De Openbaringen van Birgitta (achtste boek)
Inleiding
In een lang voorwoord, genaamd Epistola solitarii (brief van een heremiet, de auteur was een
kluizenaar van de orde van de Heilige Hiëronymus), vertelt Alfons da Vadaterra, Brigitta's vriend
en biechtvader, de manier waarop Birgitta haar openbaringen ontving, en verdedigt de hemelse
oorsprong van de openbaringen. Men moet openbaringen, die werkelijk van boven komen, niet
voortijdig afwijzen, zegt hij, ook wanneer zij door ongeschoolde vrouwen worden voortgebracht.
Hoe slecht liep het toch af met de farao, die weigerde om Mozes woorden te geloven?
Alfons kent vele personen in zijn tijd, die de hemelse boodschappen geminacht hebben, omdat deze
boodschappen naar voren werden gebracht door eenvoudige, ongeschoolde mensen, en daarom is het
met hen slecht afgelopen. Als criteria voor de echtheid van de visioenen voert hij de volgende
omstandigheid aan: Dat de visionaire zelf een vroom en geestelijk gezind persoon is, die in
gehoorzaamheid leeft onder een geestelijk leider, die haar innerlijke ervaringen altijd aan hem
toevertrouwt en niet om redenen haar visioenen overdrijft; dat zij vroom gehoorzaamt aan de regels
van de kerk en in onthouding een boetvaardig leven leidt, en dat zij voor het overige een gezond
verstand heeft en over een goed oordeelsvermogen beschikt.
Het is noodzakelijk om te onderzoeken in hoeverre de inhoud van de visioenen overeenkomt met de
Heilige Schrift, in hoeverre ze geschikt zijn om de goede zeden te bevorderen, en in welke mate de
luisteraar tot hoogmoed en vertrouwen op zichzelf of tot demoedigheid en gehoorzaamheid wordt
aangemoedigd. Op deze manier kan men zien in hoeverre ze van een slechte dan wel van een
goede geest komen.
Wat de Heilige Birgitta betreft, was zij van voorname afkomst, leefde vroom in haar huwelijk, beloofde
na de dood van haar man geheel aan Christus toe te behoren, en werd hierbij als bruid aangenomen.
Bij deze gelegenheid begon zij openbaringen te ontvangen, en legde ze voor aan het oordeel van haar
geestelijk leider, magister Matthias, en aan verscheidene andere geleerden en wijze priesters. Die
onderzochten de visioenen en ontdekten, dat ze uit de geest van de waarheid kwamen.
Zijzelf wilde in armoede de arme Christus volgen, daarom verdeelde zij haar eigendommen, verliet
haar land om een pelgrinstocht naar Rome te maken, waar zij in gezelschap van ervaren geestelijk
vaders en maagden een vroom leven leidde. Eén van haar geestelijk leiders was een Cisterciënzer Prior;
hij was het, die haar openbaringen in het Latijn neerschreef, van haarzelf uit oud zweeds gedicteerde
'lingua sua gothica', hier verwijst Alfons naar Petrus van Alvastra.
De andere was een priester uit Zweden, en was degene die haar huishouding leidde en haar en haar
dochter in het Latijn onderwees; daarmee bedoelde Alfons, de Petrus van Skänninge. Ze
gehoorzaamde deze twee in alles. Dagelijks ging ze te biecht, en iedere zondag ging ze met haar
dochter naar de communie. Haar leven werd gekenmerkt door de strengste ascese, toch volgde zij hierbij
de instructies van haar geestelijk vader, en zij vertelde al haar openbaringen aan hun. Zij verwonderde
zich altijd hierover, dat Christus er de moeite toe had genomen om Zijn boodschap toe te vertrouwen
aan zo'n onwaardig schepsel als zij. In haar nederigheid had ze haar openbaringen liever verborgen
gehouden, maar Christus gebood haar tot verbetering van Koning en volk het te openbaren.
Hoe Birgitta haar openbaringen ontving, melde zij zelf onder anderen bij VI Bir. 52. Alfons zag haar
vaak ondergedompeld in gebed, zich niet bewust van wat er om haar heen gebeurde en verstoken van
het gebruik van lichamelijke zintuigen. Wanneer ze weer tot zichzelf kwam, vertelde ze vervolgens aan
Alfons, Petrus van Alvastra, of aan Petrus van Skänninge wat ze in extase ervaren had. Haar hart
was tijdens de extase gevuld met de gloed van liefde, en haar intellect was verlicht zodat zij geestelijke
dingen begreep. Soms zag Birgitta in haar visioenen lichamelijke gedaanten, en vaak, maar niet altijd,
werd ze geïnformeerd over hun betekenis.
Haar openbaringen ontving ze ten behoeve van de gehele kerk. Soms werd haar, terwijl ze een gedaante
zag, een onderrichting over de inhoud van het geloofsmysterie medegedeeld, of er werden aan haar
levensstijlregels gegeven. Met haar lichamelijke ogen zag ze de engel, die haar het Sermo Angelicus
dicteerde. Met haar lichamelijke ogen zag ze ook Christus en Maria. Maar meestal hoorde ze hun
stemmen zonder hen te zien. Ze voelde daarbij altijd een lieflijke zoetheid. Zij vertrouwde dit Alfons
onder tranen en zuchten toe.
Alfons volgde de leer van de kerk, wanneer hij de visioenen in fysieke beelden en intellectueel
denkbeelden indeelde. In een fysiek visioen ziet men iets met de ogen van het lichaam. Bij deze beelden
ziet men in de geest menselijke gedaanten, die een zekere symbolische betekenis hebben. Bij het
intellectuele worden aan het verstand bovennatuurlijke waarheden zonder hulp van beelden
doorgegeven. In sommige gevallen heeft Birgitta fysieke visioenen gehad, zoals bijvoorbeeld toen ze de
verloving zag en werd geholpen door de Maagd Maria of toen ze op het sterfbed Christus aan haar zijde
zag.
