'

Hoofdstuk XX

 

De Opdracht van het Kindje Jezus in de tempel en wat daarbij geschiedde.

 

VP. 7 

De heilige menselijkheid van Christus behoorde toe aan de eeuwige Vader, niet slechts omdat zij geschapen was zoals alle andere wezens, maar omdat zij heel in het bijzonder Zijn eigendom was krachtens de hypostatische vereniging met de Persoon van het Woord, want deze Persoon van het Woord, Zijn Eniggeboren Zoon, was verwekt uit Zijn Wezen, ware God van de ware God. Niettegenstaande dit alles had de eeuwige Vader gedecreteerd, dat Zijn Zoon aan Hem zou worden opgedragen in mysterieuze vervulling van de wet, waarvan Christus onze Heer het einde was (Rom. 10:4). Zij was voor geen ander doel ingesteld dan dat de rechtvaardigen van het oude Testament bij voortduring hun eerstgeboren zonen zouden heiligen en opdragen aan de Heer, in de hoop dat één van de op deze wijze opgedragenen inderdaad de Zoon van God en het Kind van de Moeder van de verwachte Messias zou blijken te zijn (Ex. 13:2). In onze wijze van denken deed Zijne Majesteit zoals mensen doen, die gaarne iets telkens herhalen en ervan genieten, indien zij daarvan ooit genoten hebben. Want ofschoon de Vader alle dingen in Zijn onmetelijke wijsheid wist en begreep, had Hij toch Zijn welbehagen in de Opdracht van het mensgeworden Woord, Dat Hem op zoveel verschillende wijzen reeds toebehoorde. ((IV Mar. 222:1/5).

 

VP. 8

Deze wil van de eeuwige Vader, geheel in overeenstemming met de wil van Zijn Zoon, in zoverre Hij God was, was ook bekend aan de Moeder van het leven en van de menselijke natuur van het Woord, want zij zag, dat al Zijn innerlijke daden in harmonie waren met de wil van Zijn eeuwige Vader. Vervuld van deze heilige kennis bracht de grote Prinses de nacht voor Zijn opdracht in de tempel door met Goddelijke samenspraken. Tot de Vader zei zij: "Mijn Heer en allerhoogste God, Vader van mijn Heer, het zal een feestelijke dag zijn, waarop ik U in Uw heilige tempel de levende Hostie, Die de Schat uitmaakt van de Godheid, zal brengen en opdragen. Deze offergave is rijk, mijn Heer en mijn God; en U zou daartegenover Uw barmhartigheden over het menselijk geslacht kunnen uitstorten: de zondaren, die van het rechte pad zijn afgedwaald kunnen vergeven, de bedroefden vertroosten, de behoeftigen helpen, de armen verrijken, de zwakken ondersteunen, de blinden het licht kunnen geven, en zij die afgedwaald zijn, tegemoet kunnen treden. Dit vraag ik U, mijn Heer, voor de offerande aan U van Uw Eniggeborene, Die, door Uwe barmhartige neerbuigendheid tevens mijn Zoon is. Gij hebt Hem Mij gegeven als een God, ik geef Hem U terug als God en mens; Zijn waarde is oneindig groot, en wat ik U vraag is zeker veel minder. Ik keer rijk naar Uw tempel terug, waaruit ik arm vertrokken ben; en mijn ziel zal U voor altijd verheerlijken, omdat Uw Goddelijke rechterhand Zich tegenover mij zo vrijgevig en machtig heeft betoond." (IV Mar. 223:1/7). 

 

VP. 9

De Zon des hemels was gereed om te verrijzen uit de allerzuiverste dageraad. De volgende morgen vertrok de Moedermaagd met de heilige Jozef, na de tortelduiven en twee kaarsen te hebben aangeschaft en het Kind in linnen doeken gewikkeld te hebben, met Hem in haar armen van hun nachtverblijf naar de tempel. Hij lag in haar armen maar stond op het punt om op te rijzen in het volle licht der wereld. De heilige engelen, die met hen uit Bethlehem gekomen waren, schaarden zich in de processie rond het Drietal in lichamelijke en allerschoonste gedaanten, juist zoals zij hen begeleid hadden vanaf Bethlehem. Bij deze gelegenheid voegden zich vele nieuwe hymnen, gezongen in de schoonste harmonie, toe aan hun zanghulde ter ere van het Goddelijke Kind, welke echter alleen door de allerzuiverste Maria gehoord werden. Buiten de tienduizend, die de stoet op de vorige dag gevormd hadden, daalden ontelbare andere engel neer uit de hemel, die, vergezeld van degenen die de heilige naam Jezus op hun schilden droegen, tezamen de erewacht van het mensgeworden Woord uitmaakten ter gelegenheid van Zijn Opdracht. Deze vertoonden niet de menselijke gedaante, zodat zij slechts door de hemelse Prinsen werden opgemerkt. Toen zij bij de poorten van de tempel kwamen, werd de gezegende Moeder vervuld met nieuwe en verheven gevoelens van Godsvrucht. Zich bij de andere vrouwen voegend boog zij en knielde neer om de Heer in de geest en in waarheid te aanbidden in Zijn heilige tempel en verscheen zij voor de verheven Majesteit Gods met Zijn Zoon op haar armen (Joh. 4:23). Onmiddellijk verkreeg zij een intellectueel visioen van de allerheiligste Drie-eenheid en hoorde zij een stem, afkomstig van de eeuwige Vader, de volgende woorden spreken: "Dit is Mijn geliefde Zoon, waarin ik mijn welbehagen heb" (Mat. 27:20). (IV Mar. 224:1/10). 

De heilige Jozef, de allergelukkigste onder de mensen, voelde tezelfdertijd een nieuwe zoete inwerking van de Heilige Geest, welke hem met vreugde en Goddelijk licht vervulde. (IV Mar. 224:11). 

 

VQ. 0

De heilige hogepriester Simeon, daartoe bewogen door de Heilige Geest, zoals in het voorgaande hoofdstuk uitgelegd werd, betrad terzelfdertijd de tempel (Luc. 2:27). Hij naderde de plaats, waar de Koningin met het Kindje Jezus in haar armen stond, en zag hoe zowel Moeder als Kind door pracht en glorie omringd werden. De profetes Anna, die, zoals de Evangelist zegt, op hetzelfde uur aankwam, aanschouwde Maria en haar Kind eveneens omgeven door dit wonderbare licht. Zij naderden de Koningin des hemels, hun geesten vervuld van vreugde. De priester ontving het Kindje Jezus uit de handen van Maria in zijn handen. Hij sloeg zijn ogen ten hemel en droeg Hem op aan de eeuwige Vader, waarbij hij de volgende woorden, zo vol mysterie, uitsprak: "Laat nu, o Heer, Uw dienaar volgens Uw woord, in vrede gaan. Want mijn ogen hebben Uw heil aanschouwd, dat Gij voor de ogen aller volkeren bereid hebt; een licht voor de openbaring van de heidenen, en de glorie van uw volk Israël (Luc. 2:29). (IV Mar. 225:1/7).  

Het was alsof hij gezegd had: "Nu, o Heer zult U mij uit de slavernij van dit sterfelijke lichaam willen bevrijden en mij in vrijheid en vrede willen laten gaan; want slechts de hoop Uw beloften vervuld te zien en het verlangen om de Eniggeborene, Die mens is geworden, te aanschouwen, hebben mij daaraan gebonden. Nu mijn ogen Uw heil aanschouwd hebben, de Eniggeborene, Die mens geworden is, Die onze natuur heeft aangenomen om daaraan eeuwig welzijn te verschaffen, in overeenstemming met de strekking van het eeuwige decreet van Uw oneindige wijsheid en barmhartigheid, nu zal ik ware en zekere vrede kunnen genieten. Nu hebt Gij, o Heer, voor alle stervelingen Uw Goddelijk licht bereid, opdat het moge schijnen over deze wereld en dat allen, die dit wensen, het zullen kunnen genieten door heel het heelal en daaruit hun leiding en heil zullen kunnen putten. Want dit is het licht, dat geopenbaard is aan de heidenen, voor de glorie van Uw uitverkoren volk van Israël (I Joh. 9:32). (IV Mar. 225:8/11). 

 

VQ. 1

De allerheiligste Maria en de heilige Jozef hoorden dit Hooglied van Simeon en verbaasden zich over de verheven openbaring, welke daarin vervat was. De Evangelist noemt hen hier de ouders van het Goddelijk Kind, want als zodanig werden zij beschouwd door het volk, dat aanwezig was bij deze gebeurtenis. Simeon keerde zich tot de Allerheiligste Moeder van het Kindje Jezus en voegde haar de volgende woorden toe: "Aanschouw dit Kind, Dat gesteld is tot val en opstanding van velen in Israël, en als een teken van tegenspraak. En uw eigen ziel zal met een zwaard doorkliefd worden, opdat uit vele harten gedachten zullen ontspruiten." (IV Mar. 226:1/4).

Dit zei Simeon, en priester zijnde, gaf hij zijn zegen aan de gelukkige ouders van het Kind. Daarna erkende ook de profetes Anna het mensgeworden Woord en vervuld van de Heilige Geest sprak zij over de mysteries van de Messias tegen velen, die de verlossing van Israël verwachtten. Door deze twee heilige, oude mensen werd openbare getuigenis van de komst van de Verlosser aan de wereld gegeven. (IV Mar. 226:5/7). 

 

VQ. 2

Op het moment, dat de priester Simeon het zwaard en het teken van tegenspraak noemde, welke profetisch het Lijden en de Dood van de Heer aanduidden, boog het Kind Zijn hoofd. Daardoor als ook door vele innerlijke daden, bekrachtigde Jezus de profetie van de priester en aanvaardde ze als het vonnis van de eeuwige Vader, uitgesproken door Zijn bedienaar. Dit alles werd opgemerkt en begrepen door de liefhebbende Moeder; zij begon de smart, voorspeld door Simeon, te voelen, en werd dus bij voorbaat door het zwaard, waarvoor zij gewaarschuwd was, gewond. Als in een spiegel zag haar geest alle mysteries in deze profetie vervat; hoe haar allerheiligste Zoon de steen des aanstoots zou zijn, de ondergang voor de ongelovigen, en het heil voor de rechtvaardigen; de val der synagoge en de bevestiging der Kerk onder de heidenen; zij voorzag de triomf over de duivel en de dood behaald, maar ook dat een zeer grote losprijs daarvoor betaald moest worden, namelijk de verschrikkelijke doodstrijd en de dood op het Kruis (Col. 2:15). (IV Mar. 227:1/4). 

Zij voorzag de grenzeloze oppositie en tegenspraak, welke de Heer Jezus zowel persoonlijk als in Zijn kerk zou ondergaan (Joh. 15:20). Maar terzelfdertijd zag zij ook de glorie en de pracht van de zalige zielen. De allerheiligste Maria zag dit alles en in de vreugde en de smart van haar allerzuiverste ziel, opgewekt door de profetieën van Simeon en haar verborgen mysteries, verrichtte zij heldhaftige daden van deugd. Al deze uitspraken en gebeurtenissen werden onuitwisbaar in haar geheugen gegrift; en van alles wat zij begreep en ondervond, vergat zij nimmer een titel of jota. Zij keek haar allerheiligste Zoon steeds aan met zulk een levendige smart, welke wij, eenvoudige stervelingen, met onze ondankbare harten, nooit zouden kunnen voelen. De heilige Jozef zag door deze profetieën vele der mysteries van de Verlossing en van de moeilijkheden en het Lijden van Jezus. Maar de Heer liet ze hem niet met alle details, niet zo openlijk zien, als ze waargenomen en begrepen werden door zijn hemelse Echtgenote; want in hem zouden deze openbaringen tot een ander doel gebruikt worden en daarenboven zou de heilige Jozef er geen ooggetuige van zijn gedurende zijn sterfelijk leven. (IV Mar. 227:5/11). 

 

VQ. 3

De ceremonie der Opdracht was afgelopen; de grote Vrouwe kuste de hand van de priester en vroeg hem zijn zegen. Hetzelfde vroeg zij ook aan Anna, haar ex-lerares, want haar waardigheid als Moeder van God, de grootste onder engelen en mensen, belette haar niet deze zeer deemoedige daden te stellen. Daarna ging zij vergezeld van haar echtgenoot de heilige Jozef en de veertienduizend engelen met het Goddelijke Kind terug naar haar nachtverblijf. Zoals ik later vertellen zal, bleven zij enige dagen in Jeruzalem, uit Godvruchtige overwegingen; en gedurende die tijd sprak zij enige malen met de priester over de geheimen van de Verlossing en over de bovengenoemde profetieën. Ofschoon de allervoorzichtigste Moedermaagd slechts weinige woorden gebruikte en zeer gereserveerd sprak, waren deze toch vervuld van wijsheid en zeer gewichtig, zodat de priester verbaasd was en hij erdoor tot de meest grote zielenvreugde en verheven gedachten gebracht werd. Ditzelfde ondervond ook de profetes Anna. Beiden overleden kort daarna in de Heer. De heilige Familie werd in Jeruzalem onderdak verleend op kosten van Simeon. Gedurende haar verblijf in Jeruzalem bezocht zij menigmaal de tempel en zij ondervond daarin vele gunsten en vertroostingen, als compensatie voor de smart veroorzaakt door de profetieën van de priester. Om de lieflijkheid daarvan nog te verhogen sprak haar allerheiligste Zoon haar op één dezer dagen als volgt toe: "Mijn liefste Moeder, Mijn Duive, droog uw tranen en laat uw allerzuiverst hart zich grootmoedig tonen, want het is de wil van Mijn Vader, dat Ik de dood des Kruizes zal aanvaarden. Ik wens, dat Gij Mijn metgezellin zult zijn in Mijn Lijden en zwoegen; Ik verlang er naar dit alles te ondergaan voor de zielen, die de werken Mijner handen zijn (Efe. 2:10), gemaakt naar Mijn evenbeeld en gelijkenis, om hen deelgenoten te maken van Mijn rijk en van het eeuwige leven, in triomf over Mijn vijanden (Col. 2:15). Dat is het wat gijzelf in vereniging met Mij zult wensen." (IV Mar. 228:1/12). 

De Moeder antwoorde: "O mijn liefste Liefde, Zoon van mijn schoot, indien mijn vergezellen van U niet slechts het getuige-zijn en het voorrecht Uw Lijden te bewenen inhoudt, maar ook het tegelijk met U sterven, dan zou mij dit zeer geruststellen, want het blijven leven zou voor mij groter lijden betekenen, als ik U zou moeten zien sterven voor mij." (IV Mar. 228:13).

Met deze liefde- en medelijden-beoefeningen werden enige dagen doorgebracht totdat de heilige Jozef de raad werd gegeven naar Egypte te vluchten, zoals ik in het volgende hoofdstuk vertellen zal. (IV Mar. 228:14). 

 

Onderrichting, mij gegeven door de allerheiligste Koningin Maria.

 

VQ. 4

Mijn dochter, de leerstelling en het voorbeeld, vervat in het vorige hoofdstuk, zal u leren hoe u moet streven naar standvastigheid en grootheid des harten, waardoor gij steeds voorbereid zult zijn om zegeningen zowel als tegenslag te ontvangen, en zowel het zoete als het bittere met gelijkmoedigheid zult weten te verdragen. O liefste ziel! Hoe klein en weerstrevend is het menselijk hart jegens alles wat tegenstrijdig en tegenovergesteld is aan zijn aardse neigingen! Hoe ergert het zich over het zware werk! Met hoeveel ongeduld begroet hij dit! Hoe onuitstaanbaar is hem alles wat niet met zijn wensen overeenkomt! Hoe koppig vergeet het, dat zijn Leraar en Meester de eerste was in het aanvaarden van lijden, en hoe Hij dit in Zijn eigen Persoon geëerd en geheiligd heeft! Het is een grote schande, dat zij het lijden schuwen, zelfs nadat mijn allerheiligste Zoon voor hen leed en er toch zovele rechtvaardigen geweest zijn, zelfs voor Zijn Dood, die het kruis omhelsd hebben, uitsluitend gedreven door de hoop, dat Christus ooit daarop zou lijden, ofschoon zijzelf dit niet meer bij leven mee zouden maken. En als dit gebrek in overeenstemming zo laaghartig is in anderen, zult gij, mijn liefste, heel goed begrijpen hoe laag dit in u zijn zou, die zo voortdurend ijvert om de genade en de vriendschap van de Allerhoogste te verwerven; die daarenboven wenst de naam van bruid en vriendin van God te verdienen, die geheel aan Hem wenst te behoren en ernaar verlangt, dat Hij geheel aan u behoort; die er naar uitziet mijn leerling te zijn en dat ik uw Lerares ben, die er naar haakt mij na te volgen en na te doen, zoals een getrouwe dochter haar moeder na volgt (Mat. 7:21). Dit alles moet niet uitsluitend gevoelens en legen woorden ten gevolge hebben, of de zo dikwijls herhaalde uitroepen van: Heer, Heer; maar als u de gelegenheid geboden wordt van de kelk te drinken en het kruis van het lijden dichtbij is, moet gij u niet in smart en verslagenheid afkerig houden van dit lijden, want juist daardoor wordt de oprechtheid van een liefhebbend en liefderijk hart beproefd. (IV Mar. 229:1/10).

 

VQ. 5

Dit zou het ontkennen-in-daden zijn van datgene wat gij met uw woorden belijdt en het zou een afdwalen zijn van de weg naar het eeuwige leven; want u kan Christus niet volgen, indien gij weigert het kruis vreugdevol te aanvaarden, noch zult gij mij op andere wijze kunnen vinden (Mat. 8:34). (IV Mar. 230:1).

Indien de schepselen u in de steek laten, indien bekoringen u bezoeken, indien de schaduwen des doods u benaderen (Ps. 17:5), dient gij op geen enkele wijze ontmoedigd te worden, want niets verdriet mijn allerheiligste Zoon meer dan het scheppen van een beletsel tot het geven van Zijn genade ter uwer verdediging. Door Zijn genade verkeerd te gebruiken, of door ze zonder uitwerking te laten, doet gij de duivel grotelijks overwinnen. Deze zal erover gloriëren, dat hij een leerlinge van Christus en van Mij in verwarring heeft gebracht en overwonnen heeft, en hij zal, nadat hij u in kleine zaken verkeerd heeft doen handelen, u weldra in grotere zaken onder zijn macht brengen. Vertrouw dan in de bescherming van de Allerhoogste en ga voort met vertrouwen te stellen in Mij. Vervuld van dit vertrouwen kunt gij, indien de bekoring komt, met vuur uitroepen: "De Heer is mijn licht en mijn heil, wie heb ik dan te vrezen? (Ps. 26:1). Hij is mijn Helper, waarom zal ik dan aarzelen? Ik heb een Moeder, een Koningin en Meesteres, die mij zal helpen en voor mij zal zorgen in mijn bezoeking." (IV Mar. 230:2/8). 

 

VQ. 6

In deze veiligheid kunt gij uw innerlijke vrede bewaren; en houd immer mijn werken en mijn stappen ter uwer navolging voor ogen. Herinner u de smart, welke mijn hart doorboorde, bij de profetieën van Simeon, en hoe ik daarbij mijn vrede en mijn rust bewaarde, zonder enig teken van verwarring te geven, ofschoon mijn hart en mijn ziel doorboord werden met het zwaard van het lijden. In elk voorval zocht ik redenen om Zijn bewonderenswaardige wijsheid te verheerlijken en te aanbidden. Indien het voorbijgaande zwoegen en lijden met vreugde en rust door het hart ontvangen worden, dan wordt het schepsel vergeestelijkt, dan wordt het verheven en verkrijgt het Goddelijk inzicht, waardoor de ziel de bezoeking naar waarde leert schatten en al spoedig de zegening en troost ondervindt der zelfkastijding en der bevrijding van ongeregelde hartstochten. Dit is de leer van de school der Verlossing, verborgen voor degenen die in Babylon wonen en voor hen die de ijdelheid liefhebben (Mat. 11:25). Het is daarenboven mijn wens, dat gij mij zult navolgen in achting voor de priesters en de bedienaren van de Heer, die in de nieuwe wet een veel hogere waardigheid bezitten dan in de oude, omdat het Goddelijk Woord Zich nu verenigd heeft met de menselijke natuur en de eeuwige Hogepriester volgens de orde van Melchisedech (Ps. 109:4) geworden is. Luister naar hun woord en hun onderrichtingen, dat is het wat God, wiens plaats zij bekleden, van u vraagt. Beschouw de macht en de autoriteit aan hen in de Evangeliën gegeven, waar gezegd wordt: "Wie u hoort, hoort Mij; wie u gehoorzaamt, gehoorzaamt Mij (Luc. 10:16). (IV Mar. 231:1/8). 

Streef naar de volmaaktheid, welke zij u leren, te bereiken. Overdenk en overweeg doorlopend al datgene wat mijn allerheiligste Zoon leed, opdat uw ziel een deelgenoot worde aan Zijn Lijden. Laat de Godvruchtige herinnering aan Zijn smarten in u een dergelijke afschuw en gruwel van alle aardse genoegens opwekken, dat gij al het zichtbare gaat verachten en daarvoor in de plaats de Schepper van het eeuwige leven gaat najagen. (IV Mar. 231:9/11). 

 

 

Hoofdstuk XXI

 

De Heer bereidt de allerheiligste Maria voor op de vlucht naar Egypte; de engel spreekt tot de heilige Jozef; andere zaken hierop betrekking hebbend. 

 

VQ. 7

Toen de allerheiligste Maria en de roemrijke heilige Jozef terug waren gekeerd van de Opdracht van het Kindje Jezus in de tempel, besloten zij negen dagen in Jeruzalem te blijven, dagelijks de tempel te bezoeken en dagelijks de opdracht van het heilige Slachtoffer, hun Goddelijke Zoon, te herhalen, om op deze wijze passend hun dank te betuigen voor de onmetelijke zegeningen, waartoe zij, van alle mensen, uitverkoren waren. De hemelse Vrouwe had een bijzondere verering voor dit getal, in herinnering aan de negen dagen, waarin God haar had voorbereid en opgesierd voor de menswording van het Woord, zoals ik in de eerste tien hoofdstukken van het derde deel heb uiteengezet; tevens in herinnering aan de negen maanden waarin zij Jezus in haar maagdelijke schoot gedragen had. Ter ere van deze gebeurtenissen wenste zij deze noveen met haar Goddelijk Kind te houden en Hem evenzovele malen aan de eeuwige Vader op te dragen als aanvaardbaar offer voor haar verheven doeleinden. Zij begonnen elke dag voor het derde uur met de oefeningen van deze noveen en baden in de tempel tot het vallen van de avond. Zij kozen daartoe de meest donkere en afgelegen hoek, waardoor zij de uitnodiging van de ceremoniemeester uit het Evangelie verdienden: "Vriend, ga hoger op" (Luc. 14:10). Deze uitnodiging werd zij op één van die dagen gewaar, terwijl zij haar geest uitstortte in de aanwezigheid van de eeuwige Vader en de volgende woorden sprak: (IV Mar. 232:1/6). 

 

VQ. 8

"Hoogste Koning, Heer en Schepper van alles wat tot aanzijn is gekomen, hier ligt Uw aanwezigheid de onnutte stof en as, welke door Uw onuitsprekelijke neerbuigendheid overstelpt is met genaden, waarvan zij nooit gehoord had, noch ooit zou kunnen bedenken hoe deze verdiend zouden kunnen worden. Ik word voortgestuwd door de onstuimige vloed Uwer zegeningen om U mijn dank aan te bieden. Maar wat kan zij aan U teruggeven, zij die niets was, en heel haar wezen en leven van U ontvangen heeft, en daarenboven overstelpt werd door onvergelijkelijke barmhartigheden en zegeningen van Uw Godheid? Hoe moet zij U danken voor Uw onmetelijke vrijgevigheid? Welke eer Uwer Majesteit waardig kan zij U geven? Welke geschenken kan zij, gewoon schepsel, aan Uwe oneindige Godheid aanbieden? Mijn ziel, mijn wezen en mijn vermogens, heb ik alle uit Uw handen ontvangen en U Houdt ze in stand. Als offer ter Uwer glorie offer ik ze gaarne duizend malen op. Ik ben mij bewust bij U in de schuld te staan, niet slechts voor dit alles wat Gij mij geschonken hebt, maar voor de liefde waarmee U dit gedaan hebt, en dat Gij mij, onder alle schepselen, uit Uw oneindige goedheid bewaard hebt voor de besmetting der zonde en mij hebt uitverkoren tot het geven van de menselijke vorm aan Uw Eniggeboren Zoon, Hem door mij in mijn schoot te laten dragen en te laten voeden aan mijn borst, ofschoon ik toch slechts een dochter van Adam ben en gemaakt ben van nederig en aards materiaal. Ik neem de onuitsprekelijke neerbuigendheid jegens mij waar, o Heer, en in dankbaarheid daarvoor houdt mijn hart op met kloppen en gaat mijn leven teloor in uitingen van Goddelijke liefde, want ik heb niets anders om de gunsten Uwerrechter hand, gegeven aan Uw dienares, terug te betalen. Maar mijn hart springt nu op en verheugt zich over het bezit van een gave, die Uw grootheid waardig is, want nu kan ik U Hem aanbieden Die één is in wezen met U, gelijk in majesteit, volmaaktheid en vermogens, de Eniggeborene Uwer wijsheid, Uw evenbeeld, de volheid van Uw welbehagen, Uw enige en meest geliefde Zoon. Deze gave, o eeuwige Vader en Allerhoogste God, bied ik U nu aan, dit is het Slachtoffer dat ik U breng, en Dit, daar ben ik zeker van, zult Gij willen aanvaarden. Ik heb Hem ontvangen als God en geef Hem U terug als God en mens. Noch ik, noch welk ander schepsel dan ook, o Heer, kan U ooit een groter geschenk aanbieden, noch zou Uwe Majesteit een waardevoller gave kunnen vragen. Hij is zo waardevol, dat mijn offer aan U voldoende zal zijn om U te betalen voor alles wat ik ontvangen heb. Ik ben de Moeder van de Eniggeborene, omdat ik Hem het vlees gegeven heb, ik heb Hem tot Broeder der stervelingen gemaakt, en aangezien Hij hun Verlosser en Leraar wil zijn, betaamt het mij als hun pleitster op te treden, mij te vereenzelvigen met hun zaak en hulp voor hen in te roepen. Daarom, Vader van mijn Eniggeborene, God der barmhartigheden, bied ik Hem aan uit geheel mijn hart; met Hem verenigd, en om Hem, vraag ik U de zondaren te vergeven, Uw barmhartigheden, welke Gij vroeger beloofd hebt, over het menselijk geslacht uit te storten en nieuwe bronnen ter verjonging Uwer wonderen aan te horen (Eccl. 38:6). Dit is de Leeuw van Juda, Die tot Lam is geworden, Die de zonden der wereld wegneemt (Apoc. 5:5). Hij is de schat Uwer Godheid." (IV Mar. 233:1/17). 

