Scivias visioen 2.6
FB. 1
En daarna zag ik vervolgens, toen de Zoon van God aan het kruis hing, hoe het genoemde
vrouwengestalte als een stralende glans haastig uit het eeuwige raadbesluit naar voren trad en door
Goddelijke kracht tot Hem werd gebracht. Overstroomd met bloed, dat uit Zijn zijde vloeide en zich
daarbij naar boven verhief, werd ze naar de wil van de hemelse Vader in gelukzalige verloving met
Hem verbonden en met Zijn vlees en bloed als bruidscadeau edel geschonken. (II Hil. 143:1/2).
En ik hooorde een stem uit hemel tot mij zeggen: "Deze, Mijn Zoon, wordt u toevertrouwd ter
vernieuwing van Mijn volk, daar zij Moeder zal zijn, doordat zij de zielen door de verlossing in
Geest en water opnieuw herboren laat worden." (II Hil. 143:3).
En toen dit gestalte zo in haar krachten sterker werd, zag ik als het ware een altaar, tot welke ze vaak
toetrad. Daar keek ze met eerbied naar haar bruidsgeschenk en toonde zich nederig aan haar hemelse
Vader en Zijn engelen. Toen vervolgens ook nog een priester in heilige gewaden gekleed, naar het
altaar kwam om de Goddelijke geheimenissen te vieren, zag ik plotseling een zeer heldere lichtglans
onder de begeleiding van engelen uit de hemel komen en die dit altaar geheel omstraalde. Het bleef
zolang aanwezig, tot na de voltooiing van dit Misoffer en de priester het altaar verliet. Nadat het
evangelie des vredes gepredikt was en de consecratie van de offergave op het altaar was gelegd,
zong de priester de lofprijzing van de Almachtige God, dat wil zeggen, 'Sanctus, sanctus, sanctus
Dominus Deus Sabaoth' en zo begon het mysterie van dit Misoffer. Plotseling daalde uit de open
hemel een vurige gloed van onvoorstelbare helderheid naar beneden op deze offergaven en overstraalt
dit met haar schijn, gelijk de zon een voorwerp verlicht die ze met haar stralen aanraakt. En terwijl
zij dit zo doorstraalde, hief zij dit offer onzichtbaar op tot de hemelse geheimenissen en liet het daarna
weer zakken op het altaar, gelijk een mens die in- en uitademt. Zo is dit ware vlees en ware bloed,
ofschoon zij in de ogen van mensen als brood en wijn verschijnen. (II Hil. 143:4/11).
Toen ik dat zag, verschenen onmiddelijk, als in een spiegel, de symbolen voor de geboorte, het lijden,
en de begrafenis en evenzo voor de opstanding en de hemelvaart van onze Verlosser, deze eniggeboren
God, zoals Hij het heeft volbracht toen Hij op aarde verbleef. Echter gedurende de tijd dat de priester
het lied over het onschuldige Lam hoorde, dat wil zeggen, toen er gezongen werd: "Lam Gods, dat U
wegneemt de zonden der wereld," en hij zich gereed maakte, de heilige communie te ontvangen, trok
de genoemde vurige gloed zich terug naar de hemel; en toen de hemel zich zo gesloten had, hoorde ik
van daaruit een stem, die zei: "Eet en drink het lichaam en het bloed van Mijn Zoon ter aflossing van
Eva's zonde, zodat gij weer in uw rechtmatige erfenis hersteld kunt worden." En gedurende de tijd
dat ook de overige mensen tot de priester naderden om het sacrament te kunnen ontvangen, nam ik
vijf soorten of type van mensen waar. Sommigen waren aan het lichaam stralend en vurig in de ziel;
anderen leken bleek aan het lichaam en in de ziel duister; enkelen waren aan het lichaam behaard en in
de ziel stijf van meerdere menselijke bevlekkingen; ook waren er enigen aan hun lichaam met scherpe
doornen omgeven en verschenen in hun ziel als een melaatse; weer anderen verschenen aan hun lichaam
bloedend en in de ziel als een rottend lijk. Maar bij al dezen werd bij de aanvang van het sacrament de
ene met een vurige glans overgoten, terwijl de andere als het ware door een donkere wolk werd
verduisterd. (II Hil. 143:12/15).
Na de voltooiing van het Misoffer echter, terwijl de priester zich van het altaar verwijderde, trok de
genoemde lichtstraal, die uit de hemel afkomstig was, en het gehele altaar had omstraald, zich naar
boven in de geheimenissen van de hemel terug. En opnieuw hoorde ik een stem, die uit de hoge
hemelen tot mij sprak. (II Hil. 143:16/17).
De kerk, die met Christus in Zijn lijden getrouwd en met Zijn bloed
begiftigd is, stond op als redding der zielen
FB. 2
Toen Jezus Christus, de ware Zoon van God, aan Zijn martelaarshout hing, werd de kerk in de
verborgenheid van de hemelse geheimenissen met Hem verbonden en werd Zijn purperen bloed als
bruidsgeschenk gegeven. Hier verwijst ze zelf naar, wanneer ze veelvuldig naar het altaar stapt,
haar bruidsgeschenk opeist en zeer zorgvuldig observeert, hoe eerbiedig haar zonen de Goddelijke
geheimenissen naderen en ze ontvangen. (II Hil. 144:1/2).
"En daarna zag ik vervolgens, toen de Zoon van God aan het kruis hing, hoe het genoemde
vrouwengestalte als een stralende glans haastig uit het eeuwige raadsbesluit naar voren trad en door
Goddelijke kracht tot Hem werd gebracht." Want toen dit onschuldige Lam tot heil van de mens op het
altaar van het kruis was verhoogd, verscheen plotseling de kerk in een zuivere glans van geloof en in
overige deugden door een afgrondsdiep mysterie uit het geheime raadsbesluit van de Goddelijke
geheimenissen in de hemel door de hoogste Majesteit die met de eniggeboren God verbonden is. Wat
betekent dat? Toen namelijk uit de verwonde zijde van Mijn Zoon bloed vloeide, begon onmiddelijk de
redding der zielen. Want die heerlijkheid waaruit de duivel met zijn volgelingen werden verdreven,
worden aan de mens gegeven toen Mijn eniggeboren Zoon, die de dood aan het kruis tijdelijk op zich
nam, de gelovige zielen uit de hel ontrukte en ze naar de hemel leidde. Als gevolg hiervan begon het
geloof in Zijn discipelen en degenen die Hem oprecht volgden toe te nemen en te versterken, zodat
zij erfgenamen van het hemelrijk werden. Daarom wordt dit gestalte door bloed overstroomd, dat uit
Zijn zijde vloeide of stroomde en zich daarbij naar boven ophief, naar de wil van de hemelse Vader in
gelukzalige verloving met Hem verbonden. Want toen de kracht van het lijden van Gods Zoon hen
gloeiend overstroomde en zich op wonderbare wijze tot de top der hemelse geheimenissen verhief,
gelijk een geur van welriekende geuren zich in de hoogte verspreidt, werd de kerk sterker in de
stralende erfgenamen van het eeuwige koninkrijk, en werd naar de bestemming van de hemelse Vader
de eniggeboren God in geloof getrouwd. Op welke manier? Net zoals een bruid haar bruidegom in
onderwerping en aanpassing van gehoorzaamheid zich schikt en met het liefdesverbond van hem de
vruchtbare gave ontvangt, om kinderen te baren, en zij voor haar erfgenamen zorgt, zo is ook de kerk in
dienst van nederigheid en liefde (caritas) met de Zoon van God verbonden, en ontvangt van Hem de
wedergeboorte uit geest en water, samen met de redding van zielen voor herstel van leven en geeft
hen over aan de hemel. (II Hil. 144:3/12).
Daarom wordt zij ook met Zijn vlees en bloed als bruidsgeschenk edel geschonken, omdat de
eniggeboren God Zijn lichaam en Zijn bloed Zijn gelovigen, die zowel de kerk als ook de kinderen der
kerk zijn, in stralende heerlijkheid zo overgaf, dat zij door Hem dat Leven in de hemelse stad bezitten.
Hoezo? (II Hil. 144:13/14).
God de Vader heeft de oude slang in de nederigheid van Zijn Zoon verslagen,
niet door Zijn macht
FB. 3
Want Hij gaf Zijn vlees en bloed tot heiliging van de gelovigen, net zoals de hemelse Vader Hem
voor de verlossing van de volkeren aan het Lijden overgaf. Zo versloeg Hij met nederigheid en
gerechtigheid door Hem de oude slang, omdat Hij deze niet door Zijn macht en sterkte wilde
overwinnen. Hij is immers een rechtvaardige God die geen onrecht wil. Zo spreekt ook de
psalmist, wanneer hij zegt: (II Hil. 145:1/4).
Woorden van de psalmist
FB. 4
"Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars,
noch zit in de kring der spotters;" (Ps. 1:1). Wat betekent dat? (II Hil. 146:1/2).
Omdat God de Vader alle zaligheid en geluk van Zijner schepselen is, doet Hij aan Zijn schepselen
vele verschillende wonderbaarlijke tekenen. Zo goot ook de menswording van Zijn Zoon de heerlijkste
smaken van grote zoetheid uit, aangezien de hemelse deugden in Hem vele bouwwerken stichten,
waardoor de mens tot het hemelrijk zou moeten terugkeren, die niet verduisterd wordt door enige
schaduw van de dood. En zo is duidelijk geworden dat ook in onze hemelse Vader de sterkste
krachten van alle deugden aanwezig zijn, want Hij heeft door Zijn eniggeborene Zoon de dood
manhaftig gedood en de hel verbrijzeld. Zelfs op de laatste dag zal hij de aardcirkel in een andere
en betere staat brengen. (II Hil. 146:3/6).
Daarom kwam Hij, vanwege de uitgestrektheid van Zijn hart, niet op de wankelende paden van de
boze geesten, die de waarheid verlieten en de leugen naar zich toe hebben getrokken. Hoezo? Omdat
ze de waarheid wilden vernietigen door middel van hun leugens. Hoe? Ze wilden de Oude van
dagen (Dan. 7:9), die voor die tijd der dagen en uren was, onderdrukken en verlangden ernaar de oude
slang, die voor de tijd der tijden niet bestond, gelijk te stellen. Maar dat kon en mocht niet gebeuren,
want er is maar één God. Daarom is de duivel een leugenaar. Want hij heeft zich van God losgemaakt,
waarbij hij het leven verliet en de dood vond. En zo stond ook God niet op de weg, waarop de
zondaars hun schreden zetten, omdat Hij de weg Adams verwierp en deze zonde niet liefhad, want
toen Adam werd verleid door de duivel joeg Hij hem weg uit het paradijs. En Hij heerste ook niet uit
een onrechtvaardige macht, zoals dat gehele menselijke ras in de schaduw van de dood zit en in de
dood verstrikt zit, omdat het hoogmoedig de waarheid heeft opgegeven. Wat betekent dat? God heeft
noch de duivelse hooghartigheid noch de menselijke nalatigheid in Zijn macht zo weerstaan, dat Hij
hen met Zijner sterkte ten val heeft gebracht. Op welke manier? Wanneer er twee kampvechters waren
en de ene de andere door zijn sterkere krachten overtrof, dan zou zeker de sterkste de zwakkere
bewijzen, dat nog zwaardere gevechten in zijn bereik lagen, om zo de zwakkere te ontmoedigen en te
onderwerpen, en dat hij van geen wijken wil weten. Echter zo handelde God niet, want Hij weerstond
het werk van de goddeloosheid met uiterste vriendelijkheid; want Hij zond namelijk zijn Zoon de
wereld in, die Zijn verloren schapen in Zijn diepste nederigheid door Zijn lichaam naar de hemel
leidde. Hoe? Omdat het bloed, dat uit Zijn lichaam stroomde, zodra het uit de open wond vloeide, in de
geheimenissen van de hemel, zichtbaar werd en verlangde, dat de verlossing van de zielen daaruit zou
voortkomen. Hoezo? Omdat de hele schepping in de Zoon van God werd aangekondigd, dat door Zijn
lijden en Zijn dood de verlorenheid van de mens tot nieuw leven zou komen. In hoeverre? De
eniggeboren God, die dat Leven is, heeft Zichzelf opgeofferd voor de Verlossing van het menselijke
ras aan het altaar van het Kruis. Daar heeft Hij zich de kerk als bruid verkozen, zoals je onvervalst van
de stem hebt vernomen, die uit de geheimenissen van de hemel weerklonk. Zij zal als herstelling van
het heil de Moeder van de gelovige volken zijn, om ze door de geestlijke wedergeboorte zonder smet
naar de hemel te leiden. (II Hil. 146:4/26).
De groeiende kerk brengt haar bruidsgeschenk Gods voor de engelen in
nederigheid en de diepe betekenis van sacramenten worden onder de
inspiratie van de Heilige Geest geopenbaard
FB. 5
"En toen dit gestalte zo in haar krachten sterker werd, zag ik als het ware een altaar, tot welke ze vaak
toetrad. Daar keek ze met eerbied naar haar bruidsgeschenk en toonde zich nederig aan haar hemelse
Vader en Zijn engelen." Omdat, zoals reeds gezegd, de kerk al snel een toename zag van gezegenden
en sterke deugden, en zoals met een duidelijke verwijzing getoond werd, begon onder de inspiratie
van de Heilige Geest in de diepte der zuchten de gelovigen de heiliging der mystieke altaren. Daar
legt de kerk in bestendige opmerkzaamheid de sporen van haar voorbeelden als haar bruidsgeschenk
neer, namelijk het lichaam en het bloed van Gods Zoon, en offert ze, door er met de grootste toewijding
naar te kijken, de Schepper van het heelal voor de ogen van de levende gloeiende lichten, namelijk de
hemelse burgers, in de onderwerping van nederige gehoorzaamheid. Wat betekent dat? Net zoals het
vlees van Mijn eniggeboren Zoon in de onbeschadigde schoot van de Maagd Maria ontstond en
vervolgens voor de redding van de mensen werd overgeleverd, zo wordt ook nu Zijn vlees voortdurend
in de integriteit van de kerk vermeerderd, en tot heiliging van de gelovigen uitgedeeld.
(II Hil. 147:1/6).
Vergelijking met het goud
FB. 6
Zoals een smid zijn goud, door het vloeibaar te maken in het vuur, snel tot iets laat samensmelten en
ook snel weer scheidt, zo verheerlijk ook Ik, de Vader, nu dat vlees en bloed van Mijn Zoon door de
heiliging van de Heilige Geest in de transformatie en deel dan het verheerlijkte aan de gelovige
mensen voor hun redding uit. (II Hil. 148:1).
Wanneer de priester bij het altaar komt om te offeren, schijnt door de dienst
der hemelse geesten grote heerlijkheid op.
FB. 7
"Toen vervolgens ook nog een priester in heilige waden gekleed, naar het altaar kwam om de
Goddelijke geheimenissen te vieren, zag ik plotseling een zeer heldere lichtglans onder
begeleiding van engelen uit de hemel komen en die het altaar geheel omstraalde." Toen de zielzorger,
omgord met het heilige gewaad, naar de levengevende tafel stapte om het onschuldige Lam te offeren,
straalde plotseling de grote heerlijkheid des hemelse erfenis, en verdreef de dichte duisternis; onder de
begeleiding van engelen verlicht zij de geheimenis des hemels; zij overstraalt overal dezelfde
heiliging van verzoening, omdat daar de spijziging der zielen voor de redding van gelovigen beoogd
wordt. Hoe? Wanneer de kerk door de stem van de priester haar bruidsgeschenk terugverlangd, dat
wil zeggen, het lichaam en het bloedvergieten van Mijn Zoon, daarmee ze zelf in staat zal zijn tot een
gezegende geboorte voor de redding van zielen, want zelfs in dit vergieten van het kostbare bloed dat
door het grote getal der volken is toegenomen, verlicht Ik, daar Ik dat onvergankelijke licht ben,
in Mijn heiligheid de plaats van Zijn heiliging ter ere van het lichaam en bloed van Mijn Eniggebore.
(II Hil. 149:1/4).
In het sacrament van het altaar gedenkt God de Vader tot heil des volks het
Lijden van Zijn Zoon
FB. 8
Want wanneer de priester tot heiliging van het altaar Mij begint aanteroepen, zodat Ik daarop in acht
neem, dat Mijn Zoon Me brood en wijn bij het avondmaal voor Zijn dood aanbiedt, toen Hij van de
aarde moest gaan, dan zie Ik, dat Hij in dat uur van Zijn Lijden Mij dat getoond heeft: toen Hij aan het
kruishout zou sterven, en daarmee bestemde, dat Ik Zijn Lijden in gedachten moest houden en niet
uit Mijn opmerkzame blik moet wegwissen, zo vaak als de vruchtbare gaven van het hoogst heilige
offer Mij worden aangeboden door de dienstdoende priester. Omdat Hij zelf, bij het vergieten van
Zijn bloed, Mij het brood en de kelk aanbood en zo de dood vernietigde en de mensen opwekte.
(II Hil. 150:1/2).
Waarom brood, wijn en water worden aangeboden in het sacrament van
het altaar
FB. 9
Maar ook omdat de eer wiens, die in deze gesloten kamer van maagdelijke kuisheid binnentrad en
verliet, niet uit de menselijke natuur, maar uit de Goddelijke macht kwam, kan het ook geschieden, dat
dat vlees van Mijn Eniggeborene uit tarwebrood en Zijn bloed uit de wijn van druiven tezamen met
water in de heilige handelingen iedere keer weer vertegenwoordigd wordt, zoals Ik door Mijn trouwe
dienstknecht Joël openbaar maak, wanneer Ik zeg: (II Hil. 151:1).
Woorden van Joël daarover
FC. 0
"De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen. Ik zal u
vergoeden de jaren, toen de sprinkhaan (alles) opvrat, de verslinder en de kaalvreter en de knager, Mijn
groot leger dat Ik op u afzond. Gij zult volop en tot verzadiging eten, en gij zult loven de naam van de
Here, uw God, die wonderbaar met u gehandeld heeft; Mijn volk zal nimmermeer te schande
worden." (Joë. 2:24/26). Wat betekent dat? Door de wonderbaarlijke ordening van God zal de dorsvloer
van geloof der gelovige kerk met elk goed aangevuld worden; want de vlucht van de graankorrel
verander Ik in dat vlees van Mijn Zoon. Zo zal ook bij de ware redding, waardoor Mijn gelovigen
worden teruggeroepen naar hun Vaderland, hun bekeringsdaden overvloedig zijn, waarin ze de
verlangens van hun vlees verpletteren omwille van Mijn naam; dan verander Ik ook het sap van de
druif voor hen in het bloed van Mijn eniggeboren Zoon, waarbij Ik hen ook de olie van barmhartigheid
geef. In hoeverre? (II Hil. 152:1/8).
Want op een andere manier, namelijk tot jullie redding, zal Ik de omwegen van deze kleinigheden
goedmaken, die door de ontrouw van onwetendheid, de sprinkhaan van vergetelheid verteerd heeft,
zodra in de zonen van Adam deze kwaadaardigheden ontstonden. Ze vergaten de vruchtbaarheid van
Mijn gerechtigheid zoals de mens zijn behoefte naar voedsel vergeet wanneer dit in zijn maag is
terechtgekomen, omdat ze in hun goddeloosheid Mijn gerechtigheid stukplukken zoals de sprinkhaan
aan de veldgewassen knaagt. Hoe? Waar de sprinkhaan der nalatigheid door de ledigheid der geest het
nut van de goede vruchten berooft, daar verpopt zich ook de lelijke made in de drek van de onreinheid;
want zulke mensen hullen zich in de zonde van het bijgeloof, in afgoden en andere soortgelijke
schisma's, duivelse bezweringen en magische kunsten, in het aanschouwen van schepselen des
Scheppers, in toevallige gebeurtenissen in de menselijke omgeving en in de algemene afschuwlijkheid
van moord en ontucht. Ze weiden zich hier zo aan, gelijk de made zich met vuil voedt. Hoezo? Waar de
made der slechtheid de stank van de vuiligheid liefheeft, daar eet ook de roest der bitterheid het
glanzende metaal van geloof weg, omdat deze mensen als tegenstanders der Goddelijke gerechtigheid
zich bezighouden hen zo te verduisteren, gelijk roest de glans van de metalen pleegt te verwijderen.
Hoezo? (II Hil. 152:9/16).
Waar de roest der bitterheid de glans van goede daden aantast, daar verdrijft ook de meeldauw van
schadelijk handelen de nut van groene kruiden, omdat zulke mensen de stralende deugden, zoals
eenvoud, kuisheid, en goede standvastigheid, die de Heilige Geest in alle groene kracht van
gelukzaligheid verlicht, door hun boosaardige slechtheid van zich werpen en ze zo vernietigen op
dezelfde manier als meeldauw de waarde van de kruiden vermindert. En in dit alles wordt Mijn
geweldige kracht openbaar, die met de grote van haar kracht de weerstand van de duivel
overwonnen heeft, toen Ik ze naar u stuurde voor uw redding. Hoezo? (II Hil. 152:17/19).
Ik, de Vader, heb Mijn Zoon in de wereld gezonden, na lichamelijk uit een maagd geboren te zijn,
om de mens door Hem uit de verdorvenheid van de dood te verlossen, zodat zowel Ik in u, als u in
Mij zult zijn. Zo heeft ook Mijn Zoon, toen Hij naar het Lijden schreed, aan u Zijn vlees om te eten en
Zijn bloed om te drinken gegeven. Daarom zult u dit sacrament voor uw heil eerbiedig eten; en
wanneer gij al vruchtbrengende daarvan eet, zult u derhalve van de honger naar de verdorvenheid van
uw ziel door deze olie van barmhartigheid verzadigd worden. Want Mijn Zoon heeft in berouw dit
heilmiddel voor uw wonden meegebracht; en omdat ook de bruid van Mijn Zoon met alle
gerechtigheid en waarheid is versierd, zult u derhalve Mijn naam in geloof prijzen, want, daar Ik die
ene God in ware Drie-eenheid ben, leid Ik u, en daarom zal Mijn volk, die Ik op zo'n wonderbaarlijk
manier uit de muil van de hel heb gehaald, in de toekomstige eeuwigheid niet door de verstoring van
de dood verward raken. (II Hil. 152:20/23).
De priester verlaat bij de viering van het altaarsacrament niet zijn
persoonlijke bijstand van God, aangezien de lichtglans tot de voltooiing
van de geheimenissen blijft.
FC. 1
"Het bleef zolang aanwezig tot na de voltooiing van dit Misoffer en de priester het altaar verliet."
Want deze glans namelijk, de eeuwige aanschouwing, openbaard zich zo lang op heerlijkste wijze,
totdat de voltrekking van deze hoogst heilige dienst met al zijn geheimenissen is voltooid en de gever
van dit sacrament zich van deze heilige handelingen terugtrekt, en zo deze geheimnisvolle mysteries
voleindigd. Wat betekent dat? Het is namelijk waardig, dat de Goddelijke majesteit haar kracht in dit
vruchtbare sacrament in volledige volheid openbaard, en ook zolang als de mens hier in verblijft, wat
God is, waarbij Gods hulp hem niet verlaat. (II Hil. 153:1/4).
Terwijl de priester het "Sanctus, sanctus, sanctus," zingt en de viering van
de heilige geheimenissen begint, overstraalt een onbegrijpelijk licht de
sacramentale vormen.
FC. 2
"Nadat het evangelie des vredes gepredikt was en de consecratie van de offergave op het altaar was
gelegd, zond de priester de lofprijzing van de Almachtige God, dat wil zeggen, 'Sanctus, sanctus,
sanctus, Dominus Deus Saboath' en zo begon het mysterie van dit Misoffer. Plotseling daalde uit de
open hemel een vurige gloed van onvoorstelbare helderheid naar beneden op deze offergaven." Want
wanneer de levenskracht van de levende adem door de kus des Konings is voortgebracht en de vrucht
van de heerlijkheid des levens schijnen zal, op het bouwwerk waar de hoeksteen van God is gelegd,
dan zingt deze verkondiger der waarheid onder driemalige aanroeping van de zalving van de Heer des
heirscharen, het heerlijke gezang ter ere van de Schepper van alle dingen. En zo begint het mysterie
van het oplichtende morgenrood, de uit de Maagd mensgeworden Zoon van God; en onmiddelijk
wanneer deze helder stralende tijd geopend wordt, daalt een helderheid van onvoorstelbare majesteit
neer over de geheimenissen van dit sacrament " en overstraalt dit met haar schijn, gelijk de zon een
voorwerp verlicht, die ze met haar stralen aanraakt." Want deze rood schijnende heilige gloed
doordringt in de kracht van de Vaders deze offergave zo, gelijk een bliksemstraal die een object
binnendringt, waarop zij is ingeslagen. Wat betekent dat? (II Hil. 154:1/6).
De bruid van Mijn Zoon brengt Mij de offergave van brood en wijn met toewijding aan op Mijn
altaar. Op welke manier? Ze spoort Me namelijk aan, door de hand van de priester in gelovige
herinnering haar in dit offer het vlees en bloed van Mijn Zoon zo over te geven. Hoezo? Omdat het
Lijden van Mijn Eniggeborene in de geheimenissen van de hemel altijd zichtbaar zijn, wordt
derhalve ook deze offergave in Mijn gloeiende Geest in diepste verwondering zo met de Zoon één, dat
zij met daadwerkelijke zekerheid Zijn vlees en bloed worden. Daardoor wordt de kerk in vruchtbaarste
gedijen versterkt. (II Hil. 154:7/12).
De Goddelijke heerlijkheid heft het offer van het altaar als in een ogenblik
onzichtbaar omhoog en legt het verandert in ware vlees en bloed weer terug
FC. 3
"En terwijl zij dit zo doorstraalde, hief zij dit offer onzichtbaar op tot de hemelse geheimenissen."
Omdat, zoals gezegd, deze vurige bliksem dit sacrament met zijn helderheid overspoeld met de
onzichtbare kracht, en naar die verborgen gebieden brengt, die geen menselijk oog kan zien, "en liet het
daarna weer zakken op het altaar," want in afwachting van zijn afdaling legt Hij ze voorzichtig op de
heilige tafel terug, "gelijk een mens in- en uitademt," terwijl hij de adem van de levendige
levenskracht, waardoor hij leeft, naar de wonderbare verordening van God inhaleerd en hem, om te
kunnen leven, weer uit zich laat stromen; "zo is dit ware vlees en ware bloed, ofschoon zij in de ogen
van mensen als bloed en wijn verschijnen." Want zoals God zonder bedrog waarachtig is, zo is
ook de verhevenheid van dit sacrament een onveranderlijke verhevenheid, die niemand kan
verlagen. Het is zonder misleiding ware vlees en bloed; want zoals de ziel werkelijk in vlees en
bloed leeft, zolang de mens in zijn vlees leeft, zo is ook dit sacrament in brood en wijn, waar het in
ware viering aanbeden wordt, zo ook voor de mensen zichtbaar. Want zoals het blinde oog
van de mens God niet volledig kan zien, zo kan ook de mens deze geheimenissen niet lichamelijk
zien; net zoals de mens het lichaam van een ander mens kan zien maar niet zijn geest, zo kan de
mens ook alleen het brood en de wijn herkennen en niet dit sacrament. Wat betekent dat?
(II Hil. 155:1/6).
De helderheid die over het lichaam van de Zoon van God verscheen toen Hij in het graf was gelegd
en Hem uit de doodsslaap wekte, straalt evenzo over het sacrament van lichaam en bloed van de
Eniggeboren God en versluiert het zo voor de ogen van mensen, zodat ze Zijn heiligheid alleen in de
gestalte of vorm van brood en wijn kunnen zien, overeenkomstig de offergave die op het altaar ligt; zo
was ook door de mensheid van Gods Zoon, die Godheid, die in Hem was, voor de mensen versluierd,
zodat ze Hem alleen konden zien als een mens die onder de andere mensen leefde, maar dan zonder
zonde. Wat betekent dat? (II Hil. 155:7/8).
Ik, Degene die alles geschapen heeft, aanvaard deze offergave met vriendelijkheid, wanneer het Mij via
de kerk door de hand van de priester wordt aangeboden, want zoals de Godheid in de schoot van de
Maagd zich wonderlijk openbaarde, zo wijst ze ook in deze offergaven op haar geheimenissen.
Hoezo? Omdat daar vlees en bloed van Gods Zoon worden geopenbaard. Op welke manier?
(II Hil. 155:9/11).
