'

GENESIS
VEERTIGSTE HOOFDSTUK
5063. Voor het voorafgaande hoofdstuk 39 is ontvouwd wat de Heer heeft gesproken over het
Gericht over de goeden en de bozen, bij (Mattheüs 25:34-36); en nu volgen deze woorden:
‘Dan zullen de gerechten Hem antwoorden, zeggende: Heer, wanneer hebben wij U hongerig
gezien en U gespijzigd, of dorstig en te drinken gegeven; wanneer dan hebben wij U een
vreemdeling gezien en opgenomen, of naakt en gekleed; wanneer dan hebben wij U krank
gezien of in de gevangenis en zijn tot U gekomen; maar antwoordende zal de Koning tot hen
zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders hebt
gedaan, zo hebt gij dat Mij gedaan.
Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die aan de linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij
vervloekten, in het eeuwige vuur, dat de duivel en zijn engelen is bereid; Ik ben immers
hongerig geweest en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij
niet te drinken gegeven; Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet opgenomen;
naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht.
Dan zullen ook die Hem antwoorden, zeggende Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien
of dorstig of een vreemdeling of naakt of krank of in de gevangenis en hebben u niet bediend.
Dan zal Hij hun antwoorden, zeggende: Voorwaar, Ik zeg u, voor zoveel gij dit een van die
minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan.
En dezen zullen heengaan in de eeuwige straf, doch de gerechten in het eeuwige leven’,
(Mattheüs 25:37-46).
5064. In wat aan het voorafgaande hoofdstuk werd vooraf gezonden, nrs. 4954 tot 4959, is
ontvouwd, wat in de innerlijke zin wordt aangeduid met de hongerige te eten geven, de
dorstige te drinken geven, de vreemdeling opnemen, de naakte kleden, de kranke en degene in
de gevangenis bezoeken, namelijk dat het het wezen van de naastenliefde is dat daarin ligt
opgesloten en dus zo wordt beschreven; met de hongerige, de dorstige en de vreemdeling, de
aandoening van het goede en het ware en met de naakte, de kranke en degene die in de
gevangenis is, de zelferkenning; zie de nrs. 4956, 4958.
5065. Omdat dezelfde dingen driemaal worden herhaald in wat werd aangevoerd en deze,
zoals gezegd, eerder zijn ontvouwd, is het niet nodig afzonderlijk of ten aanzien van de
afzonderlijke woorden uit te leggen wat deze dingen in de innerlijke zin betekenen; hier zal
alleen worden gezegd wat het betekent dat zij die aan de rechterhand waren, zo hebben
geantwoord en dus ook degenen die aan de linkerhand waren, namelijk dat zij Hem niet
hongerig, dorstig, een vreemdeling, naakt, krank en in de gevangenis hebben gezien; en
daarna wat de Koning betekent en verder wat de gerechte en het eeuwige leven en wat de
vervloekte en het eeuwige vuur.
Dat zij die aan de rechterhand waren, antwoordden: ‘Heer, wanneer hebben wij U hongerig
gezien en U gespijzigd, of dorstig en te drinken gegeven; wanneer hebben wij U een
vreemdeling gezien en opgenomen, of naakt en gekleed; wanneer hebben wij U krank gezien
of in de gevangenis en zijn tot U gekomen’, betekent, dat indien zij de Heer Zelf hadden
gezien eenieder die diensten zou hebben betoond, maar niet vanuit de liefde jegens Hem,
maar vanuit de vrees, omdat Hij de Rechter van het heelal zal zijn; noch ter wille van Hem,
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2138
maar ter wille van zichzelf, dus niet vanuit het innerlijke of van harte, maar uit het uiterlijke
en in het gebaar.
Het is daarmee gesteld zoals met iemand die een koning ziet, wiens genade hij wil verdienen
om groot of rijk te worden en jegens wie hij zich dan onderdanig gedraagt; eender is het
gesteld met hen die in een heilige uiterlijke eredienst zijn, waarin zij als het ware de Heer zien
en zich aan Hem onderwerpen en dan geloven dat zij zo het eeuwige leven zullen ontvangen
en toch geen naastenliefde hebben, noch iemand het goede doen dan alleen ter wille van
zichzelf, dus alleen aan zichzelf; dezen zijn eender aan hen die hun koning in de uiterlijke
vorm met veel verering het hof maken en toch om zijn geboden lachen, omdat zij hem in hun
hart minachten.
Deze en eendere dingen zijn het die daarmee worden aangeduid dat die aan de rechterhand op
die wijze antwoordden; en omdat de bozen ook eendere dingen in de uiterlijke vorm doen,
antwoordden degenen aan de linkerhand op bijna dezelfde wijze.
5067. Omdat de Heer Zich dus niet om de uiterlijke maar om de innerlijke dingen bekommert
en de mens van de innerlijke dingen getuigenis aflegt niet door de eredienst alleen, maar door
de naastenliefde en de betrachtingen ervan, antwoordde de Heer daarom: ‘Voorwaar, Ik zeg u,
voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders hebt gedaan, zo hebt gij dat Mij
gedaan’.
Zij die broeders worden genoemd, zijn diegenen die in het goede van de naastenliefde en van
het leven zijn, want de Heer is bij hen, omdat Hij in het goede zelf is; en het zijn diegenen die
eigenlijk onder de naaste worden verstaan; in dezen eveneens openbaart de Heer Zich niet,
want zij zijn naar verhouding gering, maar de mens openbaart zich voor de Heer daarmee dat
Hij hem vanuit het innerlijke vereert.
5068. Dat de Heer Zich de Koning noemt, met deze woorden: ‘Wanneer de Zoon des mensen
zal gekomen zijn in Zijn heerlijkheid; dan zal de Koning tot hen zeggen’, heeft als oorzaak dat
het Koningschap van de Heer het Goddelijk Ware is, waar vanuit en volgens welke het
Gericht geschiedt.
Maar anders worden vanuit dat en volgens dat de goeden gericht en anders de bozen; de
goeden worden, omdat zij het Goddelijk Ware hebben opgenomen, vanuit het Goede gericht,
dus vanuit de Barmhartigheid; de bozen worden, omdat zij het Goddelijk Ware niet hebben
opgenomen, vanuit het Ware gericht en dus niet vanuit de Barmhartigheid; deze immers
hebben zij verworpen en verwerpen die vandaar in het andere leven aanhoudend.
Het Goddelijk Ware opnemen is niet slechts het geloof hebben maar ook het geloof ten
uitvoer brengen, dat wil zeggen, maken dat wat van de leer is, van het leven zal zijn; vandaar
komt het dat de Heer Zich de Koning noemt; dat het Koningschap van de Heer het Goddelijk
ware is, zie de nrs. 1728, 2015, 3009, 3670, 4581, 4966.
5069. Dat zij die aan de rechterhand waren, gerechten worden genoemd: ‘De gerechten zullen
Hem antwoorden, zeggende’ enzovoort; en ‘de gerechten zullen gaan in het eeuwige leven’,
betekent dat zij in de Gerechtigheid van de Heer zijn; allen die in het goede van de
naastenliefde zijn, worden gerechten genoemd; niet dat zij gerecht zijn vanuit zich, maar
vanuit de Heer, Wiens Gerechtigheid hun wordt toegeëigend.
Degenen die zich gerecht vanuit zichzelf geloven of dermate gerechtvaardigd dat zij niets van
het boze meer hebben, zijn niet onder de gerechten, maar onder de ongerechten, want zij
schrijven het goede aan zich toe en stellen eveneens verdienste in het goede en zulke mensen
kunnen nooit vanuit de ware vernedering de Heer aanbidden.
Daarom zijn zij die in het Woord de gerechten en de heiligen worden genoemd, diegenen die
weten en erkennen dat al het goede uit de Heer is en al het boze uit henzelf, dat wil zeggen,
bij hen uit de hel.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2139
5070. Het eeuwige leven dat de gerechten ontvangen, is het leven vanuit het goede; het goede
heeft in zich het leven, omdat het uit de Heer is, Die het leven zelf is; in het leven dat uit de
Heer is, is de wijsheid en het inzicht, want het goede opnemen uit de Heer en vandaar het
goede willen, is wijsheid en het ware opnemen uit de Heer en vandaar het ware geloven, is
inzicht; en zij die deze wijsheid en dit inzicht hebben, hebben het leven; en omdat aan een
zodanig leven de gelukzaligheid is verbonden, is het de eeuwige gelukzaligheid die eveneens
met het leven wordt aangeduid.
Het tegendeel is het geval voor hen die in het boze zijn; het schijnt weliswaar, vooral voor
henzelf, alsof zij het leven hebben, maar het is zo’n leven dat in het Woord de dood wordt
genoemd en het is ook de geestelijke dood, want zij zijn niet wijs in enig goede, noch verstaan
zij enig ware; dit kan voor eenieder vaststaan die het overweegt; wanneer immers in het goede
en daaruit in het ware het leven is, kan het boze en daaruit het valse het leven niet hebben,
want deze zijn daarmee in strijd en blussen het leven uit, waarom dezen geen ander leven
hebben dan zoals waanzinnigen hebben.
5071. Dat degenen die aan de linkerhand waren, vervloekten worden genoemd en hun straf
het eeuwige vuur is: ‘Dan zal Hij ook tot diegenen die aan de linkerhand zijn, zeggen: Gaat
weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat de duivel en zijn engelen is bereid; en
dezen zullen heengaan in de eeuwige straf’, komt omdat zij zich hebben afgewend van het
goede en van het ware en zich hebben gewend naar het boze en het valse; de vervloeking
betekent in de innerlijke zin van het Woord de afwending, nrs. 245, 379, 1423, 3530, 3584.
Het eeuwige vuur waarin zij zullen weggaan, is niet het elementaire vuur, noch is het de
gewetenskwelling, maar het is de begeerte van het boze; de begeerten immers bij de mens zijn
geestelijke vuren die hem in het leven van het lichaam verteren en hem in het andere leven
martelen; vanuit die vuren martelen de helsen elkaar wederzijds op afgrijselijke manieren.
Dat het eeuwige vuur niet een elementair vuur is, kan vaststaan; dat het geen
gewetenskwelling is, komt omdat allen die in het boze zijn, geen geweten hebben en zij die er
geen hebben gehad in het leven van het lichaam, kunnen er ook geen in het andere leven
hebben; maar dat het de begeerte is, komt omdat al het levensvuur uit de liefden bij de mens
is, het hemels vurige uit de liefde van het goede en van het ware, en het helse vurige uit de
liefde van het boze en van het valse, of wat hetzelfde is, het hemels vurige is uit de liefde tot
de Heer en uit de liefde jegens de naaste en het helse vurige uit de liefde van zich en uit de
liefde van de wereld.
Dat elk vuur of elke warmte van binnen in de mens daaruit is, kan iedereen weten indien hij
daaraan aandacht schenkt.
Daarvandaan is het eveneens dat de liefde de geestelijke warmte wordt genoemd en dat met
het vuur en de warmte in het Woord niets anders wordt aangeduid, nrs. 934, 1297, 1527,
1528, 1861, 2446, 4906.
Het levensvurige bij de bozen is ook zodanig dat wanneer zij in de hevigheid van hun
begeerten zijn, zij ook in een zeker vuur zijn, waar vanuit zij in de gloed en de woede zijn om
anderen te martelen; maar het levensvuur van de goeden, is zodanig dat wanneer zij in een
hogere graad van de aandoening zijn, zij ook als het ware in een zeker vuur zijn, maar vanuit
dat vuur in de liefde en de ijver om anderen wel te doen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2140
GENESIS 40 : 1 – 23
1. En het was na deze woorden dat de schenker des konings van Egypte en de bakker,
zondigden tegen hun heer, de koning van Egypte.
2. En Farao ontstak over zijn beide hofdienaren, over de vorst der schenkers en over
de vorst der bakkers.
3. En hij gaf hen in de bewaring van het huis van de vorst der trawanten, tot het huis
der gevangenis, de plaats waar Jozef gebonden was.
4. En de vorst der trawanten zette Jozef over hen, en hij bediende hen; en zij waren
dagen in de bewaring.
5. En zij droomden, zij beiden, een droom, eenieder zijn droom, in één nacht, eenieder
naar de uitlegging van zijn droom, de schenker en de bakker, die de koning van
Egypte had, die gebonden waren in het huis der gevangenis.
6. En Jozef kwam tot hen in de morgenstond en hij zag hen en ziet, zij waren ontsteld.
7. En hij vroeg de hofdienaren van Farao, die met hem waren in de bewaring van het
huis van zijn heer, met te zeggen: Waarom zijn uw aangezichten heden boos.
8. En zij zeiden tot hem: Wij hebben een droom gedroomd en er is geen uitlegger voor
hem; en Jozef zei tot hen: Zijn de uitleggingen niet aan God; vertelt mij, ik bid u.
9. En de vorst der schenkers vertelde Jozef zijn droom en hij zei tot hem: In mijn
droom, en zie, een wijnstok voor mij.
10. En in de wijnstok drie scheuten en die als bottende, zijn bloesem klom op en zijn
trossen deden druiven rijpen.
11. En Farao’s beker was in mijn hand en ik nam de druiven en ik drukte ze uit tot
Farao’s beker en ik gaf de beker op de handholte van Farao.
12. En Jozef zei tot hem: Dit is de uitlegging ervan: de drie scheuten, drie dagen zijn
die.
13. In nog drie dagen zal Farao uw hoofd opheffen en hij zal u op uw post herstellen
en gij zult Farao’s beker in zijn hand geven, naar de vorige gewoonte, toen gij zijn
schenker waart.
14. Doch gedenk mijner met u, wanneer het u wel gaat en doe, ik bid u,
barmhartigheid met mij en doe melding van mij aan Farao en leid mij uit dit huis uit.
15. Omdat ik met diefelijk weg te voeren ben weggevoerd uit het land der Hebreeën;
en ook heb ik hier niet wat ook gedaan dat zij mij in de kuil hebben gezet.
16. En de vorst der bakkers zag dat hij het gunstig had uitgelegd en hij zei tot Jozef:
Ook ik, in mijn droom, en zie, drie getraliede manden op mijn hoofd.
17. En in de hoogste mand was van alle spijze van Farao, het werk van de bakker en
een vogel etende dezelve uit de mand van boven mijn hoofd.
18. En Jozef antwoordde en hij zei: Dit is de uitlegging ervan: de drie manden, drie
dagen zijn die.
19. In nog drie dagen zal Farao uw hoofd opheffen van boven u en hij zal u ophangen
op het hout en de vogel zal uw vlees van boven u eten.
20. En het geschiedde op de derde dag, de dag van Farao’s geboorte en hij maakte
een gastmaal voor al zijn knechten en hij hief het hoofd op van de vorst der schenkers
en het hoofd van de vorst der bakkers, in het midden van zijn knechten.
21. En hij bracht de vorst der schenkers weder op zijn schenkambt; en hij gaf de beker
op de handholte van Farao.
22. En de vorst der bakkers hing hij op, gelijk Jozef hun had uitgelegd.
23. En de vorst der schenkers gedacht aan Jozef niet, en hij vergat hem.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2141
INHOUD
5072. In de innerlijke zin wordt in dit hoofdstuk de voortzetting behandeld over de staat van
de verzoekingen waardoor de lichamelijke dingen zelf tot de overeenstemming moeten
worden teruggebracht; de eigenlijke, zogenoemde lichamelijke dingen zijn de zinlijke dingen,
die van tweeërlei geslacht zijn, sommige zijn ondergeschikt aan het verstandsdeel en sommige
aan het wilsdeel; die welke aan het verstandelijke deel zijn ondergeschikt, worden uitgebeeld
door de schenker van de koning van Egypte en die welke zijn ondergeschikt aan het wilsdeel,
door de bakker; dat de eerstgenoemde voor een tijd werden aangehouden, de laatstgenoemde
echter verworpen, wordt daardoor uitgebeeld dat de schenker terugkeerde tot zijn post en de
bakker werd opgehangen.
De overige dingen zullen vanuit de reeks in de innerlijke zin blijken.
DE INNERLIJKE ZIN
5073. vers 1-4. En het was na deze woorden dat de schenker des konings van Egypte en de
bakker, zondigden tegen hun heer, de koning van Egypte.
En Farao ontstak over zijn beide hofdienaren, over de vorst der schenkers en over de vorst
der bakkers.
En hij gaf hen in de bewaring van het huis van de vorst der trawanten, tot het huis der
gevangenis, de plaats waar Jozef geboden was.
En de vorst der trawanten zette Jozef over hen, en hij bediende hen; en zij waren dagen in de
bewaring.
En het was, betekent de nieuwe staat en de dingen die volgen; na deze woorden, betekent na
de dingen die voorafgaan; dat zij zondigden, betekent de omgekeerde orde; de schenker van
de koning van Egypte, betekent bij de dingen in het lichaam die onderworpen zijn aan het
verstandelijke deel; en de bakker, betekent bij de dingen in het lichaam die onderworpen zijn
aan het wilsdeel; tegen hun heer de koning van Egypte, betekent dat zij gekant waren tegen de
nieuwe staat van de natuurlijke mens; en Farao ontstak, betekent dat de nieuwe natuurlijke
mens zich afwendde; over zijn beide hofdienaren, betekent van de zinlijke dingen van het
lichaam van het ene en het andere geslacht; over de vorst van de schenkers en over de vorst
van de bakkers, betekent in het algemeen van de zinlijke dingen die ondergeschikt zijn aan het
verstandelijke deel en aan het wilsdeel; en hij gaf hen in de bewaring, betekent de verwerping;
van het huis van de vorst van de trawanten, betekent door de dingen die de primaire voor de
uitlegging zijn; tot het huis van de gevangenis, betekent onder de valse dingen; de plaats waar
Jozef gebonden was, betekent de staat van het hemelse van het natuurlijke nu ten aanzien van
die dingen; en de vorst van de trawanten zette Jozef over hen, betekent dat het hemelse van
het natuurlijke ze leerde vanuit de primaire dingen voor de uitlegging; en hij bediende hen,
betekent dat het onderrichtte; en zij waren dagen in de bewaring, betekent dat zij lange tijd in
de staat van de verwerping waren.
5074. En het was; dat dit de nieuwe staat betekent en de dingen die volgen, staat hieruit vast
dat ‘het was en geschiedde’ in het Woord een nieuwe staat insluit, nrs. 4979, 4999 en dat het
in de oorspronkelijke taal ter onderscheiding dient tussen de reeksen van de dingen die
voorafgaan en van die welke volgen, nr. 4987; vandaar betekent het ook de dingen die volgen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2142
5075. Na die woorden; dat dit betekent na de dingen die voorafgaan, staat vast uit de
betekenis van de woorden in de oorspronkelijke taal, namelijk ook de dingen; hier is dus na
die woorden, na die dingen, dus na de dingen die voorafgaan.
Dat de woorden in de oorspronkelijke taal ook dingen betekenen, komt omdat de woorden in
de innerlijke zin de ware dingen van de leer betekenen; daarom wordt al het Goddelijk Ware
in het algemeen het Woord genoemd en de Heer Zelf, uit Wie al het Goddelijk Ware is, is in
de hoogste zin het Woord, nr. 1288; en omdat niets wat in het heelal ontstaat, iets is, dat wil
zeggen, een ding is, tenzij het vanuit het Goddelijk Goede door het Goddelijk Ware is, zijn
daarom woorden in de Hebreeuwse taal ook dingen.
Dat niets in het heelal iets is, dat wil zeggen, een ding, tenzij het vanuit het Goddelijk Goede
door het Goddelijk ware, dat wil zeggen door het Woord, blijkt bij Johannes: ‘In den beginnen
was het Woord en het Woord was bij God en het was God, het Woord; alle dingen zijn door
Hetzelve gemaakt en zonder Hetzelve is niets gemaakt dat gemaakt is’, (Johannes 1:1,3).
De innerlijke aanduidende dingen van de woorden ontlenen voor het merendeel hun
oorsprong aan de innerlijke mens, die met geesten en engelen is, ieder mens immers is ten
aanzien van zijn geest of ten aanzien van die mens zelf die na het heengaan van het lichaam
leeft, met engelen en geesten in gezelschap, hoewel de uiterlijke mens dit niet weet; en omdat
hij in gezelschap met hen is, is hij ook met hen in de universele taal, dus in de oorsprongen
van de woorden.
Vandaar komt het dat verscheidene aanduidende dingen in woorden zijn neergelegd die in de
uiterlijke vorm elkaar niet lijken te dekken, maar toch in de innerlijke vorm elkaar wel
dekken, zoals hier dat de woorden dingen betekenen; eender in zeer vele andere gevallen,
zoals dat het verstand het innerlijk gezicht wordt genoemd en daaraan het licht wordt
toegekend; dat de opmerkzaamheid en de gehoorzaamheid het gehoor en het luisteren wordt
genoemd, de waarneming van iets de reuk, enzovoort.
5076. Dat zij zondigden; dat dit de omgekeerde orde betekent, staat vast uit de betekenis van
zondigen, namelijk handelen tegen de Goddelijke orde; al wat daartegen is, is zonde; de
Goddelijke orde zelf is het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk Goede; in die orde zijn allen
die in het ware zijn vanuit het goede, dat wil zeggen, die in het geloof vanuit de naastenliefde
zijn; want het ware is van het geloof en het goede is van de naastenliefde; maar tegen die orde
zijn degenen die niet in het ware vanuit het goede zijn, dus die in het ware vanuit het boze,
ofwel in het valse vanuit het boze zijn; met de zonde wordt niets anders aangeduid.
Hier wordt met zij zondigden, namelijk de schenker en de bakker, aangeduid dat de uiterlijke
zinlijke dingen in de omgekeerde orde waren ten opzichte van de innerlijke dingen, zodat die
niet samenstemden of niet overeenstemden.
5077. De schenker van de koning van Egypte; dat dit betekent bij de dingen in het lichaam die
onderworpen zijn aan het verstandelijke deel, staat vast uit de betekenis van de schenker,
namelijk het uiterlijk zinlijke of het zinlijke van het lichaam dat ondergeschikt of
onderworpen is aan het verstandelijke deel van de innerlijke mens, waarover hierna; en uit de
betekenis van de koning van Egypte, namelijk de natuurlijke mens, waarover nr. 5079.
Omdat in wat volgt wordt gehandeld over de schenker en de bakker en met hen de uiterlijke
zinlijke dingen worden aangeduid, die van het lichaam zijn, moet eerst iets over deze zinlijke
dingen worden gezegd.
Dat de uiterlijke zinnen of die van het lichaam er vijf zijn, namelijk het gezicht, het gehoor, de
reuk, de smaak en de tast, is bekend en eveneens dat deze al het vitale van het lichaam
uitmaken; het lichaam immers leeft zonder die zinnen in het geheel niet; waarom het ook,
wanneer het daarvan wordt beroofd, sterft en een lijk wordt.
Het lichamelijke zelf van de mens is dus niets anders dan de ontvanger van de
gewaarwordingen, dus van het leven daaruit.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2143
Het principale is het sensitieve en het instrumentale is het lichamelijke; het instrumentale
zonder zijn principale waaraan het is aangepast, kan zelfs niet het lichamelijke worden
genoemd zodanig als de mens dit met zich ronddraagt wanneer hij in de wereld leeft, maar het
instrumentale tegelijk met het principale is dit, wanneer deze in één zaak samenwerken; dit
dus is het lichamelijke.
De uiterlijke zinlijke dingen van de mens hebben alle betrekking op zijn innerlijke zinlijke
dingen; zij zijn immers de mens gegeven en in zijn lichaam gesteld opdat zij de innerlijke
mens van dienst zijn zolang hij in de wereld is en aan de zinlijke dingen ervan onderworpen
zijn; wanneer daarom de uiterlijke zinlijke dingen van de mens aanvangen te heersen over de
innerlijke zinlijke dingen van de mens, is het met de mens gedaan; dan immers worden de
innerlijke zinlijke dingen niet anders beschouwd als bedienden, die van dienst zijn om de
dingen te bevestigen die de uiterlijke zinlijke dingen uit overheersing gebieden; wanneer de
uiterlijke zinlijke dingen in deze staat zijn, dan zijn zij in de omgekeerde orde, nr. 5076.
De uiterlijke zinlijke dingen van de mens hebben, zoals gezegd, betrekking op de innerlijke,
in het algemeen op het verstandelijke en op het wilsdeel; daarom zijn er uiterlijke zinlijke
dingen die onderworpen of ondergeschikt zijn aan het verstandelijke deel van de mens en er
zijn er die onderworpen zijn aan het wilsdeel van de mens.
Het zinlijke dat onderworpen is aan het verstandelijke deel, is vooral het gezicht; het zinlijke
dat onderworpen is aan het verstandelijke deel en daarna aan het wilsdeel, is het gehoor en dat
wat aan het ene en het andere tegelijk is onderworpen, is de reuk en nog meer de smaak; dat
zinlijke echter dat aan het wilsdeel is onderworpen, is de tast.
Dat de uiterlijke zinlijke dingen aan die delen zijn onderworpen, kan met vele dingen worden
aangetoond en eveneens hoe zij onderworpen zijn; maar het zou al te ver voeren de
ontvouwing hier tot daarheen uit te strekken.
Enigszins kan men het weten uit wat over de overeenstemming van die zinnen aan het einde
van de voorgaande hoofdstukken is getoond.
Verder moet men weten dat alle ware dingen, die van het geloof worden genoemd, tot het
verstandelijke deel behoren en dat de goede dingen, die van de liefde en van de naastenliefde
zijn, van het wilsdeel zijn; dus is het van het verstandelijke deel om het ware en eveneens het
goede te geloven, te erkennen, te weten en te zien, maar het is van het wilsdeel om daardoor te
worden aangedaan en het lief te hebben; en dat waardoor de mens wordt aangedaan en wat hij
liefheeft, is het goede; maar hoe het verstandelijke in het wilsdeel invloeit, wanneer het ware
in het goede overgaat en hoe het wilsdeel in het verstandelijke invloeit, wanneer het dit
aandrijft, is een zaak van nog diepere navorsing, waarover, vanuit de Goddelijke
barmhartigheid van de Heer in wat volgt hier en daar zal worden besproken.
Dat de schenker het zinlijke is dat onderworpen of ondergeschikt is aan het verstandelijk deel
van de innerlijke mens, komt omdat alles wat als drank van dienst is, of wat te drinken wordt
gegeven, zoals wijn, melk en water, op het ware betrekking heeft, dat tot het verstandelijke
deel behoort en dus betrekking heeft op het verstandelijke deel; en omdat het het uiterlijk
zinlijke of het zinlijke van het lichaam is, dat dienst doet, wordt daarom met de schenker dat
zinlijke of dit van de zinlijke dingen aangeduid; dat te drinken geven en drinken in het
algemeen wordt gezegd met betrekking tot de ware dingen, die van het verstandelijke deel
zijn, zie de nrs. 3069, 3071, 3168, 3772, 4017, 4018; dat het in het bijzonder ook het ware is
dat vanuit het goede is, of het geloof dat vanuit de naastenliefde is, nrs. 1071, 1798; en dat het
water het ware is, nrs. 680, 2702, 3058, 3424, 4976.
Hieruit kan nu vaststaan wat de schenker is.
5078. En de bakker; dat dit betekent bij die dingen in het lichaam die onderworpen zijn aan
het wilsdeel, staat vast uit de betekenis van de bakker, namelijk het uiterlijk zinlijke of het
zinlijke van het lichaam dat ondergeschikt of onderworpen is aan het wilsdeel van de
innerlijke mens.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2144
Dat de bakker dit betekent, komt omdat van alles wat tot eten dient of wat gegeven wordt,
zoals brood, de spijs in het algemeen en alle bakkerswaren, wordt gesproken met betrekking
tot het goede en het zo betrekking heeft op het wilsdeel; al het goede immers is van dat deel,
zoals al het ware is van het verstandelijke deel, zoals in nr. 5077 is gezegd.
Dat brood het hemelse of het goede is, zie de nrs. 1798, 2165, 2177, 3478, 3735, 3813, 4211,
4217, 4735, 4976.
Dat hier en in wat volgt in dit hoofdstuk over de uiterlijke zinlijke dingen van het ene en het
andere geslacht in de innerlijke zin wordt gehandeld, komt omdat in het vorige hoofdstuk is
gehandeld over de Heer, hoe Hij de innerlijke dingen van Zijn natuurlijke heeft verheerlijkt of
Goddelijk gemaakt; hier wordt daarom gehandeld over de Heer, hoe Hij de uiterlijke dingen
van het natuurlijke heeft verheerlijkt of Goddelijk gemaakt.
De uiterlijke dingen van het natuurlijke zijn de dingen die eigenlijk de lichamelijke worden
genoemd of de zinlijke dingen van het ene en het andere geslacht samen met de opnemende
dingen; deze immers met de zinlijke dingen maken datgene uit wat het lichaam wordt
genoemd, zie nr. 5077.
De Heer heeft het lichamelijke zelf in Zich Goddelijk gemaakt, zowel de zinlijke dingen ervan
als de opnemende; daarom is Hij ook uit het graf met het lichaam wederopgestaan; en zei Hij
eveneens na de wederopstanding tot de discipelen: ‘Ziet Mijn handen en Mijn voeten, dat Ik
het Zelf ben; betast Mij en ziet, want een geest heeft niet vlees en beenderen, gelijk gij ziet dat
Ik heb’, (Lukas 24:39).
De meesten heden ten dage die van de Kerk zijn, geloven dat eenieder op de laatste dag zal
wederopstaan en wel met het lichaam; deze mening is zo universeel dat nauwelijks iemand
vanuit het leerstellige anders gelooft; maar die mening heeft zich daarom zo geldend gemaakt
omdat de natuurlijke mens meent dat het alleen het lichaam is dat leeft; indien hij daarom niet
geloofde dat dit lichaam het leven opnieuw zou opnemen, zou hij de wederopstanding geheel
en al loochenen.
Maar het is hiermee als volgt gesteld; de mens staat terstond na de dood weder op en dan
schijnt hij zichzelf toe in een lichaam te zijn geheel en al zoals in de wereld, met een zodanig
aangezicht, zodanige leden, armen, handen, voeten, borst, buik en lendenen; ja zelfs zegt hij
ook wanneer hij zichzelf ziet en zich aanraakt dat hij mens is zoals in de wereld; toch is het
niet het uiterlijke van hem dat hij in de wereld ronddroeg, dat hij ziet en aanraakt, maar het is
het innerlijke, dat het menselijke zelf uitmaakt dat leeft en dat het uiterlijke rondom zich of
buiten de afzonderlijke dingen van zich heeft gehad, waardoor hij in de wereld kon zijn en
daar op passende wijze handelen en zijn functies vervullen; het aardse lichamelijke zelf is
hem niet langer tot enig nut; hij is in een andere wereld, waar andere functies en andere
krachten en machten zijn, waaraan zijn lichaam zodanig als hij dat daar heeft, is aangepast; dit
ziet hij met zijn ogen, niet met die welke hij in de wereld had, maar met die welke hij daar
heeft en die van zijn innerlijke mens zijn en vanuit welke hij door de ogen van het lichaam
vroeger de wereldse en aardse dingen heeft gezien; dit lichaam voelt hij eveneens met de tast,
niet met de handen of met de tastzin waarvan hij zich in het bezit ervan in de wereld
verheugde, maar met de handen en de tastzin waarvan hij zich in het bezit ervan daar
verheugt, en deze tastzin is het vanuit welke de tastzin in de wereld het bestaan had; ook is
elke zin daar fijner en volmaakter, omdat hij behoort tot de innerlijke mens, losgemaakt van
de uiterlijke; het innerlijke immers is in een volmaakter staat, omdat het aan het uiterlijke het
gewaarworden geeft; maar wanneer het op het uiterlijke werkt, zoals in de wereld, dan wordt
de gewaarwording afgestompt en verduisterd; bovendien is het het innerlijke dat het innerlijke
gewaarwordt en het is het uiterlijke dat het uiterlijke gewaarwordt.
Vandaar komt het dat mensen elkaar na de dood wederzijds zien en in gezelschap samen zijn
volgens de innerlijke dingen; opdat ik over die zaak zeker zou zijn, is het mij ook gegeven de
geesten zelf aan te raken en meermalen met hen over die zaak te spreken, nrs. 322, 1630,
4622.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2145
Mensen na de dood, die dan geesten worden genoemd en engelen degenen die in het goede
hebben geleefd, verwonderen zich zeer dat de mens van de Kerk gelooft dat hij niet eerder het
eeuwige leven zal zien dan op de laatste dag, wanneer de wereld ten onder zal gaan en dat hij
dan het weggeworpen stof opnieuw zal aantrekken, terwijl toch de mens van de Kerk weet dat
hij na de dood wederopstaat; wie immers zegt niet, wanneer een mens sterft, dat daarna zijn
ziel of zijn geest of in de hemel of in de hel is; en wie zegt niet van zijn kleine kinderen die
gestorven zijn, dat zij in de hemel zijn; en wie troost niet een zieke of eveneens een ter dood
veroordeelde, dat hij weldra in het andere leven zal komen; en hij die in de doodsstrijd is en
voorbereid is, gelooft ook niet anders; ja zelfs matigen zich ook velen vanuit dat geloof de
macht aan om anderen uit de plaatsen der verdoemenis weg te halen en hen in de hemel
binnen te laten en om missen voor hen te houden.
Wie weet niet wat de Heer tot de rover zei: ‘Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn’,
(Lukas 23:43) en wat de Heer zei over de rijke en Lazarus, namelijk dat de rijke in de hel was
overgebracht en Lazarus echter door de engelen in de hemel, (Lukas 16:22,23) en wie weet
niet wat de Heer heeft geleerd over de wederopstanding, namelijk dat Hij niet een God der
doden maar der levenden is, (Lukas 20:38).
Deze dingen weet de mens en eveneens denkt hij zo en spreekt ook zo wanneer hij vanuit de
geest denkt en spreekt; maar wanneer hij dit vanuit het leerstellige doet, dan spreekt hij geheel
anders, namelijk dat hij niet eerder zal wederopstaan dan op de laatste dag; terwijl toch de
laatste dag voor eenieder daar is wanneer hij sterft en eveneens is er dan voor hem het
Gericht, zoals ook verscheidenen zeggen.
Wat er wordt verstaan onder door een huid omgeven worden en vanuit het vlees God zien, bij,
Job 19:25,26, zie nr. 3540 aan het eind.
Deze dingen zijn gezegd opdat men zal weten dat geen mens met het lichaam waarmee hij
omgeven was in de wereld wederopstaat, maar dat alleen de Heer dit deed en dit omdat Hij
Zijn lichaam, terwijl Hij in de wereld was, heeft verheerlijkt of Goddelijk gemaakt.
5079. Tegen hun heer, de koning van Egypte; dat dit betekent dat zij tegen de nieuwe staat
van de natuurlijke mens gekant waren, namelijk de uiterlijke zinlijke dingen of die van het
lichaam, die met de schenker en de bakker worden aangeduid, staat vast uit de betekenis van
de koning van Egypte, namelijk het wetenschappelijke in het algemeen, nrs 1164, 1165, 1186,
1462, 4749, 4964, 4966; iets eenders immers wordt er met de koning van Egypte aangeduid
als met Egypte; de koning immers is het hoofd van de natie; evenzo elders waar de koning
van de ene of andere natie wordt genoemd of vermeld, nr. 4789.
Omdat het het wetenschappelijke in het algemeen is dat met de koning van Egypte wordt
aangeduid, is het eveneens de natuurlijke mens, want al het wetenschappelijke is het ware van
de natuurlijke mens, nr. 4967; het goede zelf wordt daar aangeduid met de heer, nr. 4973.
Dat zijn nieuwe staat wordt aangeduid, komt omdat in het voorafgaande hoofdstuk is
gehandeld over de innerlijke dingen van het natuurlijke, namelijk dat zij nieuw zijn gemaakt,
in de hoogste zin, waarin over de Heer wordt gehandeld, dat zij zijn verheerlijkt; nu echter
wordt gehandeld over de uiterlijke dingen van het natuurlijke die tot samenstemming of tot
overeenstemming met de innerlijke dingen moeten worden gebracht.
Het zijn die innerlijke dingen van het natuurlijke die nieuw zijn, of wat hetzelfde is, het is de
nieuwe staat van die natuurlijke mens, die wordt aangeduid met de heer, de koning van
Egypte; en de uiterlijke dingen die niet tot de orde zijn gebracht en vandaar daar tegen zijn,
worden met de schenker en de bakker aangeduid.
Er zijn innerlijke en er zijn uiterlijke dingen van het natuurlijke: de innerlijke dingen van het
natuurlijke zijn de wetenschappelijke dingen en de aandoeningen ervan; de uiterlijke dingen
echter zijn de zinlijke dingen van het ene en het andere geslacht, nr. 5077.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2146
Deze, namelijk de uiterlijke dingen van het natuurlijke, laat de mens achter wanneer hij sterft;
maar de innerlijke dingen van het natuurlijke draagt hij met zich mee in het andere leven,
waar zij als vlak van dienst zijn voor de geestelijke en de hemelse dingen.
De mens immers verliest, wanneer hij sterft, niets dan de beenderen en het vlees; hij heeft met
zich het geheugen van alle dingen die hij had gedaan, gesproken en gedacht en hij heeft met
zich alle natuurlijke aandoeningen en begeerten, dus alle innerlijke dingen van het natuurlijke.
De uiterlijke dingen ervan heeft hij niet nodig, want hij ziet niet wat in de wereld is, noch
hoort hij de dingen die in de wereld zijn, noch ruikt, proeft en betast hij de dingen die in de
wereld zijn, maar de dingen die in het andere leven zijn, die weliswaar voor een groot deel
eender schijnen aan de dingen die in de wereld zijn, maar toch niet eender zijn; zij hebben
immers het levende in zich, wat die dingen niet hebben die van de natuurlijke wereld zijn;
immers alle en de afzonderlijke dingen daar ontstaan en bestaan uit de Zon die de Heer is;
vandaar hebben zij het levende in zich; terwijl alle en de afzonderlijke dingen die in de
natuurlijke wereld zijn, ontstaan en bestaan uit de zon die een elementair vuur is; vandaar
hebben zij het levende niet in zich; het levende dat in deze dingen verschijnt, is nergens
anders vandaan dan vanuit de geestelijke wereld, dat wil zeggen, door de geestelijke wereld
uit de Heer.
5080. En Farao ontstak; dat dit betekent dat de nieuwe natuurlijke mens zich afwendde, staat
vast uit de uitbeelding van Farao of de koning van Egypte, namelijk de nieuwe natuurlijke
mens, nr. 5079; en uit de betekenis van ontsteken of toornen, namelijk zich afwenden, nr.
5034; hier dus, dat het innerlijk natuurlijke, dat nieuw was geworden, zich afwendde van het
uiterlijk natuurlijke of van het lichamelijk zinlijke, omdat dit met dat niet overeenstemde.
5081. Over zijn beide hofdienaren; dat dit betekent van de zinlijke dingen van het lichaam van
het ene en het andere geslacht, namelijk dat het zich daarvan afwendde, staat vast uit de
betekenis van hofdienaren, die hier de schenker en de bakker zijn, namelijk de zinlijke dingen
van het ene en het andere geslacht, nrs. 5077, 5078.
De zinlijke dingen die van het lichaam zijn, namelijk het gezicht, het gehoor, de reuk, de
smaak en de tast, zijn ook zoals hofdienaren ten opzichte van de innerlijke mens, die de heer
en koning is; immers zij bedienen hem, opdat hij in de bewijsstukken van de ondervinding
komt door de dingen die in de zichtbare wereld en in het menselijk gezelschap zijn, en wel
opdat hij zal verstaan en wijs zijn; de mens immers wordt in geen wetenschap geboren, nog
minder in enig inzicht en in enige wijsheid, maar slechts in het vermogen om die dingen op te
nemen en zich daarvan te doordrenken; dit vindt via een tweevoudige weg plaats: namelijk
langs de innerlijke weg en langs de uiterlijke weg; langs de innerlijke weg vloeit het
Goddelijke in, langs de uiterlijke weg vloeit het wereldse in; deze wegen komen van binnen in
de mens samen en voor zoveel als zich dan de mens door het Goddelijke laat verlichten, komt
hij in de wijsheid.
De dingen die langs de uiterlijke weg invloeien, vloeien in door de zintuigen van het lichaam,
maar zij vloeien niet in vanuit zich, maar zij worden opgeroepen door de innerlijke mens
opdat zij als vlak van dienst zijn voor de hemelse en geestelijke dingen die uit het Goddelijke
langs de innerlijke weg invloeien.
Daaruit kan vaststaan dat de zinlijke dingen van het lichaam zijn zoals hofdienaren.
In het algemeen zijn alle uiterlijke dingen dienaren, met betrekking tot het innerlijke; de
gehele natuurlijke mens is niets anders met betrekking tot de geestelijke.
Dat woord betekent in de oorspronkelijke taal: dienaar, hoveling, kamerheer, eunuch; in de
innerlijke zin wordt daarmee de natuurlijke mens aangeduid ten aanzien van het goede en ten
aanzien van het ware, zoals hier; in het bijzonder echter de natuurlijke mens ten aanzien van
het goede, zoals bij Jesaja: ‘De zoon van de vreemdeling die Jehovah aankleeft, zegge niet,
met te zeggen: Met te scheiden scheidt Jehovah mij van met Zijn volk; noch zegge de eunuch:
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2147
Ziet, ik ben een dor hout; want zo heeft Jehovah gezegd tot de eunuchen, die Mijn sabbatten
houden en verkiezen hetgeen waartoe Ik lust heb en Mijn verbond houden: Ik zal hun in Mijn
huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan zonen en dochters, een
naam der eeuwigheid zal Ik hun geven, welke niet zal worden uitgeroeid’, (Jesaja 56:3-5);
eunuch daar voor de natuurlijke mens ten aanzien van het goede en zoon van de vreemdeling
voor de natuurlijke mens ten aanzien van het ware; de Kerk van de Heer is immers uiterlijk en
innerlijk; zij die van de uiterlijke Kerk zijn, zijn natuurlijk en zij die van de innerlijke Kerk
zijn, zijn geestelijk.
Zij die natuurlijk, maar toch in het goede zijn, zijn de eunuchen; en zij die in het ware zijn,
zijn de zonen van de vreemdeling.
En omdat er geen waarlijk geestelijken of innerlijken kunnen zijn dan binnen de Kerk, worden
daarom eveneens met de zonen van de vreemdeling diegenen aangeduid die buiten de Kerk
zijn of de heidenen, maar die wel in het ware volgens hun godsdienstige zijn, nrs. 2049, 2593,
2599, 2600, 2602, 2603, 2861, 2863, 3263 en met de eunuchen zij die in het goede zijn.
5082. Over de vorst der schenkers en over de vorst der bakkers; dat dit betekent in het
algemeen van de zinlijke dingen die ondergeschikt zijn aan het verstandsdeel en aan het
wilsdeel, staat vast uit de betekenis van de schenker, namelijk het zinlijke dat ondergeschikt
en onderworpen is aan het verstandsdeel, waarover eerder, nr. 5077; uit de betekenis van de
bakker, namelijk het zinlijke dat ondergeschikt en onderworpen is aan het wilsdeel, waarover
nr. 5078; en uit de betekenis van de vorst, namelijk het primaire, nrs. 1482, 2089, 5044; hier
in het algemeen of gemeenschappelijk; dat wat immers primair is, is ook het
gemeenschappelijke, want dat regeert in de overige dingen; de bijzondere dingen immers
hebben op de primaire dingen als op de gemeenschappelijke dingen betrekking, opdat zij één
maken en er geen tegenspraak verschijnt.
5083. En hij gaf hen in de bewaring; dat dit de verwerping betekent, staat vast uit de betekenis
van in bewaring geven, namelijk verwerpen; wie immers in de bewaring wordt gegeven, die
wordt verworpen.
5084. Van het huis van de vorst der trawanten; dat dit betekent door de dingen die de primaire
voor de uitlegging zijn, staat vast uit de betekenis van de vorst der trawanten, namelijk de
primaire dingen voor de uitlegging, nrs. 4790, 4966; hier dus dat de zinlijke dingen van het
ene en het andere geslacht verworpen waren door de primaire dingen voor de uitlegging,
namelijk de dingen die van het Woord zijn ten aanzien van de innerlijke zin; welke zinlijke
dingen dan verworpen worden genoemd, wanneer zij geen geloof in zulke dingen stellen; de
zinlijke dingen immers en de dingen die rechtstreeks door de zinlijke dingen binnentreden in
het denken, zijn begoochelend; alle begoochelingen die bij de mens regeren, zijn daaruit.
Ten gevolge hiervan is het dat weinigen de ware dingen van het geloof geloven en dat de
natuurlijke mens tegen de geestelijke is, dat wil zeggen, de uiterlijke mens tegen de innerlijke;
daardoor worden, indien de natuurlijke of uiterlijke mens aanvangt te heersen over de
geestelijke of innerlijke, de dingen die van het geloof zijn, niet langer geloofd; de
begoochelingen immers overschaduwen en de begeerten verstikken.
Omdat weinigen weten wat de begoochelingen van de zinnen zijn en weinigen geloven dat die
zo’n grote schaduw brengen over de redelijke dingen en het meest over de geestelijke dingen
van het geloof en wel dermate dat zij ze uitblussen, vooral wanneer de mens tevens in het
verkwikkelijke van de begeerten vanuit de liefde van zich en van de wereld is, is het
geoorloofd deze zaak door voorbeelden toe te lichten; eerst wat de louter natuurlijke
begoochelingen van de zinnen zijn, of in die dingen die in de natuur zijn; daarna over de
begoochelingen van de zinnen in geestelijke dingen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2148
(1) Het is een louter natuurlijke zinsbegoocheling of een begoocheling die in de natuur is, dat
men gelooft dat de zon eenmaal elke dag rondom deze aardbol wordt gevoerd en tevens ook
de hemel met alle sterren; en dit hoewel er wordt gezegd dat het ongelooflijk is, omdat het
onmogelijk is, dat zo’n grote oceaan van vuur zodanig als de zon is, en niet alleen de zon
maar ook de ontelbare sterren, zonder enige verandering van plaats ten opzichte van elkaar
elke dag eenmaal worden rondgewenteld; en indien daaraan wordt toegevoegd dat men het
kan zien aan de planeten dat de aardbol een dagelijkse en een jaarlijkse beweging maakt door
ronddraaiingen en kringloop, namelijk daaraan dat de planeten ook aardbollen zijn en dat zij
zelfs ook manen rondom zich hebben en dat het is waargenomen en dat zij evenals onze
aardbol zulke bewegingen, namelijk dagelijkse en jaarlijkse maken, volhardt niettemin bij
velen de zinsbegoocheling dat het zo is zoals het oog het ziet.
(2) Het is een louter natuurlijke zinsbegoocheling of een begoocheling in de natuur, dat er
alleen één enkele atmosfeer is en dat die slechts in haar delen achtereenvolgens zuiverder is
en dat daar waar zij ophoudt, het ledige is; het uiterlijk zinlijke van de mens vat het niet
anders, wanneer alleen dit wordt geraadpleegd.
(3) Het is een louter natuurlijke zinsbegoocheling dat vanaf de eerste schepping aan in de
zaden de hoedanigheid is geprent om tot bomen en bloemen op te groeien en van zich voort te
planten en dat daaruit het ontstaan en het bestaan van alle dingen is; en indien hun wordt
gezegd dat niets kan bestaan tenzij het voortdurend ontstaat, volgens de grondregel dat het
bestaan een voortdurend ontstaan is en verder dat alles wat niet aaneengeschakeld is met iets
dat eerder is, tot niets vervalt, dan vat het zinlijke van het lichaam en het denken vanuit dit
zinlijke, dit toch niet, noch dat alle en de afzonderlijke bestaan zoals zij waren ontstaan, door
de invloeiing uit de geestelijke wereld, dat wil zeggen, door de geestelijke wereld uit het
Goddelijke.
(4) Het is vandaar een louter natuurlijke zinsbegoocheling dat er enkelvoudige substanties
zijn, die monaden en atomen zijn; van alles immers wat binnen het uiterlijk zinlijke is, gelooft
de natuurlijke mens dat het iets zodanigs is of niets.
(5) Het is een louter natuurlijke zinsbegoocheling dat alle dingen van de natuur en vanuit de
natuur zijn en dat er weliswaar in de zuiverder of innerlijke natuur iets is wat niet wordt gevat;
maar indien er wordt gezegd dat binnen of boven de natuur het geestelijke en het hemelse is,
dan verwerpt men dit en men gelooft dat dit indien het niet het natuurlijke is, niets is.
(6) Het is een zinsbegoocheling dat alleen het lichaam leeft en dat het leven ervan te gronde
gaat wanneer het sterft; het zinlijke vat in het geheel niet dat de innerlijke mens is in de
afzonderlijke dingen van de uiterlijke en dat de innerlijke mens binnen de natuur in de
geestelijke wereld is; vandaar gelooft het ook niet, omdat het dit niet vat, dat de mens na de
dood zal leven als hij niet opnieuw met een lichaam wordt omkleed, nrs. 5078, 5079.
(7) Vandaar is het een zinsbegoocheling dat de mens na de dood evenmin kan leven als de
beesten; de oorzaak hiervan is dat de beesten ook een leven hebben dat in vele dingen aan het
leven van de mens gelijk is, slechts dat de mens een volmaakter dier is; het zinlijke, dat wil
zeggen, de mens die vanuit het zinlijke denkt en besluit, vat niet dat de mens daarin boven de
beesten is en een hoger leven heeft omdat hij kan denken, niet slechts over de oorzaken van
de dingen, maar ook over het Goddelijke en door het geloof en de liefde met het Goddelijke
verbonden worden en tevens de invloeiing daaruit opnemen en zich toe-eigenen en dus dat er,
omdat er in de mens een wederkerige is, een opneming is en dit is geenszins het geval bij
dieren.
(8) Vandaar is het een zinsbegoocheling dat het levende zelf bij de mens dat de ziel wordt
genoemd, slechts iets etherisch is of iets vlammends, dat wordt verstrooid wanneer de mens
sterft en dat dat zetelt of in het hart of in de hersenen of in enig deel ervan en dat het van daar
het lichaam zoals een machine regeert; dat de innerlijke mens in de afzonderlijke dingen van
de uiterlijke is, dat het oog niet vanuit zich ziet, maar vanuit dit en dat ook het oor niet vanuit
zich hoort, maar vanuit dit, vat de zinlijke mens niet.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2149
(9) Het is een zinsbegoocheling dat er nergens anders vandaan licht kan bestaan dan vanuit de
zon of het elementaire vuur, noch ergens anders vandaan warmte dan daaruit; dat er het Licht
is waarin het inzicht is en de warmte waarin de hemelse liefde is en dat in dat licht en in die
warmte alle engelen zijn, vat het zinlijke niet.
(10) Het is een zinsbegoocheling dat de mens gelooft dat hij vanuit zich leeft of dat het leven
in hem is gelegd; niet anders immers verschijnt het immers voor het zinlijke; dat het alleen het
Goddelijke is dat het leven vanuit zich heeft en dat er zo één enig leven is en dat de levens in
de wereld slechts opnemende vormen zijn, vat het zinlijke in het geheel niet, zie de nrs. 1954,
2706, 2886-2889, 2893, 3001, 3318, 3337, 3338, 3484, 3742, 3743, 4151, 4249, 4318-4320,
4417, 4523, 4524, 4882.
(11) De zinlijke mens gelooft vanuit begoocheling dat echtbreuken geoorloofd zin; vanuit het
zinlijke immers besluit hij dat huwelijken er alleen zijn ter wille van de orde om de opvoeding
van het kroost en dat het indien de orde niet wordt vernietigd het er niet op aankomt van wie
het kroost is; en verder dat het echtelijke iets is zoals iets anders wulps, maar toegestaan; en
dus dat het niet tegen de orde zou zijn om verscheidene echtgenoten te trouwen, indien de
christelijke wereld dit niet krachtens de Heilige Schrift verbood.
Indien men hun zegt dat er een overeenstemming is tussen het hemels huwelijk en de
huwelijken op aarde en dat niemand het echtelijke in zich kan hebben tenzij hij in het
geestelijk ware en goede is en verder dat het ware echtelijke geenszins kan bestaan tussen een
echtgenoot en verscheidene echtgenoten en dat huwelijken vandaar in zich heilig zijn,
verwerpt de zinlijke mens deze dingen als van geen waarde.
(12) Het is een zinsbegoocheling dat het rijk van de Heer of de hemel zodanig is als een aards
koninkrijk, in dit opzicht dat daar de vreugde en de gelukzaligheid daarin bestaat dat de een
groter is dan de ander en vandaar in een heerlijkheid boven de ander; het zinlijke immers vat
in het geheel niet wat het is dat de minste de grootste is of dat de laatste de eerste is; indien
hun wordt gezegd dat de vreugde in de hemel of voor de engelen daarin bestaat anderen te
dienen door goed te doen, zonder enige overdenking ten aanzien van de verdienste en
beloning, komt hun dit als iets treurigs voor.
(13) Het is een zinsbegoocheling dat de goede werken verdienstelijk zijn en dat aan een ander
weldoen ter wille van zichzelf een goed werk is.
(14) Het is ook een zinsbegoocheling dat de mens wordt gezaligd door het geloof-alleen en
dat het geloof bestaanbaar is bij degene bij wie de naastenliefde niet is; en verder dat het
geloof en niet het leven, na de dood blijft.
Eender in zeer vele andere dingen; waarom, wanneer het zinlijke bij de mens heerst, dan ziet
het uit het Goddelijk verlichte redelijke niets; het is in dichte donkerheid en dan gelooft men
dat al datgene redelijk is waartoe men vanuit het zinlijke besluit.
5085. Tot het huis der gevangenis; dat dit betekent onder de valse dingen, staat vast uit de
betekenis van het huis der gevangenis, namelijk de verwoesting van het valse en vandaar het
valse, nrs. 4958, 5037, 5038.
5086. De plaats waar Jozef gebonden was; dat dit de staat betekent van het hemelse van het
natuurlijke nu ten aanzien van die dingen, staat vast uit de betekenis van de plaats, namelijk
de staat, waarover de nrs. 2625, 2837, 3356, 3387, 4321, 4882; uit de uitbeelding van Jozef,
namelijk het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke, waarover de nrs. 4286, 4585,
4592, 4963; hier het hemelse van het natuurlijke, omdat het nu in het natuurlijke is waaruit de
verzoekingen zijn, nrs. 5035, 5039; en uit de betekenis van gebonden, namelijk de staat van
de verzoekingen, nr. 5037; in het vorige hoofdstuk is gehandeld over de staat van de
verzoekingen van het hemelse van het geestelijke in het natuurlijke ten aanzien van de dingen
die van het innerlijk natuurlijke waren, hier nu ten aanzien van de dingen die van het uiterlijke
zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2150
5087. En de vorst der trawanten zette Jozef over hen; dat dit betekent dat het hemelse van het
natuurlijke ze leerde vanuit de primaire dingen voor de uitlegging, staat vast uit de betekenis
van de vorst der trawanten, namelijk de primaire dingen van de uitlegging, waarover de nrs.
4790, 4966, 5084; uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het natuurlijke, nr.
5086; en uit de betekenis van gezet worden over, namelijk hier leren; wie immers ten behoeve
van het onderzoek of van de verbetering wordt gesteld over de dingen die verworpen worden,
vervult het ambt van leren.
5088. En hij bediende hen; dat dit betekent dat het onderrichtte, staat vast uit de betekenis van
bedienen, namelijk onderrichten; dat bedienen hier niet is bedienen als knecht, staat hieruit
vast dat Jozef over hen is gesteld en daarom is bedienen hier de dingen verschaffen die voor
hen bevorderlijk zijn; en omdat hier wordt gehandeld over het nieuwe zinlijke of het uiterlijk
natuurlijke, wordt met ‘gesteld worden over’ aangeduid leren en met bedienen onderrichten;
gesteld worden over wordt gezegd met betrekking tot het goede dat van het leven is en
bedienen met betrekking tot het ware dat van de leer is, nr. 4976.
5089. En zij waren dagen in de bewaring; dat dit betekent dat zij lange tijd in de staat van de
verwerping waren, staat vast uit de betekenis van de dagen, namelijk de staten, waarover de
nrs. 23, 487, 488, 493, 893, 2788, 3462, 3785, 4850; hier betekent dus de dagen, dat zij lange
tijd in de staat waren, namelijk van de verwerping, die wordt aangeduid met de bewaring, nr.
5083.
Het is niet geoorloofd deze afzonderlijke dingen die in de innerlijke zin zijn bevat, uitvoeriger
te ontvouwen, omdat zij zodanig zijn dat men daarover geen idee kan vormen uit de dingen
die in de wereld zijn, zoals over de hemels-geestelijke mens, over zijn staat in het natuurlijke,
wanneer het innerlijk natuurlijke nieuw wordt en daarna wanneer het nieuw geworden is en
het uiterlijk natuurlijke is verworpen.
Maar over deze en eendere dingen kan een idee gevormd worden uit de dingen die in de
hemel zijn, die zodanig is dat zij niet in enig idee valt dat gevormd is uit de dingen die in de
wereld zijn, tenzij bij hen die, terwijl zij aan het denken zijn, kunnen worden afgeleid van de
zinlijke dingen; als het denken bij de mens niet kan worden verheven boven de zinlijke
dingen, zodat deze als het ware beneden worden geschouwd, kan hij geenszins wijs zijn in iets
innerlijks in het Woord, nog minder in zulke dingen die van de hemel zijn, weggetrokken van
de dingen die van de wereld zijn; de zinlijke dingen immers zuigen die op en verstikken ze.
Vandaar komt het dat zij die zinlijk zijn en zich met ijver op de wetenschappelijke dingen
hebben toegelegd, zelden iets vatten over de dingen die van de hemel zijn; zij hebben immers
hun denken ondergedompeld in zulke dingen die van de wereld zijn, dat wil zeggen, in termen
en onderscheidingen die daaraan ontleend zijn, dus in de zinlijke dingen, waaruit zij niet meer
kunnen worden verheven en zo gehouden in een gezichtspunt daarboven en dus kan hun
denken zich ook niet langer rondom vrij uitstrekken over het gehele veld van de dingen van
het geheugen en de dingen uitkiezen die overeenkomen en de dingen verwerpen die daarmee
in strijd zijn en de dingen er aan toevoegen die in een ander verband zijn; zij is immers, zoals
gezegd, gesloten en ondergedompeld gehouden in termen en vandaar in de zinlijke dingen,
zodat zij niet rondom kan zien.
Dit is de oorzaak dat de geleerden minder geloven dan de eenvoudigen, ja zelfs dat zij in de
hemelse dingen minder wijs zijn; de eenvoudigen immers kunnen een zaak zien boven de
termen en boven de wetenschappelijke dingen en dus boven de zinlijke dingen, de geleerden
kunnen dit niet zo; zij bezien een zaak vanuit de termen en de wetenschappelijke dingen; het
gemoed is immers in die dingen en dus zijn zij gebonden als in een kerker of in een
gevangenis.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2151
5090. vers 5-8. En zij droomden, zij beiden, een droom, eenieder zijn droom, in één nacht,
eenieder naar de uitlegging van zijn droom, de schenker en de bakker, die de koning van
Egypte had, die gebonden waren in het huis der gevangenis.
En Jozef kwam tot hen in de morgenstond en hij zag hen en ziet, zij waren ontsteld.
En hij vroeg de hofdienaren van Farao, die met hem waren in de bewaring van het huis van
zijn heer, met te zeggen: Waarom zijn uw aangezichten heden boos.
En zij zeiden tot hem: Wij hebben een droom gedroomd en er is geen uitlegger voor hem; en
Jozef zei tot hen: Zijn de uitleggingen niet aan God; vertelt mij, ik bid u.
En zij droomden, zij beiden een droom, betekent het vooruitzien ten aanzien van die dingen;
eenieder zijn droom in één nacht, betekent, over de afloop die voor hen in het duister lag;
eenieder naar de uitlegging van zijn droom, betekent die zij in zich hadden; de schenker en de
bakker, betekent over de zinlijke dingen van het ene en het andere geslacht; die de koning van
Egypte had, betekent, die ondergeschikt waren aan het innerlijk natuurlijke; die gebonden
waren in het huis der gevangenis, betekent, die onder de valse dingen waren; en Jozef kwam
tot hen in de morgenstond, betekent onthuld en helder voor het hemelse van het natuurlijke;
en hij zag hen, betekent de doorvatting; en ziet, zij waren ontsteld, betekent dat zij in een
bedroefde staat waren; en hij vroeg de hofdienaren van Farao, betekent die zinlijke dingen;
die met hem waren in de bewaring van het huis van zijn heer, betekent, die verworpen waren;
met te zeggen: Waarom zijn uw aangezichten heden boos, betekent, vanuit welke aandoening
de droefenis was; en zij zeiden tot hem, betekent de doorvatting van die dingen; wij hebben
een droom gedroomd, betekent de voorzegging; en er is geen uitlegger voor hem, betekent dat
niemand weet wat in die dingen is; en Jozef zei tot hem; betekent het hemelse van het
natuurlijke; zijn de uitleggingen niet aan God, betekent dat het Goddelijke in die dingen is;
vertelt mij, ik bid u, betekent, dat het zou worden geweten.
5091. En zij droomden, zij beiden, een droom; dat dit het vooruitzien van die dingen betekent,
staat vast uit de betekenis van de droom, namelijk het vooruitzien, nr. 3698; zij zeiden, zijn de
zinlijke dingen van het ene en het andere geslacht, aangeduid met de schenker en de bakker;
dat de dromen over die dingen gaan, blijkt uit wat volgt.
Dat de droom in de hoogste zin het vooruitzien is, komt omdat dromen die rechtstreeks door
de hemel uit de Heer invloeien, de toekomstige dingen vooruit verkondigen; zodanig waren
de dromen van Jozef, de dromen van de schenker en de bakker, de droom van Farao, de
droom van Nebukadnezar en in het algemeen profetische dromen.
De toekomstige dingen die daardoor vooruit verkondigd worden, zijn nergens anders vandaan
dan vanuit het Goddelijk Vooruitzien van de Heer; daaruit kan men eveneens weten, dat alle
en de afzonderlijke dingen worden voorzien.
5092. Een ieder zijn droom in één nacht, dat dit betekent ten aanzien van de afloop, die voor
hen in het duister lag, staat vast uit de betekenis van de droom, namelijk het vooruitzien en
vandaar de voorzegging; en omdat het de voorzegging is, is het ook de afloop, want daarover
handelt de voorzegging; en uit de betekenis van de nacht, namelijk de duisternis; de nacht
betekent in de geestelijke zin de staat van schaduw, veroorzaakt door het valse vanuit het
boze, nrs. 1712, 2353, dus eveneens het duistere, namelijk van het gemoed.
Het duistere dat van de nacht is in de wereld, is het natuurlijk duistere, maar het duistere dat
van de nacht is in het andere leven, is het geestelijk duistere; het eerstgenoemde ontstaat
vanwege de afwezigheid van de zon van de wereld en de beroving van het licht als gevolg
daarvan, het laatstgenoemde echter vanwege de afwezigheid van de zon van de hemel, die de
Heer is en de beroving van het licht, dat wil zeggen, van het inzicht als gevolg daarvan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2152
Deze ontbering ontstaat niet daardoor dat de Zon van de hemel evenals de zon van de wereld
ondergaat, maar omdat de mens of de geest in het valse vanuit het boze is en hij zichzelf
verwijdert en het duistere over zich brengt.
Uit de voorstelling alleen van de nacht en van het duistere als gevolg daarvan, zowel in de ene
als in de andere zin, kan blijken hoe het is gesteld met de geestelijke zin ten opzichte van de
natuurlijke zin in dezelfde zaak.
Bovendien is het geestelijk duistere drievoudig; het ene vanuit het valse van het boze, het
tweede vanuit onwetendheid over het ware, het derde is dat van de uiterlijke dingen ten
opzichte van de innerlijke, dus dat van de zinlijke dingen die van de uiterlijke mens zijn, ten
opzichte van de redelijke dingen, die van de innerlijke zijn; al deze soorten ontstaan echter
hieruit dat het licht van de hemel of het inzicht en de wijsheid die uit de Heer zijn, niet wordt
opgenomen; dit licht vloeit immers aanhoudend in, maar het wordt door het valse van het
boze, òf teruggeworpen òf verstikt òf verdraaid; door de onwetendheid over het ware wordt
het slechts weinig opgenomen en door de zinlijke dingen die van de uiterlijke mens zijn,
wordt het afgestompt, omdat het algemener wordt.
5093. Een ieder naar de uitlegging van zijn droom; dat dit betekent, die zij in zich hadden,
namelijk de afloop, staat vast uit de betekenis van de uitlegging van de droom, namelijk de
ontvouwing en vandaar de erkentenis van de afloop, dus de afloop die zij in zich zouden
hebben; dat de droom de afloop is, zie eerder in nr. 5092.
5094. De schenker en de bakker; dat dit betekent ten aanzien van de zinlijke dingen van het
ene en het andere geslacht, staat vast uit de betekenis van de schenker, namelijk het aan het
verstandsdeel ondergeschikte zinlijke, nr. 5077; en uit de betekenis van de bakker, namelijk
het aan het wilsdeel ondergeschikte zinlijke, nr. 5078; dat deze verworpen zijn door het
innerlijk natuurlijke, is eerder in de nrs. 5083, 5089 gezegd.
Maar men moet weten dat niet de zinlijke dingen zelf zijn verworpen, namelijk de dingen die
van het gezicht, het gehoor, de reuk, de smaak en de tast zijn, want vanuit deze leeft het
lichaam, maar de zienswijzen of het denken daaruit en verder de aandoeningen en de
begeerten vanuit die.
In het uiterlijke of natuurlijke geheugen van de mens komen de objecten vanuit de wereld
binnen door die zinlijke dingen van de ene zijde en in dat geheugen komen de objecten door
de redelijke dingen binnen van de andere zijde; deze dingen scheiden zich van elkaar in dat
geheugen: die door de redelijke dingen zijn binnengetreden, plaatsen zich innerlijk, terwijl die
door de zinlijke dingen zijn binnengetreden, zich uiterlijk plaatsen; vandaar wordt het
natuurlijke tweevoudig: namelijk innerlijk en uiterlijk, zoals ook eerder is gezegd.
Het is het innerlijk natuurlijke dat door Farao, de koning van Egypte, wordt uitgebeeld, het
uiterlijk natuurlijke echter wordt uitgebeeld door de schenker en de bakker.
Hoedanig het verschil is, kan vaststaan vanuit de zienswijzen van de dingen of vanuit het
denken en de gevolgtrekkingen daaruit.
Wie denkt en besluit vanuit het innerlijk natuurlijke, is redelijk voor zoveel als hij uit het
redelijke heeft geput; maar wie denkt en besluit uit het uiterlijk natuurlijke, is zinlijk voor
zoveel als hij vanuit de zinlijke dingen heeft geput; zo’n mens wordt ook een zinlijk mens
genoemd, de ander echter een redelijk natuurlijk mens.
De mens heeft wanneer hij sterft, al het natuurlijke met zich en zodanig zoals het in de wereld
bij hem is gevormd, blijft het ook; voor zoveel als hij vanuit het redelijke heeft ingezogen, is
hij eveneens redelijk en voor zoveel als hij vanuit het zinlijke heeft ingezogen, is hij zinlijk.
Het verschil is dat het natuurlijke voor zoveel als het vanuit het redelijke heeft geput en zich
toegeëigend, de zinlijke dingen die van het uiterlijk natuurlijke zijn, beneden zich beziet en
deze overheerst, terwijl het de begoochelingen die daaruit zijn, geringacht en verwerpt; maar
voor zoveel als het natuurlijke vanuit de zinlijke dingen van het lichaam heeft geput en zich
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2153
toegeëigend, beziet het de redelijke dingen zoals beneden zich, terwijl het die geringacht en
verwerpt.
Zo bijvoorbeeld: de redelijk natuurlijke mens kan begrijpen dat de mens niet vanuit zich leeft,
maar door de invloeiing van het leven door de hemel uit de Heer; maar de zinlijke mens kan
dit niet begrijpen; hij zegt immers dat hij klaarblijkend voelt en waarneemt dat het leven in
hem is en dat het nietszeggend is om tegen het gevoel te spreken.
Een ander voorbeeld: de redelijk natuurlijke mens begrijpt dat de hemel en de hel is, maar de
zinlijke mens ontkent dit, omdat hij niet vat dat er een zuiverder wereld bestaat dan die welke
hij met de ogen ziet.
De redelijk natuurlijke mens begrijpt dat er geesten en engelen zijn, die onzichtbaar zijn; maar
de zinlijke mens begrijpt dit niet, omdat hij van mening is dat datgene niets is wat hij niet kan
zien en aanraken.
Nog een voorbeeld: de redelijk natuurlijke mens begrijpt dat het een zaak van iemand met
inzicht is om de einddoelen in ogenschouw te nemen en in de middelen te voorzien en te
beschikken tot een zeker laatste einddoel; wanneer deze de natuur beschouwt vanuit de orde
van de dingen, dan ziet hij dat de natuur een samenvlechting van middelen is en dan merkt hij
op dat één inzichtsvol Hoogste Zijnde die heeft beschikt; maar tot welk laatste einddoel ziet
hij niet, tenzij hij geestelijk wordt.
Maar de zinlijke mens begrijpt niet dat er iets kan bestaan dat onderscheiden is van de natuur,
dus ook niet dat er enig Zijnde kan bestaan dat boven de natuur is; wat verstaan, wat wijs is,
wat de einddoelen in ogenschouw nemen en de middelen beschikken, vat hij niet, tenzij men
zegt dat het natuurlijk is; en wanneer men zegt dat het natuurlijk is, dan heeft hij van die
dingen een zodanige voorstelling als een werkmeester van een automaat.
Uit dit weinige kan vaststaan wat er wordt verstaan onder het innerlijk natuurlijke en onder
het uiterlijk natuurlijke; en daaronder dat de zinlijke dingen verworpen zijn, namelijk dat niet
die dingen verworpen zijn die van het gezicht, gehoor, de reuk, de smaak en de tast zijn in het
lichaam, maar de gevolgtrekkingen daaruit over de innerlijke dingen.
5095. Die de koning van Egypte had; dat dit betekent, die ondergeschikt waren aan het
innerlijk natuurlijke, staat vast uit de uitbeelding van Farao of van de koning van Egypte in dit
hoofdstuk, namelijk de nieuwe staat van het natuurlijke, nrs. 5079, 5080, en dus nu het
innerlijk natuurlijke, want dit is nieuw geworden; wat het innerlijk natuurlijke is en wat het
uiterlijk, zie hiervoor nr. 5094.
Hoedanig de innerlijke zin van het Woord in de historische en in de profetische dingen is,
moet in het kort worden gezegd; waar in de historische zin verscheidene personen worden
vermeld, zoals hier, Jozef, Farao, de vorst der trawanten, de schenker en de bakker, duiden zij
in de innerlijke zin weliswaar verschillende dingen aan, maar alleen in één persoon; de
oorzaak hiervan is deze dat de namen dingen betekenen, zoals hier Jozef de Heer uitbeeldt ten
aanzien van het hemels geestelijke vanuit het redelijke en eveneens in het natuurlijke; Farao
Hem ten aanzien van de nieuwe staat van het natuurlijke of ten aanzien van het innerlijk
natuurlijke; de schenker en de bakker ten aanzien van de dingen die van het uiterlijke van het
natuurlijke zijn; zodanig is de innerlijke zin; eender elders, zoals waar Abraham, Izaäk en
Jakob worden genoemd; in de letterlijke zin zijn het drie personen, maar in de hoogste zin
beelden zij alle drie de Heer uit: namelijk Abraham het Goddelijke Zelf, Izaäk het Goddelijk
Verstandelijke en Jakob het Goddelijk Natuurlijke van Hem; ook bij de profeten, waar soms
gesproken wordt met louter namen, hetzij van personen, hetzij van koninkrijken, hetzij van
steden en die toch in de innerlijke zin tezamen één ding voorstellen en beschrijven; wie dit
niet weet, kan gemakkelijk door de zin van de letter in verschillende dingen afdwalen en zo
kan de idee van één ding worden verstrooid.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2154
5096. Die gebonden waren in het huis der gevangenis; dat dit betekent, die onder de valse
dingen waren, staat vast uit de betekenis van gebonden zijn in het huis der gevangenis,
namelijk onder de valse dingen zijn, waarover de nrs. 4958, 5037, 5038, 5085.
Zij die in de valse dingen zijn en nog meer zij die in de boze dingen zijn, worden gebondenen
en in de gevangenis genoemd; niet dat zij in enige band zijn, maar omdat zij niet in het vrije
zijn; zij immers die niet in het vrije zijn, zijn innerlijk gebonden; want diegenen die zich in
het valse hebben bevestigd, zijn niet langer in enig vrije om het ware te kiezen en aan te
nemen; en zij die zich in hoge mate hebben bevestigd, zijn zelfs niet in het vrije om dat te
zien, nog minder om het te erkennen en te geloven; zij zijn immers in de overreding dat het
valse waar en het ware vals is; de overreding is zodanig dat zij al het vrije om iets anders te
denken wegneemt.
Dus dat zij het denken zelf in een band en als het ware in een gevangenis houdt; dit kon voor
mij vaststaan uit verscheidene ondervindingen bij diegenen in het andere leven die in de
overreding van het valse waren geweest door de bevestigingen bij zichzelf; zij zijn zodanig
dat zij geenszins de ware dingen toelaten; zij kaatsen of slaan die terug en dit met een
hardheid volgens de graad van de overreding; vooral wanneer het valse vanuit het boze is of
wanneer het boze heeft overreed; het zijn diegenen die worden verstaan in de gelijkenis van
de Heer bij Mattheüs: ‘Andere zaden vielen op de harde weg en de vogels kwamen en aten ze
op’, (Mattheüs 13:4); de zaden zijn de Goddelijke ware dingen, de harde rots is de overreding,
de vogels zijn de beginselen van het valse.
Zij die zodanig zijn, weten zelfs niet eens dat zij in banden of in de gevangenis zijn; zij
worden immers door hun valse aangedaan en zij hebben dat lief om het boze waaruit het is;
vandaar menen zij in het vrije te zijn; alles immers wat van de aandoening of van de liefde is,
schijnt vrij.
Maar zij die niet in het bevestigde valse zijn, dat wil zeggen, in de overreding van het valse,
laten gemakkelijk de ware dingen toe en zien die en verkiezen die en worden er door
aangedaan en daarna zien zij de valse dingen als het ware beneden zich en eveneens hoe zij
die in de overreding van het valse zijn, gebonden zijn; zij zijn in zo’n grote vrije staat dat zij
met de ziening en hun denken als het ware door de gehele hemel kunnen rondwandelen tot
ontelbare ware dingen; maar in dit vrije kan niemand zijn dan alleen degene die in het goede
is; vanuit het goede immers is hij in de hemel en vanuit het goede in de hemel verschijnen de
ware dingen.
5097. En Jozef kwam tot hen in de morgenstond; dat dit betekent onthuld en helder voor het
hemelse van het geestelijke, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van
het geestelijke, nrs. 4286, 4592, 4963; en uit de betekenis van de morgen, namelijk de staat
van verlichting, nr. 3458; dus het onthulde en het heldere.
Dat de morgen of de morgenstond dit betekent, komt omdat alle tijden van de dag, evenals
alle tijden van het jaar, verschillende staten betekenen volgens de wisselingen van het licht
van de hemel.
De wisselingen van het licht van de hemel zijn geen wisselingen zoals die van het licht van de
wereld elke dag en elk jaar, maar het zijn de wisselingen van het inzicht en van de liefde;
want het licht van de hemel is niets anders dan het Goddelijk Inzicht uit de Heer, dat eveneens
voor de ogen opblinkt; en de warmte van dat licht is de Goddelijke Liefde van de Heer, die
eveneens voor het gevoel warmte geeft.
Het is dat licht dat het verstandelijke van de mens maakt en het is de warmte die zijn
levenswarmte maakt en de wil van het goede.
De morgen of de morgenstond is daar de staat van de verlichting, namelijk ten aanzien van de
dingen die van het goede en het ware zijn, deze staat ontstaat dan wanneer men erkent en nog
meer wanneer men doorvat, dat het goede het goede is en het ware het ware is; de doorvatting
is de innerlijke onthulling; vandaar wordt met de morgen het onthulde aangeduid en omdat
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2155
dan helder wordt wat eerder duister was, wordt vandaar eveneens met de morgen het heldere
aangeduid.
Bovendien wordt met de morgen in de hoogste zin de Heer Zelf aangeduid, de oorzaak
hiervan is dat de Heer de Zon is vanuit welke al het licht in de hemel is, en Hij is altijd aan het
opkomen en dus in de morgenstond; Hij komt ook altijd op bij eenieder die het ware opneemt
dat van het geloof is en het goede dat van de liefde is; maar Hij gaat onder bij eenieder die
niet opneemt; niet dat de Zon daar ondergaat, omdat Hij zoals gezegd, altijd aan het opkomen
is, maar omdat degene die niet opneemt; maakt dat Hij bij diegene als het ware ondergaat.
