'

GENESIS
DERTIGSTE HOOFDSTUK
3897. Overeenkomstig het opgevatte plan moeten, voorafgaand aan dit hoofdstuk, op hun
beurt de dingen worden verklaard die de Heer over het Laatste Gericht of over de laatste
tijden van de Kerk geleerd heeft bij, (Mattheüs 24); voorafgaande aan het vorige hoofdstuk is
verklaard wat daarin van vers 19 tot 22 is bevat; nu volgt wat daarin is bevat van vers 23 tot
28, namelijk: ‘Alsdan zo iemand tot u zeggen zal: Ziet, hier is Christus, of daar, gelooft het
niet.
Want er zullen vele valse christussen opstaan en zullen grote tekenen en wonderen geven,
opdat zij, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen verleiden.
Ziet, Ik heb het u voorzegd; zoo zij dan tot u zeggen zullen: Ziet, Hij is in de woestijn, gaat
niet uit; ziet, in de binnenkamers, gelooft het niet.
Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot aan het westen, alzo zal ook de
komt van de Zoon des Mensen zijn.
Want waar het lijk zal zijn, daar zullen ook de arenden vergaderd worden.’
3898. Wat deze woorden behelzen, kan niemand weten tenzij de innerlijke zin het leert, zoals
dat valse christussen zullen opstaan die tekenen en wonderen zullen geven; en dat men, indien
deze zeggen zullen dat Christus in de woestijn is, niet zal uitgaan; en dat men, indien zij
zeggen zullen: in de binnenkamers, het niet zal geloven; dat de komst van de Zoon des
mensen zal zijn gelijk de bliksem die uitgaat van het oosten en schijnt tot aan het westen; en
verder dat waar het lijk is, daar de arenden vergaderd zullen worden.
Deze dingen, evenals die welke in dit hoofdstuk voorafgaan en die welke volgen, schijnen
naar de letterlijke zin in geen verband te staan, maar toch zijn zij ten aanzien van de innerlijke
zin in het schoonste verband en dit verband verschijnt pas dan wanneer men verstaat wat door
de valse christussen wordt aangeduid, wat door de tekenen en wonderen, wat door de woestijn
en de binnenkamers en verder, wat door de komst van de Zoon des mensen en tenslotte wat
door het lijk en de arenden.
Dat de Heer op deze wijze heeft gesproken, was om deze reden dat zij het woord niet zouden
verstaan, opdat zij het niet zouden ontwijden.
Want wanneer de Kerk verwoest is, zoals zij het toen bij de Joden was, zou men ontwijd
hebben indien men verstaan had, daarom heeft ook de Heer om dezelfde oorzaak door
gelijkenissen gesproken, zoals Hijzelf leert bij, Mattheüs 13:13-15; Markus 4:11,12; Lukas
8:10, want het Woord kan niet ontwijd worden door degenen die de mysteriën niet kennen,
maar wel door hen die ze weten, zie de nrs. 310-303, 593, 1008, 1010, 1059, 1327, 1328,
2051, 3398, 3402; en meer nog door diegenen die zichzelf voor geleerd houden dan door hen
die zichzelf niet voor geleerd houden.
Maar dat nu de innerlijke dingen van het Woord geopend worden, komt omdat de Kerk heden
zozeer verwoest is, dat wil zeggen zonder geloof en liefde, dat men, hoewel men weet en
verstaat, toch niet erkent, te minder gelooft, zie de nrs. 3398, 3399, uitgezonderd de weinigen
die in het leven van het goede zijn en uitverkorenen worden genoemd, die nu onderricht
kunnen worden en bij wie de Nieuwe Kerk moet worden ingesteld; maar waar die zijn, weet
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1600
de Heer alleen; weinigen zullen het zijn binnen de Kerk; het zijn de natiën geweest bij wie de
nieuwe Kerken vroeger werden geïnstaureerd, zie nr. 2986.
3899. In wat in dit hoofdstuk bij Mattheüs voorafgaat, werd gehandeld over de geleidelijke
verwoesting van de Kerk, namelijk dat men eerst zou aanvangen met niet langer te weten wat
het goede en het ware is, maar daarover zou redetwisten; daarna dat men ze zou verachten; ten
derde, dat men ze niet zou erkennen; ten vierde dat men ze zou ontwijden, zie nr. 3754.
Nu wordt gehandeld over de staat van de Kerk, hoedanig zij dan is ten aanzien van de leer in
het algemeen en bij diegenen in het bijzonder die in een heilige uiterlijke eredienst, maar in
een profaan innerlijke zijn, dat wil zeggen, die met de mond de Heer belijden met een heilige
verering, maar in hun hart zichzelf en de wereld vereren, zodat de eredienst van de Heer voor
hen als middel dient om eerbewijzen en rijkdommen te bemachtigen; voor zoveel als zij de
Heer, het hemelse leven en het geloof hebben erkend, voor zoveel ontwijden zij wanneer zij
zodanig worden.
Over deze staat van de Kerk wordt nu gehandeld, zoals nog beter kan vaststaan uit de
innerlijke zin van de woorden van de Heer die eerder werden aangehaald; die innerlijke zin is
de volgende.
3900. Alsdan, zo iemand tot u zeggen zal: Ziet, hier is Christus, of daar, gelooft het niet,
betekent de aanmaning dat men zich wachtte voor hun leer; Christus is de Heer ten aanzien
van het Goddelijk Ware, vandaar ten aanzien van het Woord en ten aanzien van de Leer
vanuit het Woord; dat het hier het tegendeel is, namelijk het Goddelijk ware vervalst of de
leer van het valse, is duidelijk; dat Jezus het Goddelijk Goede en Christus het Goddelijk Ware
is, zie de nrs. 3004, 3005, 3008, 3009.
Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, betekenen de valse dingen van die
leer; dat de valse christussen de vervalste leerstellige dingen vanuit het Woord zijn of niet
Goddelijke ware dingen, blijkt uit wat net hiervoor is gezegd, zie de nrs. 3010, 3732; en dat de
valse profeten diegenen zijn die deze valse dingen leren, nr. 2534.
Zij die valse dingen onderwijzen, zijn in de christelijke wereld voornamelijk diegenen die de
verheffing van zichzelf en tevens de rijkdom van de wereld ten doel hebben, want zij
verdraaien de ware dingen van het Woord ten gunste van zich; want wanneer de liefde van
zich en van de wereld als doel geldt, dan denkt men aan niets anders; deze mensen zijn de
valse christussen en de valse profeten.
En zullen grote tekenen en wonderen geven, betekent de bevestigende en de overredende
dingen vanuit uiterlijke schijn en begoocheling, waardoor de eenvoudigen zich laten
verleiden; dat dit is tekenen en wonderen geven, zal elders vanuit de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, worden getoond.
Opdat zij indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen verleiden, betekent degenen die in
het leven van het goede en ware zijn en vandaar bij de Heer; dezen zijn het die in het Woord
uitverkorenen worden genoemd; in de menigte van diegenen die een profane eredienst onder
het heilige verhullen, verschijnen dezen zelden of indien zij al verschijnen, worden zij niet
herkend, want de Heer verbergt hen en beschermt hen dus zo, want voordat zij bevestigd zijn,
laten zij zich gemakkelijk door uiterlijke heiligheden afleiden, maar nadat zij bevestigd zijn,
houden zij stand; want zij worden door de Heer in het samenzijn met de engelen gehouden;
dit weten zij zelf niet en dan is het onmogelijk dat zij door die goddeloze bende verleid
worden.
Ziet, Ik heb het u voorzegd, betekent de aanmaning tot voorzichtigheid, namelijk dat zij zich
ervoor wachten, want zij zijn onder pseudoprofeten die in schaapsklederen verschijnen, maar
van binnen zijn zij grijpende wolven, (Mattheüs 7:15); die pseudoprofeten zijn de zonen der
eeuw, die voorzichtiger zijn, dat wil zeggen, bedrevener dan de zonen des lichts in hun
geslacht, over wie bij, (Lukas 16:8); daarom vermaant de Heer hen met deze woorden:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1601
‘Ziet, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen
en eenvoudig gelijk de duiven’, (Mattheüs 10:16).
Zo zij dan tot u zeggen zullen: ‘Ziet, Hij is in de woestijn, gaat niet uit; Ziet, in de
binnenkameren, gelooft het niet’, betekent dat men niet moet geloven wat zij spreken over het
ware, noch wat zij spreken over het goede en meer dingen; dat het deze dingen zijn die
worden aangeduid, kan niemand zien dan alleen hij die de innerlijke zin kent.
Dat er een verborgenheid in die woorden is, kan men hieruit weten, dat de Heer ze gesproken
heeft en dat het zonder een andere, innerlijk verborgen zin een zinledig iets is, namelijk dat zij
indien zij zouden zeggen dat Christus in de woestijn is, niet zouden uitgaan en indien zij
zouden zeggen dat Hij in de binnenkameren is, het niet zouden geloven; maar het is het
verwoeste ware dat door de woestijn wordt aangeduid en het verwoeste goede door de
binnenkameren of de binnenste vertrekken.
Dat het verwoeste ware door de woestijn wordt aangeduid, komt omdat van de Kerk wanneer
zij verwoest is, dat wil zeggen, wanneer er in haar niet langer enig Goddelijk ware is omdat er
niet langer enig goede, of liefde tot de Heer en naastenliefde jegens de naaste is, dan gezegd
wordt dat zij een woestijn is of in de woestijn is, want onder de woestijn wordt al datgene
verstaan wat niet bebouwd of bewoond is, nr. 2708 en ook dat wat te weinig levenskracht
heeft, nr. 1927, zoals dan het ware in de Kerk is waarin niet het ware is.
De binnenkameren echter of de binnenste vertrekken, betekenen in de innerlijke zin de Kerk
ten aanzien van het goede en verder het eenvoudig goede.
De Kerk die in het goede is, wordt het huis Gods genoemd; de binnenkameren zijn de goede
dingen en de dingen die in het huis zijn; dat het huis Gods het Goddelijk Goede is en het huis
in het algemeen het goede dat van de liefde en van de naastenliefde is, zie de nrs. 2233, 2234,
2559, 3142, 3652, 3720.
Dat men niet moet geloven wat zij zeggen over het ware en over het goede, heeft als oorzaak
dat zij het valse het ware noemen en het boze het goede, want zij die zichzelf en de wereld als
einddoel beschouwen, verstaan onder het ware en het goede niets naders dan dat zijzelf
aanbeden moeten worden en dat men aan hen moet weldoen; en indien zij vroomheid
voorwenden dan is het om in schaapskleren te verschijnen..
Bovendien, omdat het Woord dat de Heer gesproken heeft, ontelbare dingen in zich bevat en
de woestijn een woord van ruime betekenis is, want al datgene wordt woestijn genoemd wat
niet bebouwd en bewoond is en binnenkameren worden al die dingen genoemd die innerlijk
zijn, wordt daarom ook door de woestijn het Woord van het Oude Testament aangeduid, want
dit wordt geacht te hebben afgedaan en door de binnenkameren het Woord van het Nieuwe
Testament, omdat het de innerlijke dingen of over de innerlijke mens leert.
Evenzo wordt ook het gehele Woord een woestijn genoemd wanneer het niet langer voor de
leerstellige dingen van dienst is en binnenkameren worden de menselijke inzettingen
genoemd, die, omdat zij van de geboden en verordeningen van het Woord afwijken, maken
dat het Woord een woestijn is; zoals ook in de christelijke wereld bekend is, want zij die in
een heilige uiterlijke eredienst zijn en in een profaan innerlijke, schaffen ter wille van de
vernieuwingen die de zelfverheffing boven allen en een rijkdom boven allen als einddoelen
beschouwen, het Woord af en wel dermate dat zij zelfs niet toelaten dat het door de anderen
gelezen wordt; en hoewel degenen die niet in zo’n profane eredienst zijn, het Woord heilig
houden en toelaten dat het onder het gewone volk is, buigen en ontvouwen zij toch alle dingen
naar hun eigen leerstellige dingen, wat maakt dat de overige dingen in het Woord die niet
overeenkomstig hun leerstellige dingen zijn, een woestijn zijn, zoals duidelijk kan blijken uit
degenen die in het geloof-alleen het heil stellen en de werken van de naastenliefde verachten,
al wat de Heer zelf in het Nieuwe Testament en zo vaak in het Oude over de liefde en de
naastenliefde heeft gesproken, maken zij als het ware een woestijn en alle dingen die van het
geloof zonder de werken zijn, als het ware tot binnenkameren.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1602
Hieruit blijkt wat door ‘zo zij tot u zeggen zullen: Ziet, Hij is in de woestijn, gaat niet uit;
Ziet, in de binnenkameren, gelooft het niet’ wordt aangeduid.
Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot aan het westen, alzo zal ook de
komst van de Zoon des Mensen zijn, betekent dat het met de innerlijke eredienst van de Heer
zo gesteld was als met de bliksem, die terstond verdwijnt; door de bliksem wordt immers
datgene aangeduid wat van het hemelse licht is, dus wat betrekking heeft op de liefde en het
geloof, want deze zijn van het hemelse licht; het oosten is in de hoogste zin de Heer, in de
innerlijke zin is het het goede van de liefde en van de naastenliefde en van het geloof uit de
Heer, zie de nrs. 101, 1250, 3249; het westen is echter in de innerlijke zin dat wat is
ondergegaan of heeft opgehouden te zijn, dus het niet erkennen van de Heer, noch van het
goede van de liefde, van de naastenliefde en van het geloof; zo is dus de bliksem die uitgaat
van het oosten en schijnt tot aan het westen, de verdwijning; de Komst van de Heer,
overeenkomstig de letter, dat Hij wederom aan de wereld zal verschijnen, maar zij is Zijn
tegenwoordigheid in eenieder en deze is er zo vaak als het Evangelie wordt gepredikt en over
het heilige wordt gedacht.
Want alwaar het lijk zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden, betekent dat de
bevestigingen van het valse door redeneringen in de verwoeste Kerk vermenigvuldigd zullen
worden.
Van een Kerk wordt, wanneer zij zonder het goede en vandaar zonder het ware van het geloof
is, gezegd dat zij dood is, want haar leven is vanuit het goede en ware; vandaar wordt zij
wanneer zij dood is, met een lijk vergeleken; de redeneringen ten aanzien van de goede en
ware dingen dat zij niet goede en ware dingen zijn dan alleen voor zoveel men ze begrijpt en
de bevestigingen van het boze en valse door die redeneringen, zijn de arenden, zoals kan
vaststaan uit wat hierna volgt; dat het lijk hier de Kerk zonder het leven van de naastenliefde
en van het geloof is, blijkt uit de woorden van de Heer, waar over de voleinding der eeuw
wordt gehandeld, bij Lukas: ‘De discipelen zeiden: Waar, Heer [namelijk de voleinding der
eeuw of het Laatste Gericht]; Jezus zei tot hen: Waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden
vergaderd worden’, (Lukas 17:37); het lichaam staat daar in de plaats van het lijk, want het is
het dode lichaam dat hier wordt verstaan en het betekent de Kerk, want dat het Gericht met
het huis Gods of met de Kerk zal beginnen, blijkt hier en daar uit het Woord.
Dit zijn de dingen die de nu aangehaalde en verklaarde woorden van de Heer in de innerlijke
zin betekenen; en dat deze in de schoonste reeks zijn samengevoegd, hoewel het niet zo in de
letterlijke zin verschijnt, kan blijken voor diegenen die ze in hun verband, overeenkomstig de
ontvouwing beschouwt.
3901. Dat de laatste staat van de Kerk vergeleken werd met arenden die tot een lijk of lichaam
worden vergaderd, komt omdat door de arenden de redelijke dingen van de mens worden
aangeduid, die, wanneer daarvan sprake is met betrekking tot de goeden, ware redelijke
dingen zijn, maar wanneer daarvan sprake is met betrekking tot de bozen, valse redelijke
dingen of redeneringen.
Vogels in het algemeen betekenen het denken van de mens eveneens in de ene en de andere
zin, nrs. 40, 745, 776, 866, 991, 3219 en elke soort iets in het bijzonder; de arenden omdat zij
hoog vliegen en scherp zien, de redelijke dingen.
Dat dit zo is, kan uit verscheidene plaatsen in het Woord vaststaan en daarvan mogen de
volgende ter bevestiging worden aangevoerd; eerst waar zij de ware redelijke dingen
betekenen; bij Mozes: ‘Jehovah vond Zijn volk in een land der woestijn en in de leegte, in
gehuil, in eenzaamheid; Hij voerde hem rondom, Hij onderrichtte hem, Hij bewaarde hem als
Zijn oogappel; gelijk een adelaar zijn nest opwekt, over zijn jongen zich wiegelt, zijn vleugels
uitbreidt, hem neemt, hem draagt op zijn vleugel’, (Deuteronomium 32:10,11); het is het
onderricht in de ware en goede dingen van het geloof dat hier wordt beschreven en met een
adelaar wordt vergeleken; het proces zelf totdat de mens redelijk en geestelijk wordt, is in de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1603
beschrijving en vergelijking bevat; de vergelijkingen in het Woord geschieden alle door
aanduidende dingen, vandaar hier door de arend, die het redelijke is.
Bij dezelfde: ‘Jehovah tot Mozes: Gijlieden hebt gezien wat Ik de Egyptenaren gedaan heb en
dat Ik u gedragen heb op vleugelen der arenden, om u tot Mij te brengen’, (Exodus 19:3,4).
Bij Jesaja: ‘Zij die Jehovah verwachten, zullen met sterkte vernieuwd worden, zij zullen
opvaren met sterke vleugel, gelijk de arenden, zij zullen snellen en niet moede worden, zij
zullen wandelen en niet mat worden’, (Jesaja 40:31); met sterkte vernieuwd worden, voor
groeien ten aanzien van het willen van het goede, opvaren met sterke vleugel gelijk de
arenden, voor groeien ten aanzien van het verstaan van het ware, dus ten aanzien van het
redelijke; de zaak wordt hier als elders door twee uitdrukkingen uiteengezet, waarvan de ene
het goede behelst, dat van de wil is, de andere het ware dat van het verstand is; evenzo snellen
en niet moede worden, wandelen en niet mat worden.
Bij Ezechiël: ‘In gelijkenissen spreek een gelijkenis aangaande het huis Israëls, en zeg: Alzo
zei de Heer Jehovih: Een grote arend, lang van slagpennen, vol van vederen, welke
borduursel had, kwam op de Libanon en nam een takje van een ceder; hij bracht het af in een
land van koophandel, hij zette het in een stad van reukbereiders; het sproot uit en werd tot
een welig uitlopende wijnstok.
Er was een andere grote arend, groot van vederen, en ziet, deze wijnstok voegde zijn wortelen
naar dezelve toe en zond zijn ranken tot hem uit om hem te bevochtigen uit de bedding van
zijn planting in een goed veld, bij vele wateren, maar hij zal verwoest worden; hij zond zijn
boden in Egypte opdat men hem paarden en veel volks geven zou’, (Ezechiël 17:2-9,15); de
eerstgenoemde arend voor het door het Goddelijke verlichte redelijke, de in de tweede plaats
genoemde arend voor het redelijke vanuit het eigene, dat naderhand verdorven werd door de
redeneringen vanuit het zinlijke en de wetenschappelijke dingen; Egypte voor de
wetenschappelijke dingen, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462; de paarden voor het verstandelijke
daaruit, nrs. 2761, 2762, 3217.
Bij Daniël: ‘Het gezicht van Daniël: Er klommen vier beesten op uit de zee, het ene van het
andere verscheiden; het eerste was als een leeuw, maar het had de vleugelen van een arend;
ik was ziende totdat zijn vleugelen uitgeplukt waren en het opgeheven werd van de aarde en
op de voeten opgericht als een mens en eens mensen hart aan hetzelve werd gegeven’, (Daniël
7:3,4); het is de eerste staat van de Kerk die door de leeuw die de vleugelen van een arend
had, wordt beschreven en de arendsvleugelen zijn daar de redelijke dingen vanuit het eigene
en toen deze werden weggenomen werden de redelijke en de dingen van de wil vanuit het
Goddelijke gegeven, wat daarmee wordt aangeduid, dat het werd opgeheven van de aarde en
op de voeten opgericht als een mens en eens mensen hart gegeven.
Bij Ezechiël: ‘De gelijkenis der aangezichten der vier dieren of cherubim; de aangezichten
eens mensen en de aangezichten eens leeuws hadden zij vieren ter rechterzijde en de
aangezichten eens ossen ter linkerzijde zij vieren en de aangezichten eens arends zij vieren’,
(Ezechiël 1:10).
‘Hun raderen werden Galgal genoemd en elk een had vier aangezichten, de aangezichten van
het eerste de aangezichten eens cherubs en de aangezichten van het tweede de aangezichten
eens mensen en van het derde de aangezichten eens leeuws en van het vierde de aangezichten
eens arends’, (Ezechiël 10:13,14).
Bij Johannes: ‘Rondom de troon vier dieren vol ogen van voren en van achteren, het eerste
dier een leeuw gelijk, het tweede dier een kalf gelijk, het derde dier hebbende het aangezicht
als een mens, het vierde dier gelijk een vliegende arend’, (Openbaring 4:7); dat die dieren die
werden gezien en dus de gelijkenis van hun aangezichten, Goddelijke verborgenheden
betekenen, staat vast; maar welke verborgenheden het zijn, kan men niet weten als men niet
weet wat de innerlijke zin van een leeuw, een kalf, een mens en een arend is; dat het
aangezicht van de arend de omzichtigheid en vandaar de Voorzienigheid is, blijkt duidelijk,
want de cherubim die door de dieren bij Ezechiël werden uitgebeeld, betekenen de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1604
Voorzienigheid van de Heer dat de mens niet vanuit zich en vanuit zijn redelijke zal
binnendringen in de mysteriën van het geloof, zie nr. 308; hieruit blijkt ook dat de arend,
wanneer daarvan gesproken wordt met betrekking tot de mens, in de innerlijke zin het
redelijke is, en wel omdat de arend hoog vliegt en van boven een wijd uitzicht heeft op de
dingen die beneden zijn
Bij Job: ‘Vliegt de sperwer door uw inzicht en breidt hij zijn vleugels uit naar de zuidenwind,
is het naar uw mond dat zich de arend verheft en dat hij zijn nest verhoogt’, (Job 39:29,30);
dat hier de arend de rede is, die van het inzicht is, blijkt duidelijk; zo’n betekenis had de arend
in de Oude Kerk, want het Boek Job is een boek van de Oude Kerk, nr. 3540; want bijna alle
boeken van de toenmalige tijd werden in aanduidende dingen geschreven, maar in de loop van
de tijd geraakten de aanduidende dingen dermate in vergetelheid dat men zelfs niet meer weet
dat vogels in het algemeen de gedachten zijn, hoewel zij in het Woord zo vaak worden
genoemd en het daar duidelijk uitkomt dat zij iets anders betekenen.
Dat de arend in de tegenovergestelde zin de niet ware redelijke dingen, dus de valse, betekent,
blijkt uit de volgende plaatsen; bij Mozes: ‘Jehovah zal over u een natie verheffen van verre,
van het uiterste der aarde, gelijk als een arend toevliegt, een natie welker taal gij niet hoort,
een natie hard van aangezichten’, (Deuteronomium 28:49,50).
Bij Jeremia: ‘Ziet, hij komt op als wolken en als een wervelwind zijn wagenen, zijn paarden
zijn sneller dan arenden; wee ons, omdat wij verwoest zijn’, (Jeremia 4:13).
Bij dezelfde: ‘Uw snoeverij heeft u bedrogen, de hoogmoed uws harten, gij die woont in de
kloven der steenrotsen, die de hoogte des heuvels inneemt, omdat gij uw nest verhoogt als de
arend, Ik zal u van daar nederwerpen.
Ziet, hij komt op en vliegt als een arend en hij breidt zijn vleugelen uit over Bozra en het hart
der machtigen van Edom is te dien dage geworden als het hart van een vrouw die in
benauwdheid is’, (Jeremia 49:16,17,22).
Bij dezelfde: ‘Onze vervolgers zijn sneller geweest dan arenden, zij hebben ons op de bergen
vervolgd, in de woestijn hebben zij ons lagen gelegd’, (Klaagliederen 4:19).
Bij Micha: ‘Breng kaalheid over u en scheer u om de zonen van uw verrukkingen, verwijd uw
kaalheid als de arend, omdat zij van u zijn heengetrokken’, (Micha 1:16).
Bij Obadja: ‘Al verhieft gij u gelijk de arend en al stelt gij uw nest tussen de sterren, Ik zal u
van daar nedertrekken’, (Obadja 4). Bij Habakuk: ‘Ik verwek de Chaldeeën, een bittere en
onstuimige natie, voorttrekkende in de breedten der aarde, om te erven habitakels welke de
hare niet zijn, welker paarden lichter zijn dan de arenden; haar ruiters zullen van verre
komen, zij zullen toevliegen als een arend zich spoedende om te eten’, (Habakuk 1:6,8).
Op deze plaatsen wordt door de arenden de valsheid aangeduid die is ingebracht door de
redeneringen en deze wordt ingebracht vanuit de begoochelingen van de zinnen en de
uiterlijke schijnbaarheden; dat bij de in de laatste plaats aangehaalde profeet door de
Chaldeeën diegenen worden aangeduid die in een heilig uiterlijke zijn, maar innerlijk in het
valse, zie nr. 1368; dat zij, evenals Babel, diegenen zijn die de Kerk verwoesten, nr. 1327; dat
de breedten der aarde de ware dingen zijn, nrs. 3433, 3434; de verwoesting wordt aangeduid
door ‘voorttrekkende in de breedten der aarde’; dat de paarden hun verstandelijke dingen zijn,
die eender zijn, nrs. 2761, 2762, 3217; wat ‘de arend, zich spoedende om te eten’ is, blijkt
hieruit, namelijk om te bewerken dat de mens de ware dingen zal verlaten, want daar wordt
over de verlating van de Kerk gehandeld.
Er worden vergelijkingen gemaakt met arenden; maar, zoals gezegd, de vergelijkingen
geschieden in het Woord door aanduidende dingen.
Vandaar blijkt nu duidelijk wat er wordt aangeduid door de vergelijking met de arenden die
vergaderd zullen worden tot het lijk.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1605
GENESIS 30:1 – 43
1. En Rachel zag dat zij Jakob niet baarde en Rachel benijdde haar zuster; en zij zei
tot Jakob: Geef mij zonen; en zo niet, ik ben dood.
2. En Jakob ontstak in toorn tegen Rachel en hij zei: Ben ik dan voor God in de plaats,
die de vrucht des buiks van u weert.
3. En zij zei: Zie mijn dienares Bilha, kom tot haar en zij bare op mijn knieën en ik zal
gebouwd worden, ook ik, uit haar.
4. En zij gaf hem Bilha haar dienstmaagd tot vrouw en Jakob kwam tot haar.
5. En Bilha ontving en baarde Jakob een zoon.
6. En Rachel zei: God heeft mij gericht en ook mijn stem gehoord en mij een zoon
gegeven; daarom noemde zij zijn naam Dan.
7. En Bilha, Rachels dienstmaagd, ontving nog en baarde Jakob een tweede zoon.
8. En Rachel zei: Met de worstelingen Gods heb ik met mijn zuster geworsteld, ook
heb ik overmocht; en zij noemde zijn naam Naftali.
9. En Lea zag dat zij had opgehouden van baren en zij nam Zilpa, haar dienstmaagd
en gaf haar aan Jakob tot vrouw.
10. En Zilpa, de dienstmaagd van Lea, baarde Jakob een zoon.
11. En Lea zei: Er komt een hoop; en zij noemde zijn naam Gad.
12. En Zilpa, Lea’s dienstmaagd, baarde Jakob een tweede zoon.
13. En Lea zei: In mijn gezegendheid, omdat de dochters mij gezegend zullen maken;
en zij noemde zijn naam Aser.
14. En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, en vond dudaïm [vrucht, bloem] in
het veld en hij bracht die tot Lea zijn moeder; en Rachel zei tot Lea: Geef mij, ik bid u,
van uws zoons dudaïm.
15.En zij zei tot haar: Is het te weinig, dat gij mijn man genomen hebt en zult gij ook
mijns zoons dudaïm nemen; en Rachel zei: Daarom zal hij deze nacht met u liggen
voor uws zoons dudaïm.
16. En Jakob kwam van het veld in de avond en Lea ging uit hem tegemoet en zij zei:
Tot mij zult gij komen, omdat ik hurende u gehuurd heb voor mijns zoons dudaïm; en
hij lag met haar in die nacht.
17. En God hoorde naar Lea en zij ontving en baarde Jakob een vijfde zoon.
18. En Lea zei: God heeft mijn loon gegeven, omdat ik mijn dienstmaagd aan mijn
man gegeven heb en zij noemde zijn naam Issachar.
19. En Lea ontving nog en baarde Jakob een zesde zoon.
20. En Lea zei: Mij heeft God, mij, met een goede gift begiftigd; ditmaal zal mijn man
mij bijwonen, omdat ik hem zes zonen heb gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon.
21. En daarna baarde zij een dochter en zij noemde haar naam Dina.
22. En God gedacht aan Rachel en God hoorde naar haar en Hij opende haar
baarmoeder.
23. En zij ontving en baarde een zoon en zij zei: God heeft mijn smaadheid verzameld.
24. En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: Jehovah voege mij een andere zoon
daartoe.
* * * * *
25. En het geschiedde als Rachel Jozef gebaard had en Jakob zei tot Laban: Zend mij
weg en ik moge gaan tot mijn plaats en tot mijn land.
26. Geef mijn vrouwen en mijn kinderen, omdat ik u om hen gediend heb en ik moge
gaan, omdat gij mijn dienst kent waarmee ik u gediend heb.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1606
27. En Laban zei tot hem: Zo ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen, ik heb
bevonden en Jehovah heeft mij om uwentwil gezegend.
28. En hij zei: Geef mij te kennen uw loon over mij, en ik zal het geven.
29. En hij zei tot hem: Gij weet hoedanig ik u gediend heb en hoedanig uw verwerving
met mij geweest is.
30. Omdat het weinig was dat gij vóór mij gehad hebt en het is tot een menigte
uitgebroken en Jehovah heeft u gezegend aan mijn voet; en nu, wanneer zal ik ook
maken voor mijn huis.
31. En hij zei: Wat zal ik u geven; en Jakob zei: Gij zult mij niet wat ook geven, indien
gij mij dit woord doen zult; ik zal terugkeren, ik zal weiden, ik zal uw kudde van
kleinvee hoeden.
32. Ik zal heden door uw ganse kudde gaan, daaruit verwijderende al het gespikkelde
en geplekte vee, en al het zwarte vee onder de lammeren, en het geplekte en
gespikkelde onder de geiten en het zal mijn loon zijn.
33. En mijn gerechtigheid zal voor mij antwoorden op de dag van morgen, omdat gij
komt over mijn loon voor u; al wat niet gespikkeld en geplekt is onder de geiten en
zwart onder de lammeren, dat zij gestolen met mij.
34. En Laban zei: Zie, och ja, het zij naar uw woord.
35. En hij verwijderde ten zelfden dage de bonte en geplekte bokken en al de
gespikkelde en geplekte geiten, al waarin wit was en al het zwarte onder de lammeren
en gaf het in de hand van zijn zonen.
36. En hij stelde een weg van drie dagen tussen zich en tussen Jakob; en Jakob weidde
de overige kudden van kleinvee van Laban.
37. En Jakob nam zich een verse stok van de populier en de hazelaar en de plataan en
hij schilde daarin witte afschillingen, een ontbloting van het witte dat op de stokken
was.
38. En hij plaatste de stokken die hij geschild had, in de goten, in de drinkbakken van
het water, waar de kudden kwamen om te drinken, tegenover de kudden, en zij werden
verhit als zij kwamen om te drinken.
39. En de kudden werden verhit tot de stokken en de kudden baarden bonte,
gespikkelde en geplekte.
40. En Jakob scheidde de lammeren en hij zette de aangezichten van de kudde tot het
bonte en al het zwarte in de kudde van Laban; en hij stelde voor zich troepen alleen
voor zich en hij stelde ze niet tot de kudde van Laban.
41. En het geschiedde bij elke verhitting van de kudde van die welke het eerst paarden
en Jakob stelde de stokken tot de ogen van de kudde in de goten, om haar te verhitten
tot de stokken.
42. En tot de kudde welke daarna paarde, stelde hij niet; en van die, welke daarna
paarden, was voor Laban en van die, welke het eerst paarden, voor Jakob.
43. En de man breidde zich zeer uit en hij had vele kudden van kleinvee en
dienstmaagden en dienstknechten en kamelen en ezels.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1607
INHOUD
3902. In het voorafgaande hoofdstuk werd door de vier zonen van Jakob uit Lea gehandeld
over de staat van de Kerk of van de mens die een Kerk wordt, ten aanzien van de opklimming
vanuit het ware dat van het geloof is, tot het goede dat van de liefde is; in dit hoofdstuk wordt
door de zonen van Jakob uit de dienstmaagden van Rachel en Lea, en uit Lea en tenslotte uit
Rachel, gehandeld over de verbinding van het natuurlijk ware door middelen met het
geestelijk goede; en wel in die orde waarin het plaatsvindt bij de mens die wordt
wederverwekt.
DE INNERLIJKE ZIN
3904. vers 1,2. En Rachel zag dat zij Jakob niet baarde en Rachel benijdde haar zuster; en zij
zei tot Jakob: Geef mij zonen; en zo niet, ik ben dood.
En Jakob ontstak in toorn tegen Rachel en hij zei: Ben ik dan voor God in de plaats, die
vrucht des buiks van u weert.
Rachel zag dat zij Jakob niet baarde, betekent dat het innerlijk ware nog niet erkend was; en
Rachel benijdde haar zuster, betekent de verontwaardiging dat het niet erkend werd zoals het
uiterlijke; en zij zei tot Jakob: Geef mij zonen, betekent dat het van het goede van het
natuurlijk ware, innerlijke ware dingen wilde hebben; en zo niet, ik ben dood, betekent dat het
dan dus niet zou wederopstaan; en Jakob ontstak in toorn tegen Rachel, betekent de
verontwaardiging van de zijde van het goede van het natuurlijke; en hij zei: Ben ik dan voor
God in de plaats, betekent dat het voor hetzelve onmogelijk was; die de vrucht des buiks van
u weert, betekent dat dit uit het innerlijke is.
3905. Rachel zag dat zij Jakob niet baarde; dat dit betekent dat het innerlijk ware nog niet
erkend was, staat vast uit de uitbeelding van Rachel, namelijk de aandoening van het innerlijk
ware of het innerlijk ware, waarover de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; uit de betekenis van
baren, namelijk erkennen met het geloof en tevens met de daad, waarover hierna; en uit de
uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het natuurlijk ware, waarover de nrs. 3669,
3677, 3829 en in het gehele voorafgaande hoofdstuk.
Dat baren is erkennen met het geloof en tevens met de daad, komt omdat door de baringen in
het Woord geestelijke baringen worden aangeduid, nrs. 1145, 1255, 3860, 3868; de
geestelijke baring is de erkenning en het geloof van het ware en goede, hier de erkenning met
het geloof en tevens met de daad, namelijk van het innerlijk ware, dat door Rachel werd
uitgebeeld; omdat iets niet eerder met het geloof wordt erkend dan wanneer men
dienovereenkomstig leeft, wordt daarom gezegd ‘erkenning met het geloof en tevens met de
daad’; de ware dingen van het geloof die niet worden aangeleerd om het handelen, maar
alleen om het weten, voegen zich aan de aandoeningen van het boze en valse toe en daarom
zijn zij niet van het geloof bij degene die ze heeft aangeleerd, maar innerlijk zijn zij tegen het
geloof.
3906. En Rachel benijdde haar zuster; dat dit de verontwaardiging betekent dat het niet erkend
werd zoals het uiterlijke, staat vast uit de betekenis van benijden, namelijk van de
verontwaardiging en wel omdat zij niet baarde zoals Lea; uit de uitbeelding van Rachel, te
weten het innerlijk ware, waarover eerder in nr. 3905; en uit de betekenis van de zuster, die
hier Lea is, namelijk het uiterlijk ware; dat Lea het uiterlijk ware is, zie de nrs. 3793, 3819.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1608
Het is met degenen die worden wederverwekt als volgt gesteld: zij leren weten wat het
innerlijk ware is, maar in het begin erkennen zij dit niet met zo’n geloof dat er naar wordt
geleefd; want de innerlijke ware dingen zijn verbonden met de geestelijke aandoening en deze
kan niet invloeien voordat de uiterlijke ware dingen geschikt zijn gemaakt tot
overeenstemming met de innerlijke; als voorbeeld dit innerlijk ware, dat al het goede uit de
Heer is en datgene wat uit het eigene van de mens is, niet goed is; dit kan in de aanvang van
de wederverwekking wel geweten worden, maar toch niet met het geloof en tevens met de
daad erkend worden; want dit erkennen met het geloof en tevens met de daad, is het inzicht
hebben dat het zo is en de aandoening van te willen dat het zo is en dit in elke daad van het
goede; en verder het inzicht hebben dat het goede vanuit het eigene niet anders kan dan
zichzelf beogen, dus de voorkeur van zichzelf boven anderen, dus de verachting van anderen
en bovendien verdienste stellen in het goede dat men doet.
Deze dingen liggen in het uiterlijk ware voordat het innerlijk ware daarmee is verbonden en
deze kunnen niet verbonden worden voordat het eigene beogen begint op te houden en de
beschouwing van de naaste gevoeld begint te worden.
Hieruit kan blijken wat er verstaan wordt onder de verontwaardiging dat het innerlijk ware
nog niet erkend werd zoals het uiterlijke.
3
907. En zij zei tot Jakob: Geef mij zonen; dat dit betekent dat het van het goede van het
natuurlijk ware innerlijke ware dingen wilde hebben, staat vast uit de uitbeelding van Jakob,
namelijk het goede van het natuurlijk ware, waarover nr. 3905; en uit de betekenis van de
zonen, namelijk de ware dingen, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, hier de innerlijke ware
dingen, aangezien deze uit Rachel zijn geboren, door wie het innerlijk ware wordt uitgebeeld,
zie de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819.
3908. En zo niet, ik ben dood; dat dit betekent dat het dus niet zo zou wederopstaan, staat vast
uit de betekenis van sterven, namelijk niet wederopstaan in het leven; de echtgenootvrouwen
in de oude tijden zeiden van zichzelf dat zij dood waren wanneer zij geen zoon of dochter
baarden en zij geloofden ook van zichzelf dat zij zodanig waren, omdat er van haar geen
herinnering of als het ware geen leven in het nageslacht zou achterblijven; maar dat zij van
zichzelf zeiden en geloofden dat zij zodanig waren, was weliswaar om oorzaken in de wereld,
maar omdat elke oorzaak ontstaat uit een oorzaak die eerder is; dus het al van een oorzaak in
de natuurlijke wereld uit een oorzaak in de geestelijke wereld, is het ook zo met deze gesteld;
de oorzaak in de geestelijke wereld was vanuit het hemelse huwelijk van het goede en ware en
in dit zijn de baringen geen andere dan ware dingen van het geloof en goede dingen van de
naastenliefde; deze beide zijn daar zonen en dochters en zij worden in het Woord ook door
zonen en dochters aangeduid; hij die deze baringen, namelijk de ware dingen van het geloof
en de goede dingen van de naastenliefde, niet heeft, is als het ware dood, dat wil zeggen,
onder de doden die niet wederopstaan, namelijk tot het leven of de hemel.
Hieruit kan vaststaan wat wordt aangeduid door die woorden van Rachel ‘zo niet, ik ben
dood’.
3909. En Jakob ontstak in toorn tegen Rachel; dat dit de verontwaardiging van de zijde van
het goede van het natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van in toorn ontsteken,
namelijk verontwaardigd zijn, waarover hierna; en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het
goede van het natuurlijke, waarover eerder; gezegd wordt ‘tegen Rachel’ omdat het door
Rachel uitgebeelde innerlijk ware nog niet door het goede van het natuurlijke, namelijk Jakob,
met het geloof en de daad erkend kon worden.
Dat in toorn ontsteken in de innerlijke zin is verontwaardigd zijn, komt omdat elke natuurlijke
aandoening wanneer die naar de innerlijke dingen of naar de hemel opstijgt, milder wordt en
tenslotte in een hemelse aandoening wordt veranderd; want de dingen die in de zin van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1609
letter uitkomen, zoals hier ‘in toorn ontsteken’ zijn betrekkelijk hard, omdat zij natuurlijk en
lichamelijk zijn, maar zij worden mild en zacht naarmate zij van de lichamelijke en
natuurlijke mens tot de innerlijke of geestelijke mens worden opgeheven; vandaar komt het
dat de letterlijke zin zodanig is, omdat die is aangepast aan het bevattingsvermogen van de
natuurlijke mens en de innerlijke zin niet zodanig is, omdat die is aangepast aan het
bevattingsvermogen van de geestelijke mens.
Hieruit blijkt dat door in toorn ontsteken wordt aangeduid, verontwaardigd zijn; de geestelijk
verontwaardiging zelf, laat staan de hemelse, trekt niets uit de toorn van de natuurlijke mens,
maar uit het innerlijk wezen van de ijver en deze, namelijk de ijver, verschijnt in de uiterlijke
vorm zoals toorn, maar in de innerlijke vorm is het niet toorn, zelfs niet de verontwaardiging
van de toorn, maar een zekere droefheid met de wens dat het niet zo moge zijn en in een nog
innerlijker vorm is het slechts een bepaald duistere dat het hemels verkwikkelijke onderbreekt
ten gevolge van het niet goede en niet ware bij iemand anders.
3910. En hij zei: Ben ik dan voor God in de plaats; dat dit betekent dat het voor dit
onmogelijk was, staat vast uit de betekenis van ‘niet voor God in de plaats zijn’, namelijk het
onmogelijke; want in het Woord wordt God gezegd met betrekking tot kunnen of de macht,
Jehovah echter met betrekking tot het ‘zijn of het wezen’; zie nr. 300; vandaar komt het dat
God wordt gezegd wanneer gehandeld wordt over het ware en Jehovah wanneer gehandeld
wordt over het goede, nrs. 2769, 2807, 2822, want met betrekking tot het ware wordt
‘kunnen’ gezegd, wanneer met betrekking tot het goede ‘zijn’ wordt gezegd, door het ware
immers heeft het goede macht, want door het ware volvoert het goede al wat ontstaat.
Hieruit kan vaststaan dat door deze woorden ‘ben ik dan voor God in de plaats’ in de
innerlijke zin wordt aangeduid dat het voor dit onmogelijk was.
3911. Die de vrucht des buiks van u weert; dat dit betekent dat dit uit het innerlijke is, staat
vast uit de zin die voortvloeit uit de innerlijke zin van die woorden, want de vrucht des buiks
betekent in de innerlijke zin iets eender als de baring, namelijk de erkenning van het ware en
het goede met het geloof en de daad, nr. 3905 en nog meer, namelijk de verbinding van het
ware en het goede als gevolg daarvan.
Die erkenning en deze verbinding kan niet ontstaan vanuit de uiterlijke mens, maar vanuit de
innerlijke; want al het goede vloeit uit de Heer door de innerlijke mens in de uiterlijke en
neemt de ware dingen tot zich die door de zinlijke dingen van de uiterlijke mens worden
ingegeven en het maakt dat de mens die met het geloof en de daad erkent en dat ze aan de
mens worden toegevoegd en hem dus zo worden toegeëigend; dat al het goede uit de Heer
door de innerlijke mens invloeit in de ware dingen die in het geheugen van de uiterlijke mens
zijn verzameld, werd eerder meermalen getoond; dit is het wat verstaan wordt onder de uitleg
van die woorden ‘dat dit uit het innerlijke is’.
3912. vers 3-5. En zij zei: Zie, mijn dienares Bilha, kom tot haar en zij bare op mijn knieën en
ik zal gebouwd worden, ook ik, uit haar.
En zij gaf hem Bilha haar dienstmaagd tot vrouw en Jakob kwam tot haar en Bilha ontving en
baarde Jakob een zoon.
Zij zei: Zie, mijn dienares Bilha, betekent het bevestigende middel dat er is tussen het
natuurlijk ware en het innerlijk ware; kom tot haar, betekent dat daarmee het vermogen van de
verbinding is; en zij bare op mijn knieën, betekent de erkenning met de aandoening van het
innerlijk ware, waaruit de verbinding is; en ik zal gebouwd worden, ook ik, uit haar, betekent
dat zij zo het leven zal hebben; en zij gaf hem Bilha haar dienstmaagd tot vrouw, betekent het
bevestigende middel toegevoegd; en Jakob kwam tot haar, betekent dat het verbonden werd;
en Bilha ontving en baarde Jakob een zoon, betekent de opneming en de erkenning.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1610
3913. Zij zei: Zie, mijn dienares Bilha, dat dit het bevestigende middel betekent dat er is
tussen het natuurlijk ware en het innerlijk ware, staat vast uit de betekenis van de dienares en
ook van de dienstmaagd, namelijk de aandoening van de erkentenissen die van de uiterlijke
mens zijn, nrs. 1895, 2567, 3835, 3849; en omdat die aandoening het middel is ter verbinding
van de innerlijke ware dingen met de natuurlijke of de uiterlijke ware dingen, wordt daarom
hier door de dienares het bevestigende middel tussen deze ware dingen aangeduid; en uit de
uitbeelding van Bilha, namelijk het hoedanige van het middel.
Met de dienstmaagden, door Rachel en Lea aan Jakob tot vrouwen gegeven, opdat zij kroost
zouden voortbrengen, werd in de innerlijke zin niets anders uitgebeeld en aangeduid dan een
zodanig iets dat van dienst is, hier als middel ter verbinding, namelijk van het innerlijk ware
met het uiterlijke, want door Rachel wordt het innerlijk ware uitgebeeld, door Lea het
uiterlijke, nrs. 3793, 3819; want hier wordt door de twaalf zonen van Jakob over de twaalf
algemene of voornaamste dingen gehandeld waardoor de mens in de geestelijke en de
hemelse dingen wordt ingewijd als hij wederverwekt of als hij een Kerk wordt; want de mens
wordt, wanneer hij wederverwekt of een Kerk wordt, dat wil zeggen, wanneer hij van een
dood mens een levend mens of van lichamelijk, hemels wordt, door de Heer door
verscheidene staten geleid; het zijn de algemene staten die door die twaalf zonen en daarna
door de twaalf stammen worden aangeduid en daarom betekenen de twaalf stammen alle
dingen van het geloof en van de liefde, zoals in nr. 3858 is getoond; want de algemene dingen
behelzen alle bijzondere en afzonderlijke dingen en deze hebben op de eerstgenoemde
betrekking.
Wanneer de mens wordt wederverwekt moet de innerlijke mens met de uiterlijke worden
verbonden en dus de goede en ware dingen die van de innerlijke mens zijn, met de goede en
ware dingen die van de uiterlijke mens zijn, want krachtens de ware en goede dingen is de
mens, mens; zij kunnen niet verbonden worden zonder die middelen; de middelen zijn zulke
dingen die iets trekken van de ene zijde en van de andere zijde en maken voor zoveel als de
mens tot de ene zijde nadert, voor evenveel de andere ondergeschikt wordt; deze middelen
zijn het die door de dienstmaagden worden aangeduid: de middelen van de zijde van de
innerlijke mens door de dienstmaagden van Rachel en de middelen van de zijde van de
uiterlijke mens door de dienstmaagden van Lea.
Dat er middelen van de verbinding zullen zijn, kan hieruit vaststaan dat de natuurlijke mens
vanuit zich in het geheel niet met de geestelijke samenstemt, maar dat hij zozeer afwijkt, dat
hij geheel en al aan hem is tegenovergesteld; want de natuurlijke mens beoogt en bemint
zichzelf en de wereld, de geestelijke mens echter beoogt niet zichzelf en de wereld dan alleen
voor zoveel als het bijdraagt om de nutten in de geestelijke wereld te bevorderen; zo beoogt
hij dus zijn dienstbaarheid daaraan en heeft haar lief vanuit het nut en het einddoel.
Het schijnt de natuurlijke mens toe dat hij dan het leven heeft wanneer hij tot waardigheden
wordt verheven, dus tot een ver uitblinken boven anderen, maar de geestelijke mens schijnt
het toe het leven te hebben in de vernedering en dat hij de minste is; niettemin veracht hij de
waardigheden niet, mits hij daardoor als door middelen de naaste, het algemene gezelschap en
de Kerk van dienst kan zijn en hij denkt over de waardigheden waartoe hij verheven wordt,
niet na ter wille van zichzelf, maar ter wille van die nutten die voor hem einddoelen zijn.
De natuurlijke mens is in zijn gezegendheid wanneer hij meer dan de anderen rijk is en de
schatten van de wereld bezit, maar de geestelijke mens is in zijn gezegendheid, wanneer hij in
de erkentenissen is van het ware en goede, welke voor hem de rijkdom zijn en nog meer
wanneer hij in de uitoefening van het goede overeenkomstig de ware dingen is en toch
versmaadt hij de rijkdom niet, omdat hij daardoor in de uitoefening en in de wereld kan zijn.
Uit dit weinige kan vaststaan dat de staten van de natuurlijke mens en van de geestelijke aan
elkaar zijn tegenovergesteld door de doelen, maar dat zij niettemin verbonden kunnen
worden, wat plaatsvindt wanneer die dingen die van de uiterlijke mens zijn, ondergeschikt en
dienstbaar zijn aan de einddoelen van de innerlijke mens; daarom is het, opdat de mens
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1611
geestelijk zal worden, nodig dat die dingen die van de uiterlijke mens zijn, tot volgzaamheid
worden teruggebracht, dus moeten de einddoelen ten gunste van zichzelf en de wereld worden
afgelegd en moeten de einddoelen ten gunste van de naaste en ten gunste van het rijk van de
Heer worden aangetrokken; eerstgenoemde doelen kunnen geenszins worden afgelegd en
laatstgenoemde geenszins aangetrokken en dus niet verbonden worden, tenzij door middelen;
het zijn deze middelen die door de dienstmaagden en in het bijzonder door de vier uit de
dienstmaagden geboren zonen worden aangeduid.
Het eerste middel is het bevestigende van het innerlijk ware, namelijk dat het zo is; wanneer
dit bevestigt wordt, dan is de mens in de aanvang van de wederverwekking; het goede uit het
innerlijke werkt en maakt de bevestiging; dat goede kan niet in het ontkennende, zelfs niet in
het twijfelende invloeien, voordat dit bevestigd wordt; dat goede openbaart zich daarna door
de aandoening, namelijk daardoor dat de mens door het ware wordt aangedaan of begint
daarin behagen te scheppen; in het begin dat hij het weet, daarna dat hij overeenkomstig
handelt; zo bijvoorbeeld, dat de Heer het heil voor het menselijk geslacht is; indien dit niet
bevestigd wordt uit de mens, kunnen al die dingen die hij over de Heer vanuit het Woord of in
de Kerk heeft geleerd en die in het geheugen van zijn natuurlijke onder de wetenschappelijke
dingen zijn, niet worden verbonden met zijn innerlijke mens, dat wil zeggen, met die dingen
die daar van het geloof zijn; en dus kan ook de aandoening niet invloeien, zelfs niet in de
algemene dingen van de zaak die tot het heil van de mens bijdragen; maar wanneer het
bevestigd wordt, treden ontelbare dingen toe en worden vervuld met het goede dat invloeit;
want het goede vloeit aanhoudend uit de Heer in, maar waar het bevestigende niet is, wordt er
niet opgenomen; het bevestigende is dus het eerste middel en als het ware de eerste
woonplaats van het uit de Heer invloeiende goede.
Eender is het gesteld met alle overige dingen die van het geloof worden genoemd.
3914. Dat ‘kom tot haar’ betekent dat daarmee het vermogen van de verbinding is, staat vast
uit de betekenis van tot het ene komen of ingaan, wanneer dat wat tot de huwelijkse staat
behoort wordt bedoeld, namelijk de verbinding, hier het vermogen van de verbinding met het
bevestigende, want het eerst van de verbinding zal zijn met het bevestigende, dat wil zeggen,
dat het zo is.
3915. En zij bare op mijn knieën; dat dit de erkenning met de aandoening van het innerlijk
ware betekent, waaruit de verbinding is, staat vast uit de betekenis van baren, namelijk
erkennen met het geloof en tevens met de daad, waarover nr. 3905; en uit de betekenis van de
knieën of de dijen, namelijk die dingen die van de echtelijke liefde zijn, waarover nr. 3021,
dus die van de verbinding zijn van het ware dat van het geloof is en van het goede dat van de
liefde is, want deze verbinding is het echtelijke zelf in het rijk van de Heer; zo betekent ‘baren
op mijn knieën’ dus de erkenning van het innerlijk ware, die door Rachel wordt uitgebeeld.
Dat bij de Ouden de zonen en dochters die uit de dienstmaagden met toestemming van de
echtgenote werden geboren, als wettig werden erkend en dat, opdat zij erkend zouden worden,
de dienstmaagden op de knieën van die echtgenote zouden baren, was van de Oude Kerk
afgeleid, waar de eredienst in rituele dingen bestond die uitbeeldende en aanduidende dingen
van de hemelse en geestelijke dingen waren; in die Kerk was, omdat baren de erkenning van
het ware betekende en de knieën de echtelijke liefde en dus zo de verbinding van het goede en
het ware vanuit de aandoening, zo’n ritueel aangenomen wanneer de echtgenote onvruchtbaar
was, opdat zij niet de doden zou uitbeelden die niet tot het leven wederopstaan,
overeenkomstig wat vlak hiervoor in nr. 3908 werd gezegd.
Door die woorden wordt in de innerlijke zin de tweede graad van de bevestiging of van de
erkenning aangeduid, die vanuit de aandoening is; want er zal, opdat de verbinding zal
plaatsvinden, aandoening in de erkenning of de bevestiging zijn, alle verbinding immers vindt
plaats door aandoening, want zonder aandoening hebben de ware dingen het leven niet; zoals
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1612
bijvoorbeeld: deze ware dingen weten dat men de naaste moet liefhebben en dat de
naastenliefde daarin bestaat en hierin het geestelijk leven, is een naakte wetenschap indien er
niet een aandoening is, dat wil zeggen, indien men dit niet van harte wil; zonder de
aandoening leven deze ware dingen niet, maar men heeft, hoezeer men ze ook weet, toch de
naaste niet lief, maar zichzelf meer dan hem en men is in het natuurlijke leven, niet in het
geestelijke; het is de natuurlijke aandoening die over de geestelijke heerst en zolang de
natuurlijke aandoening heerst, wordt de mens dood genoemd, want hij heeft een leven dat
strijdig is met het hemelse leven; het hemelse leven is het eigenlijke leven zelf.
3916. En ik zal gebouwd worden, ook ik, uit haar; dat dit betekent dat zij zo het leven zal
hebben, staat vast uit de betekenis van gebouwd worden, namelijk niet sterven, waarover nr.
3908, dus wederopstaan of leven.
3917. En zij gaf hem Bilha haar dienstmaagd tot vrouw; dat dit het bevestigende middel
toegevoegd betekent, staat vast uit de uitbeelding van Bilha en uit de betekenis van de
dienstmaagd, namelijk het bevestigende middel, waarover hier voor in nr. 3913; en uit de
betekenis van tot vrouw geven, namelijk toevoegen.
3919. En Bilha ontving en baarde Jakob een zoon; dat dit opneming en de erkenning betekent,
staat vast uit de betekenis van ontvangen, namelijk de opneming; en uit de betekenis van
baren, namelijk de erkenning, waarover de nrs. 3860, 3868, 3905, 3911; want in de geestelijke
zin zijn de ontvangenissen en de baringen de opnemingen van het ware vanuit het goede en
vandaar de erkenningen.
3920. vers 6. En Rachel zei: God heeft mij gericht en ook mijn stem gehoord en mij een zoon
gegeven; en daarom noemde zij zijn naam Dan.
Rachel zei: God heeft mij gericht en ook mijn stem gehoord, betekent in de hoogste zin de
Gerechtigheid en de Barmhartigheid, in de innerlijke zin het heilige van het geloof, in de
uiterlijke zin het goede van het leven; en mij een zoon gegeven, betekent dit ware erkend;
daarom noemde zij zijn naam Dan, betekent het hoedanige ervan.
3921. Rachel zei: God heeft mij gericht en heeft ook mijn stem gehoord; dat dit in de hoogste
zin de Gerechtigheid en de Barmhartigheid betekent, in de innerlijke zin het heilige van het
geloof en in de uiterlijke het goede van het leven, staat vast uit de betekenis van ‘God mij
richten’, en uit de betekenis van ‘mijn stem horen’; dat God mij richten de Gerechtigheid van
de Heer is, kan zonder verklaring blijken en dat mijn stem horen de Barmhartigheid is
eveneens; want de Heer richt allen vanuit de gerechtigheid en Hij hoort allen vanuit de
barmhartigheid; Hij richt vanuit de gerechtigheid omdat Hij vanuit het Goddelijk Ware richt
en Hij hoort vanuit de barmhartigheid omdat Hij vanuit het Goddelijk Goede hoort; vanuit de
gerechtigheid diegenen die het Goddelijk Goede niet opnemen en vanuit de barmhartigheid
diegenen die het wel opnemen, niettemin is het, als het vanuit de gerechtigheid is, ook tevens
vanuit de barmhartigheid, want in alle Goddelijke Gerechtigheid is Goddelijke
Barmhartigheid, zoals in het Goddelijk Ware het Goddelijk Goede is; maar omdat deze
dingen te diep zijn verborgen dan dat zij in het kort kunnen worden gezegd, zullen zij vanuit
de Goddelijke barmhartigheid van de Heer van de Heer, elders vollediger uiteen worden
gezet.
Dat ‘God heeft mij gericht en heeft ook mijn stem gehoord’ in de innerlijke zin het heilige van
het geloof is, komt omdat het geloof, waarvan gesproken wordt met betrekking tot het ware,
overeenstemt met de Goddelijke Gerechtigheid en het heilige dat het goede is, overeenstemt
met de Goddelijke Barmhartigheid van de Heer; en bovendien wordt richten of het gericht
gezegd met betrekking tot het ware dat van het geloof is, nr. 2235; en omdat van God wordt
gezegd dat Hij heeft gericht is het het goede of het heilige; hieruit blijkt dat het het heilige van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1613
het geloof is dat tegelijk door het ene en het andere wordt aangeduid; aangezien door het ene
en het andere tegelijk dat ene wordt aangeduid, worden beide verbonden door ‘en ook’.
Dat het in de uiterlijke zin het goede van het leven is, is eveneens vanwege de
overeenstemming, want met het heilige van het geloof stemt het goede van het leven overeen.
Dat men zonder de innerlijke zin niet kan weten wat ‘God heeft mij gericht en ook gehoord’
betekent, blijkt hieruit dat beide in de letterlijke zin niet zodanig samenhangen dat zij één
enkel idee van het verstand oproepen.
Dat in dit vers en in het volgende tot aan Jozef toe wordt gezegd God en in het vlak
voorafgaande Jehovah, komt omdat in dit vers wordt gehandeld over de wederverwekking van
de geestelijke mens en in het voorafgaande over de wederverwekking van de hemelse mens,
want de naam God wordt genoemd wanneer gehandeld wordt over het goede van het geloof,
dat van de geestelijke mens is, maar de naam Jehovah wanneer gehandeld wordt over het
goede van de liefde, dat van de hemelse mens is, zie de nrs. 2586, 2769, 2807, 2822; want
door Jehudah, tot op wie in het vorige hoofdstuk verder werd voortgegaan, wordt de
geestelijke mens uitgebeeld, over wie in de volgende verzen 23 en 24.
Dat de naam Jehovah werd genoemd, toen verder werd voortgegaan tot aan Jehudah, zie het
voorafgaande hoofdstuk, de verzen 32,33,35; dat de naam God wordt genoemd waar verder
wordt gegaan tot aan Jozef, zie de verzen 6,8,17,18,20,22,23 en daarna weer Jehovah, omdat
er voortgang is van de geestelijke mens tot de hemelse.
Dit is de verborgenheid die in deze dingen ligt besloten en die niemand kan weten tenzij
vanuit de innerlijke zin en evenmin tenzij men weet wat de hemelse mens en wat de
geestelijke mens is.
3922. En mij een zoon gegeven; dat dit betekent dat dit ware was erkend, staat vast uit de
betekenis van de zoon, namelijk het ware, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147; en uit de
betekenis van een zoon geven, namelijk dit ware geven, wat hetzelfde is als erkennen, want
elk ware dat erkend wordt, is uit de Heer gegeven; een zoon geven sluit ook iets eender in als
baren; dat baren erkennen is, zie de nrs. 3905, 3915, 3919.
3923. Daarom noemde zij zijn naam Dan; dat dit het hoedanige ervan betekent, staat vast uit
de betekenis van de naam en de naam noemen, namelijk het hoedanige, nrs. 144, 145, 1754,
1896, 2009, 2724, 3421; het hoedanige zelf is in de naam Dan, want hij werd naar ‘richten’
genoemd, maar hoewel hem de naam naar het woord richten werd gegeven, sluit de naam
niettemin die dingen in die door al deze woorden van Rachel worden aangeduid, zoals ‘God
heeft mij gericht en ook mijn stem gehoord’, dat wil zeggen het goede van het leven en het
heilige van het geloof en verder in de hoogste zin de gerechtigheid en de barmhartigheid van
de Heer.
Het is dat algemene van de Kerk dat door Dan wordt aangeduid en dat door de naar Dan
genoemde stam wordt uitgebeeld.
Dit algemene is het eerste dat beaamd en erkend moet worden, voordat de mens
wederverwekt of een Kerk kan worden; indien die dingen niet bevestigd en erkend zouden
worden, kunnen de overige dingen die van het geloof en die van het leven zijn geenszins
opgenomen worden en dus ook niet bevestigd en te minder erkend worden; want degene die
alleen bij zichzelf alleen het geloof beaamt en niet het heilige van het geloof, dat wil zeggen
de naastenliefde, want die is het heilige van het geloof en indien hij dit niet bevestigt door het
goede van het leven, dat wil zeggen door de werken van de naastenliefde, kan het wezen van
het geloof niet langer smaken, want hij verwerpt het.
De bevestiging en ook de erkenning is het eerste algemene bij de mens die wordt
wederverwekt, maar die zijn het laatste bij de mens die is wederverwekt; en daarom is Dan
het eerste bij hem die moet worden wederverwekt en Jozef is het laatste, want Jozef is de
geestelijke mens zelf; maar Jozef is het eerste bij de wederverwekte en Dan is het laatste,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1614
omdat degene die wederverwekt moet worden, aanvangt met het bevestigen dat het er is,
namelijk het heilige van het geloof en het goede van het leven, maar de wederverwekte die
geestelijk is, is in het geestelijk goede zelf en daaruit schouwt hij dat het er is als het laatste,
want de heilige dingen van het geloof en de goede dingen van het leven zijn bij hem
bevestigd.
Dat Dan het bevestigende is dat het eerste zal zijn wanneer de mens wordt wederverwekt, kan
ook vaststaan uit andere plaatsen in het Woord, waar Dan wordt genoemd, zoals uit de
profetie van Jakob, toen Israël, over zijn zonen: ‘Dan zal zijn volk richten als een van de
stammen van Israël; Dan zal een slang zijn op de weg, een adderslang op het pad, bijtende
des paards verzenen en zijn ruiter valt achterover; Uw heil verwacht ik, Jehovah’, (Genesis
49:16-18); Dan staat hier voor het bevestigende van het ware, waarvan, namelijk dat
bevestigende, wordt gezegd ‘dat het een slang op de weg zal zijn en een adder slang op het
pad’ wanneer het over het ware redeneert vanuit de zinlijke dingen; bijtende des paards
verzenen, wanneer het de laagste verstandelijke of de wetenschappelijke dingen raadpleegt en
daaruit gevolgtrekkingen maakt; en dat het dan van het ware wordt afgebracht, wordt daarmee
aangeduid dat zijn ruiter achterover valt; en daarom wordt gezegd ‘Uw heil verwacht ik,
Jehovah’; dat de slang diegene is die vanuit de zinlijke en de wetenschappelijke dingen
redeneert over de Goddelijke verborgenheden, zie de nrs. 195-197; dat de weg en het pad het
ware is, nrs. 627, 2333; dat des paards verzenen de laagste zinlijke of de wetenschappelijke
dingen zijn, nr. 259; want het paard is het verstandelijke, nrs. 2761, 2762 en het laagste ervan
is de hiel.
In de profetie van Mozes ten aanzien van de twaalf stammen: ‘Tot Dan zei hij: Dan is een
leeuwenwelp, hij springt voort uit Basan’, (Deuteronomium 33:22); de leeuw betekent in de
innerlijke zin het ware van de Kerk, vanwege de dapperheid, want het is het ware dat strijdt en
overwint; vandaar staat de leeuwenwelp voor het eerst van het ware, namelijk de bevestiging
en de erkenning; uit Basan wordt gezegd, omdat dit vanuit het goede van het natuurlijke is.
Bij Jeremia: ‘Was uw hart van boosheid, o Jeruzalem, deswege opdat gij behouden wordt;
hoe lang doet gij de gedachten van uw ongerechtigheid in uw midden verblijven; omdat de
stem van hem die te kennen geeft is uit Dan en van hem die de ongerechtigheid doet horen, uit
de berg Efraïm’, (Jeremia 4:14,15); uit Dan, staat voor het ware dat bevestigd moet worden,
uit de berg Efraïm voor, vanuit de aandoening ervan.
Bij dezelfde: ‘Verwacht vrede en er is geen goede, naar tijd van genezing en ziet
verschrikking; van Dan af werd het gedruis van zijn paarden gehoord; van de stem der
briesingen van zijn sterken heeft het ganse land gebeefd en zij zijn gekomen en zij hebben
verteerd het land en diens volheid, de stad en die daarin wonen; omdat, ziet, Ik onder ulieden
zend basiliskslangen waartegen geen bezwering is en zij zullen u bijten’, (Jeremia 8:15,16);
van Dan af werd het gedruis van de paarden gehoord, staat voor de redenering over het ware
vanuit het niet bevestigende; het land dat gebeefd heeft en waarvan zij de volheid hebben
verteerd, staat voor de Kerk en voor alle dingen van de Kerk; want degenen die vanuit het niet
bevestigende of vanuit het negatieve over het ware redeneren, vernietigen alle dingen van het
geloof; de basiliskslangen staan voor de redeneringen, zoals eerder vermeld.
Bij Ezechiël: ‘Dan en Javan, de aankomende, gaven op uw markten glad ijzer, kassie en
kalmoes was in uw koophandel’, (Ezechiël 27:19) waar over Tyrus wordt gehandeld, waarmee
de erkentenissen van het ware en goede worden aangeduid, nr. 1201; Dan staat voor de eerste
ware dingen die bevestigd moet worden, de markten en de koophandels voor de verwervingen
van het ware en goede, nr. 2967; glad ijzer voor het natuurlijk ware, dat het eerste is, nrs. 425,
426; kassie en kalmoes voor hetzelfde, maar vanuit dat wat het goede is.
Bij Amos: ‘Te dien dage zullen de schone maagden en de jongelingen van dorst versmachten;
die daar zweren bij de schuld van Samaria en zeiden: Uw God leeft, Dan, en de weg van
Beerscheba leeft, staat daarvoor dat zij in het ontkennende zijn van alle dingen die van het
geloof zijn en van de leer ervan; dat de weg het ware is, nrs. 627, 2333, Beerscheba de leer,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1615
nrs. 2723, 2858, 2859, 3466; dat het het ontkennende is van alle dingen die van het geloof
zijn, komt omdat Dan de laatste grens van het land Kanaän was en Beerscheba de eerste, of
het midden of binnenste van het land, want door het land Kanaän werd het rijk van de Heer en
dus de Kerk uitgebeeld en aangeduid, nrs. 1607, 3038, 3481 en dus alle dingen van de liefde
en van het geloof, want deze zijn van het rijk van de Heer en van de Kerk; vandaar waren alle
dingen die in het land Kanaän waren, uitbeeldend overeenkomstig de afstanden, de liggingen
en de grenzen, nrs. 1585, 1866, 3686; de eerste grens of het midden of binnenste van het land,
was Beerscheba geweest voordat Jeruzalem het was, omdat Abraham daar was en verder
Izaäk, maar de laatste grens of het buitenste was Dan; wanneer vandaar alle dingen in één
samenvatting moesten worden aangeduid, werd gezegd ‘van Dan tot Beerscheba toe’, zoals in
het tweede Boek van Samuël: ‘Om over te brengen het koninkrijk van het huis van Saul en om
op te richten de stoel van David over Israël en over Jehudah, van Dan tot Beerscheba toe’, (2
Samuël 3:10).
Bij dezelfde: ‘Vergaderende werd gans Israël vergaderd van Dan tot Beerscheba’, (2 Samuël
17:11).
Bij dezelfde: ‘David zei tot Joab: Trek om door alle stammen van Israël van Dan tot
Beerscheba’, (2 Samuël 24:2,15).
In het eerste Boek der Koningen: ‘Jehudah en Israël woonden in zekerheid, eenieder onder
zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom van Dan tot Beerscheba’, (1 Koningen 4:25),
waaronder in de historische zin alle dingen van het land Kanaän worden verstaan, maar in de
innerlijke zin alle dingen van het rijk van de Heer en verder alle dingen van de Kerk; dat Dan
de eerste grens is en ook de laatste, als eerder gezegd, komt omdat het bevestigende van het
ware en het goede het allereerste is wanneer het geloof en de naastenliefde bij de mens een
aanvang neemt en het laatste wanneer de mens in de naastenliefde en daaruit in het geloof is.
Vandaar was het ook dat het laatste lot Dan ten deel viel toen het land Kanaän werd geërfd’,
(Jozua 19:40 e.v.); want het lot werd geworpen voor Jehovah, (Jozua 18:6); vandaar viel het
uit overeenkomstig de uitbeelding van elke stam; en omdat het lot voor Dan niet viel onder de
erfenissen van de overige stammen, maar buiten hun grenzen, (Richteren 18:1) werd die stam
ook overgeslagen bij Johannes in de (Openbaring 7:5-8), waar gehandeld wordt over de
twaalfduizend verzegelden; want degenen die in het bevestigende, van het alleen-ware en ook
van het goede zijn en ook niet verder gaan, zijn niet in het rijk van de Heer, dat wil zeggen,
onder de verzegelden; de ware en de goede dingen weten en die ook beamen, kunnen ook de
slechtsten, maar het wordt vanuit het leven onderkend hoedanig de bevestiging is.
Dan wordt ook vermeld als grens in (Genesis 14:14) waar van Abraham wordt gezegd dat hij
de vijanden tot daarheen najoeg en door Dan wordt daar iets eender aangeduid; de stad die
Dan werd genoemd, was weliswaar toen niet gebouwd door de nakomelingen van Dan, maar
daarna, (Jozua 19:47; Richteren 18:29), maar zo werd ook toentertijd de eerste grens genoemd
met betrekking tot de ingang in het land Kanaän, of de laatste met betrekking tot de uitgang
en het binnenste van het land Hebron en daarna Beerscheba, waar Abraham en Izaäk waren.
3924. vers 7,8. En Bilha, Rachels dienstmaagd, ontving nog en baarde Jakob een tweede
zoon. En Rachel zei: Met de worstelingen Gods heb ik met mijn zuster geworsteld, ook heb ik
overmocht; en zij noemde zijn naam Naftali.
En Bilha, Rachels dienstmaagd, ontving nog en baarde, betekent, hier als eerder, de opneming
en de erkenning; Jakob een tweede zoon, betekent het tweede algemeen ware; en Rachel zei:
Met de worstelingen Gods heb ik met mijn zuster geworsteld, ook heb ik overmocht, betekent
in de hoogste zin de eigen macht, in de innerlijke zin de verzoeking waarin Hij overwint, in de
uiterlijke zin de tegenstand uit de natuurlijke mens; en zij noemde zijn naam Naftali, betekent
het hoedanige ervan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1616
3925. En Bilha, Rachels dienstmaagd, ontving nog en baarde; dat dit de opneming en de
erkenning betekent, staat vast uit de betekenis van ontvangen, namelijk de opneming en uit de
betekenis van baren, namelijk de erkenning, waarover eerder nr. 3919; en verder uit de
betekenis van de dienstmaagd, namelijk het dienstige middel, waarover ook eerder de nrs.
3913, 3917; want hier wordt gehandeld over het tweede algemene middel dat van dienst is
voor de verbinding van de innerlijke mens met de uiterlijke.
3926. Jakob een tweede zoon; dat dit het tweede algemene ware betekent, staat vast uit de
betekenis van de zoon, namelijk het ware, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147; dat het hier
het algemene is, staat vast uit wat eerder over de twaalf zonen van Jakob en over de naar hem
genoemde stammen is gezegd en getoond, namelijk dat zij de algemene dingen van de Kerk
zijn en dus de algemene dingen van het geloof en de liefde, of van het ware en het goede,
welke door hen worden aangeduid en uitgebeeld; en dat zij ook in de tegenovergestelde zin de
algemene dingen, niet van het geloof en niet van de liefde zijn, of alle dingen van het valse en
boze zijn, zal uit wat volgt blijken.
3927. En Rachel zei: Met de worstelingen Gods heb ik met mijn zuster geworsteld, ook heb ik
overmocht; dat dit in de hoogste zin de eigen macht betekent, in de innerlijke zin de
verzoeking waarin Hij overwint, in de uiterlijke zin de tegenstand uit de natuurlijke mens,
staat vast uit de betekenis van de worstelingen Gods en van worstelen, namelijk de
verzoekingen; want verzoekingen zijn niets anders dan worstelingen van de innerlijke mens
met de uiterlijke of van de geestelijke mens met de natuurlijke, want beide willen heersen en
wanneer het om de heerschappij gaat, ontstaat strijd en deze strijd is hier de worsteling; dat
overmogen hier overwinnen is, staat zonder ontvouwing vast.
Dat die woorden in de hoogste zin de eigen macht betekenen, komt omdat de Heer, toen Hij in
de wereld en in het Menselijke daar was, alle verzoekingen vanuit eigen macht doorstond en
vanuit eigen macht overwon, anders dan elk mens die nooit uit eigen macht enige geestelijke
verzoeking doorstaat en daarin overwint, maar de Heer bij hem; maar zie wat hierover eerder
werd gezegd en getoond, namelijk dat de Heer meer dan anderen de zwaarste verzoekingen
heeft doorstaan, nrs. 1663, 1668, 1690, 1737, 1787, 1789, 1812, 1813, 1815, 1820, 2776,
2786, 2795, 2813, 2816, 3318; dat de Heer vanuit de eigen macht heeft gestreden en
overwonnen, nrs. 1616, 1692, 1813, 3381; en dat de Heer-alleen bij de mens strijdt, nr. 1692.
Dat in de innerlijke zin de worstelingen Gods en overmogen de verzoekingen zijn waarin de
mens overwint, staat vast uit wat vlak hiervoor is gezegd.
Dat het echter in de uiterlijke zin de tegenstand van de zijde van de natuurlijke mens is, komt
omdat alle verzoeking niets anders is, want in de geestelijke verzoekingen gaat het zoals
gezegd, om de heerschappij, namelijk wie de macht zal hebben, de innerlijke mens dan wel de
uiterlijke, of wat hetzelfde is, de geestelijke mens dan wel de natuurlijke, want zij zijn elkaars
tegenovergestelde, nr. 3913; want wanneer de mens in verzoekingen is, wordt zijn innerlijke
of geestelijke mens uit de Heer door de engelen geregeerd, maar de uiterlijke of natuurlijke
mens door de helse geesten; het is de strijd tussen hen die bij de mens als verzoeking wordt
gevoeld; wanneer de mens zowel naar het geloof als naar het leven zodanig is dat hij kan
worden wederverwekt, dan zal hij in de verzoekingen overwinnen; maar wanneer hij zodanig
is dat hij niet wederverwekt kan worden, dan bezwijkt hij in de verzoekingen.
Dat de tegenstand vanuit de natuurlijke mens is, wordt aangeduid door de woorden dat zij
‘geworsteld heeft met haar zuster’, want door Lea, die hier de zuster is wordt de aandoening
van de uiterlijke mens aangeduid, door Rachel echter de aandoening van de innerlijke, nrs.
3793, 3819.
3928. En zij noemde zijn naam Naftali; dat dit het hoedanige ervan betekent, namelijk het
hoedanige van de verzoeking waarin Hij overwint en tevens het hoedanige van de tegenstand
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1617
uit de natuurlijke mens, staat vast uit de betekenis van de naam en van de naam noemen,
namelijk het hoedanige, waarover de nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3421; het is het
hoedanige zelf dat door Naftali wordt aangeduid, want hij werd Naftali genoemd naar
‘worstelingen’; vandaar ook wordt door Naftali dit tweede algemene ware van de Kerk
uitgebeeld, want de verzoeking is het middel ter verbinding van de innerlijke mens met de
uiterlijke, want tussen hen heerst tweedracht, maar zij worden door verzoekingen tot
eendracht en overeenstemming teruggebracht; de uiterlijke mens toch is zodanig dat hij vanuit
zich niets anders begeert dan lichamelijke en wereldse dingen; deze zijn voor hem de
verkwikkingen van zijn leven; maar wanneer de innerlijke mens naar de hemel is geopend en
die dingen verlangt die van de hemel zijn, hoedanig hij is bij hen die wederverwekt kunnen
worden, dan zijn de hemelse dingen voor hem verkwikkelijke dingen; tussen beide
verkwikkingen is strijd wanneer de mens in verzoekingen is; dit weet de mens dan niet, omdat
hij niet weet wat het hemels verkwikkelijke is en wat het hels verkwikkelijke en te minder dat
zij zo tegenovergesteld zijn; maar de hemelse engelen kunnen geenszins bij de mens in zijn
lichamelijk en werelds verkwikkelijke zijn voordat dit tot de volgzaamheid is teruggebracht,
namelijk opdat het lichamelijk en werelds verkwikkelijke niet langer tot einddoel strekt, maar
tot nut om de hemelse verkwikking van dienst te zijn, zoals eerder in nr. 3913 werd getoond;
wanneer dit heeft plaatsgevonden, kunnen de engelen bij de mens in het ene en het andere
zijn, maar dan wordt het verkwikkelijke bij hem het gezegende en tenslotte het gelukzalige in
het andere leven.
Wie gelooft dat het verkwikkelijke van de natuurlijke mens vóór de wederverwekking niet
hels is en dat hij niet door de duivelse geesten bezeten is, dwaalt schromelijk en hij weet niet
hoe het met de mens is gesteld, namelijk dat hij vóór de wederverwekking ten aanzien van
zijn natuurlijke mens bezeten wordt door genieën en helse geesten, hoezeer het hem ook
toeschijnt dat hij is zoals een ander mens, voorts dat hij met de anderen in het heilige kan zijn
en over de ware en goede dingen kan redeneren, ja zelfs zich daarin bevestigd geloven; indien
hij niet in zich iets van aandoening voor het gerechte en rechtvaardige in zijn functie en voor
het ware en goede in de gemeenschap en in het leven gewaarwordt, laat hij dan weten dat hij
in een zodanig verkwikkelijke is als waarin de helsen zijn, want in zijn verkwikkelijke is geen
andere liefde dan de liefde van zich en van de wereld en wanneer deze het verkwikkelijke
maken, is daarin geen naastenliefde en geen geloof.
Nadat dit helse verkwikkelijke de overhand heeft gekregen, wordt het door geen ander middel
verzwakt en uiteengedreven dan door de bevestiging en de erkenning van het heilige van het
geloof en van het goede van het leven, wat het eerste middel is, aangeduid door Dan, zoals
eerder werd getoond; en daarna door de verzoeking, die het tweede middel is en door Naftali
wordt aangeduid, want dit middel volgt het andere; want degenen die niet het goede en ware
welke van het geloof en van de naastenliefde zijn, beamen en erkennen, kunnen niet in enige
strijd van de verzoeking komen, omdat er van binnen niets is dat zich verzet tegen het boze en
valse waartoe het natuurlijk verkwikkelijke aandrijft.
Elders in het Woord wordt door Naftali waar hij genoemd wordt, de staat van de mens na de
verzoekingen aangeduid, zoals in de profetie van Jakob, toen Israël: ‘Naftali is een losgelaten
hinde, gevende gezegden der sierlijkheid’, (Genesis 49:21); losgelaten hinde staat voor de
aandoening van het natuurlijk ware in de vrije staat die na de verzoekingen ontstaat; en deze
staat is ook het hoedanige dat er is in de verzoekingen die door Naftali worden aangeduid,
want in de verzoekingen wordt om de vrijheid gestreden.
Evenzo in de profetie van Mozes: ‘Tot Naftali zei hij: Naftali is verzadigd met welbehagen en
vol van de zegen van Jehovah; hij zal het westen en het zuiden bezitten’, (Deuteronomium
33:23); want de uitbeeldingen van de zonen van Jakob en van de stammen richten zich naar
de orde waarin zij worden opgesomd, nr. 3862; en in de profetie van Debora en Barak:
‘Zebulon, een volk dat zijn ziel heeft gewijd om te sterven en Naftali op de hoogten des velds’,
(Richteren 5:18) waar in de innerlijke zin eveneens over de worstelingen van de verzoekingen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1618
wordt gehandeld en hij is onder hen die niets van het boze vrezen omdat zij in de ware en
goede dingen zijn, en dit is ‘in de hoogten des velds zijn’.
3929. vers 9-11. En Lea zag dat zij had opgehouden van baren en zij nam Zilpa, haar
dienstmaagd en gaf haar aan Jakob tot vrouw.
En Zilpa, Lea’s dienstmaagd, baarde Jakob een zoon.
En Lea zei: Er komt een hoop en zij noemde zijn naam Gad.
Lea zag dat zij had opgehouden van baren, betekent dat geen andere uiterlijke dingen waren
erkend; en zij nam Zilpa haar dienstmaagd, betekent het verbindende bevestigende middel; en
gaf haar aan Jakob tot vrouw, betekent dat de verbinding was; en Zilpa, Lea’s dienstmaagd,
baarde Jakob een zoon, betekent de erkenning; en Lea zei: Er komt een hoop, betekent in de
hoogste zin de Almacht en de Alwetendheid, in de innerlijke zin het goede van het geloof en
in de uiterlijke zin de werken; en zij noemde zijn naam Gad, betekent het hoedanige ervan.
3930. Lea zag dat zij had opgehouden van baren; dat dit betekent dat geen andere uiterlijke
ware dingen waren erkend, staat vast uit de uitbeelding van Lea, namelijk het uiterlijk ware,
waarover de nrs. 3793, 3819; uit de betekenis van baren, namelijk erkennen met geloof en met
de daad, waarover de nrs. 3905, 3915, 3919; vandaar wil dat, Lea had opgehouden van baren,
in de innerlijke zin zeggen dat geen andere uiterlijke ware dingen waren erkend.
3931. En zij nam Zilpa, haar dienstmaagd; dat dit het verbindende bevestigende middel
betekent, staat vast uit de betekenis van de dienstmaagd, namelijk het bevestigende middel dat
van dienst is ter verbinding van de uiterlijke mens met de innerlijke, zie de nrs. 3913, 3917.
3932. En gaf haar aan Jakob tot vrouw; dat dit betekent dat dit verbinding gaf, staat vast uit de
betekenis van ‘tot vrouw geven’ namelijk verbinden, zie de nrs. 3915, 3917.
3933. En Zilpa, Lea’s dienstmaagd, baarde Jakob een zoon; dat dit de erkenning betekent,
namelijk van het uiterlijk ware, staat vast uit de betekenis van baren, namelijk de erkenning;
uit de betekenis van de dienstmaagd, namelijk het verbindende bevestigende middel; en uit de
betekenis van de zoon, namelijk het ware, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147.
3934. En Lea zei: Er komt een hoop; dat dit in de hoogste zin de Almacht en de Alwetendheid
betekent: in de innerlijke zin het goede van het geloof, in de uiterlijke zin de werken, staat
vast uit de betekenis van de hoop hier; dat de hoop in de hoogste zin de Almacht en de
Alwetendheid is, komt omdat de hoop hier een menigte is, en een menigte is, wanneer het
wordt gezegd met betrekking tot het Goddelijke van de Heer, een oneindige veelheid en deze
is niets anders dan de Almacht en de Alwetendheid; maar er wordt van Almacht gesproken
krachtens de hoeveelheid die van de grootheid is en van de Alwetendheid krachtens de
hoeveelheid die van de veelheid is en verder wordt van Almacht gesproken krachtens het
oneindig goede of wat hetzelfde is, krachtens de Goddelijke liefde, dus krachtens de
Goddelijk wil, van Alwetendheid echter krachtens het oneindig ware, of wat hetzelfde is,
krachtens het Goddelijk inzicht.
Dat de hoop in de innerlijke zin het goede van het geloof is, is vanuit de overeenstemming,
want met de Goddelijke Almacht van de Heer stemt het goede overeen dat van de
naastenliefde is en met de Alwetendheid het ware dat van het geloof is.
Dat de hoop in de uiterlijke zin de werken zijn, komt omdat deze overeenstemmen met het
goede van het geloof; het goede van het geloof immers brengt de werken voort, want het
goede van het geloof kan niet bestaan zonder de werken, zoals het goede denken en het goede
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1619
willen niet zonder het goede doen kan bestaan; het eerstgenoemde is het innerlijke, het
laatstgenoemde is het overeenstemmende uiterlijke.
Verder is het met de werken als volgt gesteld: indien de werken niet met het goede van het
geloof overeenstemmen, zijn ze niet werken van de naastenliefde, noch werken van het
geloof, want zij komen niet uit het innerlijke ervan, maar ze zijn dode werken, waarin niet het
goede noch het ware is; maar wanneer zij wel overeenstemmen, dan zijn zij werken òf de van
naastenliefde òf van het geloof; de werken van de naastenliefde zijn die welke uit de
naastenliefde als uit hun ziel vloeien, de werken van het geloof echter zijn die welke uit het
geloof vloeien; de werken van de naastenliefde zijn bij de wederverwekte, de werken van het
geloof zijn echter bij hem die nog niet is wederverwekt, maar wederverwekt wordt; het is er
eender mee gesteld als met de aandoeningen, namelijk met de aandoening van het goede en de
aandoening van het ware; de wederverwekte doet het goede vanuit de aandoening ervan, dus
vanuit het willen van het goede; maar hij die moet worden wederverwekt, doet het goede
vanuit de aandoeningen van het ware, dus vanuit het weten van het goede; en hoedanig dit
verschil is, werd meermalen eerder getoond; hieruit blijkt wat de werken zijn.
Bovendien verhoudt zich het goede van het geloof tot de werken zoals ter vergelijking de wil
van de mens en het denken daaruit tot zijn aangezicht; het aangezicht namelijk is een beeld
van het hogere gemoed, dat wil zeggen van de wil van de mens en het denken daaruit; indien
de wil en het denken zich niet in het aangezicht als in hun beeld vertonen, dan zijn het niet de
wil en het denken, maar òf het is huichelarij, òf listigheid, omdat men een ander aangezicht
toont dan men wil en denkt.
Evenzo is het met elke handeling van het lichaam gesteld ten opzichte van de innerlijke
dingen die van het denken en van de wil zijn; het innerlijke van de mens leeft in zijn uiterlijke
door de daad of door doen; indien de daad of het handelen niet overeenkomstig zijn innerlijke
is, dan is het een aanwijzing dat het òf niet uit het innerlijke is dat de daad voortbrengt, maar
een uit gewoonte en gebruik terugkerende handeling, òf iets dat gelogen is dat van dien aard is
als in huichelarij en in listigheid is gelegen; hieruit blijkt opnieuw wat de werken zijn.
Hieruit volgt dat degene die het geloof belijdt en te meer hij die het goede van het geloof
belijdt en de werken ontkent en te meer indien hij ze verwerpt, zonder geloof is en nog meer
zonder naastenliefde.
Omdat de werken van de naastenliefde en van het geloof die dingen zijn en de mens nooit in
de naastenliefde en het geloof is indien hij niet in de werken is, worden daarom in het Woord
de werken zo vaak genoemd, zoals bij Jeremia: ‘Uw ogen zijn open over alle wegen van de
zonen des mensen, om eenieder te geven naar zijn wegen en naar de vrucht van zijn werken’,
(Jeremia 32:19).
Bij dezelfde: ‘Bekeert u, eenieder van zijn boze weg en maakt uw werken goed’, (Jeremia
35:15).
Bij dezelfde: ‘Ik zal hun vergelden naar hun werk en naar het werk van hun handen’;
(Jeremia 25:14).
Bij Hosea: ‘Ik zal zijn wegen over hem bezoeken en zijn werken hem vergelden’, (Hosea 4:9).
Bij Micha: ‘Het land zal zijn tot een verlating over zijn inwoners, vanwege de vrucht van hun
werken’, (Micha 7:13).
Bij Zacharia: ‘Alzo zei Jehovah Zebaoth: Bekeert u van uw boze wegen en uw boze werken;
Jehovah Zebaoth heeft gedacht ons te doen naar onze wegen en naar onze werken, alzo heeft
Hij met ons gedaan’, (Zacharia 1:4,6).
Bij Johannes: ‘Gezegend de doden die in de Heer sterven van nu aan; ja, zegt de geest, opdat
zij rusten mogen van de moeiten; hun werken volgen hen’, (Openbaring 14:13).
Bij dezelfde: ‘Ik zag de doden, klein en groot, staande voor God en de boeken werden
geopend en een ander boek werd geopend, dat van het leven is en de doden werden
geoordeeld naar de dingen die in de boeken geschreven waren, naar hun werken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1620
De zee gaf de doden die in haar waren en de dood en de hel gaven de doden; zij werden aldus
geoordeeld, eenieder naar hun werken’, (Openbaring 20:12,13).
Bij dezelfde: ‘Ziet, Ik kom haastelijk, Mijn loon met Mij, om eenieder te geven naar zijn
werk’, (Openbaring 22:12).
Bij Johannes de evangelist: ‘Dit is het oordeel dat het licht inde wereld komt, maar de mensen
hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hun werken waren boos; eenieder die
boze dingen doet, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet bekend
worden; maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden,
omdat zij in God gedaan zijn’, (Johannes 3:19-21).
Bij dezelfde: ‘De wereld kan ulieden niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve
getuig dat hun werken boos zijn’, (Johannes 7:7).
Bij dezelfde: ‘Jezus tot de Joden: Indien gij Abrahams zonen waart, zo zoudt gij de werken
van Abraham doen, gijlieden, gij doet de werken uws vaders’, (Johannes 8:39,41).
Bij dezelfde: ‘Indien gij deze dingen weet, gezegend zijt gij zo gij dezelve doet’, (Johannes
13:17).
Bij Mattheüs: ‘Laat uw licht schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien.’
Wie doet en leert, deze zal groot genaamd worden in het koninkrijk der hemelen’, (Mattheüs
5:16,19).
Bij dezelfde: ‘Niet eenieder die tot Mij zegt: Heer, Heer, zal ingaan in het koninkrijk der
hemelen, maar wie de wil doet Mijns Vaders die in de hemelen is.
Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet in Uw naam
geprofeteerd en door Uw naam demonen uitgeworpen en in Uw naam vele krachten gedaan.
Maar dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik ken u niet, wijkt van Mij af, gij werkers der
ongerechtigheid’, (Mattheüs 7:21-23).
Bij Lukas: ‘De heer des huizes antwoordende tot hen: Ik ken u niet van waar zijt gij.
Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben gegeten vóór U, en gedronken, in onze straten
hebt Gij geleerd.
Maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet van waar gij zijt, wijkt van Mij af, alle gij werkers
der ongerechtigheid’, (Lukas 13:25-27).
Bij Mattheüs: ‘Eenieder die Mijn woorden hoort en dezelve doet, zal Ik vergelijken met een
voorzichtig man; doch eenieder die Mijn woorden hoort, maar dezelve niet doet, zal bij een
dwaze man vergeleken worden’, (Mattheüs 7:24,26).
Bij dezelfde: ‘De Zoon des Mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders met Zijn
engelen en alsdan zal Hij eenieder vergelden naar zijn werken’, (Mattheüs 16:27).
Hieruit blijkt dat het de werken zijn die de mens zaligen en die de mens verdoemen, namelijk
dat de goede werken zaligen en dat de boze verdoemen, want in de werken is de wil van de
mens; wie het goede wil, die doet ook het goede; wie echter het goede niet doet, hoezeer hij
ook zeggen mag dat hij het goede wil, die wil het toch niet wanneer hij het niet doet; het is
alsof hij zeggen zou, ‘ik wil het, maar ik wil niet’.
En omdat de wil zelf in de werken is en de naastenliefde van de wil is en het geloof van de
naastenliefde is, zo blijkt duidelijk wat van de wil of wat van de naastenliefde en van het
geloof er bij de mens is, wanneer hij de werken niet doet en te meer wanneer hij het tegendeel
doet, namelijk de boze werken.
Bovendien moet men weten dat het rijk van de Heer bij de mens zijn inzet neemt uit het leven
dat van de werken is, want dan is hij in de aanvang van de wederverwekking, maar wanneer
het rijk van de Heer bij de mens is, wordt het begrensd in de werken en dan is hij
wederverwekt; want dan is de innerlijke mens op overeenstemmende wijze in de uiterlijke
mens en van de uiterlijke mens zijn de werken en van de innerlijke is de naastenliefde en het
geloof daaruit; en daarom zijn de werken dan de naastenliefde.
Omdat in de werken van de uiterlijke mens dus zo het leven van de innerlijke mens ontstaat,
somt de Heer daarom alleen de werken op, waar Hij over het Laatste Oordeel handelt,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1621
(Mattheüs 25:32-46) en dat diegenen tot het eeuwige leven zullen ingaan die de goede werken
hebben gedaan en tot de verdoemenis zij die boze werken hebben gedaan.
Uit wat gezegd is kan ook vaststaan wat het betekent, dat van Johannes wordt gelezen dat hij
gelegen was aan de borst en in de schoot van Jezus en dat hij Hem meer dan de overigen
liefhad, (Johannes 13:23,25; 21:20); want door Johannes werden de goede werken uitgebeeld;
zie de voorrede tot hoofdstuk 18 en de voorrede tot hoofdstuk 22 van Genesis.
Wat de werken van het geloof zijn, die naar de schijn ook de vruchten ervan genoemd kunnen
worden en wat de werken van de naastenliefde, zal, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van
de Heer, elders vollediger gezegd worden.
3935. En zij noemde zijn naam Gad; dat dit het hoedanige ervan betekent, staat vast uit de
betekenis van de naam en van de naam noemen, namelijk het hoedanige van het goede van het
geloof en het hoedanige van de werken; door het hoedanige wordt al datgene aangeduid wat
ook maar in iets gelegen is, hier in het goede van het geloof en in de werken en het zijn
ontelbare dingen, want bij eenieder is het hoedanige verschillend; en het is ook het
tegengestelde bij hen die niet in het goede van het geloof zijn, dus niet in de goede werken; dit
hoedanige wordt ook door Gad aangeduid, wanneer hij in de tegengestelde zin wordt
genoemd.
Het goede van het geloof, dat van de innerlijke mens is en de goede werken die van de
uiterlijke mens zijn, stemmen overeen, als eerder aangetoond en is het derde algemene
middel, dat met het geloof en met de daad erkend moet worden voordat de mens in het rijk
van de Heer kan ingaan, dat wil zeggen, door de wederverwekking een Kerk wordt.
3936. vers 12,13. En Zilpa, Lea’s dienstmaagd, baarde Jakob een tweede zoon.
En Lea zei: In mijn gezegendheid, omdat de dochters mij gezegend zullen maken; en zij
noemde zijn naam Aser.
Zilpa, Lea’s dienstmaagd, baarde Jakob een tweede zoon, betekent de erkenning van het
tweede; en Lea zei: In mijn gezegendheid, omdat de dochters mij gezegend zullen maken,
betekent in de hoogste zin de eeuwigheid, in de innerlijke zin de gelukzaligheid van het
eeuwige leven, in de uiterlijke zin het verkwikkelijke van de aandoeningen; en zij noemde
zijn naam Aser, betekent het hoedanige.
3937. Zilpa, Lea’s dienstmaagd, baarde Jakob een tweede zoon; dat dit de erkenning betekent
van het tweede, namelijk van het tweede algemene ware, staat vast uit de betekenis van baren,
namelijk de erkenning, waarover eerder in de nrs. 3911, 3915, 3919; uit de betekenis van de
dienstmaagd, namelijk het bevestigende middel dienstig ter verbinding van de uiterlijke mens
met de innerlijke, waarover de nrs. 3913, 3917; uit de betekenis van de zoon, namelijk het
ware, hier het algemene ware, waarover eerder, nr. 3926; en uit de uitbeelding van Jakob en
verder ook van Lea en ook Zilpa, waarover eerder; hieruit blijkt wat de innerlijke zin van deze
woorden is, namelijk dat het de erkenning is van het tweede algemene ware, dat als middel
van dienst is om de uiterlijke mens met de innerlijke te verbinden.
3938. En Lea zei: In mijn gezegendheid, omdat de dochters mij gezegend zullen maken; dat
dit in de hoogste zin de eeuwigheid betekent, in de innerlijke zin de gelukzaligheid van het
eeuwige leven; in de uiterlijke zin het verkwikkelijke van de aandoeningen, staat vast uit de
betekenis van de gezegendheid en uit de betekenis van ‘de dochters zullen mij gezegend
maken’.
Dat de gezegendheid in de hoogste zin de eeuwigheid is, kan alleen vaststaan uit de
overeenstemming met die dingen die bij de mens zijn; want de dingen die Goddelijk zijn of
die oneindig zijn, kunnen nergens anders vandaan begrepen worden dan vanuit de eindige
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1622
dingen waarvan de mens enig idee kan hebben; zonder een idee vanuit de eindige dingen en
voornamelijk zonder een idee vanuit die dingen die van de tijd en van de ruimte zijn, kan de
mens niets begrijpen ten aanzien van de Goddelijke dingen, te minder over het oneindige;
zelfs kan de mens zonder de voorstelling van ruimte en tijd niet iets denken, nr. 3404, want hij
is in de tijd ten aanzien van het lichaam, dus ten aanzien van zijn denken die vanuit de
uiterlijke zinlijke dingen zijn; maar de engelen hebben, omdat zij niet in tijd en ruimte zijn,
ideeën van staten; vandaar komt het dat de ruimten en tijden in het Woord staten betekenen,
zie de nrs. 1274, 1382, 2625, 2788, 2837, 3254, 3356, 3827.
Maar er zijn tweeërlei staten, namelijk de staat die overeenstemt met de ruimte en de staat die
overeenstemt met de tijd; de staat die overeenstemt met de ruimte, is de staat ten aanzien van
het ‘Zijn’ en de staat die overeenstemt met de tijd, is de staat ten aanzien van het ‘Bestaan’,
nr. 2625.
Want er zijn twee dingen die de mens maken, namelijk Zijn en Bestaan; het Zijn van de mens
is niets anders dan de ontvanger van het eeuwige dat uit de Heer voortgaat, want de mensen
en de geesten en de engelen zijn niets anders dan ontvangers of vormen die het leven uit de
Heer opnemen; de opneming van het leven is het met betrekking waartoe van Bestaan wordt
gesproken.
De mens gelooft dat hij ‘is’ en zelfs vanuit zichzelf, terwijl hij toch niet Is vanuit zich, maar
zo Bestaat, zoals gezegd.
‘Zijn’ is alleen in de Heer en het wordt Jehovah genoemd; vanuit het Zijn, dat Jehovah is, zijn
alle dingen en die schijnen alsof zij zijn; maar het ‘Zijn; van de Heer of Jehovah kan nooit aan
iemand worden meegedeeld, alleen aan het Menselijke van de Heer; Dit is het Goddelijk Zijn,
dat wil zeggen, Jehovah geworden; dat de Heer ten aanzien van het ene en het andere wezen
Jehovah is, zie de nrs. 1736, 2004, 2005, 2018, 2025, 2156, 2329, 2921, 3023, 3035.
Van ‘Bestaan’ wordt ook gesproken met betrekking tot de Heer, maar slechts toen Hij in de
wereld was en daar het Goddelijk Zijn aantrok; maar nu Hij Goddelijk Zijn is geworden, kan
met betrekking tot Hem niet langer van Bestaan worden gesproken anders dan zoals een zeker
voortgaande uit Hem; hetgeen uit Hem voortgaat is dat wat verschijnt zoals het Bestaan in
Hem, maar het is niet in Hem, maar het is uit Hem en het maakt dat mensen, geesten en
engelen bestaan, dat wil zeggen, leven.
Bestaan bij mens, geest en engel is leven en leven van mens, geest en engel is eeuwige
gelukzaligheid; het is de gelukzaligheid van het eeuwige leven, waarmee in de hoogste zin de
eeuwigheid overeenstemt, die uit het Goddelijk Zijn van de Heer is.
Dat het de gelukzaligheid van het eeuwige leven is die in de innerlijke zin door de
gezegendheid wordt aangeduid, is duidelijk en verder dat het het verkwikkelijke van de
aandoeningen is in de uiterlijke zin, dus zonder verdere ontvouwing.
Maar het is het verkwikkelijke van de aandoeningen van het ware en goede, dat met de
gelukzaligheid van het eeuwige leven overeenstemt, dat wordt aangeduid.
Alle aandoeningen hebben hun verkwikkelijke dingen, maar hoedanig de aandoeningen, zijn
de verkwikkelijke dingen; de aandoeningen van het boze en valse hebben ook hun
verkwikkelijke dingen en voordat de mens wordt wederverwekt en uit de Heer de
aandoeningen van het ware en goede ontvangt, verschijnen die verkwikkelijke dingen alsof zij
de enige waren en wel dermate dat men gelooft dat er geen andere verkwikkelijke dingen
bestaan, dus dat men, indien men daarvan werd beroofd, geheel en al te gronde zou gaan.
Maar degenen die uit de Heer de verkwikkelijke dingen van de aandoeningen van het ware en
goede ontvangen, zien en doorvatten bij graden hoedanig de verkwikkelijke dingen van dat
leven zijn waarvan zij hadden geloofd dat het de enige waren, namelijk dat zij naar
verhouding minderwaardig, ja zelfs vuil zijn; en hoe meer er in de verkwikkelijke dingen van
de aandoeningen van het ware en goede voortgang wordt gemaakt, des te meer vangt de mens
aan die verkwikkelijk dingen van het boze en valse te verachten en die tenslotte te
verafschuwen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1623
Ik heb soms met diegenen in het andere leven gesproken die in de verkwikkelijke dingen van
het boze en valse waren geweest en het werd gegeven hun te zeggen dat zij niet eerder het
leven hebben dan wanneer zij van hun verkwikkelijke dingen worden beroofd.
Maar zij zeiden, evenals diegenen in de wereld, dat zij, indien zij daarvan zouden worden
beroofd, niets van leven meer zouden hebben.
Maar het werd gegeven te antwoorden dat het leven dan pas aanvangt en met dat leven zo’n
gelukzaligheid als er in de hemel is en die naar verhouding onuitsprekelijk is, maar dit konden
zij niet begrijpen, omdat men van wat onbekend is, gelooft dat het niets is.
Evenzo is het gesteld met al diegenen in de wereld die in de liefde van zich en van de wereld
zijn en vandaar in geen naastenliefde; zij kennen het verkwikkelijke van die liefden, maar niet
het verkwikkelijke van deze, namelijk van de naastenliefde; en daarom weten zij ook in het
geheel niet wat de naastenliefde is en nog minder dat er enig verkwikkelijke in de
naastenliefde is; terwijl het toch het verkwikkelijke van de naastenliefde is dat de gehele
hemel vervult en daar de gezegendheid en de gelukzaligheid maakt, en als gij het geloven
wilt, ook het inzicht en de wijsheid met de verkwikkelijke dingen daarvan, want in de
verkwikkelijke dingen van de naastenliefde vloeit de Heer in met het licht van het ware en de
vlam van het goede, vandaar met het inzicht en de wijsheid; de valse en boze dingen echter
verwerpen die dingen, verstikken en verdraaien ze, vandaar de onwijsheid en de waanzin.
Uit deze dingen kan vaststaan wat het verkwikkelijke van de aandoeningen is en hoedanig dat
verkwikkelijke is dat met de gelukzaligheid van het eeuwige leven overeenstemt.
De mens van deze eeuw gelooft dat hij, als hij maar in het laatste doodsuur het vertrouwen
van het geloof heeft, onverschillig in welke aandoening hij gedurende zijn gehele levensloop
geleefd mag hebben, in de hemel kan komen; met hen die zo geleefd en eveneens zo geloofd
hebben, heb ik ook soms gesproken; wanneer zij in het andere leven komen, denken zij in het
eerst niets anders dan dat zij in de hemel kunnen binnengaan, terwijl zij hun afgelopen leven
niet in aanmerking nemen, namelijk dat zij door dat leven het verkwikkelijke van de
aandoening van het boze en valse vanuit de eigenliefde en de liefde van de wereld, die zij ten
doel hadden gehad, hadden aangetrokken; het werd gegeven hun te zeggen dat eenieder in de
hemel kan worden toegelaten, omdat aan niemand door de Heer de hemel wordt ontzegd,
maar of zij daar kunnen leven, zullen zij kunnen weten indien zij worden toegelaten; enigen
die dit vast en zeker geloofden, werden ook toegelaten; maar omdat daar het leven van de
liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste is, dat de gehele sfeer en gelukzaligheid
van het leven daar maakt, begonnen zij toen zij daar kwamen, benauwd te worden, want in
zo’n sfeer konden zij niet ademhalen en zij begonnen toen ook de schandelijkheid van hun
aandoeningen te voelen en dus zo een helse marteling; daarom stortten zij zich halsoverkop
van daar weg en zeiden dat zij daar ver vandaan wilden zijn en zij verwonderden zich dat
datgene de hemel is wat voor hen de hel is.
Hieruit blijkt hoedanig het ene verkwikkelijke is en hoedanig het andere, en dat degenen die
in het verkwikkelijke van de aandoeningen van het boze en valse zijn, geenszins onder hen
kunnen zijn die in het verkwikkelijke van de aandoeningen van het ware en goede zijn en dat
dit tegenovergestelden zijn, zoals de hemel en de hel; zie de nrs. 537-539, 541, 547, 1397,
1398, 2130, 2401.
Wat verder de gelukzaligheid van het eeuwige leven aangaat, de mens die in de aandoening
van het goede en het ware is, kan wanneer hij in de wereld leeft, die niet gewaarworden, maar
in de plaats daarvan een zekere verkwikking; de oorzaak is omdat hij in het lichaam in
wereldse zorgen en vandaar in angsten is; deze maken dat de gelukzaligheid van het eeuwige
leven, dat van binnen in hem is, zich dan niet anders kan openbaren, want wanneer zij uit het
innerlijke in de zorgen en angsten, die uiterlijk bij de mens zijn, invloeit, dan glijdt zij tussen
de zorgen en angsten daar binnen en wordt een zeker duistere verkwikking, toch is het een
verkwikkelijke waarin het gezegende is en in dit het gelukzalige; tevreden zijn in God is
zodanig; maar wanneer de mens van het lichaam en tevens van die wereldse dingen wordt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1624
ontdaan, dan treedt de gelukzaligheid die dus zo in het duister verborgen lag in zijn innerlijke
mens tevoorschijn en openbaart zich.
Omdat zo vaak van aandoening wordt gesproken, moet gezegd worden wat onder aandoening
wordt verstaan; de aandoening is niets anders dan de liefde, maar het voortdurende daarvan;
want vanuit de liefde wordt de mens òf door het boze en valse, òf door het goede en ware
aangedaan; omdat deze liefde in alle en de afzonderlijke dingen van hem aanwezig is en
daarbinnen gelegen is, wordt zij niet als liefde gevoeld, maar gevarieerd overeenkomstig de
dingen en overeenkomstig de staten en de veranderingen ervan en dit aanhoudend in de
afzonderlijke dingen die de mens wil, denkt en doet; het is dit aanhoudende van de liefde dat
in het leven van de mens regeert en dat alle verkwikking bij hem maakt en omdat het dit
maakt, maakt het zijn leven zelf, want het leven van de mens is niets anders dan het
verkwikkelijke van zijn aandoening, dus niets anders dan de aandoening die van zijn liefde is;
de liefde is het willen van de mens en vandaar is zij het denken en zo is zij zijn doen.
3939. En zij noemde zijn naam Aser; dat dit het hoedanige betekent, staat vast uit de
betekenis van de naam noemen, te weten het hoedanige, als eerder; het is het hoedanige zelf
dat Aser uitbeeldt; Aser betekent in de oorspronkelijke taal ‘de gezegendheid’ maar de naam
behelst al die dingen die door de woorden van zijn moeder Lea worden aangeduid ‘in mijn
gezegendheid, omdat de dochters mij gezegend zullen maken’, namelijk het verkwikkelijke
van de aandoeningen dat overeenstemt met de gelukzaligheid van het eeuwige leven; dit is het
vierde algemene dat de uiterlijke mens met de innerlijke verbindt; want wanneer de mens dat
overeenstemmende verkwikkelijke doorvat, dan vangt zijn uiterlijke mens aan met de
innerlijke verbonden te worden; het zijn de verkwikkelijke dingen die van de aandoeningen
van het ware en goede zijn, die verbinden, want zonder de verkwikkelijke dingen van de
aandoeningen wordt niets verbonden; daarin is immers het leven van de mens; dat door de
aandoeningen alle verbinding is, zie de nrs. 3024, 3066, 3336, 3849, 3909; door de dochters
die gezegend zullen maken worden de Kerken aangeduid; dat de dochters in de innerlijke zin
de Kerken zijn, nr. 2362.
Dit nu werd door Lea gezegd, omdat door de baringen van de dienstmaagden de algemene
ware dingen worden aangeduid die de middelen tot de verbinding zijn, opdat bij de mens de
Kerk zal ontstaan; want wanneer de mens dat verkwikkelijke of die aandoening doorvat,
vangt hij aan Kerk te worden en omdat dit zo is, wordt dit gezegd over de vierde of laatste
zoon uit de dienstmaagden.
In het Woord wordt Aser hier en daar genoemd, maar daar wordt door hem, evenals ook door
de overigen, het hoedanige aangeduid waarover daar wordt gehandeld, dat wil zeggen,
hoedanig zij zijn in die staat waarvan daar sprake is; en ook gedraagt zich het hoedanige
overeenkomstig de orde waarin zij worden genoemd, zoals het anders is wanneer van Ruben
of het geloof wordt uitgegaan, anders wanneer van Jehudah of de hemelse liefde en anders
wanneer van Jozef of van de geestelijke liefde, want het wezen en de hoedanigheid van het
beginsel wordt afgeleid en gaat over in de volgende; vandaar hun verschillende betekenissen
in de plaatsen waar zij worden genoemd.
Hier, waar over hun geboorte wordt gehandeld, worden door hen de algemene dingen van de
Kerk aangeduid, dus alle dingen van het geloof en van de liefde die de Kerk maken; dit heeft
als oorzaak dat in de dingen die voorafgaan, over de wederverwekking van de mens wordt
gehandeld of over de staten van de mens voordat hij Kerk wordt; en in de hoogste zin over de
Heer, hoe Hij Zijn Menselijke Goddelijk maakte; dus over de opklimming langs de ladder die
in Bethel door Jakob werd gezien, tot aan Jehovah toe.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1625
3940. vers 14-16. En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst en vond dudaïm in het veld
en hij bracht die tot Lea zijn moeder; en Rachel zei tot Lea: Geef mij, ik bid u, van uws zoons
dudaïm.
En zij zei tot haar: Is het te weinig dat gij mijn man genomen hebt en zult gij ook mijns zoons
dudaïm nemen.
En Rachel zei: Daarom zal hij deze nacht met u liggen voor uws zoons dudaïm.
En Jakob kwam van het veld in de avond en Lea ging uit, hem tegemoet en zij zei: Tot mij zult
gij komen, omdat ik hurende u gehuurd heb voor mijns zoons dudaïm; en hij lag met haar in
die nacht.
Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, betekent het geloof ten aanzien van de staat van
zijn liefde en naastenliefde; en vond dudaïm in het veld, betekent die dingen die van de
echtelijke liefde zijn in het ware en goede van de naastenliefde en van de liefde; en hij bracht
die tot Lea zijn moeder, betekent het voegen aan de aandoening van het uiterlijk ware; en
Rachel zei tot Lea, betekent de doorvatting van de aandoening en het verlangen van het
innerlijk ware, ‘geef mij, ik bid u, van uws zoons dudaïm’, betekent van die dingen die van de
echtelijke liefde zijn, waarmee het wederzijds en beurtelings verbonden zou worden; en zij zei
tot haar: Is het te weinig dat gij mijn man genomen hebt, betekent dat er het echtelijk
verlangen is; en zult gij ook mijns zoons dudaïm nemen, betekent dat het dus zo het echtelijke
van het natuurlijk goede met het uiterlijk ware zou wegtrekken; en Rachel zei, betekent de
toestemming; daarom zal hij deze nacht met u liggen voor uws zoons dudaïm, betekent dat het
verbonden zou worden; en Jakob kwam van het veld in de avond, betekent het goede van het
ware in de staat van het goede, maar in het duister, zodanig als het natuurlijke dit heeft; en
Lea ging uit, hem tegemoet, betekent het verlangen van de zijde van de aandoening van het
uiterlijk ware; en zij zei: Tot mij zult gij komen, betekent dat zij daarmee verbonden zou
worden; omdat ik hurende u gehuurd heb voor mijns zoons dudaïm, betekent dat het dus zo
uit voorzorg was overeengekomen; en hij lag met haar in die nacht, betekent de verbinding.
3941. Ruben ging in de dagen van de tarweoogst; dat dit het geloof betekent ten aanzien van
de staat van zijn liefde en naastenliefde, staat vast uit de uitbeelding van Ruben, namelijk het
geloof dat het eerste van de wederverwekking is, waarover de nrs. 3861, 3866; uit de
betekenis van de dagen, namelijk de staten, waarover de nrs. 23, 487, 488, 493, 893, 2788,
3462 3785; uit de betekenis van de tarwe, namelijk de liefde en de naastenliefde, waarover
hierna; vandaar is de tarweoogst de zich ontwikkelende staat van de liefde en van de
naastenliefde.
Met de vier zonen van Jakob uit de dienstmaagden werd gehandeld over de middelen van de
verbinding van de uiterlijke mens met de innerlijke; nu wordt gehandeld over de verbinding
van het goede en ware door de overige zonen en daarom eerst over de dudaïm, waarmee deze
verbinding of het echtelijke wordt aangeduid.
Dat de tarweoogst de zich ontwikkelende staat van de liefde en van de naastenliefde is, komt
omdat het veld de Kerk betekent, dus de dingen die van de Kerk zijn en de zaden die in het
veld worden gezaaid, betekenen die dingen die van het goede en ware zijn en de dingen die
daaraan ontspruiten, als tarwe, gerst en zo meer en die dingen die van de liefde en van de
naastenliefde en ook van het geloof zijn; de staten van de Kerk ten aanzien van die dingen
worden daarom met de zaaiing en de oogst vergeleken en tevens zaaiing en oogst genoemd,
zoals in (Genesis 8:22) en nr. 932.
Dat de tarwe die dingen is die van de liefde en de naastenliefde zijn, kan ook vaststaan uit de
volgende plaatsen, bij Mozes: ‘Jehovah doet hem rijden op de hoge dingen der aarde en spijst
hem met de inkomst der velden, Hij doet hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de klei
der rots, boter van het grootvee en melk van het kleinvee, met het vet der lammeren en van de
rammen, van de zonen van Basan en der bokken, met het vet der nieren der tarwe en het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1626
druivenbloed drinkt gij als pure wijn’, (Deuteronomium 32:13,14); daar wordt in de innerlijke
zin gehandeld over de Oude Kerk en over haar staat toen zij was geïnstaureerd; alle dingen
van de liefde en de naastenliefde en alle dingen van het geloof die daar waren, worden met
aanduidende dingen beschreven; het vet der nieren der tarwe is het hemelse van de liefde en
van de naastenliefde en omdat het vet of de vettigheid het hemelse betekent, nr. 353 en de
tarwe de liefde, worden zij daarom hier en daar in het Woord verbonden; zoals ook bij David:
‘Och, dat Mijn volk Mij gehoorzaamde, Israël, dat zij wandelden in Mijn wegen, Hij zou hen
spijzigen met het vet der tarwe en Ik zal hen verzadigen met honing uit de rots’, (Psalm
81:14,17); en elders bij dezelfde: ‘Jehovah, die uw grens vrede stelt, met het vet der tarwe
verzadigt Hij u’, (Psalm 147:14).
Dat de tarwe de liefde en de naastenliefde is, bij Jeremia: ‘Vele herders hebben Mijn
wijngaard verdorven, zij hebben het aandeel van Mijn veld vertreden, zij hebben het aandeel
van Mijn veld teruggebracht tot een woestijn der verlatenheid; op alle heuvels in de woestijn
zijn de verwoesters gekomen, omdat het zwaard van Jehovah verteert van het einde des lands
tot aan het einde des lands; geen vrede voor enig vlees; zij hebben tarwe gezaaid en hebben
doornen geoogst’, (Jeremia 12:,10,12,13); de wijngaard en het veld staat voor de Kerk , de
woestijn van de verlatenheid voor de verwoesting van de Kerk; het verterende zwaard voor de
verwoesting van het ware, geen vrede voor geen goede dat aandoet, tarwe zaaien voor de
goede dingen die van de liefde en van de naastenliefde zijn, doornen oogsten voor de boze en
valse dingen die van de liefde van zich en van de wereld zijn; dat de wijngaard de geestelijke
Kerk is, nr. 1069; dat het veld de Kerk ten aanzien van het goede is, nr. 2971; de woestijn de
verwoesting, nrs. 1927, 2708; het verterende zwaard de verwoesting van het ware, nr. 2799;
de vrede het goede dat aandoet, nr. 3780.
Bij Joël: ‘Het veld is verwoest, de aardbodem treurt, omdat het koren is verwoest, de most is
verdroogd, de olie verflauwt; de akkerlieden zijn beschaamd, de wijngaardeniers hebben
gehuid om de tarwe en om de gerst, omdat de oogst des velds is vergaan; omgordt u en
klaagt, gij priesters, huilt, gij bedienaars des altaars’, (Joël 1:10,11,13); dat het hier de staat
van de verwoeste Kerk is die hier beschreven wordt, is voor eenieder duidelijk; dus dat het
veld en de aardbodem de Kerk is, het koren haar goede en de most het ware, nr. 3580; de
tarwe de hemelse liefde, de gerst de geestelijke liefde; en omdat over de staat van de Kerk
wordt gehandeld, wordt gezegd: omgordt u en klaagt, gij priesters en huilt, gij bedienaars des
altaars.
Bij Ezechiël: ‘De Geest van Jehovah tot de profeet: Neem gij voor u tarwe en gerst en bonen
en linzen en heerse en spelt en doe die in een enkel vat en maak die u tot brood, met drek van
des mensen afgang zult gij een koek voor hun ogen maken; alzo zullen de zonen Israëls hun
onrein brood eten’, (Ezechiël 4:9,12,13); daar over de ontwijding van het goede en ware;
tarwe, gerst, bonen, linzen, heerse en spelt voor de geslachten van het goede en van het ware
daaruit; het brood daaruit of de koek met drek van menselijke afgang voor de ontwijding van
alle dingen ervan.
Bij Johannes: ‘Ik zag, en ziet, een zwart paard, en die daarop zat had een weegschaal in zijn
hand; ik hoorde een stem uit het midden van de vier dieren, zeggende: Een maatje tarwe voor
een penning en drie maatjes gerst voor een penning; maar beschadig de olie en de wijn niet’,
(Openbaring 6:5,6), waar ook over de verwoesting van het goede en ware wordt gehandeld;
een maatje tarwe voor een penning, wil zeggen dat de liefde zo schaars is; drie maatjes gerst
voor een penning, wil zeggen dat de naastenliefde zo schaars is.
Bij Ezechiël: ‘Jehudah en het land Israëls waren uw kooplieden, in tarwe van Miniet en
pannag [zoetigheden] en honing en olie, en balsem hebben zij uw koophandels gesteld’,
(Ezechiël 27:17), waar over Tyrus, waarmee de erkentenissen van het goede en ware worden
aangeduid; de goede dingen van de liefde en van de naastenliefde en de gelukzalige dingen
ervan zijn de tarwe van Miniet en pannag en honing, olie, balsem; Jehudah is de hemelse
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1627
Kerk, het land Israël de geestelijke Kerk, waaruit die dingen zijn; de koophandels zijn de
verwervingen.
Bij Mozes: ‘Een land van tarwe en gerst en van wijnstok en vijgenboom en van granaatappel,
een land van olijf, olie en honing’, (Deuteronomium 8:8), een beschrijving van het land
Kanaän, dat in de innerlijke zin het rijk van de Heer is, nrs. 1413, 1437, 1585, 1607, 3038,
3705; de goede dingen van de liefde en van de naastenliefde zijn daar de tarwe en de gerst, de
goede dingen van het geloof zijn de wijnstok en de vijgenboom.
Bij Mattheüs: ‘Wiens wan in Zijn hand is en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren; en Hij zal
Zijn tarwe in de schuur verzamelen, maar Hij zal het kaf met onuitblusselijk vuur
verbranden’, (Mattheüs 3:12), dit zegt Johannes de Doper over de Heer; de tarwe voor de
goede dingen van de liefde en van de naastenliefde, het kaf voor de dingen waarin niets van
het goede is.
Bij dezelfde: ‘Laat ze beide tezamen opwassen tot de oogst en in de tijd van de oogst zal Ik tot
de maaiers zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt het in busselen om het te
verbranden, maar vergadert de tarwe in Mijn schuur’, (Mattheüs 13:30); het onkruid voor de
boze en valse dingen, de tarwe voor de goede dingen; het zijn vergelijkingen, maar de
vergelijkingen in het Woord vinden plaats door aanduidende dingen.
3942. En hij vond dudaïm in het veld; dat dit die dingen betekent die van de echtelijke liefde
zijn in het ware en goede van de naastenliefde en van de liefde, staat vast uit de betekenis van
de dudaïm, namelijk die dingen die van de echtelijke liefde zijn, waarover hierna; en uit de
betekenis van het veld, namelijk de Kerk, dus het ware van het geloof en het goede van de
naastenliefde, omdat deze dingen de Kerk maken, waarover de nrs. 368, 2971, 3196, 3310,
3500, 3508, 3766.
Wat dudaïm zijn, weten de uitleggers niet; zij menen dat het vruchten of bloemen waren,
waaraan ook eenieder naar zijn mening een naam geeft; maar het is van geen belang om te
weten wat voor een soort het was, alleen dit, dat bij de Ouden die van de Kerk waren, alle
vruchten en bloemen aanduidend waren; zij wisten immers dat de gehele natuur het
uitbeeldende theater van het rijk van de Heer was, nr. 3483 en dat alle dingen die in de drie
rijken ervan zijn, uitbeeldden en ieder afzonderlijk iets speciaals in de geestelijke wereld, dus
ook de afzonderlijke vruchten en de afzonderlijke bloemen.
Dat door de dudaïm het echtelijke van het goede en ware werd aangeduid, kan uit de reeks
van de dingen in de innerlijke zin hier vaststaan en verder ook uit de afleiding van dat woord
in de oorspronkelijke taal, want het wordt afgeleid van het woord dudim, dat betekent liefden
en de verbinding daardoor; dat dudaïm daarvandaan komt en dat het het echtelijke betekent,
blijkt uit het volgende: ‘Wij zullen ons in de morgen opmaken tot de wijngaarden, wij zullen
zien of de wijnstok ontbloeid is of hij druiven heeft voortgedreven of de granaatappelbomen
bloemen hebben voortgebracht; daar zal ik u mijn liefden (dudim) geven; de dudaïm hebben
reuk gegeven’, (Hooglied 7:12,13); hieruit blijkt wat de dudaïm zijn.
Wat betreft het Boek waarin dit voorkomt en dat het Hooglied wordt genoemd, dit behoort
niet tot die welke ‘Mozes en de profeten’ worden genoemd, omdat het geen innerlijke zin
heeft; maar het is in de oude stijl geschreven, vol van aanduidende dingen die uit de Boeken
van de Oude Kerk zijn bijeengeraapt en van zeer vele dingen, die in de Oude Kerk, de
hemelse en de geestelijke, voornamelijk de echtelijke liefde betekenden; dat het zo’n soort
boek is, blijkt ook hieruit dat er in de zin van de letter, anders dan in de Boeken van die
Mozes en de profeten worden genoemd, tal van dingen voorkomen die ongepast zijn; maar
omdat zulke dingen die aanduidingen van de hemelse en de echtelijke liefde zijn, daar zijn
bijeengebracht, schijnt het vandaar alsof daarin ook iets mystieks was.
Uit de betekenis van de dudaïm kan nu vaststaan dat daarmee dat Ruben dudaïm in het veld
vond, het echtelijke wordt aangeduid dat in het ware en het goede van de liefde en van de
naastenliefde is, dat wil zeggen, dat wat verbonden kan worden; want het echtelijke is in de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1628
geestelijke zin niets anders dan dat ware, dat met het goede verbonden kan worden en dat
goede dat met het ware verbonden kan worden; daaruit is ook alle echtelijke liefde, nrs. 2728,
2729, 3132; daarom bestaat er geen ware echtelijke liefde tenzij men in het goede en ware is,
dus tegelijk in het hemels huwelijk.
3943. En hij bracht die tot Lea, zijn moeder; dat dit de aansluiting aan de aandoening van het
uiterlijk ware betekent, staat vast uit de betekenis van ‘brengen tot’, namelijk hier de
aansluiting; en uit de betekenis van Lea, namelijk de aandoening van het uiterlijk ware,
waarover de nrs. 3793, 3819.
3944. En Rachel zei tot Lea; dat dit de doorvatting van de aandoening en het verlangen van
het innerlijk ware betekent, blijkt uit de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, waarover
de nrs. 1898, 1919, 2080, 2619, 2862, 3509, 3395; en uit de uitbeelding van Rachel, namelijk
de aandoening van het innerlijk ware, waarover de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; dat het de
aandoening en het verlangen van dat ware is, blijkt ook uit wat hierna volgt, want Rachel
zegt: Geef mij, ik bid u, van uws zoons dudaïm.
3945. Geef mij, ik bid u, van uws zoons dudaïm; dat dit betekent van die dingen, namelijk de
aandoening en het verlangen die van de echtelijke liefde zijn, waarmee het wederzijds en
beurtelings verbonden zou worden, staat vast uit de betekenis van de dudaïm, namelijk die
dingen die van de echtelijke liefde zijn, waarover eerder nr. 3942; dat het de aandoening en
het verlangen is, is duidelijk, nr. 3944; dat de echtelijke liefde een wederzijdse en beurtelingse
verbinding is, zie nr. 2731.
3946. En zij zei tot haar: Is het te weinig dat gij mijn man genomen hebt; dat dit betekent dat
er het echtelijke verlangen is, staat vast uit de betekenis van een man nemen die ook van de
andere is, zoals hier Jakob, die ook van Lea is, namelijk dat het de wederzijdse liefde tussen
hen behelst; vandaar is het dat door die woorden: Is het te weinig dat gij mijn man genomen
hebt, het echtelijk verlangen wordt aangeduid.
3947. En zult gij ook mijns zoons dudaïm nemen; dat dit betekent dat het dus het echtelijke
van het natuurlijk goede met het uiterlijk ware zou wegtrekken, staat vast uit de betekenis van
nemen, namelijk hier onttrekken; uit de betekenis van de dudaïm, namelijk het echtelijke,
waarover nr. 3942; en uit de betekenis van de zoon, namelijk het ware, waarover de nrs. 489,
491, 533, 1147; hier het uiterlijk ware, omdat het Lea is die dit zegt en dat deze het uiterlijk
ware is, werd eerder getoond.
3948. En Rachel zei: Daarom zal hij deze nacht met u liggen voor uws zoons dudaïm; dat dit
de toestemming betekent dat het verbonden zou worden, kan zonder verklaring duidelijk zijn.
3949. En Jakob kwam van het veld in de avond; dat dit betekent het goede van het ware in de
staat van het goede, maar in het duister, zodanig als het natuurlijke dit heeft, staat vast uit de
uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het ware van het natuurlijke, waarover de nrs.
3669, 3677, 3775, 3829; uit de betekenis van het veld, namelijk de Kerk ten aanzien van het
goede, waarover nr. 2971, dus het goede; en uit de betekenis van de avond, te weten het
duister, waarover de nrs. 3056, 3833.
3950. En Lea ging uit hem tegemoet; en zij zei: Tot mij zult gij komen; dat dit het verlangen
betekent van de zijde van de aandoening van het uiterlijk ware, dat zij daarmee verbonden zou
worden, kan vaststaan uit de uitbeelding van Lea, namelijk de aandoening van het uiterlijk
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1629
ware, waarover eerder; dat dit het verlangen is om verbonden te worden, is zonder verklaring
duidelijk.
3951. Omdat ik hurende u gehuurd heb voor mijns zoons dudaïm; dat dit betekent dat het dus
uit voorzorg was overeengekomen, staat vast uit de betekenis van hurende huren, namelijk
datgene wat is overeengekomen, zoals ook blijkt uit die dingen die voorafgaan; dat het was uit
voorzorg, komt omdat alle verbinding van het ware met het goede en van het goede met het
ware bij de mens plaatsvindt uit voorzorg, dat wil zeggen, vanuit de voorzienigheid van de
Heer; er wordt hier immers gehandeld over de verbinding van het goede met het ware en van
het ware met het goede, dus over het goede dat de mens wordt toegeëigend; want het goede is
niet het goede bij de mens voordat het verbonden is met het ware; en omdat al het goede uit
de Heer komt, dat wil zeggen, alle toe-eigening van het goede door de verbinding ervan met
het ware, wordt daarom hier gezegd: uit voorzorg; de voorzienigheid van de Heer is
voornamelijk op die verbinding gericht; hierdoor wordt de mens een mens en onderscheidt
zich van de beesten en hij wordt voor zoveel een mens als hij er uit opneemt, dat wil zeggen,
als hij de Heer dit laat bewerkstelligen; dit is dus het goede bij de mens; een ander goede dat
geestelijk is en tot in het eeuwige blijft, is er niet; en ook de goede dingen van de uiterlijke
mens, die de verkwikkelijke dingen van het leven zijn wanneer de mens in de wereld leeft,
zijn voor zoveel goede als zij vanuit dat goede in zich hebben, zoals het goede van rijkdom;
voor zoveel als rijkdommen het geestelijk goede in zich hebben, dat wil zeggen, het goede
van de naaste, het goede van het vaderland of het maatschappelijk goede en het goede van de
Kerk ten doel hebben, voor zoveel zijn zij goed; maar degenen die de gevolgtrekking maken
dat het geestelijk goede waarover werd gesproken, niet kan bestaan in wereldse overvloed en
zich daarom overreden dat zij, om zich in vrijheid aan de hemel te kunnen wijden, daarvan
afstand moeten doen, dwalen schromelijk; want indien zij afstand daarvan doen of zichzelf
daarvan beroven, kunnen zij daarna niemand weldoen en ook zelf in de wereld niet dan in
ellende leven; zo kunnen zij dus niet langer het goede van de naaste en het goede van het
vaderland, zelfs niet eens het goede van de Kerk tot einddoel hebben, maar slechts zichzelf,
om gezaligd en groter dan de anderen in de hemelen te worden; daarenboven nog stellen zij
zich, wanneer zij van de wereldse dingen afstand doen, ook aan de verachting bloot, omdat zij
zich eveneens minderwaardig maken in de ogen van de anderen en dus onbekwaam om
diensten en ambten te vervullen; maar wanneer zij deze dingen tot einddoel hebben, dan
hebben zij ook als een einddoel of als een middel de staat om in het vermogen te zijn het
einddoel te volvoeren; het is hiermee geheel hetzelfde gesteld als met de voeding van de
mens; de voeding heeft ten doel dat er een gezond gemoed in een gezond lichaam zal zijn;
indien de mens zijn lichaam van de voeding berooft, dan berooft hij zich ook van de staat van
het einddoel; en daarom veracht degene die een geestelijk mens is de voeding niet en evenmin
de wellusten ervan, maar hij heeft ze niet als doel, maar als een middel om het einddoel van
dienst te zijn; hieruit kan men als voorbeeld de overige dingen opmaken.
3952. En hij lag met haar in die nacht; dat dit de verbinding betekent, kan ook zonder
verklaring blijken.
Dat de voorafgaande dingen voor het merendeel alleen naar de betekenissen van de woorden
in de innerlijke zin werden verklaard, heeft als oorzaak dat het zulke dingen zijn die niet
begrepen kunnen worden indien die niet in een enkele reeks worden uiteengezet; want er
wordt over de verbinding van het ware met het goede en van het goede met het ware
gehandeld; deze verbinding is de echtelijke, in de geestelijke zin verstaan, dat wil zeggen, die
bij de mens en in de Kerk het hemelse huwelijk maakt.
De verborgenheden van dit huwelijk, van het hemelse dus, werden in die dingen beschreven
en daar onthuld; deze zijn de volgende: het hemelse huwelijk is, zoals gezegd, dat van het
goede met het ware en van het ware met het goede, maar niet tussen het goede en het ware
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1630
van een en dezelfde graad, maar tussen het goede en het ware van een lagere en van een
hogere graad, dat wil zeggen, niet tussen het goede van de uiterlijke mens en het ware van de
innerlijke, maar tussen het goede van de uiterlijke mens en het ware van de innerlijke, of wat
hetzelfde is, niet tussen het goede van de natuurlijke mens en het ware van hem, maar tussen
het goede van de natuurlijke mens en het ware van de geestelijke; het is deze verbinding die
het huwelijk maakt.
Evenzo is het gesteld met de innerlijke of de geestelijke mens; het hemelse huwelijk is niet
tussen het goede en het ware daar, maar tussen het goede van de geestelijke mens en het ware
van de hemelse mens, want de hemelse mens is naar verhouding in een hogere graad; en ook
is het hemelse huwelijk niet tussen het goede en ware daar, maar tussen het goede van de
hemelse mens en het Goddelijk ware dat uit de Heer voortgaat.
Hieruit blijkt eveneens dat het Goddelijk huwelijk van de Heer zelf niet is tussen het
Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware in Zijn Goddelijk Menselijke, maar tussen het Goede
van het Goddelijk Menselijke en het Goddelijke Zelf, dat wil zeggen, tussen de Zoon en de
Vader, want het is het Goede van het Goddelijk Menselijke van de Heer, dat in het Woord de
Zoon Gods wordt genoemd en het Goddelijke Zelf de Vader.
Dit zijn de verborgenheden die in de innerlijke zin liggen en in wat is gezegd over de dudaïm.
Eenieder kan zien dat daarin de een of andere verborgenheid moet zijn; want vermelden dat
Ruben in het veld dudaïm vond en Rachel die verlangde en om ze te krijgen beloofde dat de
man van beide met Lea zou liggen en dat Lea Jakob tegemoet ging toen hij in de avond uit het
veld kwam en zei dat zij hem voor de dudaïm had gehuurd, deze dingen zouden van geen
gewicht zijn om een historische vermelding van het Woord uit te maken, als daarin niet een
zeker Goddelijke verborgen lag; maar welk Goddelijke dit is, kan niemand weten tenzij men
weet wat wordt aangeduid door de zonen van Jakob en door de naar hen genoemde stammen;
en verder ook, tenzij men het verband van de zaak in de innerlijke zin weet en tenzij men
bovendien weet wat het hemels huwelijk is, want hierover wordt gehandeld, namelijk dat het
de verbinding is van het goede van de uiterlijke mens met de aandoening van het ware van de
innerlijke mens.
Maar opdat men deze verborgenheid duidelijker zal weten, mag dit nog verder worden
toegelicht: de ware dingen van de uiterlijke mens zijn de wetenschappelijke en de leerstellige
dingen die hij eerst in zich heeft opgenomen door de ouders, later de onderwijzers, dan door
boeken en tenslotte door eigen studie; het goede van de uiterlijke mens is de lust en de
verkwikking die hij daarin gewaarwordt; de wetenschappelijke dingen, die de ware dingen
zijn en de verkwikkelijke dingen die het goede zijn, worden verbonden, maar zij maken bij
hem niet het hemels huwelijk, want bij diegenen die in de liefde van zich en van de wereld
zijn, en vandaar in het boze en valse, zijn ook de wetenschappelijke dingen, ja zelfs de
leerstellige dingen met verkwikkelijke dingen verbonden, maar het zijn de verkwikkelijke
dingen van die liefden, waarmee de ware dingen ook verbonden kunnen worden; toch zijn
zulke mensen buiten het hemels huwelijk; maar wanneer de lust of de verkwikking, die het
goede van de uiterlijke of de natuurlijke mens is, vanuit de geestelijke liefde is, dat wil
zeggen, vanuit de liefde jegens de naaste, jegens het vaderland of de maatschappij, jegens de
Kerk, jegens het rijk van de Heer en te meer wanneer het is vanuit de hemelse liefde, die de
liefde tot de Heer is en deze liefden uit de innerlijke of de geestelijke mens invloeien in het
verkwikkelijke van de uiterlijke of de natuurlijke mens, en dat verkwikkelijke maken, dan
maakt die verbinding met de wetenschappelijke en de leerstellige dingen van de uiterlijke of
de natuurlijke mens bij hem het hemels huwelijk; dit kan niet bestaan bij de boze mens, wel
bij de goede mens, namelijk bij degenen die die dingen tot einddoel hebben; maar hoe het is
gesteld met de invloeiing van de innerlijke of de geestelijke mens in de uiterlijke of de
natuurlijke, daarover zie men de nrs. 3286, 3288, 3314, 3321.
Pas wanneer deze dingen bekend zijn, kan men weten wat er wordt aangeduid door die
afzonderlijke dingen die eerder alleen naar de innerlijke zin van de woorden zijn ontvouwd,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1631
zoals dat Ruben, die het ware van het geloof is, wat het eerste van de wederverwekking is, de
dudaïm vond; dat hij ze bracht tot zijn moeder Lea, die de aandoening van het uiterlijk ware
is; dat Rachel, die de aandoening van het innerlijk ware is, ze verlangde en dat ze ook aan
haar gegeven werden; dat daarom Lea lag met haar man Jakob, die het goede van het ware in
de natuurlijke mens is; en verder in wat volgt, dat aan Jakob uit Lea zonen werden geboren:
Issachar en Zebulon, door wie die dingen worden aangeduid en uitgebeeld die van de
echtelijke liefde zijn, dus die van het hemels huwelijk zijn; en daarna Jozef, door wie het
geestelijk rijk van de Heer wordt aangeduid en uitgebeeld, en dat het huwelijk zelf is
waarover gehandeld wordt.
3953. vers 17,18. En God hoorde naar Lea en zij ontving en baarde Jakob een vijfde zoon.
En Lea zei: God heeft mijn loon gegeven, omdat ik mijn dienstmaagd aan mijn man gegeven
heb; en zij noemde zijn naam Issachar.
God hoorde naar Lea, betekent de Goddelijke Liefde; en zij ontving en baarde Jakob een
vijfde zoon, betekent de opneming en de erkenning; en Lea zei: God heeft mijn loon gegeven,
betekent in de hoogste zin het Goddelijk Goede van het Ware en het Ware van het Goede, in
de innerlijke zin de hemelse echtelijke liefde, in de uiterlijke zin de wederzijdse liefde; en zij
noemde zijn naam Issachar, betekent het hoedanige.
3954. God hoorde naar Lea; dat dit de Goddelijke Liefde betekent, staat vast uit de betekenis
van ‘naar iemand horen’, wanneer het gezegd wordt van God of de Heer, namelijk de
Goddelijke Liefde; want naar iemand horen, is doen wat hij vraagt en wenst; omdat dit vanuit
het Goddelijk Goede is en het Goddelijk Goede uit de Goddelijke Liefde komt, is het in de
hoogste zin de Goddelijke Liefde die door ‘naar iemand horen’ wordt aangeduid; want het is
met de innerlijke zin van het Woord als volgt gesteld, dat wanneer de zin van de letter naar de
hemel opklimt en daar binnengaat in de sfeer waar gedacht wordt vanuit de Heer en over de
Heer en over de dingen die van de Heer zijn, die tenslotte zo door de engelen wordt doorvat;
want de innerlijke zin is het Woord voor de engelen, waaraan de zin van de letter van dienst is
als vlak of middel om te denken; want de letterlijke zin kan niet tot de engelen komen, omdat
die zin in de meeste plaatsen over wereldse, aardse en lichamelijke dingen handelt, waarover
de engelen niet kunnen denken omdat zij in de geestelijke en de hemelse dingen zijn en dus zo
ver boven genoemde dingen; daarom werd het Woord gegeven dat de mens van dienst kan
zijn en tevens de engelen; hierin verschilt het Woord van elk ander geschrift.
3955. En zij ontving en baarde Jakob een vijfde zoon; dat dit de opneming en de erkenning
betekent, staat vast uit de betekenis van ontvangen, namelijk de opneming en van baren,
namelijk de erkenning, waarover eerder in de nrs. 3860, 3868, 3905, 3911, 3919.
3956. En Lea zei: God heeft mijn loon gegeven, omdat ik mijn dienstmaagd aan mijn man
gegeven heb; dat dit in de hoogste zin het Goddelijk Goede van het Ware en het Ware van het
Goede betekent, in de innerlijke zin de hemelse echtelijke liefde, in de uiterlijke zin de
wederzijdse liefde, kan vaststaan uit de betekenis van het loon; in het Woord wordt hier en
daar van loon melding gemaakt, maar weinigen weten wat daar door het loon wordt
aangeduid.
Het is in de Kerken bekend dat door de goede dingen die de mens doet, hij niets kan
verdienen, want de goede dingen die hij doet, zijn niet van hem, maar van de Heer en dat
verdienen of de verdienste de mens op het oog heeft, dus dat het zich verbindt met de liefde
van zich en met de gedachte van zelf hoog uit te munten boven de anderen, dus met de
verachting van de anderen; daarom zijn de werken die gedaan worden om het loon, in zich
niet goed, want zij wellen niet op uit de echte bron, namelijk vanuit de naastenliefde jegens de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1632
naaste; de naastenliefde jegens de naaste heeft het in zich dat zij hem evenzeer wel wil als
zichzelf en bij de engelen dat zij hem meer wel willen dan zichzelf; ook is de aandoening van
de naastenliefde zodanig; en daarom ook is de aandoening van de naastenliefde afkerig van
alle verdienste, en dus van alle weldaad die loon beoogt; voor diegenen die in de naastenliefde
zijn, is het loon, dat zij kunnen weldoen en dat zij mogen weldoen en dat de weldaad wordt
aanvaard; dit is het verkwikkelijke zelf, ja, het gezegende dat bij degenen is die in de
aandoening van de naastenliefde zijn; hieruit kan vaststaan wat het loon is dat in het Woord
wordt vermeld, namelijk dat dit het verkwikkelijke en het gezegende van de aandoening van
de naastenliefde is, of wat hetzelfde is, het verkwikkelijke en het gezegende van de
wederzijdse liefde, nr. 3816; want de aandoening van de naastenliefde en de wederzijdse
liefde is hetzelfde, zie daarover de nrs. 1110, 1111, 1774, 1835, 1877, 2027, 2273, 2340,
2373, 2400; hieruit blijkt dat door het loon hier in de uiterlijke zin de wederzijdse liefde wordt
aangeduid.
Dat door het loon in een nog hogere of in de innerlijke zin de hemelse echtelijke liefde wordt
aangeduid, kan vaststaan uit wat eerder in de nrs. 2618, 2739, 2741, 2803, 3024, 3132, 3952
over het hemels huwelijk is gezegd, namelijk dat het de verbinding van het goede en het ware
is en dat de wederzijdse liefde vanuit die verbinding of vanuit dat huwelijk is, nrs. 2737,
2738; hieruit kan vaststaan dat het loon in de innerlijke zin de hemels echtelijke liefde is.
Dat het loon in de hoogste zin het Goddelijk Goede van het Ware en het Ware van het Goede
is, blijkt hieruit, dat daaruit het hemels huwelijk is; want die vereniging is in de Heer en uit
Hem gaat zij voort; en wanneer deze in de hemel invloeit, maakt zij het echtelijke van het
goede en ware en hierdoor de wederzijdse liefde.
Uit wat wordt gezegd en uit wat voorafgaat, blijkt duidelijk wat in de innerlijke zin wordt
aangeduid door deze woorden van Lea ‘God heeft mijn loon gegeven, omdat ik mijn
dienstmaagd aan mijn man gegeven heb’; want door de dienstmaagd werd het bevestigende
middel aangeduid, dat van dienst is ter verbinding van de uiterlijke en de innerlijke mens, nrs.
3913, 3917, 3931; dus kan, voordat de dingen die door de zonen van de dienstmaagden zijn
aangeduid, bevestigd en erkend zijn, niet enige verbinding van het goede en het ware
ontstaan, dus ook niet enige wederzijdse liefde, want dit bevestigen moet noodzakelijkerwijs
voorafgaan.
Dit wordt onder die woorden verstaan.
3957. En zij noemde zijn naam Issachar; dat dit het hoedanige betekent, staat vast uit de
betekenis van de naam noemen, namelijk het hoedanige, zoals eerder in nrs. 3923, 3935; want
hij werd Issachar genoemd naar het loon; vandaar sluit de naam die dingen in die eerder over
het loon werden gezegd en tevens die dingen die door de overige woorden van Lea worden
aangeduid.
Omdat door Issachar het loon wordt aangeduid en het loon in de uiterlijke zin de wederzijdse
liefde is en in de innerlijke de verbinding van het goede en het ware, mag het worden
meegedeeld dat uiterst weinigen heden in de christelijke wereld weten dat dit het loon is; de
oorzaak hiervan is dat zij niet weten wat de wederzijdse liefde is en nog minder dat het goede
met het ware verbonden moet worden opdat de mens in het hemels huwelijk kan zijn; het
werd gegeven om met zeer velen die uit de christelijke wereld kwamen in het andere leven
over die zaak te spreken en ook met hen die meer geleerd waren; maar, wat verwonderlijk is,
nauwelijks iemand van hen met wie het gegeven werd te spreken, wist iets van die zaak,
terwijl zij toch tal van dingen daarover vanuit zichzelf hebben kunnen weten, als zij slechts
hun rede hadden willen gebruiken; maar omdat zij zich geen zorgen hadden gemaakt over het
leven na de dood, maar alleen over het leven in de wereld, hadden zij zich om zulke dingen
niet bekommerd.
De dingen die zij uit zichzelf hadden kunnen weten, indien zij zoals gezegd, slechts hun rede
hadden willen gebruiken, zijn de volgende:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1633
Het eerste, dat de mens als hij van zijn lichaam wordt ontdaan, over een veel verlichter
verstand beschikt dan wanneer hij in het lichaam leeft; de oorzaak hiervan is dat de
lichamelijke en wereldse dingen wanneer hij in het lichaam is, zijn gedachten in beslag nemen
en die brengen duisternis aan; maar dat zulke dingen, wanneer hij van het lichaam is ontdaan,
zich niet inmengen, maar dat hij is zoals diegenen die in een innerlijk denken zijn door hun
gemoed af te wenden van de uiterlijke zinlijke dingen; daaruit hebben zij kunnen weten dat de
staat na de dood veel helderder en verlichter is dan de staat vóór de dood en dat de mens
wanneer hij sterft, naar verhouding vanuit de schaduw in het licht overgaat, omdat hij van die
zaken die in de wereld zijn, overgaat tot die dingen die van de hemel zijn en van die dingen
die van het lichaam zijn, tot die dingen die van de geest zijn; maar wat wonderlijk is, hoewel
zij deze dingen kunnen verstaan, denken zij toch het tegendeel, namelijk dat naar verhouding
de staat van het leven in het lichaam helder is en de staat van het leven na de aflegging van
het lichaam duister is.
Het tweede dat zij kunnen weten als zij slechts hun rede gebruiken, is, dat het leven dat de
mens zich in de wereld heeft verworven, hem volgt, of dat hij in zo’n leven is na de dood;
want zij kunnen weten dat niemand het leven kan afleggen dat hij zich van kindsbeen af heeft
verworven, tenzij hij geheel en al sterft en dat dat leven niet in één ogenblik in een ander
veranderd kan worden, te minder in een tegenovergesteld leven; zo bijvoorbeeld dat wie zich
een leven van listigheid heeft verworven en daarin de verkwikking van zijn leven heeft gehad,
zo’n leven van listigheid niet kan afleggen, maar dat hij ook na de dood in dat leven is; of dat
degenen die in de liefde van zichzelf zijn en vandaar in haatgevoelens en wraaknemingen
tegen degenen die aan hen niet dienstbaar zijn of in andere dergelijke dingen, daarin blijven
na het leven van het lichaam, want het zijn die dingen die zij liefhebben en die de
verkwikkingen van hun leven maken en dus hun eigenlijke leven zelf; en dat zulke dingen niet
van hen kunnen worden afgenomen, zonder tegelijk het al van hun leven uit te blussen;
evenzo in de overige dingen.
Het derde punt dat de mens uit zichzelf kan weten is, dat hij wanneer hij in het andere leven
overgaat, tal van dingen achterlaat, zoals de zorgen voor voedsel, kleding, woning en
eveneens de zorgen voor het verwerven van geld en schatten, want zulke dingen zijn daar niet,
maar ook de zorgen om in waardigheden verheven te worden, waarover de mens zoveel denkt
in het leven van het lichaam; en dat andere dingen daarvoor in de plaats treden die niet van
het aardse rijk zijn.
Het vierde punt kan hij vandaar weten, dat degene die in de wereld aan niets anders dan aan
zulke zaken heeft gedacht en wel zo dat zij hem geheel en al in beslag hebben genomen en hij
in die dingen alleen de verkwikking van zijn leven heeft verworven, niet geschikt is om onder
diegenen te zijn voor wie het verkwikkelijke daarin bestaat de hemelse dingen of de dingen
die van de hemel zijn, te denken.
Vandaar ook het vijfde punt, dat indien die uiterlijke dingen die van het lichaam zijn en van
de wereld, van hen worden afgenomen, de mens dan zodanig is als hij van binnen was,
namelijk dat hij zo denkt en zo wil; dat hij - indien zijn denken toen van binnen vol list was
geweest, intriges, haken naar waardigheden, naar gewin en naar goede naam ter wille daarvan,
indien er haatgevoelens en wraaknemingen waren geweest en dergelijke dingen meer - dan
zulke dingen denkt, dus de dingen die van de hel zijn, hoezeer hij ook ter wille van die
einddoelen zijn denken voor de mensen verborgen houdt en in de uitwendige vorm eerzaam
verscheen en anderen in de waan heeft gebracht dat hij zulke dingen niet in zich heeft
gekoesterd en dat die uiterlijke dingen of het veinzen van het eerzame ook worden
weggenomen in het andere leven, kan men ook weten, omdat de uiterlijke dingen met het
lichaam worden afgelegd en de uiterlijke dingen niet meer van nut zijn; daaruit kan eenieder
uit zichzelf opmaken, als hoedanig mens hij voor de engelen zal verschijnen.
Het zesde dat men ook kan weten, is dat de hemel of de Heer door de hemel aanhoudend
werkt en met het goede en ware invloeit en dat indien er dan bij diegenen in hun innerlijke
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1634
mens, die na de dood van het lichaam leeft, niet enig opnamevlak is waarop hij het goede en
ware kan ontvangen zoals in een grondvlak, het invloeiende goede en ware niet opgenomen
kan worden en dat daarom de mens wanneer hij in de wereld leeft, daaraan zijn zorg moet
besteden om voor zich zo’n innerlijk vlak te verwerven; dit kan niet verworven worden dan
alleen daarmee dat hij het goede jegens de naaste denkt en dat hij hem het goede wil en hem
vandaar het goede doet en zich op deze wijze het verkwikkelijke van het leven in zulke
dingen verwerft; dit vlak wordt verworven door de naastenliefde jegens de naaste, dat wil
zeggen door de wederzijdse liefde; het is dit vlak dat het geweten wordt genoemd; in dit vlak
kan het goede en ware uit de Heer invloeien en daarin worden opgenomen, niet echter waar
geen naastenliefde en dus geen geweten is; daar vloeit het goede en ware doorheen en wordt
verdraaid in het boze en valse.
Het zevende punt dat de mens uit zichzelf kan weten, is dat het de liefde tot God en de liefde
jegens de naaste zijn die maken dat de mens een mens is, onderscheiden van de wilde dieren
en dat zij het hemels leven of de hemel samenstellen en dat de tegenovergestelde dingen het
helse leven of de hel samenstellen.
Maar dat de mens deze dingen niet weet, komt omdat hij ze niet wil weten, want hij leeft een
tegenovergesteld leven daaraan en verder omdat hij niet gelooft dat er een leven na de dood
bestaat en verder omdat hij de beginselen van het geloof en niet van de naastenliefde heeft
opgevat en vandaar overeenkomstig de leerstellige dingen van sommigen gelooft dat hij,
indien er een leven na de dood bestaat, gezaligd kan worden krachtens het geloof, hoe hij ook
geleefd mag hebben, al zou hij het geloof aannemen in het laatste uur dat hij sterft.
3958. vers 19,20. En Lea ontving nog en baarde Jakob een zesde zoon.
En Lea zei: Mij heeft God, mij, met een goede gift begiftigd; ditmaal zal mijn man mij
bijwonen, omdat ik hem zes zonen heb gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon.
Lea ontving nog en baarde Jakob een zesde zoon, betekent de opneming en de erkenning; en
Lea zei: Mij heeft God, mij, met een goede gift begiftigd; ditmaal zal mijn man mij bijwonen,
omdat ik hem zes zonen heb gebaard, betekent in de hoogste zin het Goddelijke Zelf van de
Heer en Zijn Goddelijk Menselijke, in de innerlijke zin het hemels huwelijk en in de uiterlijke
zin de echtelijke liefde; en zij noemde zijn naam Zebulon, betekent het hoedanige.
3959. Lea ontving en baarde Jakob een zesde zoon; dat dit de opneming en de erkenning
betekent, namelijk van het ware, staat vast uit de betekenis van ontvangen, namelijk opnemen
en van baren, namelijk erkennen, waarover eerder in nr. 3955; en uit de betekenis van de
zoon, namelijk het ware, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3373.
3960. En Lea zei: Mij heeft God, mij, met een goede gift begiftigd; dit maal zal mijn man mij
bijwonen, omdat ik hem zes zonen heb gebaard; dit betekent in de hoogste zin het Goddelijke
Zelf van de Heer en Zijn Goddelijke Menselijke, in de innerlijke zin het hemels huwelijk, in
de uiterlijke zin de echtelijke liefde; dit staat vast uit de betekenis van bijwonen en eveneens
uit de overige woorden die Lea toen sprak.
Dat bijwonen of de bijwoning in de hoogste zin het Goddelijke Zelf van de Heer en Zijn
Goddelijk Menselijke is, komt omdat het Goddelijke Zelf, dat de Vader wordt genoemd, in
het Goddelijk Menselijke is, dat de Zoon wordt genoemd, wederzijds en wederkerig, volgens
de woorden van de Heer zelf bij Johannes: ‘Jezus zei: Filippus, die Mij gezien heeft, die heeft
de Vader gezien; gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is’, (Johannes 14:9-
11; 10:38); dat deze vereniging het Goddelijk huwelijk zelf is, zie de nrs. 3211, 3952; en die
vereniging is niet bijwoning, maar zij wordt in de zin van de letter door bijwoning uitgedrukt;
want de dingen die één zijn, worden in de letterlijke zin als twee voorgesteld, zoals ook de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1635
Vader en de Zoon, ja zelfs als drie, als de Vader, de Zoon en de Heilige Geest en wel om
verscheidene oorzaken, waarover, vanuit de Goddelijke Barmhartigheid van de Heer, elders.
Dat bijwonen of de bijwoning in de innerlijke zin het hemels huwelijk is, is daar vandaan,
want krachtens het Goddelijk huwelijk, dat de vereniging van de Vader en de Zoon is, of van
het Goddelijke Zelf van de Heer met Zijn Goddelijk Menselijke, bestaat het hemels huwelijk;
het is het hemels huwelijk dat het rijk van de Heer wordt genoemd en ook de hemel en wel
omdat het krachtens het Goddelijk huwelijk, dat de Heer is, bestaat; dit nu is wat in de
innerlijke zin door de bijwoning wordt aangeduid; vandaar ook wordt de hemel de woning
Gods genoemd, zoals bij Jesaja: ‘Schouw van de hemelen neder en zie vanuit het habitakel
van Uw heiligheid en Uw sierlijkheid; waar zijn Uw ijver en Uw deugden, de beroering van
Uw ingewanden en Uw erbarmingen jegens mij, zij hebben zich ingehouden’, (Jesaja 63:15);
het habitakel der heiligheid staat voor het hemels rijk en het habitakel der sierlijkheid voor het
geestelijk rijk; habitakel is daar uit hetzelfde woord, waaruit hier bijwonen en Zebulon
gevormd zijn.
Dat bijwonen of de bijwoning in de uiterlijke zin de echtelijke liefde is, komt omdat alle
echtelijke liefde nergens anders vandaan ontstaat dan vanuit het hemels huwelijk, dat van het
goede en het ware is en dit uit het Goddelijk huwelijk, dat de Heer is ten aanzien van Zijn
Goddelijke Zelf en Zijn Goddelijk Menselijke; zie wat hierover eerder is gezegd, namelijk dat
het hemels huwelijk is vanuit het Goddelijk Goede dat in de Heer is en uit het Goddelijk Ware
dat uit Hem is, nrs. 2508, 2618, 2803, 3132; dat daaruit de echtelijke liefde is, nrs. 2728,
2729; dat degenen die in de echtelijke liefde zijn, in de binnenste dingen van het leven
samenwonen, nr. 2732 en dus in de liefde van het goede en het ware, want deze zijn de
binnenste dingen van het leven; dat de echtelijke liefde de fundamentele van alle liefden is,
nrs. 2737-2739; dat het huwelijk van het goede en het ware in de hemel is, in de Kerk, bij
eenieder daar en in de afzonderlijke dingen van de natuur, nrs. 718, 747, 917, 1432, 2173,
2516, 2712, 2758; dat het is in de afzonderlijke dingen van het Woord, nrs. 683, 793, 801,
2516, 2712; en dus in de hoogste zin de Heer Zelf; dat door Jezus Christus het Goddelijk
huwelijk wordt aangeduid, nr. 3004.
Deze dingen zijn het die niet alleen worden aangeduid door bijwonen of door deze woorden
‘ditmaal zal mijn man mij bijwonen’, maar ook door die welke voorafgingen ‘mij heeft God,
mij, met een goede gift begiftigd’, maar door eerstgenoemde woorden wordt het ware van het
goede aangeduid, door de laatstgenoemde het goede van het ware; want het ene en het andere
maakt het hemels huwelijk.
En omdat dit het besluit is, wordt er gezegd ‘omdat ik hem zes zonen heb gebaard’ want zes
heeft hier een eendere betekenis als twaalf, namelijk alle dingen van het geloof en van de
liefde; in het Woord is het halve en het dubbele getal van dezelfde betekenis wanneer over
een eendere zaak wordt gehandeld.
3961. En zij noemde zijn naam Zebulon; dat dit het hoedanige betekent, staat vast uit de
betekenis van de naam noemen, namelijk het hoedanige, waarover eerder; hij werd Zebulon
genoemd naar bijwonen; vandaar behelst de naam die dingen die eerder in nr. 3960 over de
bijwoning werden gezegd; en tevens die dingen die door de overige woorden van Lea worden
aangeduid.
3962. vers 21. En daarna baarde zij een dochter, en zij noemde haar naam Dina.
Daarna baarde zij een dochter, betekent de aandoening van alle dingen en verder de Kerk van
het geloof waarin het goede is; en zij noemde haar naam Dina, betekent het hoedanige.
3963. Daarna baarde zij een dochter; dat dit de aandoening van alle dingen betekent en verder
de Kerk van het geloof waarin het goede is, staat vast uit de betekenis van de dochter,
namelijk de aandoening en verder de Kerk, nr. 2362; maar de aandoening waarvan en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1636
hoedanige Kerk, blijkt uit wat daaraan is toegevoegd, zoals de hemelse Kerk uit de
toevoeging Zion, die de dochter Zions wordt genoemd, de geestelijke Kerk uit de toevoeging
het Nieuwe Jeruzalem, die de dochter van Jeruzalem wordt genoemd, enzovoort.
Hier, waar niets werd toegevoegd, wordt door de dochter de Kerk van het geloof waarin het
goede is aangeduid; want tot hiertoe werd gehandeld over de algemene ware dingen die van
het geloof zijn waarin het goede is en over de opneming en de erkenning ervan; die dingen,
namelijk de ware dingen, werden door de tien zonen van Jakob, waarover eerder, aangeduid,
zoals werd getoond; en omdat er onmiddellijk na hen wordt vermeld dat een dochter werd
geboren, blijkt uit het verband dat het de Kerk is waarin al die dingen zijn; of men nu zegt de
Kerk van het geloof waarin het goede is, dan wel de geestelijke Kerk, het is hetzelfde en
eveneens of men zegt de aandoening van alle dingen, namelijk van de algemene ware dingen;
want de Kerk is vanuit de aandoening van het ware waarin het goede is en van het goede van
waaruit het ware is; echter niet vanuit de aandoening van het ware waarin het goede niet is,
noch vanuit de aandoening van het goede van waaruit niet het ware is.
Degenen die van zichzelf zeggen dat zij van de Kerk zijn en die in de aandoening van het
ware zijn en niet in het goede van het ware, dat wil zeggen, niet overeenkomstig de ware
dingen leven, bedriegen zich zeer; zij zijn buiten de Kerk, hoewel zij binnen de
kerkgemeenschap zijn, want zij zijn in de aandoening van het boze, waarmee het ware niet
verbonden kan worden; hun aandoening van het ware is niet vanuit de Heer, maar vanuit
henzelf, want zij beogen zichzelf om door erkentenissen van het ware roem te verkrijgen en
vandaar eerbewijzen en schatten; zij beogen echter niet de Kerk, noch het rijk van de Heer, te
minder de Heer.
Maar degenen die in de aandoening zijn van het goede van waaruit niet het ware is, zijn
evenmin in de Kerk, hoewel zij binnen de kerkgemeenschap zijn, want zij zijn in het
natuurlijk goede maar niet in het geestelijk goede en zij laten zich in allerlei boze en ook valse
leiden, als slechts aan het boze een schijn van het goede en aan het valse een schijn van het
ware wordt gegeven, zie hierover de nrs. 3470, 3471, 3518.
3964. En zij noemde haar naam Dina; dat dit het hoedanige betekent, blijkt uit de betekenis
van de naam en van de naam noemen, namelijk het hoedanige, waarover eerder; het
hoedanige dat Dina uitbeeldt en aanduidt, is al wat tot de Kerk van het geloof waarin het
goede is, behoort, waarover eerder; hetzelfde blijkt ook uit de afleiding van haar naam, want
in de oorspronkelijke taal betekent Dina, het gericht; dat in het Woord het gericht wordt
gezegd met betrekking tot het ware dat van het geloof is, zie nr. 2235; en dat richten in de
innerlijke zin het heilige van het geloof is en in de uiterlijke zin het goede van het leven, nr.
3921; deze dingen zijn van de Kerk.
3965. vers 22-24. En God gedacht aan Rachel, en God hoorde naar haar en Hij opende haar
baarmoeder.
En zij ontving en baarde een zoon en zij zei: God heeft mijn smaadheid verzameld.
En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: Jehovah voege mij een andere zoon daartoe.
God gedacht Rachel en God hoorde naar haar, betekent het vooruitzien en de voorzienigheid;
en Hij opende haar baarmoeder, betekent het vermogen van opnemen en erkennen; en zij
ontving en baarde een zoon, betekent de opneming en de erkenning; en zij zei: God heeft mijn
smaadheid verzameld; en zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: Jehovah voege mij een
andere zoon daartoe, betekent in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het Goddelijk
Geestelijke, in de innerlijke zin het geestelijk rijk of het goede van het geloof, in de uiterlijke
zin de zaliging en de bevruchting en de vermenigvuldiging.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1637
3966. God gedacht aan Rachel en God hoorde naar haar; dat dit het vooruitzien en de
voorzienigheid betekent, staat vast uit de betekenis van gedenken, wanneer het wordt gezegd
met betrekking tot God, als hier, namelijk het vooruitzien, want gedenken is naar iemand zien;
dat zien in de hoogste zin het vooruitzien is, zie nr. 3863; en uit de betekenis van naar iemand
horen, wanneer het wordt gezegd met betrekking tot God, namelijk de voorzienigheid,
waarover nr. 3869.
3967. En Hij opende haar baarmoeder; dat dit het vermogen van opnemen en erkennen
betekent, staat vast uit de betekenis van de baarmoeder openen, namelijk het vermogen van
ontvangen en baring geven, in de innerlijke zin dus het vermogen van opnemen en erkennen,
namelijk de goede dingen van het ware en de ware dingen van het goede; dat ontvangen en
baren de opneming en de erkenning is, werd eerder hier en daar getoond.
3968. En zij ontving en baarde een zoon; dat dit de opneming en de erkenning betekent, is als
eerder in de nrs. 3919, 3925, 3955, 3959.
3969. En zij zei: God heeft mijn smaadheid verzameld; en zij noemde zijn naam Jozef,
zeggende: Jehovah voege mij een andere zoon daartoe; dat dit in de hoogste zin de Heer
betekent ten aanzien van het Goddelijk Geestelijke, in de innerlijke zin het geestelijk rijk of
het goede van het geloof, in de uiterlijke zin de zaliging en de bevruchting en de
vermenigvuldiging, staat vast uit de uitbeelding van Jozef in het Woord, waarover hierna en
verder uit de betekenis van ‘God heeft mijn smaadheid verzameld’ en ook van ‘Jehovah
voege mij een andere zoon daartoe’, want hij werd Jozef genoemd, naar verzamelen en
toevoegen.
God heeft mijn smaadheid verzameld, betekent dat Rachel niet langer onvruchtbaar, dus niet
dood was, zoals zij van zichzelf zei tegen Jakob in vers 1 van dit hoofdstuk, nr. 3908; want
door Rachel wordt de aandoening van het innerlijk ware aangeduid of de innerlijke mens ten
aanzien van het ware, nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; de innerlijke mens ten aanzien van het
ware en het goede is als het ware dood, indien de uiterlijke of natuurlijke mens niet met hem
overeenstemt ten aanzien van de goede en ware dingen, zie de nrs. 3493, 3620, 3623; zullen
zijn beiderzijds verbonden zijn, zozeer dat zij niet twee zijn, maar tezamen één mens; deze
verbinding kan niet ontstaan voordat de natuurlijke of de uiterlijke mens is voorbereid, dat wil
zeggen, voordat hij de algemene ware dingen heeft opgenomen en erkend, die zijn aangeduid
door de tien zonen van Jakob uit Lea en de dienstmaagden en voordat het goede van de
natuurlijke mens verbonden is met de ware dingen daar, welke verbinding werd aangeduid
door Jakobs laatste zoon uit Lea, namelijk door Zebulon, die naar het woord ‘bijwoning’ werd
genoemd, nrs. 3960, 3961; nadat deze verbinding heeft plaatsgevonden gaan de innerlijke en
de uiterlijke mens het hemels huwelijk in, waarover nr. 3952; de oorzaak waarom het niet
eerder plaatsvindt, is diep verborgen, want het is het goede van de innerlijke mens dat zich
dan verbindt met het goede van de uiterlijke, en hierdoor met het ware daar en ook het goede
van de innerlijke mens door de aandoening van het ware daar met het goede van de uiterlijke
mens en ook met het ware daar, dus rechtstreeks en indirect, zie hierover de nrs. 3314, 3573,
3616.
Omdat dan de innerlijke mens voor het eerst verbonden wordt met de uiterlijke en met de
innerlijke mens alvorens deze verbinding heeft plaatsgevonden, er als het ware geen
verbinding is, dus als het ware dood, zoals eerder werd gezegd, wordt er dan ook gezegd:
‘God heeft mijn smaadheid verzameld’.
Dit nu is het wat wordt aangeduid door de smaadheid waarvan wordt gezegd dat God die
heeft verzameld, dat wil zeggen, afgenomen of haar daarvan bevrijd.
Maar door de woorden die volgen, namelijk door ‘Jehovah voege mij een andere zoon
daartoe’, waarnaar Jozef werd genoemd, wordt een andere verborgenheid aangeduid, die de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1638
volgende is: door Jozef wordt het geestelijk rijk van de Heer uitgebeeld, dus de geestelijke
mens, want in ieder geestelijk mens is dat rijk; het zijn twee dingen die de geestelijke mens
samenstellen, namelijk de naastenliefde en het geloof, of wat hetzelfde is, het goede en het
ware; het is de naastenliefde waaruit het geloof is of het goede waaruit het ware is, dat door
Jozef wordt uitgebeeld; en het is het geloof waarin de naastenliefde is of het ware waarin het
goede is, dat door de andere zoon wordt aangeduid en dat wordt uitgebeeld door Benjamin,
waarover (Genesis 35:16-18).
Zo is Jozef dus de hemels geestelijke mens en Benjamin de geestelijk hemelse; hoedanig dit
verschil is, kan vaststaan uit wat eerder meerdere malen is gezegd over het goede waaruit het
ware is en over het ware waarin het goede is; dit nu is het wat wordt aangeduid door de andere
woorden van Rachel ‘Jehovah voege mij een andere zoon daartoe’.
Maar deze verborgenheden kunnen niet worden gezien dan alleen door degenen die in de
naastenliefde van het geloof zijn, want zij zijn ten aanzien van de innerlijke dingen in het licht
van de hemel en in dit licht is ook het inzicht; niet echter door degenen die alleen in het licht
van de wereld zijn, want in dit licht is het inzicht niet, tenzij voor zoveel als dit het licht van
de hemel in zich heeft; voor de engelen die in het licht van de hemel zijn, behoren deze
dingen tot de meest algemene.
Hieruit kan nu vaststaan dat door die woorden, namelijk ‘God heeft mijn smaadheid
verzameld’ in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het Goddelijk Geestelijke wordt
aangeduid en in de innerlijke zin het geestelijk rijk van de Heer, of het goede van het geloof,
want dit is het geestelijke dat in dat rijk is; dat echter in de uiterlijke zin door die woorden de
zaliging wordt aangeduid en de bevruchting en de vermenigvuldiging, is omdat dit het gevolg
is. nr. 3971.
Wat echter het geestelijk rijk van de Heer is, kan vaststaan uit wat over dat rijk meerdere
malen is gezegd en getoond, namelijk dat het diegenen zijn die in de naastenliefde en daaruit
in het geloof zijn; dit rijk wordt onderscheiden van het hemelse rijk van de Heer, want daarin
zij diegenen die in de liefde tot de Heer zijn en daaruit in de naastenliefde; dezen stellen de
derde of de binnenste hemel samen, de geestelijken echter de tweede of de innerlijke hemel.
Dat eerst God wordt gezegd, namelijk ‘God heeft mijn smaadheid verzameld’ en gelijk daarna
Jehovah, namelijk ‘Jehovah voege mij een andere zoon daartoe’ heeft als oorzaak, dat de
eerstgenoemde naam de opklimming betreft vanuit het ware tot het goede, maar de
laatstgenoemde de neerdaling uit het goede tot het ware; de geestelijke mens is in het goede
van het geloof, dat wil zeggen in het goede waaruit het ware is; maar voordat hij geestelijk
wordt, is hij in het ware van het geloof, dat wil zeggen in het ware waarin het goede is; want
er wordt God gezegd wanneer er gehandeld wordt over het ware, Jehovah echter wanneer er
gehandeld wordt over het goede, nrs. 2586, 2807, 2822, 3921.
Dat door Jozef het geestelijk rijk van de Heer of de geestelijke mens wordt uitgebeeld, dus het
goede van het geloof, kan vaststaan uit die plaatsen in het Woord waar hij genoemd wordt,
zoals in de profetie van Jakob, toen Israël: ‘De zoon van een vruchtbare, Jozef, de zoon van
een vruchtbare aan een fontein, van een dochter, zij loopt over de muur; en de schutters
zullen hem verbitteren en beschieten en hem haten; en hij zal zitten in de stevigheid van zijn
boog en de armen van zijn handen zullen gesterkt worden door de handen van de Sterke
Jakobs; van daar de Herder, de Steen Israëls; door de God van uw vader, en Hij zal u helpen
en met Schaddai, en Hij zal u zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen
des afgronds welke beneden ligt, met zegeningen der borsten en van de baarmoeder; de
zegeningen van uw vader zullen te boven gaan de zegeningen van mijn verwekkers, tot aan
het verlangen van de heuvelen der eeuw; zij zullen zijn op het hoofd van Jozef en op de kruin
van de nazireeër zijner broederen’, (Genesis 49:22-26).
In deze profetische woorden ligt in de hoogste zin de beschrijving opgesloten van het
Goddelijk Geestelijke van de Heer, in de innerlijke zin die van Zijn geestelijk rijk; wat de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1639
afzonderlijke dingen behelzen, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in de
ontvouwing van dat hoofdstuk worden gezegd.
Evenzo in de profetie van Mozes: ‘Tot Jozef zei hij: Gezegend van Jehovah zij zijn land, van
de kostbare dingen des hemels, van de dauw, van de afgrond ook welke beneden ligt; en van
de kostbare dingen van de inkomsten der zon en van de kostbare dingen van het voortbrengsel
der maanden; en van de eerstelingen der bergen van het oosten en van de kostbare dingen der
aarde en van haar volheid; en het welbehagen van hem die in de braamstruik woont; zij
zullen komen op het hoofd van Jozef en op de kruin van de nazireeër van zijn broeders’,
(Deuteronomium 33:13-17).
Omdat door Israël de geestelijke Kerk van de Heer wordt uitgebeeld, nrs. 3305, 3654 zei
daarom Jakob, toen Israël, voor zijn dood tot Jozef: ‘Uw twee zonen die u geboren zijn in het
land van Egypte, voordat ik tot u in Egypte gekomen ben, zullen mijne zijn, Efraïm en
Menasse, zoals Ruben en Simeon.
De engel die mij verlost heeft van al het boze, zegene de knapen, opdat in hen mijn naam
genoemd worde en de naam mijner vaderen, Abraham en Izaäk en dat zij aanwassen in
menigte in het midden des lands’, (Genesis 48:5,16).
Want het zijn twee dingen die de geestelijke Kerk samenstellen: het verstands- en het
wilsdeel; het is het verstandelijke dat door Efraïm wordt uitgebeeld en het wilsdeel dat door
Menasse wordt uitgebeeld; vandaar blijkt duidelijk waarom de twee zonen van Jozef door
Jakob, toen Israël, als de zijne werden aangenomen en erkend; Efraïm wordt in het Woord,
vooral in het profetische, meermalen genoemd en daar wordt door hem het verstandelijke van
het ware en goede aangeduid, dat van de geestelijke Kerk is.
Bij Ezechiël: ‘Jehovah zei: Zoon des mensen, neem u een hout en schrijf daarop: Voor
Jehudah en voor de zonen Israëls, zijn genoten; en neme een hout en schrijf daarop: Voor
Jozef, het hout van Efraïm en van het ganse huis Israëls, zijn genoten; en verbind ze voor u,
het ene tot het andere, tot een enkel hout, opdat zij beide één zijn in uw hand.
Alzo zei de Heer Jehovih: Ik, ziet, Ik neem het hout van Jozef, hetwelk is in de hand van
Efraïm en van de stammen Israëls, zijn genoten en Ik zal dezelve voegen op het hout van
Jehudah en Ik zal ze maken tot een enkel hout en zij zullen één zijn in Mijn hand; en Ik zal ze
maken tot een enkele natie in het land, in de bergen Israëls; en zij zullen allen een enkele
koning tot koning hebben en zij zullen niet meer twee natiën zijn, en zij zullen niet meer in
twee koninkrijken wederom verdeeld worden’, (Ezechiël 37:16,17,19,22); daar wordt
gehandeld over het hemelse en geestelijke rijk van de Heer; het hemels rijk is Jehudah, nrs.
3654, 3881, 3921; het geestelijk rijk is Jozef, en dat die rijken niet twee zullen zijn, maar één;
zij zijn ook tot één gemaakt door de Komst van de Heer in de wereld; dat door de Komst van
de Heer de geestelijken werden gezaligd, zie de nrs. 2661, 2716, 2833, 2834; zij zijn het over
wie de Heer spreekt bij Johannes: ‘En Ik heb andere schapen, welke van deze stal niet zijn;
ook die moet Ik toebrengen en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één
Herder’, (Johannes 10:16); dat is het wat wordt aangeduid door de twee houten, namelijk van
Jehudah en van Jozef, die tot één verbonden zullen worden en één zullen zijn in de hand van
de Heer; want de hemelsen stellen de derde hemel samen, die de binnenste is; de geestelijken
echter de tweede, die de innerlijke is; en daar zijn zij één, omdat de ene in de andere invloeit,
namelijk de hemelse in de geestelijke hemel; het geestelijk rijk is zoals een vlak voor het
hemelse; en op deze wijze zijn zij tezamen bevestigd; want het Goddelijk hemelse in de derde
of binnenste hemel is de liefde tot de Heer, het hemels geestelijke daar is de naastenliefde;
deze, namelijk de naastenliefde, is het voornaamste in de tweede of de innerlijke hemel, waar
de geestelijken zijn; daaruit blijkt hoedanig de invloeiing is en ook hoedanig zij door de
invloeiing tezamen zijn bevestigd; het hout betekent het goede, zowel het goede van de liefde
tot de Heer als het goede van de naastenliefde jegens de naaste, nrs. 2784, 2812, 3720;
daarom werd het bevolen dat Jehudah en Jozef geschreven zouden worden op de houten, die
één zouden worden.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1640
Bij Zacharia: ‘Ik zal het huis van Jehudah machtig maken en het huis van Jozef zaligen en Ik
zal hen doen wonen, omdat Ik Mij over hen heb ontfermd; en zij zullen wezen alsof Ik hen niet
verlaten had, omdat Ik Jehovah hun God ben en Ik zal hun antwoorden’, (Zacharia 10:6); daar
wordt ook over beide rijken, namelijk het hemelse en het geestelijke, gehandeld; het hemelse
rijk is Jehudah en het geestelijk rijk is Jozef; en over de zaliging van de geestelijken.
Bij Amos: ‘Alzo zei Jehovah tot het huis Israëls: Zoekt Mij en gij zult leven; zoekt Jehovah en
gij zult leven, opdat Hij niet binnenvalle als een vuur in het huis van Jozef en het vertere, en
er niemand zij die het blusse; haat het boze en bemint het goede en vestigt in de poort het
gericht; misschien zal Jehovah God Zebaoth zich ontfermen over Jozefs overblijfselen’,
(Amos 5:4,6,15); daar worden ook de geestelijken door Jozef aangeduid; het huis Israëls is de
geestelijke Kerk, nrs. 3305, 3654; Jozef is het goede van die Kerk en daarom wordt er gezegd
‘Jehovah zei tot het huis Israëls: Zoekt Mij en gij zult leven, opdat Hij niet binnenvalle als een
vuur in het huis van Jozef’.
Bij David: ‘Herder Israëls, neem ter ore, die Jozef als een kudde leidt, die op de cherubim zit,
wek Uw sterkte op voor Efraïm en Benjamin en Menasse, wek op Uw macht en ga tot zaliging
voor ons’, (Psalm 80:2-4) eveneens; ook daar is Jozef de geestelijke mens; Efraïm, Benjamin
en Menasse zijn de drie dingen die van die Kerk zijn.
Bij dezelfde: ‘Heft een gezang aan en geeft de trommel, de liefelijke harp met de luit, blaast
de bazuin in de maand, in de rusttijd tot de dag van ons feest, omdat dit een statuut voor
Israël is, een gericht voor de God Jakobs; Hij heeft het gezet tot een getuigenis voor Jozef, als
Hij uitgegaan was tegen het land van Egypte; één lip die ik niet kende, heb ik gehoord’,
(Psalm 81:3-6); dat Jozef hier de geestelijke Kerk of de geestelijke mens is, blijkt daar uit elk
woord en elke uitdrukking, want er zijn in het Woord woorden die de geestelijke dingen
uitdrukken en er zijn woorden die de hemelse dingen uitdrukken en wel voortdurend waar dan
ook; hier zijn het woorden die de geestelijke dingen uitdrukken, zoals: gezang, trommel, harp
met de luit, de bazuin blazen in de maand, op de rusttijd op de dag van het feest; daaruit blijkt
ook dat er gehandeld wordt over de geestelijke Kerk, die Jozef is.
Bij Ezechiël: ‘Alzo zei de Heer Jehovih: Dit is de grens tot welke gij het land zult erven, naar
de twaalf stammen Israëls, de snoeren voor Jozef’, (Ezechiël 47:13); daar wordt over het
geestelijk rijk van de Heer gehandeld en daarom wordt er gezegd ‘de snoeren voor Jozef’.
Het is het Goddelijk Geestelijke van de Heer dat ook Zijn Koningschap wordt genoemd, want
het Koningschap van de Heer is het Goddelijk Ware, maar het Priesterlijke van Hem is het
Goddelijk Goede, nrs. 2015, 3009, 3670.
Het is het Koningschap zelf van de Heer, dat door Jozef wordt uitgebeeld, daarin dat hij
koning in het land van Egypte werd, over welke uitbeelding, vanuit de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer, elders.
Wat het Goddelijk Geestelijke van de Heer of het Goddelijk Ware aangaat, dat in de hoogste
zin door Jozef wordt uitgebeeld, dat is niet ín de Heer, maar úit de Heer; want de Heer is niet
dan het Goddelijk Goede, maar uit het Goddelijk Goede gaat het Goddelijk Ware voort.
Het is hiermee, ter vergelijking, gesteld als met de zon en het licht ervan; het licht is niet in de
zon, maar het gaat uit de zon voort; of zoals met vuur; het schijnsel is niet in het vuur, maar
het schijnsel gaat uit het vuur voort; het Goddelijk Goede zelf wordt ook in het Woord
vergeleken met de zon en ook met vuur en ook zon en vuur genoemd; het hemelse rijk van de
Heer leeft vanuit het goede dat uit de Heer voortgaat, het geestelijk rijk echter uit het ware
daaruit; en daarom verschijnt de Heer in het andere leven aan de hemelsen als Zon, maar aan
de geestelijken als Maan; zie de nrs. 1053, 1521, 1529-1531, 3636, 3643; want het is de
warmte en het licht die uit de zon voortgaan; vergelijkenderwijs is de warmte het goede van
de liefde, dat ook de hemelse en geestelijke warmte wordt genoemd; vergelijkenderwijs is het
licht het ware daaruit, dat ook het geestelijk licht wordt genoemd, zie de nrs. 3636, 3643;
maar in de hemelse warmte en het geestelijk licht welke voortgaan uit de Heer als uit een zon
in het andere leven, is het goede van de liefde en het ware van het geloof, dus de wijsheid en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1641
het inzicht, nrs. 1521-1523, 1542, 1619-1632, 2776, 3138, 3190, 3195, 3222, 3223, 3339,
3485, 3636, 3643, 3862; want de dingen die uit de Heer voortgaan, zijn levend; daaruit kan
vaststaan wat het Goddelijk Geestelijke is en vanwaar het geestelijk rijk en het hemels rijk is
en dat het geestelijk rijk het goede van het geloof is, dat wil zeggen, de naastenliefde, die uit
de Heer rechtsreeks invloeit en ook indirect door het hemelse rijk.
Het Goddelijk Geestelijke dat uit de Heer voortgaat, wordt in het Woord ‘de Geest der
Waarheid’ genoemd en het is het Heilig Ware en dit is niet van de een of andere geest, maar
het is van de Heer door de uit de Heer gezonden geest, zoals kan vaststaan uit de woorden van
de Heer zelf bij Johannes: ‘Wanneer Hij komen zal, de Geest der Waarheid, zal Hij u in al de
waarheid leiden, want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben,
zal Hij spreken; Hij zal u ook de toekomende dingen verkondigen; Hij zal Mij verheerlijken,
omdat Hij uit het Mijne zal nemen en het u verkondigen zal’, (Johannes 16:13,14).
* * * * *
3970. vers 25,26. En het geschiedde, als Rachel Jozef gebaard had en Jakob zei tot Laban:
Zend mij weg en ik moge gaan tot mijn plaats en tot mijn land.
Geef mijn vrouwen en mijn kinderen, omdat ik u om hen gediend heb en ik moge gaan, omdat
gij mijn dienst kent waarmee ik u gediend heb.
Het geschiedde, als Rachel Jozef gebaard had, betekent de erkenning van het door Jozef
uitgebeelde geestelijke; en Jakob zei tot Laban, betekent het goede van het natuurlijk ware tot
het zijdelings verwante goede uit Goddelijke oorsprong, waardoor er verbinding is van de
innerlijke dingen; zend mij weg en ik moge gaan tot mijn plaats en tot mijn land, betekent dat
toen het verlangen van het door Jakob uitgebeelde natuurlijke was naar de staat van de
verbinding met het Goddelijke van het redelijke; geef mijn vrouwen, betekent dat de
aandoeningen van het ware hiervan waren; en mijn kinderen, betekent ook de ware dingen
daaruit; omdat ik u om hen gediend heb, betekent vanuit de eigen macht; en ik moge gaan,
betekent de verbinding met het Goddelijk Redelijke; omdat gij mijn dienst kent waarmee ik u
gediend heb, betekent de arbeid en de beoefening vanuit de eigen macht.
3971. Het geschiedde, als Rachel Jozef gebaard had, dat dit de erkenning betekent van het
door Jozef uitgebeeld geestelijke, staat vast uit de betekenis van baren, namelijk erkennen,
waarover de nrs. 3905, 3911, 3915, 3919; uit de uitbeelding van Rachel, namelijk de
aandoening van het innerlijk ware, waarover de nrs. 3758, 3782, 3793, 3819; en uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het geestelijk rijk, dus de geestelijke mens, waarover nr. 3969
en dus het geestelijke; want omdat het geestelijke uit de Heer is, is dit het wat de geestelijke
mens maakt en verder ook het geestelijk rijk.
In wat voorafgaat werd door de zonen van Jakob uit de dienstmaagden en Lea gehandeld over
de opneming en de erkenning van de algemene ware dingen en tenslotte over de verbinding
ervan met de innerlijke mens, dus over de wederverwekking van de mens totdat hij geestelijk
wordt; Jozef is die geestelijke mens; in die dingen die nu hierna volgen wordt gehandeld over
de bevruchting en de vermenigvuldiging van het ware en het goede, die worden aangeduid,
door de kudde van kleinvee die Jakob zich door de kudde van Laban verwierf; want nadat de
verbinding met de innerlijke mens met de uiterlijke, of van de geestelijke met de natuurlijke
mens heeft plaatsgevonden, vindt de bevruchting van het goede en de vermenigvuldiging van
het ware plaats; want die verbinding is het hemels huwelijk bij de mens; uit dit huwelijk
worden zij geboren; vandaar ook is het, dat door Jozef in de uiterlijke zin de bevruchting en
de vermenigvuldiging wordt aangeduid, nrs. 3965, 3969; bevruchting wordt gezegd van het
goede en vermenigvuldiging van het ware, nrs. 43, 55, 913, 983, 2846, 2847.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1642
3972. En Jakob zei tot Laban; dat dit betekent het goede van het natuurlijk ware tot het
zijdelings verwante goede uit Goddelijke oorsprong, waardoor er verbinding is van de
innerlijke dingen, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het
natuurlijk ware, waarover de nrs. 3612, 3665, 3778; dat de verbinding van de innerlijke
dingen plaatsvindt door dat goede, werd eerder enige malen ontvouwd, zie de nrs. 3665, 3690
en elders.
Dit goede is het ook dat wordt aangeduid door de kudde van Laban waardoor Jakob zijn
kudde verwierf, waarover in wat volgt.
3973. Zend mij weg en ik moge gaan tot mijn plaats en tot mijn land; dat dit betekent, dat toen
het verlangen van het door Jakob uitgebeelde natuurlijke was, naar de staat van de verbinding
met het Goddelijke van het redelijke, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, die deze dingen
spreekt, namelijk het goede van het natuurlijk ware, waarover vlak hiervoor in nr. 3972; uit de
betekenis van de plaats, namelijk de staat, nrs. 2625, 2837, 3356, 3387; en uit de betekenis
van het land hier, namelijk het Goddelijke van het redelijke, want onder mijn land wordt zijn
vader Izaäk en zijn moeder Rebekka verstaan, want naar hen wilde hij gezonden worden en
gaan; dat Izaäk het Goddelijk Redelijke ten aanzien van het goede is, zie de nrs. 2083, 2630,
3012, 3194, 3210; en dat Rebekka het Goddelijk ware is verbonden met het Goddelijk Goede
van het redelijke, nrs. 3012, 3013, 3077; dat dit het verlangen van de verbinding is, blijkt uit
de aandoening die in de woorden ligt.
3974. Geef mijn vrouwen; dat dit betekent dat de aandoeningen van het ware ervan waren en
dat ‘en mijn kinderen’ betekent, ook de ware dingen daaruit, staat vast uit de betekenis van de
vrouwen, namelijk de aandoeningen van het ware, zijn vrouw Lea de aandoening van het
uiterlijk ware en Rachel de aandoening van het innerlijk ware, waarover eerder; en uit de
betekenis van de kinderen, namelijk de ware dingen daaruit; want door de zonen worden de
ware dingen aangeduid, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 3373, door de kinderen, namelijk uit
de vrouwen, de ware dingen daaruit.
Bij de Ouden was het een inzetting dat de vrouwen die aan de knechten werden gegeven, van
de heer zouden zijn bij wie zij dienden en ook de kinderen uit hen, zoals kan vaststaan bij
Mozes: ‘Als gij een Hebreeuwse knecht kopen zult, zes jaren zal hij dienen en in het zevende
jaar zal hij vrij uitgaan, om niet; indien hem zijn heer een vrouw gegeven en zij hem zonen of
dochters gebaard zal hebben, zo zal de vrouw en haar kinderen haars heren zijn en hij zal met
zijn lichaam uitgaan’, (Exodus 21:2,4).
Omdat dit ook een inzetting was in de Oude Kerk en vandaar aan Laban bekend, eiste hij
daarom voor zich zowel de vrouwen als de kinderen van Jakob op, zoals blijkt in het volgende
hoofdstuk, ‘Laban zei tot Jakob: De dochters zijn mijn dochters en de zonen mijn zonen en de
kudde mijn kudde en al wat gij ziet, dat is mijn’, (Genesis 31:43); omdat Jakob dit wist, zegt
hij tot Laban: ‘Geef mijn vrouwen en mijn kinderen’.
Maar door die inzetting, waarover bij Mozes in de aangehaalde plaats, werd het recht
uitgebeeld van de innerlijke of redelijke mens op de goede en ware dingen van de uiterlijke of
natuurlijke mens, die hij zich verworven heeft; want door de knecht werd het ware van het
natuurlijke uitgebeeld hoedanig het in de aanvang is, voordat de echte ware dingen worden
ingeboezemd; het ware dat er in de aanvang is, is niet het ware, maar het verschijnt als het
ware, niettemin is het van dienst als middel om de echte ware en goede dingen binnen te
brengen, zoals eerder werd getoond; en daarom wordt het, wanneer de goede en ware dingen
daardoor of door de dienst ervan zijn ingeboezemd, dan heengezonden en worden de zo
verworven echte dingen teruggehouden; vanwege de oorzaak van deze uitbeelding werd die
wet ten aanzien van de dienstknechten gegeven.
Maar wat Jakob aangaat, hij was geen gekochte knecht, maar uit een aanzienlijker familie dan
Laban; hijzelf, namelijk Jakob, kocht zich de dochters van Laban, dus ook de kinderen uit
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1643
haar, door zijn dienst, want zij waren hem als loon; daarom was Labans standpunt hierover
niet gepast; en bovendien werd door de Hebreeuwse knecht het ware aangeduid dat van dienst
is om de echte goede en ware dingen binnen te brengen, en door zijn vrouw de aandoening
van het natuurlijk goede; anders met Jakob: door hem wordt het goede van het natuurlijk ware
uitgebeeld en door zijn vrouwen de aandoeningen van het ware; door Laban wordt ook niet
dat uitgebeeld wat werd uitgebeeld door de heer in de besproken wet over de Hebreeuwse
dienstknecht, namelijk het redelijke, maar het zijdelings verwante goede, nrs. 3612, 3665,
3778, dat zodanig is dat het niet het echte goede is, maar als het echte verschijnt en van dienst
is om de ware dingen binnen te brengen, nrs. 3665, 3690; en deze waren dus van Jakob.
Deze zaken die nu zijn aangevoerd, zijn weliswaar van dien aard dat zij slechts binnen het
bereik van uiterst weinigen vallen, omdat de meesten niet weten wat het ware en het goede
van het natuurlijke is en dat deze zijn onderscheiden van het ware en goede van het redelijke,
en te minder dat niet echte goede en ware dingen en die toch als echte verschijnen, van dienst
zijn om de echte ware en goede dingen binnen te brengen, vooral in het begin van de
wederverwekking; toch mogen deze dingen, omdat die het zijn die zijn bevat in de innerlijke
zin van deze woorden en eveneens in de innerlijke zin van de volgende, over de kudde van
Laban waaruit Jakob voor zich een kudde verwierf, niet verzwegen worden; misschien zullen
er zijn die het begrijpen; zij die in het verlangen zijn om zulke dingen te weten, dat wil zeggen
die in de aandoening van het geestelijk goede en ware zijn, worden in zulke dingen verlicht.
3975. Omdat ik u om hen gediend heb; dat dit betekent vanuit de eigen macht, staat vast uit de
betekenis van dienen, namelijk de arbeid en de beoefening, waarover de nrs. 3824, 3846; en
wanneer dit wordt gezegd met betrekking tot de Heer, is het de eigen macht, want de Heer
heeft Zich uit eigen macht de Goddelijke goede dingen en de Goddelijke ware dingen
verworven en Zijn Menselijke Goddelijk gemaakt, zie de nrs. 1616, 1749, 1755, 1921, 2025,
2026, 2083, 2500, 2523, 2632, 2816, 3382.
3976. En ik moge gaan; dat dit de verbinding met het Goddelijk Redelijke betekent, staat vast
uit de betekenis van gaan, namelijk tot zijn plaats en tot zijn land, als eerder in nr. 3973,
waardoor het verlangen van de verbinding met het Goddelijke van het redelijke wordt
aangeduid.
3977. Omdat gij mijn dienst kent waarmee ik u gediend heb; dat dit de arbeid en de
beoefening vanuit de eigen macht betekent, kan vaststaan uit hetgeen vlak hiervoor in nr.
3975 is gezegd en aangevoerd, dus zonder verdere ontvouwing.
Wat deze dingen verder behelzen, blijkt uit wat eerder in nr. 3974 is gezegd en uit hetgeen
volgt.
3978. vers 27-30. En Laban zei tot hem: Zo ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen, ik
heb bevonden en Jehovah heeft mij om uwentwil gezegend.
En hij zei: Geef mij te kennen uw loon over mij en ik zal het geven.
En hij zei tot hem: Gij weet hoedanig ik u gediend heb en hoedanig uw verwerving met mij
geweest is.
Omdat het weinig was dat gij vóór mij gehad hebt en het is tot een menigte uitgebroken en
Jehovah heeft u gezegend aan mijn voet; en nu, wanneer zal ik ook maken voor mijn huis.
Laban zei tot hem, betekent de doorvatting vanuit dat goede dat door Laban wordt aangeduid;
zo ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen, betekent de geneigdheid; ik heb bevonden
en Jehovah heeft mij om uwentwil gezegend, betekent dat het vanuit het Goddelijke was, ter
wille van het goede van het natuurlijke, waaraan het van dienst zou zijn; en hij zei: Geef mij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1644
te kennen uw loon over mij en ik zal het geven, betekent dat het uit zichzelf zou geven wat het
wilde; en hij zei tot hem: Gij weet hoedanig ik u gediend heb, betekent dat het zijn gezindheid
en macht kende; en hoedanig uw verwerving met mij geweest is, betekent ook vanuit het
Goddelijke; omdat het weinig was dat gij vóór mij gehad hebt, betekent dat zijn goede
onvruchtbaar is voordat het verbonden wordt; en het is tot een menigte geworden, betekent de
vruchtbaarheid daarna; en Jehovah heeft u gezegend aan mijn voet, betekent dat het was uit
het Goddelijke dat van het natuurlijke was; en nu, wanneer zal ik ook maken voor mijn huis,
betekent dat nu zijn goede daaruit bevrucht zal worden.
3979. Laban zei tot hem: dat dit de doorvatting betekent vanuit dat goede dat door Laban
wordt aangeduid, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk de doorvatting, waarover de
nrs. 1898, 1919, 2080, 2619, 2862, 3509, 3395; en de uitbeelding van Laban, namelijk het
zijdelings verwante goede vanuit het Goddelijke, waarover de nrs. 3612, 3665, 3778; dat het
de doorvatting vanuit dat goede is die wordt aangeduid door ‘Laban zei tot hem’, komt omdat
personen in het Woord niets anders betekenen dan dingen, in de hoogste zin de Goddelijke
dingen bij de Heer, in de innerlijke zin zulke dingen bij de mens als waarover gehandeld
wordt; dus door twee personen twee dingen bij dezelfde mens.
3980. Zo ik, ik bid u, genade gevonden heb in uw ogen; dat dit de geneigdheid betekent, staat
vast uit de betekenis van genade vinden in iemands ogen, namelijk de geneigdheid; met
betrekking tot het goede dat door Laban wordt aangeduid, wordt van geneigdheid gesproken,
wanneer het aanwezig wil zijn; wie nadenkt of kan nadenken over de aandoeningen van het
goede en ware die bij hem zijn en ook over het verkwikkelijke en de lust, zal een geneigdheid
bemerken die meer overhelt tot de ene dan tot de andere; maar zonder bespiegeling
verschijnen deze en dergelijke dingen niet.
3981. Ik heb bevonden en Jehovah heeft mij om uwentwil gezegend; dat dit betekent dat het
vanuit het Goddelijke was, ter wille van het goede van het natuurlijke waaraan het van dienst
zou zijn, staat vast uit de betekenis van bevinden dat Jehovah heeft gezegend, namelijk zeker
weten dat het vanuit het Goddelijke is; dat het was ter wille van het goede van het natuurlijke
waaraan het van dienst zou zijn, wordt aangeduid door ‘om uwentwil’, want Jakob is het
goede van het natuurlijk ware, nrs. 3659, 3669, 3677, 3775, 3829; en Laban is het zijdelings
verwante goede dat van dienst is, zoals eerder hier en daar werd getoond; men zie ook hierna
de nrs. 3982, 3986.
3982. En hij zei: Geef mij te kennen uw loon over mij en ik zal het geven; dat dit betekent dat
het uit zichzelf zou geven wat het wilde, kan zonder ontvouwing vaststaan.
De dingen die tot dusver werden gezegd zijn van dien aard dat zij niet helder voor het
verstand verklaard kunnen worden, zowel omdat het gemoed niet in één ogenblik van de
historische dingen over Laban en Jakob kan worden afgebogen tot de geestelijke dingen
waarover in de innerlijke zin wordt gehandeld, want het historische kleeft steeds aan en
vervult de voorstelling, terwijl het toch als het ware teniet moet gaan, opdat de dingen die niet
historisch zijn in een samenhang worden begrepen en ook omdat men een helder begrip moet
hebben over die goede dingen die door de een en de ander, namelijk door Laban en Jakob
worden uitgebeeld en dat het goede dat door Laban wordt uitgebeeld, zodanig is dat het
slechts een nuttig goede is, namelijk om de echte ware en goede dingen binnen te leiden en
dat het, wanneer het dat nut heeft betracht, daarna wordt achtergelaten; er is reeds eerder
daarover gehandeld hoedanig dat goede is.
Het is daarmee zo gesteld als met dat onrijpe dat eerst in de vrucht is, waardoor het sap wordt
binnengeleid en dat wanneer het van dienst is geweest daarna verwelkt en de vruchten rijpen
door andere vezels en tenslotte door vezels van het echte sap; het is bekend dat de mens in de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1645
kindsheid en in de knapenjaren tal van dingen leert ter wille van dat nut alleen, dat hij door
die dingen, als door middelen, nuttige dingen leert en door deze dingen geleidelijk nog
nuttiger dingen, totdat hij tenslotte die dingen leert die van het eeuwige leven zijn; en dat
wanneer hij deze leert, de vorige dingen vrijwel in vergetelheid zijn geraakt.
Evenzo wordt de mens wanneer hij opnieuw uit de Heer wordt geboren, door tal van
aandoeningen van het goede en ware geleid die niet de aandoeningen van het echte goede en
ware zijn, maar slechts van nut om die te begrijpen, daarna om daarvan doordrenkt te worden;
en wanneer de mens daarvan doordrenkt is, dan worden de vorige dingen aan de vergetelheid
prijsgegeven en achtergelaten, omdat zij alleen als middelen van dienst waren geweest.
Zo is het ook gesteld met het zijdelings verwante goede dat door Laban wordt aangeduid, ten
opzichte van het goede van het ware dat door Jakob wordt aangeduid en ook door de kudde
van kleinvee van de een en de ander, die zijn bevat in deze en de volgende dingen, maar zij
zijn historisch voorgelegd, opdat het Woord met verlustiging zal worden gelezen, ook door de
jeugd en de eenvoudigen, te dien einde, dat wanneer zij in het heilig verkwikkelijke vanuit de
historische zin zijn, de engelen bij hen in de heiligheid van de innerlijke zin zijn; en deze,
namelijk de innerlijke zin, is evenredig aan het inzicht van de engelen, terwijl de uiterlijke zin
evenredig is aan het menselijk inzicht; vandaar de vergezelschapping van de mens met de
engelen, wat de mens in het geheel niet weet, maar hij wordt daardoor slechts een soort
verkwikking gewaar waarin het heilige is.
3983. En hij zei tot hem: Gij weet hoedanig ik u gediend heb; dat dit betekent dat het zijn
gezindheid en macht kende, kan vaststaan uit het verband van de dingen in de innerlijke zin;
dat weten hoedanig iemand is, wil zeggen, zijn gezindheid kennen, is duidelijk; en dat
hoedanig hij is in de dienst, of hoedanig ik gediend heb, wil zeggen de macht kennen, kan
vaststaan uit de betekenis van dienen hier, namelijk de eigen macht, waarover de nrs. 3975,
3977; want door Jakob wordt het Goddelijke van het Natuurlijke van de Heer ten aanzien van
het goede van het ware uitgebeeld, dat de macht heeft.
Daaruit volgt dat ‘hoedanig de verwerving met mij geweest is’ betekent dat het ook vanuit het
Goddelijke was.
3984. Omdat het weinig was dat gij vóór mij gehad hebt; dat dit betekent dat zijn goede
onvruchtbaar is, tenzij het wordt verbonden, kan ook vaststaan uit het verband in de innerlijke
zin; want er wordt gehandeld over de hoedanigheid van het door Laban uitgebeelde goede,
voordat het verbonden was met het goede van het ware, dat Jakob is, namelijk dat het van
weinig nut, dat wil zeggen, onvruchtbaar was.
Maar uit wat nu volgt, zal blijken hoe het hiermee is gesteld.
3985. En het is tot een menigte uitgebroken; dat dit de vruchtbaarheid daarna betekent, staat
vast uit de betekenis van ‘tot een menigte uitbreken’, namelijk de vruchtbaarheid, en wel
nadat het verbonden was.
3986. En Jehovah heeft u gezegend aan mijn voet; dat dit betekent uit het Goddelijke dat van
het natuurlijke was, staat vast uit de betekenis van Jehovah zegende, namelijk met het goede
begiftigd worden, waarover de nr. 3406 en de verbinding, nrs. 3504, 3514, 3530, 3565, 3584;
dus is ‘Jehovah zegenen’ begiftigd worden met het Goddelijk goede door de verbinding, hier
met het goede van het natuurlijke, dat door Jakob wordt uitgebeeld.
Het is het natuurlijke dat door de voet wordt aangeduid; dat de voet het natuurlijke is, zie de
nrs. 2162, 3147, 3761; en verder zal het vaststaan uit de overeenstemming van de Grootste
Mens met de afzonderlijke dingen bij de mens, aan het einde van de hoofdstukken.
Vandaar blijkt dat door ‘Jehovah heeft u gezegend aan mijn voet’ wordt aangeduid uit het
Goddelijke dat van het natuurlijke was.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1646
De verborgenheid die in deze dingen en in die hieraan voorafgaan, schuilt, is aan weinigen, zo
al iemand, bekend en daarom moet zij onthuld worden.
De goede dingen die bij de mensen zowel binnen de Kerk als buiten de Kerk zijn, zijn geheel
en al verschillend en wel zozeer verschillend, dat het goede van de ene mens niet volslagen
gelijk is aan het goede van de andere; de verscheidenheden ontstaan door de ware dingen
waarmee de goede dingen worden verbonden; want elk goede heeft zijn hoedanigheid uit de
ware dingen en de ware dingen hebben hun wezenlijkheid uit de goede dingen; de
verscheidenheden ontstaan ook uit de aandoeningen die van ieders liefde zijn en deze worden
aan de mens ingeworteld en toegeëigend door zijn leven; er zijn bij de mens, ook binnen de
Kerk, weinig echte ware dingen en nog minder bij de mens buiten de Kerk; vandaar zijn er
zelden aandoeningen van het echte ware; maar toch worden degenen die in het goede van het
leven zijn of die in de liefde tot de Heer en in de naastenliefde jegens de naaste leven,
gezaligd; dat zij gezaligd kunnen worden, komt daarvandaan dat het Goddelijke van de Heer
is gelegen in het goede van de liefde tot de Heer en in het goede van de naastenliefde jegens
de naaste en waar het Goddelijke in is, daar worden alle dingen in orde geschikt zodat zij met
de echte goede en de echte ware dingen die in de hemelen zijn, verbonden kunnen worden;
dat dit zo is, kan vaststaan uit de gezelschappen die de hemel samenstellen en die ontelbaar
zijn en die alle en elk afzonderlijk ten aanzien van het goede en ware verschillend zijn;
niettemin vormen zij samen één enkele hemel .
Het is daarmee zo gesteld als met de leden en organen van het menselijk lichaam, die, hoewel
zij overal verschillend zijn, toch één mens samenstellen; want nooit wordt een eenheid,
wanneer het met meerdere eenheden wordt opgebouwd, uit eenheden opgebouwd die
hetzelfde zijn of die volstrekt eender zijn, maar uit verschillende die harmonisch verbonden
zijn, geven één geheel; evenzo is het gesteld met de goede en ware dingen in de geestelijke
wereld, die hoewel zij verschillend zijn en wel dermate dat zij niet volstrekt eender zijn bij de
een als bij de ander, toch één maken uit het Goddelijke door de liefde en de naastenliefde,
want de liefde en de naastenliefde is de geestelijke verbinding; hun verscheidenheid is de
hemelse harmonie en deze maakt zo’n samenstemming dat zij één zijn in het Goddelijke, dat
wil zeggen, in de Heer.
Bovendien zijn het goede van de liefde tot God en het goede van de naastenliefde jegens de
naaste, hoezeer de ware dingen ook verschillend zijn en hoezeer de aandoeningen van het
ware ok verschillend zijn, niettemin ontvankelijk voor het echte ware en goede, want zij zijn
om zo te zeggen niet hard en weerbarstig, maar als het ware zacht en meegaand, want zij laten
zich door de Heer leiden en zo tot het goede buigen en door het goede tot Hem; anders
degenen die in de liefde van zich en van de wereld zijn; zij laten zich niet leiden en buigen
door de Heer en tot de Heer, maar verzetten zich hard, want zij willen zichzelf leiden en
temeer wanneer deze mensen in bevestigde beginselen van het valse zijn; zolang zij van dien
aard zijn, laten zij het Goddelijke niet toe.
Hieruit kan nu vaststaan wat in de innerlijke zin wordt aangeduid door die woorden die Jakob
tot Laban sprak, want door Laban wordt een goede aangeduid dat niet echt is, omdat er geen
echte ware dingen in zijn geplant; toch is het zodanig dat zij daarmee verbonden kunnen
worden en dat het Goddelijke daarin kan zijn; het komt vooral voor bij jonge kinderen,
voordat die de echte ware dingen hebben opgenomen en zo’n goede is ook bij de eenvoudigen
binnen de Kerk, die weinig ware dingen van het geloof weten, maar toch in naastenliefde
leven; en zo’n goede is ook bij de rechtschapen natiën, die in een heilige eredienst van hun
goden zijn; door zo’n goede kunnen de echte ware en goede dingen worden binnengeleid,
zoals kan vaststaan uit wat gezegd is over de kleine kinderen en de eenvoudigen binnen de
Kerk, nr. 3690 en over de rechtschapen natiën buiten de Kerk, nrs. 2598-2603.
3987. En nu, wanneer zal ik ook maken voor mijn huis; dat dit betekent dat nu zijn goede
daaruit bevrucht zal worden, staat vast uit de betekenis van het huis, namelijk het goede,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1647
waarover de nrs. 2233, 2234, 3128, 3652; hier ‘mijn huis’, te weten het goede dat door Jakob
wordt aangeduid; dat ‘voor dit huis maken’ wil zeggen dat het goede daaruit bevrucht wordt,
blijkt daaruit dat nu gehandeld wordt over de bevruchting van het goede en de
vermenigvuldiging van het ware; want door Jozef, de laatstgeborene, wordt die bevruchting
aangeduid, nrs. 3965, 3969, 3971; en door de kudde die Jakob zich verwierf door de kudde
van Laban, wordt die aanduiding beschreven.
Dat het goede niet wordt bevrucht, noch het ware vermenigvuldigd voordat de verbinding van
de uiterlijke mens met de innerlijke heeft plaatsgevonden, kan hieruit vaststaan, dat het van de
innerlijke mens is de ander het goede te willen en vandaar het goede te denken en dat het van
de uiterlijke mens is het goede te doen en vandaar het goede te leren; tenzij het goede doen
verbonden is met het goede willen en het goede leren met het goede denken, heeft men het
goede niet; want de bozen kunnen het boze willen en het goede doen en ook het boze denken
en het goede leren, zoals eenieder bekend kan zijn; de huichelaars en de profanen zijn meer
dan de anderen in die beoefening en kunst en zelfs dermate dat zij zich als engelen van het
licht kunnen voordoen, terwijl zij toch van binnen duivels zijn.
Daaruit kan vaststaan dat het goede bij niemand bevrucht kan worden tenzij het goede doen
verbonden is met het goede willen en het goede leren verbonden is met het goede denken, dat
wil zeggen, tenzij de uiterlijke mens verbonden is met de innerlijke mens.
3988. vers 31-33. En hij zei: Wat zal ik u geven; en Jakob zei: Gij zult mij niet wat ook geven,
indien gij mij dit woord doen zult; ik zal terugkeren, ik zal weiden, ik zal uw kudde van
kleinvee hoeden.
Ik zal heden door uw ganse kudde gaan, daaruit verwijderende al het gespikkelde en geplekte
vee en al het zwarte vee onder de lammeren en het geplekte en gespikkelde onder de geiten en
het zal mijn loon zijn.
En mijn gerechtigheid zal voor mij antwoorden op de dag van morgen, omdat gij komt over
mijn loon voor u; al wat niet gespikkeld en geplekt is onder de geiten en zwart onder de
lammeren, dat zij gestolen met mij.
Hij zei: Wat zal ik u geven, betekent de erkentenis; en Jakob zei: betekent het antwoord; gij
zult mij niet wat ook geven, indien gij mij dit woord doen zult, betekent dat het aangebracht
zal worden van de zijde van het goede dat vanuit het ware is; ik zal terugkeren, ik zal weiden,
ik zal uw kudde van kleinvee hoeden, betekent dat het door Laban aangeduide goede tot nut
moet worden aangewend; ik zal heden door uw ganse kudde gaan, betekent dat Hij al het
goede doorvat hoedanig het is; daaruit verwijderende al het gespikkelde en gevlekte vee,
betekent dat al het goede dat van Hem is, waarmee het boze gemengd is, namelijk het
gespikkelde en waarmee het valse gemengd is, namelijk het geplekte, gescheiden zal worden;
en al het zwarte vee onder de lammeren, betekent het eigene van de onschuld, dat van het
door Laban aangeduide goede is; en het geplekte en gespikkelde onder de geiten, betekent dat
daarna al het goede van het ware waarin het valse en het boze gemengd is, het Zijne zal zijn;
en het zal mijn loon zijn, betekent dat het uit Hemzelf is; en mijn gerechtigheid zal voor mij
antwoorden, betekent de Goddelijke Heiligheid die Hij heeft; op de dag van morgen, betekent
tot in het eeuwige; omdat gij komt over mijn loon voor u, betekent het eigene van Hemzelf; al
wat niet gespikkeld en geplekt is onder de geiten, betekent wat niet vanuit het onder Laban
verstane goede gemengd is met het boze en valse in de goede dingen van het ware; en zwart
onder de lammeren, betekent de eerste staat van de onschuld; dat zij gestolen door mij,
betekent dat het niet van Hem was.
3989. Hij zei: Wat zal ik u geven; dat dit de erkentenis betekent kan duidelijk zijn, omdat het
een uitnodiging en een vraag is om te weten te komen wat en hoeveel hij als loon wilde
hebben.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1648
Dat ‘en Jakob zei’ het antwoord betekent, is zonder verklaring duidelijk.
3990. Gij zult mij niet wat ook geven, indien gij mij dit woord doen zult; dat dit betekent dat
het aangebracht zal worden van de zijde van het goede dat vanuit het ware is, staat vast uit de
betekenis van ‘niet wat ook geven’, namelijk niet gebracht worden uit het goede dat door
Laban wordt uitgebeeld, maar uit het goede dat door Jakob wordt uitgebeeld, namelijk het
goede van het ware, waarover de nrs. 3669, 3677, 3829; wat echter aangebracht moet worden,
wordt in wat volgt beschreven.
3991. Ik zal terugkeren, ik zal weiden, ik zal uw kudde van kleinvee hoeden; dat dit betekent
dat het door Laban uitgebeelde goede tot nut moet worden aangewend, namelijk om de echte
goede en ware dingen binnen te brengen, zoals eerder werd getoond, staat vast uit de
betekenis van de kudde van kleinvee, hier van Laban, namelijk het door hem uitgebeelde
goede; terugkeren, weiden en zijn kudde hoeden, is tot nut aanwenden, zoals ook blijkt uit wat
volgt, want Jakob verwierf zich door die kudde de zijne, want zij diende hem tot middel, dus
tot nut.
3992. Daaruit verwijderende al het gespikkelde en geplekte vee; dat dit betekent dat al het
goede en ware dat van Hem is, waarmee het boze gemengd is, namelijk het gespikkelde en
waarmee het valse gemengd is, te weten het geplekte, gescheiden zal worden, staat vast uit de
betekenis van verwijderen, namelijk scheiden; en uit de betekenis van het vee, dat hier de
geiten en de lammeren zijn, namelijk de goede en ware dingen, waarover de nrs. 1824, 3519.
Dat hierin en de volgende dingen van dit hoofdstuk verborgenheden zijn gelegen, kan men
daaruit zien dat het voor het merendeel dingen zijn die niet waardig zouden zijn om in het
Goddelijk Woord vermeld te worden, indien daarin niet dieper verborgen dingen gelegen zijn,
dan zoals die dingen zijn die in de letter verschijnen, zoals dat Jakob als loon het gespikkelde
en geplekte vee onder de geiten vroeg en het zwarte onder de lammeren; dat hij daarna in de
goten stokken van de hazelaar en van de plataan legde, afgeschild tot het witte, voor Labans
kudden toen zij verhit werden; en dat hij, wat de lammeren betreft, de aangezichten van de
kudde stelde naar het bonte en het zwarte in Labans kudde; en dat hij dus zo niet met een
goede maar met een boze kunstgreep rijk werd; in deze dingen verschijnt niet enig
Goddelijks, terwijl toch het Woord in alle en in de afzonderlijke dingen en ten aanzien van de
kleinste jota Goddelijk is; en bovendien dient het tot niets, draagt zelfs niet het minste tot het
heil bij om dit te weten, terwijl toch het Woord, omdat het Goddelijk is, niets anders in zich
bevat dan alleen zulke dingen die bevorderlijk zijn tot het heil en tot het eeuwige leven;
hieruit en uit dergelijke dingen elders kan eenieder opmaken dat daarin een verborgenheid is
gelegen en dat de afzonderlijke dingen, hoewel zij zodanig in de letterlijke zin zijn,
Goddelijke dingen binnenin zich dragen.
Wat zij echter binnenin zich dragen, kan nooit voor iemand duidelijk zijn dan vanuit de
innerlijke zin, dat wil zeggen, tenzij hij weet hoe deze dingen door de engelen worden
doorvat, want zij zijn in de geestelijke zin, zoals de mens in de historisch-natuurlijk is; en
hoezeer deze twee zinnen qua betekenis over en weer van elkaar verwijderd verschijnen,
hoewel zij ten nauwste verbonden zijn, kan uit deze en de overige dingen glashelder blijken.
De verborgenheid zelf die in deze en de volgende dingen van dit hoofdstuk is gelegen, kan
men weliswaar weten uit wat eerder over Laban en Jakob is gezegd, namelijk dat Laban zo’n
goede is waardoor de echte en ware dingen kunnen worden binnengeleid en dat Jakob het
goede van het ware is; maar omdat weinigen weten wat het met het geestelijk goede
overeenstemmende natuurlijke is en er nog minder zijn die weten wat het geestelijk goede is
en dat er overeenstemming moet zijn en nog weer minder, dat een bepaald goede dat als het
goede verschijnt, het middel is om de echte goede en ware dingen binnen te leiden, kunnen
daarom de verborgenheden die hierover handelen, niet licht begrijpelijk uiteengezet worden,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1649
want zij vallen in de schaduw van het verstand en het is alsof iemand een vreemde taal spreekt
en hoe helder hij daarin zijn onderwerp ook uiteenzet, verstaat de toehoorder hem toch niet;
maar hoewel het zo is, moet het toch gezegd worden, omdat datgene wat het Woord in de
innerlijke zin verbergt, geopend moet worden.
Hier wordt in de hoogste zin gehandeld over de Heer, hoe Hij Zijn Natuurlijke Goddelijk
maakte; en in de uitbeeldende zin over het natuurlijke bij de mens, hoe de Heer dat
wederverwekt en tot overeenstemming met zijn innerlijke mens brengt, dat wil zeggen met de
mens die leven zal na de dood van het lichaam en dan de geest van de mens wordt genoemd,
die wanneer hij van het lichaam is losgemaakt, alle dingen met zich draagt die van de
uiterlijke mens zijn, behalve de beenderen en het vlees.
Indien de overeenstemming van de innerlijke mens met de uiterlijke niet is bewerkstelligd in
de tijd of in het leven van het lichaam, komt zij daarna niet tot stand; over de verbinding van
de een en de ander door de wederverwekking uit de Heer, wordt hier in de innerlijke zin
gehandeld.
Er is gehandeld over de algemene ware dingen die de mens moet opnemen en erkennen
voordat hij kan worden wederverwekt; door de tien zonen van Jakob uit Lea en de
dienstmaagden werden die dingen aangeduid; en er werd, nadat hij ze heeft opgenomen en
erkend, gehandeld over de verbinding van de uiterlijke mens met de innerlijke of van de
natuurlijke met de geestelijke en dit werd aangeduid door Jozef; nu wordt overeenkomstig de
orde gehandeld over de bevruchting van het goede en de vermenigvuldiging van het ware en
dat die pas ontstaat wanneer de verbinding heeft plaatsgehad en ontstaat; voor evenzoveel als
de verbinding heeft plaatsgevonden; het zijn deze dingen die worden aangeduid door de
kudde van kleinvee die Jakob zich verwierf door de kudde van Laban; de kudde betekent daar
het goede en het ware, zoals vele malen elders in het Woord, de kudde van Laban het goede
dat door Laban wordt uitgebeeld en hoedanig dit is, werd eerder gezegd; de kudde van Jakob
betekent het echte goede en ware dat door het eerstgenoemde wordt verworven; maar hoe de
echte goede en ware dingen worden verworven, wordt hier beschreven; maar dit kan men
geenszins begrijpen tenzij men weet wat in de innerlijke zin wordt aangeduid door het
gespikkelde, wat door het geplekte, wat door het zwarte en wat door het witte en daarom moet
hier daarover eerst worden gehandeld.
Het gespikkelde en geplekte is dat wat vanuit het zwarte en het witte is; het zwarte betekent in
het algemene het boze, in het bijzonder het eigene van de mens, omdat dit niets dan het boze
is; het duistere echter betekent het valse en in het bijzonder de beginselen van het valse; het
witte betekent in de innerlijke zin het ware, eigenlijk de gerechtigheid en de verdienste van de
Heer en vandaar de gerechtigheid en verdienste bij de mens; dit witte wordt het blanke
genoemd, want het blinkt van het licht dat uit de Heer is; in de tegenovergestelde zin echter
betekent het witte de eigen gerechtigheid of de eigen verdienste; want het ware zonder het
goede gaat met zo’n verdienste gepaard, want wanneer iemand het goede doet, niet vanuit het
goede van het ware, dan wil hij altijd beloond worden, want hij doet het ter wille van zichzelf;
maar wanneer hij het ware doet vanuit het goede, dan wordt dat verlicht vanuit het licht dat uit
de Heer is.
Daaruit blijkt wat het geplekte is, namelijk dat dit het ware is waarmee het valse is gemengd;
en wat het gespikkelde is, dat dit het goede is waarmee het boze is gemengd.
Er verschijnen daadwerkelijk kleuren in het andere leven, zo schoon en glanzend dat zij niet
beschreven kunnen worden, nrs. 1053, 1624; zij zijn vanuit de schakering van het licht en de
schaduw in het wit en het zwart; maar hoewel het licht daar voor de ogen als licht verschijnt,
is het toch niet zoals het licht in de wereld; het licht in de hemel heeft inzicht en wijsheid in
zich, want het Goddelijke Inzicht en de Goddelijke Wijsheid uit de Heer vertoont zich daar als
licht en verlicht ook de gehele hemel, nrs. 2776, 3138, 3167, 3190, 3195, 3222, 3223, 3225,
3339, 3340, 3341, 3485, 3636, 3643, 3862.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1650
Ook de schaduw in het andere leven is, hoewel die als schaduw verschijnt, toch niet zoals de
schaduw in de wereld, want de schaduw is daar de afwezigheid van licht en dus een gemis aan
inzicht en wijsheid; vandaar nu het witte en het zwarte en omdat zij ontstaan vanuit het licht
daar waarin het inzicht en de wijsheid is en vanuit de schaduw wat het gemis daaraan is, is het
duidelijk dat door deze, namelijk door het witte en het zwarte, zulke dingen worden
aangeduid als eerder werden gezegd; vandaar nu de kleuren, die de aanpassingen zijn van het
licht en de schaduw in witten en zwarten als in vlakken; het zijn de schakeringen daaruit die
kleuren worden genoemd, nrs. 1042, 1043, 1053.
Hieruit kan nu vaststaan wat het gespikkelde of het met puntjes, namelijk met zwarte en witte,
getekende en onderscheidende is, te weten het goede waarmee het boze is gemengd en verder
wat het geplekte, namelijk het ware waarmee het valse gemengd is.
Dit zijn de dingen die aan het goede van Laban ontnomen werden om tot het binnenleiden van
de echte goede en ware dingen van dienst te zijn.
Maar hoe deze dingen van dienst kunnen zijn is een verborgenheid die zich weliswaar helder
kan vertonen voor hen die in het licht van de hemel zijn, omdat daarin, zoals gezegd, inzicht
is, maar zij kan zich niet helder vertonen voor hen die in het licht van de wereld zijn, tenzij
hun licht van de wereld verlicht is door het licht van de hemel, zoals bij degenen die
wederverwekt zijn; ieder wederverwekt mens immers ziet de goede en ware dingen in zijn
natuurlijk schijnsel vanuit het licht van de hemel, want het licht van de hemel maakt zijn
verstandelijk gezicht en het schijnsel van de wereld zijn natuurlijk gezicht.
Toch moet het in het kort worden gezegd hoe het hiermee is gesteld: bij de mens bestaat niet
het zuivere goede of het goede waarmee het boze niet is gemengd; noch het zuivere ware of
het ware waarmee het valse niet is gemengd; want het wilsdeel van de mens is niets dan het
boze, waaruit aanhoudend in zijn verstandsdeel het valse invloeit, want de mens sleept, zoals
bekend is, door overerving het door de ouders geleidelijk opgehoopte boze met zich mee en
daaruit brengt hij zelf daadwerkelijk het boze voort en maakt dit tot het zijne en voegt er nog
het boze van hemzelf aan toe; maar de boze dingen bij de mens zijn van verschillend geslacht;
er zijn boze dingen waarmee de goede dingen niet gemengd kunnen worden en er zijn boze
dingen waarmee zij wel gemengd kunnen worden; met de valse dingen is het evenzo gesteld;
indien dit niet het geval was, zou nooit enig mens wederverwekt hebben kunnen worden; de
boosheden en valsheden waarmee de goede en ware dingen niet gemengd kunnen worden,
zijn die welke strijdig zijn met de liefde tot God en met de liefde jegens de naaste, zoals
gevoelens van haat, wraaknemen en wreedheden en vandaar de verachting van anderen bij
zichzelf vergeleken; en verder ook de overredingen van het valse daaruit; maar de boze en
valse dingen waarmee de goede en ware dingen wel mee gemengd kunnen worden, zijn die
welke niet strijdig zijn met de liefde tot God en met de liefde jegens de naaste, zoals
bijvoorbeeld, indien iemand zichzelf meer liefheeft dan anderen en vanuit die liefde er naar
streeft om boven anderen uit te munten in het zedelijke en burgerlijke leven, in
wetenschappelijke en leerstellige dingen en om tot waardigheden verheven te worden en ook
tot rijkdommen boven de anderen uit, en toch God erkent en aanbidt, van harte de naaste
diensten bewijst en vanuit het geweten het rechtvaardige en het redelijke doet; het boze van
die liefde van zich is een boze waarmee het goede en ware gemengd kunnen worden; want het
is een boze dat het eigene van de mens is en dat door overerving wordt geboren; en indien
hem dit ineens werd afgenomen, dan zou dat gelijk staan met het vuur van zijn eerste leven uit
te blussen; maar wie zichzelf meer liefheeft dan de anderen en vanuit die liefde de anderen
met zichzelf vergeleken veracht, diegenen haat die hem niet eren en als het ware aanbidden en
het verkwikkelijke van de haat voelt in de wraak en de wreedheid daardoor, bij diegene is het
boze van zo’n liefde een boze waarmee het goede en het ware niet gemengd kan worden, want
zij zijn in strijd daarmee.
Een ander voorbeeld: Indien iemand van zichzelf gelooft dat hij zuiver van zonden is en even
afgewist als iemand die door water van vuil is schoongewassen, wanneer hij eenmaal boete
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1651
heeft gedaan en de aan hem opgelegde dingen voor de boetedoening heeft vervuld, of na de
belijdenis ervan zo’n uitspraak door de biechtvader heeft gehoord, of nadat hij geregeld aan
het Heilig Avondmaal heeft deelgenomen en indien hij dan een nieuw leven leeft in de
aandoening van het goede en het ware, dan is dat valse een valse waarmee het goede gemengd
kan worden; maar indien hij een leven van het vlees en van de wereld leeft, zoals tevoren, dan
is dit iets vals waarmee het goede niet gemengd kan worden.
Verder, degene die gelooft dat de mens wordt gezaligd door goed geloven en niet door goed
willen en toch goed wil en vandaar goed doet; dat valse is een valse waaraan het goede en
ware kan worden toegevoegd; maar niet indien hij niet goed wil en vandaar niet goed doet.
En verder indien iemand niet weet dat de mens na de dood wederopstaat en vandaar niet in de
wederopstanding gelooft, maar ook die het wel weet, maar toch twijfelt en het bijna ontkent
en toch in het ware en het goede leeft; met dat valse kan ook het ware en het goede gemengd
worden; maar wanneer hij in het boze en valse leeft, kan het met dat valse niet gemengd
worden, omdat zij daarmee in strijd zijn en het valse vernietigt het ware en het boze vernietigt
het goede.
Verder nog: veinzerij en listigheid die het goede ten doel hebben, hetzij dat van de naaste,
hetzij dat van het vaderland, hetzij dat van de Kerk, is voorzichtigheid; de boze dingen die er
zijn bijgemengd, kunnen met het goede gemengd worden, vanuit het doel en ter wille van het
doel; maar veinzerij en listigheid dat het boze ten doel heeft, is niet voorzichtigheid, maar
geslepenheid en doortraptheid; hiermee kan het goede geenszins mee verbonden worden,
want het sluwe dat het doel van het boze is, brengt het helse over alle en de afzonderlijke
dingen die bij de mens zijn en stelt het boze in het centrum en werpt het goede naar de
omtrekken en deze orde is de helse orde zelf; en verder in ontelbare andere dingen.
Dat er boze en valse dingen zijn waaraan goede en ware dingen kunnen worden toegevoegd,
kan alleen al hieruit vaststaan dat er zovele uiteenlopende dogma’s zijn waarvan er
verscheidene volslagen ketters zijn en toch zijn er in elk van deze mensen die gezaligd
worden; en verder hieruit dat onder de natiën die buiten de Kerk zijn, ook de Kerk van de
Heer is, en dat, hoewel zij in valse dingen zijn, niettemin degenen die in naastenliefde leven,
gezaligd worden, nrs. 2589-2604; wat geenszins zou hebben kunnen plaatsvinden indien er
niet boze dingen waren waarmee goede dingen, en valse dingen waarmee ware dingen
gemengd kunnen worden; want de boze dingen waarmee de goede dingen en de valse dingen
waarmee de ware dingen worden gemengd, worden door de Heer op wonderbaarlijke wijze in
orde geschikt, want zij worden niet verbonden, te minder verenigd, maar toegevoegd en
aangeplooid en wel zo dat in het midden, als het ware in het centrum, de goede dingen met de
ware dingen zijn en bij graden naar de omtrekken of de periferieën toe zulke boze en valse
dingen; vandaar is het dat deze worden verlicht door de goedheden en waarheden en worden
geschakeerd zoals het wit en het zwart door het licht vanuit het midden of vanuit het centrum;
dit is de hemelse orde.
Het zijn deze dingen die door het gespikkelde en geplekte vee in de innerlijke zin worden
aangeduid.
3993 ??????????
3994. En al het zwarte vee onder de lammeren; dat dit het eigene van de onschuld betekent,
dat van het door Laban aangeduide goede is, staat vast uit de betekenis van het zwarte,
namelijk het eigene, waarover eerder in nr. 3993; en uit de betekenis van het lam, namelijk de
onschuld, waarover hierna.
Met het eigene van de onschuld, dat door het zwarte onder de lammeren wordt aangeduid, is
het als volgt gesteld: in elk goede moet onschuld zijn opdat het het goede zal zijn;
naastenliefde zonder onschuld is de naastenliefde niet, nog minder de liefde tot de Heer;
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1652
daarom is de onschuld het wezenlijke zelf van de liefde en van de naastenliefde, dus van het
goede.
Het eigene van de onschuld is dat men weet, erkent en gelooft, niet met de mond maar met het
hart, dat niets dan het boze is uit de mens zelf en al het goede uit de Heer en dus dat het
eigene van hem niets dan zwart is, namelijk zowel het wilsdeel van het eigene, dat boos is, als
het verstandsdeel van het eigene dat het valse is; wanneer de mens van harte in deze belijdenis
en in dit geloof is, dan vloeit de Heer met het goede en ware in en boezemt Hij hem het
hemels eigene in, dat het blanke en het blinkende is; nooit kan iemand in de ware vernedering
zijn, tenzij hij van harte in die erkenning en dat geloof is, want dan is hij in de vernietiging
van zich, ja zelfs in de verafschuwing van zich en dus zo van zichzelf verwijderd; zo is hij dus
dan in de staat om het Goddelijke van de Heer op te nemen; vandaar komt het, dat de Heer
met het goede in een nederig en verslagen hart invloeit; zodanig is het eigene van de
onschuld, dat hier wordt aangeduid door het zwarte onder de lammeren dat Jakob voor zich
uitkoos; maar het witte onder de lammeren is de verdienste die in de goede dingen wordt
gesteld; dat het witte de verdienste is, werd eerder in nr. 3993 gezegd; dit heeft Jakob niet
gekozen, omdat het tegen de onschuld indruist, want wie verdienste in goede dingen stelt,
erkent en gelooft dat al het goede uit hemzelf is, want hij beschouwt zichzelf in de goede
dingen die hij doet, niet de Heer; vandaar eist hij beloning vanwege de verdienste en daarom
veracht iemand van dien aard de anderen bij zichzelf vergeleken, ja, verdoemt hen ook en zo
verwijdert hij zich voor even zoveel van de hemelse orde, dat wil zeggen, van het goede en
ware.
Hieruit kan vaststaan dat de naastenliefde jegens de naaste en de liefde tot de Heer nooit kan
bestaan tenzij daarin onschuld is en dus dat niemand in de hemel kan komen tenzij hij iets van
onschuld heeft, overeenkomstig de woorden van de Heer: ‘Voorwaar zeg Ik u zo wie het
Koninkrijk Gods niet zal opgenomen hebben gelijk een klein kind, die zal in hetzelve niet
ingaan’, (Markus 10:15; Lukas 18:17); door het kleine kind wordt hier en elders in het Woord
de onschuld aangeduid; zie wat hierover eerder is gezegd, namelijk dat de kindsheid niet de
onschuld is, maar dat de onschuld in de wijsheid woont, nrs. 2305, 3494; hoedanig de
onschuld van de kindsheid is en hoedanig de onschuld van de wijsheid, nrs. 2306, 3183; en
verder hoedanig het eigene is dat met de onschuld en de naastenliefde door de Heer is levend
gemaakt, nr. 154; dat de onschuld maakt dat het goede het goede is, nrs. 2526, 2780.
Dat de lammeren de onschuld betekenen, kan uit tal van plaatsen in het Woord blijken,
waarvan de volgende als bewijs mogen worden aangevoerd; bij Jesaja:
‘De wolf zal met het lam vertoeven en de luipaard zal met het geitenbokje nederliggen en het
kalf en de jonge leeuw en de os tezamen en een kleine knaap zal ze leiden’, (Jesaja 11:6); daar
wordt over het rijk van de Heer gehandeld en over de staat van vrede en onschuld daar; de
wolf staat voor degenen die tegen de onschuld zijn, het lam voor hen die in de onschuld zijn.
Evenzo elders bij dezelfde: ‘De wolf en het lam tezamen weiden en de leeuw zal stro eten als
de os en voor de slang zal stof haar brood zijn; zij zullen niet boos doen en niet verderven in
de ganse berg van Mijn heiligheid’, (Jesaja 65:25); de wolf staat, net als eerder, voor degenen
die tegen de onschuld zijn en het lam voor hen die in de onschuld zijn.
Omdat de wolf en het lam tegenovergestelden zijn, zei de Heer ook tot de zeventig die Hij
uitzond, bij Lukas: ‘Ziet, Ik zend u als lammeren in het midden der wolven’, (Lukas 10:3).
Bij Mozes: ‘Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de kei van de rots, boter
van het grootvee en melk van het kleinvee, met het vet der lammeren en der rammen, der
zonen van Basan’, (Deuteronomium 32:13,14); daar wordt in de innerlijke zin gehandeld over
de hemelse dingen van de Oude Kerk; het vet van de lammeren voor de naastenliefde van de
onschuld.
In de oorspronkelijke taal worden lammeren door verschillende namen uitgedrukt en daarmee
de onderscheiden graden van de onschuld aangeduid; want in elk goede moet, zoals gezegd,
onschuld zijn opdat het het goede is en vandaar eveneens in het ware; hier worden de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1653
lammeren uitgedrukt met een woord waarmee ook de schapen worden uitgedrukt zoals in,
(Leviticus 1:10; 3:7; 5:6; 17:3; 22:19; Numeri 18:17) en wat wordt aangeduid is de onschuld
van het geloof, dat van de naastenliefde is; met andere woorden elders, als bij Jesaja: ‘Zend
het lam van de heerser des lands, van de rots naar de woestijn tot de berg der dochter van
Zion’, (Jesaja 16:1); met nog een ander woord bij dezelfde: ‘De Heer Jehovih komt in sterkte
en Zijn arm zal voor Hem heersen; gelijk een herder zal Hij Zijn kudde weiden, in Zijn arm
zal Hij de lammeren verzamelen en in Zijn schoot dragen, de zogenden zal Hij leiden’, (Jesaja
40:10,11); de lammeren in de arm verzamelen en in de schoot dragen, staat voor hen die in de
naastenliefde zijn waarin onschuld is.
Bij Johannes: ‘Toen Jezus zich geopenbaard had, zei Hij tot Petrus: Simon Jona, hebt gij Mij
meer lief dan dezen.
Hij zegt tot Hem: Ja Heer, gij weet dat ik U liefheb.
Hij zegt tot hem: Weid Mijn lammeren.
Hij zegt wederom: Simon Jona, hebt gij Mij lief.
Hij zegt tot Hem: Ja Heer, Gij weet dat ik U liefheb.
Hij zegt tot hem: Weid Mijn schapen’, (Johannes 21:15,16); door Petrus wordt hier als elders
het geloof aangeduid, zie de voorrede tot hoofdstuk 18 en de voorrede tot hoofdstuk 22 van
Genesis en nr. 3750; en omdat het geloof niet het geloof is, tenzij het is vanuit de
naastenliefde jegens de naaste en zo vanuit de liefde tot de Heer en ook de naastenliefde en de
liefde niet de naastenliefde en de liefde is tenzij vanuit de onschuld, is het daarom dat de Heer
eerst vraagt of hij Hem liefheeft, dat wil zeggen, of de liefde in het geloof is en daarna zegt:
‘Weid Mijn lammeren’, dat wil zeggen hen die in de onschuld zijn; en daarop na dezelfde
vraag, zegt: ‘Weid Mijn schapen’, dat wil zeggen hen die in de naastenliefde zijn.
Omdat de Heer de Onschuld zelf is welke in Zijn rijk is, want uit Hem is het al van de
onschuld, wordt de Heer vandaar het Lam genoemd, zoals bij Johannes:
‘Des anderen daags zag Johannes de Doper Jezus tot hem komen en hij zei: ‘Zie, het Lam
Gods dat de zonde der wereld wegneemt’, (Johannes 1:29,36).
En in de Openbaring: ‘Met het Lam zullen zij strijden, maar het Lam zal hen overwinnen,
omdat het de Heer der heren is en de Koning der koningen en die met Hem zijn, zijn de
geroepenen en de uitverkorenen’, (Openbaring 17:14); en bovendien elders in de,
(Openbaring 5:6; 6:1,16; 7:9,14,17; 12:11; 13:8; 14:1,4; 19:7,9; 21:22,23,26,27; 22:1,3).
Dat het Paaslam in de hoogste zin de Heer is, is bekend; want het Pascha betekende de
verheerlijking van de Heer, dat wil zeggen, het aantrekken van het Goddelijke ten aanzien van
het Menselijke; en in de uitbeeldende zin betekent het de wederverwekking van de mens; en
het Paaslam betekent dat wat het wezenlijke van de wederverwekking is, namelijk de
onschuld; want niemand kan wederverwekt worden dan alleen door de naastenliefde waarin
onschuld is.
Omdat de onschuld het voornaamste in het rijk van de Heer is, en zij daar het hemelse zelf is
en de slachtoffers en de brandoffers de geestelijke en de hemelse dingen van het rijk van de
Heer uitbeeldden, werd daarom het wezenlijke zelf van Zijn rijk, namelijk de Onschuld, door
lammeren uitgebeeld; en daarom vond het gedurig of dagelijks brandoffer met lammeren
plaats, een in de morgen en het andere tussen de avonden, (Exodus 29:37-39; Numeri 28:3,4);
en het dubbele op de Sabbatdagen, (Numeri 28:9,10); en met nog meer lammeren op de
gezette feesten, (Leviticus 23:12; Numeri 28:11,17,19,27; 29:1).
Dat de kraamvrouw nadat de dagen der reiniging volbracht waren en lam ten brandoffer zou
offeren en het jong van een duif of een tortelduif, (Leviticus 12:6), was opdat de uitwerking
van de echtelijke liefde aangeduid zou worden; en dat deze, namelijk de echtelijke liefde, de
onschuld is, zie nr. 2736; en omdat door de kleine kinderen de onschuld wordt aangeduid.
3995. En het geplekte en gespikkelde onder de geiten; dat dit betekent dat daarna al het goede
van het ware, waarin het valse en het boze gemengd is, het Zijne zal zijn, staat vast uit de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1654
betekenis van het geplekte, namelijk het valse en uit de betekenis van het gespikkelde,
namelijk het boze, waarover kort hiervoor in nr. 3993; en uit de betekenis van de geiten,
namelijk het goede van het ware of de naastenliefde van het geloof, waarover nr. 3519; dat dit
alles het Zijne zal zijn, wordt ook aangeduid door datgene wat volgt ‘en het zal mijn loon
zijn’.
Wat het goede van het ware of de naastenliefde van het geloof is, moet in het kort gezegd
worden; wanneer de mens wordt wederverwekt, gaat het ware dat van het geloof is, schijnbaar
vooraf en volgt schijnbaar het goede dat van de naastenliefde is; maar wanneer de mens is
wederverwekt, gaat het goede dat van de naastenliefde is, klaarblijkelijk vooraf en volgt
klaarblijkelijk het ware dat van het geloof is; maar dat het eerstgenoemde een schijn is, maar
het laatstgenoemde wezenlijk zo, zie de nrs. 3539, 3548, 3556, 3563, 3570, 3576, 3616, 3603,
3701; want wanneer de mens wordt wederverwekt, doet hij het goede vanuit het ware dat hij
geleerd heeft, want vanuit het ware leert hij wat het goede is, niettemin is van binnen het
goede dat dit bewerkt; het goede immers vloeit uit de Heer langs de innerlijke weg of langs de
weg van de ziel in en het ware vloeit in langs de uiterlijke weg of langs de zinnelijke weg die
van het lichaam is; het ware dat langs deze weg binnentreedt, wordt door het goede dat van
binnen is, aangenomen en daarmee verbonden en wel zolang totdat de mens is wederverwekt;
dan vindt de omkering plaats en wordt vanuit het goede het ware gedaan; daaruit blijkt wat
het goede van het ware is en wat het ware van het goede.
Vandaar komt het dat zovelen tegenwoordig zeggen dat de goede dingen van de naastenliefde
de vruchten van het geloof zijn, want het schijnt zo in de aanvang van de wederverwekking;
zij maken vanuit de schijn die gevolgtrekking en zij weten ook niet anders, omdat het er
weinigen zijn die worden wederverwekt en niemand kan dat weten dan alleen hij die is
wederverwekt, dat wil zeggen, die in de aandoening van het goede of in de naastenliefde is;
vanuit de aandoening van het goede of vanuit de naastenliefde kan men dit helder zien en ook
doorvatten; maar degenen die niet zijn wederverwekt, weten zelfs niet eens wat de
aandoening van het goede of wat de naastenliefde is, maar redeneren daarover als over een
vreemde zaak of een zaak die buiten hen ligt; om deze reden noemen zij de naastenliefde de
vrucht van het geloof, terwijl toch het geloof is vanuit de naastenliefde.
Toch is het niet van zoveel belang dat de eenvoudigen weten wat eerder en wat later is, als zij
slechts in naastenliefde leven, want de naastenliefde is het leven van het geloof.
Door het vee worden hier zowel lammeren als schapen, bokjes, geiten, rammen, geitenbokken
aangeduid, maar genoemd worden alleen lammeren en geiten; de oorzaak hiervan is dat door
de lammeren de onschuld wordt aangeduid en door de geiten de naastenliefde van het geloof,
want daarover wordt hier in de innerlijke zin gehandeld; vandaar is het ook dat in de
oorspronkelijke taal het geplekte wordt uitgedrukt door een woord dat ook lammeren
betekent, als bij (Jesaja 40:10,11); en het gespikkelde door een woord dat ook veestapel
betekent, als in (2 Koningen 3:4; Amos 1:1).
3996. En het zal mijn loon zijn; dat dit betekent dat het uit Hemzelf is, staat vast uit de
betekenis van het loon, te weten dat wat van hem is, namelijk van Jakob, vanwege zijn dienst;
en dat deze dingen betekenen vanuit de eigen macht, of wat hetzelfde is, uit Hemzelf, zie
eerder in de nrs. 3975, 3977, 3982.
3997. En mijn gerechtigheid zal voor mij antwoorden; dat dit de Goddelijke heiligheid
betekent die Hij heeft, staat vast uit de betekenis van de gerechtigheid, namelijk dat daarvan
wordt gesproken met betrekking tot het goede, waarover de nrs. 612, 2235; wanneer het
echter van de Heer wordt gezegd, zoals hier, dan is zij de Goddelijke heiligheid, want al het
geestelijk en hemels goede gaat voort uit het Goddelijk Heilige van de Heer.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1655
3998. Op de dag van morgen; dat dit betekent tot in het eeuwige, staat vast uit de betekenis
van de dag van morgen; wanneer in het Woord melding wordt gemaakt van gisteren, heden of
morgen, dan wordt in de hoogste zin het eeuwige aangeduid; door gisteren uit het eeuwige;
door heden het eeuwige en door morgen tot in het eeuwige; dat heden het eeuwige is, zie nr.
2838, want in het Woord betekenen de tijden staten, zoals eeuwen, jaren, maanden, weken,
dagen en uren, wat meermalen is getoond; maar bij de Heer zijn er geen staten, maar alles is
daar eeuwig en oneindig; daaruit blijkt dat door de dag van morgen wordt aangeduid tot in het
eeuwige.
3999. Omdat gij komt over mijn loon voor u; dat dit het eigene van Hemzelf betekent, staat
vast uit de betekenis van het loon, wanneer het wordt gezegd met betrekking tot de Heer, te
weten het eigene, namelijk wat vanuit de eigen macht is verworven, waarover de nrs. 3975,
3977, 3982, 3996.
4000. Al wat niet gespikkeld en geplekt is onder de geiten; dat dit betekent wat niet vanuit het
onder Laban verstane goede is gemengd met het boze en valse in de goede dingen van het
ware, staat vast uit wat eerder in de nrs. 3993, 3995 werd gezegd, waar eendere woorden
staan.
4001. En zwart onder de lammeren; dat dit de eerste staat van de onschuld betekent, staat vast
uit de betekenis van het zwarte, namelijk het eigene en uit de betekenis van het lam, namelijk
de onschuld, waarover kort hiervoor in nr. 3994; dat het zwarte onder de lammeren hier de
eerste staat van de onschuld is, komt omdat het eigene van de mens die wordt wederverwekt,
in de eerste staat regeert, want hij meent dat hij vanuit het eigene het goede doet en hij moet
het ook als vanuit het eigene doen opdat hij met het hemels eigene begiftigd kan worden; zie
de nrs. 1712, 1937, 1947, 2882, 2883, 2891; vandaar komt het dat door het zwarte onder de
lammeren hier de eerste staat van de onschuld wordt aangeduid.
4002. Dat zij gestolen door mij; dat dit betekent dat het niet van Hem was, kan zonder
ontvouwing vaststaan.
In de zin van de letter klinkt dit weliswaar enigszins hard, maar wanneer die uitdrukking naar
de hemel overgaat, wordt dat harde afgevlakt en wordt het zacht en mild; zoals ook bij
Mattheüs: ‘Waakt, omdat gij niet weet in welke ure uw Heer komen zal; weet dit, dat zo de
heer des huizes geweten had in welke ure de dief komen zou, hij zou stellig gewaakt hebben en
zou zijn huis niet hebben laten doorgraven’, (Mattheüs 24:42,43).
Bij Johannes: ‘Indien gij niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief en gij zult niet weten
op wat ure Ik over u komen zal’, (Openbaring 3:3).
Bij dezelfde: ‘Ziet, Ik kom als een dief, gezegend is hij die waakt en zijn klederen bewaart’,
(Openbaring 16:15); over de Heer, waar ‘als een dief’ niets anders betekent dan onvermoed en
onverwacht.
Stelen is in de innerlijke zin voor zich opeisen wat van de Heer is, namelijk het goede en ware
en omdat allen dit in de aanvang van de wederverwekking doen en dit de eerste staat van de
onschuld is, zie hiervoor nr. 4001, is het een mildere uitdrukking dan in de letter klinkt en dus
betekent ‘dat zij gestolen door mij’ dat het niet van Hem was.
4003. vers 34-36. En Laban zei: Zie, och ja, het zij naar uw woord.
En hij verwijderde ten zelfden dage de bonte en geplekte bokken en al de gespikkelde en
geplekte geiten, al waarin wit was en al het zwarte onder de lammeren en gaf het in de hand
van zijn zonen.
En hij stelde een weg van drie dagen tussen zich en tussen Jakob; en Jakob weidde de overige
kudden van kleinvee van Laban.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1656
Laban zei: Zie, och ja, het zij naar uw woord, betekent de instemming; en hij verwijderde ten
zelfden dage de bonte en geplekte bokken, betekent dat de ware dingen van het goede die
verstrooid waren en gemengd met de boze en valse dingen, die aan het door Laban
aangeduide goede eigen waren, werden gescheiden; en al de gespikkelde en geplekte geiten,
betekent de goede dingen ervan, waarin boze en valse dingen waren gemengd; al waarin wit
was, betekent het ware; en al het zwarte onder de lammeren, betekent het eigene van de
onschuld; en hij gaf het in de hand van zijn zonen, betekent dat zij aan de ware dingen werden
gegeven; en hij stelde een weg van drie dagen tussen zich en tussen Jakob, betekent hun
geheel en al gescheiden staat; en Jakob weidde de overige kudden van kleinvee van Laban,
betekent dat hij uit de achtergelaten dingen die goede en ware dingen nam die verbonden
zouden worden.
4004. Laban zei: Zie, och ja, het zij naar uw woord; dat dit de instemming betekent, is zonder
verklaring duidelijk.
4005. En hij verwijderde ten zelfden dage de bonte en geplekte bokken; dat dit betekent dat de
ware dingen van het goede die verstrooid waren en gemengd met de boze en valse dingen die
aan het door Laban aangeduide goede eigen waren, werden gescheiden, staat vast uit de
betekenis van verwijderen, namelijk scheiden; uit de betekenis van de bokken, namelijk de
ware dingen van het goede, waarover hierna; uit de betekenis van de bonte, namelijk de
dingen die verstrooid zijn en gemengd met boze dingen, waarover eerder.
Hier worden de bokken vermeld en daarna de geiten; de oorzaak hiervan is dat de bokken de
ware dingen van het goede betekenen en de geiten de goede dingen van het ware en hoedanig
het verschil daartussen is, zie nr. 3995.
In het Woord wordt nauwkeurig onderscheid gemaakt tussen de mannetjes en de wijfjes, zoals
duidelijk blijkt uit de slachtoffers en de brandoffers, waarbij nadrukkelijk bevolen werd wat in
het bijzonder geofferd zou worden: een mannetjeslam of een wijfjeslam, een geit of een bok,
een schaap of een ram, enzovoort; waaruit kan vaststaan dat iets anders werd aangeduid door
het mannetje en iets anders door het wijfje; door het mannetje wordt in het algemeen het ware
aangeduid en door het wijfje het goede; hier dus door de bokken de ware dingen van het
goede en door de geiten die gelijk daarop worden vermeld, de goede dingen die daaraan zijn
toegevoegd.
En omdat het verschil zodanig is, wordt er ook gezegd, dat hij de bonte bokken verwijderde,
niet echter de gespikkelde, zoals van de geiten wordt gezegd; want het bonte betekent het
verstrooide en met boze dingen gemengde ware, maar het gespikkelde het verstrooide en met
boze dingen gemengde goede, waarover nr. 3993; het met boze dingen gemengde ware is
eigenlijk van het verstand, maar het met boze dingen gemengde goede is eigenlijk van de wil;
dit is het verschil.
Dat deze dingen zijn uit het door Laban aangeduide goede, blijkt duidelijk, omdat zij uit de
kudde van Laban waren; want door de kudde van kleinvee wordt in het Woord het goede en
ware aangeduid, of wat hetzelfde is, zij die in het goede en ware zijn, dus die van de Kerk van
de Heer zijn.
Deze verborgenheid kan niet verder worden uiteengezet omdat zij niet duidelijk uit kan
komen dan alleen voor een bevattingsvermogen dat is onderricht over de goede en ware
dingen en tevens verlicht; want men moet weten wat de ware dingen van het goede zijn en
wat de goede dingen daaruit; en verder dat vanuit het ene goede dat hier door Laban wordt
uitgebeeld, zoveel verschillende dingen gescheiden kunnen worden; degenen die niet in de
erkentenis ten aanzien van deze dingen zijn, weten ook niet, dat in elk goede ontelbare dingen
zijn en wel zovele dat zij nauwelijks door de allergeleerdste mens in de algemene soorten
verdeeld kunnen worden; want er zijn goede dingen die door de ware dingen verworven zijn;
en er zijn de daaruit geboren ware dingen en door deze weer verworven goede dingen; er zijn
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1657
ware dingen geboren vanuit de goede dingen en wel ook in een reeks; er zijn goede dingen
gemengd met boze dingen en ware dingen gemengd met valse dingen, waarover nr. 3993; en
de vermengingen en de verminderingen van deze dingen zijn zo verschillend en veelvuldig
dat zij myriaden van myriaden te boven gaan en zij zijn ook gevarieerd overeenkomstig alle
staten van het leven en de staten van het leven zijn het in het algemeen overeenkomstig de
leeftijden en in het bijzonder overeenkomstig de aandoeningen, welke het ook mogen zijn.
Daaruit kan men enigermate zien dat uit het goede van Laban zovele verschillende dingen
gescheiden konden worden, waarvan er sommige werden toegevoegd aan de ware dingen die
door de zonen van Jakob werden aangeduid, sommige achtergelaten en andere van deze
afgeleid.
Maar deze dingen zijn, zoals gezegd, van dien aard dat zij alleen in een onderricht en tevens
verlicht verstand vallen.
4006. En al de gespikkelde en geplekte geiten; dat dit de goede dingen ervan betekent waarin
boze en valse dingen waren gemengd, staat vast uit de betekenis van de geiten, namelijk de
goede dingen van het ware, waarover nr. 3995; hier de goede dingen die aan de ware dingen,
waarover vlak hiervoor in nr. 4005 waren toegevoegd; uit de betekenis van de gespikkelde,
namelijk de goede dingen waarmee boze dingen gemengd zijn; en uit de betekenis van de
geplekte, namelijk de ware dingen waarmee valse dingen gemengd zijn, zie de nrs. 3993,
3995.
4007. Al waarin wit was; dat dit betekent waarin het ware was, staat vast uit de betekenis van
het witte, te weten het ware, maar eigenlijk de Gerechtigheid en de Verdienste van de Heer en
vandaar de gerechtigheid en de verdienste van de Heer bij de mens, nrs. 3301, 3993; dat het
witte dit is, komt omdat het licht van de hemel, dat uit de Heer is en uit welk licht de glans en
de blankheid zijn, het ware betekent; hetgeen dus door dat licht wordt verlicht en glanzend en
blank wordt, is datgene wat de gerechtigheid en de verdienste van de Heer bij de mens wordt
genoemd; zij die haar, namelijk de Gerechtigheid van de Heer, erkennen en vanuit het goede
opnemen en de eigen gerechtigheid verwerpen, zijn diegenen die in het bijzonder door de
‘gerechten’ worden aangeduid; over dezen zegt de Heer bij Mattheüs: ‘De gerechten zullen
blinken gelijk de zon in het koninkrijk van de Vader’, (Mattheüs 13:43); dat het glanzende of
het blinkende wit dit is, blijkt ook duidelijk uit andere plaatsen in het Woord, zoals bij Mozes:
‘Rood van ogen van de wijn en wit van tanden van de melk’, (Genesis 49:12); daar met
betrekking tot Jehudah en dat door Hem de Heer wordt uitgebeeld ten aanzien van het
Goddelijke van Zijn liefde en in de innerlijke zin het hemelse rijk, dus de hemelse mens, zie
nr. 3881; rood van ogen van de wijn, betekent de Goddelijke Wijsheid, wit van tanden van de
melk, betekent de Gerechtigheid.
Bij David: ‘Gij zult mij zuiveren met hysop en ik zal rein worden; Gij zult mij wassen en ik zal
witter worden dan sneeuw’, (Psalm 51:9); wassen en witter worden dan sneeuw, staat voor
gezuiverd worden van zonden door het opnemen en aantrekken van de gerechtigheid van de
Heer.
Bij Johannes: ‘In het midden van de zeven kandelaren een, de Zoon des Mensen gelijk zijnde;
Zijn hoofd en haren wit, gelijk als witte wol, gelijk als sneeuw, en Zijn ogen gelijk een vlam
vuurs’, (Openbaring 1:13,14).
Bij dezelfde: ‘Gij hebt weinige namen in Sardis die hun klederen niet bevlekt hebben en zij
zullen met Mij wandelen in witte, omdat zij het waardig zijn; wie overwint, die zal bekleed
worden met witte klederen’, (Openbaring 3:4,5).
Bij dezelfde: ‘Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, door het vuur gezuiverd, opdat gij rijk
moogt worden en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden’, (Openbaring 3:18).
Bij dezelfde: ‘Er werden aan iedere ziel onder het altaar lange witte klederen gegeven’,
(Openbaring 6:9-11).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1658
Bij dezelfde: ‘Ik zag hen staande voor de troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange
witte klederen; een van de ouderlingen zei tot mij: Dezen, die bekleed zijn met de lange witte
klederen, wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen?
En ik zei tot hem: Heer, gij weet het; hij zei tot mij: Dezen zijn het die uit de grote
verdrukking komen en zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen
wit gemaakt in het bloed van het Lam’, (Openbaring 7:9,13,14).
Bij dezelfde: ‘Engelen bekleed met wit en blinkend lijnwaad en omgord om de borst met
gouden gordels’, (Openbaring 15:6).
Bij dezelfde: ‘Ik zag en ziet, een wit paard en die daarop zat, had een boog en hem werd een
kroon gegeven’, (Openbaring 6:2) en elders: ‘Daarna zag ik de hemel geopend; en ziet, een
wit paard; Zijn heirlegers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein
fijn lijnwaad’, (Openbaring 19:11,14).
In al deze plaatsen wordt door het witte het ware van het geloof aangeduid; de witte klederen
en de lange witte klederen zijn niets anders; maar het ware van het geloof hebben niet
diegenen die geloven dat zij uit zichzelf het geloof hebben, dus uit zichzelf wijs zijn, maar
diegenen hebben het die uit de Heer geloven, want aan hen wordt het geloof en de wijsheid
gegeven; deze immers schrijven niets van het ware en het goede aan zichzelf toe; te minder
geloven zij dat zij door de ware en goede dingen bij hen verdienste hebben en nog minder dat
zij daardoor gerechtvaardigd worden, maar alleen door ze aan de Heer toe te schijven, dus alle
dingen aan de genade en de barmhartigheid; dit is witte klederen aantrekken en ook wit
gemaakt worden in het bloed van het Lam.
Het zijn twee dingen die al diegenen die in de hemel binnengaan, afleggen, namelijk het
eigene en het vertrouwen daaruit en ook de verdienste van zich of van de eigen gerechtigheid;
en zij trekken het hemels eigene aan dat uit de Heer is en de Verdienste of de Gerechtigheid
van de Heer en voor zoveel zij deze aantrekken, voor zoveel komen zij innerlijk in de hemel.
Deze dingen worden in het bijzonder aangeduid door het rode en door het witte: door het rode
het goede van de liefde dat zij dan hebben en door het witte het ware van het geloof.
4008. En al het zwarte onder de lammeren; dat dit het eigene van de onschuld betekent, staat
vast uit wat eerder in nr. 3994 is gezegd en waar dezelfde woorden staan.
4009. En hij gaf het in de hand van zijn zonen; dat dit betekent dat zij aan de ware dingen
werden gegeven, staat vast uit de betekenis van de zonen, namelijk de ware dingen, nrs. 489,
491, 533, 2623, 3373; in hun hand geven, wil zeggen onder hun recht en beschikking, want de
hand betekent de macht, nrs. 878, 3387.
De ware dingen die hier door de zonen worden aangeduid, zijn die welke de zinlijke worden
genoemd, want zij behoren tot de zinlijke dingen en zij zijn de buitenste dingen van het
natuurlijk gemoed; want het natuurlijke van de mens heeft aan de ene zijde gemeenschap met
de zinlijke dingen die van het lichaam zijn en aan de andere kant met de redelijke dingen die
van het redelijk gemoed zijn; door die tussenliggende dingen vindt als ware een opklimming
plaats vanuit de zinlijke dingen die van het lichaam zijn en geopend zijn naar de wereld toe,
tot de redelijke dingen die van het redelijk gemoed zijn en geopend zijn naar de hemel toe,
dus ook een nederdaling daaruit, namelijk uit de hemel tot de wereld; dit vindt alleen in de
mens plaats.
Het is deze opklimming en nederdaling waarover in de innerlijke zin van deze hoofdstukken
wordt gehandeld; en opdat alle dingen en de afzonderlijke dingen zich op uitbeeldende wijze
vertonen, wordt het redelijke uitgebeeld door Izaäk en Rebekka, het natuurlijke door Jakob en
zijn twee vrouwen en het zinlijke, als in het laatste van de orde, de vroegere dingen tegelijk
zijn, beeldt elke zoon enig algemene uit waarin zij zijn, zoals eerder werd getoond.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1659
4010. En hij stelde een weg van drie dagen tussen zich en tussen Jakob; dat dit hun geheel en
al gescheiden staat betekent, staat vast uit de betekenis van een weg stellen, namelijk
gescheiden worden; uit de betekenis van drie, namelijk het laatste, het volledige of het einde,
waarover de nrs. 1825, 2788 en dus geheel en al gescheiden; en uit de betekenis van de dagen,
namelijk de staat, waarover de nrs. 23, 487, 488, 493, 893, 2788, 3462.
4011. En Jakob weidde de overige kudden van kleinvee van Laban; dat dit betekent dat hij uit
de achtergelaten dingen die goede en ware dingen nam die verbonden zouden worden, staat
vast uit de betekenis van de kudde van kleinvee, namelijk de goede en ware dingen, waarover
de nrs. 343, 2566, 3767, 3768, 3772, 3783; dat ‘de overige kudden weiden’ wil zeggen: uit de
achtergelaten dingen die dingen nemen, namelijk de goede en ware dingen die verbonden
zouden worden, blijkt uit wat volgt, want daar wordt over die zaak gehandeld.
4012. vers 37-40. En Jakob nam zich een verse stok van de populier en de hazelaar en de
plataan en hij schilde daarin witte afschillingen, een ontbloting van het witte dat op de
stokken was.
En hij plaatste de stokken die hij geschild had, in de goten, in de drinkbakken van het water,
waar de kudden kwamen om te drinken, tegenover de kudden en zij werden verhit als zij
kwamen om te drinken.
En de kudden werden verhit tot de stokken en de kudden baarden bonte, gespikkelde en
geplekte.
En Jakob scheidde de lammeren en hij stelde de aangezichten van de kudde tot het bonte en al
het zwarte in de kudde van Laban en hij stelde voor zich troepen alleen voor zich en hij stelde
ze niet tot de kudde van Laban.
Jakob nam zich een verse stok van de populier, betekent de eigen macht van het goede van het
natuurlijke; en de hazelaar en de plataan, betekent de macht van de natuurlijke waarheden
daaruit; en hij schilde daarin witte afschillingen, een ontbloting van het witte dat op de
stokken was, betekent de beschikking van de innerlijke macht van het ware; en hij plaatste de
stokken die hij geschild had in de goten, betekent de verdere voorbereiding; in de drinkbakken
van het water, waar de kudden kwamen om te drinken, betekent de aandoeningen van het
ware; tegenover de kudden, en zij werden verhit als zij kwamen om te drinken, betekent tot
aan de gloed van de aandoening opdat zij verbonden zouden worden; en de kudden werden
verhit tot de stokken, betekent de uitwerking vanuit de eigen macht; en de kudden baarden
bonte, gespikkelde en geplekte, betekent dat daaruit het natuurlijk goede zelf zulke dingen had
vanuit het door Laban aangeduide goede dat als middel fungeerde; en Jakob scheidde de
lammeren, betekent ten aanzien van de onschuld; en hij stelde de aangezichten van de kudde
tot het bonte, betekent tot de met boze en valse dingen bestrooide ware dingen; en al het
zwarte, betekent tot zo’n staat; in de kudde van Laban, betekent in het door Laban aangeduide
goede; en hij stelde voor zich troepen alleen voor zich, betekent de scheiding van de goede en
ware dingen vanuit de eigen macht; en hij stelde ze niet tot de kudde van Laban, betekent de
volstrekte afscheiding van het door Laban aangeduide goede.
4013. Jakob nam zich een verse stok van de populier; dat dit de eigen macht van het goede
van het natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van de stok, te weten de macht; en uit
de betekenis van de populier, namelijk het goede van het natuurlijke, waarover hierna.
In het Woord wordt hier en daar van stok melding gemaakt en overal betekent deze de macht,
zowel vanwege het feit dat de herders daarvan gebruik maakten om macht uit te oefenen over
de kudden, als ook omdat zij ter ondersteuning van het lichaam en als het ware voor
rechterhand dienden, want door de hand wordt de macht aangeduid, nrs. 878, 3387; en omdat
de stok deze betekenis had, maakten de koningen daarvan oudtijds gebruik; vandaar was het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1660
teken van het koningschap een korte stok en ook een scepter; en niet alleen maakten de
koningen daarvan gebruik, maar ook de priesters en de profeten, opdat ook zij met de stok de
macht zouden aanduiden die zij hadden, zoals Aharon en Mozes; en daarom werd Mozes zo
vaak bevolen dat hij zijn stok zou uitstrekken en op andere plaatsen zijn hand, wanneer
wonderen plaatsvonden en wel omdat door de stok en door de hand de Goddelijke macht werd
aangeduid; vanwege de betekenis van de stok, dus de macht, maakten ook de Egyptische
magiërs daarvan gebruik wanneer zij magische wonderen verrichtten; vandaar worden de
magiërs heden uitgebeeld met stokken in de hand; hieruit kan vaststaan dat door stokken de
macht wordt aangeduid.
Maar in de oorspronkelijke taal worden de stokken die de herders en de koningen en verder
ook de priesters en profeten hadden, met een ander woord uitgedrukt, hier met een woord
waarmee de reisstaf, maar ook de herdersstaf wordt uitgedrukt, zoals kan vaststaan uit
plaatsen elders, zoals in, (Genesis 32:10; Exodus 12:11; 1 Samuël 17:40,43; Zacharia
11:7,10); hier wordt de stok weliswaar niet vermeld als een steun voor de hand, maar als een
roede die werd afgesneden van een boom, namelijk van een populier, een hazelaar en een
plataan, om in de drinkbakken te leggen voor de aangezichten van de kudde, maar toch heeft
hij dezelfde betekenis; want daarmee wordt in de innerlijke zin de macht van het goede van
het natuurlijke en van de natuurlijke waarheden daaruit, beschreven.
Wat de populier betreft waaruit de stok was gemaakt, zo moet men weten dat bomen in het
algemeen doorvattingen en erkentenissen betekenen, doorvattingen wanneer daarvan
gesproken wordt met betrekking tot de hemelse mens, maar erkentenissen, wanneer met
betrekking tot de geestelijk mens, zie de nrs. 103, 2163, 2682, 2722, 2972; vandaar betekenen
de bomen in het bijzonder de goede en ware dingen, want deze zijn van de doorvattingen en
van de erkentenissen; sommige soorten van bomen de innerlijke goede en ware dingen, die
van de geestelijke mens zijn, zoals olijfbomen en wijnstokken, sommige soorten de uiterlijke
goede en ware dingen, die van de natuurlijke mens zijn, zoals de populier, de hazelaar en de
plataan; en omdat oudtijds elke boom een of andere soort van het goede en het ware
betekende, was vandaar de eredienst in bossen overeenkomstig de soorten van de bomen, nr.
2722.
De populier die hier wordt vermeld, is de witte populier, zo genoemd naar zijn witheid
waarvan de naam is afgeleid; vandaar kwam het dat door de populier het goede werd
aangeduid dat vanuit het ware is, of wat hetzelfde is, het goede van het ware, zoals ook bij,
(Hosea 4:13), maar daar het vervalste.
4014. En de hazelaar en de plataan; dat dit betekent de macht van de natuurlijke waarheden
daaruit, staat vast uit de betekenis van de hazelaar en van de plataan, namelijk de natuurlijke
waarheden; dat dit de betekenis van die bomen is, kan niet zozeer uit andere plaatsen in het
Woord blijken, want zij worden elders niet vermeld, behalve de plataan bij Ezechiël:
‘De ceders in Gods tuin verborgen hem niet, de dennenbomen waren zijn takken niet gelijk en
de platanen waren niet gelijk zijn takken; geen boom was hem gelijk in zijn schoonheid’,
(Ezechiël 31:8); daar wordt over de wetenschappelijke en de redelijke dingen bij de mens van
de geestelijke Kerk gehandeld; de tuin Gods is de geestelijke Kerk, de ceders zijn de redelijke
dingen, de dennenbomen en de platanen de natuurlijke dingen: de dennenbomen de
natuurlijke dingen ten aanzien van het goede en de platanen ten aanzien van het ware.
4015. En hij schilde daarin witte afschillingen, een ontbloting van het witte dat op de stokken
was; dat dit de beschikking van de innerlijke macht van het ware betekent, staat vast uit de
betekenis van schillen en van de afschillingen, namelijk de afstropingen van de uiterlijke
dingen, opdat de innerlijke dingen openliggen, dus ontblotingen; uit de betekenis van het
witte, namelijk het ware, waarover eerder in de nrs. 3993, 4007; en uit de betekenis van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1661
stok, namelijk de macht, waarover hiervoor in nr. 4013; hier de innerlijke macht, omdat het is
op de stokken onder de bast.
De beschikking van de innerlijke macht van het ware, is de macht van de innerlijke mens op
de uiterlijke, of van de geestelijke mens op de natuurlijke; want alle beschikking van het
goede en ware in de natuurlijke mens komt vanuit de geestelijke mens, dat wil zeggen door de
geestelijke mens uit de Heer en wel door het ware daar; want de Heer vloeit in het goede van
de geestelijke of innerlijke mens in en door het ware daar in de natuurlijke mens, maar niet
door het goede rechtstreeks, voordat de mens is wederverwekt; en daarom vindt alle
beschikking plaats in de natuurlijke mens vanuit de innerlijke; het natuurlijke of de natuurlijke
mens kan nooit op andere wijze beschikt, dat wil zeggen, wederverwekt worden; dat het uit de
innerlijke mens plaatsvindt, blijkt duidelijk uit de erkenning van het ware, die, indien zij niet
vanuit de innerlijke is, geen erkenning is; verder ook uit het geweten, dat de erkenning van het
ware vanuit de innerlijke mens is en eveneens uit de doorvatting.
Omdat de beschikking uit de innerlijke mens door het ware plaatsvindt, wordt daarom met
betrekking tot het ware van macht gesproken en ook van stok, waardoor de macht wordt
aangeduid en ook van hand, waardoor eveneens de macht wordt aangeduid, nr. 3091, zoals
door zeer vele plaatsen in het Woord bevestigd kan worden; niet dat er macht in het ware is
uit zichzelf, maar zij is in het goede en zo in het ware vanuit het goede, dat wil zeggen, in het
ware door het goede uit de Heer; hieruit kan enigermate duidelijk zijn wat de beschikking van
de innerlijke macht van het ware is.
In de hoogste zin, waarin over de Heer wordt gehandeld, wordt de eigen macht aangeduid,
want het Goddelijk heeft eigen macht, omdat het deze niet van een ander heeft.
4016. En hij plaatste de stokken die hij geschild had, in de goten; dat dit de verdere
voorbereiding betekent, staat vast uit wat volgt, want daar wordt gehandeld over de
uitwerking van de innerlijke macht van het ware in het natuurlijke, want door de stokken
wordt de macht aangeduid, nrs. 4013, 4015; door het afschillen de beschikking uit het
innerlijke, nr. 4015; en door de goten het goede van het ware in het natuurlijke, nr. 3095.
4017. In de drinkbakken van het water, waar de kudden kwamen om te drinken; dat dit de
aandoeningen van het ware betekent, staat vast uit de betekenis van het water, namelijk de
erkentenissen en de wetenschappelijke dingen, die de ware dingen van het natuurlijke zijn,
waarover de nrs. 28, 2702, 3058; uit de betekenis van de drinkbakken of de waterbakken, die,
omdat die houders van het water zijn, in de innerlijke zin de goede dingen van het ware zijn,
want de goede dingen zijn de houders van het ware, waarover nr. 3095; uit de betekenis van
komen om te drinken, namelijk de aandoening van het ware; dat komen om te drinken de
aandoening van het ware is, komt omdat daarin de dorst ligt opgesloten, want de dorst
betekent in het Woord de trek en het verlangen, dus de aandoening om het ware te weten en te
putten en wel omdat het water het ware in het algemeen betekent; de honger echter de trek,
het verlangen, dus de aandoening om zich van het goede te doortrekken en wel omdat het
brood, dat voor spijs in het algemeen wordt genomen, nr. 2165, het goede betekent; daaruit
blijkt dat door die woorden de aandoeningen van het ware worden aangeduid.
4018. Tegenover de kudden, en zij werden verhit als zij kwamen om te drinken; dat dit
betekent tot aan de gloed van de aandoening opdat zij verbonden zouden worden, staat vast
uit de betekenis van verhit worden als zij kwamen om te drinken, namelijk de gloed van de
aandoening; dat verhit worden de gloed is, is duidelijk; en dat komen om te drinken de
aandoening van het ware is, zie nr. 4017; dat ‘tegenover de kudden’ wil zeggen opdat zij
verbonden zouden worden, namelijk de ware en de goede dingen in het natuurlijke, komt
omdat daarmee de blik is inbegrepen en vandaar de aangewakkerde aandoening, want op die
wijze worden de geestelijke dingen verbonden; en bovendien vindt elke inplanting van het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1662
ware en goede plaats en tevens elke verbinding, door de aandoening; de ware en de goede
dingen die geleerd, waardoor de mens niet wordt aangedaan, gaan weliswaar het geheugen
binnen, maar zij blijven daar even vluchtig hangen als een veertje aan de wand, dat bij het
minste vleugje wind wordt weggevaagd.
Met de dingen die het geheugen binnengaan is het als volgt gesteld: die zonder aandoening
binnengaan, vallen in de schaduw ervan, maar die met aandoening binnengaan, komen in het
licht daar; de dingen die daar in het licht zijn, worden gezien en verschijnen helder en
levendig, zodra maar iets wordt opgewekt, maar niet die dingen die rondom in de schaduw
verscholen liggen; de aandoening die van de liefde is, brengt dit met zich mee.
Hieruit kan vaststaan dat alle inplanting van het ware en de verbinding ervan met het goede,
plaatsvindt door de aandoening en hoe groter de aandoening, des te sterker de verbinding; de
gloed van de aandoening is hier de binnenste aandoening; maar de ware dingen kunnen niet
ingeplant en met het goede verbonden worden dan alleen door de aandoeningen van het ware
en goede, welke aandoeningen vanuit de naastenliefde jegens de naaste en aan de liefde tot de
Heer opwellen als aan haar bronnen; maar de boze en valse dingen worden het door de
aandoeningen van het boze en valse en deze aandoeningen wellen op vanuit de liefde van zich
en van de wereld, als uit haar bronnen.
Omdat het hiermee zo is gesteld en hier in de innerlijke zin over de verbinding van het goede
en ware in de natuurlijke mens wordt gehandeld, wordt daarom hier en in wat volgt, melding
gemaakt van de verhitting van de kudde toen zij kwamen om te drinken, waarmee zulke
dingen worden aangeduid.
4019. En de kudden werden verhit tot de stokken; dat dit de uitwerking vanuit de eigen macht
betekent, staat vast uit de betekenis van verhit worden, te weten de uitwerking, namelijk de
aandoening, nr. 4018; en uit de betekenis van de stokken, namelijk de macht, waarover eerder
in de nrs. 4013, 4015.
4020. En de kudden baarden bonte, gespikkelde en geplekte; dat dit betekent dat daaruit het
natuurlijk goede zulke dingen had vanuit het door Laban aangeduide indirecte goede, staat
vast uit de betekenis van baren, namelijk de erkenning en de verbinding, waarover de nrs.
3911, 3915; uit de betekenis van de bonte, namelijk de ware dingen waarmee de boze dingen
zijn gemengd, nr. 4005; uit de betekenis van de gespikkelde, namelijk de goede dingen
waarmee de boze dingen zijn gemengd en uit de betekenis van de geplekte, namelijk de ware
dingen waarmee de valse dingen zijn gemengd, waarover de nrs. 3993, 3995, 4005; zulke
dingen zijn het die hier worden aangeduid en die uit het door Laban aangeduide goede, aan
het goede van het natuurlijk ware, dat door Jakob wordt uitgebeeld, ten deel vielen.
4021. En Jakob scheidde de lammeren; dat dit betekent ten aanzien van de onschuld, staat vast
uit de betekenis van de lammeren, namelijk de onschuld, waarover eerder in nr. 3994; ‘ten
aanzien van de onschuld’ wordt gezegd, omdat in wat nu volgt wordt gehandeld over de
schikking van het natuurlijk goede en ware om de onschuld op te nemen en eigen te maken.
4022. En hij stelde de aangezichten van de kudde tot het bonte; dat dit betekent tot de met
boze en valse dingen bestrooide ware dingen, staat vast uit de betekenis van het bonte,
namelijk het verstrooide en met boze dingen gemengde ware, nrs. 4005, 4020.
4023. En al het zwarte; dit betekent tot zo’n staat, namelijk die door het zwarte onder de
lammeren wordt aangeduid, nrs. 3994, 4001.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1663
4024. In de kudde van Laban; dat dit betekent in het door Laban aangeduide goede, staat vast
uit de betekenis van de kudde en uit de uitbeelding van Laban, namelijk het goede, maar het
indirecte, waardoor het natuurlijke de goede en ware dingen heeft, waarover eerder.
4025. En hij stelde voor zich troepen alleen voor zich; dat dit de scheiding van de goede en
ware dingen vanuit de eigen macht betekent, staat vast uit de betekenis van de troepen,
namelijk van de kudde, te weten de goede en ware dingen; en uit de betekenis van ‘voor zich
alleen voor zich’, namelijk die dingen scheiden, die vanuit de eigen macht zijn verworven.
In de hoogste zin wordt hier over de Heer gehandeld, hoe Hij Zijn Natuurlijke Goddelijk
maakte en wel vanuit de eigen macht, maar toch door middelen overeenkomstig de orde; die
goede en ware dingen die Hij in Zich Goddelijk maakte, zijn hier de troepen, die Hij voor
Zich alleen voor Zich stelde.
4026. En hij stelde ze niet tot de kudde van Laban; dat dit de volstrekte afscheiding van het
door Laban aangeduide goede betekent, staat vast uit wat nu is gezegd, dus zonder verdere
ontvouwing; want de Goddelijke goede en ware dingen werden geheel en al onderscheiden
van die goede en ware dingen die iets ontlenen aan het menselijke, want zij gaan die te boven
en worden oneindig.
4027. Deze dingen die tot hiertoe ten aanzien van de innerlijke zin van de woorden werden
ontvouwd, zijn te innerlijk en vandaar te verborgen dan dat ze helder voor het verstand
uiteengezet kunnen worden; want in de hoogste zin wordt gehandeld over de Heer, hoe Hij
Zijn Natuurlijke Goddelijk heeft gemaakt; en in de uitbeeldende zin, hoe de Heer het
natuurlijke van de mens nieuw maakt wanneer Hij hem wederverwekt; al die dingen vertonen
zich hier ten volle in de innerlijke zin; de dingen die hier in de hoogste zin zijn bevat over de
Heer, hoe Hij het Natuurlijke bij Hem vanuit de eigen macht Goddelijk heeft gemaakt, zijn
zodanig dat zij ook het verstand van de engelen te boven gaan; iets ervan kan men zien in de
wederverwekking van de mens, omdat de wederverwekking van de mens een beeld is van de
verheerlijking van de Heer, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490; daarover kan de mens enige
voorstelling hebben, maar niemand anders dan degene die is wederverwekt, niettemin een
duistere voorstelling zolang hij in het lichaam leeft, want de lichamelijke en de wereldse
dingen waarin hij ook is, gieten voortdurende schaduwen toe en houden het gemoed in de
lagere dingen; maar diegenen die niet zijn wederverwekt, kunnen daarover hoegenaamd niets
vatten; zij zijn buiten de erkentenissen, omdat zij buiten de doorvattingen zijn; ja zelfs weten
zij in het geheel niet wat de wederverwekking is en geloven ook niet dat die kan bestaan; zelfs
weten zij niet eens wat de aandoening van de naastenliefde is waardoor de wederverwekking
plaatsvindt; vandaar evenmin wat het geweten is, nog minder wat de innerlijke mens is; en
nog minder wat de overeenstemming is van de innerlijke mens met de uiterlijke; de woorden
kunnen zij weliswaar weten en verscheidene van hen weten die ook, maar de zaak is hun
onbekend; waar het begrip van deze dingen ontbreekt, zou het daarom, hoe helder de
verborgenheden die hier in de innerlijke zin zijn bevat, ook werden uiteengezet, toch zijn
alsof iets in de duisternis aan het gezicht werd getoond of iets tot doven werd gesproken; en
bovendien laten de aandoeningen van de liefde van zich en van de wereld die bij hen regeren,
ook niet toe zulke dingen te weten, ja zelfs niet te horen, want zij verwerpen ze direct, ja, zij
spugen ze zelfs uit.
Anders zij die in de aandoening van de naastenliefde zijn; dezen verlustigen zich in dergelijke
dingen, want de engelen bij hen zijn in hun gelukzaligheid wanneer de mens in zulke dingen
is; de oorzaak hiervan is dat zij dan in die dingen zijn die over de Heer handelen, in Wie zij
zijn en in die dingen die over de naaste en over zijn wederverwekking handelen.
Vanuit de engelen, dat wil zeggen, door de engelen uit de Heer, vloeit het verkwikkelijke en
het gezegende in bij de mens die in de aandoening van de naastenliefde is, wanneer hij die
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1664
dingen leest en te meer wanneer hij gelooft dat het heilige daarin is en nog meer wanneer hij
iets van wat in de innerlijke zin ligt, bevat.
Daar wordt gehandeld over de invloeiing van de Heer in het goede van de innerlijke mens en
wel door het goede in het ware daar; ook wordt er gehandeld over de invloeiing daaruit in de
uiterlijke of de natuurlijke mens; en over de aandoening van het goede en ware waarin de
invloeiing plaatsvindt; en eveneens over de opneming van het ware en over de verbinding
ervan met het goede daar; bovendien over het goede dat tot middel dient en hier door Laban
en zijn kudde wordt aangeduid.
Ten aanzien van deze dingen, zien en doorvatten de engelen, die in de innerlijke zin van het
Woord zijn, of voor wie de innerlijke zin het Woord is, ontelbare dingen, waarvan nauwelijks
iets tot het verstand van de mens kan komen; en wat daar komt, valt in het duistere ervan, wat
de oorzaak is dat deze dingen niet meer afzonderlijk worden ontvouwd.
4028. vers 41,42. En het geschiedde bij elke verhitting van de kudde van die welke het eerst
paarden en Jakob stelde de stokken tot de ogen van de kudde in de goten, om haar te verhitten
tot de stokken.
En tot de kudde welke daarna paarde, stelde hij niet; en van die welke daarna paarden, was
voor Laban en van die welke het eerst paarden, voor Jakob.
Het geschiedde bij elke verhitting van de kudde van die welke het eerst paarden, betekent die
dingen die spontaan waren; en Jakob stelde de stokken tot de ogen van de kudde in de goten,
om haar te verhitten tot de stokken, betekent vanuit de eigen macht opgeroepen en verbonden;
en tot de kudde welke daarna paarde, stelde hij niet, betekent de gedwongen dingen; en van
die welke daarna paarden, was voor Laban, betekent dat die dingen werden achtergelaten; en
van die welke het eerst paarden, voor Jakob, betekent dat de spontane dingen of die welke
vanuit zijn vrije zijn, werden verbonden.
4029. Het geschiedde bij elke verhitting van de kudde van die welke het eerst paarden; dat dit
die dingen betekent die spontaan waren, staat vast uit de betekenis van verhit worden,
namelijk de gloed en de uitwerking van de aandoening, waarover eerder in de nrs. 4018,
4019; uit de betekenis van de kudde, namelijk het ware en goede, waarover eveneens eerder;
en uit de betekenis van ‘die welke het eerst paarden’ namelijk de spontane dingen; dat ‘die
welke het eerst paarden’ de spontane dingen zijn, blijkt uit het verband in de innerlijke zin en
verder ook hieruit dat al wat vanuit de aandoening is, spontaan is en het meest dat wat vanuit
de gloed van de aandoening is; dit wordt door ‘verhit’ aangeduid; en daarom wordt in dit vers
twee maal van verhitting gesproken; en eveneens uit de afleiding van dat woord in de
oorspronkelijke taal, namelijk de verbinding door het binnenste van de liefde; en hier wordt
gehandeld over de verbinding van het ware en het goede in het natuurlijke en dit vindt alleen
plaats door het spontane, dat wil zeggen, in het vrije.
Daaruit kan vaststaan dat ‘bij elke verhitting van de kudde van die welke het eerst paarden’ de
ware en de goede dingen betekent die spontaan of vanuit het vrije zijn, of wat hetzelfde is,
vanuit de opperste aandoening; dat al wat van de liefde of van de aandoening is, vrij is, zie nr.
2870; dat alle verbinding van het ware en het goede plaatsvindt in het vrije en geen
verbinding in het gedwongene, nrs. 2875, 3145, 3146, 3158; dat vandaar alle hervorming en
wederverwekking geschiedt door het vrije, nrs. 1937, 1947, 2876, 2881, 2877-2880; dat
indien het door het gedwongene kon geschieden, allen gezaligd zouden worden, nr. 2881.
4030. En Jakob stelde de stokken tot de ogen van de kudde in de goten, om haar te verhitten
tot de stokken, dat dit betekent vanuit de eigen macht opgeroepen en verbonden, staat vast uit
de betekenis van de stokken, te weten de macht en wanneer het wordt gezegd met betrekking
tot de Heer, de eigen macht, waarover de nrs. 4013, 4015; en uit de betekenis van ‘stellen tot
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1665
de ogen in de goten om te verhitten’, namelijk oproepen opdat zij verbonden zouden worden,
zoals blijkt uit wat eerder in nr. 4018 en elders, over de betekenis van die woorden, is gezegd.
4031. En tot de kudde die daarna paarde, stelde hij niet; dat dit de gedwongen dingen
betekent, staat vast uit de betekenis van daarna paren; dat het eerst paren het spontane of het
vrije is, werd eerder in nr. 4029 getoond; dat daarna paren het gedwongen of het niet vrije is,
blijkt daaruit en ook uit het verband in de innerlijke zin en ook hieruit, dat hier niet met
betrekking tot die welke het eerst paarden, van ‘verhit worden’ wordt gesproken; want door
‘verhit worden’ wordt de aandoening aangeduid en hier de gloed van de aandoening; al wat
niet vanuit de aandoening is, is vanuit het niet spontane of het niet vrije, want al het spontane
of het vrije is van de aandoening of van de liefde, nr. 2870.
Het blijkt ook uit de afleiding van dit woord in de oorspronkelijke taal, namelijk de
gebrekkigheid, want wanneer de gloed van de aandoening in gebreke blijft, dan houdt het
vrije op en wat dan plaatsvindt, heet het niet vrije en tenslotte het gedwongene.
Dat alle verbinding van het ware en het goede in het vrije of vanuit het spontane plaatsvindt
en dus alle hervorming en wederverwekking, kan vaststaan uit de eerder in nr. 4029
aangehaalde plaatsen; dus dat in het niet vrije of door het gedwongene geen verbinding, dus
geen wederverwekking kan plaatsvinden; wat het vrije is en vanwaar het is, zie de nrs. 2870
tot 2893, waar over het vrije van de mens werd gehandeld.
Wie niet weet dat geen verbinding van het ware en het goede, dat wil zeggen, toe-eigening,
dus dat geen wederverwekking kan plaatsvinden tenzij in het vrije van de mens, die werpt
zich, als hij redeneert over de Voorzienigheid van de Heer, over de zaliging van de mens en
over de verdoemenis van velen, in louter schaduwen en vandaar in grove dwalingen; hij
meent immers dat de Heer, indien Hij het wil, iedereen kan zaligen en wel door ontelbare
middelen, zoals door wonderen, door doden die zullen wederopstaan, door rechtstreekse
openbaringen, door engelen die van het kwaad zullen terughouden en met een klaarblijkelijke
sterke kracht tot het goede zullen aandrijven en door tal van staten, waarin de mens, wanneer
hij daarin wordt gebracht, boete doet en door zeer vele andere dingen.
Maar hij weet niet dat al deze middelen gedwongen zijn en dat de mens daardoor niet
hervormd kan worden; want al wat de mens dwingt, dat boezemt hem niet enige aandoening
in en indien het van dien aard is dat het wel inboezemt, dan knoopt het zich vast aan de
aandoening van het boze; want het schijnt dan alsof het iets heiligs ingiet en het giet dat ook
in, maar toch keert de mens, wanneer de staat verandert, tot zijn vorige aandoeningen,
namelijk tot de boze en valse dingen, terug; en dan verbindt zich dat heilige met de boze en
valse dingen en wordt dus profaan en dit is van dien aard dat het tot de allerergste hel voert;
want eerst erkent hij en gelooft hij en wordt door het heilige aangedaan en daarna ontkent hij,
ja zelfs verfoeit hij; dat zij die eenmaal van harte erkennen diegenen zijn die ontwijden, niet
echter diegenen die niet van harte hebben erkend, zie de nrs. 301-303, 571, 582, 593, 1001,
1008, 1010, 1059, 1327, 1328, 2051, 2426, 3398, 3399, 3402, 3898.
Vandaar vinden heden geen tastbare wonderen plaats, maar wonderen die niet zo tastbaar zijn
of niet in het oog vallen en deze zijn zodanig dat zij het heilige niet ingieten, noch de mens
het vrije afnemen; en vandaar staan de doden niet opnieuw op en wordt de mens niet door
rechtstreekse onthullingen en door engelen van de boze dingen afgehouden en met
klaarblijkelijke sterke kracht tot het goede gevoerd.
Het is het vrije van de mens waarin de Heer werkt en waardoor Hij hem buigt; want al het
vrije is van zijn liefde of aandoening en dus van zijn wil, nr. 3158; indien hij het goede en
ware niet in het vrije opneemt, kan het hem niet toegeëigend of van hem worden; datgene
immers waartoe hij wordt gedwongen, is niet van hem, maar het is van diegene die dwingt,
want hij doet het niet uit zichzelf, hoewel het door hem wel gebeurt; soms schijnt het alsof de
mens tot het goede wordt gedwongen, zoals in verzoekingen en geestelijke worstelingen,
maar dat hij dan een sterker vrije heeft dan wanneer hij buiten de verzoekingen en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1666
worstelingen is, zie de nrs. 1937, 1947, 2881; ook schijnt het alsof de mens tot het goede
wordt gedwongen wanneer hij zich daartoe dwingt, maar iets anders is het, zichzelf te
dwingen en iets anders is het, gedwongen te worden; zichzelf dwingen is vanuit het vrije dat
van binnen is, maar gedwongen worden is vanuit het niet-vrije.
Omdat dit zo is, kan het vaststaan in welke schaduwen en vandaar in welke dwalingen zich
diegenen kunnen storten die redeneren over de Voorzienigheid van de Heer en over de
zaliging van de mens en over de verdoemenis van velen en niet weten dat het door het vrije is
dat de Heer werkt en geenszins door het gedwongene, omdat dwang in de dingen van het
heilige, indien het niet vanuit het vrije wordt opgenomen, gevaarlijk is.
4032. Deze paragraaf ontbreekt in de Latijnse tekst.
4033. En van die welke daarna paarden, was voor Laban; dat dit betekent dat die dingen,
namelijk de gedwongen dingen, werden achtergelaten; en dat ‘en van die welke het eerst
paarden, voor Jakob’ betekent dat de spontane dingen of die welke uit zijn vrije zijn, werden
verbonden, staat vast uit wat vlak hiervoor in de nrs. 4029, 4032 is gezegd.
Door de gedwongen dingen worden hier de dingen aangeduid die niet verbonden zijn geweest
en ook niet verbonden hebben kunnen worden; en door de spontane dingen die welke
verbonden zijn geweest en ook zulke dingen die verbonden hebben kunnen worden; dat ook
deze worden aangeduid, komt omdat de spontane dingen zich gedragen overeenkomstig de
aandoeningen en het hoedanige ervan.
Nadat het goede dat door Laban en zijn kudde wordt aangeduid, tot die nutten waarover
eerder werd gehandeld, heeft gediend, wordt het gescheiden; over de scheiding wordt in het
volgende hoofdstuk gehandeld.
4034. vers 43. En de man breidde zich zeer zeer uit en hij had vele kudden van kleinvee en
dienstmaagden en dienstknechten en kamelen en ezels.
De man breidde zich zeer zeer uit, betekent de vermenigvuldiging; en hij had vele kudden van
kleinvee, betekent de innerlijk goede en ware dingen daaruit; en dienstmaagden en
dienstknechten, betekent de middelste goede en ware dingen; en kamelen en ezels, betekent
de uiterlijke en de meest uiterlijke ware dingen van het goede.
4035. En de man breidde zich zeer uit; dat dit de vermenigvuldiging betekent, namelijk van
het goede en ware, staat vast uit de betekenis van zich uitbreiden, namelijk vermenigvuldigd
worden; dat het is tot in het onmetelijke, wordt aangeduid door ‘zeer zeer’.
4036. En hij had vele kudden van kleinvee; dat dit betekent de innerlijke goede en ware
dingen daaruit, staat vast uit de betekenis van de kudden, namelijk de goede en ware dingen,
waarover nr. 343; en dat het de innerlijke zijn, nrs. 2566, 3783.
4037. En dienstmaagden en dienstknechten; dat dit de middelste goede en ware dingen
betekent, dat wil zeggen, de natuurlijke dingen zelf, staat vast uit de betekenis van de
dienstmaagden, namelijk de aandoeningen van het natuurlijke, dus de goede dingen daar,
waarover de nrs. 1895, 2567, 3835, 3849; en uit de betekenis van de dienstknechten, namelijk
de wetenschappelijke dingen, die de ware dingen van de natuurlijke mens zijn, waarover de
nrs. 2567, 3019, 3020, 3409.
4038. En kamelen en ezels; dat dit de uiterlijke en de buitenste ware dingen van het goede
betekenen, staat vast uit de betekenis van de kamelen, namelijk de algemene
wetenschappelijke dingen van de natuurlijke mens, nrs. 3048, 3071, 3143, 3145; de algemene
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1667
wetenschappelijk dingen zijn de lagere of uiterlijke ware dingen van het goede; en uit de
betekenis van de ezels, namelijk de nog lagere of buitenste ware dingen van het natuurlijk
goede, nr. 2781.
Wat de innerlijke goede en ware dingen zijn en dan de middelste en dan de uiterlijke en de
buitenste, kan vaststaan uit wat in nr. 4009 is gezegd.
Er zijn bij de mens drie dingen in het algemeen, namelijk het lichamelijke, het natuurlijke en
het redelijke; het lichamelijke is het buitenste, het natuurlijke is het middelste en het redelijke
is het innerlijke; voor zoveel als bij de mens het ene meer regeert dan het andere, voor zoveel
wordt hij lichamelijk of natuurlijk of redelijk genoemd; deze drie delen van de mens staan
wonderbaarlijk met elkaar in gemeenschap, namelijk het lichamelijke met het natuurlijke en
het natuurlijke met het redelijke.
In het begin wanneer de mens wordt geboren, is hij louter lichamelijk, maar in hem is het
vermogen dat hij vervolmaakt kan worden; daarna wordt hij natuurlijk en tenslotte redelijk;
daaruit kan vaststaan dat er een vergemeenschapping is van het ene met het andere; het
lichamelijke heeft gemeenschap met het natuurlijke door de zinlijke dingen en wel op
onderscheiden wijze door die dingen die tot het verstand behoren en door die welke tot de wil
behoren, want de wil en het verstand moeten bij de mens vervolmaakt worden, opdat hij een
mens zal worden en zal zijn; het zijn voornamelijk de zinlijke dingen van het gezicht en van
het gehoor die zijn verstandelijk vermogen vervolmaken; de drie overige zinnen betreffen
voornamelijk de wil.
Het lichamelijke van de mens heeft door die zinlijke dingen gemeenschap met zijn
natuurlijke, dat, als gezegd het middelste deel is; want de dingen die door de zinlijke dingen
binnentreden, leggen zich in het natuurlijke als in een zekere bewaarplaats neer; deze
bewaarplaats is het geheugen; het verkwikkelijke daar, de lust en de begeerte behoren tot de
wil en worden de natuurlijke goede dingen genoemd; maar de wetenschappelijke dingen daar
behoren tot het verstand en worden de natuurlijke ware dingen genoemd.
Het natuurlijke van de mens heeft door deze dingen gemeenschap met zijn redelijke, dat,
zoals gezegd, het innerlijke deel is; de dingen die zich van daar naar het redelijke verheffen,
leggen zich in het redelijke ook als in een zekere bewaarplaats neer; deze bewaarplaats is het
innerlijk geheugen, waarover de nrs. 2469-2480; het gezegende daar en het gelukzalige
behoren tot de wil en zij zijn van het redelijk goede; en de innerlijke inzichten van de dingen
en de doorvattingen behoren tot het verstand en de dingen die daarvan zijn, worden de
redelijke ware dingen genoemd.
Het zijn deze drie dingen die de mens samenstellen; tussen die drie dingen bestaat verbinding;
het zijn de buitenste zinlijke dingen waardoor het lichamelijke van de mens gemeenschap
heeft met zijn natuurlijke en het zijn de innerlijke zinlijke dingen waardoor het natuurlijke van
de mens gemeenschap heeft met zijn redelijke; de dingen dus die in het natuurlijke van de
mens zijn, nemen vanuit de buitenste zinlijke dingen, die de eigen dingen van het lichaam zijn
en deze worden de uiterlijke en buitenste ware dingen van het goede genoemd; de dingen
echter die uit de innerlijke zinlijke dingen nemen, en die zijn geest eigen zijn en met het
redelijke gemeenschap hebben, zijn die welke de innerlijke goede en ware dingen worden
genoemd.
Het zijn deze drie in hun orde uit de innerlijke dingen, die in de innerlijke zin worden
aangeduid door de kudden, door de dienstmaagden en de dienstknechten en door de kamelen
en de ezels.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1668
Vervolg over de Grootste Mens en over de overeenstemming,
hier over de overeenstemming met de grote en de kleine hersenen.
4039. Aan het einde van het vorige hoofdstuk werd gehandeld over de overeenstemming van
het hart en de longen met de Grootste Mens of met de hemel; hier moet gehandeld worden
over de overeenstemming van de grote hersenen en de kleine hersenen en de mergen die
aanhangsels daarvan zijn.
Maar voordat over de overeenstemming wordt gehandeld, moeten eerst enige dingen
voorafgaan met betrekking tot de vorm van de hersenen in het algemeen, vanwaar deze zo is
en wat hij uitbeeldt.
4040. Wanneer de hersenen worden ontdaan van de schedel en van de vliesachtige
bekleedsels die daar rond omheen zijn, dan verschijnen daar wonderbaarlijke kronkelingen en
kringen waarin substanties zijn gelegd die de corticale worden genoemd; vanuit deze lopen de
vezels die het merg van de hersenen uitmaken; deze vezels gaan van daar door zenuwen in het
lichaam verder en verrichten daar de functies overeenkomstig de wenken en de beschikkingen
van de hersenen; al deze dingen zijn geheel en al volgens de hemelse vorm, want zo’n vorm is
uit de Heer aan de hemelen ingeprent en vanuit de hemelen aan die dingen die in de mens zijn
en vooral aan zijn grote en kleine hersenen.
4041. De hemelse vorm is verbazingwekkend en gaat alle menselijke inzicht geheel en al te
boven, want die is ver boven de ideeën van de vormen die de mens vanuit de dingen in de
wereld ook door analytische beschouwing ooit kan bevatten; overeenkomstig die vorm zijn
alle hemelse gezelschappen geordend en wat wonderlijk is, er is een kringbeweging
overeenkomstig de vormen, die, namelijk de kringbeweging, de engelen en de geesten niet
voelen; het is daarmee gesteld als met de dagelijkse loop van de aarde om zijn as en om de
zon jaarlijks, die de bewoners niet bemerken.
Het werd mij getoond hoedanig de hemelse vorm is in de laagste sfeer; hij was zodanig als de
vorm van de kronkelingen die in de menselijke hersenen verschijnen; het werd mij gegeven
die loop of die kringbewegingen op begrijpelijke wijze te zien; dit hield enige dagen aan.
Daaruit kon voor mij vaststaan dat de hersenen zijn gevormd overeenkomstig de vorm van de
vloeiing van de hemel; maar de dingen die daar innerlijk zijn en die niet voor het oog
verschijnen, zijn overeenkomstig de innerlijke vormen van de hemel en deze zijn volstrekt
onbegrijpelijk; en het werd door de engelen gezegd, dat men daaruit kan zien dat de mens
overeenkomstig de vormen van de drie hemelen is geschapen en dat hem dus zo het beeld van
de hemel is ingeprent en wel dermate dat de mens in de kleinste vorm een heel kleine hemel is
en dat daarvandaan de overeenstemming van hem met de hemelen is.
4042. Vandaar nu is het dat er door de mens alleen een neerdaling vanuit de hemelen in de
wereld en een opklimming vanuit de wereld in de hemelen bestaat; het zijn de hersenen en de
innerlijke dingen ervan, waardoor de neerdaling en opklimming plaatsvindt; daar immers zijn
de beginselen zelf of de eerste en de laatste doelen, waaraan alle en de afzonderlijke dingen
die in het lichaam zijn, ontvloeien en waarvan zij worden afgeleid; daarvandaan is het ook dat
de gedachten komen die van het verstand zijn en de aandoeningen die van de wil zijn.
4043. Dat de nog innerlijker vormen, die ook de universelere zijn, zoals gezegd niet
begrijpelijk zijn, komt omdat wanneer er van vormen melding wordt gemaakt, die een
voorstelling van ruimte en tevens van tijd met zich meebrengen, terwijl toch in de innerlijke
dingen, waar de hemel is, niet iets door ruimten en tijden wordt bemerkt, omdat deze aan de
natuur eigen zijn, maar door staten en door wisselingen en veranderingen ervan; maar omdat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1669
de mens zich evenmin een denkbeeld kan vormen van de wisselingen en de veranderingen
zonder zulke dingen die tot de vorm behoren, als gezegd zonder zulke dingen die van ruimte
en tijd zijn, terwijl toch zulke dingen niet in de hemelen zijn, kan het daaruit duidelijk zijn hoe
onbegrijpelijk die zaken zijn en eveneens hoe onuitsprekelijk; ook zijn alle menselijke
woorden waarmee die dingen uitgesproken en begrepen moeten worden, omdat zij natuurlijke
dingen insluiten, niet toereikend om ze uit te drukken.
In de hemelen vertonen zich zulke dingen door wisselingen van het hemelse licht en van de
hemelse vlam, welke uit de Heer zijn en wel in een zodanige en zo’n grote volheid dat
duizenden en duizenden van begrippen nauwelijks in enige doorvatting bij de mens zou
kunnen vallen; niettemin worden die dingen die in de hemelen plaatsvinden, in de
geestenwereld uitgebeeld door vormen waaraan de vormen die in de wereld verschijnen in
gelijkenis nabijkomen.
4044. Uitbeeldingen zijn niets anders dan beelden van geestelijke dingen in natuurlijke dingen
en wanneer die juist worden uitgebeeld, dan stemmen zij overeen.
Maar wie niet weet wat het geestelijke is, maar alleen wat het natuurlijke is, kan van mening
zijn dat zulke uitbeeldingen en de daaruit voortvloeiende overeenstemmingen niet zouden
kunnen bestaan, want hij zou bij zichzelf zeggen: hoe kan het geestelijke werken op het
stoffelijke?
Maar indien hij wil nadenken over die dingen die elk ogenblik in hem plaatsvinden, dan zal
hij zich daarover enige voorstelling kunnen verwerven, namelijk hoe de wil kan werken op de
spieren van het lichaam en daadwerkelijke handelingen tevoorschijn brengen; en ook hoe het
denken kan werken in de spraakorganen door de longen, de luchtpijp, de keel, de tong, de
lippen in beweging brengen en de spraak teweegbrengen; en verder hoe de aandoeningen
kunnen werken op het aangezicht en daar beelden van zichzelf vertonen en wel dermate dat
men daaruit vaak weet wat iemand denkt en wil.
Deze dingen kunnen enige voorstelling geven van de uitbeeldingen en de
overeenstemmingen.
Omdat nu zulke dingen zich in de mens vertonen en omdat er niets is dat uit zichzelf kan
blijven bestaan, maar uit iets anders en dit weer uit iets anders en tenslotte uit een Eerste en
wel door een aaneenschakeling van overeenstemmingen, kunnen degenen die over enige
breedheid van oordeel beschikken, daaruit opmaken dat er tussen de mens en de hemel een
overeenstemming is en verder tussen de hemel en de Heer, die de Eerste is.
4045. Omdat er een zodanige overeenstemming bestaat en de hemel onderscheiden is in tal
van kleinere hemelen en deze in nog kleinere en overal in gezelschappen, zijn daar hemelen
die op de grote hersenen en de kleine hersenen in het algemeen betrekking hebben en in die
hemelen diegenen, die op de delen of leden die in de hersenen zijn, betrekking hebben, zoals
zij die betrekking hebben op het harde hersenvlies, op het zacht of dunne hersenvlies, op de
bochtholten en verder op de lichamen en de holten daar, als op de hersenbalk, de gestreepte of
grijze knobbel, de kleinere klieren, de hersenkamers, de trechtervormige hersenholte
enzovoort; hoedanig nu diegenen zijn die daarop betrekking hebben, werd mij onthuld, zoals
uit wat volgt kan vaststaan.
4046. Er verschenen tal van geesten op gemiddelde afstand boven het hoofd, die in het
algemeen werkten op de wijze van het kloppen van het hart, maar het was als het ware een
heen en weer golving, neerwaarts en opwaarts, met een soort koude aanblazing tegen mijn
voorhoofd; daaruit kon ik opmaken dat zij van een middelklasse waren, namelijk dat zij zowel
tot het gebied van het hart als tot het gebied van de longen behoorden en ook dat zij niet
innerlijke geesten waren; daarna vertoonden dezelfde geesten een vlammend schijnsel, grof,
maar toch lichtend en dit verscheen eerst onder het linkerdeel van de kin, daarna onder het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1670
linkeroog, daarna boven het oog, maar het was duister, niettemin vlamachtig, niet blinkend
wit; uit deze dingen kon ik weten hoedanig zij waren, want de schijnsels geven de
aandoeningen te kennen en ook de graden van het inzicht.
Toen ik daarna mijn hand aan het linkerdeel van mijn schedel of van mijn hoofd bracht,
voelde ik onder de handpalm een kloppen dat op dezelfde wijze op- en neerwaarts golfde en
uit deze aanwijzing wist ik dat zij tot de grote hersenen behoorden.
Toen ik vroeg wie zij waren, wilden zij niet spreken; door anderen werd gezegd dat zij niet
graag spreken; tenslotte, daartoe aangedreven om te spreken zeiden zij dat het op die wijze
onthuld zou worden hoedanig zij waren.
Ik begreep dat zij tot diegenen behoorden die het gebied van het harde hersenvlies uitmaken,
dat het algemene omhulsel van de grote en de kleine hersenen is; daarna werd onthuld
hoedanig zij waren, want dit werd uit een gesprek met hen te weten gegeven; zij waren, gelijk
zoals zij als mensen hadden geleefd, diegenen die in het geheel niet hadden gedacht over de
geestelijke en hemelse dingen en ook niet daarover gesproken, omdat zij zodanig waren dat
zij geloofden dat er niets anders was dan het natuurlijke en wel omdat zij niet verder hebben
kunnen doordringen, maar toch beleden zij dat niet; niettemin hadden zij, zoals anderen, het
Goddelijke vereerd, geregeld gebeden en waren zij goede burgers geweest.
Daarna waren er anderen die eveneens in dat kloppen invloeiden, maar niet door een neer- en
opwaartse golving, maar overdwars en weer anderen van wie het golven niet heen en weer,
maar meer continu was; en ook anderen door wie de beweging van het kloppen oversprong
van de ene plaats naar de andere.
Zij zeiden dat die betrekking hadden op het uiterlijke laagje van het harde hersenvlies en dat
zij behoorden tot degenen die over de geestelijke en hemelse dingen slechts vanuit zulke
dingen hadden gedacht, die de voorwerpen van de uiterlijke zinnen waren, terwijl zij de
dingen die innerlijk waren niet op een andere wijze begrepen; op het gehoor af leken zij mij
van het vrouwelijk geslacht; hier meer degenen die redeneren vanuit de uiterlijke zinlijke
dingen, dus vanuit de wereldse en aardse zaken over die dingen die van de hemel zijn of over
de geestelijke dingen van het geloof en van de liefde, die één maken en vermengen, des te
meer gaan zij naar het uiterlijke tot aan de buitenste huid van het hoofd toe, hetgeen zij
uitbeelden; maar toch zijn zij, indien zij een leven van het goede hebben geleid, binnen de
Grootste Mens, hoewel in de uitersten ervan; want eenieder die in het leven van het goede
vanuit de aandoening van de naastenliefde is, wordt gezaligd.
4047. Er verschenen ook anderen boven het hoofd, van wie de invloeiende werking boven
mijn hoofd, overdwars vloeide van voor naar achter; en er verschenen ook anderen, van wie
de invloeiende werking was van de ene naar de andere slaap naar het midden van de hersenen.
Ik begreep dat het diegenen waren die tot het gebied van het zachte hersenvlies behoorden,
dat het tweede omhulsel is en de hersenen dichter omkleedt en daarmee verbinding heeft door
uitgezonden draden.
Hoedanig zij waren werd te weten gegeven door hun spraak, want zij spraken met mij.
Zij waren zoals zij in de wereld waren geweest, zonder veel vertrouwen in hun eigen denken,
zodat zij zich niet daartoe bepaalden iets stelligs over de heilige dingen te denken, maar dat
lieten afhangen van het geloof van anderen, zonder te overwegen of het wel waar was.
Dat zij van dien aard waren, werd mij ook getoond door de invloeiing van hun verstaan van
het Gebed van de Heer, toen ik dat las; want alle geesten en engelen, hoevelen het er ook zijn,
konden vanuit het Gebed van de Heer gekend worden hoedanig zij waren en wel door de
invloeiing van hun denkvoorstellingen en aandoeningen in de inhoud van het Gebed; vandaar
werd het ook begrepen dat zij zodanig waren; en bovendien dat zij de engelen van dienst
konden zijn als middelen; want er zijn bemiddelende geesten tussen de hemelen, door wie er
verbinding is; want hun ideeën waren niet gesloten, maar gemakkelijk te openen, zodat zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1671
zich in beweging lieten brengen en gemakkelijk de invloeiing toelieten en overnamen;
bovendien waren zij bescheiden en vreedzaam en zij zeiden dat zij in de hemel waren.
4048. Er was iemand dicht bij mijn hoofd die met mij sprak; uit de klank maakte ik op dat hij
in een staat van kalmte was, zoals van een vredige slaap; hij vroeg mij over diverse zaken,
maar zo voorzichtig, dat iemand die wakker is niet voorzichtiger had kunnen zijn; er werd
doorvat dat innerlijke engelen door hem spraken en hij in een staat was om het te verstaan en
verder door te geven.
Ik informeerde naar die staat en zei hem dat hij in zo’n staat was.
Hij antwoordde dat hij niets anders dan het goede en ware spreekt en dat hij waarneemt of het
iets anders is en dat hij, indien iets anders invloeide, het niet toelaat of uitspreekt; ten aanzien
van zijn staat zei hij dat die vreedzaam was en het werd ook gegeven die door
vergemeenschapping te voelen; het werd gezegd dat zulke geesten betrekking hebben op de
bochtholten of de grotere bloedvaten in de hersenen; en dat degenen die aan hem gelijk zijn,
betrekking hebben op de overlangse holte, die zich bevindt tussen de beide halfronden van de
hersenen, en daar in een rustige staat, hoezeer de hersenen aan weerszijden ook in beroering
zijn.
4049. Er waren enige geesten boven mijn hoofd, een weinig naar voren, die met mij spraken;
zij spraken liefelijk en vloeiden tamelijk zacht in; zij waren van de anderen daarin
onderscheiden dat zij bij voortduur de begeerte en het verlangen hadden om in de hemel te
komen; er werd gezegd dat diegenen zodanig zijn die op de hersenkamers of de grote
hersenholten betrekking hebben en tot dat gebied behoren; de oorzaak werd er ook aan
toegevoegd; dat de betere soort van het bloedwater dat daarin is, zodanig is, namelijk dat die
terugkeert in de hersenen, waarvandaan het ook zo’n streven heeft.
De hersenen zijn de hemel en het streven is de begeerte en het verlangen; de
overeenstemmingen zijn zodanig.
4050. Er verscheen mij een zeker aangezicht, eerst boven een azuren venster; dit aangezicht
trok zich gelijk daarop terug naar binnen; toen werd een sterretje in de omgeving van de
streek van het linkeroog voor mij zichtbaar, daarna verscheidene roodachtige sterretjes die wit
schitterden; daarna werden er wanden voor mij zichtbaar, maar zonder dak en alleen wanden
aan de linkerzijde; tenslotte als het ware een sterrenhemel; en omdat deze dingen werden
gezien op een plaats waar boze geesten waren, verkeerde ik in de mening dat het iets
afschuwelijks was wat mij te zien was gegeven, maar spoedig verdween de wand en de hemel
en er verscheen een put waaruit iets als een blinkend witte wolk of damp uitkwam; het scheen
ook alsof er iets uit de put werd geschept.
Ik vroeg wat die dingen betekenden en uitbeeldden; er werd gezegd dat het een uitbeelding
was van de trechtervormige holte in de grote hersenen, waar de hersenen boven liggen, dat
door de hemel wordt aangeduid en dat hetgeen daarna werd gezien datgene was wat wordt
aangeduid door de put en de trechtervormige hersenholte wordt genoemd; en dat de wolk of
de damp die daaruit opsteeg, het bloedwater was, dat daar doorheen gaat en daaruit wordt
opgehaald en dat dit bloedwater van tweeërlei soort is, namelijk dat wat gemengd is met
animale geesten en tot de nuttige bloedwaters behoort en dat wat gemengd is met iets
waterachtigs dat tot de uitwerpselachtige dingen behoort.
Daarna werd mij getoond hoedanig degenen zijn die tot dit gebied behoren, maar slechts
diegenen die van een geringere klasse waren; zij werden ook gezien en zij rennen hier- en
daarheen, passen zich aan bij hen die zij zien, letten op elke bijzonderheid en geven
boodschappen aan de anderen wat zij horen; zij zijn geneigd tot verdenkingen, zijn
ongeduldig, onrustig, in nabootsing van dat bloedwater dat daarin is en heen en weer wordt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1672
gevoerd; hun redeneringen zijn de vloeistoffen daar, die zij uitbeelden; maar deze zijn van de
middelklasse.
Maar degenen die betrekking hebben op de uitwerpselachtige bloedwaters daar, zijn degenen
die de geestelijke waarheden neerhalen tot aardse dingen en ze daar bezoedelen, zoal
bijvoorbeeld zij die, wanneer zij iets over de echtelijke liefde horen, dat toepassen op hoererij
en echtbreuk en dus zo de dingen die van de echtelijke liefde zijn, tot deze dingen neerhalen;
evenzo in de overige dingen; deze geesten verschenen van voren op enige afstand aan de
rechterzijde.
Zij echter die van de goede klasse zijn, zijn eender aan hen over wie hiervoor is gehandeld, in
nr. 4049.
4051. Er zijn gezelschappen die betrekking hebben op het gebied van de smalle insnoering
tussen achterhersenen en middenhersenen, en er zijn er ook die betrekking hebben op de
kleine vezelknopen in de hersenen, die een klierachtig voorkomen hebben, waaraan vezels tot
verschillende functies uitvloeien; deze vezels werken als één in die beginselen of klieren,
maar op verschillende wijze in de uitersten.
Een enkel gezelschap van geesten met wie zulke dingen overeenstemmen, werd voor mij
gebracht, waarover het volgende: er kwamen geesten naar voren, zij spraken mij aan en
zeiden dat zij mensen waren.
Maar het werd gegeven hun te antwoorden dat zij niet mensen waren die met een lichaam
begiftigd waren, maar geesten en dus ook mensen, omdat het al van de geest streeft naar dat
wat van de mens is, ook naar de vorm die eender is aan de met een lichaam begiftigd mens;
want de geest is de innerlijke mens; en verder omdat zij mensen zijn vanuit het inzicht en de
wijsheid en niet vanuit de vorm; vandaar dat de goede geesten en te meer de engelen, méér
mensen zijn dan zij die in het lichaam zijn, omdat zij meer in het licht van de wijsheid zijn.
Na dit antwoord zeiden zij dat er verscheidenen in het gezelschap waren en dat daarin de een
niet gelijk was aan de ander.
Maar omdat het mij onmogelijk toescheen dat er in het andere leven een gezelschap van aan
elkaar niet gelijke geesten kan bestaan, sprak ik met hen hierover en ik werd tenslotte daarin
onderricht dat zij, hoewel zij ongelijk zijn, niettemin vergezelschapt worden ten aanzien van
het doel, dat voor hen één is; verder zeiden zij dat zij zodanig zijn dat eenieder op een wijze
handelt en ook op een wijze spreekt en niet gelijk is aan die van de ander; en toch willen en
denken zij iets gelijks; dit lichtten zij ook met een voorbeeld toe: wanneer de een in een
gezelschap over een engel zegt dat hij de kleinste is in de hemel, zegt een ander dat hij de
grootste is en een derde dat hij noch de kleinste noch de grootste is en dus zo met veel
verscheidenheid; zo maken hun gedachten toch één uit, namelijk dat wie de kleinste wil zijn,
de grootste is en dat hij vandaar betrekkelijk de grootste is en dat hij noch de kleinste noch de
grootste is, omdat zij niet denken aan een voorrang; evenzo in de overige dingen; zo worden
zij dus vergezelschapt in de beginselen, maar handelen op verschillende wijze in uitersten.
Zij voegden zich aan mijn oor aan en zeiden dat zij goede geesten zijn en dat hun gewoonte
van spreken zodanig is.
Er werd over hen gezegd dat men niet weet waar zij vandaan komen en dat zij tot de
zwervende gezelschappen behoren.
4052. Bovendien is de overeenstemming van de hersenen met de Grootste Mens zodanig, dat
zij die in de beginselen van het goede zijn, betrekking hebben op die dingen in de hersenen
die daar de beginselen zijn en de klieren of de corticale substanties genoemd worden; maar
degenen die in de beginselen van het ware zijn, betrekking hebben op die dingen in de
hersenen die van de eerstgenoemde beginselen uitvloeien en de vezels worden genoemd; maar
wel met dit onderscheid, dat zij die overeenstemmen met het rechterdeel van de hersenen
diegenen zijn die in de wil van het goede zijn en vandaar in de wil van het ware; maar dat zij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 30
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2016 – www.swedenborg.nl HV pag. 1673
die overeenstemmen met het linkerdeel van de hersenen, diegenen zijn die in het verstand van
het goede en ware zijn en vandaar in de aandoening ervan; dit komt daaruit voort dat zij die in
de hemel aan de rechterzijde van de Heer zijn, diegenen zijn die in het goede vanuit de wil
zijn, maar zij die aan de linkerzijde van de Heer zijn, diegenen zijn die in het goede vanuit het
verstand zijn; eerstgenoemden zijn zij die hemelsen worden genoemd, de laatstgenoemden
zijn zij die de geestelijken worden genoemd.
4053. Dat er zulke overeenstemmingen zijn, heeft tot dusver niemand geweten en ik weet dat
men zich zal verwonderen wanneer men dit hoort; de oorzaak hiervan is dat men niet weet
wat de innerlijke en wat de uiterlijke mens is en dat de innerlijke mens in de geestelijke
wereld is en de uiterlijke in de natuurlijke; en dat het de innerlijke mens is die in de uiterlijke
leeft en die in deze invloeit en regeert.
Daaruit en ook uit de dingen die eerder in nr. 4044 zijn aangevoerd, kan men niettemin weten
dat er een invloeiing is en dat er een overeenstemming is.
Dat dit zo is, is overbekend in het andere leven; en verder dat het natuurlijke niets anders is
dan een uitbeelding van geestelijke dingen waaruit het ontstaat en blijft bestaan; en dat het
natuurlijke zodanig uitbeeldt als het overeenstemt.
4054. De hersenen zijn evenals de hemel in de sfeer van de einddoelen, die de nutten zijn;
want al wat uit de Heer invloeit is een doel dat de zaliging van het menselijk geslacht beoogt;
het is dit einddoel dat in de hemel regeert en dat vandaar ook regeert in de hersenen; want de
hersenen waar het gemoed van de mens is, beogen de doelen in het lichaam, namelijk opdat
het lichaam de ziel van dienst zal zijn en opdat de ziel tot in het eeuwige gelukzalig zal zijn.
Maar er bestaan gezelschappen die het doel van nut niet hebben, dan alleen om onder
vrienden en vriendinnen te zijn en daar in wellusten, dus alleen aan hun voorliefde voor
zichzelf toegeven en voor zichzelf zorgen; als zij zich om huiselijke of om openbare
aangelegenheden mochten bekommeren, dan is dit om hetzelfde doel; er zijn heden meer
gezelschappen van zulke geesten dan men ooit kan geloven; zodra ze komen aanzetten, werkt
hun sfeer en blust bij de anderen de aandoeningen van het goede en ware uit, en wanneer deze
zijn uitgeblust, zijn zij in de wellust van hun vriendschap.
Zij zijn verstoppingen van de hersenen en brengen daar stompzinnigheden over aan.
Verscheidene gezelschappen van zulke geesten zij bij mij geweest en aan een verdoving, een
traagheid en een beroving van de aandoening werd het begrepen dat zij aanwezig waren; ik
heb ook enige malen met hen gesproken; zij zijn een pest en een verderf, hoewel zij in het
burgerlijke leven, toen zij in de wereld waren, als goed, aangenaam, geestig en ook talentvol
waren verschenen, want zij kennen de welopgevoede manieren en de wegen om zich met
behulp daarvan binnen te dringen, vooral in vriendschappen; wat het is een vriend te zijn voor
het goede of wat de vriendschap van het goede is, weten zij niet en willen dat ook niet weten.
Een treurig lot wacht hun; zij leven tenslotte in morsigheid en in zo’n stompzinnigheid dat
hun, wat hun bevattingsvermogen betreft, nauwelijks iets menselijks overblijft; want het
einddoel maakt de mens; en hoedanig het einddoel is, zodanig is de mens en zodanig
menselijke heeft hij dus ook na de dood.
4055. Het vervolg over de Grootste Mens en over de overeenstemming aan het einde van het
volgende hoofdstuk.
Einde van hoofdstuk 30.
en van het derde deel van Hemelse Verborgenheden.

'