Een vergelijking van zalf en saffier over hetzelfde thema
FC. 4
Want hoewel deze offergave in een oogwenk door de kracht van God onzichtbaar wordt opgeheven en
teruggeplaatst, wordt het verwarmd in de gloed van de Goddelijke majesteit, zodat het tot vlees en
bloed wordt van de eniggeboren Zoon van God. Deze geheimenissen herkennen de mensen niet met
hun vleselijk zin, alsof iemand uiterst kostbare zalfolie door een eenvoudig brood zou mengen en
een saffier in wijn zou leggen, en Ik zou het in zo'n zoete smaak veranderen, dat jij, o mens, in je mond
noch het brood van de zalfolie noch de wijn van de saffier zou kunnen onderscheiden, maar alleen de
zoete smaak zou proeven; want ook Mijn Zoon is lief en mild. Wat betekent dat? Onder deze zalfolie
wordt Mijn Zoon bedoeld, die uit een Maagd werd geboren en met uiterst kostbare olie werd gezalfd.
Waarom? Omdat Hij met de heilige mensheid is bekleed, die zo'n kostbare zalfolie is, dat zij met
haar lichamelijkheid de dodelijke wonden van de mensen zo doordrenkt, dat zij voorts niet meer als
gevolg van het verderf van Adam wegrotten en stinken, wanneer zij zich tot Hem bekeren. Met deze
saffier echter wordt de Godheid aangeduidt, die hierin Mijn Zoon is, die als de hoeksteen zacht en
deemoedig is, omdat Hij niet de wortel van het menselijke vlees als oorsprong heeft, maar in Mijn
gloed op zo'n wonderbare manier uit de liefste Maagd vlees is geworden. Daarom is Zijn vlees en
bloed zoet en lieflijk voor de gelovigen. (II Hil. 156:1/8).
Waarom de mens deze geestelijke gave niet zichtbaar kan ontvangen
FC. 5
Maar jij, o mens, kan deze geestelijke gave niet zo zichtbaar tot je nemen, als wanneer je zichtbaar
vlees eet en zichtbaar bloed zou drinken, want je bent weerzinwekkende drek. Maar zoals de levende
geest in jou onzichtbaar is, zo is ook dit levende sacrament bij dit offer onzichtbaar en moet door jou
onzichtbaar opgenomen worden. Net zoals het lichaam van Mijn Zoon zich in de schoot van de Maagd
ontwikkelde, zo ontstaat nu ook bij de heiliging op het altaar dit vlees van Mijn Eniggebore. Wat
betekent dat? De onzichtbare geest van de mens ontvangt dit sacrament, die in deze offergave
onzichtbaar is, terwijl het lichaam van de mens, die zichtbaar is, de offergave, die in dit sacrament
zichtbaar is, zichtbaar ontvangt. Ze zijn echter in wezen één, zoals God en mens die ene Christus is
en zoals de vernuft begiftigde ziel en het sterfelijke vlees in mensen als één mens bestaan. Want
wanneer de mens, die dit sacrament ontvangt, in oprecht geloof naar Mij kijkt, neemt hij het gelovig
tot zijn heiliging op. Wat betekent dat? (II Hil. 157:1/8).
Mijn Zoon werd op wonderbaarlijke wijze geboren uit de zuiverste maagd, wiens vlees nooit in
verlangen steeg en er ook niet door werd aangeraakt; omdat het vat van deze maagd geheel rein was,
en omdat Ik wilde dat Mijn Eniggeborene vlees werd. Daarom liet Ik het ook niet toe dat dit vat van
de liefste maagd zich in (vuile) lust zou verteren, omdat Mijn Zoon in haar het menselijk lichaam
op een wonderbaarlijke manier zou ontvangen. (II Hil. 157:9/10).
Wanneer de priester op God vertrouwt en het offer met nederige toewijding
aanbiedt, wordt het tot vlees en bloed van Christus
FC. 6
De gezegende Maagd vernam door de woorden van de Engel in dezelfde geheimenis het ware Woord
waar, zodat zij, hierdoor gelovig geworden, de zuchten van haar hart naar boven richtte, toen ze sprak:
"Zie, de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar Uw woord." (Luc. 1:38), en zo ontving ze ook door
de nederdaling van de Heilige Geest de eniggeboren Zoon van God. Dit wijst daarop, dat de
Almachtige God in priesterlijke dienst, door de woorden van de priesters moet worden aangeroepen.
Deze priester, die trouw aan God gelooft en in de toewijding van zijn hart een reine offergave aanbiedt,
zal de heilswoorden in nederige gehoorzaamheid uitspreken; zo neemt ook de hemelse Majesteit deze
offergaven aan en transformeert het met wonderbaarlijke kracht in dat vlees en bloed van de
welwillende Heiland. Hoe? (II Hil. 158:1/4).
Zoals Mijn Zoon op wonderbaarlijke wijze de mensheid in de Maagd aanvaarde, zo is dit offer nu
wonderbaarlijk op het altaar Zijn vlees en bloed. Daarom is dit sacrament ook volledig naar Zijn Wezen
onzichtbaar en zichtbaar, zoals ook Mijn Eniggeborene geheel volmaakt is, naar Zijn Godheid
onzichtbaar en volgens Zijn menselijkheid blijvend zichtbaar is in deze wereld. (II Hil. 158:5/6).
Een gelijkenis van een kuiken en een vlieg
FC. 7
Zoals namelijk een kuiken uit een ei kruipt en zoals een vlieg uit een klein eitje tevoorschijn komt, en
wanneer dit dier daarvan wegvliegt en dat achterblijft waaruit het is voortgekomen, zo moet ook bij
het aanbieden van dit offer de werkelijkheid van het vlees en bloed van Mijn Zoon in geloof aan
vastgehouden worden, hoewel deze offergaven in de ogen van mensen als brood en wijn verschijnen.
(II Hil. 159:1).
In het sacrament van het altaar verschijnen in ware openbaring als in een
spiegel de geheimenissen van geboorte, het lijden, de graflegging,
opstanding en hemelvaart van Christus
FC. 8
"Toen ik dat zag, verschenen onmiddelijk, als in een spiegel, de symbolen voor de geboorte, het
lijden, en de begrafenis en evenzo voor de opstanding en de hemelvaart van onze Verlosser, deze
eniggeboren God, zoals Hij het heeft volbracht toen Hij op aarde verbleef." Want zoals je het in een
ware openbaring aanschouwde, straalt het Mysterie die uit de Maagd werd geboren, aan het kruis heeft
geleden en in een graf werd gelegd en ook uit de dood is verrezen en tot de hemel is opgevaren, als
Degene die naar de aarde kwam als redding voor de mensen, in dit sacrament in reinste heerlijkheid
zo op, zoals de eniggeboren Zoon van God, toen Hij voor een tijdspanne op aarde onder de mensen
leefde, naar de wil des Vaders, en aan Zijn lichaam verdragen heeft. Wat betekent dat? Voor Mijn ogen
verschijnt wat Mijn Zoon uit liefde voor de mens in de wereld heeft geleden, want de geboorte, het
lijden en de begrafenis, als ook de opstanding en de hemelvaart van Mijn Eniggeborene heeft de dood
van de mensheid gedood. Daarom stralen zij voor Mij in de hemel, omdat Ik ze niet vergeten ben,
want ze zullen voor de voltooing van de wereld veelvuldig verschijnen gelijk het morgenrood in zijn
grote heerlijkheid voor Mij verschijnt. Wat betekent dat? (II Hil. 160:1/6).
Zolang de gelovige spreken moet: "Vergeef onze schulden, gelijk ook wij
vergeven onze schuldenaren" zal het lijden van Christus zichtbaar zijn in de
genade van God de Vader
FC. 9
Omdat Ik in dit Lijden tot het einde van de wereld al die mensen van tevoren zie, die aan dit lijden
geloven en die het verwerpen zullen; het zal namelijk altijd voor Me opstralen, zolang een mens dat
uitspreken moet, wat Mijn Zoon Zijn discipelen heeft geleerd, wat ze tot God zullen bidden, zoals
geschreven staat: "Vergeef onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren" (Mat. 6:12).
Wat betekent dat? U, daar U alles in Uw macht heeft, kijk naar het vergieten van dat bloed, die voor
het menselijk ras is vergoten, en vergeef ons, daar wij kinderen van overtreding zijn, onze schuld, die
we aan U hadden moeten betalen, maar vanwege het buigen van onze harten het niet hebben gedaan.
Wat betekent dat? (II Hil. 161:1/4).
Wat we bij de doop toegezegd hebben, hebben we niet vervuld, omdat we Uw geboden hebben
overtreden en onze onschuld hebben afgeworpen, gelijk ook Adam in het paradijs U niet
gehoorzaamde en het gewaad van de onschuld verdorven heeft. Maar omdat U vriendelijk bent, bestraf
ons niet naar onze slechtheid, maar vergeef onze schuld in Uw trouw, zoals ook wij, daar wij
zondaars zijn, hoewel we veel boosaardigheid in ons hebben, we toch vergeven in angst en uit liefde
voor onze Heiland onze schuldenaars van harte het onrecht dat zij ons hebben aangedaan. Waarom?
Diegene, die ons als medemens lief (diligere) zouden moeten hebben maar ons met vele kwellingen
alzo niet liefhebben (amara), en Uw geboden verachten, vervolgen wij niet overeenkomstig hun
slechtheid, die ze ons hebben aangedaan, maar omdat we naar Uw rechtvaardig oordeel kijken, nemen
we geen wraak op hen voor zover we dat zouden, daarmee ook U, o God, ons genadig zult zijn, omdat
U immers rechtvaardig en goed bent. (II Hil. 161:5/8).
Hoor alzo, o mens! Zolang je hulp nodig hebt en zolang je andere mensen kunt helpen, zolang zal het
lijden van Mijn Zoon in genade voor Mij verschijnen en zolang zal ook Zijn vlees en bloed op het
altaar gewijd worden, zodat het voor de gelovigen tot redding en reiniging van hun zonden ontvangen
wordt. Want toen Mijn Eniggeborene in het lichaam op aarde leefde, werd ook Zijn lichaam als graan
en wijn tot voedsel bewaard; daarom wordt ook nu op het altaar Zijn vlees en bloed in het offeren van
tarwe en wijn ingewijd, zodat daardoor de gelovigen in hun ziel en lichaam worden verkwikt. Omdat
Mijn Zoon de mensen wonderbaarlijk uit de verlorenheid van Adam verloste en ook nu nog de
mensen barmhartig van het dagelijkse kwaad bevrijd, waar zij veelvuldig in terechtkomen. In de
transformatie van het genoemde offer wordt namelijk alles openbaar wat Mijn Zoon aan Zijn vlees ter
verlossing van de mensen lichamelijk heeft geleden, en dat wil Ik niet verbergen, zolang Ik Zijn
uitverkorenen tot het hemelse opneem, zodat door hen Zijn lichaam in Zijn voorgekozen leden
vervolmaakt wordt. (II Hil. 161:9/13).
De offergave verschijnt nooit als bloederig vlees, tenzij het in tijden van grote
nood aan de uitverkorenen wordt getoond
FD. 0
Daarom toon Ik al deze geheimnissen bij dit offer op een wonderbaarlijke wijze. Want wanneer ze
boven dit altaar zijn verschenen, wordt deze offergave ook tot vlees en bloed van Mijn Zoon, echter
voor de ogen van de mensen verschijnt het als brood en wijn. Want zo kwetsbaar is de mens door zijn
gebrekkigheid, dat hij er voor zou terugdeinzen, wanneer hij rauw vlees en vers bloed zou ontvangen.
De voorbijgaande mens kan namelijk, zolang hij sterfelijk is, de Godheid niet zien; daarom is ook
dit sacrament, omdat het in wezen Goddelijk is, voor de mens verborgen, zodat hij het onzichtbaar zal
ontvangen; want ook Mijn Eniggeborene is nu in Zijn wezen onsterfelijk en sterft niet meer. Daarom
overhandig Ik ook jou, o mens, Mijn vlees en bloed in een offer van brood en wijn, zodat je door het
zichtbare het onzichtbare in waar geloof kunt ontvangen. Ook neem je dit sacrament door de
Goddelijke volmacht in ware gewisheid op, echter zo, dat het je niet zichtbaar verschijnt, behalve in
grote nood, zoals het ook aan Mijn uitverkorenen bijwijlen werd getoond, wanneer ze in ernstige nood
verkeerden. Dit alles doe Ik uit liefde en tot nut van de mens. Echter de hele schepping is aan Mijn
wetten onderworpen; maar jij echter, o mens, toont jezelf steeds als een rebel aan Mij. Daarom ben je
blind en doof. Toch kun je niet tegen Mij in opstand komen. Doe Ik dan niet, wat Ik wil, ook als je het
niet ziet? In het vlees zie je immers niet met je ogen en hoor je met je oren ook niet, hoe Ik de ziel
van de mens in zijn lichaam stuur en hoe Ik die uit zijn lichaam wegneem. Maar je ziel zal Mij
herkennen, wanneer ze haar sterfelijke lichaam heeft verlaten. Zo overhandig Ik ook dat vlees van
Mijn Zoon om te eten en Zijn bloed om te drinken, en dat doe Ik in Mijn Almacht, zonder dat jij,
o mens, het ziet. (II Hil. 162:1/14).
Gedurende de gezangen van het onschuldige Lam communiceren de
gelovigen, zodat zij van zonden gereinigd, het deel van de eeuwige erfenis
worden teruggegeven
FD. 1
"Echter gedurende de tijd dat de priester het lied over het onschuldige Lam hoorde, dat wil zeggen,
toen er gezongen werd: Lam Gods, dat U wegneemt de zonden der wereld," en hij zich gereed maakte,
de heilige communie te ontvangen, trok de genoemde vurige gloed zich terug naar de hemel" Want
wanneer dezelfde priester de lof verkondigt van Hem, die in de onschuld van Zijn zachtmoedigheid de
verzoening voor de mens op Zich heeft genomen, en Hij het innerlijke van Zijn hart samen met
de uiterlijke toewijding aan deze geheimen opent, trekt die ongeslagen heerlijkheid zich in de hemelse
verborgenheid terug. En toen de hemel zich zo gesloten had," dat wil zeggen, toen deze hemelse
geheimenissen zich terugtrokken, hoorde je een stem uit de hoogte spreken: De gelovige, trouwe
mens zal in ware toewijding het vlees en het bloed van zijn Verlosser eten en drinken, die voor
hem geleden en de tijdelijke dood op Zich genomen heeft, om de bevlekking weg te wassen, die de
stamouders in de wereld gebracht hebben, toen zij dat Goddelijke gebod overtraden. Zo zal de
mens, van deze overtreding gereinigd worden, en in geloof weer in deze rechtmatige erfenis gezet
worden, die zij in hun halsstarrigheid hadden verloren. (II Hil. 163:1/4).
Want net zoals de enigeboren Zoon van God Zijn vlees en bloed aan de discipelen gaf tijdens het
avondmaal, zo geeft Hij nu op het altaar zijn vlees en bloed aan Zijn gelovigen, net zoals een mens,
wanneer hij het werk van zijn wil heeft volbracht, het voor gebruik aan de mensen overlaat. Want door
de geboden van Zijn Vader te vervullen, offerde de Zoon van God zichzelf op voor de redding van de
mens en gaf Hij Zijn lichaam en bloed tot hun heiliging om te eten en te drinken, net zoals in het
Hooglied de bruidegom tot zijn vrienden spreekt, wanneer hij zegt: (II Hil. 163:5/6).
Woorden van Salomon in het Hooglied
FD. 2
"Eet mijn vrienden, drink en wordt dronken, geliefden (Hoog. 5:1). Wat betekent dat? Eet in geloof,
jullie die door de heilige doop Mijn vrienden zijn geworden; want het vergoten bloed van Mijn Zoon
heeft Adams misstap voor u weggenomen. En in het lichaam van Mijn Eniggeborene geniet u keer
op keer van het ware heilmiddel, zodat u van uw terugkerende overtredingen genadig worden verlost,
omdat u zo vaak in uw werken onrechtvaardig zijt. Drink daarom ook hoopvol van deze Wijnstok,
die u aan de eeuwige straf heeft ontrukt, door de beker van de verlossing te nemen, zodat u daarmee
standvastig en moedig aan de genade gelooft, waardoor u verlost zijt. Want u zult ook van het bloed
doorstroomt worden, wat voor u vergoten is. En zo zult u, daar u Mij zeer geliefd zijt, van liefde
bedwelmd, door de beken van de Heilige Schrift overstroomd worden, daarmee u met de grootste
ijver breekt met de vleselijke verlangens, zodat Ik de heerlijke deugden, die Mij zo beminnelijk zijn,
in u kan opwekken, door u het lichaam en het bloed van Mijn Eniggeborene zo over te geven, gelijk
Hij ook zelf dit sacrament aan Zijn discipelen heeft gegeven, zoals het in het evangelie staat
geschreven. (II Hil. 164:1/7).
Hoe de woorden van de Heer te begrijpen zijn, die Hij over deze geheimenis
tot Zijn discipelen bij het laatste avondmaal sprak
FD. 3
"En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het, en gaf het aan Zijn discipelen
en zeide: Neemt, eet, dit is Mijn lichaam. En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun
die en zeide: Drink allen daaruit. Want dit is het bloed van Mijn verbond, dat voor velen vergoten
wordt tot vergeving van zonden. Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht
van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns
Vaders. (Mat. 26:26/29). Wat betekent dat? (II Hil. 165:1/5).
Toen de Zoon van God samen met Zijn discipelen die voltooiing vierde, waarin Hij openbaar maakte
de wereld te zullen verlaten, en niet langer in aardse omstandigheden zou blijven leven zoals
voorheen, en wilde volharden in de wil van Vader om aan het kruis Zijn lijden te volbrengen, nam
Hij in diepste toewijding voor het heil van de mens brood ter nagedachtenis van Zijn lichaam. Met
geheel Zijn verlangen herinnerde Hij Zijn Vader eraan, hoe Hij van Hem was uitgegaan en hoe Hij
weer tot Hem wilde terugkeren, zodat Hij ook bij zichzelf zou overwegen of het mogelijk zou zijn de
kelk die Hij zou drinken in de zwakheid van Zijn vlees voorbij te laten gaan, hoewel dat niet mocht
gebeuren. Daarom zegende Hij ook het brood ter nagedachtenis aan het (angst)zweet van Zijn
lichaam, omdat Hij zich aan het Gebod van Zijn Vader onderwiep, dat wil zeggen, dat Hij aan het
kruis wilde sterven, en gaf in de nood van dit lijden Zijn lichaam en bloed aan Zijn discipelen, zodat
zij daarmee niet zouden vergeten, dat Hij hun dit voorbeeld gegeven had. (II Hil. 165:6/9).
Hij "brak het, en gaf het aan Zijn discipelen," hoewel dit lijden voor Zijn lichaam zwaar was, overwon
Hij niettemin in gehoorzaamheid aan Zijn Vader de wrede dood door de dood van Zijn lichaam.
Daarmee gaf Hij ook aan, dat Zijn vlees en bloed die aan Hem geloven in het altaarsacrament
overgegeven zullen worden. (II Hil. 165:10/11).
"En gaf het" aan Zijn discipelen tot ware redding, zodat ook zij dit in Zijn naam zouden doen, zoals
Hij het zelf uit liefde voor hen deed, door met zachte stem te spreken: "Gij, daar gij Mij deemoedig
volgen wil, neemt met gloeiende liefde het voorbeeld aan, dat Ik u achterlaat, namelijk Mijn lijden en
Mijn werken, die Ik naar het gebod van Mijn Vader volbracht heb. Want Hijzelf heeft Mij gezonden
om te onderwijzen en Zijn rijk te openbaren. Eet daarom gelovig wat Ik u geef, want het is Mijn
lichaam." Wat betekent dat? "Eet Mijn lichaam, omdat u Mijn werken in uw geest en in uw vlees zult
navolgen. De Heilige Geest zal het in uw hart ingeven, net zoals een mens voedsel tot zich neemt en
het naar zijn maag leidt. Want zoals u Mij in Mijn werken moet volgen, zo moet u ook, en allen die
Mijn geboden willen onderhouden, Mijn lichaam eten." (II Hil. 165:12/18).
En toen nam de Zoon van God, ter verlossing, de kelk des heils, dankte Zijn Vader, omdat deze
genade aan de gelovigen werd geschonken, toen het bloed uit Zijn zijde stroomde, dat zo sterk was,
dat het de oude slang overwon, de verloren mensen bevrijdde en de gehele kerk in geloof (fideliter)
versterkte. Hoe? Omdat de verlosser in de zoetheid van Zijn liefde (amor) de gelovigen Zijn meest
kostbare voorbeeld heeft nagelaten, door met een zachte aanraking in vermaning, tot hen te spreken:
"Drink vol vertrouwen uit deze heilbrengende kelk, u allen, die in geloof Mij willen volgen; tuchtig
alzo uit liefde voor Mij, uw lichaam in nood, en beteugel uw bloed onder het zweet en verloochen
uzelf, tot versterking van de kerk, zoals ook Ik Mij aan het lijden heb onderworpen en Mijn bloed
voor uw verlossing vergoten heb, zonder aandacht te schenken aan de gevoeligheid van Mijn vlees,
omdat Ik naar uw redding verlangde. Omdat dit bloed, dat voor u werd vergoten, niet dat bloed is,
dat in het Oude Testament onder een schaduwbeeld werd gesprenkeld, maar Mijn bloed is, het bloed
van het Nieuwe Verbond, dat werd gegeven voor de redding der volkeren. Hoe? Ik, de enigste zoon
van Mijn moeder, namelijk de Zoon van de ongeschonden Maagd, heb Mijn bloed aan het kruis
voor de redding van de mensen vergoten, die in geloof naar Mij opzien. En zoals Ik het destijds ter
bevrijding van het menselijk ras Mij heb overgegeven, zo geef Ik het ook nu op het altaar over aan u,
dat wil zeggen, voor de reiniging van degenen die het in geloof ontvangen. (II Hil. 165:19/25).
Bij het avondmaal voor Mijn lijden heb Ik u Mijn lichaam en Mijn bloed te eten en te drinken
gegeven, zodat ook u nu op het altaar datzelfde doet ter nagedachtenis aan Mij. Daarom zeg Ik u, daar
gij Mij gelovig zijt gevolgd, en door de waarheid te onthullen: Ik zal van nu af aan niet meer van de
beker der angst drinken, onder deze last, die Ik nu van de Joden doorsta, tot de dag dat Ik uit de dood
opsta en na de vernietiging van de dood de dag der verlossing zal brengen. Dan zal Ik de kelk der
verlossing met u drinken, omdat u Mij toebehoort, en zal u de nieuwe vreugde openbaren, omdat het
verderf van de oude schuld werd ingelost, nadat dat koninkrijk voor u is geopend, dat Mijn Vader
heeft voorbereid voor hen, die Hem liefhebben. Wat betekent dat? Door Mijn dood, die Ik aan het
kruis leed, zult u de redding van de zielen ervaren, wanneer u na Mijn opstanding bij Mijn hemelvaart
ook de vertroostende Geest en het nieuwe van de ware leer zult ontvangen. Zo zult u om Mijn naams
wil vele beproevingen moeten doorstaan, die ook Ik met u zal dragen, en weliswaar niet, dat Ik van nu
af aan enige beproevingen aan Mijn eigen lichaam zal moeten verdragen, zoals Ik vroeger geleden
heb, toen Ik in het lichaam op aarde was, maar omdat u ze in Mijn naam verdraagt, draag ook Ik ze
met u, want u bent in Mij en Ik in u." (II Hil. 165:26/31).
En zo wordt u al genoemd, terwijl u het lichaam en het bloed van Mijn Zoon, ter verlossing van uw
zonden, ontvangt, gij, die trouw aan Mij gelooft, zodat u, door dit sacrament blijmoedig gestemd, de
kracht van deze hemelse versterking ontvangt, zoals ook Mijn knecht David, naar de wil van Mijn
liefdesgloed, zegt: (II Hil. 165:32).
Woorden van David over datzelde thema
FD. 4
"Van de vrucht uwer werken wordt de aarde verzadigd. Hij doet het gras ontspruiten voor het vee, het
groene kruid ter bewerking door de mens, brood uit de aarde voortbrengende en wijn, die het hart des
mensen verheugt, het aangezicht doende glanzen van olie; ja, brood, dat het hart des mensen versterkt.
(Ps. 104:-13/15). Wat betekent dat? O God, wiens heerlijkheid boven alle verhevenen is, de mens zal
door dat geloof verzadigd worden, waardoor u in waarheid gekend zult worden, zodat in Uw wijsheid
dit geloof de vrucht der deugden zal zijn. Want wanneer hij aan het geloof vasthoudt, legt hij de weg
der ongerechtigheid, de honger van het ongeloof, af, omdat hij de waarheid niet kende, toen hij als
hongerige de rechtschapenheid mistte. Maar nu brengt U hem, van goede werken verzadigd, het
berouw van zijn hart naar voren en biedt hem in eenvoud van leven gelovig een voorbeeld van
nederigheid aan, waarin hij zijn gebrekkigheid overweegt. En zodra hij opstaat met de spruit der
deugden, biedt hij in de volheid van deze verzadiging, degenen die in hun slavernij begerig het aardse
zoeken, de levenskracht van ware deugdzaamheid aan. Want tot hun nut zet Hij zich in bij dit doen,
die, door de dienst van Zijn versterking en verdediging, de gelovige zielen naar hemelse vreugde
leidt, gelijk ook zij, die in krijgdienst met hun kracht en hun bescherming op de meest heldhaftige
manier, hen verdedigen, die ze beschermen moeten. En dit geschiedt in mensen naar Uw wil, daarom,
o God, wanneer zij met deugden versierd zijn, omdat U voor hen het lichaam van Uw Zoon
wonderbaarlijk uit die vrucht laat groeien, die de aarde in de reinheid van de groene kracht naar
voren brengt. Zo is ook Uw Eniggeborene lichamelijk uit de schoot van maagdelijke kuisheid te
voorschijn gekomen, en heeft hen, die in Hem geloven, in Zichzelf barmhartig het Brood des Levens
gegeven. (II Hil. 166:1/9).
Maar U zult dit wonder derhalve verrichten, daarmee ook dat bloed van Uw Enigegeborene, die ter
verlossing van de zielen wordt vergoten, de innerlijke kracht der mensen, dat wil zeggen, hun zielen,
met vergeving der zonden zal verkwikken. Hoe? Net zoals het lichaam van Uw Zoon voor het eerst aan
het kruis werd geofferd voor de verlossing van het menselijke ras, wordt nu ook Zijn vlees en bloed op
het altaar voor de redding van de gelovigen getransformeerd. Wanneer dat naar Uw wil op
wonderbaarlijke wijze is gebeurd, zal het derhalve ook geschieden, dat dit sacrament het aangezicht
oplicht, namelijk met de olie der barmhartigheid overstromende kerk, omdat de gelovigen in de
vreugde aan het geloof de barmhartigheid omarmen en in de ogen van de Heer welgevallig verschijnen.
Want toen de Redder van de wereld, hangend aan het kruis, de mensen genadig bevrijdde van de strik
van de duivel, bevrijdde Hij de mensen ook vriendelijk van de ketenen der zonde, zodat ook zij, in de
vreugde van hun eenvoudige hart, in God konden geloven en niet ophouden, om met gloeiende
toewijding de behoeftigen te hulp te komen. (II Hil. 166:10/14).
En in deze liefde moeten de gelovigen gloeien, daarmee dit brood, die hen, die daarvan proeven, het
leven geeft, hun zintuigen verstevigt, die altijd in onbestenigheid wankelen, zodat de bedoeling van
hun hart niet neigt naar het kwaad, maar er moedig naar streeft, naar dat wat Leven is.
(II Hil. 166:15).
Dit sacrament, die alle verontreiniging reinigt, moet tot de laatste mens
gevierd worden
FD. 5
Dit brood is het vlees van Mijn Zoon, die geen duisternis in zonden verduistert noch enige smet met
onrecht vertroebelt, zodat zij het waardig ontvangen, en in ziel en lichaam worden overstroomd met
hemels licht, en van de smetten van hun innerlijke oneerlijkheid waarlijk gezuiverd worden. En
daarom mag er geen twijfel bestaan over dit allerheiligste vlees, want voor hen, die de eerste mens
noch uit vlees noch uit beenderen vormden, is het mogelijk om dit sacrament op deze manier te
bewerken. Daarom, gij maagdelijke spruit, verhef u zich, gij groeit en verspreidt u en brengt een grote
tak met vele knoppen voort, waarmee het hemelse Jeruzalem zal worden gebouwd, aangezien u niet
voortkomt uit het zaad van een man, maar uit een geheimnisvolle adem. Want in uw oorsprong was u
niet door enige bevlekking met zonden gebonden, maar bloeide u met wonderbare deugden, omdat u
uit een ongeploegde akker als een bloem tevoorschijn kwam, die nooit in een definitief verval zou
verwelken, maar in de volheid van haar groene kracht altijd zou blijven bestaan. Daarom moet dit
sacrament van Uw lichaam en bloed zolang in dienst van de waarheid in de kerk vereerd worden, tot
aan het einde van de wereld, wanneer de laatste mens is gekomen, die door dit geheimnisvolle
mysterie werkelijk gered zal worden. Want het komt uit de geheimenissen van God en brengt de
gelovigen het heil, zoals ook David getuigt, wanneer hij zegt: (II Hil. 167:1/6).
Woorden van David daarover
FD. 6
"Toen gebood Hij de wolken daarboven en opende de deuren des hemels; Hij deed manna tot spijze op
hen regenen, en schonk hun hemelkoren; brood der engelen at ieder, Hij zond hun teerkost tot
verzadiging. (Ps. 78:23/25). Wat betekent dat? (II Hil. 168:1/3).
De hemelse Vader heeft door de macht van Zijn heerlijkheid uit de hemelse hoogte de harten van de
mensen week gemaakt, toen Hij de patriarchen en profeten in de verborgenheid van Zijn
geheimenissen toonde, dat zij in de Heilige Geest ook Zijn Zoon waarlijk voorzegden en Hem in de
wetsvoorschriften door dat bloed van bokken en door andere tekenen aan de mensen wonderbaarlijk
vooraf aanduiden. En op deze manier openbaarde Hij de goedheid en zoetheid van Zijn hart en zond
hen in de zachtaardigheid en gloed van Zijn liefde (caritas) Zijn Zoon, opdat zij door Hem van de
honger van hun ongeloof zouden worden genezen. Zo schonk Hij hen de spijze van de hemelsen,
waarmee Hij hen gelovig verzadigde, zodat zij de volle vreugde van alle geluk en alle zaligheden
zouden bereiken. Dat brood echter, aan wiens zoetigheid zich de engelen in de hemelen niet kunnen
verzadigen, daar zij God aanschouwen, ontving de mens in de mensheid door de Zoon van God, die
als Allerhoogste Vader deze spijze van gelukzaligheid naar de mens zond voor een overvloed aan
geestelijke vreugde. En daarom zal de gelovige mens met een gelovig (aan)horen dat vernemen:
(II Hil. 168:4/8).
O gij gelovigen, daar u de spruit der kerk zijt, hoort en versta de redding voor uw zielen, zodat gij
geen kinderen der duivel wordt maar erfgenamen van het hemelse koninkrijk. En bedenk, hoe Ik, de
zachtste en vriendelijkste Vader, u met het grote geluk van uw heil omgeven heb. Schenk daarom
aandacht aan de goedheid van uw Vader, namelijk zoals Ik heb verordend wat tot uw redding zal
leiden; want hoewel gij waardeloze as zijt, verlangt desalniettemin de mensheid van Mijn Zoon nog
steeds uw redding. Waarom? Mijn Zoon werd geboren uit een onbevlekte maagd, die geen pijn tijdens
de bevalling kende, maar in de groene kracht in haar maagdelijkheid bleef, gelijk gras, waarover de
dauw van de hemel valt, en toch in de heerlijkheid van zijn groende kracht siert. (II Hil. 168:9/13).
Waarom brood wordt aangeboden bij het sacrament van het altaar
FD. 7
En omdat deze maagd, van wie Mijn Zoon op deze manier het vlees zonder zonde heeft aangenomen,
ongedeerd was, is het daarom ook rechtvaardig, dat Zijn vlees nu uit deze vrucht voortkomt, die zonder
bitter sap is. Hoezo? De graankorrel is de krachtigste en beste van alle vruchten, omdat hij in zijn
halm noch sap noch vruchtvlees heeft gelijk de overige hooggroeiende gewassen, want met zijn halm
richt hij zich tot zijn aar en streeft zo naar zijn vrucht. Noch door warmte noch door kou brengt het enig
bitter sap voort, maar levert droog meel. Zo was ook het vlees van Mijn Zoon droog, zonder enige
misvorming door menselijke bevlekking, het menselijke ras dat door de omarming van de lust
door man en vrouw, tevoorschijn komt. Dit is niet hoe Mijn Eniggeborene geboren werd; Hij kwam
eerder voort uit de groene kracht van integriteit, gelijk een halm de ingehulde graankorrel voortbrengt.
Want net zoals de tarwehalm, die zonder merg krachtig is, in een reine aar droog graan produceert, zo
baarde ook de gezegende maagd, zonder mannelijke kracht, in volledige onschuld haar allerheiligste
Zoon. Hij ontving uit Zijn Moeder geen sap der zonde, omdat zij ook zelf Hem ontving zonder het
merg van een man; gelijk ook een halm zijn graankorrels geen sap geeft, want het ontleent zijn kracht
niet aan het merg van de stengel, maar groeit door zon, regen en zachte lucht. Zo werd ook de volledig
ongeschonden maagd niet door een man beroerd, maar door de kracht van de Allerhoogste
overschaduwd en met de ingieting van de Heilige Geest doorstroomd, en baarde ze, in de
lieflijkheid van de kuisheid, haar eniggeboren Zoon. (II Hil. 169:1/9).
Hoewel deze maagd echter voortkwam uit de wil van een man en een vrouw, baarde zij niet op
dezelfde manier haar Zoon, maar bracht Hem ter wereld, de ware God en mens, die van de hemel
kwam, zonder de wil van een man in haar ongeschondenheid als de meest reinste van allen. Omdat
ze Hem in haar maagdelijkheid zonder smet als reinste baarde, moet ook nu dat brood, wat werkelijk
in Zijn vlees veranderd wordt, en in zijn Onaangeroerdheid volkomen rein is, door de gelovigen met
een zuiver hart zonder tegenspraak ontvangen worden, zoals Ik de zonen van Israël van tevoren
heb getoond, zoals het naar Mijn wil geschreven staat. (II Hil. 169:10/11).
Woorden van Mozes over datzelfde thema
FD. 8
"Gedenkt deze dag, waarop gij uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want met een sterke hand
heeft de Here u daaruit geleid. Daarom mag niets gezuurds gegeten worden." (Ex. 13:3). Wat betekent
dat? Gij, daar gij navolgers van Mijn Zoon zijt, zult gij van de dood naar het leven kijken, zodat u in
uw herinnering de verlossing van die dag bewaard, omdat Mijn Zoon het is die de dood heeft
vertreden en het leven gegeven heeft. In Hem zijt gij tot uw heil der ellendige verbanning ontsnapt,
toen u de o zo dichte duisternis van het ongeloof afwierp en u uit de verblijven van de duivelse
slavernij hebt losgerukt, waar u door de zonde van Adam aan was overgeleverd. Dus kijk nu van de
aardse daden op naar het hemelse, want met Goddelijke kracht heb Ik u van het boze bevrijd. Ik, de
Heer, omdat Ik alles met zo'n grote kracht leid, want Mijn kracht kan geen vijandige hindernis onder
ogen zien zonder dat Ik alles diepgaand doordring, ontruk u daarom zo door Mijn Zoon uit deze
toestand,waarin u niet naar goede werken streefde, vanwege u ongeloof als knechten van de dood,
maar in uw verkeerdheid nederliggende, op een schandelijke manier daarin zijt verhard.
(II Hil. 170:1/7).
Maar omdat u nu in Mijn eniggeboren Zoon bevrijd bent van deze onderdrukking, haast u van deugd
naar deugd, door u te hoeden tegen het ongeloof in uw bewustzijn toetelaten, die uw hart door zijn
opname niet versterkt, maar het eerder belast met zijn bitterheid. Wat betekent dat? Volg niet de
duivelse kunsten noch de overige verzinsels, die de mensen in humane omgang met heidense en
ketterse filosofen voor zich hebben uitgevonden, maar imiteer in de spiegel van geloof Mijn Zoon na,
die u uit de kerkers van de hel heeft bevrijd, toen Hij zichzelf om u overgaf om te lijden aan het kruis.
Om des te zekerder in Zijn voetsporen te kunnen treden, versterk uw hart daarom met het hemelse
brood, dat wil zeggen, ontvang Zijn lichaam in gelovige toewijding; want Hijzelf kwam uit de hemel,
geboren uit een lieftallige, zuivere Maagd, en leed aan het kruis voor uw redding; Hij heeft zichzelf
overgegeven, zodat u met oprechte liefde het zoete en zuivere brood zou ontvangen, dat onder de
aanroeping van God, op het altaar in Zijn lichaam is veranderd, zonder toevoeging van enige
bitterheid, zodat u daardoor aan de honger van de innerlijke mens ontsnapt en naar de maaltijd van
de eeuwige gelukzaligheid zult komen. (II 170:8/11).
Waarom wijn wordt aangeboden bij het sacrament van het altaar
FD. 9
Daarom wil Ik ook in de wijn, die uit de wijnstok stroomt, door dezelfde aanroeping in het
sacrament, Zijn bloed, Mijn wonder tonen. Wat betekent dat? (II Hil. 171:1/2).
Het bloed van Mijn Zoon stroomde uit Zijn zijde, net zoals de druif van de wijnstok sap geeft. Maar
net zoals de druif met voeten wordt vertreden en in de wijnpers wordt geperst, waardoor ter
versterking van het menselijke bloed zoete en sterke wijn stroomt, zo stroomt ook, gelijk Mijn
Eniggeborene, onder angstzweet door slagen en geselingen stuk geslagen en door het hout van het
kruis nedergedrukt, uit Zijn wonden dat edele, kostbare bloed, en goot dit uit in een heilbrengende
bevrijding over de gelovige volken. Net zoals druiven zich ook van andere vruchten onderscheid, die
men ondanks hun harde schil eten kan, terwijl de mensen de druif meer proberen uit te zuigen dan te
eten, zo was ook Mijn Zoon met betrekking tot de zonde van andere mensen verschillend. Want
mensen gaan gebukt onder de last van hun boosaardigheid, en zijn onderworpen aan verschillende
verlangens, terwijl Mijn eniggeboren Zoon, die wonderbaarlijk werd geboren uit een maagd, vrij was
van alle beroeringen door zonde. Daarom, en omdat de wijndruif van welsmakende gesteldheid is, wil
Ik ook, dat wijn in dat bloed van Mijn Zoon wordt omgezet. (II Hil. 171:3/7).
Want zoals wijn van de wijnstok druipt, zo is ook Mijn Zoon uit Mijn hart voortgekomen. En zo is
Mijn Eniggeborene ook de ware wijnstok waaruit verschillende wijnranken tevoorschijn komen.
Want de gelovigen, die door Zijn menswording in goede werken vruchtbaar zijn, zijn op Hem
geënt. En zoals dit sap vloeit uit de zoete en sterke vrucht van de wijnstok, zo verschijnt door
de menswording van Mijn Zoon ook alle gerechtigheid in barmhartigheid en in waarheid: allen die
Hem gelovig zoeken vinden deze deugden in hem. Hoezo? Allen, die Hem gelovig aanhangen,
worden door Hem bloeiend en vruchtbaar gemaakt, zodat zij in deugden de beste vruchten
voortbrengen, gelijk Hij ook zelf in Zijn wezen zoet en mild was, en zo de kostbaarste spruit van
heiligheid en gerechtigheid bracht en zij die aan Hem geloven van alle bevlekkingen van ongeloof
reinigde, zoals in het Hooglied over Hem geschreven staat. (II Hil. 171:8/13).
Woorden uit het Hooglied daarover
FE. 0
"Mijn geliefde is mij als een druiventros uit Cyprus in Engedi's wijngaarden." (Hoog. 1:14). Wat
betekent dat? De Zoon van God, die mijn verbannen ziel door Zijn lijden verlost heeft, geeft mij ook
genadig de beker des levens in Zijn opstanding. Hoezo? Net zoals de Cypriotische druif een zeer
grote hoeveelheid sap bevat, zo is ook de verhevenheid, die in de eniggeboren God is, ook van een
onuitputtelijke grootheid. De Zoon van God zal nooit zo uitgeput raken dat Hij de dorstigen niet de
drank des Levens kan schenken, want Hijzelf is dit Heil des Levens. Want wij namelijk, die voorheen
aan gebrek leden, maar nu gesterkt worden door de openbaring in de herkenning van de ware
heiliging door goede werken, eten door Hem de spijze des levens, waardoor wij ook God erkennen en
zo tot het leven opstijgen. In het Oude Testament daarentegen, dat als het ware door een schaduw nog
niet de volledige betekenis bezat, maar in de openbaring van de tekenen vele tegenstellingen bevatte,
leden we grote honger en konden we niet tot verlossing opstaan. Maar nu zijn we in Hem verzadigd en
drinken we ook in Hem de kelk des heils, omdat we namelijk gelovig in het ware geloof proeven, wie
God is, die we met lichamelijke ogen van het sterfelijke vlees niet kunnen zien, maar die we in
geestelijke kennis in ons dragen, net zoals wijn zijn sterkste kracht in de aderen van de mens toont,
hoewel de mensen het niet voelen, maar alleen van binnen weten dat het zo is. (II Hil. 172:1/9).
En derhalve is de Bruidegom der zielen een druif uit Cyprus, waarvan de vrucht niet zal vergaan. Op
welke manier? Een blinde, die een haven is binnengevaren, mist zijn gezichtvermogen. Hoezo? Omdat
een mens, de helderheid van het geloof niet heeft, wanneer hij tot geloof komt, en door de wijnpers in
de dauw van het bloed van Christus binnentreed. Op welke manier? Net zoals we door Zijn geboden
dat leven in onze zielen hebben, zo ontvangen we ook door zijn geschenk de reiniging van ons vlees;
want wij die in Adams zonde zijn geboren zijn onrein, maar in Zijn bloed worden wij geheiligd.
Daarom spreken de zielen in hun huwelijk in de Heilige Geest van Hem: Mijn Geliefde, die voor
mijn hart zoet en liefdevol is, is voor Mij door Zijn bloed in volmaakte heiliging de sterkste wijn; want
terwijl ik in het vlees onrein ben gelijk een wijngaard, die nog verwaarloosd met doornen overwoekerd
is, komt Hij als een bron van verlossing tevoorschijn en wast barmhartig bij de zondaars hun
vuiligheid schoon en heiligt hen heerlijk in de geheimenissen van Zijn sacramenten. Want net zoals Hij
liefdevol uit het hart van de Vader is voortgekomen, zo laat Hij ook liefdevol Zijn bloed zien in de wijn.
En net zoals Hij wonderbaarlijk uit de Maagd werd geboren, zo verschijnt ook Zijn lichaam
wonderbaarlijk in het brood; want Hij is de druif, die nooit door enig verderf zal worden aangetast.
(II Hil. 172:10/19).
Daarom wordt Hij ook op het altaar naar de wil van de Vader als in een wijnpers vertreden, zodat de
mens, die niet uit zichzelf kan bestaan, niet faalt vanwege de zwakte van zijn gebrekkigheid. Want net
zoals het bloed in mensen toeneemt door te drinken, zo ervaart de mens ook door het bloed van Gods
Zoon de heiliging. En net zoals het bloed van de mens door te drinken moet worden ververst, zodat het
niet zonder de instroom van drank uitdroogt, zo zal ook de wijn bij de verandering in dat bloed van
Gods Zoon niet opraken, maar zal altijd aanwezig zijn op het altaar in het mysterie van dit sacrament.
(II Hil. 172:20/22).
Waarom water aan wijn moet worden toegevoegd in het sacrament van het
altaar
FE. 1
Maar gij, o mens, zou ook zeer goed moeten weten, dat bij deze verandering in wijn, water moet
worden toegevoegd, omdat uit de zijde van Mijn Zoon bloed en water vloeide, zodat in wijn Zijn
Godheid wordt herkend en in water Zijn mensheid wordt waargenomen. En omdat de Godheid en de
mensheid erin zijn, zal er bij deze toewijding ook water in de wijn zijn; want terwijl de wijn de
Godheid toont, duidt het water Zijn mensheid aan, die zonder de bijmenging van mannelijk bloed
puur en rein is. Want Deze, Mijn Eniggeborene, is de bron van het levende water, heeft in de
wedergeboorte uit Geest en water de mensen gereinigd van de oude schuld van Adam en hen naar
de hemel verheven toen Hij in de wereld kwam voor hun redding, zoals geschreven staat.
(II Hil. 173:1/3).
Woorden van wijsheid
FE. 2
"Ik was als de beek Dioryx, en als een waterloop ging Ik van het paradijs uit. (Sir. 24:30). Wat
betekent dat? Toen God de mens met verstand versterkte gaf Hij hem vele geheimenisse mee, omdat
Hij de levensadem in hem zond en hem met verstand markeerde. Toen hij vervolgens verleid door de
dood viel, kwam Ik, de Zoon van God, om hem te bevrijden, door Mezelf in de sieraden van alle
wateren der doorboorde liefde (caritas) uit te gieten, in een uitstroom van ware onoverwinnelijke
reinheid ben Ik uit de verborgenheid van de hemelse gelukzaligheid getreden, zodat de mens, die door
Zijn eigen schuld verloren was, barmhartig aan de verlorenheid ontrukt werd. Hoezo? Opdat dat
onschuldige bloed van de reine onschuld in de benauwdheid van angst tijdens het lijden voor hem
werd vergoten. Op welke manier? Toen Adam als gevolg van zijn overtreding uit het paradijs werd
verstoten, brak door zijn angstige hartslag, omdat hij schuldig was, zijn bloed bij hem volledig uit en
werd in deze nood vermengd door het zweet dunner. En zo moet men weten, dat zweet in menselijk
bloed water bevat. (II Hil. 174:1/9).
Daarom, o mens, toen de eniggeboren Zoon van God in Zijn vlees doodsangsten begon te lijden, dat
wil zeggen, toen Hij voor het menselijke ras wilde lijden, vergoot Hij Zijn bloed in zweetdruppels:
toen Hij aan het kruis hing, vloeide er water en bloed uit Zijn zijdewond. En daarom moet het
sacrament waarin het misterie van dit lijden moet worden gevierd, water in de wijn bevatten, want ook
uit de zijwond van Gods Zoon vloeide water en bloed. Echter bij dit offer zal de wijn in veel grotere
mate aanwezig zijn dan dat water, omdat ook het bloed het wondafval oversteeg, zoals ook melk in
haar vloeibaarheid de wei overtreft. Maar laten degenen die dit mysterie vieren, het doen zoals het hun
getoond is; ook de mensen worden daar zo vermaand, zoals er onder Mijn inspiratie door de wijsheid
op worden aangesproken, gelijk er staat geschreven. (II Hil. 174:10/13).
Evenzo uit het boek der wijsheid
FE. 3
"Komt, eet van Mijn brood en drinkt van de wijn die Ik gemengd heb;" (Spr. 9:5). Wat betekent dat?
Gij, daar gij de dwaasheid wilt afwerpen, dit komt voort uit die onwetendheid waarin u God niet kent,
en door de schande waardoor u werd veroordeeld. Keert nu terug naar uw gelukkige gebied, dat u door
de spiegel van Geloof in de Bron van Levend water van tevoren is getoond; eet in liefdevolle
toeweiding Mijn brood, die geen man in de akker gezaaid heeft en waaraan de aarde geen
fundamentele kracht heeft gegeven, maar die van God is uitgegaan, en in Hem blijft. Want zoals
namelijk brood gegeten wordt en zoals de aarde vertrapt wordt, zo overteft de Zoon van God, die dat
Levende brood is, de mensenkinderen, omdat de Zoon van God in de kracht van Zijn Godheid
bestendig is en de mensenkinderen in de zwakheid van hun vlees onbestendig zijn. De Zoon van God
had namelijk, zolang Hij lichamelijk op aarde leefde, niet de weekheid van het bloed der zonde, want
net zoals de gloed, wanneer men het brood bakt, het laat uitdrogen en in hem geen weekmakende
vochtigheid toelaat, zo was ook de Eniggeborene van God, die uit het sterke vuur van de Heilige
Geest ontvangen en uit de zuiverste maagd werd geboren, aan Zijn lichaam zonder enige beroering
met zonde. En net zoals het brood de mensen verkwikt, zo worden ook de gelovige mens door
Gods Zoon in het geloof gevoed; omdat Hij zelf die krachtige vrucht is, die nooit op zal raken.
(II Hil. 175:1/6).
Daarom, gij gelovigen, wanneer u dit brood eet, drink ook met zuivere bedoelingen deze wijn, die
vol zonder droesem is en niet in die lege losbandigheid overgaat, waarin de verleiding de zuiverheid
van de onschuld verslindt en haar in vergif verandert. (II Hil. 175:7).
Adam had voor de zondeval rein bloed, na de overtreding verkwistte hij het
in een weerzinwekkende onreinheid
FE. 4
Want ook in dat opzicht was de eerste mens rein, toen hij werd geschapen, omdat hij niet in een
tweespalt verkeerde, maar rein was in vlees en in bloed. Toen hij de erfzonde beging, werd hij
bedrogen, zodat hij daarna altijd zijn bloed in een weerzinwekkende onreinheid van overspel vergoot.
Want net zoals de mens de waardigheid van de onschuld had weggeworpen, zo verliest ook het bloed
zijn kleur wanneer het bij de menselijke ontvangenis in vloeibare toestand van het zaad is overgegaan.
In deze vloeibaarheid is het ook zonder vorm of gestalte, totdat het bloed weer verschijnt en zo dit
bloed aan ander gestalte aanneemt en naar zijn geboorte daar in zwakte ligt, totdat zijn merg de volheid
van de kracht bereikt en totdat, door het verborgene te wekken, het bewustzijn in hem ontwaakt. En
dan verschijnt het in rein vlees en bloed en is dus vrij van gif, totdat de zondige hartstocht hem treft,
want door zijn opwinding geeft het schuim der onreinheid af. Toch bleef de Zoon van God in dit alles
rein, omdat Hij rein vlees en rein bloed had, zodat Hij nooit door de invloed van enige zondige
hartstocht kon worden aangeraakt; Hij bleef in de heiligheid en waardigheid van de meest bloeiende
kuisheid en kon door geen enkele zondige aanraking gekwetst worden. Niettemin heeft Hij te midden
in de benauwdheid van Zijn lijden, het bloed uit Zijn zijde met water vergoten, omdat bloed zonder
water zich niet laat vergieten, zodat dat bloed het water kracht geeft en het water dat bloed kalmeert.
(II Hil. 176:1/7).
Degenen die het lichaam en bloed van Christus ontvangen, worden bezield
met grote zoetheid
FE. 5
Dat is de reden waarom ook u, daar u God met toewijding wilt vereren, omdat u uw zaligheid
liefhebt, deze kelk der heiliging wilt ontvangen, die Ik voor u zo gemengd heb, dat u de strengheid
van de straf in de zachtaardigheid van vergeving niet voelt. Want zowel de Godheid als ook de
mensheid is in de Goddelijke Zoon, door wiens lijden u verlost bent van de dood, en door wiens
lichaam en bloed u gemeenschap (met Hem) zult hebben in de eeuwige woning. Maar Ik, daar Ik het
begin en het einde ben, spreek opnieuw tot u, o mens, Mijn edele Zoon, die de bloesem der rozen en
de lelie der dalen is, werd geboren uit de reinste maagd, die Hem in haar ongeschondenheid baarde.
Deze geboorte was zo, omdat Ik daardoor werd verzoend met de zonde van de voorouders van het
menselijk ras; die Me door hun overtreding tot onwil uitdaagden. (II Hil. 177:1/4).
Daarom kijk Ik ook altijd naar deze geboorte, wanneer Ik dagelijks het lichaam en het bloed van
Mijn Zoon op het altaar in Mijn naam laat heiligen. Zo wordt u, o mens, door dit sacrament
geheiligd, wanneer u dit vlees eet en dit bloed drinkt. Want wanneer de priester daarbij zijn ambt
uitoefent, zoals het hem is voorgeschreven, en Mij aanroept met de allerheiligste woorden, dan ben Ik
daar in dezelfde macht aanwezig als toen Ik ook aanwezig was, toen Mijn eniggeboren Zoon, zonder
de scheiding van enige zondige aanraking, mens werd. Vandaar ook dat Zijn zeer reine, lieftallige
lichaam in alle heiligheid aanwezig is, zodat ook nu degenen, die Zijn vlees en bloed in geloof
ontvangen, met zo'n grote zoetheid bezield worden, dat zij geen verachting door een afwijzing
ondergaan, zoals dat ook in het Hooglied geschreven staat. (II Hil. 177:5/8).
Woorden van Salomo over datzelfde thema
FE. 6
"Wie zal mij U geven als mijn broeder die zuigt aan de borst van mijn moeder? Dan zal niemand
mij verachten als ik U buiten tegen kom en U met mijn kussen overlaadt. (Hoog. 8:1). Wat betekent
dat? Het zuchten en de toewijding van degenen die in de kerk staan, zeggen in een vast geloof: Wie is
degene, die mij als ellendige, in moeilijkheden levende mens in mildste toewijding U, de Bruidegom
van de kerk, geven kon, daar ik U wegens Uw menswording mijn broeder noem, die de barmhartigheid
en waarheid zuigt, de spijze, waarmee de Godheid de mensen voedt. Zij (de kerk) is door mijn
schepping mijn moeder, dat wil zeggen, ze geeft mij dat leven met een verkwikkende opvoeding. Wat
betekent dat? Want ook het voedsel van de kerk is vol van Uw genade, aangezien U, daar U het
Levende brood en de bron van het Levende water bent, in het sacrament Uw lichaam en Uw bloed in
overvloed schenkt. En dat doet U derhalve zo, zodat ik U in absolute veiligheid kan vinden (in de
wereld), dat wil zeggen, terwijl ik weet dat U, de Zoon van God, in de hemel bent maar ook zie als
mens op aarde. Mijn sterfelijke ogen kunnen U niet tot in Uw Goddelijkheid herkennen. Echter ik
vind U ook in het brood en wijn van het Goddelijke mysterie, dat een sacrament is zonder belastende
onwaarheden en zonder angst voor bedrog; en dan wil ik U op deze wijze kussen. Omdat U voor
mijn redding mens bent geworden en mij ook van Uw lichaam en bloed deelachtig maakt; zo zal geen
enkel schepsel mij meer verachten, omdat U om mijnentwil in de wereld bent gekomen en om mij
Uzelf heeft overgegeven; want het is Uw wil om zich te onderwerpen en U immer te volgen,
terwijl Ik tegen Uw geboden in opstand kom en ze vaak als onwelgevallig ervaar. (II Hil. 178:1/11).
Bij de aanroeping (epiklese) des priesters, wordt op het altaar het sacrament
van het lichaam en bloed van Christus voltrokken
FE. 7
Dus wanneer, zoals je kunt zien, o mens, de priester met de woorden die voor hem bestemd zijn in de
Heilige Geest, bij het aanbieden van het offer bij het altaar Mij begint aanteroepen, en amen zegt, zeg
ik je, Ik ben daar in Mijn brandende liefdesgloed en voltooi dit mysterie met alle verlangen. Op
welke manier? Bij de voltrekking van dit mysterie spreid Ik Mijn gloeiende liefde (caritas) over deze
offergave uit, dat wil zeggen, vanaf het begin der woorden van de priester, die Mij aanroept en Me
eraan herinnert, dat Mijn Zoon in de benauwdheid voor Zijn lijden brood en wijn zegende en het aan
Zijn discipelen overhandigde, daarmee zij ook dit voor het heil van het volk zouden doen. Voorwaar,
Ik zeg u: nooit zal er bij deze aanroeping over zo'n offergave ter nagedachtenis aan Mijn
Eniggeborene zijn, zonder dat de geheimenis van Zijn lichaam en bloed daarbij worden voltrokken.
Een vleselijk oog zal dat niet kunnen zien zolang het as is, tenzij het dit met een nederige toewijding in
geloof ziet. Hoezo? Wanneer een vogel ziet dat er een ei in zijn nest is gelegd, vliegt hij erop af, warmt
het met zijn lichaamswarmte op, en broedt het ei uit, zodat het kuiken er uitkomt en de eierschaal
achterblijft. Wat betekent dat? (II Hil. 179:1/8).