Meestal waren het echter denkbeeldige of intellectuele visioenen. Zulke had zij in waaktoestand. De
zoetheid die ze proefde had de duivel haar niet kunnen geven; dat is een criterium voor de goddelijke
oorsprong van de visioenen. Haar ziel was als het ware ontwaakt om hemelse, goddelijke of geestelijke
dingen te zien, horen en voelen. In de geest zag ze beelden en hoorde stemmen. Haar intellect was op
een hemelse manier verlicht en zij ontving onderwijzingen ten behoeve van de mensen.
Alfons somt zeven verschillende mogelijkheden op om (deze) authentieke hemelse openbaringen te
onderscheiden van die, die door boze geesten worden ingegeven. Het eerste teken van hemelse
oorsprong van openbaringen is de nederigheid van de visionaire en haar gehoorzaamheid aan de
kerkelijke autoriteiten. Een tweede teken is dat, zolang het visioen voortduurt, de visionaire de zoetheid
van de liefde van God ervaart en zich zogezegd als bedwelmd voelt. Het derde teken is dat het intellect
tijdens het visioen echt verlicht wordt, zodat de ziel begrijpt wat er gezegd wordt en wat zij hoort.
Het vierde teken is de overeenstemming tussen de uitspraken van de visionaire en het katholieke geloof
en zedenleer, en in het feit dat de voorspellingen daadwerkelijk zijn uitgekomen. Het vijfde teken ligt in
de vrucht van de visioenen, leiden de visioenen tot een morele verbetering of niet? Wordt het verstand
verlicht, de zeden verbeterd, de vrede verzekerd, de Goddelijke liefde vergroot?
Het zesde teken is de vrome, Christelijke dood van de visionaire. Het zevende teken bestaat uit de
eensgezindheid in de berichten (heilige gaven) na haar dood. Al deze criteria zijn van toepassing op
Birgitta en haar openbaringen. Men kan er dus zeker van zijn dat de openbaringen van hemelse
oorsprong zijn, en men moet God daarvoor danken, concludeert Alfons.
Proloog
(Naar het boek van de hemelse Keizer aan de koningen.)
Hier is het verslag van de manier waarop het boek is samengesteld, en de koningen en de vorsten
worden aangespoord dit boek vroom en nederig uit de hand van God te aanvaarden en in hart en daad
ijverig de leer te volgen die in dit boek wordt verkondigd.
Het volgende boek heet 'Boek van de hemelse Keizer aan de koningen', zo genoemd, nadat het aan de
zalige vrouwe Birgitta was geopenbaard door geestelijke en intellectuele visioenen van boven, die
eerder een prachtige vorstin van Närke in het rijk van Zweden was, en die uit een edel geslacht en in
het geboorteland van de Göta-koning geboren werd. Het was passend, dat zij, die Keizer Christus als
Zijn bruid had aangenomen en als Zijn speciale boodschapster en zogezegd als Zijn apostel naar
koningen en vorsten te sturen om zo Zijn nieuwe brieven en evangelische woorden aan hen te sturen,
niet alleen aan eenvoudigen of nederigen van geslacht, maar ook aan hen die van koninklijke
afkomst en geboorte waren.
Maar omdat in haar grote werk van hemelse openbaringen, die uit zeven boeken bestaat, vele
openbaringen te vinden zijn die betrekking hebben op koning en keizer, en buiten deze werken
verscheidene over hetzelfde onderwerp gaan, zo heeft men het passend gevonden om deze inhoud
samen te vatten in een boek, en zo hebben wij uit de enorme tuin der hemelse openbaringen in dit boek
verzameld wat betekking heeft op het onderwerp in kwestie, en tegelijkertijd andere openbaringen die
zich niet in de voorafgaande boeken bevinden, of zogezegd, we bloemen verzameld om een nieuwe
koninklijke kroon te maken. Gezegend is hij die de profetische woorden van dit boek leest en hoort
en ter harte neemt wat er staat geschreven. De tijd is nabij.
Welnu, gij keizers en koningen, gij koninginnen en overige heersers, buigt allen uw hoofd voor God.
Met andere woorden: verootmoedig uw trotse van eerzuchtige en op winstbejag vervuld hart, en
neem deze kostbare, hemelse koninklijke kroon uit de handen van zo'n vorstelijke en wonderschone
bruid van Christus aan, dit boek, dat Christus ons via haar heeft gezonden in Zijn welwillendheid en
barmhartigheid.
In dit boek vind u een korte onderwijzing over welke dracht de koningen moeten gebruiken, op welke
dagen zij met de kroon naar buiten zullen treden, welke deugdzame, vrome en eerbiedwaardige
levenswandel zij moeten leiden, welke prinsessen zij als hun vrouw moeten nemen, welke mannen de
koningen als raadgevers moeten hebben en welke zij wegsturen en verdrijven zullen, hoe zij hun rijk
zullen regeren en het beste van het rijk zullen bevorderen, hoe zij met ijver en met zacht mededogen
een goede toestand voor hun koninkrijk kunnen verwerven, en hoe zij op een verstandige,
rechtvaardige en verdienstelijke manier, een kruistocht tegen ongelovigen kunnen voeren.
Tot slot wordt hen in dit boek een tweesnijdend zwaard getoond dat uit de mond komt van Degene die
op de troon zit, namelijk Gods gerechtigheid tegenover enige koningen, die vanwege hun zonden
gedurende hun leven hun rijk en de kroon hebben verloren door het zwaard van de Goddelijke
gerechtigheid, zodat zij een slechte en schandelijke dood leden. Gods strenge gerechtigheid wordt hen
ook getoond tegenover andere gestorven koningen, wiens zielen door de bruid van Christus werden
gezien, en hoe zij voor de Goddelijke rechterstoel op een eigenaardige en verschrikkelijke manier
werden veroordeeld en verdoemd.
Hieruit kunnen de nu levende koningen opmaken hoe scherp en streng dit Goddelijke zwaard is, dit
zwaard dat met een scherp lemmet, sommigen tot eer en tot leven straft, doordat het hen vernedering
en dood brengt, en met zijn anderen zijde en nog scherpere lemmet, zielen van anderen na de dood straft,
waarbij ze een afschuwelijke doodstrijd en eeuwige verdoemenis krijgen. Zo kunnen alle koningen en
vorsten zien dat God geen aandacht schenkt aan 'aanzien des persoon' en ze kunnen hieruit opmaken
wat voor een streng oordeel ze kunnen verwachten van God voor en na hun dood, en hoe ze God
met angst en beven moeten vrezen in alles wat ze doen.
Welnu! gij koningen en allen die over de wereld heersen, om de Heer met angst te dienen en met
beven te verblijden. Neem deze tucht daarom alstublieft demoedig aan, zodat de Heer niet toornig
wordt. Zijn toorn kan immers snel worden ontstoken. Gezegend zijn allen die met zijn hart en in
gerechtigheid op Hem vertrouwen, die in eeuwigheid Koning der koningen en Heer der heerscharen
is. Aangezien dit boek geadresseerd is aan de koningen, zo worden de teksten voor een groot deel
geleend van andere boeken waarin deze openbaringen zijn vervat, zo verwijzen wij daarmee niet naar
dezelfde zaak in hetzelfde boek waarvan het is overgenomen. Iedereen die dit achtste boek wil
uitbreiden naar een ander boek waarvan het is gescheiden, moeten alle hoofdstukken in hun geheel
herhalen.
Hoofdstuk 1
BT. 0
De allerhoogste, Koning Christus, spreekt via de bruid tot de vorsten, en toont Zich werkelijk als
Schepper en Koning van allen, die in de Drieëenheid en Eenheid regeert, en zegt, zoals Hij bepaald
heeft, dat de wereld met dubbele macht bestuurd zal worden, namelijk de kerkelijke en de wereldse,
wat hoofdzakelijk met de apostelen Petrus en Paulus aangeduid werd.
Ik zag een groot paleis van onvoorstelbare afmeting, zo helder als de helderste hemel. Daar waren
talloze personen, zittend op een stoel, en gekleed in witte gewaden en stralend gelijk de zon. En in het
paleis zag ik een wonderbaarlijke troon, en daarop zat een Man die helderder straalde dan de zon,
van onvoorstelbare schoonheid en Hij was een Heer met een onmetelijke macht. Zijn glans was van
onvoorstelbare lengte, breedte en diepte. Een Maagd stond naast de troon, stralend in een eigenaardige
glans, en Zij droeg een kostbare kroon op haar hoofd. En alle aanwezigen dienden Degene die op de
troon zat en prezen Hem met hymnes en gezangen, en zij eerden deze Maagd eerbiedig als koningin
der hemelen. (VIII Bir. 1:1/6).
Hij die op de troon zat sprak met een plechtige stem: "Ik ben de Schepper van hemel en aarde, één
met de Vader en de Heilige Geest en ware God. Want de Vader is God, de Zoon is God, en de
Heilige Geest is God, en toch zijn het niet drie Goden, maar drie Personen in één Godheid.
(VIII Bir. 1:7/10).
Maar nu kun jij je afvragen: Als er drie Personen zijn, moeten er toch ook drie Goden zijn? Ik
antwoord je, dat God de macht, de wijsheid en de goedheid zelf is; van Hem komt alle kracht
onder en boven de hemel, en alle wijsheid en goedheid, die men bedenken kan. Zo is God drievoudig
en toch één; drie in Personen en één in natuur. Want de Vader is de kracht en de wijsheid waaruit alles
voortkomt; Hij is machtiger dan wie ook en heeft Zijn macht niet van iemand anders, maar van
Zichzelf in alle eeuwigheid. (VIII Bir. 1:11/14).
Macht en wijsheid is ook bij de Zoon, die aan de Vader gelijk is; Hij is niet van Zichzelf uit machtig,
maar machtig door de Vader en van de Vader onuitsprekelijk geboren, vanaf het begin, en nooit
gescheiden (geweest) van de Vader. De kracht en de wijsheid is ook bij de Heilige Geest, die
voortkomt uit de Vader en de Zoon en die gelijk is aan Hen in kracht en macht. Het is daarom één
God en drie Personen, want deze drie hebben één natuur, één werkzaamheid, één wil, één eer, en
zijn één in kracht. (VIII Bir. 1:15/17).
Hoewel ze in wezen één zijn, zijn ze in hun gesteldheid als persoon verschillend. Want de Vader is in de
Zoon en in de Geest, de Zoon is in de Vader en in de Geest, en de Geest is in hun beiden, in één enkele
Goddelijke natuur, niet, alsof de ene eerder of later was, maar op een onuitsprekelijke wijze; geen
van Hen is hier vroeger of later, groter of kleiner dan de ander, integendeel alles is onuitsprekelijk en
gelijk. (VIII Bir. 1:18/19).
Derhalve is het treffend geschreven dat God wonderbaarlijk en lofwaardig is. De Godheid stuurde
Zijn woord door de engel Gabriel naar de Maagd Maria, maar dezelfde God, die dit verzonden had en
van Zichzelf uit werd verzonden, was met de engel Gabriel, in Gabriel en voor Gabriel bij de Maagd.
En nadat het woord door de engel was gezegd, werd het woord in de Maagd vlees.
(VIII Bir. 1:20/22).
Dit woord ben Ik, die met je spreekt. De Vader heeft Mij namelijk door Zichzelf met de Heilige Geest
in de schoot van de Maagd gezonden. Toch hebben de engelen de aanblik en de aanwezigheid van Mijn
Godheid niet ontbroken; nee, Ik, de Zoon, die met de Vader en de Heilige Geest in de schoot van de
Maagd was, Ik was evenzo ook in het hemelrijk met de Vader en de Heilige Geest in aanblik der
engelen die alles bestuurd en onderhoud, hoewel Mijn Godheid, die door Mij alleen is aangenomen,
in de schoot van Maria rustte. (VIII Bir. 1:23/25).
Ik, die in Mijn Godheid en in mannelijke volwassenheid een God was, minacht het niet, om met je te
spreken, om Mijn liefde te tonen en je Heilige Christelijke geloof te versterken. En hoewel het lijkt
dat Mijn menselijke vorm hier bij jou is en met je zou spreken, is het juister om te zeggen dat je
ziel en je geest bij Mij en in Mij zijn, want voor Mij is niets onmogelijk en niets te moeilijk, noch in de
hemel noch op aarde. Ik ben zeker te vergelijken als met een machtige koning, die met zijn leger tot
een stad komt en alle pleinen bezet en alles in beslag neemt. Zo vult Mijn genade al je ledematen
en versterkt alles. (VIII Bir. 1:26/29).
Ik ben waarachtig in je en om je heen. Hoewel Ik tot je spreek, ben Ik toch Dezelfde in de Hemelse
heerlijkheid. Want wat kan zwaar voor Mij zijn als Ik alles met Mijn macht onderhoud, alles met Mijn
wijsheid rangschik, en alles met Mijn deugd overtref? Ik, die met de Vader en de Heilige Geest één
God is, zonder begin en zonder einde, Ik, die voor de verlossing van de mensheid een menselijke vorm
aannam (terwijl de Goddelijkheid toch ongedeerd bleef) en in waarheid leed, dat Ik uit de dood ben
opgestaan en naar de hemel ben opgestegen, Ik ben het, die nu met je spreekt. (VIII Bir. 1:30/33).
Ik ben de ware en allerhoogste Keizer en Heer. Want er is geen heer die hoger is dan Ik, of die voor Mij
was of na Mij zal komen, want alle heerschappij komt van Mij en door Mij. Dus ben Ik de ware Heer,
en niemand kan met recht heer genoemd worden, behalve Ik, want alle macht en heerschappij is van
Mij, en niemand kan Mijn macht weerstaan. (VIII Bir. 1:34/36).
Ik ben ook de Koning der kroon. Begrijp je, Mijn bruid, waarom Ik zei 'Koning der kroon'? Mijn
Goddelijkheid was zeer zeker zonder begin en is en zal zonder einde zijn. Deze Goddelijkheid is met
recht te vergelijken met een kroon, want de kroon is zonder begin en zonder einde. Zoals men in een
koninkrijk de kroon voor de toekomstige koning verbergt, zo werd Mijn Goddelijkheid voor Mijn
menselijke vorm verborgen, die daarmee gekroond zou worden. (VIII Bir. 1:37/41).
Ik had twee uitstekende dienaren. De ene was priester, de andere leek. De eerste was Mijn Apostel
Petrus; hij had het ambt van priester. De andere was Apostel Paulus, die leek was, om het zo maar te
zeggen. Petrus was door het huwelijk gebonden, maar toen hij zag dat het huwelijk onverenigbaar
was met het priesterschap, en meende dat de deugd van zijn zintuigen door niet-onthouding in
gevaar werd gebracht, bleef hij in het huwelijk ver weg van de vleselijke vereniging en in plaats
daarvan hechtte hij zich met een volmaakt hart vast aan Mij. Paulus daarentegen nam de kuisheid
in acht en bewaarde zich onbevlekt van het echtelijke bed. (VIII Bir. 1:42/47).
Zie nu welke liefde Ik aan deze twee heb getoond! Petrus gaf Ik namelijk de sleutels van het
hemelrijk, zodat alles wat hij op aarde gebonden en ontbonden had, ook in de hemel gebonden
en ontbonden zou zijn. Paulus vergunde Ik, dat hij in eer en waardigheid gelijk was aan Petrus. En
daarom zul je weten, dat, zoals zij op aarde gelijk aan elkaar waren en met elkaar verenigd waren,
zo zijn zij nu ook in de hemel in eeuwige eer verenigd en verheerlijkt. En hoewel Ik deze twee
specifiek heb genoemd, zo versta ik daaronder ook andere bisschoppen en koningen en Mijn
vrienden. (VIII Bir. 1:48/52).
Want zoals Ik vroeger in de tijd van de Wet alleen tot Israël zoals tegen een mens gesproken heb,
terwijl Ik toch het hele volk van Israël in gedachten had, zo versta Ik nu onder deze beide, meerdere, ja
al degenen, die Ik met Mijn genade en Mijn liefde vervuld heb. Maar sinds nu enige tijd verstreken
is, begon het kwaad zich steeds meer te verspreiden, en werd het vlees zwakker, en meer bereid om
het boze te volgen als voorheen. Daarom heb Ik gezorg voor genade voor zowel de priesters als de
leken, die Ik met Petrus en Paulus heb aangeduid, doordat ik de priesters toestemming gaf, om
kerkgoederen op een bescheiden manier te gebruiken voor hun levensonderhoud, zodat zij des te
ijveriger en vlijtiger worden in Mijn dienst. En het heeft Mij ook bevallen, dat leken, volgens de
regels van de kerk, eervol in een huwelijk zouden leven. (VIII Bir. 1:53/56).
Hoofdstuk 2
BT. 1
Ik ben de ware Koning, en niemand anders is waardig koning genoemt te worden dan Ik, want alle
glorie en macht zijn van Mij. Ik ben Degene, die de eerste engel veroordeelde, die viel door
hoogmoed, begeerte en afgunst. Ik ben Degene, die Adam en Eva veroordeelde en het gehele mensdom
en de vloed liet komen voor de zonden van de mensen. Ik ben Dezelfde, die het volk van Israël leidde
naar de gevangenschap en het wonderbaarlijk daaruit verloste doormiddel van tekens en wonderen. In
Mij is alle rechtvaardigheid en die is zonder begin geweest en zal zonder einde zijn. En de
rechtvaardigheid zal bij Mij nooit verminderen, maar zal altijd waar en onveranderlijk in Mij blijven.
(VIII Bir. 2:1/6).
En daar nu de koning van Zweden Mij ootmoedig vraagt hoe hij onder zijn regering en in zijn rijk
rechtvaardig en verstandig moet leven, zal Ik hem tien dingen verkondigen, die hij doen moet.
(VIII Bir. 2:7).
Ten eerste, dat hij de raadgevers verwijdert, wier hart belust is op eer en goed, wier mond twee
bedrieglijke talen spreekt, wier ogen scherp zijn en blind voor geestelijke dingen. En hij moet
uitkiezen, lieden die rechtvaardigheid niet voor geld verkopen, die zich schamen voor leugen en
valsheid, die God meer liefhebben dan lichamelijke genoegens en die zich erbarmen over de nood
en het ongeluk van hun medemensen en onderhorigen. (VIII Bir. 2:8/9).
Ten tweede, wil Ik dat de koning zelf zal helpen om je klooster te bouwen, waarvan Ik je de regel zelf
dicteerde. Ten derde, dat hij zijn dienaren en huurlingen zend naar heidense plaatsen, waar het
Christelijke geloof en de liefde voor God verspreid moeten worden. En hij moet weten dat zijn
dienaren gedood en verslagen werden te Kopenhagen, omdat hij streefde naar een deel van het rijk
van een mede-Christen. (VIII Bir. 2:10/12).
Ten vierde, moet de koning zelf dagelijks de getijden lezen van Mijn moeder de Maagd Maria. En als
hij te oordelen heeft, of andere gewichtige zaken te doen, moet hij de daggetijden overslaan. Maar
iedere dag moet hij twee afzonderlijke Missen bijwonen, of één Hoogmis, en iedere dag moet hij zich
vijfmaal de vijf wonden herinneren, die Ik voor hem verdroeg aan het kruis. Ten vijfde, moet hij op de
vooravond der Heilige feestdagen, die door de Heilige Kerk zijn aangewezen, en die op Mijner moeder
vasten. En op vrijdag moet hij vasten met vis en op zaterdag, indien hij wil, met wit voedsel en de
lange vasten onderhouden volgens de gewoonte van het land. (VIII Bir. 2:13/17).
En hij moet zorg dragen om matig en stipt te zijn in zijn vasten, opdat hij niet stomp wordt als het om
raadsbesluiten gaat, of te kort schiet in het oordeel dat hij vellen moet, ten gevolge van te veel vasten
of onredelijke waken en lange, nietszeggende slappe gebeden. Maar als zijn arbeid toeneemt,
gehoorzame hij de raad van Mijn kerkelijke bestuurders en hun macht en bevel. (VIII Bir. 2:18/19).
Ten zesde, moet hij als aalmoes aan de armen geven iedere tiende penning die zijn vorstelijke
voorraadkamer toebehoort, en wil hij uit vroomheid en met een eerlijk doel iets daarboven geven tot
Mijner glorie en uit liefde voor Mij, dan zal zijn loon des te groter zijn. (VIII Bir. 2:20).
Ten zevende, moet hij iedere vrijdag dertien arme mensen in huis roepen en hen de voeten wassen en
hun eten en geld geven met eigen hand, indien hij niet op reis is, want dan behoeft hij het niet te doen.
En op vrijdag als hij rustig op zijn landgoed verblijft, moet hij zich geheel vrij houden om op die dag de
klachten aan te horen van het volk en van zijn onderdanen en dienaren en van hoge en lage ambtenaren,
en hen te woord staan die rekenschap moeten afleggen en hen die koninklijke inkomsten en schatten
innen. (VIII Bir. 2:21/22).
Ten achtste, moet de koning zelf redelijk zijn in zijn giften, dat hij de ene niet geeft op een wijze zodat
hij gierig tegenover een ander is; en indien hij enkelen meer wil geven ter wille van hun
verdienstelijk leven of voor hun verdiensten, dan moet hij daar een geschikte reden voor hebben of
vinden en het met zeer veel beleid doen, opdat bij de koning geen onrechtvaardigheid wordt opgemerkt
en dat hij geen reden geve tot ontevredenheid. Want niets valt zo af te keuren bij een vorst dan
onredelijke mildheid, of schrielheid. En niets siert een koning zo zeer als wanneer hij aantoont maat te
kunnen houden en hen weet te belonen die met liefde in zijn dienst arbeiden. En de koning moet ook
aan vreemdelingen geschenken geven, en wel aan hen, die vrede houden in zijn rijk en nood lijden.
Toch moet hij het zo doen, dat zijn eigen onderdanen niet vergeten worden. (VIII Bir. 2:23/27).
Ten negende, moet hij Gods geboden noch overtreden, noch breken, noch in strijd daarmee handelen en
geen nieuwe gebruiken invoeren, en de bevelen en de wettige regels van het rijk niet verdringen voor
minder goede, en niet met geweld of overhaast over dingen oordelen of veroordelen, maar in alles de
rechtvaardigheid betrachten volgens de Wet van God, en de regels van het rijk. Want de koning
moet niet zonder onderscheiding bevelen en niet heersen in wreedheid. (VIII Bir. 2:28/29).
Ten tiende, moet de koning in al zijn daden zo optreden en zich zo tonen, dat hij zijn koninklijke
naam waardig is. Hij moet alle begeerten ontvlieden en waren ootmoedig beminnen. Want zoveel
hoger als de koning staat en zoveel waardiger plaats als hij inneemt ten opzichte van anderen, des te
ootmoediger moet hij zijn voor God, van Wie alle macht komt. Want God eist een even streng
rekenschap bij Zijn oordeel van een koning als van iemand van het volk. (VIII Bir. 2:30/33).
Hoofdstuk 3
BT. 2
Gods Zoon sprak: "Nadat de mens versmaden had, om God te gehoorzamen, is het noodzakelijk dat
hij iemand gelijk aan hem zou gehoorzamen. En omdat de koning door God geboden is om te oordelen
en rechtvaardig te regeren, is het rechtvaardig dat hij geëerd en gevreesd wordt door zijn onderdanen.
Omdat de koning van anderen verschilt, is het noodzakelijk dat hij bijzondere dracht draagt, die
eerbiedwaardiger is, dan dat van anderen. Want zoals de eer van de koning bestaat in gerechtigheid en
rechtvaardig oordeel, zo is de eer van de koning de eer van het volk. (VIII Bir. 3:1/4).
Daarom moet de koning een eerbiedwaardig en ontzagwekkende dracht dragen. Wanneer hij dit
draagt, moet hij niet hoogmoedig worden omdat God het hem laat dragen, maar zichzelf demoedigen
en de last van zijn onderanen in ogenschouw nemen. Op de volgende dagen zal de koning zijn kroon
op zijn hoofd dragen: Op eerste Kerstdag, Driekoningen, Pasen, Hemelvaartsdag, Pinksteren, de dag
van de ontvangenis van Mijn maagdelijke Moeder, op de dag van het Kruisgebed, en op Allerheiligen,
en, op alle dagen waarop hij rechtspreekt of mannen tot ridder slaat. Want zoals de gehele hemelse
heirschare zich verheugd op de feestdagen Mijner menselijke gedaante en de gedenkdagen Mijner
Heiligen op basis van Mijn weldaden, zo zullen de rechtvaardigen op aarde zich verheugen over de
gerechtigheid van de koning, die met de kroon wordt aangeduid. En het gehele hemelse hof verheugt
zich over de beloning van een rechtvaardige koning." (VIII Bir. 3:5/9).
Hoofdstuk 4
BT. 3
Gods Zoon sprak tot de bruid en zei: "Ik heb voorheen de koning een paar stappen verteld om op te
stijgen naar de hemel. Ja, wanneer hij deze opvolgt en er acht op slaat, kan hij evenzo makkelijk naar
de hemel opstijgen als hij, die een contemplatief leven leidt. (VIII Bir. 4:1/2).
Nu wil Ik hem evenwel tien adviezen geven. De eerste is, dat hij niet alleen aan zijn tafel zit, maar met
enkele van zijn ondergeschikten, die door zijn aanwezigheid zo geestelijke en lichamelijke vreugde
kunnen hebben. Hierdoor worden ze namelijk van zonden en ongehoorzaamheden weggehouden. Het
tweede advies is, dat hij, nadat hij van tafel is opgestaan, even een tijdje blijft staan en op een eervolle
manier met zijn mannen een onderhoud heeft, want door een bescheiden en vertrouwelijk gesprek
verkrijgt hij de liefde en de welwillendheid van zijn dienaren. En bij die gelegenheid kan hij hun
redenen en meningen horen, en of ze opgevolgd dan wel afgewezen moeten worden.
(VIII Bir. 4:3/7).
Het derde advies is, dat hij genadig en rechtvaardig is in al zijn oordelen en daden, zodat hij niet uit
vriendschap of vals medelijden faalt om de gerechtigheid uit te oefenen, op grond van enig tijdelijk
voordeel of uit angst, en ook niet de genade uit woede of ongeduld vergeet. Want het is niet gepast
voor een koning om zich door woede te laten overweldigen, en evenzo voor een rechter om niet te snel
een oordeel te vellen, of zich door verzoeken van de weg der gerechtigheid weg te laten lokken.
(VIII Bir. 4:8/9).
Het vierde advies is, dat de koning het bestuur en de rechtspraak niet toevertrouwt aan mensen van wie
hij weet dat ze partijdig of hebzuchtig zijn, of op een geniepige manier mensen geld afpersen, ja zulke
mensen raken snel van de weg der gerechtigheid af. In plaats daarvan moet de koning vertrouwen op
mensen die van nature rechtgeaard zijn, die in de goede voetsporen van hun voorouders treden en die
meer waarde hechten aan rechtvaardig handelen dan aan zelfverrijking. (VIII Bir. 4:10/11).
Het vijfde advies is, dat de koning voortdurend onderzoekt hoe de wetten en het recht worden
gerespecteerd in zijn koninkrijk, en niet nagelaten, en wie zich daartegen verzetten, en wie ongestraft
worden gelaten, in zoverre hij daartoe in staat is. En hij moet oppassen niet te veel geld te eisen, en zij
die zich hebben laten gaan een te hoge schadevergoeding te verlangen, en hij zal onschuldigen niet
door sluwe trucs onderdrukken, maar moet daarentegen de demoedigen milder behandelen, en de
hartvochtigen strenger bestraffen, terwijl in alle dingen de gerechtigheid en de barmhartigheid
zegevieren. En waar hij ziet dat de demoedigheid groter is, daar zal hij de barmhartigheid voor de
gerechtigheid laten gaan. (VIII Bir. 4:12/14).
Het zesde advies is, dat de koning voortdurend zijn oordelen en handelingen herziet. En wanneer hij
zich realiseert dat hij een vergissing heeft begaan door zijn haastige ingevingen, dan zal hij zich niet
schuwen, dat, wat slecht werd gedaan, te corrigeren of te herroepen. Want hij is per slot van rekening
niet wijzer dan David, die zich ook vergrepen had, en ook niet vromer dan de profeet, die op een
leugen vertrouwde en door de leeuwen werd gedood. (VIII Bir. 4:15/17).
Het zevende advies is, dat hij niet al te haastig in zijn handelen moet zijn, maar vooruitziend en
bedachtzaam, terwijl hij de uitkomst van zaken in het oog houdt en vertrouwd op de raad van de
wijzen, op hen die ervaren zijn, en op de godsvruchtigen; hij zal naar hen moeten luisteren en zich niet
verre van hen laten houden, want het getuigt van een ontaarde en wantrouwende handelswijze, om
van beproefde raadslieden adviezen te negeren, die werden gegeven na een voorzichtige en volwassen
overweging, en de adviezen van aanhalige vlijers op te volgen. (VIII Bir. 4:18).
Het achtste advies is, dat hij zich van alle lichtvaardigheid in woord en daad onthoudt, ja ook voor
zijn dienaren en vertrouwelingen, en vleierijen en kruiperijen als schorpioenen uit de weg gaat, want
zij moedigen hem aan in zijn zonden en ergeren hen die van goede wil zijn. Een koning moet zodanig
zijn dat hij door jongeren gevreesd wordt, door rechtvaardigen geliefd, en degenen die
ondedrukt worden, innig verlangt. (VIII Bir. 4:19/20).
Het negende advies is, dat de koning geen omgang heeft met hen die door de kerk in de ban zijn gedaan
of hen ondersteunt die God en zijn geboden bespotten, maar hen in plaats daarvan met liefdevolle
woorden en vermaningen onderwijst, en als zij zich niet verbeteren ernst toont en hen berooft van hun
voordelen. Want het is de eer van de koning om het Goddelijke boven alles te beminnen en met al zijn
krachten Gods eer te vergroten. (VIII Bir. 4:21/22).
Het tiende advies is, dat hij de mensen en de samenleving in zijn rijk liefheeft, zijn ridders mild
behandelt en de kinderen de goede kastijding van hun vader vergeven." (VIII Bir. 4:23).
Hoofdstuk 5
BT. 4
Gods Zoon sprak tot de bruid: "Er staat over een koning geschreven, die niet slapen kon, dat hij zich
de annalen van de Kronieken liet voorlezen. Evenzo zal de koning, voor wie je bidt en die nog zeer jong
is, zich de daden en voorbeelden van de Heiligen en de daden van dappere mannen laten voorlezen,
want daardoor wordt zijn geest voor God opgewekt, en hij leert hoe hij het besturen van het rijk met
eerbare afleidingen kan onderbreken. Bovendien zal Ik hem twee van Mijn vrienden zenden, die als
twee moeders voor hem zullen zijn. (VIII Bir. 5:1/3).
Van de ene ontvangt hij melk en brood en van de andere wijn en heilmiddelen. De eerste zal hem
duidelijk maken op welke punten hij zondigt, en hoe hij zijn fouten kan goedmaken, als hij Mij
vertoornd heeft. Van de andere zal hij wijsheid ontvangen, als het gaat om twijfelachtige dingen, het
oplossen van geheime raadsels en de slimheid om zijn koninkrijk te besturen en te beschermen.
Wanneer hij deze vrienden gehoorzaamt, zal hij welgevallig zijn bij God en bij de mensen. Toch zal hij
hen niet in zoverre gehoorzamen dat andere raadgevers worden afgewezen, want hij moet ook met
hen luisteren naar het advies van anderen en de beste kiezen na zorgvuldige overweging."
(VIII Bir. 5:4/8).
Hoofdstuk 6
BT. 5
Gods Zoon sprak tot de bruid: "Ik heb je eerder verteld, dat een koning zijn volk en de samenleving in
zijn koninkrijk lief moet hebben. Hij laat zien dat hij van hen houdt, wanneer hij de traditionele
wetten in ere houdt, wanneer hij geen wrede landvoogden en belastinginners laat heersen over de
samenleving en het volk, wanneer hij het volk niet met nieuwe belastingen onderdrukt, die hij
bedenkt, en hen niet met moeizame en ongewone wetten lastig valt. Voor de strijd tegen ongelovigen,
wanneer nodig, kan de koning nederig het volk en de samenleving om hulp vragen. Maar hij moet er
goed voor waken dat dit geen gewoonte en wet wordt. (VIII Bir. 6:1/4).
De koning moet ook de gewoonten afschaffen die de redding van de zielen in de weg staan, en vooral
het oude gebruik, dat wanneer schepen door storm kapseizen op de stranden van zijn rijk, de eigenaar
van de schepen en zijn handelswaar wordt geplunderd, wanneer deze goederen aan land spoelen. O,
wat een onmenselijke wreedheid is het, om hen die in nood verkeren, hun verdrukking te vermeerderen!
Is het niet droevig voor de getroffen persoon om het schip te verliezen? Moet hij dan bovendien ook
nog van zijn eigendommen worden beroofd? Daarom moet de koning deze gewoonte en andere
slechte gebruiken afschaffen, zodat hij meer genade en grotere zegeningen voor Mijn ogen zal
vinden." (VIII Bir. 6:5/9).
Hoofdstuk 7
BT. 6
Gods Zoon sprak tot de bruid over een koning van Zweden, en zei: "Als deze man Mij wil eren, laat
hem er eerst aan werken om Mij te schande te maken te verminderen en Mijn eer te vergroten. Mij te
schande te maken bestaat uit het feit dat geboden en woorden die Ik zelf heb gesproken, volledig
worden genegeerd en door bijna iedereen worden geminacht. Als hij van Mij houdt, moet hij vanaf nu
een grotere naastenliefde aan alle zielen laten zien, voor wie Ik de hemel opende met het bloed van
Mijn hart. Als hij meer verlangt om vrede met God te hebben dan om zijn erfenis te vergroten, dan zal
hij zeker een groter verlangen vinden, evenals de hulp van God om terug te winnen de plaats, waar
Mijn dode lichaam heeft gelegen. (VIII Bir. 7:1/4). (IV Bir. 48:1/4).
Zeg hem, jij, die deze dingen hoort: Ik, God, die toestond om hem tot koning te laten kronen. Dit is de
reden waarom het vooral zijn plicht is om Mijn wil te volgen en Mij lief te hebben en te eren boven
alles. Als hij dit niet doet, zullen zijn dagen worden ingekort. Bovendien zullen mensen die emotioneel
gehecht zijn aan hem, pijnlijk worden gescheiden van hem, en zijn koninkrijk zal worden
opgesplitst in verschillende delen. (VIII Bir. 7:5/8) (IV Bir. 48:5/8).
Hoofdstuk 8
BT. 7
Gods Zoon sprak tot Zijn Moeder, de Heilige Maagd: "Ik ben tot koning gekroond in Mijn
goddelijkheid zonder begin en zonder einde. Een kroon heeft noch begin noch einde; dus is het een
symbool van Mijn macht, die geen begin had en geen einde zal hebben. Ik had nog een andere kroon in
Mijn bewaring: Ikzelf, God, ben die kroon. Het werd gereed gemaakt voor de persoon die de grootste
liefde voor Mij had. En jij, Mijn lieve Moeder, won deze kroon en trok het naar je toe door je
rechtschapenheid en liefde. De engelen en andere heiligen getuigen, dat je liefde voor Mij vuriger en je
reinheid zuiverder is dan die van anderen, en dat dit Mij meer aangenaam was dan al het andere.
(VIII Bir. 8:1/6) (V Bir. 13:1/6).
Je hoofd was gelijk aan glanzend goud en je haren gelijk aan zonnestralen, want jou meest zuivere
maagdelijkheid, die is als het hoofd van al jouw deugden, als ook jouw controle over elk
ongeoorloofd verlangen beviel Me en scheen in Mijn ogen met alle nederigheid. Je wordt terecht
genoemd de gekroonde koningin over heel de schepping, "koningin" in het belang van jouw reinheid,
"gekroonde" voor jouw uitstekende verdienste. Jouw voorhoofd was onvergelijkbaar wit, een symbool
voor de fijngevoeligheid van jouw geweten, waarin de volheid van de menselijke kennis ligt, en waar de
zoetheid van de goddelijke wijsheid op alles schijnt. Je ogen waren zo helder en duidelijk in het zicht
van Mijn Vader, dat Hij Zichzelf in hen kon zien, want in jouw geestelijke ogen en in het intellect van
je ziel zag de Vader jouw gehele wil, namelijk dat je niets anders dan naar Hem verlangde en niets
buiten Zijn wil om wenste te doen. (VIII Bir. 8:7/10) (V Bir. 13:7/10).
Jouw ogen waren zo zuiver en open als de meest prachtige ramen toen de engel Gabriël Mijn wil
voorlegde aan jou en toen Ik, God, vlees werd in jou. Jouw wangen waren van de eerlijkste tint,
wit en rood, voor de roem van jouw prijzenswaardige daden en de schoonheid van jouw karakter,
die elke dag in je brandde, en aangenaam waren voor Mij. Waarlijk, God, Mijn Vader verheugde zich
in de schoonheid van je karakter en hield altijd Zijn ogen op je gericht. Door jouw liefde, heeft ieder
liefde bekomen. Jouw mond was als een lamp, innerlijk brandend en naar buiten toe schijnend,
want de woorden en gevoelens van je ziel branden innerlijk met goddelijk begrip en schenen naar
buiten toe in een sierlijk vervoer van jouw lichaam met de mooie harmonie van jouw deugden. Echt
geliefde Moeder, de woorden uit jouw mond trokken op de één of andere manier Mijn goddelijkheid
naar je toe, en de vurigheid van je goddelijke zoetheid hebben Mij nooit van je doen scheiden,
omdat joiw woorden zoeter waren dan honing en honingraat. (VIII Bir. 8:11/16) (V Bir. 13:11/16).
Jouw hals is nobel en wordt prachtig rechtop omhoog gehouden, omdat de rechtschapen van je
hele ziel is gericht op Mij en draait naar Mijn wil, omdat het nooit geneigd was om enige zonde
van hoogmoed te begaan. Net zoals de hals of nek neigt met het hoofd, zo ook elke intensie en
handelen van jouw buigt naar Mijn wil. Jouw borst was zo vol van iedere deugdzame verrukking,
dat er geen heil in Mij is, dat niet net zo goed in jouw is, want je trok elk goed ding naar jezelf toe
Maak jouw eigen website met JouwWeb