 

VQ. 9

Dergelijke gebeden en smeekbeden stortte de Moeder der Barmhartigheid gedurende de eerste dagen van haar noveen in de tempel. De eeuwige Vader reageerde op alle petities en aanvaarde de offerande van Zijn Eniggeborene met vreugde, terwijl Hij steeds meer welbehagen schepte in de zuiverheid van Zijn enige en uitverkoren Dochter en haar heiligheid Hem genadige blijheid verschafte. Als antwoord op haar smeekbeden stond Hij haar nieuwe en grote voorrechten toe, waaronder dit, dat zij, zolang de wereld zou duren, alles zou verkrijgen, wat zij voor hen, die haar bemiddeling gezocht hadden, zou vragen; dat de grootste zondaren, indien zij slechts haar voorspraak inriepen, redding zouden vinden, en dat in de nieuwe Kerk de nieuwe wet der Evangeliën zij de Medewerkster en Lerares van het heil, met Christus, haar allerheiligste Zoon zou zijn. Dit zou haar voorrecht zijn, in het bijzonder na Zijn Hemelvaart, en zij zou achterblijven als de Koningin van het Heelal en als de Plaatsvervangster en het Instrument der Goddelijke macht op aarde. Dit zal ik meer in het bijzonder in het derde gedeelte dezer geschiedenis aantonen. Vele andere gunsten en mysteries bekrachtigde de Allerhoogste jegens de hemelse Moeder in antwoord op haar gebeden. Deze gaan echter ver uit boven het bereik van gewone woorden en kunnen niet worden uitgedrukt door de beperkte termen, waarover ik beschik. (IV Mar. 234:1/7).

 

VR. 0

Gedurende deze openbaringen, op de vijfde dag van de noveen na de Opdracht en zuivering, toen de hemelse Vrouwe in de tempel aanwezig was met het Kindje in haar armen, verscheen de Godheid aan haar, weliswaar niet intuïtief, maar toch zo dat zij geheel opgeheven werd en vervuld werd van de Heilige Geest. Het is zeker waar, dat dit haar meer overkomen was, maar aangezien Gods krachten en schatten oneindig zijn, kan Hij nooit zoveel aan de schepselen geven, dat Hij niet meer in staat zou zijn nog meer te geven. In dit abstracte visioen bezocht de Allerhoogste Zijn Bruid opnieuw, omdat Hij haar wenste voor te bereiden op de werken, welke haar zouden wachten. Hij sprak tot haar en troostte haar met de volgende woorden: "Mijn Bruid en Mijn Duive, uw wensen en intenties hebben Mijn welbehagen en Ik vind er steeds vreugde in. Maar gij zult deze novene, welke gij begonnen zijt, niet kunnen beëindigen, want u wachten weer andere beoefeningen uwer liefde. Om het leven van uw Zoon te redden en Hem te kunnen opvoeden moet gij uw huis en uw land verlaten en met Hem en uw echtgenoot Jozef naar Egypte vluchten, waar gij moet verblijven totdat Ik op andere wijze over u zal beschikken: want Herodes belaagt het leven van het Kind. De reis is lang, lastig en zeer vermoeiend; draag dit alles ter wille van Mij, want Ik ben bij u en zal altijd bij u blijven." (IV Mar. 235:1/7). 

 

VR. 1

Elk ander geloof en elke andere kracht zou aan het wankelen zijn gebracht (zoals de ongelovigen inderdaad ondervonden), bij het zien van de machtige God op de vlucht gejaagd door een ellendig aards wezen, en nog wel om Zijn leven te redden, alsof Hij, God zowel als mens zijnde, bevreesd zou zijn te sterven. Maar de allervoorzichtigste en gehoorzame Moeder bracht geen tegenwerping of twijfel naar voren: zij was in het geheel niet in de war gebracht door dit onverwachte bevel. Zij antwoordde: "Mijn Heer en Meester, zie hier Uw dienares, met een hart, dat bereid is te sterven voor Uw liefde, indien dit noodzakelijk zou zijn. Beschik over mij volgens Uw wil. Slechts dit vraag ik van Uw oneindige goedheid, dat Gij geen acht zult slaan op mijn gebrek aan verdienste en dankbaarheid, mijn Zoon en Heer niet zult laten lijden, en dat Gij alle pijnen en vermoeidheden zult willen afwentelen op mij, verplicht als ik ben deze te ondergaan." (IV Mar. 236:1/5). 

De Heer verweeshaar naar de heilige Jozef en vroeg haar al zijn richtlijnen en regelingen betreffende de reis op te volgen. Daarop verdween het visioen, dat zij genoten had zonder het gebruik der uiterlijke zintuigen te verliezen, en met het Kindje Jezus in haar armen. Slechts het hogere deel harer ziel was opgeheven in dit visioen, maar daaruit vloeiden toch weer andere gaven voort, die haar zinnen vergeestelijkten en haar bewezen, dat haar ziel steeds meer in haar liefde leefde dan in het aardse omhulsel van haar lichaam. (IV Mar. 236:6/8). 

 

VR. 2

Wegens de weergaloze liefde, welke de Koningin haar Zoon toedroeg, werd haar moederlijke en medelijdende hart verscheurd bij de gedachte aan de kwellingen, welke zij in het visioen boven het hoofd van het Goddelijke Kind had zien hangen. Onder overvloedige tranen verliet zij de tempel om naar haar nachtverblijf terug te keren, zonder haar echtgenoot de redenen van haar verdriet te hebben medegedeeld. De heilige Jozef dacht daarom, dat zij verdriet had wegens de profetie van Simeon. Aangezien de heilige Jozef zoveel van haar hield, en hij een vriendelijke en zorgzame instelling had, raakte hij in verwarring door de aanblik van zijn echtgenote-in-tranen, en temeer zo, omdat zij hem de reden van het verdriet niet mededeelde. De zielenonrust was één der redenen voor het spreken der engelen, toen hij sliep, zoals ik reeds mededeelde sprekende over de zwangerschap van onze Koningin. Want in dezelfde nacht, toen Jozef sliep, verscheen hem een engel van de Heer, die tot hem sprak zoals werd opgetekend door de heilige Mattheus: "Sta op, neem het Kind en Zijn Moeder en vlucht naar Egypte; daar dient gij te blijven totdat ik dit anders zal beschikken; want Herodes achtervolgt het Kind om het te doden." (IV Mar. 237:1/6). 

Onmiddellijk ontwaakte de heilige echtgenoot, vol zorg en smart, die hij ook voorzag voor zijn Bruid, die hij zo teder liefhad. Hij spoedde zich naar haar en sprak: "Mijne Vrouwe, het is Gods wil, dat wij gekweld worden, want Zijn heilige engel heeft mij het welbehagen en het decreet van de Almachtige medegedeeld, dat wij ons moeten opmaken en met het Kind naar Egypte moeten vluchten, want Herodes tracht Hem van het leven te beroven. Vat moed, mijn Vrouwe, om de vermoeienissen van deze reis te kunnen dragen, en zegt mij wat ik kan doen voor uw gemak, want ik sta met mijn leven en mijn wezen in de dienst van uw Kind en van u." (IV Mar. 237:7/9). 

 

VR. 3

De Koningin antwoordde hem en sprak: "Mijn echtgenoot en mijn meester, nu wij uit de handen van de Allerhoogste zulke grote genadegaven ontvangen hebben, is het niet meer dan billijk dat wij tijdelijke kwellingen in blijheid dragen (Job. 2:13). Wij dragen de Schepper van hemel en aarde met ons mee; en doordat Hij ons zo dicht bij Hem geplaatst heeft, is geen enkel wapen in staat om ons letsel te veroorzaken, zelfs niet de wapenen van Herodes. Overal, waar wij ook gaan met ons hoogste Goed, de grootste Schat van de hemel, onze Heer, onze Gids en het ware Licht, kan geen woestijn bestaan, want Hij is onze rust, ons erfdeel en ons land. Al deze goederen bezitten wij door Zijn gezelschap; laten wij ons dus gereed maken om Zijn wil te volbrengen." (IV Mar. 238:1/4). 

Daarna naderden de allerheiligste Maria en Jozef de kribbe, waarin het Goddelijke Kind Jezus lag en waar Hij, zeker niet toevallig, sliep. De hemelse Moeder nam Hem uit de Hem bedekkende doeken zonder Hem te wekken; want Hij verwachtte die tedere en smartelijke woorden van zijn Geliefde: "Vlucht weg, o mijn Geliefde, en doe als de hinde en het jonge hertje op de bergen vol geurige kruiden. Kom, mijn Geliefde, laat ons in de velden wandelen, laat ons door de dorpen rijden (Cant. 7:11) (Cant. 8:14)." (IV Mar. 238:5/7). 

En de liefhebbende Moeder voegde daaraan toe: "Liefste Lief, zachtste Lam, Uw macht kan niet beperkt worden door aardse koningen; doch Gij wenst die te verbergen in Uw verheven wijsheid, uit liefde voor de mensen. Wie, onder alle stervelingen, o mijn God, zou erover kunnen denken U het leven te beroven? Ligt het niet in Uw macht om alle leven te vernietigen? U geeft het leven aan allen, waarom zouden de mensen U het Uwe dan willen ontnemen (Joh. 10:10). U bent hier gekomen om hen het eeuwige leven te geven, waarom willen zij U dan doden? Maar wie begrijpt de geheimen Uwer Voorzienigheid? (Rom. 11:34). Sta mij toe, o Heer en licht van mijn ziel, U te doen ontwaken; want als Gij slaapt, blijft Uw hart toch wakker." (IV Mar. 238:8/14).

 

VR. 4

Soortgelijke gevoelens werden uitgesproken door de heilige Jozef. Daarna knielde de hemelse Moeder, maakte het lieve Kindje wakker en nam Hem in haar armen. Om haar tot nog grotere tederheid te bewegen en zichzelf waarlijk als mensenkind te gedragen weende Jezus een weinig ( o wonderen van de Allerhoogste in die dingen, die naar ons oordeel zo nietig zijn!). Maar Hij was weldra stil en toen de allerheiligste Moeder en de heilige Jozef Zijn zegen vroegen, gaf Hij hen die in zichtbare vorm. Zij zochten hun povere kledingstukken bij elkaar, legden ze in het kistje en laadden het op het lastdier, dat zij van Nazareth meegebracht hadden. Kort na middernacht vertrokken zij en spoedden zich zonder dralen naar Egypte, zoals ik in het volgende hoofdstuk vertellen zal. (IV Mar. 239:1/6). 

 

VR. 5

Hieraan wil ik toevoegen, wat mij te verstaan gegeven is omtrent de concordantie van de twee Evangeliën van de heilige Matheus en de heilige Lucas betreffende deze gebeurtenissen. Want, aangezien zij alle onder inspiratie en licht van de Heilige Geest schreven, wist elk hunner wat de andere drie geschreven hadden en wat zij in hun Evangeliën hadden weggelaten. Zo kon het voorkomen, dat overeenkomstig Goddelijke voorbeschikking, enige der gebeurtenissen uit het leven van Christus en van het Evangelie door alle vier de Evangelisten beschreven werden en andere zaken, door één van hen opgetekend, door de andere verzwegen werden. De heilige Mattheus beschrijft de Aanbidding der Koningen en de vlucht naar Egypte, Lucas roert deze gebeurtenis niet aan. Daarentegen beschrijft hij de Besnijdenis, de Opdracht en de Zuivering, welke bij de heilige Mattheus ontbreken. Zo zegt de heilige Mattheus, na het vertrek der wijzen verteld te hebben, zonder over de Opdracht te spreken, dat de engel aan de heilige Jozef verscheen en hem opdroeg naar Egypte te vluchten; maar hieruit blijkt niet, dat het Kind van te voren niet opgedragen was in de tempel, want het is zeker, dat zulks geschiedde na het vertrek der Koningen en voor de vlucht naar Egypte, zoals verteld wordt door de heilige Lucas. Op dezelfde wijze moeten wij uit het feit, dat de heilige Lucas, na de Opdracht en Zuivering te hebben beschreven, zegt dat de heilige Familie in Nazareth woonde, niet concluderen, dat zij daarvoor niet in Egypte zouden geleefd hebben: hij schreef niets over de vlucht naar Egypte daarvoor of daarna, omdat dit al opgetekend was door de heilige Mattheus. En deze vlucht had direct na de Opdracht plaats, voordat de allerheiligste Maria en Jozef naar Nazareth terugkeerden. Aangezien de heilige Lucas geen opdracht had om over deze reis te schrijven, was het natuurlijk dat hij bij het vervolgen van zijn geschiedschrijven de terugkeer naar Nazareth direct na de Opdracht stelt. Het neerschrijven, dat zij naar Galilea terugkeerden, nadat ze hadden vervuld wat door de wet bevolen werd, hield geen ontkenning van de vlucht naar Egypte in, maar was slechts het vervolgen van zijn verhaal, zonder de vlucht voor Herodes te noemen. Maar de tekst van de heilige Lucas laat doorschemeren, dat de terugkeer naar Nazareth geschiedde na hun verblijf in Egypte; want hij zegt, dat het Kind toenam in wijsheid en dat de genade in Hem zichtbaar was; en dit kon pas plaats hebben na het verstrijken der kinderleeftijd. Daarom moet dit wel na de vlucht naar Egypte geweest zijn, op een leeftijd dat de kinderen tot de jaren des verstands zijn gekomen. (IV Mar. 240:1/11). 

 

VR. 6

Mij werd eveneens te verstaan gegeven hoe dwaas de ongelovigen en ontrouwen zijn door zich aan deze hoeksteen Christus, reeds in Zijn Kindsheid te stoten door zich te ergeren aan Zijn vlucht naar Egypte om Zich tegen Herodes te verdedigen; alsof dit zou geschied zijn wegens Zijn zwakheid en niet voortkwam uit een mysterie, en alsof dit slechts geschiedde tot verdediging van Zijn leven tegen de wreedheid van een slecht mens. Voor de goed-ingestelde zielen zijn de woorden van de Evangelist meer dan voldoende, als deze zegt, dat dit geschiedde tot vervulling van de profetie van Oseas, die sprekend in de naam van de eeuwige Vader profeteert: "En Ik riep Mijn Zoon uit Egypte" (Ose. 11:1). De doeleinden, welke Hij op het oog had met Hem daarheen te zenden en Hem daar wederom vandaan te laten komen, zijn zeer verheven en mysterieus; ik zal daar later nog over spreken. Al zijn niet alle daden van het mensgeworden Woord even bewonderenswaardig en sacramenteel, toch zal niemand met gezond verstand de minzame voorzienigheid van God, Die ook de bijkomstigheden regelt, al laat Hij daarbij vrije teugel aan de vrijheid der menselijke wil (Eccl. 15:14), betwisten of ontkennen. Om deze reden, en niet wegens gebrek aan macht, laat Hij evenzovele afgodendiensten, dwalingen en andere zonden toe, die zeker niet kleiner zijn dan de zonden van Herodes; om deze reden ook liet Hij de misdaad van Judas toe en alle andere, welke het lijden en de kruisiging van Christus tot gevolg hadden. Zeer zeker zou Hij al deze zonden hebben kunnen voorkomen, maar toch wilde Hij dit niet; niet slechts omdat Hij onze Verlossing wilde bewerken, maar ook omdat Hij voor de mensen vrijheid van wil in al hun daden wenste te verzekeren. Hij stond klaar om aan de mensen hulp en genade te geven in overeenstemming met Zijn Voorzienigheid, waardoor zij het goede zouden kunnen bereiken, indien ze slechts hun vrije wil daartoe op dezelfde wijze zouden willen inzetten als zij nu doen om het kwade na te jagen. (IV Mar. 241:1/7).

 

VR. 7

Door deze minzame Voorzienigheid geeft Hij de zondaren tijd, hopend op hun bekering, zoals in het geval met Herodes. Indien Hij Zijn absolute macht zou gebruiken en grote wonderen zou verrichten om de loop der bijkomstige oorzaken te voorkomen, zou de natuurlijke orde in verwarring geraken, en tot op zekere hoogte zou Hij Zichzelf tegenspreken in Zijn dubbele rol van Schepper der genade en Schepper van de natuur. Daarom kunnen wonderen slechts zelden voorkomen, en dan nog alleen bij speciale gelegenheden en voor bijzondere redenen, of tot een bepaald doel. Daarom houdt God ze in petto voor de openbaring Zijner macht op bepaalde tijden. Hij stelt Zichzelf bekend als de Schepper Zijner werken door ze uit het niets te voorschijn te brengen en zonder inmenging van de schepselen in stand te houden. Ook moet het ons niet verbazen, dat Hij de dood der onnozele kinderen, die Herodes vermoordde, toestond; want het zou niet tot hun voordeel hebben gestrekt hen door een wonder te redden, want door hun dood verdienden zij het eeuwige leven en tevens een zeer grote beloning, welke hen ruimschoots schadeloos stelde voor het verlies van hun aardse leven. Indien hen was toegestaan het zwaard te ontgaan en een natuurlijke dood te sterven, dan zouden wellicht niet allen gered zijn. De werken van de Heer zijn rechtvaardig en heilig tot in alle bijzonderheden, ofschoon wij niet altijd de redenen waarom ze zo zijn en niet anders, kunnen waarnemen. Dat zullen we pas in de Heer vernemen, als wij Hem van aangezicht tot aangezicht zullen zien. (IV Mar. 242:1/9). 

 

Onderrichting welke mij door de Koningin des Hemels, de allerheiligste Maria gegeven werd.

 

VR. 8

Mijn dochter, wat gij in het bijzonder uit dit hoofdstuk dient te leren, is, dat gij het tot een gewoonte dient te maken om nederige dankbetuigingen te brengen voor alle weldaden, welke gij ontvangt, omdat gij onder vele generaties zo speciaal zijt uitverkoren door de rijkdommen van genade waarmee mijn Zoon en ik u zonder enige verdienste uwerzijds beschenken. Ik had het tot een gewoonte gemaakt meerdere malen dit vers van David te herhalen: "Wat zal ik de Heer teruggeven voor alle dingen welke Hij mij geschonken heeft?" (Ps. 115:12). Door zulke gevoelens vernederde ik mijzelf tot in het stof, waarbij ik mijzelf als geheel onnut onder de stervelingen beschouwde. Indien gij nu weet wat ik deed als Moeder van God, overweeg dan wat uw verplichting moet zijn, want gij zult uzelf in waarheid als onwaardig voor al wat u ontvangen hebt beschouwen, en uzelf als geheel onmachtig dienen te zien om uw dankbaarheid te laten blijken en ook maar iets terug te kunnen doen. Gij dient uw ongenoegzaamheid en uw ellende aan te vullen door aan de eeuwige Vader de levende hostie van Zijn Eniggeboren Zoon aan te bieden, in het bijzonder wanneer gij Hem ontvangt in het Heilig Sacrament en Hem in u bezit, want ook hierin dient gij David na te volgen, die na aan de Heer gevraagd te hebben wat hij Hem zal teruggeven voor al Zijn weldaden zegt: "Ik zal de kelk des heils nemen en ik zal de naam van de Heer aanroepen" (Ps. 115:13). Gij dient de redding, welke u geboden wordt, te aanvaarden en haar vruchten tot uiting te laten komen door de volmaaktheid uwer werken, terwijl u de naam van de Heer aanroept en Zijn Eniggeborene opdraagt. Want Hij is het, Die de redding gebracht heeft, Die haar verdiend heeft en Die alleen een passend geschenk kan zijn voor de zegeningen, welke op het menselijk geslacht en in het bijzonder op u zijn neergedaald. Ik heb Hem de menselijke vormen gegeven, omdat Hij met de mensen zou kunnen omgaan en het eigendom kon worden van allen. Hij verbergt Zichzelf onder de schijn van brood en wijn om Zich aan de behoefte van een iegelijk aan te passen, en opdat iedereen Hem als zijn persoonlijk eigendom zou kunnen beschouwen en geheel passend aan de eeuwige Vader zou kunnen offeren. Op deze wijze verschaft hij iedereen een offerande, welke niemand op andere wijze zou kunnen aanbieden, en de Allerhoogste wordt daardoor voldaan, want er is niets wat meer aanvaardbaar is, niets wat groter waarde heeft onder alle bezittingen der stervelingen. (IV Mar. 243:1/10). 

 

VR. 9

Aan deze offerande dient toegevoegd te worden de berusting, waarmee de zielen de zwaarte en de moeilijkheden van het sterfelijk leven in gelijkmoedigheid en met geduld dragen. Mijn allerheiligste Zoon en ik waren uitgelezen Meesters in de toepassing van deze leerstelling. Mijn Zoon begon dit te onderwijzen vanaf het moment, dat Hij in mijn schoot ontvangen was. Want reeds toen begon Hij Zij lijden, en nauwelijks geboren in de wereld werden Hij en ik door Herodes naar een woestijn verbannen, en Zijn Lijden duurde voort tot Hij stierf op het Kruis. Ik zwoegde eveneens tot het einde van mijn leven, zoals ik u in het verloop dezer geschiedenis zal mededelen. Aangezien wij zoveel voor de stervelingen en hun redding hebben geleden, is het mijn wens, dat gij ons hierin in overeenstemming met de Goddelijke wil en als Zijn bruid en mijn dochter zult navolgen. Lijd met een grootmoedig hart en zwoeg om de bezittingen van uw Heer en Meester te vergroten, met name: de zielen, die zo kostbaar zijn in Zijn ogen, die Hij heeft nagejaagd met Zijn hartenbloed. Nooit moogt gij zware arbeid, moeilijkheden, bitterheden en smarten ontlopen, indien door ze te ondergaan gij een ziel voor de Heer zou kunnen winnen, of indien gij haar zou kunnen overhalen om het pad der zonde te verlaten en het pad van het leven op te gaan. Laat de gedachte, dat gij zo onnut en armzalig zijt of dat uw wensen en harde arbeid zo weinig uitricht, u niet ontmoedigen; want gij weet niet, hoe de Heer deze daden aanvaardt en in hoeverre Hij Zich daardoor gediend acht. Op zijn minst dient het uw wens te zijn onverdroten te zwoegen en geen brood in Zijn huis te eten, dat gij niet zelf verdiend hebt (Prov. 31:27).  (IV Mar. 244:1/10).

 

 

Hoofdstuk XXXI

 

Jezus, Maria en Jozef vangen de tocht naar Egypte aan; vergezeld van de geesten der engelen komen Zij bij de stad Gaza. 

 

VS. 0

Onze hemelse Pelgrims verlieten Jeruzalem, toen de stilte en de duisternis der nacht nog hoogtij vierden, en Zij begonnen aan hun verbanningstijd. Zij waren vol zorgen voor het Liefdepand des Hemels, Dat zij met zich voerden naar een vreemd en onbekend land Ofschoon geloof en hoop hen versterkten (want in geen andere wezens waren deze deugden steviger verankerd dan in onze Koningin en haar allertrouwste Bruidegom) gaf de Heer hen toch redenen tot bezorgdheid. Hun liefde voor het Kindje Jezus wekte in hen bij deze gelegenheid natuurlijk zorg en lijden. Zij konden niet bevroeden wat zich zou afspelen op deze lange reis, zij wisten niet wanneer deze zou eindigen, noch hoe hen het in Egypte zou vergaan, waar zij als volkomen vreemden zouden worden aangezien. Zij wisten evenmin welke gemakken, welk gerief zij daar zouden vinden tot opvoeding van het Kind, noch hoe zij zich het groot lijden zouden kunnen besparen op de weg naar Egypte. Daarom waren de harten van deze heilige Ouders vervuld van vele voorgevoelens en zorgelijke gedachten, toen zij met zulke grote spoed vertrokken uit hun verblijf; maar hun smart werd zeer verlicht toen de tienduizend hemelse hovelingen zich weer in menselijke vormen aan hen vertoonden, bekleed met hun vroegere pracht en schoonheid, en zij wederom de nacht in de meest klare dag voor de heilige Pelgrims veranderden. Toen zij uit de poorten der stad schreden, verdeemoedigden de heilige engelen zich en aanbaden zij het mensgeworden Woord in de armen van de Maagdelijke Moeder. (IV Mar. 245:1/7). 

Zij bemoedigden haar door wederom hun hulde te brengen en diensten aan te bieden, waarbij zij verklaarden, dat het de wil van de Heer was hen te leiden en te vergezellen op de reis. (IV Mar. 245:8). 

 

VS. 1

Voor het getroffen hart is de minste troost alreeds waardevol; daarom was deze, in zichzelf zo'n grote steun, een ruime geruststelling voor onze Koningin en haar bruidegom Jozef. Zij vingen hun reis dus vol moed aan en namen de weg, welke in de richting van Nazareth leidde. De hemelse Moeder verlangde er naar nog eens de plaats der Geboorte te bezoeken om de geheiligde grot en de kribbe, die tot toevlucht en onderdak voor haar allerheiligste Zoon bij Zijn binnenkomst in de wereld gediend hadden, te vereren. Maar de heilige engelen, die haar onuitgesproken gedachten kenden, zeiden tot haar: "Onze Koningin en Vrouwe, Moeder van onze Schepper, het is nodig, dat wij onze reis zonder enig talmen voortzetten; want wegens de ontsnapping van de Wijze Koningen en het niet doorgaan van hun terugkeer naar Jeruzalem, alsmede door de woorden, gesproken door de priester Simeon en door Anna, is het volk opmerkzaam geworden. Enigen zeggen reeds, dat gij de Moeder van de Messias zijt; anderen dat gij Hem kent; en wederom anderen zeggen, dat uw Zoon een Profeet is. Verscheidene geruchten doen de ronde over het bezoek van de Koningen in Bethlehem; en aan Herodes zijn al deze dingen bekend. Hij heeft bevolen, dat gij moet gezocht worden; en dientengevolge is er een speurtocht naar u op gang gebracht. Daarom heeft de Allerhoogste bevolen, dat gij in de nacht moest vertrekken en grote spoed moet betrachten." (IV Mar. 246:1/8). 

 

VS. 2

De Koningin des Hemels handelde in overeenstemming met de wil van de Almachtige, welke haar door de heilige engelen was medegedeeld. Zij vereerde daarom van verre de heilige plaats van de geboorte van haar Eniggeborene en verlevendigde de herinnering aan de geheimen, die zich daar hadden afgespeeld en de gunsten, die daar ontvangen waren. De heilige engel, die wacht hield bij de heilige grot, naderde Hen in zichtbare vorm en aanbad het mensgeworden Woord in de armen van Zijn Moeder. Aangezien zij op deze wijze de engel kon zien en tot hem kon spreken, was de hemelse Vrouwe zeer verheugd en nog meer gerustgesteld. Zij zou ook gaarne over Hebron gereisd zijn, omdat de weg daarheen slechts op een korte afstand lag van de weg, welke zij nu volgde, en Elisabeth met haar zoon Johannes juist op die tijd in die stad vertoefden. Maar de zorgzaamheid van de heilige Jozef, die meer bevreesd was dan Maria, verhinderde ook deze omweg en vertraging. Hij sprak tot zijn hemelse Bruid: "Mijn Vrouwe, ik geloof dat het zeer belangrijk is, dat wij onze reis, ook niet voor één ogenblik, vertragen, en dat wij zo snel mogelijk vluchten van de plaats waar het gevaar dreigt. Daarom zou het niet voorzichtig zijn naar Hebron te gaan, waar ze ons met meer gemak zouden kunnen vinden dan in elk ander deel van het land." (IV Mar. 247:1/8). 

"Laat alles geschieden volgens uw welbehagen" antwoordde de nederige Koningin, "maar toch zou ik gaarne uw toestemming ontvangen één van deze hemelgeesten naar Elisabeth te zenden om mijn nicht in te lichten omtrent de oorzaak van onze vlucht, zodat zijzelf haar zoon zal kunnen beschermen; want Herodes is dusdanig vertoornd, dat ook zij daar last van kunnen krijgen." (IV Mar. 247:9).

 

VS. 3

De Koningin des hemels kende het plan de kinderen te vermoorden; maar zij lichtte de heilige Jozef daar toentertijd niet over in. Hier sta ik verbaasd over de gehoorzaamheid en nederigheid van de allerheiligste Maria, welke zo uitgelezen en zeldzaam was: want zij gehoorzaamde niet alleen aan de heilige Jozef in alles wat hij beval, maar ook in die zaken welke haar alleen aangingen, namelijk in het zenden van een engel naar de heilige Elisabeth. Ofschoon zij de engel had kunnen zenden door eenvoudig de wens daartoe te vormen, zonder deze in woorden uit te drukken, gaf zij er toch de voorkeur aan dit niet zonder de toestemming van de heilige Jozef, doch in onderdanigheid aan haar echtgenoot te doen. Ik moet schaamte en nalatigheid bekennen, omdat ik, terwijl ik hier voor mijn ogen deze allerzuiverste bron heb, mijn dorst daaraan niet les, noch mijn voordeel trek uit het voorbeeld dat zo levend, zo zuiver, zo krachtig en zo vol aantrekking is om ons allen te leren hoe wij onze eigenzinnige wilsuitingen voor altijd moeten laten varen. Met toestemming van de heilige Jozef zond Maria dan één van de voornaamste engelen harer lijfwacht om aan de heilige Elisabeth mede te delen wat zich afspeelde. Als Heerseres over de geesten der engelen gaf zij haar boodschapper opdracht wat hij tot de heilige vrouwe en het kind Johannes moest zeggen. (IV Mar. 248:1/6). 

 

VS. 4

De engel deelde in overeenstemming met de opdracht van de Koningin aan de gelukkige en gezegende Elisabeth alle voorvallen, in zoverre dit passend was, mee. Hij zei tot haar, dat de Moeder van God de toorn van Herodes ontvlood door naar Egypte te reizen, aangezien deze tiran op zoek was naar het Kind om Het te doden. Hij waarschuwde haar goed toe te zien op de veiligheid van de heilige Johannes door hem in de één of andere plaats of in het één of andere toevluchtsoord te verbergen. Hij openbaarde haar tevens andere geheimen van het mensgeworden Woord, in overeenstemming met het van de hemelse Moeder ontvangen bevel. De heilige Elisabeth werd vervuld van vreugde en verbazing bij dit bericht en zij drukte haar wens uit het Kindje Jezus te mogen ontmoetten en Het te aanbidden en Zijn Moeder te mogen aanschouwen. Zij vroeg waar zij dit zou kunnen doen. De heilige engel antwoordde, dat zijn Koning en Heer op enige afstand Hebron zou passeren met Zijn Moeder en dat Hij haar bezoek niet zou kunnen afwachten, waarop Elisabeth haar plan opgaf. Overvloeiend met tedere en droeve liefde verzocht zij de engel haar liefdevolle groeten te willen overbrengen aan de Zoon en de Moeder. De engel keerde toen met deze boodschap naar de Koningin terug. De heilige Elisabeth zond onmiddellijk een dienaar met enige giften bestaande uit levensmiddelen, geld en linnen voor de kleding van het Kind. Zij voorzag hun behoeften in een vreemd land en droeg de dienaar op hen met grote spoed in te halen. Hij ontmoette hen in Gaza, dat ongeveer twintig uren gaans van Jeruzalem gelegen is, aan de rivier Besor, op de weg van Palestina naar Egypte, niet ver van de Middellandse zee. (IV Mar. 249:1/12). 

 

VS. 5

In de stad bleven zij twee dagen, want de heilige Jozef en het lastdier, dat de Koningin droeg, waren zeer vermoeid door de reis. Vanaf deze stad zonden zij de dienaar terug naar de heilige Elisabeth en zij droegen hem op aan niemand iets te zeggen over hun verblijfplaats. Maar God wendde dit gevaar op probate manier af; Hij ontnam deze man elke herinnering aan datgene wat de heilige Jozef hem had opgedragen te verbergen, zodat hij zich slechts de boodschap aan de heilige Elisabeth herinnerde. De allerheiligste Maria gebruikte de geschenken door Elisabeth gezonden voor bedeling der armen, want zij, die de Moeder der armen was, kon hen niet zonder aalmoes laten gaan. Van de stoffen maakte zij een manteltje voor het Goddelijk Kind en een warme jas voor de heilige Jozef om hem te beschutten tegen de guurheid van het seizoen op de reis. Zij gebruikte ook andere zaken, welke in hun bezit waren, ten gerieve van haar Kind en de heilige Jozef. De allervoorzichtigste Maagd wilde niet op wonderbaarlijke hulpverlening rekenen, wanneer zij zelf in staat was door eigen vlijt en werkzaamheid voor de dagelijkse benodigdheden te zorgen; want in deze zaken wenste zij zich aan de natuurlijke orde te onderwerpen en afhankelijk te zijn van eigen inspanning. Gedurende de twee dagen, welke zij in deze stad doorbrachten, verrichtte Maria, teneinde deze plek met grote zegeningen te verrijken, enige prachtige daden. Zij redde het leven van twee doodzieke personen en genas hun kwalen. Zij gaf een andere persoon, een lamme vrouw, het gebruik harer ledematen terug. In de zielen van vele mensen, die haar ontmoetten en met haar spraken, veroorzaakte zij Goddelijke uitwerkingen van de kennis van God en ter verandering hunner levenswijze. Zij allen voelden zich bewogen hun Schepper te prijzen. Maar noch Maria, noch Jozef spraken over hun geboorteland, of over hun bestemming en het doel van hun reis, want indien deze inlichtingen bij de aandacht, welke hun goede werken hadden getrokken, zouden zijn gevoegd, zou wellicht de opmerkzaamheid van Herodes agenten zijn gaande gemaakt en zouden zij daarin voldoende aanleiding hebben kunnen vinden om hen, na hun vertrek te volgen. (IV Mar. 250:1/13). 

 

VS. 6

Woorden schieten te kort om alles te beschrijven wat mij verteld werd over de gebeurtenissen gedurende deze reis van Jezus en Maria, en daarenboven kan ik niet voldoende gevoelens van eerbied en Godsvrucht opbrengen, welke voor deze bewonderenswaardige geheimenissen nodig zouden zijn. De armen van de allerzuiverste Maria dienden bij voortduring tot heerlijke rustbank voor de nieuwe en werkelijke Koning Salomon (Cant. 3:7). Terwijl Zij in de geest doordrong in het geheim van de allerheiligste menselijkheid van Christus, gebeurde het bij tijden, dat de Zoon en Moeder lieflijke samenspraken hielden en lofliederen zongen in het bijzonder ter ere van het oneindige Wezen van God en over al Zijn eigenschappen en volmaaktheden. Bij deze gelegenheden begunstigde de Zoon van God Zijn oppermachtige Moeder met nieuwe visioenen van intellectuele klaarheid, waarin zij de eenheid van Wezen in de drie Goddelijke Personen doorschouwde, de handelingen "ad intra", in de generatie van het Woord en in de werking van de Heilige Geest. Zij doorzag, hoe de Drie van eeuwigheid af waren en hoe het Woord geboren is door de werking van het eeuwige Verstand, en hoe de Heilige Geest wordt voortgebracht in de werking van de Wil; waarom er geen behoefte bestaat aan enige opvolging van "vroeger" of "later", doch hoe alles van eeuwigheid is; en hoe het komt, dat wij deze werkingen zien, denkend aan "tijdsduur" of aan "opvolging van tijden". Ook zag zij hoe deze drie Personen elkander begrijpen door één en dezelfde akte van begrijpen, en hoe dit begrip de Godheid van het mensgeworden Woord insluit, vereend als Het is met de menselijkheid, daarmee één Persoon vormt, en welke uitwerking deze vereniging in de menselijkheid voortbrengt. (IV Mar. 251:1/6). 

 

VS. 7

Vervuld van deze verheven kennis liet de grote Vrouwe haar gedachten van de Godheid neerdalen op de menselijkheid en zij componeerde nieuwe lof- en dankgezangen voor de schepping van deze heilige menselijkheid, allervolmaakst in ziel en lichaam: de ziel, in haar volheid en uiterst mogelijke overvloed van wijsheid, gaven en genaden van de Heilige Geest; het lichaam, allerzuiverst, en in de hoogst mogelijke graad voortreffelijk samengesteld en met uitgelezen trekken. (IV Mar. 252:1).

Dan weer overwoog zij de verheven en heldhaftige activiteit van al Zijn vermogens, en omdat zij Hem daarin in haar ziel had nagevolgd, ging zij verder met Hem te zegenen en te danken voor haar uitverkiezing tot Zijn Moeder, haar ontvangenis zonder zonde, haar uitverkoren-zijn uit duizenden, haar verrijking met alle gunsten en gaven van Zijn machtige rechterhand, voor zoverre dit mogelijk was in een gewoon schepsel. In de verhevenheid en gloria van deze en andere geheimenissen sprak het Kind tot Zijn Moeder en zij antwoordde in woorden, welke de tong van engelen en het begripsvermogen van elk ander geschapen wezen ver te boven gaan. Aan dit alles schonk de hemelse Vrouwe aandacht, zonder in het minst de zorg voor het welzijn van haar Kind te verwaarlozen, Het drie keer per dag voedend, Het liefkozend strelen als een Moeder die meer aandacht en meer liefde opbracht voor haar Kind dan alle Moeders bij elkaar genomen voor hun kinderen zouden opbrengen. (IV Mar. 252:2/4). 

 

VS. 8

Op andere momenten sprak zij Hem toe: "Mijn liefste en meest geliefde Zoon, sta mij toe met U te spreken en U mijn wensen bloot te leggen, ofschoon Gij, mijn Heer, ze reeds kent; sta mij toe om mijn welbehagen te scheppen in het geluid van Uw stam. Zeg mij, leven van mijn ziel en licht van mijn ogen, of de vermoeienissen van deze reis U afmatten, of de guurheid van het seizoen en de weersomstandigheden U leed veroorzaken en wat ik kan doen in Uw dienst en tot verlichting van Uw lasten?" (IV Mar. 253:1/2). 

En het Goddelijk Kind antwoordde: "Alle vermoeienissen, o Moeder, en alle lasten vallen Mij licht en zijn Mij zo dierbaar, omdat Ik ze draag voor de eer van Mijn eeuwige Vader en tot lering en Verlossing van de mensen, in het bijzonder in uw gezelschap." (IV Mar. 253:3). 

Het Kind weende enige malen, echter met grote ernst, op de wijze van een volwassen en volmaakte man: en onmiddellijk zocht de liefhebbende Moeder naar de innerlijke oorzaak van deze tranen, die zij vond in Zijn ziel. Zij begreep, dat dit tranen van liefde en medelijden waren voor de redding der mensen en veroorzaakt werden door hun ondankbaarheid; en in deze smart en deze tranen volgde de lieflijke Moeder Hem na. Zij had de gewoonte Zijn tranenrijke klachten als een medelijdende tortelduif te beantwoordden, Hem liefhebbend te strelen en Hem als Zijn liefhebbende Moeder te kalmeren, Hem te kussen met onvergelijkelijke eerbied. De gelukkige Jozef was meermalen getuige van deze Goddelijke mysteries; en hij deelde in enige der verlichtingen, daarin troost vindend voor de vermoeienissen der reis. Op andere tijden sprak hij met zijn Bruid, terwijl zij verder reisden, en Hij vroeg haar meermalen of zij enigerlei dienst voor haarzelf of voor het Kind verlangde; of hij naderde het Kind en aanbad Het, kuste Zijn voeten en vroeg Zijn zegen, en soms nam hij Het in zijn armen. Door deze liefdediensten werden de vermoeienissen van de grote Aartsvader verzoet, terwijl hij tevens getroost en bemoedigd werd door zijn hemelse Bruid. Zij regelde alles met een grootmoedig hart, noch door haar innerlijk gebed, noch door haar verheven en vurig overwegen afgehouden van de lichamelijke zaken; want in alles was zij zeer volmaakt. (IV Mar. 253:4/10).

 

Onderrichting door de hemelse Moeder en Meesteres gegeven.

 

VS. 9 

Mijn liefste dochter, ik wens, dat gij voor uw onderrichting en tot navolging uit datgene wat gij geschreven hebt tot voorbeeld neemt de liefdevolle verbazing, welke het Goddelijk licht in mijn ziel teweeg bracht bij het gadeslaan van mijn Zoon, Die Zichzelf onderwierp aan de onmenselijke toorn van zondige mensen, zoals door Herodes ten toon werd gespreid bij gelegenheid van onze vlucht voor zijn gramschap en later door de zondige dienaren van de hogepriester en magistraten vertoond werd. In alle werken van de Allerhoogste schittert Zijn grootte, Zijn wijsheid en Zijn oneindige goedheid. Maar aangezien mijn inzicht door de allerverhevenste inspiratie zo diep was doorgedrongen in het eigenlijke Wezen van God in de Persoon van het Woord, verenigd met de Godheid, en aangezien ik  wist, dat mijn Zoon de eeuwige, volledig-machtige, oneindige Schepper en Instandhouder van alle dingen was en dat deze onrechtvaardige koning in leven en wezen geheel afhankelijk was van Zijn welgezindheid, was ik in het bijzonder zeer verbaasd te zien hoe de allerheiligste menselijkheid Zijn eeuwige Vader bad en smeekte om juist op dat moment Herodes inzicht, hulp en zegen te verlenen; te zien hoe mijn Zoon, Die het zozeer in Zijn macht had Herodes te straffen, gebeden stortte, welke tot resultaat hadden, dat de volle maat der bestraffing, welke Herodes verdiende, hem niet werd toebedeeld. Ofschoon Herodes opzet mislukte, werd deze koppige onverlaat door een mindere straf bezocht dan hem zou zijn toegemeten, indien mijn Zoon niet voor hem gebeden had. Dit alles, en wat er nog meer vervat is in deze onvergelijkelijke genadigheid en liefde van Jezus, trachtte ik na te volgen; want als Leraar onderwees Hij mij op deze wijze reeds zeer vroeg wat Hij ons later inprentte door Zijn daden, woorden en voorbeelden, die de liefde voor vijanden betreffen (Mat. 5:44). Toen ik gewaar werd hoe Hij Zijn oneindige macht verborg en hoe Hij, Die toch de onoverwinnelijke Leeuw is, tot zwak en nederig Lam werd (Is. 5:29) te midden van de woede der verscheurende wolven, werd mijn hart overvol en mijn vermogens lieten mij in de steek door de vurige wens Hem lief te hebben, Hem na te volgen in Zijn liefde, Zijn weldoen, Zijn geduld en Zijn deemoed. (IV Mar. 254:1/6). 

 

VT. 0

Dit voorbeeld geef ik u voor ogen tot voortdurende navolging, opdat gij moogt begrijpen tot welke uitersten gij moet willen verdragen en lijden, en allen die u beledigen moet vergeven en liefhebben; want noch gij noch enig ander schepsel is onschuldig en zonder fout, en vele zijn belast met menigvuldige en dikwijls herhaalde zonden, waardoor zij alle beledigingen en verloocheningen verdiend hebben. Indien vervolgingen u de kans zouden geven Hem na te volgen, waarom zou gij ze dan niet als grote zegeningen aanvaarden? Waarom zou gij hen, die u de gelegenheid geven deze hoogste volmaaktheid in praktijk te brengen, niet liefhebben, waarom zou gij hen niet danken voor deze weldaad, en hen niet als vijanden maar als weldoeners beschouwen, die u een kans geven datgene te verkrijgen wat voor uw welzijn van het allergrootste belang is? Wegens de les-uit-de-praktijk, vervat in deze geschiedenis, zult gij niet meer vrijuit kunnen gaan, indien gij hierin te kort zou schieten, want het Goddelijk licht en alles wat gij daardoor ziet en begrijpt, staat als het ware in een levend voorbeeld voor uw ogen. (IV Mar. 255:1/4). 

 

 

Hoofdstuk XXIII

 

Jezus, Maria en Jozef vervolgen hun reis van de Stad Gaza naar Heliopolis in Egypte. 

 

VT. 1

Op de derde dag na aankomst in Gaza vertrokken onze Pelgrims vanuit die stad naar Egypte. Reeds spoedig na het verlaten van het bewoonde deel van Palestina trokken zij de zandwoestijnen van Bersabee in, welke zij over zestig mijlen moesten oversteken om tot hun verblijfplaats in Heliopolis, het tegenwoordige Cairo in Egypte, te geraken. Deze reis door de woestijn vorderde enige dagen, want de afstand die zij per dag konden afleggen was maar heel kort, niet slechts wegens de moeizame voortgang over het diepe zand, maar ook wegens de moeilijkheden die het ontbreken van een gelegenheid tot schuilen met zich brachten. Er speelden zich vele voorvallen af op hun weg door deze eenzaamheid; ik zal daar enige van vertellen, waaruit andere kunnen worden afgeleid, want het is niet noodzakelijk alle te beschrijven. Om te kunnen begrijpen hoe zwaar Maria en Jozef als ook het Kindje Jezus te lijden hadden op hun pelgrimstocht, moet met zich herinneren, dat de Almachtige toestond, dat de ongemakken en de ontberingen, welke woestijnreizen met zich brengen, noch aan Zijn Eniggeborene met Zijn heilige Moeder noch aan de heilige Jozef bespaard bleven. En ofschoon de hemelse Vrouwe geen klacht uitte, werd zij toch zeer gekweld, hetgeen ook gold voor haar trouwe echtgenoot. Want beiden ondervonden vele persoonlijke ongemakken en narigheden, terwijl de Moeder daarenboven nog meer leed wegens het lijden van haar Zoon en dat van de heilige Jozef, en deze laatste was pijnlijk getroffen door de onmogelijkheid om met inzet van al zijn ijver en zorg de lasten voor het Kind en zijn Echtgenote te verlichten. (IV Mar. 256:1/7). 

 

VT. 2

Gedurende de gehele reis over de zestig mijlen woestijn hadden zij geen ander dak boven hun hoofden dan de sterrenhemel en de open lucht; daarenboven was het winter, want deze reis had plaats in de maand Februari, slechts zes dagen na de Zuivering, zoals reeds werd gezegd in het laatste hoofdstuk. De eerste nacht in deze zandvlakte werd doorgebracht aan de voet van een kleine heuvel, waaruit hun enige bescherming bestond. De Koningin des hemels zette zich met het Kind in haar armen op het zand en zo at zij daar met haar echtgenoot van de levensmiddelen, welke zij uit Gaza hadden meegebracht. De Koningin des hemels voedde het Kind Jezus aan haar borst en Jezus verblijdde Zijn Moeder en haar echtgenoot door Zijn tevredenheid. Om toch enige beschutting tegen het weer op te richten maakte de heilige Jozef een soort tent van zijn mantel en enige stokken, waarin het Goddelijk Woord en de allerheiligste Maria een schamel onderdak vonden. Gedurende deze nacht vormden de tienduizend engelen, die de aardse Pelgrims in zichtbare gedaanten terzijde stonden, vol bewondering een wacht rond hun Koning en Koningin. De grote Vrouwe werd gewaar, dat haar Goddelijke Zoon aan de eeuwige Vader de ontberingen en de lasten, zowel die van Hemzelf als van Maria en Jozef, op droeg. In deze gebeden en in de andere daden van Zijn Vergoddelijkte Ziel verenigde zich de Koningin met Hem, gedurende het grootste deel van de nacht. Het Goddelijk Kind sliep enige tijd in haar armen, terwijl zij wakend en in hemelse samenspraken met de Allerhoogste en Zijn engelen, de nacht doorbracht. De heilige Jozef sliep op de grond, zijn hoofd op het kistje, dat de kleren en enige andere artikelen van hun bagage bevatte. (IV Mar. 257:1/10). 

 

VT. 3

De volgende dag zetten zij hun reis voort; hun kleine voorraad fruit en brood was spoedig uitgeput, zodat zij zich hongerig begonnen te voelen. Beiden voelden deze ontbering heel sterk, ofschoon de heilige Jozef zich dit wel het meest aantrok. Op één der eerste dagen van hun reis namen zij geen voedsel tot zich tot negen uur 's avonds, omdat er niets meer over was van het simpele en armzalige voedsel, dat hen tot dan toe in hun ontberingen gesterkt had. Aangezien de menselijke natuur om enige verfrissing vroeg na de inspanning en de vermoeienissen der reis en er geen mogelijkheid was om door natuurlijke middelen in hun behoefte te voorzien, wendde de hemelse Vrouwe zich tot de Allerhoogste in de volgende bewoordingen: "Eeuwige, grote en machtige God, ik dank en zegen U voor Uw rijke milddadigheid, als ook dat Gij mij, zonder verdiensten van mijn kant, uitsluitend en alleen uit genadige neerbuigendheid leven en aanzijn hebt geschonken en mij daarin hebt bevestigd, ofschoon ik slechts stof ben, een onnut schepsel. Ik heb U nooit genoeg dank gezegd voor al deze weldaden; hoe zou ik U dan iets voor mijzelf durven vragen, wat ik nooit kan teruggeven? Maar, mijn Heer en Vader, zie neer op Uw Eniggeborene en schenk mij dat wat nodig is om mijn natuurlijke leven en dat van mijn echtgenoot in stand te houden, opdat ik Uwe Majesteit kan blijven dienen als ook Uw mensgeworden Woord, tot heil van de mensen." (IV Mar. 258:1/6).

 

VT. 4

Teneinde de smekingen van de lieflijke Moeder uit nog groter bezoeking te doen opstijgen liet de Allerhoogste toe, dat de elementen hen nog meer dan anders last berokkenden boven het lijden, dat vermoeienis, ontbering en honger veroorzaakten. Want er stak een storm op, welke hen teisterde met wind en regenvlagen en hen verblindde door zijn razernij. Deze overlaat deed de liefhebbende Moeder zeer veel verdriet, wegens haar zorgen voor het prille Kind van nog geen vijftig dagen oud. Ofschoon zij alles deed om Hem zoveel mogelijk te beschermen en te beschutten, kon zij toch niet verhinderen dat Hij de guurheid van het weer onderging, zodat Hij huilde van de koude, zoals elk ander kind dit zou gedaan hebben onder dergelijke omstandigheden. Toen maakte de zorgzame Moeder gebruik van haar macht als Koningin en Meesteresse van de Schepping en beval zij de elementen hun Schepper niet langer te belagen, Hem beschutting en verfrissing te bieden en hun woede op haar alleen te koelen. En zoals reeds eerder werd verteld, ter gelegenheid van de geboorte van Christus en bij de reis naar Jeruzalem, legde ook nu de wind zich neer, de storm bedaarde en durfde Moeder en Kind niet meer te naderen. Uit dankbaarheid voor deze voorzorg beval het Kindje Jezus Zijn engelen de minzame Moeder te helpen en haar als schild te dienen tegen de guurheid van de elementen. Zij gehoorzaamden onmiddellijk en vormden een schitterende en prachtige koepel rond en boven hun mensgeworden God, Zijn Moeder en de heilige Jozef. Hierin waren zij veiliger bewaakt en probater beschermd dan alle rijken en machtigen der wereld in hun paleizen en prachtige gewaden. Ditzelfde deden zij nog meerdere malen gedurende de reis door de woestijn. (IV Mar. 259:1/10). 

 

VT. 5

Niettegenstaande deze hulpverlening waren zij nog steeds zonder voedsel en in de onmogelijkheid door eigen kracht of eigen menselijke inspanning zich iets te verschaffen. Maar de Heer stond toe, dat zij deze ontbering zouden ondergaan, om door de handen der engelen, na de gebeden der Bruid te hebben aangehoord, daarin te voorzien. Zij brachten hen heerlijk brood en rijpe vruchten en een zeer smaakvolle drank. Dit alles werd door de engelen met eigen handen aangebracht. Daarna zongen allen tezamen lof- en dankliederen tot de Heer, Die de schepselen op passende tijden voedsel verstrekt, opdat de armen zouden kunnen eten en verzadigd zouden worden (Ps. 135:25), indien hun ogen op Zijn goedheid gericht zijn en hun vertrouwen in Zijn voorzienigheid verankerd is. Dit was dan het fijnzinnige feest, waarop de Heer Zijn drie verbannen Pelgrims in de woestijn van Bersabee (III Kon. 19:3) onthaalde, want het was dezelfde woestijn, waarin Elias, vluchtend voor Jezabel, op krachten werd gebracht door de engel, die hem een warmgebakken koek bracht, zodat hij in staat was naar de Horeb-berg te reizen. Maar toch kon noch dit brood, noch het brood en vlees, dat hem elke morgen door de raven op miraculeuze wijze werd gebracht bij de stroom van Carith, noch het manna, dat uit de hemel viel voor de Israëlieten, ofschoon dit brood der engelen genoemd werd en uit de hemelen viel, noch de kwartels, welke hen gebracht werden door de winden uit Afrika, noch de wolkentent welke hen overschaduwde, ook maar in de verste verte vergeleken worden met de bijstand en opbeuring, welke de Heer aan Zijn Eniggeborne, Zijn Moeder en de heilige Jozef verschafte. Want deze gunsten werden niet aan een profeet of aan een ondankbaar en gedachteloos volk verstrekt, zij waren bestemd tot voedsel en bescherming van een mensgeworden God, voor Diens waarachtige Moeder: zij waren bestemd voor het in stand houden van het natuurlijke leven van Christus, waarvan het eeuwige leven van het gehele menselijke ras afhing. Maar indien dit voedsel in waardigheid overeen kwam met de uitgelezenheid van de genodigden, dan was ook de uitgebrachte dank en hulde in overeenstemming met de toebedeelde zegeningen. De Heer liet toe, dat de nooddruft tot het uiterste steeg, waardoor dit alles zeer passend werd en de hulp van de hemel zich ten volle kon laten gelden. (IV Mar. 260:1/10). 

 

VT.6

Laten de armen zich in dit voorbeeld verheugen, laten de hongerigen toch vertrouwen, laten de behoeftigen nieuwe moed scheppen en niemand klagen over de Goddelijke Voorzienigheid, hoe zwaar hij ook bezocht wordt, hoe berooid hun staat ook is. Wanneer heeft de Heer ooit iemand in de steek gelaten, die op Zijn hulp vertrouwde? (Ps. 17:31). Wanneer heeft Hij zich ooit afgewend van Zijn arme en behoeftige kinderen? Wij zijn broeders van Zijn enige mensgeworden Zoon, kinderen en erfgenamen van Zijn zegeningen en eveneens kinderen van Zijn allerliefste Moeder. Waarom zou gij dan, kinderen van God en van deze allerheiligste Moeder, waarom zou gij dan zulke Ouders in uw armoede wantrouwen? Waarom ontrooft u hen en uzelf de eer en het voorrecht om u te helpen en geholpen te worden? Gaat toch naar Hem toe met nederig vertrouwen, zodat Zij u met Ouder-ogen kunnen aanzien en naar uw uitgeschreeuwde behoeften kunnen luisteren. De armen van deze Vrouwe zijn uitgestoken naar de behoeftigen en haar handen zijn immer geopend voor hen, die te kort komen. En gij, gij rijken dezer wereld, waarom vertrouwt gij zo koppig op uw onzekere rijkdommen, op gevaar af uw geloof te verliezen, terwijl gij voor uzelf zware lasten en zorgen opstapelt, zoals de Apostel dit meld? Door uw hebzucht laat u na u te gedragen als kinderen van God of van Zijn Moeder; door uw daden maakt gij van uzelf valse nakomelingen; want wettige kinderen vertrouwen op de liefde en de zorg hunner ouders en zouden het verafschuwen om op anderen hun hoop te stellen, die niet slechts vreemdelingen doch vijanden zijn. Deze waarheden werden mij door het Goddelijk licht geopenbaard en de naastenliefde gebiedt mij zo te spreken. (IV Mar. 261:1/11). 

 

VT. 7

De allerhoogste Vader verschafte onze Pelgrims niet slechts voedsel, maar Hij zorgde ook voor afwisseling tegen de verveling van deze reis en de voortdurende eenzaamheid. Het kwam enige malen voor dat, terwijl de hemelse Vrouwe op de grond uitrustte van haar vermoeienis, een grote hoeveelheid vogels naar haar toe kwamen vanuit de bergen, zoals dat ook reeds vroeger gebeurd was. Door de lieflijkheid van hun gekweel en de verscheidenheid hunner veren trachtten zij haar bezig te houden en te vermaken, waarbij zij op haar schouders en handen gingen zitten onder tekenen van grote vreugde. De allervoorzichtigste Koningin ontving hen hartelijk en nodigde hen uit hun Schepper te erkennen door hun liederen en Hem te danken voor de schoonheid, welke Hij hen gegeven had in hun prachtige veren, alsmede voor het geschenk van de lucht en de aarde, waarop zij zich mogen vermeien en die hen tevens elke dag opnieuw voedsel en onderhoud verschafte. De vogels beantwoordden haar aansporingen met vrolijke bewegingen en lieflijk gekweel, waarbij de liefhebbende Moeder instemde met zoete en melodieuze liederen voor het Kindje Jezus, Hem verheffend en zegenend, Hem erkennend als haar God en haar Zoon en als de Schepper van al deze wonderen. Ook de heilige engelen hadden deel aan deze lieflijke samenspraken, zij zongen om beurten hun lof-offeranden met de grote Vrouwe en deze eenvoudige vogels. Dit alles bracht een harmonie voort, welke meer door de geest dan door de zintuigen verstaan werd en welke een bewonderenswaardige eenheid voor de redelijke ziel betekende. (IV Mar. 262:1/7).

 

VT. 8

Bij andere gelegenheden sprak de hemelse Prinses met het Kind en zei: "Mijn liefde en licht van mijn ziel, hoe kan ik Uw lasten verminderen? Hoe zou ik U kunnen ontlasten? Wat zou ik kunnen doen om de vermoeienissen dezer reis te verminderen? O, ik wilde, dat ik U dragen kon, niet in mijn armen, maar in mijn boezem, en voor U een zachte rustbank kon bereiden in mijn hart, waarop U zich kunt uitstrekken zonder vermoeid te worden!" (IV Mar. 263:1/4). 

en de kleine Jezus antwoordde: "Mijn lieve Moeder, Ik lig zo heerlijk in uw armen op deze reis en Ik leun tegen uw borst, Ik verheug Mij door uw liefde en uw woorden klinken Mij zoet in de oren." (IV Mar. 263:5).

Soms spraken de Zoon en de Moeder innerlijk met elkaar en deze samenspraken waren zo verheven en Goddelijk, dat ik ze niet onder woorden kan brengen. De heilige Jozef deelde in vele van deze geheimenissen en vertroostingen, zodat zijn reismoeilijkheden daardoor verlicht werden en hij zijn vermoeienissen vergeten kon, omdat hij in zichzelf de vreugde en de lieflijkheid van dit gezelschap voelde. Toch hoorde hij niet, wat het Kind tot Zijn Moeder zei, want op dit tijdstip in Jezus leven was deze gunst slechts voor haar bestemd, zoals ik reeds hierboven aanstipte. Op deze wijze togen onze Bannelingen naar Egypte. (IV Mar. 263:6/9). 

 

Onderrichting mij toegestaan door de allerheiligste Maria, Onze Vrouwe.

 

VT. 9

Mijn dochter, juist zoals degenen die God kennen ook weten, hoe zij hun vertrouwen op Hem kunnen stellen, evenzo hebben zij die niet op Zijn goedheid en overgrote liefde vertrouwen, geen volmaakte kennis van de Majesteit Gods. Wegens het ontbreken van geloof en vertrouwen is de liefde ook gebrekkig; want zij beminnen gaarne degene in wie wij vertrouwen hebben en die wij hoogachten. In deze dwaling ligt de bron van alle schade, welke aan de stervelingen wordt toegebracht; want zij hebben zulk een gedeprecieerde voorstelling van de oneindige Goedheid, die hen schiep en in stand houdt, dat zij nalaten hun volle vertrouwen op hun God te stellen. Als ze hierin falen, falen ze eveneens in de liefde, welke Hem toe komt en zij verleggen die naar de schepselen. Zij waarderen in hen wat zij zelf zoeken, namelijk macht, rijkdom, ijdele eer en prachtvertoon. Ofschoon de gelovigen deze nadelige invloeden kunnen bestrijden door geloof en hoop, laten zij toe dat deze deugden dood en ongebruikt blijven en zij verlagen zichzelf daardoor tot waardeloze schepselen. Zij die rijkdommen hebben, vertrouwen daarop, en zij die er geen hebben, jagen ze gretig na; sommige verkrijgen ze door zeer laakbare middelen en handelingen; sommige stellen hun vertrouwen in invloedrijke personen, prijzen en vleien hen. En zo komt het dan dat slechts weinigen de Heer trachten te vinden op een wijze, waardoor zij Zijn voorzienende zorg verdienen; slechts zeer weinigen vertrouwen God en erkennen Hem als hun Vader, Die bereid is voor Zijn kinderen te zorgen, Die hen wil voeden en voorzien van alles wat nodig is, zonder daarin ooit te falen. (IV Mar. 264:1/8). 

 

VU. 0

Deze bedrieglijke fout heeft de aarde gevuld met wereld-aan-bidders; zij heeft haar gevuld met hebzucht en wellust, welke indruisen tegen de wet van de Schepper; zij heeft mensen krankzinnig gemaakt door verkeerde wensen, want zij allen streven naar rijkdommen en aardse bezittingen, waarbij zij voorgeven slechts hun behoefte te willen dekken, hetgeen slechts een uitvlucht is om hun gebrek aan belangstelling in hogere dingen te verbloemen. In werkelijkheid houden zij zichzelf schromelijk voor de gek, omdat zij het overbodige najagen; niet dat wat werkelijk noodzakelijk is, doch wat de wereldlijke trots wil. Indien de mensen hun verlangens beperken tot datgene wat werkelijk noodzakelijk is, dan zou het niet nodig zijn enig vertrouwen in schepselen te stellen in plaats van slechts God te vertrouwen, Die zelfs voor de jonge raven zorgt alsof hun gekrijs evenzovele gebeden betekende welke opgezonden worden naar hun Schepper om hulp te vragen (Prov. 28:8). Dit vertrouwen geeft veiligheid, daarom was ik niet in paniek tijdens mijn ballingschap en gedurende de langdurige reis. Aangezien ik op de Heer vertrouwde, zorgde Hij voor mij toen de nood het hoogst gestegen was. Ook gij, mijn dochter, die op de hoogte zijt van deze verheven Voorzienigheid, moet u niet afpijnigen als de nood daar is, en evenmin uw plichten verwaarlozen om voorzorgen te treffen, noch uw vertrouwen stellen op menselijke inspanningen, noch op de schepselen. Na gedaan te hebben wat van u verwacht wordt, is het meest probate middel te vertrouwen op de Heer, zonder in verwarring te geraken of verbijsterd te zijn; vertrouw onder geduld, ook als de hulp ietwat vertraagd wordt. Hulp zal steeds komen op het moment, waarop daarmee het grootste goed kan gedaan worden en als de vaderlijke liefde van de Heer zich het meest gepast en openlijk kan tonen. Zo geschiedde mij en mijn echtgenoot ten tijde van onze verlatenheid en noodzaak. (IV Mar. 265:1/9). 

 

VU. 1

Zij, die geen tegenslag kunnen verdragen en niet tegen ontberingen op kunnen; zij, die zich tot opgedroogde waterbronnen wenden (Jer. 2:5), vertrouwend op bedrog en op de machtigen dezer wereld; zij, die niet gematigd zijn in hun verlangens en gretig alles najagen wat niet noodzakelijk is voor het in stand houden van het leven; zij, die krampachtig vasthouden aan wat zij bezitten, in de vrees dat het zal verminderen en daarom de aalmoezen aan de armen onthouden; zij allen hebben redenen tot vrees dat de Goddelijke Voorzienigheid, Zich juist zo vrekkig jegens hen zal tonen als zij zuinig zijn met hun vertrouwen en in hun aalmoezen aan de armen, en hen zal onthouden wat ze in het andere geval uit Haar handen zouden ontvangen hebben. (IV Mar. 266:1). 

Maar de Vader in de Hemel, Die de zon doet opgaan over de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen (Mat. 5:45), en de regen doet neerkomen op de goeden en de kwaden, helpt toch allen en geeft hen leven en voedsel. Maar juist, zoals Zijn zegeningen zowel aan de goeden als aan de slechten gegeven worden, zo kan het geen vaste regel zijn, dat de goeden door God rijker met tijdelijke goederen worden bedacht dan de kwaden. Integendeel, Hij geeft er de voorkeur aan dat de uitverkorenen en gelovigen arm zijn (Jak. 2:5), omdat zij daardoor meer verdiensten kunnen vergaren en omdat er maar weinigen zijn die de weelde goed kunnen verdragen en daarin kunnen leven zonder ongeregelde hebzucht te koesteren. Ofschoon mijn allerheiligste Zoon en ik niets van dit gevaar te duchten hadden, wilde Hij toch dit voorbeeld aan de mensen verschaffen en hen in deze kennis, waardoor het eeuwige leven tot hen komt, onderrichten. (IV Mar. 266:2/5). 

 

 

Hoofdstuk XXIV

 

De heilige Reizigers Jezus, Maria en Jozef komen aan in Egypte; na enig rondzwerven bereiken Zij Heliopolis, alwaar grote wonderen gewrocht worden. 

 

VU. 2

Ik heb reeds gezegd, dat de vlucht van het mensgeworden Woord grote geheimenissen bevatte en gericht was op meer verheven doeleinden dan het ontvluchten van Herodes en diens vervolging. De vlucht naar Egypte vond plaats om de Heiland gelegenheid te geven dit land te bezoeken en aldaar wonderen te verrichten, waarover de oude Profeten gesproken hadden. Zeer in het bijzonder Isaiäs profeteert ze, als hij zegt: dat de Heer zich zal verheffen op een snelle wolk en Egypte zal intrekken; dat de afgoden van Egypte Zijn aanwezigheid zullen ondergaan en de harten der Egyptenaren, te midden daarvan, zullen vertederd worden (Is. 19:1). Dit geschiedde met andere dingen, welke vermeld werden in deze profetie, ten tijde van de geboorte van Christus onze Heer. Maar, voorbijgaand aan wat geen betrekking heeft op het mij gestelde doel, wens ik slechts te zeggen, dat Jezus, Maria en Jozef op de wijze, zoals door mij beschreven, hun weg vervolgden en in de bevolkte delen van Egypte aankwamen. Voordat Zij op de plaats, waar zij zouden verblijven, in Heliopolis, aankwamen, werden Ze door de engelen langs omwegen geleid, opdat Zij door vele plaatsen zouden komen, waar God wilde, dat Zijn wonderen en zegeningen zouden plaats hebben voor het welzijn der Egyptenaren. Zo geschiedde het, dat Zij over deze reis meer dan vijftig dagen deden; en de afstand van Bethlehem of Jeruzalem, door Hen afgelegd meer dan tweehonderd mijlen bedroeg, terwijl de rechtstreekse weg een zo lang uitgesponnen reis niet nodig zou gemaakt hebben. (IV Mar. 267:1/7). 

 

VU. 3

Egypte was geheel overgeleverd aan afgoderij en het daarmee samengaande bijgeloof. Zelfs de kleine dorpen van dit land stonden vol afgodsbeelden. In vele dezer plaatsen waren tempels gebouwd, waar de duivelen woonden; en de inwoners, daartoe onderricht door deze duivels, verzamelden zich daarin om diensten voor hen te verrichten en offers te hunner ere te brengen, terwijl de duivelen hun gebeden beantwoordden met orakelspreuken en zodoende dit dwaze en bijgelovige land geheel in hun macht hadden. Geheel ondergedompeld in dit soort bedriegerijen leefden zij in een dusdanige dwaling en onderwerping aan de duivelen, dat slechts de sterke arm van de Heer (dat is: het mensgeworden Woord) dit op drift zijnde volk zou kunnen verlossen en hen zou kunnen bevrijden van de onderdrukking door Lucifer. Het was een hardvochtiger en veel gevaarlijker slavernij dan die, welke het volk van Israël ondervonden had van de Egyptenaren (Ex. 1:11). Om deze bevrijding tot stand te brengen en hen die in de schaduwen des doods (Luc. 1:79) leefden te verlichten, als ook om hen het grote licht te laten zien waarover Isaiäs (Is. 9:2) gesproken had, beschikte de Allerhoogste het zo, dat de Zon der gerechtigheid, Christus (Mal. 4:2), vlak na Zijn geboorte in Egypte zou verschijnen in de armen van Zijn allergelukkigste Moeder, en dat Hij door dit land zou trekken, en er doorheen zou reizen en het overal verlichten zou door de kracht van Zijn Goddelijk Licht. (IV Mar. 268:1/6). 

 

VU. 4

Zo bereikten dan het Kind Jezus met Zijn Moeder en de heilige Jozef het bevolkte gebied van Egypte. Bij het binnentreden van de steden richtte het Goddelijk Kind, rustend in de armen Zijner Moeder, Zijn ogen en handen op naar de Vader, aan Wie Hij vroeg de door satan gevangen gehouden bewoners te willen redden. En onmiddellijk, gebruik makend van Zijn oppermachtige en Goddelijke kracht, werden de duivels weggejaagd en in de hellekrochten geworpen. Gelijk bliksemschichten uit de wolken schoten zij te voorschijn en stortten neer naar de allerlaagste diepten van hel en duisternis (Luc. 10:4). Tegelijkertijd versplinterden de afgoden op de grond, de altaren vielen aan diggelen en de tempels verbrokkelden tot ruïnes. De oorzaak van deze wondere uitwerkingen was bekend aan de hemelse Vrouwe, want zij verenigde haar gebeden met die van haar allerheiligste Zoon, als Medewerkster aan de reddingsopdracht. De heilige Jozef wist ook dat dit werk was van het mensgeworden Woord; en hij prees en verheerlijkte Hem in heilige bewondering. Maar de duivelen, die de Goddelijke kracht ondergingen, wisten niet waar deze vandaan kwam. (IV Mar. 269:1/8). 

 

VU. 5

Het Egyptische volk was zeer verbaasd over deze onverklaarbare gebeurtenissen, ofschoon onder de meer geletterden sinds het verblijf van Jeremias in Egypte een oude overlevering bekend was, waarin werd gezegd, dat een Koning der Joden zou komen en de tempels der afgoden verwoest zouden worden. Het gewone volk echter kende deze profetie niet en de geletterden wisten niet hoe of zij vervuld zou worden: en daarom werd de schrik en de verwarring onder allen verspreid, zoals door Isaiäs (Is. 9:1) voorspeld was. In deze verwarring en in hun angst, kwamen enige hunner, die over deze gebeurtenissen nadachten, naar onze grote Vrouwe en de heilige Jozef; en, in hun nieuwsgierigheid, ontstaan door het zien  van deze vreemdelingen in hun midden, spraken zij hen ook over de verwoesting hunner tempels en hun afgoden. Deze gelegenheid gebruikend begon de Moeder der wijsheid deze mensen de ogen te openen. Zij sprak tot hen over de ware God, leerde hen, dat Hij de enige en ene Schepper is van hemel en aarde, Die alleen recht heeft op aanbidding en erkenning als God; dat alle anderen slechts valse en bedrieglijke goden zijn, niets meer dan hout of klei, of metaal waaruit ze vervaardigd zijn, zonder ogen, oren of macht; dat dezelfde kunstenaars die hen gemaakt hadden, hen ook weer konden vernietigen, en welke ander mens dan ook ditzelfde zou kunnen doen; want elk mens is machtiger en edeler dan zij; dat de orakelspreuken antwoorden waren van de leugenachtige en bedriegende duivelen in hen; en dat ook deze geen macht hadden, omdat dat er slechts één ware God bestaat. (IV Mar. 270:1/5).

 

VU. 6

De hemelse Vrouwe was zo minzaam en vriendelijk in haar woorden en toch tegelijkertijd zo vol leven en kracht, haar verschijning was zo voorkomend en heel haar spreken had zulk een heilzame uitwerking, dat het gerucht van de aankomst van deze vreemde Pelgrims snel de ronde deed in verschillende steden en velen zich verzamelden om Hen te zien en te horen. Daarenboven hadden de machtige gebeden van het mensgeworden Woord een verandering in de harten der mensen teweeg gebracht, en de ineenstorting van de afgoden had een ongelofelijke beroering onder dit volk teweeg gebracht, waardoor in hun geesten kennis van de ware God en berouw over hun zonden gekomen was, zonder dat ze wisten vanwaar en door wie deze zegeningen over hen gekomen waren. Jezus, Maria en Jozef vervolgden hun weg door vele steden van Egypte, terwijl zij deze en vele andere wonderen verrichtten, niet slechts duivelen uitdrijvend uit de afgodsbeelden, maar ook uit vele lichamen die bezeten waren; Zij genazen vele die smartelijk en gevaarlijk ziek waren en verlichtten de harten door de leerstellingen der waarheid en van het eeuwige leven. Door deze en andere tijdelijke zegeningen, welke zo vol uitwerking zijn op de onwetende, wereldse mensen, werden vele genoopt naar de onderrichtingen van Maria en Jozef betreffende een goed en heilig leven te luisteren. (IV Mar. 271:1/4). 

 

VU. 7

Zij kwamen aan in Hermopolis, gelegen in de richting van Thebaïs, door sommigen de stad van Mercurius genoemd. Daarin bevonden zich vele afgoden, welke onveilig werd gemaakt door machtige duivelen. Eén hunner woonde in een boom bij de ingang der stad; want de bewoners die daar in de buurt woonden, waren begonnen deze boom wegens zijn grootte en schoonheid te vereren, wat voor de duivel een aanleiding was om daarin zijn intrek te nemen. Toen het mensgeworden Woord in het gezicht van deze boom kwam, werd niet alleen de duivel eruit geslingerd en in de hel gesmakt, maar de boom boog tot op de grond, alsof hij verheugd was over zijn geluk, want zelfs de redeloze schepselen beaamden hoe tiranniek de overheersing van de duivel was. Dit soort wonderbaarlijke eerbiedbetuiging der bomen geschiedde ook op andere momenten van deze reis van Christus, ofschoon deze voorvallen niet alle beschreven zijn. (IV Mar. 272:1/5)

Maar de herinnering aan dit voorval bleef door vele eeuwen voortbestaan, want de bladeren en vruchten dezer boom genazen vele ziekten. Over dit wonder vertellen ons enige schrijvers zowel als over andere wonderen welke in andere steden, bezocht door het mensgeworden Woord en Zijn Moeder, geschiedden (I Nicephor 10:31) (I Sozomen 5:20) (II Brocard 4). Er is tot op de huidige dag een bron in de nabijheid van Caïrom waaruit de hemelse Vrouwe water geput zou hebben voor haarzelf en het Kind, als ook tot reiniging Zijner kleren, zo zegt een overlevering. Dit alles berust op waarheid, want deze wonderen zijn nog steeds levend en deze plaatsen worden nog immer bezocht, niet slechts door de gelovigen, maar ook door de ongelovigen, die daar bij tijd en wijle tijdelijke weldaden ondervinden van de hand des Heren. Want ook de ongelovigen verkrijgen daar sommige gunsten, opdat de Heer zich onder hen kan rechtvaardigen en de herinnering aan deze geheimenissen behouden zal blijven. Maar het is niet nodig daar nu nog langer over te spreken, aangezien de grootste wonderen, welke de Heer gedurende Zijn verblijf in Egypte wrochtte, in Heliopolis geschiedden, dat niet zonder geheimzinnige betekenis de stad van de zon genoemd werd en nu "Caïro de Grote" wordt genoemd. (IV Mar. 272:6/11).  

 

VU. 8

Al schrijvende over deze wonderen vroeg ik de grote Koningin hoe het mogelijk was geweest, dat Zij met het Kind door zovele vreemde landstreken en steden gereisd was, want dit verbaasde mij zeer. Want het scheen mij toe, dat Zij daardoor de vermoeienissen en lasten der reis uitzonderlijk verzwaarde. Onze Vrouwe antwoordde mij: "Verwonder er u niet over, dat mijn allerheiligste Zoon en ik zo ver reisden om zielen te winnen. Om wille van één ziel zouden Wij, indien dat mogelijk ware en er geen andere weg zou hebben bestaan, gaarne de gehele wereld doorkruizen." (IV Mar. 273:1/4). 

Indien alles wat Jezus en Maria deden voor onze redding ons groots voorkomt, komt dit voort uit wanbegrip van Hun liefde, en omdat wij er eveneens geen idee van hebben op welke wijze wij deze liefde moeten beantwoordden. (IV Mar. 273:5). 

 

VU. 9

Lucifer werd in grote verwarring gebracht door de nieuwe en nog nooit vertoonde kracht waarmee zovele duivelen na de boven beschreven gebeurtenissen naar de hel werden teruggedreven. Vol woede trok hij de wereld in op zoek naar de oorzaak van deze onverwachte voorvallen. Hij dwaalde door heel Egypte, waar zoveel tempels en altaren van zijn afgoden verwoest waren, en in Heliopolis aangekomen, de grootste der steden en de plaats van de volledige ruïne van zijn rijk, probeerde hij vast te stellen wat voor soort mensen aldaar woonden. Hij zag niets wat hen onbekend was, behalve dat de allerheiligste Maria in die stad was aangekomen. Het Kind Jezus achtte hij niet van belang, omdat hij dacht dat dit een gewoon kind was, juist zoals andere kinderen van zijn leeftijd, want hij wist niets bijzonders over Hem. Maar aangezien hij reeds zo dikwijls overwonnen was door de deugden en de heiligheid van de Moedermaagd, werd hij bevangen door nieuwe ontsteltenis. Ofschoon hij een vrouw veel te onbelangrijk vond voor zulke grote werken, besloot hij toch haar opnieuw te vervolgen en zijn lotgenoten in de boosheid tegen haar op te zetten. (IV Mar. 274:1/7). 

 

VV. 0

Hij keerde onmiddellijk terug naar de hel en riep een bijeenkomst van de prinsen der duisternis bijeen. Hij deelde hen mee, dat de tempels en de afgoden in Egypte verwoest waren. Want deze duivelen waren door de Goddelijke kracht zo plotseling en met zulk een snelheid uit hun plaatsen van inwoning gesmakt, onder grote verwarring en kwellingen, dat zij bij hun vertrek niets hadden kunnen vaststellen over het lot van de afgoden en de tempels, waaruit zij gedwongen waren te vertrekken. Lucifer deelde hen alles mede wat geschied was, en dat hij vreesde dat zijn rijk in Egypte tot ondergang gedoemd was. Hij deelde hen ook mee, dat hij de oorzaak van deze verwoesting niet had kunnen vaststellen, omdat hij daar slechts die Vrouw, zijn vijand (want zo noemde de draak de allerheiligste Maria) had aangetroffen, en ofschoon hij wist, dat haar kracht zeer groot was, wilde hij toch niet zo ver gaan deze zo hoog aan te slaan, dat ze voor alles wat gebeurd was verantwoordelijk zou zijn. Toch was het zijn wens, dat allen de strijd met haar opnieuw zouden aanbinden en allen zich daarop terdege zouden voorbereiden. De volgelingen van Lucifer riepen uit, dat zij gereed waren om hem te gehoorzamen; zij trachtten hem te troosten in zijn wanhopige woede en beloofden hem de overwinning te zullen behalen, alsof hun krachten even groot waren als hun aanmatiging (Is. 16:6). (IV Mar. 275:1/7). 

 

VV. 1

Vele legioenen duivelen trokken uit de hel naar de plaats waar de Koningin des hemels zich toentertijd bevond. Aangezien zij vermoedden, dat God de allerheiligste Maria als Zijn instrument gebruikt had om hen al hunne verliezen in dat ongelukkige land te berokkenen, dachten zij hun nederlaag weer goed te maken en hun rijk weer op te kunnen richten, indien ze er in zouden slagen haar te overwinnen. Maar zij waren zeer verbaasd, toen zij bemerkten dat telkens wanneer zij trachtten haar te naderen om met hun duivelse bekoringen te beginnen, ze niet dichter bij haar konden komen dan op een afstand van tweeduizend voet; want zij werden tegengehouden door de Goddelijke kracht, welke zij, uitgaande van de hemelse Vrouwe zelf, gewaar werden. Ofschoon Lucifer en de vijandige benden zich hevig te weer stelden, werden ze verlamd en als het ware door stevige en knellende ketenen vast gehouden, zonder in staat te zijn de onoverwinnelijke Koningin te bereiken, terwijl zij hun worstelingen gade sloeg met de almacht Gods in haar armen. Toen Lucifer bleef volhouden en poogde door te zetten, werd hij plotseling met al zijn eskadrons van zondige geesten in de afgrond van de hel geworpen. Deze nederlaag en ondergang vervulde de draak met hevige kwellingen en angsten, en aangezien hetzelfde hem reeds enige malen overkomen was sedert de Menswording, bekroop hem een nieuw voorgevoelen, een nieuwe onzekerheid, over de komst van de Messias in de wereld. Maar aangezien hij niets van dat geheim af wist en verwachtte dat de Messias met grote pracht en majesteit Zijn intrede zou doen, bleef zijn onzekerheid en twijfel bestaan, terwijl hij vervuld bleef met woede en razernij. Hij werd verteerd met de wens te ontdekken wat de oorzaak van zijn lijden was, en hoe meer hij vorste, des te meer verwarde hij zichzelf in de duisternis en des te minder kon hij de werkelijke oorzaak vaststellen. (IV Mar. 276:1/8). 

 

Onderrichting mij door de Koningin des Hemels, de allerheiligste Maria, gegeven.

 

VV. 2

Mijn dochter, de vertroosting welke de getrouwe vrienden van mijn allerheiligste Zoon ondervinden, is groot en bovenal het andere te waarderen. Zij ontvangen ze indien ze met levendig geloof en vertrouwen worden toegelaten tot de dienst der Heer der heren en de God der goden, Die alleen macht heeft en regeert over de gehele schepping en triomfeert over zijn vijanden. Door dit gevoel van vertrouwen wordt het verstand blij, het geheugen schept vreugde, de wil is verheugd en alle krachten van de toegewijde ziel genieten de lieflijkheid van de allerverhevenste activiteit. Want zij zijn geheel verslonden in deze allerhoogste Goedheid, Heiligheid en oneindige Macht, Die niemand buiten Zichzelf nodig heeft en Wiens wil alle geschapen dingen regeert (II Mach. 14:35) (Apoc. 4:11). O hoeveel duizendvoudige zegeningen gaan verloren voor die stervelingen, die, hun waar geluk vergetend, al de hun toegemeten tijd en al hun krachten gebruiken voor de zichtbare dingen, de voorbijgaande genoegens najagen en de schijn-goede en de bedrieglijke goederen van deze wereld trachten te bemachtigen! In het licht en de kennis, welke u, mijn dochter, geschonken zijn, wens ik dat gij dit gevaar van u verwijderd houdt, en dat uw verstand en uw geheugen zich bij voortduring zullen bezighouden met de werkelijkheid van het wezen van uw God. Verdrink uzelf in deze eindeloze zee, verlevendig uzelf daarmee en herhaal zonder ophouden: "Wie is er gelijk aan God, onze Heer, Die in den hoge woont en neerkijkt op de nederigen in hemel en op aarde?" (Ps. 112:5). Wie is er gelijk aan Hem, Die almachtig is en van niemand afhankelijk is? Hij, Die de trotsen vernedert en hen ter neer werpt die de blinde wereld machtig noemt, Die over de duivel triomfeert en hem in de afgrond slingert? (IV Mar. 277:1/9). 

 

VV. 3

Opdat uw hart zich des te meer over deze waarheden moge verheugen en groter macht over de vijanden van de Allerhoogste en die van uzelf moge verkrijgen, wens ik, dat gij mij navolgt voor zover dit mogelijk is, gloriërend in de overwinningen en triomfen van Zijn machtige arm en trachtend voor uzelf een deel te bemachtigen van die triomfen welke Hij over deze wrede draak viert. Geen geschapen tong, noch die der serafijnen kan beschrijven wat mijn ziel voelde, toen ik mijn allerheiligste Zoon zulke wonderen zag verrichten jegens Zijn vijanden, ten bate van de zielen, die door hun zonden als verblind en geterroriseerd waren, en tot verheffing en tot eer van de Allerhoogste. In deze vreugdestemming verheerlijkte ik de Heer, en in vereniging met mijn Zoon componeerde ik nieuwe lofliederen als Zijn Moeder en als Bruid van de Heilige Geest. Gij zijt een dochter der heilige Kerk en een bruid van mijn allergezegendste Zoon, begiftigd met Zijn genade: daarom is het gerechtvaardigd, dat gij ijverig deze glorie en eer voor Hem tracht te winnen door Zijn vijanden te weerstreven en te strijden voor de triomfen van uw Bruidegom. (IV Mar. 278:1/4). 

 

 

Hoofdstuk XXV

 

In overeenstemming met de Goddelijke Wil vestigen Jezus, Maria en Jozef zich dicht bij de stad Heliopolis en regelen zij hun dagelijks Leven gedurende hun Ballingschap.

 

VV. 4

De overleveringen, welke in vele delen van Egypte de herinnering aan de wonderen, verricht door het mensgeworden Woord, levendig hielden, hebben onder de heilige en andere schrijvers aanleiding gegeven tot verschil van mening omtrent de stad, waarin onze Ballingen leefden gedurende hun verblijf in Egypte. Doch zij allen kunnen gelijk hebben en hun beweringen kunnen in overeenstemming zijn met de feiten, aangezien elk hunner wellicht over een ander tijdsbestek spreekt van het verblijf onzer Pelgrims in Memphis, of het Babylon van Egypte, of in Matareich; want Zij bezochten niet slechts deze steden, doch vele andere. Wat mij betreft moet ik mededelen, dat mij gezegd is, dat zij door al deze steden trokken en daarna Heliopolis bereikten, alwaar Zij Zich vestigden. Hun heilige engelbewaarders gaven de hemelse Koningin en de heilige Jozef opdracht Zich in deze stad te vestigen. Want, naast de verwoesting der tempels en afgodsbeelden, hetgeen juist zoals in andere plaatsen ook hier bij hun aankomst geschiedde, had de Heer besloten nog andere wonderen tot Zijn eer en tot redding der zielen te verrichten; en de inwoners van deze stad (in overeenstemming met het geluk reeds voorgetekend in haar naam: "Stad der Zon") zouden de Zon der gerechtigheid en genade over zich zien opgaan en over zich zien schijnen. In opvolging van deze bevelen trachtte de heilige Jozef een huis te kopen voor een passende prijs in de onmiddellijke omgeving der stad; en de Heer beschikte het zo, dat hij daar een armelijk en eenvoudig, doch zeer passend huis zou vinden, geheel volgens de verlangens van de Koningin des hemels. (IV Mar. 279:1/6). 

 

VV. 5

Na deze woning dichtbij Heliopolis gevonden te hebben namen zij er hun intrek in. De hemelse Vrouwe wierp zich, toen zij de eerste keer dit huis met haar Goddelijke Zoon en de heilige Jozef betrad, op de grond, kuste deze onder diepe nederigheid en dankte onder liefdebetuigingen de Allerhoogste voor het verschaffen van deze rustplaats na hun lange en moeizame omzwervingen. Zij dankte ook de aarde, welke haar gedragen had en de elementen, welke haar verdragen hadden, want in haar onvergelijkelijke nederigheid bleef zij zichzelf onwaardig beschouwen voor elke gunst. Zij aanbad het onveranderlijk Wezen van God in deze nederige houding en droeg Hem alles op wat zij in dit huis tot Zijn eer en aanbidding zou doen. In haar innerlijk droeg zij al haar krachten en vermogens aan Hem op en zij bood aan alle vermoeienissen en lasten welke de Almachtige haar zou over zenden gedurende haar ballingschap, met vreugde en zonder talmen te aanvaarden; want in haar voorzichtigheid zag zij deze reeds voor zich en omhelsde ze alle met liefde. Door haar Goddelijke kennis wist zij het lijden naar waarde te schatten; zij begreep hoe hoog dit werd aangeslagen voor het Goddelijk tribunaal, en hoe haar allerheiligste Zoon dit als een rijke schat en erfenis beschouwde. Na deze verheven daden van piëteit gesteld te hebben maakte zij het armelijke kleine huisje schoon, waartoe ze de artikelen leende. Ofschoon onze hemelse vreemdelingen nu voldoende beschut werden door naakte muren, ontbraken hen toch alle andere zaken, waarmee Zij Zich in leven zouden kunnen houden en die, welke dienen moesten om het dagelijks leven dragelijk te maken. Aangezien ze nu in een bewoond land waren, ontbrak het hen aan de wonderdadige bijstand door bemiddeling van de engelen in de woestijn aan hen verleend, en de Heer leverde hen over aan de laatste toevlucht der armen: het bedelen om aalmoezen. Nu zij in zulke armoedige omstandigheden terecht gekomen waren, ging de heilige Jozef er op uit om dit soort hulp ter liefde Gods te zoeken. Hij gaf daarbij een voorbeeld aan de armen niet over hun bezoeking te klagen, en, aangezien alle andere wegen gefaald hadden, zich niet te schamen over dit laatste redmiddel. Want de Heer van de gehele schepping stelde Zichzelf reeds zo vroeg onder noodzaak te bedelen voor Zijn onderhoud om beter in de gelegenheid te zijn de aalmoezen honderdvoudig te vergoeden. (IV Mar. 280:1/12). 

 

VV. 6

Gedurende de eerste drie dagen na hun aankomst in Heliopolis, juist zoals dit het geval was in andere plaatsen van Egypte, had de Koningin voor haarzelf en voor haar Eerstgeborene geen andere onderhouds-mogelijkheden dan werd geleverd door het bedelen van Zijn voedstervader de heilige Jozef. Toen hij enig loon begon te verdienen door zijn werk, maakte hij een eenvoudige rustbank voor de Moeder en een wiegje voor haar Zoon; terwijl hijzelf als rustplaats slechts de kale grond had, want het huis had geen meubilair totdat hij door eigen werkzaamheden erin slaagde enige der meest onontbeerlijke stukken, ten gerieve van alle drie, te vervaardigen. In verband hiermee moet ik niet verzwijgen, dat in hun uiterste armoede en nood de allerheiligste Maria en Jozef toch geen spijt hadden over hun huis in Nazareth noch dachten aan hulp van hun verwanten en vrienden, noch aan de gaven der Koningen, welke Zij hadden weggeschonken, en nu, indien ze behouden zouden zijn, goede diensten hadden kunnen bewijzen. Al deze spijtgevoelens waren hen vreemd, ook klaagden Zij niet over de armoede en het gebrek in vergelijking met het verleden of in angst over de toekomst. Zij droegen alles met onvergelijkelijke gelijkmoedigheid, blij en rustig, en gaven Zich in hun barre nood en armoede geheel over aan de Goddelijke Voorzienigheid. (IV mar. 281:1/5). 

O hoe klein zijn onze ontrouwe harten! Wat martelen wij ons af in angsten en zorgen, als wij bedreigd worden door armoede en gebrek! Onmiddellijk denken wij schamper terug aan verloren kansen, aan het niet gebruiken van het één of andere voordeel, of aan daden welke wij hadden kunnen stellen om ons ongeluk te voorkomen. Al dit soort klachten zijn dwaas en ijdel, zij kunnen ons geen soelaas geven. Ofschoon het zeer zeker goed zou geweest zijn, indien wij de zonden, waarover wij op deze manier gestraft worden, niet zouden hebben bedreven, toch zijn wij in de regel meer bedroefd over de tijdelijke nadelen, welke daaruit voortvloeien, dan over de schuld, welke wij door die zonden op ons geladen hebben. Wij zijn traag en onze harten staan niet open voor de geestelijke dingen, welke bevorderlijk zijn voor onze rechtvaardiging en groei in genade (Luc. 24:25); terwijl wij aan de andere kant vol van energie en geheel toegewijd onze tijdelijke zaken en zorgen aanpakken. Het voorbeeld van onze Bannelingen is inderdaad een strenge terechtwijzing voor onze laag-ingestelde aardgebondenheid. (IV Mar. 281:6/12). 

 

VV. 7

De allervoorzichtigste Vrouwe en haar echtgenoot, arm en verstoken van elke tijdelijke hulp, waren tevreden met de armzaligheid van hun kleine woning. Van de drie kamers, welke deze bevatte, bestemden ze er één tot heiligdom en tempel van het Kindje Jezus, waarover de allerzuiverste Moeder met tedere zorgen zou waken. Daar werd het wiegje en de kale rustbank neergezet, waarvoor na enige dagen uit de opbrengst van het werk van de heilige Jozef en door vriendelijkheid van enige vrome vrouwen iets verkregen werd om deze te bekleden. Een andere kamer werd afgezonderd voor slaap- en bidplaats van de heilige Jozef. De derde zou als werkplaats tot het uitoefenen van zijn ambacht moeten dienen. Gezien hun grote armoede, als ook wegens de grote moeilijkheden bij het verkrijgen van voldoende werk als timmerman, besloot de grote Vrouwe hem met het werk harer handen bij te staan bij het verdienen van de kost. Zij voerde haar besluit onmiddellijk uit door te trachten enig verstelwerk te verkrijgen door bemiddeling van de haar goedgezinde vrouwen, waarmee zij enige omgang had gekregen, omdat zij aangetrokken werden door haar nederigheid en beminnelijkheid. Aangezien alles wat zij aanpakte of waarmee zij zich bezig hield steeds even volmaakt was, verspreidde zich de faam harer kunde snel, zodat zij nooit gebrek aan werk had. Met de opbrengst ervan vulde zij de karige middelen voor het levensonderhoud van haar Zoon, de ware God en mens, aan. (IV Mar. 282:1/9). 

 

VV. 8

Teneinde de onmisbare levensmiddelen en kleren, alsmede de zeer eenvoudige meubels voor het huis te verkrijgen en alle noodzakelijke onkosten te kunnen betalen, scheen het onze Koningin toe, dat zij haar gehele dag met werken moest doorbrengen en de nacht gereserveerd bleef voor haar geestelijke oefeningen. Zij besloot hiertoe, niet uit enig winstbejag, of omdat haar bespiegelingen gedurende de dag onderbroken zouden worden, want dat bleef haar voortdurende bezigheid in de aanwezigheid van het Goddelijk Kind, zoals ik reeds meermalen gezegd heb en nog vele malen herhalen zal. Maar enige uren, welke zij gemeenlijk met bijzondere oefeningen vulde, wenste zij over te brengen naar de nacht, om zodoende de werkuren te kunnen uitbreiden, omdat zij Gods wonderbare hulp niet wilde afsmeken voor iets, dat zij zelf door meer werk van haar kant zou kunnen volbrengen. In al zulke gevallen vragen wij meer om wonderbaarlijke tussenkomst om ons gemak te dienen dan wegens de noodzakelijkheid daartoe. De allervoorzichtigste Koningin vroeg de eeuwige Vader te zorgen voor het onderhoud van haar Goddelijke Zoon, maar tegelijkertijd ging zij door met daarvoor te werken. Zij verenigde haar werken met haar gebed, om de levensbenodigdheden, net als andere mensen, te verkrijgen, maar zij deed dit als iemand die noch zichzelf noch haar eigen krachten vertrouwt. (IV Mar. 283:1/6). 

 

VV. 9

Het Kindje Jezus schepte welbehagen in de voorzichtigheid van Zijn Moeder en in haar berusting onder haar armelijke omstandigheden; en als dank voor haar trouw wenste Hij de arbeid, welke zij op zich genomen had, te verzachten. Op een dag sprak Hij tot haar vanuit de wieg en zei: "Mijn Moeder, Ik zou u een levensregel en een regel voor uw werk willen geven." (IV Mar. 284:1/2). 

De hemelse Moeder knielde onmiddellijk voor Hem neer en antwoordde: "Mijn liefste Lief en Heer van geheel mijn wezen, ik prijs en verheerlijk U, omdat Gij U verwaardigd hebt tegemoet te komen aan mijn geheime gedachten en wensen; moge het U vreugde bereiden mijn voetstappen naar Uw heilige wil te leiden om al mijn werken naar Uw wensen te regelen en geheel volgens Uw welbehagen al mijn bezigheden op elk uur van de dag voor te schrijven. En aangezien Uwe Godheid mens werd en Uwe Majesteit Zich neerboog over mijn verlangens, spreek dan, Licht van mijn ogen, want Uw dienares luistert." (IV Mar. 284:3/4). 

De Heer antwoordde: "Mijn liefste Moeder, vanaf het vallen van de avond (dat is vanaf negen uur 's avonds in onze tijdrekening), moet gij enige rust nemen en slapen. En vanaf middernacht tot het aanbreken van de dag kunt gij uzelf met Mij bezighouden met bespiegelingen en Wij zullen dan de eeuwige Vader prijzen. Daarna moet gij het noodzakelijke voedsel voor uzelf en Jozef gereed maken; waarna gij Mij moet voeden en Mij in uw armen houden tot het derde uur, waarna gij Mij in de armen uwer echtgenoot legt, om hem enige verkwikking in zijn zware werk te geven. Trek u dan terug totdat het tijd is zijn maaltijd te bereiden en zet uzelf aan het werk. Aangezien gij de Heilige Boeken niet bij u hebt, Die u zoveel vertroosting gegeven hebben, kunt gij door Mijn Heilige kennis diep ingaan op de leerstellingen van het eeuwige leven, zodat gij Mij volmaakt zult kunnen navolgen. En bid bij voortduring tot de eeuwige Vader voor de zondaren." (IV Mar. 284:5/10). 

 

VW. 0 

De allerheiligste Maria liet zich bij al haar bezigheden gedurende haar verblijf in Egypte door deze regel leiden. Elke dag voedde zij het Goddelijk Kind drie maal aan haar borst; want toen Hij haar het uur van de eerste voeding in de morgen mededeelde verbood Hij haar niet Hem op andere tijden, waaraan zij Hem vanaf de Geboorte gewend had, te voeden. De hemelse Moeder verrichtte haar werk steeds op haar knieën in Zijn aanwezigheid; en het kwam veel voor, dat Zij beiden, de Koning vanuit Zijn wieg en de Moeder al werkende tezamen geheimnisvolle lofliederen zongen. Indien ze opgeschreven zouden zijn, zouden ze een groter aantal vormen dan alle psalmen en hymnen welke door de Kerk gebruikt worden, en alle anderen welke opgeschreven staan; want er kan geen twijfel over bestaan, dat God met de bron Zijner menselijkheid, Zijn allergezegendste Moeder, op een meer verheven en meer wondere wijze sprak dan met David, Mozes, Anna en alle Profeten. Door deze hemelse hymnen werd de hemelse Moeder bij voortduring vervuld door nieuwe invloeden der Godheid en nieuwe verlangens tot vereniging met Zijn onveranderlijk Wezen; want slechts zij was de Phoenix, die in deze vlammenzee kon vernieuwd worden, en de koninklijke Adelaar, die in dit onuitsprekelijk licht kon doordringen en van de ene hoogte naar de andere hoogten, waarheen geen ander geschapen wezen het zou wagen zijn vlucht te wieken, kon opstijgen. Zij voldeed aan het doel, waartoe het Goddelijk Woord het vlees had aangenomen in haar maagdelijke schoot, namelijk: de redelijke schepselen mede te trekken en op te richten naar de Godheid. Aangezien zij het enige Schepsel was, dat geen beletsel van zonde en de uitwerkingen daarvan vertoonde, noch bestuurd werd door ongeregelde hartstochten en lusten, doch geheel vrij was van de naar de aarde gerichte neigingen onzer natuur, vloog zij opwaarts naar haar Geliefde en Zijn verheven woonstede en zij rustte niet totdat zij het Hart daarvan bereikt had, de Godheid Zelf. Daarenboven had zij steeds de weg van het Licht (Joh. 16:6) voor ogen, het mensgeworden Woord, en al haar wensen en neigingen kwamen tezamen in het onveranderlijke Wezen van de Allerhoogste. Daarom spoedde zij zich voort in brandende liefde, omarmde eerder haar doel dan dat zij zich er heen spoedde, meer levende in haar Liefde dan in haar leven. (IV Mar. 285:1/9). 

 

VW. 1

Soms sliep het Goddelijk Kind onder het waakzame oog van Zijn gelukkige Moeder, opdat ook deze tekst zou bewaarheid worden: "Ik slaap, maar mijn hart waakt" (Cant. 5:2). En aangezien dit allerheiligste lichaam van haar Zoon voor haar was als een allerzuiverste spiegel, waarin zij de geheimen van Zijn Vergoddelijkte Ziel en Haar werkingen (Wis. 7:16) zag en daarin doordrong, zag zij zichzelf daarin telkens weer. In het bijzonder was het troostvol voor de hemelse Vrouwe de allerheiligste Ziel van haar Zoon aan haar getoond te zien in al haar heldhaftige daden als een Pelgrim en toch als een Begrijper, terwijl terzelfdertijd Zijn menselijke vermogens teloor gingen in de rustige en schone slaap van een kind en Zijn gehele menselijkheid hypostatisch verenigd was met de Godheid. Onze taal is niet in staat de lieflijke aandoeningen en liefdesvluchten te beschrijven, noch de heldhaftige daden van de Koningin bij deze gelegenheden; zij schiet daarin te kort; maar laat geloof en liefde aanvullen, waar woorden ontbreken. (IV Mar. 286:1/4). 

 

VW. 2

Telkens wanneer zij de heilige Jozef de vertroosting wilde schenken het Kindje Jezus in zijn armen te houden, zei de Moeder van God: "Mijn Zoon en Heer, zie neer op Uw trouwe dienstknecht Jozef met de liefde van een zoon en vader, en verheug U over de zuiverheid van zijn liefhebbende ziel, die zo aanvaardbaar is in Uw ogen." (IV Mar. 287:1).

En tegen de heilige Jozef zei zij: "Mijn echtgenoot, ontvang in uw armen de Heer, Die in Zijn handen de hemel en aarde houdt en hen aanzijn heeft gegeven uit Zijn zuivere goedheid. Verfris u van uw werk in Hem, Die de glorie is van de gehele schepping." (IV Mar. 287:2/3). 

Voor deze gunsten dankte de heilige Jozef nederig en gemeenlijk vroeg hij zijn Bruid of hij het wel zou wagen het Kind te strelen. Zij sprak hem daartoe moed in, en hij streelde het Kind. Dit voorrecht deed hem al zijn zwoegen en ontberingen vergeten en maakte dit alles tot lichte lasten in zijn ogen. Onder de maaltijden hadden Maria en Jozef het Kindje bij zich; onder het toedienen der spijzen hield de hemelse Koningin Hem in haar armen en wanneer zij op zeer bescheiden wijze voedsel tot Zich nam, verkreeg haar allerzuiverste ziel, door Hem te blijven dragen voedzamer voedsel dan haar lichaam, want zij bleef Hem aanbidden en liefhebben als de eeuwige God en Hem strelen met de tederheid ener Moeder. Het is onmogelijk zich een denkbeeld te vormen over de aandacht, welke zij besteedde aan deze dubbele plicht; enerzijds de volledige vervulling van de verplichting, welke Hem als Schepper van een schepsel toe kwam, Hem aanschouwende in Zijn Godheid, als Zoon van de eeuwige Vader, als Koning der koningen en Heer der heren, als de Schepper en Instandhouder van het gehele heelal, en anderzijds Hem alle aandacht schenkende als Kind, Hem dienend en verzorgend. Tussen deze twee uitersten was zij daar, geheel ontvlamd door liefde en haar gehele wezen verteerd in heldhaftige daden van bewondering, lof en genegenheid. Van al het andere wat de twee echtgenoten deden, kan slecht gezegd worden, dat dit de verbazing der engelen opriep en dat zij het toppunt van heiligheid en van Goddelijk welbehagen bereikten. (IV Mar. 287:4/10).

 

Onderrichting, mij toegestaan door de Koningin des Hemels, de allerheiligste Maria.

 

VW. 3

Mijn dochter, ik kwam naar Egypte, waar ik geen verwanten of vrienden bezat, in een land met een vreemde godsdienst, waar ik mijn Zoon, Die ik zo zeer beminde, geen huis, noch bescherming noch hulp kon bieden. Het is dus wel zeer duidelijk, hoe wij leden en wat voor beproevingen wij ondergingen, nu de Heer toestond, dat wij dit alles moesten doormaken. U zult niet kunnen begrijpen met hoeveel geduld en verdraagzaamheid Wij dit aanvaardden; en zelfs de engelen kunnen de verdiensten niet schatten, die ik van de Allerhoogste ontving door de liefde en de berusting, waarmee ik alle lasten en lijden verdroeg; groter waren zij dan indien ik in de rijkste welstand zou geleefd hebben. Het is waar, dat het ontbreken van enigerlei welstand en de nooddruft, welke mijn echtgenoot moest ondergaan, mij zeer veel pijn deden; maar terzelfdertijd zegende ik de Heer, dat ik in staat was ze te dragen. Het is mijn wens, dat gij mij in dit edel geduld en in deze geestesvreugde navolgt, wanneer de Heer u daartoe de gelegenheid biedt; en dat gij leert met grote voorzichtigheid zowel uitwendig als inwendig te handelen, uw handelingen en uw gedachten leert regelen zonder dat zij voor elkaar een beletsel vormen. (IV Mar. 288:1/5). 

 

VW. 4

Wanneer de levensnoodzakelijkheden ontbreken aan hen, waarover gij geplaatst zijt, span u dan in om ze te verkrijgen. Indien gij uw rust al moet opgeven bij het vervullen dezer verplichting, dan kan dit toch geen reden zijn om uw zielenvrede te verliezen, in het bijzonder wanneer gij goed acht hebt geslagen op alles wat ik u zo dikwijls gezegd heb: nooit de aanwezigheid des Heren uit het oog te verliezen. Want door Zijn Goddelijk licht en genade, kunt gij, indien gij voorzichtig zijt en uw zielevrede bewaart, alles verrichten. Alles wat ten rechte door menselijke inspanningen verworven kan worden, mag niet door een wonder verwacht worden, noch mag men verwachten bevrijd te worden van enigerlei arbeid, in de hoop op een bovennatuurlijke ingreep van Gods kant, want God werkt liefdevol samen met de gewone en natuurlijke loop der geschapen dingen. Het werk van het lichaam is dienstig aan de ziel als een offer en als toename van de verdiensten, welke aan dat soort activiteiten toe komen. Terwijl hij werkt, kan het redelijk schepsel God prijzen en Hem aanbidden in de geest en in waarheid (Joh. 4:23). Teneinde deze plicht te vervullen dient gij uw activiteiten te richten naar Zijn welbehagen, Zijn wil met betrekking tot deze activiteiten raadplegen, ze te wegen met de weegschaal van het heiligdom en uw aandacht blijvend gericht houden op het Goddelijk licht, dat de Almachtige in uw ziel stort. (IV Mar. 289:1/7). 

 

 

Hoofdstuk XXVI

 

Handelende over de wonderen door het Kindje Jezus, de allerheiligste Maria en Jozef in Heliopolis in Egypte gewrocht. 

 

VW. 5

Isaiäs zegt, dat de Heer Egypte zal binnentrekken op een lichte wolk om wonderen te verrichten voor dat land. Als Isaiäs de allerheiligste Maria, of zoals anderen denken, de menselijkheid van haar voortgekomen, een wolk noemt, wil hij zonder twijfel er op wijzen, dat de Heer het dorre land der harten van de inwoners vruchtbaar zou maken en het zou besproeien, opdat het in den vervolge vruchten van heiligheid en Goddelijke kennis zou voortbrengen. En zo geschiedde dit in werkelijkheid, nadat deze hemelse wolk dit land overschaduwd had. Want onmiddellijk begon het geloof in de ware God zich te verbreiden en de afgoderij te verdwijnen; de paden van het eeuwige leven, welke tot nu toe geblokkeerd waren door de duivelen, begonnen zich te openen. Dit was in zoverre waar, dat er nauwelijks een provincie in het land kon gevonden worden, waarin de ware God onbekend bleef, zodra het mensgeworden Woord daarin was aangekomen. Ofschoon enigen uit dit volk tot deze kennis kwamen door hun omgang met de Hebreeërs, welke toentertijd bestond (IV Kon. 17), waren toch vele misvattingen, bijgelovigheden en duivelsdiensten daarmee gemengd, juist zoals dit het geval was met de Babyloniërs, die in Samaria waren neergestreken. Maar nadat de Zon der gerechtigheid Egypte begon te verlichten en de allerheiligste Maria, de smetteloze wolk, dit land begon te overschaduwen, werd het zo vruchtbaar in heiligheid en genade, dat het vele eeuwen lang overvloedige vruchten voortbracht. Dit blijkt ook uit de vele heiligen, die er later in woonden en door de duizenden kluizenaars, die zijn bergen zoete honing van heiligheid en Christelijke volmaaktheid deden vergaren en voortbrengen. (IV Mar. 290:1/8). 

 

VW. 6

Zoals ik reeds zei, nam de Heer Zijn intrede in de stad Heliopolis om de Egyptenaren te laten deel hebben aan voornoemde zegeningen. Aangezien het overvol was van afgodsbeelden, tempels en altaren voor de duivelen, welke bij Zijn binnenkomst alle onder vreselijk gekraak en lawaai ineenstorten, werd de gehele stad door het plotselinge van deze ruïne in beroering gebracht (Is. 19:1). Mensen renden verbaasd rond en waren als krankzinnig. De nieuwsgierigheid bracht vele mannen en vrouwen er toe de pasaangekomenen te gaan bezoeken en zij spraken met de grote Koningin en de heilige Jozef. De hemelse Moeder, op de hoogte van de geheimzinnige plannen van God, sprak tot hun diepste innerlijk met grote wijsheid, voorzichtigheid en beminnelijkheid. Zij waren vol verbazing over haar onvergelijkelijke lieftalligheid en haar verheven onderrichtingen, welke hen bevrijdde van hun dwalingen; en aangezien zij onmiddellijk eniger hunner zieken genas, stelde zij hen des te sneller op hun gemak en vermocht zij hen te bemoedigen. Deze wonderen werden zo snel rondverteld, dat zich in een korte spanne tijds een zeer grote menigte verzamelde om de hemelse Vreemdelingen te zien en de allervoorzichtigste Vrouwe gedwongen was haar allerheiligste Zoon om raad te vragen omtrent haar verder gedrag jegens deze zeer velen. Het Kind Gods zei Haar hen te onderrichten in de kennis van God, hen Zijn ware aanbiddingswijze te leren en hen te waarschuwen zich verre te houden van een zondige levenswijze. (IV Mar. 291:1/8). 

 

VW. 7

In dit ambt van prediking en onderrichting onder de Egyptenaren diende onze hemelse Prinses als instrument van haar allerheiligste Zoon, Die haar woorden kracht bijzette. De uitwerking ervan was zo groot, dat er vele boeken nodig zouden zijn om de wonderen en de bekeringen der zielen, welke gedurende de zeven jaren, dat zij in deze provincie verbleven, geschiedden, te beschrijven, want in haar bediening was zij vervuld met de zegeningen der minzaamheid (Ps. 20:4). Wanneer de hemelse Vrouwe luisterde naar hen, die tot haar kwamen en hen antwoordde, hield zij het Kindje Jezus in haar armen, als de Ene, Die de Schepper was van alle genaden, welke aan de zondaren zouden worden uitgedeeld. Zij sprak tot een ieder op een wijze, welke aangepast was aan zijn of haar opnamemogelijkheden en dienstig was voor het onderricht van de leer van het eeuwige leven. Zij lichtte hen in over de Godheid en deed hen begrijpen, dat er niet meer dan één God kon bestaan. Zij legde hen alle waarheden, betrekking hebbende op de Schepping en de Verlossing der wereld, uit. Zij grifte de Tien Geboden, de wijze van aanbidding van God, en hoe zij de wedergeboorte van het menselijk ras konden verwachten. (IV Mar. 292:1/7). 

 

VW. 8

Zij legde ook uit dat de duivelen zowel van God als van de mensen vijanden waren, hoe ze de mensen in de dwaling verstrikt hielden door hun afgodendiensten de valse antwoorden van hun orakels, hoe ze de mensen overhaalden tot lage walgelijkheden en ze daarna op achterbakse wijze trachtten te verleiden door de ongeregelde hartstochten aan te blazen. Ofschoon de Koningin des hemels zo zuiver was en zo vrij van alles wat niet volmaakt is, achtte zij het niet minderwaardig om, voor de eer van de Allerhoogste, over deze lage en onzuivere uitspattingen, waaruit Egypte zich in die dagen uitleefde, te spreken. Zij deelde hen ook mee, dat de Hersteller van al deze uitwassen, Die de duivelen zou overwinnen, zoals van Hem geschreven stond, reeds in de wereld gekomen was, doch zij vertelde hen niet, dat zij Hem in haar armen hield. Om haar onderrichtingen des te sneller ingang te doen vinden, des te vlugger te doen aanvaarden en opdat de waarheid duidelijker zou uitschijnen, bevestigde zij haar woorden met grote wonderen. Zij genas vele zieken en dreef duivelen uit, bij mensen, die vanuit het gehele land naar haar toegestroomd waren. Enige malen bezocht de Koningin de plaatsen, waar zieken verpleegd werden en liet bewonderenswaardige zegeningen nederdalen over de geslagenen. Overal troostte zij de bedroefden en bracht zij soelaas aan de bezochten en de ongelukkigen, waarbij zij aller harten won door haar lieflijke minzaamheid en weldadigheid, terwijl zij ze met zachte doch ernstige woorden terecht wees. (IV Mar. 293:1/7). 

 

VW. 9

Wat betreft het genezen van de zieken en de verwonden, aarzelde de hemelse Vrouwe tussen twee gevoelens: de ene was de naastenliefde, welke haar aanzette de gewonden met eigen hand te verzorgen, de andere was de ingetogenheid, welke haar weerhield van het aanraken van anderen. Teneinde geheel aan de welvoeglijkheid te voldoen gaf haar allerheiligste Zoon haar de kracht de mensen door haar woord en bezweringen te genezen; terwijl haar toegestaan werd de vrouwen te genezen door ze aan te raken en hun wonden te reinigen. Deze gang van zaken werd haar dagelijks werk, zij was zowel Moeder als verpleegster. Maar zoals ik zal vertellen, begon ook de heilige Jozef, nadat ze twee jaren in deze plaats gewoond hadden, de zieken te genezen, terwijl de naastenliefde der Koningin, welke haar weerga niet had, zich meer met de genezing der vrouwen bezighield. Terwijl zij toch zelf begiftigd was met zulk een onbezoedelde zuiverheid, vrij van alle ziekten en lijden, aarzelden zij nimmer van het noodzakelijke verband zelf te verrichten. Zij deed dit onder zulk een teder medelijden, alsof zijzelf degene was die was bezocht door hun ziekten. Soms vroeg zij haar Goddelijke Zoon toestemming Hem in Zijn wiegje te mogen plaatsen, zodat zij beter in staat zou zijn de zieken te verzorgen en te genezen. De Heer der armen sloeg de minzame naastenliefde van deze nederige Vrouwe dan op andere wijze gade. Maar bij al deze bezigheden en genezingen (o zo heerlijk om daarvan te vertellen) keek de allerkuiste Meesteresse nimmer in het gelaat van man of vrouw. Zelfs indien de wond zich in het aangezicht bevond, dan was haar zedigheid zo apart, dat zij nooit in staat was haar patiënten uit hun gelaatstrekken te herkennen. Zij herkende echter alle mensen door een geheel ander soort, innerlijke visie. (IV Mar. 294:1/11). 

 

VX. 0

Door de uitzonderlijke hitte, welke in Egypte de overhand had, en wegens de ongeregelde levenswijze van velen uit het volk, waren de kwalen van de Egyptenaren veelvuldig en pijnlijk. Tijdens het verblijf van het Kindje Jezus en Zijn allerheiligste Moeder in de stad Heliopolis werd deze door de pest geteisterd. Uit dien hoofde en uit het feit, dat de faam hunner wonderbaarlijke daden steeds meer om zich heen greep, kwamen drommen mensen uit alle delen van het land naar Hen toe en gingen zij wederom huns weegs, genezen naar lichaam en ziel. Teneinde de genade des Heren in steeds bredere stromen te doen uitgaan en opdat Zijn allerliefste Moeder enige hulp zou ontvangen bij het verrichten van haar liefdediensten, schikte God het, op het aandringen van de hemelse Meesteres zo, dat de heilige Jozef als haar helper in de onderrichtingen en de genezingen kon worden ingewijd. Daartoe werd hij begiftigd met nieuw licht en de kracht ter genezing. De heilige Maria begon in het derde jaar van hun verblijf in Egypte gebruik te maken van zijn diensten in deze, zodat van dat tijdstip af hij de onderrichting en genezing van de mannen op zich nam en de gezegende Vrouwe zich beperkte tot de vrouwen. De vrucht van hun arbeid was ongelooflijk groot in de zielen der mensen; want haar ononderbroken weldadigheid en de minzame probaatheid harer woorden trokken allen naar onze Koningin en haar zedigheid en heiligheid vervulde hen met toegewijde liefde. Zij boden haar vele geschenken en grote bezittingen aan en waren verlangend om haar deze te zien gebruiken: maar zij wilde nooit iets voor zichzelf ontvangen, of apart houden voor haar eigen gebruik; want zij gingen gewoon door met eigen handen hun dagelijks brood te verdienen. Indien, bij tijden, de gezegende Vrouwe een bepaalde gift werd aangeboden, welke zij zou kunnen besteden tot hulp aan de armen en behoeftigen, dan aanvaardde zij ze voor dat doel. Alleen tot dit doel gaf zij toe aan de minzame aandrang van goed bedoelde personen en zelfs dan nog ontvingen zij een geschenk van haar terug, dat zij met eigen handen vervaardigd had. Uit hetgeen ik verteld heb, kan men enig idee vormen hoe groot en hoe talrijk de wonderen waren, welke door de heilige Familie gedurende Haar zevenjarig verblijf in Egypte en Heliopolis gewrocht werden. Het zou mij onmogelijk zijn ze op te sommen en alles te beschrijven. (IV Mar. 295:1/12).

 

Onderrichting mij gewaardigd door de Koningin des Hemels, de allerheiligste Maria. 

 

VX. 1

Mijn dochter, gij verwondert u ten zeerste over de werken van barmhartigheid, welke ik in Egypte uitoefende, de zieken, die ik van hun kwalen genas, en de armen, die ik in hun nooddruft bijstond om hen aldus te verkwikken naar lichaam en ziel. Gij zult in staat zijn te begrijpen, hoe dit alles in overeenstemming was met mijn liefde voor nederigheid en ingekeerdheid, als gij de grote liefde overweegt, welke mijn allerheiligste Zoon aanzette, direct na Zijn geboorte, dit volk te hulp te komen, Zijn verlangen hen te redden, overdenkt. Deze liefde deelde Hij aan mij mede en Hij maakte mij zodoende tot instrument van Zijn macht, anders zou ik deze grote onderneming nooit hebben durven te beginnen. Want ofschoon ik er steeds de voorkeur aan gegeven had niet met andere te spreken of er mee om te gaan, liet ik mij toch leiden door de wil van mijn Zoon en Heer. Van u, mijn vriendin, verlang ik, dat gij ter mijner navolging voor het welzijn en de redding van uw naasten zult werken, waarbij u mij eveneens dient na te volgen in de volmaaktheid en de kwaliteit van Mijn werken. Het is niet nodig, dat gij naar de gelegenheid daartoe zoekt, de Heer zal ze u doen toekomen. In sommige buitengewone omstandigheden echter zou gij zelf uw diensten kunnen aanbieden. Maar tracht uw invloed op allen over te brengen, onderricht hen en waarschuw hen in overeenstemming met het licht, dat gij ontvangen hebt. Gij dient het ambt van leraar niet uit eigener beweging op uw schouders te leggen, maar steeds de houding van een troosteres aan te nemen, of van iemand, die medelijden heeft met de bezoekingen van haar naasten en als iemand, die onder grote terughoudendheid en nederigheid en met grote naastenliefde hen geduldig goede raad geeft. (IV Mar. 296:1/9). 

 

VX. 2

Wat betreft degenen, waarover gij geplaatst zijt, zeg ik u, dat gij hen moet vermanen en berispen, hen moet leiden, hen naar groter en groter volmaaktheid van deugd dient te voeren en hen het Goddelijk welbehagen moet laten vervullen. Want naast het najagen van eigen volmaaktheid verlangt God van u, dat gij degenen die aan uw zorgen zijn toevertrouwd, bemoedigt en onderricht in overeenstemming met de kracht en de genade, welke u gegeven zijn. Bid zonder ophouden voor degenen, waar gij niet mee spreken kunt, daarmee uw naastenliefde tot alle mensen uitstrekkend. Aangezien gij niet buiten de kloostermuren kunt gaan om de zieken te verzorgen, dient gij extra werk te maken van de verzorging van hen, waarmee gij tezamen woont, door hen persoonlijk te dienen in alles, wat tot hun welzijn strekt en in dat wat ze nodig hebben. Acht uzelf niet boven deze diensten verheven, omdat gij hun abdis zijt; want juist daarom dient gij te handelen als hun moeder en uw liefhebbende moederzorgen aan allen voelbaar te maken, terwijl gij uzelf in andere dingen innerlijk kleiner beschouwt dan zij zijn. Aangezien de wereld de zorg voor de zieken gemeenlijk aan de armsten en de meest verworpenen over laat, omdat zij niet op de hoogte is van de waarde van dit dienstbetoon, draag ik u als arme en de minste van allen dit ambt van ziekenverpleegster op, opdat gij mij in de uitoefening daarvan zult kunnen navolgen. (IV Mar. 297:1/6). 

 

 

Hoofdstuk XXVII

 

Herodes besluit de onnozele kinderen te vermoorden; de allerheiligste Maria is hiervan op de hoogte. De Heilige Johannes wordt door zijn verwanten verborgen gehouden. 

 

VX. 3

Wij laten het Kindje Jezus, de allerheiligste Maria en Jozef nu achter bij hun heiligend werk in Egypte, door hun weldadige aanwezigheid in dat land en keren terug naar Judea, dat daartoe onwaardig was. Op deze wijze zullen wij de duivelse geslepenheid en schijnheiligheid van Herodes leren zien. Deze zondige koning wachtte de boodschap van de Wijzen ter zake de jonggeboren Koning der Joden af, met het voornemen Hem een onmenselijke dood te laten sterven. Hij vertrouwde op zijn eigen spitsvondigheid, totdat zijn ongerustheid de overhand kreeg en hij inlichtingen begon te winnen. Maar toen hij vernam, dat zij in Bethlehem geweest en daaruit vertrokken waren, en hoorde, dat zij Palestina via een andere weg verlaten hadden, alsmede iets te horen kreeg over wat er in de tempel geschied was, moest het hem wel duidelijk worden, dat hij in zijn doel gefrustreerd was. Hij ondervroeg opnieuw enige Schriftgeleerden en toen hun uitleg der Heilige Boeken omtrent Bethlehem en de voorvallen in Bethlehem met zijn verdenkingen overeen kwamen, beval hij een uitgebreide speurtocht om onze Koningin, het Kind en de roemrijke heilige Jozef te vinden. Maar de Heer, Die hun vlucht van Jeruzalem midden in de nacht bevolen had, had hen ook op hun reis aan het oog onttrokken, zodat er geen was die iets daarvan kon vertellen, of ook maar enig spoor van hun vlucht kon ontdekken. Niet in staat Hen te vinden en niemand gevonden hebbend, die ook maar iets over Hen kon mededelen, keerde de trawanten van Herodes naar hem terug met het bericht, dat er zich in het gehele land geen dusdanige man, vrouw of kind bevond. (IV Mar. 298:1/8). 

 

VX. 4

Dit wekte de woede van Herodes op (Mat. 2:16) en zijn angst nam toe. Hij zocht tevergeefs naar enig middel om het kwaad af te wenden, dat hem bedreigde van de zijde van een Koning, die hem zijn troon zou kunnen betwisten. Maar de duivel, wetend dat hij in staat was tot elke misdaad, deed in zijn hart de wanstaltige gedachte groeien zijn koninklijke macht te gebruiken tot het doen vermoorden van alle kinderen in Bethlehem, die minder dan twee jaar oud waren, want zodoende zou de Koning der Joden, Die daar niet zo lang geleden geboren was, zonder mankeren met hen vermoord worden. De tiran was zeer opgetogen met dit duivelse complot, dat nog nimmer tevoren, zelfs niet door de grootste barbaar uitgedacht was. Hij werkte dit uit, zonder tegenzin of afkeer te ondervinden, welke toch zeker andere redelijke wezens vervuld zou hebben. Na zijn plannen gereed gemaakt te hebben trok hij enige troepen in die streek van Bethlehem samen en gaf, onder zware straffen voor niet-opvolging, zijn bevelen aan enige hem bijzonder na staande officieren. Zij kregen de opdracht alle kinderen onder de twee jaar uit Bethlehem en omstreken te doden. Het bevel van Herodes werd uitgevoerd en het gehele land was vervuld van weeklagen, tranen en droefenis der ouders en der verwanten van de onschuldige slachtoffers, die zonder mogelijkheid van verzet of voorzorg gedoemd waren tot de dood. (IV Mar. 299:1/8). 

 

VX. 5

Het bevel van Herodes werd zes maanden na de geboorte van de Heiland uitgevaardigd. Toen met de uitvoering van dit bevel een begin werd gemaakt, hield de Grote Koningin juist haar Goddelijke Zoon in haar armen, geheel verslonden in bespiegeling van Zijn allerheiligste Ziel. Daarin schouwende als in een kristalheldere spiegel zag zij alles wat in Bethlehem geschiedde duidelijker dan indien zijzelf bij het geweeklaag van de kinderen en hun ouders aanwezig was geweest. Zij zag ook, hoe haar Zoon tot Zijn eeuwige Vader bad voor de ouders van deze onschuldigen. Zij zag, dat Hij de vermoorde kinderen opdroeg als eerste vruchten van Zijn eigen Dood en vroeg hen het gebruik van hun verstand te schenken, opdat zij gewillige offers voor hun Verlosser zouden willen zijn en hun dood zouden willen aanvaarden tot Zijn glorie. Op deze wijze zou Hij in staat zijn ze de martelaarskroon te schenken voor alles wat zij zouden lijden. Dit alles stond de eeuwige Vader toe, en aangezien dit bekend werd gesteld aan de Koningin in haar Eniggeborene, verenigde zij zich met Hem in Zijn gebeden en offers. Zij beweende de ouders van de gemartelde kinderen in hun hartverscheurend leed en droefenis over hun zonen en toonde haar diep medelijden met hen. Zij was inderdaad de eerste en ware Rachel, wenende over de kinderen in Bethlehem (Jer. 31:15); en er werd geen moeder gevonden, die meer medelijden had dan zij, omdat niemand Moeder over hen kon zijn zoals zij dit was. (IV Mar. 300:1/9). 

 

VX. 6

Zij wist toentertijd niet wat de heilige Elisabeth gedaan had om haar zoon Johannes veilig te stellen, na de waarschuwing door de engel, die de Koningin haar zelf had toegezonden, zoals is medegedeeld in het twee en twintigste hoofdstuk. Ofschoon zij niet twijfelde aan de vervulling van alle mysteries, welke de Voorloper betroffen en haar door Goddelijke verlichting waren geopenbaard, was zij toch in onzekerheid over de moeilijkheden en zorgen, welke de heilige Elisabeth en haar zoon moesten doormaken, en de wijze waarop ze de wreedheid van Herodes ontlopen waren. De lieflijke Moeder wilde zich niet aanmatigen haar Zoon hierover inlichtingen te vragen, wegens de voorzichtigheid en de eerbied welke door haar steeds in acht werden genomen jegens dergelijke openbaringen, want door haar nederigheid en geduld beschouwde zij zichzelf onwaardig en als stof in de ogen van de Heer. Maar de Almachtige schonk aandacht aan haar welmenende en medelijdende wensen en lichtte haar in. Hij deelde haar mee, dat Zacharias, de vader van de heilige Johannes, vier maanden na haar maagdelijke baring en ongeveer drie maanden na haar vertrek uit Jeruzalem, overleden was. De nu weduwe-geworden Elisabeth had slechts haar zoon Johannes tot gezelschap, waarmee zij haar weduwstaat op een afgelegen plaats doorbracht. Want na de waarschuwing door de engel, wetend hoe wreed Herodes kon zijn, had zij besloten met haar kind naar de woestijn te trekken, waar zij het gezelschap der wilde beesten prefereerde boven de gevaarvolle nabijheid van Herodes. Dit besluit had zij genomen met de toestemming van de Allerhoogste; en door Zijn influisteringen geleid kon zij zich in een grot verbergen, waar zij, onder ontberingen en moeilijkheden, voor haarzelf en haar zoon het allernoodzakelijkste voedsel bijeen kon garen. (IV Mar. 301:1/8). 

 

VX. 7

De hemelse Vrouwe wist ook, dat de heilige Elisabeth, na drie jaren doorgebracht te hebben in de eenzaamheid, in de Heer overleed; dat de heilige Johannes in de woestijn achterbleef, aldaar begon met een engelachtig leven te lijden en dat hij zijn kluizenaarsbestaan niet zou beëindigen tot op het moment, dat hij door de Almachtige geroepen zou worden om als Zijn Voorloper boete te prediken. Deze sacramenten en mysteries openbaarde het Kindje Jezus, tezamen met vele verborgen, grote zegeningen, welke aan de heilige Elisabeth en haar zoon ten deel waren gevallen in de woestijn, aan Zijn allerheiligste Moeder. Dit alles nam zij op dezelfde wijze waar als zij nu de dood der onnozele kinderen voor zich zag. Dit vervulde haar met vreugde en medelijden, met vreugde omdat zij de heilige Johannes en zijn moeder in veiligheid wist, met medelijden, omdat zij zich de moeilijkheden van hun verblijf in de woestijn zeer goed kon voorstellen. Zij vroeg onmiddellijk aan haar allerheiligste Zoon verlof om in den vervolge voor Elisabeth en haar zoon te mogen zorgen. En van die tijd af zond zij meermalen haar heilige engelen met toestemming van de Heer om hen te bezoeken en hen leeftocht te verschaffen, welke hen in betere staat hield dan de wilde omgeving daar mogelijk maakte. Door deze boodschappers bleef de heilige Vrouwe gedurende haar verblijf in Egypte doorlopend in contact met haar verwanten. Toen het laatste uur voor Elisabeth geslagen had, zond Maria haar een groot aantal engelen om haar en haar kind bij te staan. Johannes was toen vier jaar oud. Deze engelen hielpen de heilige Johannes zijn moeder in de woestijn te begraven. Daarna zond de Koningin hem elke dag voldoende voor zijn onderhoud, totdat hij een leeftijd bereikt had, welke hem in staat stelde door eigen arbeid en inspanning kruiden, wortels en honing te verzamelen (Mar. 1:6). Hiervan leefde hij in bewonderenswaardige soberheid, waarover ik later nog zal vertellen. (IV Mar. 302:1/7). 

 

VX. 8

Geen menselijke tong kan beschrijven, noch menselijk verstand begrijpen hoe groot de verdiensten van Maria waren en hoezeer zij in heiligheid toenam door deze voortdurende en bewonderenswaardige werken, want in al deze dingen handelde zij met een voorzichtigheid, welke groter was als die der engelen. Wat haar tot de allergrootste bewondering, liefde en lof van de Almachtige noopte, was het in werking zien van Zijn vrijgevigheid jegens de heilige Onnozele Kinderen, nadat zijzelf en haar allerheiligste Zoon hun voorspraak waren geweest. Zij wist alsof zij erbij tegenwoordig geweest was, het grote getal der kinderen, dat gedood was en dat alle, ofschoon enige ervan slechts acht dagen, twee of zes maanden oud waren en geen hunner de leeftijd van twee jaren overschreden had, het gebruik van hun verstand hadden ontvangen, dat zij allen een hoge graad van kennis van Gods Wezen, een volmaakte liefde, geloof en hoop hadden ingestort gekregen, waarmee zij heldhaftige daden van geloof, aanbidding en liefde tot God volvoerden en eerbied en medelijden voor hun ouders opbrachten. Zij baden voor hun ouders en verkregen voor hen als beloning voor hun lijden, licht en genade tot vooruitgang op geestelijk gebied. Zij ondergingen de marteldood vrijwillig, niettegenstaande hun prille leeftijd, waardoor hun lijden toenam en hun verdiensten des te groter werden. Een menigte engelen stond hen bij en droeg hen naar het voorgeborchte of de schoot van Abraham. Door hun aankomst aldaar verblijden zij de heilige aartsvaders en bevestigden hen in de hoop op spoedige bevrijding. Dit alles was het resultaat van de gebeden van het Goddelijk Kind en Zijn Moeder. Zij zag al deze wonderen gebeuren, werd ontvlamd in liefde en riep uit: "Looft de Heer, gij kinderen," en zij verenigde zich met hen in de lof voor de Schepper voor dezer prachtige werken, zo waardig aan Zijn Goedheid en Almacht, welke slechts Maria kende en schatte naar hun waarde. (IV Mar. 303:1/9). 

En zij, zo dicht met God Zelf verbonden, bereikte de volmaakte graad van nederigheid om deze op waarde te kunnen schatten, want ofschoon zij de Moeder der onschuld, der zuiverheid en heiligheid was, vernederde zij zichzelf meer dan alle schepselen beladen met al hun fouten zich ooit zouden kunnen vernederen. Onder alle schepselen bereikte Maria een graad van nederigheid, welke geheel eigen was aan haarzelf en welke overeenkwam met de hoge zegeningen en gaven door alle andere schepselen ontvangen; want slechts zij alleen begreep ten volle hoe onvoldoende het schepsel alle zegeningen, voortvloeiende uit de mateloze liefde Gods kan beantwoorden. Zij wist, dat zonder deze nederigheid geen enkele daad van een schepsel waarde kan hebben voor God en bereikte de allerhoogste volmaaktheid door al haar daden tot dankbare wedergeschenken te maken voor de ontvangen weldaden. (IV Mar. 303:10/12).

 

VX. 9

Aan het einde van dit hoofdstuk wil ik de aandacht vestigen, dat in de vele zaken, welke ik beschrijf, er zeer verschillende meningen bestaan onder de heilige vaders en gewijde schrijvers; zoals bijvoorbeeld, wat betreft de tijd van de moord op de onnozele kinderen en of ook de pasgeborenen en zij die slechts enige dagen oud waren daarbij betrokken waren, en omtrent andere twijfelachtige punten, waarover ik niet zal spreken, omdat ze niet ter zake dienend zijn. Ik schrijf slechts op wat mij getoond is of mij gedicteerd wordt, of waarover de gehoorzaamheid mij verplicht heeft na te vragen, opdat deze geschiedenis des te duidelijker zou worden. Het heeft geen zin om te redetwisten over datgene wat ik heb opgeschreven, want vanaf het begin heb ik gezegd, dat de Heer dit gehele werk vrij wil houden van willekeurige opvattingen, en het niets anders wil doen bevatten dan datgene wat mij door het Goddelijk licht te verstaan is gegeven. Om uit te maken of dat, wat ik geschreven heb, overeenkomt met de waarheid uit de Heilige Schrift, of in stijl is met de majesteit en grootheid van mijn onderwerp, en of de beschreven voorvallen in juiste volgorde en samenhang zijn vermeld: dit alle laat ik over aan de bekwaamheid van mijn leermeesters en overheden en aan het oordeel van wijzen en Godvruchtigen. Verscheidenheid van mening is bijna onvermijdelijk onder de schrijvers over deze onderwerpen, omdat zij zich door onderscheiden schrijvers laten leiden en ieder voor zich die schrijver volgt, die hem het meest bevalt; maar toch hebben vele dezer oudere schrijvers (uitgezonderd de geïnspireerde schrijvers) hun vertrouwen op veronderstellingen en twijfelachtige bronnen gesteld. Ik als onwetende vrouw, kan niet ingaan op dit soort discussies. (IV Mar. 304:1/6). 

 

Onderrichting, mij verwaardigd door de Koningin des Hemels, de allerheiligste Maria.

 

VY. 0

Mijn dochter, het is mijn wens, dat gij lering zult trekken uit het lijden, dat gepaard ging met de uitoefening van uw taak, als ook uit de angst, welke u daarbij doorstaan hebt. Uw smarten bij het zien hoe deze man, een edel schepsel, gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van de Heer, begiftigd met Goddelijke hoedanigheden, met de macht van het kennen, beminnen, aanschouwen en het eeuwig genieten van God, toe staat, zichzelf zo te verlagen en naar beneden te laten halen door onmenselijke en afzichtelijke hartstochten, dat hij er toe kon komen het onschuldige bloed van hen, die toch waarlijk niemand zouden kunnen schaden, te vergieten. Dit moet u aanzetten tot grote smart over de ondergang van zovele zielen, juist in de tijd, waarin gij leeft, waarin dezelfde eerzucht, welke Herodes bezielde, zulk een haat en vijandschap veroorzaakt onder de kinderen der Kerk, waardoor de ondergang van ontelbare zielen wordt veroorzaakt en het Bloed van mijn allerheiligste Zoon gestort voor de redding der mensen niet tot zijn recht komt en verloren gaat. Beween dit verlies onder bittere tranen. (IV Mar. 305:1/4). 

 

VY. 1

Maar wees tegelijkertijd gewaarschuwd door datgene, wat gij in anderen hebt waargenomen; overweeg de uitwerking der hartstochten waaraan het hart toegang heeft verleend; want indien ze het hart overmeesterd hebben, dan zullen ze het in zinnelijkheid doen ondergaan of het in woede doen verteren, wanneer er tegenstand wordt geboden. Wees daar bevreesd voor, mijn dochter, niet slechts wegens de uitwerking, welke de eerzucht in Herodes had, maar ook vanwege datgene, wat gij elk uur van de dag in anderen kunt waarnemen. Zie er nauwgezet op toe, dat gij uzelf niet laat overmeesteren door iets, wat dan ook, ook al is dat maar een kleinigheid; want tot het doen uitslaan van een brand is een kleine vonk reeds voldoende. Ik heb deze waarschuwing al meermalen geuit en ik zal hier in de toekomst nog op terugkomen; want de grootste moeilijkheid bij de beoefening der deugd bestaat in het afsterven aan alles wat aangenaam is aan de zinnen. Gij kunt geen passend instrument zijn in de handen van de Heer, zoals Hij wil, dat u zult zijn, indien gij uw vermogens niet zuivert, zelfs van de beeltenissen van al het geschapene, zodat ze geen toegang zullen vinden in uw wensen. Ik wens, dat het voor u tot een onverbiddelijke wet wordt, dat alle dingen, buiten God, Zijn engelen en heiligen, voor u als niet-bestaand gelden. Deze drie moeten uw gehele bezitting uitmaken; daarom heeft de Heer u Zijn geheimen geopenbaard, daarom eert Hij u door Zijn gemeenzaamheid en intimiteit en daarom ook vereer ik u met de mijne, opdat gij noch leeft noch wenst te leven zonder de Heer. (IV Mar. 306:1/7). 

 

 

Hoofdstuk XXVIII

 

Op de leeftijd van één jaar spreekt het Kindje Jezus tot de heilige Jozef en vraagt Zijn Moeder Hem kleren te geven en Hem toe te staan te lopen. Hij begint met het vieren van de Dag Zijner Menswording en van Zijn Geboorte. 

 

VY. 2

Tijdens één der gesprekken van Maria met Jozef handelende over de mysteries van de Heer besloot het Kindje Jezus, na de leeftijd van één jaar bereikt te hebben, zijn stilzwijgen te verbreken en in gewone woorden tot Jozef, die zo trouw alle plichten van een voedstervader vervulde, te spreken. Zoals ik reeds mededeelde in het tiende hoofdstuk, had Hij reeds op deze wijze met Zijn hemelse Moeder gesproken, vanaf de tijd Zijner Geboorte. De twee heilige echtgenoten spraken over het oneindige Wezen van God, over Zijn goedheid en overgrote liefde, welke Hem had aangezet Zijn Eniggeboren Zoon als de Leraar en de Redder der mensen te zenden, Hem kledend in menselijke vorm, opdat Hij met hen zou kunnen omgaan en de straffen hunner verdorven naturen zou kunnen ondergaan. De heilige Jozef was verslonden in bewondering voor de werken van de Heer en ontvlamd door liefdevolle dankbaarheid en verheerlijking van de Heer. Deze gelegenheid aangrijpend begon het Kind Gods, liggende op de armen Zijner Moeder alsof deze de zetel der wijsheid voorstelden, te spreken tot de heilige Jozef met verstaanbare stem, en Hij zei: "Mijn vader, Ik kwam van de hemel op deze aarde om tot licht te zijn van deze wereld en haar te redden van de duisternis der zonde; om mijn schapen, als een goede Herder betaamt, op te zoeken en te leren kennen, hen het voedsel van het eeuwige leven te geven, hen de weg naar de hemel te wijzen en de poorten daarvan, welke gesloten waren door hun zonden, te openen. Het is Mijn wens, dat gij beiden kinderen van het Licht, zo dicht in uwe nabijheid, zult zijn." (IV Mar. 307:1/6). 

 

VY. 3

Deze woorden van het Kindje Jezus, zo vol Goddelijk leven, vervulden de heilige Jozef met nieuwe liefde, eerbied en vreugde. Hij viel op zijn knieën voor het Kind Gods onder de diepste deemoed en dankte Hem voor de aanspraak "vader" in de eerste woorden, welke Hij gesproken had. Hij bezwoer de Heer, onder tranen, hem te willen verlichten en hem in staat te stellen Zijn allerheiligste wil te volbrengen, hem te leren dankbaar te zijn voor de onvergelijkelijke weldaden voortvloeiende uit Zijn edelmoedige handen. Ouders, die veel van hun kinderen houden, worden door troost en trots bewogen, wanneer zij tekenen van wijsheid en deugd in hun kinderen waarnemen; en zelfs als dat niet het geval is, dan zijn ze van nature geneigd hun kinderstreken en woorden op te hemelen en op te blazen; want dit komt voort uit hun tedere liefde voor hun jonge spruiten. Ofschoon de heilige Jozef niet de natuurlijke vader, maar de voedstervader van Jezus was, overtrof zijn liefde voor Hem verre die van andere ouders voor hun kinderen, omdat in hem de genade en zelfs de natuurlijke liefde sterker was dan in de anderen, ja, zelfs sterker dan in alle ouders tezamen genomen. Daarom dient zijn ziele-vreugde afgemeten te worden aan de liefde en waardering van de heilige Jozef voor het feit, dat hij de voedstervader van het Kindje Jezus was. Want hij hoorde zichzelf vader van de Zoon van de eeuwige Vader noemen en zag tegelijkertijd het Kind, schoon in genade, verheven in wijsheid en kennis. (IV Mar. 308:1/7). 

 

VY. 4

Gedurende het gehele eerste jaar van Zijn leven had zijn lieve Moeder het Goddelijk Kind gewikkeld in doeken, juist zoals alle andere kinderen; want Hij wilde hierin niet afwijken van anderen en Hij wenste te getuigen van Zijn waarachtige menselijkheid en van Zijn liefde voor de stervelingen door dit ongemak te verduren. De allervoorzichtigste Moeder oordeelde, dat nu de tijd gekomen was Hem van Zijn wikkeldoeken te ontdoen en Hem op Zijn voetjes te zetten. Zij knielde voor het Kind in de wieg en sprak: "Mijn Zoon en liefste licht van mijn ziel, mijn Heer, ik wil, als Uw slavin, al Uw wensen vervullen. O, Licht van mijn ogen, Gij zijt gedurende lange tijd gewikkeld geweest in luiers en hebt dit over U laten komen uit overgrote liefde voor de mensen; maar het is nu tijd dat Gij deze kledingwijze verandert. Zeg mij, mijn Meester, wat ik doen moet om U op Uw voeten te plaatsen?" (IV Mar. 309:1/5). 

 

VY. 5

"Mijn Moeder," antwoordde het Kindje Jezus, "wegens de liefde, welke Ik de mensen, die Ik geschapen heb en voor wier verlossing Ik hier ben gekomen, toe draag, zijn de doeken, waarin Ik gewikkeld ben geweest vanaf mijn geboorte, Mij niet ondragelijk geweest, want als Ik volwassen zal zijn, zal Ik gebonden worden en tot in de dood worden overgeleverd aan Mijn vijanden (Mat. 20:18). Dit vooruitzicht is Mij, uit liefde voor Mijn Vader (Heb. 10:71), lief, dus al het andere is zeer gemakkelijk voor Mij. Ik wens niet meer dan één kledingstuk in Mijn gehele leven te bezitten, want Ik vraag slechts iets dat voldoende is om Mij te bedekken. Ofschoon alle geschapen dingen van Mij zijn, omdat Ik hen aanzijn geschonken heb, schenk Ik ze toch alle aan de mensen, zodat zij Mij zoveel te meer verschuldigd zijn en om hen te kunnen leren naar Mijn voorbeeld en om Mijnentwil alles wat overbodig is voor het natuurlijke leven af te wijzen en te verachten. Kleed Mij, Mijn Moeder, in een kleed van eenvoudige, heel gewone kleur, Dat is het enige wat Ik dragen zal; het zal met Mij groeien. En om dit kleed zullen zij dobbelen bij Mijn dood (Ps. 21:19); want zelfs dit zal niet meer ter Mijner beschikking staan, maar anderen zullen zich daarover uitspreken; opdat de mensen zullen kunnen zien, dat Ik, arm geboren, arm geleefd heb en beroofd van alle zichtbare dingen, welke, omdat ze van deze aarde zijn, de harten der mensen verstikken en verduisteren, zal sterven. Op het moment van Mijn ontvangenis in uw maagdelijke schoot deed Ik afstand van alles wat deze wereld bevat, ofschoon alles Mijn eigendom is wegens de vereniging van Mijn menselijke met de Goddelijke natuur. Met de zichtbare dingen wil Ik niets anders uitstaande hebben dan dat Ik ze opdraag aan de eeuwige Vader, ze afstaande ter wille van Zijn liefde en er slechts gebruik van makend voor zover de instandhouding van Mijn natuurlijke leven dit nodig maakt, voor dit leven, dat Ik later ter wille van de mensheid zal offeren. Door dit voorbeeld wens Ik de wereld in te prenten, dat ze de armoede dient te beminnen en deze niet moet verachten; want Ik, Heer der gehele wereld, deed afstand van al hare bezittingen en wees ze af. Zij, die Mij door het geloof kennen, moesten vervuld worden van schaamte, indien zijzelf wensen, wat Ik hen geleerd heb te verachten." (IV Mar. 310:1/10). 

 

VY. 6

De woorden van het Goddelijk Kind vonden een vruchtbare bodem in het hart van de hemelse Moeder. De zinspeling op de gevangenneming en dood van haar allerheiligste Zoon, doorboorde haar zuiver en medelijdend hart en de leerstelling zowel als het voorbeeld van de uiterste armoede en van het niets-willen-bezitten wekte bewondering en noopte haar tot navolging. Zijn grenzeloze liefde voor de stervelingen ontvlamde haar met liefdevolle dankbaarheid tot de Heer en deed haar heldhaftige daden van vele deugden stellen. Toen het haar duidelijk werd, dat het Kind Jezus geen schoeisel wenste en slechts één kledingstuk, zei zij tot Hem: "Mijn Zoon en mijn Heer, Uw Moeder kan het niet over zich verkrijgen U barrevoets te laten lopen op deze prille leeftijd; sta mij toe, mijn Liefste, daar enigerlei soort schoeisel voor te maken. Ook vrees ik, dat het ruwe kledingstuk, dat Gij mij vraagt, Uw tere lichaam zal verwonden, indien Gij geen linnen daaronder draagt." (IV Mar. 311:1/5). 

"Mijn Moeder, Ik zal u toestaan een zeer gewoon soort schoeisel voor Mij te betrekken, totdat de tijd gekomen zal zijn, waarop Ik mijn openbare prediking zal aanvangen, want deze moet Ik barrevoets uitvoeren. Maar linnen wil Ik niet dragen, want het kweekt vleselijk genot en is oorzaak van vele ondeugden in de mensen. Ik wens velen door Mijn voorbeeld te onderrichten en van dit soort dingen af te doen zien, uit liefde voor Mij en ter Mijner navolging." (IV Mar. 311:6/8). 

 

VY. 7

De grote Koningin begon onmiddellijk met het uitvoeren van de wil van haar allerheiligste Zoon. Zij schafte wol aan, nog in haar natuurlijke en ongekleurde staat; Zij spon ze tot ragfijne draden met eigen handen en daaruit weefde zij een kledingstuk uit één stuk en zonder enige zoom, gelijkend op een gebreide lap of nog eerder een stuk keper, want het was geweven van samengestrengelde koorden, geheel verschillend van effen-geweven doeken. Zij weefde het op een klein weefgetouw, met mazen, en vervaardigde het geheel tot een zoomloos stuk op een geheimzinnige wijze (Joh. 19:23). Twee dingen maakten het prachtig: het was geheel gelijk en eenvormig, zonder zomen, en verder, dat op haar verzoek de natuurlijke kleur vervangen werd door een meer passende, welke een mengsel was van bruin en een zeer schone zilvergrijze kleur, zodat het noch het één noch het ander genoemd kon worden, het scheen alsof het niet geheel en al bruin was, noch zilverwit, noch grijs, maar het was een mengsel van al deze tinten. Zij vervaardigde ook een paar sandalen van sterk draad, gelijk hennepen schoenen, waarmee ze de voeten van het Kind Gods bekleedde. Daarnaast maakte ze een halve tunica van linnen, welke dienst moest doen als onderkleding. In het volgende hoofdstuk zal ik vertellen wat er geschiedde, toe zij het Kindje Jezus kleedde. (IV Mar. 312:1/7). 

 

VY. 8

Rond deze tijd viel de verjaardag van de Menswording en van de Geboorte van het Goddelijk Woord, beide nadat zij zich in Egypte gevestigd hadden. De hemelse Koningin vierde deze feesten, zo vol vreugde voor de Moeder van God, en luidde daarmee een gewoonte in, welke zij gedurende de rest van haar leven zou blijven volgen, zoals we zullen zien in het derde gedeelte, dat over de geheimenissen, welke later plaats hadden, zal handelen. Zij begon, in overeenstemming met de negen dagen voor de Geboorte, waarop zij zulke buitengewone en schitterende genaden ontvangen had, negen dagen voor de herdenking met haar voorbereidingen. Tot de herdenking van de Menswording of de Boodschap nodigde zij alle engelen des hemels, en die van haar lijfwacht uit haar terzijde te staan bij de viering van deze grote mysteries, de Almachtige te erkennen en Hem op waardige wijze te danken. Uitgestrekt in de vorm van een kruis voor het Kind smeekte zij Hem in haar plaats de eeuwige Vader te prijzen en te danken voor de gunsten Zijner rechterhand, welke zij ontvangen had en voor het geschenk van Zijn Eniggeboren Zoon aan het menselijke ras (Joh. 3:16). Dezelfde smeekbede zond zij op ter gelegenheid van de verjaardag van haar Goddelijke baring. Op deze dagen werd de hemelse Vrouwe door de Allerhoogste met vele genaden en vreugden onthaald; omdat Hij de ongebroken herinnering en het begrip van deze verheven sacramenten hernieuwde. Aangezien zij was ingelicht over het welbehagen van de eeuwige Vader over de vorm, waarin zij haar smart uitdrukte, door zich uit te strekken in de vorm van een kruis, en door haar indachtig zijn aan de Kruisdood van het Lam Gods, herhaalde zij deze devotie op alle feesten, waarbij zij de Goddelijke gerechtigheid trachtte tegen te houden en genade afsmeekte voor de zondaren. Ontvlamd door naastenliefde stond zij op en beëindigde de viering met prachtige hymnen, welke zij in beurtzang met de engelen vertolkte; zij vormden een koor van hemelse harmonie, de engelen zetten hun gezangen in en de gezegende Vrouwe antwoordde hen van haar kant in hymnen, die lieflijker waren voor de oren van God en meer aanvaardbaar voor Hem waren dan de liederen der meest verheven serafijnen en van alle hemelse koren tezamen. Want het waren de weerklanken van Zijn eigen deugden, die doordrongen tot de troon en de rechterstoel van de eeuwige God. (IV Mar. 313:1/10). 

 

Onderrichting gegeven door de Meestersse en Koningin des Hemels.

 

VY. 9

Mijn dochter, noch u noch alle schepselen tezamen zullen ooit de geest van armoede van mijn allerheiligste Zoon en dat wat Hij mij daarover geleerd heeft, kunnen begrijpen. Maar uit datgene wat ik u heb medegedeeld zult gij veel van de schittering dezer deugd, waar haar Schepper en Leraar zoveel van hield en van de afschuw waarmee Hij de zonde der hebzucht beschouwde, kunnen afleiden. De Schepper kan de schepselen, die Hijzelf geschapen heeft, niet haten; maar Hij kent door Zijn wijsheid de grenzeloze schade, welke in de stervelingen wordt veroorzaakt door de hebzucht naar zichtbare dingen en weet dat deze dwaze liefde in staat is het grootste deel der menselijke natuur in het verderf te storten. Zijn afschuw van deze zonde was evenredig met het getal der zondaars en verdoemden, die door de ondeugd van gierigheid en hebzucht verloren gaan. (IV Mar. 314:1/4).

 

VZ. 0

Om dit kwaad het hoofd te bieden en enig geneesmiddel daartegen te verschaffen, koos mijn allerheiligste Zoon de armoede en leerde Hij ons deze deugd door Zijn woord en Zijn voorbeeld van bewonderenswaardige zelfverloochening. Zo zou de Dokter Zijn zaak voor de mensen, waarvoor Hij de middelen tot veiligheid en herstel gereed maakte, rechtvaardigen, indien ze zouden nalaten om er hun voordeel mee te doen. Deze zelfde leerstelling onderwees ik en beoefende ik gedurende mijn gehele leven en daarop grondvestten de Apostelen de Kerk. Dit was ook de lering en de praktijk der Aartsvaders en Heiligen, die de Godsdienst in de Kerk verjongden en bevestigden; want allen hebben de armoede liefgehad als het enige en meest probate middel tot heiligheid. Zij hadden afschuw van rijkdommen, omdat ze tot kwaad aanstichten en de wortel vormen van alle ondeugden (I Tim. 6:10). Ik wens, dat gij deze armoede liefhebt en najaagt met alle ijver; want zij siert de bruiden van mijn allerheiligste Zoon. Zonder deze deugd, mijn liefste, kan ik u verzekeren, dat Hij ze niet zal herkennen en hen zal verwerpen als Zijner onwaardig en ver van Hem verwijderd. Want het is niet te rijmen met de armoede en behoeftigheid van een bruidegom als de bruid rijkdom uitstraalt en overdekt is met juwelen; noch zou ware liefde op deze ongelijkheid kunnen zetelen. (IV Mar. 315:1/8). 

 

VZ. 1

Het is duidelijk, dat gij mij als een wettige dochter wilt navolgen, maar ik, zelf arm, zal u niet kunnen erkennen als mijn dochter, als gij dat niet in werkelijkheid zijt, noch kan ik in u toestaan, wat ikzelf steeds verafschuwd heb. Ik herinner u er tevens aan nooit de zegeningen van de Allerhoogste te vergeten, welke gij in zo grote hoeveelheid ontvangen hebt; want indien gij deze plicht niet nauwgezet en zorgvuldig beoefent, dan vervalt gij zeer snel in vergeetachtigheid en grove ruwheid door de traagheid, welke de menselijke natuur aankleeft. Hernieuw vele malen per dag de herinnering aan Zijn zegeningen, de Heer steeds dankend met nederige en minzame liefde. In het bijzonder dient gij u te herinneren, dat Hij u geroepen heeft, u opgewacht heeft, niet naar uw fouten heeft gezien en deze verontschuldigd heeft en daaraan de zo meermalen herhaalde gunsten heeft toegevoegd. Deze herinnering zal in u lieflijk en sterke liefdesstrevingen opwekken; en gij zult nieuwe genaden en gunsten voor de Heer verkrijgen, omdat Hij zo zeer verheugd is door het aanschouwen van een getrouw en dankbaar hart. Aan de andere kant is Hij zeer beledigd als Zijn vriendelijkheden en zegeningen niet naar waarde, geschat worden; want aangezien Hij ze in de volheid Zijner liefde schenkt, verlangt Hij een plichtsgetrouwe, aanhankelijke en liefhebbende waardering van de kant der schepselen. (IV Mar. 316:1/6). 

 

 

Hoofdstuk XXIX

 

De allerheiligste Moeder kleedt het Kind Jezus in de naadloze tunica; Zij geeft Hem schoenen aan Zijn voeten. Hoe de Heer handelde en wat Hij nakwam.

 

VZ. 2

Toen de allervoorzichtigste Vrouwe het Goddelijk Kind met de kleine tunica wilde bekleden en Zijn voetjes in de sandalen wilde steken, welke zijzelf gemaakt had, wierp zij zich voor Hem neer en sprak de volgende woorden: "Allerhoogste Heer en Schepper van hemel en aarde, ik zou U willen kleden op een wijze, welke overeenkomt met Uw Godheid en ik zou deze kledingstukken, welke U moeten bedekken, gaarne uit mijn hartebloed vervaardigd hebben, maar ik weet dat de armelijke en onbetekenende kledingstukken, welke ik U nu aanbied, overeenkomstig Uw wensen zijn. Vergeef mij, mijn Heer en meester, mijn fouten en aanvaard de warme liefde van haar, die slechts stof en as is: sta mij toe U te kleden." (IV Mar. 317:1/2). 

Het Kindje Jezus schepte vreugde uit de liefdevolle diensten van Zijn allerzuiverste Moeder, waarna zij Hem kleedde en van schoeisel voorzag en Hem op Zijn voeten plaatste. De tunica paste Hem precies: zij viel over Zijn voeten zonder deze te hinderen bij het lopen en de mouwen reikten tot het midden van Zijn handen, ofschoon zij geen maten genomen had. De kraag was rond geknipt zonder van voren open te zijn en liep iets tegen de hals op, waaromheen hij zich keurig voegde. De hemelse Moeder liet de tunica over het hoofdje van het Kind vallen en het kledingstuk viel sierlijk, geheel naar haar wens. (IV Mar. 317:3/6). 

Hij trok deze tunica nimmer uit, dit geschiedde eerst door de beulen, die ze van Hem afrukten voor de geseling en later voor de kruisiging, want dit kledingstuk groeide voortdurend met Hem mee en bleef Zijn lichaam passen. Hetzelfde geschiedde ook met de onderkleding en de schoenen, welke de zorgzame Moeder voor Hem gemaakt had. Geen van deze artikelen sleet of werd oud in de tweeëndertig jaren, noch verloor de tunica iets aan kleur of nieuwheid, maar ze bleef juist zoals ze van de handen der grote Vrouwe gekomen was, ze werd ook nimmer vuil of besmeurd, maar behield haar zuivere staat. Het kledingstuk, dat de Verlosser der wereld af deed voor de voetwassing van Zijn Apostelen was een mantel of cape, welke Hij over Zijn schouders droeg en ook dit kledingstuk was door de Maagd gemaakt, nadat zij teruggekeerd waren in Nazareth. Juist zoals de andere kledingstukken groeide ook dat met de Heer mee, was van dezelfde kleur, doch iets donkerder dan de tunica en geweven op dezelfde wijze. (IV Mar. 317:7/11). 

 

VZ. 3

Zo was dan het Kind Gods, de Heer der eeuwen, op Zijn voeten geplaatst na, sinds Zijn geboorte in doeken te zijn gewikkeld en voor het grootste deel der verstreken tijd op de armen van Zijn allerheiligste Moeder (Joh. 13:4) gedragen te zijn. Hij was de schoonste onder de kinderen der mensen. De engelen waren verbaasd over de nederige en armelijke kleding, welke door Hem was uitgekozen, Die de hemelen met licht en de velden in schoonheid kleedt. Hij liep geheel los op Zijn voeten in de aanwezigheid van Zijn ouders; maar voor vreemden bleef dit wonder enige tijd verborgen, want de Koningin nam Hem in haar armen als er buitenstaanders naderbij kwamen of wanneer zij gezamenlijk het huis verlieten. De vreugde van de hemelse Vrouwe en van de heilige Jozef bij het zien van Zijn eerste schreden en van Zijn zeldzame schoonheid was onbeschrijfelijk. Hij ontving voedsel uit de borst van Zijn allerzuiverste Moeder tot Hij anderhalf jaar oud was, niet langer. Zijn maaltijden daarna waren zeer sober, zowel wat de hoeveelheid als het soort voedsel betrof. In het begin bestonden ze uit papsoorten gemengd met olie, alsmede sommige vruchten en vis. In Zijn groeitijd gaf Maria Hem drie maal per dag eten, juist zoals Hij daarvoor drie maal per dag melk had ontvangen, des ochtends, 's avonds en 's middags. Het Goddelijk Kind vroeg nimmer om voedsel; maar de liefhebbende Moeder verschafte Hem bedachtzaam zorgend Zijn maaltijden op de daarvoor geschikte tijden, totdat Hij later, toen Hij opgegroeid was, niet meer apart wilde eten en tezamen met de hemelse echtgenoten de maaltijden gebruikte. Dit was Zijn regel, totdat Hij volwassen was; maar daarover zal ik later vertellen. Telkens wanneer Hij Zijn maaltijden met Zijn ouders genoot, wachtten zij steeds tot Hij de zegen had uitgesproken bij het begin en het dankgebed had gezegd op het einde. (IV Mar. 318:1/12). 

 

VZ. 4

Vanaf het moment, dat het Kind Jezus liep, begon Hij Zich terug te trekken en bepaalde uren in het bidvertrek van Zijn Moeder door te brengen. Aangezien de allervoorzichtigste Moeder Zijn wensen wilde voorkomen en ze wilde kennen wat betreft de omgang met haar, sprak de Heer haar toe, in antwoord op haar niet-geuite verlangens: "Mijn Moeder, kom binnen en blijf steeds bij Mij, zodat gij Mij zult kunnen navolgen in Mijn werken; want het is Mijn wens, dat de hoge volmaaktheid, welke Ik de zielen wil doen bereiken, in u vorm aanneemt en in u ten toon gespreid wordt. Want indien zij Mijn eerste plannen niet weerstaan hadden (I Tim. 2:4), dan zouden ze reeds Mijn overvloedige en rijke giften ontvangen hebben; maar aangezien het menselijk geslacht dit belet heeft, heb ik u gekozen als het vat van alle volmaaktheden en van de schatten Mijner rechter hand, welke de rest der schepselen versmaad en verloren hebben. Sla Mij daarom gade in al Mijn handelingen met het doel Mij na te volgen." (IV Mar. 319:1/4). 

 

VZ. 5

Zo was de hemelse Vrouwe opnieuw aangewezen als de Discipel van haar allerheiligste Zoon. Van die dag af werden er tussen deze Twee zulke grote en verborgen mysteries uitgewisseld, dat deze niet voor de dag des oordeels bekend zullen worden. Vele malen wierp het Goddelijk Kind Zich ter aarde, op andere momenten werd Hij van de aarde opgeheven in de vorm van een kruis, doorlopend vurig biddend tot de eeuwige Vader voor de redding der stervelingen. In dit alles volgde de liefhebbende Moeder Hem na. Want voor haar waren niet slechts de uitwendige bewegingen van Zijn lichaam zichtbaar, maar ook de innerlijke handelingen van Zijn allerheiligste ziel. Ik heb over deze kennis van de allerzuiverste Maria in andere delen van deze geschiedenis reeds gesproken en het blijft noodzakelijk daar steeds weer de aandacht op te vestigen, want dit was de bron van het licht, dat haar voorging in haar heilig leven en haar leidde. Het was een dusdanige bijzondere zegening, dat alle schepselen tezamen, ook al zouden zij al hun krachten verenigen, niet in staat zouden zijn deze te begrijpen of te beschrijven. De grote Vrouwe genoot niet doorlopend visioenen van de Godheid; doch steeds het zien van de allerheiligste menselijkheid en de ziel van haar Zoon met al Zijn activiteiten. Op bijzondere wijze was zij getuige van de werking van de hypostatische en zaligmakende vereniging van de menselijkheid met de Godheid. Ofschoon zij niet steeds deze glorie en deze vereniging in haar wezen zag, aanschouwde zij toch de innerlijke akten, waarmee Zijn menselijkheid eer betoonde aan de Godheid, waarmee zij verbonden was en hoe de Godheid daardoor bemind en verheerlijkt werd; en dit voorrecht behoorde uitsluitend toe aan de allerheiligste Maria. (IV Mar. 320:1/10). 

 

VZ. 6

Bij deze gelegenheden kwam het meermalen voor dat het Kind Jezus in aanwezigheid van Zijn allerheiligste Moeder bloedtranen weende en bloed zweette, want dit geschiedde meermalen voor Zijn doodsstrijd, namelijk het verloren gaan der verdoemden en van hen die ondankbaar waren voor de weldaden van hun Schepper en Verlosser en in wie de werken van de oneindige macht en goedheid van de Heer geen effect zouden hebben. Op andere momenten trof de gezegende Moeder Hem stralend van hemels licht aan, omringd door engelen, die lieflijke lofliederen zongen; en dan werd haar duidelijk gemaakt, dat de hemelse Vader welbehagen schepte in Zijn geliefde en Eniggeboren Zoon (Mat. 17:5). Al deze wonderen begonnen vanaf het moment, dat Hij, op eenjarige leeftijd, begon te lopen. Zijn allerheiligste Moeder was daarvan de enige getuige en haar hart zou de schatkamer zijn van Zijn wonderen. De werken Zijner liefde, Zijn lofprijzingen en aanbiddende dankbetuigingen, Zijn smeekbeden voor het menselijk geslacht, dit alles gaat mijn beschrijvingstalent te boven. Ik moet het begrip hiervan overlaten aan het geloof en de Godsvrucht der Christenen. (IV Mar. 321:1/6). 

 

VZ. 7

Het Kind Jezus nam toe in bewondering en achting van alle die Hem leerden kennen. Na de leeftijd van zes jaren te hebben bereikt bezocht Hij zo nu en dan de zieken in de hospitalen, waarbij Hij in het bijzonder de zwaar getroffenen opzocht en hen op geheimzinnige wijze wist te troosten in hun verslagenheid. Vele van de inwoners van Heliopolis leerden Hem kennen; de geheimzinnige aantrekkingskracht van Zijn Godheid en heiligheid won aller harten en velen boden Hem geschenken aan. Naar gelang Zijn innerlijke kennis Hem voorlichtte, weigerde Hij ze te aanvaarden, of nam Hij ze aan ter verdeling onder de armen. De bewondering, welke Zijn wijze raadgevingen en Zijn bescheiden en bedachtzaam gedrag veroorzaakten, deed velen de ouders van zulk een Zoon prijzen en gelukwensen. Ofschoon allen onbekend waren met de geheimen en de waardigheid van de Zoon en de Moeder, liet de Heer der Schepping, verlangend Zijn Moeder te eren, hen zo ver als maar mogelijk was onder de omstandigheden, hun gang gaan, zonder dat ze de achtergronden daarvan te weten kwamen. (IV Mar. 322:1/6). 

 

VZ. 8

Vele kinderen van Heliopolis verzamelden zich rond het Kind Jezus, zoals dat gemeenlijk pleegt te geschieden met kinderen van dezelfde leeftijd en omstandigheden. Aangezien zij vrij waren van boosaardigheden en niet nieuwsgieriger dan de volwassenen en vrijelijk het hemelse licht over zich lieten stralen, verwelkomende de Meester der waarheid hen, voor zover dit passend was. Hij prentte hen de kennis van God en de deugden in; Hij onderrichtte hen over het eeuwige leven, zelfs vertelde Hij hen meer dan aan de volwassenen. Aangezien Zijn woorden vol leven en kracht waren, won Hij hunne harten en Hij drukte hen Zijn waarheden zo diep in het hart, dat allen die het grote geluk hadden met Hem om te gaan, later grote, heilige mensen werden; want met het vlieden der jaren rijpte de vrucht van dit hemelse zaad, dat reeds zo vroeg in hun zielen was uitgestrooid. (IV Mar. 323:1/4). 

 

VZ. 9

De gezegende Moeder was op de hoogte van al deze gebeurtenissen. Telkens wanneer Hij terugkeerde van dit soort bijeenkomsten, waarin Hij de wil van Zijn eeuwige Vader vervuld had door Zijn kudde te verzorgen, vielen de Koningin en de engelen neder voor haar Goddelijke Zoon en dankten zij Hem voor de weldaden aan deze onschuldigen, die Hem nog niet kenden als hun ware God, gedaan; en zij kuste Zijn voeten, als voeten van de Hoge priester des hemels en van deze aarde (Heb. 4:1). Zij deed dit ook als het Kind van plan was er op uit te gaan. Bij zulke gelegenheden richtte Hij haar met kinderlijke liefde en eerbied op. De Moeder vroeg steeds Zijn zegen over al haar ondernemingen; en nooit liet ze de gelegenheid voorbij gaan de deugd, met de gehele kracht van haar liefde en Goddelijke genade, te beoefenen. Nooit was enige genade in haar zonder vrucht, maar ze werkte in de algehele volheid en nam toe door de werking. De grote Vrouwe zocht naar nieuwe wegen en middelen om Zichzelf te vernederen, zij aanbad het mensgeworden Woord door haar kniebuigingen en ter nederwerpingen en door vele andere liefdevolle, diepe ceremonies, als uitwendig teken van haar voorzichtigheid en heiligheid. Dit deed zij zo verstandig, dat zij de bewondering der engelen opriep, die onder elkaar de lofprijzingen der Godheid herhalende, zeiden: "Wie is dat zuivere Schepsel, bron van vreugde voor onze Schepper en haar Zoon? (Cant. 1:2). Wie is deze ene, die op zulk een verstandige en attente wijze de Allerhoogste aanbidt en eerbiedigt en ons in haar spontane liefde en aandacht, verre overtreft?" (IV Mar. 324:1/9). 

 

WA. 0

In de omgang en de gesprekken met Zijn ouders toonde dit prachtige schone Kind, nadat Hij begonnen was met lopen en steeds meer groeide, meer ernst dan in Zijn eerste jaar. De tedere strelingen, steeds met mate en reserve gegeven, hielden nu op, want van Zijn gelaat straalde de weerschijn Zijner Majesteit op dusdanige wijze, dat, indien Hij Zijn optreden niet gepaard had doen gaan met een zekere minzaamheid en toegenegenheid, een eerbiedige vreze elke omgang met Hem zou hebben belet. De hemelse Moeder en de heilige Jozef voelden de afstraling van een Goddelijke kracht en werkdadigheid, zowel als de minzaamheid en toegankelijkheid van een liefhebbende Vader, van Zijn gelaat. Zijn kinderlijke genegenheid voor Zijn hemelse Moeder mengde zich met deze majesteit en pracht, terwijl Hij de heilige Jozef behandelde als iemand die zowel de naam als ook de plichten van een vader tegenover Hem had; en daarom gehoorzaamde Hij hen beiden zoals een toegewijde zoon zijn ouders onderdanig is. In Zijn gehele gedrag bracht het mensgeworden Woord de deugd der gehoorzaamheid tot uitdrukking, ook de deugden der nederigheid en naastenliefde werden op zo'n bewonderenswaardige wijze gemengd met majesteit en ernst, dat Zijn Goddelijke wijsheid in al Zijn daden zichtbaar was en Zijn "grandeur" niet te lijden had door beuzelingen en kleinheid. De hemelse Koningin sloeg deze mysteries nauwlettend gade en, voor zover dit aan een gewoon schepsel gegeven is, begreep zij alleen het werk van haar allerheiligste Zoon en de wegen, die Hij in Zijn oneindige wijsheid bewandelde. Ik zou het onmogelijke moeten proberen, indien ik in mensenwoorden de uitwerking van al Zijn daden op de allerzuiverste en voorzichtigste ziel van Maria zou willen beschrijven, als ook hoe dicht zij Zijn onuitsprekelijke heiligheid benaderde door Hem na te volgen. De zielen, die bekeerd en gered werden in Heliopolis en de rest van Egypte, de zieken, die hun gezondheid hervonden, en de wonderen gewrocht in de zeven jaren van Hun verblijf in dit land, zijn ontelbaar: zo werd de wreedheid van Herodes een "gezegende misdaad" voor het land van Egypte. De goedheid en de wijsheid Gods doet de zondigheid en de boosaardigheid dezer wereld in een groot goed verkeren. Als aan de ene zijde de mensen Zijn genaden misprijzen en Hem de rug toekeren, dan vat Hij hen van de andere zijde om hun harten te openen en Zijn zegeningen daarin te storten (Job. 34:24). Zijn vurige wensen om het menselijk ras met weldaden te overstelpen kunnen niet te niet gedaan worden door de zondvloed onzer zonden en ondankbaarheden. (IV Mar. 325:1/11). 

 

Onderrichting mij gegeven door de Koningin des Hemels, de Allerheiligste Maria.

 

WA. 1

Mijn dochter, vanaf het eerste begin dezer geschiedenis van mijn leven is u te verstaan gegeven, dat één der doeleinden was, dat de Heer de aandacht der stervelingen wilde vestigen op de schuld, welke zij op zich geladen hebben door hun vergeetachtige ondankbaarheid van Zijn Goddelijke liefde en mijn liefde voor hen. Het is waar, dat al Zijn liefde ingesloten is en openbaar gemaakt wordt in Zijn Kruisdood voor hen, want dit was het uiterste van Zijn onmetelijke Liefde (Joh. 3:16). Maar vele ondankbare mensen zijn zo afkerig van dit alles, dat zij zelfs deze zegening vergeten. Voor deze en voor alle anderen kan wellicht de kennisname met wat Hij deed gedurende de drieëndertig jaren van Zijn leven een nieuwe aanleiding, een nieuwe liefdesprikkel zijn; want elk Zijner daden was een oneindige prijs waard en verdiende onze eeuwige dankbaarheid. (IV Mar. 326:1/4). 

De Almachtige heeft mij tot getuige gesteld over al deze daden: en ik verzeker u dat vanaf het eerste moment Zijner ontvangenis in mijn schoot, Hij niet opgehouden heeft met smeken tot de heilige Vader om de redding der mensen. Vanaf dat ogenblik begon Hij het Kruis te omarmen (Heb. 10:5), niet slechts als wens, maar ook metterdaad voor zover dit mogelijk was, Zichzelf in de houding van een gekruisigde plaatsend, vanaf Zijn Kindsheid en deze oefeningen volhoudend gedurende Zijn gehele leven. Ik volgde Hem daarin na, verenigde Mij met Zijn gebeden en werken voor het menselijk ras, als ook in de allereerste daden Zijner heilige menselijkheid, waarmee Hij dank bracht voor de redding der mensen. (IV Mar. 326:5/7). 

 

WA. 2

Laten de stervelingen op hun hoede zijn, dat ik, die een Getuige en Medewerkster was van deze redding, niet ook Getuige en Medewerkster zal zijn op de dag van het Laatste Oordeel, en dan zal moeten verklaren hoe rechtvaardig en hoe goed gefundeerd de zaak van God tegenover de mensen is. Als ik op die dag ten rechte mijn voorspraak weiger aan hen, die zovele en grote gunsten en zegeningen allerdwaast veracht hebben en de uitvloeisels van de Goddelijke liefde van mijn Zoon en de mijne hebben versmaad, wat kunnen zij dan antwoorden, welke verontschuldiging en welke uitvlucht kunnen zij naar voren brengen, die toch zeer goed ingelicht waren, meerdere malen gewaarschuwd zijn en voorgelicht werden door de waarheid? Hoe zouden deze ondankbare en hardnekkige stervelingen op barmhartigheid kunnen rekenen van de allerrechtvaardigste en gerecht God, Die hen voldoende tijd en gelegenheid geboden heeft, hen zo menigmaal heeft uitgenodigd, hen tot Zich geroepen heeft, op hen heeft gewacht en voor hen heeft gezwoegd en hen heeft overladen met zeer grote zegeningen, terwijl zij ze alle misbruikt hebben en teloor hebben laten gaan door de najaging der ijdelheden? Weest bevreesd, mijn dochter, voor deze grootste van alle blindheden. Vernieuw steeds de herinnering aan de allerheiligste werken van mijn Zoon en van mij en volg ze na met heel uw elan. Blijf de kruisoefeningen volhouden onder leiding der gehoorzaamheid, opdat gij steeds zult blijven denken aan datgene wat gij moet navolgen en waarvoor gij dankbaar dient te zijn. Laat het tot u doordringen, dat mijn Zoon en Heer, het menselijk geslacht ook zonder zoveel lijden had kunnen verlossen, maar dat Hijzelf wenste zoveel mogelijk te lijden op grond van Zijn overgrote liefde voor de zielen. De wedergave van ons voor deze neerbuigendheid zou niet moeten zijn ons tevreden te stellen met zo weinig mogelijk te doen, zoals zo dikwijls het geval is bij de onwetende mensen. Stapel deugd op deugd en tracht daardoor meer en meer aan uw verplichtingen te voldoen. Volg de Heer en mij na in onze werken tot redding der wereld. Offer al uw verdiensten op voor de zielen, verenig ze met Zijn verdiensten in de aanwezigheid van de eeuwige Vader. (IV Mar. 327:1/11). 

 

 

Hoofdstuk XXX

 

Jezus, Maria en Jozef keren op bevel van de Heer naar Nazareth terug. 

 

WA. 3

Het Kind Jezus was aan het einde van Zijn zevende jaar gekomen. Dit was tevens de termijn door de eeuwige Wijsheid gesteld aan Zijn geheimzinnig verblijf in dat land. Opdat de profetieën vervuld zouden worden was het nodig, dat Hij naar Nazareth terugkeerde. Dit decreet maakte de eeuwige Vader aan Zijn allerheiligste Zoon bekend op een bepaalde dag in de aanwezigheid van Zijn heilige Moeder, terwijl zij met Hem bad. Zij zag het weerspiegeld in Zijn Vergoddelijkte ziel en zij nam waar, hoe Hij Zich daaraan in gehoorzaamheid aan de Vader onderwierp. De grote Vrouwe verenigde zich met Hem in deze onderwerping, ofschoon zij zich al beter hadden aangepast en hun huidig onderdak al meer vertrouwd voor hen was dan hun geboorteplaats, de stad Nazareth. Noch de Moeder, noch de Zoon zeiden iets over dit nieuwe decreet tegen de heilige Jozef. Maar diezelfde nacht sprak de engel van de Heer tot hem in zijn slaap, zoals Mattheus vertelt (Mat. 2:19) en deze beval hem met het Kind en Zijn Moeder naar het land van Israël terug te keren; want Herodes en zij, die met hem aan het Kind het leven wilden benemen, waren dood. De Almachtige achtte de gewone orde van de geschapen dingen zozeer, dat, ofschoon Jezus de ware God was en Zijn Moeder zo zeer verheven was in heiligheid boven de heilige Jozef, Hij de regelingen voor deze reis niet liet uitgaan van Zijn Zoon noch van Zijn Moeder doch van de heilige Jozef, die het hoofd was van deze Familie. God wenste alle stervelingen te leren, dat alle dingen door de natuurlijke orde, door Zijn Voorzienigheid opgericht, geregeld zouden worden; en dat de minderen en leden van het mystieke Lichaam der Kerk, zelfs als zij in deugd en in andere opzichten uitblinken, moeten gehoorzamen en zich dienen te onderwerpen aan hun oversten en prelaten in de zichtbare orde. (IV Mar. 328:1/10). 

 

WA. 4

De heilige Jozef deelde het bevel van de Heer onmiddellijk mee aan het Kind Jezus en Zijn Moeder en beiden antwoordden hem, dat de wil van de hemelse Vader moest geschieden. Daarop besloten ze zonder talmen tot hun reis na eerst het weinige meubilair in hun huisje onder de armen verdeeld te hebben. Dit geschiedde door de handen van het Goddelijke Kind, want de hemelse Moeder vertrouwde Hem meermalen de dingen, die zij als aalmoezen voor de armen bestemd had, toe, omdat zij wist, dat het Goddelijk Kind, als de God van barmhartigheid, er prijs op stelde dit uitdelen zelf te verrichten (Mat. 25:40). Toen zij Hem de aalmoezen gaf, viel de allerheiligste Moeder op haar knieën en sprak: "Neem alles, wat Ge wilt, mijn Zoon en Heer, ter uitdeling aan de armen, onze vrienden en broeders." (IV Mar. 329:1/4). 

De gezegende woning, welke zeven jaren lang gewijd en geheiligd was door de aanwezigheid van de Hogepriester Jezus, werd in handen gelaten van enige der meest toegewijde en Godvruchtige personen in Heliopolis. Hun deugd en heiligheid had hen een geluk doen te beurt vallen, dat ze op dat moment nog niet ten volle konden waarderen, ofschoon ze zich, wegens alles wat ze gezien en meegemaakt hadden, wel gelukkig achtten in hetzelfde huis te mogen wonen, waarin deze Vreemdelingen zeven jaren verbleven hadden. Deze liefdevolle toewijding werd beloond met overvloedig licht en genade voor hun eeuwige redding. (IV Mar. 329:5/7). 

 

WA. 5

Zij vertrokken naar Palestina in het gezelschap der engelen, juist zoals ze gekomen waren. De grote Koningin zat op de ezel met het Goddelijk Kind op haar schoot en de heilige Jozef ging te voet, dicht achter de Zoon en de Moeder. Wegens het verlies van deze grote Weldoeners waren hun kennissen en vrienden zeer bedroefd bij hun vertrek. Zij zagen Hen onder tranen vertrekken, zij weenden en zuchtten, omdat ze voelden, dat ze nu hun gehele troost en toevlucht in hun moeilijkheden gingen verliezen. Indien de Goddelijke kracht niet had ingegrepen, zou de heilige Familie grote moeilijkheden gehad hebben om uit Heliopolis te vertrekken, want de inwoners voelden de nacht van hun ellende, bij het ondergaan der Zon, Die hun duisternissen verdreven had (Joh. 1:9), wederom naderbij komen. Door het bewoonde deel van Egypte trekkend deelden Zij hun genade en zegeningen weer uit. Het nieuws van hun doortocht greep snel om zich heen en zieken, getroffenen en ontroostbaren kwamen hen opzoeken en werden naar lichaam en ziel getroost. Vele zieken werden genezen, vele duivelen uitgedreven zonder dat ze wisten door wie ze in de hel teruggeworpen waren. Maar ook zij voelden de Goddelijke kracht, welke hen bedwong en zulke weldaden onder de mensen tot stand bracht. (IV Mar. 330:1/9). 

 

WA. 6

Ik zal niet blijven stilstaan om alle bijzonderheden van deze reis van het Kind Jezus en Zijn allergezegendste Moeder uit Egypte te beschrijven, want dit is niet noodzakelijk en het zou deze geschiedenis al te volumineus maken. Het zal voldoende zijn om te zeggen, dat allen, die tot Hen kwamen met min of meer grote Godsvrucht, weer konden heengaan door waarheid verlicht, ondersteund door genade en gewond door de liefde Gods. Zij voelden een geheime kracht, welke hen aanzette en hen dwong de deugd te beoefenen, hen de wegen des doods deed verlaten en hen de weg naar het eeuwige leven toonde. Zij kwamen naar de Zoon, daarheen gezonden door de Vader, en zij wendden zich tot de Vader door het licht van Christus waarheid, welke hun zielen verlichtte met de kennis van de ware God (Joh. 6:44). Toch bleef Hij voor hen verborgen, want Zijn tijd was nog niet gekomen. Maar het vuur, dat Hij in de wereld had gebracht en zou verbreiden, veroorzaakte zonder ophouden en op geheimzinnige wijze Zijn Goddelijke uitwerking onder mensen. (IV Mar. 331:1/6). 

 

WA. 7

Nadat op deze wijze de mysteries, door de Goddelijke wil gedecreteerd, door hen vervuld waren en zij de bewoonde delen van dit land, welke getekend waren door hun wonderen, gingen verlaten, betraden onze hemelse Pelgrims de woestijn waardoorheen Zij gekomen waren. In de woestijn ondervonden Zij wederom moeilijkheden en ontberingen overeenstemmende met degene, welke Zij op hun vlucht van Palestina hadden leren kennen, want de Heer liet toe, dat dit alles over Hen kwam om Hen de gelegenheid te geven verdiensten te vergaren en Hen passende steun te kunnen bieden. Hij regelde deze hulp door de handen Zijner engelen, zoals dit op de eerste reis geschiedde, maar soms droeg het Kind Jezus Zelf hen op voor leeftocht te zorgen. Meerdere malen werd aan de heilige Jozef toegestaan deze bevelen te horen en te zien, hoe deze geesten gehoorzaamden en zonder talmen verschaften wat nodig was, om hem gevoeliger te maken voor de Goddelijke gunsten. Dit bemoedigde en troostte de heilige Aartsvader in zijn verdriet en zorgen voor de Koning en de Koningin des hemels. Soms maakte het Goddelijk Kind gebruik van zijn Almacht en schiep alles wat noodzakelijk was voor hun onderhoud uit een kruimeltje brood. De verdere reis was gelijk aan de reis, welke ik in het tweeëntwintigste hoofdstuk beschreven heb; ik vind het niet noodzakelijk deze beschrijving te herhalen. Toen zij echter de grenzen van Palestina overschreden, ontving de zorgzame echtgenoot het bericht, dat Archelaus zijn vader Herodes had opgevolgd als heerser over Judea (Mat. 2:22). De heilige Jozef vreesde, dat hij met zijn rijk ook zijn wreedheid geërfd zou hebben en hij week af van de weg, welke naar Jeruzalem leidde en door Judea ging. Hij vervolgde de reis door het land van de stam van Dan en Issacher, ten zuiden van Galilea, langs de kust van de Middellandse Zee, en liet Jeruzalem ter rechter zijde liggen. (IV Mar. 332:1/10). 

 

WA. 8

Zij bereikten Nazareth, hun huis, want het Kind zou een Nazarener genoemd worden. Zij troffen het nederige verblijf, waarin Zij vroeger gewoond hadden aan, nog steeds onder het toezicht van de toegewijde nicht van de heilige Jozef, die, zoals ik in het twaalfde hoofdstuk van het derde boek vertelde, zich had aangeboden als zijn verzorgster, toen onze Koningin in het huis van Elisabeth verbleef. Voordat Zij Judea verlaten hadden om naar Egypte te vertrekken, had de heilige Jozef deze vrouw geschreven en haar gevraagd op het huis en het huisraad te willen passen. Zij troffen alles in de beste orde aan en de nicht verwelkomde Hen onder grote vreugde wegens de liefde, welke zij de grote Koningin, zelfs zonder haar geheim te kennen, toe droeg. De hemelse Vrouwe trad binnen met haar Zoon en de heilige Jozef. Zij wierp zich in aanbidding voor de Heer en dankte Hem voor de leiding, welke Hij hen gegeven had door hen beschermd tegen de wreedheid van Herodes weer veilig in dit verblijf binnen te voeren en omdat Hij hen zowel in hun verbanningsoord als op hun zeer vermoeiende reizen in goede gezondheid had bewaard. Boven alles dankte zij de Heer voor haar terugkeer in gezelschap van haar Zoon, nu toegenomen in jaren, in genade en deugd (Luc. 2:40). (IV Mar. 333:1/7). 

 

WA. 9

In beraad tredend met haar Goddelijk Kind begon zij een levensregel op te stellen en haar gewijde oefeningen wederom in te voeren. Het was niet zo, dat zij geen regel gevolgd had gedurende haar reis, want de allervoorzichtigste Vrouwe had steeds de meest volmaakte orde op haar zaken gesteld, onder alle omstandigheden. Maar nu ze wederom vredig in hun huis teruggekeerd waren, wenste zij vele oefeningen in te sluiten, die op reis niet uitgevoerd geweest waren. Haar grootste zorg ging uit naar de samenwerking met haar allerheiligste Zoon ten bate van de zielen, want dat was het werk waar de eeuwige Vader haar allerdringendst om gevraagd had. Op dit allerhoogste doel richtte onze Koningin al haar oefeningen in vereniging met de Verlosser en dit was hun voortdurende bezigheid, zoals we zullen zien in het verloop van dit tweede deel der geschiedenis. De heilige Jozef regelde zijn werk om op de meest waardige wijze in het levensonderhoud zowel van het Kind en zijn Moeder, als van hemzelf, te kunnen voorzien. Dat wat door andere zonen van Adam als een straf en een plaag beschouwd wordt, was voor deze heilige Aartsvader een zeer groot geluk. Want terwijl anderen veroordeeld waren hun natuurlijke leven in stand te houden door het werk hunner handen en in het zweet huns aanschijns, werd de heilige Jozef gezegend en boven mate getroost in de wetenschap, dat hij was uitverkoren om met zijn werken en zweet God zelf en Zijn Moeder te onderhouden, aan Wie geheel de hemel en de aarde en alles wat daarin vervat was, behoorde (Est. 13:10) (IV Mar. 334:1/8). 

 

WB. 0

De Koningin der engelen nam op zich om de schuld der dankbaarheid voor de heilige Jozef zijn zwoegen en zorgen te betalen. In overeenstemming daarmee zorgde zij voor zijn maaltijden met ongelooflijke zorg en liefhebbende dankbaarheid. Zij gehoorzaamde hem in alles en verdeemoedigde zich tegenover hem alsof zij zijn dienaresse en niet zijn echtgenote was, of, wat veel meer is: niet de Moeder van de Schepper en Heer van ons allen. Zij beschouwde zichzelf onwaardig te bestaan en geduld te worden op deze aarde, want zij ondervond het als rechtvaardig, dat zij alle dingen moest ontberen. In het bewustzijn van geschapen te zijn uit niets en daardoor niet in staat te zijn ook maar iets terug te doen voor deze weldaad, noch voor enige andere gave, verwekte zij in zichzelf zo'n zeldzame nederigheid, dat zij zichzelf minder achtte dan het stof en onwaardig om daarmee te verkeren. Voor de kleinste gunst dankte zij op bewonderenswaardige wijze de Heer, als eerste oorzaak en oorsprong van hen allen, en de schepselen als instrumenten van Zijn Goedheid. Sommige dankte zij voor ontvangen giften, andere omdat zij haar iets geweigerd hadden en wederom andere omdat zij haar geduld verdroegen. Zij beschouwde zichzelf als tegenover allen in de schuld staande, ofschoon zij hen allen met minzame zegeningen overstelpte. Zij plaatste zich aan hun voeten en zocht op vindingrijke wijze middelen en kunstgrepen om geen moment en geen gelegenheid voorbij te laten gaan om de allervolmaakste en verhevenste deugden te beoefenen, tot bewondering der engelen en de blijdschap en het welbehagen van de Allerhoogste. (IV Mar. 335:1/9). 

 

Onderrichting mij door de Koningin des hemels gegeven.

 

WB. 1

Mijn dochter, toen ik op bevel van de Heer van het ene land naar het andere trok, en gedurende de werken welke mij opgelegd werden, was mijn hart nooit in verwarring en mijn geest nooit bedroefd; want ik was immer bereid de wil van God te vervullen. Ofschoon de Heer mij Zijn heilige doeleinden mededeelde, deed Hij dit niet direct, om Mij zodoende toe te staan meer te kunnen lijden; want voor het gehoorzamen van de Heer is geen andere reden nodig dan dat Hij, de Heer en Schepper, zulks beveelt. De zielen moeten zichzelf de gewoonte aanleren uitsluitend en alleen dit motief te zien en erop uit zijn slechts de Heer te willen behagen, zonder gelukkige of ongelukkige omstandigheden en voorvallen op te merken en zonder eigen neigingen na te streven. Het is mijn wens, dat gij in dit soort wijsheid vorderingen zult maken. In navolging van mij, en tot nakoming van uw plichten tegenover mijn allerheiligste Zoon, dient gij voorspoed of tegenspoed in dit sterfelijk leven onbewogen en met gelijkmoedigheid en zielerust tegemoet te treden. Laat de laatste u niet bedroeven noch de eerste u ijdel verblijden, maar zie er slechts op toe dat alles, wat de Almachtige u voor Zijn welbehagen beveelt, wordt uitgevoerd. (IV Mar. 336:1/6). 

 

WB. 2

Het menselijke leven is op deze wijze afwisselend doorvlochten met beide soorten gebeurtenissen; enige in overeenstemming met de smaak der stervelingen, andere daaraan tegenovergesteld; sommige, waarvan ze een afschuw hebben, anderen waar ze op gesteld zijn. Aangezien het menselijk hart begrensd en klein is, is het steeds zonder maat geneigd uitersten na te jagen, zonder beperking wensend waarvan het houdt en waarop het gesteld is, en aan de andere kant snel treurend en verdriet hebbend over wat het verafschuwt en over de dingen welke het niet wenst. Deze wankele gemoedstoestand en weifelingen scheppen een gevaar voor vele of alle deugden. De ongeregelde liefde voor een schepsel, dat zij niet kan benaderen, doet de ziel al gauw naar een ander schepsel verlangen. Zij verwacht daardoor een pleister op de wonde van haar teleurstelling, en als haar dit gelukt, verwart de ziel zich in de wens om te behouden, wat zij gewonnen heeft en komt van kwaad tot erger. Wees daarom op uw hoede, mijn liefste, voor dit gevaar en laat het geen wortel schieten. Bewaar uw hart in onafhankelijkheid en slechts verankerd in de Goddelijke Voorzienigheid, zonder het de kans te geven over te hellen naar datgene wat het wenst of waarheen uw verlangens uitgaan, of tot afschuw van alles waarmee gij het niet eens zijt en wat pijnlijk is. Laat de wil des Heren uw enige vreugde en geluk uitmaken. Laten noch uw wensen u meeslepen, noch uw angsten u ontmoedigen. Laten uw bezigheden naar buiten, en nog minder uw menselijk opzicht, u in uw heilige oefeningen hinderen of u daarvan doen afzien, volg mij steeds daarin na, en tracht mijn voetstappen met liefde en ijver te drukken. (IV Mar. 337:1/10).                                                                                         

 

'