Dit kan enigszins worden vergeleken met de wisselingen die de zon van de wereld ten
opzichte van de bewoners van de aarde maakt; ook daar gaat de zon niet onder, omdat zij
altijd op haar plaats blijft en vandaar altijd schijnt, maar het lijkt alsof zij ondergaat, omdat de
aardbol elke dag eenmaal om zijn as wentelt en dan tevens de aardbewoner verwijdert van de
aanblik van de zon, nr. 5084, eerste voorbeeld; dus eveneens is niet in de zon de ondergang
gelegen, maar in de verwijdering van de aardbewoner van haar licht.
Deze vergelijking licht toe en omdat het uitbeeldende van het rijk van de Heer in de
afzonderlijke dingen van de natuur is, onderricht het ook dat de beroving van het licht van de
hemel, dat wil zeggen, van het inzicht en van de wijsheid, niet hieruit voortkomt dat de Heer,
Die de Zon van het inzicht en de wijsheid is, bij iemand ondergaat, maar dat de inwoner van
Zijn rijk zich zelf verwijdert, dat wil zeggen, zich door de hel laat leiden, waardoor hij wordt
verwijderd.
5098. En hij zag hen; dat dit de doorvatting betekent, staat vast uit de betekenis van zien,
namelijk verstaan en bemerken, nrs. 2150, 3764, 4567, 4723.
5099. En ziet, zij waren ontsteld; dat dit betekent dat zij in een bedroefde staat waren, kan
zonder ontvouwing vaststaan.
5100. En hij vroeg de hofdienaren van Farao; dat dit die zinlijke dingen betekent, staat vast uit
de betekenis van de hofdienaren van Farao, namelijk de zinlijke dingen van het ene en het
andere geslacht, namelijk die ondergeschikt zijn aan het verstandelijke deel en die
ondergeschikt zijn aan het wilsdeel, nr. 5081.
5101. Die met hem waren in de bewaring van het huis van zijn heer; dat dit betekent die
verworpen waren, staat vast uit de betekenis van in de bewaring gegeven worden, dus in de
bewaring zijn, namelijk in de staat van verwerping, nr. 5083.
5102. Met te zeggen: Waarom zijn uw aangezichten heden boos; dat dit betekent vanuit welke
aandoening de droefenis was, staat vast uit de betekenis van de aangezichten, te weten de
innerlijke dingen, waarover de nrs. 358, 1999, 2434, 3527, 4066, 4796, 4797; dus de
aandoeningen, want de innerlijke dingen van de mens van waaruit zijn denken is, dat ook
innerlijk is, zijn de aandoeningen; deze immers zijn, omdat die van de liefde zijn, van zijn
leven.
Het is bekend dat aandoeningen zich zichtbaar vertonen in het aangezicht bij degenen die in
onschuld zijn en wanneer aandoeningen dit doen, ook de gedachten in het algemeen, want
deze zijn de vormen van de aandoeningen; vandaar is het aangezicht op zichzelf beschouwd
niets anders dan een uitbeeldend beeld van de innerlijke dingen.
Alle aangezichten verschijnen niet anders aan de engelen; de engelen immers zien de
aangezichten van de mens niet in de stoffelijke vorm, maar in de geestelijke vorm, dat wil
zeggen, in de vorm die de aandoeningen en het denken daaruit vertonen; deze zijn het
eveneens die het aangezicht zelf bij de mens maken, wat men hieruit kan weten, dat een
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2156
daarvan verstoken aangezicht niets anders is dan iets doods en dat het aangezicht daar vanuit
leeft en volgens die behaagt.
De droefenis van de aandoening of van waaruit de aandoening droefenis is, wordt daarmee
aangeduid dat hij zei: Waarom zijn uw aangezichten heden boos.
5103. En zij zeiden tot hem; dat dit de doorvatting ten aanzien van die dingen betekent, staat
vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk het
doorvatten, waarover meermalen eerder.
5104. Wij hebben een droom gedroomd; dat dit de voorzegging betekent, staat vast uit de
betekenis van de droom, namelijk het vooruitzien en vandaar de voorspelling, nr. 5091.
5105. En er is geen uitlegger voor hem; dat dit betekent dat niemand weet wat in die dingen
is, staat vast uit de betekenis van de uitlegging, namelijk de ontvouwing wat het in zich heeft,
waarover nr. 5093, dus wat in die dingen is.
5106. En Jozef zei tot hen; dat dit het hemelse van het natuurlijke betekent, staat vast uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het natuurlijke, nr. 5086.
5107. Zijn de uitleggingen niet aan God; dat dit betekent dat het Goddelijke in die dingen is,
staat vast uit de betekenis van de uitlegging wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking
tot dromen, namelijk dat wat in die dingen is, nr. 5105; het Goddelijke wordt aangeduid met
God.
5108. Vertelt mij, ik bid u; dat dit betekent dat het zou worden geweten, staat vast uit de
betekenis van vertelt mij, ik bid u, wat insluit dat het zou worden geweten, zoals ook blijkt uit
wat volgt.
5109. vers 9-13. En de vorst der schenkers vertelde Jozef zijn droom en hij zei tot hem: In
mijn droom, en zie, een wijnstok voor mij.
En in de wijnstok drie scheuten en die als bottende, zijn bloesem klom op en zijn trossen
deden druiven rijpen.
En Farao’s beker was in mijn hand en ik nam de druiven en ik drukte ze uit tot Farao’s beker
en ik gaf de beker op de handholte van Farao.
En Jozef zei tot hem: Dit is de uitlegging ervan: de drie scheuten, drie dagen zijn die.
In nog drie dagen zal Farao uw hoofd opheffen en hij zal u op uw post herstellen en gij zult
Farao’s beker in zijn hand geven, naar de vorige gewoonte, toen gij zijn schenker waart.
En de vorst der schenkers vertelde Jozef zijn droom, betekent dat het hemelse van het
geestelijke de afloop bemerkte ten aanzien van de dingen die behoorden tot het aan het
verstandelijke deel onderworpen zinlijke, die tot dusver verworpen waren; en hij zei tot hem,
betekent de onthulling vanuit de doorvatting; in mijn droom, betekent de voorzegging; en zie,
een wijnstok voor mij, betekent het verstandelijke; en in de wijnstok drie scheuten, betekent
de afleidingen daarvan tot aan de laatste toe; en die als bottende, betekent de invloeiing
waardoor de wedergeboorte is; zijn bloesem klom op, betekent de staat nabij de
wederverwekking; en zijn trossen deden druiven rijpen, betekent de verbinding van het
geestelijk ware met het hemels goede; en Farao’s beker was in mijn hand, betekent de
invloeiing van het innerlijke natuurlijke in het uiterlijke en het begin van de opneming; en ik
nam de druiven en ik drukte ze uit tot Farao’s beker, betekent de wederkerige invloeiing in de
goede dingen vanuit geestelijke oorsprong daar; en ik gaf de beker op de handholte van Farao,
betekent de toe-eigening door het innerlijk natuurlijke; en Jozef zei tot hem: Dit is de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2157
uitlegging ervan, betekent de onthulling uit de doorvatting uit het hemelse in het natuurlijke,
wat het in zich zou hebben; de drie scheuten, drie dagen zijn die, betekent de doorlopende
afleidingen tot aan de laatste toe; in nog drie dagen, betekent dat dan het nieuwe er is; zal
Farao uw hoofd opheffen, betekent dat waar in voorzien is en vandaar wat besloten is; en hij
zal u op uw post herstellen, betekent dat de dingen die tot aan het verstandelijke deel
onderworpen zinlijke behoren, in de orde zullen worden teruggebracht, zodat zij op de laatste
plaats zijn; en gij zult Farao’s beker in zijn hand geven, betekent opdat zij vandaar het
innerlijk natuurlijke van dienst zijn; naar de vorige gewoonte, betekent krachtens de wet van
de orde; toen gij zijn schenker waart, betekent zoals de zinlijke dingen van dat geslacht plegen
te zijn.
5110. En de vorst der schenkers vertelde Jozef zijn droom; dat dit betekent dat het hemelse
van het geestelijke de afloop bemerkte ten aanzien van de dingen die behoorden tot het aan
het verstandelijke deel onderworpen zinlijke, die tot dusver verworpen waren, staat vast uit de
uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse van het geestelijke, nrs. 4286, 4585, 4592, 4594,
4963; uit de betekenis van de droom, namelijk het vooruitzien en vandaar de afloop, nrs.
5091, 5092, 5104; dus de vooruitgeziene of de bemerkte afloop; en uit de betekenis van de
vorst der schenkers, namelijk het aan het verstandelijke deel onderworpen zinlijke in het
algemeen, nrs. 5077, 5082; dat het verworpen was, wordt daaronder verstaan dat hij in de
bewaring was, nrs. 5083, 5101.
Hieruit blijkt dat dit de innerlijke zin van die woorden is.
Dat ook Jozef, door wie het hemelse van het geestelijke wordt uitgebeeld, de afloop bemerkte,
staat vast uit wat volgt.
Er wordt het hemelse van het geestelijke gezegd en er wordt verstaan de Heer; het kan
eveneens abstract over Hem worden gezegd, omdat Hij het hemelse zelf en het geestelijke zelf
is, dat wil zeggen, het Goede zelf en het Ware zelf, die weliswaar bij de mens niet los van de
persoon kunnen worden opgevat, omdat het natuurlijke is toegevoegd in de afzonderlijke
dingen van zijn denken; maar toch, wanneer men denkt dat al wat in de Heer is, Goddelijk is
en dat het Goddelijke boven alles van het denken is en volslagen onbegrijpelijk, ook voor de
engelen en indien als gevolg dan datgene wordt geabstraheerd wat begrijpelijk is, dan blijft
het Zijn zelf en het Bestaan zelf, namelijk het Hemelse en het Geestelijke zelf, dat wil zeggen
het Goede zelf en het Ware zelf.
Maar omdat de mens toch zodanig is dat hij volstrekt geen denkvoorstelling kan hebben van
abstracte dingen, indien hij niet enig natuurlijke er aan verbindt, dat is binnengegaan vanuit de
wereld door de zinlijke dingen, zonder iets zodanigs immers vergaat zijn denken als in een
afgrond en wordt verstrooid, daarom, omdat het Goddelijke bij de in lichamelijke en aardse
dingen ondergedompelde mens niet te gronde zou gaan en het bij wie het zou blijven niet zou
worden bezoedeld door een onreine voorstelling en tezamen daarmee al het hemelse en
geestelijke dat uit het Goddelijke is, heeft het daarom Jehovah behaagd Zich daadwerkelijk te
vertonen als Hij is en zodanig als Hij verschijnt in de hemel, namelijk als de Goddelijke
Mens.
Het al van de hemel immers streeft samen tot de menselijke vorm, zoals kan vaststaan uit wat
is getoond aan het einde van de hoofdstukken over de overeenstemming van alle dingen van
de mens met de Grootste Mens, te weten de hemel.
Dit Goddelijke of Dit van Jehovah in de hemel, is de Heer uit het eeuwige; hetzelfde nam de
Heer eveneens aan toen Hij het Menselijke in Zich heeft verheerlijkt of Goddelijk gemaakt,
wat ook duidelijk blijkt uit de vorm waarin Hij voor Petrus, Jacobus en Johannes is
verschenen, toen Hij van gedaante werd veranderd, (Mattheüs 17:1,2) en eveneens waarin Hij
enige malen aan de profeten is verschenen.
Vandaar nu komt het dat eenieder over het Goddelijke Zelf kan denken als over de Mens en
dan over de Heer, in Wie alles Goddelijk is en het Drievuldig volmaakte; in de Heer immers
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2158
is het Goddelijke Zelf de Vader, dat Goddelijke in de hemel is de Zoon en het Goddelijke
daaruit voortgaande is de Heilige Geest; en dat Die één zijn, zoals Hijzelf leert, staat hieruit
vast.
5111. En hij zei tot hem; dat dit de onthulling betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen
in de historische dingen van het Woord, namelijk het doorvatten, waarover de nrs. 1791,
1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2619, 2862, 3395, 3509; dus is het eveneens de
onthulling, want die is de innerlijke doorvatting en vanuit de doorvatting.
5112. In mijn droom; dat dit de voorzegging betekent, staat vast uit de betekenis van de
droom, namelijk het vooruitzien en vanuit dit de voorzegging, waarover de nrs. 5091, 5092,
5104.
5113. En zie, een wijnstok voor mij; dat dit het verstandelijke betekent, staat vast uit de
betekenis van de wijnstok, namelijk het verstandelijke dat van de geestelijke Kerk is,
waarover hierna.
Omdat met de schenker het aan het verstandelijke deel onderworpen zinlijke wordt aangeduid
en hier wordt gehandeld over de invloeiing van het verstandelijke in het daaraan
ondergeschikte zinlijke, verscheen daarom in de droom een wijnstok met scheuten, bloesem,
trossen en druiven, waarmee de invloeiing en de wedergeboorte van dat zinlijke wordt
beschreven.
Wat het verstandelijke van de geestelijke Kerk betreft, moet men weten dat waar in het
Woord over die Kerk wordt gehandeld, ook hier en daar over het verstandelijke ervan wordt
gehandeld; de oorzaak hiervan is dat het het verstandelijke deel bij de mens van die Kerk is,
dat wordt wederverwekt; in het algemeen zijn er immers twee Kerken, namelijk: de hemelse
en de geestelijke; de hemelse Kerk is bij de mens die ten aanzien van het wilsdeel kan worden
wederverwekt of de Kerk worden, maar de geestelijke Kerk is bij de mens die, zoals gezegd,
alleen ten aanzien van het verstandelijke deel kan worden wederverwekt.
De Oudste Kerk die voor de vloed was, was hemels, omdat er bij hen die van haar waren, in
het wilsdeel iets ongerepts was; maar de Oude Kerk, die na de vloed was, was geestelijk,
omdat er bij hen die van haar waren, niet in het wilsdeel maar in het verstandsdeel iets
ongerepts was; vandaar nu komt het dat waar in het Woord wordt gehandeld over de
geestelijke Kerk, ten dele ook over haar verstandelijke wordt gehandeld, zie hierover de nrs.
640, 641, 765, 863, 875, 895, 927, 928, 1023, 1043, 1044, 1555, 2124, 2256, 2669, 4328,
4493.
Dat het verstandelijke deel bij hen die van de geestelijke Kerk zijn, wordt wederverwekt, kan
ook hieruit vaststaan dat de mens van die Kerk geen doorvatting van het ware vanuit het
goede heeft, zoals diegenen hebben gehad die van de hemelse Kerk waren, maar het ware dat
van het geloof is, eerst moet aanleren en het verstandelijke in zich moet opnemen en zo vanuit
het ware leren kennen wat het goede is; en nadat hij dat heeft leren kennen, kan hij het denken
en daarna willen en tenslotte doen en dan wordt uit de Heer een nieuwe wil bij hem in het
verstandsdeel gevormd; en hierdoor wordt de geestelijke mens door de Heer in de hemel
geheven, terwijl wel het boze in zijn eigen wil achterblijft en dat dan op een wonderbaarlijke
wijze wordt afgescheiden en dit door een hogere kracht, waardoor hij wordt afgehouden van
het boze en gehouden wordt in het goede.
De mens van de hemelse Kerk echter werd wederverwekt ten aanzien van het wilsdeel, door
zich vanaf kindsheid te doordrenken met het goede van de naastenliefde en wanneer hij dat
had doorvat, werd hij in de doorvatting van de liefde tot de Heer geleid; vandaar verschenen
hem alle ware dingen van het geloof in het verstandelijke zoals in een spiegel; het verstand en
de wil maakten bij hem volstrekt één gemoed, want bij hen werd wat in de wil was, in het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2159
verstand doorvat; hierin bestond de ongereptheid van de eerste mens, met wie de hemelse
Kerk wordt aangeduid.
Dat de wijnstok het verstandelijke van de geestelijke Kerk is, staat meermalen elders vast uit
het Woord, zoals bij Jeremia: ‘Wat hebt gij te doen met de weg van Egypte, om de wateren
van Sichor te drinken; of wat hebt gij te doen met de weg van Assyrië, om de wateren der
rivier te drinken; Ik had u toch geplant tot een gans edele wijnstok, een zaad der waarheid;
hoe dan zijt gij Mij verkeerd in ontaarde ranken van een vreemde wijnstok’, (Jeremia
2:18,21); dit gaat over Israël, met wie de geestelijke Kerk wordt aangeduid, nrs. 3654, 4286;
Egypte en de wateren van Sichor voor de wetenschappelijke dingen die verdraaien, nrs. 1164,
1165, 1186, 1462; Assyrië en de wateren der rivier voor de redenering vanuit die dingen,
namelijk de wetenschappelijke, tegen het goede van het leven en het ware van het geloof, nr.
119, 1186; de edele wijnstok voor de mens van de geestelijke Kerk, die wijnstok wordt
genoemd vanwege het verstandelijke; de ontaarde ranken van een vreemde wijnstok, voor de
mens van de verdraaide Kerk.
Bij Ezechiël: ‘Een raadsel en een gelijkenis aangaande het huis Israëls: Een grote arend nam
van het zaad des lands en legde het in een zaadakker; het sproot uit en het werd tot een
weelderige wijnstok, nederig van wasdom, aldus dat zijn ranken naar hem omzagen en zijn
wortelen onder hem waren; zo werd hij tot een wijnstok die ranken maakte en scheuten
uitzond tot de arend; deze wijnstok plooide zijn wortelen aan en zond zijn ranken tot hem uit,
in een goede veld bij vele wateren; hij was geplant om tak te maken, opdat hij zou zijn tot een
wijnstok der grootsheid’, (Ezechiël 17:3,5-8); de arend voor het redelijke, nr. 3901; het zaad
des lands voor het ware van de Kerk, nrs. 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3038, 3310, 3373;
dat het werd tot een weelderige wijnstok en tot een wijnstok der grootsheid, staat voor tot een
geestelijke Kerk, die wijnstok wordt genoemd vanwege de wijn die daaruit is en die het
geestelijk goede betekent of het goede van de naastenliefde waar vanuit het ware van het
geloof is, ingeplant in het verstandelijke deel.
Bij dezelfde: ‘Uw moeder was als een wijnstok in uw gelijkenis, geplant aan de wateren,
vruchtdragend en hij werd vol takken vanwege vele wateren; daarvandaan werden hem de
roeden der sterkte tot scepters der heersers; en zijn gestalte verhief zich boven tussen de
verstrengelde takken, zodat hij verscheen door zijn hoogte in de veelheid der ranken’,
(Ezechiël 19:10); hier ook over Israël, met wie de geestelijke Kerk wordt aangeduid, die met
de wijnstok wordt vergeleken om een zelfde oorzaak, waarover hier vlak voor; daar worden
haar afleidingen beschreven tot aan de laatste toe in de natuurlijke mens, namelijk tot aan de
wetenschappelijke dingen vanuit de zinlijke dingen, te weten de verstrengelde takken, nr.
2831.
Bij Hosea: ‘Ik zal voor Israël zijn als de dauw; zijn takken zullen gaan en zijn eer zal zijn als
des olijfsbooms en hij zal een geur hebben als des Libanons; wederkeren zullen de in zijn
schaduw wonenden; zij zullen het koren levend maken en bloeien als de wijnstok; zijn
gedachtenis is als de wijn van Libanon; Efraïm, wat heb Ik langer met de afgoden van doen’,
(Hosea 14:6-9); Israël voor de geestelijke Kerk, waarvan de bloei met de wijnstok en waarvan
de gedachtenis met de wijn van Libanon wordt vergeleken, vanwege het in het verstandelijke
geplante goede van het geloof; Efraïm is het verstandelijke van de geestelijke Kerk, nr. 3969.
Bij Zacharia: ‘De overblijfselen des volks, het zaad des vredes, de wijnstok zal zijn vrucht
geven en de aarde zal haar inkomen geven en de hemelen zullen hun dauw geven’, (Zacharia
8:11,12); de overblijfselen des volks voor de door de Heer in de innerlijke mens verborgen
ware dingen, nrs. 468, 530, 560, 561, 660, 798, 1050, 1738, 1906, 2284; het zaad des vredes
voor het goede daar; de wijnstok voor het verstandelijke.
Bij Maleachi: ‘Ik zal voor u de verteerder schelden, dat hij u niet de vrucht des lands
verderve; noch zal u de wijnstok beroofd zijn in het veld’, (Maleachi 3:11,12); de wijnstok
voor het verstandelijke; de wijnstok wordt niet beroofd genoemd wanneer het verstandelijke
niet verstoken is van de ware en de goede dingen van het geloof; daarentegen een lege
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2160
wijnstok, wanneer daar de valse dingen zijn en daaruit de boze dingen; bij Hosea: ‘Israël is
een ledige wijnstok, hij maakt vrucht, die aan hem gelijk is’, (Hosea 10:1).
Bij Mozes: ‘Hij zal aan de wijnstok zijn ezelsveulen binden en aan de edele wijnstok de zoon
van zijn ezelin, nadat hij zijn bekleedsel gewassen zal hebben in de wijn en zijn omhulsel in
het bloed der druiven’, (Genesis 49:11); de profetie van Jakob, toen Israël, over de twaalf
zonen, daar over Jehuda, door wie de Heer wordt uitgebeeld, nr. 3881; de wijnstok daar voor
het verstandelijke dat van de geestelijke Kerk is en de edele wijnstok voor het verstandelijke
dat van de hemelse Kerk is.
Bij David: ‘Jehovah, Gij hebt een wijnstok uit Egypte doen vertrekken, Gij hebt de natiën
uitgedreven en Gij hebt die geplant; Gij hebt gereinigd vóór die en zijn wortelen doen
inwortelen, zodat hij het land heeft vervuld; de bergen zijn bedekt geweest met zijn schaduw
en met de takken van de cederboom Gods; Gij hebt zijn scheuten uitgezonden tot aan de zee
en tot aan de Eufraat zijn takjes; de ever uit het woud vertreedt hem en het wilde dier der
velden weidt hem af’, (Psalm 80:9-12,14); de wijnstok uit Egypte in de hoogste zin voor de
Heer; de verheerlijking van Zijn Menselijke wordt met hem en met zijn scheuten beschreven;
in de innerlijke zin is de wijnstok daar de geestelijke Kerk en de mens van die Kerk, zodanig
als hij is wanneer hij ten aanzien van het verstandelijke en het wilsdeel door de Heer is nieuw
gemaakt of wederverwekt; de ever in het woud is het valse en het wilde dier der velden is het
boze, die de Kerk ten aanzien van het geloof in de Heer vernietigen.
Bij Johannes: ‘De engel zond zijn sikkel op de aarde en wijnoogstte de wijnstok der aarde en
wierp hem in de grote wijnpersbak des toorns Gods; getreden werd de wijnpersbak buiten de
stad en het bloed ging uit de wijnpersbak tot aan de tomen der paarden’, (Openbaring
14:19,20); de wijnstok der aarde wijnoogsten, voor het verstandelijke van de Kerk
vernietigen; en omdat met de wijnstok dat verstandelijke wordt aangeduid, wordt er ook
gezegd dat het bloed uit de wijnpersbak uitging tot aan de tomen der paarden; met de paarden
immers worden de verstandelijke dingen aangeduid, nrs. 2761, 2762, 3217.
Bij Jesaja: ‘Het zal te dien dage geschieden dat elke plaats waarin duizend wijnstokken
geweest zijn voor duizend zilverlingen, zal zijn tot doornbos en doornheg’, (Jesaja 7:23).
Bij dezelfde: ‘De bewoners des lands zullen uitgebrand worden en de mens zal zeldzaam
gelaten worden, de most zal rouwen en de wijnstok zal kwijnen’, (Jesaja 24:6,7).
Bij dezelfde: ‘Zij zullen zich op de borsten slaan over de velden van onvermengde wijn, over
de vruchtdragende wijnstok; op het land Mijns volks klimt op de doorn, de distel’, (Jesaja
32:12-14); op die plaatsen wordt gehandeld over de verwoesting van de geestelijke Kerk ten
aanzien van het goede en het ware van het geloof en dus ten aanzien van het verstandelijke,
want het ware en het goede van het geloof is, zoals eerder gezegd, in het verstandelijke deel
van de mens van die Kerk.
Eenieder kan zien dat daar onder de wijnstok niet de wijnstok wordt verstaan en onder de
aarde niet de aarde, maar iets zodanigs dat van de Kerk is.
Omdat de wijnstok in de echte zin het goede van het verstandelijke betekent en de
vijgenboom het goede van het natuurlijke, of wat hetzelfde is, de wijnstok het goede van de
innerlijke mens en de vijgenboom het goede van de uiterlijke, wordt daarom meermalen in het
Woord daar waar de wijnstok wordt vermeld ook de vijgenboom genoemd, zoals in deze
plaatsen; bij Jeremia: ‘Al voleindende zal Ik hen voleinden, geen druiven in de wijnstok, noch
vijgen in de vijgenboom en het blad is afgevallen’, (Jeremia 8:13).
Bij dezelfde: ‘Ik zal over ulieden aanbrengen een natie van verre, o huis Israëls, die zal eten
uw wijnstok en uw vijgenboom’, (Jeremia 5:15,17).
Bij Hosea: ‘Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgenboom’, (Hosea 2:12).
Bij Joël: ‘Een natie is geklommen op Mijn land, zij heeft Mijn wijnstok gesteld tot woestheid
en Mijn vijgenboom tot schuim, al ontblotende heeft zij hem ontbloot en voortgeworpen, zijn
ranken zijn wit geworden; de wijnstok is verdord en de vijgenboom kwijnt’, (Joël 1:6,7,12).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2161
Bij dezelfde: ‘Vreest niet, gij beesten Mijner velden, omdat de habitakels der woestijn grasrijk
zijn geworden, omdat de boom zijn vrucht heeft gemaakt en de vijgenboom en de wijnstok
zullen hun kracht geven’, (Joël 2:22,23).
Bij David: ’Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgenboom en Hij brak de boom van hun grens’,
(Psalm 105:33)
Bij Habakuk: ’De vijgenboom zal niet bloeien en geen inkomen in de wijnstokken’, (Habakuk
3:17).
Bij Micha: ‘Vanuit Zion zal de leer uitgaan en het Woord van Jehovah vanuit Jeruzalem; zij
zullen zitten eenieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom en ook geen verschrikker’,
(Micha 4:2,4).
Bij Zacharia: ‘Te dien dage zult gijlieden roepen de man tot zijn metgezel, onder de wijnstok
en onder de vijgenboom’, (Zacharia 3:10).
In het eerste Boek der Koningen: ‘In de tijd van Salomo was vrede van alle overgangen aan
de omtrek en Juda en Israël woonde in vertrouwen, eenieder onder zijn wijnstok en onder zijn
vijgenboom’, (1 Koningen 4:24,25); dat de vijgenboom het goede van de natuurlijke of de
uiterlijke mens is, zie nr. 217.
Dat de wijnstok het nieuwe of het door het goede vanuit het ware en door het ware vanuit het
goede wederverwekte verstandelijke is, staat vast uit de woorden van de Heer tot de
discipelen, nadat Hij het Heilig Avondmaal had ingesteld, bij Mattheüs: ‘Ik zeg u dat Ik van
nu aan niet zal drinken van dit gewas des wijnstoks, tot op die dag wanneer Ik met u hetzelve
nieuw zal drinken in het koninkrijk van Mijn Vader’, (Mattheüs 26:29); het goede vanuit het
ware en het ware vanuit het goede, waardoor het verstandelijke nieuw wordt of de mens
geestelijk wordt, wordt aangeduid met het gewas des wijnstoks; de toe-eigening ervan wordt
aangeduid met drinken; dat drinken toe-eigenen is en dat het wordt gezegd met betrekking tot
het ware, zie nr. 3168; dat dit niet ten volle plaatsvindt dan in het andere leven, wordt
aangeduid met, ‘tot op die dag dat Ik met u hetzelve nieuw zal drinken in het koninkrijk van
Mijn Vader’; dat onder het gewas des wijnstoks niet most noch wijn wordt verstaan, maar iets
hemels dat van het rijk van de Heer is, blijkt duidelijk.
Omdat het verstandelijke van de geestelijke mens nieuw wordt en wederverwekt wordt door
het Ware dat enig en alleen uit de Heer is, vergelijkt de Heer Zich daarom met de wijnstok en
vergelijkt Hij hen die worden geplant in het ware dat uit Hem is en dus in Hem, met ranken en
het goede dat daaruit is, met de vrucht, bij Johannes: ‘Ik ben de ware wijnstok en Mijn Vader
is de Wijngaardenier; alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg, maar alle
rank die vrucht draagt, die zal Hij snoeien, opdat zij meer vrucht drage.
Blijft in Mij, ook Ik in u, gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf indien zij
niet blijft in de wijnstok en dus ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft.
Ik ben de wijnstok, gij de ranken; die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, omdat
gij zonder Mij niet wat ook doen kunt; dit is Mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb
liefgehad’, (Johannes 15:1-5,12).
Omdat de wijnstok in de hoogste zin de Heer betekent ten aanzien van het Goddelijk ware en
vandaar in de innerlijke zin de mens van de geestelijke Kerk, betekent daarom de wijngaard
de geestelijke Kerk zelf, nrs. 1069, 3220.
Omdat de Nazireeër de hemelse mens uitbeeldde en deze wordt wederverwekt door het goede
van de liefde, maar niet door het ware van het geloof zoals de geestelijke mens, dus de
hemelse mens niet ten aanzien van het verstandelijke maar ten aanzien van het wilsdeel, zoals
eerder gezegd, was het daarom de Nazireeër verboden, ‘wat ook te eten dat zou uitgaan uit de
wijnstok’ en dus ‘ook wijn te drinken’, (Numeri 6:3,4; Richteren 13:14); hieruit blijkt
eveneens dat met de wijnstok het verstandelijke wordt aangeduid dat van de geestelijke mens
is, zoals getoond.
Dat de Nazireeër de hemelse mens heeft uitgebeeld, zie nr. 3301.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2162
Daaruit kan men ook zien dat men geenszins kan weten waarom de Nazireeër verboden was al
wat uit de wijnstok zou uitgaan, behalve tal van andere dingen over hem, tenzij men weet wat
de wijnstok in de eigenlijke zin betekent en verder tenzij men weet dat er de hemelse Kerk en
de geestelijke Kerk is en dat de mens van de hemelse Kerk anders wordt wederverwekt dan de
mens van de geestelijke Kerk; eerstgenoemde door een aan het wilsdeel ingeplant zaad,
laatstgenoemde door een aan het verstandsdeel ingeplant zaad; zulke verborgenheden liggen
in de innerlijke zin van het Woord verborgen.
5114. En in de wijnstok drie scheuten; dat dit de afleidingen daarvan tot aan de laatste toe
betekent, staat vast uit de betekenis van de wijnstok, namelijk het verstandelijke, nr. 5113; uit
de betekenis van drie, namelijk het volledige en het voortgezette tot aan het einde toe, nrs.
2788, 4495; en uit de betekenis van de scheuten, namelijk de afleidingen; wanneer immers de
wijnstok het verstandelijke is, dan zijn de scheuten niets anders dan de afleidingen daarvan en
omdat drie het voortgezette tot aan het einde toe betekent of van het eerste tot aan het laatste
toe, worden met de drie scheuten de afleidingen aangeduid, uit het verstandelijke tot aan het
laatste toe, namelijk het zinlijke.
Het verstandelijke in het algemeen is het visuele van de innerlijke mens, dat ziet uit het licht
van de hemel, dat uit de Heer is en wat het ziet is geheel geestelijk en hemels.
Het zinlijke in het algemeen echter is van de uiterlijke mens, hier het zinlijke van het gezicht,
omdat dit overeenstemt met en ondergeschikt is aan het verstandelijke; dat zinlijke ziet uit het
licht van de wereld, dat uit de zon is en wat het ziet, is geheel werelds, lichamelijk en aards.
Er zijn in de mens afleidingen uit het verstandelijke, dat in het licht van de hemel is, tot aan
het zinlijke dat in het licht van de wereld is; indien die afleidingen er niet waren, zou het
zinlijke niet enig leven kunnen hebben zodanig als het menselijk leven is.
Het zinlijke van de mens heeft het leven niet daarvandaan dat het vanuit het licht van de
wereld ziet, want het licht van de wereld heeft geen leven in zich, maar daarvandaan dat het
vanuit het licht van de hemel ziet, want dit licht heeft het leven in zich.
Wanneer dit licht invalt bij de mens in de dingen die vanuit het licht van de wereld zijn, maakt
het die levend en maakt dat hij de objecten verstandelijk ziet, dus zoals een mens; vandaar
heeft de mens vanuit de wetenschappelijke dingen die zijn ontsproten aan de dingen die hij in
de wereld heeft gezien en gehoord, dus vanuit de dingen die door de zinlijke dingen waren
binnengekomen, het inzicht en de wijsheid en vanuit deze, het burgerlijk, zedelijk en
geestelijk leven.
Voor wat in het bijzonder de afleidingen betreft, deze zijn bij de mens zodanig dat die niet in
het kort uiteengezet kunnen worden.
Het zijn sporten zoals van een ladder tussen het verstandelijke en het zinlijke, maar niemand
kan die sporten vatten tenzij hij weet hoe het met die dingen gesteld is, namelijk dat zij
onderling ten strengste zijn onderscheiden en wel zozeer onderscheiden dat de innerlijke
kunnen ontstaan en bestaan zonder de uiterlijke, maar niet de uiterlijke zonder de innerlijke;
zo bijvoorbeeld kan de geest van de mens blijven bestaan zonder het stoffelijk lichaam en hij
blijft ook daadwerkelijk bestaan wanneer hij door de dood wordt gescheiden van het lichaam.
De geest van de mens is in de innerlijke graad en het lichaam in de uiterlijke.
Eender is het gesteld met de geest van de mens na de dood; indien hij onder de gezegenden is,
is hij daar in de laatste graad wanneer hij in de eerste hemel is, in de innerlijke graad wanneer
hij in de tweede hemel is en in de binnenste wanneer hij in de derde is; en wanneer hij in deze
is, dan is hij weliswaar tevens in de overige, maar deze rusten bij hem, bijna zoals het
lichamelijke bij de mens rust in de slaap, maar met dit verschil dat de innerlijke dingen bij de
engelen dan in de hoogste mate wakker zijn; er zijn dus bij de mens evenzovele
onderscheiden graden als er hemelen zijn; behalve de laatste graad, die het lichaam met de
zinlijke dingen ervan is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2163
Hieruit kan enigermate vaststaan hoe het is gesteld met de afleidingen van het eerste tot het
laatste of van het verstandelijke tot het zinlijke.
Het leven van de mens, dat uit het Goddelijke van de Heer is, gaat door deze graden heen van
de binnenste tot de laatste en overal wordt het afgeleid en wordt het meer en meer algemeen
en in de laatste graad het meest algemeen; de afleidingen in de lagere graden zijn slechts
samenstellingen of liever samenvormingen van de afzonderlijke en de bijzondere dingen van
de hogere graden achtereenvolgens, met daaraan verbonden zodanige dingen vanuit de
zuiverder natuur en daarna vanuit de grovere, die van dienst kunnen zijn als samenhoudende
vaten; en wanneer deze vaten zijn ontbonden, keren de afzonderlijke en de bijzondere dingen
van de innerlijke graden, die daarin waren samengevormd, tot de naast hogere graad terug; en
omdat er bij de mens een verbinding is met het Goddelijke en het binnenste van hem zodanig
is dat hij het Goddelijke kan opnemen en niet alleen opnemen, maar zich ook toe-eigenen
door de erkenning en de aandoening, dus door het wederkerige, kan daarom de mens, omdat
hij zo aan het Goddelijke is ingeplant, nooit sterven; hij is immers in het eeuwige en het
oneindige, niet slechts door de invloeiing daaruit, maar ook door de opneming.
Daaruit kan men zien hoe ongeleerd en zinledig diegenen over de mens denken die hem met
de redeloze dieren vergelijken en geloven dat hij na de dood evenmin als deze zal leven,
waarbij zij niet bedenken dat er bij de redeloze dieren geen opneming is en geen wederkerige
toe-eigening van het Goddelijke door enige erkenning en aandoening en vandaar geen
verbinding; en dat, aangezien hun staat zodanig is, de opnemende vormen van hun leven niet
anders dan verstrooid kunnen worden; bij hen immers gaat de invloeiing door hun organische
vormen over tot de wereld en vindt daar zijn grens en verdwijnt en keert nooit terug.
5115. En die als bottende; dat dit de invloeiing betekent waardoor de wedergeboorte is, staat
vast uit de betekenis van botten of bladeren voortbrengen om daarna bloesem voort te
brengen; en dit is het eerste van de wedergeboorte; dat het de invloeiing is, komt omdat
wanneer de mens wordt wedergeboren, het geestelijk leven in hem invloeit, zoals wanneer de
boom ontspruit, het leven ervan invloeit door de warmte uit de zon.
De mens die wordt geboren, wordt in het Woord hier en daar met de thema’s van het
plantenrijk vergeleken, vooral met bomen en wel omdat het gehele plantenrijk, zoals ook het
dierenrijk, zulke dingen uitbeeldt die bij de mens zijn en dus die in het rijk van de Heer zijn;
de mens immers is de hemel in de kleinste vorm, zoals kan vaststaan uit wat werd getoond
aan het einde van de hoofdstukken over de overeenstemming van de mens met de Grootste
Mens of met de hemel; vandaar eveneens noemden de Ouden de mens een microkosmos; zij
zouden hem ook een hemel in het klein hebben genoemd, indien zij over de staat van de
hemel meer dingen hadden gekend.
Dat de gehele natuur het uitbeeldende theater van het rijk van de Heer is, zie de nrs. 2758,
3483, 4939.
Maar het is voornamelijk de mens die opnieuw wordt geboren, dat wil zeggen, die uit de Heer
wordt wederverwekt, die een hemel wordt genoemd; dan immers wordt hij ingeplant aan het
Goddelijk Goede en Ware dat uit de Heer is en dus aan de hemel; de mens immers die wordt
wedergeboren, vangt aan, net als een boom, uit een zaad, waarom met het zaad in het Woord
het ware dat uit het goede is, wordt aangeduid; verder brengt hij net als een boom bladeren,
daarna bloesem en tenslotte vrucht voort; hij brengt immers zulke dingen voort die van het
inzicht zijn, die eveneens in het Woord worden aangeduid met bladeren; daarna zulke dingen
die van de wijsheid zijn; deze zijn het die met de bloesems worden aangeduid; en tenslotte
zulke dingen die van het leven zijn, namelijk de goede dingen van de liefde en van de
naastenliefde met de daad, die in het Woord worden aangeduid met de vruchten.
Zo’n uitbeeldende gelijkenis is er tussen de vruchtdragende boom en de mens die wordt
wederverwekt en wel dermate dat men aan de boom kan leren hoe het met de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2164
wederverwekking is gesteld, als men slechts iets tevoren weet over het geestelijk goede en
ware.
Daaruit kan vaststaan dat in deze droom met de wijnstok op uitbeeldende wijze volledig de
voortgang wordt beschreven van de wedergeboorte van de mens ten aanzien van het aan het
verstandelijke onderworpen zinlijke; eerst met de drie scheuten en verder met het botten,
daarop met de bloesem, daarna met het rijpen van de trossen tot druiven en tenslotte daarmee
dat hij ze uitperste in de beker van Farao en hem die aanreikte.
De dromen die door de hemel uit de Heer invloeien, verschijnen ook nooit anders dan volgens
de uitbeeldende dingen.
Wie dus niet weet wat iets in de natuur uitbeeldt en nog minder wie in het geheel niet weet dat
iets wordt uitgebeeld, kan niet anders geloven dan dat het alleen vergelijkingen zijn, zodanig
als iedereen die in de gewone spreektaal gebuikt.
Het zijn ook vergelijkingen, maar zulke die overeenstemmen en die zich vandaar
daadwerkelijk in de geestenwereld en wanneer bij de engelen die in de innerlijke hemel zijn,
sprake is van geestelijke en hemelse dingen van het rijk van de Heer; over dromen zie de nrs.
1122, 1975, 1977, 1979-1981.
5116. En zijn bloesem klom op; dat dit betekent de staat nabij de wederverwekking, staat vast
uit de betekenis van de bloesem, die uit de boom voortspruit vóór de vrucht en de staat is vóór
de wederverwekking; het botten en vrucht dragen van de boom beeldt, zoals eerder in nr.
5115 is gezegd, de wedergeboorte van de mens uit; het groen worden door de bladeren de
eerste staat, het bloeien de tweede of de naaste vóór de wederverwekking en het vrucht dragen
de derde, namelijk de staat zelf van de wederverwekte.
Vandaar komt het dat de bladeren de dingen betekenen die van het inzicht zijn, of de ware
dingen van het geloof, nr. 885, want deze zijn de eerste dingen van de wedergeboorte of van
de wederverwekking; de bloesems echter betekenen de dingen die van de wijsheid zijn of de
goede dingen van het geloof, omdat deze de wedergeboorte of de wederverwekking het naast
voorafgaan; en de vruchten betekenen de dingen die van het leven zijn of de werken van de
naastenliefde, daar toch deze volgen en de staat zelf van de wederverwekte uitmaken.
Dat zulke dingen in het plantenrijk bestaan, is vanuit de invloeiing van de geestelijke wereld.
Maar dit kunnen diegenen geenszins geloven die alle dingen aan de natuur toeschrijven en
niets aan het Goddelijke; maar aan diegenen die alle dingen aan het Goddelijke en niets aan
de natuur toeschrijven wordt het gegeven te zien dat de afzonderlijke dingen daaruit zijn,
maar ook dat de afzonderlijke dingen overeenstemmen, en dat zij, omdat zij overeenstemmen,
uitbeelden; en tenslotte wordt het hun gegeven te zien dat de algehele natuur het uitbeeldende
theater van het rijk van de Heer is en dus dat het Goddelijke is in de afzonderlijke dingen en
wel dermate dat zij eveneens een uitbeelding is van het eeuwige en van het oneindige: van het
eeuwige vanwege de voortplanting tot in het eeuwige, van het oneindige vanwege de
vermenigvuldiging van de zaden tot in het oneindige; zulke strevingen zouden nooit in de
afzonderlijke dingen in het plantenrijk hebben kunnen bestaan, tenzij het Goddelijke
aanhoudend invloeide; vanuit de invloeiing is het streven en vanuit het streven is de kracht en
vanuit de kracht de uitwerking.
Degenen die alle dingen aan de natuur toeschrijven zeggen dat zulke dingen in de vruchten en
zaden bij de eerste schepping zijn neergelegd en dat zij vanwege de daaruit ontvangen kracht
daarna vanuit zich tot zulke werkingen worden gedreven; maar die mensen nemen niet in
aanmerking dat het bestaan een voortdurend ontstaan is, of wat iets eenders is, dat de
voortplanting een voortdurende schepping is; ook nemen zij niet in aanmerking dat de
uitwerking het continue van de oorzaak is en dat wanneer de oorzaak ophoudt ook de
uitwerking ophoudt en vandaar dat alle uitwerking zonder de voortdurende invloeiing van de
oorzaak ogenblikkelijk te gronde gaat; verder nemen zij evenmin in aanmerking dat wat niet
aaneengeschakeld is uit het eerste van alle dingen, dus uit het Goddelijke, ogenblikkelijk tot
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2165
niets vervalt; het eerdere immers moet aanhoudend in het latere zijn, opdat het latere er zal
zijn.
Indien zij die alle dingen aan de natuur toeschrijven en aan het Goddelijke zo weinig dat het
nauwelijks iets is, die dingen in aanmerking hadden genomen, dan zouden zij ook hebben
kunnen erkennen dat alle en de afzonderlijke in de natuur zulke dingen uitbeelden die in de
geestelijke wereld zijn, dus die in het rijk van de Heer zijn, waar het Goddelijke van de Heer
het meest nabijkomend wordt uitgebeeld.
Vandaar is er gezegd dat er een invloeiing is vanuit de geestelijke wereld, maar daaronder
wordt verstaan dat de invloeiing is door de geestelijke wereld uit het Goddelijke van de Heer.
De oorzaak dat natuurlijke mensen zulke dingen niet in aanmerking nemen, is deze, dat zij ze
niet willen erkennen; zij zijn immers in aardse en lichamelijke dingen en vandaar in het leven
van de liefde van zich en van de wereld, dus in een volslagen omgekeerde orde ten opzichte
van de dingen die van de geestelijke wereld of van de hemel zijn en het is onmogelijk om
vanuit die omgekeerde staat zulke dingen te zien; de dingen immers die beneden zijn, zien zij
als hogere dingen en die boven zijn, als lagere; waarom ook zulke mensen in het andere leven,
wanneer zij in het licht van de hemel verschijnen met het hoofd naar beneden en met de
voeten omhoog verschijnen.
Wie onder hen is het die, wanneer hij de bloesems ziet in een boom of in andere gewassen, in
aanmerking neemt dat dit als het ware hun blijdschap is dat zij nu vruchten of zaden
voortbrengen.
Zij zien dat de bloesems voorafgaan en dat zij voortduren totdat zij in hun schoot de
beginselen van de vrucht of het zaad hebben en zo hun sap daarin overbrengen; indien zij iets
wisten over de wedergeboorte of de wederverwekking van de mens, of liever, indien zij het
wilden weten, dan zouden zij vanuit de gelijkenis eveneens het uitbeeldende van de staat van
de mens vóór de wederverwekking in die bloesems zien, namelijk dat de mens dan vanuit het
goede van het inzicht en van de wijsheid eender bloeit, dat wil zeggen, in de innerlijke
blijdschap is en in de schoonheid, omdat hij dan in het streven is om die dingen, namelijk de
goede dingen van het inzicht en de wijsheid, aan het leven in te planten, dat wil zeggen, om
vruchten te maken.
Dat die staat zodanig is, kan men ook niet weten, omdat wat de innerlijke blijdschap en wat de
innerlijke schoonheid is, die worden uitgebeeld, volstrekt niet wordt geweten door degenen
die alleen in de blije dingen van de liefde van de wereld en in de verkwikkingen van de liefde
van zich zijn; die blije dingen en die verkwikkingen maken dat dezen niet blij en
onverkwikkelijk schijnen en wel dermate dat zij er een afkeer van hebben en wanneer zij daar
een afkeer van hebben, verwerpen zij ze ook als iets onbeduidends of als iets van geen
waarde; bijgevolg loochenen zij ze en dan ontkennen zij tevens dat het geestelijke en het
hemelse iets is; vandaar nu komt de waanzin van de eeuw, die men voor wijsheid houdt.
5117. En zijn trossen deden druiven rijpen; dat dit de verbinding betekent van het geestelijk
ware met het hemels goede, staat vast uit de betekenis van rijpen, namelijk de voortgang van
de wedergeboorte of van de wederverwekking tot aan de verbinding van het ware met het
goede, dus de verbinding; uit de betekenis van de trossen, namelijk het ware van het geestelijk
goede en van de druiven, namelijk het goede van het hemels ware, hier het ene en het andere
in het zinlijke, dat door de schenker wordt uitgebeeld; het is met de verbinding van deze in het
zinlijke eender gesteld als met het rijpen van de trossen tot druiven; in de wedergeboorte
immers of de wederverwekking streeft al het ware naar de verbinding met het goede; daar
voor ontvangt het ware het leven niet en dus wordt het niet bevrucht; dit wordt uitgebeeld in
de vruchten van de bomen wanneer zij rijpen; in de onrijpe vruchten, die hier de trossen zijn,
wordt de staat uitgebeeld wanneer het ware nog overheerst; in de rijpe vruchten echter, die
hier de druiven zijn, wordt de staat uitgebeeld wanneer het goede overheerst; het overheersen
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2166
van het goede wordt ook uitgebeeld in de sappigheid en de zoetheid die men in rijpe druiven
bespeurt.
Maar over de verbinding van het ware met het goede in het aan het verstandelijke deel
onderworpen zinlijke, kan niet meer worden gezegd; het zijn te diepe verborgenheden dan dat
zij gevat kunnen worden; in elk geval moeten de erkentenissen over de staat van het hemelse
van het geestelijke en over dit zinlijk voorafgaan en verder over de staat van het natuurlijke
waarin die verbinding ontstaat.
Dat de druiven het goede van de geestelijke mens betekenen, dus de naastenliefde, kan uit
verscheidene plaatsen in het Woord vaststaan, zoals bij Jesaja: ‘Mijn Beminde had een
wijngaard in de hoorn van de zoon der olie; hij heeft verwacht dat hij druiven zou maken,
maar hij maakte wilde druiven’, (Jesaja 5:1,2,4); de wijngaard voor de geestelijke Kerk; hij
verwachtte dat hij druiven zou maken, voor de goede dingen van de naastenliefde; maar hij
maakte wilde druiven, voor: de boze dingen van de haat en van de wraak.
Bij dezelfde: ‘Zo zei Jehovah: Gelijk wanneer men most in de tros vindt en zegt: Verderf ze
niet, omdat er een zegen in is’, (Jesaja 55:8); de most in de tros voor het ware vanuit het
goede in het natuurlijke.
Bij Jeremia: ‘Al verzamelende zal Ik hen verzamelen, gezegde van Jehovah, niet druiven in de
wijnstok en niet vijgen in de vijgenboom’, (Jeremia 8:13); niet druiven in de wijnstok, voor:
niet het innerlijk of redelijk goede; niet vijgen in de vijgenboom, voor: niet het uiterlijk of
natuurlijk goede; de wijnstok immers is het verstandelijke, zoals in nr. 5113 is getoond;
wanneer daar de verbinding is van het ware en het goede, is de wijnstok het redelijke, want
daaruit is het redelijke; dat de vijgenboom het goede is van het natuurlijke of van de uiterlijke
mens, zie nr. 217.
Bij Hosea: ‘Ik vond Israël zoals druiven in de woestijn, Ik zag uw vaderen als het eerste in de
vijgenboom in zijn begin’, (Hosea 9:10); de druiven in de woestijn voor het nog niet geestelijk
geworden redelijk goede; het eerste in de vijgenboom voor het natuurlijk goede eender; Israël
voor de Oude geestelijke Kerk in haar begin; de vaderen zijn hier en elders niet de zonen van
Jakob, maar het zijn diegenen bij wie de Oude Kerk het eerst werd geïnstaureerd.
Bij Micha: ‘Geen tros om te eten; mijn ziel verlangde het eerste; de heilige is vergaan uit het
land en een rechte is er onder de mens niet’, (Micha 7:1,2); de tros om te eten, voor het goede
van de naastenliefde in zijn begin; het eerste voor het ware van het geloof eveneens in die tijd.
Bij Amos: ‘Ziet, de dagen komen dat de ploegende de oogstende zal bereiken en de
druiventredende de zaadstrooiende, en de bergen zullen most druipen en al de heuvelen zullen
vervloeien; en Ik zal de gevangenis van Mijn volk terugbrengen, opdat zij de verwoeste steden
bouwen en zitten en wijngaarden planten en de wijn ervan drinken en trossen maken en de
vrucht ervan eten’, (Amos 9:13,14); daar wordt gehandeld over de instauratie van de
geestelijke Kerk, die zo wordt beschreven; de verbinding van het geestelijk goede met zijn
ware, daarmee dat de ploegende de oogstende zal bereiken; en de verbinding van het
geestelijk ware met zijn goede, daarmee dat de druiventredende de zaadstrooiende zal
bereiken; de goede dingen van de liefde en van de naastenliefde daaruit worden daarmee
aangeduid dat de bergen most zullen druipen en de heuvelen zullen vervloeien; de gevangenis
van het volk terugbrengen, voor van de valse dingen bevrijden; de verwoeste steden bouwen,
voor de vervalste leerstellige dingen van het ware rechtzetten; zitten en wijngaarden planten,
voor die dingen aankweken, die van de geestelijke Kerk zijn; de wijn ervan drinken, voor de
ware dingen van die Kerk toe-eigenen, die van de naastenliefde zijn; en trossen maken en de
vrucht ervan eten, voor de goede dingen daaruit toe-eigenen; eenieder kan zien dat steden
bouwen, wijngaarden planten, wijn drinken, trossen maken en de vrucht ervan eten, louter
natuurlijke dingen zijn, waarin, indien er niet een geestelijke zin in is, niets Goddelijks zou
zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2167
Bij Mozes: ‘Hij heeft zijn bekleedsel in de wijn gewassen en in het bloed der druiven zijn
omhulsel’, (Genesis 49:11); daar over de Heer; de wijn voor het geestelijk goede vanuit de
Goddelijke Liefde; het bloed van de druiven voor het hemels goede daaruit.
Bij dezelfde: ‘Boter van grootvee en melk van kleinvee met het vet der lammeren en der
rammen, der zonen van Basan en der bokken, met het vet der nieren der tarwe en het bloed
der druiven drinkt gij, onvermengd’, (Deuteronomium 32:14); daar over de Oude Kerk,
waarvan de goede dingen van de liefde en van de naastenliefde zo worden beschreven: de
afzonderlijke dingen betekenen een of ander goede in het bijzonder; het bloed van de druif het
hemels geestelijk goede; zo wordt het uit de Heer voortgaande Goddelijke in de hemel
genoemd; de wijn wordt bloed der druiven genoemd; omdat het ene en het andere het heilig
ware voortgaande uit de Heer betekent, maar van wijn wordt gesproken met betrekking tot de
geestelijke Kerk en van bloed met betrekking tot de hemelse Kerk; en omdat dit zo is, werd in
het Heilig Avondmaal de wijn bevolen.
Bij dezelfde: ‘Van de wijnstok van Sodom is hun wijnstok en van de velden van Amora; haar
druiven zijn druiven van gal, zij hebben trossen der bitterheden’, (Deuteronomium 32:32);
daar over de Joodse Kerk; van de wijnstok van Sodom is hun wijnstok en van de velden van
Amora, voor dat het verstandelijke deel is bezet door de valse dingen vanuit de helse liefde;
haar druiven zijn druiven van gal, zij hebben trossen der bitterheden, voor dat het met het
wilsdeel daar eender was gesteld; immers omdat de druif in de goede zin de naastenliefde
betekent, wordt vandaar ervan gesproken met betrekking tot het wilsdeel, maar met
betrekking tot het wilsdeel in het verstandelijke deel; eender in de tegenovergestelde zin, want
al het ware is van het verstand en al het goede is van de wil.
Bij Johannes: ‘De engel zei: Zend een scherpe sikkel en wijnoogst de trossen der aarde,
omdat haar druiven rijp zijn’, (Openbaring14:18); de trossen der aarde wijnoogsten, voor alle
dingen van de naastenliefde vernietigen.
Bij Mattheüs: ‘Aan hun vruchten zult gij hen kennen; zamelen zij ook druiven van doornen, en
vijgen van distelen’, (Mattheüs 7:16) en bij Lukas: ‘Iedere boom wordt aan zijn eigen vrucht
gekend; immers van doornen zamelen zij geen vijgen, noch wijnoogsten zij de druif van de
braam’, (Lukas 6:44); omdat daar wordt gehandeld over de naastenliefde jegens de naaste,
wordt er gezegd dat zij zullen gekend worden aan de vruchten, die de goede dingen van de
naastenliefde zijn; de innerlijke goede dingen van de naastenliefde zijn de druiven en de
uiterlijke zijn de vijgen.
Dat in de Joodse Kerk de wet is gegeven: ‘Wanneer gij zult gekomen zijn in de wijngaard van
uw metgezel, zo zult gij druiven eten naar uw ziel, tot uw verzadiging, maar in uw vat zult gij
ze niet doen’, (Deuteronomium 23:24), sluit in dat eenieder bij de ander die in een andere leer
en in een andere godsdienst is, hun goede dingen van de naastenliefde kan aanleren en
aannemen, maar ze niet in zich opnemen en met zijn ware dingen verbinden; omdat de
wijngaard de Kerk is, is deze daar waar de leer of de godsdienst is; de druiven zijn de goede
dingen van de naastenliefde, het vat is het ware van de Kerk.
5118. En Farao’s beker was in mijn hand, dat dit de invloeiing betekent van het innerlijk
natuurlijke in het uiterlijke en het begin van de opneming, staat vast uit de uitbeelding van
Farao, namelijk het innerlijk natuurlijke, waarover eerder de nrs. 5080, 5095; uit de
uitbeelding van de schenker, namelijk het uiterlijk natuurlijke, nrs. 5077, 5082; in mijn hand,
is bij hem; uit de betekenis van de beker, namelijk dat wat bevat en eveneens dat wat wordt
bevat, waarover hierna, nr. 5120.
Vandaar en uit de reeks der dingen in de innerlijke zin wordt met Farao’s beker in mijn hand,
de invloeiing van het innerlijk natuurlijke in het uiterlijke aangeduid en het begin van de
opneming daar.
Wat het innerlijk natuurlijke en het uiterlijke natuurlijke is, is eerder gezegd, namelijk dat het
innerlijk natuurlijke datgene is wat gemeenschap heeft met het redelijke en waarin het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2168
redelijke invloeit; het uiterlijk natuurlijke echter is datgene wat gemeenschap heeft met de
zinlijke dingen, of door de zinlijke dingen met de wereld, dus waarin de wereld invloeit.
Wat betreft de invloeiing, deze is aanhoudend uit de Heer door het redelijke in het innerlijk
natuurlijke en door dit in het uiterlijke, maar de dingen die invloeien worden veranderd en
verkeerd volgens de opneming; bij de niet-wederverwekten worden daar de goede dingen
verkeerd in boze dingen en ware dingen in valse dingen; maar bij de wederverwekten
vertonen zich daar de goede en de ware dingen zoals in een spiegel; het natuurlijke immers is
niets anders dan zoals een uitbeeldend aangezicht van de geestelijke dingen die van de
innerlijke mens zijn; en dat aangezicht wordt dan uitbeeldend, wanneer de uiterlijke dingen
met de innerlijke overeenstemmen.
Daaruit kan enigermate vaststaan wat er wordt verstaan onder de invloeiing van het innerlijk
natuurlijke in het uiterlijke en onder het begin van de opneming daar.
5119. En ik nam de druiven en ik drukte ze uit in Farao’s beker; dat dit de wederkerige
invloeiing betekent in de goede dingen vanuit geestelijke oorsprong daar, staat vast uit de
betekenis van de druiven, namelijk de goede dingen van de naastenliefde, waarover eerder in
nr. 5117; dus de goede dingen vanuit de geestelijke oorsprong; alle goede dingen immers van
de echte naastenliefde zijn daaruit; en uit de betekenis van uitdrukken in Farao’s beker,
namelijk de wederkerige invloeiing.
Onder de wederkerige invloeiing wordt niet verstaan dat het uiterlijk natuurlijke invloeit in
het innerlijke, omdat dit onmogelijk is; de uiterlijke dingen immers kunnen geenszins
invloeien in de innerlijke, of wat hetzelfde is, de lagere of latere dingen in de hogere of
eerdere; maar door het redelijke worden de dingen opgeroepen die in het innerlijk natuurlijke
zijn en door middel hiervan de dingen die in het uiterlijke zijn.
Niet dat de dingen zelf die daar zijn, worden opgeroepen, maar de dingen die daaruit
geconcludeerd of als het ware uitgetrokken worden; zodanig is de wederkerige invloeiing.
Het schijnt alsof de dingen die in de wereld zijn, door de zinlijke dingen invloeien naar de
innerlijke dingen, maar dit is een zinsbegoocheling; er is een invloeiing van de innerlijke in de
uiterlijke en door die invloeiing is er bemerking.
Hierover ben ik enige malen met geesten in gesprek geweest en het werd door levende
ondervindingen getoond dat de innerlijke mens ziet en bemerkt in de uiterlijke mens, wat er
buiten deze voorvalt en dat het zinlijke nergens anders vandaan het leven heeft of dat het
vermogen tot waarnemen en ook de gewaarwording nergens anders vandaan is; maar deze
begoocheling is zodanig en zo groot, dat zij geenszins door de natuurlijke mens
uiteengeslagen kan worden en zelfs niet door de redelijke, tenzij deze los van het zinlijke kan
denken.
Dit is gezegd opdat men zal weten wat de wederkerige invloeiing is.
5120. En ik gaf de beker op de handholte van Farao; dat dit de toe-eigening door het innerlijk
natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van de beker geven, dus de wijn om te
drinken, te weten toe-eigenen; dat drinken de toe-eigening van het ware is, zie nr. 3168; en uit
de uitbeelding van Farao, namelijk het innerlijk natuurlijke, nrs. 5080, 5095, 5118.
Hier wordt, zoals uit het voorafgaande blijkt, gehandeld over de wederverwekking van het
zinlijke dat onderworpen is aan het verstandelijke deel van de innerlijke mens; dit zinlijke
wordt aangeduid door de schenker, dus over de invloeiing van het ware en het goede en over
de opneming in het uiterlijk natuurlijke .
Maar omdat deze dingen te veraf liggen van het bevattingsvermogen van degenen die niet
enig duidelijk onderscheiden idee hebben over het redelijke en over het natuurlijke, noch enig
idee over de invloeiing, blijft daarom een verdere ontvouwing achterwege.
Bovendien wordt in het Woord meermalen melding gemaakt van de beker of de drinkbeker of
de kelk en daarmee wordt in de echte zin het geestelijke ware aangeduid, dat wil zeggen, het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2169
ware van het geloof dat vanuit het goede van de naastenliefde is, eender als door de wijn; en
in de tegenovergestelde zin het valse waardoor het boze is en eveneens het valse vanuit het
boze.
Dat de beker iets eenders betekent als de wijn, komt omdat de beker de houder is en de wijn
de inhoud en zij vandaar één uitmaken en zo wordt het ene onder het andere verstaan.
Dat die dingen in het Woord worden aangeduid met de beker, blijkt uit deze plaatsen; bij
David: ‘Jehovah, Gij zult voor mij een tafel toerichten voor het aangezicht der vijanden en
Gij zult met olie mijn hoofd vet maken, mijn beker zal overvloed hebben’, (Psalm 23:5); de
tafel toerichten en het hoofd vet maken met olie, voor begiftigd worden met het goede van de
naastenliefde en de liefde; mijn beker zal overvloed hebben, voor dat het natuurlijke zal
worden vervuld met het geestelijk ware en goede daaruit.
Bij dezelfde: ‘Wat zal ik Jehovah teruggeven; ik zal de beker der heilen aannemen en de
Naam van Jehovah aanroepen’, (Psalm 116:12,13); de beker der heilen aannemen, voor de
toe-eigening van de goede dingen van het geloof.
Bij Markus: ‘Zo wie ulieden een beker waters zal te drinken hebben gegeven in Mijn naam,
omdat gij van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon niet verliezen’, (Markus 9:41);
een beker waters te drinken geven in Mijn naam, voor onderrichten in de ware dingen van het
geloof vanuit enige naastenliefde.
Bij Mattheüs: ‘Terstond de beker nemende en dank zeggende, gaf Hij hun die, zeggende:
Drinkt allen daaruit; dit immers is Mijn bloed, dat van het Nieuwe Testament’, (Mattheüs
26:27,28; Markus 14:23,24; Lukas 22:20); er wordt gezegd beker niet wijn, omdat van wijn
wordt gesproken met betrekking tot de geestelijke Kerk, maar van het bloed met betrekking
tot de hemelse Kerk, hoewel het ene en het andere het heilig ware betekent, voortgaande uit
de Heer, maar in de geestelijke Kerk het heilige van het geloof vanuit de liefde jegens de
naaste, maar in de hemelse Kerk het heilige van de naastenliefde vanuit de liefde tot de Heer.
De geestelijke Kerk wordt hierin van de hemelse onderscheiden dat eerstgenoemde in de
liefde jegens de naaste is, de laatstgenoemde in de liefde tot de Heer; en het Heilig
Avondmaal werd ingesteld opdat het de liefde van de Heer jegens het gehele menselijke
geslacht zou uitbeelden en aanduiden en de wederkerige liefde van de mens jegens Hem.
Omdat met de drinkbeker of de beker datgene werd aangeduid wat kon bevatten en met de
wijn dat wat daarin kon worden bevat, dus met de beker het uiterlijke van de mens en met de
wijn het innerlijke van hem, werd daarom door de Heer gezegd: ‘Wee u, gij schriftgeleerden
en farizeeën, gij geveinsden, omdat gij reinigt het uiterlijke des drinkbekers en des schotels,
de innerlijke dingen echter zijn vol van roof en onmatigheid; gij blinde farizeeër, reinig eerst
het innerlijke van des drinkbekers en des schotels en het uiterlijke zal ook rein worden’,
(Mattheüs 23:25,26; Lukas 11:39); onder de drinkbeker wordt ook hier in de innerlijke zin het
ware van het geloof verstaan; dit aankweken zonder zijn goede, is reinigen ten aanzien van
het uiterlijke van de drinkbeker en nog meer wanneer de innerlijke dingen vol zijn van
geveinsdheid, sluwheid, haat, wraak en wreedheid; dan immers is het ware van het geloof
alleen in de uiterlijke mens en in het geheel niets ervan in de innerlijke; en het goede van het
geloof aankweken en zich daarvan doordrenken, maakt dat de ware dingen worden verbonden
met het goede in de innerlijke mens; ook worden dan de begoochelingen voor ware dingen
aanvaard, wat wordt aangeduid met, ‘eerst het innerlijke van de drinkbeker reinigen en dan
zal ook het uiterlijke rein worden.’
Eender wat staat bij Markus: ‘Er zijn vele andere dingen die de farizeeën en de Joden
aangenomen hebben te houden, de dopingen van de drinkbekers en de kannen en de bronzen
vaten en de bedden; nalatende het gebod Gods, houdt gij de overlevering der mensen, de
dopen van de kannen en drinkbekers en eendere andere dingen doet gij vele; gij verstoot het
gebod Gods, opdat gij uw overlevering zoudt onderhouden’, (Markus 7:4,8,9).
Dat met de drinkbeker of de beker in de tegenovergestelde zin het valse waar vanuit het boze
is, wordt aangeduid en verder het valse dat vanuit het boze is, staat vast uit het volgende; bij
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2170
Jeremia: ‘Aldus heeft Jehovah, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem deze beker des wijns des
toorns uit Mijn hand en doe die drinken alle natiën tot welke Ik u zende; opdat zij drinken en
waggelen en onzinnig worden vanwege het zwaard dat Ik onder hen zal zenden.
Ik nam derhalve de beker uit de hand van Jehovah en deed drinken alle natiën tot welke
Jehovah mij gezonden had’, (Jeremia 25:15-17,28); de beker des wijns des toorns voor het
valse waardoor het boze is; dat het valse waardoor het boze is, wordt aangeduid, komt omdat
zoals de wijn dronken en waanzinnig maakt, ook zo het valse; de geestelijke dronkenschap is
niets anders dan waanzin veroorzaakt door redeneringen over de dingen die moeten worden
geloofd, terwijl men niets gelooft wat men niet begrijpt; vandaar de valse dingen en vanuit de
valse dingen de boze dingen, nr. 1072; en daarom wordt er gezegd: opdat zij drinken en
waggelen en waanzinnig worden vanwege het zwaard dat Ik zal zenden; het zwaard is het
tegen het ware strijdende valse, nrs. 2799, 4499.
In het Boek der Klaagliederen: ‘Verheug en verblijd u, gij dochter Edoms, die woont in het
land Uz, ook tot u zal de beker overgaan; gij zult dronken worden en onthuld worden’,
(Klaagliederen 4:21); dronken worden uit de beker, voor waanzinnig worden vanuit de valse
dingen; onthuld of ontbloot worden zonder schaamte, voor het boze daaruit, nrs. 213, 214.
Bij Ezechiël: ‘In de weg uwer zuster hebt gij gewandeld; daarom zal Ik haar beker in uw
hand geven; zo heeft de Heer Jehovih gezegd: Gij zult de beker uwer zuster drinken, die diep
is en wijd; gij zult zijn tot belaching en bespotting, ruim om te vatten; gij zult gevuld worden
met dronkenschap en smart, met de beker der verwoesting en der verlating; de beker van uw
zuster Samaria; en gij zult drinken en uitdrukken en zijn scherven zult gij verbrijzelen’,
(Ezechiël 23:31,32,34); hier over Jeruzalem, waarmee het geestelijke van de hemelse Kerk
wordt aangeduid; de beker staat daar voor het valse vanuit het boze; omdat dit de Kerk
verwoest of vernietigt, wordt er gezegd ‘de beker der verwoesting en der verlating’.
Bij Jesaja: ‘Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem, gij die gedronken hebt uit de hand van
Jehovah de beker Zijns toorns, de droesems van de beker der zwijmeling hebt gij gedronken’,
(Jesaja 51:17).
Bij Habakuk: ‘Drink gij ook, opdat uw voorhuid onthuld worde; hij zal rondgaan tot u, de
beker der rechterhand van Jehovah, als een schandelijk uitbraaksel over uw heerlijkheid’,
(Habakuk 2:16).
Bij David: ‘De beker is in de hand van Jehovah en Hij heeft gemengd met wijn en Hij heeft
gevuld met een mengsel en Hij heeft daarvan uitgegoten; maar zijn droesem zullen alle
goddelozen der aarde uitzuigen, drinken’, (Psalm 75:9).
De beker staat ook in die plaatsen voor de waanzin vanuit de valse dingen en de boze dingen
daaruit; hij wordt genoemd de beker des toorns van Jehovah en eveneens van de rechterhand
van Jehovah; de oorzaak hiervan is dat de Joodse natie, zoals ook het gewone volk, had
geloofd dat de boze dingen en de straffen van de boze en van de valse dingen nergens anders
vandaan komen dan van Jehovah, terwijl zij toch zijn vanuit de mens en vanuit de helse bende
bij hem.
Vanwege de schijn en het geloof daaruit wordt het meermalen zo gezegd, maar de innerlijke
zin leert hoe het verstaan en wat geloofd moet worden; zie de nrs. 245, 592, 696, 1093, 1683,
1874, 1875, 2335, 2447, 3605, 3607, 3614.
Omdat met de drinkbeker zoals met de wijn in de tegenovergestelde zin de valse dingen
worden aangeduid waardoor de boze dingen zijn en verder de valse dingen vanuit de boze
dingen, wordt met de drinkbeker ook de verzoeking aangeduid, omdat deze plaatsvindt
wanneer het valse tegen het ware strijdt en vandaar het boze tegen het goede: voor de
verzoeking en daarover, wordt er gezegd de drinkbeker, bij Lukas: ‘Jezus bad, zeggende: Zo
gij wildet dat deze drinkbeker van Mij voorbijga; doch niet Mijn wil, maar de Uwe
geschiede’, (Lukas 22:42; Mattheüs 26:39,42,44; Markus 14:36); de drinkbeker staat hier
voor de verzoeking; eender bij Johannes: ‘Jezus zei tot Petrus: Steek het zwaard in de schede;
de drinkbeker die Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik die niet drinken’, (Johannes 18:11); en
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2171
eveneens bij Markus: ‘Jezus zei tot Jakobus en Johannes: Gij weet niet wat gij vraagt; kunt
gij de drinkbeker drinken die Ik drink en met de doop gedoopt worden daar Ik mede gedoopt
word.
Zij zeiden: ‘Wij kunnen.’
Maar Jezus zei tot hen: ‘De drinkbeker die Ik drink, zult gij wel drinken en met de doop
gedoopt worden daar Ik mede gedoopt word’, (Markus 10:38,38; Mattheüs 20:22,23).
Daaruit blijkt dat de drinkbeker de verzoeking is, omdat die ontstaat door de boze dingen die
door de valse dingen strijden tegen de goede en de ware dingen, want de doop betekent de
wederverwekking en omdat deze plaatsvindt door geestelijke worstelingen, wordt er vandaar
tevens de verzoeking mee aangeduid.
De drinkbeker of de beker betekent in de geheel tegenovergestelde zin het valse vanuit het
boze bij hen die profaan zijn, dat wil zeggen, die van binnen, in met de naastenliefde strijdige
dingen zijn en van buiten heiligheid voorliegen; in deze zin bij Jeremia: ‘Een beker van goud
was Babel in de hand van Jehovah, de gehele aarde dronken makende; van haar wijn hebben
alle natiën gedronken; daarom zijn de natiën waanzinnig’, (Jeremia 51:7); Babel staat voor
hen die in het uiterlijk heilige en van binnen in het profane zijn, nrs. 1182, 1326; het valse dat
zij met heiligheid oversluieren, is de beker van goud; de gehele aarde dronken makende, voor
dat zij hen die van de Kerk zijn, die de aarde is, in dwalingen en waanzinnigheden leiden; de
profane dingen die zij onder de uiterlijke heiligheid verbergen, zijn deze: dat zij naar niets
anders streven dan om de grootsten en de rijksten van allen te worden en om vereerd te
worden als goden, bezitters van hemel en aarde, door zo te heersen over de zielen en over de
lichamen van de mensen en dit door de Goddelijke en de heilige dingen die zij voorwenden;
vandaar verschijnen zij naar de uiterlijke mens als engelen, maar naar de innerlijke zijn zij
duivels.
Eender ten aanzien van Babel bij Johannes: ‘De vrouw was bekleed met purper en scharlaken
en bedekt met goud en kostbare steen en paarlen, hebbende een gouden beker in haar hand,
vol van gruwelen en van de onreinigheid van haar hoererij’, (Openbaring 17:4).
Bij dezelfde: ‘Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon en is geworden een habitakel
der demonen, omdat zij uit de wijn des toorns harer hoererij alle natiën heeft gedrenkt en de
koningen der aarde met haar hebben gehoereerd.
Ik hoorde een stem vanuit de hemel, zeggende: Vergeldt haar, gelijk als zij ulieden vergolden
heeft; in de beker waarin zij gemengd heeft, mengt haar dubbel’, (Openbaring 18:2-4,6).
Bij dezelfde: ‘De grote stad is geworden tot drie delen en de steden der natiën zijn
ineengestort; gedachtenis van het grote Babylon is gemaakt voor God, om haar te geven de
drinkbeker der woede des toorns Gods’, (Openbaring 16:19).
Bij dezelfde: ‘De derde engel zei met een grote stem: Indien iemand het beest aanbidt en zijn
beeld, die zal drinken uit de wijn des toorns Gods, gemengd met zuivere wijn in de beker Zijns
toorns; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel’, (Openbaring 14:9,10).
5121. En Jozef zei tot hem: Dit is de uitlegging ervan; dat dit de onthulling betekent door de
doorvatting uit het hemelse in het natuurlijke, wat het in zich had, staat vast uit de betekenis
van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk het doorvatten, waarover de nrs.
1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2619, 2862, 3509, 3395; hier de onthulling vanuit
de doorvatting, omdat over de droom en de uitleg ervan wordt gehandeld; alle onthulling is of
vanuit een spreken met de engelen door wie de Heer spreekt of vanuit de doorvatting,
waarover hierna; uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse in het natuurlijke,
waarover de nrs. 5086, 5087, 5106; en uit de betekenis van de uitlegging, namelijk wat het in
zich had, waarover ook eerder in de nrs. 5093, 5105, 5107; daaruit blijkt dat met ‘Jozef zei tot
hem: Dit is de uitlegging ervan’ de onthulling wordt aangeduid door de doorvatting uit het
hemelse in het natuurlijke, wat het in zich had.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2172
Dat de onthullingen zijn of vanuit het doorvatten of vanuit een spreken met de engelen door
wie de Heer spreekt, moet men weten dat zij die in het goede zijn en daaruit in het ware,
vooral degenen die in het goede van de liefde tot de Heer zijn, de onthulling vanuit de
doorvatting hebben; maar zij die niet in het goede zijn en daaruit in het ware zijn, kunnen
weliswaar onthullingen hebben, maar niet vanuit het doorvatten, maar door een levende, in
hen gehoorde stem, dus door de engelen uit de Heer.
Deze onthulling is uiterlijk, eerstgenoemde echter innerlijk.
De engelen, vooral de hemelse, hebben onthulling door doorvatting; ook de mensen van de
Oudste Kerk hadden die en eveneens enigen van de Oude Kerk, maar heden ten dage
nauwelijks iemand; maar onthullingen vanuit het spreken zonder het te doorvatten hadden
zeer velen, ook zij die niet in het goede waren, evenzo door visioenen en door dromen.
Zodanig waren voor het merendeel de onthullingen van de profeten in de Joodse Kerk; zij
hoorden een stem, zagen een visioen en droomden een droom; maar omdat zij die niet
doorvatten, waren het louter verbale of visuele onthullingen zonder de doorvatting wat zij
betekenden; het echte doorvatten immers ontstaat door de hemel uit de Heer en doet op
geestelijke wijze het verstandelijke aan en leidt dit op inzichtelijke wijze daartoe om te
denken zoals het met iets gesteld is, met een innerlijke instemming waarvan het niet weet
vanwaar zij komt; het meent dat zij daarin is en dat zij ontvloeit aan het verband van de
dingen, maar zij is een inspraak door de hemel uit de Heer en vloeit in in de innerlijke dingen
van het denken over zulke dingen die boven het natuurlijke en het zinlijke zijn, dat wil
zeggen, over zulke dingen die van de geestelijke wereld of van de hemel zijn.
Hieruit kan vaststaan wat de onthulling vanuit het doorvatten is.
Maar de onthulling vanuit het doorvatten die de Heer had, Die hier door Jozef wordt
uitgebeeld en waarover hier in de innerlijke zin wordt gehandeld, was vanuit het Goddelijke
in Hem, dus uit Hem.
5122. De drie scheuten, drie dagen zijn die; dat dit de doorlopende afleidingen betekent tot
aan de laatste toe, staat vast uit de betekenis van drie, te weten één periode en het continue
ervan, van het begin tot het einde, nrs. 2788, 4495; uit de betekenis van de scheuten, namelijk
de afleidingen, nr. 5114; en uit de betekenis van de dagen, namelijk de staten, nrs. 23, 487,
488, 493, 893, 2788, 3462, 3785, 4850; daaruit volgt dat met de drie scheuten, drie dagen zijn
die, de staat wordt aangeduid van de wedergeboorte van dit zinlijke dat door de schenker
wordt uitgebeeld, vanaf het eerste tot aan het laatste ervan; de opeenvolgende afleidingen
ervan worden aangeduid met de scheuten.
De staten van de wedergeboorte van elk zinlijke en van elk ding in het natuurlijke, maar ook
in het redelijke, hebben hun voortgangen van het begin tot het einde; en wanneer zij aan het
einde zijn, zetten zij uit een zeker nieuwe in, namelijk uit dat doel waarnaar zij in de vorige
staat hebben gestreefd, tot een verder doel, enzovoort.
Tenslotte wordt de orde omgekeerd en dan wordt wat het laatste was, het eerste; zoals
wanneer de mens wordt wederverwekt zowel ten aanzien van het redelijke als ten aanzien van
het natuurlijke, dan gaan de perioden van de eerste staat uit de ware dingen, die van het geloof
zijn, tot de goede dingen, die van de naastenliefde zijn en dan spelen de ware dingen van het
geloof schijnbaar de eerste rol en de goede dingen van de naastenliefde de tweede, want de
ware dingen van het geloof beschouwen het goede van de naastenliefde als het einddoel; deze
perioden houden aan totdat de mens is wederverwekt.
Daarna wordt de naastenliefde die het einddoel was, het beginsel en vandaar zetten nieuwe
staten in, die naar beide zijden voorgaan, namelijk naar de meer innerlijke dingen, maar ook
naar de uiterlijke dingen; naar de innerlijke dingen tot de liefde tot de Heer en naar de
uiterlijke dingen tot de ware dingen van het geloof en verder tot de natuurlijke ware dingen en
eveneens tot de zinlijke ware dingen, die dan achtereenvolgens tot overeenstemming worden
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2173
gebracht met de goede dingen van de naastenliefde en van de liefde in het redelijke en dus zo
in de hemelse orde.
Deze dingen zijn het die worden verstaan onder de doorlopende voortschrijdingen en
afleidingen tot aan de laatste toe.
Zulke voortschrijdingen en afleidingen zijn voortdurend bij de mens die wordt wederverwekt,
vanaf zijn kindsheid tot aan de laatste jaren van zijn leven in de wereld en eveneens daarna tot
in het eeuwige; en toch kan hij nooit zo worden wederverwekt zodat hij op enige wijze
volmaakt kan worden genoemd; er zijn immers ontelbare dingen; ja zelfs in aantal
onbegrensd, die moeten worden wederverwekt, zowel in het redelijke als in het natuurlijke en
elk ervan heeft scheuten, onbegrensd in aantal, dat wil zeggen, voortgangen en afleidingen
naar de innerlijke en naar de uiterlijke dingen.
Dit weet de mens in het geheel niet, maar de Heer kent alle en de afzonderlijke dingen en
voorziet elk ogenblik daarin.
Indien Hij dit ook maar even zou onderbreken, zouden alle voortgangen worden verstoord;
het vroegere immers beoogt het volgende in een doorlopende reeks en brengt reeksen van
gevolgen voort tot in het eeuwige.
Daaruit blijkt dat het Goddelijke Vooruitzien en de Goddelijke Voorzienigheid is in de meest
afzonderlijke dingen en dat indien die er niet was of indien die slechts algemeen was, het
menselijk geslacht te gronde zou gaan.
]5123. In nog drie dagen; dat dit betekent dat dan het nieuwe kwam, staat vast uit de betekenis
van drie, namelijk het continue tot aan het einde en dus eveneens het volledige, nrs. 2788,
4495; en uit de betekenis van de dagen, te weten staten, nr. 5122; daaruit blijkt dat met drie
dagen de volledige staat wordt aangeduid en dus betekent in drie dagen of na drie dagen de
nieuwe staat, nr. 4901, want na een volledige staat zet een nieuwe in.
5124. Zal Farao uw hoofd opheffen; dat dit betekent datgene waarin voorzien is en vandaar
wat besloten is, staat vast uit de betekenis van het hoofd opheffen, te weten besluiten en in de
hoogste zin voorzien; het Goddelijke besluit immers en de uitvoering van de besloten zaak is
de Voorzienigheid.
Het hoofd opheffen was een plechtige gerechtsformule bij de Ouden, wanneer de gebondenen
of zij die in de gevangenis waren, werden geoordeeld of ten leven of ter dood; wanneer zij ten
leven werden geoordeeld, werd gezegd het hoofd opheffen, zoals in het tweede Boek der
Koningen: ‘Evil-merodach, de koning van Babel, in het jaar als hij koning werd, hief het
hoofd op van Jehoiachin, de koning van Jehudah, uit het huis der gevangenis en sprak met
hem het goede en gaf zijn troon boven de troon der koningen die met hem waren in Babel’, (2
Koningen 25:27,28); eender bij Jeremia: ‘Evil-merodach, de koning van Babel, in het jaar van
zijn regering, hief het hoofd op van Jehoiachin, de koning van Jehudah en voerde hem uit het
huis der gevangenis’, (Jeremia 52:31); wanneer zij echter ter dood werden veroordeeld, werd
gezegd het hoofd van boven hem opheffen, zoals in wat volgt over de bakker, ‘In nog drie
dagen zal Farao uw hoofd opheffen van boven u’, vers 19; deze gerechtsformule ontleende
haar oorsprong bij de Ouden, die in de uitbeeldende dingen waren, aan de uitbeelding van hen
die gebonden in de gevangenis of in de kuil waren; omdat door hen diegenen werden
uitgebeeld die in de verwoesting onder de lagere aarde zijn, nrs. 4728, 4744, 5038, werd
daarom met het hoofd opheffen hun bevrijding aangeduid; dan immers worden zij verheven of
opgeheven uit de verwoesting tot de hemelse gezelschappen, nrs. 2699, 2701, 2704;
opgeheven of verheven worden is de voortgang naar de innerlijke dingen, want van het
verhevene of het hoge wordt gesproken met betrekking tot de innerlijke dingen, nrs 2148,
4210; en omdat het is naar de innerlijke dingen, is het naar de hemel, want de hemel is in de
innerlijke dingen.
Dit werd aangeduid met het hoofd opheffen; maar met het hoofd van boven iemand opheffen,
werd aangeduid ter dood veroordeeld worden, omdat dan diegenen die boven hen in de kuil of
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2174
in de verwoesting waren, tot de hemel werden verheven, terwijl dezen tot de lagere dingen
werden neer gezonden.
Omdat met die gerechtsformule deze dingen werden aangeduid, werd zij daarom in het
Woord opgenomen.
Dat met het hoofd opheffen datgene wordt aangeduid wat besloten is, blijkt hieruit; en omdat
het het besluit is, wordt in de hoogste zin datgene aangeduid waarin voorzien is; wat immers
het Goddelijke besluit, daarin voorziet het ook.
5125. En hij zal u op uw post herstellen; dat dit betekent dat de dingen die tot het aan het
verstandelijke deel onderworpen zinlijke behoren, in de orde zullen worden teruggebracht,
zodat zij op de laatste plaats zijn, staat vast uit de uitbeelding van de schenker over wie deze
dingen worden gezegd, namelijk aan het verstandelijke deel onderworpen zinlijke, nrs. 5077,
5082; dus de dingen die van dat zinlijke zijn in het uiterlijk natuurlijke; het zinlijke zelf
immers wordt niet in de orde teruggebracht, maar de dingen die door het zinlijke zijn
binnengekomen in de fantasie van de mens; en uit de betekenis van op de post herstellen,
namelijk in de orde terugbrengen; en omdat de zinlijke dingen, dat wil zeggen de dingen die
vanuit de wereld door de uiterlijke zinzetels zijn binnengekomen, op de laatste plaats zijn en
zij dan op de laatste plaats zijn wanneer zij de innerlijke dingen bedienen of hun van dienst
zijn, worden die daarom tegelijk aangeduid.
Die zinlijke dingen zijn bij de wederverwekte mens eveneens op de laatste plaats, maar bij de
niet wederverwekte mens zijn zij op de eerste plaats; zie de nrs. 5077, 5081, 5084, 5089,
5094.
Of de zinlijke dingen op de eerste dan wel op de laatste plaats zijn, kan door de mens
gemakkelijk worden waargenomen, indien hij daarop let.
Indien hij alles bevestigt wat het zinlijke aanraadt of waarin het trek heeft en al wat het
verstandelijke dicteert, krachteloos maakt, dan zijn de zinlijke dingen op de eerste plaats en
dan wordt de mens door de zijn begeerte gedreven en is hij geheel en al zinlijk; maar zo’n
mens staat niet veraf van de staat van de redeloze dieren; deze worden immers niet anders
gedreven; ja, hij is zelfs in een erger toestand indien hij het verstandelijk of het redelijk
vermogen misbruikt om de boze en de valse dingen te bevestigen die de zinlijke dingen
aanraden en die zij begeren; maar indien hij ze niet bevestigt, maar uit het innerlijke hun
afwijkingen tot de valse dingen en hun aansporingen tot de boze dingen ziet en daarnaar
streeft om ze te tuchtigen en zo tot volgzaamheid terug te brengen, dat wil zeggen, ze te
onderwerpen aan het verstandelijke en het wilsdeel die van de innerlijke mens zijn, dan
worden de zinlijke dingen in de orde teruggebracht, zodat zij op de laatste plaats zijn.
Wanneer de zinlijke dingen op de laatste plaats zijn, vloeit het gelukzalige en het gezegende
uit de innerlijke mens in de verkwikkingen van de zinlijke dingen en maakt dat de
verkwikkelijke dingen ervan de vorige duizendmaal te boven gaan.
Omdat de zinlijke mens niet vat dat het zo is, gelooft hij het ook niet; en omdat hij in het
geheel geen andere verkwikking voelt en ook van mening is dat er geen hogere verkwikking
bestaat, beschouwt hij het gelukzalige en het gezegende van binnen in de verkwikkelijke
dingen van de zinlijke dingen als van geen waarde; wat iemand onbekend is, daarvan gelooft
hij dat het er niet is.
5126. En gij zult Farao’s beker in zijn hand geven; dat dit betekent opdat zij vandaar het
innerlijk natuurlijke van dienst zijn, staat vast uit de betekenis van de beker geven om te
drinken, namelijk toe-eigenen, nr. 5120; dat het ook is van dienst zijn, is duidelijk; en uit de
uitbeelding van Farao, namelijk het innerlijk natuurlijke, waarover de nrs. 5080, 5095, 5118.
Dat er een innerlijk natuurlijke en een uiterlijk natuurlijke is en dat het uiterlijk natuurlijke
wordt samengesteld uit de dingen die rechtstreeks door de zinlijke dingen vanuit de wereld in
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2175
het natuurlijk gemoed, namelijk in zijn geheugen en daaruit in de verbeelding binnenkomen,
zie nr. 5118.
Opdat men zal weten wat het uiterlijk natuurlijke en wat het innerlijk natuurlijke is, die van de
uiterlijke mens zijn en vandaar wat het redelijke is, dat van de innerlijke mens is, moet dit in
het kort worden gezegd.
De mens is vanaf zijn kindsheid tot aan de knapenjaren toe louter zinlijk, want dan neemt hij
de aardse, de lichamelijke en de wereldse dingen alleen op door de zinlijke dingen van het
lichaam; vanuit die zijn dan ook zijn voorstellingen en zijn denken; de vergemeenschapping
met de innerlijke mens is nog niet geopend, dan alleen voor zoveel dat hij die dingen kan
vatten en vasthouden.
De onschuld die hij dan heeft, is alleen uiterlijk en niet innerlijk, want de ware onschuld ligt
in de wijsheid.
Daardoor, namelijk door de uiterlijke onschuld, brengt de Heer de dingen in orde die door de
zinlijke dingen binnenkomen, zonder de invloeiing van de onschuld uit de Heer in die eerste
leeftijd, zou er nooit enig fundament ontstaan waarop het verstandelijke of het redelijke, dat
de mens eigen is, gebouwd zou kunnen worden.
Van de knapenjaren tot de jongelingsjaren wordt de vergemeenschapping naar het innerlijk
natuurlijke daardoor geopend, dat hij het fatsoenlijke, het burgerlijke en het eerzame leert,
zowel door het onderricht van de ouders en de leermeesters als door studies.
Van de jongelingsjaren echter tot de leeftijd van de jongeman wordt de vergemeenschapping
geopend tussen het natuurlijke en het redelijke en wel daardoor dat hij dan de ware en de
goede dingen van het burgerlijk en het zedelijk leven leert en bovenal de ware en de goede
dingen van het geestelijk leven, door het aanhoren en het lezen van het Woord.
Maar voor zoveel als hij zich dan doordrenkt van de goede dingen door de ware dingen, dat
wil zeggen, voor zoveel hij de ware dingen doet die hij leert, wordt het redelijke geopend;
maar voor zoveel als hij zich niet doordrenkt van de goede dingen door de ware dingen, of
voor zoveel hij de ware dingen niet doet, wordt het redelijke niet geopend, niettemin blijven
de erkentenissen in het natuurlijke, namelijk in zijn geheugen, dus als het ware buiten het huis
op de drempel.
Voor zoveel als hij echter dan en in de daarop volgende leeftijd die dingen verzwakt, loochent
en daartegen handelt, dat wil zeggen, in de plaats ervan de valse dingen gelooft en de boze
dingen doet, wordt het redelijke toegesloten en eveneens het innerlijk natuurlijke; toch blijft,
vanuit de Goddelijk Voorzienigheid van de Heer, zoveel van vergemeenschapping over, dat
hij met enig verstand die dingen kan vatten, maar die zich toch niet kan toe-eigenen, tenzij hij
ernstig boete doet en lange tijd daarna met de valse en de boze dingen worstelt.
Bij degenen echter die zich laten wederverwekken, gebeurt het tegendeel; bij graden of
geleidelijk wordt bij hen het redelijke geopend en daaraan wordt het innerlijk natuurlijke
ondergeschikt en aan dit het uiterlijk natuurlijke; dit vindt vooral plaats in de jeugdige tot aan
de volwassen leeftijd en al voortgaande tot aan de laatste tijd van hun leven en daarna in de
hemel tot in het eeuwige.
Daaruit kan men weten wat het innerlijke en wat het uiterlijke bij de mens is.
5127. Naar de vorige gewoonte; dat dit betekent, krachtens de wet van de orde, staat vast uit
de betekenis van de vorige gewoonte, namelijk de wet van de orde; het is immers de wet van
de orde dat de uiterlijke dingen onderworpen zijn aan de innerlijke of wat hetzelfde is, de
lagere aan de hogere en zoals bedienden van dienst zijn; de uiterlijke of lagere dingen zijn
immers niets anders dan dienstbare dingen, de innerlijke of hogere dingen echter naar
verhouding heerschappijen.
Dat met ‘naar de vorige gewoonte’ die dingen worden aangeduid, komt daarvandaan dat de
schenker als knecht tevoren Farao als zijn heer had gediend, krachtens de wet van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2176
ondergeschiktheid; zo had dus het zinlijke dat door de schenker wordt uitgebeeld, het innerlijk
natuurlijk, dat door Farao wordt uitgebeeld, gediend krachtens de wet van de orde.
Dat het een wet van de orde is dat de lagere of uiterlijke dingen de hogere of innerlijke
moeten dienen, weet de zinlijke mens in het geheel niet; wie immers louter zinlijk is, weet
niet wat innerlijk is en dus ook niet wat met betrekking daartoe uiterlijk is.
Hij weet dat hij denkt en spreekt en dat hij wil en doet; daarvandaan acht hij dat denken en
willen innerlijk is en dat spreken en doen uiterlijk is; maar hij weet niet dat denken alleen
vanuit de zinlijke dingen en doen vanuit begeerte, tot de uiterlijke mens behoort en dat zo zijn
denken en willen alleen tot het uiterlijk natuurlijke behoort en nog meer wanneer hij valse
dingen denkt en boze dingen wil; en omdat bij hem de vergemeenschapping met de innerlijke
dingen is gesloten, weet hij vandaar niet wat het innerlijk denken en de innerlijke wil is.
Indien hem wordt gezegd dat het innerlijke denken, denken vanuit het ware en de innerlijke
wil doen vanuit het goede is, vat hij dit in het geheel niet; nog minder dat de innerlijke mens
onderscheiden is van de uiterlijke en wel zo onderscheiden dat de innerlijke mens kan zien
wat er voorvalt in de uiterlijke mens en dat de innerlijke mens in het vermogen en in de macht
is om de uiterlijke te tuchtigen en om niet te willen en te denken wat de uiterlijke mens vanuit
de fantasie ziet en waarnaar hij vanuit begeerte lust heeft.
Zolang zijn uiterlijke mens in de heerschappij is en regeert, ziet hij deze dingen niet; maar
buiten die staat, zoals wanneer hij in enige smart is ten gevolge van rampspoed of ziekte, dan
kan hij het zien en vatten, want dan houdt de heerschappij van de uiterlijke mens op; het
vermogen immers of de macht tot verstaan wordt voor de mens steeds in stand gehouden door
de Heer, maar het is uiterst duister voor hen die in de valse en de boze dingen zijn en steeds
helderder naarmate de valse en de boze dingen in slaap zijn gebracht.
Het Goddelijke van de Heer vloeit aanhoudend bij de mens in en verlicht, maar waar de valse
en de boze dingen zijn, dat wil zeggen, waar met de ware en de goede dingen strijdige dingen
zijn, daar wordt het Goddelijk licht of teruggekaatst of verstikt of verdraaid en alleen zoveel
ervan wordt als het ware door spleten opgenomen dat hij daardoor in het vermogen kan zijn
van denken en spreken vanuit de zinlijke dingen, ook over de geestelijke dingen vanuit de
formules die aan het natuurlijk of lichamelijk geheugen zijn ingeprent.
5128. Toen gij zijn schenker waart; dat dit betekent zoals de zinlijke dingen van dat geslacht
plegen te zijn, staat vast uit de betekenis van de schenker, namelijk de zinlijke dingen, of die
dingen van de zinlijke dingen die onderworpen zijn aan het verstandelijke deel, nrs. 5077,
5082; dat zij zijn zoals zij plegen te zijn, wordt aangeduid met ‘toen gij waart’.
Daarover dat de zinlijke dingen onderworpen en ondergeschikt aan de redelijke dingen, is nu
gehandeld in wat voorafgaat; en omdat hier in de innerlijke zin over die onderwerping en
onderschikking wordt gehandeld, moet nog gezegd worden hoe het met die zaak is gesteld.
De mens bij wie de zinlijke dingen onderworpen zijn, wordt redelijk genoemd, maar de mens
bij wie zij niet onderworpen zijn wordt zinlijk genoemd.
Maar of een mens redelijk dan wel zinlijk is, kan bezwaarlijk door anderen worden
onderscheiden, maar wel door hemzelf indien hij zijn innerlijke dingen onderzoekt, dat wil
zeggen, zijn willen en zijn denken.
Of een mens zinlijk dan wel redelijk is, kan door anderen niet worden geweten vanuit de
spraak, noch uit de handeling, want het leven van het denken dat in de spraak is en het leven
van de wil, dat in de handeling is, verschijnen niet voor enige zin van het lichaam; men hoort
slechts de toon en ziet het gebaar met de aandoening en het wordt niet onderkend of deze
geveinsd dan wel waar is; maar in het andere leven wordt door hen die in het goede zijn,
duidelijk onderscheiden doorvat zowel wat in de spraak als wat in de handeling is, dus
hoedanig het leven is en eveneens vanwaar het leven is wat daarin is.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2177
Niettemin bestaan er in de wereld ettelijke aanwijzingen waaruit men enigermate kan
opmaken of de zinlijke dingen aan het redelijke zijn onderworpen, dan wel het redelijke aan
de zinlijke dingen, of wat hetzelfde is, of de mens redelijk dan wel alleen zinlijk is.
Die aanwijzingen zijn de volgende: indien men bemerkt dat een mens in de beginselen van het
valse is en zich niet laat verlichten, maar de ware dingen geheel en al verwerpt en zonder rede
de valse dingen hardnekkig verdedigt, is het een aanwijzing dat hij een zinlijk en niet een
redelijk mens is; het redelijke is voor hem toegesloten, zodat het het licht van de hemel niet
toelaat.
Nog meer zinlijk zijn zij die in de overreding van het valse zijn; de overreding immers van het
valse sluit het redelijke geheel en al toe; iets anders is het in de beginselen van het valse te
zijn en iets anders in de overreding van het valse.
Zij die in de overreding van het valse zijn, hebben in hun natuurlijke enig licht, maar zodanig
als het licht van de winter is; dit licht verschijnt in het andere leven bij hen sneeuwig; maar
zodra het hemels licht daarin valt, wordt het verduisterd en volgens de graad en de
hoedanigheid van de overreding wordt het donker als van de nacht.
Dit blijkt eveneens uit hen wanneer zij in de wereld leven; dan immers kunnen zij
hoegenaamd niets van het ware zien, ja zelfs zijn vanwege het duistere of nachtelijke van hun
valse de ware dingen voor hen als van geen waarde en zij lachen eveneens daarom.
Zulke mensen verschijnen voor de eenvoudigen soms als redelijke mensen, want door middel
van dat sneeuwige winterlicht kunnen zij door redeneringen behendig de valse dingen
bevestigen totdat die als ware dingen verschijnen.
In een zodanige overreding zijn meer dan de overigen verscheidenen onder de geleerden; zij
hebben immers de valse dingen bij zich door redeneren en filosoferen en tenslotte door tal van
wetenschappelijke dingen bevestigd; zulke mensen werden door de Ouden ‘slangen van de
boom der wetenschap’ genoemd, nrs 195-197; maar heden ten dage kunnen zij ‘innerlijk
zinlijken zonder redelijke’ worden genoemd.
Een aanwijzing of een mens alleen zinlijk, dan wel redelijk is, komt vooral in zijn leven uit;
onder het leven wordt niet het leven verstaan zodanig als het in een gesprek en de werken
verschijnt, maar zodanig als het in het gesprek en in de werken is; het leven immers van het
gesprek is vanuit het denken en het leven van de werken is vanuit de wil, het ene en het
andere uit de bedoeling of het einddoel; hoedanig dus de bedoeling of het einddoel is in een
gesprek en in de werken, zodanig is het leven, want het gesprek zonder innerlijk leven is
slechts een klank en het werk zonder innerlijk leven is alleen beweging.
Het is dat leven dat wordt verstaan wanneer er wordt gezegd dat het leven na de dood blijft.
Indien de mens redelijk is, spreekt hij vanuit wel denken en handelt hij vanuit wel willen, dat
wil zeggen, spreekt hij vanuit het geloof en handelt hij vanuit de naastenliefde; maar indien
de mens niet redelijk is, kan hij weliswaar op geveinsde wijze handelen als een redelijk mens
en eender spreken, maar toch is er niets van het leven vanuit het redelijke daarin; immers, het
leven van het boze sluit alle leven of alle vergemeenschapping met het redelijke toe en maakt
dat hij louter natuurlijk en zinlijk is.
Er zijn twee dingen die niet alleen de weg van de vergemeenschapping toesluiten, maar de
mens ook beroven van het vermogen om ooit redelijk te kunnen worden: het zijn de sluwheid
en de ontwijding.
De sluwheid is zoals een subtiel vergif dat de innerlijke dingen besmet en de ontwijding is dat
wat de valse dingen met de ware dingen en de boze dingen met de goede dingen vermengt;
vanwege die beide vergaat het redelijke geheel en al.
Er zijn bij ieder mens goede en ware dingen, door de Heer weggeborgen vanaf de kindsheid
en deze goede en ware dingen worden in het Woord overblijfselen genoemd, waarover de nrs.
468, 530, 560, 561, 661, 1050, 1738, 1906, 2284; deze overblijfselen worden besmet met
sluwheid en vermengt met ontwijding; wat ontwijding is,, zie de nrs. 593, 1008, 1010, 1059,
1327, 1328, 2051, 2426, 3398, 3402, 3489, 3898, 4289, 4601.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2178
Uit deze aanwijzingen kan men enigermate weten wie een redelijk mens is en wie een zinlijk
mens.
Wanneer de zinlijke dingen aan het redelijke zijn onderworpen, dan worden die zinlijke
dingen, waar vanuit de eerste verbeelding van de mens is, verlicht door het licht dat door de
hemel uit de Heer komt en eveneens worden dan de zinlijke dingen in orde geschikt om het
licht op te nemen en om overeen te stemmen.
Wanneer de zinlijke dingen in die staat zijn, verhinderen zij niet langer dat de ware dingen
zowel erkend als gezien worden; die welke niet samenstemmen zijn dan als het ware in de
middelpunten en die welke niet samenstemmen, zijn in de omtrekken; die welke in de
middelpunten zijn, worden als het ware naar de hemel opgeheven en die welke in de
omtrekken zijn, hangen als het ware naar beneden; die welke in de middelpunten zijn, nemen
het licht op door het redelijke en zij verschijnen, wanneer zij zich in het andere leven
zichtbaar vertonen, zoals sterretjes die flonkeren en het licht overal rondom sprenkelen tot aan
de omtrekken toe, met een vermindering van licht volgens de graden.
In een zodanige vorm worden de natuurlijke en de zinlijke dingen geschikt wanneer het
redelijke de heerschappij heeft en de zinlijke dingen onderworpen zijn.
Dit vindt plaats als de mens wordt wederverwekt; dan heeft hij de staat om de ware dingen in
volle omvang te zien en te erkennen.
Maar wanneer het redelijke is onderworpen aan de zinlijke dingen, gebeurt het tegendeel; dan
zijn immers de valse dingen in het midden of in het middelpunt en in de omtrekken zijn de
ware dingen; die welke in het middelpunt zijn, zijn daar in een zeker schijnsel, maar in een
dwaallicht, of zoiets als uit een kolenvuur oprijst; daarin vloeit van alle kanten uit de hel een
schijnsel in; het is dit schijnsel dat de duisternis wordt genoemd, want zodra iets van licht
vanuit de hemel daarin vloeit, wordt het in duisternis verkeerd.
5129. vers 14,15. Doch gedenk mijner met u, wanneer het u wel gaat en doe, ik bid u,
barmhartigheid met mij en doe melding van mij aan Farao en leid mij uit dit huis uit.
Omdat ik met diefelijk weg te voeren ben weggevoerd uit het land der Hebreeën; en ook heb
ik hier niet wat ook gedaan dat zij mij in de kuil hebben gezet.
Maar gedenk mijner met u, betekent de opneming van het geloof; wanneer het u wel gaat,
betekent wanneer er overeenstemming is; en doe, ik bid u, barmhartigheid met mij, betekent
de opneming van de naastenliefde; en doe melding van mij aan Farao, betekent de
vergemeenschapping met het innerlijk natuurlijke; en leid mij uit dit huis uit, betekent de
bevrijding van de boze dingen; omdat ik met diefelijk weg te voeren ben weggevoerd,
betekent dat de hemelse dingen werden vervreemd door het boze; uit het land der Hebreeën,
betekent vervreemd van de Kerk; en ook heb ik hier niet wat ook gedaan, betekent de
onschuld; dat zij mij in de kuil hebben gezet, betekent de verwerping onder de valse dingen.
5130. Maar gedenk mijner met u, dat dit de opneming van het geloof betekent, staat vast uit
de uitbeelding van Jozef, die deze dingen over zich zegt, namelijk de Heer ten aanzien van het
hemelse in het natuurlijke, waarover de nrs. 5086, 5087, 5106; en uit de betekenis van
‘gedenk mijner met u’ namelijk de opneming van het geloof; immers de Heer gedenken en
indachtig zijn komt nergens anders vandaan dan vanuit het geloof; vandaar is ‘gedenk mijner
met u’ opdat hij het geloof zal opnemen.
Met het geloof is het als volgt gesteld: hij die het opneemt en hij die het heeft is aanhoudend
de Heer indachtig en dit eveneens wanneer hij over een andere zaak denkt of spreekt en ook
wanneer hij zijn openbare, persoonlijke of huiselijke plichten vervult en hoewel hij niet weet
dat hij dan de Heer indachtig is; want het indachtig zijn van de Heer door hen die in het geloof
zijn, is het universeel regerende en dat wat universeel regeert, bemerkt men niet, tenzij
wanneer het denken daartoe wordt bepaald.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2179
Dit kan door verscheidene dingen bij de mens worden toegelicht; hij die in de een of andere
liefde is, onverschillig welke, denkt aanhoudend aan die dingen die van die liefde zijn en dit
hoewel hij met zijn denken, spreken of handelen in andere dingen is.
Dit blijkt duidelijk in het andere leven uit de geestelijke sferen die rondom eenieder zijn; uit
de sferen alleen worden daar allen gekend in welk geloof zij zijn en in welke liefde en dit ook
hoewel zij geheel iets anders denken en spreken, nrs. 1048, 1053, 1316, 1504-1520, 2489,
4464; dat immers wat universeel regeert bij iemand brengt die sfeer voort en openbaart zijn
leven voor anderen.
Daaruit kan vaststaan wat daaronder wordt verstaan dat men aanhoudend moet denken over
de Heer, over het heil en over het leven na de dood; allen die in het geloof zijn vanuit de
naastenliefde, doen dit.
Vandaar komt het dat degenen die niet boos denken over de naaste en dat zij gerechtigheid en
billijkheid hebben in de afzonderlijke dingen van het denken, van het spreken en van het
handelen; hetgeen immers universeel regeert, dat vloeit in in de afzonderlijke dingen en leidt
en richt ze; de Heer immers houdt diens gemoed in zulke dingen die van de naastenliefde en
daaruit van het geloof zijn en schikt zo de afzonderlijke dingen op passende wijze.
De sfeer van het geloof vanuit de naastenliefde is de sfeer die in de hemel regeert; de Heer
immers vloeit in met de liefde en door de liefde met de naastenliefde en dus zo met de ware
dingen die van het geloof zijn.
Vandaar komt het dat van hen die in de hemel zijn, wordt gezegd dat zij in de Heer zijn.
In wat nu volgt wordt gehandeld over de wedergeboorte van het aan het verstandelijke deel
onderworpen zinlijke, dat door de schenker wordt uitgebeeld; en omdat over de
wedergeboorte ervan wordt gehandeld, wordt over de opneming van het geloof gehandeld;
want het zinlijke wordt, zoals het redelijke, door het geloof wedergeboren, maar door het
geloof waarin de naastenliefde invloeit; indien de naastenliefde niet in het geloof invloeit en
daaraan het leven geeft, kan het geloof nooit universeel regeren; want wat de mens liefheeft,
regeert, niet echter wat hij alleen weet en in het geheugen houdt.
5131. Wanneer het u welgaat; dat dit betekent wanneer er overeenstemming is, staat vast uit
de betekenis van ‘u wel gaan’, wanneer er wordt gehandeld over de wedergeboorte of de
wederverwekking van het uiterlijk natuurlijke of het zinlijke, namelijk de overeenstemming;
het gaat dit immers niet eerder wel dan wanneer het overeenstemt.
Wat de overeenstemming is, zie aan het einde van de hoofdstukken.
Er is overeenstemming van de zinlijke dingen met de natuurlijke dingen en er is
overeenstemming van de natuurlijke dingen met de geestelijke dingen en er is een
overeenstemming van de geestelijke dingen met de hemelse dingen en tenslotte is er een
overeenstemming van de hemelse dingen met het Goddelijke van de Heer; er is dus een
opeenvolging van overeenstemmingen, uit het Goddelijke tot aan het laatste natuurlijke toe.
Omdat er bezwaarlijk een voorstelling over de overeenstemmingen, zodanig als die zijn, kan
worden gevormd door hen die tevoren niets over de overeenstemmingen hebben gedacht,
moet het in het kort worden gezegd.
Het is uit de filosofie bekend dat het einddoel het eerste van de oorzaak is en dat de oorzaak
het eerste van de uitwerking is; en opdat het einddoel, de oorzaak en de uitwerking elkaar
volgen en eensgezind handelen, behoort de uitwerking overeen te stemmen met de oorzaak en
de oorzaak overeen te stemmen met het einddoel; toch verschijnt het einddoel niet zoals de
oorzaak, noch de oorzaak zoals de uitwerking; opdat immers het einddoel de oorzaak zal
voortbrengen, moet het zich uit het gebied waar de oorzaak is de bedienende middelen
verschaffen waardoor het einddoel de oorzaak zal maken; en opdat de oorzaak de uitwerking
zal voortbrengen, moet zij eveneens zich uit het gebied waar de uitwerking is, de bedienende
middelen verschaffen waardoor de oorzaak de uitwerking kan maken.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2180
Het zijn deze bedienende middelen die overeenstemmen; en omdat zij overeenstemmen, kan
het einddoel in de oorzaak zijn en de oorzaak bewerken en de oorzaak in de uitwerking zijn en
de uitwerking bewerken.
Anders is het echter gesteld wanneer er geen overeenstemming is; dan heeft het einddoel geen
oorzaak waarin het zijn kan, nog minder een uitwerking waarin het zijn kan, maar het
einddoel wordt veranderd en gevarieerd in de oorzaak en tenslotte in de uitwerking, volgens
de vorm die de bedienende middelen maken.
Alle en de afzonderlijke dingen in de mens, ja zelfs alle en de afzonderlijke dingen in de
natuur, volgen elkaar op zoals einddoel, oorzaak en uitwerking en wanneer zij zo met elkaar
overeenstemmen, handelen zij eensgezind, want het einddoel is dan het al in alle dingen van
de oorzaak en door de oorzaak het al in alle dingen van de uitwerking.
Zo bijvoorbeeld, wanneer de hemelse liefde het einddoel is, de wil de oorzaak en de handeling
de uitwerking, dan vloeit, indien er overeenstemming is, die liefde in de wil in en de wil in de
handeling en zo handelen zij dus als één, zodat de handeling door de overeenstemming als het
ware de liefde is; of zoals wanneer het geloof van de naastenliefde het einddoel is, het denken
de oorzaak en het spreken de uitwerking, dan vloeit, indien er overeenstemming is, het geloof
vanuit de naastenliefde in het denken en deze in het spreken en dan handelen zij dus als één,
zodat het spreken door de overeenstemming als het ware het einddoel is.
Opdat echter het einddoel, dat van de liefde of van het geloof is, de oorzaak zal voortbrengen,
die de wil en het denken is, moet het zich de bedienende middelen verschaffen in het redelijk
gemoed, die overeen moeten stemmen, want zonder de bedienende middelen die overeen
moeten stemmen, kan het einddoel, dat de liefde of het geloof is, niet opgenomen worden,
hoezeer het ook uit de Heer door de hemel invloeit.
Daaruit blijkt dat de innerlijke en de uiterlijke dingen van de mens, dat wil zeggen, zijn
redelijke, natuurlijke en zinlijke dingen, in overeenstemming moeten worden gebracht, opdat
hij de Goddelijke invloeiing kan opnemen, en dus zo opdat de mens kan worden
wedergeboren en dat het hem eerder niet wel gaat.
Vandaar nu komt het dat hier met ‘wanneer het u wel gaat’ de overeenstemming wordt
aangeduid.
5132. En doe, ik bid u, barmhartigheid met mij; dat dit de opneming van de naastenliefde
betekent, staat vast uit de betekenis van de barmhartigheid, namelijk de liefde, nrs. 3063,
3073, 3120, 5042; hier de liefde jegens de naaste of de naastenliefde, omdat hiervoor in nr.
5130 sprake was over de opneming van het geloof; het geloof immers en de naastenliefde
moeten één uitmaken in het zinlijke wanneer dit wordt wedergeboren.
Dat de barmhartigheid de naastenliefde betekent, komt omdat allen die in de naastenliefde
zijn, in de barmhartigheid zijn of omdat degenen die de naaste liefhebben, zich over hem
erbarmen; daarom worden de betrachtingen van de naastenliefde in het Woord met de werken
van de barmhartigheid beschreven, zoals bij Mattheüs: ‘Ik ben hongerig geweest en gij hebt
Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een
vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen; naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest
en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen’, (Mattheüs
25:35,36) en elders daarmee dat men de armen, de verdrukten, de weduwen en de wezen wel
moet doen.
De naastenliefde is in haar wezen de naaste wel willen en door het goede aangedaan worden
en als de naaste het goede erkennen, dus hen die in het goede zijn, met een verschil voor
zoveel als zij in het goede zijn; vandaar wordt de naastenliefde, omdat zij door het goede
wordt aangedaan, door de barmhartigheid aangedaan jegens hen die in ellende zijn; het goede
van de naastenliefde heeft dit in zich, omdat zij neerdaalt vanuit de liefde van de Heer jegens
het algehele menselijke geslacht en die liefde is de barmhartigheid, omdat het gehele
menselijke geslacht in ellende verkeert.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2181
De barmhartigheid verschijnt soms bij de bozen die in geen naastenliefde zijn, maar het is de
smart met als oorzaak dat de boze zelf lijdt; het is er immers een jegens de vrienden die één
met hem maken en wanneer deze lijden, lijdt hijzelf.
Deze barmhartigheid is niet de barmhartigheid van de naastenliefde, maar het is de
barmhartigheid van de vriendschap ter wille van zich en die is in zich beschouwd,
onbarmhartigheid, want zij veracht of haat alle anderen behalve zichzelf, dus behalve de
vrienden die één met hem maken.
5133. En doe melding van mij aan Farao; dat dit de vergemeenschapping betekent met het
innerlijk natuurlijke, staat vast uit de betekenis van melding maken aan iemand, namelijk
vergemeenschappen; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het innerlijk natuurlijke, nrs.
5080, 5095; onder de vergemeenschapping met het innerlijk natuurlijke wordt de verbinding
door overeenstemming verstaan; het innerlijk natuurlijke is dat wat de ideeën van het ware en
het goede vanuit het redelijke opneemt en tot nut wegbergt, dus, wat rechtstreeks met het
redelijke gemeenschap heeft; het uiterlijk natuurlijke is echter dat wat de beelden en vandaar
de voorstellingen van de dingen door de zinlijke dingen vanuit de wereld opneemt; indien
deze voorstellingen niet verlicht worden door die welke in het innerlijk natuurlijke zijn,
bieden zij begoochelingen, die de begoochelingen van de zinnen worden genoemd; en
wanneer de mens daarin is, gelooft hij niets dan wat daarmee samenstemt en niets dan wat zij
bevestigen, wat plaatsvindt indien er geen overeenstemming is; en deze vindt ook niet plaats
tenzij de mens is doordrenkt van de naastenliefde; de naastenliefde immers is het verenigende
middel, omdat in het goede ervan het leven uit de Heer is en dit leven schikt de ware dingen
in orde, zodat de vorm van de naastenliefde of de naastenliefde in beeld ontstaat; deze vorm
verschijnt zichtbaar in het andere leven en is de engelenvorm zelf; alle engelen zijn vandaar
vormen van naastenliefde, waarvan de schoonheid is vanuit de ware dingen die van het geloof
zijn en het leven van de schoonheid is vanuit het goede dat van de naastenliefde is.
5134. En leid mij uit dit huis uit; dat dit de bevrijding van de boze dingen betekent, staat vast
uit de betekenis van uitleiden, namelijk de bevrijding; en uit de betekenis van het huis,
namelijk het goede, waarover de nrs. 710, 1708, 2048, 2233, 3128, 3652, 3720, 4982; en
daarom is het in de tegenovergestelde zin het boze; daaruit blijkt dat met leid mij uit dit huis
uit, de bevrijding van de boze dingen wordt aangeduid; dit volgt ook in zijn orde uit wat
voorafgaat; wanneer in het uiterlijk natuurlijke, waarover hier wordt gehandeld, het geloof
wordt opgenomen nr. 5130, vindt overeenstemming plaats nr. 5131 en wordt de naastenliefde
opgenomen, nr. 5132 en zo vindt vergemeenschapping plaats met het innerlijk natuurlijke, nr.
5133; dan wordt dat bevrijd van de boze dingen, waardoor het hemelse, dat door Jozef wordt
uitgebeeld, nrs. 5086, 5087, 5106, werd vervreemd en die vervreemding wordt daarmee
aangeduid dat hij met ‘diefelijk weg te voeren is weggevoerd’ zoals in de volgende paragraaf
volgt; en eveneens wordt het natuurlijke, wanneer het door de naastenliefde en het geloof
wordt wederverwekt, dan van de boze dingen bevrijd; de boze dingen immers worden dan
afgescheiden en die worden uit het middelpunt, waar ze tevoren waren, naar de omtrekken
heengeworpen, tot waar het licht van het ware uit het goede niet reikt; bij de mens worden de
boze dingen zo gescheiden, niettemin worden ze behouden, want ze kunnen niet geheel en al
worden verdelgd; maar bij de Heer, Die het natuurlijke in Zich Goddelijk maakte, werden de
boze en de valse dingen geheel en al uitgeworpen en verdelgd; het Goddelijke immers kan
niets gemeen hebben met de boze en de valse dingen, noch daarin begrensd worden, zoals dit
bij de mens plaatsvindt; want het Goddelijke is het Zijn zelf van het goede en van het ware,
dat oneindig vervreemd afstaat van het boze en het valse.
5135. Omdat ik met diefelijk weg te voeren ben weggevoerd; dat dit betekent dat de hemelse
dingen werden vervreemd door het boze, staat vast uit de uitbeelding van Jozef, die dit van
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2182
zichzelf zegt, namelijk het hemelse in het natuurlijke, nrs. 5086, 5087, 5106, dus de hemelse
dingen daar; en uit de betekenis van diefelijk weggevoerd worden, namelijk vervreemd
worden door het boze; stelen immers is vervreemden en de diefstal is het boze dat vervreemdt
en eveneens is de diefstal het boze dat de dingen die daar zijn, voor zich opeist; de diefstal
betekent de vervreemding met betrekking tot de zetel die het bezet, waaruit het de goede en de
ware dingen uitwerpt en die het vult met de boze en de valse dingen; en de diefstal betekent
het opeisen van andere dingen, wanneer het de goede en de ware dingen die in die zetel zijn,
aan zich toeschrijft en tot de zijne maakt en eveneens wanneer het ze aanvoegt aan de boze en
de valse dingen.
Opdat men zal weten wat diefstal in de geestelijke zin is, moet er worden gezegd hoe het is
gesteld met de boze en de valse dingen wanneer die binnenkomen en de zetel in beslag nemen
en eveneens wanneer zij de goede en de ware dingen die daar zijn, voor zich opeisen.
De mens doordrenkt zich vanaf de kindsheid tot de knapenjaren en soms tot de eerste
jongelingsjaren van goede en van ware dingen door het onderricht uit de ouders en de
leermeesters; hij grijpt ze dan aan en gelooft ze eenvoudig; de staat van de onschuld bevordert
dit en voegt ze bij het geheugen, maar plaatst ze op de eerste drempel, want de onschuld van
het kleine kind en van de knaap is niet de innerlijke onschuld die het redelijke aandoet, maar
het is de uiterlijke onschuld die alleen het uiterlijk natuurlijke aandoet, nrs. 2306, 3183, 3494,
4563, 4797; wanneer echter de mens in leeftijd vordert en niet zoals eerder uit de ouders en de
leermeesters, maar uit zichzelf aanvangt te denken, dan herneemt en herkauwt hij als het ware
de dingen die hij eerder geleerd en geloofd had en of hij bevestigt die of hij twijfelt er aan of
hij ontkent ze.
Indien hij ze bevestigt is het een aanwijzing dat hij in het goede is, indien hij ze echter
ontkent, is het een aanwijzing dat hij in het boze is; indien hij er echter aan twijfelt, is het een
aanwijzing dat hij in de volgende leeftijd of tot het bevestigende of tot het ontkennende
nadert.
De dingen die de mens als klein kind in de eerste leeftijd aangrijpt of gelooft en die hij daarna
of bevestigt of in twijfel trekt of ontkent, zijn vooral deze: dat God is en dat Deze één is, dat
Hij alle dingen heeft geschapen, dat Hij diegenen beloont die goed handelen en diegenen
straft die de boze dingen doen, dat er een leven is na de dood en dat al de bozen in de hel
komen en de goeden in de hemel en dus dat de hel en de hemel zijn, dat het leven na de dood
eeuwig is en verder dat men dagelijks moet bidden en wel nederig, dat men de dagen van de
sabbat moet heilig houden, de ouders moet eren, niet moet echtbreken, niet doden, niet stelen
een eendere dingen meer.
Deze dingen zuigt de mens op en doordrenkt zich daarmee vanaf de kindsheid, maar indien
hij, wanneer hij aanvangt vanuit zich te denken en zichzelf te leiden, zulke dingen bij zich
bevestigt en daar tal van dingen aan toevoegt die nog innerlijker zijn en volgens die leeft, dan
is het wel met hem; indien hij echter aanvangt aan die dingen afbreuk te doen en ze tenslotte
te loochenen, hoezeer hij ook volgens die dingen ter wille van de burgerlijke wetten en ter
wille van de gezelschappen in de uiterlijke dingen leeft, dan is hij in het boze.
Het is dit boze dat wordt aangeduid met de diefstal, in zover dit als een dief de zetel in beslag
neemt waar eerder het goede was en bij verscheidenen in zover dit de goede en de ware
dingen die daar eerder waren wegneemt en aanwendt om de boze en de valse dingen te
bevestigen.
De Heer verwijdert dan, voor zoveel als dat mogelijk is, de goede en de ware dingen van de
kindsheid van die zetel en trekt ze terug naar de innerlijke dingen en legt ze in het innerlijk
natuurlijke neer tot nut.
Deze goede en ware dingen die zijn neergelegd in het innerlijk natuurlijke, worden in het
Woord aangeduid met de overblijfselen, nrs. 468, 530, 560, 561, 660, 661, 1050, 1738, 1906,
2284; maar indien het boze daar de goede en de ware dingen steelt en ze aanwendt om de
boze en de valse dingen te bevestigen, vooral indien het vanuit sluwheid gebeurt, dan verteert
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2183
het die overblijfselen, want dan vermengt het de boze dingen met de goede dingen en de valse
dingen met de ware dingen en wel dermate dat zij niet kunnen worden gescheiden en dan is
het met de mens gedaan.
Dat met de diefstal zulke dingen worden aangeduid kan vaststaan uit de toepassing alleen van
de diefstal op de dingen die van het geestelijk leven zijn; in het geestelijk leven zijn geen
andere schatten dan de erkentenissen van het goede en het ware en ook geen andere
bezittingen en erfenissen dan de gelukzaligheden van het leven die zijn vanuit de goede
dingen en de ware dingen daaruit; deze dingen stelen, is zoals eerder gezegd, diefstal in de
geestelijke zin.
Daarom wordt met diefstallen in het Woord niets anders in de innerlijke zin aangeduid, zoals
bij Zacharia: ‘Ik hief mijn ogen op en ik zag, toen, zie, een vliegende rol; voorts zei hij tot mij:
Dit is de vervloeking uitgaande over de aangezichten der ganse aarde, want eenieder die
steelt van hier, is zoals zij onschuldig; en eenieder die zweert, is zoals zij onschuldig; ik heb
haar uitgeworpen, dat zij binnentrede in het huis van de dief en in het huis desgenen die bij
Mijn Naam zweert voor de leugen; en zij zal vernachten in zijn huis en zij zal het verteren en
zijn houten en zijn stenen’, (Zacharia 5:1-4); het boze dat de overblijfselen van het goede
wegneemt, wordt aangeduid met hem die steelt en met het huis van de dief; en het valse dat de
overblijfselen van het ware wegneemt, wordt aangeduid met hem die zweert en met het huis
van hem die zweert; de aangezichten der ganse aarde staan voor de gehele Kerk; daarom zegt
hij dat die vervloeking het huis zal verteren en zijn houten en zijn stenen; het huis is het
natuurlijk gemoed of de mens ten aanzien van dat gemoed, nrs. 3128, 3538, 4973, 5023; de
houten zijn de goede dingen daar, nrs. 2784, 2812, 3820, 4943 en de stenen zijn de ware
dingen, nrs. 643, 1298, 3720.
De ontwijding en vandaar de wegneming van het goede en het ware wordt in de geestelijke
zin aangeduid met de daad van Achan, die van de aan de vervloeking prijsgegeven dingen een
toga van Sinear nam, 200 sikkels van zilver en een tong van goud en ze verborg onder de
aarde in het midden van zijn tent, waarom hij werd gestenigd en alle dingen werden verbrand,
waarover het volgende bij Jozua: ‘Jehovah tot Jozua: Israël heeft gezondigd; zij hebben
overtreden Mijn verbond dat Ik hun geboden had en zij hebben van het aan de vervloeking
prijsgegevene genomen, zij hebben gestolen, gelogen en zij hebben het gesteld onder hun
vaten’, (Jozua 7:11,21,25); met de aan de vervloeking prijsgegeven dingen werden de valse en
de boze dingen aangeduid die geenszins met de heilige dingen mochten worden vermengd: de
toga van Sinear, de sikkels van zilver en de tong van goud, zijn in de geestelijke zin soorten
van het valse; ze verbergen onder de aarde in het midden van de tent, betekende de
vermenging met de heilige dingen; dat de tent het heilige is, zie de nrs. 414, 1102, 1566, 2145,
2152, 3312, 4128, 4391, 4599.
Deze dingen werden daarmee aangeduid dat zij hebben gestolen, gelogen en ze onder hun
vaten gesteld; de vaten immers zijn de heilige ware dingen, nrs. 3068, 3079, 3316, 3318.
Bij Jeremia: ‘Ezaus uitgang zal Ik over hem brengen, de tijd dat Ik hem bezoeken zal; indien
er wijnlezers tot u kwamen, zouden zij niet nalezingen overlaten; indien dieven in de nacht,
zouden zij niet verderven zoveel hun genoeg ware, Ik zal Ezau ontbloten, Ik zal zijn verborgen
dingen onthullen en hij zal niet kunnen worden verborgen; zijn zaad is verwoest en zijn
broeders en zijn naburen en hij is niet’, (Jeremia 49:8-10); Ezau staat voor het boze van de
liefde van zich waaraan valse dingen zijn verbonden, nr. 3322; dat dat boze de overblijfselen
van het goede en ware verteert, wordt daarmee aangeduid dat de dieven in de nacht verderven
zoveel hun genoeg is en dat verwoest is zijn zaad, zijn broeders en zijn naburen en hij niet is;
zijn zaad staat voor de ware dingen die van het geloof vanuit de naastenliefde zijn, nrs. 1025,
1447, 1610, 1940, 2848, 3038, 3310, 3373; de broeders voor de goede dingen die van de
naastenliefde zijn, nrs. 367, 2508, 2524, 2360, 3160, 3303, 3459, 3815, 4121, 4191; de
naburen voor de aangebonden en verwante ware en goede dingen die daarvan zijn.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2184
Eender over Ezau bij Obadja: ‘Indien er dieven tot u komen, indien verstoorders bij nacht,
hoe zult gij afgesneden zijn; zullen zij niet stelen dat zij genoeg hebben; indien er wijnlezers
tot u komen, zullen zij niet druiventrossen overlaten’, (Obadja 5); de wijnlezers voor de valse
dingen die niet vanuit het boze zijn; door die valse dingen worden de door de Heer in het
innerlijk natuurlijke bij de mens neergelegde goede en ware dingen, dat wil zeggen, de
overblijfselen, niet verteerd, maar door de valse dingen vanuit de boze dingen, die de ware en
de goede dingen stelen en die eveneens gebruiken om door slinkse toevoegingen de boze en
de valse dingen te bevestigen.
Bij Joël: ‘Een groot, geweldig volk, zoals helden zullen zij lopen, zoals mannen des krijgs, zij
zullen de muur beklimmen en zij zullen voortgaan eenieder in zijn wegen; zij zullen in de stad
omlopen, zij zullen op de muur lopen, zij zullen in de huizen klimmen, zij zullen door de
vensters inkomen zoals een dief’, (Joël 2:7,9); het grote en geweldige volk voor de tegen de
ware dingen strijdende valse dingen, nrs. 1259, 1260; en omdat zij geweldig strijden bij het
vernietigen van de ware dingen, worden zij helden genoemd en zoals mannen des krijgs; de
stad waardoor zij, zoals er wordt gezegd, omlopen, staat voor de leerstellige dingen van het
ware, nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216; de huizen waarin zij zullen klimmen, voor de
goede dingen die zij vernietigen, nrs. 710, 1708, 2048, 2233, 3128, 3652, 3720, 4982; de
vensters waardoor zij zullen inkomen, voor de verstandelijke dingen en de redeneringen
daaruit, nrs. 655, 658, 3391; vandaar worden zij met een dief vergeleken, omdat zij de zetel in
beslag nemen waar tevoren de ware en de goede dingen waren.
Bij David: ‘Dewijl gij de tucht haat en Mijn woorden achter u verwerpt; indien gij een dief
ziet, zo loopt gij met hem en uw deel is met de echtbrekers; uw mond opent gij tot het boze en
met uw tong vlecht gij arglist’, (Psalm 50:17-19); waar over de goddeloze wordt gehandeld;
met de dief lopen, voor het ware van zich vervreemden door het valse.
In de Openbaring: ‘Zij hebben geen boete gedaan van hun doodslagen, noch van hun
bezweringen, noch van hun hoererijen, noch van hun dieverijen’, (Openbaring 9:21); de
doodslagen staan voor de boze dingen die de goede dingen vernietigen; de bezweringen voor
de valse dingen daaruit die de ware dingen vernietigen; de hoererijen voor de vervalste ware
dingen; de dieverijen voor de vandaar vervreemde goede dingen.
Bij Johannes: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden: die niet ingaat door de deur in de stal der
schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en een rover; maar die door de deur ingaat
is de herder der schapen.
Ik ben de deur; indien iemand door Mij zal zijn ingegaan, die zal gezaligd worden; en hij zal
ingaan en uitgaan en weide vinden; de dief komt niet dan opdat hij stele en slachte en
verderve’, (Johannes 10:1,2,8-10); de dief staat ook hier voor het boze van de verdienste,
want wie de Heer de dingen wegneemt die van Hem zijn en ze voor zich opeist, wordt een
dief genoemd; omdat dit boze de weg toesluit opdat niet het goede en het ware uit de Heer
invloeit, wordt daarvan gezegd slachten en verderven.
Iets eenders wordt in de Decaloog aangeduid met ‘gij zult niet stelen’, (Deuteronomium 5:19),
nr. 4174.
Hieruit kan vaststaan wat met de wetten ten aanzien van diefstallen, die in de Joodse Kerk
waren gegeven, in de geestelijk zin wordt aangeduid, zoals in, (Exodus 21:16; 22:1-4;
Deuteronomium 24:7); omdat immers alle wetten daar haar oorsprong aan de geestelijke
wereld ontleenden, stemmen zij overeen met de wetten van de orde die in de hemel zijn.
5136. Uit het land der Hebreeën; dat dit betekent van de Kerk, namelijk dat de hemelse
dingen door het boze zijn vervreemd, staat vast uit de betekenis van het land der Hebreeën,
namelijk de Kerk; het land der Hebreeën is hier het land Kanaän, want van daar werd Jozef
weggevoerd.
Dat met het land Kanaän in het Woord de Kerk wordt aangeduid, komt omdat daar vanaf de
oudste tijd de Kerk was geweest: eerst de Oudste Kerk, die vóór de vloed was, daarop de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2185
Oude Kerk, die na de vloed was, daarna de tweede Oude Kerk, die de Hebreeuwse werd
genoemd en tenslotte de Joodse Kerk; en opdat de Joodse Kerk daar zou worden ingesteld,
werd het Abraham bevolen zich vanuit Syrië daarheen te begeven en werd het hem daar
beloofd dat aan zijn nageslacht dat land tot erfenis zou worden gegeven.
Vandaar komt het dat met het land in het Woord de Kerk wordt aangeduid en met de algehele
aarde, zoals men hier en daar leest, de algehele Kerk en eveneens met de nieuwe hemel en de
nieuwe aarde de innerlijke en de uiterlijke nieuwe Kerk.
De oorzaak dat daar de Kerk vanaf de oudste tijd was voortgezet, was deze dat de mens van
de Oudste Kerk, die hemels was, zodanig was dat hij in alle en de afzonderlijke dingen die in
de wereld en op aarde zijn, het uitbeeldende zag van het rijk van de Heer; de objecten van de
wereld en van de aardbol waren voor hem de middelen om over de hemelse dingen te denken;
daarvan leidden alle uitbeeldende en aanduidende dingen, die daarna in de Oude Kerk bekend
waren, hun ontstaan af; zij werden immers verzameld door hen die worden verstaan onder
Henoch en tot nut van de nakomelingen bewaard, nrs. 519, 521, 2896.
Vandaar is het gebeurd dat de afzonderlijke plaatsen en eveneens de afzonderlijke bergen en
rivieren in het land Kanaän, waar de Oudsten woonden, uitbeeldend zijn geworden en
eveneens alle koninkrijken rondom; en omdat het Woord niet anders geschreven kon worden
dan door uitbeeldende en aanduidende dingen, ook van de plaatsen, werd ter wille van dat
einddoel de Kerk achtereenvolgens in het land Kanaän bewaard; maar na de Komst van de
Heer, werd zij naar elders overgebracht, omdat de uitbeeldende dingen toen werden
afgeschaft.
Hieruit blijkt dat met het land Kanaän, dat hier het land der Hebreeën wordt genoemd, de
Kerk wordt aangeduid.
Maar zie wat hierover eerder is aangevoerd, namelijk dat de Oudste Kerk die vóór de vloed
was, in het land Kanaän is geweest, nrs. 567, 3686, 4447, 4454; dat een deel van de Oude
Kerk die na de vloed was, daar is geweest, nrs. 3686, 4447; ook de tweede Oude Kerk, die de
Hebreeuwse wordt genoemd, nrs. 4516, 4517; dat het daarom aan Abram werd bevolen om
daarheen te gaan en het land werd aan zijn nakomelingen gegeven, nrs. 3686, 4447.
Dat daarom het land Kanaän het rijk van de Heer heeft uitgebeeld, nrs. 1607, 3038, 3481,
3705, 4240, 4447.
En dat het vandaar komt dat met het land in het Woord de Kerk wordt aangeduid, nrs. 566,
662, 1066, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 3355, 4447, 4535.
5137. En ook heb ik hier niet wat ook gedaan; dat dit de onschuld betekent, kan zonder
ontvouwing vaststaan, want niet iets van het boze doen is van de onschuld.
5138. Dat zij mij in de kuil hebben gezet; dat dit de verwerping onder de valse dingen
betekent, staat vast uit de betekenis van de kuil, namelijk het valse, nrs. 4728, 4744, 5038;
eerder is over het boze gehandeld, namelijk dat de hemelse dingen waren vervreemd door het
boze, nrs. 5134, 5135; hier wordt over het valse gehandeld; waar immers in het Woord over
het ene wordt gesproken, wordt ook over het andere gesproken, namelijk waar over het boze,
daar ook over het valse, omdat daar waar over het goede wordt gesproken, daar ook over het
ware wordt gesproken; de oorzaak daarvan is dat er een huwelijk zal zijn in de afzonderlijke
dingen van het Woord; het hemels huwelijk immers is het huwelijk van het goede en het ware,
maar het helse huwelijk is het huwelijk van het boze en het valse; waar immers het boze is,
daar is het valse; het valse bindt zich aan het boze, zoals een echtgenote aan haar echtgenoot;
en waar het goede is, daar is het ware, omdat het ware zich met het goede verbindt zoals de
echtgenote met haar echtgenoot; vandaar kan men vanuit het leven weten hoedanig het geloof
is, want het goede is van het leven en het ware is van het geloof en omgekeerd het boze en het
valse; dat er een huwelijk is in de afzonderlijke dingen van het Woord, zie de nrs. 683, 793,
801, 2173, 2516, 2712, 4138.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2186
5139. vers 16-19. En de vorst der bakkers zag dat hij het goede had uitgelegd en hij zei tot
Jozef: Ook ik, in mijn droom, en zie, drie getraliede manden op mijn hoofd.
En in de hoogste mand was van alle spijze van Farao, het werk van de bakker en een vogel
etende dezelve uit de mand van boven mijn hoofd.
En Jozef antwoordde en hij zei: Dit is de uitlegging ervan: de drie manden, drie dagen zijn
die. In nog drie dagen zal Farao uw hoofd opheffen van boven u en hij zal u ophangen op het
hout en de vogel zal uw vlees van boven u eten.
En de vorst der bakkers zag, betekent de bemerking van het aan het wilsdeel onderworpen
zinlijke; dat hij het goede had uitgelegd, betekent wat gebeuren zou; en hij zei tot Jozef,
betekent de doorvatting van het hemelse in het natuurlijke; ook ik, in mijn droom, betekent de
voorzegging; en zie, drie manden, betekent de opeenvolgende dingen van de dingen van de
wil; getralied op mijn hoofd, betekent zonder begrenzing ergens in het midden; en in de
hoogste mand, betekent het binnenste van het wilsdeel; was van alle spijze van Farao,
betekent vol van het hemels goede om het natuurlijke te voeden; het werk van de bakker,
betekent volgens elk nut van het zinlijke; en een vogel etende dezelve uit de mand van boven
mijn hoofd, betekent het valse vanuit het boze, dat het dat verteerde; en Jozef antwoordde en
hij zei, betekent de onthulling uit de doorvatting uit het hemelse in het natuurlijke; dit is de
uitlegging ervan, betekent wat het in zich had; de drie manden, betekent de opeenvolgende
dingen van de dingen van de wil; drie dagen zijn die, betekent tot aan het laatste; in nog drie
dagen, betekent wat in het laatste is; zal Farao uw hoofd opheffen van boven u, betekent wat
besloten is vanuit dat wat is voorzien; en hij zal u ophangen op het hout, betekent de
verwerping en de verdoemenis; en de vogel zal uw vlees van boven u eten, betekent dat het
valse van het boze de dingen die van die zinlijke dingen zijn, zal verteren.
5140. En de vorst der bakkers zag; dat dit de bemerking betekent van het aan het wilsdeel
onderworpen zinlijke, staat vast uit de betekenis van zien, namelijk verstaan en bemerken,
waarover de nrs. 2150, 2807, 3764, 4723; en uit de betekenis van de vorst der bakkers,
namelijk in het algemeen het aan het wilsdeel onderworpen zinlijke, dus die zinlijke dingen,
waarover de nrs. 5078, 5082.
5141. Dat hij het goede had uitgelegd; dat dit betekent wat gebeuren zou, staat vast uit de
betekenis van uitleggen, namelijk wat het in zich had of wat daarin zou zijn, waarover eerder
in de nrs. 5093, 5105, 5107, 5121, en dus eveneens wat gebeuren zou; dat het goed zou
uitvallen, is de bemerking vanuit het zinlijke, welke bemerking naar verhouding duister is; er
bestaat daadwerkelijk een bemerking vanuit het zinlijke of het uiterlijk natuurlijke en een
bemerking vanuit het innerlijk natuurlijke en een bemerking vanuit het redelijke; wanneer
immers de mens in een innerlijk denken is vanuit de aandoening en het gemoed afleidt van de
zinlijke dingen en van het lichaam, dan is hij in de redelijke bemerking; dan rusten immers de
dingen die beneden zijn of die van de uiterlijke mens zijn en dan is de mens bijna in zijn
geest.
Wanneer de mens echter in het uiterlijke denken is, vanuit oorzaken die in de wereld ontstaan,
dan is zijn bemerking vanuit het innerlijk natuurlijke; het redelijke vloeit weliswaar in, maar
niet met enig leven van de aandoening; maar wanneer de mens in wellusten is en in de
verkwikkelijke dingen van de liefde van de wereld en eveneens van de liefde van zich, dan is
de bemerking vanuit het zinlijke; dan is zijn leven in de uiterlijke dingen of in het lichaam en
dan laat hij uit de innerlijke dingen niet méér toe dan zoveel als het de uitbarstingen in
oneerbare en onwelvoeglijke dingen kan matigen; maar hoe uiterlijker de bemerking is, des te
duisterder is zij, want de uiterlijke dingen zijn naar verhouding algemeen; ontelbare innerlijke
dingen immers verschijnen in het uiterlijke als één.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2187
5142. En hij zei tot Jozef; dat dit de doorvatting van het hemelse in het natuurlijke betekent,
staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk het
doorvatten, waarover meermalen eerder; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse
in het natuurlijke, nrs. 5086, 5087, 5106.
5143. Ook ik, in mijn droom; dat dit de voorzegging betekent, staat vast uit de betekenis van
de droom, namelijk de voorzegging over de afloop, waarover de nrs. 5092, 5104, 5112.
5144. En zie drie manden; dat dit de opeenvolgende dingen van de dingen van de wil
betekent, staat vast uit de betekenis van drie, namelijk het volledige en het continue tot aan
het einde, nrs. 2788, 4495, 5114, 5122; dus het opeenvolgende; en uit de betekenis van de
manden, namelijk de dingen van de wil.
Dat de manden de dingen van de wil zijn, komt omdat het vaten zijn die spijzen bevatten en
omdat de spijzen de hemelse en de geestelijke goede dingen betekenen en deze zijn van de
wil; al het goede immers behoort tot de wil en al het ware tot het verstand; zodra iets uit de
wil voortgaat, wordt het als het goede doorvat.
In het voorafgaande is gehandeld over het aan het verstandelijke deel onderworpen zinlijke,
dat werd uitgebeeld door de schenker; hier nu wordt gehandeld over het aan het wilsdeel
onderworpen zinlijke, dat wordt uitgebeeld door de bakker, nrs. 5077, 5078, 5082.
Het opeenvolgende of het continue van de verstandelijke dingen is uitgebeeld door de
wijnstok, de drie scheuten, de bloesems, trossen, druiven en tenslotte het ware, dat van het
verstandelijke is, door de beker. Nr. 5120.
Het opeenvolgende echter van de dingen van de wil wordt uitgebeeld door de drie manden op
het hoofd, waar in de hoogste mand alle spijs van Farao is, en dat het werk van de bakker was.
Onder het opeenvolgende van de dingen van de wil wordt verstaan het opeenvolgende uit de
binnenste dingen bij de mens tot aan het buitenste van hem, waarin het zinlijke is; er zijn
immers sporten als van een ladder van de binnenste tot de buitenste dingen, nr. 5114; in het
binnenste vloeit het goede uit de Heer in en dit door het redelijke in het innerlijk natuurlijke
en daaruit in het uiterlijk natuurlijke of het zinlijke, op onderscheiden wijze, als het ware
langs de sporten van een ladder en in elke graad wordt het gekwalificeerd volgens de
opneming; maar hoe het verder met deze invloeiing en met het opeenvolgende ervan is
gesteld, zal gezegd worden in wat volgt.
De manden of korven betekenen ook elders in het Woord de dingen van de wil, voor zover
daar de goede dingen zijn, zoals bij Jeremia: ‘Jehovah toonde mij, toen ziet, twee korven
vijgen, nedergezet voor de tempel van Jehovah; in de ene korf zeer goede vijgen, zoals de
vijgen van de eerstelingendragende; maar in de andere korf zeer boze vijgen, die vanwege de
boosheid niet konden worden gegeten’, (Jeremia 24:1-3); hier staat voor de korf in de
oorspronkelijke taal een ander woord, dat het wilsdeel in het natuurlijke betekent; de vijgen
die in de ene korf waren zijn de goede natuurlijke dingen, die echter in de andere korf waren,
zijn de boze natuurlijke dingen.
Bij Mozes: ‘Wanneer gij zult gekomen zijn in het land dat u Jehovah, uw God zal geven, zo
zult gij nemen van de eerstelingen van alle vrucht des lands die gij zult aanvoeren van uw
land; en gij zult ze in een kabas leggen en gij zult gaan tot de plaats die Jehovah zal hebben
verkoren; dan zal de priester de kabas uit uw hand nemen en dezelve stellen vóór het altaar
van Jehovah, uw God’, (Deuteronomium 26:1-4); voor de kabas [mand] staat ook een ander
woord, dat het nieuwe wilsdeel in het verstandsdeel betekent; de eerstelingen van de vrucht
van het land zijn de goede dingen daaruit.
Bij dezelfde: ‘Om te heiligen Aharon en zijn zonen, zou Mozes nemen brood van ongezuurde
dingen en koeken van ongezuurde dingen, met olie gemengd en vladen van ongezuurde
dingen, gezalfd met olie, van meelbloem van tarwe zou hij die maken; en het leggen op één
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2188
mand en ze doen naderen in de mand; Aharon en zijn zonen zullen het vlees van de ram en het
brood in de mand eten aan de ingang van de tent der samenkomst’, (Exodus 29:2,3,32)
De mand wordt daar met hetzelfde woord als de mand in dit hoofdstuk uitgedrukt en het
betekent het wilsdeel waarin de goede dingen zijn die worden aangeduid met: brood, koeken,
olie, vladen, meelbloem, tarwe; onder het wilsdeel wordt het bevattende verstaan, want de
goede dingen vloeien uit de Heer in de innerlijke vormen van de mens in, zoals in hun vaten
en deze vormen, indien die gerangschikt zijn tot de opneming, zijn de manden, waarin die
goede dingen zijn.
Bij dezelfde: ‘Wanneer een Nazireeër zal worden ingewijd, zal hij nemen een mand van
ongezuurde dingen uit meelbloem, koeken met olie gemengd en vladen van ongezuurde
dingen, met olie gezalfd, met hun spijsoffer en hun drankoffers; ook een ram zal hij
slachtoffer maken van de vrede-offeringen aan Jehovah, behalve de mand van ongezuurde
dingen; en de priester zal nemen het gekookte schouderstuk van de ram en één ongezuurde
koek uit de mand en één ongezuurde vlade en geven op de hand van de Nazireeër en ze
bewegen met beweging voor Jehovah’, (Numeri 6:15,17,19); ook daar staat de mand voor het
wilsdeel als het bevattende; de koeken, de vladen, de olie, het spijsoffer, het gekookte
schouderstuk van de ram, zijn de hemelse goede dingen die werden uitgebeeld; de Nazireeër
immers beeldde de hemelse mens uit, nr. 3301.
In die tijd werden eendere dingen die tot de eredienst behoorden, gedragen in manden of
kabassen, zoals ook het geitenbokje door Gideon, dat hij uitleidde tot de engel onder de eik,
(Richteren 6:19) en wel met als oorzaak hiervan dat de manden en de kabassen uitbeeldden de
dingen die bevatten en de dingen die daarin waren, de dingen die bevat worden.
5145. Getralied op mijn hoofd; dat dit betekent zonder begrenzing, ergens in het midden, staat
vast uit de betekenis van getralied, namelijk open van het hoogste tot het laagste, dus niet
gesloten, dus zonder begrenzing ergens in het midden; en uit de betekenis van het hoofd,
namelijk de innerlijke dingen, voornamelijk die van de wil; in het hoofd immers zijn alle
substanties en vormen in de beginselen, waarom alle gewaarwordingen daarheen streven en
daar postvatten en daaruit alle daden neerdalen en zich afleiden; dat de vermogens van het
gemoed daar zijn, namelijk die, die van het verstand en van de wil zijn, is duidelijk; daarom
worden met het hoofd de innerlijke dingen aangeduid; die manden beeldden de dingen uit die
in het hoofd zijn.
Hier nu wordt gehandeld over de aan de wil onderworpen zinlijke dingen en met de getraliede
manden op het hoofd wordt aangeduid dat de innerlijke dingen zonder begrenzing ergens in
het midden waren, waarom ook die zinlijke dingen werden verworpen en verdoemd, zoals
volgt.
Maar het moet worden gezegd wat er wordt verstaan onder ‘zonder begrenzing ergens in het
midden’.
De innerlijke dingen bij de mens zijn onderscheiden in graden en in iedere graad zijn zij
begrensd en door de begrenzing gescheiden van de lagere graad en dus zo van het binnenste
tot het buitenste; de eerste graad maakt het innerlijk redelijke uit; hierin zijn de hemelse
engelen, of hierin is de binnenste of de derde hemel; de tweede graad maakt het uiterlijk
redelijke; hierin zijn de geestelijke engelen of hierin is de middelste of tweede hemel; de
derde graad maakt het innerlijk natuurlijke; hierin zijn de goede geesten, of is de laatste of de
eerste hemel; de vierde graad maakt het uiterlijk natuurlijke of het zinlijke; hierin is de mens;
deze graden zijn bij de mens ten strengste onderscheiden.
Vandaar komt het dat de mens ten aanzien van de innerlijke dingen, indien hij in het goede
leeft, de hemel is in kleinste vorm of dat zijn innerlijke dingen met de drie hemelen
overeenstemmen; en vandaar komt het dat de mens na de dood, indien hij het leven van de
naastenliefde en van de liefde heeft geleefd, tot in de derde hemel kan worden overgebracht.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2189
Maar opdat hij zodanig zal zijn, is het nodig dat alle graden bij hem goed begrensd zijn en dus
zo door de begrenzingen onderling onderscheiden; en wanneer zij begrensd zijn of door de
begrenzingen onderscheiden, dan is elke graad een vlak waarin het goede dat uit de Heer
invloeit, rust en waar het wordt opgenomen; zonder die begrenzingen als vlakken wordt het
goede niet opgenomen, maar vloeit door zoals door een zeef of zoals door een getraliede
mand, tot aan het zinlijke toe; en daar wordt het, omdat het onderweg zonder enige richting is,
verkeerd in het vuile, dat aan degenen die daarin zijn, als het goede verschijnt, namelijk in de
verkwikkingen van de liefde van zich en van de wereld en dus in de verkwikkingen van haat,
wraak, wreedheid, echtbreuk, en gierigheid of in het louter wellustige en weelderige; dit
gebeurt indien de dingen van de wil bij de mens zonder begrenzing zijn ergens in het midden
of indien zij getralied zijn.
Of er begrenzingen en vandaar vlakken zijn, kan men ook weten; de doorvattingen van het
goede en het ware en de gewetens, wijzen dit aan.
Bij hen die de doorvattingen van het goede en ware hebben, zoals de hemelse engelen, zijn de
begrenzingen van de eerste graad tot de laatste; zonder de begrenzingen van de afzonderlijke
graden kunnen zodanige doorvattingen niet bestaan; ten aanzien van die doorvattingen, zie de
nrs. 125, 202, 495, 503, 511, 536, 597, 607, 784, 865, 895, 1121, 1383, 1384, 1387, 1919,
2144, 2145, 2171, 2831.
Bij hen die het geweten hebben, zoals de geestelijke engelen, zijn ook begrenzingen, maar uit
de tweede graad of uit de derde tot de laatste; de eerste graad is voor hen gesloten; uit de
tweede graad of de derde, wordt er gezegd, omdat het geweten tweevoudig is: innerlijk en
uiterlijk; het innerlijk geweten is dat van het geestelijk goede en ware; het uiterlijk geweten is
dat van het gerechte en het billijke; het geweten zelf is het innerlijk vlak waarin de invloeiing
van het Goddelijk Goede wordt begrensd.
Maar zij die geen geweten hebben, hebben niet enig innerlijk vlak dat de invloeiing opneemt;
het goede bij hen, vloeit door tot aan het uiterlijk natuurlijke of het zinlijk natuurlijke en daar
wordt het, zoals gezegd, verkeerd in verkwikkelijke vuile dingen.
Soms verschijnt aan dezen een smart alsof die van het geweten was, maar het is niet het
geweten, het is de smart vanwege de beroving van hun verkwikkingen, zoals van: eer, gewin,
faam, leven, wellust, vriendschap met soortgelijken; en dit komt daarvandaan dat de
begrenzingen in zulke verkwikkingen zijn.
Hieruit kan vaststaan wat er in de geestelijke zin wordt aangeduid met de getraliede manden.
In het andere leven vooral wordt onderkend of de dingen van de wil bij de mens begrensd dan
wel niet begrensd zijn geweest; bij wie zij begrensd zijn geweest, is de ijver voor het
geestelijk goede en ware of voor het gerechte en het billijke; die immers hebben het goede
gedaan ter wille van het goede of ter wille van het ware en zij hebben gerecht gehandeld ter
wille van het gerechte of het billijke, en niet ter wille van het gewin, de eer en eendere dingen.
Al diegenen bij wie de innerlijke dingen van de wil begrensd zijn geweest, worden tot de
hemel geheven, want het invloeiende Goddelijke kan hen leiden; maar al diegenen bij wie de
innerlijke dingen van de wil niet begrensd zijn geweest, begeven zich naar de hel, want het
Goddelijke vloeit erdoorheen en wordt verkeerd in het helse, zoals wanneer de warmte van de
zon valt in afschuwelijke uitwerpselen, waarvandaan een zware stank is.
Dus worden al diegenen die een geweten hebben gehad, gezaligd, maar kunnen zij die geen
geweten hebben gehad niet worden gezaligd.
Van de dingen van de wil wordt dan gezegd dat zij getralied zijn of niet begrensd, wanneer er
geen aandoeningen van het goede en ware is of van het gerechte en het billijke, maar wanneer
deze naar verhouding voor gering of voor waardeloos worden gehouden of alleen op prijs
worden gesteld ten einde er winst of eer mee te behalen.
Het zijn de aandoeningen die begrenzen en die sluiten, waarom zij ook banden worden
genoemd; de aandoeningen van het goede en het ware de innerlijke banden en de
aandoeningen van het boze en het valse de uiterlijke banden, nr. 3835; indien niet de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2190
aandoeningen van het boze en het valse banden waren, zou de mens waanzinnig zijn, nr.
4217; waanzinnigheden immers zijn niets anders dan het wegnemen van zulke banden; dus
zijn er geen begrenzingen in hen; maar omdat dezen geen innerlijke banden hebben, zijn zij
daarom waanzinnig van binnen ten aanzien van hun denken en aandoeningen, terwijl de
uiterlijke banden, namelijk de aandoeningen van: gewin, eer, de roem en vandaar de vrees
voor de wet en het verlies van het leven, ze regelen, opdat ze niet uitbreken.
Dit werd in de Joodse Kerk daarmee uitgebeeld dat ‘in het huis van een dode alle open vat
waarop niet als deksel een doekje was, onrein was’, (Numeri 19:15).
Eendere dingen worden ook aangeduid met ‘de werken vol gaatjes’, bij Jesaja: ‘Blozen zullen
diegenen die zijdeachtig linnen maken, en zij die werken vol gaatjes weven; en zijn
fundamenten zullen worden verbrijzeld, allen die tot loon maken poelen der ziel’, (Jesaja
19:9,10); en met de gaten bij Ezechiël: ‘De geest bracht de profeet binnen tot de deur van de
voorhof, waar hij zag en ziet, er was één gat in de wand; en hij zei tot hem: Kom, doorboor de
wand; hij doorboorde dus de wand, en ziet één ingang.
Toen zei hij tot hem: Ga in, en zie de gruwelen die zij hier doen; toen trad hij binnen en hij
zag, ziet, alle beeltenis van het kruipende dier en van het beest, een gruwel en alle afgoden
van het huis Israëls, afgeschilderd op de wand rondom’, en vervolg, (Ezechiël 8:7-10).
5146. En in de hoogste mand; dat dit het binnenste van het wilsdeel betekent, staat vast uit de
betekenis van de mand, namelijk het wilsdeel, waarover nr. 5144; en uit de betekenis van het
hoogste, namelijk het binnenste, nrs. 2148, 3084, 4599.
Dat het hoogste het binnenste is, komt omdat de innerlijke dingen bij de mens, die in de
ruimte is, als hogere dingen verschijnen en de uiterlijke als lagere dingen; maar wanneer de
ruimtelijke voorstelling wordt afgelegd, zoals dat in de hemel plaatsvindt en eveneens in het
innerlijk denken van de mens, wordt de idee van het hoge en van het diepe afgelegd; want het
hoge en het diepe is uit de idee van de ruimte; ja zelfs is er in de innerlijke hemel ook geen
idee van innerlijke en uiterlijke dingen, omdat aan dat idee ook iets van ruimte kleeft, maar er
is de idee van een volmaakter en een onvolmaakter staat; de innerlijke dingen immers zijn in
een volmaakter staat dan de uiterlijke, omdat de innerlijke het Goddelijke meer nabij zijn en
de uiterlijke meer daarvan verwijderd; dit is de oorzaak dat het hoogste het binnenste
betekent.
Niettemin kan niemand vatten wat het innerlijke in verhouding tot het uiterlijke is, tenzij hij
weet hoe het is gesteld met de graden, nrs. 3691, 4154, 5114, 5145.
De mens heeft over het innerlijke en vandaar over het meer volmaakte geen andere opvatting
dan een zodanige als van het meer zuivere in een aanhoudende afneming; maar het meer
zuivere en het grovere komen voor in een en dezelfde graad, zowel volgens de uitbreiding en
de samenpersing, als volgens de bepalingen en eveneens volgens de invoegingen van
homogene of van heterogene dingen.
Omdat de idee over de innerlijke dingen van de mens zodanig is, kan men het geenszins
anders vatten dan dat de uiterlijke dingen aanhoudend met de innerlijke samenhangen en zo
geheel en al als één handelen.
Maar indien men zich een echt idee over de graden vormt, kan men vatten hoe de innerlijke
en de uiterlijke dingen onderling onderscheiden zijn en dat zij zodanig onderscheiden zijn dat
de innerlijke dingen kunnen ontstaan en bestaan zonder de uiterlijke, de uiterlijke echter
geenszins zonder de innerlijke; verder kan men inzien, hoe het is gesteld met de
overeenstemming van de innerlijke dingen in de uiterlijke en ook hoe de uiterlijke de
innerlijke dingen kunnen uitbeelden.
Dit is de oorzaak dat de geleerden alleen maar hypothetisch over het verkeer van ziel en
lichaam uiteenzettingen kunnen geven, ja zelfs ook dat verscheidenen van hen geloven dat in
het lichaam het leven is en zo dat zij bij het sterven van het lichaam ook ten aanzien van de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2191
innerlijke dingen zullen sterven vanwege de samenhang; terwijl het toch alleen de uiterlijke
graad is die sterft, terwijl dan de innerlijke overblijft en leeft.
5147. Van alle spijze van Farao; dat dit betekent vol van het hemels goede om het natuurlijke
te voeden, staat vast uit de betekenis van de spijs, namelijk het hemels goede, waarover
hierna; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het innerlijk natuurlijke, waarover de nrs.
5080, 5095 en eveneens het natuurlijke in het algemeen, want het innerlijk en het uiterlijk
natuurlijke maken één wanneer zij overeenstemmen; en omdat de spijs is voor de voeding,
wordt met ‘van alle spijze van Farao’ aangeduid, vol van het hemels goede om het natuurlijke
te voeden.
Er wordt gezegd dat die spijs in de hoogste mand was en daarmee wordt aangeduid dat het
binnenste van het wilsdeel vol was van het hemels goede; het goede uit de Heer vloeit immers
in door het binnenste van de mens en van daar door de graden zoals langs de sporten van een
ladder tot de uiterlijke dingen; het binnenste immers is naar verhouding in de volmaaktste
staat, daardoor kan het het goede uit de Heer rechtstreeks opnemen; maar de lagere dingen
niet op die wijze.
Indien de lagere dingen het goede uit de Heer rechtstreeks opnamen, zouden zij dat of
verduisteren of verdraaien, want zij zijn in verhouding onvolmaakter.
Wat de invloeiing van het hemels goede uit de Heer en de opneming ervan betreft, moet men
weten dat het wilsdeel van de mens het goede opneemt en zijn verstandsdeel het ware
opneemt en dat het verstandelijke geenszins het ware zo kan opnemen dat het daaraan wordt
toegeëigend, tenzij tegelijk het wilsdeel het goede opneemt, dus eveneens omgekeerd; het ene
immers vloeit zo in het andere in en schikt het andere om op te nemen.
De verstandelijke dingen kunnen worden vergeleken met de vormen die aanhoudend
gevarieerd worden en de dingen van de wil met de harmonieën die vanuit de variatie
voortkomen; bijgevolg kunnen de ware dingen worden vergeleken met de variaties en de
goede dingen met de verkwikkingen daaruit.
En omdat het met de ware en de goede dingen bij uitstek eveneens zo is gesteld, kan het
vaststaan dat het ene niet zonder het andere kan bestaan en verder dat het ene alleen door het
andere kan worden voortgebracht.
Dat de spijs het hemels goede betekent, komt omdat de spijzen van de engelen niet iets anders
zijn dan de goede dingen van de liefde en van de naastenliefde; hierdoor worden zij niet
alleen levend gemaakt, maar ook verkwikt; die goede dingen met de daad of de uitoefeningen
ervan vooral, strekken hun tot verkwikking; het zijn immers hun verlangens; dat de
verlangens die daadwerkelijk in vervulling gaan tot verkwikking en tot het leven strekken, is
bekend.
Dat zulke dingen de geest van de mens tot voedsel strekken, terwijl de stoffelijke spijzen zijn
lichaam tot voedsel strekken, kan ook hieruit vaststaan dat spijzen zonder verkwikking slechts
weinig nut hebben, maar dat zij samen met de verkwikkingen voeden.
Het zijn de verkwikkingen die de gangen of kanalen openen die het voedsel opnemen en in
het bloed voeren; de onverkwikkelijke dingen echter sluiten ze.
Die verkwikkelijke dingen zijn bij de engelen de goede dingen van de liefde en van de
naastenliefde en dat deze de geestelijke spijzen zijn, die met de aardse spijzen
overeenstemmen, kan men daaruit opmaken.
Zoals de spijzen de goede dingen zijn, zo zijn de dranken de ware dingen.
In het Woord worden op vele plaatsen de spijzen genoemd; wie de innerlijke zin niet kent,
kan niet anders weten dan dat daar de gewone spijzen worden verstaan, maar het zijn de
geestelijke spijzen; zoals bij Jeremia: ‘Al het volk, zij zuchten, brood zoekende; zij hebben hun
gewenste dingen gegeven voor spijs om de ziel te verkwikken’, (Klaagliederen 1:11).
Bij Jesaja: ‘O alle gij dorstigen, gaat tot de wateren en wie geen zilver heeft, gaat, koopt en
eet en gaat, koopt zonder zilver en zonder prijs, wijn en melk’, (Jesaja 55:1).
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2192
Bij Joël: ‘De dag van Jehovah is nabij en zal zoals een verwoesting komen van de
Bliksemende; is niet de spijze voor onze ogen afgesneden, van het huis onzes Gods de
blijdschap en de vreugde; de granen zijn onder hun kluiten verrot, de schuren zijn verwoest,
de korenschuren zijn vernietigd, omdat het koren is uitgedroogd’, (Joël 1:15-17).
Bij David: ‘Onze schuren zijn vol, uitgevende van spijs tot spijs, onze kudden van kleinvee zijn
bij duizenden en bij tienduizenden in onze straten; geen geschreeuw in onze wijken; gezegend
het volk, waarmee het zo gaat’, (Psalm 144:13-15).
Bij dezelfde: ‘Alle dingen wachten op U, dat Gij hun spijze geeft te zijner tijd; Gij geeft hun,
zij verzamelen; Gij opent Uw hand, zij worden met het goede verzadigd’, (Psalm 104:27,28);
op deze plaatsen wordt in de innerlijke zin de hemelse en de geestelijke spijs verstaan, terwijl
in de letterlijke zin de stoffelijke spijs wordt verstaan.
Hieruit blijkt hoe de innerlijke en de uiterlijke dingen van het Woord of de dingen die daarin
van de geest en die van de letter zijn, met elkaar overeenstemmen, zodat, terwijl de mens die
dingen volgens de zin van de letter verstaat, de engelen bij hem deze zelfde dingen volgens de
geestelijke zin verstaan.
Het Woord is zo geschreven dat het niet slechts het menselijk geslacht maar ook de hemel van
dienst is, daarom zijn alle woorden daar aanduidend voor de hemelse dingen en alle dingen
daarvoor uitbeeldend en wel tot op de kleinste jota.
Dat de spijs in de geestelijke zin het goede is, leert de Heer ook klaarblijkend bij Johannes:
‘Werkt de spijs, niet die welke vergaat, maar de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, die de
Zoon des mensen ulieden zal geven’, (Johannes 6:27).
Bij dezelfde: ‘Mijn vlees is waarlijk spijs en Mijn bloed is waarlijk drank’, (Johannes 6:55);
het vlees is het Goddelijk Goede, nr. 3813 en het bloed is het Goddelijk Ware, nr. 4735.
Bij dezelfde: ‘Jezus zei tot de discipelen: Ik heb een spijze om te eten die gij niet weet; de
discipelen zeiden tot elkaar: Heeft Hem iemand te eten gebracht; Jezus zegt tot hen: Mijn
spijze is dat Ik doe de wil van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng’, (Johannes
4:32-34); de wil van de Vader doen en Zijn werk volbrengen, is het Goddelijk Goede
daadwerkelijk of in de uitvoering, wat zoals eerder is gezegd, in de echte zin de spijs is.
5148. Het werk van de bakker; dat dit betekent volgens alle nut van het zinlijke, staat vast uit
de betekenis van het werk, namelijk volgens alle nut, waarover hierna; en uit de betekenis van
de bakker, namelijk het aan het wilsdeel onderworpen zinlijke, waarover de nrs. 5078, 50-82;
dat het werk het nut is, komt omdat daarvan gesproken wordt met betrekking tot de wil, of tot
het aan het wilsdeel onderworpen zinlijke; al wat door dit plaatsvindt en een werk kan worden
genoemd, moet een nut zijn; ook zijn alle werken van de naastenliefde niets anders, want de
werken van de naastenliefde zijn de werken vanuit de wil, die nutten zijn.
5149. En een vogel etende uit de mand van boven mijn hoofd; dat dit het valse uit het boze
betekent, dat het verteerde, staat vast uit de betekenis van de vogel, namelijk de verstandelijke
dingen en eveneens de gedachten en dus de dingen die daaruit zijn, namelijk in de echte zin
de ware dingen van elk geslacht en in de tegenovergestelde zin de valse dingen, zie de nrs. 40,
745, 776, 778, 866, 988, 3219; uit de betekenis van eten, namelijk verteren; het woord eten
duidt ook in de oorspronkelijke taal verteren aan; en uit de betekenis van de mand, namelijk
dingen van de wil, waarover de nrs. 5144, 5146, hier het boze vanuit de wil, omdat de mand
getralied was, nr. 5145; daaruit volgt dat met de vogel etende uit de mand van boven het
hoofd, het valse vanuit het boze wordt aangeduid, dat dit het verteerde.
Het valse is van tweeërlei oorsprong, namelijk het valse van de leer en het valse van het boze.
Het valse van de leer verteert de goede dingen niet, want de mens kan in het valse van de leer
zijn en toch in het goede; vandaar komt het dat mensen van elke leer gezaligd worden, ook de
heidenen; maar het is het valse van het boze dat de goede dingen verteert; het boze zelf is
tegenovergesteld aan het goede, maar op zichzelf verteert het de goede dingen niet, maar door
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2193
het valse; want het valse bestrijdt de ware dingen die van het goede zijn; immers, de ware
dingen zijn als het ware de bolwerken, waarbinnen het goede is.
Door het valse worden de bolwerken bestormd en wanneer deze eenmaal zijn bestormd, wordt
het goede ten ondergang gedoemd.
Wie niet weet dat vogels de verstandelijke dingen betekenen, kan niet anders weten dan dat
daar waar in het Woord vogels worden genoemd, het of vogels zijn die worden bedoeld of dat
er met vogels zulke vergelijkingen worden gemaakt als in de gewone spreektaal.
Dat vogels dingen zijn die van het verstand zijn, zoals denken, ideeën, redeneringen,
beginselen, dus de ware en de valse dingen, kan niemand weten dan vanuit de innerlijke zin;
zoals bij Lukas: ‘Het Koninkrijk Gods is gelijk aan een mosterdzaad dat een mens het
nemende in zijn tuin geworpen heeft; en het wies op en het werd tot een grote boom, zodat de
vogelen des hemels woonden in zijn takken’, (Lukas 13:19); de vogel des hemels daar voor de
ware dingen.
Bij Ezechiël: ‘Hij zal opschieten tot een grootse ceder en onder hem zullen wonen alle vogel
van elke vleugel, in de schaduw van zijn takken zullen zij wonen’, (Ezechiël 17:23); de vogel
van elke vleugel voor de ware dingen van elk geslacht.
Bij dezelfde: ‘Aschur was een ceder in de Libanon; in zijn takken nestelden alle vogelen der
hemelen en onder zijn takken baarden zij, alle beest des velds en in zijn schaduw woonden
alle grote natiën’, (Ezechiël 31:6); de vogelen der hemelen eender voor de ware dingen.
Bij dezelfde: ‘Op zijn ruïne zullen zij wonen, alle vogel der hemelen, en onder zijn takken
zullen zij zijn, alle wilde dier des velds’, (Ezechiël 31:13), de vogel der hemelen voor de valse
dingen.
Bij Daniël: ‘Nebukadnezar zag in een droom, zie, een boom in het midden der aarde; onder
hem had het beest des velds schaduw en in zijn takken woonden de vogelen des hemels’,
(Daniël 4:10,12,14,21); de vogelen des hemels ook daar voor de valse dingen.
Bij Jeremia: ‘Ik zag en zie, geen mens en alle vogel des hemels, zij waren weggevlogen’,
(Jeremia 4:25); geen mens voor geen goede, nr. 4287; de vogelen des hemels die waren
weggevlogen voor de ware dingen, namelijk dat zij waren verstrooid.
Bij dezelfde: ‘Van de vogel der hemelen aan tot het beest toe, zij zijn weggevlogen, zij zijn
heengegaan’, (Jeremia 9:10) eender.
Bij Mattheüs: ‘Een zaaier ging uit om te zaaien en sommige zaden vielen op de harde weg en
de vogelen kwamen en aten ze’, (Mattheüs 13:3,4); daar staan de vogelen des hemels voor de
redeneringen en eveneens voor de valse dingen; eender op tal van andere plaatsen,
5150. En Jozef antwoordde en hij zei; dat dit de onthulling betekent uit de doorvatting uit het
hemelse in het natuurlijke, staat vast uit de betekenis van antwoorden en zeggen, namelijk de
onthulling vanuit de doorvatting, nr. 5121; en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het
hemelse in het natuurlijke, waarover de nrs. 5086, 5087, 5106; dat Jozef hier het hemelse in
het natuurlijke is, komt omdat over het natuurlijke wordt gehandeld.
Met het hemelse en het geestelijke is het als volgt gesteld: het hemelse zelf en het geestelijke
zelf, dat in de hemel invloeit uit het Goddelijke van de Heer, woont voornamelijk in het
innerlijk redelijke; daar immers zijn de vormen volmaakter en aan de opneming aangepast,
toch vloeit het hemelse en het geestelijke uit het Goddelijke van de Heer ook in het uiterlijk
redelijke in en eveneens in het natuurlijke en dit zowel indirect als rechtstreeks: indirect door
het innerlijk redelijke en rechtstreeks uit het Goddelijke Zelf van de Heer.
Wat rechtstreeks invloeit, schikt en wat indirect invloeit wordt geschikt; dus in het uiterlijk
redelijke en dus zo in het natuurlijke.
Daaruit kan vaststaan wat het hemelse in het natuurlijke is.
Het hemelse is uit het Goddelijk Goede en het geestelijke is uit het Goddelijk Ware, beide uit
de Heer; en wanneer deze in het redelijke zijn, worden zij het hemelse en het geestelijke in het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2194
redelijke genoemd en wanneer zij in het natuurlijke zijn, worden zij het hemelse en het
geestelijke in het natuurlijke genoemd.
Onder het redelijke en het natuurlijke wordt de mens zelf verstaan in zover hij gevormd is om
het hemelse en het geestelijke op te nemen; maar onder het redelijke wordt zijn innerlijke
verstaan en onder het natuurlijke zijn uiterlijke; door de invloeiing en volgens de opneming
wordt de mens hemels of geestelijk genoemd: hemels indien het Goddelijk Goede van de
Heer wordt opgenomen in het wilsdeel, geestelijk indien het wordt opgenomen in het
verstandsdeel.
5151. Dit is de uitlegging ervan; dat dit betekent wat het in zich had, staat vast uit de
betekenis van de uitlegging, namelijk wat het in zich heeft of wat daarin is, waarover de nrs.
5093, 5105, 5107.
5152. De drie manden; dat dit de opeenvolgende dingen van de dingen van de wil betekent,
staat vast uit de betekenis van de drie manden, namelijk de opeenvolgende dingen van de wil,
nr. 5144.
5153. Drie dagen zijn die; dat dit betekent, tot aan het laatste, staat vast uit de betekenis van
drie, namelijk één periode en het continue ervan van het begin tot het einde, dus tot aan het
laatste, nrs. 2788, 4495, 5122.
5154. In nog drie dagen; dat dit betekent wat in het laatste is, staat vast uit wat hiervoor in nr.
5152 is gezegd over de betekenis van drie.
5155. Zal Farao uw hoofd opheffen van boven u; dat dit betekent wat besloten is vanuit dat
wat is voorzien, staat vast uit de betekenis van het hoofd opheffen, namelijk dat waarin is
voorzien en vandaar wat is besloten, of wat is besloten vanuit dat waarin is voorzien, nr. 5124;
hier echter vanuit wat is voorzien, omdat volgt dat hij zou worden opgehangen op het hout,
waarmee de verwerping en de verdoemenis wordt aangeduid.
De oorzaak dat wat is besloten wordt aangeduid vanuit wat is voorzien, niet echter vanuit dat
waarin is voorzien, is deze, dat van de Voorzienigheid wordt gesproken met betrekking tot het
goede, maar van het Vooruitzien met betrekking tot het boze; al het goede immers vloeit in uit
de Heer, daarom wordt daarin voorzien, maar al het boze uit de hel of uit het eigene van de
mens, dat één maakt met de hel, waarom dit voorzien wordt.
De voorzienigheid omtrent het boze is niets anders dan een richting of een bepaling van het
boze tot een minder boze en voor zoveel mogelijk tot het goede; maar het boze zelf wordt
voorzien; hier dus, omdat er wordt gehandeld over het aan het wilsdeel onderworpen zinlijke
en over de verwerping ervan wegens het boze, is het het vooruitzien dat wordt aangeduid.
5156. En hij zal u ophangen op het hout; dat dit de verwerping en de verdoemenis betekent,
staat vast uit de betekenis van opgehangen worden op het hout, namelijk de verwerping en de
verdoemenis; de ophanging immers op het hout was een vervloeking en de vervloeking is de
verwerping door het Goddelijke, dus de verdoemenis.
Dat de ophanging op het hout een vervloeking is geweest, staat vast bij Mozes: ‘Wanneer in
een man een misdaad van het gericht des doods zal zijn en hij gedood zal zijn, aldus dat gij
hem ophangt op het hout, zijn lijk zal niet op het hout overnachten, maar al begravende zult
gij hem begraven ten zelven dage, want een vloek Gods is de opgehangene; omdat gij het land
niet zult bezoedelen dat Jehovah uw God u ten erve zal geven’, (Deuteronomium 21:22,23);
dat hij niet zou overnachten op het hout, betekende de voortdurende verwerping; in de avond
immers zette de dag opnieuw in; daarom, indien zij die opgehangen waren, niet vóór de avond
weggeworpen waren, zou hebben uitgebeeld dat het boze niet verworpen was en dus dat het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2195
land niet daarvan bevrijd, maar dat het bezoedeld was; daarom wordt daar aan toegevoegd:
Gij zult het land niet bezoedelen dat Jehovah uw God u ten erve zal geven.
Dat zij tot de avond en niet langer opgehangen waren, zie, (Jozua 8:29; 10:26).
Bij de Joodse natie waren de twee voornaamste straffen de steniging en de ophanging op het
hout; de steniging was vanwege het valse en de ophanging op het hout vanwege het boze en
dit omdat de steen het ware is, nrs. 643, 1298, 3720 en in de tegenovergestelde zin het valse;
en het hout is het goede, nrs. 2784, 2812, 3720 en in de tegenovergestelde zin het boze; en
daarom wordt in het profetische Woord enige malen gezegd ‘overspel bedrijven met steen en
hout’ en daarmee wordt de verdraaiing van het ware, of het valse aangeduid en de schending
van het goede, of het boze.
5157. En de vogel zal uw vlees van boven u eten; dat dit betekent dat het valse van het boze
de dingen zal verteren die van die zinlijke dingen zijn, staat vast uit de betekenis van eten,
namelijk verteren, nr. 5149; uit de betekenis van de vogel, te weten het valse, ook nr. 5149;
uit de betekenis van het vlees, namelijk het goede, nrs. 3812, 3813, vandaar in de
tegenovergestelde zin het boze; de meeste dingen in het Woord hebben ook een
tegenovergestelde zin, die wordt gekend uit hun betekenis in de echte zin; en uit de betekenis
van boven u, namelijk vanuit de aan het wilsdeel onderworpen zinlijke dingen, want deze
worden door de bakker uitgebeeld, nrs. 5078, 5082; en dat deze boos waren en daarom
verworpen moesten worden, staat vast uit wat voorafgaat.
Hoe het hiermee is gesteld, namelijk dat de aan het verstandsdeel onderworpen zinlijke
dingen, die door de schenker worden uitgebeeld, werden behouden en dat de aan het wilsdeel
onderworpen zinlijke dingen, die door de bakker worden uitgebeeld, werden verworpen, is
een verborgenheid die zonder verlichting niet kan worden begrepen; het volgende dient echter
tot enige opheldering: onder de zinlijke dingen worden die wetenschappelijke en die
verkwikkingen verstaan die door de vijf uitwendige zinnen of die van het lichaam werden
ingeboezemd, in het geheugen van de mens en in zijn begeerten en die samen het uiterlijk
natuurlijke uitmaken, vanwege dit wordt de mens een zinlijk mens genoemd.
Die wetenschappelijke dingen zijn onderworpen aan het verstandsdeel, maar de
verkwikkelijke dingen aan het wilsdeel; ook hebben die wetenschappelijke dingen betrekking
op de ware dingen die van het verstand zijn en die verkwikkingen op de goede dingen die van
de wil zijn; eerstgenoemde zijn het die door de schenker worden uitgebeeld en werden
behouden, laatstgenoemde echter die door de bakker worden uitgebeeld en deze werden
verworpen.
Dat de eerstgenoemde werden behouden komt omdat die voor een tijdlang met de
verstandelijke dingen konden samenstemmen; maar dat de laatstgenoemde werden
verworpen, komt omdat zij geenszins konden samenstemmen; het wilsdeel immers in de
Heer, over Wie in de hoogste zin wordt gehandeld, was vanuit de ontvangenis Goddelijk en
het was het Goddelijke Goede Zelf; het wilsdeel echter door de geboorte uit de moeder was
boos, daarom moest dit worden verworpen en in de plaats ervan een nieuw moest worden
verworven vanuit de Goddelijke Wil door het Verstandelijke, of vanuit het Goddelijk Goede
door het Goddelijk ware, dus vanuit eigen macht.
Het is deze verborgenheid die hier in de innerlijke zin wordt beschreven.
5158. vers 20-23. En het geschiedde op de derde dag, de dag van Farao’s geboorte en hij
maakte een gastmaal voor al zijn knechten en hij hief het hoofd op van de vorst der schenkers
en het hoofd van de vorst der bakkers, in het midden van zijn knechten.
En hij bracht de vorst der schenkers weder op zijn schenkambt; en hij gaf de beker op de
handholte van Farao.
En de vorst der bakkers hing hij op, gelijk Jozef hun had uitgelegd.
En de vorst der schenkers gedacht aan Jozef niet, en hij vergat hem.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2196
En het geschiedde op de derde dag, betekent in het laatste; de dag van Farao’s geboorte,
betekent toen het natuurlijke werd wederverwekt; en hij maakte een gastmaal voor al zijn
knechten, betekent de inwijding en de verbinding met het uiterlijk natuurlijke; en hij hief het
hoofd op, betekent volgens hetgeen waarin voorzien was en wat voorzien was; van de vorst
der schenkers en het hoofd van de vorst der bakkers, betekent ten aanzien van de zinlijke
dingen, onderworpen aan het ene en het andere deel, het verstands- en het wilsdeel; in het
midden van zijn knechten, betekent die tussen de dingen waren die in het uiterlijk natuurlijke
waren; en hij bracht de vorst der schenkers weder op zijn schenkambt, betekent dat de zinlijke
dingen van het verstandsdeel werden opgenomen en ondergeordend; en hij gaf de beker op de
handholte van Farao, betekent, ‘en van dienst werden aan het innerlijk natuurlijke’; en de
vorst der bakkers hing hij op, betekent dat de zinlijke dingen van het wilsdeel werden
verworpen; gelijk Jozef hun had uitgelegd, betekent de voorzegging uit het hemelse in het
natuurlijke; en de vorst der schenkers gedacht aan Jozef niet, betekent dat er nog niet op elke
wijze verbinding met het hemelse van het natuurlijke was; en hij vergat hem, betekent de
verwijdering.
5159. En het geschiedde op de derde dag; dat dit betekent in het laatste, staat vast uit de
betekenis van de derde dag, namelijk het laatste van de staat; de dag immers is de staat, nrs.
23, 487, 488, 493, 893, 2788, 3462, 3785, 4850 en de derde is het volledige en dus het laatste,
nrs. 1825, 2788, 4495; onder het laatste van de staat wordt verstaan wanneer de vorige staat
ophoudt en de nieuwe inzet.
De nieuwe staat bij de mens die wordt wederverwekt, zet in wanneer de orde wordt
omgekeerd, wat dan plaatsvindt wanneer de innerlijke dingen de heerschappij verkrijgen over
de uiterlijke dingen en de uiterlijke dingen de innerlijke beginnen te dienen zowel ten aanzien
van het verstandelijke als ten aanzien van de dingen van de wil; dit wordt daaruit bemerkt bij
hen die worden wederverwekt, dat iets van binnen afraadt om de zinlijke verkwikkingen en de
lichamelijke of aardse wellusten te laten regeren en de verstandelijke dingen ter bevestiging
naar hun zijde te laten trekken; wanneer dit gebeurt, is de vorige staat in zijn laatste en de
nieuwe staat in zijn eerste; iets zodanigs wordt aangeduid met op de derde dag.
Bij ieder mens, of hij wordt wederverwekt dan wel niet wordt wederverwekt, ontstaan
veranderingen van staat en eveneens omkeringen, maar anders bij degenen die worden
wederverwekt en anders bij hen die niet worden wederverwekt.
Bij hen die niet worden wederverwekt, vinden die veranderingen of omkeringen plaats vanuit
oorzaken in het lichaam en ter wille van oorzaken in het burgerlijke leven; de oorzaken in het
lichaam zijn de begeerten die met de leeftijd komen en met de leeftijd heengaan; en verder het
overdenken van de gezondheid van het lichaam en een lang leven in de wereld; de oorzaken
in het burgerlijke leven zijn de schijnbare uiterlijke beteugelingen van de begeerten, vooral
om roem te verwerven opdat men als een wijze en als een minnaar van het gerechte en het
goede zal worden aangezien, maar ter wille van het einddoel om eerbewijzen en winsten te na
te jagen.
Maar bij degenen die wel worden wederverwekt vinden die veranderingen of omkeringen
plaats door geestelijke oorzaken, die voortgaan vanuit het goede en het gerechte zelf en
wanneer de mens hierdoor begint te worden aangedaan, dan is hij aan het einde van de vorige
staat en aan het begin van de nieuwe.
Maar weinigen kunnen weten hoe het hiermee is gesteld, zodat het door een voorbeeld moet
worden toegelicht: wie zich niet laat wederverwekken, heeft de dingen die van het lichaam
zijn lief ter wille van het lichaam, niet echter om een ander doeleinde; en eveneens de wereld
ter wille van de wereld, hoger gaat hij niet, omdat hij de dingen die hoger of innerlijk zijn,
met het hart ontkent.
Maar hij die wordt wederverwekt, ook hij heeft de dingen lief die van het lichaam zijn en ook
die van de wereld zijn evenzo, maar om een hoger of een innerlijk doeleinde; hij heeft immers
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2197
de dingen die van het lichaam zijn lief te dien einde dat een gezond gemoed in een gezond
lichaam zal zijn en hij heeft zijn gemoed en de gezondheid ervan lief om een nog innerlijker
doeleinde, namelijk om in het goede wijs te zijn en het ware te verstaan; hij heeft ook de
dingen die van de wereld zijn evenzo lief, zoals anderen, maar te dien einde dat hij door de
wereld, haar schatten, bezittingen, eerbewijzen, in de middelen zal zijn om het goede en het
ware en het gerechte en het billijke uit te oefenen.
Uit dit voorbeeld kan men weten, hoedanig de een en hoedanig de ander is en dat zij in de
uiterlijke vorm eender verschijnen, maar dat zij in de innerlijke vorm geheel en al oneender
zijn.
Uit deze dingen kan ook vaststaan welke en hoedanige oorzaken het zijn die de veranderingen
en de omkeringen van de staat maken bij hen die niet worden wederverwekt en bij hen die wel
worden wederverwekt; en vandaar kan men eveneens weten dat bij de wederverwekten de
innerlijke dingen heersen over de uiterlijke, maar bij de niet wederverwekten de uiterlijke
over de innerlijke; het zijn de doeleinden die bij de mens zijn die heersen, want de doeleinden
ordenen en onderwerpen aan zich alle dingen die in de mens zijn; zijn eigenlijke leven zelf is
nergens anders vandaan dan vanuit het doeleinde, omdat het doeleinde steeds zijn liefde is.
5160. Op de dag van Farao’s geboorte; dat dit betekent toen het natuurlijke werd
wederverwekt, staat vast uit de betekenis van geboren worden, namelijk wederverwekt
worden, waarover hierna; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het innerlijk natuurlijke,
nrs. 5080, 5095, hier het natuurlijke in het algemeen, omdat het innerlijk natuurlijke en het
uiterlijk natuurlijke bij de wederverwekten als een handelen door overeenstemming.
Dat geboren worden is wederverwekt worden, komt omdat in de innerlijke zin de geestelijke
dingen worden verstaan en het geestelijk geboren worden is de wederverwekking die ook
wedergeboorte wordt genoemd; waarom wanneer in het Woord van geboorte wordt
gesproken, in de hemel geen andere geboorte wordt verstaan dan die welke plaatsvindt door
water en geest, dat wil zeggen, door het geloof en de naastenliefde; want daardoor dat hij
wordt wedergeboren of wederverwekt, wordt een mens waarlijk mens en geheel en al
onderscheiden van de redeloze dieren; dan immers wordt hij een zoon en een erfgenaam van
het rijk van de Heer.
Dat met de geboorten die in het Woord worden vermeld, geestelijke geboorten worden
aangeduid, zie de nrs. 1145, 1255, 3860, 3868, 4070, 4668.
5161. En hij maakte een gastmaal voor al zijn knechten; dat dit de inwijding en de verbinding
met het uiterlijk natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van het gastmaal, namelijk de
inwijding tot de verbinding, nr. 3832; en dat het eveneens de verbinding door de liefde en de
toe-eigening is, nr. 3596; en uit de betekenis van de knechten, namelijk de dingen die van het
uiterlijk natuurlijke zijn; want wanneer de mens wordt wederverwekt dan worden lagere
dingen geordend en onderworpen aan de hogere, of de uiterlijke aan de innerlijke; de
uiterlijke dingen worden dan de knechten en de innerlijke de heren; zulke dingen worden in
het Woord met de knechten aangeduid, nrs. 2541, 3019, 3020; maar zij worden zodanige
knechten als door de Heer worden liefgehad; het is immers de wederzijdse liefde die verbindt
en deze maakt dat het niet als knechtendienst wordt bemerkt, maar als een volgzaamheid
vanuit het hart; het goede immers vloeit uit het innerlijke in en dit geeft daar zo’n
verkwikking.
In de oude tijden werden gastmalen om verschillende oorzaken gehouden; daarmee werd de
inwijding in de wederzijdse liefde aangeduid en zo de verbinding; ook werden zij op
geboortedagen gehouden en daarmee werd dan de geboorte opnieuw of de wederverwekking
uitgebeeld en dit is de verbinding van de innerlijke dingen met de uiterlijke bij de mens door
de liefde en dus de verbinding van de hemel met de wereld bij hem, want het wereldse of het
natuurlijke bij de mens wordt dan verbonden met het geestelijke en het hemelse.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2198
5162. En hij hief het hoofd op; dat dit betekent dat waarin voorzien was en wat voorzien was,
staat vast uit de betekenis van het hoofd opheffen, namelijk dat wat besloten was vanuit dat
waarin is voorzien en eveneens vanuit wat is voorzien, nrs. 5124, 5155; dat waarin voorzien
was met betrekking tot het aan het verstandsdeel onderworpen en als goede behouden zinlijke,
dat door de schenker wordt uitgebeeld; en wat voorzien was met betrekking tot het aan het
wilsdeel onderworpen en als boos verworpen zinlijke, dat door de bakker wordt uitgebeeld; in
het goede immers wordt voorzien en het boze wordt voorzien, omdat al het goede uit de Heer
is en al het boze uit de hel of uit het eigene van de mens; dat het eigene van de mens niets dan
het boze is, zie de nrs. 210, 215, 694, 874, 875, 876, 987, 1023, 1044, 1581, 3812, 4328.
5163. Van de vorst der schenkers en het hoofd van de vorst der bakkers; dat dit betekent ten
aanzien van de zinlijke dingen onderworpen aan het ene en andere deel, het verstandelijke en
het wilsdeel, staat vast uit de uitbeelding van de schenker, namelijk het aan het verstandelijke
deel onderworpen zinlijke, nrs. 5077, 5082; en uit de uitbeelding van de bakker, namelijk het
aan het wilsdeel onderworpen zinlijke, nrs. 5078, 5082.
5164. In het midden van zijn knechten; dat dit betekent die tussen de dingen waren die in het
uiterlijk natuurlijke waren, staat vast uit de betekenis van in het midden, namelijk tussen die
dingen; en uit de betekenis van de knechten, namelijk de dingen die in het uiterlijk natuurlijke
zijn, waarover eerder in nr. 5161.
Knechten worden in het Woord alle dingen genoemd die beneden zijn en vandaar
ondergeschikt en onderworpen aan de hogere dingen, zoals de dingen die van het uiterlijk
natuurlijke zijn of de zinlijke dingen daar, met betrekking tot het innerlijk natuurlijke; ook de
dingen die van dit natuurlijke zijn, worden knechten genoemd met betrekking tot het
redelijke; en dus alle en de afzonderlijke dingen bij de mens, evenzeer zijn binnenste als zijn
buitenste dingen met betrekking tot het Goddelijke, want dit is het hoogste.
De knechten hier, in het midden waarvan de koning Farao gericht hield over de schenker en
de bakker, waren de vorsten van het hof en de rijksgroten; dat deze eender als de andere
onderdanen, onverschillig van welke stand, met betrekking tot de koning knechten worden
genoemd, zoals ook heden ten dage in elk koninkrijk het geval is, daarvan is de oorzaak dat
het koningschap de Heer uitbeeldt ten aanzien van het Goddelijk Ware, nrs. 2015, 2069, 3009,
3670, 4581, 4966, 5068, met betrekking tot Wie allen, onverschillig van welke stand zij zijn,
zoals knechten zijn; ja zelfs zijn in het rijk van de Heer of in de hemel degenen die daar de
grootsten zijn, dat wil zeggen die de binnensten zijn, meer dan de anderen knechten, omdat zij
in de grootste gehoorzaamheid zijn en meer dan de overigen in de vernedering; zij zijn
immers degenen die worden verstaan onder ‘de kleinsten die de grootsten zijn’ en onder ‘de
laatsten die de eersten zijn’: ‘De eersten zullen de laatsten zijn en de laatsten zullen de eersten
zijn’, (Mattheüs 19:30; 20:16; Markus 10:31; Lukas 13:30).
‘Die als minste onder u allen gereed staat, die zal groot zijn’, (Lukas 9:48); en ook de groten
die dienaren en onder de eersten die knechten zijn: ‘Zo wie van u groot zal willen zijn, die zal
uw dienaar zijn; en wie van u de eerste zal willen zijn, die zal aller knecht zijn’, (Markus
10:44; Mattheüs 20:26,27); knechten worden zij genoemd met betrekking tot het Goddelijk
Ware dat uit de Heer is en dienaren met betrekking tot het Goddelijk Goede uit Hem.
De oorzaak dat de laatsten die de eersten zijn, meer dan de anderen knechten zijn, is deze dat
zij weten, erkennen en doorvatten dat het al van het leven, dus dat het al van de macht die zij
hebben, uit de Heer is en in het geheel niets uit henzelf; maar zij die dit niet doorvatten omdat
zij dat niet erkennen, zijn eveneens knechten, maar meer met de erkenning met de mond dan
van het hart; diegenen echter die in het tegenovergestelde zijn, noemen zich eveneens
knechten of bedienden met betrekking tot het Goddelijke, niettemin willen zij heren zijn; zij
worden immers verontwaardigd en vertoornd indien het Goddelijke hen niet begunstigt en als
het ware gehoorzaamt en tenslotte zijn zij tegen het Goddelijke en dan ontzeggen zij aan het
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2199
Goddelijke alle macht en kennen aan zich alle dingen toe; zodanig zijn binnen de Kerk de
meesten die de Heer loochenen en zeggen dat zij één Opperwezen erkennen.
5165. En hij bracht de vorst der schenkers weder op zijn schenkambt; dat dit betekent dat de
zinlijke dingen van het verstandelijke deel werden opgenomen en ondergeordend, staat vast
uit de uitbeelding van de vorst der schenkers, namelijk in het algemeen de aan het
verstandelijke deel onderworpen zinlijke dingen, waarover eerder; en uit de betekenis van het
terugbrengen op zijn schenkambt, namelijk in de orde brengen onder het verstandelijke; dat
op de post terugbrengen, is in de orde brengen zodat zij op de laatste plaats zijn, zie nr. 5125;
hier op het schenkambt, omdat van het schenkambt en van de dingen die van het schenkambt
zijn, zoals de wijn, de most, de sterke drank, het water, wordt gesproken met betrekking tot de
dingen die van het verstand zijn, zoals eveneens het te drinken geven en het drinken, nrs.
3069, 3168, 3772, 4017; hieruit blijkt dat met de vorst van de schenkers op zijn schenkambt
terugbrengen, wordt aangeduid, de zinlijke dingen van het verstandelijke deel in de orde
brengen en dus opnemen en onderordenen.
Die zinlijke dingen worden opgenomen en ondergeordend, wanneer zij bedienen en tot
middelen van dienst zijn aan de innerlijke dingen, zowel om ze in de daad voort te brengen als
om ze van binnen te zien; de mens immers ziet in de zinlijke dingen die van het uiterlijk
natuurlijke zijn, de innerlijke dingen bijna zoals hij de aandoeningen in het aangezicht ziet en
de nog innerlijker dingen in de ogen; zonder zo’n innerlijk aangezicht of zonder zo’n vlak kan
de mens in het lichaam geenszins denken over de dingen die boven de zinlijke dingen zijn; hij
ziet immers die dingen daar zoals wanneer een mens in het aangezicht van een ander de
aandoeningen en de gedachten ziet, door niet te letten op het aangezicht zelf; en eveneens
zoals wanneer hij een ander hoort spreken en niet let op de woorden, maar op de zin van het
spreken; het spreken zelf van de woorden is het vlak waarin die zin is; eender is het gesteld
met het uiterlijk natuurlijke; indien dit niet van dienst was aan de innerlijke dingen als vlak,
waarin als in een spiegel de innerlijke dingen zich kunnen zien, dan zou de mens geenszins
kunnen denken; daarom wordt dit vlak het eerst gevormd, en wel vanaf de kindsheid.
Maar deze dingen zijn onbekend, omdat de dingen die innerlijk bij de mens ontstaan, zonder
innerlijke bespiegeling niet blijken.
Hoedanig het uiterlijk natuurlijke is, blijkt duidelijk in het andere leven, want het aangezicht
van geesten en engelen is daaruit en volgens dat gevormd; in het licht van de hemel blinken
door dat aangezicht de innerlijke dingen op, vooral de bedoelingen of de doeleinden.
Indien de liefde tot de Heer en de naastenliefde jegens de naaste de innerlijke dingen hebben
gevormd, dan is daaruit een glans in het aangezicht en is het aangezicht zelf de liefde en de
naastenliefde in vorm; maar indien de liefde van zich en van de wereld en vandaar
haatgevoelens, wraaknemingen, wreedheden en eendere dingen de innerlijke dingen hebben
gevormd, dan is daaruit het duivelse in het aangezicht en is het aangezicht zelf de haat, de
wraak en de wreedheid in vorm.
Daaruit kan vaststaan wat en tot welk nut het uiterlijk natuurlijke is en hoedanig het is
wanneer het aan de innerlijke dingen is onderworpen en hoedanig wanneer de innerlijke
dingen daaraan zijn onderworpen.
5166. En hij gaf de beker op de handholte van Farao; dat dit betekent ‘en van dienst werden
aan het innerlijk natuurlijke’, staat vast uit wat eerder in nr. 5126 is gezegd, waar eendere
woorden staan.
5167. En de vorst der bakkers hing hij op; dat dit betekent dat de zinlijke dingen van het
wilsdeel werden verworpen, staat ook vast uit wat eerder in nr. 5156 is ontvouwd, waar
eveneens eendere dingen staan.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2200
5168. Gelijk Jozef hun had uitgelegd; dat dit de voorzegging betekent uit het hemelse in het
natuurlijke, staat vast uit de betekenis van uitleggen, namelijk zeggen wat het in zich heeft of
wat daarin is en verder wat gebeuren zou, nrs. 5093, 5105, 5107, 5141; dus voorzeggen; en uit
de uitbeelding van Jozef, namelijk het hemelse in het natuurlijke, nrs. 5086, 5087, 5106.
Hoe het hiermee is gesteld, namelijk dat de zinlijke dingen van het verstandsdeel werden
behouden en de zinlijke dingen van het wilsdeel verworpen, zie eerder in nr. 5157.
In dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin gehandeld over de onderordening van het uiterlijk
natuurlijke, dat moet worden ondergeordend omdat het aan het innerlijk natuurlijke van dienst
zal zijn als vlak, nr. 5165; indien dit immers niet wordt ondergeordend, hebben de innerlijke
ware en goede dingen datgene niet waar zij kunnen worden uitgebeeld en dus niet het
innerlijk denken dat het geestelijke en het hemelse in zich heeft, want deze vertonen zich daar
zoals in haar aangezicht of zoals in een spiegel; en daarom kan de mens, wanneer er geen
onderordening is, geen innerlijk denken hebben, ja zelfs ook niet enig geloof; er is immers
geen verwijderd of naar voren tredend begrip en vandaar geen opmerken van zulke dingen.
Wat het natuurlijke ondergeschikt maakt en tot overeenstemming brengt, is enig en alleen het
goede waarin onschuld is en dit goede wordt in het Woord naastenliefde genoemd; de zinlijke
en de wetenschappelijk dingen zijn alleen de middelen waarin dat goede kan invloeien en zich
in een vorm kan tonen en zich tot elk nut ontplooien; maar de wetenschappelijke dingen, ook
al waren die de ware dingen van het geloof zelf, zijn, zonder dat goede daarin, niets anders
dan schubben tussen vuilnis, die afvallen.
Maar hoe de uiterlijke dingen in de orde worden gebracht en tot overeenstemming met de
innerlijke dingen door het goede door middel van de wetenschappelijke dingen en van de
ware dingen van het geloof, is heden ten dage verder van de bevatting verwijderd dan oudtijds
het geval was en wel door verschillende oorzaken, vooral hierdoor dat er heden ten dage
binnen de Kerk geen naastenliefde meer is; het is immers de laatste tijd van de Kerk en dus is
er ook geen aandoening om zulke dingen te weten; daarom komt er direct iets van afkeer op
wanneer er iets wordt gezegd dat binnen of boven de zinlijke dingen is, dus wanneer iets
vanuit zulke dingen die van de wijsheid van de engelen zijn, naar voren wordt gebracht.
Maar omdat zulke dingen in de innerlijke zin zijn, de dingen immers die in de innerlijke zin
zijn, zijn aangepast aan de wijsheid van de engelen en omdat het Woord ten aanzien van de
innerlijke zin nu wordt ontvouwd, moeten die niettemin gezegd worden, hoezeer zij ook van
het zinlijke verwijderd zullen schijnen.
5169. En de vorst der schenkers gedacht aan Jozef niet; dat dit betekent dat er nog niet op elke
wijze verbinding met het hemelse van het natuurlijke was, staat vast uit de betekenis van
Jozef gedenken of zich zijner herinneren, namelijk de opneming van het geloof, nr. 5130, dus
ook de verbinding, omdat de verbinding plaatsvindt door middel van het geloof; hier is dus
‘hij gedacht niet’, dat er nog niet op elke wijze verbinding was; en uit de uitbeelding van de
vorst der schenkers, namelijk het zinlijke van het verstandsdeel; en uit de uitbeelding van
Jozef, namelijk het hemelse van het natuurlijk, waarover eerder.
5170. En hij vergat hem; dat dit de verwijdering betekent, staat vast uit de betekenis van
vergeten wanneer niet gedenken de niet-verbinding is, namelijk de verwijdering; want
volgens de niet-verbinding vindt verwijdering plaats; wat aan de vergetelheid wordt
prijsgegeven wordt ook verwijderd.
Zo is het dus eveneens gesteld met het aan het verstandelijke deel onderworpen zinlijke
dingen; de dingen die behouden worden, worden daarom nog niet verbonden, want zij zijn
nog niet zuiver van begoochelingen, maar naarmate zij worden gezuiverd, worden zij
verbonden.
Maar hierover in het volgende hoofdstuk, waar van de schenker wordt gezegd dat hij aan
Jozef gedacht.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2201
Vervolg over de overeenstemming met de Grootste Mens; hier over de
overeenstemming van de innerlijke ingewanden ermee.
5171. Tot welke gebieden de gezelschappen van de engelen behoren, kan men in het andere
leven weten uit hun ligging ten opzichte van het menselijk lichaam en verder eveneens uit hun
werking en invloeiing, want zij vloeien in en werken op dat orgaan en op dat lid waarin zij
zijn; maar hun invloeiing en werking kunnen door geen anderen worden doorvat dan door hen
die in het andere leven zijn en niet door de mens, dan alleen door degene bij wie de innerlijke
dingen tot daaraan toe zijn geopend en zelfs door hem niet tenzij hem uit de Heer een
sensitieve bespiegeling wordt gegeven, waaraan een doorvatting is gegeven.
5172. Er zijn zekere rechtschapen geesten die niet door overpeinzing denken, en vandaar snel
en als het ware onvoorbedacht de dingen uitspreken die in hun denken opkomen; zij hebben
een innerlijke doorvatting die niet zo visueel is geworden door overpeinzingen en gedachten
zoals bij anderen, want in de loop van hun leven zijn zij als het ware door zichzelf onderricht
over de goedheid van de dingen en niet zozeer over de waarheid ervan.
Zulke geesten behoren tot de streek van de thymusklier; dit werd mij aangewezen; de thymus
immers is een klier die vooral kleine kinderen van dienst is en op die leeftijd week is; bij
zulke geesten is ook een kinderlijke weekheid overgebleven, waarin een doorvatten van het
goede invloeit, waaruit op algemene wijze het ware opblinkt; dezen kunnen in grote
beroeringen zijn en toch niet beroerd worden, zoals ook die klieren.
5173. Er zijn in het andere leven zeer vele manieren van in beroering brengen en eveneens
zeer vele manieren van inwijdingen in spiraalbewegingen; die beroeringen worden uitgebeeld
door zuiveringen in het lichaam van het bloed en verder ook door het bloedwater of de lymfe
en ook van het melksap, die eveneens plaatsvinden door verschillende kastijdingen; en die
inwijdingen in spiraalbewegingen worden uitgebeeld door de daarna volgende inleidingen van
die vochten tot nutten.
Het is heel gewoon in het andere leven dat geesten nadat zij in beroering zijn gebracht, daarna
in een kalme en verkwikkelijke staat worden gebracht en daarna in de gezelschappen waarin
zij moeten worden ingewijd en waaraan zij moeten worden verbonden.
Dat de kastijdingen en de zuiveringen van het bloed, het serum en het melksap, maar ook de
voedingssappen in de maag, overeenstemmen met zulke dingen in de geestelijke wereld, kan
niet anders dan vreemd schijnen voor hen die niets anders dan het natuurlijke in de natuurlijke
dingen denken en meer nog voor hen die dat geloven; zij loochenen dan dat iets geestelijks
daarin is of daarin zijn kan dat aandrijft en regeert; terwijl het toch hiermee als volgt is
gesteld, dat in alle en de afzonderlijke dingen die in de natuur en in haar drie rijken zijn,
innerlijk een drijfkracht vanuit de geestelijke wereld is; indien niet iets zodanigs van daaruit
daarin was, zou hoegenaamd niets in de natuurlijke wereld oorzaak en uitwerking bewerken
en dus ook niet iets voortbrengen; dat wat vanuit de geestelijke wereld in de natuurlijke
dingen is, wordt de van de eerste schepping aan ingeënte kracht genoemd, maar het is het
streven en indien dit ophoudt, dan houdt de handeling of de beweging op; vandaar komt het
dat de algehele zichtbare wereld het uitbeeldende theater is van de geestelijke wereld.
Het is hiermee hetzelfde gesteld als met de beweging van de spieren vanwaar de handeling
komt; indien daarin niet het streven is vanuit het denken en de wil van de mens, dan zou dit
terstond ophouden; want het is volgens de in de geleerde wereld bekende regels dat de
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2202
beweging ophoudt als het streven ophoudt; en verder dat er in het streven alles van de
bepaling is en ook dat in de beweging niets werkelijks ontstaat dan het streven; dat die kracht
of dat streven in de handeling of de beweging het geestelijke in het natuurlijke is, is duidelijk,
want denken en willen is geestelijk, maar handelen en zich bewegen is natuurlijk.
Degenen die niet verder dan de natuur denken, vatten dit zelfs niet eens, maar toch kunnen zij
het niet ontkennen.
Evenwel is dat wat in de wil en daaruit in het denken is, wat voortbrengt, niet eender in vorm
aan de handeling die wordt voortgebracht; de handeling immers beeldt alleen uit dat wat het
gemoed wil en denkt.
5174. Dat de voedingsstoffen of de spijzen in de maag op vele wijzen in beroering worden
gebracht, opdat hun innerlijke dingen eraan worden onttrokken, die tot nut moeten strekken,
namelijk die in het melksap moeten overgaan en daarna in het bloed, is bekend; ook daarna in
de darmen; zulke hevige bewegingen worden uitgebeeld door de eerste kwellingen van de
geesten, die alle plaatsvinden volgens hun leven in de wereld, opdat de boze dingen worden
afgescheiden en de goede dingen die tot nut moeten strekken, worden verzameld.
Daarom kan van de zielen of geesten worden gezegd dat zij kort na het verscheiden of na de
losmaking uit het lichaam, als het ware eerst in de streek van de maag komen en daar in
beroering worden gebracht en gezuiverd worden; diegenen bij wie de boze dingen de
overhand hadden verkregen, worden, nadat zij tevergeefs in beroering zijn gebracht, door de
maag in de darmen gevoerd en tot aan de laatste, namelijk tot de karteldarm en de endeldarm
en van daar afgescheiden in de latrine, dat wil zeggen in de hel; maar diegenen bij wie de
goede dingen de overhand hadden, worden na ettelijke beroeringen en zuiveringen melksap en
gaan in het bloed over, sommigen langs een langere weg, sommige langs een kortere; anderen
worden ruw in beroering gebracht, sommigen zachtjes en weer anderen nauwelijks een beetje;
zij die het nauwelijks worden, worden uitgebeeld in de sappen van de spijzen die gelijk door
de aderen worden opgezogen en in de bloedsomloop gebracht, tot in de hersenen, enzovoort.
5175. Wanneer immers de mens sterft en het andere leven binnengaat, is het met zijn leven
gesteld zoals met de spijs die door de lippen zacht wordt overgenomen en daarna door de
mond, de keel en de slokdarm naar de maag wordt voortgeleid en dit volgens de gemoedsaard
die door de daadwerkelijkheden in het leven van het lichaam werd eigen gemaakt.
De meesten worden in de aanvang mild behandeld, want zij worden in het samenzijn met
engelen en goede geesten gehouden, wat in de spijzen daarmee wordt uitgebeeld dat zij eerst
door de lippen zacht worden aangeraakt en daarna door de tong geproefd hoedanig zij zijn; de
spijzen die zacht zijn en waarin het zoete, het olieachtige en het geestrijke is, worden gelijk
door de aderen overgenomen en in de bloedsomloop overgebracht; maar de spijzen die hard
zijn, waarin het bittere, het wrange en slechts weinig voedzaams is, worden harder aangepakt;
zij worden door de slokdarm in de maag neergelaten, waar zij op verschillende wijzen en door
verschillende martelingen worden gekastijd; die nog harder, wranger en schraler zijn, worden
in de darmen neergestoten en tenslotte in de endeldarm, waar de eerste hel is en eindelijk
worden zij uitgeworpen en worden uitwerpselen.
Op overeenkomstige wijze is het gesteld met het leven van de mens na de dood; eerst wordt
de mens in de uiterlijke dingen gehouden en omdat hij in de uiterlijke dingen een burgerlijk
en fatsoenlijk leven heeft geleid, is hij met de engelen en met de rechtschapen geesten; maar
daarna worden hem de uiterlijke dingen afgenomen; dan blijkt hoedanig hij van binnen is
geweest ten aanzien van het denken en ten aanzien van de aandoeningen en tenslotte ten
aanzien van de doeleinden; volgens deze blijft zijn leven.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2203
5176. Zolang zij in die staat zijn waarin zij zijn zoals voedingsstoffen of spijzen in de maag,
zolang zijn zij niet in de Grootste Mens, maar worden zij binnengeleid; maar wanneer zij op
uitbeeldende wijze in het bloed zijn, dan zijn zij in de Grootste Mens.
5177. Degenen die zeer bezorgd zijn geweest over toekomstige dingen en meer nog zij die
daarom vasthoudend en gierig zijn geworden, verschijnen in de streek van de maag;
verscheidenen zijn mij daar verschenen; de sfeer van hun leven kan worden vergeleken met
de walgelijke walm die uit de maag opwasemt en eveneens met een gevoel van zwaarte ten
gevolge van een slechte spijsvertering.
Zij die zodanig zijn geweest, vertoeven lange tijd in deze streek, want de bezorgdheid over
toekomstige dingen, wanneer zij metterdaad bevestigd is, verzwakt en vertraagt de invloeiing
van het geestelijk leven zeer; zij schrijven immers aan zichzelf toe dat wat van de Goddelijke
Voorzienigheid is en zij die dit doen, belemmeren de invloeiing en verwijderen van zich het
leven van het goede en het ware.
5178. Omdat het de bezorgdheid over toekomstige dingen is die bij de mens angsten
veroorzaakt en omdat zulke geesten in de streek van de maag verschijnen, is het daarvandaan
dat angsten de maag meer dan de overige ingewanden aandoen; en het werd eveneens
gegeven te bemerken hoe die angsten werden vermeerderd en verminderd al naar de
aanwezigheid en de verwijdering van die geesten; sommige angsten werden innerlijk gevoeld,
sommige meer uiterlijk, sommige hoger en andere lager, al naar het verschil van zulke
bezorgdheden ten aanzien van de oorsprongen, de afleidingen en de bepalingen.
Vandaar eveneens komt het dat wanneer zulke angsten het gemoed in beslag nemen, de streek
rondom de maag wordt samengesnoerd en dat daar soms pijn wordt bespeurd; en verder dat
de angsten van daar schijnen op te rijzen en vandaar eveneens komt het dat wanneer de mens
niet langer over toekomstige dingen bezorgd is of wanneer alle dingen goed voor hem
uitvallen, zodat hij niet langer vreesachtig is voor enige tegenspoed, de streek rondom de
maag vrij en verruimd is, en dat het hem wel te moede is.
5179. Eens bespeurde ik een beklemming in het lagere deel van mijn maag, waaruit het voor
mij vaststond dat zulke geesten aanwezig waren.
Ik sprak met hen en zei dat het beter was dat zij zich terugtrokken, omdat hun sfeer, die angst
veroorzaakt, niet strookte met de sferen van die geesten die bij mij zijn; toen kwam het
gesprek met hen over de sferen, namelijk dat er zeer vele geestelijke sferen rondom de mens
zijn en dat de mensen niet weten en ook niet willen weten dat die er zijn; de oorzaak hiervan
is dat zij al datgene ontkennen wat geestelijk wordt genoemd en sommigen alles wat niet
gezien en aangeraakt wordt; en dus dat enige sferen vanuit de geestelijke wereld rondom de
mens zijn die met zijn leven overeenkomen; en dat de mens door die sferen in het gezelschap
is van geesten van een eendere aandoening en dat er daaruit zeer veel dingen ontstaan die de
mens die alle dingen aan de natuur toekent, ofwel loochent ofwel aan een meer verborgen
natuur toeschrijft; zoals bijvoorbeeld dat wat aan het lot wordt toegeschreven; sommigen
immers zijn door ondervinding geheel en al daarvan overtuigd dat er iets op verborgen wijze
werkzaam is, dat het lot wordt genoemd; maar zij weten niet vanwaar dit is; dat zoiets vanuit
de geestelijke sfeer is en dat het het laatste van de Voorzienigheid is, zal elders worden
gezegd vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer en wel vanuit hetgeen door
ondervinding is getoond.
5180. Er zijn genieën en geesten die een soort van zuiging of aantrekking over het hoofd
aanbrengen, zodanig dat de plaats waar zo’n aantrekking of zuiging ontstaat, pijn doet.
Een duidelijk gevoel van zo’n zuiging werd bespeurd alsof er een vlies volledig voelbaar
werd aangezogen; of anderen het hadden kunnen uithouden van de pijn betwijfel ik; maar
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2204
omdat ik daaraan gewend was, hield ik dit meermalen zonder pijn uit; de voornaamste plaats
van de zuiging was in de kruin van het hoofd en van daar plantte zij zich voort naar de streek
van het linkeroor en verder naar de streek van het linkeroog; die voortplanting naar het oog
vond plaats door geesten, die naar het oor door genieën; dezen beide zijn het die tot de streek
van het melksapblaasje en van de melksapbuisjes behoren, waarheen ook het melksap van
overal vandaan wordt aangetrokken, hoewel het ook tevens gedreven wordt.
Bovendien waren er anderen die binnenin het hoofd op bijna eendere wijze werkten, maar niet
met een zodanige zuigkracht; er werd gezegd dat het diegenen zijn met wie het fijne melksap
overeenstemt, dat aan de hersenen wordt toegevoerd en daar met nieuwe animale geest wordt
vermengd om naar het hart te worden overgedragen.
Zij die aan de buitenkant werkten, verschenen mij eerst aan de voorzijde, een weinig naar
links, daarna daar hogerop, zodat hun streek werd waargenomen, opstijgend uit het vlak van
het neusbeen naar het vlak van het linkeroor.
Zij die dat gebied uitmaken, zijn van tweeërlei soort; sommigen zijn vrij ingetogen, sommigen
vrijpostig; de ingetogenen zijn diegenen die hebben verlangd de gedachten van de mensen te
weten, teneinde hen tot zich te lokken en aan zich te binden; wie immers de gedachten van
een ander weet, weet diens verborgen en innerlijke dingen, die bewerken dat zij verbonden
worden; het doeleinde is de omgang en de vriendschap; dezen verlangen alleen de goede
dingen te weten en die vorsen zij uit en de overige dingen leggen zij ten goede uit.
Maar de vrijpostigen begeren en trachten op tal van manieren de gedachten van anderen uit te
vissen met het doel òf voordeel te behalen òf te schaden; en omdat zij in een zodanige
begeerte en ijver zijn, houden zij het gemoed van de ander vast in de zaak die zij willen
weten, waarbij zij niet wijken en ook de instemmingen vanuit de aandoening daaraan
toevoegen, en trekken zij ook de verborgen gedachten naar zich toe; op eendere wijze
handelen zij in het andere leven in de gezelschappen daar en nog meer bedreven; daar laten zij
de ander ook niet van zijn voorstelling afdwalen, die zij zelfs aanvuren en zo tevoorschijn
lokken; vandaar houden zij hen daarna als het ware in banden en onder hun willekeur, omdat
zij bekend zijn met hun boze dingen; maar deze geesten zijn onder de heen en weer
zwervende en zij worden meermalen getuchtigd.
5181. Uit de spiraalbewegingen kan men ook enigermate leren kennen tot welk gebied in de
Grootste Mens en op overeenstemmende wijze in het lichaam de geesten en engelen behoren:
de spiraalbewegingen van hen die tot het gebied van de bloedwatervaten behoren, zijn teer en
snel, zoals een zacht vloeiend waterachtig iets, zodat men nauwelijks enige spiraalbeweging
kan bemerken.
Zij die tot de dingen van het bloedwater behoren, worden daarna tot plaatsen gebracht die,
naar zij zeiden, op het darmscheil betrekking hebben; mij werd gezegd dat daar als het ware
labyrinten zijn; en dat zij daarna van daar worden heengevoerd tot verschillende plaatsen in
de Grootste Mens om tot nut van dienst te zijn, zoals het melksap in het lichaam.
5182. Er zijn spiraalbewegingen waarin de nieuw aangekomen geesten moeten worden
ingewijd; de oorzaak hiervan is dat zij met anderen in gezelschap kunnen zijn en met hen
tegelijkertijd zowel spreken als denken; er moet in het andere leven samenstemming en
eensgezindheid zijn van allen opdat zij één zijn, zoals alle en de afzonderlijke dingen in de
mens, die hoewel zij overal verschillend zijn, toch door het eensgezinde één uitmaken; eender
in de Grootste Mens; vandaar moet het denken en de spraak van de een met die van de
anderen samenstemmen.
Het fundamentele is dat het denken en de spraak in zich bij eenieder in het gezelschap
samenstemt, anders wordt het niet samenstemmende als een hinderlijk gedruis bemerkt, dat de
gemoederen van de anderen stoot; al het niet samenstemmende verontreinigt ook en is iets
onzuivers dat moet worden verworpen; dit onzuivere vanuit niet-samenstemming wordt
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2205
uitgebeeld door het onzuivere bij het bloed en in het bloed, waarvan het gezuiverd moet
worden; die zuivering vindt plaats door beroeringen, die niets anders zijn dan verzoekingen
van verschillend geslacht en daarna door inleidingen in de spiraalbewegingen; de eerste
inleiding in de spiraalbewegingen is opdat zij tezamen kunnen worden aangepast; de tweede
is opdat het denken en de spraak samenstemmen; de derde is opdat zij onderling
overeenkomen ten aanzien van het denken en ten aanzien van de aandoeningen; de vierde is
opdat zij overeenkomen in de ware en de goede dingen.
5183. Het werd gegeven de spiraalbewegingen gewaar te worden van hen die tot het gebied
van de lever behoren en dit een uur lang; die bewegingen waren zacht, op verschillende
manieren rondom vloeiend naar de werking van dat ingewand; ik werd er door aangedaan met
veel verlustiging; hun werking is uiteenlopend, maar zij is in het algemeen spiraalvormig.
De werking ervan is uiteenlopend, en wordt eveneens uitgebeeld in de verrichtingen van de
lever die uiteenlopend zijn; de lever immers voert het bloed aan en scheidt het; het betere giet
zij in de aderen en dat van een middelmatige gesteldheid zendt zij in de levergang en het
minderwaardige laat zij over aan de galblaas; zo gaat het bij volwassenen; maar in embryo’s
neemt de lever het bloed op uit de baarmoeder van de moeder en zuivert het; het meer zuivere
brengt zij in de aderen, opdat dit langs een kortere weg in het hart invloeit; zij treedt dan op
als wachter vóór het hart.
5184. Zij die tot de alvleesklier behoren, treden op een scherpere wijze op en als het ware op
een zagende wijze, zelfs met een zodanig geluid; het geruis zelf dringt met vol geluid tot de
oren van de geesten door, niet tot die van de mens, tenzij deze in de geest is terwijl hij in het
lichaam is; hun streek is tussen de streek van de milt en van de lever, meer naar links.
Zij die in het gebied van de milt zijn, zijn bijna rechtstreeks boven het hoofd, maar hun
werking komt neer op de milt.
5185. Er zijn geesten die betrekking hebben op de alvleesklierbuis, de leverbuis en de galbuis,
dus op de galstoffen die daarin zijn en die de darmen uitwerpen.
Die geesten zijn van elkaar onderscheiden, maar zij werken in gezelschap volgens de staat van
hen tot wie hun werking wordt bepaald.
Zij nemen vooral deel aan kastijdingen en bestraffingen, die zij willen regelen; zij die onder
hen de slechtsten zijn, zijn zo hardnekkig dat zij nooit willen ophouden, indien zij niet door
vrees en bedreigingen worden afgeschrikt; zij vrezen immers de straffen en dan beloven zij
alle dingen.
Zij zijn degenen die in het leven van het lichaam hardnekkig aan hun meningen vasthielden,
niet zozeer vanuit het boze van het leven, dan wel vanuit een natuurlijke verdorvenheid.
Wanneer zij in hun natuurlijke staat zijn, denken zij niets; niets denken is duister over
verscheidene dingen tegelijkertijd denken en niets duidelijk onderscheiden over iets; hun
verlustigingen zijn pijnigingen en zo het goede doen; ook onthouden zij zich niet van
vuilheden.
5186. Zij die het gebied van de galblaas uitmaken zijn aan de rug; zij zijn degenen die in het
leven van het lichaam het rechtschapene hebben veracht en op bepaalde wijze het vrome; en
eveneens degenen die die zaken smaad hebben aangedaan.
5187. Er kwam een zekere geest bij mij met de vraag of ik wist waar hij zou kunnen
verblijven; ik was van mening dat hij rechtschapen was en toen ik hem zei dat hij wellicht hier
kon zijn, kwamen kwelgeesten van dit gebied en kwelden hem erbarmelijk, wat mij leed deed
en tevergeefs wilde ik dit verhinderen.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2206
Ik bemerkte toen dat ik in het gebied van de galblaas was; de kwelgeesten behoorden tot
degenen die het rechtschapene en het vrome hebben veracht.
Het werd gegeven één soort van kwelling waar te nemen; die bestond uit een gedwongen
worden om sneller te spreken dan men denkt, wat zij deden door de spraak van het denken af
te trekken en dan te dwingen om hun spraak te volgen, wat met pijn plaatsvindt; door zo’n
kwelling worden de tragen ingewijd om sneller te denken en te spreken.
5188. Er zijn in de wereld sommigen die met kunstgrepen en leugens handelen, waarvandaan
er boze dingen zijn; mij werd getoond hoedanig zij zijn en hoe zij handelen, namelijk
daardoor dat zij de argelozen gebruiken als hulp om te overreden en ook daardoor dat zij
personen in de waan brengen dat zij zo hebben gesproken over iets, terwijl zij toch niets
daarover hadden gezegd; in één woord, zij bedienen zich van boze middelen om tot
onverschillig welk doel te komen; de middelen zijn sluw, leugenachtig en vol kunstgrepen;
zulke geesten hebben betrekking op die euvels die onechte tuberkels worden genoemd, die
ontstaan in het borstvlies en in andere vliezen en die, waar zij zich inwortelen, hun onheil
verspreiden, zodat zij tenslotte het gehele vlies aantasten.
Zulke geesten worden streng gestraft; hun straf wijkt af van de straffen van anderen, deze
vindt plaats door rondtollen; zij worden rondgerold van links naar rechts, zoals een ronde
schijf die eerst plat is en die tijdens het rondtollen opzwelt, daarna schijnt de opzwelling te
worden neergedrukt en hol te worden; dan wordt de snelheid vermeerderd; het is wonderlijk
dat dit plaatsvindt naar vorm en in nabootsing van dergelijke gezwellen of abcessen.
Het werd waargenomen dat zij onder het rondtollen trachtten anderen, merendeels
schuldelozen, in hun rad en dus in het verderf, mee te trekken; dus dat het hun in het geheel
geen zorg was wie zij in het verderf trokken als het hun toescheen dat zij te gronde gingen.
Het werd ook waargenomen dat zij een uiterst scherp gezicht hebben en in één ogenblik als
het ware de dingen die hen begunstigen doorzien en die zo als middelen aangrijpen; dus dat
zij scherpzinniger zijn dan anderen; zij kunnen ook dodelijke zweren worden genoemd, waar
zij ook in de ruimte van de borst zijn, daar of in het borstvlies of in het hartzakje of in het
middelvlies of in de long.
Het werd getoond dat zulke geesten na de straf rugwaarts worden geworpen in de diepte en
dat zij daar met het aangezicht en de buik naar beneden liggen met weinig menselijk leven, en
zo beroofd van hun gezichtsscherpte, dat van het wild-dierlijk leven was; hun hel is in een
diepe plaats onder de rechtervoet, een weinig naar voren.
5189. Er kwamen geesten naar voren en vóór hun aankomst werd een sfeer bemerkt vanuit de
boze dingen; ik meende vandaar dat er boze geesten zouden komen, maar het waren hun
vijanden; dat het hun vijanden waren, maakte ik op uit het drukkende en het vijandige dat zij
tegen hen inboezemden.
Toen zij kwamen, stelden zij zich boven het hoofd en spraken mij toe en zeiden dat zij
mensen waren.
Ik antwoordde dat zij niet mensen waren, met een lichaam begiftigd zodanig als de mensen in
de wereld, die gewoon zijn zichzelf vanwege de vorm van het lichaam mensen te noemen;
maar dat zij toch geen mensen zijn, omdat de geest van de mens waarlijk mens is.
Hierop werd ik geen verzet gewaar, omdat zij het bevestigden.
Zij zeiden verder dat zij oneendere mensen waren, omdat dit mij onmogelijk toescheen dat er
een gezelschap van oneenderen in het andere leven zou voorkomen, sprak ik daarom met hen
daarover en zei dat indien een gemeenschappelijke oorzaak hen tot een dreef, zij toch met
elkaar vergezelschapt konden worden, omdat alle zo een einddoel hadden.
Zij zeiden dat zij zodanig zijn dat eenieder anders spreekt en dat allen toch eender denken;
wat zij ook door voorbeelden toelichtten, waardoor bleek dat de doorvatting van allen één
was, maar de spraken uiteenlopend.
Hemelse Verborgenheden – Genesis hoofdstuk 40
.………………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………….……
_________________________________________________________________________________________________________________
Digitale uitgave Swedenborg Boekhuis 2017 – www.swedenborg.nl HV pag. 2207
Daarna voegden zij zich aan mijn linkeroor aan en zij zeiden dat zij goede geesten waren en
dat het hun gewoonte was zo te spreken.
Over hen werd gezegd dat zij groepsgewijs komen en dat men niet weet waar ze vandaan
komen.
Ik werd de sfeer gewaar van de boze geesten die hun zeer vijandig is; de bozen immers zijn
degenen die zij kwellen.
Hun gezelschap dat rondzwervend is, werd uitgebeeld door een man en een vrouw in een
kamer, in een kleed dat veranderd werd in een toga van een donkerblauwe kleur.
Het werd doorvat dat zij betrekking hebben op de isthmus in de hersenen, die tussen de grote
en de kleine hersenen is, waar de vezels doorheengaan en zich van daar in verschillende
richtingen uiteenvloeien en overal waar zij heengaan in de uitwendige dingen telkens anders
werken; en verder dat zij betrekking hebben op de zenuwknopen in het lichaam, waarin de
zenuw invloeit en zich van daaruit in meerdere vezels uiteenspreidt, waarvan sommige zich
hierheen en andere zich daarheen begeven en in laatste niet eender van werking zijn, maar
toch uit één beginsel; dus in laatste niet eender ten aanzien van de schijn, maar wel eender ten
aanzien van het einddoel; het is ook bekend dat één enkele kracht die in uitersten werkt, op
verscheidene plaatsen gevarieerd kan worden en wel volgens de vorm daar.
De einddoelen worden eveneens uitgebeeld door de beginselen, van waaruit de vezels zijn,
zodanig als zij in de hersenen zijn; de gedachten daaruit worden uitgebeeld door de vezels
vanuit die beginselen; en de handelingen daaruit door de zenuwen die vanuit de vezels zijn.
5190. Het vervolg over de overeenstemming met de Grootste Mens aan het einde van het
volgende hoofdstuk.
Einde van hoofdstuk veertig

'