Wanneer het offer van brood en wijn ter nagedachtenis aan Mijn Zoon wordt geofferd op het altaar dat
aan Mijn naam is gewijd, verander Ik, de Almachtige, het op wonderbaarlijke wijze met Mijn kracht
en heerlijkheid, verklarend, in lichaam en bloed van Mijn Eniggeborene. Hoe? Door dat wonder,
waarin Mijn Zoon uit de Maagd vlees aannam, zo wordt deze offergave in de transformatie Zijn vlees
en bloed. Echter worden hier brood en wijn overduidelijk met de lichamelijke ogen waargenomen,
maar de heiligheid van het lichaam, en het bloed van Mijn Zoon blijven innerlijk onzichtbaar. Hoezo?
Toen Mijn Zoon bij de mensen op aarde verbleef, was Hij ook bij Mij in de hemel; en nu Hij bij Mij in
de hemel verblijft is Hij ook bij de mensen op aarde. Maar nu geestelijk, niet vleselijk.
(II Hil. 179:9/15).
God voltrekt in elk schepsel naar Zijn welgevallen de macht en sterkte naar
Zijns willen
FE. 8
Zo sta ook Ik, de Vader, ieder schepsel bij en ontzie niemand, zoals jij, o mens, je van Hem afkeert.
Wanneer je namelijk in het water kijkt, verschijnt weliswaar je gezicht daarin, maar je kunt je
krachten er niet op uitoefenen; en wanneer je je ervan afwendt, is je evenbeeld niet langer meer te
vinden daarin. Maar Ik verschijn in de schepping niet met een dergelijke veranderlijkheid, want ik ben
in ware openbaring aanwezig en Ik trek Mijn macht niet van haar af, maar Ik oefen de macht van
Mijn wil op haar uit, overeenkomstig wat Ik goed bevonden heb. Daarom geef Ik ook Mijn
majesteit in het sacrament van het lichaam en bloed van Mijn Zoon waarachtig te erkennen; want
vanaf het begin van de geheimnisvolle woorden van de priester werk Ik daar op wonderbaarlijke wijze
Mijn wonderdaden op uit, totdat dit sacrament door de mensen wordt ontvangen. (II Hil. 180:1/4).
Volgens de eisen van de tijd kan het Misoffer worden gevierd vanaf het eerste
tot het negede uur van de dag
FE. 9
Echter deze priesterlijke dienst kan door gelovigen worden gevierd vanaf het eerste tot het negende
uur van de dag, afhankelijk van de eisen van de tijd en de gebruiken van de mensen. Want ook Adam
stond vroeg in de morgen op en rond het negende uur werd hij verleid. Het lijden van Mijn Zoon
begon ook bij het aanbreken van de dag en werd, zoals men weet, voltooid in het negende uur, toen
Hij stervend aan het kruis zijn geest uitademde en door Zijn dood de dood manmoedig overwon.
Omdat ook de kerk Mijn Eniggeborene terzijde stond, ontving zij daar haar bruidsgeschenk, die ook
nu nog door de kinderen van de kerk gevierd moet worden. (II Hil. 181:1/4).
Iedereen zou nuchter moeten communiceren, met uitzondering van hen die
in stervensgevaar zijn
FF. 0
Deze offerdienst echter moeten priesters op een lege maag verrichten en niet op een volle maag,
zodat de vertering van de spijzen het geestelijke verlangen niet schaadt. Omdat eerst de geestelijke
maaltijd moet plaatsvinden en daarna de lichamelijke spijze en ook de geest moet worden geëerd en
het vlees moet worden verfrist. Want dit sacrament moet worden ontvangen met geestelijk
verlangen en niet met vleselijk verlangen. Derhalve moet men het in nuchtere toestand en niet samen
met (andere) spijzen ontvangen, behalve in geval van nood, wanneer men denkt dat deze mens in
stervensgevaar verkeert. Echter Mijn Zoon heeft Zijn dicipelen tegen het einde van de dag Zijn
lichaam en Zijn bloed aangereikt, omdat Hij hen de ware ochtend van het eeuwige leven bracht en
ook omdat bij de voltooiing van de tijdelijkheid, wanneer de eerste (tijdelijke) dood aan de mensen
voorbijgaat, "de rechtvaardigen zullen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader."
(Mat. 13:43-). (II Hil. 182:1/5).
De duivel viel zonder de invloed van een ander, maar de mens werd door God
overeind geholpen, omdat hij in zijn zwakheid viel door de influistering van
de duivel
FF. 1
Ook op de volgende manier heeft Mijn eniggeboren Zoon in Zijn opstanding getoond dat hij de zielen
van de rechtvaardigen uit de onderwereld rukt en het menselijke ras terugleidt naar het herstel van
het eeuwige leven, die de verworpen engelen hebben verloren, omdat ze zonder vreemde beïnvloeding
van anderen de dood verlangden, want ze werden verleid door geen ander dan enkel door henzelf,
aangezien ze de smaak van de zonde niet in zich droegen, zoals de mens in zijn gebrekkige lichaam
die wel draagt. Omdat de mens zo werd verleid in de zwakheid van zijn vlees door degene die hem
achtervolgde, werd hij ook weer tot leven gewekt door Degene die hem had geschapen, en de duivel
werd aan zijn verkeerdheid overgelaten, hoewel hij niet de lichamelijke lasten heeft. Maar de mens
is ook bij het ontvangen van Zijn lichaam en bloed een ware heilzame spijs gegeven, zodat hij, door
dit sacrament onzichtbaar in zijn ziel verkwikt, dapper opstaat tegen zijn onzichtbare vijand.
(II Hil. 183:1/3).
Bij het ontvangen van het lichaam en bloed van de Heer moet niet naar de
hoeveelheid, maar naar de heiligheid gekeken worden
FF. 2
Degenen echter, die in dit sacrament grotere of kleinere hoeveelheden ontvangen, zullen dit als volgt
moeten begrijpen: zowel degenen die meer hebben ontvangen als degenen die minder hebben
ontvangen, hebben beiden dezelfde kracht ontvangen. Want dit sacrament is niet gebaseerd op
hoeveelheid, maar op heiligheid en redt degenen die het ontvangen volgens hun geloof, zoals ook
over het manna staat geschreven. (II Hil. 184:1/2).
Vergelijking met het manna over datzelfde thema
FF. 3
"De Israëlieten nu deden zo en verzamelden het, de één meer en de andere minder. Toen zij het in een
gomer maten, had hij die meer verzameld had, niet te veel en hij die minder verzameld had, kwam niet
tekort. Ieder had naar zijn behoefte verzameld. (Ex. 16:17/18). Wat betekent dat? De verkozen zonen,
die er vurig naar verlangen God te zien, richten hun zin op het hemelse sacrament, volgens dat wat
hen is opgedragen; ze ontvangen het naar de leer van hun meester(s) in hun hart, en beschouwen het
in hun ziel naar wat ze geleerd hebben, waarbij de ene meer Godvruchtig is dan de andere. Daarom
passen ze hun achting ook aan wat ze in hun ziel voelen, waarbij ze het geloof dat ze in God hebben,
beoordelen, zonder Hem te verdelen, maar Hem volkomen te hebben en bedenken, hoe groot en met
welke toewijding zij het lichaam en bloed van hun Heiland zullen ontvangen. Dit sacrament is dus niet
heiliger voor degenen die meer van Hem ontvangen dan voor degenen die minder van Hem
ontvangen, maar naar hun geloof zullen ze worden verlicht. Daarom, o mens, moet u het niet
naar zijn grote ontvangen, want de sterke God is evenzo in een kleine als in een grote offergave van dit
sacrament vervat. En daarom moeten de ontvangers er alleen voor zorgen, dat ze de Drie-eenheid
(de Vader, de Zoon en de Heilige Geest) in een vast, volkomen geloof in hun hart dragen. En zo zal
iedere gelovige met een rein, oprecht hart de krachten van zijn ziel verzamelen, zoals de kracht van
het geloof in hem vereist. Hij moet er voor waken, dat hij de Godheid niet hoger of dieper onderzoekt
dan dat hij het met zijn zintuigen en zijn denkvermogen kan bevatten. Hij zou eerder nuchter moeten
zijn, zoals het hem werd onderwezen in de Heilige Geest, en onderworpen aan de Godvrezenheid,
omdat de mens immers armzalige as is. (II Hil. 185:1/12).
Men moet er niet aan twijfelen, dat het ware lichaam en bloed van Christus
op het altaar aanwezig is
FF. 4
Maar gij, o dwaze mensen, twijfel er niet aan of dit sacrament dat u op deze manier wordt getoond,
het lichaam en bloed van Mijn Zoon is. Herinnert u zich eraan, waar Ik Adams vlees en bloed uit heb
geschapen, toch uit het leem der aarde. Wat meent u echter? Is het voor Mij moeilijker om van deze
offergave vlees en bloed van Mijn Zoon te maken dan uit het leem der aarde de mens te vormen?
Echter de man giet uit zijn bloed zaad en de vrouw ontvangt hem. En wat voegen zij daaar verder
aan toe? Helemaal niets, noch bij het voortbrengen noch aan het vlees van het kind. Wie vormt alzo
de mens met zijn vlees, de beenderen, het merg en het schone gelaat, zo niet Ik, de Vader van allen?
Vader en moeder hebben echter geen enkele macht om een kind te vormen of te scheppen, behalve
dat ze in vurige hartstochten hun bloed uitstoten; maar daarna hebben ze geen macht om het vorm te
geven. Kunt gij zien op welke wijze dit gebeurt, buiten dat gij ze aan hun gestalten kunt herkennen?
(II Hil. 186:1/10).
Maar gij, o mens, zegt: "Ik zie deze offergave niet als vlees en bloed, zoals ik erken, dat een mens uit
vlees en bloed bestaat!" Daarop antwoord Ik: "Gij hebt Mijn Zoon in Zijn lichaam en bloed sterfelijk
op aarde gezien, die nu onsterfelijk in de hemel is, en daarom kunt u Hem nu niet met Uw lichamelijke
ogen zien, zo ook niet Zijn vlees en bloed wanneer dat op het altaar geconsacreed wordt. Dit sacrament
wordt daar niet gevierd ter ere van de priester, maar ter ere van Mijn Eniggeborene, die deze handeling
verrichtte tijdens Zijn (laatste) avondmaal met Zijn discipelen. Echter, zolang gij sterfelijk zijt kunt gij
Mij in Mijn heerlijkheid niet zien, zo ziet gij ook niet het vlees noch het bloed van Mijn eniggeboren
Zoon met uw vleselijke ogen op een vleselijke wijze, en daarom kunt u niet waarnemen wat
onzichtbaar is, en dit is overeenkomstig met het feit, dat uw menselijke blik met zijn vermogen om te
zien (visibiliter) alleen dat kan bevatten wat zichtbaar is." (II Hil. 186:11/14).
In het sacrament van het altaar moeten drie dingen worden geofferd in de
naam van de Drie-eenheid: Brood, Wijn en water
FF. 5
Dit sacrament moet echter op drie manieren worden aangeboden. Hoe? In brood, wijn en water ter ere
van de allerheiligste Drie-eenheid. Dus als er iets ontbreekt aan deze drie, dan wordt de Drie-eenheid
daar niet echt aanbeden; onder wijn verstaat men de Vader, onder brood de Zoon en onder water de
Heilige Geest. Dus wie wijn zonder brood en zonder water aanbiedt, aanbidt de Vader, maar
verloochent de Zoon en de Heilige Geest, of wie brood aanbiedt zonder wijn en water, klampt zich
vast aan de Zoon, maar verwerpt de Vader en de Heilige Geest. Of wie water gebruikt zonder wijn en
brood, schenkt aandacht aan de Heilige Geest, maar verwerpt de Vader en de Zoon, of wie wijn en
brood aanbiedt zonder water, houdt vast aan de Vader en de Zoon, maar verwerpt de Heilige Geest. Als
iemand echter wijn en water aanbiedt zonder brood, aanbidt hij de Vader en de Heilige Geest, maar
verloochent hij de Zoon; of wie brood en water gebruikt zonder wijn, houdt vast aan de Zoon en de
Heilige Geest, maar verwerpt de Vader. Aldus mag er bij dit sacrament geen scheiding zijn, omdat ook
Ik, die ondeelbaar blijft, in drie Personen die ene God ben, net als bij hen, waarbij de wil en het werk
in mensen één zijn, zonder welke de mens niet bestaat. (II Hil. 187:1/8).
Een priester die uit nalatigheid, ongeloof of vergeetachtigheid heeft verzuimd,
deze drie substanties in het sacrament van het altaar aan te bieden, is zwaar
te bestraffen
FF. 6
Maar als er iets ontbreekt aan dit offer, zodat er geen brood, wijn of water in acht wordt genomen, dan
zal degene door wiens nalatigheid dit is gebeurd, zwaar gestraft worden. Want als hij het willens en
wetens heeft gedaan uit nalatige lauwheid of trouweloosheid in de twijfel van het ongeloof, zal Ik
degenen, die zichzelf deze schuld oplegt, uit Mijn ogen verbannen wanneer hij niet tot diep berouw
komt en zichzelf straft met een zware boete. Wanneer het daarentegen uit nalatige vergeetachtigheid
gebeurt, dan moet degene, die daaraan schuldig is, zich voor mij vanwege deze schuld ter
genoegdoening door berouw verantwoorden, omdat hij er niet goed op lette of alles wat bij mijn
offermaal hoorde, aanwezig was. Toen Mijn Zoon namelijk aan het kruis hing, ontbrak er niets ter
verlossing. Want Hij bracht de mensen door Zijn vergoten bloed de verlossing voor hun zielen en
daarom mag ook niets bij dit sacrament ontbreken. Omdat dit sacrament de allerheiligste heiliging
in alle heiligheid is moet daarom dit vlees en bloed met alle geloof en met alle toewijding worden
ontvangen. (II Hil. 188:1/6).
Hoe het lichaam en bloed van Christus onder de mensen moet worden verdeeld
FF. 7
Wie echter dit allerheiligste vlees ontvangt, mag niet weigeren het bloed van datzelfde sacrament te
nemen, aangezien Mijn Zoon de meest zuivere en een spiegel der deugden is. En derhalve zal men
ook Zijn edele bloed ontvangen, tenzij de priester vanwege de eenvoud van de ontvanger het gevaar
van morsen vreest. Dan zal men met degene die het ontvangen wil, behandelen volgens de eenvoud
van de kinderen, aan wie men het eten van het brood toestaat, en het drinken van de wijn wijgert.
Zo zal hem het meest heilige vlees worden gegeven en het stromende bloed moeten worden
onthouden, zodat daaruit geen groter gevaar ontstaat. Omdat het allerheiligste vlees met Zijn bloed
en het bloed met Zijn vlees in één heiligheid is verbonden. Maar als iemand het
onderscheidingsvermogen heeft, zodat hij bedenkingen heeft bij het houden van dit sacrament
wanneer hij alleen het heilige vlees te eten krijgt, dan moet men hem ook het bloed van hetzelfde
vlees te drinken geven. (II Hil. 189:1/6).
De priester zal bij het altaarsacrament de gewaden en woorden volgens de
aanwijzingen van de oudvaders gebruiken
FF. 8
Maar de priester die dit sacrament viert, dient zorgvuldig gekleed te zijn in de gewaden die de
oudvaders, onderricht door de Heilige Geest, bedoeld hadden om voor deze dienst te dragen. Hij moet
zorgvuldig de woorden observeren die de Heilige Geest aan de vaderen gaf om dit mysterie te kunnen
vieren, waarbij hij ervoor moet waken om niets weg te laten. Hij zal ook in volle deemoed daarop
acht moeten slaan, dat hij het voorbeeld niet overdrijft, toen Mijn Zoon het brood en de kelk nam en
ze aan Zijn discipelen te etenen en te drinken gaf. Maar wie door nalatige vergeetachtigheid onbewust
een fout heeft gemaakt in kleding of in woorden die bij deze eredienst horen, moet met een zware,
heilzame boete teruggewezen worden. Hij zal desondanks Mijn erbarmen vinden, wanneer hij die
zoekt, omdat hij deze overtreding niet vrijwillig of in de slechtheid van zijn hart beging. Wie echter
bewust of door de onverschilligheid van zijn wil of door de slechtheid van zijn hart aan dit
sacrament in gebreke is gebleven, tot hem zal Ik, daar Ik beledigd ben, zeggen: (II Hil. 190:1/6).
Woorden van de Heer aan een nalatige priester
FF. 9
"Jij slechte dienstknecht, waarom was je niet met het juiste priestergewaad gekleed, zoals je eerste
oude leraren in de Heilige Geest het voor je hebben opgesteld om zo je geestelijke ambt te markeren,
zoals Mijn engelen Mij aanhoudend dienen? En waarom heb je ook de aard van de woorden niet
waargenomen, die je Vader in de Heilige Geest ter consecratie van het lichaam en bloed van Mijn
Zoon tot heil en tot eer van het menselijke ras heeft overgegeven?" Daarom zal een ieder die zich
aan deze overtreding schuldig maakt, bij Mij verantwoording moeten afleggen wanneer hij zichzelf
niet in diepe droefheid door berouw heeft gestraft. (II Hil. 191:1/3).
De priester die deze spijzen op het altaar aanbiedt, mag het altaar niet
verlaten, zonder van deze spijzen te hebben ontvangen
FG. 0
Maar de priester die deze spijzen op Mijn altaar offert, mag daar niet weggaan zonder deze spijzen te
hebben gegeten, want hij moet in het lichaam en bloed van Mijn Zoon de verkwikking voor zijn ziel
ontvangen. Wanneer hij echter weet, dat hij met zware lasten beladen en dit maal onwaardig is, moet
hij het niet wagen naar Mijn tafel te komen en Mijn Zoon te beroeren, zonder eerst gezuiverd te worden
van de viese geur van zijn overtredingen. Zo hebben diegene zowel de tafel als ook hun menselijke
waardigheid bevlekt, door de kop van de stralende lamp (Joh. 1:1/5) wreedaardig te hebben
afgehouwen. Daarom zal ook degene die zo bevlekt of verontreinigd is, de hoge Priester de kenmerken
van zijn plaag geven, dat wil zeggen, aan Mijn Zoon, en zichzelf ook voor een andere sterfelijke
priester chargeren, die hem het heilmiddel van vertroosting samen met de boetedoening zal tonen, en
zo treedt hij uiteindelijk gereinigd tot zijn dienst terug. (II Hil. 192:1/4).
De priester zal bij het altaarsacrament niet veel en grote woorden gebruiken,
maar moet de ordeningen van de eerste bestuurders volgen
FG. 1
Maar Ik wil niet, dat de geheime ordening der allerheiligste woorden, waarmee de priester Mij, de
Vader, bij het altaar moet aanroepen, uit vele grote woorden bestaat, maar dat zij met de juiste
ordeningen van de eerste bestuurders, die de gave van de Heilige Geest met juiste vermaningen
onderwezen, Mij aanroepen. Dit moet niet gebeuren in de veelheid van dwaze wijsheid, maar in de
eenvoud van het hart. Want niet aan het vele spreken heb Ik een welbehagen, maar naar de reinheid
van het hart van degenen die Mij nederig zoeken en liefdevol omarmen in de gloed van hun liefde
(caretas). Op een andere manier namelijk, verleen Ik Mijn uitverkorenen, wanneer zij Mij zoeken,
Mijn genade passend aan de verschillende gaven van de Heilige Geest, want in dit sacrament openbaar
Ik Mij aan hen volledig, want Mijn Zoon is in Mij en Ik ben in Hem en de Heilige Geest is in ons en
Wij in Hem en Wij zijn in de Godheid één. Zo zijn ook immers het lichaam en de ziel en hun
krachten één levende mens. Daarom moet ook iedereen, die naar dit sacrament komt, ervoor zorgen
dat hij de eer van de Godheid niet schendt. (II Hil. 193:1/6).
Vijf soorten van communiceren
FG. 2
"En gedurende de tijd dat ook de overige mensen tot de priester naderden om het sacrament te kunnen
ontvangen, nam ik vijf soorten of type van mensen waar." Voor hen die ernaar verlangen het
Goddelijke sacrament van hun priester te ontvangen, dienen zij de vijfzintuigen van hun lichaam te
reinigen van de vuiligheid van hun zonden en ze waardig en lovenswaardig te beschermen tegen
onbewuste verontreiniging, daarmee zij het des te heilzamer ontvangen. (II Hil. 194:1/2).
Zij die lichamelijk stralen en vurig van geest zijn
FG. 3
"Sommigen waren aan het lichaam stralend en vurig in de ziel." Omdat ze een helder geloof in dit
sacrament hebben en er niet aan twijfelen dat dit het ware lichaam en bloed van Mijn Zoon is. En
derhalve worden zij, terwijl ze het in dit geloof ontvangen, in hun vlees verlevendigd en geheiligd;
en zo verschijnen zij, door deze geheimenis geheiligd, na de opstanding als in hun lichaam in de
hemel. En in hun ziel worden ze overgoten en aangestoken door de vurige gave van de Heilige Geest,
zodat, wanneer deze pracht door hen heen stroomt, ze het aardse afwijzen en verlangen naar het
hemelse. Op welke manier? Net zoals een vuur door de wind tot een brand wordt aangestoken, zo
worden ook zij doordrenkt door dit sacrament, zodat ze van hemelse liefde (amor) gloeien.
(II Hil. 195:1/6).
Zij die aan het lichaam bleek en in de ziel duister zijn
FG. 4
"Anderen leken bleek aan het lichaam en in de ziel duister;" want ze zijn zwak in het geloof en hebben
geen vast geloof in dit sacrament, omdat ze te dwaas zijn om de wijsheid te erkennen, gelijk een
jongen wiens daden op dwaasheid zijn gebasseerd. Want uiterlijk horen ze met hun oren en nemen
ze in de traagheid van hun hart aan wat hun over dit sacrament gezegd wordt, zodat ze het graag
volledig in het geloof willen bevatten. Maar toch, vanwege de twijfel die in hen is, kunnen ze niet
beseffen hoe grote heiligheid in Hem woont. Daarom zijn ze ook innerlijk met duisternis omgeven,
omdat ze hun geest niet tot die volmaaktheid kunnen verheffen, omdat ze het zelf in zonden ontvangen
en door de last van hun lichamelijke gebrekkigheid te traag zijn om deze vroomheid te voleindigen.
Toch stemmen zij meer met de geest in, zodat zij het geloof zouden onderkennen wanneer zij het in
de lauwheid van hun hart konden. (II Hil. 196:1/5).
Degenen namelijk, die in hun werken nog niet door een grotere zondenlast beladen zijn, moeten als
het ware met tegenzin instemmen met de geest. Want haar ziel heeft een grotere macht, omdat ze nog
niet door de zonden vernietigd is, en ze onderwerpt het lichaam aan haar wil. Dit is de strijd tussen het
lichaam en de ziel, omdat de ziel over het lichaam heersen wil, omdat het in strijd is met wat het vlees
met zich meebrengt in zijn verlangen, namelijk de zonde. Ook minacht het lichaam de gerechtigheid,
waarnaar de ziel verlangt, omdat zij dat leven liefheeft. Wat betekent dat? Wat dood is, streeft naar wat
dood is, en wat leeft, heeft het levendige lief. Hoezo? Het vlees heeft de zonde lief en de ziel heeft de
gerechtigheid lief, en daarom zijn zij tegensteld aan elkaar, en stemmen zelden met elkaar overeen.
Maar net zoals een kind zonder inspanning en zonder inzicht zijn zintuigen voedt en verzadigd laat
worden, zo worden ook die mensen door dit sacrament als het ware zonder hun medeweten bezield,
omdat ze het noch uit blinde woede noch uit tegenspraak verachten, maar het alleen in hun
eenvoudige geest omarmen. (II Hil. 196:6/14).
Degenen die aan het lichaam behaard zijn en in de ziel met meerdere
bevlekkingen besmet
FG. 5
"Enkelen waren aan het lichaam behaard en in de ziel stijf van meerdere bevlekkingen." Want ze
zijn aan hun vlees schaamteloos en ontuchtig omdat ze zonder kuisheid leven en zichzelf bevlekken
met de uitwerpselen der ondeugden, gelijk een zwijn zich in de modder rolt. Zo bevlekken zij hun
ziel, omdat zij veelvuldig met allerlei zondige vuiligheid van menselijke aanstekingen zich vergiftigen.
En wanneer zij door deze ondeugden worden bevlekt, en zonder gereinigd te zijn, zich niet schuwen
om tot het sacrament van het lichaam en bloed van Mijn Zoon toetetreden, dan moeten ze vanwege
deze aanmatiging in een strenge beproeving worden gereinigd. Bij deze reiniging onthoud Ik Mijn
erbarmen niet, omdat Ik voorzie dat gepaste berouw in hun hart zal opkomen. (II Hil. 197:1/5).
Degenen die aan het lichaam met scherpe doornen zijn omgeven en aan de
ziel als melaatsen verschijnen
FG. 6
"Ook waren er enigen aan hun lichaam met scherpe doornen en verschenen in hun ziel als een
melaatse;" omdat ze in hun hart omgeven zijn door woede, haat en afgunst en met deze doornen van
boosaardigheid de mildheid, vriendelijkheid en liefde (caritas) uit zichzelf verdrijven. Door het kwade
na te streven en het goede te veronachtzamen, en door andere mensen te bespotten, maken ze hun ziel
als het ware door de ergste zweren onrein. Wanneer zij zo tot de Goddelijke geheimenis toetreden,
verwonden zij zichzelf zeer; maar toch houd Ik Mijn ogen op hen gericht wanneer ze zichzelf in
bitterheid straffen en daarna in berouw Mijn genade zoeken. (II Hil. 198:1/3).
Zij die aan het lichaam bloedig en in de ziel als een rottend lijk verschijnen
FG. 7
"Weer anderen verschenen aan hun lichaam bloedend en in de ziel als een rottend lijk;" omdat ze met
hun bloeddorstige handen onreinheden tussen mensen stichten, laten ze hun ziel als het ware ruiken
naar de rottende vuiligheid van wrede boosaardigheid. Want ze schenken geen aandacht aan de vrees
voor Mij en vernietigen met hun wreedheden dat wat Ik in mensen heb aangelegd. Wanneer zij
daarom, door deze bevlekking verontreinigd, zich niet schuwen, het lichaam en het bloed van Mijn
Zoon te ontvangen, werpen zij zich zelf door deze zware verwonding neer, omdat ze zich aanmatigen,
zo ongereinigd dit sacrament te beroeren. Maar toch zal de bron van de redding hen later bereiken,
wanneer ze hebben getracht zich van deze goddeloosheid te reinigen door middel van waardige
boetedoening. (II Hil. 199:1/4).
Zij die met een devotionele instelling en een zuiver geloof naar dit sacrament
komen en zij die met een onwillig hart en een weifelende instelling toetreden
FG. 8
"Maar bij al dezen werd bij de aanvang van het sacrament de ene met een vurige glans overgoten,
terwijl de andere als het ware door een donkere wolk werd verduisterd." Want terwijl gelovigen ernaar
streven de geheimenis van het lichaam en het bloed van Mijn Zoon binnen te gaan, zullen zij die het
met een nederig hart en zuiver geloof ontvangen, en van goede werken stralen, verwerven, door de
gave van de Heilige Geest zowel tot redding van het lichaam als ook om de ziel te verlichten; Maar zij
die het met een opstandig hart en in weifelende gezindheid zijn, bedwelmd door verkeerde daden,
trekken zich innerlijk en uiterlijk naar hun schade toe, de duisternis, naar hun komende ongeluk, omdat
ze zich aanmatigden, om hun onreinheden met deze heiligheid te verenigen. Want een mens, die zo
opstandig en weerbarstig is, dat hij zich niet schuwt, noch in eenvoudige ontucht zich aan de
geslachtsdelen van zijn eigen lichaam door zelfbevrediging te bevlekken of zich in tweevoudige
ontucht te bezoedelen, door zijn zaad met een man of vrouw te verspelen of zich in woede, haat en
jaloezie jegens zijn medemensen verscheurd of door diegenen te vermoorden die hem tegenstand
bieden, en zich zo met bloed te bevlekken en dan vervolgens zo onrein en onberouwvol zich lichtzinnig
te aanmatigen, zonder zuivering van enige zondebelijdenis en zonder verbetering door berouw tot het
lichaam en bloed van Mijn Zoon naderen, die gaat welbewust en met besef van zijn schuld in het vuur
des Oordeels. Hoezo? Vanwege zijn aanmatigendheid en zijn zonde zal hij worden gezuiverd als goud
in een oven, zodat er geen greintje van deze aanmatiging meer in hem zal achterblijven, omdat hij
besmeurd en onberouwvol naar de communie van het onschuldige Lam ging. Wie namelijk zo onrein,
zoals reeds gezegd is, tot heiliging, door het lichaam en bloed van Mijn Zoon is toegetreden, en dit
sacrament zo ontvangen heeft, ontvangt het voor zichzelf ter beoordeling. (Hil. 200:1/6).
Woorden van Paulus
FG. 9
"Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het
lichaam en bloed des Heren. Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de
beker. Want wie namelijk onwaardig daarvan eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, omdat
hij het lichaam des Heren niet onderscheidt. Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er
ontslapen niet weinigen." (I Kor. 11:27/30). Wat betekent dat? (II Hil. 201:1/5).
Voorwaar, Ik zeg u: wie het brood des levens eet of de beker van de redding neemt, dat wil zeggen,
het sacrament des Heren, van Hem die Heer is over hemel en aarde, en met zonden bevuild, zodat
hij het onwaardig behandelt, zal zijn schuld erdoor voelen. Waarom? Omdat hij het lichaam en het
bloed van de Heer, dat wil zeggen, de Verlosser van de wereld, op een ziekelijke en voor hemzelf
dodelijke manier ontvangt. Want tot het kwade geneigd, door onreinheid bevlekt en omdat hij de
vrucht des Heren vergeten heeft, is hij naar het heiligdom van de zalige verlossing gekomen. Daarom
begaat hij daar ook een moord. Hoezo? Omdat hij zichzelf met vele verwondingen aan stukken
scheurt, doordat hij zonder reiniging en zonder het bad van berouw zijn overtreding verbergt, en
hierdoor dit sacrament aanmatigend behandelt. (II Hil. 201:6/12).
Derhalve zeg ook Ik tot hem: "O jij meest ellendige en meest weerzinwekkende mens, hoe waag je het
om je Heer, die de hemelbewoners immer verlangen te zien, in zo'n ellendige groeve te storten?
Daarom zul je in lichaam en ziel op de proef worden gesteld door bitter berouw; want wanneer jij je
schuld niet hebt ingelost, zul je deze tuchtiging in jezelf ervaren na de opstanding der doden." En
daarom moet een ieder die zichzelf hier wil straffen, zichzelf in nauwgezet onderzoek onderzoeken en
in de nederigheid van zijn zelfkennis dit brood van genezing nemen en deze beker van zoetheid
proeven, zodat hij daarmee de onsterfelijke kracht ontvangt en aan de honger van zijn zwakke ziel kan
ontsnappen. Want wie dit sacrament slecht behandelt, omdat hij zich niet heeft gereinigd van de
vuiligheid van goddeloosheid en het onwaardig heeft ontvangen, zal het strafrechtelijk oordeel
ondergaan, omdat hij het eet en drinkt zonder gereinigd te zijn. Niettemin is hij niet in staat dit
geheim in zijn vermoeden te schenden of te verdoezelen, maar hij veroordeelt zichzelf. En omdat jullie
in jullie hoogmoed, stijf van de zonden, dit sacrament durven te naderen, zijn er daarom in jullie
gemeenschap velen ziek, namelijk dezulken die in deze heiligheid geen heilmiddel voor hun ziel willen
zoeken, maar zichzelf in hetzelfde sacrament de ergste zwakte toevoegen, omdat ze het naar hunner
oordeel ontvangen. En er zijn ook velen gebrekkig, namelijk degenen die in de wet van God zo zwak
zijn, dat ze op geen enkele wijze willen erkennen wie Hij is, die ze zo onwaardig ontvangen. Wat
betekent dat? Ze willen niet overwegen, hoe ze hun Heer moeten vrezen en vereren, of hoe ze met
bitter berouw hun vlees moeten straffen, die ze zo met zonden hebben gevoed. Maar omdat ze zo
lichtzinnig zijn, slapen velen in, zonder aandacht te schenken aan deze nalatigheid; Ze weten niet en
willen niets weten, hoe ze hun zonden bewenen moeten, zoals een mens, wanneer hij slaapt, niet weet
en herkent, wat of hoe hij in zijn lichaam is. (II Hil. 201:13/22).
Daarom, o mens, wanneer u noch in belijdenis noch in berouw uzelf gereinigd heeft en het lichaam en
bloed van Mijn Zoon zo ongereinigd ontvangt, dan zult u in een verschrikkelijke onderzoeking
vanwege deze aanmatiging van uw zondige vuiligheid beproefd worden, gelijk ook most wordt
gereinigd van zijn verontreiniging, die het in zich heeft, wanneer het bij zijn rijpingsproces afscheidt.
(II Hil. 201:23).
Het sacrament van het altaar moet door de priester en het volk met grote
zorgvuldigheid en nauwlettendheid behandeld en bewaard worden
FH. 0
Dit sacrament moet ook door de priester en het volk met zo'n grote zorgvuldigheid en
nauwlettendheid behandeld en bewaard worden, zodat het door niemand zo geminacht wordt, dat hij
het achteloos op de grond gooit. Want wanneer het uit traagheid veronachtzaamd op de aarde is
gevallen, wreek Ik deze rebellie in Mijn ijver op de aarde of op mensen, wanneer niet deze mens zelf
zich door boete en bittere slagen bestraft, want vlees en bloed zal voor vlees en bloed genoegdoening
verwerven. Hoe? Het vlees en het bloed van de mens zal in de mens rouwen, omdat het vlees en het
bloed van Mijn Zoon door de mens nalatig werd behandeld, gelijk ook destijds de aarde beefde en de
mensen door vrees werden bevangen, toen Deze, Mijn Zoon, aan het kruis genageld, de geest gaf.
(II Hil. 202:1/4).
De mystieke geheimen van het lichaam en bloed van de Heer mag men niet
doorgronden
FH. 1
Maar wanneer jij, o mens, in de onbestendigheid van je hart, bij jezelf afvraagt, hoe deze offergave op
het altaar tot lichaam en bloed van Mijn Zoon wordt, dan zal Ik je antwoorden: "Waarom, o mens,
vraag je dat en waarom probeer je daar achter te komen? Is dat wat Ik van je verlang? Wat wil je
onderzoeken aangaande het lichaam en bloed van Mijn Zoon? Je mag dat niet onderzoeken, maar
moet het met grote vrees en eerbied ontvangen, bewaar het zorgvuldig en twijfel niet langer aan deze
geheimenis. Want je mag Mij niet zo onbezonnen verzoeken. En wat gaat jou dat aan? Zoek Mij
liever in een vast geloof. Want wanneer Ik namelijk naar je hele geloof kijk, vraag Ik je niet, wat het
lichaam en bloed van Mijn Zoon is of hoe dat sacrament op het altaar ingewijd wordt. En wie zoekt
jou, o mensch, in het vuur, zonder de gloed van het vuur te voelen? Niemand! Zo zoek ook jij Mij
niet baldadig in Mijn geheimenissen, zodat je niet daardoor wordt gekwetst. Maar wanneer je met de
overgave van je hart wilt zoeken, zoek ze dan zorgvuldig in gebed, in wenen, en in vasten. Zo hebben
ook de oudvaders onderzocht en vaak is dat wat ze zochten aan hen geopenbaard. Wanneer je ze op
deze manier gezocht en gevonden hebt, zul je dat wat overblijft, aan de Heilige Geest overlaten.
(II Hil. 203:1/14).
Degenen die tot deze sacramenten naderen, zullen niet via omwegen, maar over de rechtvaardige
weg komen, zodat zij niet te gronde gaan en diep vallen. (II Hil. 203:15).
Dienaren van de kerk, die niet via de poort, maar via omwegen
binnenkomen, omdat ze spotters en ruwe edelstenen zijn, de duivel en
Baäl imiteren en daarna proberen Christus te verwonden zoals Zijn
kruisigers deden
FH. 2
Want de verschrikkelijke bedrieger die, zonder te zijn gekozen en zonder als gezagsdrager te zijn
gezalfd, zich door bedrog de zetel van het pastorale ambt heeft toegeëigend, en de onwaardige
rover, die zijn Herder verdrijft en onder het fluitsignaal zijner aanhangers zich met geweld deze
ambtzetel bemachtigd heeft, die zullen ofwel uit eigen wil vrijwillig een zware straf ondergaan, of
vanwege Mijn ijver een harde straf moeten aanvaarden. Ik heb een grote afkeer tegen hen, omdat ze
degene navolgen, die uit zichzelf de grootste eer willen hebben en hierdoor uit alle glorie en
gelukzaligheid in de dood zijn geworpen, en omdat ze ook Baäl volgen, die Me zo bespotte, dat hij
aan de vernietiging werd overgegeven, omdat hij zichzelf bedrieglijk als God bestempelde. En
wanneer zij in deze verkeerdheid hun leugens en aanmatiging doen, alsof ze Mijn heilige wijdingen
verlenen, zo worden zij, die van hen ontvangen op deze manier eerder vergiftigd dan behouden, en in
Mijn ogen beschouwd als degenen, die aan het volk der spot prijsgegeven worden, wanneer zij bij
hun schertsen en spelen jongens voor zich als grappenmaker (nar) inzetten. Maar net zoals het bij
mensen nietig is, is het ook voor Mij nietig wat zulke indringers beweren te doen met hun bedrog.
(II Hil. 204:1/4).
Daarom kan hun bouwwerk niet bestaan, omdat het scheef is en zal instorten. Wanneer zij derhalve in
Mijn tempel iets door heilige toewijding lijken op te bouwen, zo moet het vernietigd worden, omdat het
geen machtiging heeft en als waardeloos wordt erkend. Aldus zouden zij ook vanwege hun
vermetelheid weer tot inzicht moeten komen, zodat zij niet bij hun bestraffing diens lotgenoten worden,
die vanuit de hoogte in de diepte werden geworpen, omdat ze meer verlangden dan hen werd
toegestaan. Maar ook hij is iemand die verscheurt (laniator), die zonder priesterwijding in de
waanzin van zijn geest zo onzinnig naar Mijn altaar stapt, alsof Ik iemand was die alleen maar bedriegt
(illusor), gelijk deze zelf een bedrieger is, wanneer hij de aan Mijn naam gewijde tafel stoutmoedig
beroerd; omdat hij namelijk Mijn heilige offer wil aanbieden, wat niet zijn ambt is, schrikt hij er niet
voor terug om Mijn Zoon met wrede kwellingen te verwonden. (II Hil. 204:5/8).
Doch degene die op deze manier naar Mijn altaar komt, zal telkens wanneer hij arrogant Mijn Zoon
met de genoemde woorden aanroept, Hem elke keer verwonden, niet dat hij Hem zo met een pijn kwelt,
maar omdat hij zich niet schuwt, om Hem zo aanmatigend aan te raken. Wanneer hij in deze minachting
zonder berouw volhardt, zal hij bij de bestraffing onder degenen zijn, die Mijn Zoon hebben verwond,
toen ze Hem zonder reden martelden. Daarom zal hij, zodat hij deze marteling niet zal voelen, een
bedroeft weeklagen tot hulp moeten nemen, maar op zo'n manier dat hij van nu af aan niet langer de
aanmatiging heeft om bij Mijn dienst tot het altaar toetetreden. De overigen echter, die er naar streven
om in de kerkdienst onder een priester te dienen, moeten zich ervoor hoeden, om niet aanmatigend op
een onrechtmatige manier tot deze dienst te naderen, om zo niet door een rechtvaardig oordeel te
worden uitgesloten voor het voltooien van de kerk, wanneer zij zich frauduleus van dit recht meester
hebben gemaakt, om vervolgens als ongepast en niet onderwezen te worden bevonden. Want Ik wil dat
Mijn dienaren zonder list en zonder bevlekking rein voor Mijn aangezicht verschijnen. Hoe? Ze zullen
door rechtmatige uitverkiezing tot Mijn altaar komen en Mij daar dan ook zonder smet dienen. Hoe?
(II Hil. 204:9/16).
De dienaren van de kerk moeten naar het voorbeeld van de apostel met alle
zorgvuldigheid de kuisheid bewaren en zich onthouden van alle onreinheid
FH. 3
Ze zullen aan geen enkele wereldse verbinding denken, omdat ze de geestelijke hebben verkozen.
Hoezo? Omdat ze in Mijn dienst zijn getreden. Wanneer echter één van hen wordt onderdrukt door
vurige lust van zijn vlees, zal hij zijn lichaam door onthouding en vasten verzwakken en zich met
koude en geselslagen tuchtigen; wanneer hij echter toch door te zondigen met een vrouw ten val
komt, zal hij deze bevlekking als brandend vuur en dodelijk gif ontvluchten en zijn wonden in bittere
boete reinigen. Want Ik wil dat men Mij in kuisheid dient. Waarom? Omdat ook Mijn Zoon volkomen
kuis was en in zichzelf naar al deze kerkelijke standen verwezen heeft. Op welke manier? Door
gehoorzaamheid, vurig gebed, prediking en opoffering. De besnijdenis raakte Hem met Zijn
gehoorzaamheid, de profetische gave onthulde Hem in Zijn luide roepen (Joh. 1:23), en Hij predikte
zelf tot de mens door middel van zichzelf en bood zichzelf ten slotte als levend offer op het altaar van
het kruis aan. En omdat Hij in kuisheid zichzelf als een geheel offer overgegeven heeft, zo moeten ook
degenen, die hebben besloten, om het gehele offer op het altaar aan te bieden, Zijn kuisheid navolgen.
(II Hil. 205:1/11).
Zij zullen de kuisheid echter niet alleen jegens anderen bewaren, maar ook jegens zichzelf bewaren.
Hoe? Zoals een priester zich er voor moet hoeden om niet in beroering te geraken door een vrouw, zo
moeten zij ook zichzelf in toom houden, dat wil zeggen, geen zaadlozing veroorzaken door
zelfbevrediging, zodat niet hun wilde verlangen zondige onrust in hen bezorgt. Want de zonde van
Adam, die de mensen de dood bracht, wekte in hen de gevoelens van ontucht op. Daarom zullen de
mensen hun vlees in tucht nemen, zodat zij niet smadelijk aan de ondergang van de dood bezwijken.
Hoezo? Omdat Mijn Zoon de dood heeft overwonnen en hen het leven heeft gegeven. Omdat Hij in de
onaangeroerde maagdelijke kuisheid vlees heeft aangenomen, moeten derhalve ook zij kuis zijn die
Hem wensen te dienen, zoals het ook naar het Goddelijke gebod geschreven staat.
(II Hil. 205:12/19).
Woorden van Mozes over datzelfde thema
FH. 4
"Wees voorbereid op de derde dag en nadert niet tot uw vrouw." (Ex. 19:15). Wat betekent dat? Daar u
uw God op een buitengewone manier wilt dienen, wees met de wil van uw hart gereed voor de dag
van Zijn genade, waarop de onuitsprekelijke Drie-eenheid werkelijk verschijnt en haar wonderwerken
in een groot wonder openbaar maakt. En wanneer u daar God waardig wilt naderen, hoedt u zich
derhalve daarvoor om in een vleselijk verlangen een lichamelijke verbinding met een vrouw aan te
gaan, zodat u uw bloed zich niet mengt met het bloed van minder aanzien. Daar moet u als priesters en
overige dienaren, daar gij Mij onder een geestelijke titel dient, voor hoeden; want ook de apostelen,
in wiens opvolging u staat, hebben zich niet in verscheidene gebieden opgedeeld en u niet een
dergelijk voorbeeld nagelaten. (II Hil. 206:1/5).
Een priester mag niet twee verbintenissen hebben
FH. 5
Ik wil namelijk niet dat er bij priesters twee verbintenissen bestaan, dat wil zeggen, één in geestelijke
en één in wereldse beijvering. Want de priester zal zich binden aan de gerechtigheid Gods, zodat hij
Zijn gemalin is, met wie Hij het overige volk zal voeden en animeren, gelijk een vader zijn zoon
opvoedt en onderwijst. En hoe zou het passend zijn dat een priester zich in de juiste mate met beide
verbintenissen bezighoudt, die in hun verscheidenheid tegengesteld aan elkaar zijn. Hoezo? De ene is
vleselijk en de andere is geestelijk. (II Hil. 207:1/5).
Hoe de duivel de priester van de priesters kan zijn
FH. 6
En aangezien de priester de herder en de vader van die mensen is, die een vleselijk huwelijk zijn
aangegaan, hoe zou het dan zijn wanneer hij op dezelfde manier zijn leven zou leiden als de
gehuwden, hoe zou deze dan priester kunnen zijn? Omdat de overige priesters allemaal dienaren zijn
van één enkel ambt, kon hij geen andere priester hebben, die hem instructie zou kunnen geven dan de
duivel zelf, die zijn priester moet zijn, omdat hij de duivel heeft geïmiteerd, doordat hij het gif onder de
honing verborg. Hoezo? Want net zoals de duivel het kwaad onder het goede verborg, zo beijveren
zich ook dergelijke priesters, die zich meer door hun schaamteloosheid laten leiden dan de kuisheid
lief te hebben en daarom de vleselijke verbintenissen onder een geestelijk huwelijk gelijk gif onder
honing proberen te verbergen. Maar omdat Mijn Zoon volledig in kuisheid is, moeten derhalve ook zij
de kuisheid liefhebben, die Zijn lichaam en bloed bij het altaar beroeren, zoals geschreven staat.
(II Hil. 208:1/5).
Woorden in de wet daarover
FH. 7
"Een priester mag noch een hoer noch een onteerde tot vrouw nemen noch een vrouw die door haar
man verstoten is, omdat hij aan zijn God is toegewijd en de toonbroden aanbiedt" (Lev. 21:7/8). Wat
betekent dat? Degene die daartoe wordt ingezet om God dat offer te brengen, mag de
onrechtvaardigheid van de duivel niet liefhebben, die zich met alle vuiligheid, slechtheid en
boosheid verenigt. Evenmin mag hij zijn zintuigen zo billijk ten val brengen, dat hij de wil van zijn
vlees tegen de gerechtigheid van God en tegen het voorbeeld van de heiligen omarmt en volgt,
wanneer hij Mijn juk wil dragen. Hij zal alzo niet door zijn schandelijke daden in een dergelijke
onreinheid geraken, die door zijn oudvaders verafschuwd werden, omdat ze onderkenden dat dit
voortkwam uit de adem van de oude slang. Dus door dit vuil achter zich te laten, zou hij een mens
moeten zijn die de Goddelijke gerechtigheid liefheeft (amator), omdat hij in heiligheid aan zijn
God is toegewijd en zich teruggetrokken heeft van vleselijke verlangens bij het verwekken van
kinderen. Derhalve kan hij nuchter en onberispelijk dat brood aanbieden, dat voor de redding van
mensen op het altaar wordt gelegd. Wat betekent dat? Dit offer, die dat leven der verlevendigen, de
spijs der zielen, en de spiegel van alle deugden is, die door de heilige onschuld in de gestalte van de
kuisheid werd geopenbaard, is volkomen vrij van alle bevlekking. Daarom moeten ook degenen die dit
offer willen aanbieden vrij zijn van vuiligheid en bevlekking of verontreiniging. Ze zullen zich van
gulzigheid, dronkenschap, spot, geroddel, en van lichtzinnige en ongeordende manieren onthouden.
In plaats daarvan zouden ze veel meer in hoogachting moeten staan, zoals het de navolgers van de
heilige vaders toekomt, van wie ze afstammen, en met de waardigheid die past bij de eerbiedwaardige
beschermheren. En ze moeten geen dubbelleven leiden, dat wil zeggen, niet tegelijk het wereldse en
het geestelijke pad bewandelen, omdat het moeilijk is om twee heren tegelijk te dienen, zoals Mijn
Zoon ook in het evangelie getuigt, als Hij zegt: (II Hil. 209:1/13).
Woorden van het evangelie daarover
FH. 8
"Niemand kan twee heren dienen" (Mat. 6:24-). Wat betekent dat? Niemand, die het gewaad van de
sterfelijkheid draagt, kan vanwege de kwetsbaarheid van zijn zintuigen en zijn lichaam twee heren op
dezelfde manier en met dezelfde gehoorzaamheid zijn dienst bewijzen. Wat betekent dat? Hij kan
niet tegelijk de Heer van de gerechtigheid en de heer van de ongerechtigheid dienen. Waarom niet?
Omdat de gerechtigheid de ongerechtigheid verwerpt en de ongerechtigheid de gerechtigheid
bestrijdt. Zo kan ook een priester niet tegelijkertijd met de zelfde toewijding de dienares en de
gebiedster eren, dat wil zeggen, de vleselijke verbinding en de geestelijke gemeenschap, want deze
beiden kunnen in hun volmaaktheid niet tegelijkertijd bestaan. Het vleselijke bestrijdt namelijk het
geestelijke en het geestelijke onderdrukt het vleselijke. Dat erkende ook Mijn vriend Paulus en
verklaarde het vervolgens naar Mijn wil, toen hij zei: (II Hil. 210:1/10).
Woorden van de apostel over datzelfde thema
FH. 9
"De bisschop moet aldus onberispelijk zijn, de man van één enkele vrouw" (I Tim. 3:2). Wat wil dat
zeggen? Het is noodzakelijk, dat iemand, die de overige mensen in het ambt der geestelijke
verlichting moet voorlichten, zijn leven zo inricht dat er geen reden tot aanstoot en verwijt in hem
te vinden is. Hoezo? Omdat de priester niet twee rollen kan hebben, door tegelijk de echtgenoot van
een vleselijke vrouw en de man van een geestelijke gemalin te zijn. In plaats daarvan zal hij in
heiligheid de echtgenoot zijn van één enkele vrouw, namelijk de kerk, die in Mijn Zoon uniek is,
omdat in Hem die ene kerk is ontstaan. Echter zij heeft, hoewel ze maar één is, evenwel zeer vele
echtgenoten, omdat zij met de priesters van Mijn Zoon, die dagelijks in Zijn dienst staan, de
echtverbintenis voltrekt, maar blijft in haar onaangetaste maagdelijkheid, omdat het geloof in haar
onaangetast is. Derhalve zegt ook Paulus, Mijn werktuig, niet, dat deze de gemalin van een man zal
zijn, omdat zij met deze priesters, die tot de dag des oordeels in de naam van Mijn eniggeborene zullen
optreden, verbonden is, totdat dan die echtverbintenis komt, die nooit door enige onbestendigheid van
sterfelijkheid zal eindigen. Maar zelfs degenen onder priester die het dichtst bij Mijn altaar dienen in
dienst van Mijn altaar, zijn echtgenoten van deze vrouw, zoals Paulus in betrouwbaar onderricht via
Mij aanbiedt, door te zeggen: (II Hil. 211:1/9).
Nogmaals Paulus daarover
FI. 0
"Diakenen moeten mannen van één vrouw zijn, hun kinderen en hun eigen huis goed bestieren."
(I Tim. 3:12). Wat betekent dat? Zij die de priesters met behulpzame dienst terzijde staan, zullen in
trouwe verbondenheid echtgenoten van één enkele vrouw zijn. En wie is deze vrouw? Zij is de
reinste bruid, die door geen enkele verleiding gekwetst kan worden, gelijk een vrouw gekwetst
wordt, die de bloei en onschuld verliest, die ze voor het huwelijk bezit, wanneer ze tot dan intact
blijft met haar verloofde. Daarom moeten deze verloofden ook zo getrouwd samenleven met deze
echtgenote van gerechtigheid, zodat ze degenen, die met hun hulp uit geest en water worden
wedergeboren, grote voorbeelden van deugd bieden en zich ook in hun ambt, die als bescherming
van het huis van de kerk dient, met trouwe zorg zich in het zweet vermoeien, zoals een wereldse
mens de hele toewijding van zijn zorg op zijn kinderen en zijn huis richt. (II Hil. 212:1/6).
Deze bruid namelijk toont Mijn vriend Paulus de priesters en de overige dienaren van Mijn altaar,
daarmee zij haar als hun vrouw verkiezen en niet naar een vleselijke vrouw verlangen. Want noch
Paulus noch de overige discipelen van Mijn Zoon noch de overige vaders, namelijk hun opvolgers,
gaven doormiddel van henzelf dat voorbeeld, om een vleselijke vrouw te nemen en degene te
verlaten, die zij voorheen als hun geestelijke vrouw uitgekozen hadden. Want een priester die zo
halsstarrig in de zonde volhardt dat hij ongeoorloofd een vrouw naar de wil van zijn vlees neemt,
pleegt echtbreuk; omdat hij zijn rechtmatige vrouw, namelijk de kerk verlaat, die door zijn
geestelijke ambt met hem getrouwd is, en hij naar de verlangens van zijn hart schaamteloos met een
ander trouwt. Maar zelfs als het moeilijk voor hem is om zich in deze hartstocht te beheersen, moet
hij zich toch onthouden van deze verlangens uit liefde voor het hemelse, zoals ook Mijn Zoon in het
evangelie toont, wanneer Hij zegt: (II Hil. 212:7/10).
Drie soorten van gesnedenen
FI. 1
"Er zijn immers gesnedenen, die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn gesnedenen, die
door de mensen gesneden zijn, en er zijn gesnedenen, die zichzelf gesneden hebben, ter wille van het
Koninkrijk der hemelen. Die het vatten kan, die vatte het." (Mat. 19:12). Wat betekent dat? Er zijn
enkele mensen die zo uit de moederschoot zijn voortgekomen, dat zij uit frigiditeit of vanwege de
zwakte van hun lichaam geen echtgenoot kunnen hebben. Daarom zullen ze niet het voordeel van
enige beloning ontvangen voor hun onthouding, behalve dan dat ze geen straf zullen krijgen voor het
begaan van een zondige daad, omdat ze niet zullen worden bestraft voor een zonde die ze niet
hebben begaan. Er zijn ook andere mensen die naar de wil van de medemensen zo verzwakt zijn in
hun lichaam, dat ze hun vleselijke lust niet kunnen uitoefenen in deze huwelijksdaad. Maar ook zij,
wanneer zij zich onthouden, krijgen derhalve niet de roem van het lof, want hoewel ze deze daad der
hartstocht niet kunnen uitvoeren, hebben ze toch vaak de gloed van schaamteloosheid in hun wil.
Er zijn nog andere mensen, namelijk degenen die zich tot het geestelijke leven wenden en zichzelf
ontzeggen, wat ze gemakkelijk met hun lichaam kunnen volbrengen. Want vanwege de heerlijkheid
van de hemelse erfenis verachten ze de vleselijke binding en willen deze daarom niet. En daardoor
zullen ze de hoogste lof ontvangen en het loon van de gezegende vergelding. (II Hil. 213:1/10).
Daarom moeten Mijn priesters en al degenen, die geroepen zijn om bij het altaar te dienen, hen met
hun gehele wil navolgen, zodat zij bij het grote zegenvieren der hemelse vreugde de kroon van de
onthouding ontvangen. Daarom zal, wie ook immer dit voorbeeld met een gewillig hart kan vatten,
zodat hij met vol verlangen naar gelukzaligheid zijn lichaam kan overwinnen, door de vleselijke
verlangens op te geven, en zo met vurige toewijding de hemelse gemeenschap zal aangrijpen, zal
door het temmen van zijn vlees de vleselijke verbinding gelovig loslaten. (II Hil. 213:11/12).
Wie zich niet in kan houden, zal onder geen enkel voorwendsel priester of
dienaar van het priesterschap worden
FI. 2
Maar wie niet in staat is om af te zien van zijn vleselijke verlangens, zal noch vanwege zijn hoge
positie noch vanwege het verlangen naar rijkdom priester of een dienaar van het priesterschap worden,
zodat hij zichzelf geen grote schade zal toebrengen, wanneer hij daarna in zijn vleselijke lust ten val
komt. Want zij die zich bij Mijn altaardienst voegen, zullen zich onthouden van contact met vrouwen en
zullen bij geen enkele gelegenheid een echtelijke verbintenis aangaan. In plaats daarvan zullen ze
vrijwillig, om Mij rechtmatig te dienen, zich kuis onthouden. Anders moeten ze de heilige dienst aan
Mijn altaar vermijden. (II Hil. 214:1/4).
Waarom in de Oude kerk gehuwden, die zich later scheiden, de toegang tot
het priesterschap werd verleend en waarom het nu niet meer is toegestaan
FI. 3
Hoewel sommige mensen, die zich eerder aan het wereldse juk hadden onderworpen, ooit
toestemming kregen om deze dienst te verrichten, kan men duidelijk zien, dat voordat ze Mijn dienst
overnamen, zij zich aan het vleselijke juk hadden onderworpen en niet daarna. Het was echter zo:
nadat dit juk van hen weggenomen was, werkte de Heilige Geest door Zijn wonderdaden in hen de
prediking der lofprijzing, omdat bij de aanvang van de Oude kerk vanwege het geringe aantal
priesters dit op een buitengewone manier was toegestaan. Echter nu, omdat zij gegroeid en zeer veel
sterker is geworden en de dienaren zich hebben vermenigvuldigd, moet men er overeenkomstig
voor oppassen, wat de kerkelijke censuur op dit gebied verklaard, verwijzend naar het volgende
voorbeeld: want ook bij het begin van de schepping werden vanwege het geringe aantal mensen de
mannen toegestaan, zich vrouwen uit een verwante stam te nemen, echter nu, daar de mens zich
uitgebreid heeft, is het verboden. Want ook bij de fundering van een gebouw is het gebruikelijk om
misvormde, ongehouwen stenen intevoegen, terwijl daarna mooie, goed gevormde stenen voor het
metselwerk worden uitgezocht. Zo zijn ook bij het beginstadium van de kerk priesters in
overeenstemming met wat er destijds beschikbaar was, voor deze ambt ingezet. Maar nu vindt
men in het geestelijke volk het volledige aantal die voor het priesterambt geschikt zijn, zonder dat zij
door de wereldse last van een aardse binding in beslag worden genomen. Het is namelijk niet
bevordelijk, dat een huisvader, die de regels van een werelds huwelijk aanvaardt, als Mijn
boodschapper in het priesterschap te worden genoemd. Daarom hoor naar de volgende gelijkenis.
(II Hil. 215:1/8).
Een gelijkenis van een koning over datzelfde thema
FI. 4
Een koning, die door zijn grote dapperheid sterk was, had een klein leger verzameld. Toen hij het
zorgvuldig onderzocht had, ontdekte hij, dat het voor de inzet van een veldtocht onervaren was. Dus
nam hij een man met einige anderen uit het gewone volk, die hij voor het besturen van zijn leger als
geschikt achtte, en gaf hen de leiding over dit leger. Want er was namelijk nog geen voortreffelijke
spruit voor dit ambt beschikbaar. Maar toen dit leger zich reeds vergroot had en hierin edelmannen
van volwassen leeftijd te vinden waren, verdeelde de koning elk individueel recht in dit leger
rechtmatig en in goede orde en plaatste hij legeraanvoerders en ondergeschikten aan het hoofd
volgens elke individuele machtiging. Wat betekent dat? (II Hil. 216:1/6).
De hemelse Koning, die in Zijn sterkte alles overtreft, had bij de oprichting van de kerk een niet
al te grote schare van gelovigen bijeengebracht. Toen Hij haar zorgvuldig onderzocht, vond hij
haar nog steeds te machteloos en te zwak om voor Zijn naam lichamelijk lijden op zich te nemen.
Zo reinigde Hij Petrus, één van hen, gloeiend van vuil der aardse dingen, die voorheen met aardse
activiteiten bezig was geweest, en na hem ook enige anderen die somtijds de smaak van het aardse
hadden geproefd. Hij voorzag namelijk dat ze in hun ambt als aanvoerder voor zowel de zielszorg
als ook voor de fysieke ondersteuning wijs en gelovig waren, omdat ze het katholieke geloof met
alle liefde omarmden. Zo gaf Hij hen voor het ambt van binden en ontbinden voorrang. Want het
glinsterende morgenrood, die in de gloed der kuisheid de menselijke bevlekking uitbrandt, had haar
liefelijke bloesem nog niet ver onder de mensen verspreid. Maar toen de volheid van het zaad der
kerk ver over de hele wereld werd uitgezaaid en de glorie van de kerkelijke waardigheid al op edele
wijze gevestigd was, ademde de hemelse Koning de mensen de meest welwillende en in juiste
gezindheid wereldse en geestelijke gaven in. En Hij stelde vast, dat de priesters en de overige
ambtsdragers de Goddelijke diensten naar de Goddelijke gerechtigheid in hun nuchterheid en
kuisheid naar de kerkelijke wet zeer deugdzaam hielden. (II Hil. 216:7/14).
Daarom, o mens, omdat er onder de geestelijke mensen al velen naar voren zijn gekomen die
ernaar streven om tegen de wereld en de duivel te strijden en die in kuisheid en lichamelijke tucht
naar Mijn altaar komen, wil Ik dat Mijn priesters onaangetast door enige aardse verbinding voor
Mijn aangezicht verschijnen. Want aangezien de priesters in het Oude Testament al de opdracht
kregen om zich te onthouden van contact met vrouwen, wanneer ze naar Mijn altaar zouden
komen, werd dit in het Nieuwe Testament voor Mijn priesters tot volledige volmaaktheid gebracht.
Waar namelijk die ouden zich als het ware een uur lang in kuisheid hielden, daar zullen deze
nieuwelingen vanaf het begin van hun jeugd tot het einde van hun oude dag die vervullen moeten. En
zo ik van de ouden geen in de verbinding met een vrouw zijnde bevlekt offer wilde aannemen, zo wil
Ik nog meer, dat Mijn Zoon door de nieuwe priesters, die alleen in dienst staan van de kuisheid,
wordt aangeraakt. (II Hil. 216:15/19).
Te jonge en ongewijden zullen geen gemeente overnemen en zo'n iemand zal
zich ook niet voornemen meerdere te besturen
FI. 5
Ook zal niemand te vroeg en zonder priesterweiding een gemeente overnemen en niet het
voornemen hebben om zelfs meerdere gemeenten te besturen. Want wanneer hij besluit op
jeugdelijke leeftijd of zonder priesterwijding een gemeente over te nemen, of wanneer hij zich heeft
voorgenomen, nog meer ondergeschikten te willen maken, dan heeft hij daarmee zijn plicht
tegenover de gerechtigheid geschonden en zal hij naar een streng oordeel worden verwijderd,
gelijk één die zich niet schuwt voor de legitieme tijd of zonder een legitieme echtverbintenis
onkuis te leven of gelijk één, die een wettige vrouw heeft en zich haast om zichzelf te besmetten
met anderen via overspel. (II Hil. 217:1/2).
Uit het gehele volk met Christelijke namen zijn priesters met goede
karakters en een mannelijke instelling te kiezen, die lichamelijk
ongeschonden zijn
FI. 6
Echter uit het gehele volk met Christelijke namen moeten priesters met wijze gezindheid en een
mannelijk karakter worden gekozen, maar wel op zo'n manier dat ze, na geldige wijding en
wettige zalving, Mijn dienst betreden met een vrijwillig hart. Desalniettemin mag het niet zo zijn,
dat degenen die naar Mijn altaar komen, aan één van hun ledematen een gebrek heeft, omdat ook in
het hemelrijk geen gebreken door verschillende wonden aan de menselijke ziel verschijnen. En
daarom wil Ik niet dat zij die naar Mijn altaar komen, van één van hun ledematen beroofd zijn.
Maar hoewel ze gehandicapt zijn in hun lichaam, zullen ze niet worden uitgesloten van het
koninkrijk der hemelen vanwege deze beperking van hun ledematen, wanneer ze niettemin in hun
ziel gezond zijn en Mij zo zoeken in de zuiverheid van hun goede werken. Ik wil echter niet dat
zij dienst doen bij Mijn altaar, maar dat zij deemoedig nuttige en goede werken voortbrengen.
(II Hil. 218:1/5).
Vrouwen mogen niet aan de altaardienst deelnemen
FI. 7
Zo mogen ook geen vrouwen bij deze dienst tot Mijn altaar toetreden, omdat ze een zwak en
kwetsbaar vat zijn, dat bestemd is om kinderen te baren en deze vervolgens zorgvuldig op te laten
groeien. Echter de vrouw ontvangt niet uit zichzelf een kind, maar van een man, zoals ook de aarde
door een landbouwer en niet uit zichzelf omgeploegd wordt. Net zoals de aarde zichzelf niet kan
ploegen, zo mag ook een vrouw niet gelijkgesteld worden aan een priester in dienst van de
toewijding aan het lichaam en bloed van Mijn Zoon, hoewel ze haar Schepper kan loven, gelijk
de aarde het regenwater absorbeert om de gewassen water te geven. En net zoals de aarde elke
vrucht voortbrengt, zo komt ook in de vrouw elke vrucht door goede werken tot voltooiing. Hoezo?
Omdat ze de Hogepriester tot Bruidegom kan nemen. Op welke manier? Een maagd die met Mijn
Zoon is getrouwd, ontvangt Hem als Bruidegom, omdat ze haar lichaam voor een vleselijke man
heeft gesloten. En zo heeft ze in haar Bruidegom het priesterschap en elke dienst aan het altaar en
bezit ze al Zijn rijkdom met Hem. Maar zelfs een weduwe kan men als bruid van Mijn Zoon
karakteriseren, wanneer zij een vleselijke man afwijst en haar toevlucht zoekt onder Zijn
beschermende vleugels. En zoals een bruidegom zijn bruid (diligere) liefheeft, zo omhelst Mijn
Zoon ook liefdevol Zijn bruid, die naar Hem toe snelt in liefde voor de kuisheid.
(II Hil. 219:1/11).
Een man mag geenszins vrouwenkleding dragen en een vrouw geen
mannelijke kleding, tenzij ze daartoe gedwongen worden door grote nood
FI. 8
Maar geenszins zal een man vrouwenkleding dragen, noch mag een vrouw mannenkleding
aantrekken, zodat men op deze wijze beide geslachten kan onderscheiden, namelijk de man in zijn
sterkte, die hij bezit en tot uitdrukking brengt, en de vrouw haar vrouwelijke zwakte aan zichzelf
toont. Want dit is sinds het begin van de mensheid zo in Mijn heilsorde vastgesteld, met uitzondering
wanneer een man in levensgevaar verkeert of een vrouw in haar kuisheid in gevaar wordt gebracht.
Als op dit punt een man als vrouw of een vrouw als een man zich nederig van kleding heeft
verandert uit angst voor de dood, zullen ze Mijn genade daarvoor vinden als ze ernaar zoeken.
Omdat ze het niet uit stoetmoedigheid hebben gedaan, maar uit gevaar voor hun heil. En omdat een
vrouw geen mannelijk gewaad mag aantrekken, mag ze ook geen altaardienst vervullen, want noch
door haar haardracht noch door haar kleding zal zij een mannelijk persoon vertegenwoordigen.
(II Hil. 220:1/5).
God oordeelt streng vrouwelijke aanranders en vrouwen en mannen die
zich verontreinigen in onnatuurlijke ontucht met anderen of zichzelf of zich
aan dieren vergrijpen
FI. 9
Zij echter die naar Mijn altaar komen, moeten in kuisheid voor Mijn aangezicht verschijnen; en niet
alleen zij, maar ook de rest van hen die het lichaam en bloed van Mijn Zoon wensen te ontvangen,
opdat zij zichzelf niet in de ondergang storten. Toch zijn er velen, zowel geestelijken als leken, die zich
niet alleen bevlekken door ontucht met een vrouw, maar ook omdat ze zichzelf op een onnatuurlijke
wijze met ontucht bezoedelen, en zichzelf zo met de zwaarste last van een streng oordeel belasten.
Hoezo? Een man, die op de manier van een vrouw met een andere man gezondigd heeft, heeft op een
kwetsende manier gezondigd tegen God en tegen de verbinding, waarin God man en vrouw heeft
verenigd. Daarom verschijnen ook beiden bevlekt voor God, zwart en wellustig en afschuwelijk
en zo onaangenaam voor God en de mensen, en zijn aan de dood schuldig, omdat ze tegen hun
Schepper hun inwonende, natuurlijke bestemming verdorven hebben. Hoezo? (II Hil. 221:1/6).
God heeft man en vrouw verbonden, namelijk wat sterk en wat zwak was, heeft Hij met elkaar
verenigd, zodat het ene door het andere wordt versterkt. Maar deze onnatuurlijke ontuchtigen
verwerpen de juiste bestemming van man en vrouw, omdat ze hun mannelijke kracht in een
onnatuurlijke vrouwelijkheid veranderen. In hun verdorvenheid volgen ze op de meest beschamende
manier Satan, die in zijn hoogmoed Hem, de ondeelbare (God), wilde splitsen en verdelen. Want ze
begaan in hun walgelijke doen aan hunsgelijken een wezensvreemde, onnatuurlijke buhlerei of
liefdesrelatie en verschijnen derhalve voor Mijn aangezicht bevlekt en beschamend.
(II Hil. 221:7/10).
Wie echter op dezelfde manier in deze onnatuurlijke ontucht met een vrouw gezondigd heeft, is in
zijn onnatuurlijkheid een onverzadigbare wolf. Hoezo? Net zoals een mens die de meest
voortreffelijke en reinste spijze tot zijn beschikking heeft, deze verwerpt en de uitwerpselen zou
eten die tijdens de menselijke spijsvertering worden uitgescheiden, wat weerzinwekkend en storend
zou zijn voor mensen, zo zijn ook dezen onwaardig en onrein in Mijn ogen, omdat ze de wettige
voorschriften van vereniging met een vrouw opgeven en daarin een onaardse overteding zoeken.
Maar ook een vrouw, die zulke duivelse kunsten beoefent door te doen alsof ze mannelijke
geslachtgemeenschap heeft met een vrouw, verschijnt in Mijn ogen als zeer luguber en tegelijk als
iemand, die zich in deze schandelijke daad aan haar onderwerpt. Want hoewel ze zich zouden moeten
schamen voor hun hartstocht, hebben ze zich schaamteloos een vreemd recht toegeëigend. En omdat
ze zich in de bestemming voor een ander hebben geplaatst, zijn ze voor Mij ontaard (transpositae) en
verachtelijk. (II Hil. 221:11/16).
Ook die mannen die door hun voorhuid aan te raken hun sperma voortbrengen, leggen hun ziel
een zware zonde op, omdat ze door deze opgewondenheid alles beroeren, en daarom verschijnen
ze voor Mij als onreine dieren, die hun jongen verslinden. Want doordat zij hun zaad op een
verkeerde manier afstaan, brengen ze het tot een beschamende (zaad)lozing. Ook vrouwen, die
door hun schaamteloze aanraking dit immiteren, waarbij ze in de opwellende gloed van hun
brandende verlangen bij het samentrekken van hun lichaam zichzelf verzwakken, maken zich
daardoor zeer schuldig; want terwijl ze zich kuis moeten onthouden, bezoedelen ze zichzelf met
onreinheid. Daarom voegen vrouwen en mannen, die door zelfbevrediging hun eigen zaad uitstoten,
met deze vervuiling zweren en wonden aan hun ziel toe, omdat ze zich niet uit liefde voor Mij in
de verplichting tot kuisheid in tucht wilden nemen. Wat betekent dat? Wanneer een mens voelt dat
de angel van zijn vlees hem in beroering brengt, zal hij zich naar de ruimte van de onthouding
haasten, en het schild van de kuisheid grijpen en zich zo tegen de onreinheid verdedigen. Op
welke manier? Hij zal het onkruid uit zijn tarwe verwijderen, dat wil zeggen, hij moet dat razen
zijner hartstocht van de zachtheid der kuisheid scheiden. (II Hil. 221:17/24).
Daarom is iedereen die het genot van het verlangen van zich afgeworpen heeft, voor Mij
aangenaam en dierbaar. Maar gij, o mens, verwerpt de kuisheid en u heeft de hartstocht lief,
doordat gij niet alleen met mensen maar ook met dieren ontucht pleegt. Zo geeft u uw zaad niet in
dat wat leeft, maar in dat wat dood is, en omdat u uw lotgenoot verlaat en daar naar streeft, wat
aan u in knechtschap onderworpen is. Daarom klagen de elementen over u en roepen: "Wee wee,
onze heersers mengen zich met ons door hun sperma met ons te vermengen." En zo tonen zij aan
dat zij verdriet ondervinden over Mijn ongenoegen vanwege uw daden. Dus waarom verandert u uw
inzicht in beestachtige domheid, daar u toch weet dat u een mens zijt? Heb Ik u soms geschapen
om gemeenschap met een dier te hebben? Geenszins. En omdat u zich hiermee vermengt, zullen
de meest weerzinwekkende bijverschijnselen van deze goddeloze overtredingen over u komen,
omdat u de ordening ter vereniging van man en vrouw veracht. Want wie in zijn doen zo ontaard dat
hij doet wat zijn begeren drijft, namelijk zichzelf zo verlaagd dat hij zijn sperma in een dier vergiet,
die roept het ongeluk over zich af, net zoals Satan zichzelf door zijn wederspannigheid ten val
gebracht heeft, toen hij gelijk aan God wilde zijn. (II Hil. 221:25/34).
Daarom gij allen, die zich door verkeerde gebruiken met verschillende bevlekkingen onteerd,
weerstaat uw begeerten. Neemt uw lichaam in tucht en doet de bitterste, ware boetedoening met diep
verdriet en door te vasten en versterving van uw vlees en met harde roedeslagen, zodat u zich niet
in een overdaad aan zonden stort, omdat u onboetvaardig zijt geweest. (II Hil. 221:35/36).
Zaadlozing tijdens het slapen
FJ. 0
Ik wil echter niet alleen dat mensen zichzelf schoonhouden van onzuiverheden bij wakende toestand,
maar dat zij zich ook goed van de zaadlozing reinigen, die zij in de slaap hebben uitgestoten. Want
wanneer een slapende man in zijn droom een zaadlozing heeft, wil Ik niet, dat hij zo in dit brandende
verlangen naar de viering van Mijn altaarsacrament komt, zolang die opwinding in hem niet is gaan
liggen, zoals geschreven staat. (II Hil. 222:1/2).
Woorden van Mozes daarover
FJ. 1
"Wanneer er iemand onder u is, die zich in een nachtelijke droom heeft verontreinigd, zal hij deze
slaapplaats verlaten en niet eerder terugkeren voordat hij zich in de avond met water heeft
gereinigd; na zonsondergang kere hij naar zijn slaapplaats terug." (Deut. 23:11/12). Wat betekent
dat? Is er onder u, daar u zich in Mijn dienst uitslooft, een man, die zich 's nachts bij zijn slaap in
een droom verontreinigt, zo zal hij zich van de heilige congregatie scheiden, die tot Mijn altaar
behoren. Hij zal zich alzo niet aanmatigen, om aan deze geheimenis deel te nemen, voordat hij, nadat
deze nalatige verderfelijke hitte is afgenomen, zich door het bad van berouw in belijdenis en berouw
van het hart van het vuur zijner hartstocht is gezuiverd. En wanneer dan de boetedoening, die zijn
hart zo verlicht heeft, volbracht is, zal hij in liefde voor de kuisheid tot hen terugkeren, die zich
gelovig vrij houden van de onreinheid der bevlekking en waardig en eerzaam tot het sacrament
toetreden, die geheel met heiligheid vervuld is. (II Hil. 223:1/5).
Wie sterk in begeren brandt, zal zijn gloed niet tot een vuur ontsteken
FJ. 2
Echter een mens die sterk in begeren of verlangen brandt, zowel in slaap als in waakzame toestand,
zal zich ervoor hoeden zijn gloed in een vuur te laten ontsteken. Op welke manier? Hij zal zich
niet met die spijzen prikkelen die hem het sap van het begeren brengen, maar zich deemoedig van
het vlees der dieren onthouden, die naakt uit de moederdieren zijn voortgekomen, namelijk het
vee; want in hen is een gloeiende hitte die in het vlees van het gevogelte niet zo groot is, omdat zij
niet naakt, maar met een beschermende schaal worden geboren. Hij zal zich ook onthouden van
overmatig wijngebruik, zodat door overmatig drinken zijn aderen niet met schadelijk bloed
vervuld worden en hij zich op een schandelijke wijze verhit tot een vurige gloed. (II Hil. 224:1/4).
Degenen die met dergelijke misstappen belast zijn, moeten hun toevlucht
nemen tot de belijdenis van de genade van God
FJ. 3
Maar wanneer iemand aan een overmaat aan deze oorzaken lijdt, omdat hij niet de kracht heeft om
zichzelf te weerstaan, moet hij Mij met diepvrome bedoelingen zoeken en Mij de wonden van zijn
hart tonen in een nederige openbaring. Op welke manier? In een nederige bekentenis zal hij ze aan
een priester tonen. En waarom? Omdat een oprechte zondebelijdenis een tweede opstanding is.
Hoezo? Bij de val van de oude Adam werd het menselijke geslacht gedood, die de nieuwe Adam
(Christus) door Zijn dood heeft opgewekt. Dit is de reden waarom de opstanding van de zielen zijn
oorsprong vindt in de dood van deze nieuwe Adam, zodat de mens zijn zonden moet belijden, wat
de oude niet deed, omdat hij er de voorkeur aan gaf, zijn zonden te verbergen, in plaats van ze te
belijden. Hoezo? Omdat hij ze niet met berouw beleed, maar verborg, door de vrouw te
beschuldigen. Daarom werd ook de zondebelijdenis ingesteld, zodat de mensen, nadat ze gevallen
zijn, weer kunnen opstaan. Want wie ook immer uit liefde voor Mij, een oprechte belijdenis bij een
priester voor zijn zonden doet, staat derhalve op uit de dood tot het leven. Zo werd ook die vrouw
van de dood gered, die bij het gastmaal in het bijzijn van Mijn Zoon zichzelf met tranen van haar
vuiligheid reinigde. (II Hil. 225:1/13).
Dit heilmiddel der reniging werd bij de aartsvaders reeds lang van tevoren
weergegeven
FJ. 4
Dit heilmiddel der reiniging is ook bij de aartsvaders reeds lang beeldend weergegeven. Hoezo?
Want voor de wet waren namelijk de patriarchen en profeten de troost van de mensen en onder de
wet leerden zij de hogepriesters en priesters kennen. Toen de apostelen kwamen, brachten zij in
Mijn Zoon de ware gerechtigheid, zodat vele mensen naar hen toe snelden en om hulp smeekten.
En zo waren er van Adam tot aan de dienst van de apostelen altijd dergelijken, die door hemelse
ingevingen met hun troost en hun onderricht de mensen in hun nood te hulp kwamen. Maar ondanks
dat de apostelen de mensen door hun prediking en vele wonderen alle dingen uitlegden, is de mens,
die door duivelse influistering aan de dood verviel en uit eigen kracht hieruit nooit is opgestaan,
door Mijn Zoon weggerukt uit de dood. Op welke manier? Toen Hij op aarde verbleef, verdroeg
Hij vele ontberingen op Zijn lichaam en is Hij uiteindelijk aan het kruis genageld voor de
verlossing van de wereld. (II Hil. 226:1/8).
Dit moeten de gelovige mensen voor hun heil tezamen met hun priesters navolgen. Hoe? Ze zullen
naar de hulp van Mijn Zoon verlangen, zodat ze niet na de doop die oude overtreding van Adam
zullen herhalen, omdat ze niet uit eigen kracht van hun val kunnen opstaan. Daarom zullen zij als het
ware van de patriarchen en profeten advies inwinnen en als het ware van de hogepriesters en
priesters leringen ontvangen en dan als het ware van de apostelen hulp krijgen, zodra zij hun
zonden bij het bloot leggen van hun wonden in ware, onvoorwaarlijke onthulling gelovig bekend
maken. Op welke manier? (II Hil. 226:9/13).
Ze zullen hun zonden met een oprecht hart en mond belijden aan een priester, die een dienaar van
Mijn Zoon is. En dan, in hun berouw, zal deze priester hun de genezing geven en zo hun zonden
in de dood van Mijn Eniggeborene begraven. En zo zullen degenen, die op deze manier tot het
leven opstaan, ook de opstanding van Mijn Zoon verheerlijken. (II Hil. 226:14/16).
Degenen die weigeren hun zonden te belijden, misleiden zichzelf
FJ. 5
Maar wie weigert de wonden van zijn zonden bloot te leggen, maar ze in stilzwijgen probeert te
genezen zonder de hulp van een ander, naar wat zijn hart goedkeurt, bedriegt zichzelf, omdat hij
zijn eigen priester wil zijn; daarom kan hij niet zonder de hulp van een ander opstaan, omdat ook
de mens niet uit eigen kracht opstaat, maar door Mijn Zoon werd gered. Daarom moeten degenen
die ernaar verlangen gered te worden, ook aan het einde van hun leven niet daaraan twijfelen
hun zonden te belijden. (II Hil. 227:1/2).
In het stervensuur zal een mens, wanneer er geen priester aanwezig is,
aan een andere mens zijn zonden belijden; als er niemand voor hem
beschikbaar is, belijdt hij het alleen aan God in aanwezigheid van de
elementen
FJ. 6
Wanneer iemand echter in het uur van zijn sterven een genezing zoekt voor de wonden van zijn
zonden, maar geen priester kan krijgen waaraan hij zijn zonden kan opbiechten, dan moet hij ze
belijden aan een andere mens die op dat moment voor hem beschikbaar is; of wanneer hij zo
plotseling niemand kan bereiken, moet hij het voor Mij openen vanuit het diepste verlangen van zijn
hart in de aanwezigheid van de elementen, waarmee hij het ook beging. En Ik, die de toewijding van
zijn hart ziet, wijs zijn berouw niet af. (II Hil. 228:1/2).
Niemand zal vanwege de last zijner zonden moeten wanhopen
FJ. 7
Laat daarom niemand wanhopen vanwege de last zijner zondigheid, want wie aan Mijn
barmhartigheid zal twijfelen, zal niet tot het leven worden opgewekt. Wie echter met de
vertwijfeling gestreden heeft en haar uiteindelijk vernietigd heeft, heeft zichzelf bevrijd, omdat hij
heeft bewezen sterk te zijn en haar manhaftig heeft overwonnen. Maar wie door de arrogantie van
zijn hart het medicijn voor zijn redding niet zoekt, kan niet worden geholpen; want in de tijd dat hij
Mij kon vinden, weigerde hij Mij te zoeken. Dus zolang hij tijd heeft, moet de mens zichzelf niet
verwaarlozen, maar de hernieuwing van een eerlijke belijdenis zoeken, zoals ook Mijn Zoon de
melaatse beval, toen Hij in het evangelie sprak: (II Hil. 229:1/4).
Het evangelie daarover
FJ. 8
"Ga en toon uzelf aan de priester en breng uw offer daar, die Mozes heeft voorgeschreven, als een
getuigenis voor hen." (Mat. 8:-4). Wat betekent dat? Daar u door zonden vervuild bent en ernaar
verlangt er van gereinigd te worden, ga met goede bedoelingen en toon ze in onvoorwaardelijke
belijdenis aan de priester, die Mijn dienaar is, en biedt met een toegewijd hart de gave van oprecht
berouw aan! Naar Gods wil werd dit van tevoren aangegeven, die uit de vele vloedgolven van
aardse goddeloosheid door de Goddelijke macht verheven werden (Gen. 5:24) (Heb. 11:5). Want
die u vroeger in het vuil van slechte daden starend gezien hadden, zullen getuigen, dat u nu
gereinigd bent door de bitterheid van boetedoening, als in een vuuroven beproefd. Daarom, o
mens, als een zondaar zijn daden verborg in de schuilplaats van zijn hart, wie zou dan als getuige
voor zijn boetedoening optreden? Niemand! Daarom zal de mens zijn zonden erkennen, zodat hij
een getuigenis van zijn boetedoening heeft. (II Hil. 230:1/8).
De zonden moeten zowel door aalmoezen als door lichamelijke
genoegdoening ingelost worden
FJ. 9
Wie echter de boetedoening voor zijn zonden tot voltooiing wil brengen, zal de aalmoezen tot hulp
nemen. (Tob. 4:11). Hoezo? Omdat het menselijke lichaam door zijn zwakheid bij de inspanning
van boetedoening versaagd, zullen hem de aalmoezen te hulp komen. En omdat het moeilijk voor
de mens is om zich hard te bekeren en in overeenstemming met wat rechtvaardig is, laat hij dan
aalmoezen nemen, gelijk een moeder die te hulp komt, om dat te voltooien, wat voor zijn lichaam
bezwaarlijk is. Want zoals een moeder niet ophoudt in de behoefte van haar zoon te voorzien, hoewel
hij al volwassen lijkt te zijn, zo komen ook bij de boetedoening deze aalmoezen de zwakheid van
het menselijke lichaam te hulp, ofschoon deze mens bij de boetedoening door de versterving van zijn
lichaam sterk lijkt te zijn. Ondanks dit zal de mens de slechte werken, die hij met zijn lichaam door de
lust van zijn lichaam heeft begaan, ook bij zichzelf lichamelijk bestraffen, zodat elke daad, die zijn
vlees lief en zoet was, door de bitterheid van de boete zal worden terugbetaald; want door de
bitterheid van de boetedoening moeten de doodbrengende wonden der zonden met hulp van
aalmoezen in de mens genezen. Hoezo? Wanneer een gelovige de armen uit liefde voor Mij met zijn
bezit te hulp komt, houdt hij zich aan Mijn geboden, omdat hij zijn barmhartigheid toont aan de
behoeftigen ter ere van Mijn naam, gelijk ook Ik Mijn genade niet onttrek aan degenen, die Mij in de
zuiverheid van hun hart zoeken. Wie echter op deze wijze met de verkwikking der aalmoezen, door
erbarmen bewogen, de armen te hulp schiet, is Mij zeer liefdevol, omdat hij een barmhartig hart
heeft en dat vervult, wat er geschreven staat. (II Hil. 231:1/9).
Uit het boek der Wijsheid
FK. 0
"Leg een schat aan naar het gebod van de Allerhoogste en de aalmoezen zullen u meer van nut zijn
dan goud" (Sir. 29:11). Wat betekent dat? Neem na rechtvaardige en eerlijke beraadslaging uit uw
voorraad uw geld, die u in uw buidel heeft en met uw hart omsluit, en verdeel het naar de geboden
van Hem, die boven allen staat, zodat u zich afkeert van het kwade en het goede doet. En derhalve
moet u door uw welwillendheid zo'n overvloed in uw hart hebben, zodat u niet tot de verloren
schapen zult behoren. Veeleer heilig u voor God bij uw vernieuwing, door de behoeftigen een deel
van uw bezittingen te geven; dan zal ook God u in uw ellende Zijn barmhartigheid betonen. Wanneer
u dat gedaan heeft, zal dit mededogen dat u hebt met degenen die geen schat bezitten, een groter
voordeel opleveren dan wanneer u een hoge berg zou beklimmen en met uw trots vele gouden munten
zou bezitten. Hoezo? Want het is namelijk beter voor u, dat u in nederigheid de armen weinig geeft,
dan dat u met groot genoegen de heerschappij over de wereld hebt. Omdat u dan bij de vergelding van
God vanwege de last van uw hoogmoed de barmhartigheid zou missen, omdat u hier niet het oprechte
medelijden met de armen toont. (II Hil. 232:1/9).
De elementen zijn een verzamelbekken voor de hartstochtelijkheden der
mensen
FK. 1
Daarrom zijn de elementen ook een verzamelbekken voor de hartstochtelijkheden der mensen en
tonen hun gedragingen. Hoezo? Omdat ze het oordeel van God over die zondaars laten komen.
Verlaat daarom, o mens, de ijdelheid van de hebzucht, die schipbreuk lijdt; want uw rechtmatige
erfenis ligt in het eeuwige leven, dat wil zeggen, verlaat het kwade en doe het goede, zodat u de
afgunst der hardvochtigheid verlaat en mededogen hebt, door de behoeftigen van uw bezittingen
te geven, daarbij God navolgende, die barmhartig is. (II Hil. 233:1/4).
Degenen die aalmoezen geven en degenen die het ontvangen, mogen dat niet
tevergeefs doen
FK. 2
Daarom, o mens, kan ook geen leugenaar het tegenspreken, dat u, die de armen zo te hulp komt, Mijn
wil vervult. Hoe? (II Hil. 234:1/2).
Zoals Ik Mijn genade aan u verleen, zo moet ook gij uw aalmoes aan de armen schenken. Maar
degenen die een aalmoes ontvangen, zullen het niet tevergeefs en uit hebzucht aannemen. Wat
betekent dat? Er zijn velen die de traagheid liefhebben, en noch lichamelijk willen werken om zo
zichzelf te kunnen voeden noch geestelijk zich met goede werken proberen te vermoeien om zo hun
ziel te helpen; zij zijn eerder gelijk aan het vee en hebben het begrip voor de gerechtigheid noch met
betrekking tot het lichaam noch tot de ziel. Daarom verschijnen zij ook onwaardig voor Mijn ogen, als
zij op deze wijze zonder verbetering en zonder berouw in deze verkeerde lauwheid volharden. Maar
er zijn ook velen die de fysieke ontberingen doorstaan en die de aalmoezen in nederigheid en in
godvrezendheid ontvangen. Ze bidden en werken voor degenen die hen barmhartigheid betonen en
vermijden ook de verkeerde werken der smerigste hebzucht. Onder hen zijn er ook velen, van wie Ik
de aardse rijkdom ontneem, omdat Ik hen een hemelse schat wil geven. (II Hil. 234:3/10).
Arm en rijk en zij die eerzuchtig naar macht streven, ieder wordt beloond
naar zijn bedoelingen
FK. 3
Degenen echter die om wille van Mijn naam graag de armoede op zich willen nemen, zijn Mij zeer
bekoorlijk. Echter, degenen die vanwege hun hebzucht wereldse rijkdom willen bezitten en het niet
kunnen hebben, verliezen het loon voor deze inspanningen. Maar wie naar rijkdom streeft om
daarmee Mijn wil te vervullen en niet zijn eigen hebzucht, zal van Mij een eervolle beloning
ontvangen voor zijn goede wil. Zo is ook hij voor Mij als het ware een rottend lijk, die uit
opschepperige trots naar macht streeft en niet naar de verheerlijking van Mijn naam streeft. Wie
haar echter zoekt, niet om zijn arrogantie, maar om Mijn eer te verlangen, deze zal dan in Mijn
koninkrijk glorieus verschijnen. Daarom ook mogen de priesters in het leiden van de geestelijke
dienst, in hun ambt, niet om hunne willen, maar alleen ter wille van Mij dit op zich nemen, zodat ze
Mijn volk des te betrouwbaarder en met meer toewijding kunnen leiden. Hoezo? (II Hil. 235:1/7).
De priesters zullen met smeken en dringende verzoeken het volk aansporen
om te biechten
FK. 4
Want zij moeten Mijn volk instrueren, vermanen, aansporen en eisen, om de wet van God
waardig en lovenswaardig na te leven. Ook zullen de herders steeds opnieuw hierover spreken,
zodat zij het volk nadrukkelijk vermanen, om niet zonder belijdenis en berouw in hun zonden te
blijven volharden, maar hun boze of slechte werken te minachten en het goede te volbrengen.
Wanneer echter dit volk niet naar de vermaningen van zijn priesters wil luisteren, dan zal dit volk
zijn schuld voelen en zullen de priesters worden ontheven van de verantwoordelijkheid voor deze
nalatigheid. (II Hil. 236:1/3).
Priesters, die het volk de volmacht voor het leidersambt niet tonen,
worden geen priesters maar wolven genoemd
FK. 5
Wanneer echter de priesters de volmacht van hun ambt niet aan het volk bekendmaken, dan worden
zij geen priesters, maar roofgierige wolven genoemd. Omdat ze hun ambt gebruiken om te stelen,
zoals de wolf het lam wreed verscheurt, want ze willen liever hun eigen wil volgen dan voor hun
schapen te zorgen. En omdat ze vals leven, schuwen zij derhalve, de ware leer in het volk te zaaien.
Zo stemmen zij in met de ongerechtigheid, namelijk de vleselijke verlangens, als iemand die eraan
onderworpen is; en ze sluiten als het ware een huisgenoot de deur van hun hart; dat is de
gerechtigheid Gods. (II Hil. 237:1/4).
De elementen weeklagen voor God over de slechtheid der priesters en de
hemelen nemen hun slechtheid op
FK. 6
Daarom, gij herders, ween en klaag over uw overtredingen, die vanwege uw slechtheid, een
vreselijk geluid geven, zodat ook de elementen hun geschreeuw opnemen en met hen luid voor
Mij weeklagen. Hoe durft gij, in de bediening van uw ambt, uw Heer met bloedige handen, in
onnatuurlijke onreinheid en overspelige zondigheid, te beroeren? Waarlijk, u laat met uw
onreinheid de grond van de aarde beven. Hoezo? Daar u, met zo'n grote overtreding verontreinigd
bent, en u niet schuwt, uw Heer te beroeren, benauwd Ik de aarde in grote pijn en wraak gelijk
het vlees en bloed van Mijn Zoon; want met deze huivering schud u niet alleen wreed de aarde,
maar met uw onreinheid ontwijd u ook op de ergst mogelijke manier de hemel. Hoezo?
(II Hil. 238:1/6).
Wanneer u met de stank van uw onreinheid uw Heer beroerd, gelijk een zwijn in zijn
uitwerpselen parels verontreinigd, dan nemen de hemelen uw zonden op en gieten naar Mijn
wil de wraak van Mijn oordeel uit over de aarde. Want in ware gerechtigheid en naar de
Goddelijke wet moet u Mijn volk voorgaan en hen met goede werken verlichten, zodat Mijn
volk, dat u volgt, zich aan geen enkele ergernis met zijn voeten zal verwonden. Echter u bevlekt
Mijn volk somtijds met meer goddeloosheid dan dat zij zichzelf bevlekken, waardoor zij aan u een
boos en buitengewoon slecht voorbeeld hebben. Want u zou juist zo'n fonkelende edelsteen
moeten zijn, zodat de gelovigen in uw licht voortschrijden en de juiste weg kunnen herkennen;
maar u geeft hen het voorbeeld van de dood, zodat zij in uw verderven geen maatstaf kunnen
vinden. En hoe kunt u een herder zijn voor hen, wanneer u hen zo verleidt? En hoe kunt u voor
hen verantwoording afleggen terwijl u niet eens over uzelf verantwoording kunt afleggen?
Daarom heb smart en ween, voordat het uur van de dood u wegtrekt. En waarom denkt u niet aan
uw waardigheid, die u voor de overige mensen is gegeven is? Wat betekent dat?
(II Hil. 238:7/15).
De priesters hebben de volmacht om te binden en los te maken
FK. 7
Want van Mijn Zoon hebt u voor alle anderen de sleutel van de hemel ontvangen, die naar de kennis
van de Heilige schrift de oordelen van het rechtvaardige hof zijn, waarbij u goed moet overwegen,
wat het is, dat u zult binden. Wat betekent dat? (II Hil. 239:1/2).
Wanneer mensen zich hardnekkig verzetten tegen Mijn wet, moet men hen de vrees voor Mijn
oordeel inboezemen. En wanneer zij dan hun schuld alsnog niet willen vergoeden, zult u hen de
ban opleggen. Hoezo? Omdat ze opstandelingen zijn, zult u ze daarom met openbare uitspraken
met Mijn woorden hen deze ban bekend maken; want ze zijn voor Mijn aangezicht gebonden
vanwege hun koppigheid, zoals Mijn Zoon openbaarde aan de eerste herder van de kerk, toen
hij sprak: (II Hil. 239:3/6).
Woorden van het evangelie daarover
FK. 8
"Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal
gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen."
(Mat. 16:19). Wat betekent dat? Ik, daar Ik de macht over hemel en aarde heb, Ik zal u, daar u Mij
nagevolgd hebt, door Mijn genade die oordelen aan u overgeven, die de waardigheid van het
hemelrijk beroeren. Zo zal het onrecht, dat u naar een rechtvaardig oordeel op aarde hebt gebonden,
in overeenstemming met wat u mensen op aarde ziet zondigen, in zijn boosheid ook in de hemel
gebonden zijn, dat wil zeggen, van de hemel gescheiden en verworpen; want in de hemelse
woning wordt aan goddeloosheid geen ruimte of vrijheid gegeven. (Nadat Ik de ziel van de mens
van zijn lichaam heb gescheiden, zult u uw oordeel daarover niet uitbreiden, want dit oordeel
behoort Mij toe). Doch deze keten, die u eerder in deze verstoordheid gebonden heeft, zal ook in de
hemelse geheimenissen worden losgemaakt wanneer u ze daarna hebt losgemaakt in de boetedoening
der zondaars op aarde. Want de zuchten van een toegewijd en gehoorzaam hart wijst God niet af.
(Na de dood van een mens zult u bidden voor zijn ziel, u kunt haar echter niet van de strikken der
binding losmaken). (II Hil. 240:1/6).
Niemand mag zonder strafwaardige schuld gebonden worden
FK. 9
Maar u, o priesters, die op deze manier door Mijn Zoon deze volmacht heeft ontvangen, zal niemand
zonder strafwaardige schuld vanwege de woede van uw hart met Mijn woorden binden, maar moet
zeer zorgvuldig overwegen, wie u op deze manier moet binden. Want wie noch uit schaamte
voor de mensen noch uit vrees voor Mij (God) noch door uw vermaningen en aanwijzingen daaraan
verhinderd kan worden om in zijn slechtheid te volharden, die zult gij door de kerkelijke censuur
met Mijn woorden van Mijn kerk scheiden. Maar een onschuldige zult gij niet binden, want als u
hem vastbint, plaatst u uzelf in de strop van een onheilspellende schuld. (II Hil. 241:1/3).
Wanneer iemand onschuldig gebonden wordt, moet hij om Gods glorie
vrijspraak zoeken
FL. 0
Maar als iemand, hoewel hij onschuldig is, evenwel op deze wijze ten onrechte gebonden is, zal
hij ter wille van Mijn naam in zeer nederige en gehoorzame onderwerping een verlossing zoeken,
zodat hij niet, wanneer hij eigenzinnig is, zich aan trots schuldig maakt. Doch deze binding is als
volgt: een mens, die in zijn verkeerde instelling noch Mij noch de voorschriften van zijn
superieuren wil gehoorzamen, moet op basis van Mijn woorden gescheiden worden van het
hemelse rijk, zoals Adam, die Mij ongehoorzaam was en naar Mijn bevel uit het paradijs werd
verdreven. En hij zal ook niet in de gemeenschap van gelovigen worden opgenomen, behalve in
de boetedoening van gehoorzaamheid. Zo is ook het menselijke geslacht, door het Lijden van
Mijn gehoorzame Zoon, tot het hemelse vaderland teruggeroepen. (II Hil. 242:1/4).
Opstandelingen die weigeren tot Christus terug te keren en koppige mensen
die geen genade zoeken, bootsen de oude slang na
FL. 1
Wie echter zo koppig is, dat hij niet in de gehoorzaamheid der nederigheid wil omkeren, zal,
wanneer hij zo in zijn trots volhardt, gemeenschap hebben met degenen die weigerden hun
versteende hart af te leggen, en doordat zij in hun ongeloof volharden, weigerden zij de
heerlijkheid der gelukzaligheid van de kerk te hebben. Want wie zo verhard is, dat hij geen
genade zoekt voor zijn slechtheid of boosheid, bootst de oude slang na, die, toen zij de eerste
mensen in het paradijs verleidde, tot zichzelf sprak: (II Hil. 243:1/2).
Woorden van de duivel
FL. 2
"Hoewel ik uit de hemel werd verstoten, omdat ik tegen het heir van de Allerhoogste met Zijn
engelen wilde vechten maar Hem niet kon weeerstaan, doordat ik door Hem werd verslagen, heb ik
nu op aarde de mens gevonden, op wie ik mijn woede kan uiten en mij enorm zal wreken. Want
op aarde namelijk zal ik dat in de mensen vervullen wat ik in de hemel wilde doen, dat wil zeggen,
gelijk aan de Allerhoogste te zijn. En wanneer God rechtvaardig is, zal mij deze macht niet
worden ontnomen, omdat de mens met mij heeft ingestemd en aan God ongehoorzaam was."
(II Hil. 244:1/3).
Dit zei de duivel tegen zichzelf, en richtte al zijn kunsten tegen de mensen, omdat hij afstand had
genomen van God, en de duivel volgde de mens onmiddelijk. Daarom bond hij de mens ook zo
stevig aan zich vast, zodat zij hem in plaats van God vereerden, en de mens zo God, zijn
Schepper, verloochende. (II Hil. 244:4/5).
Door de menswording van Gods Zoon werden de mensen uit de duisternis
van het ongeloof geleid
FL. 3
Echter toen de mens in de diepe duisternis van het ongeloof lag en niet in staat was om op te staan,
stuurde Ik voor zijn verlossing Mijn Zoon, die wonderbaarlijk uit de Maagd mens is geworden, de
ware God en ware mens. Wat betekent dat? Hij kwam als Godheid waarlijk uit Mij tevoorschijn,
Zijn Vader, en uit de maagdelijke Moeder heeft Hij vlees aangenomen overeenkomstig naar Zijn
mensheid. Wat betekent dat? O mens, je bent zacht en teder voor je lichaam; maar toch blijf je hard
en onbuigzaam in je ongeloof. Want een steen kan om te bouwen afgevlakt worden, maar jij, o
mens, wil je niet tot het geloof zacht laten maken. Geef niettemin acht gelijk op het volgende!
Gelijk een mens, die in een kist een wonderbaarlijke edelsteen bezit en deze op goud zet, zodat het
voor de mensen zichtbaar wordt, zo wilde ook Ik, dat Mijn Zoon, die Ik in Mijn hart droeg, uit de
Maagd vlees aannam, daarmee Hij de gelovigen het heil des levens zou brengen. Wanneer Ik Hem
een vleselijke vader had gegeven, wie zou Hij dan nu zijn? In ieder geval niet Mijn Zoon, maar
Mijn knecht. Maar dat kon niet. Hij echter, die uit de Maagd geboren was, at en dronk en sliep
en rustte in Zijn slaap uit; Hij verdroeg nog andere lichamelijke ontberingen, maar toch proefde Hij
de smaak van de zonde niet in Zijn vlees, omdat Hij niet door een leugen, maar in waarheid vlees
aangenomen had. Wat betekent dat? Alle overige mensen worden in de zonde van Adam en Eva,
door het welgevallen in lust, geboren, wat op een leugen en niet op waarheid is gebaseerd. Mijn
Zoon is niet op deze wijze ontstaan, want Hij werd, in heiligheid, uit de zuiverste Maagd, voor de
verlossing van mens, geboren. Omdat niemand onder zijns gelijken zich van zijn ketenen zou
kunnen bevrijden, wanneer er niet een groter iemand kwam, die hen zou kunnen bevrijden. Wat
betekent dat? Een mens, die in zonden geboren is, heeft niet het vermogen, de mensen als
zondaars van de ondergang van de dood te ontrukken. Derhalve is Mijn Zoon zonder zonde
gekomen, die, na de dood te hebben overwonnen, de mensen barmhartig uit de dood heeft
weggerukt. (II Hil. 245:1/19).
Wie dit met wakende ogen ziet en met open oren hoort, zal Mijn geheimnisvolle woorden, die Mij,
de Levende, ontstromen, omarmen en kussen. (II Hil. 245:20).
Scivias visioen 2.7
FL. 4
Daarna zag ik een brandend licht van zo'n grootte gelijk een geweldige hoge berg, die bij zijn
hoogste punt als het ware in vele tongen was verdeeld. En voor dit licht stond een schare wit
geklede mensen, en voor hen een soort sluier, doorschijnend als kristal, die van hun borst tot hun
voeten was uitgespannen. Maar voor deze schare lag een worm van verbazingwekkende grootte en
lengte, uitgestrekt op een pad, dat er zo afschuwelijk en wild uitzag, dat niemand daar iets over kon
zeggen. Links van hem was als het ware een marktplaats, waarop de rijkdom van de mensen, de
wereldse genoegens en de handel in allerlei zaken te zien was. Sommige mensen liepen in grote
snelheid voorbij zonder iets te kopen, echter enige anderen slenterden hier rond en hielden zich
ijverig bezig met verkopen en inkopen. Die worm echter was zwart en stoppelig, en was vol met
zweren en pokken. Vanaf de kop over zijn buik tot aan zijn voeten had hij vijf verschillende strepen
aan zijn lichaam, waarvan er één groen leek, de andere wit, weer een andere rood, alsook één geel
en één zwart, die vol met dodelijk gif waren. Echter zijn kop was zo verbrijzeld, dat zijn
linkerwang uit elkaar leek te vallen. Zijn ogen leken van buiten bloeddoorlopend, maar van
binnen vurig, zijn oren waren rond en stoppelig, maar de neusgaten en de bek waren gelijk aan de
neusgaten en de bek van een adder. Hij had echter handen als die van een mens, maar voeten als die
van een adder en zijn staart zag er kort en verschrikkelijk uit. Om zijn nek was een ketting gelegd
waarmee ook zijn handen en voeten waren gebonden. Dezelfde ketting was ook stevig vastgemaakt
aan een rots in de afgrond, en had hem zo vastgebonden, dat hij niet naar zijn boze wil her- en
derwaarts kon bewegen. Uit zijn bek echter kwamen vele vlammen tevoorschijn die zich in vier
richtingen verdeelden. Eén deel laaide op tot aan de wolken, de tweede tussen de wereldse mensen,
een derde verspreidde zich onder de geestelijken uit; echter het laatste deel vloog de afgrond in.
De vlammen die oplaaiden tot aan de wolken, streden tegen de mensen die naar de hemel
verlangden. Bij hen zag ik drie rijen. (II Hil. 246:1/16).
Eén rij ging dicht langs de wolken, de tweede halverwege tussen de wolken en de aarde, en de derde
ging vlak over de aarde. En ze riepen elkander voortdurend toe: "Laat ons weer naar de hemel gaan!"
Maar ze werden door die vlammen heen en weer geworpen, sommigen vielen niet, anderen konden
echter met moeite op hun benen blijven staan, weer anderen vielen op de grond, maar stonden weer
op en streefden om naar de hemel te gaan. De vlam die zich echter tussen de wereldse gezinde
mensen verspreidde, verbrandde sommigen van hen tot een vreselijke zwartheid, anderen echter
doorboorde ze zo met haar spits, dat zij hen daarheen kon draaien waar ze maar wilde. Niettemin
scheurden sommigen van hen zich van haar los en drongen bij degenen aan die naar de hemel
streefden, en riepen voortdurend luid schreeuwend: "O, gij getrouwen, kom ons te hulp!"
Anderen echter bleven zo doorboord. De vlammen die zich tussen de geestelijke mensen
verspreidde, omhulde zij echter met haar dichte rook. Hen zag ik zelfs op zes verschillende
manieren. (II Hil. 246:17/24).
Want de ene verwonde zij met haar vlam wreed met haar gloed; en die zij niet verwonden kon,
blies ze het groene, witte, rode, gele of zwarte dodelijke gif op uit, gloeiend heet, die van de kop
tot aan het uiteinde van haar voeten liep. Maar de vlam die tot in de afgrond laaide, droeg in zich
de verschillende straffen van degenen, die niet in het bad van de doop zijn schoongewassen en het
licht van de waarheid en het geloof niet kennen, en satan in plaats van God vereren.
(II Hil. 246:25/26).
En ik zag uit zijn bek zeer scherpe pijlen tevoorschijn komen, uit zijn borst zwarte rook opstijgen
en uit zijn lendenen een gloeiende vloeistof opborrelen; uit zijn navel een verzengende
wervelwind en uit zijn onderlijf stroomde als het ware de onreinheid van kikkers. Dit alles
veroorzaakte grote onrust onder de mensen. Van hem ging ook een afschuwelijke nevel met
een walgelijke stank uit en vergiftigde vele mensen met zijn boosaardigheid. En zie daar, er kwam
een grote schare stralende mensen, die de worm overal krachtig vertraden en hem bittere pijnen
bezorgden, maar op zo'n manier, dat zij noch door zijn vuur noch door zijn gif gewond konden
raken. (II Hil. 246:27/30).
En wederom hoorde ik die stem, die vanuit de hemel tot mij sprak: (II Hil. 246:31).
God, die alles rechtvaardig beveelt en de verschillende gaven van de
Heilige Geest in gerechtigheid openbaart, versterkt gelovigen in goede
werken, zodat ze niet door de duivel overwonnen kunnen worden
FL. 5
God, die alles rechtvaardig en juist regelt, roept de gelovigen op tot de heerlijkheid van de hemelse
erfenis. Echter de oude bedrieger, die in een hinderlaag op de loer ligt, probeert dit te voorkomen
en drijft tegen hen de kunsten van zijn boosaardigheid. Maar niettemin wordt hij door hen
verslagen en krijgt hij schaamte voor zijn verwaandheid, daar zij bezit nemen van het hemelse
huis en hijzelf de verschrikkingen van de hel bewaart. (II Hil. 247:1/3).
Derhalve zie je "een brandend licht van zo'n grootte gelijk een geweldige hoge berg, die bij zijn
hoogste punt als het ware in vele tongen was verdeeld." Dit is de gerechtigheid van God, die
straalt in het geloof van de gelovigen, en in de sterkte hunner macht de grootheid der heiligheid
en die in de majesteit van hun heerlijkheid zich openbaart. In deze heerlijkheid verkondigt ze
wonderbaarlijk de verschillende gaven van de Heilige Geest. (II Hil. 247:4/6).
De menigte gelovigen en de voor hen uitgebreide Goddelijke wet
FL. 6
"En voor dit licht stond een schare wit geklede mensen," dit zijn het aantal mensen, die in de
aanwezigheid van de Goddelijke gerechtigheid in geloof schitteren, en door hun goede werken
goed en eervol geordend zijn. "En voor hen een soort sluier, doorschijnend als kristal, die van hun
borst tot hun voeten was uitgespannen." Want voor hun ogen hebben ze altijd deze sterke
Goddelijke wet, die van de bedoeling van goede werken tot aan hun voltooiing straalt. Door haar
worden ze zo gesterkt, waardoor ze niet door sluwheid en verleiding der bedrieglijke
overredingskunsten kunnen worden overwonnen. (II Hil. 248:1/4).
De misleidingen van de duivel liggen op de weg van deze wereld open
voor de mensen
FL. 7
"Maar voor deze schare lag een worm van verbazingwekkende grootte en lengte, uitgestrekt op een
pad," dit betekent: nog voordat mensen daarvan kennis hadden, verschijnt de oude slang op het pad
van deze wereld, die de goede en boze mensen is voorgeschreven om te volgen, niet openlijk (de
slang) in zijn eigen vorm, maar in een geheimnisvol teken, groot in zijn boosaardigheid, lang en
uitgestrekt in zijn giftigheid, naar boven snappend, om hen die naar de hemel streven door haar
bedrog naar beneden te werpen, echter evenwel liggend. Want door de Zoon van God zijn haar
krachten verdwenen, zodat ze daardoor niet meer kan opstaan. Desalniettemin verschijnt zij nog
steeds zo afschuwelijk en wild, dat daarover geen mens iets over kan zeggen, omdat het oordeel
van de sterfelijke mens haar giftige woede en kwaadaardige aanvallen in zijn veelvuldige
verscheidenheid niet kan verklaren. (II Hil. 249:1/3).
De duivel biedt mensen openlijk en verleidelijk rijkdom en genoegens aan,
en wie ze wenst, zal het kopen ook
FL. 8
"Links van hem was als het ware een marktplaats, waarop de rijkdom van de mensen, de wereldse
genoegens en de handel in allerlei zaken te zien was." Want in de dood, waar de linkerzijde voor het
verderf staat, ziet men een marktplaats, waar de ergste daden van deze dood zijn te vinden; want
daar worden ontstoken trots en ijdele roem in aardse genoegens, in uitbundigheid en begeerten en
in handel, bij het verkopen en verwerven van vele soorten aardse verlangens, zodat degenen die
openlijk huiveren van deze duivelse terreur, door hen in het geheim misleid worden, wanneer hem
vele aanbevelingen voor laster zachtjes aangeboden worden, zoals een koopman de mensen
verscheidene goederen toont, zodat zij er een genoegen in vinden en het zo des te meer begerig
kopen van wat hen wordt aangeboden. Want de duivel biedt de mensen zijn kunsten listig aan.
Maar zij die er naar verlangen, kopen het ook. Op welke manier? Hun goede geweten werpen ze
weg, alsof ze het verkopen, en als het ware als kopers brengen zij aan hun ziel dodelijke wonden
toe. (II Hil. 250:1/6).
Sommigen weerstaan dapper de duivelse overredingskunsten en
schudden ze zich van hen af; sommigen die lauw leven, stemmen met
hen in
FL. 9
"Sommige mensen liepen in grote snelheid voorbij zonder iets te kopen." Omdat zij namelijk God
kennen, dragen ze de schat van de goede wil en de welriekende geur der deugden met zich mee, en
trekken deze zeer energiek naar zich toe. Zo gaan zij onder de geboden van God aan de wereldse
verlangens en duivelse gemeenheid snel voorbij, en verachten ze de lust van hun vlees. "Echter
enige anderen stenterden hier rond en hielden zich ijverig bezig met verkopen en inkopen." Omdat
ze bij hun goede werken een weifelend karakter hebben, doven ze door de lauwheid van hun hart
in zich het verlangen naar de hemel en voeden zij in zich de wellustigheid van hun vlees, doordat
zij dit als het ware kopen. (II Hil. 251:1/5).
Daarom zullen zij de beloning voor hun goede daden ontvangen, zij echter zullen de straffen voor
hun zondigheid ondergaan, zoals Ezechiël laat zien, wanneer hij zegt: (II Hil. 251:6).
Woorden van Ezechiël over datzelfde thema
FM. 0
"De gerechtigheid van de rechtvaardige zal alleen rusten op hemzelf en de goddeloosheid van de
goddeloze zal alleen rusten op hemzelf." (Eze: 18:-20). Wat betekent dat? De stralende werken van
een rein mens doorstromen hem met heiligheid en omgeven hem overal als met duizend ogen, die
in de hoogte en in de diepte kijken; zij dragen hem omhoog tot grote waardigheid en tot versterving
van zijn lust, zoals de Heilige Geest het hem heeft ingegeven, zoals ook de vleugel een vogel in de
lucht draagt, waarheen het hem bevalt. Maar het addergif der boosheid van de wreedste slang, die
tegen de hemel kwijlt, door de parel met vuil te bedekken en tegen de mooiste van alle
goedgevormde gestalen briest, verstoot degenen, die Hem (door het gif) trouwloos volgen, van de
edelste werken des vingers Gods en van elke eer der gelukzaligheid der hemelse aanschouwing en
maakt hen tot verbannelingen, want hij heeft hen van de vrucht des levens en van de boom der
gerechtigheid gescheiden. (II Hil. 252:1/4).
De duivel, die vol boosaardigheid is, probeert de vijf zintuigen van de
mensen te misleiden met het gif van zijn veelvuldige listen
FM. 1
"Die worm echter was zwart en stoppelig, en was vol met zweren en pokken." Dat toont aan dat de
oude slang overvol is met zwarte duisternis des ongeloofs, met haren der verhullingen van bedrog,
met zweren der onreinheden door bevlekkingen, en van pokken der holen van blinde hartstochten.
"Vanaf de kop over zijn buik tot aan zijn voeten had hij vijf verschillende strepen aan zijn lichaam;"
want doordat hij hem voortdurend aanblaast, heeft hij getracht, de vijf zintuigen van de mens met
verschillende onzedelijke hartstochten op te blazen, en wel sinds die verleiding waarmee ze zich het
eerst probeerde te bevredigen, tot de vernietiging, wanneer haar razernij een einde zal vinden; zo
veinst ze een misleidende gerechtigheid voor, en trekt de mensen naar de afgrond van haar
onzuivere kunsten. "Waarvan er één groen leek, de andere wit, weer een andere rood, alsook één
geel en één zwart, die vol met dodelijk gif waren." Want in hun groen tonen ze het wereldse verdriet,
in het wit de dwaze oneerbiedigheid, in het rood de bedrieglijke roem, in het geel de bijtende laster
en in het zwart de schandelijke huichelarij, en dat tezamen met een overvloed aan andere
misstanden, die de zielen van de mensen, die hiermee instemmen, de dood brengen.
(II Hil. 253:1/5).
De hoogmoed van de duivel is in de menswording van Gods Zoon ten val
gebracht
FM. 2
"Echter zijn kop was zo verbrijzeld, dat zijn linkerwang uit elkaar leek te vallen," dit betekent:
Zijn trots is in de menswording van Gods Zoon zo op de grond geworpen, dat zelfs de
weerzinwekkende dood alzo verzwakt is en hij de kracht van zijn bitterheid niet kan uitoefenen.
(II Hil. 254:1).
De betekenis van de ogen, neusgaten en oren van de slang
FM. 3
"Zijn ogen leken van buiten bloeddoorlopend, maar van binnen vurig." Want zijn kwaardaardige
bedoelingen jagen als het ware buiten het lichaam der mensen bloedig onrecht in en slingert als het
ware in hun ziel een vurige werpspies. "Zijn oren waren rond en stoppelig." Want hij omringt de
mensen als het ware met de borstelharen zijner kunsten, om hen zo snel mogelijk ten val te
brengen wanneeer hij aan hen iets ontdekt wat hem toebehoort. "Maar de neusgaten en de bek
waren gelijk aan de neusgaten en de bek van een adder." Want hij toont de mensen roekeloos,
walgelijke gedragingen waardoor hij hen met vele ondeugden doorboort en meedogenloos doodt.
(II Hil. 255:1/6).
De betekenis van zijn handen, voeten en zijn staart
FM. 4
"Hij had echter handen als die van een mens," daar hij de verwikkelingen van haar kunsten in de
werken van de mensen uitoefent; "maar voeten als die van een adder," omdat ze nooit zal
ophouden om de wegen van de mensen, met haar strikken duivelse verwondingen toe te brengen. "En
zijn staart zag en kort en verschrikkelijk uit." Dit is haar macht in de korte maar uiterst slechte tijd
in de zoon des verderfs, die in zijn razerenij meer wenst te grijpen dan dat hij volbrengen kan.
(II Hil. 256:1/3).
De macht van de Almachtige God heeft de kracht van de duivel zo
verpletterd, dat hij zijn boosheid niet naar zijn wil kan uitoefenen
FM. 5
"Om zijn nek was een ketting gelegd waarmee ook zijn handen en voeten waren gebonden," dit
betekent: De kracht van satan is door de macht van de Almachtige God zo gebroken en verpletterd,
dat ook zijn ergste daden en liederlijkste streken waarmee hij de mensen verleidt, door zijn
verplettering vernietigd zijn, want "dezelfde ketting was ook stevig vastgemaakt aan een rots in de
afgrond, en had hem zo vastgebonden, dat hij niet meer naar zijn boze wil her- en derwaarts kon
bewegen." Want de macht van God, die zonder enige beperking onveranderlijk blijft, drukt de
duivel voor de redding der zielen met zo'n grote kracht neer, dat hij noch met uiterlijke noch met
innerlijke middelen met zijn nutteloze pogingen in staat zal zijn, de zielen van gelovigen het heil
der verlossing te ontnemen waardoor ze niet op de plaats van de vreugde belanden, die hij zelf in
zijn halsstarrigheid verloren heeft. (II Hil. 257:1/2).
De duivel stuurt een vuurzee aan boosaardig gefluister naar de vier
regio's in de wereld tegen het gehele geslacht der verschillende mensen
FM. 6
"Uit zijn bek echter kwamen vele vlammen tevoorschijn die zich in vier richtingen verdeelden,"
betekent: Hij slingert uit zijn roofgierige vraatzuchtigheid het hopeloze en veelvuldige kwaad
van het wrede vuur van zijn boze overtuiging in de vier richtingen van de aarde, en strooit dit zo
ver onder de mensen uit, zodat ze hem kunnen volgen. (II Hil. 258:1).
"Eén deel laaide op tot aan de wolken." Deze duivelse aanblazing trekt de mensen, die met heel hun
verlangen naar de hemel streven, met zijn spits terug. "De tweede (laaide) tussen de wereldse
mensen," omdat zij die in aardse voorwaarden leven, hij met zijn tegenstrijdigheid verleidt. "Een
derde verspreidde zich onder de geestelijken uit," omdat hij met zijn bedrog degenen vergiftigt, die
zich met een geestelijke manier van leven vermoeien. "Echter het laatste deel vloog de afgrond
in;" want hij stuurt in zijn boosheid de ongelovigen, die met hem instemmen, in de helse
verschrikkingen. Omdat ze de weg der valsheid en misleiding bewandelden, hielden ze de
rechtvaardige weg niet aan, en bewezen ze de ware God niet de verschuldigde eerbied, zoals David
hierover getuigt, wanneer hij zegt: (II Hil. 258:2/7).
Woorden van David over datzelfde thema
FM. 7
"Verderf en onheil zijn op hun wegen en de weg van de vrede kennen ze niet; de godsvrucht staat
hen niet voor ogen." (Ps. 13:3). Wat betekent dat? (II Hil. 259:1/2).
De onzelfzuchtige en krachtige werken van God, die in de levende en reinste bron vechten,
verpletteren degenen, die met kwaadaardige en verdoemingswaardige daden God uit hun hart
verdrijven, zoals een zware regenbui iets overspoelt, zodat het niet meer te zien is. En daarom stralen
ze ook niet voor Gods aangezicht, omdat op hun wegen ongeluk is tezamen met onzalige gewoonten,
waarbij zij zich ook immer met het voedsel van de dood hebben uitgebreid. Hoe dat? Door van het
kwade te proeven en te genieten. Daarom kennen ze ook in hun werken niet de weg, die in de gloed
van de zon naar boven leidt; want zij proeven de zoetheid van God noch in ontzag noch in liefde
voor Hem, omdat zij de godsvrucht als ook de vrees voor een vreemdeling verwerpen, aangezien
zij Hem noch wensen te zien noch wensen te aanschouwen. (II Hil. 259:3/7).
Hoe de duivel met zijn vurige influisteringen de verschillende standen van
geestelijke en wereldse mensen door veelvuldige verzoekingen aanvalt
FM. 8
"De vlammen die oplaaiden tot aan de wolken, streden tegen de mensen die naar de hemel
verlangden." Wanneer dit verderfelijke vuur voelt, dat de harten van gelovige mensen naar boven
streven, raast het op de meest wrede manier met zijn kunsten tegen hen, zodat ze die hemelse
sferen niet bereiken, die ze met zoveel zuchten zoeken. (II Hil. 260:1/2).
Hun drie orden
FM. 9
"Bij hen zag ik drie rijen." Omdat ze niet ophouden de ware onuitsprekelijke Drie-eenheid te
vereren, terwijl zij ook in hun strijd zeer vele verzoekingen moeten doorstaan. "Eén rij ging dicht
langs de wolken;" want ze strijden zeer dapper tegen de duivel en verheffen hun hart zo uit de
aardse bezigheden naar de hemel omhoog, net zoals ook een wolk de neiging heeft om boven de
aarde te zweven. "De tweede halverwege tussen de wolken en de aarde," want deze onthouden zich
inderdaad met een zekere mate, maar streven niet met heel hun hart naar het hemelse noch met
geheel hun verlangen naar het aardse, maar ze leggen zichzelf een maat op en zoeken het
innerlijke, maar verachten toch niet het uiterlijke. "En de derde ging vlak over de aarde;" want
deze verlaten het vergankelijke niet volledig en hangen het vergankelijke nog wat aan, zodat zij
zich hier mee vermoeien en daardoor vele lasten ondergaan, maar niettemin zullen ze met hemelse
hulp als overwinnaar tevoorschijn komen. "En ze riepen elkander voortdurend toe: 'Laat ons weer
naar de hemel gaan!'" Want zowel deze als die anderen moedigen zichzelf aan met vele zuchten
hunner verlangens om te streven naar wat verborgen is in de hemelse geheimen, ook wanneer zij
door de konkelarij van de oude slang hier in hun doel vele malen worden afgemat. "Maar ze
werden door die vlammen heen en weer geworpen," omdat ze door de aanraking van duivelse
verleiding tot tegenstrijdig gedrag worden gedreven. "Sommigen vallen niet," omdat ze zeer dappere
strijders blijken te zijn en zich manhaftig verdedigen tegen deze misleidingen. "Anderen konden
echter met moeite op hun benen blijven staan," omdat ze hun schreden op het goede pad zetten,
maar door de vele inspanningen vermoeid zijn, maar ondanks de duivelse konkelarij overwinnen ze
en volharden in de geboden van God. "Weer anderen vielen op de grond, maar stonden weer op en
streefden om naar de hemel te gaan." Omdat ze in verschillende ondeugden vielen, maar later
door berouw opstonden en met goede werken hun hoop op God stelden. (II Hil. 261:1/12).
De verzoeking der leken
FN. 0
"De vlam die zich echter tussen de wereld gezinde mensen verspreidde, verbrandde sommigen van
hen tot een vreselijke zwartheid," dit betekent: hetzelfde vuur van de ergste misleiding is gericht op
diegenen die volharden in de aardse aangelegenheden. Sommigen van hen onderwerpt ze aan haar
boosheid en vergiftigt hen met de ergste ondeugden van sinistere onrechtvaardigheid, zodat ze op
de grond vallen en in hun daden goddeloze werken volbrengen, omdat ze de heerlijkheid van het
ware geloof verachten en zichzelf zo in een bittere dood storten. "Anderen echter doorboorde ze zo
met haar spits, dat zij hen daarheen kon draaien waar ze maar wilde." Want zij bedwingt hen met
haar boosheid zo, dat zij hen naar alle ondeugden van hun verdorvenheid leidt, dat wil zeggen, in
de omarming van een brandend verlangen giet zij bij hen de wereldse bekoring in, zodat zij bij hun
verschillende gewoonten afwijkende manieren hebben, namelijk in hun woorden, in hun haardracht
en kleding, in hun gang en andere dergelijke dingen. Daarom raken ze in de war, doordat zij geen
aandacht schenken aan de gerechtigheid van God, en worden zodoende wetsovertreders. Ze nemen
niet de besnijding van hun hart op zich, omdat ze een overmaat aan wellust zoeken en zich niet tijdig
aan de wet willen houden, zoals het voor hen is vastgesteld door God. Net zoals de zee door de wind
in onrust wordt geslagen, zo worden ook zij door het snuiven van de oude draak tot verschillende
ondeugden gedreven. "Niettemin scheurden sommigen van hen zich van haar los en drongen bij
degenen aan die naar de hemel streefden, en riepen voortdurend luid schreeuwend: 'O, Gij getrouwen,
kom ons te hulp!'" Want doordat zij zich van hun schandelijke en schadelijke gewoonten losmaken
en hen navolgen, die met hun hart aan het hemelse hechten, verlangen zij met hart en stem, dat
dezen hen met hun zorg te hulp komen. Sommigen echter blijven doorboord, omdat ze, verstrikt in
verschillende ondeugden, volharden in het kwaad. (II Hil. 262:1/10).
De zes soorten van verzoekingen der geestelijke mensen
FN. 1
"De vlammen die zich tussen de geestelijke mensen verspreidde, omhulde zij echter met haar dichte
rook," dit betekent: De adem van dezelfde duivelse overreding straalt zijn vurigheid uit tegen
degenen die met al hun inspanningen de geest zouden moeten dienen. Zij omnevelt hen met haar
verschrikkelijke ondeugden, zodat zij meer naar het vleselijke dan naar het geestelijke streven.
(II Hil. 263:1/2).
"Hen zag ik op zes verschillende manieren," omdat de oude vijand zowel hun vijf uiterlijke
zintuigen als ook de innerlijke toewijding van hun hart als het ware als zesde zintuig probeert te
verdraaien. "Want de ene verwonde zij met haar vlam," omdat de duivel, die zijn konkelarij tegen
hen loslaat, hen met vleselijke verlangens en lusten aanblaast, zodat hij hen in begeerten en zeer
onreine bevlekkingen doet ontvlammen. "En die zij niet verwonden kon, daar blies ze het groene,
witte, rode, gele of zwarte dodelijke gif op uit, gloeiend heet, die van de kop tot aan het uiteinde
van haar voeten liep." Hoezo? Wanneer zij de lust der bevlekking terugwijzen, vloeit bij hen ofwel
de treurigheid van de wereld in, dat als fris groen woekert; daardoor worden ze zo teneergeslagen,
dat zij noch voor geestelijke noch voor wereldse belangen kracht hebben, of hij verlaagt gelijk het
onzichtbare wit (blank) de oneerbiedigheid van de ondeugden in hen, zodat zij noch voor God noch
voor de mensen hun schande verbergen. Of hij brengt hen gelijk het glanzend rood de aardse roem in
herinnering, waardoor zij verbittering, angst en droefenis in hun hart hebben; of hij verleidt hen tot
het lasteren van de naaste zoals tot het vaal geel, zodat zij daardoor oorblazers en tweetonig
worden; of hij legt hen gehuichelde gerechtigheid op gelijk een verschrikkelijke zwartheid,
waardoor ze jammerlijk verduisterd worden in hun hart. (II Hil. 263:3/8).
Dit alles zijn doodbrengende plagen, die vanaf het begin van de misleiding door deze bedrieger tot
aan het einde toe zullen voortduren, wanneer zijn waanzin op de aarde tot een einde zal komen,
omdat hij de mens de schadelijke gloed der laster ingeeft. (II Hil. 263:9).
De ongedoopten
FN. 2
"Maar de vlam die tot in de afgrond laaide, droeg in zich de verschillende straffen van degenen, die
niet in het bad van de doop zijn schoongewassen en het licht van de waarheid en het geloof niet
kennen, en satan in plaats van God vereren." Dat zit zo, omdat dit vuur, die met het verderf
samenhangt, de zielen die niet in de bron van de redding zijn gereinigd, harde en bittere kwellingen
brengt. Omdat ze de pracht van de hemelse erfenis en het geloof van de kerk niet zien en dus niet
ophouden, in plaats van Hem te vereren die de mensen het leven en het heil gebracht heeft, degene
te vereren, die liggend in een hinderlaag probeert de zielen van mensen de dood in te sturen.
(II Hil. 264:1/3).
De betekenis van de pijlen uit zijn bek, de rook uit zijn borst en de
vloeistof uit zijn lendenen
FN. 3
"En ik zag uit zijn bek zeer scherpe pijlen tevoorschijn komen." Dit zijn de uit de duivelse woede
voortkomende boze doorboringen, die zich uitrazen in vele zonden. "Uit zijn borst (zag ik) zwarte
rook opstijgen." Dit is de uitbarsting van de lelijkste toorn en afgunst, die voortkomt uit zijn
kwaadaardige verzoeking "en uit zijn lendenen (zag ik) een gloeiende vloeistof opborrelen;" dit is
het uitstorten van zijn onreinheid in gloeiende wellust in de hogere geestelijkheid (in praelatis).
(II Hil. 265:1/4).
De betekenis van de wervelwind uit zijn navel en de onreinheid van
kikkers uit zijn lichaam
FN. 4
"Uit zijn navel (zag ik) een verzengende wervelwind." Dit is, voortkomende uit hunner vraatzucht,
de verstikking door de brandende ontucht bij degenen die verloren gaan. "En uit zijn onderlijf
stroomde als het ware de onreinheid van kikkers." Dit is de walgelijke uitscheiding, die vanwege
de verharding van zijn vertwijfeling uit het verderf aan zijn wrede verslinden komt, wanneer de oude
belager diegenen, die hem volgen, tot de vervulling van zijn wil heeft gebracht. "Dit alles
veroorzaakte grote onrust onder de mensen," omdat dergelijke perversiteiten het grootste ongeluk
der ellendige verstrikkingen op hen legt, die hun hoop niet vestigen op het hemelse, maar op het
aardse. (II Hil. 266:1/5).
De duivel zet dwaze mensen met gevaarlijk ongeloof aan, dat voor waar te
houden, wat hij hen bedrieglijk laat zien
FN. 5
"Van hem ging ook een afschuwelijke nevel met een walgelijke stank uit en vergiftigde vele
mensen met zijn boosaardigheid." Dit is zo, omdat van de duivel de ergste dwalingen uit een
verdorven geweten laat voortkomen, en dwaze mensen aanzet tot gevaarlijk ongeloof. Hoezo?
(II Hil. 267:1/3).
Na de onthoofding van Johannes de Doper, die aangaf dat het de Zoon van God is die, die de
wonden der zonden vergeeft, ontstond er een zeer ernstige dwaling. De duivel verleidde
namelijk vele mensen door gebruik te maken van verschillende voorwendselen, om dat voor waar
te houden wat hij hen bedrieglijk liet zien. Daarom worden ook velen op deze manier misleid,
omdat hun geloof altijd in zwakheid wankelt. (II Hil. 267:4/6).
Maar u, Mijn geliefde kinderen, wanneer u rechtschapen en vroom wilt leven, vermijd dan deze
zo vreselijke fout, zodat u niet de bitterste dood ervaart in uw ongeloof. (II Hil. 267:7).
Valse leraren moeten worden vermeden en uitgesloten worden van de kerk;
want zij aanbidden de duivel in plaats van God en zijn de ingewanden van
de duivel, en de spruit die de zoon des verderfs voorafgaat
FN. 6
Vermijd ook degenen die in grotten wonen, de ingesloten cohorten van de duivel. Wee hen, die zo
gebleven zijn, want zij zijn de ingewanden van de duivel, en de spruit die aan de zoon des verderfs
voorafgaat. (II Hil. 268:1/2).
Daarom, o Mijn geliefde kinderen, vermijd ze met alle toewijding en kracht van uw ziel en uw
lichaam. Omdat de oude slang hen voedt en bekleedt met haar sluwheid, omdat ze in plaats van
God haar vereren en door haar bedrieglijke misleiding op haar vertrouwen. Ze zijn de ergste
moordenaars, omdat ze degenen doden, die hen eenvoudig aanhangen, voordat ze hen toestaan om
van hun fout af te wijken. En ze zijn op zichzelf de schandelijkste echtbrekers, want ze doden
zelfs hun eigen zaad door moord en bieden het de duivel aan. Zo dringen ze ook met hun schisma's
en door de volheid van hun wreedheid Mijn kerk binnen, doordat zij de doop en het sacrament van
het lichaam van Mijn Zoon evenals de andere instellingen die Mijn kerk heeft, met hun schandelijke
intriges boosaardig bespotten. Maar ook wanneer zij uit vrees voor Mijn volk deze instellingen niet
openlijk bestrijden, verachten zij deze niettemin in hun hart en beschouwen de daden voor niets.
Want uit duivelse hoon doen ze zich voor, heiligheid te hebben, waarin ze door de duivel misleid
worden. Wanneer de duivel zich aan hen openlijk zou tonen, zouden ze hem herkennen, zodat ze
hem zonden vermijden. Daarom toont hij hen in zijn arglist enkele dingen, alsof ze goed en heilig
zijn, en zo bespot hij hen. Wee degenen, die zo in deze dood volharden! (II Hil. 268:3/12).
Maar omdat de duivel weet dat hij maar weinig tijd heeft voor zijn fout, (Op.Joh. 12:12) haast hij
zich daarom nu, de ongelovigen aan zijn ledematen te voltooien. Deze leden zijt gij, daar gij de
ergste verleiders zijt, die worstelen om het katholieke geloof te vernietigen. Gij zijt te onbestendig en
te week, om de giftige pijlen der menselijke bevlekking tegen te houden, die gij naar uw eigen wil
tegen de wet richt. Daarom bid u huichelachtig, nadat u door het giftige zaad der ontucht u van uw
begeren ontdaan hebt, en legt u zichzelf valse heiligheid op. Dit is in Mijn ogen waardelozer dan
stinkende uitwerpselen. (II Hil. 268:13/17).
Voorzeker zullen de verschillende schisma's over u komen, de splitsing, die bij Horeb ontstond,
toen het Joodse volk zich een afgodsbeeld maakte (Ex. 32:1/6) en in duivelse hoon begon te
dansen (ludere), zoals sommigen nog steeds proberen te dansen, en de afvalligheid naar Baäl,
waarbij velen te gronde gingen (Jud. 6:1/6); en de afvalligheid naar de ontucht, toen er onder de
Midianieten schandelijke daden werden gepleegd (Jud. 8:32/34), en andere soortgelijke dingen.
Want u deelt dit alles met uw ondeugden, daar u erger zijt dan dat volk van weleer. Want u erkent
de ware wet van God en werpt het hardnekkig van u weg. (II Hil. 268:18/20).
Doch gij, daar gij naar uw zaligheid verlangt, aangezien u de doop hebt ontvangen en een gezalfde
rots van God bent, weerstaat satan en daalt niet af van de berg van uw verlossing. (II Hil. 268:21).
De genade van God verlaat degenen, die Gods hulp versmaden, maar
degenen, die haar zoeken, komt zij barmhartig te hulp
FN. 7
Bij een mens echter, die zo hardnekkig is, dat hij Gods hulp om de duivel te weerstaan minacht,
zal deze niet ophouden hem natevolgen. Want hij ziet in hem de zwartheid van goddeloosheid
groeien, die zijn hele lichaam zo ernstig schaadt, dat het ook zijn lichaam uitput. Wanneer dan een
mens begonnen is om van dat boze te genieten, en zichzelf zo in vertwijfeling drijft, alsof het voor
hem niet mogelijk is om dat boze te vermijden en het goede te doen, dan zegt de duivel, die dit ziet:
"Zie daar, een mens die aan ons gelijk is, hij volgt ons, omdat hij zijn God verloochent en zich tot
ons wendt. Derhalve willen wij ons allen haasten en snel naar hem toe lopen en hem met onze
listen beteugelen, zodat hij ons niet kan ontkomen. Want hij wil zijn God verlaten en ons volgen."
(II Hil. 269:1/5).
Maar een mens, die door duivelse influisteringen tot deze boze zonden wordt gelokt, dat wil zeggen,
door moord, echtbreuk, gulzigheid, dronkenschap en overmatig met alle ondeugden bevlekt wordt,
die zal vervallen tot de dood wanneer hij onboetvaardig hierin verhardt. Maar wie zich tegen de duivel
verzet en zich door berouw uit deze ondeugden terugtrekt, staat weer tot het leven op. Want wie het
begeren van zijn vlees heeft gevolgd en het goede verlangen van zijn hart heeft genegeerd, van hem
zegt de Schepper van de wereld: "Deze veracht Mij en heeft zijn vlees met de zonde lief, omdat
hij niet wil weten, dat hij zich van het verderf moet afkeren. En daarom moet hij verworpen
worden." Maar wie de goede ijver van zijn geest heeft liefgehad en de lust van zijn vlees heeft
afgeworpen, van hem zegt de Schepper van de wereld: "Deze kijkt op naar Mij en voedt zijn
lichaam niet met vuil, omdat hij ernaar verlangt te begrijpen, dat hij zich van de dood moet
verwijderen. Daarom moet hij geholpen worden." (II Hil. 269:6/11).
Op welke manier? Zoals Salomo naar Mijn wil spreekt: (II Hil. 269:12/13).
Woorden van Salomo over datzelfde thema
FN. 8
"Het kwaad vervolgt de zondaren, maar de rechtvaardigen vergeldt Hij het goede." (Spr 13:21). Wat
betekent dat? Degenen die struikelend wankelen en die bij hun val tenondergaan, vallen aan alle
kanten in dodelijke ziekten, zodat ze niet verstandig kijken naar wat waar is, maar het eerder
nalatig verwerpen. Omdat ze niet waardig zijn om God te mogen aanschouwen en het geluk in God
of bij de mensen te hebben, omdat ze God afwijzen en de duivel verkiezen, brengt daarom dit kwaad,
dat ze doen, hen veel ongeluk. Zij die in het goede bouwen met een oprechte geest en met het
rechtvaardige denken in de hoogte, ontvangen in hun schoot de erfenis van de Vader. Omdat ze
op het hemelse licht letten, zijn ze niet bedrieglijk bij het onderhandelen op de markt, waarbij men
dit of dat zonder vergelijking kopen of verkopen kan, maar ze houden zich vast aan wat in God
waar en rechtvaardig is. (II Hil. 270:1/6).
De ware godsvereerders, die met al hun inspanningen het aardse met hun
voeten vertrappen, werpen de oude slang omver door sterke berouw
FN. 9
"En zie daar, er kwam een grote schare stralende mensen, die de worm overal krachtig vertraden en
hem bittere pijnen bezorgden," dit betekent: De trouwe schare der gelovigen, niettemin geboren in
menselijke ellende, haasten zich in het geloof hunner doop en in gezegende deugden met veel
opsmuk en versiering tot (vervulling van) het hemelse verlangen. Met hun daden omringen zij deze
oude verleider, doordat zij hem in sterke berouw vertrappen en in bittere pijn vermorzelen. Dit zijn
de maagden, de martelaren en de overige godsvereerders, die met al hun inspanningen het aardse
met hun voeten vertrappen en naar het hemelse verlangen, "maar op zo'n manier, dat zij noch
door zijn vuur noch door zijn gif gewond konden raken." Want ze worden in God door zo'n grote
kracht en standvastigheid beschermd, dat zij noch door openbare vernietiging noch door geheime
influisteringen van duivelse boosaardigheid bevlekt kunnen worden, omdat zij in de grote kracht
van deugden de ijdele illusies opgeven en zich aan de heiligheid vasthouden, daar zij een
rechtschapen leven leiden. (II Hil. 271:1/4).
Wie dit met wakende ogen ziet en met open oren hoort, zal Mijn geheimnisvolle woorden, die Mij,
de Levende, ontstromen, omarmen en kussen. (II Hil. 271:5).
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb