de Jordaan.
Commentaar:
1) Heuvel een half uur van het Meer. Bedoeld is de heuvel Kanazir. Hij verlengt zich met een uitloper
of voorheuvel tot tegen het Meer. Deze voorheuvel scheidt de vlakte Gennezaret van de kleine vlakte
Tabiga. Op die zuidelijke verlenging lag het verspreide dorp van Serobabel. Het gezegde: de heuvel
ligt tussen Betsaïda en de uitmonding van de Jordaan, lijkt vreemd, omdat Betsaida zich tot tegen de
westvoet van die heuvel uitstrekt en de Jordaan er zo ver van verwijderd is, maar soortgelijke
gezegden treffen wij elders nog aan. Men zou ook kunnen veronderstellen dat zij de rivier Djamoes,
in dit jaargetijde zeer waterrijk, voor de Jordaan genomen heeft.
D. 93
Toen nu de leerlingen hun vrienden op het Meer ontwaarden, wilden zij de heuvel af om hen te gaan
roepen, maar Jezus beval hun te blijven. Ik hoorde hen de opwerking maken: “Hoe kunnen die mannen
daar nu nog rondvaren en vissen, nadat zij Uw werken gezien, Uw leer en Uw boodschap vernomen
hebben?” Doch Jezus antwoordde hun: “Ik heb ze nog niet geroepen; zij en voornamelijk Petrus
hebben een grote handel, waar vele mensen van leven?; Ik heb hun gezegd hun beroep voort uit te
oefenen, doch zich ondertussen gereed te maken tegen de tijd dat ik hen zal roepen.
Ondertussen moet Ik eerst nog veel doen en ook te Jeruzalem het Paasfeest gaan vieren.”
Aan de westzijde van de heuvel (op de terrassen van de heuvelhellingen) stonden zowat 26 woningen,
naar ik schat, meestal van vissers en landarbeiders. (werklieden van de hoofdman van Kafarnaüm,
Serobabel, aan wie dit dorp toebehoorde.) Toen Jezus in die wijk kwam, kwam een bezetene achter
Hem aangelopen, die riep: “Daar gaat Hij, daar komt Hij, de Profeet, voor wie wij moeten wijken!”
Aanstonds was Jezus door nog vele andere bezetenen omringd die schreeuwden en raasden, en ook
door hun bewakers. Jezus beval hun rustig te zijn en Hem te volgen. Hij ging de heuvel op en leerde
daar. De bezetenen meegerekend, waren er wel 100 toehoorders; Hij sprak over de boze geesten,
hoe men hen kan en moet weerstaan en over de verbetering van leven. De bezetenen werden allen
bevrijd en zeer stil; zij weenden en dankten Hem en zeiden dat zij zich hun vorige toestand niet
meer herinnerden. Deze ongelukkigen, van wie er enige aan elkaar geketend geweest waren,
had men uit verscheidene omliggende plaatsen hier aangebracht, omdat het gerucht zich verspreid
had dat er een Profeet in het land opgestaan was, zo heilig als Mozes. Maar zij zouden Jezus nog niet
opgemerkt en Hem gemist hebben, had niet één van de bezetenen zich losgerukt en Hem
nageschreeuwd.
Nu ging Jezus van hier tot zijn Moeder tussen Kafarnaüm en Betsaida. Kafarnaüm lag niet ver van deze
heuvel, een weinig te noorden er van. (Maria`s huis lag heel dicht, een weinig ten westen van de
zuidelijke verlenging van de heuvel Kanazir.) s`Avonds met het begin van de sabbat onderwees Jezus
in de synagoge te Kafarnaüm.
Sabbat, 12 januari. Er werd nog een bijzonder feest gevierd met betrekking op Tobias; hij is ook in
dit gewest geweest en heeft er veel goeds gedaan; hij heeft goederen aan de scholen en synagogen
vermaakt; Jezus sprak over de dankbaarheid. Na de sabbat begaf Jezus zich naar zijn Moeder;
Hij sprak met haar alleen tot diep in de nacht.
Zondag, 13 januari. Ook nog de volgende dag. Hij sprak haar van zijn toekomstige wandel, hoe Hij nu
naar de Jordaan ging en vervolgens naar het paasfeest te Jeruzalem, hoe Hij daarna de apostelen
wilde roepen en openlijk optreden. Hij maakte haar bekend dat men Hem te Nazaret zou vervolgen
en voorzegde haar ook de voornaamste gebeurtenissen van zijn openbaar leven, hoe zij en de overige
heilige vrouwen deel aan zijn werkzaamheid konden nemen.
Er was toen in het huis van Maria een reeds zeer bejaarde vrouw; het was de arme verwante
weduwe, die eertijds als meid door Anna naar de geboortegrot gezonden was geworden om Maria te
dienen; nu echter was zij zo oud, dat het meer Maria was, die haar diende, dan zij Maria.
Jezus reist naar de doopplaats.
Magdalena aandachtig op Jezus.
D. 94
Maandag, 14 januari.
Heden zag ik Jezus met de acht leerlingen de reis naar de doopplaats aan de Jordaan ondernemen.
Voor het aanbreken van de dag gingen zij de weg op naar de oostzijde van het Meer; zij kwamen
eerst weer op de heuvel (die zich achter Maria`s huis verheft), van waar zij de schepen van de latere
apostelen gezien hadden. Zij gingen langs een hoge en steile brug over de Jordaan, die hier in een
diep bed stroomde, ongeveer een half uur van zijn uitmonding in het Meer (1). Aan de overkant van
deze brug, in de hoek naar het Meer toe, ligt een kleine vissersplaats (het tegenwoordige el-Aradj),
waar omheen men vele netten uitgebreid ziet; het gehucht heet Klein-Chorazin. Ten noorden er van,
een uurtje van het Meer ligt Betsaida-Julias (het huidige et-Tel, een half uur ten Noorden van Klein-
Chorazin). Groot-Chorazin ligt een paar uren ten oosten van het Meer (van zijn noordpunt).
Hier (een uur ten zuidoosten van de noordpunt) oefende Matteus het tollenaarsbedrijf uit.
Jezus reisde op de oostelijke oever van het Meer zuidwaarts en overnachtte te Hippos.
Dinsdag, 15 januari. De volgende morgen trok Jezus voorbij Gadara (2 uren ten zuidoosten van de
zuidpunt) en genas in de nabijheid van deze stad een bezetene, die men gebonden tot Hem leidde,
maar hij had zich losgerukt en schreeuwde ontzettend: “Jezus, Zoon van David, wat wilt Ge?
Wilt Gij ons verdrijven?” Jezus stond stil en beval de duivel te zwijgen en uit die mens te vertrekken;
Hij wees de duivel ook de plaats aan, waarheen hij de wijk kon nemen.
Ongeveer twee uren voorbij Gadara richtte Jezus zich naar de Jordaan, voer er over en Skytopolis
links latende, reisde Hij zuidwestwaarts; Hij ging over het Klein-Hermongebergte naar Jizreël,
een stad aan de oostrand van de Esdrelonvlakte; ze ligt, maar dit kan ik niet met zekerheid zeggen,
aan twee zijden van een kleine rivier (2). Jezus is hier reeds eenmaal geweest. Hij geneest hier zeer
vele zieken in het openbaar voor de synagoge.
Ik heb me onlangs vergist, toen ik zei dat Marta met Lazarus van Kana naar huis gegaan was.
Lazarus was alleen huiswaarts gekeerd. Marta bleef nog in Galilea, ik meen te Gennabris,
waar Natanael woonde; zij had Magdalena overgehaald om daar bij haar te komen; er waren daar
ook nog verscheidene leerlingen. Men sprak (in haar bijzijn) van de wonderen van Jezus,
en daar Jezus in het gewest van Jizreël zou komen, overreedde Marta haar zuster om met haar nog
acht uren verder daarheen te gaan, doch bij hun aankomst was Jezus er reeds niet meer;
zij konden zijn wonderen nog slechts uit de mond van de genezenen zelf vernemen;
Hier scheidden de zusters van elkaar en Magdalena keerde naar Magdalum terug.
Lazarus had in het gewest van Samaria een wijnberg, een veld en huis in de nabijheid (niet zo ver)
van het veld van Jakob. Later gaf hij landhuis en wijnberg aan Jezus ter beschikking van zijn
Gemeente, en op hun reizen namen zijn leerlingen daar hun intrek. Hier kwamen de zusters na de
dood van hun broer Lazarus tot Jezus om Hem naar Betanië wegens hun overleden broeder uit te
nodigen (O.79). In later tijden stond daar een kapel ter ere van de Heilige Marta (3).
Woensdag, 16 januari. Jezus is slechts enige uren in Jizreël gebleven. Hij heeft heden op een plaats in
Akrabis, dat 2 uren (noordelijk) van silo ligt op een leerstoel in de open lucht geleerd. Akrabis scheen
nauwelijks meer dan een herdersdorp te zijn.
Donderdag, 17 januari. Heden avond, Donderdag, de 17e zag ik Jezus in Hay aangekomen.
Dit ligt op een kleine afstand ten oosten van betel (3 km ten zuidoosten), enige uren ten noordwesten
van Jericho en ongeveer 9 uren van de doopplaats. Lang voor Jezus tijd was deze plaats eens
verwoest geworden en daarna weer opgebouwd, doch kleiner; ze lag tamelijk verborgen;
Jezus genas en onderwees hier.
Hier waren Farizeeën, die zich zeer geveinsd en venijnig uitlieten. Sommige van hen hadden in
Jezus 12e jaar zijn lering in de tempel te Jeruzalem gehoord; zij maakten er gewag van en legden dit
uit als een huichelachtige trek van zijn kant; zij stelden het voor als was Hij als knaap eens in een
vergadering van hoogleraren gekomen. Hij ging , zeiden zij, onder de andere leerlingen op de grond
zitten en met hen twisten (schoolkinderen zitten op de grond).
Daarna ondervroeg Hij de leraars, als zocht Hij bij hen verklaringen en argumenten om zijn kleine
tegenstanders te weerleggen. Zo bijvoorbeeld zei Hij: “Wat dunkt u daarvan? Onderricht ons;
wanneer zal de Messias wel komen?” Nadat Hij hen op die manier tot uitlatingen gebracht had,
wilde Hij alles beter weten en hen beschamen. “Is het misschien niet waar, vroegen zij dat Jij die
kleine betweter geweest zijt?”
Commentaar:
1) Brug over de Jordaan die hier in een diep bed stroomde. In de beschrijving van de Jordaanvallei
zeiden wij: “Aan het uiteinde van de vlakte Hoeleh (= 3 kilometer ten zuiden van het meer Merom)
sluit zich de Jordaan-vallei. Aan weerskanten naderen de gebergten van Djolan en Safed zo dicht tot
elkaar, dat er maar een nauwe opening als een soort rotskanaal voor de Jordaan overblijft; dit duurt
10 kilometer ver tot op 3 kilometer van het Meer Gennezaret; dan verbreedt weer de vallei.”
Wij moeten de hier genoemde hoge steile brug veronderstellen ongeveer aan het zuideinde van het
hier beschreven soort rotskanaal. De oevers gaan steil omhoog. Vandaar dat de stroom in een diepe
bedding vloeit en de brug door Katarina steil genoemd wordt, omdat ze op steile wanden rust;
ze lag dus bij ed-Dikkeh (zie grote kaart 2).
2) Een kilometer ten oosten van Jizreël ontspringt een beek; ze vloeit dus niet door Jizreël zelf,
maar door haar oostelijke landelijke wijken; daar wonen de bewakers van de boomgaarden,
die meest aan burgers van Jizreël toebehoren (E.15).
3) Over dit huis en landgoed van Lazarus is reeds iets gezegd in C.09. Daar is ook reeds met muzelman
heiligdom Sjeick Sjibel genoemd en daar Katarina hier meedeelt dat er later een kapel van de Heilige
Marta gestaan heeft, koesteren wij het vermoeden dat de Mohammedanen deze kapel ingepalmd en
ze aan een santon toegewijd hebben, zoals zij met veel Christelijke heiligdommen gedaan hebben.
In de streek van de Beneden-Jordaan.
Jezus te Ono.
D. 95
Vrijdag, 18 januari.
Ik zag Jezus in de voormiddag op de voormalige doopplaats van Johannes aankomen.
Ze ligt bij de Jordaan, zowat drie uren van Jericho, doch meer zuidelijk. Andreas en vele leerlingen
waren Hem bijna drie uren ver tegemoet getrokken. Er waren hier nog verscheidene leerlingen van
Johannes en enige mannen uit Nazaret. Ik bemerkte verscheidene veranderingen bij de doop;
het water werd gezegend en de dopelingen werden uit een stenen bak gedoopt; Jezus bereidde door
onderricht de dopelingen voor. Later zal ik daar meer over zeggen; op het ogenblik ben ik te afgemat.
Na enige rust vervolgde zij: Verscheidene leerlingen zijn naar een kleine plaats gegaan, een uur ten
westen van de doopplaats (naar Ono). Er is daar woud dat zich met onderbrekingen of open plekken
tot in de buurt van Jeruzalem uitstrekt (1). (Wald, der sich in zerrissen Flecken bis gegen Jeruzalem
zieht.) De inwoners leven gedeeltelijk van de overvaartdienst en de houtnijverheid; zij maken ook
de vlotten die voor de overvaart in de Jordaan liggen. Deze plaats heet Ono. Hier is Johannes zeer
dikwijls geweest. (Hij had er op twee plaatsen een leerhut).
De schrijver Brentano vroeg haar of deze plaats werkelijk Ono heette en zij gaf ten antwoord:
“Ja, maar er bestaat nog een stad Ono in de stam Benjamin, niet ver van Lydda.” (het tegenwoordige
Kefr Ana, 10 kilometer ten oosten van Jaffa en 8 km ten noorden van Loud (Lydda); het behoorde tot
Benjamin, maar lag buiten de in Josue 18:11/21 vastgestelde grenzen. Het is meermalen genoemd,
niet in Josue, maar later, en gewoonlijk met Lod of Lydda, bijvoorbeeld in I Par. 8:12).
De leerlingen kondigden te Ono de komst van Jezus aan en maakten bekend dat Hij heden avond de
sabbat hier zou vieren en zieken genezen. Ook dat Hij de prediking en het werk van Johannes zou
voortzetten, en alles, waarvoor Johannes de grondslagen gelegd had, zou optrekken. Wat Johannes
geleerd en begonnen had, zou Hij krachtdadig vervolmaken en voltooien.
Jezus gewoon verblijf hier te Ono is in een herberg, een half uur van de doopplaats.
Een man bereidt daar de spijzen, maar Jezus eet gewoonlijk koud.
Sabbat, 19 januari. Op zaterdag leraarde Jezus wederom en genas zieken die in groot getal
aangebracht werden, onder meer een geheel uitgeteerde vrouw, die aan bloedvloeiing leed;
ik zag Jezus met de leerlingen (uit zijn herberg) te Ono voor de sabbatviering aankomen en voor veel
volk in de synagoge preken. Dit Ono aan de Jordaan bestond reeds, toen de Israëlieten Jericho
innamen. In Jezus tijd waren er nog slechts weinig sporen van over, en later volstrekt niets meer.
Vandaar zijn absolute onbekendheid.
Oogslag op de Doper.
In deze dagen zag ik Herodes dikwijls bij Johannes en dat Johannes hem nog steeds met minachting
als een echtbreker behandelde. Ik voelde dat Herodes erkende dat Johannes in het gelijk was,
maar zijn bijzit was bovenmate woedend tegen Johannes. Herodes verbleef (nu) te Livias (Betaram),
niet ver van Johannes tegenwoordige doopplaats. Ik zie Livias meer (beter: even) noordelijker als
Betabara en (twee uren) meer oostelijk en niet ver (drie uren meer westelijk) van Elale.
Johannes sprak in zijn prediking nog steeds over Jezus en zond al zijn toehoorders naar Hem.
Commentaar:
1) Er is daar woud, namelijk te Ono. Ono lag op de boorden van de rivier el-Qelt. Daar moet men dus
het woudland en het struikgewas zoeken dat Katarina hier vermeldt. Wanneer V.Guérin van Qasr
Jehoed naar Gilgal trok langs de Romeinse weg en door dit gewest, beschreef hij het als volgt:
“De 30 à 35 brede bedding van de nahr el-Qelt staat vol agnus-castus-struiken en dichte bosjes van
welig groeiend struikgewas (Sam. I,53). Deze constructie beantwoordt nog beter aan de formulering
van Katarina, dan onze vertaling, hoewel de zin dezelfde is. Uit het feit dat het struikgewas en de
boomachtige struiken in bosjes groeien, volgt dat er blote open plaatsen zijn. Dezelfde zegt nog:
“Heesters en boomachtige struiken, groeien in de bedding van dit dal dat meerdere bochten maakt”
(Sam. I,117).
Veranderingen aan de doopplaats.
D. 96
Zondag, 20 januari.
Jezus keerde heden op de doopplaats terug en bereidde daar door zijn onderricht de dopelingen voor;
daarna werd hun het doopsel toegediend door Andreas, Saturninus en andere leerlingen die elkander
aflosten. Johannes doopte er bijna gene mee; hij preekte nog slechts en zond ze allen over de
Jordaan naar de doop van Jezus. De meesten van hen die tot Jezus doop kwamen, waren jongelingen
uit Judea en van Hebron. Alles werd er plechtiger verricht en de plaats netter en beter onderhouden
dan bij de doop van Johannes. De overzetplaats was hier niet meer zo nabij; men had ze wegens de
grote toeloop stroomafwaarts verlegd. (misschien waren de vlotten of boten meer zuidelijk verplaatst,
wellicht tot de plaats die nu het wad Hadjla is, en waar een hoofdweg voorbij loopt).
Op Jezus bevel hadden de leerlingen die van Kana vooruitgezonden waren, (eigenlijk van Kafarnaum,
doch heel kort nadat Hij daar van Kana was teruggekeerd), vele dingen op de doopplaats veranderd.
De waterkring rond de vijver onder de blote hemel bestond niet meer; de doopplaats was niet ver
van daar, ingericht geworden, onder een grote tent, op het eiland waar Jezus gedoopt was.
Ook de doopvijver van Jezus op dat eiland was zeer veranderd: de vijf kanaalverbindingen (waarvan
twee overdekt) tussen de Jordaan en die vijver, waren ontdekt en de vier stenen uit de vijver
weggenomen; zo ook de grote driehoekige, roodgeaderde steen, die aan de vijverrand had gelegen
en waarop Jezus gestaan had, toen de Heilige Geest op Hem neerkwam. Die stenen waren alle op de
nieuwe doopplaats (op het zelfde eiland) gebracht. Alleen Jezus en Johannes wisten, zonder dat zij
tegen elkander daarvan gesproken hadden, dat de plaats waar Jezus gedoopt was, niet verschilde van
die waar eertijds de Ark des Verbond had gestaan, en dat ook de vier stenen in de doopbron dezelfde
waren, waarop men haar in het bed van de Jordaan had neergezet. Zo wist nu ook de Heer alleen dat
het deze stenen waren, die nu de doopsteen vormden (namelijk een doopinstallatie met de 5
genoemde stenen gevormd, zoals verder beschreven wordt). De Joden hadden sedert lang de plaatsen
vergeten, waar die stenen gelegen hadden; ook aan de leerlingen was niets daarvan bekend.
Andreas had in de driehoekige steen een ronde kom uitgehouwen, en deze rustte op de vier
ondergeplaatste stenen in een vijver vol water, dat deze doopinstallatie als een gracht omringde.
In dit water was water gegoten en gemengd uit de doopbron van Jezus op het eiland.
Het water in de kom van de driehoekige steen was eveneens uit dezelfde doopvijver van Jezus en
Jezus zegende het. Wanneer de dopelingen in de vijver rondom de driehoekige steen
(en de vierstenen) afgedaald stonden, reikte het water hun tot de borst.
D. 97
Naast deze doopplaats was een soort altaar, waarop de witte doophemden lagen. Twee leerlingen
legden de dopelingen de handen op de schouders en Andreas en Saturninus, of ook dikwijls tot
aflossing een andere, doopten hen, terwijl zij met de holle hand driemaal water uit de kom op hun
hoofd schepten in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest. Zij die doopten en
de handen oplegden, hadden witte lange kleren en gordels aan, met lange banden van stof, die als
brede stolen van hun schouders neerhingen. Johannes doopte met een schaal die drie groeven had,
waardoor het water in drie stralen op de hoofden vloeide; hij gebruikte andere woorden,
waarin melding werd gemaakt van Jehova en diens gezant. Geen van hen die Johannes doop
ontvangen hadden, werd op deze plaats herdoopt, maar ik meen dat zij wel na de neerdaling van de
Heilige Geest opnieuw gedoopt zijn geworden tijdens de grote doop in de vijver Bethesda.
Ook werden hier nog geen vrouwen gedoopt. De doop met de drievoudige indompeling zag ik ook
voor het eerst toegepast worden in de vijver Bethesda. De tent boven de doopplaats had boven een
opening. De dopelingen stonden aan de zijden, de doper en de peters op de hoeken van de steen.
Jezus leerde buiten op een verheven leerplaats, waarboven, bij grote hitte, eveneens een tent
gespannen was; Hij handelde over de doop, de boetvaardigheid, de nabijheid van het Rijk Gods en
van de Messias. Hij verklaarde hun waar zij Hem moesten zoeken: niet onder de voorname lieden,
maar tussen geringen en armen. Hij noemde zijn doop een afwassing, de doop van Johannes een doop
ter boetvaardigheid; Hij maakte ook gewag van een vuurdoop van de Geest, die nog komen moest
(Joh. 1:33) (Joh. 5:8) (Hand. 1:5).
De bomen en struiken die Johannes priëelvormig als loofgewelf rondom het doopeiland geplant had,
waren van boven reeds in elkaar gegroeid en de boom in de doopvijver stak er boven uit.
Ik zag op zijn hoogste top de figuur geplaatst van een kind dat met uitgespreide armpjes uit een
wijngaardstok kwam, en met de ene hand gele appels en met de andere rozen uitdeelde; het geheel
zal wel een feestelijke opluistering zijn geweest van de nu opnieuw toegediende doop van Jezus,
maar ik ben te zwak om uit te leggen hoe die figuur gemaakt was.
Dode Zee.
Melchisedek.
D. 98
Dinsdag, 22 januari.
Op 22 januari, duurde, naar ik zag, het dopen voort.
Jezus is met verscheidene leerlingen van de doopplaats zuidwaarts gegaan naar de westkant van de
Dode Zee, waar Melchisedek zich heeft opgehouden, toen hij de Jordaan en de bergen afmat.
Verre voorvaders van Abraham had hij in deze streek gebracht (1), doch hun stad is met Sodoma en
Gomorra ten onder gegaan. Nu zag men hier te midden van een somber gewest, dat zich kenmerkt
door zwarte en verscheurde rotsen en ruime spelonken, de overblijfselen van de verwoeste stad
Hasason-Tamar; de ruines bestonden in allerlei vervallen muren en half vergane torens, die zich een
half uur van de Dode Zee landwaarts in uitstrekten (2).
Waar nu de Dode Zee is, was voor de ondergang van die goddeloze steden slechts de Jordaan;
hij was omtrent een kwartier breed. De bewoners die zich nu dieper in het land in spelonken en
tussen allerlei bouwresten gevestigd hebben, zijn geen echte Joden, maar slaven; dit zijn
nakomelingen van volkeren, die hier doorheen trokken; zij moeten voor de Joden veldarbeid
verrichten; ze zijn arm, zeer vernederd en verwaarloosd; zij hebben de komst van Jezus als een
onbegrijpelijke genade gewaardeerd. Ook hebben zij Hem met de grootste liefde onthaald; ook heeft
Jezus vele zieken bij hen genezen.
Dit gewest is nu beter dan ten tijde van Jezus, maar vroeger (voor Abraham) was het onbeschrijfelijk
schoon en vruchtbaar. Ten tijde van Abraham is het door het ontstaan van de Dode Zee van één der
heerlijkste streken een akelige wildernis geworden. De Jordaanoever was met natuursteenblokken
gemetseld; daar lagen een menigte steden en grote dorpen, waartussen zich mooie bergen en heuvels
verhieven en velden uitstrekten; alles was bedekt met bosjes dadelbomen, wijnstokken, vruchten en
koren; de heerlijkheid was onbeschrijfelijk. De Jordaan was voor het ontstaan van de Dode Zee
beneden (aan het zuideinde van) zijn grootste breedte en tussen de achteraf verzonken steden,
in twee armen verdeeld: de ene richtte zich oostwaarts en nam vele bijrivieren op; de andere
vloeide naar de woestijn die de Heilige Familie doorkruiste op haar vlucht naar Egypte en stroomde
tot in het land van Mara, waar Mozes de bittere bronnen verzoette en van waar de voorouders van de
Heilige Anna afkomstig waren (3).
Tussen de voormelde goddeloze steden lagen ook zoutmijnen, maar het water was niet zoutig;
er waren vele springbronnen. Tot ver in dat land, dat later in woestijn veranderde, hebben de mensen
het water van de Jordaan geëerd en (met vertrouwen) gedronken.
De verre voorouders van Abraham, door Melchisedek reeds zo vroeg naar Hasason-Tamar
overgeplaatst, hadden zich laten bederven en God gaf hun een nieuw bewijs van zijn barmhartigheid
door Abraham in het Land van Belofte te brengen. Melchisedek is hier geweest, nog eer de Jordaan
bestond; hij heeft er alles afgemeten en aangeduid; hij is er dikwijls verschenen, en dan weer
vertrokken. Menigmaal vergezelden hem een paar mannen, als waren zij zijn dienaren.
Commentaar:
1) Verre voorvaders van Abraham. Uit het onderzoek van de grotten in de vallei Moerabbat en in de
omgeving is gebleken dat in dat gewest mensen hebben gewoond op verschillende tijdstippen tussen
3500 jaar voor Christus en 1500 na Christus (Rev.dioc.Tournai,1953,blz.477). De vallei Moerabbat ligt
zowat 4 kilometer ten noorden van Hazazon. In D.B.Arabië,c.864 wordt gesproken van een inwijking
in Palestina van Abrahamieten onder de westerse Semieten omstreeks 2100 voor Christus.
Doch dewijl Abraham niet zo vroeg, maar eerst omstreeks 1650 in Kanaän kwam, zou men die
inwijkelingen niet kunnen beschouwen als behorend tot de voorvaderen van Abraham waar Katarina
hier van spreekt? Wanneer Diodoor van Sicilië en Strabo (63 voor Christus / 20 jaar na Christus)
de asfalt-inzameling op de Dode Zee door de inlanders van dit gewest beschrijven, noemen zij hen
niet “Joden”, maar “de wilde bewoners van dit gewest’, of ook “barbaren” zonder andere koophandel
dan die in asfalt (Guérin, Sam.I,69,70).
2) Has(z)ason-Tamar. Een zeer belangrijke mededeling. Het wordt een eerste maal in de Heilige Schrift
genoemd in Genesis (Gen. 14:7). Een tweede maar in II Par. Of Kronieken, 20:2. Hier wordt gezegd:
Hasason-Tamar, dat Engedi is. Hieruit wordt algemeen afgeleid, ons inziens ten onrechte, dat Hasaon-
Tamar en Engedi dezelfde stad aanduiden. De eerste naam zou de oudere zijn. Doch “Hasason-Tamor,
dat Engedi is” betekent: Hasason-Tamar in het gewest of district Engedi. Wij vinden in de Heilige
Schrift meerdere malen die uitdrukking, waarin de ene naam de andere niet dekt: “De woestijn Sin,
dat is Kades” (Num. 33:36). “De bron Mizpa, dat is Kades” (Gen. 14:7). Die bron ligt op het gebied of
in het district Kades (Gen. 47:27) (Jos. 15:10) “Jeharim, dat Keslon is.” Treffend is het voorbeeld uit
I Makk. 9:10: Massalot in Arbelis. In het Hebreeuws zouden we dezelfde uitdrukking gehad hebben:
Massalot dat Arbela is, dat is op het gebied van Arbela.
Hiervan zijn wij te zekerder omdat wij, een paar uren ten noorden van Engedi een vallei en een plaats
Hasasah terug vinden. Het is dezelfde naam. Bovendien vinden wij nog 13 kilometer noordelijk een
vallei Taämireh en waarschijnlijk werd met deze naam Tamar de naam Hasason nader bepaald,
gelijk zo dikwijls. Wij kunnen daarom de plaats Moetoek Hasasah voor Hasason-Tamar nemen.
Hierdoor loopt een weg naar het noordwesten, de weg die de vijanden van Israël insloegen in het
verhaal van II Kron. 20. De ontleding van dit verhaal zou ons te ver brengen, maar het zou duidelijk
aantonen hoe goed onze lokalisering past in het kader van dit verhaal. Bovendien, zoals gezegd,
pleit de aanwezigheid van de naam op die plaats in ons voordeel.
3) Verdere loop van de Jordaan. We moeten hier, zoals bij meer andere gezegden in dit nummer,
een vraagteken plaatsen; inzake waterlopen heeft zij geen klaar inzicht; haar beschrijvingen zijn
eerder raadsels. Nooit kan de Jordaan in die richting gelopen hebben, maar wel, zoals de Dode Zee
nu nog, rivieren uit die richting ontvangen hebben, ten ware dat we aannemen dat de hele streek met
haar bodemreliëf onderste boven gekeerd is. Haar uitleg over het ontstaan van de Dode Zee plaatst
ons voor dezelfde problemen als het Schriftuurverhaal Genesis 19:23/28. Geen Exegeet kan ze
oplossen; wij gaan ze daarom uit onmacht ook maar liefst uit de weg.
Haar beschrijving van het land is anderzijds zeer juist. De door Katarina vermelde grote spelonken
en zwarte gescheurde rotsen karakteriseren het gewest. Het is doorsneden met diepe ravijnen,
die tussen hoge en steile rotswanden naar de Dode Zee afdalen. In de vele grotten woonden Essenen
en na hen Christelijke kluizenaars. De rotsen nemen de meest fantastische vormen aan (Mislin,III,109;
Geogr. De la Palestina,439). De witte krijtrots wisselt af met enorme banken van silexrots van een
mooi zwart (D.B.Cédron). In het gewest van Hasason zijn in de grotten van Moerabbat in de laatste
decennia vele manuscripten ontdekt. “Die streek is woest, rotsig en bijna ontoegankelijk”
(Coll.Brug.1953,blz.464). Hierom ook was het dat David in dit gewest een onderkomen en schuilplaats
zocht tegen Saül die hem vervolgde en opzocht, tot in het district dat om zijn ontoegankelijkheid
“Steenbokrotsen” heet, omdat ze praktisch alleen voor deze dieren toegankelijk zijn (I Sam. 24:1/4).
Kaart Pal.Grid tekent in de wadi Hasasah, 6 kilometer van de kust der Dode Zee de grotten
“Mgt en Nusranijeh” aan. (zie grote kaart 1).
Jezus te Betaraba en op de doopplaats.
D. 99
Donderdag, 24 januari.
Jezus is met zijn leerlingen (uit het gewest van Hasason-Tamar) door een deel van het Betlehemse
herdersdal naar Batarba gegaan; het ligt drie uren van de doopplaats. Jezus is hier reeds eenmaal
geweest, toen Hij na zijn doop de herders bezocht. De stad leeft van de doortrekkende karavanen;
ze is ongeveer 4 uren van Betanië gelegen en op de grenzen van Juda en Benjamin (Jos. 15:6)
(Jos. 18:18/21).
Hier waren vele bezetenen; zij liepen naakt voor de stad, holen en spelonken in en uit en toen zij
Jezus voelden naderen, schreeuwden zij. Hij beval hun zich te dekken en in weinige minuten hadden
zij zich voorschoten van bladeren gemaakt. Jezus genas hen en stuurde mensen uit de stad met kleding
naar hen; er waren zulke onder hen, wier buik opeens geweldig opzwol.
Vrijdag, 25 januari. Andreas en vijf andere leerlingen waren van de doopplaats uit naar hier gekomen,
nog eer de Heer er was; zij hadden overal aangekondigd dat Hij hier de sabbat zou komen vieren.
Jezus herbergde met deze leerlingen in één van die bijzondere vrije gasthuizen, die toen in alle
voorname steden voor reizende leraren en rabbijnen ingericht waren (synagoge-herbergen).
Ook Lazarus, Jozef van Arimatea, en andere vrienden van Jeruzalem waren naar hier gekomen.
Sabbat, 26 januari. Jezus leerde in de synagoge en op een stenen leerstoel, op de vrije plaatsen of
pleinen en op alle hoeken en wegen, want hier was zoveel volk bijeengestroomd, dat de school die
massa mensen niet kom slikken; Hij genas verscheidene soorten van zieken. De leerlingen brachten
hen dwars door het gedrang tot Jezus. Lazarus en Jozef van Arimatea stonden toe te zien van verre.
E. 00
Na het sluiten van de sabbat ging de Heer met de leerlingen nog naar Ono terug. Hij kwam door het
dorp Bethogla, waar ook de kinderen van Israël, na hun tocht door de Joraan gekomen waren,
want zij gingen niet allen op dezelfde plaats door de Jordaan, maar over een grote breedte door de
droge bedding van de stroom. Toen Jezus en de leerlingen hier aankwamen, schikten zij hun kleding
en schortten (na door Bethogla getrokken te zijn) voorbij de steen van de Ark des Verbond,
waar Johannes het driedaags feest had gehouden. Lazarus en Jozef van Arimatea keerden naar
Jeruzalem terug. Nikodemus was niet meegekomen; hij hield zich wegens zijn functie als raadslid
meer achteruit, maar hij diende Jezus in het geheim en bracht dan telkens de Gemeente van Jezus op
de hoogte, wanneer gevaar voor hen dreigde.
Zondag, 27 januari. De volgende dag (op morgen de 28e) was het de eerste dag van de maand
(feest der nieuwe maan), dat heden de 27e met de avond begon (1) en ik zag dat te Jeruzalem de
dagloners en functionarissen een verlofdag hadden; het was als een vreugdefeest (Amos. 8:5);
het was een rustdag en er werd heden niet gedoopt.
Op de daken van de synagogen hingen op het feest van de Nieuwe Maan vanen uit aan lange stangen.
Deze lange vanen of doeken waren meerdere keren geknoopt; de wind speelde er in en deed de
vouwen tussen de knopen zwellen. Door het getal der knopen kondigde men de mensen in de verte
aan de hoeveelste maand men nu ingetreden was; zulke vanen werden ook in de oorlog als teken van
zege of van gevaar uitgestoken.
Mandag, 28 januari. 1 Sebat. Jezus bereidde door prediking de gehele volgende dag (de 28e) op de
doop vele mensen voor, die gisteren daar aangekomen waren en er overnacht hadden. Heden werd er
evenmin gedoopt, omdat er een feest gevierd werd wegens de dood van een boze koning (Alexander
Janneus) (2). De doopplaats is sierlijk ingericht, maar ik was telkens wegens ziekte niet in staat om
alles nauwkeurig te beschrijven; maar zij blijven hier nog lang; ik zal het dus nog wel eens kunnen
zien en het dan vertellen.
Commentaar:
1) Men voelt dat het verhaal niet vlot; hierop wijst ook het ontbreken van datums, door ons hier
aangevuld. De nieuwe maan valt echter wel degelijk op 28 januari; dit blijkt uit E.08, einde,
waar op 18 februari, of 22 Sebat een feest vermeld wordt. Wanneer 22 Sebat overeenkomt
met 18 februari, dan 1 Sebat met 28 januari.
2) Alexander Janneüs, een ontaarde afstammeling van de dappere Makkabeeën, was een wrede,
heerszuchtige tiran, die veroveringsoorlogen voerde. Afgezien van dit recent ingestelde feest,
tekent de Joodse kalender op 1 Sebat ook een vastenfeest of -dag aan, wegens de dood van de
oudsten, de medewerkers van Josuë.
Wandeling met Lazarus.
Magdalena.
E. 01
Dinsdag, 29 januari.
Reeds in de vroege morgen van de volgende dag begonnen Andreas en de andere leerlingen degenen
te dopen, die Jezus gisteren had voorbereid. Ondertussen zag ik Jezus met Lazarus en met Obed,
Simeons zoon, beiden waren gisteravond teruggekeerd, zonder iemand anders, s`morgens vroeg
weggegaan van de doopplaats waar men het dopen hervat had. Zij richtten zich tussen Bethogla en
het meer westelijk gelegen Ofra door naar de omstreken van Betlehem (D 54).
Jezus ondernam deze wandeling om Lazarus de gelegenheid te geven Hem te vertellen wat men te
Jeruzalem over Hem uitstrooide en om zelf door hem de vrienden van daar te onderrichten hoe in die
omstandigheden hun houding diende te zijn. Naar de kant van Betlehem gaande volgden zij de weg
die Jozef en Maria gevolgd waren; zij betraden hem drie uren ver en kwamen aan bij een rij arme
herderswoningen in een eenzaam gewest. (Zij kwamen bijvoorbeeld bij het huis een uur ten
zuidwesten van Nebi Moesa).
Lazarus vertelde Jezus de geruchten die te Jeruzalem over Hem in omloop waren; hoe de enen
tegen Hem verbitterd waren, anderen met Hem spotten en nog anderen benieuwd naar Hem waren;
en hoe er gezegd werd dat zij wilden zien of Hij, als Hij naar het paasfeest kwam, dan ook zo
stoutmoedig met zijn wonderen zou zijn in een grote stad vol geleerden, zoals bij het onwetende volk
in de dorpen van Galilea. Hij deelde ook mee wat de Farizeeën uit verscheidene steden van Hem te
Jeruzalem bericht hadden en wat hij wist over de uitslag van hun spionagedienst.
Jezus stelde hem nopens dit alles gerust en wees hem vele plaatsen aan in de boeken der profeten,
waarin dit alles voorzegd en voorafgebeeld was. Hij zei hem ook dat Hij nog een dag of acht in de
Jordaanstreek zou blijven en dan weer naar Galilea trekken; dat Hij met Pasen naar Jeruzalem zou
komen en na dit feest zijn leerlingen roepen; Hij troostte hem over Magdalena, van wie Hij zei dat
er reeds een vonk der zaligheid in haar gevallen was, een vonk die toenemen en haar geheel in vlam
zetten zou.
E. 02
Zij bleven de gehele dag bij de herderswoningen, waar zij op brood, honing en vruchten onthaald
werden; hier woonden een twintigtal herdersweduwen, die in hun oude dag de nodige hulp van
volwassen zonen ontvingen. Hun woningen waren arme hutten, een korte afstand van elkander
gescheiden en gedeeltelijk van nog groeiende takken gemaakt. Enige van die vrouwen hadden
Christus in de kribbe na zijn geboorte met gebeden en offeranden vereerd. Jezus onderrichtte hier,
ging in de verscheidene hutten en genas enige vrouwen. Eén van hen was hoogbejaard, zeer ziek en
uiterst mager; zij woonde in een kleine hut en lag op een bed van loof. Jezus liedde haar bij de hand
naar buiten; die vrouwen hadden een gemeenschappelijke eet- en bidplaats. (Dit doet vermoeden dat
het wellicht Essenerinnen waren) (B.26).
Woensdag, 30 januari. (Het voorgaande verhaalde de zienster eigenlijk op 30 januari,
in de voormiddag, tussen 10 en 11 uur, de leemte van gisteren aanvullend.) Kort hierna zei ze:
Ik zag Jezus met Obed en Lazarus heden reeds op dezelfde weg waar Hij ging, toen Johannes uitriep:
Ziet het Lam Gods. Enige leerlingen gingen (toen) voor en enige achter Hem. Nog later zei Katarina:
Lazarus en Obed zijn naar Jeruzalem teruggekeerd.
Donderdag, 31 januari. Heden gaf Jezus onderricht op de doopplaats en velen werden gedoopt.
Jezus te Adoemmim.
Vrijdag, 1 februari. Jezus is heden met de meeste van zijn leerlingen over Bethogla naar Adoemmim
gegaan. Deze plaats ligt zeer verborgen in een verschrikkelijk wild gewest, waar niets dan bergkloven
zijn en waar de weg die tegen de rotswand loopt, niet zelden zo smal is dat er nauwelijks een ezel
kan gaan (1); ze ligt zowat drie uren van Jericho, op de grens van Benjamin en Juda (Jos. 15:7)
(Jos. 18:18). Het is een asielplaats voor moordenaars en andere misdadigers, die hier tegen de
doodstraf in veiligheid zijn (2). Zij staan hier onder bewaking, tot zij, hetzij zich gebeterd hebben,
hetzij (als verbetering uitblijft) zij na die tijd als slaven tot zware arbeid in steengroeven en op het
land veroordeeld worden. Wegens die bestemming had men deze plaats de “rode, bloedige klimweg”
genoemd (der Steg der Roten, der Blutigen). Deze veiligheidsplaats bestond hier reeds voor David.
Na Jezus, onder de eerste vervolging van de Gemeente, verloor ze dit voorrecht (of hield men er
geen rekening meer mee). Later werd er een versterkt klooster als een vesting door de eerste
broeders van de Heilige Graforde gebouwd. Zij verstaat hieronder een genootschap tot bewaking en
verering van het Heilige Graf; zij zag dat het ontstaan was onder de eerste bisschoppen van
Jeruzalem.
De mensen leefden hier van wijn- en fruitteelt; het was een vreselijke wildernis van bijna overal
naakte rotsen; het gebeurde dat wijngaardstammen met de rotsen naar beneden rolden.
De eigenlijke weg van Jericho naar Jeruzalem liep niet door Adoemmim, maar aan de westkant van
deze plaats. (Adoemmim ligt 500 meter ten noorden van de weg; deze maakt een wending naar de
herberg die ten zuidwesten van Adoemmim ligt). Aan deze zijde kon men er onmogelijk binnen
(wegens de steilte van de heuvel). Maar een weg uit het herdersdal naar Jericho) (?) lopend,
doorsneed de weg van Bethogla naar Adoemmim, ongeveer een half uur voor (ten oosten van)
deze stad. (Op dit punt zijn Jozef en Maria op hun reis naar Betlehem voorbij gekomen).
In de nabijheid van dit kruispunt was een enge en zeer gevaarlijke passage en hier duide een stenen
leerstoel de plaats aan, waar, lang voor Christus tijd de parabel van de barmhartige Samaritaan en
van de man die in de handen van de moordenaars viel, werkelijk geschied was. Toen Jezus naar
Adoemmim trok, week Hij met zijn leerlingen een weinig van de weg af om deze plaats te bezoeken.
Daar hield Hij voor zijn leerlingen en voor de verzamelde inwoners van het gewest op de leerstoel
een toespraak over de gebeurtenissen die hier had plaats gevonden.
Sabbat, 2 januari. Jezus vierde de sabbat te Adoemmim en leraarde in de synagoge. Hij vertelde een
parabel die betrekking had op de weldaad der vrijsteden voor misdadigers. Hij vergeleek dit
voorrecht (waardoor zij aan de dood ontkwamen) met de genadetijd, waarin wij hier op aarde door
boetvaardigheid onze schuld kunnen kwijtgescholden krijgen. Ook wekte Hij allen op die genadetijd
niet ongebruikt te laten. Hij genas ook vele zieken, vooral waterzuchtige. Na de sabbat keerde Hij
met de leerlingen naar de doopplaats terug.
Commentaar:
1) Behendigheid der ezels op bergpaden zie B.09.
2) De zienster tekent in weinige woorden als ooggetuige zeer juist het gewest. Zo spreken er ook
reizigers over: een woester, verlatener en troostelozer gewest dan deze verschrikkelijke woestijn
kan men zich nauwelijks indenken. Bij Adoemmim ziet men in het lager gedeelte van een bergkloof,
die afgrondelijk diep is, kunstmatige spelonken en uithollingen, waaronder er zeer oude zijn.
Het predikaat “verborgen”, dat Katarina op Adoemmim toepast zal wellicht van deze dieper gelegen
plaatsen te verstaan zijn, want Adoemmim zelf lag op een heuvel; ook van de verlatenheid en
eenzaamheid van het district. Wellicht zijn die kunstmatige spelonken ook steengroeven waarin
onverbeterlijke dwangarbeid te verrichten hadden.
Het gewest is des te meer huiveringwekkend, daar de doorgang, althans vroeger, zeer gevaarlijk was.
De spelonken en schuiloorden in deze doolhof van ravijnen maakten deze woestijn tot een verblijf
van jakhalzen en allerhande wilde dieren en nog wilder struikrovers. Arenden zweven boven de
bergen, als wachten en loerden zij op een prooi, op het lijk van een roekeloze reiziger, die zich
zonder begeleider door de engte waagt en zijn vermetelheid wellicht met de dood moet bekopen.
Ook lokaliseert de traditie hier de scène van de parabel van de barmhartige Samaritaan, een parabel
die volgens menig exegeet een ware geschiedenis geweest is.
De resten van Adoemmim vindt men op een heuvel, halverwege tussen Jericho en Jeruzalem.
Het heet nog met zijn oude, gearabiseerde naam ed-Demm, dat afgeleid is van het Hebreeuwse
dam = bloed; meervoud: Dammim. De zienster meent verband te zien tussen de naam bloed en de
bloedvergieters, die hier boete deden. Sommige geleerden echter verklaren de naam door de rode
kleur van enige rotsen, die sterk afsteekt tegen de eentonig grijze kleur van de gehele omgeving.
Reeds de Romeinen hebben te Adoemmim ter bewaking van de doorgang een castellum of burg
gebouwd. Eusebius en Hiëronymus maken er melding van. De kruisvaarders hebben de vesting hersteld
en de overblijfselen heeft V.Guérin beschreven in deel II van Samarie, blz.154. Vijfhonderd meter ten
zuidwesten van ed-Demm ligt aan de weg de gekende herberg van de barmhartige Samaritaan,
in het Arabisch Khan el-Hatroer geheten. (zie afbeelding). De pelgrims bezoeken meestal deze herberg
op hun tocht naar de Jordaan; ze is gebouwd op de fundamenten van een oude herberg; ze ligt onder
ed-Demm en aan de klimweg van Jericho naar Jeruzalem en op een hoog punt van de weg;
aan beide zijden bereikt men met een oprit de herberg.
Een woord over die vermaarde weg. Hij bestaat hier en daar uit trappen en elders zijn de stenen uit
elkaar geweken. Van Jericho tot Adoemmim loopt hij aan de zuidkant van de rivier el-Qelt, waarvan
hij de bochten volgt. Hoe verder naar het westen hoe dieper het ravijn en hoe steiler de bijna
loodrechte rotswanden die de el-Qelt insluiten. De klimweg loop parallel er mee. Dikwijls gelijkt hij
op een kornis of smalle rotswand, die tegen de bergwand aanleunt. Nu is die weg verbeterd,
maar vroeger kon een misstap een dodelijke val in de diepte ten gevolge hebben. Nu kan men ook de
oostelijke helft vermijden door een muur ten oosten van ed-Demm een zuidwaartse omweg in te slaan.
Van Jericho tot bij de Olijfberg stijgt de weg ononderbroken, dat van 258 meter onder de zeespiegel
tot 750 er boven.
Adoemmim is geen van de zes toevluchtsteden, die in Josuë 20 genoemd zijn. In zulke steden vond
iemand een veilig onderkomen die toevallig en onvrijwillig iemand de dood had veroorzaakt.
In de mening van de Semieten moesten de verwanten van de gedode de doder, ook de onschuldige,
met de dood straffen. In Deuteronomium (Deut. 19:8/10) schijnt gezegd dat later nog andere
vrijsteden bij de reeds bestaande gevoegd mochten worden. Zulk een stad schijnt Adoemmim te zijn
geweest, met dit verschil dat er reeds een evoluering in de mentaliteit had plaats gevonden:
ook schuldige misdadigers konden zich daar veilig stellen, indien zij in een officieel gesticht hun wil
om zich te beteren, bewezen. Dit schijnt tenminste de voorstelling van de zienster te zijn; het komt
overeen met wat wij lezen in Guides bleus, Israël,blz.183. Door de auteur, een geleerde Jood en op
de hoogte van de oude Joodse gebruiken, wordt daar gezegd, naar aanleiding van de vrijstad Kedes:
“Het werd één van die toevluchtsteden waarin een misdadiger, un criminel, asielrecht kon
opvorderen.”
Jezus te Nebo.
E. 03
Zondag, 3 februari.
In de avond van de volgende dag (3 februari) verliet Jezus de doopplaats; Hij ging met de leerlingen
naar de stad Nebo, die aan de overzijde van de Jordaan ligt, aan de voet van de berg Nebo, die
een helling heeft van verscheidene uren lang.
Boden waren Hem komen uitnodigen om daar de mensen te onderwijzen. Er woont een gemengd volk
van Egyptenaren en Israëlieten, die zich vroeger met afgoderij bezoedeld hadden. Men vond er ook
Moabieten. (De vlakte van Moab tot Wadi Nimrin had lange tijd aan Moab toebehoord).
Velen van hen waren nu, dank zij het optreden van Johannes, goed gesteld, maar zij durfden zich niet
te wagen over de Jordaan naar de doopplaats van Jezus. Ik meen dat zij daarvoor terugschrikten,
omdat de Joden een grote verachting voor hen hadden wegens een grote misdaad van hun vaderen.
Waarin die misdaad bestaan had, herinner ik me niet meer; zij mochten niet overal komen,
doch slechts op bepaalde plaatsen; zij kwamen daarom zeer ootmoedig tot Jezus en baden Hem bij
hen te komen leren en dopen. De leerlingen namen water uit de doopvijver in lederen zakken mee.
Op de doopplaats bleven slechts bewakers. (De misdaad van de Moabieten is het kwaad dat zij de uit
Egypte komende Israëlieten wilden aandoen door vervloekingen (Num. 22:6), en door verleiding
(Num. 25:1/2). Dit laatste middel gelukte hun; het wordt door Flavius Josephus uitvoeriger en
duidelijker verteld dan in Numeri 25). (Zie Boek IV, hoofdstuk VI van Ant.Jud.).
Nebo ligt een half uur van de Jordaan en door een berg er van gescheiden en wel vijf of zes uren
van Macherunt of Macherus. De grond is er niet vruchtbaar (1). Om te Nebo te komen moet men de
oostoever opstijgen en dan weer afdalen (2). (Ongeveer) tegenover de doopplaats (even ten
zuidoosten) vormt de oever een berg en daar is geen gehucht of landingsplaats en achter die
oeverberg ligt Nebo; het is tamelijk groot en het ligt op een heuvelachtige grond en is nog door een
dal (de vlakt van Moab) van de berg Nebo gescheiden. Hier is nog een heidense tempel, doch gesloten,
met enige gebouwen er omheen.
Commentaar:
1) De grond is niet vruchtbaar. Volgens D.B.art. Moab, zou de vlakte zeer vruchtbaar zijn.
Deze tegenspraak verdwijnt door een zinsnede uit het boek “Het epos van Israël” , blz.219:
“De streek of vlakte vertoont zowel dorre als begroeide stukken grond.
2) Nebo. Dit Nebo bij Katarina is niet het bijbelse Nebo dat op de zuidhelling van de berg Nebo
gelegen was. Bij Katarina kan het woord “berg” een gewone onbelangrijke hoogte aanduiden.
In deze omgeving heeft de Jordaan aan weerskanten hoge oevers die soms een hoogte van 60 meter
bereiken. Men geeft er ook de naam “geherbergde” aan en hier is zulk een hoogte of oeverberg
bedoeld, wanneer Katarina zegt dat hij de stad Nebo scheidt van de Jordaan. Deze berg kan een
hoogte van 40 à 50 meter bereiken en met grote waarschijnlijkheid kunnen wij haar Nebo
vereenzelvigen met Khirbet Gharbeh, 4 kilometer ten zuidoosten van de doopplaats.
De naam Khirbet of ruïne wijst op de resten van een oude stad. De plaats ligt, kan men zeggen,
aan de voet van de berg Nebo, hoewel er nog van gescheiden door een deel van de vlakte van Moab.
Maandag, 4 februari. De volgende dag, een Maandag, zag ik Jezus hier in de open lucht op een
leerstoel de dopelingen voorbereiden en ik zag de leerlingen hen dopen. De doopkuip was boven een
waterbak geplaatst, waarin de dopelingen traden en die tot een zekere hoogte met water gevuld was.
De leerlingen hadden de doophemden meegebracht; zij droegen ze opgerold om hun lichaam;
gedurende de doop werden de dopelingen er mee bekleed; de boorden er van dreven rond hen op
het water. Na de doop werd hun een soort van manteltje omgehangen. Bij Johannes was dit als een
stool, zo breed als een handdoek. Bij Jezus doop geleek het meer op een eigenlijk manteltje,
waaraan een stool met franjes vastgenaaid was; ik ben nu te zwak om het duidelijker te beschrijven.
De dopelingen waren hier meest jongelingen en grijsaards; vele anderen werden afgewezen, omdat zij
zich eerst moesten beteren. Jezus genas ook verscheidene koortslijders en waterzuchtige, die op
draagbedden tot Hem gebracht werden. Bij de heidenen zijn er minder bezetenen dan bij de Joden.
Jezus zegende ook het drinkwater, dat hier niet goed was; het was troebel en zoutachtig en
verzamelde zich in rotsholten. Er was daar een bak waarin het door middel van lederen zakken
overgoten werd. Jezus zegende het water en wel kruisgewijs en Hij liet zijn hand op bepaalde
plaatsen van het watervlak een tijdlang rusten.
Jezus nog enkele dagen in de Jordaanstreek.
E. 04
Dinsdag, 5 februari.
Ik heb gezien dat de leerlingen van Betsaida en ook Natanael Chased orde op hun zaken begonnen
te stellen en dat zij hoe langer hoe meer naar Kafarnaum trokken.
In de morgen van 5 februari zag ik Jezus en de leerlingen hun kleren schorten en Nebo verlaten;
zij brachten het grootste gedeelte van de dag door op de weg van Nebo naar de overzetplaats van
de Jordaan, hoewel deze weg maar een uur lang is, want Jezus hield niet op te onderrichten.
Er stonden daar vele hutten en tenten, waarin de Nebonaren hun vruchten en de uitgeperste wijn aan
de hier voorbijkomende reizigers verkochten. Voor die mensen was het dat Jezus op deze weg leerde.
Pas tegen de avond kwam Hij met de leerlingen in zijn herberg bij de doopplaats aan.
Deze herberg behoorde aan Jezus alleen toe, want Lazarus had deze voor Hem gekocht.
Woensdag, 6 februari. Heden is Jezus in de omstreken bij enige landbouwers geweest en heeft daar
in bijeenkomsten het woord gevoerd. Onder die landbouwers zijn vele goede mensen, die in de
tijd van Johannes zijn prediking en doopwerk in de mondbehoeften van het volk voorzagen.
Het schijnt dat Jezus nu allen tot in de kleinste hoeken van het gewest wil opzoeken, omdat Hij het
weldra wil verlaten om naar Galilea terug te keren. `s Avonds keerden zij naar hun herberg terug.
Donderdag, 7 februari. De volgende dag was Jezus bij een rijke landbouwer een half uur van Ono,
wiens velden een ganse berg bedekken. Daar is een akker waarop men aan de ene kant nog oogst en
aan de andere kant op het punt staat te zaaien. Met het oog daarop heeft Jezus een parabel van
zaaien en oogsten verteld. Bij deze landbouwer hier is een oude, vervallen leerstoel mooi hersteld;
hij dateerd nog uit de tijd van de profeten; op die leerstoel heeft Jezus geleerd.
Nog meer zulke leerstoelen zijn hersteld, sedert Johannes hier heeft gedoopt; hij had hun dit bevolen;
zoiets ressorteerde onder zijn taak als wegbereider. Deze leerstoel waren hier, zoals nu bij ons de
kruiswegtaferelen, sedert de tijd der profeten geheel vervallen. Elias en Elizeus hadden zich hier
dikwijls opgehouden.
Jezus zal morgen(avond) te Ono de opening van de sabbat vieren; daarna volgt een feest dat op de
vruchten betrekking heeft in de laatste dagen heb ik hele korven vol vruchten naar de synagoge en
de gerechtshuizen zien dragen.
Aan de doopplaats wordt door de leerlingen alles reeds afgebroken en in bewaring gelegd. Als ik me
weer wat beter voel, zal ik vertellen hoe alles gegaan is. In de omtrek van de Steen, waarop de Ark
des Verbond gestaan heeft, staan nu reeds wel twintig woningen. Betabara ligt niet dicht bij de oever
van de stroom (gelijk Betania), maar wel een half uur van de overzetplaats, doch men kan het van
daar zien. De tegenwoordige doopplaats van Johannes boven (ten noordwesten van) Betabara ligt
zowat anderhalf uur van de overzetplaats verwijderd (bij de brug Ghoranijeh of uitmonding van de
wadi Nimrin in de Jordaan).
E. 05
Vrijdag, 8 februari.
Steeds ziek tot stervens toe en bijna buiten het bewustzijn, kon zij heden slechts de volgende
mededelingen doen: Op vrijdag heb ik Jezus te Ono van huis tot huis zien gaan. In het begin wist ik
niet waarom, maar later vernam ik dat zijn bezoeken ten doel hadden de inwoners aan te manen om
hun tienden te betalen en de aalmoezen te doen, die gebruikelijk zijn op het boomvruchtenfeest,
dat zondagavond begint. `s Avonds vierde Hij de sabbat in de synagoge.
Sabbat, 9 februari. Jezus leert te Ono tot het einde van de sabbat.
Zondag, 10 februari. Heden begonnen de toebereidselen tot het feest voor de vruchten van het
volgende jaar; het begon des avonds; het had een drievoudige reden: 1) omdat heden het sap in de
bomen begint te circuleren; 2) omdat dan de tienden van de vruchten ingeleverd werden; 3) tot
dankzegging voor de vruchtbaarheid. Jezus leerde over dit alles. Men at vele vruchten; men stapelde
massa`s vruchten op tafels in de vorm van figuren en schonk ze dan weg aan de armen.
Heden zijn nog wel twintig nieuwe leerlingen tot Jezus gekomen.
Maandag, 11 februari. 15 Sebat. Het zo juist vermelde boomvruchtenfeest, doch geen
mededelingen (1) wegens de hevige ziekte van de zienster.
Commentaar:
1) Katarina vermeldt hier een feest dat men in de latere Joodse kalenders niet meer terug vindt,
maar wel in de kalender die voor de oudste gehouden wordt, de “Megillath Thaanith”, “het boek
der teneergeslagenheid”. Hierin zijn alle feesten en vastens aangeduid, die oudtijds bij de Joden
gebruikelijk waren, maar nu niet meer onderhouden worden en daarom uit hun gewone kalenders
weggevallen zijn (Encycl. Thél.,Migne,T.I, blz.XVVIII).
In Guides bleus, Israël, blz.76 lezen wij: “Het feest” “Toe Bisjvat” of het Nieuwjaar van de bomen
valt op 15 Sebat. Reeds ten tijde van de Talmuds was ‘het eten van vele vruchten’ het kenmerk van
dit feest. Nu is het bomenfeest opnieuw in Israël ingevoerd. Men plant ook nieuwe bomen op die dag
om het land weer te bebossen. De verering en de liefde voor de bomen blijft één van de grote
tradities bij de Israëlieten: “Gij zult de bomen niet vernietigen, zegt immers Deuteronomium. 20:19,
want de boomvruchten zijn het leven van de mensen” (Lev. 19:23/25).
Terugkeer naar Galilea.
Een dodenopwekking.
Magdalena.
Op 12 februari, nog steeds dodelijk ziek, vertelde Katarina wat Jezus gisteravond, 11 februari het
laatst had gedaan: “Na het sluiten van het “bomenfeest” verliet Jezus Ono en ving met een 20-tal
leerlingen de reis aan naar Galilea. Zijn weg echter bracht Hem eerst in het gewest waar Jakob
(de vader van de Heilige Jozef) een veld had bezeten (nabij het weiland dat ook Joakim daar had).
In dit gewest vertoefde Jezus in die herdershuizen, in één waarvan Jozef en Maria op hun reis naar
Betlehem zo bars afgewezen waren geworden. Hij bezocht er eerst de bewoners van de goede
herberg tot wie Hij onderrichtende woorden sprak en ging toen overnachten in de herberg van die
boze mensen, die Hij vermaande. De vrouw leefde nog; zij lag ziek te bed. Jezus genas haar en
overnachtte daar (1).
Commentaar:
1) Van Ono uit begint Jezus zijn reis naar Galilea met een omweg, eerst naar het zuidwesten tot Nebi
Moesa. Jozef en Maria werden hierna, na eerst een spotwoord van de man geïncasseerd te hebben,
goed en liefdevol onthaald, zowel door de man als door de vrouw. Jezus onderricht nog deze mensen
en gaat dan noordwestwaarts naar het huis waar men hen zonder meer ruw had afgewezen.
Dit huis ligt 3 a`4 kilometer ten oosten van ed-Demm of Adoemmim. De mensen uit dit laatste huis
had Hij reeds bezocht en vermaand op 2 oktober. Toen heeft Hij de man tot berouw gebracht,
maar om hem nog eerst te laten boeten en hem de vergiffenis waardig te maken, heeft Hij geweigerd
iets van hem aan te nemen. Nu acht Jezus het uur der vergiffenis gekomen: Hij overnacht in zijn huis
en geneest zelfs zijn zieke vrouw.
Wij vermelden ook het grondbezit, het weiland van Joakim in hetzelfde gewest en de bezittingen
van beiden zijn te lokaliseren in het gewest van Aïn en Deir el-Qelt. Deir el-Qelt is een Grieks klooster,
dat een voortzetting is van het oude Essenerklooster, waarheen Joakim zijn toevlucht nam na zijn
versmading in de tempel door de priester Ruben. Dit klooster hangt als het ware aan de noordwand
van het diepe rivierdal el-Qelt, 8 kilometer ten westen van Jericho. Al de hier genoemde plaatsen
en namen vindt men duidelijk op een kaartje bij B.09.
E. 06
Dinsdag, 12 februari.
Heden trok Jezus door Aroema (8 uren ten noorden van Adoemmim), waar Hij zich reeds van 22 tot
24 oktober had opgehouden. Jairus, een nakomeling van de Esseen Chariot had heden een bode naar
hier tot Jezus gezonden, om Hem aan de beloofde hulp te herinneren. Die man woonde in het
naburige ietwat verachte Fasaël en hij had Jezus toen reeds gebeden zijn zieke dochter te komen
genezen, hetgeen Jezus hem ook beloofd had, maar nu was die dochter zo even gestorven.
Hierop liet Jezus zijn leerlingen alleen verder reizen en Hij duidde hun een plaats aan, waar Hij
weer bij hen zou komen. Hijzelf ging nu met de bode van Jairus mee naar Fasaël.
Toen Jezus het huis van Jairus binnentrad, waren alle maatregelen voor de begrafenis van de dochter
reeds getroffen. (Ze geschiedde normaal op dezelfde dag). Zij lag opgebaard en in grafdoeken en
-windsels gehuld; familieleden zaten er omheen te klagen en te treuren (I.90). Jezus liet nog meer
dorpelingen rondom haar bijeenkomen en beval de lijkdoeken en windsels los te maken; toen vatte
Hij de dode bij de hand en gebood haar op te staan. Aanstonds richtte zij zich op en stond overeind.
Zij was ongeveer 16 jaar en muntte niet uit in godsvrucht; zij had ook weinig liefde voor haar vader,
hoewel deze haar een overgrote liefde toedroeg. Zijn liefdevolle omgang met arme verachtte mensen
stootte haar tegen de borst. Jezus wekte haar op uit de dood van het lichaam, maar ook van de ziel;
daarna heeft zij zich gebeterd en later is zij ook tot de Gemeente van de heilige vrouwen gekomen.
Jezus verzocht alle aanwezigen dit wonder niet voort te vertellen; om dezelfde reden had Hij er ook
voor gezorgd dat er geen leerlingen aanwezig waren. Deze Jairus is te onderscheiden van de Jairus
van Kafarnaum, wiens dochter later door Jezus eveneens van de dood opgewekt werd.
Woensdag, 13 februari. Jezus verliet Fasael, ging naar de Jordaan, voer er over, trok noordwaarts
door Perea, kwam bij Soekkot weer op de westzijde van de stroom en richtte zich naar Jizreël.
Dit geschiedde op woensdag, 13 februari. (Hier is Soekkot 2 bedoeld, een andere dan die bij Ennon
dat 3 uren ten zuiden van Skytopolis aan de westkant van de Jordaan ligt; het is genoemd in
I Kon. 7:46, maar is nu geheel verwoest).
E. 07
Donderdag, 14 februari.
De zienster is bijna stervend. Derhalve zijn wij haar nog veel dank verschuldigd
voor het weinige dat zij boven gebrekkig vertelde en voort vertelt:
Heden, Donderdag, was Jezus te Jizreël, waar Hij preekte en vele wonderen deed, en dit onder
een enorme volkstoeloop. Alle leerlingen uit Galilea waren Hem hier tegemoet gekomen:
Nathanael Chased, Natanael de bruidegom, Petrus, Jakobus, Johannes, de zonen van Maria van Kleofas,
enzovoort. Zij waren allen hier. Lazarus, Marta, Serafia en Johanna Chusa, die vroeger uit Jeruzalem
afgereisd waren, hadden Magdalena te Magdalum bezocht en haar overreed om mee te gaan naar
Jizreël, ten einde die wondermens, die prachtfiguur, die zo wijze, welsprekende en innemende Jezus,
wiens naam het land door op ieders lippen lag, ten minste eens te zien, indien het mogelijk zou zijn
Hem te horen.
Magdalena had toegegeven aan hun smeken en was hen met vertoon van ijdele pracht hierheen
gevolgd. Toen zij hier uit haar herberg door een venster (waarschijnlijk van een bovenkamer)
Jezus met zijn leerlingen door de straat zag komen en Jezus een doordringende blik op haar wierp,
drong die oogslag zo diep in haar ziel (1), dat zij, wonderbaar getroffen, in beschaming en verwarring
geraakte en in haar binnenste zo geschokt en overhoop gesmeten was, dat zij uit haar herberg in een
gesticht van melaatsen liep. Dit was tevens een soort hospitaal voor bloedverliezende vrouwen en
stond onder het bestuur van een Farizeeër; zij vloog daarbinnen uit een overweldigend gevoel van
haar ellende. De herbergverzorgers, die wisten welk leven zij leidde, zeiden spottend: “Daar is zij op
haar plaats, bij melaatsen en bloedverliezende vrouwen.”
Maar Magdalena was in een melaatsenhuis gelopen om zich te verootmoedigen: zozeer had de blik
van Jezus haar overstuur gebracht, want zij had uit ijdelheid, om op een afstand van zo vele
verachtelijke armen te blijven, zich in een voornamer herberg dan de andere vrouwen begeven.
Marta, Lazarus en de overige vrouwen zij hierop met haar naar Magdalum teruggereisd en hebben daar,
waar ook een synagoge is, de volgende sabbat gevierd.
Commentaar:
1) Blik van Jezus. Naar aanleiding van Jezus contact met Natanael in C.04 en D.76 is reeds sprake
geweest van Jezus doordringende blik. Hier wordt Magdalena er nog meer door geschokt dan vroeger
Natanael. Naar ieders behoeften heeft die blik natuurlijk verschillende uitwerkselen. Ook de
begenadigden op wie Jezus blik ooit mocht rusten, kunnen meespreken. Zo zegt Jozefa Menendez
over de kracht van Jezus oogslag: “Wat in Jezus verschijning altijd de grootste indruk op mij maakte,
zijn de zo schone ogen van Jezus, waarvan de blik zo diep in de ziel doordringt.”
Gaarna spreekt de zuster van die blik die op zichzelf reeds vrede is (of voor andere personen:
waarschuwing) (Un appel `a l’Amour,431;596). We moeten later nog de aandacht vestigen op een
ander verschijnsel in Jezus persoon, namelijk sommige omstandigheden gezien te worden, omringd
door een zekere glans.
Jezus te Kafarnaüm.
E. 08
Vrijdag, 15 februari.
Tegen de avond is Jezus voor de sabbat te Kafarnaüm aangekomen. Eerst bezocht Hij zijn Moeder.
Nadat Hij hier onderricht had gesproken, nam Hij weer zijn intrek in het huis dat aan de
bruidegom van Kana toebehoort. Alle leerlingen waren hier verzameld.
Sabbat, 16 februari. Op zaterdag leerde Hij tot het einde van de sabbat. Men had uit alle hoeken van
het land zeer vele zieken en bezetenen tot Hem gebracht en Hij genas de zieken in het openbaar voor
al zijn leerlingen en dreef de duivelen uit de bezetenen onder het stuwen van een steeds toenemende
menigte volks. Afgezanten van Sidon kwamen Hem hier verzoeken naar hun stad te komen en Hij
beloofde het hun. Toen kwamen er ook afgevaardigden uit Cesarea-Filippi of Paneas, die Hem
eveneens dringend naar hun stad ontboden. Tot hun troost beloofde Hij hun dit in de toekomst te
zullen doen.
Zondag, 17 februari. Het gedrang nam zodanig toe dat Hij de zondagmorgen Kafarnaüm verliet.
Hij week met enige leerlingen naar een gebergte, ongeveer een uur ten noordoosten van Kafarnäum
tussen deze stad en de uitmonding van de Jordaan in het Meer. Daar zijn vele ravijnen, waarin Hij zich
afgezonderd en gebeden heeft. De heuvel waarop Hij onlangs, toen Hij van de berg (der uitzending)
bij Betanat kwam, met zijn leerlingen de schepen van Petrus en Zebedeus op het Meer had gezien,
is een zuidelijke uitloper van dit gebergte en zo ligt die heuvel nader bij het Meer dan het gebergte,
waar Jezus zich nu bevindt. De leerlingen die bij Hem waren, daalden af naar de visserswoningen bij
het Meer om over Jezus te vertellen. Andreas bleef te Kafarnaüm en richtte daar het woord tot de
toegestroomde menigte, aan welke hij uitvoerig vele wonderen van Jezus vertelde.
`s Avonds kwam Jezus terug naar de woning van zijn Moeder tussen Betsaida en Kafarnaüm.
Ook Lazarus, Marta en de overige vrouwen van Jeruzalem waren van Magdalum nog hierheen gekomen
om afscheid te nemen en naar Jeruzalem terug te gaan. Jezus troostte hen over Magdalena en maande
Marta, die zich overdreven bezorgd maakte, tot gematigdheid en betrouwen aan. Magdalena was diep
geschokt geworden, en toch zal zij nog op erge wijze hervallen; zij had haar opschik nog niet
afgelegd, maar verlaadt het met haar stand in strijd zou zijn, even gering als de andere vrouwen
gekleed te gaan.
Vanavond, heden, Zondag, begon een feestdag te Kafarnaum wegens de dood van een man die in
strijd met de Wet beelden in de tempel had willen laten plaatsen (1).
Commentaar:
1) De man die beelden had willen plaatsen. Deze man zal de zienster later noemen, maar zijn naam is
ook gekend door de Joden, ofschoon men nu niet meer weet wie hij is geweest. Hij heette Niscalenus.
Op 11 februari, of 15 Sebat spraken we reeds naar aanleiding van het bomenfeest van de oudste
Joodse kalender Megillath Thaanith. Deze kalender geeft op 15 Sebat het bomenfeest aan, maar ook
op 22 Sebat het feest voor de dood van die Niscalenus. Bovendien geeft hij ook het vastenfeest,
voor de quasi-uitmoording van de stam Benjamin op 23 Sebat. Dit laatste wordt door latere Joodse
kalenders op 20 en ook op 30 Sebat gesteld. Onze Katarina is altijd in goed gezelschap.
E. 09
Maandag, 18 februari. 22 Sebat-feest.
Jezus is heden een tijdlang bij zijn Moeder geweest en de overige tijd heeft Hij te Kafarnaum geleerd.
Er waren daar wederom vele zieken aangebracht en Hij genas er vele van. Ook gezantschappen uit
meer andere steden waren Hem daar weer komen uitnodigen om tot hen te komen.
Doch ditmaal waren er ook, naar ik zag, zeer boze Farizeeën aanwezig; zij spraken Hem tegen en
vroegen wat uit dit alles tenslotte zou worden; zij stelden het voor als was het hele land om
zijnentwil in oproer; zij maakten Hem er een verwijt van dat Hij zich in het openbaar als Leraar
opwierp en dagelijks meer aanhangers won. Doch Jezus stond hun dapper te woord met de stellige
verzekering dat Hij voortaan nog openlijker zou handelen en prediken.
Des avonds begon een feest (vastendag) ter gedachtenis aan de verdelging van de stam Benjamin
door de overige stammen tot straf van een schanddaad (D.31). Ik zag dat men die dag in het gewest
Fasaël, waar Jezus onlangs de dochter van Jairus had opgewekt, als ook in Aroema, Giba (=Gibat Saul,
waar de moord gepleegd werd), bijzonder streng onderhield. Juist in die gewesten immers hadden
die gebeurtenissen (het verkrachten, in stukken snijden der vrouw, de oorlog) plaats gevonden.
Daar zag ik de vrouwen een zekere offerande brengen en vooral de vasten nauwgezet onderhouden.
Dinsdag, 19 februari. 23 Sebat, vasten. Door Natanaël Chased afgehaald ging Jezus in de nacht
(van 18 op 19 februari) met Andreas, Petrus en de zonen van Maria van Kleofas en die van Zebedeus,
naar Gennabris, de woonplaats van Natanael Chased. Ik zag hen daar dinsdag vroeg aankomen.
Natanael had daar een herberg voor Hem gehuurd. Voor de stad is Jezus voorbij Natanaels huis
gekomen, zonder er binnen te gaan. Natanael de bruidegom is in deze tijd met zijn vrouw ook te
Kafarnaum en te Jizreël geweest. De doopplaats bij Ono werd bewaakt door inwoners van het dorp,
die elkaar aflosten. Jezus genas te Gennabris razende bezetenen en leraarde. Een grote baan loopt
door deze stad. (= het huidige Loebijeh, op een imposante heuvel aan de grote weg gelegen.)
De mensen zijn hier niet zo eenvoudig (door drukker contact met de wereld) als in de omgeving van
het Meer. Zij spreken Jezus wel niet openlijk tegen, maar nochtans hebben velen zijn woorden
onverschilliger opgenomen dan die bij het Meer.
De zienster wijst in de verte en zegt: “Kijk! Daar op die hoogte zie ik Gennabris liggen;
ik kan wel acht steden in de omtrek zien, maar nu weet ik hun namen niet.”
Benevens de toekomstige apostelen was ook Jonatan, de half broer van Petrus, naar Gennabris
meegekomen. De andere leerlingen hadden zich in het gewest van Kafarnaum en Betsaida verspreid
en verhaalden daar alles wat zij van Jezus wisten door horen of zien. Ik vermoed dat Jezus tijdens dit
verblijf in Galilea nog eenmaal tot zijn Moeder zal terugkeren en over ongeveer veertien dagen naar
de streek van Jeruzalem zal trekken (namelijk op 7 maart, dus binnen 16 dagen) (E.24).
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb