'

GENESIS 48 : 1 – 22
1. En het was na die woorden, en men zei tot Jozef: Zie, uw vader is krank; en hij nam
zijn twee zonen met zich, Menasse en Efraïm.
2. En men boodschapte Jakob en men zei: Zie, uw zoon Jozef komt tot u; en Israël
versterkte zich en hij zat op het bed.
3. En Jakob zei tot Jozef: God Schaddai is tot mij gezien in Luz in het land Kanaän en
Hij heeft mij gezegend.
4. En Hij zei tot mij: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken en u doen vermenigvuldigen en Ik
zal u geven tot een hoop van volken; en Ik zal dit land aan uw zaad geven na u, een
eeuwige bezitting.
5. En nu, uw twee zonen, u geboren in het land van Egypte tot aan mijn komen tot u in
Egypte, mij zijn zij, Efraïm en Menasse; zoals Ruben en Simeon zullen zij mij zijn.
6. En uw geslacht hetwelk gij verwekt na hen, zij zullen uwe zijn; op de naam hunner
broederen zullen zij genoemd worden in hun erfenis.
7. En ik in mijn komen vanuit Paddan, gestorven is op mij Rachel in het land Kanaän,
in de weg, in nog een streek lands om te komen tot Efrata en ik begroef haar daar in
de weg van Efrat, welke is Bethlehem.
8. En Israël zag de zonen van Jozef en hij zei: Wiens zijn die.
9. En Jozef zei tot zijn vader: Mijn zonen zijn dezen, die mij God hier gegeven heeft;
en hij zei: Neem hen, ik bid u, tot mij en ik zal hen zegenen.
10. En de ogen van Israël waren zwak van ouderdom en hij kon niet zien; en hij deed
hen naderen tot hem en hij kuste hen en hij omhelsde hen.
11. En Israël zei tot Jozef: Ik had niet gedacht uw aangezichten te zien en zie, God
heeft mij ook uw zaad doen zien.
12. En Jozef leidde hen heen uit de dijen van hem en hij boog zich tot zijn aangezicht
ter aarde neder.
13. En Jozef nam hen beiden, Efraïm in zijn rechter ter linker van Israël en Menasse in
zijn linker ter rechter van Israël en hij deed naderen tot hem.
14. En Israël zond zijn rechter en hij legde ze op het hoofd van Efraïm en hij was de
jongere en zijn linker op het hoofd van Menasse; omgekeerd zond hij zijn handen,
omdat Menasse de eerstverwekte was.
15. En hij zegende Jozef en hij zei: De God voor Wien gewandeld hebben mijn
vaderen Abraham, Izaäk, de God weidende mij van dat ik was tot op deze dag.
16. De engel verlossende mij van elk boze, zegene de knapen; en in hen zal mijn naam
genoemd worden en de naam mijner vaderen Abraham en Izaäk en dat zij groeien tot
een menigte in het midden des lands.
17. En Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand legde op het hoofd van Efraïm en het
was boos in zijn ogen en hij greep zijns vaders hand om die te verwijderen van op het
hoofd van Efraïm op het hoofd van Menasse.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2575
18. En Jozef zei tot zijn vader: Niet aldus, mijn vader, omdat deze de eerstverwekte is;
leg uw rechter op zijn hoofd.
19. En zijn vader weigerde en hij zei: Ik weet, mijn zoon, ik weet; ook deze zal zijn tot
een volk en ook deze zal groot worden; en nochtans zal zijn kleinere broeder groter
worden dan hij en zijn zaad zal zijn een volheid van natiën,
20. En hij zegende hen in deze dag, door te zeggen: In u zal Israël zegenen, door te
zeggen: God zette u zoals Efraïm en zoals Menasse; en hij stelde Efraïm vóór
Menasse.
21. En Israël zei tot Jozef: Zie, ik, ik sterf; en God zal met ulieden zijn en Hij zal u
wederbrengen tot het land uwer vaderen.
22. En ik, ik geef u één aandeel boven uw broederen, hetwelk ik genomen heb vanuit
de hand van de Emoriet met mijn zwaard en met mijn boog.
DE INHOUD
6216. In dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin gehandeld over het verstandelijke van de
Kerk, dat vanuit het ware is en over haar wilsdeel, dat vanuit het goede is; het verstandelijke
van de Kerk is Efraïm en het wilsdeel van de Kerk is Menasse.
6217. Dat in de Kerk het ware van het geloof, dat van het verstandelijke is, schijnbaar op de
eerst plaats is en het goede van de naastenliefde, dat van de wilsdeel is, schijnbaar op de
tweede, wordt daarmee aangeduid dat Israël de rechterhand legde op het hoofd van Efraïm en
de linker op het hoofd van Menasse.
DE INNERLIJKE ZIN
6218. vers 1,2. En het was na die woorden, en men zei tot Jozef: Zie, uw vader is krank; en hij
nam zijn twee zonen met zich, Menasse en Efraïm.
En men boodschapte Jakob en men zei: Zie, uw zoon Jozef komt tot u; en Israël versterkte
zich en hij zat op het bed.
En het was na die woorden, betekent de dingen die vanuit de vorige volgen; en men zei tot
Jozef, betekent een voortreffelijke doorvatting: zie, uw vader is krank, betekent het
opeenvolgende van de wederverwekking; en hij nam zijn twee zonen met zich, Menasse en
Efraïm, betekent het wilsdeel en het verstandsdeel van de Kerk, uit het innerlijke geboren; en
men boodschapte Jakob, betekent de bemerking uit het ware van het natuurlijke; en men zei:
Zie, uw zoon Jozef komt tot u, betekent ten aanzien van de aanwezigheid van het innerlijke;
en Israël versterkte zich, betekent de nieuwe krachten door het geestelijk goede; en hij zat op
het bed, betekent dat het was gekeerd naar het natuurlijke.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2576
6219. En het was na die woorden; dat dit de dingen betekent die vanuit de vorige volgen, staat
vast uit de betekenis van woorden, namelijk dingen, waarover in het vorige is gehandeld; dus
zijn ‘na die woorden’ de dingen die vanuit de vorige volgen.
6220. En men zei tot Jozef; dat dit een voortreffelijke bemerking betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, waarover de nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898,
1919, 2080, 2619, 2862, 3509, 5687; dat het een voortreffelijke bemerking is, komt omdat in
de volgende dingen wordt gehandeld over het verstandsdeel en het wilsdeel van de Kerk, dus
over het ware en het goede ervan en dit uit de invloeiing door het innerlijk hemelse, te weten
Jozef.
6221. Zie, uw vader is ziek; dat dit het opeenvolgende van de wederverwekking betekent,
staat vast uit de betekenis van sterven, namelijk de wederopstanding ten leven en de
wederverwekking, nrs. 3326, 3498, 3505, 4618, 4621, 6063; vandaar is het ziek zijn, dat
voorafgaat, de voortgang tot de wederverwekking, dus het opeenvolgende van de
wederverwekking.
Dat sterven de wederverwekking is en ziek zijn het opeenvolgende van de wederverwekking,
kan wel niet anders verschijnen als te ver verwijderd dan dat men zou kunnen geloven dat dit
zo is; maar wie over het denken en de spraak van de engelen iets kent, zal erkennen dat het zo
is; de engelen weten niets over de dood, noch over ziek zijn en daarom hebben zij daarover
ook niet enig idee, daarom hebben zij in de plaats ervan, wanneer het door de mens wordt
gelezen, de idee van de voortzetting van het leven en van de wederopstanding; de oorzaak
hiervan is dat wanneer de mens sterft, hij alleen dat uittrekt wat hem tot nut in de wereld had
gestrekt en binnentreedt in het leven waarin hij met zijn geest was geweest.
Deze idee doet zich aan de engelen voor wanneer sterven en ziek zijn gelezen wordt; evenzo
de idee van wederverwekking; want die is de wederopstanding ten leven; tevoren immers was
de mens geestelijk dood geweest; wanneer hij echter is wederverwekt, wordt hij levend en een
zoon van de wederopstanding; de mens zelf die naar de hemel verlangt, denkt, wanneer hij in
het lichaam leeft, ook niet anders over de dood, noch over de ziekte die voorafgaat, dan dat
het de wederopstanding ten leven is; want wanneer hij over de hemel denkt, maakt hij zich los
van de voorstelling over het lichaam, vooral wanneer hij ziek is en dichter tot de dood komt;
daaruit blijkt dat de geestelijke idee over de dood van het lichaam er een is over het nieuwe
van het leven, wanneer daarom over de wederopstanding of over de wederverwekking wordt
gehandeld in de hemel en dit naar beneden glijdt en in zulke dingen die van de wereld zijn
wordt bepaald, dan valt dit niet anders dan in eendere dingen.
Zo is het dus gesteld met het Woord; dit daalt ten aanzien van alle en de afzonderlijke dingen
neer vanuit de Heer en gaat door de hemel heen tot in de wereld; bij het neerdalen bekleedt
het zich met vormen die evenredig zijn gemaakt aan de bevatting in de drievoudige hemel en
tenslotte met een vorm die evenredig is gemaakt aan de bevatting van de mens en deze laatste
vorm is de letterlijke zin.
6222. En hij nam zijn twee zonen met zich, Menasse en Efraïm, dat dit betekent het wilsdeel
van de Kerk en het verstandelijke deel van de Kerk, uit het innerlijke geboren, staat vast uit de
uitbeelding van Menasse, namelijk het nieuwe wilsdeel in het natuurlijke en het hoedanige
ervan, waarover nr. 5354 aan het einde; en uit de uitbeelding van Efraïm, namelijk het nieuwe
verstandelijke in het natuurlijke en het hoedanige ervan, nr. 5354; dat zij uit het innerlijke
geboren zijn, wordt daarmee aangeduid dat zij de zonen waren van Jozef, door wie het
innerlijk hemelse wordt uitgebeeld, nrs. 5869, 5877.
Wat het verstandelijke van de Kerk en het wilsdeel van de Kerk is, moet worden gezegd: het
verstandelijke van de Kerk is doorvatten vanuit het Woord wat het ware van het geloof en wat
het goede van de naastenliefde is; het is bekend, dat de letterlijke zin van het Woord zodanig
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2577
is dat de mens elk dogma dat hij ook maar aangrijpt, vanuit die zin bevestigt; de oorzaak
hiervan is deze, dat de dingen die van de letterlijke zin van het Woord zijn, algemene vaten
zijn die de ware dingen opnemen en dat die vaten niet dan alleen als ze die ware dingen
opgenomen hebben verschijnen, als het ware door iets doorschijnend, zodanig als zij zijn, dus
dat zij slechts algemene dingen zijn, die eerst door de mens vergaard moeten worden opdat hij
op geschikte wijze de bijzondere en de afzonderlijke dingen kan opnemen; dat de letterlijke
zin van het Woord zodanig is dat de mens elk dogma dat hij ook maar aangrijpt, vanuit die zin
bevestigt, blijkt duidelijk uit de vele ketterijen die in de Kerk zijn geweest en die er nog zijn,
waarvan elk door de sekte-aanhangers vanuit de letterlijke zin van het Woord wordt bevestigd
en wel zo door hen bevestigd dat geheel en al wordt geloofd dat het zo is; en indien zij dan het
eigenlijke ware over de hemel hoorden, zouden zij het in het geheel niet opnemen; de oorzaak
hiervan is deze, dat zij niet het verstandelijke van de Kerk hebben; het verstandelijke van de
Kerk immers ligt hierin, dat de mens als hij het Woord leest en ijverig het ene met het andere
vergelijkt, daaruit doorvat wat geloofd en gedaan moet worden; dit valt niet dan alleen in
zodanige mensen die uit de Heer worden verlicht en die eveneens in de christelijke wereld
‘verlichten’ worden genoemd; en die verlichting valt niet in anderen dan in zodanige mensen
die de ware dingen verlangen te weten, niet ter wille van de faam en de heerlijkheid, maar ter
wille van het leven en het nut; die verlichting zelf wordt opgenomen door het verstandelijke
bij de mens, want het is het verstandelijke dat verlicht wordt; dit blijkt duidelijk hieruit dat zij
die slechts weinig verstandelijks hebben, geenszins vanuit het Woord zulke dingen kunnen
zien, maar dat zij geloof hebben in degenen van wie zij geloven dat zij verlicht zijn.
Bovendien moet men weten dat degenen die wederverwekt zijn, uit de Heer een
verstandelijke ontvangen dat kan worden verlicht; het is het licht uit de hemel uit de Heer dat
invloeit in het verstandelijke en dat verlicht; het verstandelijke immers heeft nergens anders
vandaan zijn licht, zijn gezicht en dus zijn doorvatting.
Maar dit verstandelijke, dat het verstandelijke van de Kerk wordt genoemd, is innerlijker dan
het verstandelijke dat slechts vanuit de wetenschappelijke dingen is; het is immers een
bemerken dat het zo is; niet dat de wetenschappelijke en de filosofische dingen dit dicteren,
maar omdat het Woord in zijn geestelijke zin dit doet; zo bijvoorbeeld kunnen zij die in het
verstandelijke van de Kerk zijn, helder doorvatten dat het Woord in alle en de afzonderlijke
dingen leert dat de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste de wezenlijke dingen van
de Kerk zijn en dat het leven van de mens blijft na de dood en dat zijn leven is vanuit zijn
liefden; en verder dat het van de naastenliefde gescheiden geloof geen geloof is en dat dit
geloof niets tot het eeuwige leven toedoet tenzij voor zoveel als het wordt aangebonden aan
het goede van de liefde tot de Heer en aan het goede van de liefde jegens de naaste; en dus dat
zij verbonden moeten zijn opdat er geestelijk leven zal zijn; dat deze dingen waar zijn, kunnen
diegenen helder doorvatten die een verlicht verstandelijke hebben, maar zij die het niet
hebben, kunnen dit geenszins zien.
Men gelooft dat diegenen het verstandelijke in de dingen van de Kerk hebben die de dogma’s
of de leerstellingen van hun Kerk met vele dingen weten te bevestigen en wel tot aan de
overreding toe dat iets zo is en eveneens diegenen die verscheidene ketterijen handig weten te
weerleggen; maar dit is niet het verstandelijke van de Kerk, want een dogma bevestigen is
niet van het verstandelijke, maar van het vernuft in het zinlijke en dit valt soms in de slechtste
mensen en dit kunnen diegenen doen die in het geheel niets geloven en eveneens zij die in de
valse dingen zelf zijn; voor deze beiden is niets gemakkelijker dan al wat zij ook maar willen
te bevestigen en wel dermate dat de eenvoudigen worden overreed; maar het verstandelijke
van de Kerk is doorvatten en zien voordat enig dogma wordt bevestigd of het al dan niet waar
is en daarna bevestigen; dit verstandelijke is het dat door Efraïm wordt uitgebeeld; het goede
van de Kerk echter, dat door Menasse wordt uitgebeeld, is het goede van de naastenliefde, dat
de mens van de Kerk wordt ingeboezemd uit de Heer door de ware dingen van het geloof; het
zijn immers deze tezamen, met het goede van de naastenliefde, die invloeien in het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2578
verstandelijke en dit verlichten en eveneens maken dat het verstands- en het wilsdeel één
gemoed samenstellen.
Dat deze beide, namelijk het verstandsdeel en het wilsdeel, uit het innerlijke geboren is, kan
vaststaan uit de dingen die eerder meermalen zijn gezegd en getoond, want elke aandoening
van het goede en het ware waardoor er verlichting is, vloeit nergens anders vandaan in, en
wordt dus nergens anders vandaan geboren dan uit het innerlijke, dat wil zeggen, het
innerlijke uit de Heer.
6223. En men boodschapte Jakob; dat dit de bemerking uit het ware van het natuurlijke
betekent, staat vast uit de betekenis van boodschappen, namelijk bemerken, nrs. 3608, 5601;
en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het ware van het natuurlijke, nrs. 3305, 3509, 3525,
3546, 3599, 3775, 4234, 4009, 4520, 4538, 6001.
6224. En men zei: Zie, uw zoon Jozef komt tot u; dat dit de aanwezigheid van het innerlijke
betekent, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijke, nr. 6177; en uit de
betekenis van komen tot iemand, namelijk de aanwezigheid, nrs. 5934, 5941, 5947, 6063,
6089.
Dat Jozef het innerlijke is en elders dat hij het innerlijk hemelse is, is vanwege de toepassing
op de dingen die beneden in het natuurlijke zijn; wanneer het wordt toegepast op de lagere
dingen van het natuurlijke, die worden uitgebeeld door Jakob, wordt gezegd het innerlijke,
eender wanneer het wordt toegepast op Farao; maar wanneer het wordt toegepast op de
innerlijke dingen van het natuurlijke, die worden uitgebeeld door Israël en eveneens door zijn
tien zonen, dan wordt gezegd het innerlijk hemelse en het innerlijk Goede en dit vanwege de
invloeiing.
6225. En Israël versterkte zich; dat dit de nieuwe krachten door het geestelijk goede betekent,
staat vast uit de betekenis van zich versterken, namelijk nieuwe krachten ontvangen; en uit de
uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, nrs. 4286, 4598,
5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833; dat het is ‘door’ het geestelijk goede, komt
omdat Jakob in het vlak voorafgaande Jakob wordt genoemd en hier Israël; immers er wordt
gezegd, ‘Men boodschapte Jakob en men zei: Zie, uw zoon Jozef komt tot u; en Israël
versterkte zich’; Israël immers is het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, Jakob echter is
het ware van het natuurlijke; en het ware van het natuurlijke, dat van het geloof daar is, wordt
versterkt door het geestelijk goede, dat het goede van de naastenliefde is; Israël is ook het
innerlijke van de Kerk en Jakob het uiterlijke ervan, nrs. 4286, 4292, 4570; het uiterlijke van
de Kerk wordt ook nergens anders vandaan versterkt en ontvangt ook nergens anders vandaan
krachten dan uit haar innerlijke; in het innerlijke van de Kerk zijn zij die in het goede van de
naastenliefde zijn, dat het goede van het geloof is en verder het goede van het ware en ook het
geestelijk goede, welke Israël zijn; in het uiterlijke echter zijn degenen die in het ware van het
geloof, maar nog niet klaarblijkend in het goede zijn, maar waar in hun ware toch het goede
is; dat is Jakob.
6226. En hij zat op het bed; dat dit betekent dat het was gekeerd naar het natuurlijke, staat
vast uit de betekenis van het bed, namelijk het natuurlijke, nr. 6188; dat, Israël zat op het bed
wil zeggen dat het geestelijk goede gekeerd was naar het natuurlijke, komt omdat daarmee dat
Israël zich neerboog op het hoofd van het bed, zie hoofdstuk 47, laatste vers, is aangeduid dat
het geestelijk goede zich keerde tot de dingen die van het innerlijk natuurlijke zijn, nr. 6188;
daarom wordt daarmee dat hij zich daarvan verwijderde en zat op het bed, aangeduid dat het
zich keerde tot het natuurlijke.
Wat het is ‘zich keren tot het innerlijk natuurlijke en tot het uiterlijk natuurlijke’, kan niet
begrijpelijk gezegd worden, omdat uiterst weinigen weten dat er een innerlijk en een uiterlijk
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2579
natuurlijke is en dat het denken nu eens in dat en dan weer in dit is; zij die dit niet weten,
denken daarom ook niet daarover na en hebben zich dus ook niet door iets van ervaring enige
erkentenis van die zaak kunnen verwerven; dit is echter het algemene bij iedereen, maar met
een verschil; immers nu eens wordt het denken opgeheven tot de dingen die hoger zijn en dan
weer glijdt zij neer tot de dingen die lager zijn; dus zo schouwt het denken van de mens nu
eens omhoog en dan weer omlaag.
Bovendien kan eenieder zien dat ‘Israël kromde zich in op het bed en daarna dat hij zat op het
bed’, te onbelangrijke dingen zijn dan dat zij in het allerheiligste Woord vermeld zouden
worden, indien zij niet een verborgenheid insloten, welke verborgenheid niet dan door de
innerlijke zin onthuld kan worden en dus niet dan door de erkentenis van wat de afzonderlijke
woorden aanduiden in de geestelijke zin, dat wil zeggen, in die zin waarin de engelen zijn;
want de engelen denken niet zoals de mens vanuit de objecten van de wereld, van het lichaam
en van de aarde, maar vanuit de objecten van de hemel; en hoedanig verschil daartussen is,
blijkt vooral uit de overeenstemmingen, waarover aan het einde van verscheidene
hoofdstukken.
6227. vers 3-7. En Jakob zei tot Jozef: God Schaddai is tot mij gezien in Luz in het land
Kanaän en Hij heeft mij gezegend.
En Hij zei tot mij: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken en u doen vermenigvuldigen en Ik zal u
geven tot een hoop van volken; en Ik zal dit land aan uw zaad geven na u, een eeuwige
bezitting.
En nu, uw twee zonen, u geboren in het land van Egypte tot aan mijn komen tot u in Egypte,
mij zijn zij, Efraïm en Menasse; zoals Ruben en Simeon zullen zij mij zijn.
En uw geslacht hetwelk gij verwekt na hen, zij zullen uwe zijn; op de naam hunner broederen
zullen zij genoemd worden in hun erfenis.
En ik in mijn komen vanuit Paddan, gestorven is op mij Rachel in het land Kanaän, in de weg,
in nog een streek lands om te komen tot Efrata en ik begroef haar daar in de weg van Efrath,
welke is Bethlehem.
En Jakob zei tot Jozef, betekent de vergemeenschapping van het ware van het natuurlijke met
het innerlijke; God Schaddai is tot mij gezien in Luz in het land Kanaän, betekent het
Goddelijke, verschijnend in het natuurlijke in de vorige staat; en Hij heeft mij gezegend,
betekent de voorzegging ten aanzien van de levendmaking; en Hij zei tot mij: Zie, Ik zal u
vruchtbaar maken en u doen vermenigvuldigen, betekent de levendmaking door het goede van
de naastenliefde en het ware van het geloof; en Ik zal u geven tot een hoop van volken,
betekent de aanwassing tot in het eindeloze; en Ik zal het land aan uw zaad geven na u, een
eeuwige bezitting, betekent het rijk van de Heer voor hen die in dat goede en ware zijn; en nu,
uw twee zonen, u geboren in het land van Egypte, betekent het goede en het ware in het
natuurlijke uit het innerlijke; tot aan mijn komen tot u in Egypte, betekent voordat het ware
van het natuurlijke in de wetenschappelijke dingen daar was; mij zijn zij, betekent dat zij in
mij zijn; Efraïm en Menasse, betekent het verstandsdeel en het wilsdeel van de Kerk; zoals
Ruben en Simeon zullen zij mij zijn, betekent dat zij het ware en het goede van het ware
zullen zijn; en uw geslacht hetwelk gij verwekt na hen, betekent de innerlijke ware en goede
dingen die daarna zijn; zullen uwe zijn, betekent dat zij zullen zijn in het redelijke dat uit het
innerlijke is; op de naam hunner broederen zullen zij genoemd worden in hun erfenis,
betekent dat zij vanuit het hoedanige van de ware en de goede dingen van de Kerk zullen zijn
en tezamen daartussen; en ik in mijn komen vanuit Paddan, betekent vanuit de staat van de
erkentenissen; gestorven is op mij Rachel in het land Kanaän, betekent het einde van de
vorige aandoening van het innerlijk ware; in de weg, nog een streek lands, betekent het
bemiddelende; om te komen tot Efrata, betekent het geestelijke van het hemelse in de vorige
staat; en ik begroef haar in de weg van Efrath, betekent de verwerping van die staat; welke is
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2580
Bethlehem, betekent in plaats ervan de staat van de nieuwe aandoening van het ware en het
goede.
6228. En Jakob zei tot Jozef; dat dit de vergemeenschapping van het ware van het natuurlijke
met het innerlijke betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, nr.
6220; en eveneens de vergemeenschapping, nrs. 3060, 4131; want wat door een ander wordt
doorvat, dat wordt vergemeenschapt; uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het ware van het
natuurlijke, nr. 6223; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijke, nr. 6224.
6229. God Schaddai is tot mij gezien in Luz in het land Kanaän; dat dit betekent het
Goddelijke, verschijnend in het natuurlijke in de vorige staat, staat vast uit de betekenis van
God Schaddai, namelijk het Goddelijke; Schaddai immers werd de God genoemd die
Abraham, Izaäk en Jakob hadden, nrs. 3667, 5628; en dat deze Jehovah zelf of de Heer was,
dus het Goddelijke, kan vaststaan uit, (Genesis 28:13,19); uit de betekenis van tot mij gezien,
namelijk dat Hij verschenen was; uit de betekenis van Luz, namelijk het natuurlijke in de
vorige staat, nr. 4456; en uit de betekenis van het land Kanaän, namelijk de Kerk, waarover
eerder; daaruit blijkt dat met God Schaddai is tot mij gezien in Luz in het land Kanaän, wordt
aangeduid het Goddelijke verschijnend in het natuurlijke, waar het ware van de geestelijke
Kerk is.
6230. En Hij heeft mij gezegend; dat dit de voorzegging ten aanzien van de levendmaking
betekent, staat vast uit de betekenis van zegenen, hier de voorzegging over de levendmaking;
want de zegening was deze dat Hij hem vruchtbaar zou maken en hem zou vermenigvuldigen
en hem zou geven tot een hoop van volken en het land zou geven aan zijn zaad na hem tot een
eeuwige bezitting; deze dingen zijn alle van de voorzegging over de levendmaking; niet dat
de nakomelingen van Jakob levend gemaakt zouden worden, maar zij die in het ware van het
geloof en in het goede van de naastenliefde zijn, want dezen zijn Jakob en Israël in de
innerlijke zin.
6231. En Hij zei tot mij: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken en u doen vermenigvuldigen; dat dit
de levendmaking door het goede van de naastenliefde en het ware van het geloof betekent,
staat vast uit de betekenis van vruchtbaar maken, waarvan wordt gesproken met betrekking tot
het goede van de naastenliefde en uit de betekenis van vermenigvuldigd worden, waarvan
wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen van het geloof, waarover de nrs. 43, 55,
913, 983, 2846, 2847; omdat deze dingen het zijn die de mens levend maken, wordt er gezegd
de levendmaking hierdoor.
6232. En Ik zal u geven tot een hoop van volken; dat dit de aanwassing tot in het eindeloze
betekent, staat vast uit de betekenis van een hoop van volken, namelijk de ware dingen vanuit
het goede tot in het eindeloze; de volken immers betekenen de ware dingen, nrs. 1259, 1260,
3295 en een hoop de overvloed; vandaar is geven tot een hoop van volken, maken dat de ware
dingen in overvloed aanwassen; dat het is tot in het eindeloze, komt omdat alle dingen die in
de geestelijke wereld zijn en die uit het Oneindige voortgaan, zoals de ware en de goede
dingen zijn, tot in het eindeloze kunnen worden vermenigvuldigd en groeien; eindeloos wordt
datgene genoemd wat niet met een getal bepaald en begrepen kan worden; niettemin is het
eindeloze eindig ten opzichte van het Oneindige en wel zo eindig dat daartussen geen
verhouding optreedt.
Dat de ware en de goede dingen tot in het eindeloze kunnen groeien, hebben zij daarvandaan
dat zij uit de Heer, Die Oneindig is, voortgaan; dat de ware en de goede dingen zodanig zijn,
kan daaruit vaststaan dat de gehele hemel in het ware en het goede is en toch niemand in een
geheel en al eender ware en goede; dit zou ook zo zijn indien de hemel duizend en
duizendmaal groter was; evenzo hieruit dat de engelen tot in het eeuwige vervolmaakt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2581
worden, dat wil zeggen, aanhoudend groeien in het goede en het ware en toch nooit tot de
graad van enige volmaaktheid kunnen komen; altijd immers blijft het eindeloze over; want de
ware dingen zijn eindeloos in getal en elk ware heeft het eindeloze in zich, enzovoort.
Dit kan nog meer vaststaan uit de dingen in de natuur; ook al zouden de mensen tot in het
eindeloze toenemen, dan zou toch niemand hetzelfde aangezicht hebben als een ander, noch
hetzelfde innerlijke aangezicht, dat wil zeggen, hetzelfde gemoed als een ander en zelfs niet
dezelfde klank van de spraak; daaruit blijkt dat er een eindeloze verscheidenheid van alle
dingen is en dat er nooit iets hetzelfde bestaat als iets anders; deze verscheidenheid is nog
eindelozer in de ware en de goede dingen die van de geestelijke wereld zijn, omdat één ding
in de natuurlijke wereld overeenstemt met duizenden en duizenden dingen in de geestelijke
wereld; daarom, hoe innerlijker zij zijn, des te meer zijn zij eindeloos.
Dat er zulke eindeloze dingen zijn van alle dingen in de geestelijke wereld en eveneens in de
natuurlijke wereld, komt omdat zij ontstaan uit het Oneindige, zoals eerder gezegd; indien zij
immers niet daaruit ontstonden, dan zouden zij nooit eindeloos zijn; en daarom ook blijkt uit
de eindeloze dingen in de ene en de andere wereld duidelijk dat het Goddelijke Oneindig is.
6233. En Ik zal het land aan uw zaad geven na u, een eeuwige bezitting; dat dit het rijk van de
Heer betekent voor hen die in dat goede en ware zijn, staat vast uit de betekenis van het land,
hier van het land Kanaän, namelijk het rijk van de Heer, waarover de nrs. 1607, 3038, 3481,
3705, 4240, 4447; uit de betekenis van het zaad, namelijk het ware van het geloof en het
goede van de naastenliefde, waarover de nrs. 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3038, 3310; en
dat het zaad van Abraham, Izaäk en Jakob, diegenen zijn die in de goede en ware dingen zijn
en zonen van het koninkrijk worden genoemd, nr. 3373; en uit de betekenis van de eeuwige
bezitting, namelijk het leven van de Heer hebben; dezen zijn de zonen van het koninkrijk.
6234. En nu, uw twee zonen, u geboren in het land van Egypte; dat dit het goede en het ware
in het natuurlijke uit het innerlijke betekent, staat vast uit de uitbeelding van Menasse en van
Efraïm, die hier de twee zonen zijn, te weten het wilsdeel en het verstandsdeel van de Kerk in
het natuurlijke, geboren uit het innerlijke, nr. 6222; en omdat het goede is van het wilsdeel en
het ware van het verstandsdeel, wordt daarmee het goede en het ware van de Kerk aangeduid;
uit de betekenis van u geboren, namelijk aan Jozef, namelijk uit het innerlijke; en uit de
betekenis van het land van Egypte, namelijk het natuurlijk gemoed, waar de
wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, waarover de nrs. 5276, 5278, 5288, 5301; en dit
is het natuurlijke, nr. 6147.
6235. Tot aan mijn komen tot u in Egypte; dat dit betekent voordat het ware van het
natuurlijke in de wetenschappelijke dingen was, staat vast uit de betekenis van tot aan mijn
komen tot u, namelijk voordat het was; uit de uitbeelding van Jakob, die dit over zichzelf zegt,
namelijk het ware van het natuurlijke, nr. 6223; en uit de betekenis van Egypte, namelijk de
wetenschappelijke dingen in het natuurlijke, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, 4749, 4964, 4966,
5700, 6004; dat daardoor dat Jakob en zijn zonen in Egypte kwamen, werd uitgebeeld dat de
ware dingen zouden worden neergelegd in de wetenschappelijke dingen van de Kerk, is
getoond in de beide hoofdstukken die voorafgaan; zie nr. 6004.
6236. Mij zijn zij; dat dit betekent in mij, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, die dit over
zichzelf zegt, namelijk het ware van het natuurlijke, waarover hierna; en uit de uitbeelding
van Menasse en van Efraïm, over wie hij het zegt, namelijk het wilsdeel van de Kerk en het
verstandsdeel van de Kerk in het natuurlijke, waarover de nrs. 5354, 6222; dat ‘mijn zijn zij’,
is in mij, komt omdat Jakob het ware van het natuurlijke is en dus eveneens het natuurlijke ten
aanzien van het ware en in het natuurlijke is het verstandelijke en het wilsdeel, die door
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2582
Efraïm en Menasse worden uitgebeeld, vandaar wordt, omdat zij in dat natuurlijke zijn, met
‘mij zijn zij’ aangeduid: in mij.
Dat Jakob het natuurlijke is, in de hoogste zin het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, zie de
nrs. 3305, 3509, 3525, 3576, 4009, 4538, 4570, 6098; en in de betrekkelijke zin het ware in
het natuurlijke, dus eveneens het natuurlijke ten aanzien van het ware, nrs. 3509, 3525, 3546;
en omdat Jakob in het algemeen het ware in het natuurlijke is, zijn daarom zijn tien zonen de
ware dingen van de Kerk daar in het bijzonder, nrs. 5403, 5419, 5427, 5458, 5512; en dus ook
nu de zonen van Jozef.
Door Farao wordt ook het natuurlijke uitgebeeld, maar niet ten aanzien van de ware dingen,
maar ten aanzien van de wetenschappelijke dingen, die lager zijn en waarin de ware dingen
kunnen worden ingewijd en ingeboezemd, wat is uitgebeeld door de komst van Jakob en van
zijn zonen in Egypte.
6237. Efraïm en Menasse; dat dit het verstandsdeel en het wilsdeel van de Kerk betekent, zie
de nrs. 5354, 6222.
6238. Zoals Ruben en Simeon zullen zij mijn zijn; dat dit betekent dat zij het ware en het
goede van het ware zullen zijn, staat vast uit de uitbeelding van Ruben, namelijk het geloof
met het verstand en het ware van de leer waardoor men tot het goede van het leven kan
geraken, nrs. 3861, 3866, dus in het algemeen het ware dat van het verstandelijke is; en uit de
uitbeelding van Simeon, namelijk het geloof met de wil, vandaar het geloof met de daad, dat
het goede van het geloof of het goede van het ware is, nrs. 3869-3872, 4497, 4502, 4503,
5626, 5630, dus in het algemeen het goede dat van de nieuwe wil is; en dat deze dingen
eender zijn, als die welke door Efraïm en Menasse worden uitgebeeld, staat vast; maar omdat
Ruben zijn uitbeeldende had ontwijd, nr. 4601 en eveneens Simeon het zijne had bezoedeld,
nrs. 4497, 4502, 4503 en zij daarom waren vervloekt, zie het volgende hoofdstuk, vers 3-7,
verloren zij daarom hun eerstgeboorterecht en werden in hun plaats als eerstverwekten erkend
Jozefs zonen Efraïm en Menasse, (1 Kronieken 5:1); maar toch bleef bij Ruben en Simeon het
uitbeeldende aan, want het is om het even hoedanig de persoon is die uitbeeldt, nrs. 665,
1097, 4281; er bleef namelijk het uitbeeldende van het geloof met het verstand aan bij Ruben
en het uitbeeldende van het geloof met de wil bij Simeon; maar bij Efraïm was het
uitbeeldende van het verstandelijke van de Kerk en bij Menasse het uitbeeldende van de wil
van de Kerk.
6239. En uw geslacht hetwelk gij verwekt na hen; dat dit betekent de innerlijke ware en goede
dingen die daarna zijn, staat vast uit de betekenis van het geslacht, namelijk de goede dingen
die van het geloof en van de naastenliefde zijn, nrs. 613, 2020, 2584; dus de ware en de goede
dingen; en uit de betekenis van na hen, namelijk de innerlijke dingen die daarna zijn; dat de
innerlijke dingen worden aangeduid, komt omdat de dingen die uit het innerlijke daarna
worden verwekt, meer innerlijk zijn; de dingen immers die eerder verwekt zijn, zijn het
achtereenvolgens als middelen van dienst om de dingen die daarna verwekt worden, meer
innerlijk voort te leiden, want het innerlijke verheft het natuurlijke bij graden tot zich; dit
blijkt uit de verwekking van alle dingen die van het verstandelijke zijn in de mens; eerst
immers is de mens zinlijk, daarna wordt hij meer en meer innerlijk, totdat hij verstandelijk
wordt; eveneens is het zo gesteld met de nieuwe verwekking, die plaatsvindt door het geloof
en de naastenliefde; vandaar komt het dat de mens bij graden wordt vervolmaakt; zie de
dingen die over de geleidelijke verheffing naar de innerlijke dingen toe, wanneer de mens
wordt wederverwekt, in nr. 6183, zijn gezegd.
Dat de verwekking in het Woord de dingen betekent die van het geloof en van de
naastenliefde zijn, komt omdat geen andere verwekking dan de geestelijke in de innerlijke zin
verstaan kan worden; deze verwekking wordt ook verstaan bij David:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2583
‘ Zij zullen een vrees vrezen, omdat God is in het geslacht des gerechten’, (Psalm 14:5); het
geslacht des gerechten voor de ware dingen vanuit het goede; van de gerechtigheid wordt
immers gesproken met betrekking tot het goede.
Bij Jesaja: ‘Zij zullen niet tevergeefs arbeiden en zij zullen niet verwekken ter verschrikking;
zaad der gezegenden van Jehovah zijn zij’, (Jesaja 65:23).
Bij dezelfde: ‘Wie heeft het gewerkt en gedaan, Wie roept de geslachten van den beginne; Ik
Jehovah, de Eerste en met de laatsten ben Ik de Zelfde’, (Jesaja 41:4).
Bij Ezechiël: ‘Uw handels en uw geslachten van het land van Kanaäniet; uw vader een
Emoriet en uw moeder een Hittietische.
Wat uw geslachten aangaat, in de dag waarop gij geboren waart, was uw navel niet
afgesneden en gij waart met wateren niet gewassen tot Mijn aanblik’, (Ezechiël 16:3,4); hier
over de gruwelen van Jeruzalem, waar duidelijk blijkt dat de verwekkingen, verwekkingen in
geestelijke zin zijn.
Bij Jesaja: ‘Ontwaak naar de dagen der eeuwigheid, de geslachten der eeuwigheden’, (Jesaja
51:9); dagen der eeuwigheid voor de staat en de tijd van de Oudste Kerk; van eeuwigheid
wordt met betrekking tot die Kerk gesproken, omdat zij in het goede van de liefde tot de Heer
was, van welk goede, omdat het rechtstreeks uit de Heer is, wordt gezegd eeuwig; geslachten
der eeuwigheden voor de goede dingen daaruit.
Eender bij Mozes: ‘Gedenk aan de dagen der eeuwigheid, versta de jaren van geslacht en van
geslacht’, (Deuteronomium 32:7); dagen der eeuwigheid voor de staat en de tijd van de
Oudste Kerk, die vóór de vloed en een hemelse Kerk was; jaren van geslacht en van geslacht
voor de staat en de tijd van de Oude Kerk, die na de vloed en een geestelijke Kerk was; over
die Kerken wordt bij Mozes gehandeld.
Bij Joël: ‘Jehudah zal tot in het eeuwige zitten en Jeruzalem tot geslacht en geslacht’, (Joël
3:20); van het eeuwige wordt gesproken met betrekking tot Jehudah, omdat met Jehudah de
hemelse Kerk wordt uitgebeeld, nr. 3881; en van geslacht en geslacht wordt gesproken met
betrekking tot Jeruzalem, omdat met Jeruzalem de geestelijke Kerk wordt aangeduid, nr. 402.
Bij Jesaja: ‘Mijn gerechtigheid zal tot in het eeuwige zijn en Mijn heil tot geslacht van
geslachten’, (Jesaja 51:8); waar van het eeuwige wordt gesproken met betrekking tot het
goede van de liefde, want hiervan wordt gezegd gerechtigheid, nrs. 612, 2235; en geslacht van
het goede van het geloof.
Bij David: ‘Uw koninkrijk, een koninkrijk van alle eeuwigheden en Uw heerschappij tot in
alle geslacht en geslacht’, (Psalm 145:13), eender; indien immers niet van het eeuwige werd
gesproken met betrekking tot het hemelse en van geslacht met betrekking tot het geestelijke,
zou slechts het ene gezegd worden; het ene en het andere zou dan een zinloze herhaling zijn.
De dingen die van de staat van het geloof zijn, worden ook daarmee aangeduid dat, ‘de
bastaard niet zou komen in de vergadering van Jehovah tot het tiende geslacht’,
(Deuteronomium 23:2); dat, ‘de Ammoniet en de Moabiet zal niet in de gemeente des Heren
komen tot het tiende geslacht’, (Deuteronomium 23:3).
En dat ‘de Edomiet en de Egyptenaar mogen komen in de vergadering van Jehovah tot het
derde geslacht’, (Deuteronomium 23:8).
Eender in het gebod van de Decaloog, dat Jehovah God, ‘bezoeken zou de ongerechtigheid
der vaderen over de zonen, over het derde en vierde geslacht, voor zoveel het de haters
betreft’, (Exodus 20:5).
Dat de geslachten of verwekkingen de dingen zijn die van het geloof en van de naastenliefde
zijn, komt omdat in de geestelijke zin geen andere kunnen worden verstaan dan die welke van
de wederverwekking of van de wederverwekten zijn, evenzo als de geboorten, de baringen en
de ontvangenissen in het Woord en dat deze van het geloof en van de naastenliefde zijn, zie
de nrs. 1145, 1255, 3860, 3868, 4668, 5160, 5598.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2584
6240. Zullen uwe zijn; dat dit betekent dat zij zullen zijn in het redelijke dat in het innerlijke
is, staat hieruit vast dat het innerlijk hemelse, dat door Jozef wordt uitgebeeld, in het redelijke
is, nrs. 4286, 4963 en daarom wordt met ‘zullen uwe zijn’ aangeduid dat zij in het redelijke
zullen zijn, zoals eerder, ‘met mij zijn’, dat zij in het natuurlijke zullen zijn, waarin het ware
van het natuurlijke is, dat door Jakob wordt uitgebeeld, nr. 6236.
Wat het redelijke is, moet in het kort worden gezegd: het verstandelijke van de innerlijke
mens wordt het redelijke genoemd, maar het verstandelijke van de uiterlijke mens wordt het
natuurlijke genoemd; dus is het redelijke innerlijk en het natuurlijke uiterlijk; en zij zijn
onderling ten zeerste onderscheiden; maar een echt redelijk mens is niet dan alleen hij die een
hemels mens wordt genoemd en die doorvatting heeft van het goede en vanuit het goede
doorvatting van het ware; maar degene die niet die doorvatting heeft, maar slechts de
erkentenis dat het waar is omdat hij zo is onderricht en daaruit een geweten heeft, is niet
waarlijk een redelijk mens, maar hij is een innerlijk natuurlijk mens; zij die van de geestelijke
Kerk van de Heer zijn, zijn zodanig; zij verschillen onderling zoals het schijnsel van de maan
verschilt als het schijnsel van de zon; daarom verschijnt ook de Heer aan de geestelijken als
Maan, maar aan de hemelsen als Zon, nrs. 1521, 1529, 1531, 4060, 4696.
Velen in de wereld menen dat een redelijk mens diegene is die met vernuft over vele dingen
kan redeneren en de redeneringen zo kan verbinden dat wat hij concludeert als waar
verschijnt; maar dit komt ook voor bij de ergste mensen, die met bedrevenheid kunnen
redeneren en kunnen bewijzen dat boze dingen goed zijn en valse dingen waar en eveneens
omgekeerd, maar dat dit ontaarde fantasie is, en niet het redelijke, kan degene die daarover
nadenkt, zien; het redelijke is van binnen zien en doorvatten dat het goede goed is en daaruit
dat het ware waar is; het gezicht immers ervan en de doorvatting is vanuit de hemel; dat zij
die van de geestelijke Kerk van de Heer zijn, innerlijk natuurlijk zijn, komt omdat zij slechts
datgene als het ware erkennen wat zij uit ouders en leermeesters hebben geput en daarna bij
zichzelf hebben bevestigd en niet van binnen zien en doorvatten of iets waar is ergens anders
vandaan dan vanuit dit, dat zij het bij zichzelf bevestigd hebben; anders de hemelsen; vandaar
komt het dat dezen redelijk zijn en eerstgenoemden innerlijk natuurlijk.
Het innerlijk hemelse dat door Jozef wordt uitgebeeld, is in het redelijke, maar het geestelijk
goede dat door Israël wordt uitgebeeld, is in het innerlijk natuurlijke, nr. 4286; het zijn
immers de geestelijken die door Israël en de hemelsen die door Jozef worden uitgebeeld.
6241. Op de naam hunner broederen zullen zij genoemd worden in hun erfenis; dat dit
betekent dat zij vanuit het hoedanige van de ware en de goede dingen van de Kerk zullen zijn
en tezamen tussen deze, staat vast uit de betekenis van de naam en van met de naam worden
genoemd, namelijk het hoedanige, waarover de nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006,
3421; uit de uitbeelding van Efraïm en Menasse, die hier de broederen zijn, namelijk het
verstandsdeel en het wilsdeel van de Kerk, nrs. 3969, 5354, 6222, dus het ware en het goede,
nr. 6234; en uit de betekenis van in hun erfenis, namelijk tezamen tussen deze zijn.
6242. En ik in mijn komen vanuit Paddan; dat dit betekent vanuit de staat van de
erkentenissen, staat vast uit de betekenis van Paddan Aram, namelijk de erkentenissen van het
ware en het goede, waarover de nrs. 3664, 3680, 4107; dus is Paddan de staat van de
erkentenissen.
6243. Gestorven is op mij Rachel in het land Kanaän; dat dit het einde van de vorige
aandoening van het innerlijk ware betekent, staat vast uit de betekenis van sterven, namelijk
ophouden zodanig te zijn, waarover nr. 494 en tevens het einde van de vorige uitbeelding, nrs.
3253, 3259, 3276, 5975; en uit de uitbeelding van Rachel, namelijk de aandoening van het
innerlijk ware, nrs. 3758, 3782, 3793, 3819.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2585
6244. In de weg, nog een streek lands; dat dit het bemiddelende betekent, kan zonder
ontvouwing vaststaan.
6245. Om te komen tot Efrata; dat dit betekent het geestelijke van het hemelse in de vorige
staat, staat vast uit de betekenis van Efrata, namelijk het geestelijke van het hemelse in de
vorige staat, nrs. 4585, 4594.
6246. En ik begroef haar in de weg van Efrata; dat dit de verwerping van die staat betekent,
staat vast uit de betekenis van Efrata, namelijk het geestelijke van het hemelse in de vorige
staat, nr. 6245.
6247. Welke is Bethlehem; dat dit betekent in de plaats ervan de staat van de nieuwe
aandoening van het ware en het goede, staat vast uit de betekenis van Bethlehem, namelijk het
geestelijke van het hemelse in een nieuwe staat, nr. 4594, dus de staat van de nieuwe
aandoening van het ware en het goede, want het geestelijke van het hemelse is het ware van
het goede, dus de aandoening van het ware vanuit het goede.
Hoe het is gesteld met deze dingen die in dit vers in de innerlijke zin zijn bevat, moet gezegd
worden; er wordt gehandeld over de verwerping van de vorige aandoening van het ware en
over de opneming van de nieuwe; de vorige aandoening van het ware is er wanneer de mens
wordt wederverwekt, maar de latere, die de nieuwe is, is er wanneer hij is wederverwekt; in
de vorige staat wordt de mens door het ware aangedaan ter wille van het doel dat hij
inzichtsvol zal worden, in de latere staat echter dat hij wijs zal worden; of wat hetzelfde is, in
de vorige staat wordt hij door het ware aangedaan ter wille van de leer, in de latere echter ter
wille van het leven; wanneer het is ter wille van de leer, dan beschouwt hij vanuit het ware het
goede, maar wanneer het is ter wille van het leven, dan beschouwt hij vanuit het goede het
ware; dan is dus de latere staat de omgekeerde van de vorige; daarom wordt de vorige staat
verworpen wanneer de mens wordt wederverwekt en de latere, die de nieuwe is, opgenomen;
ook is de vorige staat ten opzichte van de latere nieuwe onzuiver, want wanneer de mens door
het ware wordt aangedaan ter wille van de leer opdat hij inzichtsvol zal worden, dan wordt hij
tegelijk ook aangedaan door de faam en de roem; deze aandoening kan dan wel niet anders
dan aanwezig zijn en zij wordt eveneens toegelaten om in te leiden, omdat de mens zodanig
is; wanneer hij echter door het ware ter wille van het leven wordt aangedaan, dan verwerpt hij
roem en faam als doelen en omhelst het goede van het leven, dat wil zeggen, de liefde jegens
de naaste.
6248. vers 8,9. En Israël zag de zonen van Jozef en hij zei: Wiens zijn die.
En Jozef zei tot zijn vader: Mijn zonen zijn dezen, die mij God hier gegeven heeft; en hij zei:
Neem hen, ik bid u, tot mij en ik zal hen zegenen.
En Israël zag de zonen van Jozef, betekent de bemerking ten aanzien van het verstandsdeel en
het wilsdeel van de Kerk; en hij zei: Wiens zijn die, betekent ‘en ten aanzien van hun
oorsprong’; en Jozef zei tot zijn vader, betekent het antwoord uit het innerlijke; mijn zonen
zijn dezen, die mij God hier gegeven heeft, betekent dat zij uit het innerlijke in het natuurlijke
zijn; en hij zei: Neem hen, ik bid u, betekent opdat zij toetreden tot het geestelijk goede; en ik
zal hen zegenen, betekent de voorzegging ten aanzien van het goede en het ware.
6249. En Israël zag de zonen van Jozef; dat dit de bemerking betekent ten aanzien van het
wilsdeel en het verstandsdeel van de Kerk, staat vast uit de betekenis van zien, namelijk
bemerken, nrs. 2150, 3764, 4403-4421, 4567, 4723, 5400; en uit de uitbeelding van Efraïm en
Menasse, namelijk het verstandsdeel en het wilsdeel van de Kerk, geboren uit het innerlijke,
dat Jozef is, nrs. 5354, 6222.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2586
6250. En hij zei: Wiens zijn die; dat dit betekent en ten aanzien van hun oorsprong, namelijk
de doorvatting, staat vast uit de betekenis van zeggen, te weten doorvatten, nr. 6220; en uit de
betekenis van wiens zijn die, namelijk ten aanzien van de oorsprong; een vraag immers duidt
in de innerlijke zin op de erkentenis vanuit de doorvatting, zie de nrs. 2693, 6132.
6251. En Jozef zei tot zijn vader; dat dit het antwoord uit het innerlijke betekent, kan zonder
ontvouwing vaststaan, daar onder Jozef het innerlijke wordt verstaan, nr. 6177; wanneer
immers de mens doorvat, dan geeft hij, wanneer hij bij zichzelf over enige zaak nadenkt, zich
ook antwoord uit het innerlijke; het werd ook waargenomen dat wanneer geesten iets bij mij
navorsten, zij door de in mijn denken geworpen blik alleen al, een antwoord kregen.
6252. Mijn zonen zijn dezen, die mij God hier gegeven heeft; dat dit betekent dat zij uit het
innerlijke in het natuurlijke zijn, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, wiens zonen zij
waren, namelijk het innerlijke, nrs. 6177, 6224; en uit de betekenis van het land van Egypte,
dat is hier, namelijk het natuurlijk gemoed, waarover de nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301,
dus het natuurlijke.
6253. En hij zei: Neem hen, ik bid u, tot mij; dat dit betekent opdat zij toetreden tot het
geestelijk goede, staat vast uit de betekenis van hen tot zich nemen, namelijk opdat zij
toetreden; en uit de uitbeelding van Israël, tot wie zij zouden toetreden, namelijk het geestelijk
goede, nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833.
6254. En ik zal hen zegenen; dat dit de voorzegging ten aanzien van het goede en het ware
betekent, staat vast uit de betekenis van zegenen, namelijk voorzeggen, zoals eerder in nr.
6230, hier ten aanzien van het goede en het ware, die door Menasse en Efraïm worden
uitgebeeld.
Omdat zegenen een hoogst algemeen woord is, betekent het dus ook verschillende dingen; dat
het ook de voorzegging zowel ten aanzien van de goede dingen die zullen gebeuren, als ten
aanzien van de boze dingen, blijkt in het volgende hoofdstuk, waar Israël aan zijn zonen
voorzegde wat hun overkomen zal, aan sommige boze dingen, zoals aan Ruben, Simeon en
Levi en aan sommige goede dingen, zoals aan Jehudah en Jozef; die voorzegging wordt zegen
genoemd in vers 28 daar, ‘Dit is wat hun vader tot hen sprak, en hij zegende hem, eenieder,
wat was volgens zijn zegen zegende hij hen’; dat de zegen de voorzegging is, staat vast uit de
woorden in het eerste vers van dat hoofdstuk, ‘Jakob riep zijn zonen en hij zei: Verzamelt u,
en ik zal u aanwijzen wat u wedervaren zal in het uiterste der dagen’.
6255. vers 10-14. En de ogen van Israël waren zwaar van ouderdom en hij kon niet zien; en
hij deed hen naderen tot hem en hij kuste hen en hij omhelsde hen.
En Israël zei tot Jozef: Ik had niet gedacht uw aangezichten te zien en zie, God heeft mij ook
uw zaad doen zien.
En Jozef leidde hen heen uit de dijen van hem en hij boog zich tot zijn aangezicht ter aarde
neder.
En Jozef nam hen beiden, Efraïm in zijn rechter ter linker van Israël en Menasse in zijn linker
ter rechter van Israël en hij deed naderen tot hem.
En Israël zond zijn rechter en hij legde ze op het hoofd van Efraïm en hij was de jongere en
zijn linker op het hoofd van Menasse; omgekeerd zond hij zijn handen, omdat Menasse de
eerstverwekte was.
En de ogen van Israël waren zwaar, betekent de duistere bemerking ervan; van ouderdom,
betekent omdat het aan het einde van de uitbeelding was; hij kon niet zien, betekent niet
opmerken; en hij deed hen naderen tot hem, betekent de aanwezigheid; en hij kuste hen,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2587
betekent de verbinding vanuit de aandoening van het ware; en hij omhelsde hen, betekent de
verbinding vanuit de aandoening van het goede; en Israël zei tot Jozef, betekent de verheffing
tot het innerlijke; ik had niet gedacht uw aangezichten te zien, betekent dat het in geen hoop
was geweest ten aanzien van de invloeiing van zijn liefde; en zie, God heeft mij ook uw zaad
doen zien, betekent dat niet alleen de invloeiing van de liefde werd bemerkt, maar ook het
goede en het ware daaruit; en Jozef leidde hen heen uit de dijen van hem, betekent het goede
van het wilsdeel en het ware van het verstandsdeel in het natuurlijke uit de aandoening van de
liefde van de zijde van het geestelijk goede; en hij boog zich tot zijn aangezicht ter aarde
neder, betekent hun vernedering; en Jozef nam hen beiden, Efraïm in zijn rechter ter linker
van Israël, betekent het ware van het verstandelijke als op de tweede plaats; en Menasse in
zijn linker ter rechter van Israël, betekent het goede van het wilsdeel op de eerste plaats; en hij
deed naderen tot hem, betekent de aanbinding; en Israël zond zijn rechter en hij legde ze op
het hoofd van Efraïm, betekent dat het het ware op de eerste plaats achtte; en hij was de
jongere, betekent hoewel het op de tweede plaats is; en zijn linker op het hoofd van Menasse,
betekent dat het het goede op de tweede plaats achtte; omgekeerd zond hij zijn handen,
betekent zo niet volgens de orde; omdat Menasse de eerstverwekte was, betekent, daar toch
het goede op de eerste plaats is.
6256. En de ogen van Israël waren zwak; dat dit de duistere bemerking ervan betekent, staat
vast uit de betekenis van de ogen, namelijk het verstandelijk gezicht, nrs. 2701, 4403-4421,
4083, 4086, 4339, zoals eveneens zien, nr. 6249; uit de uitbeelding van Israël, namelijk het
geestelijk goede in het natuurlijke, nr. 6253; en uit de betekenis van zij waren zwak, als
daarvan wordt gesproken met betrekking tot de ogen, namelijk het duistere, dus een duistere
bemerking.
Dat Israël in een duistere bemerking was toen hij de zonen van Jozef zegende, komt omdat hij
aan het einde van de uitbeelding was, maar in het algemeen omdat dat geestelijk goede dat
door Israël wordt uitgebeeld, in een duistere doorvatting is; het is immers vanuit het
natuurlijke waar het natuurlijk schijnsel heerst, maar niet het hemels licht waarin het
geestelijk en hemels goede is, dat vanuit het redelijke is; de uiterlijke mens, die ook de
natuurlijke wordt genoemd, is zodanig; wanneer wordt gezegd het geestelijk goede vanuit het
natuurlijke, zo worden diegenen verstaan die in dat goede zijn, namelijk zij die van de
geestelijke Kerk van de Heer zijn; en daarom ook wordt door Israël die Kerk uitgebeeld, nr.
4286; dat de geestelijken, namelijk diegenen die van deze Kerk zijn, betrekkelijk in het
duister zijn, zie de nrs. 2708, 2715, 2716, 2718, 2831, 2849, 2935, 2937, 3246, 3833, 4402; en
omdat zij in het duister zijn, stellen zij ook het ware dat van het geloof is op de eerste plaats,
zoals hier Israël daarin dat hij Efraïm verkoos boven Menasse; de oorzaak dat de geestelijken
zo geloven is deze dat zij door het ware tot het goede worden binnengeleid, nr. 2954 en
wanneer zij worden binnengeleid, doorvatten zij het goede niet, omdat het in de aandoening
van het ware invloeit uit het innerlijke; dus niet in de bemerking voordat zij zijn
wederverwekt; vandaar komt het ook dat zij de goede dingen van de naastenliefde de vruchten
van het geloof noemen en toch bekommeren diegenen zich slechts weinig om de vruchten, die
verklaren dat het geloof-alleen zaligt zonder de goede werken en wel in het laatste doodsuur,
onverschillig hoe de mens tevoren heeft geleefd; dat dit een duistere bemerking ten aanzien
van het goede en het ware is, kan vaststaan.
Niettemin is het hiermee als volgt gesteld dat zij die het geloof boven de naastenliefde stellen
vanuit de beginselen van de leer en toch een leven van naastenliefde leven, diegenen zijn die
van de geestelijke Kerk van de Heer zijn en gezaligd worden, want met het leven verkiezen zij
het goede van de naastenliefde, maar met de leer het ware van het geloof.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2588
6257. Van ouderdom; dat dit betekent omdat het aan het einde van de uitbeelding was, staat
vast uit de betekenis van de ouderdom, namelijk het nieuwe van de uitbeelding, waarover nr.
3254, dus het einde van de vorige.
6258. Hij kon niet zien; dat dit betekent geen opmerking, staat vast uit de betekenis van zien,
namelijk bemerken, waarover nr. 6249; dus eveneens de opmerking.
6259. Hij deed hen naderen tot hem; dat dit de aanwezigheid betekent, staat vast uit de
betekenis van doen naderen, namelijk aanwezig laten verschijnen.
6260. En hij kuste hen; dat dit de verbinding vanuit de aandoening van het ware betekent,
staat vast uit de betekenis van kussen, namelijk de verbinding vanuit aandoening, nrs. 3573,
3574, 4215, 4353, 5929; dat het is vanuit de aandoening van het ware, komt omdat volgt dat
hij hen omhelsde, waarmee de verbinding vanuit de aandoening van het goede wordt
aangeduid, want omhelzen is een meer innerlijke en vandaar meer innige aandoening dan
kussen, zoals de aandoening van het goede dit meer is dan de aandoening van het ware.
6261. En hij omhelsde hen; dat dit de verbinding vanuit de aandoening van het goede
betekent, staat vast uit de betekenis van omhelzen, namelijk de verbinding van de liefde, nr.
4351, dus de verbinding vanuit de aandoening van het goede, nr. 6260; dat omhelzen die
aandoening is, blijkt duidelijk uit de betuiging van de liefde door de omhelzing; omhelzen is
de daad die daaruit voortvloeit; elke geestelijke aandoening immers heeft een gebaar dat
ermee overeenstemt in het lichaam bij de mens en dit gebaar is het uitbeeldende ervan; dat
ook kussen dit is, over welke aandoening hiervoor, is bekend.
6262. En Israël zei tot Jozef; dat dit de verheffing tot het innerlijke betekent, staat vast uit de
betekenis van zeggen, namelijk doorvatten en eveneens de invloeiing, waarover eerder; dat
het de verheffing is, komt omdat in dit vers wordt gehandeld over de invloeiing van de liefde
en vandaar van het goede en het ware uit het innerlijke; deze invloeiing is de verheffing tot
het innerlijke; het uiterlijke immers kan niet in de liefde jegens het innerlijke zijn tenzij door
invloeiing en verheffing uit het innerlijke; de liefde zelf immers die in het uiterlijke wordt
gevoeld, is van het innerlijke, en omdat elk agerende zijn reagerende heeft of wederkerige,
opdat er enige uitwerking plaatsvindt en het agerende de oorzaak is en het reagerende het
veroorzaakte is, is daarom het reagerende ook van het agerende, zoals het veroorzaakte van de
oorzaak is, want alle kracht van het veroorzaakte is uit de oorzaak; met de reactie is het zo
gesteld in alle afzonderlijke dingen van de gehele natuur.
6263. Ik had niet gedacht uw aangezichten te zien; dat dit betekent dat het in geen hoop was
geweest ten aanzien van de invloeiing van de liefde ervan, staat vast uit de betekenis van de
aangezichten, namelijk de innerlijke dingen, nrs. 358, 2434, 3527, 3573, 4066, 4796, 4798,
5695, dus de aandoeningen, want deze blinken voornamelijk vanuit het aangezicht op, nrs.
4796, 5102; vandaar is het aangezicht Gods de Goddelijke Liefde en dus de Barmhartigheid,
nr. 5585; en uit de betekenis van ik had niet gedacht, namelijk in geen hoop geweest zijn; dat
het de invloeiing van de liefde is, wordt aangeduid met de aangezichten zien, zoals eveneens
blijkt uit de voorafgaande dingen en de hierna volgende.
6264. En zie, God heeft mij ook uw zaad doen zien; dat dit betekent dat niet alleen de
invloeiing van de liefde werd bemerkt, maar ook het goede en het ware daaruit, staat vast uit
de uitbeelding van Menasse en van Efraïm, die hier het zaad zijn, namelijk het goede van het
wilsdeel en het ware van het verstandelijke, nrs. 5354, 6222; en eveneens uit de betekenis van
het zaad, namelijk ook het goede en het ware, nrs. 1610, 2848, 3310, 3373, 3671; en omdat er
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2589
wordt gezegd ik had niet gedacht uw aangezichten te zien, en zie, God heeft mij ook uw zaad
doen zien, zo wordt aangeduid, dat niet alleen de invloeiing van de liefde werd bemerkt, maar
ook het goede en het ware daaruit, want dat met de aangezichten zien de invloeiing van de
liefde wordt aangeduid, zie eerder in nr. 6263.
6265. En Jozef leidde hen uit de dijen van hem; dat dit betekent het goede van het wilsdeel en
het ware van het verstandelijke uit de aandoening van de liefde van de zijde van het geestelijk
goede, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869, 5877;
uit de uitbeelding van Menasse en Efraïm, die hier diegenen zijn die Jozef heenleidde,
namelijk het goede van de wil en het ware van het verstand, nrs. 5354, 6222; uit de betekenis
van de dijen, namelijk de aandoening van de liefde, nrs. 3021, 4277, 4280, 4575, 5050-5062;
dat het is van de zijde van het geestelijk goede, komt omdat er staat ‘ Israël leidde hen heen’,
en hij het geestelijk goede is, nr. 6253.
Met deze dingen wordt aangeduid dat het innerlijk hemelse het goede van de wil en het ware
van het verstand verwijderde van het geestelijk goede, dat wil zeggen, van de aandoening van
de liefde ervan, omdat Israël, door wie het geestelijk goede wordt uitgebeeld, dat goede en
ware tot zich had doen naderen, behalve dat zij tot hem werden gebracht door Jozef, door wie
het innerlijk hemelse wordt uitgebeeld, daarom werden zij weggeleid en daarna weer door
Jozef tot hem geleid, zoals daarna volgt.
De oorzaak hiervan is deze dat zo de invloeiing van de liefde is uit het innerlijk hemelse door
het geestelijk goede wat daarin is; dit is immers volgens de orde en vandaar moest dit uiterlijk
rituele toen zij gezegend werden, streng in acht worden genomen; zij werden immers dan
geplaatst voor de Heer, uit Wie de voorzegging is die hier met de zegening wordt aangeduid,
nr. 6254.
Vandaar nu komt het dat Jozef zijn zonen leidde uit de dijen van zijn vader en hen zelf daarna
daarheen bracht.
6266. En hij boog zich tot het aangezicht ter aarde neder; dat dit hun vernedering betekent,
staat vast uit de betekenis van nederbuigen tot het aangezicht ter aarde, namelijk de innerlijke
vernedering, nr. 5682; een zodanig neerbuigen is immers een daad van het lichaam
overeenstemmend met de vernedering van het gemoed; vandaar buigen zij die in de
aanbidding van God vanuit het hart zijn, zich op deze wijze neer.
Hij boog zich neder wordt gezegd, omdat Jozef was voor hen in de plaats, toen niet voor
Israël, maar voor de Heer, uit Wie de zegen voor Israël was.
Dat dit door Jozef was gedaan voor hen in de plaats, komt omdat het zo is gesteld in de
geestelijke dingen: het goede van het wilsdeel en het ware van het verstandsdeel in het
natuurlijke kunnen zich niet vanuit zich vernederen voor de Heer, maar zij kunnen het vanuit
het innerlijke door invloeiing; want zonder invloeiing door het innerlijke in het natuurlijke, is
daar niets van wil en verstand en zelfs niet iets van leven, want het innerlijke is het
bemiddelende waardoor daar het leven uit de Heer is.
6267. En Jozef nam heb beiden, Efraïm in zijn rechter ter linker van Israël; dat dit betekent
het ware van het verstandelijke als op de tweede plaats; en Menasse in zijn linker ter rechter
van Israël; dat dit betekent het goede van de wil op de eerste plaats, staat vast uit de
uitbeelding van Efraïm, namelijk het ware van het verstandelijke en uit de uitbeelding van
Menasse, namelijk het goede van de wil, waarover de nrs. 5354, 6222; en uit de betekenis van
de rechter, namelijk op de eerst plaats zijn en van de linker, namelijk op de tweede plaats,
zoals blijkt uit het normale gebruik in het leven.
Hoe het hiermee is gesteld, zal in de hierop volgende dingen worden gezegd.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2590
6268. En hij deed naderen tot hem; dat dit de aanbinding betekent staat zonder ontvouwing
vast.
6269. En Israël zond zijn rechter en hij legde ze op het hoofd van Efraïm; dat dit betekent dat
het het ware op de eerste plaats achtte, staat vast uit de betekenis van zijn rechter zenden,
namelijk op de eerste plaats achten; dat de rechter wil zeggen op de eerste plaats, is duidelijk;
en uit de uitbeelding van Efraïm, namelijk het verstandelijke, dus eveneens het ware van het
geloof, want dit woont in het verstandelijke deel van de mens, wanneer daar het gezicht is uit
het licht van de hemel, dus het geestelijk gezicht, nr. 6222.
Dat Israël de rechter legde op het hoofd van Efraïm en de linker op het hoofd van Menasse,
daarover wordt gehandeld in dit vers en eveneens in de volgende verzen 17 tot en met 19; en
daarmee wordt aangeduid dat het het ware van het geloof op de eerste plaats achtte en het
goede van de naastenliefde op de tweede; de oorzaak hiervan was deze dat de geestelijke
mens, die door Israël wordt uitgebeeld, nrs. 4286, 6256, niet anders meent voordat hij is
wederverwekt; hij bemerkt immers voelbaar wat het ware van het geloof is, niet echter wat
het goede van de naastenliefde is; het laatstgenoemde vloeit immers door de innerlijke weg in;
het eerstgenoemde echter door de uiterlijke weg, zoals het wetenschappelijke doet.
Degenen echter die niet worden wederverwekt, zeggen onvoorwaardelijk dat het geloof op de
eerste plaats is, dat wil zeggen, dat dit het wezenlijke van de Kerk is, omdat zij dan net zo
kunnen leven als zij maar willen en toch kunnen zeggen dat zij hoop op het heil hebben;
vandaar ook is heden ten dage de naastenliefde zozeer verdwenen dat nauwelijks iemand nog
weet wat naastenliefde is en dus ook het geloof, want het ene bestaat niet zonder het andere.
Indien de naastenliefde op de eerste plaats was en het geloof op de tweede, zou de Kerk een
ander aangezicht hebben, want dan zouden geen anderen christenen worden genoemd dan
diegenen die een leven volgens het ware van het geloof zouden leven, dat wil zeggen, het
leven van de naastenliefde; en dan zouden zij eveneens weten wat naastenliefde is; dan
zouden zij ook niet verscheidene Kerken maken door er een onderscheid tussen te maken
volgens de meningen ten aanzien van het ware van het geloof, maar zij zouden van één Kerk
spreken waarin allen zouden zijn die in het goede van het leven zijn, ook niet slechts diegenen
die binnen de kring zijn waar de Kerken zijn, maar ook zij die daarbuiten zijn; de Kerk zou zo
in verlichting zijn ten aanzien van zulke dingen die van het rijk van de Heer zijn; de
naastenliefde immers verlicht en nooit het geloof zonder de naastenliefde; en de dwalingen
die zijn aangebracht door het gescheiden geloof, zouden duidelijk worden doorzien; daaruit
blijkt dat de Kerk een ander aangezicht zou hebben indien het goede van de naastenliefde op
de eerste plaats, dat wil zeggen, het wezenlijke was en het ware van het geloof op de tweede,
dat wil zeggen het formele ervan; het aangezicht van de Kerk zou dan zijn zoals het
aangezicht van de Oude Kerk, die in de naastenliefde de Kerk stelde en geen andere
leerstellige dingen van de Kerk had dan die van de naastenliefde; daaruit hadden zij de
wijsheid uit de Heer; hoedanig die Kerk is geweest, wordt door deze woorden bij Mozes
beschreven: ‘Jehovah voerde hem rondom, Hij onderrichtte hem, Hij bewaarde hem zoals
Zijn oogappel; zoals een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zich wiegelt, zijn vleugels
uitbreidt, heeft Hij hem aangenomen, heeft Hij hem gedragen op Zijn vleugelen; Jehovah
alleen leidde hem en niet was met hem een vreemde god; Hij deed hem rijden op de
verhevenheden der aarde en spijzigde hem met de inkomst der velden, zuigen deed Hij hem de
honing vanuit de steenrots en olie vanuit de kei der rots; boter van grootvee en melk van
kleinvee, met het vet der lammeren en der rammen van Basan en der bokken, met het vet der
nieren van tarwe en het bloed der druif drinkt gij onvermengd’, (Deuteronomium 32:10-14);
en daarom zijn zij die van die Kerk waren in de hemel en in alle gelukzaligheid en
heerlijkheid daar.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2591
6270. En hij was de jongere; dat dit betekent, hoewel het op de tweede plaats is, staat vast uit
de betekenis van de jongere van geboorte, namelijk op de tweede plaats zijn.
6271. En zijn linker op het hoofd van Menasse; dat dit betekent dat het het goede op de
tweede plaats achtte, staat vast uit de betekenis van zijn linker zenden, namelijk op de tweede
plaats achten; en uit de uitbeelding van Menasse, namelijk het wilsdeel, dus eveneens het
goede van de naastenliefde; hoe het hiermee is gesteld, zie hiervoor nr. 6269.
6272. Omgekeerd zond hij zijn handen; dat dit betekent zo niet volgens de orde, staat vast uit
de betekenis van omgekeerd de handen zenden, namelijk niet volgens de orde; zo immers
maakt hij de jongere van geboorte de eerstverwekte en omgekeerd en dus zo het ware van het
geloof eerder en hoger en het goede van de naastenliefde later en lager; immers het
eerstgeboorterecht is de prioriteit en de superioriteit, nr. 3325.
Hoeveel boze dit in de Kerk binnenbrengt, kan duidelijk vaststaan, want daardoor brengen zij
zich in zo’n duisternis dat zij niet weten wat het goede en dus ook niet wat het ware is; het
goede immers is zoals een vlam en het ware zoals het licht daaruit; indien men de vlam
wegneemt, vergaat ook het licht en indien enig licht verschijnt, is dit zoals een dwaallicht, dat
niet vanuit de vlam is; vandaar komt het dat de Kerken onder elkaar botsen en over het ware
twisten en de ene groep zegt dat dit waar is en de andere dat dit vals is; en wat nog erger is,
wanneer zij eenmaal het geloof op de eerste plaats in een kerkgemeente hebben gesteld,
beginnen zij daarna het geloof van de naastenliefde te scheiden en deze betrekkelijk als van
geen waarde te beschouwen en zich zo dus niets om het leven te bekommeren, iets waartoe de
mens ook van nature geneigd is; vandaar vergaat de Kerk, want het leven maakt haar bij de
mens, niet echter de leer zonder het leven; dus ook niet het vertrouwen, dat bij uitstek het
geloof is, want het echte vertrouwen kan niet bestaan dan alleen bij degenen die in de
naastenliefde zijn; het leven van het vertrouwen is daaruit.
Bovendien, dat het goede van de naastenliefde daadwerkelijk het eerstverwekte is, dat wil
zeggen, op de eerste plaats en dat het ware van het geloof verschijnt alsof dit het is, zie de nrs.
3324, 3539, 3548, 3556, 3563, 3570, 3576, 3603, 3701, 4243, 4244, 4247, 4337, 4925, 4927,
4928, 4930, 4977.
6273. Omdat Menasse de eerstverwekte was; dat dit betekent daar toch het goede op de eerste
plaats is, staat vast uit de uitbeelding van Menasse, namelijk het goede dat van het wilsdeel is,
waarover eerder; en uit de betekenis van het eerstgeboorterecht, te weten de prioriteit en de
superioriteit, nr. 3325; en dus is de eerstverwekte degene die op de eerste plaats is.
Dat het goede op de eerste plaats is, zoals eveneens het willen van de mens en dat het ware op
de laatste plaats is, zoals eveneens het denken van de mens, wie kan dit niet zien vanuit het
natuurlijke schijnsel alleen al, als het slechts een klein weinig is verlicht?
Verder dat het willen van de mens maakt dat hij zo en niet anders denkt, dus dat het goede bij
de mens maakt dat dit of dat waar is; dus dat het ware op de tweede plaats is en het goede op
de eerste; denk en bespiegel of het ware dat van het geloof is, anders geworteld kan zijn dan
in het goede en of het geloof een geloof is tenzij het daarin geworteld is; hieruit kan men
besluiten wat het primaire of het wezenlijke voor de Kerk is, dat wil zeggen, voor de mens in
wie de Kerk is.
6274. vers 15,16. En hij zegende Jozef en hij zei: De God voor Wien gewandeld hebben mijn
vaderen Abraham, Izaäk, de God weidende mij van dat ik was tot op deze dag.
De engel verlossende mij van elk boze, zegene de knapen; en in hen zal mijn naam genoemd
worden en de naam mijner vaderen Abraham en Izaäk en dat zij groeien tot een menigte in
het midden des lands.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2592
En hij zegende Jozef, betekent de voorzegging ten aanzien van het ware van het verstandelijke
en het goede van de wil, die het leven hebben vanuit het innerlijke; en hij zei: De God voor
Wien gewandeld hebben mijn vaderen, Abraham en Izaäk, betekent het Goddelijke waar
vanuit het innerlijk goede en het innerlijk ware het leven hadden; de God weidende mij,
betekent dat Goddelijke dat het goede van het geestelijk ware vanuit het natuurlijke levend
maakt; van dat ik was tot op deze dag, betekent aanhoudend; de engel verlossende mij van elk
boze, betekent het Goddelijk Menselijke van de Heer, van waaruit de bevrijding is uit de hel;
zegene de knapen, betekent maak het hun mogelijk dat zij het ware en het goede hebben; en in
hen zal mijn naam genoemd worden, betekent dat in hen zal zijn het hoedanige van het goede
van het geestelijk ware vanuit het natuurlijke; en de naam mijner vaderen Abraham en Izaäk,
betekent en het hoedanige van het innerlijk goede en ware; en dat zij groeien tot een menigte
in het midden des lands, betekent de uitbreiding uit het binnenste.
6275. En hij zegende Jozef; dat dit de voorzegging betekent ten aanzien van het ware van het
verstandelijke en het goede van de wil, die het leven hebben vanuit het innerlijke, staat vast
uit de betekenis van zegenen, namelijk voorzeggen, waarover de nrs. 6230, 6254; en uit de
uitbeelding van Efraïm en Menasse, die hier Jozef zijn, namelijk het ware van het
verstandelijke en het goede van de wil in het natuurlijke, geboren uit het innerlijke, nrs. 6234,
6249; dat onder Jozef zijn zonen worden verstaan, blijkt uit de zegening zelf waarin wordt
gezegd, ‘De engel verlossende mij van elk boze, zegene de knapen en in hen zal mijn naam
genoemd worden’; en de oorzaak hiervan is deze dat dit goede en ware in het natuurlijke, die
worden uitgebeeld door Efraïm en Menasse, het innerlijke zelf daar zijn; het innerlijke en het
uiterlijke zijn weliswaar onderling onderscheiden, maar in het natuurlijke waar zij tezamen
zijn, is het innerlijke als in zijn, aan zich passend gemaakte vorm, welke vorm niets vanuit
zich, maar alles vanuit het innerlijke dat daarin is, bedrijft, dus slechts wordt gedreven; het is
hiermee gesteld zoals met het uitwerkende in de uitwerking; het uitwerkende en de uitwerking
zijn onderling onderscheiden, maar toch is het uitwerkende in de uitwerking zoals in zijn aan
zich passend gemaakte vorm en door die bedrijft het de oorzaak in de sfeer waarin zich de
uitwerking vertoont.
Eender is het gesteld met het goede en het ware in het natuurlijke bij de mens, die geboren
zijn uit het innerlijke; het innerlijke bekleedt zich immers met zulke dingen die van het
natuurlijke zijn, opdat het daar kan zijn en daar het leven leiden; maar de dingen waarmee het
zich bekleedt, zijn niets anders dan bedekkingen, die in het geheel niets uit zich bedrijven.
6276. En hij zei: De God voor Wien gewandeld hebben mijn vaderen, Abraham en Izaäk; dat
dit betekent het Goddelijke van waaruit het innerlijk goede en het innerlijk ware het leven
hadden, staat vast uit de betekenis van God, namelijk het Goddelijke; uit de betekenis van
wandelen, namelijk leven of het leven hebben, waarover de nrs. 519, 1794; en uit de
uitbeelding van Abraham, namelijk in de hoogste zin het Goddelijke Zelf van de Heer en van
Izaäk, namelijk Zijn Goddelijk Redelijke, dus het innerlijk Menselijke; Jakob immers is het
Goddelijk Natuurlijke van de Heer of Zijn Uiterlijk Menselijke, nrs. 2011, 3245, 3305, 3439,
4615; in de uitbeeldende zin echter is Abraham het innerlijk goede en Izaäk het innerlijk
ware, nrs. 3703, 6098, 6185, dat deze dingen in de uitbeeldende zin worden aangeduid met
Abraham en Izaäk, komt omdat dat goede en ware zelf, dat in het rijk van de Heer is,
voortgaan uit het Goddelijke en het Goddelijk Menselijke van Hem en maken dat de Heer
Zelf daar is, dus dat Hijzelf Zijn Rijk is.
6277. De God weidende mij; dat dit betekent dat Goddelijke dat het goede van het geestelijk
ware vanuit het natuurlijke, levend maakt, staat vast uit de betekenis van weidende, namelijk
levend makend; dat weiden is onderrichten, zie nr. 6044, komt omdat de weide datgene is wat
het geestelijk leven van de mens onderhoudt, nr. 6078; maar van weiden en weide, waarover
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2593
daar wordt gehandeld, wordt gesproken met betrekking tot het kleinvee, maar van weidende
wordt hier gesproken met betrekking tot Jakob, namelijk dat hij was onderhouden met spijzen
en levensbenodigdheden, waarmee in de innerlijke zin iets eenders wordt aangeduid, want wat
het leven van het lichaam onderhoudt en levend maakt, dat betekent in de innerlijke zin
datgene wat het geestelijk leven onderhoudt en dat levend maakt; en uit de uitbeelding van
Israël, namelijk het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817,
5819. 5826, 5833; en omdat dit goede dat Israël uitbeeldt, het goede van het ware is, wordt
daarom hier gezegd het goede van het geestelijk ware; Israël is immers in de echte zin de
geestelijke Kerk en het goede dat van die Kerk is, is het goede van het ware; zij worden
immers onderricht ten aanzien van het goede door het ware en wanneer zij doen volgens het
ware waarin zij zijn onderricht, dan wordt dat ware het goede genoemd; dit goede is het goede
dat het goede van het ware genoemd en wordt door Israël wordt uitgebeeld.
6278. Van dat ik was tot op deze dag; dat dit aanhoudend betekent, staat vast uit de betekenis
van heden en van tot op deze dag, namelijk het voortdurende en het eeuwige, nrs. 2838, 4304,
6165; hier betekent dus van dat ik was tot op deze dag, aanhoudend, namelijk levend makend,
wat ‘weidende’ is.
6279. De engel verlossende mij van elk boze; dat dit het Goddelijk Menselijke van de Heer
betekent, staat vast uit de betekenis van de engel, namelijk het Goddelijk Menselijke van de
Heer, waarover hierna; uit de betekenis van verlossen, namelijk bevrijden, waarover eveneens
hierna; en uit de betekenis van het boze, te weten de hel.
Dat het boze de hel is, komt omdat de hel zelf niets anders dan het boze is; immers, of men
zegt dat allen in de hel boos zijn, of men zegt dat de hel het boze is, dit is hetzelfde; in de
geestelijke zin wordt, wanneer er wordt gezegd het boze, de hel verstaan, want zij die in de
geestelijke zin zijn, zoals de engelen in de hemel zijn, denken en spreken los van personen,
omdat zij universeel denken en spreken; zo is dus het boze voor hen de hel; eender de zonde,
wanneer daaronder het heersende boze wordt verstaan, zoals in Genesis: ‘Jehovah zei tot
Kaïn: Indien gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur; tot u is haar verlangen en gij zult
over haar heersen’, (Genesis 4:6,7); daar staat de zonde voor de hel, die aanwezig is wanneer
de mens het boze doet.
Het boze zelf bij de mens is ook niets anders dan de hel, want vanuit daar vloeit het in en de
mens is dan in kleinste beeld de hel, zoals eveneens iedereen daar het is; evenals omgekeerd
het goede bij de mens niets anders is dan de hemel in hem, want het goede vloeit door de
hemel uit de Heer in en de mens die in het goede is, is in de kleinste vorm de hemel, zoals
eveneens iedereen in de hemel het is.
6280. Dat de verlossende engel de Heer is ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, staat
hieruit vast dat de Heer daardoor dat Hij het Menselijke aannam en dit Goddelijk maakte, de
mens verloste, dat wil zeggen, hem uit de hel bevrijdde, daarom wordt de Heer ten aanzien
van Zijn Goddelijk Menselijke de Verlosser genoemd.
Dat het Goddelijk Menselijke Engel wordt genoemd, komt omdat met de engel de gezondene
wordt aangeduid en de Heer wordt ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, de Gezondene
genoemd, zoals uit zeer vele plaatsen in het Woord van de evangelisten blijkt.
Bovendien was het Goddelijk Menselijke vóór de Komst van de Heer in de wereld Jehovah
Zelf, invloeiend door de hemel wanneer Hij het Woord sprak; Jehovah was immers boven de
hemelen, maar wat uit Hem door de hemelen heenging, dit was toen het Goddelijk
Menselijke; want door de invloeiing van Jehovah in de hemel, gaf Hij een mens weer en het
Goddelijke Zelf daaruit was de Goddelijke Mens.
Dit nu is het Goddelijk Menselijke uit het eeuwige en is dat wat de Gezondene wordt
genoemd, waaronder het Voortgaande wordt verstaan en het is hier hetzelfde als de Engel.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2594
Maar omdat Jehovah door dit Zijn Goddelijk Menselijke niet langer bij de mensen kon
invloeien, omdat dezen zich zozeer van dat Goddelijke hadden verwijderd, daarom nam Hij
het Menselijke aan en maakte Hij dit Goddelijk en zo kon Hij door de invloeiing daaruit in de
hemel diegenen in het menselijk geslacht bereiken die het goede van de naastenliefde en het
ware van het geloof zouden opnemen uit het Goddelijk Menselijke dat dus zo zichtbaar was
gemaakt, en hen zo uit de hel bevrijden, wat anders nooit had kunnen plaatsvinden; het is deze
bevrijding die de Verlossing wordt genoemd en het Goddelijk Menselijke Zelf, dat bevrijd of
verlost heeft, is dat wat de verlossende Engel wordt genoemd.
Maar men moet weten dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, zoals ten
aanzien van het Goddelijke Zelf, boven de hemel is, want Hij is de Zon die de hemel
beschijnt, dus dat de hemel ver beneden Hem is.
Het Goddelijk Menselijke dat in de hemel is, is het Goddelijk Ware dat uit Hem voortgaat,
namelijk het Licht uit Hem, als uit de Zon; de Heer is ten aanzien van Zijn wezen niet het
Goddelijk Ware, want dit is uit Hem zoals het licht uit de Zon, maar Hij is het Goddelijk
Goede zelf, één met Jehovah.
Het Goddelijk Menselijke van de Heer wordt ook in andere plaatsen in het Woord Engel
genoemd, zoals toen Hij aan Mozes in de braamstruik verscheen, waarover in Exodus:
‘Toen Mozes tot de berg Gods, tot Horeb kwam, verscheen de engel van Jehovah hem in een
vlam des vuurs vanuit het midden van de braamstruik; Jehovah zag dat Mozes zich
verwijderde om te zien; derhalve riep God tot hem vanuit het midden van de braamstruik.
En verder zei Hij: Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izaäk en de
God van Jakob’, (Exodus 3:1,2,4,6); het is het Goddelijk Menselijke van de Heer dat daar de
Engel van Jehovah wordt genoemd en dat deze Jehovah Zelf was, wordt duidelijk gezegd.
Dat Jehovah daar was in het Goddelijk Menselijke kan daaruit vaststaan dat het Goddelijke
Zelf niet anders heeft kunnen verschijnen dan door het Goddelijk Menselijke, volgens de
woorden van de Heer bij Johannes: ‘Niemand heeft ooit God gezien; de Enigverwekte Zoon,
Die in de schoot des Vaders is, heeft Hem uiteengezet’, (Johannes 1:18); en elders: ‘Gij hebt
noch de stem des Vaders ooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien’, (Johannes 5:37).
Verder wordt de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke Engel genoemd waar
gehandeld wordt over het leiden van het volk in het land Kanaän, waarover het volgende bij
Exodus: ‘Ziet, Ik zende een Engel vóór u, om u te behoeden in de weg en om u te brengen tot
de plaats die Ik bereid heb; hoedt u voor Zijn aangezichten, omdat Hij uw overtreding niet zal
verdragen,, aangezien Mijn naam in het midden van Hem is’, (Exodus 23:20,21,23).
Dat de engel daar het Goddelijk Menselijke is, blijkt hieruit dat er gezegd wordt ‘aangezien
Mijn Naam in het midden van Hem is’, dat wil zeggen, Jehovah Zelf; met Mijn Naam wordt
het hoedanige van Jehovah aangeduid, dat in het Goddelijk Menselijke is; dat de Heer ten
aanzien van het Goddelijk Menselijke de Naam van Jehovah is, zie nr. 2628; en dat de Naam
Gods het hoedanige is en verder in één samenvatting alles waardoor God wordt vereerd, nrs.
2724, 3006.
Bij Jesaja: ‘In al hun benauwdheid had Hij benauwdheid en de Engel Zijner aangezichten zal
hen bevrijden, vanwege Zijn liefde en Zijn toegevendheid heeft Deze hen verlost en Hij nam
hen op en Hij droeg hen al de dagen der eeuwigheid’, (Jesaja 63:9); dat de Engel der
aangezichten van Jehovah de Heer is ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, is duidelijk,
want er wordt gezegd, dat Hij hen heeft verlost.
Bij Maleachi: ‘Ziet, plotseling zal tot Zijn tempel komen de Heer Die gijlieden zoekt en de
Engel des Verbonds Die gijlieden verlangt; ziet, Hij komt, zegt Jehovah Zebaoth.
Wie echter zal de dag Zijner Komst verdragen en wie zal bestaan wanneer Hij zal verschenen
zijn.
Dan zal het spijsoffer van Jehudah en Jeruzalem Jehovah zoet wezen, naar de dagen der
eeuwigheid en naar de vorige jaren’, (Maleachi 3:1,2,4).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2595
Dat de Engel des Verbonds de Heer is ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, staat
klaarblijkend vast, want er wordt gehandeld over Zijn Komst.
Dat dan het spijsoffer van Jehudah en Jeruzalem Jehovah zoet zal wezen, betekent dat dan de
eredienst vanuit de liefde tot en het geloof in Hem zoet zal zijn; dat daar onder Jehudah niet
Jehudah wordt verstaan, noch onder Jeruzalem Jeruzalem, blijkt duidelijk, want noch toen,
noch daarna is het spijsoffer van Jehudah en Jeruzalem zoet geweest.
Dat de dagen der eeuwigheid de staten van de Oudste Kerk zijn, die hemels was en de vorige
jaren de staten van de Oude Kerk, die geestelijk was, zie nr. 6239.
Bovendien wordt met de Engel in het Woord in de innerlijke zin niet een engel aangeduid,
maar een of ander Goddelijke in de Heer, nrs. 1925, 2319, 2821, 3039, 4085.
6281. Voor wat betreft het verlossen, dit betekent in de eigenlijke zin Zich herstellen en Zich
toe-eigenen datgene wat het Zijne was geweest en daarvan wordt gesproken met betrekking
tot de slavernij, tot de dood en tot het boze; wanneer het is met betrekking tot de slavernij, dan
worden diegenen verstaan die knechten zijn geworden; in de geestelijke zin degenen die
geheel aan de hel zijn overgegeven, wanneer het is met betrekking tot de dood, dan worden
diegenen verstaan die in de verdoemenis zijn en wanneer het is met betrekking tot het boze,
zoals hier, dan worden diegenen verstaan die in de hel zijn, want het boze waaruit de Engel
heeft verlost, is de hel, nr. 6279.
Omdat de Heer de mens uit die dingen heeft bevrijd daardoor dat Hij het Menselijke in Zich
Goddelijk maakte, is het dus Zijn Goddelijk Menselijke dat in het Woord de Verlosser wordt
genoemd, zoals bij Jesaja: ‘Ik help u, een gezegde van Jehovah, en uw Verlosser, de Heilige
Israëls’, (Jesaja 41:14).
Bij dezelfde: ‘Zo zei Jehovah, de Verlosser Israëls, Zijn Heilige’, (Jesaja 49:7,26).
Bij dezelfde: ‘Jehovah Zebaoth Zijn Naam, en uw Verlosser, de Heilige Israëls, de God der
ganse aarde zal Hij genoemd worden’, (Jesaja 54:5); in deze plaatsen wordt het Goddelijke
Zelf, dat Jehovah wordt genoemd, onderscheiden van het Goddelijk Menselijke, dat de
Verlosser, de Heilige Israëls wordt genoemd.
Dat het echter Jehovah Zelf in het Goddelijk Menselijke is, staat vast uit deze plaatsen: bij
Jesaja: ‘Zo zei Jehovah, de Koning Israëls en diens Verlosser, Jehovah Zebaoth: Ik ben de
Eerste en Ik ben de Laatste en behalve Mij is er geen God’, (Jesaja 44:6).
Bij dezelfde: ‘Zo zei Jehovah, uw Verlosser: Ik ben Jehovah, uw God, Die u leert’, (Jesaja
48:17).
Bij dezelfde: ‘Gij zijt onze Vader, want Abraham kent ons niet en Israël erkent ons niet; Gij,
Jehovah, onze Vader, onze Verlosser, van de eeuw aan Uw naam’, (Jesaja 63:16).
Bij David: ‘Jehovah Die verlost vanuit de kuil uw leven’, (Psalm 103:4); uit welke plaatsen
ook blijkt dat onder Jehovah in het Woord niet een ander wordt verstaan dan de Heer, nrs.
1343, 1736, 2921, 3035, 5663 en dat Jehovah Verlosser Zijn Goddelijk Menselijke is; daarom
worden eveneens zij die verlost zijn verlosten van Jehovah genoemd, bij Jesaja: ‘Zegt der
dochter van Zion, uw heil komt; zie Zijn loon is met Hem en de prijs des werks vóór Hem; zij
zullen hen noemen het volk der heiligheid, de verlosten van Jehovah’, (Jesaja 62:11,12); dat
het de Heer is naar Wie zij de verlosten van Jehovah worden genoemd, blijkt duidelijk, want
van Zijn Komst wordt gezegd: Ziet, uw heil komt, ziet, Zijn loon is met Hem.
Bovendien zie men, (Jesaja 43:1; 52:2,3; 63:4,9; Hosea 13:14; Exodus 6:6; 15:13; Job 19:25),
waar blijkt dat van verlossing wordt gesproken met betrekking tot de slavernij en tot de dood
en tot het boze.
6282. Zegene de knapen; dat dit betekent, geef hun dat zij het ware en het goede hebben, staat
vast uit de betekenis van zegenen, namelijk begiftigen met het ware en het goede, want de
zegen sluit in de geestelijke zin niet iets anders in, nrs. 1420, 1422, 4981; en uit de uitbeelding
van Efraïm en Menasse, die hier de knapen zijn, namelijk het verstands- en het wilsdeel van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2596
de Kerk, waaraan het ware en het goede gegeven mocht worden: aan het verstandelijke het
ware en aan het wilsdeel het goede.
6283. En in hen zal mijn naam genoemd worden; dat dit betekent dat in hen zal zijn het
hoedanige van het goede van het geestelijk ware vanuit het natuurlijke, staat vast uit de
betekenis van zijn naam in iemand genoemd worden, namelijk zijn hoedanige in hem,
waarover de nrs. 1754, 1896, 2009, 3421; en uit de uitbeelding van Israël, namelijk het goede
van het geestelijk ware vanuit het natuurlijke, nr. 6277; en omdat het hoedanige van Israël in
hen was, werden zij daarom onder de overige zonen van Israël opgenomen en werden zij tot
stammen gemaakt: een van Menasse en de andere van Efraïm en met de anderen stelden zij de
twaalf stammen samen, aangezien de stam van Levi, omdat hij tot het priesterschap was
gemaakt, niet meegeteld werd met die welke een erfenis kregen, waarover bij Jozua en
eveneens bij, (Ezechiël 48).
6284. En de naam mijner vaderen Abraham en Izaäk; dat dit betekent en het hoedanige van
het innerlijk goede en ware, staat vast uit de betekenis van de naam, namelijk het hoedanige,
nr. 6283; en uit de uitbeelding van Abraham en Izaäk, namelijk het innerlijk goede en ware,
nr. 6276.
Het innerlijk goede en ware moeten in het uiterlijk goede en ware zijn, want, zoals eerder in
nr. 6275 is gezegd, is het uiterlijke dan een bepaalde vorm, die zodanig is dat daar het
innerlijke kan zijn en volgens de invloeiing daarin uit de Heer daar het leven kan leiden; het
innerlijke is ook niet iets anders ten opzichte van het hoogste, te weten de Heer, vandaar het al
des levens en de dingen die beneden zijn, zijn slechts de opnemende vormen van het leven bij
graden in hun volgorde tot aan de laatste graad toe, namelijk het lichaam.
6285. En dat zij groeien tot een menigte in het midden des lands; dat dit de uitbreiding uit het
binnenste betekent, staat vast uit de betekenis van het midden, namelijk het binnenste, nrs.
2940, 2973, 6068, 6084, 6103; vandaar is de aangroeiing tot een menigte de uitbreiding; de
ware dingen immers, die met de menigte worden aangeduid, breiden zich vanuit het binnenste
zoals vanuit een middelpunt overal in het rond uit; en hoe groter de uitbreiding van daar uit is
en hoe beter deze is volgens de hemelse orde, des te volmaakter is de staat; het is deze staat
die wordt aangeduid met dit van de zegen ‘dat zij groeien tot een menigte in het midden des
lands’.
6286. vers 17-20. En Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand legde op het hoofd van Efraïm
en het was boos in zijn ogen en hij greep zijns vaders hand om die te verwijderen van op het
hoofd van Efraïm op het hoofd van Menasse.
En Jozef zei tot zijn vader: Niet aldus, mijn vader, omdat deze de eerstverwekte is; leg uw
rechter op zijn hoofd.
En zijn vader weigerde en hij zei: Ik weet, mijn zoon, ik weet; ook deze zal zijn tot een volk en
ook deze zal groot worden; en nochtans zal zijn kleinere broeder groter worden dan hij en
zijn zaad zal zijn een volheid van natiën,
En hij zegende hen in deze dag, door te zeggen: In u zal Israël zegenen, door te zeggen: God
zette u zoals Efraïm en zoals Menasse; en hij stelde Efraïm vóór Menasse.
En Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand legde op het hoofd van Efraïm, betekent het
bemerken dat het het ware op de eerste plaats achtte; en het was boos in zijn ogen, betekent
het ongenoegen; en hij greep zijns vaders hand, betekent de invloeiing in de macht ervan
duister bemerken; om die te verwijderen van op het hoofd van Efraïm op het hoofd van
Menasse, betekent om hem van de dwaling af te brengen; en Jozef zei tot zijn vader: Niet
aldus, mijn vader, omdat deze de eerstverwekte is, betekent de doorvatbare invloeiing ten
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2597
aanzien van het goede, dat dit de voorrang heeft; leg uw rechter op zijn hoofd, betekent dat
het zo op de eerste plaats is; en zijn vader weigerde, betekent de niet-instemming; en hij zei:
Ik weet, mijn zoon, ik weet, betekent dat het zo is, maar dat het anders schijnt; ook deze zal
zijn tot een volk en ook deze zal groot worden, betekent dat het ware vanuit het goede ook zal
worden vermeerderd, dus de hemelse mens; en nochtans zal zijn kleinere broeder groter
worden dan hij, betekent dat het goede vanuit het ware meer aanwassing zal verkrijgen, dus
de geestelijke mens; en zijn zaad zal zijn een volheid van natiën, betekent dat het ware dat van
het geloof is, zal regeren; en hij zegende hen in deze dag, betekent het vooruitzien en de
voorzienigheid tot in het eeuwige; door te zeggen: In u zal Israël zegenen, door te zeggen:
God zette u zoals Efraïm en zoals Menasse, betekent opdat zijn geestelijke zal zijn in het ware
van het verstandsdeel en in het goede van het wilsdeel; en hij stelde Efraïm vóór Menasse,
betekent dat hij het ware op de eerste plaats stelde, omdat hij geestelijk was.
6287. En Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand legde op het hoofd van Efraïm; dat dit het
bemerken betekent dat het het ware op de eerste plaats achtte, staat vast uit de betekenis van
zien, namelijk verstaan en bemerken, nrs. 2150, 2807, 3764, 4567, 4723, 5400; uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869, 5877, 6224; uit de
uitbeelding van Israël, die hier de vader is, namelijk het geestelijk goede vanuit het
natuurlijke; uit de betekenis van de rechterhand leggen op het hoofd, namelijk op de eerste
plaats achten, nr. 6269; en uit de uitbeelding van Efraïm, namelijk het ware dat van het
verstandelijke is in het natuurlijke, nrs. 6234, 6238, 6267; uit deze dingen blijkt dat met Jozef
zag dat zijn vader zijn rechterhand legde op het hoofd van Efraïm het bemerken van het
innerlijk hemelse wordt aangeduid dat het geestelijk goede vanuit het natuurlijke het ware op
de eerste plaats achtte, zie ook wat over deze zaken gezegd en getoond is in de nrs. 6256,
6269, 6272, 6273.
6288. En het was boos in zijn ogen; dat dit het ongenoegen betekent, staat zonder ontvouwing
vast.
Dat het Jozef ontstemde, kwam omdat door hem het innerlijk hemelse wordt uitgebeeld, wat
boven het geestelijk goede is, dat door Israël wordt uitgebeeld; dat wat hoger is, kan
bemerken hoe het gesteld is met dat wat in het lagere wordt bedreven, dus eveneens of het al
dan niet waar is wat daar wordt gedacht; het hogere immers ziet de dingen die in de lagere
dingen zijn, omdat het ziet vanuit het licht van de hemel; dus zag het innerlijk hemelse, te
weten Jozef, dat het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, te weten Israël, in een dwaling
was, waarom het dit ook ontstemde.
6289. En hij greep zijns vaders hand; dat dit de invloeiing betekent in de macht van het
duister bemerken ervan, staat vast uit de betekenis van de hand grijpen, namelijk de invloeiing
in de macht van het bemerken; wanneer immers het innerlijke door een invloeiing het
uiterlijke wil aandrijven om iets te denken en te willen, grijpt het dit als het ware, hier de
macht van het bemerken, die met de hand wordt aangeduid; dat de hand de macht is, zie de
nrs. 878, 3387, 4931- 4937.
Dat het bemerken duister wordt genoemd heeft als oorzaak dat de geestelijken, die door Israël
worden uitgebeeld, in het duister zijn ten opzichte van de hemelsen, die door Jozef worden
uitgebeeld; dat de geestelijken naar verhouding in het duistere zijn, zie de nrs. 2708, 2715,
2716, 2718, 2831, 2849, 2935, 2937, 3833, 4402.
Dat de geestelijken in het duistere zijn, blijkt duidelijk hieruit dat zij, voordat zij zijn
wederverwekt, geheel en al in donkerheid zijn ten aanzien van het ware en het goede; en dat
het, wanneer zij worden wederverwekt, het ware is, zodanig als het is in de leer van hun Kerk;
dit erkennen zij en aan dit ware schenken zij hun geloof, hetzij dit het ware is, hetzij dit niet
het ware is; niettemin is het dit ware dat het goede wordt bij hen, wanneer het van de wil en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2598
vandaar van het leven wordt en dan is het dat goede dat het goede van het ware wordt
genoemd en eveneens het goede van het geloof en ook het geestelijk goede of het goede van
de geestelijke Kerk.
Hoedanig dat goede is dat vanuit zo’n oorsprong is, kan eenieder weten die daarover nadenkt.
Toch wordt het goede vanuit een zodanig ware, ook bij de heidenen, door de Heer aanvaard,
mits het als beginsel heeft de liefde jegens de naaste en in die naastenliefde de onschuld is.
6290. Om die te verwijderen van op het hoofd van Efraïm op het hoofd van Menasse; dat dit
betekent om hem van de dwaling af te brengen, staat vast uit de betekenis van verwijderen,
namelijk afbuigen; en uit de betekenis van op het hoofd van Efraïm op het hoofd van
Menasse, namelijk van de dwaling, want het was een dwaling dat het het ware op de eerste
plaats achtte en het goede op de tweede, zoals eerder is aangetoond.
6291. En Jozef zei tot zijn vader: Niet aldus, mijn vader, omdat deze de eerstverwekte is; dat
dit de doorvatbare invloeiing betekent ten aanzien van het goede, dat dit de voorrang heeft,
staat vast uit de betekenis van zeggen, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot
het innerlijk hemelse, dat hier Jozef is, namelijk de invloeiing, nr. 6152, hier een doorvatbare
invloeiing, omdat hij niet alleen de hand greep, maar ook zei: Niet aldus, mijn vader, omdat
deze de eerstverwekte is.
6292. Leg uw rechter op zijn hoofd; dat dit betekent dat het zo op de eerste plaats is, staat vast
uit de betekenis van de rechter leggen op het hoofd, namelijk op de eerste plaats achten, nrs.
6269, 6287.
Dat hij de hand op het hoof legde toen hij zegende, was vanuit een ritueel opgenomen van de
Ouden; in het hoofd is immers het verstandelijke en het willen van de mens, in het lichaam
echter zijn de daden volgens die en het volgzame; dus was de hand op het hoofd leggen het
uitbeeldende dat de zegen werd vergemeenschapt aan het verstand en de wil, dus aan de mens
zelf.
Vanuit die oude tijd is hetzelfde ritueel ook heden ten dage aangebleven en het is in gebruik
bij inwijdingen en ook bij zegeningen.
6293. En zijn vader weigerde; dat dit de niet-instemming betekent, staat zonder ontvouwing
vast.
6294. En hij zei: Ik weet mijn zoon, ik weet; dat dit betekent dat het zo is, maar dat het anders
verschijnt, staat vast uit de betekenis van weten, namelijk hier weten dat het zo is, maar
anders verschijnt.
Dat het geestelijk goede, te weten Israël, dit nu bemerkt, was vanuit de invloeiing van het
innerlijk hemelse, te weten Jozef, over welke invloeiing eerder in de nrs. 6289, 6291 is
gehandeld.
Wanneer het geestelijk goede in de verlichting is vanuit een zodanige invloeiing, dan bemerkt
het dat het zo is, dat wil zeggen, dat het goede op de eerste plaats is en het ware op de laatste
en eveneens dat het anders verschijnt; maar dan stelt het de voorrang hierin dat het ware meer
dan het goede zal regeren, zoals volgt; en om deze oorzaak laat hij de rechterhand op het
hoofd van de jongstgeborene liggen en de linker op het hoofd van de eerstverwekte.
6295. Ook deze zal zijn tot een volk en ook deze zal groot worden; dat dit betekent dat het
ware vanuit het goede ook zal worden vermeerderd, dus de hemelse mens, staat vast uit de
betekenis van het volk, namelijk het ware, nrs. 1259, 1260, 3581, 4619; uit de betekenis van
groot worden, namelijk vermeerderd worden; en uit de uitbeelding van Menasse, over wie die
dingen worden gezegd, namelijk het goede van het wilsdeel in het natuurlijke, geboren uit het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2599
innerlijke, nrs. 6234, 6238, 6267; dat het ware vanuit het goede is van de hemelse mens, staat
vast uit wat eerder over de hemelse mens is gezegd en getoond; namelijk dat de hemelse mens
diegene is die vanuit de wil in het goede is en daaruit in het ware; en dat hij van de geestelijke
mens hierin is onderscheiden dat deze vanuit het verstand in het ware is en daaruit in het
goede; en omdat Menasse het goede van het wilsdeel is, wordt daarom met hem de hemelse
mens uitgebeeld, maar de uiterlijke hemelse mens of de mens van de uiterlijke hemelse Kerk,
want Menasse is het goede van het wilsdeel in het natuurlijke, dus de uiterlijke mens; Jozef
echter is de mens van de innerlijke hemelse Kerk, omdat hij is het goede van het wilsdeel in
het redelijke, dus in de innerlijke mens.
In het kort moet ook iets gezegd worden over het ware van het goede, dat van de hemelse
mens is; dat ware wordt weliswaar het ware genoemd, maar het is het goede.
Bij de hemelse mens is het goede van de liefde tot de Heer en het goede van de liefde jegens
de naaste; het goede van de liefde tot de Heer is zijn innerlijke, maar het goede van de liefde
jegens de naaste is zijn uiterlijke; daarom zijn van hen die van de hemelse Kerk zijn, in het
innerlijke van die Kerk diegenen die in de liefde tot de Heer zijn en in het uiterlijke van de
Kerk zij die in de liefde jegens de naaste zijn; het is het goede van deze liefde, namelijk van
de liefde jegens de naaste, bij de hemelse mens, dat hier het ware van het goede wordt
genoemd en door Menasse wordt uitgebeeld.
De hemelse mens is immers zodanig dat hij niet redeneert vanuit het ware, noch over het
ware, want hij heeft de doorvatting vanuit het goede, dat wil zeggen, door het goede uit de
Heer, dat het zo is, nrs. 202, 337, 2715, 3246, 4448; evenwel is het goede van de naastenliefde
bij hem dat wat het ware wordt genoemd, maar het hemels ware.
6296. En nochtans zal zijn kleinere broeder groter worden dan hij; dat dit betekent dat het
goede vanuit het ware meer aanwas zal verkrijgen, dus de geestelijke mens, staat vast uit de
uitbeelding van Efraïm, die hier de kleinere broeder is, namelijk het ware van het
verstandelijke in het natuurlijke, geboren uit het innerlijke, nrs. 6234, 6238, 6267; hier echter
is Efraïm het goede vanuit het ware, waarover hierna; en uit de betekenis van groter worden
dan de ander, namelijk aanwas verkrijgen.
Dat Efraïm hier het goede vanuit het ware is, komt omdat hij de mens van de geestelijke Kerk
uitbeeldt, maar de mens van de uiterlijke geestelijke Kerk, zoals Menasse de mens van de
uiterlijke hemelse Kerk, nr. 6295; die mens, namelijk de mens van de geestelijke Kerk, stelt
het goede vanuit het ware samen; het innerlijke van die Kerk is dat wat door Israël wordt
uitgebeeld, het uiterlijke echter door Efraïm.
De mens van de geestelijke Kerk verschilt hierin van de mens van de hemelse Kerk, dat het
goede van eerstgenoemde is ingeplant in het verstandelijke deel, het goede echter van
laatstgenoemde in het wilsdeel; zie de nrs. 863, 875, 895, 927, 928, 1023, 1043, 1044, 2256,
4328, 4493, 5113; daarom beeldt Efraïm de geestelijke mens uit en Menasse de hemelse.
Dat het goede vanuit het ware of de geestelijke mens meer aanwas verkrijgt dan het goede van
waaruit het ware is, of de hemelse mens, komt omdat het wilsdeel van de mens aanhoudend
bedorven werd en tenslotte zozeer dat het boze het geheel en al in beslag heeft genomen en
wel dermate dat niets ongerepts daar is overgebleven; opdat daarom de mens niet zou
vergaan, heeft de Heer daarin voorzien dat hij kan worden wederverwekt ten aanzien van het
verstandsdeel en zo gezaligd.
Vandaar nu komt het dat het er weinigen zijn bij wie nog iets ongerepts is in het wilsdeel, dus
weinigen die hemelse mensen kunnen worden, maar verscheidenen kunnen geestelijke
mensen worden; dus dat dezen meer aanwassing verkrijgen dan de eerstgenoemden..
Dit nu is het wat daarmee wordt aangeduid dat de kleinere broeder groter zal worden dan hij.
6297. En zijn zaad zal zijn een volheid van natiën; dat dit betekent dat het ware dat van het
geloof is, zal regeren, staat vast uit de betekenis van het zaad, namelijk het geloof en de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2600
naastenliefde, waarover de nrs. 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3187, 3310, 3373, 3671, hier
het geloof, omdat daarvan wordt gesproken met betrekking tot Efraïm; en uit de betekenis van
de volheid der natiën, namelijk de overvloed, dus dat het zal regeren.
De volheid betekent in het Woord alles en waar het niet alles betekent, betekent het het
overvloeiende en er wordt daarvan gesproken zowel met betrekking tot het ware als tot het
goede, want van veelheid wordt gesproken met betrekking tot het ware, van grootheid echter
met betrekking tot het goede; dus van volheid met betrekking tot het ene en het andere; zoals
bij Jeremia: ‘Ziet, de wateren klimmen op vanuit het noorden, welke zullen worden tot een
overlopende stroom en zij zullen overlopen het land en de volheid ervan, de stad en die daarin
wonen’, (Jeremia 47:2); het land en de volheid voor alles, zowel het ware als het goede, dat
van de Kerk is; daarom wordt er aan toegevoegd de stad en die daarin wonen, want met de
stad worden de ware dingen aangeduid en met de bewoners de goede dingen, nrs. 2268, 2451,
2712.
Bij Ezechiël: ‘Zij zullen hun brood met kommer eten en hun wateren met verbijstering
drinken, zodat verwoest zal worden deszelfs land van zijn volheid’, (Ezechiël 12:19); het land
voor de Kerk en de volheid voor het goede en het ware daar; dat zowel het ene als het andere
wordt aangeduid, blijkt uit wat voorafgaat, dat zij het brood met kommer zullen eten en de
wateren met verbijstering zullen drinken; met het brood wordt immers het goede van de liefde
aangeduid en met de wateren het ware van het geloof, welke de volheid van het land worden
genoemd.
Eender bij Amos: ‘De hoogmoed van Jakob en zijn paleizen haat Ik; daarom zal Ik besluiten
de stad en haar volheid’, (Amos 6:8).
Bij David: ‘De hemelen zijn Uwe, het wereldrond en zijn volheid hebt Gij gegrond’, (Psalm
89:12); en elders bij dezelfde: ‘Van Jehovah is de aarde en haar volheid, het wereldrond en
die daarin wonen; Hijzelf heeft het gegrond op de zeeën en heeft het gevestigd op de stromen’,
(Psalm24:1,2); de volheid staat ook daar voor het ware en het goede; de aarde voor de Kerk in
het bijzonder, het wereldrond voor de Kerk in de universele zin; dat Jehovah het wereldrond
heeft gegrond op de zeeën, wil zeggen op de dingen die van de wetenschap zijn, nr. 28; en dat
Hij het heeft gevestigd op de stromen, wil zeggen op de dingen die van het inzicht zijn, nr.
3051; dat er niet wordt verstaan dat Jehovah het wereldrond heeft gegrond op de zeeën en het
gevestigd op de stromen, wie kan dat niet zien, want het wereldrond is daarop niet gegrond en
gevestigd; en daarom kan hij die daarover nadenkt, zien dat met de zeeën en met de stromen
iets anders wordt aangeduid en dat dit andere het geestelijke of het innerlijke van het Woord
is.
6298. En hij zegende hen in deze dag; dat dit het vooruitzien en de voorzienigheid tot in het
eeuwige betekent, staat vast uit de betekenis van zegenen, namelijk het voorzeggen, nrs. 6239,
6254, in de hoogste zin echter het Vooruitzien van de Heer en omdat het het vooruitzien is, is
het ook de Voorzienigheid, want het ene is er niet zonder het andere, het boze wordt voorzien
en in het goede wordt voorzien en het boze dat wordt voorzien, wordt door de Voorzienigheid
tot het goede gebogen; dat hier het zegenen het vooruitzien en de voorzienigheid is, komt
omdat Israël, die hier zegent, in de hoogste zin de Heer is, nr. 4286; en uit de betekenis van in
deze dag of van heden, namelijk het eeuwige, nrs. 2838, 3998, 4304, 6165.
6299. Door te zeggen: In u zal Israël zegenen, door te zeggen: God zette u zoals Efraïm en
zoals Menasse; dat dit betekent opdat zijn geestelijke zal zijn in het ware van het
verstandelijke en in het goede van de wil, staat vast uit de uitbeelding van Israël, namelijk het
geestelijk goede, waarover de nrs. 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833; en uit de
uitbeelding van Efraïm, namelijk het ware van het verstandelijke en van Menasse, te weten
het goede van het wilsdeel, waarover eerder; opdat het geestelijke, dus Israël, in hen zal zijn,
wordt aangeduid met de woorden: in u zal hij zegenen en God zette u.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2601
Hiermee dat het met Israël uitgebeelde geestelijk in het ware van het verstandelijke en in het
goede van de wil is, te weten Efraïm en Menasse, is het als volgt gesteld: het geestelijk goede,
dat door Israël wordt uitgebeeld, is het geestelijke van de innerlijke Kerk, maar het ware en
het goede dat door Efraïm en Menasse worden uitgebeeld, zijn van de uiterlijke Kerk; zie
eerder nr. 6296; opdat het innerlijke het innerlijke van de Kerk zal zijn, moet het
noodzakelijkerwijze in haar uiterlijke zijn, want het uiterlijke vervult de plaats van fundament
waarop het innerlijke blijft staan en het is het vat waarin het innerlijke invloeit; vandaar komt
het dat het natuurlijke, dat het uiterlijke is, noodzakelijkerwijs moet worden wederverwekt,
want indien dit niet wordt wederverwekt, heeft het innerlijke geen fundament, noch een
bewaarplaats; en indien het geen fundament noch een bewaarplaats heeft, vergaat het geheel
en al; dit nu is het wat daaronder wordt verstaan dat zijn geestelijke in het ware van het
verstandelijke en in het goede van de wil zal zijn.
Ter toelichting van deze zaak kan dit voorbeeld dienen: de aandoening zelf van de
naastenliefde, namelijk dat de mens in zich het rustige en het gezegende voelt in het weldoen
van de naaste, zonder het oogmerk van enige beloning te hebben, is het innerlijke van de Kerk
en dit te willen en te doen vanuit het ware, dat wil zeggen, omdat het zo in het Woord is
bevolen, is het uiterlijke van de Kerk; indien het natuurlijke, dus het uiterlijke, niet
samenstemt, dat wil zeggen, dit noch wil noch doet, omdat het daarin niets van beloning, dus
niets van zich ziet, want in de natuurlijke of uiterlijke mens is vanuit het erfelijke en vanuit
het daadwerkelijke iets zodanigs gelegen, dan heeft het innerlijke geen fundament, noch een
overeenstemmende bewaarplaats, maar iets zodanigs dat wat de invloeiing òf verwerpt, òf
uitblust, vandaar vergaat het innerlijke en wordt gesloten en toegestopt, zodat niets vanuit de
hemel in het natuurlijke door het innerlijke heen ademt, uitgezonderd iets van licht in het
algemeen door spleten rondom, opdat er het vermogen van denken, willen en spreken zal zijn,
maar volgens datgene wat in het natuurlijke is, dus voor het boze en het valse tegen het goede
en het ware, waartoe het zich datgene van het geestelijk licht dienstbaar maakt wat in het
algemeen door spleten rondom invloeit.
6300. En hij stelde Efraïm vóór Menasse; dat dit betekent dat hij het ware op de eerste plaats
zette, omdat hij geestelijk was, staat vast uit wat eerder in de verzen 13,14,17,18 en 19 is
ontvouwd.
6301. vers 21,22. En Israël zei tot Jozef: Zie, ik, ik sterf; en God zal met ulieden zijn en Hij zal
u wederbrengen tot het land uwer vaderen.
En ik, ik geef u één aandeel boven uw broederen, hetwelk ik genomen heb vanuit de hand van
de Emoriet met mijn zwaard en met mijn boog.
En Israël zei tot Jozef: Zie, ik, ik sterf, betekent de doorvatting van het geestelijk goede vanuit
het innerlijk hemelse ten aanzien van het nieuwe leven en over het einde van de uitbeelding;
en God zal met ulieden zijn, betekent de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer; en Hij zal u
wederbrengen tot het land uwer vaderen, betekent tot de staat van de ene en de andere Oude
Kerk; en ik, ik geef u één aandeel boven uw broederen, betekent dat het ware van het
verstandelijke en het goede van de wil daar meer zal hebben; hetwelk ik genomen heb vanuit
de hand van de Emoriet, betekent vanuit de overwinning op het boze; met mijn zwaard,
betekent door het strijdend ware; en met mijn boog, betekent vanuit de leer.
6302. En Israël zei tot Jozef: Zie, ik, ik sterf; dat dit de doorvatting betekent van het geestelijk
goede uit het innerlijk hemelse ten aanzien van het nieuwe leven en ten aanzien van het einde
van de uitbeelding, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, nr. 6220; uit
de uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede, nr. 6225; uit de uitbeelding van Jozef,
namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869, 5877; en uit de betekenis van sterven, namelijk de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2602
wederopwekking tot het leven, nrs. 3498, 3505, 4618, 4621, 6036, 6221; en dat het eveneens
het einde van de vorige uitbeelding is, nrs. 3253, 3259, 3276, dit einde wordt hier ook met
sterven aangeduid, want wanneer iemand sterft die iets van de Kerk had uitgebeeld, dan volgt
een ander op die de uitbeelding in haar orde voortzet; zo werd dus nadat Abraham gestorven
was, het uitbeeldende in haar orde voortgezet door Izaäk en daarna in Jakob en na hem in
diens zonen; hetzelfde volgde nadat Mozes was gestorven, het uitbeeldende in Jozua op en
daarna in de Richteren in volgorde, tot aan de Koningen enzovoort.
6303. En God zal met ulieden zijn; dat dit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer
betekent, staat vast uit de betekenis van God zal met ulieden zijn, namelijk de Goddelijke
Voorzienigheid van de Heer, want wanneer de Heer met iemand is, dan leidt Hij hem en
voorziet Hij daarin dat alle dingen die gebeuren, hetzij droevig, hetzij vreugdevol, voor hem
ten goede uitvallen; dit is de Goddelijke Voorzienigheid.
Dat er wordt gezegd de Voorzienigheid van de Heer, komt omdat er wordt gezegd God met
ulieden en onder God en onder Jehovah wordt in het Woord de Heer verstaan; er is immers
geen andere God behalve Hijzelf; Hijzelf is immers de Vader en Hijzelf is de Zoon, want Zij
zijn één; de Vader is in Hem en Hij is in de Vader, zoals Hijzelf leert bij, (Johannes 14:9-11);
zie ook de nrs. 1343, 1736, 2921, 3035, 5663.
6304. En Hij zal u wederbrengen tot het land uwer vaderen; dat dit betekent tot de staat van de
ene en de andere Oude Kerk, staat vast uit de betekenis van het land, namelijk de Kerk,
waarover de nrs. 566, 662, 1066, 1067, 1733, 1850, 2117, 2118, 3355, 4535, 4447, 5577 en
uit de betekenis van de vaderen, namelijk degenen die van de Oude Kerk en van de Oudste
Kerk waren, nr. 6075.
Er wordt gezegd, tot de staat van de ene en de andere Oude Kerk, omdat de zonen Israëls en
hun nakomelingen, zoals zij die van de Oude Kerken waren, in de afzonderlijke dingen het
hemels en het geestelijk rijk van de Heer uitbeeldden; het uitbeeldende zelf was ook ingesteld:
bij de Joodse natie het uitbeeldende van het hemelse rijk en bij het Israëlitische volk het
uitbeeldende van het geestelijk rijk; maar bij dat geslacht kon niet iets anders worden
ingesteld dan een louter uitbeeldende, maar niet iets van de Kerk of van het rijk van de Heer,
want zij wilden in het geheel niets in de uitbeeldende dingen zien en erkennen dan het
uiterlijke, maar niet enig innerlijke; opdat evenwel het uitbeeldende zou bestaan en daardoor
enige vergemeenschapping met de hemel en door de hemel met de Heer zou worden gegeven,
werden zij in de uiterlijke dingen gehouden; en toen was er uit de Heer in voorzien dat er
vergemeenschapping zou worden gegeven door een uiterlijk uitbeeldende alleen, zonder
innerlijke.
Het was deze staat waartoe de nakomelingen van Jakob konden worden teruggebracht.
Niettemin scholen bij hen in de uiterlijke uitbeeldende dingen van binnen de Goddelijke
dingen, in de hoogste zin die welke het Goddelijk Menselijke van de Heer betroffen en in de
betrekkelijke zin die welke het rijk van de Heer betroffen in de hemelen en in de Kerk.
Deze staat van de ene en de andere Oude Kerk wordt daarmee aangeduid dat God hen zal
wederbrengen tot het land der vaderen.
6305. En ik, ik geef u één aandeel boven uw broederen; dat dit betekent dat het ware van het
verstandelijke en het goede van de wil daar meer zal hebben, staat vast uit de uitbeelding van
Efraïm en Menasse, die hier Jozef zijn, nr. 6275, te weten het ware van het verstandelijke en
het goede van het wilsdeel, waarover meermalen eerder; en uit de betekenis van één aandeel
geven boven de broederen, namelijk daar meer hebben, te weten in de Kerk, die met het land
wordt aangeduid, nr. 6304; dat het goede van de wil en het ware van het verstand daar meer
zullen hebben, komt omdat die beide de wezenlijke dingen van de Kerk zijn; derhalve viel
ook de zonen van Jozef het eerstgeboorterecht toe, (1 Kronieken 5:1).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2603
6306. Hetwelk ik genomen heb vanuit de hand van de Emoriet; dat dit betekent vanuit de
overwinning op het boze, staat vast uit de uitbeelding van de Emoriet, namelijk het boze,
waarover nr. 1857; en uit de betekenis van nemen vanuit de hand, namelijk zich door
overwinning verwerven.
Voor wat betreft de Emorieten moet men weten dat met hen het boze wordt aangeduid, zoals
eveneens met de Kanaänieten en met de overige natiën in dat land die in het Woord worden
genoemd, de verschillende geslachten van het boze en ook van het valse worden aangeduid.
Zulke dingen beeldden de natiën uit toen de zonen Israëls in het bezit van het land Kanaän
kwamen; de oorzaak hiervan was deze dat wanneer de zonen Israëls de hemelse dingen
zouden uitbeelden, die natiën de helse dingen zouden uitbeelden en zo het land Kanaän elke
staat van het andere leven zou uitbeelden; en omdat de natiën de helse dingen uitbeeldden,
werden zij daarom aan de vervloeking prijsgegeven en was het verboden om met die welke
nog mochten overblijven een verbond aan te gaan.
Dat de zonen Israëls het land van hen die de hellen uitbeeldden in beslag namen en
bewoonden, was een uitbeelding daarvan dat de helsen omstreeks de tijd van de Komst van de
Heer een groot deel van de hemel in beslag hadden genomen, maar dat de Heer door in de
wereld te komen en het Menselijke in Zich Goddelijk te maken, hen daaruit had verdreven en
in de hellen had geworpen en zo dus de hemel van hen had bevrijd, die Hij toen als erfenis gaf
aan hen die vanuit Zijn geestelijk rijk zouden zijn.
Dat met de Emorietische natie het boze in het algemeen werd aangeduid, blijkt uit die
plaatsen waar zij wordt genoemd, zoals bij Ezechiël: ‘Jeruzalem, uw koophandels en uw
geslachten zijn van het land van de Kanaäniet; uw vader was een Emoriet en uw moeder een
Hethitische’, (Ezechiël 16:3,45); omdat de vader in de innerlijke zin het goede van de Kerk
aanduidt, maar in de tegenovergestelde zin het boze en de moeder het ware van de Kerk, maar
in de tegenovergestelde zin het valse, wordt daarom gezegd: Uw vader een Emoriet en uw
moeder een Hethitische.
Bij Amos: ‘Ik, ik heb de Emoriet vóór hen verdorven, wiens hoogte was zoals de hoogte der
cederen en hij was sterk zoals de eik; Ik heb ulieden geleid in de woestijn, om te bezitten het
land van de Emoriet’, (Amos 2:9,10); hier staat ook de Emoriet voor het boze, want het boze
van de eigenliefde wordt beschreven met de hoogte van de cederen en de sterkte van de eik.
Dat de Emoriet het boze in het algemeen is, komt omdat het gehele Kanaänietische land het
land van de Emoriet werd genoemd, want er wordt gezegd, ‘Ik heb ulieden geleid in de
woestijn, om te bezitten het land van de Emoriet’.
Bovendien in het tweede Boek der Koningen: ‘Menasse, de koning van Jehudah, deed het
boze meer dan al het boze dat de Emorieten hebben gedaan, die vóór hem zijn geweest’, (2
Koningen 21:11).
Met mijn zwaard, dat dit het strijdende ware betekent, staat vast uit de betekenis van het
zwaard, namelijk het strijdende ware, nrs. 2799, 4499.
En met mijn boog, dat dit betekent vanuit de leer, staat vast uit de betekenis van de boog,
namelijk de leer, nrs. 2686, 2709.
Dat deze woorden, namelijk, ‘een aandeel hetwelk ik genomen heb vanuit de hand van de
Emoriet met mijn zwaard en met mijn boog’ door Israël werden gezegd om de innerlijke zin,
blijkt duidelijk, omdat Jakob dat aandeel niet van de Emoriet heeft genomen met het zwaard,
noch met de boog, maar het heeft gekocht van de zonen van Hemor, zoals blijkt in Genesis,
waar deze woorden staan: ‘Jakob kwam te Salem, de stad van Sichem, welke is in het land
Kanaän, als hij kwam vanuit Paddan-Aram; en hij legerde zich tot de aangezichten van de
stad; en hij kocht een deel des velds waarop hij zijn tent gespannen had, vanuit de hand der
zonen van Hemor, de vader van Sichem, voor honderd kesitah’, (Genesis 33:18,19); dat dit
veld het aandeel was dat hij aan Jozef gaf, staat vast bij Jozua: ‘Zij begroeven de beenderen
van Jozef, welke de zonen Israëls vanuit Egypte hadden doen opklimmen, in Sichem, in het
stuk velds hetwelk Jakob gekocht had van de zonen van Hemor, de vader van Sichem, voor
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2604
honderd Kesitah; en zij waren de zonen van Jozef tot een erfenis’, (Jozua 24:32); daaruit blijkt
dat dat aandeel gekocht was en dat het datgene was wat aan Jozef was gegeven.
Dat niet de stad Sichem is verstaan, die daar nabij was, waar Simeon en Levi alle manlijke
doodden en die zij met het zwaard namen, (Genesis 34), kan hieruit vaststaan dat Jakob die
daad verfoeide en daarom Simeon en Levi vervloekte en die misdaad geheel en al van zich
verwijderde door te zeggen: ‘In hun geheim kome mijn ziel niet, in hun vergadering worde
mijn heerlijkheid niet verenigd, omdat zij in hun toorn de man hebben gedood en in hun
welbehagen de os hebben ontzenuwd; vervloekt zij hun toorn, omdat hij heftig is en hun
ontsteking, omdat zij hard is; ik zal hen verdelen in Jakob en ik zal hen verstrooien in Israël’,
(Genesis 49:5-7).
Hieruit kan nu vaststaan dat die woorden, namelijk ‘een aandeel, hetwelk ik genomen heb
vanuit de hand van de Emoriet met mijn zwaard en met mijn boog’ door hem werden gezegd
toen hij in de profetische geest was, ter wille van de innerlijke zin.
Vervolg over de invloeiing en over het verkeer van de ziel
en van het lichaam
6307. Dat er een invloeiing is vanuit de geestelijke wereld door de engelen en door de geesten
in de aandoeningen en het denken, is door de ondervinding van nu reeds vele jaren zo
duidelijk te weten gegeven, dat niets meer klaarblijkelijk is; ik heb de invloeiing niet alleen
ten aanzien van het denken gevoeld, maar ook ten aanzien van mijn aandoeningen; en
wanneer boze en valse dingen invloeiden, werd het te weten gegeven uit welke hellen zij
waren en wanneer goede en ware dingen invloeiden, vanuit welke engelen.
Vandaar is dit mij zo vertrouwd geworden dat ik tenslotte bij de afzonderlijke dingen van
mijn denken en aandoeningen heb kunnen weten waarvandaan zij waren; desondanks waren
het mijn gedachten zoals ik die vroeger had gehad.
6308. Die invloeiing vindt plaats door geesten en engelen; de orde van de invloeiing is
zodanig dat de boze geesten eerst invloeien en dat engelen die dingen verstrooien.
Dat de invloeiing zodanig is, doorvat de mens niet, omdat zijn denken in het vrije wordt
gehouden door de evenwichtsstelling tussen die beide invloeiingen en omdat de mens op die
dingen geen acht slaat; de bozen zouden het ook niet kunnen weten indien zij er op letten,
omdat er bij hen geen evenwicht is tussen het boze en het goede; maar degenen die in het
goede zijn, kunnen dat wel weten; ook weten zij vanuit het Woord dat er iets van binnen is dat
strijdt tegen het boze en het valse bij hen en dat de geestelijke mens strijdt tegen de
natuurlijke, dus de engelen die in de innerlijke dingen van de mens en in diens geestelijke
dingen zijn, tegen de boze geesten die in diens uiterlijke en natuurlijke dingen zijn; vandaar
ook wordt de Kerk strijdend genoemd.
Maar het boze dat uit de boze geesten in het denken invloeit, schaadt de mens niet in het
minst, indien hij het niet opneemt; indien hij immers dat opneemt en uit zijn denken
overbrengt in zijn wil, dan maakt hij het tot het zijne en dan treedt hij toe tot de zijde van de
helse geesten en treedt hij terug van de engelen van de hemel; dit is het wat de Heer leert bij
Markus, ‘dat de dingen die in de mens binnengaan hem niet onrein maken, maar de dingen die
uitgaan, omdat deze vanuit het hart of vanuit de wil zijn’, (Markus 7:14-23).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2605
6309. Ik heb met goede geesten gesproken over de innerlijke en de uiterlijke mens en gezegd
dat het wonderlijk is dat weinigen binnen de Kerk geloven, hoewel zij het vanuit het Woord
weten, dat er een innerlijke mens is, onderscheiden van de uiterlijke, terwijl zij dit toch
kunnen weten door dagelijks een vluchtige blik te werpen in hun denken en willen, namelijk
hieruit dat zij vaak innerlijke anders denken dan uiterlijk; en dat zij wat zij uiterlijk denken,
laten uitkomen in het spreken, in hun aangezicht en daden, maar wat zij innerlijk denken, niet
zo laten uitkomen en dat zij het diep verbergen, zoals dat gebruikelijk is bij veinzaards,
huichelaars en sluwe mens.
Degenen die in het goede zijn, kunnen dit hieruit weten dat zij denken dat zij iets niet zo
moeten doen en zichzelf dan terechtwijzen; waaruit het voor hen kan vaststaan dat er een
innerlijke mens is, gescheiden van de uiterlijke.
Maar dat zij hierop niet letten en dat zij dit, indien zij er op letten, niet bemerken, komt omdat
zij het leven in het lichaam stellen en omdat, wanneer zij alles van het denken in de
lichamelijke en wereldse dingen onderdompelen, het beschouwen van die dingen vergaat, ja
zelfs ook het geloof dat het zo is; dit is mij ook uit ondervinding te weten gegeven; wanneer
ik in de een of ander hemels idee was en daaruit afgleed in gedachten ten aanzien van
wereldse en aardse zaken, dan vergingen de hemelse dingen zo volledig dat zij nauwelijks
werden erkend; de oorzaak hiervan is deze, dat de dingen die van het licht van de hemel zijn,
duisternis worden wanneer zij vallen in de dingen die van het schijnsel van de wereld zijn,
want in zich zijn zij met elkaar in strijd.
Opdat zij echter niet met elkaar in strijd zijn, wordt de mens wederverwekt en eveneens uit de
zinlijke dingen opgeheven naar de innerlijke dingen en voor zoveel als hij uit die zinlijke
dingen wordt opgeheven, voor zoveel verlaat hij de boze en de valse dingen; maar hij kan niet
worden opgeheven tenzij hij in het goede van het geloof en van het leven is.
6310. De innerlijke dingen van de mens zijn onderscheiden volgens de graden door
afleidingen; volgens die graden zijn ook de lichten.
Het innerlijk zinlijke, dat de zinlijke dingen van het lichaam het naast is, heeft een uiterst grof
schijnsel; dit schijnsel is mij door veel ondervinding te onderkennen gegeven; het werd
waargenomen dat zo vaak als ik in dit schijnsel was afgegleden, even vaak valse en boze
dingen van verscheidene geslachten zich voordeden, ja zelfs ook ergerlijke dingen tegen de
hemelse en de Goddelijke dingen en bovendien vuile en schandelijke dingen; de oorzaak
hiervan is deze dat dit schijnsel in de hellen heerst en de hellen vooral hierdoor bij de mens
invloeien.
Wanneer de mens in dit schijnsel is, dan is zijn denken over het algemeen in een zelfde
schijnsel als waarin zijn uiterlijk gezicht is en dit is dan bijna in het lichaam.
De mensen die in dit schijnsel zijn, moeten zinlijken worden genoemd, want zij denken niet
verder dan de zinlijke dingen van het lichaam; de dingen die daarbuiten zijn, begrijpen noch
geloven zij; zij geloven alleen datgene wat zij zien en aanraken.
In dat schijnsel zijn diegenen die de innerlijke dingen in het geheel niet hebben aangekweekt,
door te leven in een verwaarlozing en verachting van alle dingen die redelijk en geestelijk
zijn; en in dat schijnsel zijn vooral de gierigaards en de echtbrekers en verder degenen die in
louter wellusten en in schandelijke nutteloosheid hebben geleefd; vandaar denken dezen vuile
dingen en over de heilige dingen van de Kerk vaak ergerlijke dingen.
6311. In dat schijnsel zijn, zoals gezegd, de hellen en daarin zijn er ook die niet zo boos zijn,
degenen namelijk die geen gierigaards, echtbrekers of wellustelingen zijn geweest, maar die
zodanig geworden zijn omdat zij hun redelijke niet hebben aangekweekt; het werd gegeven
deze geesten in een zekere ochtendschemering te zien; zij verschenen op een marktplein, in
groepen en droegen zakken waarin ruwe stoffen waren die zij wogen en wegdroegen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2606
Bepaalde sirenen waren toen niet veraf en ik hoorde ze zeggen dat zij daar wilden zijn, omdat
zij met hun ogen mensen zien; sirenen immers kunnen, omdat zij meer dan anderen
echtbreeksters zijn geweest en eveneens tegen alle hemelse en geestelijke dingen, geen andere
geesten zien dan die welke in het zinlijke schijnsel zijn, omdat zijzelf zodanig zijn.
6312. Omdat de hellen in dit zinlijke schijnsel zijn, kan daarom de mens, indien hij niet
daaruit wordt opgeheven, niet anders dan vergaan; hij wordt opgeheven door het goede van
het geloof.
Er zijn ook hellen die in een subtielere sfeer zijn; daarin zijn diegenen die van binnen
boosaardig zijn geweest en tal van kunstgrepen hebben uitgedacht om anderen van hun
goederen te beroven en tal van sluwheden hebben uitgesponnen om te overheersen; maar het
werd waargenomen dat deze sfeer invloeit in de uiterlijke zinlijke sfeer en wel aan de
rugzijde, waar de onwillekeurige dingen van de mens zijn; vandaar is de zinlijke sfeer zo
sterk.
6313. Wanneer de mens naar de innerlijke dingen wordt opgeheven, dan komt hij vanuit een
grof zinlijk schijnsel in een milder schijnsel en dan wordt hij tegelijk weggeleid uit de
invloeiing van de ergerlijke en vuile dingen en nader heengeleid tot de dingen die van het
gerechte en het billijke zijn, omdat hij nader wordt heengeleid tot de engelen die bij hem zijn,
dus nader tot het licht van de hemel.
Deze opheffing uit de zinlijke dingen was bekend aan de Ouden, ook aan de heidenen en
daarom zeiden hun wijzen, wanneer het gemoed wordt weggeleid uit de zinlijke dingen, dat
men dan in een innerlijk licht komt en tegelijk in een kalme staat en in een bepaalde hemelse
gezegendheid; daaruit hebben zij ook een gevolgtrekking gemaakt ten aanzien van de
onsterfelijkheid van het gemoed.
De mens kan nog innerlijker worden opgeheven en hoe innerlijker dit gebeurt, in een des te
helderder licht komt hij en tenslotte in het licht van de hemel en dit licht is niets anders dan de
wijsheid en het inzicht uit de Heer.
De drie hemelen zijn niet anders onderscheiden dan volgens de verheffingen naar de
innerlijke dingen, dus eveneens volgens de graden van het licht; de derde hemel is, omdat die
in de binnenste dingen is, in het grootste licht, dus in de wijsheid, die veruit de wijsheid van
de lagere hemelen te boven gaat.
6314. Eender als met het licht is het ook gesteld met de warmte die voor de mens de
levenswarmte is; deze levenswarmte trekt haar oorsprong in het geheel niet uit de warmte die
vanuit de zon van de wereld is, maar uit de geestelijke warmte die de liefde is en uit de Heer
voortgaat; deze warmte hebben de engelen; vandaar is de mens zoveel als hij in de liefde is, in
de levenswarmte.
Het lichaam echter is in de warmte van de wereld en eveneens is het het innerlijk zinlijke;
maar de levenswarmte vloeit in deze warmte in en maakt die levend.
Het is met de zuiverheden en de grofheden ervan eender gesteld als met de lichten.
Het is deze warmte die wordt verstaan onder de heilige vuren in het Woord, vandaar worden
met die vuren de hemelse liefden aangeduid; en in de tegenovergestelde zin is het die warmte
die wordt verstaan onder de helse vuren en daarom worden met die vuren in het Woord de
helse liefden en de begeerten ervan aangeduid.
6315. De mens die in zijn leven uit de zinlijke dingen is opgeheven door het goede van het
geloof, is beurtelings in het zinlijk schijnsel en in het innerlijk schijnsel; wanneer hij in
wereldse zorgen is, in gemeenschappen waar de uiterlijke dingen in volle kracht zijn, in
wellusten, dan is hij in het zinlijk leven; in die staat schuwt hij het en eveneens verafschuwt
hij het om over God en over de dingen die van het geloof zijn te spreken en te denken; en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2607
indien hij dan daarover sprak en dacht, dan zou hij ze voor niets achten, tenzij hij
ogenblikkelijk daaruit naar de innerlijke dingen werd opgeheven door de Heer; wanneer deze
mens niet in wereldse dingen is, maar in het innerlijk schijnsel, dan denkt hij vanuit het
gerechte en het billijke; en indien hij in een nog innerlijker schijnsel is, dan denkt hij vanuit
het geestelijk ware en goede.
Hij die in het goede van het leven is, wordt uit het ene schijnsel in het andere opgeheven en in
een innerlijker licht op het ogenblik dat hij boos begint te denken, want de engelen zijn hem
nabij.
Dit is door ondervindingen te weten gegeven, omdat ik de verheffingen herhaalde malen heb
bemerkt en dan tegelijk de veranderingen van staat ten aanzien van de aandoeningen en ten
aanzien van mijn denken.
6316. De geleerden zijn, en dat zal velen verwonderen, voor een groot deel zinlijk; de oorzaak
hiervan is deze dat zij de wetenschappen alleen hebben geleerd ter wille van de faam, om tot
ereposten bevorderd te worden en zo tot gewin te raken, maar niet met het doel om wijs te
worden; immers alle wetenschappen die in de geleerde wereld zijn, zijn middelen om wijs te
worden en zijn eveneens middelen om waanzinnig te worden.
Wanneer bedoelde geleerden tot ereposten zijn verheven, leven zij daarna als zinlijke mensen,
meer dan de eenvoudige mensen; en dan geloven zij dat het tot de simpelheid behoort om iets
aan het Goddelijke toe te kennen en niet aan de voorzichtigheid [van het verstand] en aan de
natuur en de overige dingen aan het toeval.
6317. Er waren geesten bij mij, die toen zij als mensen in de wereld leefden, geleerden
werden genoemd; en zij werden in de staat van hun denken teruggebracht waarin zij waren
geweest toen zij in het lichaam waren en aan mij werd hun denken vergemeenschapt en wel
die over geesten; deze gedachten waren zodanig dat zij nooit daartoe gebracht konden worden
om te geloven dat een geest zich in het bezit van enige zin verheugt; en de overige dingen die
zij over geesten of over de zielen na de dood hadden gedacht, waren zonder enige
hoedanigheid; de oorzaak hiervan was deze dat zij het leven in het lichaam hadden gesteld en
zich tegen het leven van hun geest of ziel na de dood hadden bevestigd door
wetenschappelijke en filosofische dingen; vandaar hadden zij voor zich de innerlijke dingen
gesloten, waaruit zij dus geenszins konden worden opgeheven.
Indien aan hen, nadat zij zich hadden bevestigd tegen de dingen die van het leven na de dood
zijn, daarna de meest ware dingen waren gezegd, dan zouden zij daar tegenover zijn geweest
zoals blinden, die niet zien en zoals doven die niet horen; sommigen van hen lachten er zelfs
om en dit des te meer naarmate zij geloven wijzer te zijn dan anderen.
De ongeleerden echter die in het goede van het geloof zijn geweest, zijn niet zodanig, want
dezen hebben zich door geen wetenschappelijke en filosofische dingen bevestigd tegen de
dingen die van de Kerk zijn, waardoor hun doorvatting uitgebreider en helderder is; en omdat
zij de innerlijke dingen niet hebben gesloten, zijn zij in het vermogen om de goede en de ware
dingen op te nemen.
6318. Er zijn ook mensen die meer dan zinlijk zijn, dus lichamelijk zijn; en het zijn diegenen
die zich geheel en al hebben bevestigd tegen het Goddelijke en alle dingen aan de natuur
hebben toegeschreven en zo hebben geleefd zonder het gerechte en billijke in acht te nemen,
tenzij alleen in de uiterlijke vorm; zij zijn, omdat zij van binnen zoals wilde dieren zijn,
hoewel zij aan de buitenkant zoals mensen verschijnen, meer zinlijk en zij verschijnen aan
zichzelf en aan anderen in het andere leven zoals lichamelijk.
Zij zijn aan mij verschenen, vooraan, nabij de rechtervoet, oprijzend vanuit de diepte, met
zeer veel hoofdhaar en als het ware hard en grof; toen zij waren opgerezen, verscheen iets als
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2608
een zwaard dat boven hun hoofd hing; ik heb met hen gesproken en zij zeiden dat het hun
geheel en al toescheen alsof zij in het lichaam waren.
6319. Wat betreft de invloeiing van de engelen bij de mens, deze is niet zodanig als de
gedachten van de mens, maar deze is volgens de overeenstemmingen; de engelen immers
denken geestelijk, maar de mens doorvat dit natuurlijk; en zo vallen dus de geestelijke dingen
in hun overeenstemmende dingen en dus in hun uitbeeldende dingen bij de mens.
Zoals bijvoorbeeld: wanneer de mens spreekt over brood, over het gezaaide, over de oogst,
over het vette en eendere dingen, dan gaat het denken van de engelen over de goede dingen
van de liefde en van de naastenliefde, enzovoort.
Ik droomde eens een heel gewone droom; toen ik ontwaakt was, vertelde ik alle dingen van
het begin tot het einde; de engelen zeiden dat die dingen geheel en al samenvielen met de
zaken die zij onder elkaar gesproken hadden; niet dat het dezelfde dingen waren die ik had
gedroomd, maar het waren de overeenstemmende en uitbeeldende dingen, dus de
afzonderlijke dingen; ik sprak daarna met hen over de invloeiing.
Voor de geesten echter die bij de mens zijn, verschijnen de objecten niet zodanig als de mens
die met zijn ogen ziet, noch worden de woorden begrepen zodanig als de mens ze met het oor
hoort, maar zoals de mens denkt.
Dat het met het denken geheel anders is gesteld dan met de spraak, staat hieruit vast dat de
mens in één ogenblik meer dingen denkt dan hij in een halfuur kan uitspreken, omdat hij los
van de woorden van de taal denkt.
Daaruit kan men enigszins weten hoedanig het verkeer van de ziel met het lichaam is,
namelijk dat het zodanig is als de invloeiing van de geestelijke wereld in de natuurlijke
wereld; de ziel of de geest van de mens is immers in de geestelijke wereld en het lichaam in
de natuurlijke wereld; en dus zo in de overeenstemmingen.
6320. Wanneer de engelen invloeien, voegen zij ook aandoeningen toe en de aandoeningen
zelf bevatten in zich ontelbare dingen; maar vanuit die ontelbare dingen worden door de mens
slechts weinige opgenomen en wel alleen die, welke zijn toe te voegen aan de dingen die
tevoren in zijn geheugen waren gelegen; de overige dingen van de invloeiingen van de
engelen omgeven die en houden die als het ware in hun boezem.
6321. Dat er een invloeiing door de engelen is en dat de mens zonder die niet kan leven, is mij
door ondervinding te weten gegeven.
Er zijn boosaardige geesten die kunstgrepen hebben uitgedacht om die invloeiing van de
engelen te verhinderen, maar slechts voor een bepaald deel; het werd hun toegestaan dit ook
met mij te doen, te dien einde dat ik uit ondervinding zou weten dat het zo met die zaak
gesteld is.
Naar gelang zij de invloeiing verhinderden, was het leven van het denken in een golfbeweging
en tenslotte was het zoals bij hen die flauwvallen; maar ik werd in één ogenblik hersteld en
die geesten werden tot hun hel neergeworpen.
Zij verschenen links in het vlak van de kruin van het hoofd, waar zij eerst in het verborgene
waren.
6322. Het is volgens alle schijn dat de uitwendige zinnen, zoals het gezicht en het gehoor, in
het denken invloeien en daar ideeën opwekken; want het schijnt alsof de objecten de zinnen
bewegen, eerst de uiterlijke en daarna de innerlijke en dat dit eveneens voor de spraak geldt;
maar deze schijn is, hoe sterk die ook mag zijn, niettemin een begoocheling; immers het
uitwendige, dat grof en stoffelijk is, kan niet invloeien in het innerlijke, dat zuiver en
geestelijk is en dit in beweging brengen; dit is tegen de natuur.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2609
Het is de innerlijke zin of de zin van de geest zelf, die door de uiterlijke zin voelt en daarover
beschikt om de objecten naar zijn wenken op te nemen, waarom ook de opnameorganen, zoals
die van het gezicht of van het oog, zich in één ogenblik aanpassen aan alle objecten volgens
het hoedanige ervan; wat in die organen niet zou gebeuren indien er niet een invloeiing was
vanuit het innerlijke; alle vezels immers en aanhangseltjes, waarvan er zeer vele zijn rondom
elk zintuig, worden in één ogenblik op overeenkomstige wijze bepaald tot het hoedanige van
het object; ja zelfs wordt ook aan het orgaan zelf in één ogenblik een gelijkvormige staat
ingegoten.
Vaak werd er onder de geesten gesproken van deze schijn en door de engelen werd even vaak
geantwoord dat de invloeiing geenszins plaatsvindt vanuit de uitwendige dingen in de
innerlijke dingen, maar vanuit de innerlijke in de uitwendige; en dat dit is volgens de orde en
dat er geen invloeiing kan plaatsvinden tegen deze orde in.
Ik heb twee of driemaal geesten uit een gezelschap van engelen gescheiden zien worden,
omdat zij vanuit de schijn hadden geloofd dat er een invloeiing is vanuit de uitwendige dingen
in de innerlijke, dus dat er een fysieke invloeiing en geen geestelijke is; de oorzaak van de
scheiding was deze dat men er zo toe zou hebben kunnen besluiten dat de hellen, die in de
uiterlijke dingen zijn, konden invloeien in de hemelen, die in de innerlijke dingen zijn; en
eveneens zou men ertoe hebben kunnen besluiten dat de invloeiing van het leven niet zou zijn
uit de Heer, terwijl toch uit Hem het al van het leven invloeit, omdat Hijzelf in het binnenste
is en ten opzichte van Hem alle dingen uiterlijk zijn.
6323. Dat in het goede van de liefde dat invloeit uit de Heer door de engelen, al het ware is
gelegen, welk ware zich vanuit zich zou openbaren indien de mens in de liefde tot de Heer en
in de liefde jegens de naaste leefde, blijkt niet slecht uit de dingen die in de hemel bestaan,
maar ook uit die welke in de lagere natuur bestaan; vanuit deze dingen die in de lagere natuur
bestaan, mogen er, omdat zij duidelijk zichtbaar zijn, enige ter toelichting worden
aangevoerd.
De wilde dieren worden niet anders gedreven dan door de liefden en de aandoeningen waarin
zij geschapen zijn en daarna geboren worden; elk dier wordt immers daarheen gevoerd
waarheen zijn aandoening en liefde trekt; en omdat dit zo is, zijn zij ook in alle
wetenschappelijke dingen die er ooit maar van die liefde zijn; zij weten immers vanuit een
liefde die de echtelijke nabootst, hoe te paren: het vee op een bepaalde wijze en op een andere
wijze de vogels; de vogels weten hoe nesten te maken, hoe eieren te leggen en daarover te
broeden, hoe de jongen uit te broeden en hoe ze te voeden en deze dingen zonder enig
onderricht, alleen vanuit een liefde die de echtelijke nabootst en vanuit de liefde jegens het
kroost; deze liefden hebben al die wetenschappelijke dingen als ingeënt in zich.
Zo weten zij ook met welke spijzen zij zich moeten voeden, hoe zij die moeten zoeken; en
wat nog meer is: bijen weten die te zoeken uit de bloemen van verschillend geslacht en ook
was te verzamelen waaruit zij cellen maken, waarin zij eerst hun nakomelingen wegleggen en
daarna de spijzen verbergen; zij weten ook voorziening voor zich te treffen voor de winter,
om van zeer veel andere dingen maar te zwijgen.
Al deze wetenschappelijke dingen liggen in hun liefden opgesloten en wonen daar vanaf hun
eerste oorsprong; in die wetenschappelijke dingen worden zij geboren, omdat zij in de orde
van hun natuur zijn waarin zij geschapen zijn; en dan worden zij vanuit de algemene
invloeiing vanuit de geestelijke wereld gedreven.
Indien de mens in de orde was waarin hij geschapen is, namelijk in de liefde jegens de naaste
en in de liefde tot de Heer – want deze liefden zijn de mens eigen – dan zou hij boven alle
dieren niet slechts in de wetenschappelijke dingen geboren worden, maar ook in alle
geestelijke ware dingen en in alle hemelse goede dingen en dus zo in alle wijsheid en inzicht,
want hij kan denken over de Heer en met Hem verbonden worden door de liefde en zo
opgeheven tot het Goddelijke en het eeuwige, wat de wilde dieren niet kunnen; zo zou dan de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2610
mens niet dan alleen door een algemene invloeiing uit de Heer door de geestelijke wereld
worden geregeerd.
Maar omdat hij niet in die orde, maar tegen zijn orde in wordt geboren, wordt hij daarom in
onwetendheid ten aanzien van alle dingen geboren; en omdat dit zo is, is daarin voorzien dat
hij wedergeboren kan worden en zo in evenzoveel inzicht en wijsheid kan komen als hij van
het goede en van het ware door het goede vanuit het vrije opneemt.
6324. Geesten die veel redeneren in het andere leven, doorvatten slechts weinig wat het ware
en het goede is en daarom kunnen zij ook niet in de innerlijke gezelschappen van de engelen
worden toegelaten, want aan hen kan daar niet iets van inzicht worden vergemeenschapt.
Deze geesten redeneren eveneens onder elkaar over de invloeiing van alle gedachten en
aandoeningen en zij zeiden: indien het zo is, kan niemand schuldig worden en de straf van
enig vergrijp ondergaan.
Maar aan hen werd geantwoord dat indien de mens geloofde hoe het met die zaak is gesteld,
namelijk dat al het goede en ware uit de Heer is en al het boze en valse uit de hel, hij dan niet
schuldig zou kunnen worden aan enig vergrijp en hem het boze worden toegerekend; maar
omdat hij gelooft dat het uit hemzelf is, eigent hij zich het boze toe, want het geloof doet dit;
zo kleeft het boze aan en kan het ook niet van hem gescheiden worden; ja zelfs is de mens
zodanig dat hij verontwaardigd zou zijn indien iemand hem zei dat hij vanuit anderen denkt
en wil en niet uit zichzelf.
6325. Het is een eeuwige waarheid dat de Heer hemel en aarde regeert en verder dat niemand
uit zich leeft, behalve de Heer en dus dat het al van het leven invloeit: het goede van het leven
uit de Heer en het boze van het leven uit de hel; dit is het geloof van de hemelen; wanneer de
mens in dat geloof is, waarin hij kan zijn wanneer hij in het goede is, dan kan het boze hem
niet aangehecht en toegeëigend worden, omdat hij weet dat het niet uit hem, maar uit de hel
is; wanneer de mens in deze staat is, dan kan hij met vrede worden begiftigd, want dan
vertrouwt hij enig en alleen op de Heer; ook kan de vrede aan geen anderen worden gegeven
dan aan hen die in dat geloof vanuit de naastenliefde zijn; want de anderen werpen zich
aanhoudend in zorgen en begeerten, waaruit onrusten voortkomen.
Geesten die zichzelf willen regeren, menen dat dit gelijk zou staan met zijn eigen wil
verliezen, dus het vrije en dus elke verkwikking en dus alle leven en de zoetheid ervan.
Dit zeggen en menen zij, omdat zij niet weten hoe het daarmee is gesteld; de mens immers die
door de Heer wordt geleid, is in het vrije zelf en zo in het verkwikkelijke en het gezegende
zelf; hem worden de goede en de ware dingen toegeëigend en hem wordt de aandoening en
het verlangen gegeven om het goede te doen en dan is niets voor hem gelukzaliger dan nutten
te betrachten; aan hem wordt de doorvatting van het goede gegeven en ook de gewaarwording
ervan; en hem wordt inzicht en wijsheid gegeven; en al deze dingen alsof zij zijn eigen dingen
waren; want dan is hij een ontvanger van het leven van de Heer.
Het is bekend in de geleerde wereld dat de principale en de instrumentale oorzaak samen
handelen als één; de mens is, omdat hij een opnemende vorm van het leven van de Heer is, de
instrumentale oorzaak; het leven vanuit de Heer echter is de principale oorzaak; dit leven
wordt in het instrumentale gevoeld alsof het van dit was, terwijl het toch niet van dit is.
6326. Er was een filosoof, onder de meer beroemde en gezonde die voor ettelijke jaren was
gestorven, met wie ik heb gesproken over de graden van het leven in de mens; ik zei dat de
mens bestaat uit louter vormen om het leven op te nemen en dat de ene vorm innerlijker is dan
de andere, maar dat de ene is ontstaan en blijft bestaan vanuit de andere; en verder dat
wanneer de lagere of de uiterlijke vorm is opgelost, toch de hogere of innerlijke vorm leeft.
Verder werd gezegd dat alle werkingen van het gemoed variaties van de vorm zijn en dat die
variaties in de meer zuivere substanties van zo’n volmaaktheid zijn dat die niet beschreven
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 48
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2611
kunnen worden; en dat de ideeën van het denken niet iets anders zijn; en dat die variaties
ontstaan volgens de veranderingen van de staat van de aandoeningen.
Hoe allervolmaaktste variaties er zijn in de meer zuivere vormen, kan worden opgemaakt uit
de longen die zich tot de afzonderlijke woorden van de spraak en tot de afzonderlijke klanken
van het gezang, tot de afzonderlijke bewegingen van het lichaam en eveneens tot de
afzonderlijke staten van het denken en van de aandoening zich op verschillende wijzen
voegen en de vormen variëren; wat dan niet de innerlijke dingen, die vergeleken bij zo’n
groot orgaan in de volmaaktste staat zijn.
De filosoof bevestigde dit en wenste wel dat hem zulke dingen bekend waren geweest toen hij
in de wereld leefde; en dat de wereld de filosofische dingen tot zulke nutten moest aanwenden
en niet uit zijn op alleen maar formules van woorden en daarover redetwisten en zich zo
aftobt in de stof.
6327. Het vervolg aan het einde van het volgende hoofdstuk.
Einde hoofdstuk 48.

'